Skip to main content

Full text of "Natuurlyke historie van Holland"

See other formats


N ATUURLYKE 

HISTORIE 

VAN 

HOLLAND. 

DOOR 

J.  LE  FRANCQ  vanBERKHE  T.  M.  D. 
VIERDE  DEELS , EERSTE  STUK. 


MET  NOODIGE  AFBEELDINGEN. 


te  AMSTERDAM, 

By  Y N T E M A en  T I E B O E L. 
M D C C L X X I X. 


Digitized  by  the  Internet  Archive 
in  2016 


https://archive.org/details/natuurlykehistor412fran 


KORTE  INHOUD 


DER 

HOOFDSTUKKEN. 

EERSTE  HOOFDSTUK 

Handelende  over  de  EERST E KLASSE  der  dieren 
in  ’t  gemeen,  en  over  het  Eerfte  Geflagt  , mam* 
lyk  dat  der  paarden, in  ’t  byzonder.  . . . bl.  i 

TWEEDE  HOOFDSTUK. 

Over  het  aanfokken  en  dresfeeren  , of  afregten , der 
Paarden . . . . . - 44 

DERDE  HOOFDSTUK. 

Over  de  Volkseigen  benaamingen  der  uitwendige  dee - 
len  van  een  Paard 9 met  de  daar  toe  gebruikelyke 
Konstwoorden ; en  verder  over  de  vereischten  van  een 
goed  Hollands ch  Paard , benevens  de  kentekenen  van 
den  ouderdom  der  Paarden . . 75 

VIERDE  HOOFSTUK. 

Handelende  over  de  waare  fchoonheid  en  meetkundige 
Proportie  van  een  Paard , vergeleken  met,  en  over - 
gebragt  op,  de  Nationaale  Hollandfche  Paarden.  108 


V Y F- 


I N H OUD  DEK  H O O F D ST  Ü k'K  F,  N. 
V Y F D E HOOFDSTUK. 

rr  r~r 

Handelende  over  de  uitwendige  en  eenige  inwendige 
Gebreken  der  Paarden.  . * /.  145 

ZESDE  HOOFDSTUK. 

Behelzende  het  hoofdzaakelyke  van  het  Nationaale  ge- 
bruik , nut  en  dienst , der  Paarden ; hyzonder  het 
Hollandfche  en  Friefche  Harddraaven.  . . 223 


B E R I G T 

VOOR  DEN 


BOEKBINDER. 


Plaat  I te  plaat fen  tegen  over 

bladz . 90 

■ II  met  derzelver  Verklaaring 

104 

III 

144 

IV  ... 

222 

——  V met  derzelver  Verklaaring 

268 

— VI  met  derzelver  Verklaaring 

• 294 

De  Keur  op  de  Springhengflen  . . 

- 53 

NB.  Plaat  V moet  van  onderen  niet  ingeflagen, 
maar  van  boven  weinig  wit  aan  gelaateh » 
worden. 


NA- 


NATUURLYKE  HISTORIE 

VAN 

HOLLAND. 

EERSTE  HOOFDSTUK. 

Handelende  over  de  EERSTE  CLASSE  der 
dieren  in  ’t  gemeen , en  over  het  Eer- 
ite  Gellagt,  naamlyk , dat  der  paar- 
den, in ’t  by  zonder. 

Na  dat  wy  den  geeerden  Vaderlandlio 
venden  Leezer  breedvoerig  ontvouwd 
hebben,  den  natuurlyken  aart,  de  geneigd- 
heid, de  zeden  en  gewoonten  het  leven, 
fterven  enz.  der  Hollandfche  Natie,  in  haa- 
re  betrekking  tot  onze  eerltë  Afdeeling,  of 
de  eenige  Clasle  , en  het  eenige  Geflagt  van 
de  Heerfchende  Dierlyke  Weezens ; komen  wy 
nu  vervolgens  ter  overweegingè  onzer  twee- 
de Afdeelinge , gaande  over  de  Onderworpen 
Bieren ; welker  bepaaling  en  verdeeling  in 
het  Derde  Deel  omAaiidig  voorgefteld  zyn. 

Wy  hebben  deeze  Dieren  verdeeld  in 
TIEN  CLASSEN;  en  liaan  dezelven  nu, 
naar  die  Rangfchikking  ordenlyk  te  verhan- 
delen ; zoo  nogtans , dat  wy , volgens  onze 
uitdruklyke  bedongen  vryheid , dezelven 
IV.  deel.  A niet 


ÜE 

ÖIERJÊN. 


Zie  Derde 
Deel , bL 
2 66. 


2 NATUURLYKE  HISTORIE 

de  niet  als  volftrekt  afgefcheiden  , maar  van 
dieren,  den  eenen  tot  den  anderen  overgaande , aan- 
merken; en  ons  voorbehouden  ’er  nadere 

Zie  verbeteringen  en  ophelderingen  by  te  voe- 
bl-  331.  gen. 

Doch  eer  wy  bepaaldlyk  tot  de  verdere 
Verhandeling  treeden,  hebben  wy,  ten  aan- 
zien van  de  EERSTE  CLASSE , welke 
thans  onze  befchouwing  vordert , te  weeten 
die  der  viervoetige,  gehairde , leevendbaa- 
rende  en  zoogende  Land-Dieren , met  be- 
trekking tot  Holland,  het  volgende  vooraf 
in  ’t  algemeen  aan  te  merken.  Dat  deeze 
Dieren , niet  alleen  de  huishoudelyke , maar 
ook  de  wilde  en  woeste , in  andere  deelen 
der  Waereld , byzonder  in  veele  Gewesten 
van  Europa , zeer  menigvuldig  zyn ; en  dat 
ons  Holland,  op  verre  na,  zoo  veele  Ge- 
flagten , laat  liaan  Soorten , niet  kan  tellen , 
als  die  Landen.  Maar  wy  vinden  geen  re- 
den om  ’er  ons  over  te  beklaagen.  Wy 
hebben  het  meermaalen  als  een  gezegend 
lot  aangemerkt , dat  men  hier  te  Lande  zoo 
weinig  verfcheurend  en  wild  Gedierte , waar 
van  de  Bosfchen  van  Gallie  en  Duitschland 
krielen,  ontmoet;  en  we  zyn  daarentegen 
met  een  grooter  aantal  van  huishoudelyk  en 
nuttig  viervoetig  Gedierte  voorzien  , dan 
eenig  ander  Gewest.  Ons  Rundervee , bo- 
venal , vermenigvuldigt  zoo  fterk  onder  ons , 
dat  wy,  en  het  nabuurige  Vriesland,  on- 
danks de  woedende  Veepesten,  nog  ffceeds 
een  overvloed  van  Vee  hebben.  De  hoofd- 
oorzaak van  dit  verfchil  met  andere  Gewes- 
ten is , gelyk  wy  al  vroeger  opgemerkt  heb- 


van  HOLLAND.  3 

ben,  grootlyks  te  zoeken,  in  de  bewoon- 
baarheid des  Lands ; en  even  zoo  zal  men 
uit  de  verdere  befchryving  onzer  Holland- 
fche  v :ervoetige  Dieren , kunnen  afneemen , 
dat  dit  ook  de  reden  zy , waarom  veele  Gc- 
flagten,  die  in  onze  nabuurige  Provintien 
gemeen  zyn , hier  zeer  fchaars  of  in  ’t  geheel 
niet  gevonden  worden;  waarvan  het  tegen- 
deel omtrent  de  Watervogelen  en  Visfchen 
plaats  heeft. 

Wyders  heeft  men  hier  nog  over  ’t  alge- 
meen aan  te  merken,  dat  alle  de  viervoeti- 
ge Dieren  in  dit  Land  gemeenzaam  deelen 
in  het  temperament  van  ons  klimaat ; zoo 
dat  de  Dieren,  welken,  om  zoo  te  fpree- 
ken , in  het  zelve  genaturalizeerd  zyn , ’er 
zeer  gezond  en  fterk  in  leeven ; terwyl  an- 
deren, aan  hooger  Land  en  drooger  Lu gt 
gewoon  , het  dikwerf  in  ons  klimaat  niet 
kunnen  houden;  als  in  ’t  vervolg  by  de  be- 
fchouwing  der  byzondere  Geflagten  breeder 
blyken  zal.  Hier  mede  tot  ons  voorgefteide 
plan  overgaande  , komt  ons  aanvanglyk  voor 
de  EERSTE  CLASSE,  die  wy  noemen 

VIERVOETIGE  GEHAIRDE  DIEREN# 
LAND-D  IEREN. 

Hoe  noode  wy  ook  herhaalingen  maaken, 
dienen  wy  egter  in  dit  geval  de  omfchryving 
deezer  CLASSE,  door  ons  in  het  Derde 
Deel  voorgefteld , alhier  te  herhaalen ; de- 
wyl  de  gewoone  Orde  der  Rangfchikkingen 
A 2 der- 


DË 

DIEREN. 


LANI> 

DIERÉIf. 


4 


NATUURLYKE  HISTORIE 

derzelver  herinnering  volftrekt  vereis  cht. 
Ze  luid  aldus : 

UITWENDIG  LICHAAMSGESTEL. 

Het  hoofd  beweegt  zig  en  draait,  aan  den  Nek  of 
het  oppereinde  van  den  Ruggegraat  ; 
hebbende 

Twee  Oogen  , die  meest  al  nederwaards  voor- 
uitzien , door  gehairde  en  be- 
weegende  oogleden  gedekt  wor- 
den ; ftaande  veeltyds  ovaalvor- 
mig , ter  wederzyde  van  het  Voor- 
hoofd. 

Twee  Oorcn  , met  uitfteekende  beweegende 
Lellen  , meerendeels  met  hair  be- 
wasfen  , en  geplaatst  ter  wederzy- 
de van  de  kruin. 

Twee  Neusgaten  , geplaatst  aan  de  Bovenlip  op 
het  uiteinde  van  den  Mond  of 
Snuit  ; uitademende  blaazende , en 
riekende  inademende. 

De  Tong  is  beweeglyk,  met  het  vermogen  om 
die  , lekkende,  buiten  den  Mond 
te  brengen ; geplaatst  in  de  Onder- 
kaaken,  tusfchen  de  Kaaken  en  de 
Tanden  gedekt  door,  en  fluitende 
tegen,’t  verhemelte  van  de  Boven- 
kaaken , die  onbeweegelyk  zyn. 


Den 


van  HOLLAND.  5 

Den  Mond , die  met  de  Lippen  beweegelyk  en 
l gekneveld  is.  Dezelve  heeft  be- 

weegende  Onder -kaakbeenderen  , 
en  is,  in  beide  de  kaaken,  inwen- 
dig, voorzien  met  Tanden  en  Kie- 
zen, om  te  kaauwen. 

Het  Gevoel  is  door  de  deelen  van  het  lichaam 
verfpreid. 

De  romp  beftaat  uit  Ribben,  die  met  den  Rugge- 
graat  verknogt  zyn , door  wervelbeen- 
deren en  een  bekleedfel  van  Spieren  , 
in  eene  lederagtige  hairige  huid  omvan- 
gen. 

De  Ruggegraat  loopt  recht  , rondagtig , hol  of 
horifontaal , en  eindigt  met  een  uit- 
Iteekenden  Staart. 

De  Borst  is  nederwaards , tusfchen  de  Voorpoo- 
ten , onder  den  Hals  geplaatst. 

De  Buik  hangt  nederwaards  , onder  den  Rug, 
agtcr  de  Borst,  tot  tusfchen  de  Ag- 
ter-pooten. 

De  Brammen , waar  aan  de  Jongen  zuigen,  zyn 
aan  de  Borst  en  den  Buik,  of  al- 
leen aan  den  Buik,  geplaatst. 

De  Teeldeelen  zyn  agter  aan  den  Buik  of  Romp, 
aan  den  Stuit  .of  het  Bekken  ge- 
hegt  : in  de  Manlyke  Dieren  zyn 
ze  uitwendig  , in  de  Vrouwlyken 
inwendig. 

De  Schouders  zyn  voorwaards  , zylings  aan  de 
Borst,  neêrwaards,  verbonden. 


6 NATUURLYKE  HISTORIE 

De  Heupen  zyn  agterwaards  aan  het  Bekken  , 
neêrwaards , verbonden. 

De  steunselen  zyn  vier  Pooten  , die  door  Schen- 
kelen  in  Gewrigten  draaien,  en  zig  recht 
voorwaards  , agter  den  anderen  , beurt- 
lings  kruiswyze  beweegen;  deeze  Dieren 
gaan  op  hoornige  of  geklaauvvde  Voetzoo- 
len  , die  plat  op  den  grond  nedertreeden. 

De  bekleedselen  beftaan  uit  eene  lederagtige  ge- 
hairde  Huid  ; en  de  Hairen  zyn  wollig 
en  lang,  of  borltelig  en  kort , zig  allen 
van  één  fcheidende. 

INWENDIG  LICHAAMSGESTEL. 

Het  hoofd  bevat  het  zintuiglyk  Hersfengeftel , be- 
flooten  in  een  zenuwagtig  en  geaderd 
Vlies  , werkende  door  middel  van  uit- 
fpreidcnde  Zenuwen  , gemeenlyk  twce- 
takkig,  op  het  dierlyke  leeven. 

De  romp  behelst  de  lichaams-  en  leevensvoedende 
Ingewanden. 

De  borst  is  van  den  Buik  afgefcheiden , door  een 
Spieragtig  Middelrif , en  bevat , voor- 
naamlyk , 

Het  Hart , dat,  zoo  verre  ’t  in  deeze  Dieren 
bekend  is , twee  holligheden  en 
twee  Ooren  (*)  heeft , waai*  uit 

het 

(*)  Door  Ooren  aan  het  Hart  vcrftaat  men , twee  holle  aanhang- 

• zeis 


van  HOLLAND.  ? 

het  Bloed  door  Aderen  uitgeperst, 
en  waar  in  het  door  Slagaderen  in- 
gezoogen  word  ; door  een  byzon- 
der  leevend  eigen  beweegvaardig 
vermogen. 

De  Longen , welke  tweelobbig,  of  twee  in  getal, 
zyn,  en,  door  eene  beurtlingfche 
beweeging , gelyk  werkende  met 
het  Hart,  de  in-  en  uitademing  be- 
vorderen. 

Den  Slokdarm  , loopende  door  de  Borst  tot  in 
de  Maag. 

De  buik  is,  door  het  voornoemde  Middelrif , van 
de  Borst  afgefcheiden , en  bevat  hoofd- 
zaaklyk , 

De  Maag  , die  uit  geplooide  fpier-  en  zenuw- 
agtige  Vliezen  beffcaat , en  ais  in 
een  zak  de  Spyze  ontvangt  , en, 
die  verteerd  hebbende,  door  eene 
fluitfpier  in  de  Darmen  brengt. 

De  Darmen  , die  uit  de  Maag  ohtftaan  , aan 
een  Middelvlies  of  Darmfcheel  ge- 
hegt  zyn  , in  ronde  keeren  en 
draai jingen  liggen  , en  aan  den 
Aars  eindigen.  Zy  werken , in  de 
viervoetige  Dieren  , altoos  door 
eene  wormswyze  beweeging  , en 
zyn  in  dikke  en  dunne  verdeeld. 

De  Nieren  en  de  Blaas , die  de  affcheiding  der 
Pisfe  bevorderen.  " De 

zeis  3an  het  Hart , die  den  omloop  van  het  bloed  bevorderen , en 
de  gdaante  van  Ooren  hebben. 

A 4 


8 NATUURLYKE  HISTORIE 

De  Lever , de  Galblaas , de  Milt , en  de  verde- 
re Klieren  of  deelen,  welken  die- 
nen tot  de  overige  affcheiding  der 
Vogten. 

De  Baarmoeder  in  de  Wyfjes  voed  de  Vragt  in 
een  vliezig  Ey.  Dez  elven  zyn 

leevendbaarende. 

De  Teeldeelen , welken,  in  beide  Sexen,  uit  de 
Lendenen  aan  de  fchaamelheid 
voortkomen, 

De  steunselen  , inwendig , zyn  Beenderen , uit  eene 
eigenaartige  vaste  ftoffe  , die  men  Been 
noemt  , faamgefteld  , van  binnen  met 
Merg  gevuld.  Dezelven  zyn  door  Vliezen 
en  Peezen  in  hunne  fcharnieren  beweeg®- 
lyk:  in  de  jongen  zyn  zy  Kraakbeenig  en 
week ; maar  in  de  volwasfenen  hart  , vast 
en  famengroeiende. 

De  bekleedselen  , inwendig  , zyn  Vliezen  , Vel, 
Spieren,  Klieren  en  Zenuwen. 

Hun  vleesch  is  rood  en  vast. 

De  vogten  zyn  , het  lichaam  kweekende  Chyl , of 
het  Maagfap  ; de  kooking  bevorderende 
Gal;  het  Miltzap;  het  leeven  voedenie 
rood  warm  Bloed  ; het  de  voortteelhg 
bevorderende  leevendmaakende  geestnke 
Merg;  de  voedende  Melk  in  de  Zooglor- 
ften  ; de  befproeiende  Wei;  het  affeiei- 
dende  Speekfel,  de  Pisfe,  enz. 


De 


van  HOLLAND. 


9 

De  drek  , die  de  inwendige  vouwing  en  gedaante 
der  Darmen  aanneemt. 

De  beweeging  is  gaan , loopen , of  fpringen. 

In  het  gaan  plaatfen  ze  de  Voetzoolen  plat  ne- 
der , en  zetten  de  Pooten  twee 
aan  twee , met  eene  korte  tusfchen- 
poozing,  voort,  altoos  regt  voor- 
uit, kmiswyze  agter  den  anderen; 
terwyl  ze  het  lichaam  vry  van  de 
Aarde  heffen. 

In  het  fpringen  fteunen  ze  op  de  twee  Agter- 
pooten  , en  zetten  de  Voor -poo- 
ten vooruit  ; ook  heffen  ze  zig 
wel  met  alle  de  vier  Pooten  te  ge- 
lyk  op. 

In  het  loopen  verdubbelen  ze  de  beweeging  van 
gaan  en  fpringen. 

De  HUISHOUDING  is 

Op  de  vlakte  der  Aarde , of  in  Holen  van  derzel- 
ver  oppervlakte  ; hierom  noemt 
men  ze  landdieren  , of  die- 
ren des  velds  , waarin  en  op  zy 
leeven. 

Gezellig , met  geheele  benden , of 

Eenzaam , Man  en  Wyf  alleen. 

Hun  voedsel  is  Vleesch,  Bloed,  Kruiden,  Vrtig- 
ten,  enz. 


10  NATUURLYKE  HISTORIE 

De  voortteeling  gefchied  , door  een  Mannetje 
en  een  Wyfje  , door  middel  van  de 
vermenging  der  TeelftofFe  in  de  Baar- 
moeder. 

Het  Wyfje  ontvangt  en  zoogt. 

Het  Mannetje  dringt  met  het  Teellid  in  de  Baar- 
moeder. 

Beiden  genereerende. 

Het  Wyfje  is  leevendbaarende  en  zoogt. 

De  Jongen  komen,  of  kaal,  of  gehaird,  voort, 
en  worden  veelal  blind  gebooren. 

De  Dragt  is  verfchillende , gelyk  ook 

Het  Getal  der  Jongen. 

De  Wasdom  is  fpoediger  dan  in  den  Mensch. 

Hunne  driften  zyn  Toorn , Liefde  , Haat  en 
Vrees  , welke  allen  onderworpen  zyn  aan 
de  Menfchelyke  beteugeling. 

Hun  geluid  is  Blaetende  , Briefchende  , en  Pie- 
pende. 

Hun  leeftyd  is  onbepaald , of  liever  verfchil- 
lende. 

Hun  sterven  gefchied  natuurlyk  , door  een  uittee- 
renden  ouderdom,  of onnatuurlyk,  door 
hunne  Verwoesters  , en  andere  Lotge- 
vallen , daar  ze  voor  vatbaar  zyn. 


Uit 


van  HOLLAND.  n 

Uit  deeze,  naar  ons  oordeel  met  de  be- 
doelde Dieren  naast  overéénkomende,  al- 
gemeene  omfchryving , ziet  een  opmerkend 
Leezer  terftond,  welke  Dieren  ’er  afzon- 
derlyk  bedoeld  worden;  en  zy,  die  het 
eene  of  andere  byzondere  Samenftel  mog- 
ten  aankleeven,  zullen  ’er,  zoo  ’t  ons 
voorkomt , ook  het  hunne,  onder  zeke- 
re bepaaling  , in  ontdekken.  Het  zy  men 
deeze  CLASSE,  naar  de  Stelling  der  Ou- 
den , als  viervoetige  ; of  naar  die  der 
Nieuwen  , als  met  een  tweeholig  harte  , 
warm  bloed  en  zoogborften  voorzien ; of  als 
Leevendbaarende  ; of  naar  eenige  andere 
bedenkelyke  kentekenen , wille  befchou- 
wen;  of  dat  men  dezelven,  volgens  ande- 
ren , naar  hunnen  huishoudelyken  aart  en  ei- 
genfchap  begeere  te  onderfcheiden ; ja  zelfs , 
al  wilde  men  deeze  Dieren  naar  een  ont- 
leedkundig Samenftel  fchikken.  ’Er  kunnen 
geene  verkiezingen  van  dien  aart  voorko- 
men, of  wy  hebben  dezelven,  met  de  op- 
gave van  de  algemeene  kenmerken  der  Die- 
ren , die  ’er  onder  kunnen  en  moeten  be- 
trokken worden, ’er  dermaaten  ingevlogten, 
dat  alles,  het  zy.  men  uit-  of  inwendige  of 
huishoudelyke  kentekenen  verkieze , een- 
ftemmig  aan  de  waare  kenmerken  der  Na- 
tuure  beantwoorde.  Hier  door  vermyden 
wy  dan  verder  het  voordraagen  van  eene 
beredeneerde  vergelyking  onzer  opgave , 
met  andere  Systhematifche  Om fchry vingen; 
waar  toe  het  geheele  Eerfte  Stuk  van  ons 
Derde  Deel  gefchikt  is.  De  evengemelde 
algemeene  omfchryving  derhalven  voldoen- 


land- 

dieren. 


LAND- 

DIEREN. 


i2  NATUURLYKE  HISTORIE 

de  agtende,  wenden  wy  ons  voorts  tot  het 
nagaan  van  de  Ordes,  Geflagtcn  en  Soor- 
ten ; of,  zoo  als  wy  ons  liever  uitdrukken , 
van  de  Ordes,  Gdlagtaartige  Geflagten  en 
Soorten.  Ons  dus,  zoo  naa  als  ’t  mogelyk 
is,  aan  de  natuurlykfte  fchikking  bepaalen- 
de , vallen  ons  dadelyk  de  allerduidelykfte 
natuurlyke  kentekenen  der  Rangen  in  ’t 
oog;  en  wel  bepaaldlyk  die,  waar  van  wy 
inden  aanvang  van  het  Vierde  Hoofdjluk  des 
Derden  Deels  gewag  maakten.  De  Godlyke 
Natuurkundige  moses  naamlyk , en  de  be- 
roemdften  der  Ouden  na  hem  , vestigden 
hunne  Rangfchikking  op  de  klaauwen  en  der- 
zelver  verdeelingen  in  geledingen ; waar  me- 
de, onder  de  Nieuwen , naast  overéénkomt, 
de  in  de  viervoetige  Dieren  zeer  ervaren 

JACOB  THEODORUS  KLEIN,  wieil  wy 

het  naast  verkiezen  by  te  blyven:  zoo  eg- 
ter , dat  wy , ten  gevalle  van  hun , die  an- 
deren volgen , de  bepaalingen  van  linnü- 
us  en  anderen  , zoo  ver  het  dienftig  is, 
insgelyks  zullen  melden,  en  tevens  onze 
eigene  kentekenen  opgeeven.  ’Er  komen 
ons  hier  dan  twee  zeer  duidelyke  onder- 
fcheidingen  voor  , volgens  welken  de  bo- 
ven befchreeven  CLASSE  der  viervoe- 
tige GEHAIRDE  DIEREN  NatUUrlyk 
verdeeld  word,  in  viervoetige  gehairde  Die- 
ren met  hoornige  klaauwen;  en  in  viervoetige 
gehairde  Dieren  met  gevingerde  klaauwen : 
welke  kentekenen  wy  , om,  zoo  na  doen-, 
lyk  is , aan  eene  Hipte  overéénkomst  te 
blyven  , liefst  in  deezervoegen  uitbreiden. 
— Men  vind  viervoetige  gehairde  Dieren, 

web 


van  HOLLAND. 


13 

welker  voetgewrigten  in  harde  hoornige  hoe- 
ven, als  onbeweegelyk , beflooten  zyn.  En 
men  ontmoet  viervoetige  gehairde  Dieren, 
welker  voetgewrigten  van  een  gefcheiden  , 
geklaauwd,  als  vingeren  beweegbaar  zyn, 
en  in  een  vleefchig  vel  omvat  worden.  — - 
Op  deeze  wyze  worden  de  Dieren , tot  de 
EERSTE  CLASSE  behoorende,  van  alle 
anderen  onderfcheiden ; hier  door  ontwyken 
wy  tevens  alle  uitzonderingen,  die  ’er  ge- 
meenlyk  op  gemaakt  worden;  en  welken, 
als  men  ftrikt  wil  zyn,  weezenlyk  opmer- 
king vorderen ; waarom  wy  ’er  ook  hier  re- 
den van  dienen  te  geeven.  Door  de  Clasficale 
benaaming  van  viervoetige  gehairde  Dieren, 
ontduiken  wy  de  zwaarigheid  van  de  Hage- 
disfen  en  Kikvorfchen , uit  hoofde  hunner  vier 
pooten,  onder  de  CLASSE  onzer  viervoe- 
tige Dieren  te  tellen  ; het  welk  de  Heer 
klein  gedaan  heeft , en , volgens  zyne  vast- 
geftelde  bepaaling , ook  moest  doen.  Maar 
wy  kunnen  hem  hierin  volftrekt  niet  vol- 
gen , om  de  verregaande  afwyking  > welke  de 
Natuur  zelve  in  deeze  Dieren  doet  zien; 
zoo  in  hunne  uit-  als  inwendige  geftalte  ; 
waar  in  ze  beftendig  als  met  eene  gefchubde 
ongehairde  huid  voorkomen.  Men  mag  de- 
zelven  dan,  zoo  men  wil,  viervoetige  Die- 
ren noemen ; maar  ’t  zyn  geen  viervoetige 
gehairde  Dieren ; weshalven  zy  zeer  wettig 
en  natuurlyk  van  Dieren  onzer  Eerfte  Clas- 
fe  afgefcheiden  worden;  ’t  welk  verder  uit 
de  vergelyking  der  Derde  Clasfe  blykt.  Wy 
noemen  deeze  Dieren  daar  benevens  Land - 
Dieren , in  onderfcheiding  van  alle  anderen; 

die, 


LAND- 

DIEREN. 


LAND- 


DIEREN. 


14  NATUURLYKE  HISTORIE 

die,  hoewel  zy  ook  op  het  Land  verkeer  en* 
’er  zig  nogtans  zoo  niet  geheel  en  al  op  ont- 
houden, als  deeze  viervoetige  Dieren;  wel- 
ken nooit  ergens  anders,  dan  op  de  opper- 
vlakte des  Aardbodems  verkeeren , woonen 
en  voortteelen;  terwyl  zy  zich  noch  in  de 
Lugt  verheffen  , noch  onder  de  opper- 
vlakte der  wateren  begeeven ; waar  door  zy 
dan  ook  onderfcheiden  zyn  van  de  halfflagti- 
gen,  die  eene  overgang  van  de  eene  Clasfe 
tot  de  andere  maaken ; en , gelyk  voorhee- 
nen  aangeduid  is , hunne  byzondere  bepaa- 
lingen  hebben.  Voorts  moeten  wy  hier 
nog  melden,  dat  wy,  met  het  woord  ge - 
haird , het  oog  hebben,  niet  op  takagtige 
of  donzige  vezelen,  als  die  der  Vogelen, 
maar  op  dunne  gladde  afgefcheiden  buigzaam 
me  of  borstelige  hairen.  Hierom  leest  men 
ook  in  onze  algemeene  omfchryving  deezer 
dierlyke  bekleedzelen  , onderfcheidenlyk , 
„ dat  deeze  hairen  zyn  wollig  en  lang , of  hors - 
„ telig  en  kort , zig  allen  van  één  fcheiden- 
,3  de” : dat  is  te  zeggen , dat  zy  hunne  hair- 
vezelen  niet,  gelyk  de  Vogelen,  tot  eene 
pluim  of  veder  veréénigen ; fchoon  men  ’er 
vinde  die  zig  voor  het  Vergrootglas  geleed 
vertoonen. 

Wat  wyders  onze  Omfchryving  van  de 
verdeeling  der  Orden  betreft,  dezelve  is, 
byzonder  met  opzicht  tot  de  eerfte , dus  te 
verklaaren ; dat  by  de  Dieren , welken  daar 
onder  behooren,  fchoon  de  uitwendige  ge- 
daante van  den  voet  of  klaauw  geheel  hoor- 
nig, ’t  zy  enkeld  of  gekliefd,  zy  derzelver 
holligheden  evenwel , inwendig , de  geledin- 
gen 


van  HOLLAND. 


15 

gen  der  afgefcheiden  vingeren , die  men  an- 
ders in  de  gevingerde  klaauwen  der  Dieren 
van  de  tweede  Orde  bloot  ziet,  bevatten. 
Dit  blykt  duidelyk,  als  men  den  Hoef  of 
Schoe  der  Paarden,  zoo  als  men  zegt,  af- 
pelt, of  ook  die  der  Koeien,  en  byzonder 
die  der  Zwynen  affcheid ; als  wanneer  men , 
aan  de  uiteinden  der  beenderen  of  fchen- 
kelen,  de  koot-  en  vinger  - gewrigten , vol- 
gens den  aart  van  het  Dier  , en  deszelfs 
been-  en  gewrigtgeflel , even  zoo  kennelyk 
ziet,  als  in  de  gevingerde  geklaauwde  vier- 
voetige Dieren  (*). 

Deeze  dus  verklaarde  Omfchryving  neemt 
op  die  manier  weg,  de  vitagtige  bedenking, 
dat  de  Zwynen , Dieren  met  gekliefde  hoor- 
nige  klaauwen  , ook  eigentlyk  gevingerde 
genoemd  kunnen  worden.  Zoodanige  en 
meer  dergelyke  yitteryen  gaan  ver;  dog  ze 
zyn,  zoo  wy  meenen,  door  onze  verklaa- 
ring  zeer  opgehelderd  en  genoegzaam  uit 
den  weg  geruimd.  Wy  volgen  hier  het 
fpoor  van  moses,  welks  woorden  ons , in 
dit  opzicht , zoo  aanmerkelyk  zyn , dat  wy 
ons  ten  hoogfte  verwonderen , over  de 

juist- 

(*)  Zulks  flemt  overeen  met  de  verklaaring , die 
klein  aan  dit  woord  geeft , als  hy  zegt : nobis  qua- 
drupedia  ungulata  Jive  Chelifera  dicuntur , quorum  vel 
pedum  extrema  vel  digiti  pedum  undi^ue 
chela  cornea  circumvallata.  Dat  is  : „ Door 
5,  gehoefde  of  gefchaarde  viervoetige  Dieren,  verftaa 
„ ik  dezulken , welker  uiterfte  voeteinden , of  de  vin- 
„ geren  der  voeten,  door  een  hoornig  Schaar  omvat 
„ worden”;  ’t  welk  in  alles  met  de  Natuur  best  over- 
éénftemt. 


LAND- 

DIEREN. 


LAND- 

DIEREN. 


1 6 NATUURLYKE  HISTORIE 

juistheid  dcczer  Godlyke  Natuurfchetfe, 
De  Godstolk,  fpreekende  van  de  kenteke- 
nen der  Dieren  , die  zy  mogten  eeten  , 
zegt,  Leviticus  II,  vers  2.  Al  wat  onder  de 
beesten  de  klaauwe  verdeelt  , (dat  is,  in  ’t 
gemeen  , van  Dieren , welken  gekliefde 
hoornige  klaauwen  hebben , voor  zoo  verre 
wy  die  uitwendig  befchouwen  ,* ) ende  de' 
klove  der  klaauwen  in  tween  klieft  ende  her - 
kaauwt ; dat  zult  gy  eeten.  Op  deeze  wyze 
fpreekt  hy  ook  van  de  verdeeling  der  klaau- 
wen in  het  Zwyn,  dat  egter,  als  niet  her- 
kaauwende  , niet  gegeeten  mogt  worden. 
Mos  es  herhaalt  juist  telkens,  het  woord 
klaauw  en  dat  van  klove ; waar  uit  blykbaar 
is,  dat  hy  daar  mede  bedoelt,  die  zamen- 
voeging  der  eigentlyke  klaauwen , welke 
zig  , als  in  twee  hoornige  bekleedfels  ge- 
kloofd, vertoont,  en  daarom  met  recht  de 
klove  der  klaauwen  genoemd  word.  Deeze 
Natuurkundige  onderfcheiding  ontdekt  zig 
nog  klaarder,  als  hy,  fpreekende  van  den 
Kemel  en  het  Konynken , zegt , dat  zy  de 
klaauwen  niet  verdeelen.  Dat  is  (durven  wy 
Rellen  ,)  dat  zy  , alhoewel  zy  gekliefde 
klaauwen  hebben,  dezelven  nogthans  in  die 
fchikking  aan  de  voeten  vertoonen , dat  zy 
zig  opdoen,  niet  als  gekliefd,  dat  is,  in 
gekliefde  hoornige  beldeedfelen  opgefioo- 
ten , maar  als  klaauwen  die  gevingerd  zyn. 
Moses  doet  hier  voordagtelyk  die  Dieren 
op  elkander  volgen,  welken,  van  de  één- 
klaauwige  en  tweekiaauwige  gekliefden , een 
overgang  tot  de  volRrekt  geklaauwden  maa- 
ken  : gelyk  zoo  de  Kemel  zync  bovenRe 

klaau- 


van  HOLLAND.  17 

klaauwgewrigten  nog  in  een  taai  vel  be- 
flooten  houd;  maar  de  uiteinden  in  nage- 
len duidelyk  vertoont;  en  vervolgens  het 
Konyn , dat , als  nader  aan  de  gevingerden , 
de  klaauwe  , eigentlyk  de  klove , niet  ver- 
deeld , maar  de  vingeren  xegelmaatig  gefchikt 
heeft.  Uit  dit  alles  blykt  klaar , dat  m o s e s , 
in  deeze  befchryving  , zeer  duidelyk  aan- 
toont, het  natuurlyk  onderfcheid  van  Die- 
ren , welker  klaauwen  verdeeld  zyn , in  ee- 
ne  klove,  en  van  de  zulken  die  niet  ver- 
deeld zyn;  mitsgaders  dat  hy,  door  deeze 
verdeeling,  eenvoudig  eene  verdeeling  in 
tweeën  bedoelt.  Nademaal  tog  de  meeste 
gevingerde  eene  verdeeling  in  vyf  hebben , 
wel  te  verftaan  in  de  verdeeling  der  vinger- 
of  beendergeledingen ; zoo  zou  moses,  in- 
dien hy  hier  niet  uitdrukkelyk  op  die  onder- 
fcheiding  der  geleden , in  beilooten  hoornag- 
tige  kloven,  tegens  die,  welken  in  geene 
hoornige  kloven  opgeflooten  zyn , maar  bloot 
liggen , gedoeld  had , in  beiden  deeze  benaa- 
mingen  het  woord  klaauwen  niet  gebruikt 
hebben.  Zie  daar  dan  eene  waaragtige  Dier- 
kunde , een voudig , klaar  en  vatbaar  voor  al- 
le menfehen;  tot  welker  rechte  begrip  men 
niets  meer  behoeft  te  doen , dan  de  Natuur 
zelve  te  zien , en  haare  voortbrengzels  on- 
derling te  vergelyken. 

Op  deeze  voorgemelde  Verdeeling , waar 
mede  wy  ons  aan  het  oude  en  waaragtige 
houden,  zullen  wy  nu,  zonder  ons  in  ver- 
dere voor-  of  tegenftellingen  van  anderen  in 
te  laaten,  overgaan  tot  het  befchouwen  der 
viervoetige  gehairde  Landdieren  van  Hol- 
IV.  deel,  B land 5' 


land- 

dieren. 


I 


i8  NATUÜRLYKE  HISTORIE 

lajJd-  land,  die  tot  de  cerftc  Orde  behooren.  Dat 
di£R£n.  zyn  dezulken,  „ vyeiker  voetgewrigten  in 
„ harde  hoornige  hoeven,  als  onbcvveege- 
„ lyk,  beflooten  zyn”.  In  deeze  omfchry- 
ving  neemen  \vy  het  woord  onbeweege - 
lyk , als  uit  het  reeds  gezegde  is  af  te  nee- 
men, in  dien  zin,  dat,  daar  de  geklaauw- 
de,  gevingerde  Dieren  hunne  vingers  vry- 
willig  kunnen  bcweegen,  zelfs  zoo  dat  de 
meesten  daar  mede  voelen  en  grypen  ; die 
van  de  gemelde  eerfle  Orde  de  zelven  tot 
dat  einde  niet  kunnen  gebruiken;  om  dat 
ze,  fchoon  eenigermaate  beweegelyk,  in- 
wendig, in  de  holligheden  der  hoornagtige 
bckleedlels , nogthans  uitwendig  onbeweege- 
lyk  zyn;  waar  door  ze  zig , uitwendig,  niet 
geklaauwd,  maar  zoo  als  ons  Hollandsch 
woord  dit  zeer  wel  uitdrukt, gehoefd  vertoo- 
nen.  In  deezen  zin  behouden  wy  hier  ook 
dat  woord,  om  dat  het  dus  zeer  wel  over- 
eenkomt met  de  oude  benaaming  van  qua - 
drupedia  ungulata  chelifera , zoo  veel  als 
gehoefd  of  gefchaard,  gelyk  de  voelers  der 
Kreeften.  Buiten  dit  zegt  het  woord  hoef , 
in  ’t  Hoogduits  , der  huff , eigentlyk  een  na- 
gel, of  klaauw,  van  waar  de  Dieren,  naar 
rnaate  dat  zulk  een  Hoef  cnkeld  of  verdeeld 
is , één-  of  tweehoevigen  genaamd  kunnen 
worden.  Dit  in  ’t  oog  houdende , brengen 
wy , met  betrekking  tot  ons  Holland , maar 
drie  onder  deeze  Orde;  om  dat  wy  ’er  geen 
# meer  in  ons  Vaderland  vinden:  te  weeten, 
de  enkel  geklaauwde,  of  gehoefde,  niet  her- 
kaauwende:  benevens  de  zulken,  die  ge- 
kliefde klaauwen  hebben,  of  de  tweehoe- 

vi- 


van  HOLLAND. 


19 


vige  herkaauwende,  en  de  zoodanigen  die 
gekliefde  klaauwen  hebben , maar  niet  her- 
kaauwen.  Klein,  die  zyn  Samenftcl  tot 
alle  hem  bekende  Dieren  uitftrekt,  brengt 
de  famili'eïi  naar  het  getal  der  hoeven , zeer 
natuurlyk  tot  vyf  : naamlyk  de  éénhoevige, 
by  voorbeeld  6et  Paard ; de  tweehoevige , 
by  voorbeeld  de  Runderen  ; de  driehoevige, 
de  Rhinocéros;  de  vierhoevige,  de  Zeekoe; 
en  de  vyfhoevige,  de  Elephant.  Doch  dee- 
ze  drie  laatften  zyh,  om  dat  ze  by  ons  niet 
gevonden  worden,  buiten  ons  tegenwoor- 
dige beftek.  Wanneer  wy  de  Dieren  van 
deeze  Orde  of  Rang , dus , in  den  voorge- 
ftelden  zin , verdoelen , komen  ons  als  ecne 
Bende  of  Geflagtaart  voor , die  Dieren,  wel- 
ke in  hunne  Geflachten  zeer  naby  gelyk- 
11  achtig  zyn , maar  egter  natuurlyk  geen  by- 
zonder  Geflacht  zyn;  fchoon  zy  door  ver- 
menging al  mögten  verbasteren , en  dus  ee- 
ne  nadere  onderfcheiding  van  hun  Geflacht 
verëifchen ; waar  van  in  ons  Eerfte  Deel,  BI. 
33  5 35  5 m de  Inleiding,  breeder  gefprooken  is. 

De  eerfte  Bende  of  Geflagtaart  onder  de 
eerfte  Orde , beftaat  dan  uit  de 

Enkelgehoefden , Monochelontes , kleinii. 

Tot  den  tweeden  Geflagtaart  behooren 
dan  de 

Tweehoevigen,  die  herkaauwen , 
Dichelontes  ruminantes. 

En  onder  den  derden  Geflagtaart  komen 
dan  de 

B 2 Twee 


LAND- 

DIEREN, 


LAND- 

DIEREN. 


20  NATUURLYKE  HISTORIE 

Tweehoevigen,  welken  niet  herkaauwen, 
Dichelontes  non  ruminantes. 

Klein  voegt  nog  daar  benevens  de 
Acornce , of  hoornloozcn,  om  dat  de  Zwy- 
nen,  welken  hier  mede  bedoeld  worden, 
geen  hoornen  hebben:  dan  dit  zal  beter 
ter  geflagtsonderfcheidinge  dienen.  Men 
zou,  in  onze  voorgeftelde  verdeeling,  me- 
de nog  kunnen  letten , op  de  onderfchei- 
ding  der  fnuiten,  of  fmoelen,  mitsgaders 
op  de  tong,  en  byzonder  ook  op  de  tan- 
den. Men  zou  dus  mogen  Rellen,  onder 
den  cerllen  Geflagtaart,  de  Enkel gehoef den 
met  tanden  boven  en  beneden : onder  den  twee- 
den de  Tweehoevige  met  tanden , alleen  in  de 
onderfte  voorkaak , herkaau wende : en  onder 
den  derden  Tweehoevigen  met  fcheurtanden 
en  kiezen , in  beide  de  kaaken,  niet  her- 
kaauwende:  doch  alle  deeze  byzonderheden 
zullen  beter  op  zyne  plaats , daar  wy  deeze 
geflagten  zullen  voordraagen,  in  aanmerking 
komen.  Zie  hier  intusfehen  een  Tafeltje, 
waar  in  men  onze  verdeeling,  met  de  daar 
toe  behoorende  Dieren,  met  een  opflag 
van  ’t  oog  kan  nagaan. 


V 


CLAS- 


CLASSE. 


van  HOLLAND.  21 


RANG. 


GESLAGTAARTEN.  1 GESLAGTEN. 


Eenhoevige». 


[ 1.  de  Paarden. 
^2.  de  Ezelen. 


Viervoeti- 
ge gehairde< 
Leevend- 
baarende  en 
zoogende 
Landdie- 
ren. 


Gehoefde 
viervoetige  <{ 
gehairde , 
Leevend- 
baarende  en 
zoogende 
Landdie- 
ren. 


Tweehoevigen 

herkaauwende. 


Tweehoevigen 
niet  herkaauwende. 


i 


j-i.  de  Runderen. 
| 2.  de  Schaapen. 

3.  de  Bokken. 

1 4.  de  Harten.* 

f 

i 

de  Zwynen. 


Het  plan  der  Rangfchikkinge  van  den  Eer- 
ften  Rang  der  EERSTE  CLASSE  dan  voor- 
gemeld zynde,  leid  ons  het  zelve  ter  be- 
fchouwihge  van  de  eerfte  geflagtaartige  Die- 
ren van  den  Eerften  Rang,  naamlyk  de 
Eenhoevigen;  waar  onder  zig  de  twee  Ge- 
flagten,  die  van  het  Paard  en  den  Ezel, 
bevinden.  Deeze  Dieren  hebben,  buiten 
het  opgegeeven  kenteken , en  hunne  uiter- 
lyke  gedaante , dit  in  hunnen  aart  gemeen ; 
dat  zy  beiden  natuurlyk  gefchikt  zyn  om 
zwaare  lasten  te  draagen ; dat  hunne  geftel- 
len  in  aart  overeenkomen;  dat  ze  het  zelf- 
de foor.t  van  voedzel  gebruiken;  op  de  ei- 
genfle  wyze  het  gras,  hunne  gewoone  fpy- 
ze,  met  de  voorfte  tanden,  in  de  beide 
B 3 voor- 


LAND- 

DIEREN. 


HET 

PAARD. 


22  NATUURLYKE  HISTORIE 

voorkaaken,  affnyden , en  ’t  zelve,  het  met 
de  bovenlip  na  zig  haaiende,  daar  mede  be- 
wcegende,  en  flurpen;  en  eindelyk,  dat  ze 
zig,  door  de  tccldrifteii  opgewekt,  geflagt- 
aartig  vermengen.  Men  brengt  ze  gpvolgïyk , 
met  recht,  onder  denzelfden  Gqflagtaart ; 
doch  ze  zyn  egter,  daar  ze  natuurlyk  afzon- 
derlyk  paaren , zig  dus  aan  hun  eigen  Ge- 
flagt  houden,  en  voortteelen,  natuurlyk 
ook  byzondere  Geflagten , die  béiden  we- 
der hunne  byzondere  Soorten  hebben; 
des  de  Natuur  ons  hier  van  zelve  brenge, 
tot  eene  afzonderlyke  befchouwing  van  het 
Geflagt  der  Paarden. 

HET  GESLAGT  DER  PAARDEN. 

Het  Paard , dat  hier , in  zyn  Natuurlyken 
Rang, naar  onze  opgave , eerst  voorkomt , is 
een  Dier  zoo  algemeen  bekend,  en  door  den 
Schepper  zoo  gemeenfchaplyk  aan  de  Huis- 
houding der  Menfchen  verknogt,  dat  de 
buffon  het  ook  daarom,  als  het  edelfte 
Dier,  tot  de  Huishouding  der  Menfchen  be- 
hporende , allereerst  voorftelde , en , met  een 
treflyken  trek  van  welfpreekendheid , in  des- 
zelfs  verdienften  affchetfe.  Het  is  tog,  mo- 
gen wy,  in  navolging  van  dien  Heer,  wel  zeg- 
gen, het  edelfte  Dier,  datdeMensch  ooit  tot 
zyne  Huishouding  gevonden  heeft;  de  Na- 
tiën, die  het  kennen,  beminnen  het;  het 
fchynt  den  Mannen  en  den  jongelingen  als 
ingefchapen,  om  het  moedig  ros  .te  tem- 
men, en  daar  mede  gemeenzaam  om  te 
gaan.  Dit  moedige  Dier  is  vernuftig,  om 

aan 


/ 


van  HOLLAND.  23 

aan  dat  gebruik,  waar  toe  de  menscrh  het 
noodig  heeft , te  beantwoorden.  Het  deelt , 
met  den  mensch,den  last  en  de  ongemakken 
des  oorlogs ; het  is  aandoenlyk  voor  neder- 
laag en  overwinning ; het  vegt  en  ftryd 
zelfs  mede ; het  ziet , zoo  ftout  als  zyn 
Meester , het  gevaar  voor  oogen , en  fpot 
’ermede;  het  hoort  het  krygsgefchreeuw , 
bemint  dat , zoekt , met  een  vollen  galop , 
de  heirfpitze  der  tegenruiteryen , en  is  moedig 
in  den  ftryd.  Het  deelt  in  de  pragt  der 
Tournooi-  en  Renfpeelen.  Het  is  leerzaam , 
^n  volgt  de  lesfen  zyns' Meesters.  Om  kort 
te  gaan,  het  fchynt  een  Weezen  te  zyn, 
dat  gefchapen  is  , om  zig  te  onderwerpen 
aan  den  wil  van  een  ander , dien  het  zelve 
kan  voorkomen;  en  dat,  eindelyk,  in  eene 
gewillige  gehoorzaamheid  fterft.  Dit  is  het 
voornaamfte  tot  lof  van  het  Paard,  zoo 
treffelyk  door  den  Heer  dé  buffon  be- 
fchreeven ; dan  ’t  haalt  op  verre  na  niet , 
hy  die  verheven  befchryving  van  het 
Paard,  welke  ons  in  jobs  Boek  gegeeven 
word.  Onze  hedendaagfche  Wysgeeren  mee- 
neA,  door  hunnen  zogenaamden  eleganten 
ftyl , en  hunnen  nieuwen  fmaak  uit  te  mun- 
ten; maar  ze  zyn  zeer  verre  beneden  dat 
verheven  der  Oosterfehe  Volkeren : wy 
vernederen  ’er  ons  met  recht  voor , en  kun- 
nen van  dit  Dier  geen  kragtiger  omfchry- 
ving  geeven , dan  die , welke  wy  Job  39 , vs. 
22 — 28  vinden.  Ze  luid , volgens  devertaa- 
ling  van  den  Hoogleeraar  mi  chablis, 
naar  de  overzetting  van  den  Heer  de  per- 
poncher,  aldus:  „ Hebt  gy  het  Paard 
B 4 ->■>  den  . 


HET 

PAARD 


55 


HET 

PAARD. 


24  NATUURLYKE  HISTORIE 

,,  den  moed  gegeeven,  en  zynen  hals  met 
,,  gramfehap  bekleed?  Beveelt  gy  hem  te 
lpringen  gelyk  een  Sprinkhaan  ? Zyn  prag- 
,5  tig  gebriesch  wekt  verfchrikking , met  den 
„ voet  dampt  en  graaft  hy  in  den  grond, 
„ hy  verheugt  zig  over  zyne  kragt , en  trekt 
,,  uit  den  gewapenden  te  gemoet.  Hy  be- 
„ lacht  al  wat  ’er  vreeslyk  uitziet,  en  ver- 
,,  fchrikt  niet,  voor  het  zwaard  treed  hy 
„ niet  te  rug.  Boven  hem  klinkt  de  Pylko- 
„ kcr,  de  glinderende  fpiets  en  ’t  wapen- 
„ tuig,  onder  hem  beeft  de  aarde,  en 
„ naauwlyks  roert  hy  ze  aan.  Hy  gelooft 
„ niet,  dat  hy  ’t  gefchal  der  trompetten 
„ hoort.  Wanneer  het  dijidelyker  word, 
„ dan  verheugt  hy  zig,  en  fnuift  van  verre 
„ den  dryd,  het  geroep  des  Veldheers,  en 
’t  krygsgefchrei  tegemoet”.  Deeze  verhe- 
ven befchryving  beantwoord  volkomen  aan 
de  natuur;  en  de  ondervinding  leert  ’er  ons  de 
overbrenging  van  kennen.  Nadien  het  Paard 
dus  met  vollen  recht  het  moedigfte  en  der- 
de van  alle  Dieren  genaamd  moge  worden , 
en  ’t  zelve  daar  benevens , naast  het  Geflagt 
der  Honden,  het  gemeenzaamde  met  den 
mensch  zy,  zoo  is  ’t  geen  wonder  dat 
’er  over  geen  Dier  meer  voortreffelyke 
Werken  gefchreeven  zyn,  dan  over  het 
Paard.  Immers  is,  zoo  wel  de  inwendige, 
als  de  uitwendige  kennisfe,  van  den  aart, 
de  natuur,  eigen fchappen , en  ontleeding 
der  Paarden,  ten  hoogden  top  van  kunde 
gebragt.  De  allermintte  kleinigheden , die 
de  fchoonheid  der  Paarden  kenbaar- maaken, 
zyn  aangetekend;  en  men  vind  duizende  by- 

zon. 


van  HOLLAND.  25 

zonderheden  geboekt,  die  men  in  agt  heeft 
te  neemen,,  om  de  fchoonfte  en  welgemaakt- 
ile  Paarden  uit  de  Paardemarkten  uit  te 
kippen.  Alles  wat  tot  de  Gezondheid,  de 
Voortteeling , de  Ziekten  en  de  Kwaaien 
der  Paarden  betrekking  heeft,  word  bykans 
met  zo  veel  kunde  en  oordeel  behandeld, 
als  ’t  met  opzicht  tot  den  Mensch  zei  ven 
gefchied;  en  in  ’t  ontleedkundige  Haat  het 
vooral  na  genoeg  gelyk.  De  Ouden  maakten 
’er  alrede  veel  werks  van ; en  onze  nieuwer 
Schryvers  zyn  ’er  niet  minder  in  bedree- 
ven ; des  wy  naauwlyks  weeten  hoe  dit  Huk 
aan  te  vangen,  ’t  Is  ons  niet  mogelyk  eene 
geheele  Ontleedkunde  der  Paarden,  eene 
voHlagen  Verhandeling  van  alles  wat  een 
Paard  betreft,  voor  te  draagen,  zonder  in 
herhaalingen  of  uitfchry vingen  te  vervallen ; 
nadien  ’er  verfcheiden  Werken  voor  handen 
zyn , welken  hier  aan  volkomen  voldoen. 
De  Heer  de  buffon  heeft  dit  zoo  verre 
uitgewerkt , dat  zyn  Gefchrift  een  Meester- 
fluk  zy;  en  de  Heeren  vitet  en  bour- 
gelat  hebben  het  beiden  zoo  wel  uitge- 
voerd, dat  ’er  maar  weinig  kunne  over- 
fchieten.  Wy  zien,  met  dankerkentenisfe , 
het  zaaklyke  van  den  eenen  en  den  adde- 
ren in  onze  Moedertaale  overgebragt,  door 
den  in  de  kennis  der  Paarden  uitmuntend 
bedreeven  Friefchen  Heer  reinier  fon- 
tein; van  wiens  arbeid , waar  op  wy  Haat 
kunnen  maaken,  wy  ons,  zoo  veel  het  dit 
kort  beflek  gehengt,  gebruik  zullen  maaken. 
’Er  zyn  ons , buiten  dat , nog  al  verfcheiden 
m zelfs  zeer  goede  Werken,  over  dit  on- 
B 5 der* 


HET 

PAARD» 


*6  NATUURLYEE  HISTORIE 

het  derwerp  bekend;  dan  ’t  ware  te  lastig  die 
paard,  allen  op  te  haaien : genoeg  zy  het  hier  nog 
gewag  te  maaken  van  een  Werkje  getyteld : 
Huismans  Handboek  , voorgcjleld  in  den  Frie - 
fchen  Stalmeester  en  Koeijen  Döttor  , ’t  welk 
ook  zyne  verdienften  heeft , en  ’t  is  moge- 
lyk  beter  gefchikt  naar  den  aart  der  kundig- 
heden van  onze  Natie,  dan  veele  andere 
Vertaalingen,  waar  in  men  dikwerf  met  de 
kunstwoorden  verlegen  is : dan  ook  moet  ik 
hier  noemen  een  Werk  over  de  Paarden , ge- 
tyteld, de  Nederlandfche  Stalmeester ; opge- 
fteld door l. w. f.van  oebschelwitsz; 
Adjutant  onder  Oranje  Vrieslands  Cavallcry, 
Dit  Werk,  dat  nu, in  dit  jaar  1777, met  een 
Tweede  Deel  verrykt  is , verdient  den  waaren 
Lof  van  Paardekunde,  en  byzonder  van  die 
der  Friefche  en  Nederlandfche ; doch  is  niet- 
temin veelal  eene  uitfchryving  van  de  voor- 
gaande; en  hier  en  daar  ook  overgenoomen 
uit  Ie  parfait  Marechal.  Doch  genoeg  hier 
van ; laat  ons  ter  zaake  keeren. 

Ons  bepaald  hebbende , om , zoo  beknopt 
als  doenlyk  is,  het  merkwaardigfte  dat  de 
Paarden,  en  wel  de  Hollandfchen  betreft, 
voor  te  draagen,  zoo  hebben  wy,  als  na- 
tuurkundigen , het  volgende , ter  Rangfchik- 
kende  Omfchryvinge , op  te  geeven. 

Het  Samenftelkundigê  kenmerk  der  Paar- 
den is , volgens  LiNNiEus,  (die  de  Clas- 
fe,  waar  toe  het  behoort,  Belluce , dat 
is,  Oorlogend,  noemt,  en  ’t  welk,  indien 
’er  het  Zwyn  niet  onder  betrokken  ware, 
zeer  natuurlyk  zoude  zyn,)  in  deezervoege 
te  omfchryven. 


van  HOLLAND.  %7 

De  bovenfte  Voor  tanden , zes  in  getal , 
recht  opftaande,  en  paralel,  of  gelyklynig. 

De  onderfte  Tanden  ook  zes,  meerder 
uitfteekende. 

De  Scheur- of  eigentlyk  de  Hondstanden 
ingevat , van  de  overigen  verwyderd ; alleen 
in  de  Hengften. 

De  voeten  eenhoevig,  of  wel  (indivifd) 
onverdeeld. 

Klein  zegt  alleen , eenhoevig , of  eenvoe- 
tig ; en  om  het  Paard  van  den  Ezel , wiens 
Ooren  langer  en  uitvloekende  zyn,  te  on- 
derfcheiden,  voegt  hy  ’er,  tot  een  eenvou- 
dig kenmerk,  by,  de  Oofen  opgeregt. 

Wy  ftellpn  de  Geflagtskentekenen  der 
Paarden  liever,  met  wat  naauwkeuriger , en 
zoo  wy  meenen  nuttiger , omfchry  virig , aldus : 
Het  Natuurlyke  kenmerk  van  een  Paard, 
in  onderfchéiding  van  alle  andere  viervoeti- 
ge Dieren,  beftaat  hierin. 

Het  hoofd  fpitsagtig,  langwerpig;  v/aar 
op  twee  ftejlopftaande  beweegelyke  Ooren, 
digt  by  elkander  geplaatst , de  Oogen  groot , 
met  zwaar  gehairde  oogleden;  de  Neusgaten 
inwendig  een  weinig  gehaird  aan  het  einde 
der  fnoet , of  bovenlip , met  een  fterk  faamen- 
trekkend  vermogen;  een  briefchend  geluid 
en  fterk  geblaas  uitademende;  de  Bovenlip 
dik,  zenuwagtig  en  beweegbaar;  de  Onder- 
lip flap  en  fpieragtig,  mede  beweegbaar;  de 
Tanden  in  jonge  Paarden  wisfelende ; in  de 
volwasfen,  zes  in  de  boven- en  zes  in  de 
onderkaak;  beiden  in  de  breedte  voor  in 
den  mond  ftaande ; de  bovenften  regtlynig 

en 


HET 

PAARfl. 


Ï1ET 

PAARD. 


28  NATUURLYKE  HISTORIE 

en  fcherpflomp,  nedervvaards  flaande;  de 
onderfle  fchuin  en  fcheppende  opwaards 
gefield;  de  Hondstanden  afgefcheiden  ge- 
plaatst, tusfchen  de  Voortanden  en  de  Kie- 
zen ; welker  getal  doorgaans  vier-  en  twintig 
is ; allen  platagtig  van  boven. 

Dit  Hoofd  is  aan  een  flaauwen  halfcirkels- 
wyzen  Nek  geplaatst;  uit  welks  opperften 
famenloop  lange  enkelde  Hairen,  over  de 
zyden  van  den  Hals  glooiende,  hangen;  die 
men  de  Maanen  van  ’t  Paard  noemt , ’t  welk 
geen  ander  Dier , ons  bekend , op  die  wyze 
heeft. 

De  geheele  Romp  is  bedekt,  met  zeer 
korte  glad  en  glinflerende  op  elkander 
vlyende  hairen.  De  gedaante  van  den 
Romp  is  alleszins  rondagtig  en  glad,  byzon- 
der  aan  de  Billen,  die  breeder  zyn  dan  de 
Borst ; de  Rug  flaauwlyk  ingevallen. 

Aan  den  fluit  een  Staart,  uitldSpende  in 
lange  enkele  harde  hairen , die  tot  op  de 
Hakken  hangen;  mede  een  teken  my  aan 
geen  ander  Dier  bekend. 

De  Pooten , evenredig  van  Onder-  en  Bo- 
ven fchenkelen ; fyn  en  dun , aan  de  Hak- 
ken. De  Hakken  zwaar  gehaird.  De  klaauw 
hoornig,  éénhoevig,  van  onderen  zenuwag- 
tig  en  weeker. 

Volgens  deeze  omfchryving  is  het  Paard, 
naar  onze  wyze  van  voorftellen,  te  onder- 
fcheiden,  van  alle  ons  tot  nog  toe  bekende 
viervoetige  Dieren.  Door  den  Staart  en 
de  Maanen  is  het  gansch  onderfcheiden  van 
het  naastbykomend  Geflagt , den  Ezel , en  de 

Ze- 


van  HOLLAND. 


29 

Zebra;  en  ’t  onderfcheid  zig  voorts  van  alle 
andere  Dieren , zoo  door  de  Maanen  en  Oo- 
ren , als  door  de  geheele  geftalte  van  het  li- 
chaam. Wyders  kan  men , met  opzicht  tot 
de  zoogende  Dieren , ’er  nog  byvoegen , dat 
de  Zoogborften  in  de  Wyfjes  twee  zyn,  ge- 
plaatst aan  ’t  einde  van  den  Ag  ter  buik  by 
de  Liezen. 

Wat  verder  nog  betreft  de  byzonderhe- 
den  der  inwendige  deelen,  hier  van  zullen 
wy  vervolgens  eene  korte  fchets  opgeeven ; 
na  dat  wy  het  uitwendige  afgehandeld  heb- 
ben ; doch  vooraf  nog  een  kort  woord  no- 
pens de  gemeene  benaamingen  van  het 
Paard. 

Deeze  zyn , by  de  Europifche  Volkeren , 
veelal  gefchikt  naar  het  Geflagt  en  den  ou- 
derdom van  het  Paard.  Dus  onderfcheiden 
de  Hollanders  de  Paarden  naar  de  Sexe,  in 
eene  Vrouwlyke  Meer * of  Merrie , en  een 
Manlyken  Hengst ; waar  by  ook  de  naam 
komt  van  Klophengst , en  Springhengst ; die 
gefneeden  zyn  noemt  men  by  ons  Ruinen ; 
iiet  jonge  Paard  heet  Veel)  Veluw , Veu - 
luw , en  Veul , of  Veulen . Deeze  onder- 
fcheiding  maaken  ook  de  Duitfchers;  die 
voorts  het  Paard  gemeenlyk  Pferd)  of  Rofs  ; 
welk  laatfte  woord,  by  ons  Ros  gefchree- 
ven,  door  onze  Dichters  veelal  genomen 
word  in  de  betekenis  van  een  moedig  Paard. 
Van  daar  geeft  men  insgelyks  onder  ons  den 
naam  van  Roskammer , aan  een  Paardenkoo- 
per;  dien  men  ook  wel  Paardentuifcher 
heet;  zeggende  tuifchen , oudtyds,  zoo  veel 
als  handeldryven.  De  Franfchen  noemen 

het 


HET 

PAARD. 


30  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  het  Paard  Cheval , dat , zoo  men  wil , ont- 

paard.  leend  zou  zyn  , van  het  Griekfche  of  Latyn- 
fche  Cahallus , of  van  het  Italiaanfche  Caval- 
lo ; van  waar  een  Ruiter  dan  Cavalier  heet. 
LinnyEus,  die  in  alles  Hout  doorgaat, 
geeft  aan  zyne  eerfte  Soort  van  Paarden 
den  naam  van  Equus  Caballus ; doch  hy  maa- 
tigt  zich  wat  veel  vryheids  aan ; want  zoo 
wel  de  ouden  als  de  nieuwen  verft  aan  door 
Caballus , een  Hengst.  De  Franfchen  noe- 
men een  Ruin , Cheval  hongrè ; en  een  Spring- 
hengst  Etaloriy  doch  waarom  ze  juist  eene 
Merrie  Jument , dat  is  juk- of  lastdraagend 
heeten , daar  een  gefneeden  Hengst  ofRuin , 
ja  ook  een  Hengst  dit  doet,  is  duister.  Wy 
laaten  dit  ter  navorfchinge  voor  de  Liefheb- 
bers; die  te  gelyk,  als  ’t  hun  gelust,  mogen 
nagaan , hoe  ’t  bykoine , dat  een  Paard  in  ’t 
Hebreeuwsch  den  naam  van  Sus  heeft , ge- 
lykluidend  met  de  Latynfche  benaaming  van 
’t  Zwyn.  In  ’t  Engelsch  neemt  men  me- 
de de  onderfcheiden  Sexe  en  den  ouderdom 
der  Paarden  in  agt;  doch  de  algemeene 
benaaming  van  het  Paard  by  hen  is  Ilorfe , 
vermoedeiyk  van  denzelfden  oorlprong  als 
het  Duitfche  Rofs , oudtyds  Orfe . Ten  plat- 
ten Lande  in  Vriesland  noemt  men  een  Paard 
Hynfer.  En  zoo  zyn  ’er,  by  ieder  Natie, 
onderfcheiden  benaamingen , waar  mede  wy 
ons,  het  bygcbragte  genoeg  oordeelende, 
niet  verder  zullen  ophouden.  Liever  gaan 
wy  nu  over  tot  onze  eigentlyke  taak ; dat  is 
tot  een  gezet  Geftagtsonderzoek , en  naauw- 
keurige  befchryving  der  Paarden,  met  be- 
trekking tot  ons  Vaderland , by  welks  Na- 
tuur- 


van  HOLLAND. 


31 

taurtyke  Historie  wy  ons  bepaalen.  Om  dit 
met  alle  kortheid , en  omzichtigheid , in  ee- 
ne  geregelde  Orde  te  doen,  zullen  wy  de 
volgende  Verhandeling  indiervoege  inrigten , 
dat  wy  eerst  het  Paard  in  zyne  natuur,  en 
daar  na  in  zyn  gebruik , onder  de  Plollanders , 
befchouwen  zullen;  met  eene,  zoo  veel 
ons  mogelyk  is,  oplettende  inagtneeming 
van  de  Eigennaamen  en  Kunstwoorden, 
hier  te  Lande  gebruiketyk.  Ter  duidelyker 
voorftellinge  van  dit  alles , zullen  wy  ten  ge- 
valle onzer  Leezers  en  Landsgenooten , be- 
nevens andere  noodige  Afbeeldingen,  hier 
by voegen,  een  Paard  in  zyn  omtrek;  in 
welker  befchryving  wy  de  verklaaring  der 
Hollandfche  Kunstwoorden  ter  zyner  plaatfe 
zullen  inlasfchen. 

Wat  dan,  voor  eerst,  de  natuur  van  het 
Paard,  een  Hollandsch  of  West-Friesch 
Paard,  betreft;  ’t  is  zeker,  en  door  alle 
Paardekenners  erkend , dat  de  Hollandfche , 
West-Friefche,  en  byzonder  de  Vriefche 
Paarden,  voor  de  flerkffce  en  zwaarfte  te 
houden  zyn ; by  welken  dan  ook  komen  de 
Gelderfchen,  en  anderen,  uit  de  naast  aan 
Holland  en  Vriesland  grenzende  Provinciën 
en  Streeken.  Men  houd  de  Holfteinfchen 
wyders  nog  wel  voor  de  taaiften ; en  ze  ko- 
men naby  aan  de  onzen;  doch  ze  zyn  ge- 
in eenlyk  hoog  op  de  pooten,  of  liever 
fchraaler  in  ’t  aanzien.  De  Hollandfche 
Paarden , welken  inzonderheid  aan  dit  Land 
eigen  zyn , vind  men  doorgaans  breeder  van 
Billen , Vet  en  zwaar  van  Lichaam ; maar  ze 
zyn  niet  zoo  fyn  van  pooten,  als  vooral 

een 


HET 

PAARD. 


HET 

PAARD. 


32  NATUURLYKE  HISTORIE 

een  Engelsch  Paard.  Somwylen  ontmoet 
men  Hollandfche  Paarden  van  zulk  eene  011- 
gemeene  grootte , dat  ze , als  iets  zeldzaams , 
naar  andere  Landen  omgevoerd  worden, 
om  ze  aldaar  te  laaten  bezigtigen.  Men 
vind  ze,  by  uitftek,  te  Amlterdam  onder 
, de  Sleepers,  vooral  onder  de  Brouwers 
Sleepers ; die  ’er  voor  bekend  Haan , dat  ze 
zich  daar  op  toeleggen.  Dus  heb  ik  eens  in 
eene  Kennistent  een  Paard  gezien , dat  een 
Brouwers-Sleeppaard  geweest  was,  van  die 
hoogte,  dat  een  kaerel,  ter  lengte  van  zes 
voeten , regtovereinde  op  den  grond  ftaan- 
de , het  niet  over  de  fchoft  konde  zien.  In 
tusfehen  houden  egter  kiefche  kenners  die 
ongemeen  zwaare  Paarden,  welken  hier  te 
Lande  natuurlyk  gefokt  worden,  geenzins 
voor  de  besten;  de  middelmaatigen  worden 
gemeenlyk  hooger  gefchat ; hier  uit  zoekt  men 
dan  de  Harddraavers ; en  de  zwaare  Paarden 
blyven  groottyks  voor  de  koets  en  het  kou- 
ter gefchikt.  Voor  het  overige  worden  hier 
veelerleie  foorten  van  Paarden  van  elders 
ingevoerd,  zoo  dat  ’er,  even  als  het  met 
de  Menfchen  gaat , een  goed  getal  Vreem- 
delingen in  onze  weiden  graazen,  en  ’er 
nu  en  dan  aanfokken.  Dit  heeft  byzonder 
plaats  met  Holfteinfche  en  Duitfche  Paar- 
den ; ook  vind  men  hier  te  Lande  Engelfche 
en  Deenfche,  mitsgaders  Franfche  en  Bra- 
bandfche  Paarden , welke  laatften  ook  zwaar 
zyn.  Midlerwyl  blyft  het  egte  Holland- 
iche , en  vooral  het  Vriefche  (*) , hoe  veel 

vreemd 

(*)  Ik  breng  hier , en  zoo  ook  vervolgens  meermaals , 

het; 


van  HOLLAND. 


33 

vreemd  hair,  om  ’t  Kunstwoord  te  behou- 
den, ’er  ingevoerd  worde,  by  ons  over  ’t 
geheel  on  ver  basterd.  Wat  nog  aanbelangt 
de  Ketten , welker  besten , onder  de  Noord- 
Hollanders  zyn,  gelyk  ook  de  Hitten  ,*  dee- 
zen  worden  of  enkeld  onder  ons  voortge- 
fokt, of  uit  Hitland  en  elders  herwaards 
overgevoerd. 

Dewyl  ’er  nu  wyders  eene  groote  ver- 
fcheidenheid  van  koleuren  in  ’t  Hair  deezer 
Paarden  gevonden  word,  zoo  kunnen  wy 
ook  dit  Artykel  niet  wel  onopgemerkt  laa- 
ten.  De  Hollandfche  en  Vriefche  Paarden- 
kenners maaken  hier  eene  tweeledige  onder- 
fcheiding,  tot  welke  zy  dit  verfchil  hoofd- 
zaaklyk  brengen;  ’t  zyn  naamlyk  Paarden 
van  een  eenkoleurig  of  van  een  vermengd 
Hair.  Wat  de  oorzaak  deezer  verfcheiden- 
heid  van  koleuren  in  ’t  Hair  der  Paarden  zy , 
is  nog  niet  beilist ; en  zy  die  met  bourge- 
lat  meenen,  dat  men  dezelve  te  zoeken 
heeft  in  de  koleur  der  vogten,  waar  door 
de  Hairen  gevoed  worden , zullen  egter  niet 
ontkennen  dat  hier  nog  een  diep  geheim 
overblyft.  Wy  weeten  inderdaad  weinig  van 
de  geboorte  der  koleuren  in  de  huid,  de 
Hairen  en  de  Vederen  der  Dieren.  Wy  wee- 
ten , ’t  is  waar , (de  groote  albinus  heeft 
het  beweezen ,)  dat  de  koleur  der  huid  by 

de 

bet  Hollandfche  en  Vriefche  by  elkander , om  dat  wy , 
even  als  met  het  Rundvee,  uit  hoofde  der  vermengin- 
ge,  de  eene  foort  niet  wel  zonder  de  andere  kunnen 
voordraagen ; dog  ik  zal  ’er  my  op  zyne  plaats  nader 
over  verklaaren. 

IV.  D E E L.  C 


HET 

PAARD 


34  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  de  Menfchen , afhangt  van  een  zeker  vlies , 
paard,  ander  het  opperfte  dunne  vel , dat  men  in  ’t 
Latyn  Epidermis  noemt;  en  in  de  Visfchen 
kan  men  duidelyk  ontdekken , dat  de  fchoo- 
ne  koleuren,  waar  mede  zy  blinken,  ver- 
oorzaakt worden,  door  een  dun  vlies  onder 
de  fchubben.  ’t  Is  uit  dien  hoofde , daar  tog 
alle  de  uiteinden  van  de  uitwendige  huid  en 
de  Hairen  der  Dieren , als  in  een  zeer  fyn 
vlies  aaneenverbonden  zyn , wel  niet  onge- 
rymd  te  Rellen , dat  derzelver  verfchillende 
koleuren  ook  veelal  daarvan  afhangen;  dan 
met  dat  alles  is  dit  Stuk  nog  niet  volftrekt 
beweezeix;  en  ’t  doet  hier  in  ons  geval  zoo 
veel  niet  ter  zaake  , of  wy  mogen  een  nader 
onderzoek  hier  van  wel  tot  een  beter  ge- 
legenheid fpaarên.  Genoeg  zal  het  zyn  nu 
nog  de  voornaamfte  by  ons  bekende  ver- 
fchiliendheden , die  deswegens  onder  de  Paar- 
den vallen,  op  te  noemen.  Onder  de  een- 
koleurige  Hairen  heeft  men  de  zwarte,  die 
men  of  vaalzwart , muisvaal , gitzwart  of 
moorzwart  noemt ; de  geheel  witte ; de  brui- 
ne ; de  rosagtige  of  kaneelkoleurige ; de  ka- 
ftanjebruine-,  de  goudgeelkaftanjebruine  met 
de  donkerkaftanjebruine , enz. 

Onder  de  gemengde  of  zamcngeftelde 
Hairen,  telt  men  de  gryszwarte  en  witte, 
die  ook  ftekelhairige  genoemd  worden,  als 
’er  veel  witte  enkele  Hairen  door  ’t  zwart 
heen  groeijen;  de  bruingryze  of  Spreeuwko- 
leurïge ; de  appelgryzen  of  appclgraauwe ; de 
zilvergryzen  met  wit  gewolkt.  Zilver-giys 
is  weinig  zwarthair  door  veel  wit;  Vuil-grys 
is  wit  en  zwart  door  een ; Bruin-grys  is  wei- 


van  HOLLAND.  35 

nïg  wit  door  ’t  bruin,  enRóod-grys ofRood- 
fchimmel  zegt , dat  ’er  meer  rood  dan  wit 
Hair  door  een  gemengd  is.  De  zoogenaam- 
de Muisvaale  Paarden  hebben  zwarte  ftaar- 
ten, benevens  zwarte  maanen,en  een  zwar- 
ten ftreep,  dien  de  kenners  den  aalftreep 
noemen,  over  de  rugftreng.  Voorts  zyn  ’er 
Wolfskoleuren , en  veelerleije  anderen,  die 
elk  naar  zyne  verkiezing  uitdrukt  en  be- 
fchryft.  Puiten  deezen  is  ’er  ook  nog  Hair 
van  meer  gemengde  koleuren , dat  men 
vreemd  Hair  noemt.  Het  zelve  is  meeren- 
deels  van  dien  aart,  dat  de  koleuren  zeer 
fterk  tekenen,  en  uit  tweeërleie  hoofdko- 
leuren  beltaan.  Hier  onder  behooren  de 
Getygerde,  de  Extergeylakte  of  bonte,  de 
Porceleinverwige , de  Moorkoppen  en  de 
Auberen.  Alle  die  byzondere  koleuren  ver- 
fchillen  grootlyks , naar  gerade  dat  de  ver- 
menging van  Paarden  uit  verfchillende  Ge- 
westen plaats  hebbe ; of  naar  den  aart  der 
Paarden  zelven,  die  in  byzondere  Gewes- 
ten hunne  over  hunne  foort  of  geflagt  heer- 
fchende  koleuren  hebben.  Dan  wy  mogen 
ons  hier  mede  niet  breeder  ophouden ; ons 
beftek  vordert  bepaalder  van  ons  te  onder- 
zoeken, welke  de  meest  natuurlyke  koleur 
onzer  Inlandfche  Paarden  zy.  En  dit  dunkt 
my  is  na  genoeg  te  bepaalen:  althans  ik 
durf  myne  gedagten , naar  myne  oplettend- 
heid, onder  verbetering  van  kundige  Paar- 
denkenners van  ons  Gewest,  in  deezen  wel 
melden;  zonder  dezelven  egter  als  vol- 
ftrekt  beflisfende  op  te  geeven.  Ik  meen 
wel  opgemerkt  te  hebben  dat  de  Paarden 
C 2 van 


HET 

PAARD. 


36  NATUURLYKE  HISTORIE 

«et  van  dit  Land  meerendeels  geheel  zwart  of 
taard.  hoog  bruin,  en  veel  zeldzaamer  wit  vallen; 
zoo  egter  dat  het  zwart,  of  het  bruin, 
meer  of  min  flaauwer  of  donkercr  zy : alle 
de  overige  koleuren  houd  ik  voor  verbasterd , 
en  voor  een  vreemd  Hair ; dog  onder  die  be- 
paaling  dat  het  wit-en  zwartbont  uit  de  ver- 
menging onzer  eigene  Landpaarden  kan  ont- 
ftaan.  Hier  by  geef  ik  evenwel  nog  in  be- 
denking, of  het  geene  men  gewoonlyk  ap- 
pelgraauw  of  gemarmerd  noemt , niet  meest 
heerscht  in  onze  eigen  Paarden,  ’t  Komt 
my  althans  voor,  dat  men,  by  de  meesten 
onzer  Paarden , voor  al  de  gitzwarte , brui- 
ne en  witte  Paarden,  als  zy  in  den  bloei 
hunner  jaaren  en  volle  kragten  zyn,aan  den 
Vleefchigften  kant  der  billen,  en  aan  den  buik , 
altoos  eene  zagte  fluweelagtig  flaauwe  mar- 
mering van  de  eigen  koleuren  onder  een  zal 
zien ; naar  welke  zy  dan  genoemd  worden , 
wanneer  zulks  fterker  doorflaat.  Dat  voor 
5t  overige  de  witte  Paarden,  die  geheel  wit 
zyn , hier , en  zelfs  in  Duitschland , al  van 
ouds  her  ongemeen  zeldzaam  voorkwamen , 
en  dus  aan  ons  Land  niet  natuurlyk  eigen 
zyn , leert  ons  de  Oudheid ; nadcmaal  de  Bata- 
vieren , die  eene  heiligheid  in  de  Paarden  Hel- 
den, de  witte  Paarden, by  uitneemendheid, 
als  iets  zeldzaams  en  Godljdcs  befchouwden. 
Van  daar  voedden  zy  dezelven  in  hunne  hei- 
lige Bosfchen  op , om  hunne  Godfpraaken  of 
de  Priesterlyke  Wichelaaryen  te  helpen  be- 
vorderen : en  hieraan  heeft  men  ’t  ook  toe 
te  fchryven , dat  onze  Voorzaaten  een  Paard , 
en  wel  een  wit  Paard , als  het  kenteken  van 

Vry- 


van  HOLLAND.  37 

Vryheid  hebben  aangenomen , dewyl  ze , als 
zoodanig  een  wit  Paard  een  geheiligden  Wa- 
gen vry willig  voorttrok , ook  vrywillig  ten 
ftryde  toogen ; maar  geen  oorlog  aanvaarden , 
als  het  Paard  onwillig  was.  En.  even  zoo  ge- 
tuigt nog  heden  de  ondervinding,  dat  de 
witte  Paarden  hier  te  Lande  ongemeen  raar 
zyn.  Onder  onze  Ruiteryen  worden  dezel- 
ven,  om  hunne  byzondere  affteekende  ko- 
leur,  voor  de  Trompetters,  Standaardvoer- 
ders , Paukers , enz.  gebruikt ; maar  ’t  is  zeld- 
zaam, zoo  niet  zonder  voorbeeld,  een  Re- 
giment of  Compagnie  alleen  van  witte  Paar- 
den te  zien ; dat  egter  met  de  graauwen  of 
appelgraauwen  nog  al  plaats  heeft ; gelyk  ’er 
dus , onder  onze  Garde  Dragonders , een  uit- 
muntend Esquadron  van , zoo  ik  meen , alle 
Vaderlandfche  Paarden,  van  dat  Hair  is. 

Edog,  wat  hier  van  ook  zy,.  het  zwart  is 
althans  de  hoofdkoleur  onzer  Hollandfche 
Paarden ; terwyl  de  bonten  uit  de  vermen- 
ging gebooren  worden;  en  het  bont  veelal 
by  voortteeling  weder  verloopt.  Ondertus- 
fchen  heerscht  hier  in  eene  zekere  Mode , 
en,  naar  maate  dat  dezelve  iets  byzonders 
eischt,  wee  ten  onze  Paardenkoop  ers  ze  wel 
dra  aan  te  fokken.  Maar  wy  kunnen  hier 
mede  nog  niet  geheel  van  het  zwarte  Hair , 
en  het  donker  bruin , afftappen , zonder  een 
weinig  Haan  te  blyven  op  de  verandering, 
die  dit  Hair,  by  ’t  klimmen  van  de  jaaren 
der  Paarden,  eigen  is.  Onze  Hollandfche 
Paarden,  naamlyk,  zyn  hierin  aan  eenige 
veranderingen  onderworpen , die  wel  gedeelt- 
lyk  afhangen  van  de  natuur  der  Paarden , in 
C 3 ’t  ge- 


HET 

PAARD. 


Verande- 
ring van 
het  Hair 
der  Paar- 
den. 


38  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  ’t  gemeen ; dog  ook  tevens  van  het  klimaat 
paard,  van  ons  Land  zelve,  in  ’t  byzondcr.  De  ver- 
anderingen , die  van  de  natuur  der  Paarden 
afhangen,  zyn  de  volgende.  Men  vind  de 
Veulens  altoos  niet  alleen  lichter  en  ruiger 
van  Hairen,  dan  de  volvvasfen  Paarden; 
maar  men  ziet  ook,  dat  hunne  Hairen, naar 
maate  zy  in  wasdom  toeneemen,  een  meer- 
der glans  en  een  gladder  vlijing  over  de  huid 
bekomen.  Een  pas  geworpen  Veulen  is 
hier,  gelyk  elders,  doorgaans  ruig,  en  de 
Hairen  zyn  vlokagtig ; deezen  behouden  zy 
vry  lang;  doch  allengskens  ruien  dezelven 
uit , en  na  verloop  van  een  jaar  ziet  men  de 
Hairen  alrede  glad ; waarop  het  Veulen  voorts, 
nu  drie  of  vierjaarig  geworden  zynde,  de 
fchoonfte  Hairen  heeft , die  het  voor  of  na 
vercieren.  Voorts  heeft  ons  klimaat,  en 
de  onderfcheiden  grond , een  merkelyken  in- 
vloed op  de  verandering  van  ’t  Hair  onzer 
Paarden: men  bemerkt  althans  duidelyk , dat 
het  zig  verfchillend  van  koleur  vertoont, 
naar  maate  dat  de  Paarden  op  drooger  of 
vogtiger  weiden  graazen,  fchoon  ik  by  an- 
deren hier  van  niets  gemeld  vinde , durve  ik 
zulks  uit  myne  eigen  waarneemingwel  voor- 
draagen , te  meer  daar  ik  vv  eet , dat  onze 
kundige  Boeren , die  Paarden  teelen , ’er  wel 
op  letten ; waarom  ik  het  te  minder  onop- 
gemerkt kan  laaten,  daar  ik,  waar  ik  maar 
kan , onzen  Landaart  altoos  in  ’t  oog  tragt  te 
houden.  Indien  men  ’t  opmerkzaam  gade- 
flaat,  zal  men  bevinden,  dat  de  Paarden, 
die  in  de  hooge  en  fchraale  Duinzanden  ter 
weide  gaan,  altoos  het  zwart  veel  vaalder 

en 


van  HOLLAND. 


39 

en  naar  het  bruine  hellende  vertoonen , dan 
die  Paarden,  welken  weeliger  weiden  en 
wateragtiger  gronden  hebben:  en  even'zoo 
blyven  ook  de  witte  Paarden  niet  zoo  zui- 
ver wit  in  de  eerfte  als  in  de  laats tgemelde 
weiden.  Hierom  voeren  de  zulken , die  aan  de 
Ichraale  Geestgronden  woonen,  en  Veulens 
aanfokken , hunne  Veulens , als  dezelven  ter 
markt  gevoerd  kunnen  worden , veelal , ee- 
nige  maanden  of  een  zeker  getal  weeken , op 
wateragtiger  en  weeliger  Weiden: dit  gedaan 
hebbende , zien  ze  wel  dra , dat  de  Hairen 
zig,  met  het  toeneemen  van  het  vet  aan  ’t 
Lichaam,  glanziger  en  zwarter  vertoonen. 
Ik  ken  dus  een  ervaren  aanfokker  van  Paar- 
den, by  Noordwyk,  die  zyne  Merrien  en 
Veulens  op  hoog  droog  Geestland  laat  wei- 
den ; dog  zeer  oplettend  is  op  het  verande- 
ren van  weiden , tegen  dat  zy  in  Haat  zyn , 
om  bereedcn  te  kunnen  worden;  ter  oor- 
zaake  dat  de  Pluid  en  te  gelyk  de  Hairen  als 
dan  glanziger  zyn.  Ondertusfchen  houd  men 
de  droogde  weiden  voor  de  gezondften ; dan 
hier  over  draks  nader.  Wyders  daat  hier 
ook  nog  in  agt  te  neemen , dat  de  zwarte 
Paarden  in  Holland  des  Winters  gewoonlyk 
veel  zwarter  zyn  dan  in  den  Zomer.  In  ’t 
laatstgemclde  Saifoen  word  het  zwarte  Hair, 
in  de  weiden,  door  de  lugt,  veel  al  bruin- 
agtig ; en  zelfs  verdwynt  dan  dat  fluweele , 
dat  marmeragtige , ’t  welk  zig  aan  de  Billen 
van  veelen  onzer  zwarte  Paarden  vertoont. 
In  den  Winter  verhairen  ook  veelen  onzer 
Paarden;  en  ze  worden  dan  op  de  ftallen 
ruiger;  gemerkt  de  Hairen  over  het  lyf, 
C 4 aan 


HET 

PAARD. 


4o  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  aan  den  buik  en  de  kin , gelyk  ook  de  Vet- 
? aard.  lokken,  in  dien  tyd  geweldig  aangroeijen. 
Zulks  fchynt,  naar  ons  begrip,  ook  al  eeni- 
germaate  af  te  hangen  van  den  aart  van 
ons  klimaat;  ’t  is  als  of  de  natuur  waakt 
voor  de  Paarden , met  dezclven , door  eene 
genoegzaame  dekking  der  Hairen,  tegens  de 
koude"  en  de  vogtige  lugt  te  befchermen ; 
iets,  dat  in  alle  koude  Landen  opgemerkt 
word. 

Sterkte  der  By  dit  alles  komt  de  koleur  der  Paarden 

Paarden,  ook  nog  in  aanmerking , met  opzicht  tot  der- 
zelver  fterkte,  en  men  wil  dat  onze  zwarte 
Paarden  over  ’t  geheel  de  fterkften  zyn ; dan 
onze  Boeren  houden  die  Paarden  voor  de 
allerfterkften , die  wel  zwart  zyn , dog  egter 
naar  het  bruine  hellen , en  vooral  in  de  las- 
fen  of  liezen  hoogbruin  koleuren.  Gaarne 
zien  zy  ook , dat  zulke  Paarden  aan  de  On- 
derlip eenigzins  gebaard , dat  is , gehaird  zyn ; 
en  vooral  dat  de  neus  en  Bovenlip  insgelyks 
met  eenige  borftelagtige  Hairen  bezet  is. 
Dit  Hag  noemen  zy  Smousfen , of  Smoufe 
Paarden;  en  de  Voerlieden,  Opftooters , of 
goed  op  den  langen  weg , en  zy  houden  ze,  als 
het  Rel  verder  goed  is , voor  de  fterkfte  Paar- 
den. De  withairigen,  fchoon  ze  by  den 
Heer  bouRgelat  voor  fterk  te  bock 
liaan , tellen  onze  Boeren  en  Landlieden  on- 
der de  zwakften ; even  gelyk  zy  met  witte 
Koeijen  niet  veel  op  hebben;  van  waar  ook 
de  witte  Paarden , onder  onze  tegenwoordige 
Hollanders , fchaars  gevonden  worden.  Daar 
benevens  zyn  de  appelgraauwen  insgelyks 
niet  gemeen  onderons;  niettemin  agt  men 

ze 


van  HOLLAND. 


4i 

ze  hoog;  ze  worden  voor  de  cieriykfte 
Koetspaarden  gehouden , en  zyn  dus  meest- 
al voor  den  Adel.  Voor  ’t  overige  mogen 
vvy  ons  met  de  byzonder  vreemde  Hairen 
niet  ophouden;  liever  bezigtigen  wy  onze 
Hollandfche  Paarden  wat  nader ; om  ons  zoo 
na  doenlyk  aan  het  Nationaale  te  houden. 
Gemeenlyk  zyn  veele  Paardenkenners  van 
gedagten , dat  de  eigenlyke  Hollandfche 
Paarden,  en  wel  de  zulken , die  aan  en  om- 
trent het  Sticht  geteeld  worden , veel  taai- 
er en  flerker  zyn,  dan  die  men  ons  uit  Vries- 
land overbrengt;  en  de  reden  die  zy  ’er  van 
geeven  is  gegrond.  De  Vriefche  Paarden- 
fokkers, zeggen  zy,  weetende  dat  hunne 
jonge  Paarden, zoo  tot  de  Harddraavery , als 
tot  Chaife-  of  Koetspaarden , veelvuldig  ge- 
zogt  worden , leggen  het  ’er  fterk  op  toe , 
om  de  Paarden  oogelyk , zoo  als  ' men  ’t 
noemt,  te  maaken.  Ten  dien  einde  wor- 
den de  jonge  Paarden  buitengemeen  gevoerd ; 
zoo  fpoedig  men  kan,  aan ’t  werk  gefield, 
en  in  ’t  loopen  geoeffend.  Met  de  twee 
jaaren , of  daar  omtrent , loopt  een  jong  Paard 
al  mede  in  den  Ploeg;  ’t  welk  dan,  fchoon 
het  niet  zwaar  werke,  nogtans  onder  het 
vierfpan  den  ploeg  mede  trekt , waartoe  men 
in  Holland  zelden  vóór  de  drie  jaaren  een 
Paard  bezigt.  Dan  dit  is  ’t  nog  niet  al : wan- 
neer een  jong  Vriesch  Paard  tot  drie  a vier 
jaaren  komt,  dan  laaten  de  Vriefche  Paar- 
denkoopers  het  zelve  fterk  arbeiden,  en  op 
fchraal  Land  graazen ; zoo  dat  het  beest  ver- 
magere , terwyl  ’t  in  ’t  loopen  en  draaven 
wel  geoeffend  word.  Vervolgens  brengen 

c 5 zy 


HET 

PAARD 


42  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  zy  het  Paard  ter  ftallc ; alwaar  zy  het  zelve 
paard,  weinig  of  in  ’t  geheel  geen  Hooi  geeven , 
maar  geweldig  voeren  met  Haver,  en  ander 
vetaanbrengend  voedfel;  byzonder  met  Eije- 
ren,  die  ze  de  Paarden  by  menigte  laaten 
zuipen.  Hier  door  worden  ze  vet,  glan- 
zig, en  tevens  moedig  en  dartel.  Zulks 
lokt  dan  onze  Paardenkoopers  uit,  en  de 
fchrandere  Vries  maakt  ’cr  eene  goede 
beurs  mede.  Maar  ’t  gevolg  hier  van  is, 
dat  deeze  Paarden,  als  ze  in  Holland  ko- 
men, en  ter  weide  gezonden  worden,  wel 
dra  afvallen : dat  gladde  en  vette  verdwynt , 
en  zy  hebben  wel  een  jaartje  werk , eer  zy 
weder  tot  hunnen  voorigen  Raat  komen, 
ten  zy  men  dezelven , zoo  als  men  met  de 
Harddraavers  doet,  altoos  op  Ral  en  op 
voer  houde.  Egter  is  ’t  ’er  zoo  mede  gele- 
gen , dat  die  Vriefche  Paarden , als  zy  aan 
onze  Weiden  gewoon  zyn , wel  dra  weder 
toeneemen,  en  dan  goede  Paarden  blyven. 
Inmiddels  houd  men  ze  in  Holland,  met  be- 
trekking tot  den  arbeid,  voor  zwakker,  dan 
de  Stichtfchen  en  Zuid-hollandfchen  , ter 
oorzaake  dat , zoo  als  reeds  gemeld  is , on- 
ze Hollandfche  Boeren,  zelden  of  nooit, 
hunne  jonge  Paarden,  vóór  de  drie  jaa- 
ren,  onder  ’t  haam  brengen;  en  dezelven 
niet,  ten  minflen  zelden,  tot  het  hard- 
draaven,  aanleggen;  waar  door  de  jonge 
Paarden  zekerlyk  veel  lyden.  Onze  Boe- 
ren gewennen  daarenboven  de  Paarden  meer 
aan  goed  Gras,  Hooi  en  maatig  voeder, 
zonder  de  natuur  ontydig  geweld  aan  te 
doen.  Met  dit  alles  hebben  evenwel  de 

Vrie- 


r 


van  HOLLAND. 


43 


Vriefche  Paarden , die  in  de  Provincie  bly-  het 
ven,  en  tot  Boeren-Paarden  opgeleid  wor-  PAAR1> 
den,  in  hun  Vaderland  hunne  weezenlyke 
waarde;  men  kan  en  mpet  ze,  inderdaad, 
onder  de  fterkften  tellen ; wanneer  zy  maar, 
als  gezegd  is,  uit  hoofde  van  winst,  en 
zugt  voor  de  Harddraavery , in  hunne  jeugd 
niet  bedorven  worden.  Voeg  hier  voorts 
nog  by,  dat  de  Hollandfche  Paarden  eene 
naauwe  verwantfchap  met  de  Vriefchen 
hebben;  dewyl  ’er  zeer  veelen  in  Holland 
aangefokt  worden,  die  van  Vriefche  her- 
komst zyn. 


0 0 
0 0 
0 


\ , 


TWEE- 


44  NATUURLYKE  HISTORIE 


HET 

PAARD. 


Paarden- 

Stoete- 

ryen. 


De  aanfok- 
king  der 
Paarden 
in  ’t  alge- 
meen. 


TWEEDE  HOOFDSTUK. 

Over  liet  aanfokken  en  dresfeeren , of  af 'r eg- 
ten , der  Paarden . 


Met  opzigt  tot  dit  onderwerp,  heb  ik 
vooraf  in  ’t  algemeen  te  melden,  dat 
men  in  Holland  weinig  opzettelyke  Stoete- 
ryen  heeft , in  welke  men  zig  geheel  op  het 
aanfokken  van  Paarden  toelegt.  Aan  den 
Lekkant , om  en  aan  ’t  Stichtfche,  als  me- 
de aan  den  Bovenmaaskant , vindt  men  nog- 
thans  lieden  die  ’er  hun  werk  van  maaken , 
om  een  groot  getal  Veulens  en  Merrien  te 
houden;  vooral  Veulens,  die  ze  overal  by 
den  Boer  opkoopen , als  zy  van  den  Moe- 
der af  kunnen.  Men  laat  ze  dan  veelal  op 
de  Waardgronden  en  de  Mienten  (*),  of 
gemeene  Weiden,  loopen,  om  de  kost  te 
zoeken;  tot  dat  ze  eindelyk,  in  jaaren, 
kragten  en  wasdom  toegenomen  zynde,  in 
beter  weiden  gebragt  worden , en  vervolgens 
tot  den  arbeid  en  * den  verkoop  bekwaam 
zyn. 

Wat  verder  de  aanfokking  der  Paarden, 
by  onzen  Boereiaftand , betreft , dezelve  ge- 
fchied  in  ons  Vaderland  gelyk  elders;  dog 

met 

(*)  Zie  Eerfte  Deel , onder  de  afdceling  van  Via- 
nen,  Lexmond  en  den  Ysfelkant. 


VArt  HOLLAND,  45* 

met  dit  onderfcheid , dat  de  Boeren  in  Hol- 
land de  Saifoenen  in  agt  neemen , en  nooit 
of  zelden  eene  Merrie  laaten  befpringen, 
dan  op  eene  berekening,  dat  dezelve  tegen 
het  voorjaar  werpen  zak  Zelfs  rekenen  de 
oplettendften , om  een  Veul , in  zyne  eerfte 
twee  jaaren,  wanneer  het  de  meeste  zorg 
noodig  heeft,  twee  Zomers  tegen  éénen 
Winter  te  gceven.  Zy  laaten  derhalven  de 
Merrien  meest  befpringen  in  Maart  en  April', 
of  Mai , tot  in  Juny ; ’t  welk  dan  daar  op 
uit  moet  komen,  dat  de  Merrie  een  j aar  daar 
aan  het  Veul  werpe : want  men  rekent  de 
dragt  der  Paarden  op  over  de  elf  Maanden , 
veeltyds  ook  wel  tot  de  twaalf.  De  meeste 
Veulens  in  Holland  worden  gevolglyk  in  de 
Maanden , Maart , April  en  Mai  geworpen ; 
juist  tegen  dien  tyd , dat  ons  Vee  ter  weide 
kan  gaan,  en  de  natte  polders  droog  zyn. 
Onze  Boeren  zyn  hier  omtrent  zeer  naauw- 
keurig , als  houdende  het  natte  laage  land 
nadeelig  voor  de  Merrie , en  byzonder  voor 
het  Veulen;  waarom  ook  de  Ingezetenen 
onzer  laage  wateragtige  landen  minder 
werks  maaken  van  het  Paardenfokken , dan 
die  onzer  hooge  Landen,  ’t  Staat  my  niet 
voor , dat  onze  Boeren  eene  byzondere  op- 
lettendheid hebben,  op  de  zoogenaamde 
Raskmifing,  dat  is,  om  Henglten  van  een 
vreemd  ras  op  de  Merrien  te  gebruiken:  in 
een  tweede  of  derde  dekking.  Dit  doen  zy 
wel , met  opzigt  tot  de  bonte  Paarden , dat 
ze  een  mooien  bonten  Hengst  by  eene  zwar- 
te Meer,  of,  over  en  weder,  een  zwarten 
Hengst  by  eene  bonte  Merrie  brengen; 

maar 


HET 

PAARD. 


HET 

PAARD. 


ï.5et  dek- 
ken der 
Merrie. 


46  NATUURLYKE  HISTORIE 

maar  voorts  liaan  ze  hier  minder  agt  op  het 
gemelde,  dan  men  in  Vrankryk  en  elders 
doet.  Een  Hollandfche  Boer,  als  hy  eene 
byzonder  fchoonc  Merrie  van  een  vreemd 
Hair , en  daar  by  een  fchoonen  Hengst  van 
het  zelfde  ras  heeft,  is  daar  en  tegen  op- 
merkzaamer  op  het  bewaaren  van  dit  ras , en 
zoekt  ’er  wel  zorgvuldig  in  te  blyven.  Van 
daar  heeft  men,  onder  de  Hollandfche  en 
Vriefche  Paarden,  die  VorRelyke  Rellen  van 
Vieren  en  Zesfen , van  appelgraauwe  Koets- 
paarden ; die  elders  van  zulk  een  kloekte  en 
deugd  fchaars  gevonden , en  ten  hoogen  pry- 
ze  betaald  worden.  Het  voornaamRe,  daar 
onze  Boeren  op  zien , is , de  fraaiheid  van 
’t  geitel,  mitsgaders  de  vlugheid  van  de 
Merrie  en  den  Hengst;  en  de  Vriezen  zyn 
baazen , om  in  dit  Ruk  de  talie  van  het  ras 
uit  te  zien.  Onze  Hollandfche  Boeren  zyn 
’er  ook  niet  onervaren  in ; dog , vermits  zy , 
als  boven  alrede  gezegd  is,  weinig  werks 
van  het  dresfeeren  der  Paarden  maaken, 
dan  alleen  voor  den  Ploeg  en  den  Wagen , 
of  tot  ander  Landwerk, zoo  letten  zy  meest 
op  Rerke,  breede  Boeren-Paarden , welken 
in  den  Landbouw  van  dienst  kunnen  zyn ; 
en  is  het,  dat  ’er  hier  en  daar  een  fraai 
Veulen  valt,  dan  dresfeeren  zy  het  tot  een 
Chaife-  Koets-  of  Wagen-paard;  en  vcrkoo- 
pen  het , zelfs  dikwerf  als  het  nog  Veulen 
is,  ten  duurRe. 

Om,  na  deeze  algemeene  aanmerkingen, 
wegens  de  voortteeling  der  Paarden , ter  be- 
fchouwinge  van  de  voornaamRe  byzonder- 
heden,  daar  toe  behoorende,  over  te  gaan, 

zal 


\ 


van  HOLLAND. 


47 

zal  ik  een  aanvang  maaken , met  de  befchry- 
ving  van  ’t  geen  gewoonlyk  plaats  heeft, 
met  opzicht  tot  het  dekken  en  befpringen 
der  Merrien.  Gewoonlyk  houd  de  een  of 
de  ander,  in  of  om  en  aan  onze  Dorpen, 
een  Spfinghengst ; en  op  groote  Dorpen 
vind  men  ’er  wel  eens  verfcheiden.  By  den 
eigenaar  van  zulk  een  Springhengst  nu  ver- 
voegt zig  een  iegelyk,  die  zyne  Merrie  wil 
laaten  dekken,  als  dezelve  hengftig  is  of  het 
ftaat  te  worden ; in  welk  laatfte  geval  men 
de  Merrie  meermaals  voor  een  tyd  op  flal , 
by  of  omtrent  den  Hengst,  zet,  om  te  gei- 
len. Daar  benevens  voert  men  de  Merrie , 
wel  eenige  dagen  vooraf,  ’s  morgens  en  ’s  a- 
vonds,  met  wat  hennipzaad;  dat  men  ook 
dikwils  omtrent  den  Hengst  in  agt  neemt. 
Meerendeels  worden  de  Merrien  in  Holland, 
zoo  als  men  zegt,  uit  de  Hand  gedekt;  en, 
myns  weetens , is  ’er  by  ons  geene  andere 
manier  in  gebruik.  Het  is  naamlyk  bekend , 
dat  men  in  Lotharingen , Duitschland  en  el- 
ders, de  gewoonte  heeft  van  een  bepaald 
getal  Merrien  met  een  Hengst  in  ’t  Land  te 
laaten  loopen,  om  dezelven  te  dekken;  dog 
zulks  heeft  hier  te  Lande , .zoo  veel  my  be- 
kend is , geen  plaats.  Men  laat  ze , als  ge- 
zegd is , uit  de  Hand  dekken ; en  zulks  ge- 
fchied  op  deeze  wyze. 

De  Merrie  word  voor  eenigen  tyd  by  en  om- 
trent den  Hengst  op  ftal  geplaatst , of  in  het 
Land  onder  ’t  oog  van  den  Hengst  gebragt: 
wanneer  deeze  Dieren  van  wederzydfche  Sexe, 
door  hunne  natuurlyke  liefdetaal  en  gerunnik , 
wel  dra  te  kennen  geeven , dat  zy  in  de  het- 

te 


HET 

PAARD. 


48  • NATUURLYKE  HISTORIE 

tiet  te  der  teeldrift  geraaken ; waarop  de  Hengst- 
?aard.  baazen  zeer  wel  weeten  te  letten.  Als  de 
Merrie  begint  te  liaan , dan  voeren  zy  de- 
zelve op  een  vasten  grond,  en  eene  effen 
plaats ; neemende  tevens  wel  in  agt  de  hoog- 
te en  grootte  van  de  Merrie , tegen  den 
fprong  van  den  Hengst ; dat  is , men  plaatst 
de  Merrie,  ingevalle  zy  van  eene  ryziger 
geftalte  is  dan  de  Hengst,  wel  op  een  af- 
hellenden grond.  De  Merrie  word  dan , door 
één  of  twee  Mannen,  aan  het  gebit  vast  ge- 
houden, en  deezen  houden  het  dier,  zoo 
veel  doenlyk  is,  rechtftandig , om,  zoo 
veel  mogelyk , de  dartelende  uitfprongen  te 
beletten.  Hier  op  geleid  de  Hengstbaas  den 
Hengst,  dien  hy  aan  een  losfen  toom  houd, 
naar  de  Merrie;  welke  dan  voorts  door  den 
vuurigen  Hengst  befprongen  en  gedekt  word. 
Ingeval  van  noodige  hulp  ftaat  de  Hengst- 
baas den  Hengst  by,  tot  het  inbrengen  der 
roede;  ’t  welk  dikwyls  noodzaaklyk  is , om 
dat  de  drift  van  dit  moedige  dier  zoo  fterk 
zy , dat  het  zelve  zyne  teelkragten  in  den 
eerften  fprong  wel  eens  verzwakke.  Als  de " 
Hengst  de  Merrie  dus  gedekt  heeft,  en  de 
drift  gekoeld  is , by t dezelve  de  Merrie  zagt- 
lyk  aan  den  nek : van  waar  onze  fchertfen- 
de  geesten  van  een  plompaart,  die  eene 
hupfche  Deerne , als  ’t  ware , met  de  tanden 
kuscht,  gewoon  zyn  te  zeggen,  dat  hy 
Paardezoenen  geeft.  En  men  houd  den 
fprong  voor  goed  of  welgevat,  naar  maate 
dat  dit  byten,  of  liever  llreelen,  een  oo- 
genblik  langer  of  driftiger  duurt.  Uit  voor- 
zigtigheid,  om  dat  dit  meermaals  niet  zon- 


van  HOLLAND.  49 

der  gevaar  toegaat,  ontblooten  zommigen 
de  Paarden  , by  deeze  gelegenheid  , van 
hunne  Yzers,  op  dat  hun  fiaan  niemand, 
ja  ook  de  Merrie,  niet  fchaade. 

Hierom  leiden  de  Vriezen , en  zoo  ook 
onze  Hollanders,  de  Hengften,  die  niet  heel 
mak  zyn , tot  de  Merrie , aan  twee  flerke 
touwen  , welken  ter  wederzyde  door  een 
Man  vastgehouden  worden.  Is  het  nu,  dat 
de  Sprong  wat  twyffelagtig  voorkomt,  dan 
laat  men  de  Merrie,  na  een  uurtje  tyds, 
veelal  ook  na  een  dag  of  twee,  indien  ze 
hengftig  blyft , nog  eens  dekken.  Na  de 
dekking,  is  het  by  onze  Plollandfche  Boe- 
ren een  beltendig  gebruik,  de  Merrie  met 
een  emmer  koud  waters  tegen  den  Buik  te. 
begieten;  en  dezelve  terftond  daar  na  een 
kleen  half  uur,  op  een  zagten  tred,  om  te 
ïyden.  De  rede , waarom  zulks  gefchied , is , 
om  dat  de  Merrien  ligtlyk,  zeer  kort  na  het 
ontvangen , wateren , en  men  bedugt  is  voor 
de  afloozing  van  het  bevrugte  ; het  welk 
men  hier  door  tragt  te  verhinderen. 

Als  de  Merrie  op  deeze  wyze  bevrugt  is , 
betaalt  men  den  Hengst-baas  ; geevende 
meerendeels  drie  Gulden  voor  den  Sprong. 
Maar,  als  het  een  puikje  van  een  Hengst 
is , word  de  prys  dikwils  hooger ; in  zoo 
verre  dat  een  Boer,  die  voor  zyne  eigen 
Liefhebbery  een  fchoonen  Hengst  heeft  , 
wel  eenige  Ducaaten  voor  den  Sprong  kun- 
ne bedingen : dewyl  men  van  gedagte  is  , 
dat  de  fchoonheid  van  het  Veulen,  groot- 
lyks , van  de  fchoonheid  van  den  Hengst  af- 
hangt. Dit  is  een  algemeen  gevoelen  der 
IV.  deel.  D Paar- 


hrT 

PAARD. 


Keurig- 
heid om* 
trent  de 
Heeften. 


5o  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  Paardenfokkers;  dog  de  keurigften  zoeken 
paard,  ook  fchoone  Merrien  uit.  Zeker  is  het , 
dat  een  fiere,  en  door  den  arbeid  niet  be- 
dorven , Hengst , veel  toebrengt  tot  het 
voortteelen  van  een  goed  Paard ; dan , als 
men  den  loop  der  natuure  raadpleegt,  is  ’t 
niet  minder  zeker  , dat  eene  fchoone  ge- 
zonde Merrie  alzoo  noodzaaklyk  is.  De 
eene  en  andere  Sexe  ten  minfte  dient  in  dit 
geval  gezond  te  zyn:  en  hier  op  letten  on- 
ze Boeren  zeer  fterk.  Zelden  zullen  ze 
daarom  eene  gebrekkige  Merrie  laaten  bc- 
fpringen  of  befcheelen , zo  als  men  ’t  noemt ; 
ten  ware  zy  eene  gebrekkige  Merrie  heb- 
ben , die  niet  veel  nuts  kan  doen ; wanneer 
zy  ’er , gelyk  ze  zeggen , den  boel  aan  waa- 
gen.  In  zulk  een  geval  heb  ik  wel  gezien , 
dat  ’er  uit  zoodanig  eene  Moeder,  die  tot 
geen  arbeid  gebruikt  wierd , een  zeer  fchoon 
Veul  voortkwam. 

Midlerwyl  heeft  de  ondervinding  in  onze 
Gewesten  geleerd , dat  ’er  zeer  veel  fchoons , 
in  een  Paard , van  den  Hengst  afhangt.  Dit 
bewoog  zelfs  de  Staaten  van  Vriesland , om 
op  dit  ftuk  aandagtig  te  zyn , en  bepaalde 
Wetten , omtrent  de  kloekte  en  geftalte  der 
gebruikbaare  Hengften , te  geeven.  ’Er  mo- 
gen des , volgens  het  Plakkaat , geene  Paar- 
den tot  het  dekken  gebruikt  worden , voor 
dat  ze  by  den  Gerechte , of  door  de  Keur- 
meesters , geviziteerd , en  van  dezelven  , 
door  eene  fchriftlyke  certificatie  , goedge- 
keurd zyn  geworden.  Wyders  mag  een 
Hengst,  die  eens  afgekeurd  is,  binnen  de 
Provincie  niet  meer  dekken;  maar  moet, 

op 


/ 


van  HOLLAND.  51 

Dp  de  boete  van  vyf  - en  - twintig  Guldens , 
en  de  verbeurte  van  den  Hengst,  gefnee- 
den  worden.  Ook  mag  men  geene  Heng- 
ften, jonger  dan  drie  jaaren , tot  het  be- 
lpringen  van  Merrien  gebruiken.  Hier  be- 
nevens is  het  bepaald,  dat  de  kleinfte  Dek- 
Hengst  zal  moeten  hoog  zyn , vyf  houtvoe- 
ten  en  twee  duim ; te  weeten , met  het  leggen 
van  den  Ry  op  de  Schoft , . en  dan  op  het 
Waterpas  van  den  grond  recht  neder : voorts 
dik  van  taille , en  goed  van  hals , kop  en  bee- 
nen , zonder  aangebooren  gebreken , die  aan 
een  Veulen  fchadelyk  kunnen  weezen.  Dat 
de  voorfchreeven  hoogte  , van  vyf  hout- 
voeten  en  twee  duim , zal  worden  geobfer- 
veerd , zoo  wel  in  de  Hooge  als  Laage  Kwar- 
tieren ; egter  met  dit  onderfcheid , dat  aan 
de  Grietenyen  van  iEngwirden , Doniawer- 
ftal,  Haskerland,  Schoterland,  Gaasterland, 
Opfterland,  Oost- en  West-Stellingwerf,  de 
vryheid  word  gelaaten  van  te  mogen  houden 
Spring  -hengften,  hoog  vier  voeten  en  tien 
duim,  maar  niet  kleiner:  onder  conditie, 
dat  ’er  van  dezelven  geen  minder  dek -geld 
zal  mogen  worden  betaald,  dan  van  andere 
Spring -hengften.  Voorts  is  ’er  vastgefteld, 
dat,  by  elk  houder  van  Hengften,  op  de 
Hooge  Kwartieren,  onder  de  Dek -paarden 
zal  moeten  ftaan , en  gebruikt  worden , ten 
minften  één  donker  graauwe  Hengst,  met 
een  witten  Staart  en  Maanen,  en  zwarte 
Beenen ; als  mede , dat  de  Graauwe  Hengften 
zullen  moeten  zyn  een-hairig,  en  met  eene 
kleene  kol ; mitsgaders  dat  men  geene  Mer- 
D 2 rien 


HRT 

PAARD 


HET 

PAARD. 


52  NATUURLYKE  HISTORIE 

rien  buiten  de  Provincie  zal  hebben  te  ver- 
voeren, om  aldaar  gedekt  te  worden,  enz. 
Uit  dit  Plakkaat,  of  deeze  hooge  ordres, 
is  duidelyk  af  te  neemen  , hoe  oplettend 
onze  agtbaare  nagebuuren  de  Vriezen  zyn , 
om  het  egte  en  rechte  ras  der  nationaale 
Paarden  te  behouden.  En  dus  handhaaft 
deeze  fiere  Natie  , tcrwyl  ze  , gelyk  ook 
onze  Hollanders,  den  ouden  moed,  als  held- 
haftige Ruiters,  in  hunne  oorfpronglyke  E- 
delen  bevvaaren , te  gelyk  , in  onze  dagen 
nog,  het  loflyke  getuigenis  van  vroeger  en 
laater  tyd  ; naamlyk  , dat  ze  moedige  en 
forfche  Paarden  teelen.  Men  ziet  daaren- 
boven uit  deeze  Ordonnantie , dat  zy , tot 
het  ras  der  nationaale  Paarden,  ook,  bui- 
ten de  Zwarte  Paarden,  wel  inzonderheid 
dezulken  betrekken,  die,  door  middel  van 
Graauwe  Hengften , met  witte  Staarten  en 
Maanen , welken  men  doorgaans  Appelgraau- 
wen  noemt,  voortgeteeld  worden;  om  dus 
de  vermenging  van  dat  taai  en  marmer  vlek- 
kig verwelkend  ras  te  bevoordeelen.  En 
deeze  omzigtigheid  is  te  meer  pryzcnswaar- 
dig , uit  hoofde , dat  ’er  de  Provincie  Vries- 
land , en  zeker  ook  ons  Holland , zeer  veel 
aan  gelegen  ligt,  om  het  Vaderlandfche  ras 
te  behouden:  nademaal  alle  Paardenkenners, 
uit  welk  Gewest  in  Europa  ze  mogen  zyn , 
ten  ware  eenige  nydige  Engelfchen , die  tog 
alles  veragten  , wat  Vriesland  of  Holland 
voortreffelyks  heeft , eenpaarig  getuigen  , 
dat  de  Vriefche , de  Hollandfche , en  ande- 
re Provinciaale  Paarden  der  Nederlanden , 

de 


V 


KEUR 

Op  de 

SPRINGHENGSTEN 


Over  den  Ring  van  Putten, 

In  den  Dorpe  van  SPYKENIS. 

Op  den  12.  Maart , 1778. 

Schout  en  Schepenen  van  den 

Dorpe  en  Ambachts  - Heerlykheid  van 
Spykenis  en  Braband , zullen  ten  voorfz, 
dage  KEURDACH  houden  op  de  Springheng- 
ften  over  den  Ring  van  Putten. 

Te  weeten 

Over  Spykenis , Geervliet,  Heer  Simonsha- 
ven,  Biert,  Hekelingen,  met  de  on- 
derhoorige  Polders, 

Als  wanneer  aan  die  geene,  welke  op  den 
voorfz.  12.  Maart,  1778,  des  Namiddags  ten 
twee  uuren,  in  den  Dorpe  van  Spykenis,  voor 
de  Herberg  de  keizer,  met  de  beste  Heng- 
ften  te  voorfchyn  komen  , de  Keur  zal  wor- 
den verleend. 


Zegt  het  voort , 


van  HOLLAND.  5 3 

de  kloekflen , HerkHen  en  moedigflen  zyn ; 
zoowel  om  den  last  van  den  Landbouw  en 
allerleien  arbeid  te  draagen  als  om  den  fchrik 
des  Oorlogs  door  te  liaan. 

Hier  mede  dagt  ik  van  dit  onderwerp  af 
te  Happen , en  voorts  het  oog  te  vestigen , 
op  de  dragt  der  Merrie ; dan  een  Brief  van 
mynen  oplettenden  en  yverigen  Correspon- 
dent , den  Weleerwaarden  kluit,  ontvan- 
gende , kan  ik  niet  nalaaten  hier  ter  plaatfe 
nog  eene  byzonderheid , die  in  het  Over- 
maafche , omtrent  het  gebruik  der  Henglten , 
plaats  heeft , mede  te  deelen.  ’s  Mans  berigt 
des  aangaande  luid  aldus : ,,  Onder  onze  Ju- 
risdictie, ja  in  deezen  gantfchen  Hoekfchen 
Waard, (wat  elders  daar  omtrent  in  gebruik 
is , weet  ik  niet ,)  is  in  praktyk , dat  in  den 
Voorzomer  de  Hengstman  met  zyn  Hengst 
het  Eiland  doorkruist,  en  alom  zyn  dienst 
aanbied.  De  Hengst,  een  Paard  gedekt  heb- 
bende, vertrekt  met  zyn  Baas , zonder  dat 
deeze  laatfle  loon  ontvangt;  maar  heeft  het 
gevat,  en  werpt  het  Paard  Veulen,  zoo 
krygt  hy  een  Ducaat ; niet  gevat  hebbende , 
niets.  By  myne  komst  alhier,  en  het  is  nog 
maar  zeer  weinig  Jaaren  geleeden , dat  dit 
wat  verminderd  is, en  het  laat  zich  aanzien, 
dat  het  geheel  buiten  de  mode  raaken  zal, 
was  hier  in  gebruik , dat  des  zondags  mor- 
gens, by  het  eindigen  van  den  Godsdienst, 
vier  a vyf  Hengstmannen  met  hunne  Heng- 
lten, op  het  puntigst  met  Linten , Strikken , 
Kwasten , &c.  verlierd , voor  de  Kerk  Hon- 
den. De  Boeren  bekeeken  dan  die  Hengflen 
van  den  kop  tot  de  pooten , en  belpraken 
D 3 dan 


\ 


HET 

PAARD. 


HET 

PAARD. 


De  dragt 
der  Mer- 
rie. 


54  NATUURLYKE  HISTORIE 

dan  van  den  geenen , die  hun  het  best  aan- 
ftond.  En  zeker,  men  ziet  hier  in  het  al- 
gemeen op  een  goed  Paard ; en  vreemdelin- 
gen , hier  komende , verwonderen  zich  over 
de  fchoone  Paarden , die  men  hier  ziet.  Men 
heeft  ’er  ook  goede  kloeke  Paarden , tot  den 
bouw  van  ’t  Land , ’t  welk  meest  al  zwaare 
kley  is,  noodig.  Voorts  fchynt  het,  dat 
de  Paarden  hier  zeer  lang  in  kragt  blyven ; 
nadcmaal  my  nog  heden  een  Boer  verhaalt , 
(’t  welk  zeker  zeldzaam  is,)  dat  zyn  Vader 
een  Paard  gehad  hadt , ’t  welk , vyf  en  twin- 
tig jaaren  oud  zynde,nog  een  Veulen  gewor- 
pen hadt”. 

Het  een  en  ander  van  dit  berigt  is  ter 
deezer  plaatfe  onzer  opmerkinge  wel  waardig. 
Ondertusfchen  is  ’tniet  geheel  en  al  vreemd, 
dat  men  voorheen , op  gemelde  plaatfen , 
de  Hengflen , na  Kerktyd,  ter  befchouwinge 
en  keuze  aanbood : dewyl  het  van  ouds  on- 
der de  Natie  zeer  gemeen  was,  by  zulke 
gelegenheden , zoodanige  zaaken  voor  te 
draagen,  welken  men  niet  gemaklyk  een  ie- 
der konde  doen  weeten , dan  by  algemcene 
Vergaderingen;  die  dan  best  by  of  om  en 
aan  de  Kerken  aan  te  treffen  waren.  Van 
daar  heeft  men  ook  nog  de  Kerk-geboden , 
mitsgaders  de  Kcrkafleezingen  van  Pond- 
brieven,  Polderrekeningen , enz.  op  zulke 
tyden.  Dan  laat  ons  ons  Ruk  vervolgen , met 
het  befchouwen  van  de  dragt  der  Merrie. 

Wanneer  een  Paardenfokker,  'of  Boer, 
naar  ’t  voorgezegde  behoorclyk  gezorgd 
heeft  voor  het  dekken  of  befcheelen  der 
Merrie,  geeft  hy,  vervolgens , naauwkeurig 

agc 


van  HOLLAND.  55 

agt  op  derzelver  bevrugting;  en  beproeft 
haar  eenige  weeken  daar  na,  of  zy  draage 
dan  niet.  Veelen  gieten  haar  ten  dien  einde 
water  in  de  ooren ; is  zy  daar  van  fterk  aan- 
gedaan, en  fchud  zy  het  hoofd,  dan  agt 
men  de  Merrie  niet  zwaar  te  zyn ; dog  zoo 
ze  integendeel  daar  voor  niet  aandoenlyk 
zy,  houd  men  ’t  voor  een  vast  teken  van 
bevrugtiging.  Een  zeldzaam  teken  voor- 
waar ; ’t  welk  ik  daar  laat ; fchoon  ik  niet 
kunne  ontveinzen  te  gelooven,  dat  het 
even  zo  vast  gaat  als  meer  dergelyke 
ongegronde  kenmerken.  Het  komt  onge- 
twyffeld  eenen  ieder,  als  Natuurkundigen, 
zeer  vreemd  voor,  zulk  een  teken  in  de 
ooren  te  zoeken ; de  Paardenkenners  geeven 
het  evenwel  vry  algemeen  op  als  een  vast 
teken : ondertusfchen  heb  ik  verfcheiden 
onzer  Boeren  gcfprooken , die  ’er  nogthans 
niet  veel  mede  ophebben.  Deeze  houden  ’t 
voor  een  gewisfer  teken,  als  zy  zien,  dat 
de  Merrie  meerder  afflaat , en  andere  Paar- 
den weert,  als  zy,  in  het  fpan  zynde,  dik- 
wils  aanprikkeling  van  wateren  vertoont; 
als  zy  ook  niet  weder  hengftig  word,  enz. 
In  hoe  verre  deeze  en  foortgelyke  kenteke- 
nen al  of  niet  doorgaan , zal  ik  niet  op  my 
neemen  te  beflisfen ; maar  zeker  is  het , dat 
men , na  de  drie  maanden , zigtbaare  blyken 
der  dragt  ontdekt.  Onze  Boeren  zyn  zeer 
omzigtig  omtrent  de  Merrie,  geduurende 
haare  dragt',  men  bevryd  haar  van  ongemeen 
zwaaren  arbeid , of  lange  togten ; en  houd 
dezelve  aan  ’t  werk , tot  op  een  maand  of 
twee  voor  den  werp tyd,  waar  na  men  haa- 
D 4 ren 


HET 

PAARD, 


S6  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  ren  arbeid  allengskens  nog  meer  verligt, 
paard,  of  haar  zonder  werken  op  Stal  laat  ftaan ; 
houdende  dezelve  alleenlyk,  door  haar  één 
of  meer  reizen  daags  om  te  ryden , in  be- 
weeging.  Het  belang,  dat  ’er  de  Boer  in 
ftelt,  doet  hem  verder  de  Merrie,  in  alle 
opzichten , naauwkeurig  gade  Haan , zoo  om 
te  ontdekken,  of  de  Merrie  gezond  zy,  als 
om  na  te  gaan,  of  liet  Veulen  leeve,  of 
het  kwyne  , of  het  wel  of  kwalyk  ligge , en 
meer  dergelyken;  van  alle  welke  byzonder- 
heden  ik  niet  dan  kortelyk  gewag  kan  maa- 
ken.  Genoeg  zy  het  daaromtrent  te  mel- 
den, dat  men  doorgaans  ontdekt,  of  het 
Veulen  dood  of  leevendig  zy,  door  de  Mer- 
rie , met  de  vlakke  hand  te  betasten  in  de 
zyden,  alwaar  men  het  leeven  voelen  kan. 
Wel  inzonderheid  word  ’er,  in  geval  van 
verkeerde  ligging , de  kundige  hand  van  den 
Boer  vereischt , om  het  hoofd , als  het  Paard 
baaren  zal , voor  te  brengen ; waar  toe  by 
onze  Hollandfche  Boeren  nog  al  eene  by- 
zondere  handgreep  bekend  is;  die  ik,  by  ’t 
verhandelen  der  Koeien , om  dat  ze  genoeg- 
zaam dezelve  zy,  nader  zal  voordraagen. 

Wanneer,  vervolgens,  de  vverptyd  der 
Merrie  nadert,  let  de  Boer  ten  zorgvuldigfte 
op  dezelve;  zoo  dra  hy  ziet,  dat  het  Moe- 
derpaard  in  de  weide  begint  te  ftaan,  en 
dat  ’er  eenig  vogt  uit  de  klink  loopt,  brengt 
hy  het  op  Stal,  en  wagt  het  werpen  af,  na 
dat  hy  het  Paard  wel  dik  op  ftroo  gezet 
heeft. 

Volgens  het  berigt  van  den  meergemelden 
Heer  fontein,  laaten  de  Boeren  in  Vries- 
land, 


van  HOLLAND.  57 

land , tegen  den  werptyd , een  Knegt  of  Jon- 
gen , by  of  omtrent  het  Paard , flaapen ; en 
maaken , dat  een  touw , ’t  welk  aan  het  Paard 
vast  is,  gemeenfchap  heeft  met  de  Slaap- 
plaats van  den  Knegt,  die  dit  touw  om  den 
arm  heeft;  het  welk,  door  eene  fchyf  loo- 
pende,  hem  wakker  maakt,  als  het  Paard 
zig  ter  werpinge  of  baaringe  nederligt,  0$ 
door  andere  beweegingen  den  aanftaanden 
baaringftond  te  kennen  geeft.  Eenige  onzer 
Boeren  doen  dit  ook  wel , dog  ’t  is  niet  al- 
gemeen in  gebruik;  onze  Landlieden  laaten 
het  gewoonlyk  op  eene  gisfende  opletten- 
heid  afioopcn. 

Een  Paard  baart  me  erendeels  nog  al  ge- 
maklyk.  Het  Veul  komt  met  het  hoofd  en 
de  voorpooten  vooruit , is  ’er  de  Boer  by , 
dan  helpt  hy  het  Paard ; doch  veele  kundige 
Boeren  wraaken , naar  myn  inzien  met  regt , 
het  fterk  aftrekken,  en  afhaaien  van  ’t  Veu- 
len, uit  vreeze  van  den  Hals  te  veel  te 
verlammen;  en  zorgen  llegts  voornaamlyk 
om  het  Veulen  te  vangen,  ten  einde  het 
niet  op  de  Stalfteenen  valle.  Natuurlyk  ge- 
fchied  dit  werpen  van  ’t  Veulen  leggende, 
en  na  dat  het  geworpen  is  volgt  de  vuilig- 
heid der  nageboorte.  De  Natuuronderzoe- 
kers hebben  opgemerkt,  dat  ’er,  by  het  af- 
loopen  van  ’t  water , en  het  afzakken  van 
’t  Veulen,  eene  zekere  foort  van  kleine 
klompjes  vet  uitvloeieu,  die  de  ouden  Hip - 
pGmanes  noemden;  indien  ze  niet,  gelyk  an- 
deren willen , met  deeze  benaaming  het  oog 
hadden  op  het  vogt,  waar  mede  deeze 
klompjes  afvloeien.  Men  vind  ’er  onder  de 
D 5 Ou* 


HET 

PAARD. 


Het  baaren 
van  het 
Paard. 


58  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  Ouden , welken  het  hielden  voor  eene  zekc- 
paard.  re  foort  van  gras,  dat  de  Paarden  of  in  ’t 
werpen  hielp,  of  driftig  maakte;  en  anderen 
beweeren,  dat  het  iets  is,  hetwelk  voor 
de  kol  van  ’t  Veulen  groeide,  enz.  By  de 
Duitfche  en  Franfche  Paardenfokkers  fchynt 
’er  een  vooroordeel  te  heerfchen,  als  of  dit 
bewaard  en  den  Paarden  ingegeeven  zynde, 
de  tceldrift  der  HengRen  zou  bevorderen, 
en  hun  kragt  verleenen , tot  het  teelen  van 
fchóone  Veulens;  dan  onze  Boeren  hebben 
’er  niets  mede  op , en  ’t  is  aan  weinigen  be- 
kend. Deeze  klompjes  zyn  rond,  en  van 
grootte  als  eene  Erwt;  wanneer  ’er  etlyken 
by  een  gevonden  worden , fchynen  zy  groo- 
ter,  zo  dat  ze  zig  dan  wel  als  een  Ey,  en 
grootcr , vertoonen.  Ze  zyn  bruin  van  ko- 
leur,  lilagtig,  en  bezet  met  vezelige  aan- 
hangfels,  niet  ongelyk  aan  de  Cotyledones 
der  Koeien;  waar  mede  zy  mogelyk  wel 
wat  overeenkomst  hebben.  D’a ubenton 
houd  deeze  klompjes  voor  een  zetfel  of 
Rolling  van  het  llym  der  Alantoides;  en  ik 
ben  niet  vreemd  van  zyn  gevoelen  .te  om- 
helzen ; nademaal  my  in  de  Alantoides  der 
Paarden , zoo  wel  als  in  die  der  Koeien , ook 
dergelyke  klompjes  voorgekoomen  zyn. 

Ik  mag  my  hier  niet  inlaaten  in  eene 
ontleedkundige  befchryving  van  het  gcRel 
der  Baarmoeder  en  der  Teeldeelen ; aange- 
zien deeze  Rukken  door  anderen  breedvoe- 
rig befchreeven  zyn ; hoewel  niet  zoo  vol- 
doende, of  ’er  zou  nog  al  vry  wat  in  te 
verbeteren  vallen.  Hy,dien  ’t  geluste,  gaa 
de  fraaie  befchryving  van  den  kundiger* 


van  HOLLAND. 


59 

d’aubenton  na:  doch  hy  vergeete  dan 
ook  niet  de  juiste  afbeelding  van  der  Paar- 
den Baarmoeder  met  het  Jong  in  zyne  vlie- 
zen , door  den  keüHgen  fabricius  ver- 
vaardigd. By  ’t  nazien  deezer  Afbeeldinge 
is  my , om  dit  nog  met  een  woord  te  mel- 
den, aanmerkelyk  voorgekomen,  dat  die 
groote  Man , in  zyne  Plaat  XXIII , Fig.  56 , 
eene  foort  van  Cotyledo?ies , of  vatswyze 
klierverzamelingen  vertoont , die  aan  het 
Chorion  verbonden  zyn,  en  het  bloed  en 
voedzel  aan  het  Veulen  mededeelen.  Naar 
uitwyzen  deezer  Figuure  zou  hier  eenige, 
fchoon  afwykende , nogtans  trapswyze  over- 
eenkomst met  de  gefleltenis  der  Koeien 
fchynen  plaats  te  hebben ; en  dus  geenzins 
eene  doorgaans  aan  een  verbonden  Placenta , 
zoo  als  veelen  meenen,  in  de  Paarden  zyn. 
Ik  wenschte  dit  wel  eens  nader  te  onderzoe- 
ken ; en  hoop , zoo  ik  gelegenheid  hebbe , 
om  zulk  een  bevrugte  Paard-lyfmoeder  te 
kunnen  bekomen,  dezelve  vervolgens  by 
die  der  Koeien  te  vergelyken. 

V an  dit  onderwerp  dan  aftoppende , Haat 
ons  nu  verder  te  gewaagen,  wat  de  Boeren 
voorts  inzonderheid  in  agt  neemen , ter  ver- 
zorginge  van  de  Merrie  en  het  Veul. 

Wegens  het  afhaaien  van  het  vuil,  of  de 
Ham,  zoo  men  ’t  noemt,  zyn  onze  Hol- 
landfche  Boeren  op  verre  na  zoo  fbout  niet 
met  de  Paarden,  als  met  de  Koeien;  daar 
ze  vry  handiger  in  zyn.  Met  opzicht  tot  de 
Paarden  laaten  zy  hier  veelal  de  natuur  wer- 
ken; ten  zy  dat  ze,  als  het  Merriepaard  de 
Ham  te  lang  behoud,  door  het  ingeeven 

van 


HET 

PAARD. 


De  Ver- 
zorging 
van  de 
Merrie  en 
het  Veul. 


6o  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  van  Olyf-olie,  of  eenige  dryfmiddelen , het 
paard.  Beest  te  hulp  tragten  te  komen ; waar  over 
wy  niet  mogen  nalaaten,  den  geenen,  die 
hier  in  eene  welgegronde  onderrigting  be- 
geeren , te  wyzen , naar  de  lesfen  van  den 
Heer  vitet,  door  den  Heer  fontein 
vertaald , van  bladz.  ioi — 1 14 ; by  de  Koeien 
zullen  wy  ’er  breeder  van  melden. 

Men  houd  vervolgens  het  Veul  en  de 
Merrie  niet  lang  op  Ral;  maar  laat dezelven , 
gemeenlyk , na  ze  een  dag  of  twee  gekoes- 
terd te  hebben , gezamentlyk  ter  weide 
gaan.  Het  Veul  blyft  getrouw  by  de  Merrie , 
en  de  natuur  fchynt  zelfs  hier  haare  tedere 
zorg , byzonder  aan  de  Medeweidende  Paar- 
den , ingeprent  te  hebben ; dewyl  de  andere 
Paarden  den  Veulens  zeer  zelden  hinderlyk 
zyn.  Ook  onthoud  zig  het  Moederpaard 
beRendig  by  het  Veulen;  dat  meestal,  om 
zoo  te  fpreeken,  binnen  den  kring  loopt, 
die  de  Merrie  in  ’t  graazen  of  weiden  van  de 
andere  Paarden  aftreed. 

Kort  na  de  werping  zyn  de  Merrien  wel 
dra  weder  in  Raat,  tot  den  arbeid  en  de 
voortteeling.  Onze  Boeren,  die  zig  meer 
dan  gemeen  op  het  Paardenfokken  toeleg- 
gen , laaten  daarom,  gemeenlyk,  op  de 
negen  dagen  na  de  werping,  de  Merrie  al 
wederom  befcheelen  of  befpnngen ; en  zetten 
dezelve , na  eenige  dagen , op  nieuw  weder 
voor  den  Wagen  of  Ploeg.  In  fommige  Rree- 
ken  laat  men  het  Veulen, als  de  Merrie  in’C 
fpan  is , naast  de  Merrie  loopen ; doch  vee- 
len  fluiten  het  dan  zoo  lang  op  Ral,  inRroo 
gezet,  om  het  dartele  Veulen  voor  onge- 


van  HOLLAND.  61 

lukken  te  bewaaren ; ’t  geen  vooral  in  Hol- 
land plaats  heeft,  om  de  menigte  van  Sloo- 
ten  en  Greppen.  Als  dit  gefchied  is  loopt 
de  Moeder , die  men  egter  geen  al  te  zwaa- 
ren,  nog  lang  agtereenduurenden  arbeid, 
laat  doen , zoo  draa  haar  het  haam  van  den 
fchoft  geftreeken  word,  al  grinnikende  naar 
den  ftal,  om  haar  geliefde  kind  te  zoogen. 
Zy,  die  de  natuur  in  haare  liefdezorgen 
tragten  te  leeren  kennen,  en  de  taal  der 
dieren  na  te  gaan , vinden  hier  een  by  uitftek 
aangenaam  voorwerp  van  befchouwing.  Het 
Veulen  roept  de  Moeder,  de  Moeder  beant- 
woord het  Kind ; naauwlyks  bereikt  de  een 
den  ander,  of  de  zoogende  Moeder  verpynt 
zig,om  het  Veulen  in  een  gemaklyken  ftand 
te  zoogen;  en  naauwlyks  is  het  Veul  op  den 
eerften  toeval  van  het  zog  verzadigd;  of 
fluks  gaan  ze  beiden  te  velde ; de  Moeder 
vooruit,  en  het  Kind  met  dartele  fprongen 
agter  aan,  tot  daar  de  groene  klavers  een 
nieuw  voedfel  aan  de  blyde  Moeder  gee- 
ven. 

Deezen  tyd  van  zoogen  houd  de  een  wel 
wat  langer  aan  dan  de  ander;  veelal  egter 
laaten  de  Hollandfche  Boeren  de  Veulens 
tot  zeven  of  agt  a negen  maanden  zuigen, 
en  foms  wel  langer,  als  de  Merrie  niet  we- 
der gedekt  zy.  Zoo  de  Merrie  zwaar  is, 
brengt  men  ’t  op  zyn  hoogfte  tot  zeven 
Maanden,  of  tot  dat  het  jong  alle  zyne 
Vcultanden  volkomen  heeft.*  Na  dien  tyd 
fpeent  men  de  Veulens  op  de  volgende  wy- 
ze.  Men  brengt  ze  op  den  ftal,  dien  men 
wel  gezuiverd  en  dik  met  ftroo  beleid  heeft. 

Vee- 


HET 

PAARI>. 


Het  fpee- 
nen  der 
Veulens. 


62  NATUURLYKE  HISTORIE 


het  Veclcn  onzer  Boeren  houden  zulk  een  Vetï- 
paard,  len  ook  wel  in  eene  afzonderlykc  fchuur , of 
een  affchutzel,  zwaar  met  droo  bedrooid. 
Ter  deezer  plaat fe  laaten  zy  het  los  en  on- 
gebonden liaan  of  loopen , en  men  breidelt 
het  Veulen  zelden  vóór  de  twee  jaaren  met 
een  gebit  in  den  mond;  ’t  welk  dan  nog 
meest  met  een  houten  bit  gefchied.  Keuri- 
ge Boeren  gebruiken , vooral  in  den  eerden 
tyd , geen  ruif,  maar  een  middelmaatig  hoo- 
gc  krebbe ; en  de  meesten  zelfs  een  laagen 
bak,  dien  ze  op  den  grond  plaatfen;  om, 
zoo  zy  zeggen , en  met  reden , de  Paarden 
geene  ongefchikte  Halzen  te  doen  krygen. 
Het  eerde  voedfel  , dat  men  aan  de  Veulens 
in  het  begin  van  den  fpeentyd  geeft, is, des 
ogtends  en  des  avonds,  gemaalen  gerst  of 
haver  met  zemelen ; want  heele  gerst  of  onge- 
kneusden  haver  kunnen  zy  nog  niet  vermaa- 
len;ook  vermengt  men  dit  voedfel  wel  met 
een  weinig  waters.  Na  verloop  van  een  dag 
twee  drie,  begint  men  het  Veulen  allengs- 
kens  eenig  best  hooi  te  geeven ; vooral  ge- 
zuiverd van  harde  druiken , distelen , heer- 
moes  en  wilde  zutiring.  Op  het  gebruik 
van  zulk  voeder,  begint  het  Veulen  te  dor- 
den ; des  men  dan  het  zelve  van  tyd  tot  tyd 
drinken  aanbiede , waar  aan  het  eerlang  ge- 
wend. De  ervaren  Boeren  in  Holland  maai- 
en, een  dag  drie  vier  by  voorraad,  eenig 
fyn  en  best  gras , dat  ze  hooien ; waar  door 
het  Veulen  geduurig,  van  tyd  tot  tyd,  eel 
en  leevend  hooi  krygt;  en  al  vroeg  aan  ’t 
eeten  van  groen  gras  en  hooi  gewent;  dat 
fchoone  vette  Veulens  maakt. 


Voorts 


van  HOLLAND.  63 

Voorts  is  ’er  bykans  niets,  daar  men  meer 
op  let,  dan  om  het  Veulen  rein  en  fclioon 
te  houden;  zoo  dat  men  op  een  Hollandfche 
Boerenftal  zelden  of  nooit  een  Veulen  zie 
dat  niet  zuiver  is.  En  geen  wonder;  de  Na- 
tie heeft  uit  eigen,  aart  eene  zugt  voor  de 
Paarden ; zoo  de  Boer  of  zyn  Knegt  hier  in 
al  eens  zuimagtig  ware, het  Boerenknaapje, 
het  Zoontje,  dat*  van  den  ftal  niet  is  af  te 
fcheuren , zou  voor  alle  dingen  niet  vergee- 
ten  te  zorgen  voor  het  geliefde  Beestje ; het 
welk  hy,  vuurig  naar  dat  tydftip  verlangen- 
de , het  eerfte  hoopt  te  mogen  beryden.  En 
. is  ’er  het  Zoontje  mal  mede.  Moeder  en  de 
Meiden  zyn  ’t  niet  minder.  Een  aardig  dartel 
huppelend  Veulen  is,  op  den  ftal,  en  in  de 
weide,  het  vermaak,  en  de  liefdezorg  van 
eene  Hollandfche  Boerdery;  des  men  zeer 
vlytig  op  het  welvaaren  van  een  Veulen  agt 
geeve ; terwyl  men  met  vreugde  den  tyd  te 
gemoet  ziet , dat  het  in  ftaat  zal  zyn , om 
bereeden  te  kunnen  worden.  Het  Zoontje , 
gemeenlyk  de  eerfte  proefbaas,  word  ’er 
aanvanglyk  nu  en  dan  eens  op  gezet;  wat 
laater  doet  het  knaapje  het  Veulen  een  wei- 
nig voortftappen;  en  eindelyk  rydt  het  ’er 
mede  den  weg  op ; inzonderheid  als  men  het 
Veulen,  in  ’t  tweede  Voorjaar  na  de  wer- 
ping, ter  weide  begint  te  brengen;  ’t  welk 
. veelal  de  zaak  van  ’t  Boerenknaapje  is. 
Wanneer  het  Veulen  dertig  maanden  of  daar 
omtrent  oud  word , begint  men  het , nevens 
andere  Paarden , op  ftal  te  brengen , en  aan  de 
ruif  te  gewennen.  Men  maakt  dan  een  aan- 
vang van  het  zelve  te  roskammen , en  ’er  de 

Veul- 


HET 

PAARD. 

De  verde- 
re behan- 
ling  van 
het  Veu- 
len. 


HET 

*AARD. 


64  NATUURLYKE  HISTORIE 

Veulhairen  af  te  rosfen  en  te  borftelen; 
waar  door  het  gladder  word,  en  eene  vol- 
komener  geftalte  verkrygt.  Men  merke  hier 
omtrent  mede  aan,  dat  de  Veulens,  kort 
na  de  geboorte,  na  genoeg  alrede  die  hoog- 
te van  pooten  hebben , welken  zy  hunnen 
gantfchen  leeftyd  door  behouden;  zoo  dat 
alleen  het  Lichaam,  of,  gelyk  men  zegt, 
de  koffer  van  het  Paard- aangroeie,  en  de 
overige  geftalte  zich  uitzette.  Omtrent 
dien  tyd,  neemt  men  evenwel  nog  in  agt, 
dat  men  ’t  Dier  geen  hard  voeder  geeve;  de- 
wyl  het  zyne  volkomen  kiezen  nog  niet 
heeft;  en  veelal  weekt  men  dan  den  haver; 
te  meer , om  dat  men  ondervind , dat  harde 
ongeweekte  haver  fchadelyk  voor  de  oogen 
is , ’t  welk  ontftaat  uit  het  ontydig  forcee- 
ren  van  het  gebit.  Men  vind  ’er  die  willen , 
dat  men  den  Staart  en  de  Maanen , alle  drie 
maanden,  met  eene  wasfende  Maan,  naar 
vereisch  zal  afknippen , om  aan  dezelven  ee- 
ne goede  geftalte  te  geeven ; doch  wie , die 
verftandig  denkt,  zal  dit  voor  geen  fabel- 
praatje  houden?  Verder  worden  de  Veulens 
allengskens  tot  het  zadel  en  den  toom  ge- 
wend; ’t  welk  in  Holland,  doorgaans,  als 
boven  gemeld  is,  ten  vroegfte  op  de  drie  of 
vier  jaaren  gefchied ; wanneer  men  het  Veu- 
len een  Paard  begint  te  noemen,  en  het 
dus  voor  geen  Veulen  meer  gehouden  word : 
waartegen  men  de  Veulens  in  Vriesland  al 
op  de  twee  jaaren  aanzet,  om  den  Hard- 
draavers  tred  te  le eren ; dat  de  Paarden  ze- 
kerlyk  vroegtydig  kraakt;  doch  hier  van 
ftraks  nader. 


Na 


van  HOLLAND.  65 

Na  dat  de  Veulens  dus  Paarden  gewor- 
den , en  in  kragten  toegenomen  zyn , denkt 
men , om  ’er  goede  Hengften  uit  te  kippen , 
of  dezelven  te  laaten  ruinen  of  fnyden  ; 
waarin  de  Vriezen , en  onze  Hollanders , gee- 
ne  der  minde  baazen  van  Europa  zyn.  Men 
kan  eene  befchryving  hier  van  vinden  in 
den  Vriefchen  Stalmeester , ook  woordlykna- 
gefchreeven  in  het  Werk  van  den  Heer 
oebschelwits:  by  onze  Hollanders  ge- 
fchied  het  genoegzaam  op  dezelfde  wyze; 
dan  mogelyk  met  wat  minder  omflags , en 
wel  in  deezer  voegen. 

Men  brengt  den  Hengst  , dien  men  rui- 
nen wil , naar  den  Snyder , of  ontbied  den 
Snyder  aan  de  Boerdery.  Men  kluistert, in 
de  eerde  plaats , de  Pooten  van  den  Hengst  , 
op  de  Werf, of  eene  wel  gelegen  plaats, ge- 
bragt,  met  driktouwen,  zoo  dat  het  Beest 
vallen  moete.  Fluks  maakt  men  de  gekluis- 
terde Voor-pooten  vlak  op  den  grond  vast, 
en  een’  of  meer  knappe  Kaerels  houden  de- 
zelven met  het  touw , om  een  hegten  paal , 
of  andere  vastigheid  , neder  ; terwyl  ook 
een  ander  den  kop  regeert.  Daar  na  draagt 
men  zorge,  om  den  agterden  onderliggen- 
den  Poot , wel  vast  gebonden , insgelyks  ne- 
der te  houden , en  dien  naar  den  band  der 
Voor-pooten  te  haaien ; even  zoo  als  men 
een  Slagtlam  bind.  Vervolgens  word  ’er 
een  fterk  touw  om  den  bovenliggenden 
Agter-poot  geflaagen;  en  men  brengt  wy- 
ders  het  langde  einde  van  het  touw  om  den 
Hals  van  het  Paard ; waar  na  men  den  Ag- 
ter-poot aanhaalt  $ zoo  dat  de  Aars  van  het 
IV.  DEEL.  E Paard 3 


HET 

TAARD. 

Het  ruinen 
of  fnyden 
der  Paar- 
den, 


WRT 

PAARD. 


66  NATUURLYKE  HISTORIE 

Paard,  vlak  en  gefpannen  , cenigzins  naar 
boven  geraake.  Die  gefchied  met  groots 
omzigdgheid  , wel  in  agt  neemende  , dat 
men  het  touw  niet  te  fchielyk  en  onbezuisd 
aanhaalc ; waar  door  het  Paard , dat  in  dit 
geval  fterk  woelt , gevaar  zou  kunnen  loo- 
pen  van  zig  te  bezeeren.  Eindelyk  blyft 
het  Beest,  in  die  gedwongen  geftalte,  waar 
toe  men  ’t  gebragt  heeft,  ftil  liggen;  en  de 
Snyder  of  Ruiner  maakt  zig  voorts  gereed, 
.om  zyne  handgreep  te  oeffenen.  Hy  heeft, 
benevens  een  fcherp  mesje,  twee  paar  hout- 
jes, ter  dikte  van  eep  kloeken  vinger,  en 
ruim  vier  duimen  lang:  deeze  houtjes  zyn, 
aan  de  eene  zyde  , eenigermaaten  uitge- 
hooid; zoo  dat  ze  in  die  holligheid,  eene 
zekere  ftoffe  als  deeg  kunnen  bevatten ; wel- 
ke ftoffe  vermengd  is  met  eene  famentrek- 
kende  ftoffe  , voornaamlyk  met  Arfenik  , 
om , by  de  affnyding , als  een  famentrekkend 
corrofif  te  dienen:  elders  word  dit  poeder 
maar  op  het  deeg  geftrooid.  Al  het  noodi- 
ge  dus  by  de  hand  zynde , vat  de  Ruiner , 
terwyl  een  ander  den  Staart  van  ’t  Paard 
vast  houd , den  Balzak  in  de  eene  hand , en 
fnyd  met  de  andere  met  het  mesje,  langs 
het  midden  van  den  naad  des  Balzaks , vlade 
tusfehen  de  twee  Ballen , door  de  uitwen- 
dige huid,  van  de  eene  zyde  tot  de  andere. 
Vervolgens  fnyd  hy,  even  handig,  doorliet 
inwendige  vel  of  vlies,  waar  in  de  Ballen 
liggen.  Fluks  daar  op  drukt  hy,  behendig 
en  zagt , één  der  Ballen , die  ’t  gereedst  van 
tusfehen  het  balfchot  ( interftitium ) voor 
komen,  uit  deszelfs  holligheid;  die  al  zagt- 


van  HOLLAND.  67 

jes  en  omzigtig  uitpellende , tot  dat  hy  het 
Epididymis , de  Parastata , of  den  By-bal  en 
de  Zaadvaten  gevat  heeft;  welken  hy  dan 
tusfchen  het  eene  paar  der  voorfchreeven 
houtjes  klemt,  die  hy  terftond  met  een  daar 
toe  vervaardigd  touwtje  vast  bind;  en  da  r 
op  fnyd  hy  den  Bal  by  het  houtje  af.  Voorts 
handelt  hy  eveneens  met  den  anderen  Bal; 
en  daar  mede  is  de  Ruining  of  Onthengfting 
volbragt,  behalven  dat  hy  de  houtjes,  met 
het  Precipitaat  of  #t  Arfenik , en  het  gemel- 
de deeg,  in  de  gemaakte  opening  laat.  Men 
maakt  dan  het  Paard,  na  dat  het  gefneeden 
deel  wel  gereinigd  is , los , en  men  doet  het 
zelve  , opgeftaan  zynde  , eenige  minuten 
zagtjes  Rappen,  waar  na  men  ’t  op  den  Ral 
brengt.  Wyders  onderhoud  men  dagelyks 
eene  herhaalde  Rapping,  tot  dat  de  Wonde 
geneezen  is;  en  men  bevoorens,  den  dag 
daar  aan , de  touwtjes  van  het  gemelde  paar 
houtjes  afgefneeden,  en  dus  de  houtjes,  van 
de  faamgebonden  en  nu  alrede  faamgetrok- 
ken  Vaten  , behendig  afgefcheiden  heeft ; 
wanneer  men  ook  wel  het  Paard  zig,  tot 
even  aan  den  Buik,  in  ’t  water  verkoelen 
laat. 

Dit  is  de  geheele  omflag,  dien  men  by 
het  ruinen  doorgaans  in  agt  neemt:  ’twelk, 
even  als  met  alle  diergetyke  operatien  en 
handgreepen  , hoe  handiger  hoe  beter  ge- 
fchied. v 

Wanneer  de  Paarden  nu,  het  zy  Ruinen, 
HengRen  of  Merrien  tot  een  bekwaamen 
ouderdom  gekomen  zyn , worden  ze  in  Hol- 
land tot  verfchillende  oogmerken  uitgekipt. 

E 2 " De 


HET 

PAARD. 


De  keuze 
der  Paar- 
den en 
hunne  op- 
leiding tot 
gebruik. 


68  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  De  zwaarften , en  min  fchóonen , fchikt  men 
paard,  tot  Boeren-Paarden , voor  den  Landbouw; 
die  zwaar  en  te  gelyk  fchoon  van  talie  zyn, 
worden  tot  Chaife-  en  Koetspaarden  opge- 
leid, of  voor  de  Ruitery  gekogt;  de  aller- 
fraaifte  en  vlugfte  houd  men  voor  de  Hard- 
draavery.  Maar  men  ontmoet  dit  laatfte 
flag  minder  in  Plolland  dan  in  Vriesland  ; 
devvyi  ’er  maar  weinige  Hollanders  gevon- 
den worden  , die  het  kunstje  , om  jonge 
Paarden  naar  den  eisch  te  leeren  harddraa- 
ven , wel  verftaan.  Die  eer  behoort  byzon- 
der  aan  de  Vriezen;  waarom  onze  Holland- 
fche  Stalhouders  of  Roskammers  , die  jonge 
Paarden  willen  laaten  leeren , of  zelfs  hunne 
Harddraavers  in  orde  willen  houden,  veel- 
tyds  een  flukfchen  en  kundigen  Vriefchen 
Knaap  of  Ryder  in  hunnen  dienst  hebben. 
’Er  zyn  nogtans  hier  en  daar  in  Holland  wel 
goede  Ryders , die  het  afregten  der  Paarden 
tot  de  Harddraavery  wel  verftaan , dog  ze 
zyn  fchaars  onder  de  nationaale  Hollanders. 
Midlerwyl  is  ’t  aanmerkelyk , en  dit  getui- 
gen de  Vriezen  zelven,  dat  een  Vriefche 
Harddraaver , eerst  in  Holland  komende , wel 
een  jaar  of  een  half  jaar,  als  onwillig  is  tot 
den  harden  draf,  dien  dezelve  in  Vriesland 
geleerd  heeft:  dog  dat  ze  daar  na,  in  Hol- 
land bereeden , en  verder  geoeffend  zynde , 
het  hier  weder  volmaakter  dan  in  Vriesland 
leeren.  Men  houd  des  een  Vriefchen  Hard- 
draaver, die  in  Holland  andermaal  wel  ge- 
dresfeerd  is,  voor  den  besten:  dog  hier 
van  zullen  wy  vervolgens  bepaalder  hande- 
len. Over  ’t  algemeen  moeten  we  zeggen  y 

dat 


van  HOLLAND.  69 

•dat  onze  Hollandfche  Boeren  het  ’er  in  ’t 
geheel  niet  op  toeleggen;  dog  daar-en-tegen 
zoo  veel  te  meer  op  goede  hardloopende 
Oiaife-paarden , die,  op  den  duur,  of,  zoo 
als  men  zegt,  op  den  langen  weg,  voort 
kunnen;  waar  in  de  Vriefche  Harddraavers 
zekerlyk  te  kort  fchieten  tegens  onze  Hol- 
landfche Chaife- paarden.  De  rede  hier  van 
is  klaar;  men  leert  naamlyk  de  Harddraavers 
alleenlyk  , op  een  zekeren  afftand , of  op 
een  rit , juist  en  vast  in  een  Harddraavers 
tred  te  loopen;  dat  by  de  besten  met  een 
zekeren  Harddraavers  fprong  gefchied:  en 
dus  kunnen  dezelven  het,  op  een  langen 
weg,  zelden  tegens  een  goed  natuurlyk  hard- 
loopers  Hollandsch  Chaife  paard  uithouden. 
Niettemin  komen  ’er  uit  Vriesland  ook  zeer 
fchoone  Chaife-paarden , welken  zoo  vroeg- 
tydig  en  geduurig  niet  afgereeden  zyn  als  de 
Harddraavers ; maar  de  zugt  voor  de  Hard- 
draavery  brengt  te  wege , dat  de  Vriezen 
hunne  beste  Paarden  ruim  zoo  fterk  op  het 
harddraaven , als  om  voor  de  Chaife  te  loo- 
pen , oeffenen.  De  fraaifte  Hollandfche  jon- 
ge Paarden  worden  daarentegen  meestal 
tot  Koets-  of  Chaife-paarden  gedresfeerd, 
of  doorgaans,  ongedresfeerd , met  de  drie  of 
vier  jaaren,  benevens  andere  Paarden  van 
allerleie  foort,  ter  Markt®  gevoerd;  alwaar 
ze  dan  door  de  Paardenkoopers  en  Pikeurs , 
voor  de  Ruitery  en  de  Stalhouders , of  tot 
andere  gebruiken,  opgekogt  worden.  Men 
voert  ook  een  zeef  aanzienlyk  getal  Paarden 
ten  Lande  uit,  vooral  naar  Vrankryk ; welks 
Pikeurs  zeer  gefield  zyn  op  Hollandfche  en 
E 3 Vrie- 


HET 

PAARD. 


HET 

PAARD. 

Gewoone 
manier  van 
de  Paarden 
tot  het  ry- 
den  af  te 
rcgten. 


70  NATUURLYKE  HISTORIE 

Vriefche,  of  andere  onzer  Provinciaale  Paar- 
den ; die , gelyk  men  weet , tog  overal  den 
naam  van  Hollandfchen  draagen. 

Wat  nu  verder  de  manier  betreft,  op 
welke  onze  Boeren  hunne  Paarden  tot  het 
ryden  afregten,  dezelve  is  zeer  eenvoudig. 
Men  begint  doorgaans  met  het  jonge  Paard 
los,  alleen  met  de  hand  aan  een  ftaltoom  of 
touw,  eenige  keeren  naast  andere  Paarden 
voor  den  ploeg  heen  en  weder  te  leiden: 
dit  doet  men  eenige  dagen  ’s  morgens  en 
’s  middags.  Daar  na  bind  men  het  Paard 
lugtigjes,  naast  de  Ploegpaarden,  met  het 
haam  op  ’t  lyf;  men  herhaalt  dit  tot  zoo 
lange  dat  het  dier  ’er  aan  gewenne:  en  dan 
waagt  men  ’t  eindelyk,cm  het,  nevens  een 
mak  Paard,  in  ’t  ploegfpan  te  zetten.  Zulks 
gaat  dikwils  niet  gemaklyk ; evenwel  ’t  moet 
’cr  nu  mede  door , en  de  Boer  rust  niet , 
voor  dat  hy  het  Paard  hier  in  meester  zy. 
Slaagt  hy  niet  wel  met  den  zwaaren  ploeg- 
trek , dan  beproeft  hy  ’t  met  de  ligte  egge ; 
of  hy  ryd  het  eerst  onder  den  man , in  gul 
zand,  braaf  moede  en  af;  op  dat  het  ge- 
dweeër voor  egge  of  ploeg  te  regeeren  zy. 
Als  het  Paard  ten  laatften  aan  den  ploeg  ge- 
woon en  getemd  is , waagt  men  het , in  Hol- 
land althans , niet  aanflonds  met  de  Chaizen ; 
maar  men  zet  het  voor  een  Boeren- wagen , 
veeltyds  met  een  goed  driefpan;  waar  van 
de , van  de  handfche  en  by  de  handfche , fter- 
ke  makke  Paarden  zyn.  Men  zet  het  jonge 
Paard  in  ’t  midden , met  goede  bytoomen , 
die  aan  den  krommen  disfel  vastftaan , waar 
door  de  Ryder  den  kop  in  bedwang  heeft. 


van  HOLLAND.  71 

Gewoonlyk  verkiest  men  hiertoe  een  bollen 
zandweg,  op  welken  het  Paard  zig  braaf  moe 
zal  werken:  naar  maate  dat  het  gedweeër 
word , ontfpant  men  den  Kettinggreep , en 
geeft  het  gebit  wat  bod.  Hier  mede  houd 
men  dagelyks , of  om  de  twee  dagen , aan , 
tot  dat  het  Paard  volkomen  aan  den  Voer- 
man gehoorzaame.  Vervolgens  beproeft 
men  ’t  dan  ook  op  den  tweefpan ; en  fom- 
migen  leer  en  zelfs  de  jonge  Paarden  op  den 
tweefpan;  byzonder  als  men  dezelve  tot 
Koetspaarden , of  voor  eene  Chaife  met  twee 
Paarden , fchikken  wil.  Men  voegt  ze  dan 
voorts , dikwils , by  een  Paard  van  gelyken 
ouderdom , een  jaar  meer  of  min ; en  op  die 
wyze  leert  zulk  een  paar  zeer  gelyk  op  el- 
kander loopen ; dat  het  voornaamfte  is  voor 
eene  Chaife  met  twee  Paarden.  Ondertus- 
fchen  verzuimen  de  Boeren , die  de  Paarden 
tot  enkele  Chaispaarden  opleiden,  niet,  om 
dezelven , na  dat  ze  aan  gareel  en  breidel  ge- 
woon zyn , eerst  voor  de  Karre  en  daar  na 
voor  de  Chaife  te  leeren  loopen.  In  dit 
fluk  zyn  onze  Hollandfche  Boeren  by  uit- 
Ilek  bedrecven;  in  zoo  verre,  dat  menig 
Hollandfche  Boer,  op  eene  Chaife  met  één 
Paard,  den  besten  Harddraaver,  ja  menig 
eene  Chaife  met  twee  Paarden,  een  goed  pak 
geeve.  ’Er  zyn , inzonderheid  omtrent  Lei- 
den en  Amfterdam , zulke  Boerenhagjes , die 
menig  jong  Heertjes  kostbaar  Paardje  kraaken, 
als  zy  ’t  wangen  durven  hen  aan  te  fleeken; 
dat  de  looze  Roskammers  altoos  wel  weeten 
te  vermyden,  De  Vryheid,  die  in  dit  ons 
Vaderland  den  Boer  zoo  veel  regts  geeft  als 
E 4 den 


HET 

PAARD. 


ft  KT 
PAARD, 


Beroemd- 
heid der 
Natie,  in 
het  dres- 
feeren  en 
afregten 
der  Paar- 
den. 


NATUURLYKE  HISTORIE 

den  magtigften  Heer  of  Koopman , heerscht 
in  deczen  overal  op  onze  rywegen ; en  ner- 
gens mogelyk  is  een  Boer  kittelooriger  op 
dit  Huk  dan  in  Holland:  voor  niemand,  dien 
hy  niet  kent , haalt  hy  gedwongen  uit ; en 
die  hem  voorby  ryden  wil,  onderneemt  het 
dikwils  vrugtloos,  ten  koste  van  zyn  beste 
Paard , daar  de  Boer  hartig  om  lacht ; terwyl 
de  verwonnen  Stedeling  met  fpyt  de  roek- 
loosheid betaalt, -van  een  vrygebooren Land- 
man, met  veragting,te  hebben  willen  voor- 
byftreeven.  Midlerwyl,  aangezien  geld  alles 
vermag,  loopen, de  Roskammers,  zo  veelzy 
maar  kunnen,  de  beste  Hollandfche  Boeren- 
Chaispaarden  op , betaalen  ze  duur , en  win- 
nen ’er  nog  grof  geld  mede. 

Op  deeze  befchouwing  van  de  Nationaale 
manier  om  de  Paarden  te  dresfeeren , of  op 
het  ryden  af  te  regten , zouden  wy  verder 
den  Pikeurltal  kunnen  intreeden;  doch  dit 
is  meer  uitheemsch , dan  Hollandsch , en  be- 
hoort dus  niet  tot  ons  tegenwoordige  be- 
llek. Meer  opmerking  verdient  het,  by 
deeze  gelegenheid,  dat  de  Vriezen  en  Hol- 
landers, mét  onze  Gelderfche  en  verdere 
Provinciaale  nabuuren,  van  ouds  her,  voor 
de  grootfte  kunftenaars  in  ’t  beoeffenen  en 
beryden  der  Paarden  gehouden  zyn.  De  Ro- 
meinen deeden  hun  de  eere  aan , van  hen 
hier  voor  te  erkennen ; getuigende , dat  hun- 
ne Ruiteryen  zeer  ontzaglyk  waren , dat  zy 
de  Paarden  by  uitllek  wisten  af  te  regten , 
om  met  geheele  Ruiterbenden  te  zwenken , 
en  in  orde  her-  en  der  waards  te  wenden ; als 
mede  dat  zy  hunne  Paarden  leerden,  om 

met 


van  HOLLAND.  73 

met  Ruiter  en  Wapenrusting  over  de  rivie- 
ren te  zwemmen , en  de  moerasfen  te  door- 
waaden , enz.  Men  vind  zulks , zoo  door  t a- 
citus,  in  zyne  Jaarboeken , als  door  c m- 
sar,  in  zyne  Franfche  Oorlogen , ten  over- 
vloede gemeld;  en  men  ziet  het  nog  heden 
onder  ons,  in  ’t  ftukder  harddraavery , be- 
vestigd. Ja,  alles  nagaande,  is  ’er,  myns 
oordeels,  gronds  genoeg  om  te  beweeren, 
dat  de  kunst  der  Pikeurs  in  Paarden  te  ke- 
ren zwenken, op. geregelde  tree  te  gaan, op 
galop  te  ryden , enz.  oorfpronglyk  ontleend  is 
van  de  Vriezen , de  Batavieren , en  Duitfche 
Volkeren,  welke  aan  onze  Landen  grens- 
den; waar  onder  die  van  Drenthe  en  Gro- 
ningen, benevens  die  van  Keulen,  Trier, 
enz.,  met  recht  geteld  wierden;  als  die,  on- 
der den  naam  van  Trierfche  en  Drentfche 
Ruiters,  by  de  Gallen  zeer  geagt,  en  by  de 
Romeinen  gedugt  waren.  De  overige  Eti- 
quettes  of  kunlten  van  den  Pikeiir-ftal  zyn 
naderhand,  onder  de  Franfchen,  Italiaanen, 
Engelfchen,  en  andere  Volkeren,  ’er  by- 
gekomen,  door  ’t  meerder  aanvoeren  van 
vreemde  Paarden.  De  Engelfchen  althans 
hebben  ’t  meeste  van  vreemde  Pikeurs  ge- 
leerd; fchoon  men  hun  voor  ’t  overige  de 
eere  moeten  geeven , van  in  deeze  Eeuw  de 
Baazen  van  Europa  in  ’t  rennen  te  zyn , en 
den  Paarden  allerlek  kunften  te  leeren.  Het 
eenige  , dat  ze  onze  Hollanders  en  Vriezen 
nog  niet  kunnen  afkyken , is  het  harddraaven , 
en  het  fokken  van  nationaale  fterke  Paar- 
den: want,  en  dit  getuigt  ook  de  buf- 
fon,  hunne  Paarden  zyn  niet  nationaal, 
E 5 maar 


HET 

PAARD, 


74  NATUURLYKE  HISTORIE 

i?et  maar  oorfpronglyk  Barbaryfche  en  Arabifche 
paard.  Paarden. 

Niet  oneigen  zou  ik,  daar  het  harddraaven 
eene  zo  byzondere  nationaale  oeffening  on- 
der ons  is , de  befchouwing  Van  dit  onder- 
werp hier  nog  aan  ’t  einde  van  dit  Hoofd- 
ftuk  mogen  hegten.  Maar,  overmits  ik 
voorneemens  ben  het  geen  tot  de  Hard- 
draavery  behoort  uitvoerig  te  boeken , zou  ik 
in  deezen  te  breed  uitweiden.  Ik  zal  des  dit 
ftuk  fpaaren  tot  myne  Verhandeling  over  het 
nationaale  gebruik  der  Paarden;  en  liever 
overgaan  tot  eene  hoognoodige  verklaa- 
ring  van  de  Volkseigen  benaamingen  der  uit- 
wendige deelen  van  een  Paard,  met  de  daar 
toe  gebruikelyke  Konst woorden ; om  ’er 
verder  by  te  voegen  de  vereischte  ontvou- 
wing der  echte  kenmerken  van  een  goed 
Paard , en  van  de  voornaamfue  gebreken  der 
Paarden. 


¥ ¥ 

¥ ¥ 


DER- 


van  HOLLAND. 


75 


DERDE  HOOFDSTUK. 

Over  de  Volkseigen  benaamingen  der  uitwendige 
deelen  van  een  Paard , met  de  daar  toe  ge - 
bruikelyke  Konstwoorden  ; en  verder 
over  de  vereischten  van  een  goed 
Hollandsch  Paard , benevens 
de  kentekenen  van  den  ou- 
derdom der  Paarden . 

Om  de  aangeduide  benaamingen  en  konst- 
woorden behoorelyk  te  verklaaren , 
hebben  wy  ’t  dienftig  geagt  eene  Kunstplaat 
te  vervaardigen  , in  welke  een  recht  en  vol- 
maakt Hollandsch  Paard  afgebeeld  is,  met 
aanwyzing  van  alle  deszelfs  uitwendige  dee- 
len. In  verfcheiden  Boeken  vind  men  iets 
dergelyks:  doch  ’t  is  ons  voorgekoomen , 
dat  de  Schryvers , hoe  kundig  ze  anders  ook 
mogen  zyn , ons  egter  elendige  figuuren  van 
een  Paard  gegeeven  hebben : zelfs  is  de  afte- 
kening van  den  beroemden  de  buffon  en 
d’a  u b e n t o n vry  gemeentjes.  Maar  hier 
over  heeft  men  zich  niet  zeer  te  verwonde- 
ren , als  men  flegts  nagaat , dat  het  wel  te- 
kenen van  een  Paard,  in  zyne  vereischte 
evenredigheid,  ruim  zo  moeielyk  valt,  als 
dat  van  een  welgefchaapen  Mensch.  Dit 
erkennen  alle  Konstfchilders  en  Tekenaars, 
en  zy , die  konsttafereelen  verzamelen , wee- 
tcn  zeer  wel , wat  moeite  het  in  heeft , goe- 


-HÏT 

paard. 


Een  recht 
Hollandsch 
Paard  af- 
gebèeld. 


HET 

PAARD. 


76  NATUURLYKE  HISTORIE 

de  Paardenfchilderyen  te  erlangen;  daar  ’er, 
onder  een  ontelbaar  getal  van  Paardenfchil- 
ders , flegts  één  ba  m boots,  één  wouwer- 
man,  en  boven  allen  ééiiPAULus  pot- 
TiE  r geweest  is , die  volmaakt  goede  Paar- 
den fchilderden ; welke  laatfte  inzonderheid 
uitmuntte  in  het  tekenen  van  onze  Holland- 
fche  Paarden ; gelyk  ’s  Mans  tafereelen , en 
eigen  geëtfte  printen , overvloedig  getuigen. 
Zulks  heeft  ons , ons  eigen  vermogen  wan- 
trouwende , en  wel  weetende , dat  men  niet 
gewisfer  nog  beter  eene  karakterizeerende 
afbeelding  van  een  Hoilandsch  Paard  kon 
vinden,  bewoogen,  om  één  van  de  beste 
voorbeelden  diens  beroemden  Schilders  op 
tefpooren;  en  hetzelve,  door  het  keurige 
graveerflift  van  den  braaven  Amfterdamfchen 
Meester  reinier  vinkeles,  te  laaten 
navolgen.  De  orgineele  Schildery,  hier  toe 
gebezigd,  waar  mede  ik  de  gemaakte  afteke- 
ning vergeleeken  en  overeenkomltig  bevon- 
den heb,  berust  thans  by  den  edelmoedigen 
Moecenas  van  konften  en  weetenfchappen , 
den  W. Ed.  Heer  joh.  goll,  van  Fran- 
kenstein, den  welken  wy  hiermede, 
voor  den  toegang  tot  deszelfs  welgeftof- 
feerde  en  luisterryke  konstkamer  nogmaals 
openlyk  dankzèggen. 

Wat  nu  deeze  onze  Plaat  zelve  betreft; 
zy  vertoont  een  vier-a  vyfjaarig  welgemaakt 
Hoilandsch  Paard , ftaande  in  eene  briefchen- 
de  en  leevendige  geftalte.  Het  is  ’er  een 
van  die  foort , die  zwartagtig  naar  het  mar- 
meragtige  castanje  bruin  hellen;  en  tekent 
zeer  naauwkeurig  een  fyn , welgemaakt , 

Hol- 


van  HOLLAND.  77 

Hollandsch  Chaife*  paard , vetjes  rond  en 
glad,  in  alles  wel  geproportioneerd.  Onder 
de  Paarden,  in  het  Paardenboekje  van  tem- 
peest, vind  men  ook  wel  byzonder  een 
Duitsch  en  een  Vriesch  Paard : doch  de  te- 
kening is  meer  naar  de  fantaifie , dan  naar  de 
natuur ; des  men  die  afbeelding , welke  vry 
lomp  is,  niet  voor  goed  hebbe  te  houden. 
Ondertusfchen  komt  het  ons,  uit  vergely- 
king  van  veele  goede  oude  Hollandfche 
tekeningen,  voor,  dat  de  Paarden  van  dit 
land  oudtyds  nog  vry  wat  grover  waren  , 
dan  de  Hedendaagfche ; althans  alle  die  van 
de  Zestiende  Eeuw  komen , zwaar  en  vol  van 
maanen  getekend , voor , enz.  Onze  thans  af- 
gegeeven  Plaat , waar  van  wy  de  verklaaring  zo 
terdond  zullen  laaten  volgen , zal  den  Lief- 
hebberen , zo  wy  vertrouwen , beter  voldoen. 

Naar  de  aangenomen  verdeeling  der  Paar- 
denkenners, verdeelt  men  de  gebruikelyke 
kunstnaamen , wegens  een  Paard, gewoonlyk 
in  deezervoegen. 

De  eerden  raaken  het  Voorftel , waar  on- 
der men  brengt,  het  Hoofd,  den  Hals,  de 
Schouders , de  Borst  en  de  voorde  Pooten. 
De  tweeden  zyn  betrekkelyk  tot  het  Middel - 
ftel , het  Ly/,  of  den  Koffer ; behelzende, 
de  Ruggedreng,  de  Ruggezyden,  den  Rug 
zelven , de  lange  en  korte  Ribben , den 
Buik,  de  Flanken,  en  in  de  Ruinen  of 
Heugden  de  Koker , gelyk  in  de  Merrien  de 
Prammen.  En  de  derde  of  laatde  afdeeling 
behoort  tot  het  Agterftel , waar  toe  men 
betrekt , het  Kruis , de  Heupen, den  Staart, 
de  Billen,  de  Smeerfchyf,  de  Dyen,  de 

Waaien, 


HET 

PAARD. 


Gebruike- 

lykeKunst- 

naamen. 


HET 

PAARD. 


78  NATUURLYKE  HISTORIE 

Waaien  en  verdere  deelen  der  Agterpooten- 
Wy  hebben  alle  deeze  partyen  in  onze 
Plaat , volgens  een  Alphabetifche  orde , met 
vier  onderfcheiden  Lettertekeningen  aange- 
weezen.  In  de  eerfte  afdeeling,  die  wy  als 
tweeledig  gefplitst  hebben  , gebruiken  wy 
eerst  de  Romeinfche  Kapitaale  Letters  A,B, 
C;  en  vervolgens  de  Curfyve  Drukletters 
<z,  &,  c.  Ter  aanwyzinge  van  ’t  geen  on- 
der de  tweede  afdeeling  behoort,  bedienen 
wy  ons  van  de  Italiaanfche  Schryf-  of  Trek- 
letters % , € ; en  met  opzicht  tot  de 
derde  afdeeling  hebben  wy  de  Duitfche 
Drukletters  a,  Ö,  C,  gebezigd.  Door  dee- 
ze onderfcheiding  valt  het  gemaklyk  ieder 
afdeeling  byzonder  na  te  gaan ; en  om  dit 
gemak  te  meer  te  bevorderen,  dagten  wy 
het  dienftig , de  eerfte  afdeeling  tweeledig  te 
fplitfen.  Befpeurende  dat  derzelver  deelen 
buiten  het  Alphabet  zouden  loopen , vonden 
wy  het  duidelykheidshalve  geraaden , in  ftede 
van  eene  dubbele  Lettertekening , of  door- 
loopende  Cyffers  te  gebruiken , een  tweeër- 
lei Alphabet  te  neemen.  Ingevalle  hier  van 
zyn  de  deelen  van  het  Hoofd  met  Romeinsch 
Kapitaal , en  overige  partyen  van  het  Voor - 
Jlel  met  Curcyffe  Letters  getekend : ten  ein- 
de dus  alles , zo  naauwkeurig  als  de  Plaat  het 
toelaat,  onderfcheiden  aan  te  wyzen. 

het  hoofd,  of  het  eerfte  gedeelte  van 

HET  VOORSTEL. 

A.  Het  Voorhoofd , ’t  welk  de  Vriezen,  ten 
platten  Lande , noeme  n de  Voorholle ; waar 

door 


van  HOLLAND.  79 

door  men  verftaat  dat  vlakke  gedeelte 
van  het  Hoofd , ’t  welk  zig , van  tusfchen 
de  Ooren,  van  de  Toupet  af,  tot  aan 
de  Oogen , vertoont.  De  Hollanders  noe- 
men dit  gedeelte , de  Kol ; die , zoo  ze , 
gelyk  dit  in  veele  Paarden  plaats  heeft, 
voor  een  cieraad  gehouden  zal  worden, 
aldaar,  met  eene  witte  plek,  als  eene 
ftreep,  tot  aan  den  Neus  nederloope. 
In  dit  geval  heet  zulk  een  Paard  een 
Bles ; zoo  het  eene  enkele  vlek  is , die 
rondagtig  op  de  Kol  ftaat,  dan  is  het 
een  Starre-Kol , eene  Star  voor  den  kop. 
Deeze  Kol  is  wyders  de  plaats , daar  de 
Vilders  de  Paarden  kollen  of  dood- 
fiaan. 

B.  De  Toupet , in  ’t  Vrieschboersch  de  Moan - 
top , is  een  bosch  hair,  dat  van  tus- 
fchen de  Ooren  over  de  Kol,  of  het 
Voorhoofd , tot  over  de  Oogen  neder- 
hangt. 

C.  De  Ooren , in  ’t  Vriesch  de  TEeren , 
ter  wederzyden  van  de  Kol,  recht- 
flandig  aan  ’t  begin  van  den  Nek  ge- 
plaatst. 

D.  De  Slaap , in  ’t  Vriesch  de  Sliep , van  ’t 
Ploofd , onder  de  Ooren , aan  de  veree- 
niging  der  kaaken. 

E.  De  Oogkuilen , in  ’t  Vriesch  de  Koulen 
hoppe  de  JEegen , even  agterwaards,  aan 
en  omtrent  de  Oogen;  dezelven  zyn  in 
magere  Paarden  altoos  zeer  zigtbaar. 

F.  De  Oogen yin’t  Vriesch  de  JEegen.  Dee- 

zen 


HET 

PAARD. 


80  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  zen  zyn  in  alle  Paarden  zwaar  en  hairig 
’aari>.  van  oogleden , van  waar  ze  zig  in  het 
ongeworpen  Veulen  reeds  fterk  vertoo- 
nen.  Ten  aanzien  van  de  oogen  neemt 
men  in  agt,  of  zy  fckellig , of  het  maan- 
oogen  , of  Jioornoogen  zyn.  Een  goed 
Paarden-oog  moet  altyd  helder  glanzig 
weezen,  en  den  Iris , of  den  Regenboog 
doen  zien , zoo  dat  het  fpiegele. 

G.  De  Sinus  Frontalis , of  de  Snotklieren , de 
kaakklieren,  ook  de  vyverklieren  die 
meer  na  de  kaak  zitten  aan  de  infertie 
der  masfeter,  of  groote  kaakfpier,  en 
die  met  zyne  vaten  op  de  Snotvaten 
werkt. 

H.  De  Boven-kdak,  in  ’t  Vriesch  de  Boppe - 
kaak , die  aan  het  Voorhoofd  vast  is , en 
in  de  beweegelyke  Boven-lip  eindigt. 

I.  De  Boven-lip , in  ’t  Vriesch  de  Boppe-lip , 
die  onder  aan  fomwylen  borftelige  hair- 
tjes  heeft. 

K.  Het  Neusgat , in  ’t  Vriesch  het  Noosgat, 
dat,  wanneer  het  eenigzins  inwendig 
roodagtig  is , byzonder  in  bruine  Paar- 
den en  Hengften , voor  een  teken  van 
een  moedig  en  fchoon  beest  gehouden 
word. 

L.  De  Bovenlip  ,of  de  Grasfchraaper. 

M.  De  Onder-kaak , die  beweegbaar  is ; en 
daar  aan 

N.  De  Kin , die  men  rekent  van  de  ope- 
ning  des  monds  af  tot  aan  het  einde  der 
Onderlip,  of  eigentlyk  de  Gebitp laats. 

O.  De 


van  HOLLAND.  Si 

0.  De  Onderkin , veelal  hangende , dog  zig 
vryvvillig  bevveegende. 

P.  De  Baard , in  ’t  Vriesch  de  Burd , die 
aan  de  Onderlip  vast  groeit  met  borfte- 
Jige  hairen,  en,  zoo  ze  dik  is,  voor 
een  goed  teken  van  een  taai  Paard  tot 
de  harddraavery  gehouden  word. 

Q.  Het  Gebit , in  ’t  Vriesch  het  Gebyt , de 
Tosken , dat  uit  verfcheiden  Tanden  en 
Kiezen  beftaat. 

Het  tweede  gedeelte  van  het  voorstel. 

aa.  De  Hals , flaauw  halvemaanswyze , loopt , 
of  word  gerekend , van  de  Schoft  af  tot 
aan  de  Ooren.  Men  benoemt  met  den 
naam  van 

bb.  Nek,  dat  gedeelte  van  den  Hals,  ’t 
welk  van  tusfchen  agter  de  Ooren  loopt 
tot  boven  de  Zadelfchoft.  Zoo  deeze 
Nek  dik  is , en  aan  de  eene  zyde  over- 
hangt, noemt  men  dien  een  Spekhals . 
Aan  den  Nek  hangen 

cc,  De  Maanen , in  ’t  Vriesch  de  Moanen . 
Deezen  zyn  lange  hairen,  die,  van  den 
Nek  af  tot  aan  de  Schoft,  langs  den 
Hals  golvend  nederhangen.  Men  on- 
derfcheid.  de  Paarden  veelal  naar  de 
kleur  deezer  Maanen. 

1.  Het  voorfte  gedeelte  van  den  Hals , dat 
men  van  onder  de  onderfte  kaak  tot  aan 
de  Borst  rekent,  en  daar  toe  behoort 
ook 


HET 

TAARD. 


IV,  DEEL. 


F 


f.  Dt 


HET 

TAARD. 


82  NATUURLYKE  HISTORIE 

e.  De  Strot , in  ’t  Vriesch  de  Stroat , die 
byzonder  van  tusfchen  dc  Onderkaak 
oorfpronglyk  is. 

ƒ.  De  Schoft  , eigentlyk  dat  gedeelte,  dat 
aan  het  einde  der  Maanen,  en  het  begin 
der  Ruggeftreng,  geplaatst  is. 

g.  De  Schouders  beginnen  beneden  de 
Schoft,  daar  de  Scapulce  of  Schouderbla- 
den hunne  beweeging  toonen,  en  ein- 
digen ter  plaatfe,  daar  het  lid  derVoor- 
pooten , met  het  hoofd  van  de  Boven- 
fchenkel  van  den  Voorpoot,  in  het 
Schouderblad  in  gewrigt  is. 

h . De  Borst , het  gedeelte  dat, tusfchen  de 
beide  Voorpooten , door  dikke  Spieren 
vereenigd  is;  het  welk  in  de  geftalte 
van  een  Paard,  zig  recht  van  vooren 
toonende , van  onder  den  Hals  tot  aan 
den  Buik  loopt ; en  zig  op  zyde , dikge- 
vleeschd , tot  aan  het  eerfte  Bovenbeen , 
of  de  pyp  van  den  Voorpoot,  by  uitftek 
kennelyk  vertoont. 

2.  De  Arm , of  het  Dikteen  van  den  Voor- 
poot, in  ’t  Vriesch  de  ceerm , of  het  tjoekfen 
’t  tien , beginnende  aan  het  Schouder- 
blad , en  eindigende  in  de  groeven  van 
de  kniefchyf.  Hier  in  ligt  zeer  zigtbaar 
de  Vena  Subclavïa , of  groote  Arm-ader  y 
waar  uit  men  met  nut  het  Paard  aderlaat. 

h De  Elleboog  van  den  Voorpoot,  in  ’t 
Vriesch  de  Elboag , beftaande  uit  een 
been , dat  de  beweeging  van  den  Boven- 
arm des  Poots  bevordert : dezelve  loopt 

van 


van  HOLLAND.  83 

van  de  Knie,  tot  onder  en  aan  het  uz? 
Armbeen.  paard* 

L De  Zwielwrat , in  ’t  Vriesch  9t  hoorntje  bin- 
nen oan  ’£  bien , of  de  Castanje , eene  foort 
van  verhard  eelt , dat  alle  Paarden , bin- 
nenwaards , aan  de  Boven fchenkelen  der 
Voor-  en  Agterpooten  hebben. 

m.  De  Knie , welke,  gelyk  in  alle  andere 
dieren,  uit  de  binnengewrigtbeenderen 
beftaat,  en  met  eenfterke  pees  aan  de 
Kniefchyf  op-  en  nederwaards  verknogt  is. 

n . De  Pypy  het  be^n,  dat  uit  de  Knie- 
fchyf, nederwaards , eindigt  by  het  ge- 
wrigt,  dat  men  noemt 

c.  Den  Kogel , in  ’t  Vriesch  de  Kceet , dat 
is  het  gewrigt,  het  welk  de  rust  van 
het  Pypbeen  ontfangt , en  daar  mede  op 
de  koot  rust.  Agter  deezen  Kogel  is , 
aan  de  binnenzydc , een  taai  peezig  ge- 
ftel,  dat  men  den  Vetrok  heet,  en  ’t 
welk  eindigt  ineen  Wrat,  die  ’er  door 
bedekt  word : deezen  noemt  men 

p.  De  Vet  lok , in  ’t  Vriesch  de  Vyterlok - 
keny  die  dat  gedeelte  draagt,  waaruit 
een  bosch  hair  agter  aan  de  hiel  der 
Paarden  groeit;  dat  in  veele  Holland- 
fche  en  Vriefche  Paarden  zwaarder  is5 
dan  in  eenigen  uit  andere  Gewesten. 

q.  De  Kooty  het  zelfde  als  de  Kogel,  of 
eigenlyk  dat  gedeelte , dat  tusfchen  het 
onderfte  van  den  Kogel  en  het  boven- 
fte  van  den  Hoef,  dat  men  de  Kroon 
noemt,  is 

F z 


r De 


HüT 

PAARD. 


J 


84  NATUÜRLYKE  HISTORIE 

r.  De  Kroon , het  oppergedeclte  van  den' 
Hoorn , alwaar  dezelve  met  een  rand  van 
hard  kort  ftckelig  hair  bezet  is , waar- 
mede de  huid  van  het  Paard  zig  als  in 
den  Hoorn  verliest. 

s.  De  Voet , of  eigentlyk  de  Hoorn , die  dat 
gedeelte  bevat, ’t  welk  als  de  Schoe  van 
’t  Paard  uitmaakt , en  hierom  ook , wan- 
neer het  by  doodc  Paarden  afgepeld  is , 
de  Schoe  genaamd  word.  Men  wil  dat 
de  Hollandfche  Paarden  deezen  Hoorn 
breeder  en  platter  hebben,  dan  die  van 
andere  Landen.  De  Kenners  verdeelen 
deezen  Hoef  in  den  gemelden  Hoorn , 
en  in 

tttt.  De  Kwartieren  , verftaandë  door  de 
Iaatften  die  deelen , welken , ter  weder- 
zyden  den  onderkant  van  den  Hoorn , 
en  dus,  in  de  binnen- en  buitenzyde, 
den  Hoef , waar  tegen  het  Hoefyzer  ge- 
nageld word,  uitmaaken. 

u.  De  Verzenen , of  Veerzenen , in  ’t  Vriesch 
de  Hiel , de  twee  agterfte  deelen  van 
den  Voet,  boven  de  Kwartieren.  Zie 
in  onze  Figuur  den  opgelrgten  Agter- 
voet. 

y.  In  de  binnenzyde  van  den  Voet,  of  de 
voornoemde  Kwartieren,  komen  ons 
voor,  de  Vork , de  Zoo/,  en  de  Klem - 
voet ; doch  deezen  zyn  in  onze  Figuur 
niet  te  zien ; maar  wel  in  Plaat  II. 

De  Vork  is  dat  wceke  gedeelte,  ’t 
welk  zig  onder  in  het  holle  van  den 
Hoef  of  den  Voet,  ter  wederzyde  van 
v.  den 


van  HOLLAND.  8? 

den  Hoorn  aan  de  Verzenen  bevind , 
en  ’t  welk , by  ’t  beflaan  der  Paarden , 
door  de  Smits  hol  word  by  geflioken. 

De  Zool  is  een  eeltig  hoornagtig  uit- 
ftek  in  de  holligheden  der  Vork  gele- 
gen ; dat  de  Smits  met  het  beflaan  puntig 
byfleeken. 

En  de  Klemvöet  is  een  cartilagineus 
of  fponzig  been , onder  de  Zool  gele- 
gen, en  /eigentfyk  het  binnenbeen  van 
den  Hoef,  ’t  welk  in  een  uitwendig 
niet  zigtbaar  hard  vlies  beflooten  ligt. 
Men  noemt  dit  ook  het  Leeven  ; ’t  welk 
de  Smids  zorgvuldig  myden,  om  het 
door  ’t  beflaan  of  vernagelen  niet  te 
kwetfen. 

Alle  deeze  deelen  nu  faamgenoomen  be- 
hooren  tot  het  voorstel  van  een 
Paard ; zoo  egter  dat  het  gezegde , wegens 
den  Voet  of  Hoef,  zoo  wel  tot  deAgter-als 
Voorpooten  betrekkelyk  zy;  waarom  wy  de 
tekenletters  daar  insgelyks  geplaatst  hebben. 

Het  l y F , de  koffer  , o/  het  M I D- 

DELSTEL. 

vz.  De  Ruggefireng , in  ’t  Vriesch  de  Rég , 
loopt,  van  het  ondergedeelte  der  Maa- 
nen,  van  de  Schoft  af,  tot  aan  het 
kruis  of  de  kneep  der  Billen  op  den 
Rug;  en  hier  op  heeft  men  de  af  hel- 
lende 

Ruggezyden , of  Lendenen , of  die  afhel- 
ling en,  welken  zig  in  alle  Paarden  zeer 
F 3 ken- 


HET 

PAARD. 


86 


NATUURLYKE  HISTORIE 


MET 

l*AARD. 


kennelyk,  van  het  puntige  uïtftek  der 
Schoft;,  de  eigentlyke  Haam- of  Zadel - 
plaats,  nedervly  en,  en  op  de  uitftekken 
der  Wervelen  rusten. 

c.  De  plaats  daar  de  Ribben  zig  bevinden , 
en  rondagtig  uitloopen.  Men  verdeelt- 
ze  in  lange  en  korte  Ribben.  Dc  lan- 
gen zyn  voor , en  fpannen , met  haare 
peezen  en  kraakbeenen  het  Lichaam  tot 
aan  het  Borstbeen,  onder  den  Buik, 
tusfehen  de  Voorpooten.  De  korten 
loopen,  van  over  het  midden  van  ’t 
lyf , allengs  korter , tot  omtrent  agter 
aan  de  Dyen ; doch  ze  laaten  den  Buik 
van  onderen  vry;  ’t  welk  men  in  ma- 
gere Paarden  ten  duidelykfte  gewaar 
word. 

2>.  De  Buik , in  ’t  Vriesch  de  Bonk,  ge- 
woonlyk  gerekend  van  agter  de  Voor- 
pooten, tot  aan  deTeeldeelen  tusfehen 
de  Agterpooten ; doch  eigentlyk  begint 
de  Buik  aan  de  lange  Ribben.  In  deszelfs 
voorfte  gedeelte,  dat  uitwendig  hard 
is , liggen  de  Edele  Levenspartyen , het 
Hart  en  de  Longen : en  in  ’t  agterfte 
gedeelte,  dat  uitwendig  week  is,  ont- 
houden zig  de  Maag,  de  Milt,  de  Le- 
ver , de  Ingewanden , enz.  Dit  laatfte 
gedeelte  noemt  men 

s.  Den  Onderbuik , en  ook  wel  den  Smeer- 
buik, om  dat  de  Paarden  hier  aan  de 
Lasfen  of  Liezen  een  fmee:  ig  zweet  af- 
geeven.  Wyders  word  het  gchcele 
Buikgeftel  ook  bepaaldlyk  de  Koffer  gc- 


\ 


\ 


van  HOLLAND.  87 

heeten,  naar  de  gelykheid  van  eene 
ronde  Koffer  of  een  Valies,  ontleend 
van  de  benaaming  der  Fr anfchen,  Coffre. 
Onder  aan  den  Buik,  tusfchen  de  Ag- 
terpooten  hebben  de  Merrien  hunne 
Prammen , twee  in  getal ; de  Hengflen 
aldaar  hunne  Teeldeelen,  en  de  Ruinen 
derzelver  overfchot,  ’t  welk  men  de 
Koker , de  Schagt , de  Roede , enz.  noemt. 
Langs  den  Buik  loopt,  van  de  Voorpoo- 
ten  naar  agteren, 

s*.  De  Spoor-ader , in’t  Vriesch  de  Spoor-ier , 
die  zig  in  alle  Paarden  kennelyk  ver- 
toont, en  dus  genoemd  word,  omdat 
ze  op  de  hoogte  van  den  fpoorflag  ligt. 

De  Flanken , in  ’t  Vriesch  de  Link , of 
de  agterfle  zyden  van  den  Buik,  die 
zig  van  de  laatfle  groote  Ribben  af,  tot 
aan  de  Smeerfchyf , of  wel  de  Liezen , 
uitftrekken.  De  Flanken  zyn  eigentlyk 
de  zyden  van  het  Paard,  agterwaards. 

HET  AGTERSTEL. 

O.  Het  Kruis , het  vlakke , dog  in  ’t  mid- 
den inwellende  gedeelte , dat  het  boven- 
fte  agter  gedeelte  van  een  Paard  vormt , 
waar  over  de  ftaartriem  der  tuigen  en 
zadels,  vlak  in  ’t  midden,  geleid  word: 
het  zelve  begint  daar  de  agterfle  Ribben 
eindigen , en  eindigt  aan  den  Stuit . Het 
is  bepaaldlyk  dat  gedeelte , het  welk  het 
Bekken  en  de  Heupbeenderen  bevat;  en 
uit  zyne  Wervelen  in  den  Staart  ein- 
digt. 

F 4 


HET 

PAARD» 


£u  De 


HET 

TAARD, 


88  NATUURLYKE  HISTORIE 

tï.  De  Staart , in  ’t  Vricsch  de  Sturt , 
neemt  zyn  begin  tasfchen  de  Billen, 
op  het  bovengedeelte  van  ’t  Kruis , bo- 
ven den  Aars.  Hy  is  aldaar  rond  en 
glad  van  onderen , en  loopt  boven  in 
lange  hairen  uit.  Men  noemt  dit  begin 
by  u aangeftipt , den  Wortel  van  den 
Staart , en  het  overige  gedeelte  heet  ei- 
gentlyk  de  Staart.  Dezelve  beftaat,  gelyk 
men  weet  uit  lange  cierlyk  nederhangen- 
de  hairen ; en  word  fomtyds  afgekapt , ’t 
welk  gelegenheid  geeft  om  de  Paarden  in 
Kort-  en  Langfiaarten  te  onderfcheiden. 

t.  De  Billen  rekent  men  te  loopen  van 
boven  uit  de  welling  van  ’t  Kruis,  tot 
aan  het  eerfte  gewrigt  van  de  Agter- 
pooten;en  zyn  die  ronde  envleefchige 
gedeelten,  welke  de  fraaiheid  van  een 
goed  agterstel  uitraaaken. 

h.  De  Heupen  zyn , aan  de  beiden  zyden 
van  het  Kruis , in  vette  Paarden  onder 
de  Billen  bedekt,  doch  in  magerder, 
mitsgaders  in  cle  beweeging  der  Paar- 
den, vertoonen  ze  zig  duidelyk.  Der- 
zei  ver  plaats  is  van  de  gewrigthegting 
van  het  Kruis,  of  het  Bekken,  voor- 
waards  naar  de  Smeerfchyf. 

f.  De  Smeerfchyf  i in  ’t  Vriesch  de  Smoar- 
fchyf->  het  gefpierde  gedeelte,  dat  het 
gewrigt  beneden  de  Heup  bedekt,  en 
zeer  kennelyk  in  den  gang  der  Paarden , 
tegen  de  Flanken  of  zyden  van  den 
Buik,  voorwaards  beweegt. 

f , De  Dy  en , ia  ’tVriesth  het  tjoek  fen  ’ t hien , 

he- 


van  HOLLAND.  89 

beginnen  aan  het  gevvrigt , daar  de  Bil- 
len eindigen,  en  loopen  tot  aan  de  ge- 
wrigtsbuiging  der  Agterpooten , aan 
dat  gedeelte  dat  men  de  Waai  noemt; 
alwaar  de  Spieren  der  Dyen  peezig 
worden.  Het  Dyebeen  i$  enkeld,  en 
men  noemt  het  ook  de  Pyp. 

g.  De  Waai , het  gewrigt  of  de  elleboog 
in  den  Agterpöot  agterwaards,  dat  in 
de  knie  voorwaards  is , en  dus  eigen tlyk 
de  Elleboogknok : men  noemt  het  egter 
de  Waai , doch  waarom  weet  ik  niet. 

Jj.  De  Knok  van  de  Waai,  gemeenlyk  de 
Hak  genoemd. 

3.  De  Spatader , in  ’t  Vriesch  de  Spat-ier , 
die  Ader,  welke  onder  en  langs  voofby 
de  Waai  loopt,  waarop  de  kenners 
naauwkcurig  letten , om  dat  de  Paarden 
5 er  veele  gebreken  aan  hebben. 

fe.  De  Zwieiwrat  aan  de  Agter-gelyk  aan 
de  Voorpooten,  als  reeds  gezegd  is. 

Met  deeze  benaamingen  worden , zoo  wel 
by  de  Vriezen  als  Hollanders,  de  uitwendi- 
ge deelen  der  Paarden  onderfcheiden.  Wy 
hebben  ons  in  derzelver  opgave  tot  de  alge- 
meen gebruikelyken  bepaald,  en  zullen  de 
verdere  naamverleidingen , welken  hier  of 
Tiaar  mogten  voorkomen,  by  gelegenheid, 
als  zulk  pas  geeft,  vervolgens  nog  wel  aan- 
tekenen ; en  ons  nu  voorts  verledigen , om 
het  oog  te  vestigen  op  het  gebruik,  waar 
toe  deeze  benaamingen  wel  inzonderheid  ge- 
fchikt  zyn.  Zy  dienen  naamlyk  grootlyks , 
F 5 ter 


MET 

PAARD 


Overgang 
tot  de  ver- 
eis chteu 
van  een 
goed  Hol- 
landsch 
Paard, 


HET 

PAARD. 


90  NATUURLYKE  HISTORIE 

ter  aanduidinge  van  de  volmaaktheid  of  de 
onvolmaaktheid  van  een  Paard,  en  zyn  als 
zoo  vecle  kunstwoorden  der  Paardenken- 
ners , wanneer  zy  van  de  evenredigheid  der 
geftalte  van  een  Paard  fpreeken. 

Het  lust  ons  tegenwoordig  op  dit  ftukwat 
bepaalder  Haan  te  blyven ; te  meer  daar  ’er 
zeer  weinige  Schryvers  gevonden  worden, 
die  ’t  ’er  op  toegelegd  hebben,  om  dit  in 
een  goede  orde  te  verhandelen;  en  wy,  ge- 
lyk  in  alle  onderwerpen,  die  tot  onze  Na- 
tuur lyke  Historie  behoor  en  , welken  van 
een  weezenlyk  nut  voor  de  Natie  kunnen 
zyn , nimmer  zuinig  willen  weezen , om  ’er 
het  algemeen  mede  te  dienen.  Dan  vooraf 
moeten  wy  hier  melden,  dat  wy  daar  om- 
trent niemand  meerder  te  danken  hebben, 
dan  den  kundigen Vriefchen Heer reinier 
fontein;  van  wegens  zyne  bondige  en 
proefondervindclyke  vertaaling  van  de  Wer- 
ken van  bourgelat  en  viTET  in  onze 
Moederfpraak.  ’s  Mans  arbeid,  hier  aan  be- 
lleed, is  my  zoo  gewigtig  voorgekomen,  dat 
ik  opentlyk  belyde,  my  in  dit  geval  mee- 
rendeels  daar  van  te  zullen  bedienen ; met 
vergelyking  van  de  Hollandfche  Paardenk lin- 
de, en  inmenging  van  myne  eigen  onder- 
vinding; zonder  my,  aan  de  eene  of  andere 
zyde , fchuldig  te  maaken , aan  eene  flaaffche 
nafchryving  of  eene  roeklooze  eigendunke- 
lyke  waanwysheid.  By  deeze  myne  ontvou- 
wing ’ van  dit  onderwerp , zal  zig  ook , naar 
’t  my  voorkomt , zeer  wel  vlyen  eene  Konst- 
plaat,  nopens  de  proportie  van  een  Paard, 
die  myne  Boekhandclaaas  juist  rechttydig 


71.  I. 


AMHABE TIS CHE  AANWYZING  der  UITWENDIGE  DEELEN  to  een  PAARD  = 


van  HOLLAND.  91 

bezitten,  ’t  Zou  wel  kunnen  zyn , dat  ee- 
•nige  dezelve , mogelyk  uit  vooroordeel , wat 
ai  te  fterk  meetkundig  mogten  vinden ; doch 
zy  zal,  zoo  men  ’t  in  den  opgemelden  zin 
begrypt,  denk  ik,  als  eene  toegifte  in  dee- 
ze  Natuurlyke  Historie  der  Paarden  niet 
kwaalyk  pasten. 

Om  hier  in  ordentelyk  vooraf  voort  te 
gaan , zullen  wy , de  bovengemelde  afdeeling 
volgende,  een  aanvang  maaken  met  de  ver- 
eischten  van  het  Hoofd  van  een  Paard.  In 
Vrankryk , houd  men , volgens  bourge- 
lat,  veelal  een  klein  Ploofd  voor  hetfraai- 
fte ; dog  in  Holland  is  men  van  gedagte , dat 
een  al  te  klein  Hoofd  zoo  fraai  niet  is , als 
een  fyn  fpitsagtig  Hoofd,  ’t  welk  fchier 
rechtftandig  tegen  den  Hals  inftaat.  De 
fmaak  onzer  Natie  is,  het  Paard,  zoo  alszy’t 
noemen , op  het  Gebit  te  ryden , dat  is , dat 
ze  het  Hoofd , in  ’t  mennen , als  tegen  den 
Hals  intrekken , en  de  Paarden  aan  die  hou- 
ding gewoon  maaken.  Een  al  te  vleefchig 
Hoofd  ziet  men  voor  lomp  aan,  en  onze 
Boeren  noemen  zulke  Hoofden  Osjenkoppen  ; 
als  het  Neusbeen  krom  loopt,  noemen  zy 
ze  Rams koppen  $ en  zoo  het  al  te  fcherp  en 
fpits  is , beltempelen  zy  de  Paarden  met  den 
naam  van  Haazew  inden : en  dus  worden  alle 
deeze  drie  byzonderheden  door  de  Hollanders 
gewraakt.  Men  houd  liet  Hoofd  voor  welge- 
vormd , als  de  Star  of  het  Voorhoofd  niet 
te  breed  noch  te  fmal  is,  maar,  in  evenre- 
digheid tot  de  overige  deelenvan  het  Paard, 
rondagtig  plat.  Het  Hoofd  moet  geene  die- 
pe Oogkuilen , noch  knokagtige  uitftekken 

heb- 


HET 

PAARD. 


Vereïsch- 
ten  van  het 
Hoofd. 


92  NATUURLYKE  HISTORIE 

hebben.  De  Oogen  ziet  men  gaarne  groot  en 
bol,  helder,  niet  hoornagtig,  en  met  fchoo- 
ne  wenkbraauvven , egter  niet  met  zwaa- 
re  Oogleden , maar  met  zulken  die  glad  gefpan- 
nen  ftaan  en  zig  leevendig  beweegen ; ook 
wil  men  dat  men  de  Traangeuten  of  Klieren 
weinig  kunne  zien.  De  Neusgaten  moeten 
gefpannen  ftaan;  en  het  Neusbeen , tusfehen 
derzelver  ruimte  rechtftandig  tot  tusfehen 
de  Oogen  doorloopen:  ook  is  het  een  goed 
teken  als  men  het  roode  binnendeel  van  den 
Neus  by  het  ademhaalen  zien  kan.  Men 
eischt  dat  de  Lip  proper  en  rond  neder- 
glooije,  niet  lelagtig  hange  nog  te  breed  zy; 
ook  wraakt  men  het  hangen  van  de  Onder- 
lip, als  iets  dat  aan  oude  Paarden  eigen  is. 
De  Mondfpieren  behooren  fterk  en  vast  te 
zyn,  en  den  Mond,  niet  te  diep  ingefnee- 
den , wel  te  fluiten.  Voorts  moeten  de  laa- 
gen  in  den  Mond  niette  week  noch  te  hoog, 
maar  vleefchig  en  hard  op  de  kaaken  zyn : en 
de  kaaken  niet  plat, doch  ook  niet  te  rond, 
weezen;  zoo  dat  ze  glad  en  proper,  naar 
het  einde  van  den  Snuit  of  den  Mond,  toe- 
loopen : vooral  mogen  ze  niet  naar  den  Hals 
uitfteeken;  maar  moeten  aldaar  byzonder 
welgeplaatst  zyn , zoo  dat  ze  als  tegen  den 
krop  van  den  Hals  aandringen,  en  zig  nog- 
thansniet  knokkig  maar  vleefchig  vertoonen. 
Wat  wyders  de  Ooren  betreft,  de  Liefheb- 
bers vorderen,  dat  dezelven  niet  te  lang 
noch  te  kort  zyn,  maar  aan  de  proportie 
van  het  Hoofd  en  den  Hals  beantwoorden ; 
recht  op  ftaan , en  fpitsrofld  toeloopen.  De 
Lepels  mogen  niet  gaapen,  noch  flap  hun. 


van  HOLLAND,  93 

gen;  dit  noemen  onze  Landslieden  Oor-aa - 
ren , Hang-ooren  , of  Varkens-ooren.  Indien 
de  Ooren  een  klein  weinig] e naar  vooren  bui- 
tenwaards  overhangen , is  het  des  te  fraaier ; 
al  te  recht  op , zyn  Steiloor  en.  De  opening 
der  Lepels  moet  meer  voorwaards  dan  ag- 
terwaars  Haan , en  de  koker  der  Ooren  mag 
niet  dik  zyn.  De  Hairen  behooren  glad,  en 
niet  geeltoppig , te  weezen.  Liefst  heeft  men 
dat  de  afftand  der  Ooren  niet  breed , maar 
als  door  de  Toupet  verbonden  is;  van  waar 
men  wel  eens  de  konst  te  baat  neemt , om 
deze! ven , door  inkorting  van  de  huid , fter- 
ker  te  doen  liaan : ’t  welk  men  ontdekt  aan 
den  Naad,  waar  van  het  Lidteken  altoos 
overblyft.  Men  noemt  de  Ooren  Jloute  Oo- 
ren, als  zy,  rechtovereinde  ftaande,  elkan- 
der raaken  kunnen.  Bourgelat  heet  dit 
fchoon ; doch  veele  Hollandfche  Liefhebbers 
verkiezen  de  Ooren  zoo  digt  niet  aan  elkan- 
der; dit  maakt  de  kruin  te  fmal,  en  geeft 
weinig  ftaatfie  aan  het  Hoofdftel : egter  be- 
minnen zy  rechtopftaande  en  ftout  voor- 
waards beweegende  Ooren.  In  fommige  Ge- 
westen kort  men  de  Ooren  der  Paarden; 
dan  by  ons  houd  men  dit  voor  mismaakt. 
Verder  dient  de  beweeging  der  Ooren  lee- 
vendig  te  zyn , en  niet  zoo  onregelmatig , 
dat  het  eene  Oor  zig  meer  beweege  dan 
het  andere.  Eene  al  te  fterke  en  dikwils 
agterwaards  draaijing  der  Oorlepels,  is  by 
veelen  een  teken  van  flaan  en  fchoppen; 
en  dit  gebrek  noemt  men  Kitteloorigheid. 
Daar  benevens  wil  men  de  Toupet  vooral 
niet  ruig  noch  wildhairig  hebben;  dezelve 

moet 


HET 

PAARD** 


5+  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  moet  glad  voorwaards  nederhangcn , en  niet 
paard.  met  de  Maanen  verward  zyn.  Eindelyk  word 
’er,  tot  de  gefleldheid  van  een  goed  Paar- 
denhoofd, wel  byzonder  vereischt  een  goed 
gebit;  beftaande  in  goede  gezonde  Tanden 
en  Kiezen,  die  door  geen  Kaaktanden  of 
uitwasfen  en  uitftekken  als  anderzints  onre- 
gelrnaatig  zyn:  bovenal  begeert  men,  dat 
de  Tanden  vlak  op  een  fluiten,  en  dat 
ze  geenzins  overbyten , ’t  welk  plaats  heeft , 
als  de  een  over  den  anderen  uitfteekt ; 
waar  door  het  gebit  misvormd  word;  en 
even  zoo  is  men  ’er  zeer  tegen , dat  de  Kie- 
zen ongelyke  Kroonen  hebben , enz. 
opmer-  Met  deeze  optelling  van  de  voornaamfte 
king  op  de  byzonderheden , die  tot  een  goed  en  welge- 
Tanden  fchaapen  Paardshoofd , ha  den  Hollandfchen 
den  Pa3r*  ^maa^  5 behooren , zouden  wy , in  dit  opzicht , 
kunnen  volftaan;  maar,  nadien  ’er  by  uit- 
ftek  op  het  laatfle  gedeelte,  te  vveeten  de 
Tanden,  gelet  word,  o:n  de  deugd  en  den 
ouderdom  van  een  Paard  te  kennen , en  dee- 
ze tekenen  onder  onze  Paardenkenners  bo- 
venal in  aanmerking  komen , zoo  heb  ik  bc- 
ilooten  dit  afzonderlyk  wat  duidelyker  te 
verhandelen.  Ik  heb  zulks  te  meer  dienflig 
geagt,  om  dat  ’er  zeer  veele  Liefhebbers  en 
Heeren  zyn , die , fchoon  zy  zeer  goede  en 
zelfs  de  fraaifle  Paarden  hebben,  zig  bykans 
geen  of  zeer  weinig  begrip  fchynen  te  kun- 
nen vormen  van  de  gefleldheid  en  de  wis- 
feling  der  Tanden  in  een  Paard.  Voeg  hier 
by , dat  ’er , zoo  in  de  Natuur-  als  eigen tly- 
ke  Paardenkundige  Verhandelingen , zeer 
flegte  Figuuren  van  gevonden  worden.  Al- 
thans 


/ 


van  HOLLAND.  95* 

thans  die  in  het  Werkje  van  den  HeeroEB- 
schelwitz,  getrokken  uit  le  parfait  Ma - 
rechal , zyn  allerelendigst , en  gelyken  veel 
eer , naar  het  Gebit  van  een  Monfter , dan 
naar  dat  van  een  zoo  fchoon  Dier,  als  het 
Paard.  Zulks  heeft  my  bewoogen  om  dit 
ftuk,  dat  in  de  Natuur lyke  Historie  van  het 
Paard,  en  vooral  onder  onze  Landzaaten, 
van  zeer  veel  belang  is,  zo  naauwkeurig 
voor  te  draagen , en  met  zulke  juiste  Figuuren 
verftaanbaar  te  maaken,  als  my  doenlyk  is. 

Men  begint  op  de  Tanden  der  Paarden  al 
te  letten , niet  alleen  als  het  Dier  nog  flegts 
een  Veulen  is , maar  zelfs  kort  na  de  geboorte. 
In  volvvasfen  Paarden  Relt  men  natuurlyk 
twee  of  ook  wel  drie  onderfchei dingen; 
naamlyk  in  de  Hengften,  Merrien  en  de 
Ruinen.  De  Hengften  hebben  meer  Tan- 
den dan  de  Merrien , en  de  Ruinen  insge- 
lyks;  doch  dezelven  vertoonen  ze  minder 
zigtbaar.  Een  volvvasfen  Hengst  heeft  ’er 
veertig ; te  weeten  vier-  en  twintig  Kiezen- 
of  Maaltanden ; vier  Haak-of  Wolfstanden,  by 
de  natuurkundigen  Hondstanden ; en  twaalf 
Voortanden ; ’t  welk  te  faamen  uitmaakt 
veertig  Tanden.  In  de  Merrien  ontbreeken 
veelal  de  Haak-of  Wolfstanden,  en  by  ge- 
volg telt  men  ’er  in  deezen  maar  zes-  en 
dertig.  Ondertusfchen  worden  ’er  wel  eens 
Merrien  gevonden  ,die  dezelve  bezitten ; doch 
zulks  valt  zeldzaam  voor , en  men  houd  het 
voor  eene  fpeeling  der  Natuure.  Men  vind 
zoo  ook  fomtyds  Vrouwen , welken  natuurlyk 
iets  meer  dan  het  Vrouwlyke  hebben,  die 
men  Viragines  of  Mansf elders  noemt,  en 

even 


HET 

PAARD. 


Getal  en 
verdeeling 
der  Tan- 
den. 


p6  NATUÜRLYKE  HISTORIE 

het  even  zoo  houd  men  dit  in  de  Merrien  voö? 
paard,  iets  van  de  Mannelyke  Sexe.  Men  agt  dce- 
ze  Paarden  niet  zeer  goed  ter  aanfokkinge ; 
dan  dit  is  iets  dat  nog  nader  te  onderzoeken 
ftaat.  Men  brengt  de  Tanden  der  Paarden , 
als  reeds  gezegd  is,  onder  drie  algemeenè 
benaamingen,  te  weeten  die  van  Voortan- 
den, Haaktanden  en  Kiezen  of  Maaltanden : 
en  deezen  worden  vervolgens  nog  nader  al- 
dus onderfcheiden  benoemd.  De  Voortanden 
zyn  Grasbyteis,Middeltanden  en  Hoektanden. 
De  Haaktanden  worden  verdeeld  in  bo ven- 
tten en  onderften ; en  zoo  ook  de  Kiezen  of 
Maalders  in  voorften  en  agterften.  Hier  be- 
nevens draagen  de  Tanden,  met  betrekking 
tot  hunnen  ftaat  van  wisfeling,  eerst  den 
naam  van  Melktanden , daar  na  die  van  Veu- 
lentanden,  en  eindlyk  dien  van  Paardentan- 
den: en  van  de  rechte  kennis  deezer  onder- 
fcheidinge  hangt  het  hoofdzaaklyke  van  de 
ouderdomkennis  der  Paarden  af.  Wyders 
heeft  men  hier,  omtrent  de  Tanden  der 
Paarden  in  ’t  algemeen , nog  op  te  merken , 
dat  ze , gelyk  die  van  alle  andere  viervoeti- 
ge Dieren,  iluiten,  in  de  Beenkasfen  der 
bovenfte  en  onderfte  kaaken,  welken  een- 
paarig,  tot  aan  de  Kroon  der  Tanden,  met 
eene  byzondere  foort  van  vleesch,  fpieren 
en  zenuwen  bedekt  worden.  Deeze  bedek- 
king of  inkasfing  nóemt  men  de  Laagen  van 
het  Gebit,  of  de  Tandlaagen.  Na  deeze 
algemeene  voordragt,  zullen  wy  nu  verder 
ieder  foort  van  Tanden,  en  derzelver  wis- 
feling , wat  nader  in  agt  neemen ; met  aan- 

WJT- 


van  HOLLAND.  97 

wyzing  van  de  daar  uit  ontdaande  kenteke- 
nen van  den  ouderdom  der  Paarden. 

In  dit  geval  vorderen  de  Voorlanden  na- 
tuurlyk  den  voorrang  , als  die  zich  eerst 
openbaaren , en  ook  de  eerden  zyn,  naar 
welken  men  de  tekenen  van  den  ouderdom 
afneemt.  Kort  na  dat  een  Veulen  geworpen 
is,  beginnen  zich  de  weeke  grondbeginfe- 
len  der  Tanden,  even  als  in  andere  viervoe- 
tige Dieren , allengskens  uit  eene  byzonder 
eigen  beenagtige  doffe,  alrede  in  de  Baar- 
moeder geformeerd,  te  verharden,  en  ein- 
delyk  uit  te  puilen.  Zulks  vertoont  zich 
allereerst,  in  de  voorde  uitftekken  der  kaa- 
ken  of  van  het  gebit;  in  de  voorde  Tanden 
van  het  Veulen,  die,  na  dat  het  v^f,  zes, 
zeven,  of  agt  dagen,  of  meerder  oud  is, 
ten  getale  van  vier  voor  den  dag  komen ; 
naamlyk  twee  aan  de  boven  en  twee  aan  de 
Onderkaak.  En  deezen  noemen  onze  Land- 
lieden de  vroege  Melktanden  ; te  zien  in  onze 
Plaat  II,  Fig.  A.  Deeze  Tanden  worden 
daar  na  verwisfeld  tot  Grasbyters . Na  dat 
het  veulen  dus  in  den  eerden  daat  der  Tan d- 
kryging  is,  volgt  wel  dra  de  tweede;  als  de 
Tanden  ter  wederzyde  van  de  eerstgemelden 
uitkomen  ; te  weeten  één  aan  elke  zyde, 
zoo  boven  als  onder.  Deeze  Tanden  ver- 
krygen  den  naam  van  tweede  Melktanden^  en 
worden  vervolgens  de  Middeltanden  gehee- 
ten.  Ze  zyn  in  Figuur  B , nevens  de  voor- 
gemelden , nu  vier  en  vier , boven  en  be- 
neden , te  onderkennen.  Deeze  Tanden 
blyven  eenzaam,  meest  al  tot  aan  de  vier 
maanden , dikwils  egter  maar  over  de  drie ; 
IV.  deel.  G dog 


EET? 

PAARD. 

De  Voor- 
tanden, en 
der  zei  ver 
wisfeling. 


NET 

PAARD. 


9S  NATUURLYKE  HISTORIE 

dog  zelden  vroeger  of  laater , ten  zy  in  eelt 
agterlyk  Veulen,  wanneer  het  wel  wat  laa- 
ter word.  Omtrent  den  gemelden  tyd  vol- 
gen ’er  weder  nog  vier  Tanden,  die  insge- 
lyks,  onder  en  boven,  één  aan  elke  zyde 
van  de  eerstgenoemden  uitkomen.  Deezen 
worden  daar  na  de  Hoektanden , en  maaken 
nu , met  de  eerften  en  tweeden , een  getal 
van  twaalf  Tanden  uit;  naamlyk  zes  onder 
en  zes  boven , als  in  Figuur  C te  zien  is. 
Hier  mede  is  het  Veulen  5 a 6 maanden 
oud.  Alle  deeze  Tanden  hebben  dit  byzon- 
dere,  dat  zy  zoo  fcherp  niet  zyn,  als  de 
laatere  gewisfelde  Tanden,  mitsgaders  dat 
ze,  hoewel  min  of  meer  van  eene  geringe 
holligheid  voorzien , evenwel  geene  zoo  ken- 
nelyke  holligheid  vertoonen  als  die  der  vol- 
wasfen  Paarden.  Zie  Fig . K en  L;  daar 
K een  Veulens  Melktand  en  L een  Veulens 
\yisfeltand  aanwyst.  Men  noemt  deeze  Tan- 
den wel  inzonderheid  Melktanden , om  dat 
het  Veulen  dezelven  geduurende  den  zoog- 
tyd  behoud.  En  men  befpeurt  hier  in  eene 
wonderbaare  wyze  fchikking ; om  een  Dier , 
dat  anders  zoo  fcherp  en  affnydend  van  ge- 
bit is,  daar  toe  geene  vermogens  te geeven , 
zoo  lang  het  zuigt  ; dewyl  het  anders  de 
Tepels  en  de  Borften  van  het  Moederpaard 
bitter  wonden  zou.  Overeenkomftig  hier 
mede  krygt  het  ook  de  vroege  Tanden 
eerst,  na  dat  het  natuurlyk  het  zuigen  al 
geleerd  heeft ; dit  kennende , komen  de  vier 
eerfte  Tanden  uit;  en  het  Dier  leert  zuigen 
op  de  plaats , daar  de  anderen  volgen  moe- 
ten; waarom  het  dan  ook  zuigt,  niet  met 

den 


van  HOLLAND.  99 

den  mond  recht  voor,  maar  meer  met  den 
rnond  op  zyde.  Op  deeze  wyze  blyft  het 
zuigen,  tot  dat  het,  de  Tanden  beginnende 
te  harden , die  werktuigen  bekomt , welken 
het  gras  kunnen  affhyden , tegen  dat  de  Zoog- 
merrie  het  Veulen  ftaat  te  verlaaten:  dat 
doorgaans  na  de  zeven  maanden  begint ; ten 
zy,  als  boven  gezegd  is,  dat  de  Merrie  niet 
weder  befprongen  ware. 

Wanneer  het  Veulen  deeze  Tanden  be- 
zit, groejen  voorts,  van  tyd  tot  tyd,  ook 
de  Kiezen  aan , welken  eerst  weekagtig  zyn , 
en  eindelyk  harder  worden : dog  deezen  be- 
hooren  hier  als  nog  niet  tot  ons  onderzoek , 
in  zoo  verre  men  geen  agt  op  dezelven 
geeft,  om  den  ouderdom  van  het  Veulen 
te  kennen.  De  eerst  gemelde  twaalf  Tan- 
den, om  daar  van  bepaalder  te  fpreeken, 
dus  geformeerd  zynde,  blyven  in  den  mond 
van  het  Veulen,  tot  dat  het  anderhalf  of 
twee  jaaren  bereikt  heeft , waar  na  ze  zoo 
regelmaatig  wisfelen  en  uitvallen,  als  ze  uit- 
gebot waren.  Dus  vallen  dan  eerst  uit,  de 
twee  of  vier  voorfte  Melktanden ; zoo  dat 
de  Middelmelktanden  met  de  Melkhoektan- 
den  nog  blyven  ftaan ; gelyk  Figuur  D aan- 
duid; dus  ’er  agt  overblyven,  die  het  Veu- 
len , by  het  wisfelen  der  vier  voorften , be- 
houd. In  deezen  ftaat  krygt  het  dan  de  ei* 
gentlyke  Tanden , die  men  Grasbyters  noemt ; 
om  dat  het  gras , na  dat  het  door  de  Boven- 
lip , en  het  opfcheppen  der  Onderlip  in  ze- 
kere gefchiktheid  tusfchen  de  Tanden  ge- 
bragt  is,  door  dezelven  afgefneeden  of  af- 
gebeetea  word.  Men  kan  gevolglyk  deeze 
G % Gras- 


Hï  t 
PAARD* 


Kenmer- 
ken van 
den  Ou- 
derdom 
der  Paar- 
den uit  diö 
Tandwis- 
feling. 


HET 

PAARD. 


ÏOO  NATUURLYKE  HISTORIE 

Grasbyters , naar  de  gelykenis  der  benaamiil- 
ge  van  de  Menfchentanden,  ook  wel  Byt- 
tanden  en  Snydtanden  noemen.  Derzelver 
volkomen  uitbotting  fielt  men  te  gefchieden 
binnen  vyftien  dagen.  Als  nu  deeze  Gras- 
byters uitgebot  zyn , volgt  ook  de  wisfeling 
der  vier  Middeltanden ; dog  hier  in  heeft  dit 
onderfcheid  plaats , dat  zy , daar  ze  by  het 
uitbotten  der  Veulentanden  , zeer  kort  op 
elkander  te  voorfchyn  kwamen,  nu  laater 
voor  den  dag  komen ; dat  wel  een  jaar  ver- 
fchilt.  Zy  komen,  naar  de  meeste  onder- 
vinding, eerst  te  voorfchyn,  als  het  Veu- 
len reeds  een  Paard  begint  te  worden,  of 
alrede  bereeden  word;  te  weeten,  als  het 
drie  en  een  half  of  vier  jaaren  oud  is.  By- 
gevolg  is  het  wisfelen  der  vier  voorfle  Tan- 
den , en  het  uitbotten  der  Grasbyters , een 
teken  van  een  omtrent  of  geheel  drie  jaarig 
tot  vier  jaarig  Veulen;  en  het  wisfelen  der 
volgende  Veulentanden  voor  vier  Middel- 
tanden of  Mede-Grasbyters , een  teken  van 
een  omtrent  of  geheel  vier  jaarig  Veulen. 
Deeze  Tanden  noemt  men  dan  Middeltan- 
den , om  dat  zy  tusfchen  de  Hoektanden  en 
Grasbyters  flaan.  Met  den  voorts  toenee- 
menden ouderdom  van  het  Paard , (nu  niet 
meer  een  Veulen  geheeten,)  verloopt  ’er 
weder  omtrent  een  jaar,  eer  de  nog  volgen- 
de Hoektanden  verwisfelen.  Zulks  gefchied 
doorgaans  als  het  Paard  vier  en  een  half  tot 
vyf  jaaren  oud  is;  als  Fig.  F aanduid;  na 
welke  wisfeling  het  Dier  voor  een  volkomen 
Paard  gehouden  word.  Bygevolg  is  dan  het 
teken  van  een  vyf  jaarig  Paard , dat  het  alle 

de 


/ 


van  HOLLAND.  ioi 

de  Tanden  gewisfeld  heeft.  En  derhalven  is 
ook,  uit  den  tusfchen  tyd,  geduurende  wel- 
ken de  eene  en  andere  wisfeling  gefchied, 
den  ouderdom  van  tusfchen  de  anderhalf  en 
twee,  de  derdehalf  en  drie,  de  vierdehalf  en 
vyf  jaaren  na  genoeg  te  beraamen. 

Als  dan  nu  eindelyk  het  Paard  alle  zyne 
Voortanden  gewisfeld  heeft , wisfeit  het  niet 
meer ; maar  ’t  blyft  ten  deezen  opzichte  in 
dien  ftaat,  in  welken  het  een  Paard  genoemd 
word ; en  de  Tanden  behouden  dan  beften- 
dig  hunne  vaste  benaaming.  Daar  men  alle 
de  voorigen  met  den  naam  van  Melktanden 
beftempelde , die , naar  geraade  van  de  wis- 
feling , onderfcheiden  wierden;  daar  heeft 
men  nu  geene  verdere  onderfcheiding 
meer,  tusfchen  Veulentanden  en  Paardentan- 
den. In  de  Figuur  en  A,  B en  C zyn  het 
allen  Veulentanden  tot  twaalf  in  getal;  dog 
in  Figuur  D heeft  men  flegts  agt  Veulen- 
tanden, en  geene  Paardentanden.  In  Fi- 
guur E heeft  het  Dier , door  wisfeling , vier 
Grasbyters  bekomen , en  het  ftaat  in  de  wis- 
feling der  Middeltanden ; by  gevolge  heeft 
het  Veulen  dan  vier  Paardentanden  en  vier 
Veulentanden.  In  Figuur  F heeft  het  de 
vier  Grasbyters  en  de  vier  Middeltanden  ge- 
wisfeld, en  ftaat  in  de  wisfeling  der  Hoek- 
tanden ; by  gevolge  heeft  het  dan  agt  Paar- 
dentanden en  geene  Veulentanden.  Dog 
ten  laatfte  heeft  het  ook  de  vier  Hoektan- 
den gewisfeld  , en  bezit  dus  alle  zyne  Paar- 
dentanden , gelyk  in  Figuur  G getoond  word: 
aa  onder  en  boven  zyn  de  Grasbyters;  bb 
onder  en  boven  de  Middeltanden , en  cc  onder 
G 3 en 


HET 

PAARD. 


Afgeïoo- 
pen  wis  fe- 
ling  der 
Tanden, en 
verdere 
kenmer- 
ken van 
den  Ou- 
derdom 
der  Paar- 
den. 


HTiT 

PAAKD. 


102  NATUURLYKE  HISTORIE 

en  boven  de  Hoektanden.  Deeze  Tanden 
nu,  op  bet  zesde  jaar  van  een  Paard  volko- 
men uitgebot  zynde , neemen  met  den  ou- 
derdom wel  eenigzins  toe ; maar  niet  veel. 
Het  voornaamfte  onderfcheid  is , dat  ze  de 
ftreepen  , of  die  ievooragtige  fyne  gladde 
groefjes,  welken  uit  den  Wortel  der  Tan- 
den naar  boven  zigtbaar  zyn,  wat  fterker 
krygen:  dog  met  de  agt  jaaren  Helt  men 
dat  ’er  geen  vast  teken  van  jaaren  meer  in 
die  Tanden  plaats  grypt.  Voorts  neemt  men 
omtrent  alle  de  nu  gewisfelde  Tanden  nog 
in  agt,  dat  ze  inwendig,  tegens  de  Tongzy- 
de , een  holligheid  hebben , die  men  gewoon- 
lyk  of  niet , of  ten  minften  zeer  flaauw , by 
de  Veulens  vind.  Deeze  holligheid  op  Plaat 
II,  Fig.  K aangeduid,  flaan  de  Paardenkoo- 
pers  naauwkeurig  gade,  of  ze  pleegen  ’er 
ook  bedrog  mede ; verhaastende  de  uitbot- 
ting  der  Paardentanden , met  het  uittrekken 
der  Veulentanden:  waar  door  dan  wel  eens 
een  tweejaarig  voor  een  drie  ja  vierjaarig 
Veulen,  en  een  driejaarig  voor  een  vier, 
vyf  a zesjaarig  Veulen  of  Paard  verkogt  word. 
Intusfchen  letten  evenwel  kiefche  Kenners 
zorgvuldig  op  het  volgroeijen  deezer  hollighe- 
den. Zy  Hellen  gemeenlyk  vast,  dat  de 
Tanden  van  vyf  tot  vyf  en  een  halfjaar  van 
de  zyde  hol  blyven : van  vyf  en  een  half  tot 
zes  jaaren  is,  zeggen  zy,  de  holligheid  mid- 
den in  den  Tand;  op  het  zevende  jaar  noe- 
men zy  de  holligheid  vol;  en  op  het  agtfte 
jaar  is  dezelve  geheel  weg,  bygevolg  tekent 
een  Paard  na  dien  tyd  niet  meer;  dog  de 
bedriegers  weeten  al  wederom,  door  konst. 


van  HOLLAND.  ïoj 

de  holligheden  in  de  Tanden  uit  te  groeven, 
en  ’er  dan  eene  zoogenaamde  keen  of  hoon 
in  te  formeeren. 

Buiten  deeze  tot  dus  ver  gemelde  Voor- 
tanden , is  ’er  ook  nog , met  betrekking  tot 
de  Hengften  en  Ruinen  , eene  * foort  van 
Tanden  , die  men  Haaktanden  noemt;  zie 
Fig.  H by  aa : deezen  koomen  niet  voor  den 
dag,  voor  den  ouderdom  van  drie  en  vier 
jaaren ; des  men , ten  aanzien  van  de  gemel- 
de Sexe,  na  genoeg  op  deeze  tekening  af 
moge  gaan.  Maar  ook  hier  heeft  fomtyds  be- 
drog plaats ; alzoo  men  Roskammers  vind , die 
zich  van  het  kunstje  bedienen,  omhetTand- 
vleesch  aan  de  Laagen , ter  plaatfe  daar  deeze 
Haaktanden  moeten  komen , door  geduurig 
kloppen,  der  maate  te  doen  vereelten,  dat 
men , uit  de  bolligheid , ligtlyk  befluiten  zou- 
de dat  de  Baaktand  op  ’t  uitkomen  zy : dog 
een  fcherpziend  oog , en  een  fyn  gevoel , weet 
dit  bedrog  wel  te  ontdekken.  De  gemelde 
Haaktanden,  Fig.  II  en  I,  liaan  een  weinig 
agter  de  Hoektanden , en  op  een  nog  ruimer 
afltand  van  de  Kiezen  of  Maaltanden , Fig.  L 
Ze  zyn,  in  het  uitbotten,  op  den  ouder- 
dom van  drie  en  een  half  tot  vier  jaaren 
fcherp;  vertoonen  dan  binnenwaards  twee 
groeven  of  inkervingen.,  Fig.  M ,00,  die  eg- 
ter  veelal  door  den  tyd  vergroeien;  en  de 
onderften  komen  eerder  voor  den  dag  dan 
de  bovenden.  Voorts  zyn  deeze  Tanden 
niet  altyd  fcherp , noch  even  groot : fommi- 
ge  Paarden  hebben  dezelven  ongemeen 
groot,  en  anderen  zeer  Romp  en  klein. 
Naar  deeze  Tanden  telt  men  ook  al  veel  den 
G 4 ou- 


H2T 

PAARD. 

De  Haak- 
tanden. 


xö4  NATUURLYKE  HISTORIE 

mrt  ouderdom  van  een  Paard ; te  weeten , door 
paard,  agt  te  geeven  op  derzelver  fcherpheid , floinp- 
heid  , rondheid  en  ingezonkenheid  in  het 
Tandvleesch,  als  mede  op  de  verdvvyning 
van  derzelver  groeven.  Dog  keurige  ken- 
ners houden  dit  voor  geen  zeer  vaste,  maar 
op  zyn  best  voor  twyffelagtige  tekens , zoo 
men  ook  niet  lette  op  de  nog  natefpeurene 
kentekenen  der  overige  Tanden , vooral  die 
der  Bovenkaak;  welken  men  agt  wat  langer 
te  tekenen , dan  die  van  de  Onderkaak : in 
zoo  verre  dat  men  daaruit, alhoewel flaauw, 
een  Paard,  zélfs  tot  over  de  agt  jaaren, 
zoude  kunnen  nagaan.  Met  de  agt  jaaren 
tekenen  doorgaans  de  bovenfte  Grasbyters 
nog ; de  Midaeltanden  als  het  Paard  negen , 
enide  Hoektanden  als  het  tien  ja  elf,  jaaren 
oud  is. 

Ondertusfchen  vind  men  zich  hier,  gelyk 
in  alle  Natuurkundige  nafpeuringen , aan  die 
wisfelvalligheden  onderworpen  , welken  , 
zoo  wel  onder  de  Dieren  , byzonder  de 
viervoetige  gehairden,  als  onder  den  Mcnsch 
plaats  hebben.  Gelyk  ’er  Menfchen  gevon- 
den worden,  die,  hunnen  geheelen  ouder- 
dom door,  gezonde  Tanden  hebben , en  zelfs 
in  een  hoogen  ouderdom  fomtyds  nieuwe 
Kiezen  of  Tanden  erlangen;  zoo  vind  men 
ook  nu  en  dan  Paarden , welken  nieuwe  Tan- 
den krygen , of  wier  tekenende  groeven  en 
holligheden,  of  keenen  in  de  Tanden  niet 
vergroeijen;  waar  door  ze  dan  altoos  fchy- 
nen  te  tekenen.  Maar  deeze  gevallen  zyn 
zeldzaam , en  kunnen  gevolglyk  tot  geenen 
regel  ftrekken;  waarom  ook  de  kenners  zoo- 


VERKLAARING 


VAN 

PLAAT  II. 


Fig.  A Een  Veulengebit  van  een  Maand , met  de  vier 
eerde  tanden , die  men  Melktanden  noemt. 

«—  B Een  Veulengebit  van  vier  Maanden , met  agt 
tanden ; naamlyk  de  twee  eerde  Melktanden , 
en  daar  nevens  de  twee  bygegroeide  Middel - 
tanden , onder  en  boven. 

— C Een  Veulengebit  van  zes  Maanden,  tot  an- 
derhalf Jaar,  met  twaalf  tanden;  te  weeten 
twee  Melktanden , twee  Middeltanden  en  twee 
Hoektanden , onder  en  boven. 

- — D Een  Veulengebit  van  2 tot  3 Jaar,  in  deszelfs 
wisfelinge;  dus  vertoonen  zig  hier  de  vier 
Melktanden,  welken  uitgevallen  zyn,  niet, 
maar  alleen  de  vier  Middeltanden  en  de  vier 
Hoektanden : hebbende  het  Veulen  nu  flegts 
agt  tanden. 

= E Een  Veulengebit  van  drie  tot  vier  Jaar;  het 

heeft  nu  de  gewisfelde  Melktanden  weder  be- 
komen , maar  de  Middeltanden  zyn  uitgeval- 
len. Het  Veulen  heeft  des  tegenwoordig  vier 
Melktanden , die  nu  den  naam  van  Grasbyters 
hebben , en  vier  Hoektanden. 

Bg. 


VERKLEURING  VAN  PLAAT  II, 


Fig.  F Een  Veulengebit  van  vier  en  een  half  tot  vyf 
Jaar,  in  het  wisfelen  van  de  Hoektanden,  die 
nu  uitgevallen  zyn : hebbende  het.  dier  thans 
vier  Grasbyters  en  vier  Middeltanden. 

G Het  gebit  van  een  volwasfen  Paard,  dat  alle 

zyne  tanden  gewis  feld  heeft,  in  den  ouderdom 
van  zes  Jaar.  Dit  heeft  by  aa>  onder  en  bo- 
ven , naast  elkander  , twee  Grasbyters ; by 
bb , ter  wederzyde  van  de  Grasbyters , onder 
en  boven,  één  Middeltand , en  dus  twee  ter 
wederzyde;  by  cc , onder  en  boven,  ter  we- 
derzyde van  de  Middeltanden,  één  der  Hoek-, 
tanden , en  dus  twee  ter  wederzyde.  Met  dit 
twaalftal  van  tanden  is  het  Voorgebit  vol- 
maakt , en  het  Paard  tekent  zig  volwasfen. 

— H Een  volwasfen  Paardengebit  van  een  Ruin  of 
Hengst  op  zyde;  waar  in  de  uitbotting  der 
Haaktanden  zig , onder  en  boven  , by  aa  op- 
doet; en  voorts  de  Kiezen  by  bb  gefchetst 
zyn. 

— I Het  gebit  van  een  volwasfen  Hengst  of  Ruin  » 
met  de  volwasfen  Haaktanden  en  de  Kiezen, 
benevens  eene  fchets  der  Tandlaagen.  Zie 
hier  over  Bladz.  96.  a de  Grasbyters,  b de 
Middeltanden , c de  Hoektanden , d de  Haak- 
pf  Hengftetanden , e de  Kiezen , ff  de  Laagen 
der  Tanden  en  Kiezen. 

— K Een  Veulen-  Grasbyter,  met  eene  flauwe  hol- 
ligheid , zop  als  ze  zig  in  een  Paard  van  vyf 
tot  vyf  en  een  half  Jaar  vertoont. 

Fig, 


VERKLAARINC  VAN  PLAAT  II. 

> 

fig.  L Een  oude  Paardentant,  of  Grasbyter,  met  ee- 
ne  volle  holligheid. 

» — M Een  Hengften  haaktand , met  zyne  holligheid 
en  groeven  of  randen ; a a.  de  randen,  b.  de 
Holte. 

— . N Eene  Kies  of  Maaltand , van  éen  volwas fen 
Paard , met  zyne  holle  kroon ; a a.  de  kroon , 
b.  de  holligheid,  c c.  de  wortel  der  Kies  in 
twee  takken. 

s—  O Een  Paardenhoef  op  zyde , a de  Kogel , b de 
Koot , c de  Kroon , d de  Vetlok , e de  Hoef, 
Schoen  of  Voet,  ƒ het  Kwartier. 

«—  P De  Zool  van  den  Hpef  van  onder , of  de  Bin- 
nenvoet,  a de  Verzenen,  bb  de  Vork,  cc  de 
Zool,  d de  Straal  of  het  Zool-eelt,  es  de 
Hoorn,  ƒ de  Voorzool. 

s—  Q De  Voet  van  agteren , aaa  de  Vetlok,  bb  de 
Koot , c de  Hak , dd  de  Quartieren , e de 
Kwartierfcheiding. 

*—  R De  Voet  vlak  van  vooren,  a de  Kogel,  b de 
Koot , c de  Kroon , dd  de  ronden  der  Kwar- 
tieren, e de  Nagel  of  het  Spitsplat  van  den 
Hoef. 

— S Een  Koepoot  of  Plathoef,  benevens  een 
Scheurhoef. 


i 


* - • • - ......  •'  „ - - ■; 


\ 


I 


\ 


I 


71.  II. 


I 


• van  HOLLAND.  Ï05 

«lanige  Paarden  twyffelaars  noemen.  In  zul- 
ke of  foortgelykeomftandighedenneemtmen 
dan  zyne  toevlugt,  tot  de  Wervelbeenderen 
in  den  Staart,  die  men  wil  dat  by  den  ou- 
derdom vermeerderen,  dog  liever  beenagtig 
worden  :dewyl  het  Os  Coccygis  of  Stuitbeen , 
in  alle  jonge  Dieren  onder  de  viervoetigen , 
aan  de  uiteinden  kraakbeenig  is ; waar  tegen 
het  by  de  ouden  kardbeenig  word.  Ter 
dier  oorzaake , welke  ook  in  andere  opzich- 
ten plaats  heeft , zou  ik  voor  my  het  gantsch 
niet  af  keuren , dat  men , om  een  oud  Paard 
van  over  de  agt,  negen  tot  twaalf  en  meer 
jaaren  te  onderkennen  , niet  alleen  op  het 
Staartbeen , maar  ook  op  het  Borstbeen , en 
de  vereeniging  der  Ribben , behoorelyk  agt 
gave;  om,  door  betasting,  de  meer  of  min- 
der hardheid  of  beweegbaarheid  der  gewrig- 
ten  te  onderzoeken.  Dit  teken  kan  nooit 
misfen ; dewyl  oude  Paarden  hier  altoos  been- 
agtiger  en  minder  beweegbaar  zyn , dan  de 
jonge  Paarden,  daar  benevens  houden  be- 
jaarde Paarden  de  ingevallen  Onderkaak  ge- 
meenlyk  vooruit,  en  de  toppen  hunner  Maa- 
nen  worden  geel  of  grys ; zoo  als  dit  in  alle 
oude  Dieren  zigtbaar  is.  Kortom , ’er  be- 
hoeft flegts  wat  ondervinding  en  oordeel, 
om  dit  onderfcheid  te  leeren  opmerken ; 
en  een  ieder  weet,  dat  onze  Hollanders  wel 
dra,  op  het  oog,  den  naam  van  knol  en  ou- 
den knol , aan  een  overjaarig  of  oud  tekenend 
Paard  , zeeker  genoeg  kunnen  toekennen. 
Voorts  blyft  het  een  raadfel,  om  dit  by  de 
Paarden,  even  als  onder  de  Menfchen , op 
een  jaar  minder  of  meer,  door  gewisfe  ken- 
G 5 te- 


HET 

PAARD, 


HET 

fMKD. 


ïo 6 NATUURLYKE  HISTORIE 

tekenen  te  bepaalen:  byzonder  daar ’er  on- 
der de  Roskammers  niet  weinig  praktyk 
heerscht,  om,  door  middel  van  het  uitgroe- 
ven , uithooien  , uitbranden  , vylen  , po- 
lysten  en  duizend  greepen  meer,  de  Tanden 
te  verhelpen  en  te  veranderen ; waar  door 
niet  weinig  koopers , by  mangel  van  de  ver- 
eischte  omzigtigheid,  bedroogen  worden. 

Benevens  dit  alles  zyn  ’er  ten  aanzien  van 
de  Tanden  nog  veele  byzonderheden  op  te 
merken , inzonderheid  zoodanigen  die  tot  de 
ziekten  gebreken  en  ongemakken  der  Paar- 
den betrekkelyk  zyn:  als  daar  is  de  afgang, 
dien  ze  gewoonlyk  by  ’t  wisfelen  der  Haak- 
tanden  krygen : het  invreeten  of  uitwasfen 
der  Kiezen  en  Kaaken  ; het  Krebbebyten 
enz.  Dan  met  die  allen  aan  te  voeren  , 
zouden  wy  te  verre  buiten  ons  oogmerk  uit- 
weiden ; ook  zal  ’er , by  eene  volgende  ont- 
vouwing van  de  gebreken  der  Paarden,  nog 
wel  iets  naders  van  voorkomen.  Zoo  iemand 
intusfehen  daaromtrent  eene  naauwkeurige 
onderrigting  begeert , dien  durven  wy  zeer 
wel  aanraaden , het  leezen  van  de  Grondbe- 
ginfelen  der  Paardenkennis,  opgefleld  door 
den  Heer  bourgelat,  en  vertaald  door 
den  Heer  fontein,  byzonder  het  zesde 
Hoofdftuk.  Ik  heb  my  , als  boven  reeds 
aangeduid  is , in  het  hier  voorgeftelde  ook 
grootlyks  van  dat  leerzaame  werk  bediend; 
dog  alles , gelyk  ik  beoogde , zoo  door  de 
Befchryving,  als  door  de  bygevoegde  Plaat- 
tekening , beknoptlyk  vatbaar , zelfs  voor  on- 
kundigen in  dit  ftuk,  voorgedraagen : meer 
zal  ik  verpligt  zyn , ter  verklaaringe 

van 


van  HOLLAND.  107 

van  de  bovengemelde  toegifte  , over  de 
Meetkundige  Proportie  van  een  Paard , de 
eigen  Vertaaling  van  den  kundigen  fon- 
tein te  volgen.  Evenwel  met  dat  onder- 
fcheid , dat  ik  het  zaaklyke  van  het  geen  al- 
daar by  manier  van  vraagen  en  antwoorden  * 
verhandeld  word,  in  onzen  gewoonen  ftyl 
zal  mededeelen.  Laatende , voor  ’t  overige , 
de  verklaaring  der  tweede  Plaat,  hier  byge- 
voegd , ter  verdere  opheldering  van  de  hier 
vorens  gemelde  kundigheden  wegens  de  Tan- 
den en  de  onderfte  deelen  der  Hoeven.  Waar 
mede  wy  dit  gedeelte  laaten  berusten,  en 
overgaan  tot  de  Meetkundige  Bepaaling 
van  een  welgevormd  Paard. 


titul  imial  -Vs 


'l 


HET 

PAARD. 


VIER. 


I 


io3  NATUURLYKE  HISTORIE 


HET 

PAARD. 


Pe  meet- 
kundige 
proportie 
van  een 
Paard. 


VIERDE  HOOFDSTUK. 

Handelende  over  de  waare  fchoonheid  en  meet- 
kundige proportie  van  een  Paard , verge- 
leken met  , en  overgebragt  opyde  Na- 
tionaale  Hollandfche  Paarden . 

Wanneer  onze  Hollanders  van  een  vol- 
maakt Paard  fpreeken,  is  het  ge- 
woone  woord , dat  het  van  zesfen  klaar  zy ; 
dat  is , dat  ’er  geene  gebreken  aan  de  zes 
voornaamfte  deelen , die  tot  een  goed  Paard 
behooren , zyn ; te  weeten  aan  de  vier  Poo- 
ten  en  de  twee  Oogen.  De  Paarden,  die 
aan  één  deezer  deelen  misvormd  of  verminkt 
zyn , worden  des  voor  onvolmaakt  gehouden  , 
en  gewraakt,  om  in  eenig  goed  Span  gebruikt 
te  worden.  Dit  is  het  gemeene  gevoelen ; 
doch  de  kiesheid  der  Kenners  gaat  verder ; 
zy  begrypen, onder  deeze  gemeenzaame  be- 
woording van  zesfen  klaar  te  zyn , vry  wat 
meer,  dan  vier  goede  Pooten  en  twee  goe- 
de Oogen  te  hebben.  Een  recht  Kenner  be- 
trekt daar  onder  ook  de  andere  deelen ; den 
Hals,  de  Billen,  de  Ooren,  de  Maanen;en 
ziet  tevens  op  de  fraaiheid  van  de  gedaante , 
de  moedigheid , den  ouderdom , en  andere 
goede  hoedanigheden ; welken  een  ieder, 
naar  zyne  beste  kennis  en  ondervinding, 
goedkeurt  en  voor  ’t  beste  houd.  Zelden 
evenwel  is  deeze  keuze , of  het  oordeel  der 

Ken- 


van  HOLLAND.  109 

Kenners  over  een  welgevormd  Paard,  zoo 
volmaakt  eenftemmig , dat  ’er  onder  hen  geen 
verfchil  zy,  over  het  juiste  bepaalen,  waar- 
in eigendyk  het  rechte  fchoon  van  een  Paard 
beflaat.  Men  zegt  wel , dat  een  Paard , om 
volmaakt  te  weezen , by  zyne  fchoonheid , 
eigenfchappen  moet  hebben , waar  door  het, 
buiten  de  goede  geflalte,  ook  in  het  gebruik 
volmaakt  goed  is ; dat  is , zoo  als  onze  Hol- 
landers zeggen , het  moet  van  goeden  inhoud 
zyn;  naamlyk  in  zyne  inwendige  deelen  ge- 
zond en  flerk , en  in  zyne  driften  moedig  en 
gedwee.  Dan  met  dit  alles  is  het  rechte 
fchoon  van  een  Paard  niet  juist  bepaald;  hier 
toe  word  eene  nauwkeuriger  regelmaat 
vereischt.  Gemerkt  men  nu  , met  opzigt 
tot  de  kennis  van  den  besten  welfland  van 
een  Mensch , of  andere  Lighaamen , zyn  be- 
hulp zoekt  in  vaste  regelen,  in  eene  meet- 
kundige proportie , zoo  is  ’t  geenzins  onge- 
rymd , dat  men  hier  van  ook  gebruik  maake , 
met  betrekking  tot  dit  voortreffelyk  Dier , 
waar  in  de  Mensch  zo  veel  belang,  vermaak, 
en  oogflreelend  genoegen  fielt.  Men  be- 
twist wel,  ’t  is  waar,  of  het  mogelyk  zy 
een  volmaakt  fchoon  te  kunnen  bepaalen; 
en  ’er  is  ook  inderdaad  veel  voor  en  tegen 
te  zeggen.  Een  dierlyk  weezen  heeft  tog, 
doorgaans,  in  het  eene  gedeelte  iets  uitflee- 
kend  fchoons ; terwyl  het  in  een  ander  ge- 
deelte, hoe  welgemaakt  het  ook  voor  ’t 
overige  zy,  egter  niet  by  uitneemendheid 
fchoon  is.  Men  verftaa  dit,  met  opzigt  tot 
onze  Menschlyke  verkiezing:  anders  zou 
men  de  eer  des  Scheppers,  die  alles  vol- 
maakt 


MET 

PAARD. 


HET 


ÏAARD* 


HO  NATUURLYKE  HISTORIE 

maakt  gefchapen  heeft  , te  na  fpreekerb 
Dan  zulks  neemt  niet  weg , dat  ’er  zoo  wel 
Dierlyke  als  andere  Weezens  zyn,  die,  over 
’t  geheel,  voor  ons  oog,  zoo  volfchoon  en 
volmaakt  van  famenftel  niet  zyn,  als  de  Na- 
tuur ze  wel  vormen  kan , en  ook  gevormd 
heeft.  Op  die  wyze  dagten  reeds  de  Ou- 
den : hier  door  zyn  de  Griekfche  praxete- 
lessen,  de  zeuxen  en  a p e l l e n , on- 
derling overeengekomen , om , uit  verfchei- 
den  der  fchoonfte  Vrouwelyke  deelen,  eene 
volmaakte  welgefchapen  Venus  af  te  beel- 
den ; die  door  de  Natuur , hoewel  ze  zoda- 
nig een  Vrouwlyk  Weezen  niet  dagelyks 
vormde,  egter  gevormd  kon  worden,  en 
ook  zomtyds  gevormd  wierd.  Dit  heeft  het 
regelmaatige  denkbeeld  van  een  volmaakt 
welgevormd  Mensch  zoo  onderfcheiden  ge- 
maakt, dat  men  nu,  zelfs  volgens  meetkun- 
dige regelen,  een  volkomen  fchoon Mensch , 
naar  de  kunst,  moge  befchryven.  En  hier 
in  zyn  onze  Duitfche  en  oude  Hoilandfche 
Tekenbaazen,  na  de  Grieken  en  Romeinen, 
de  voornaamfte  geweest;  gelyk  de  proportie- 
boeken  van  a.  durer,  frans  flor  is 

GOLTZIUS,  BISSCHOP  BLOEMAART, 

en  LAiREssE  getuigen.  Intusfchen  erken- 
nen wy  gaarne , dat  zoodanige  meetkundige  ' 
proportien  niet  altoos,  ja  zelden,  vooral  in 
’t  enkele  befchouwen  en  op  het  oog,  ge- 
reedlyk  gebruikt  kunnen  worden : zelfs  zyn 
ze  in  de  praktyk  der  Paardekoopkunde , ge- 
lyk ook,  in  die  der  Dieren- en  Menschkun- 
dc,  niet  gemaklyk  in  ’t  werk  te  Hellen,  ’t 
Zou  zeker  al  vry  wat  in  hebben , indien  een 

Min- 


van  HOLLAND.  ïif 

Minnaar  zyne  Lieflte  meetkundig  wilde  mee- 
ten , om  haare  Schoonlieid  volmaakt  te  ken- 
nen : en  ’t  zou  niet  minder  vreemd  zyn , dat 
een  Paardekooper , de  Markten  rondloopen- 
de , deeze  kunst  wilde  oefFenen , om  een  dar- 
telen Hengst  van  Lid  tot  Lid  af  te  pasfen. 
5t  Zou  inderdaad  belachelyk  zyn,  wanneer 
men  in  alle  gevallen  hier  van  gebruik  poogde 
te  maaken.  Dan  dit  egter  is  middelerwyl  eene 
zekere  waarheid;  dat  zulk  eene  Wee tenfchap 
aan  een  allerkeurigst  oog  dat  geene  leert, 
’t  welk  het  noodwendig  theoretisch  weeten 
moet,  om  ’er  zig,  naar  vereisch  van  zaa- 
ken,  in  de  praktyk  van  te  bedienen.  Wy 
zullen  des , zonder  verder  in  het  gefchil  te 
tfeeden,  waar  in  het  volmaaktfte  fchoon  van 
een  Paard  befhat;  terwyl  wy  den  Leezer 
naar  de  welgegronde  redeneering  van  den 
Heer  bourgelat  over  dit  onderwerp  ver- 
wyzen,  maar  eenvoudig  zyne  meetkundige 
proportien  van  een  Paard  hier  laaten  volgen, 
’t  Is  bekend,  dat  de  Schilders  en  Proportie- 
tekenaars  van  den  Mensch  de  afdeelingen 
neemen  naar  het  Hoofd,  en  de  geregelde 
lengten  en  breedten  van  de  Borst,  Schou- 
ders, Armen,  Dyen  en  Handen;  even  zoo 
nu  vind  men  dit,  met  opzichte  tot  het  Paard, 
na  genoeg  overeenkomftig , in  de  nevens- 
gaande Plaat  uitgedrukt : ter  verklaaring  van 
dezelve , en  tevens  tot  een  nader  begrip  der 
zaaken , zullen  wy  vooraf  tragten  dat  geene 
op  te  helderen , ’t  welk  voor  de  Leezers , 
dien  de  geometrifche  kunstwoorden  onge- 
woon zyn,  moeilyk  te  begrypen  mogt  val- 
len. 

Het 


hët; 

PAARD» 


«Êl* 

paard. 

Verklaa- 
ring  van 
de  propor- 
tiemaat. 


ïi2  NATUURLYKE  HISTORIE 

Het  Geometrifche  ofMeetkundige  naam- 
lyk,  komt  hier  onder  eenige  uitdrukkingen 
voor,  die  in  den  eerften  opflag  wat  duister 
fchynen.  Zoo  is  ’t  althans  gefield  met  de 
benaaming  van  Eerftens , Tweedens  en  Pun- 
ten ; waarom  het  noodig  zal  zyn , dezelven 
kortlyk  op  te  helderen.  Men  verftaat  door 
Eerftens  eene  Helkundige  maat,  welke  men 
in  derzelver  afdeeling  bepaalt.  Indien  ie- 
mand der  Geometrifche  Termen  onkundig, 
by  voorbeeld , fielt  dat  een  Paardehoofd  lang  is 
anderhalf  voet,  dat  is  agttien  duimen;  zoo 
kan  hy,  even  als  de  Heer  bourgelat, 
deeze  maat  in  driën  verdeden ; wanneer  el- 
ke verdeeling  ter  lengte  van  zes  duimen , dat 
is , een  derde  van  de  vooronderftelde  Eerfte 
zal  zyn.Gelyk  nu  in  de  berekening  van  duimen, 
op  onze  HollandfcheMaatflokken  ofVoetmaa- 
ten , de  duimen  in  halven  en  quartieren,  en  ten 
laatfle  in  lynen  verdeeld  worden,  zoo  heeft 
men  ook,  in  dit  geval,  de  benaamingen  van 
Tweedens  en  Punten , als  onderverdeelingen 
te  begrypen.  Men  Helt , (om  dit  ten  dui- 
delykfte  te  verklaaren  ,)  op  goeden  grond 
vast,  dat  een  welgefchapen  Paard,  van  voo- 
ren,  van  .de  Toupet  af  tot  aan  den  onder- 
ften  Hoefnagel  toe,  juist  de  rechtftandigc 
lengte  heeft , van  drie  natuurlyke  welgemaakte 
Hoofden, in  onze  eerfte  Figuur  met  de  letteren 
A , B , C aangeweezen.  Uit  deeze  verdeeling , 
die  aan  alle  welgemaakte  Paarden  gemeen  is , 
worden  voorts  alle  de  verdere  verdeelingen , 
even  als  in  de  proportiekunde  der  Menfchen , 
afgeleid;  dog  met  een  merkelyk  verfchil  van 
bepaalingswyze.  In  de  laatstgenoemde  pro- 
per- 


van  HOLLAND,  113 

portiekunde  , fielt  men  een  welgemaakt 
menfchenhoofd  lang  drie  vvelgeproportio- 
neerde  neuslangten;  dat  is,  van  den  hair- 
tip  tot  de  wenkbraauwen  ; van  de  wenk- 
braauwen  tot  de  neuslellen , en  van  daar  tot 
de  onderkin.  Maar  deeze  proportie  kan 
men, ter  oorzaake  der  gefleldheid  van  een  Paar- 
denhoofd, in  dit  geval  niet  anders  vinden, 
dan  in  eene  bepaalende  drieledige  verdee- 
ling,  dat  is,  volgens  de  Vertaaling  van  den 
Heer  fontein,  in  drie  Ewjlens : ,,  dus 
„ zal  yder  Hoofd  in  zyne  Meetkundige  of 
„ Geometrifche  Lengte,  altyd  drie  È erjiens 
3,  hebben,”  zie  in  onze  eerfte  Figuur , de 
drieledige  verdeeling  van  ’t  Hoofd,  by  de 
Letters  a , b , c.  Nadien  nu  verder  alle 
de  deelen , die  ter  befchouwinge  voorkomen , 
’t  zy  in  hunne  langte , hoogte  of  dikte , niet 
altyd  de  maat  hebben  van  een  geheel  Eer ~ 
fte,  of  de  gefielde  verdeeling,  of  van  an- 
derhalf of  van  drie  Eerftens  , zoo  eischt 
de  naauwkeurigheid  der  proportiekunde , 
om  ieder  Eerfte  , of  gefield  derdendeel , 
in  onderdeelen  te  verdeelen.  Dus  word  zulk 
een  Eerfte  deel  gevoeglykst  weder  verdeeld 
in  drie  gelyke  Onderdeelen,  welken  Twee- 
deus  genoemd  worden  ; dog  die  men,  ter 
gemaklyker  onderfeheidinge , in  onze  taaie, 
Onderdeelen  noemen  kan.  Ze  loopen,  in 
onze  aangehaalde  Figuur , met  geflipte  ly- 
nen  door  , tot  tegen  het  voorflel  van  ’t 
Paardenhoofd  , in  Fig.  2.  By  deeze  ver- 
deeling komt , in  eene  juiste  meetkunde  , 
eene  nog  nadere  verdeeling;  te  weeten,  de 
IV.  DEEL*  H dUL* 


HEt* 

PAARD. 


HÉT 

ÏAARD. 


m natuurlyke  historie 

duimen  hebben  , als  reeds  gemeld  is  , opf 
onze  voetmaat  en  niet  alleen  hunne  onder- 
deeling  in  halven  en  quartieren,  maar  ook 
nog  hunne  nadere  verdeeling  in  lynen:  en 
op  eene  dergelyke  manier  word  in  dit  geval 
ieder  Tweede  zeer  gefchikt  verdeeld  in  vier- 
en twintig  kleener  afdeelingen  of  Geometri- 
fche  Lynen , welke  men  hier , tot  beter  be- 
grip van  de  Plaat  , Punten  noemt.  Dus  word 
dan  een  Hoofd  verdeeld,  in  zyne  drie  Eer - 
flens , Fig.  i.  0,  2>,  c;  vervolgens  word  ie- 
der Eerfte , tusfchen  a , b , c , verdeeld  in  zyne 
drie  Tweedens . Ieder  Eerfte  heeft  gevolglyk 
drie  Tweedens ; en  elk  deezer  Tweedens  word 
voorts  nog  weder  verdeeld  in  vier-en-twintig 
kleener  deden  of  Punten.  De  meetkundige  ver- 
deeling is  derhalven , ook  volgens  de  lchaale 
op  de  Plaat , dus.  Een  welgeproportioneerd 
Paardenhoofd  bevat  twee  honderd  en  zestien 
gedeelten  of  lynen  van  deszelfs  Meetkundige 
Langte : op  dien  voet  is  een  zoogenaamd 
Eerfte  een  derde  deel  der  gehecle  langte  van 
5t  Hoofd;  een  Tweede  een  negende  deel  van 
dezelfde  langte  ; en  eindelyk  een  zooge- 
naamd Punt , anders  eene  Lyn  te  noemen  * 
een  twee  honderd  zestiende  gedeelte  van 
die  geheele  Langte.  Deeze  dus  gefielde 
Proportie-regel  verleent  eene  maat,  welke, 
het  zy  ze  in  de  vermeerdering  of  in  de  ver- 
mindering voorkome , altoos  in  de  verfchil- 
lende  langte  , grootte  , breedte  en  dikte, 
van  onderfcheiden  Dieren  gebezigd  kan  wor- 
den: hoedanig  eene  Meetkundige  bepaaling 
ook  de  Heeren  de;  isuFFOiN  en  d’auben- 

TON, 


van  HOLLAND.  tt$ 

ton,  by  de  befchryVing  der  Dieren,  in  agt 
genomen  hebben. 

Na  deeze,  zo  we  vertrouwen,  volledige 
opheldering  der  Proportiemaat  , komt  het 
’er  nu  op  aan,  om  de  proportien  van  een 
welgemaakt  Paard  door  dezelve  te  bepaalen. 
Zie  hier,  hoe  men  deszeïfs  proportiemeeting 
inrigt.  Men  vooronderftelt  de  Langte  van 
een  welgevormd  Paardenhoofd  te  ftaan , tus- 
fchen  twee  paralelle  of  evenwydige  Lynen ; 
waar  van , by  voorbeeld  in  Fig.  i , eene , te 
weeten  de  bovenfte,  zich  bevind  by  de  tou- 
pet d,  en  de  tweede  aan  het  onderfte  uit- 
einde der  bovenlip , by  e.  Als  men  nu  op 
deeze  twee  evenwydige  lynen  eene  perpen- 
diculaire of  loodrechte  Lyn  van  d tot  e trekt, 
zoo  heeft  men  de  waare  Meetkundige  Lang- 
te van  het  Hoofd.  Om  nu  op  deeze  maat 
de  verdere  proportien  van  de  onderfcheiden 
deelen  te  bepaalen,  moet  men,  in  de  eer- 
fte  plaats,  vooral  agt  geeven,  op  de  alge- 
meene,  of,  om  zoo  te  fp  re  eken,  meestin 
’t  oog  loopende  Ledemaaten,  waar  van  men 
de  doorflaande  gebreken  gereedlyk  ontdek- 
ken kan;  als,  by  voorbeeld,  de  hals,  de 
borst , de  dyen , enz.  Wanneer  men  zich 
hiertoe  bedient  van  de  maat  van  het  Hoofd , 
tusfchen  de  lynen  d en  e bepaald,  bevind 
men  wel  dra,  dat  de  ruimte, die  ’er  is,  tus- 
fchen dat  gedeelte  ’t  geen  men , in  de  twee- 
de Figuur , voor  het  punt  der  Schouder  by 
ƒ houd  (*) , tot  aan  het  punt  van  den  bil 


(*)  Door  het  punt  der  Schouder  word  hier, volgens 
20UEÖELAX,  aangeduid , „ de  zigtbaare  uitftek , 
Ha  » wel 


HÉ? 

PAARÜ. 

Proportie- 
meeting 
van  een 
Paard. 


v 


n et 

J-AAIID. 


1 1 6 NATUURLYKE  HISTORIE 

ff  5 en  zoo  ook  van  het  opperfte  der  fchoft 
by  h , tot  aan  den  grond  toe , aan  het  uiter- 
fte  der  hoeve  hy  i , twee  en  een  half  maal 
dezelfde  langte  heeft  als  het  Hoofd.  Een 
Paard  is  gevolglyk , in  dit  opzicht , even  zoo 
hoog  als  het  lang  is;  want  zyne  langte  en 
hoogte  hehbeh  beiden  de  maat  van  twee  en 
een  half  Hoofd.  Men  bepaalt  dus  eigentlyk 
de  langte  en  hoogte , zonder  het  halve  Hoofd , 
dat  hooger  en  verder  uitlleekt , daar  by  te 
rekenen  ; deeze  meeting  geeft  twee  en  een 
half  Hoofd;  maar  anders  is  de  weezenlyke 
rechtftandige  hoogte  van  een  Paard  van 
vooren,  en  dus  ook  deszelfs  langte  in  de 
geheele  uitgeftrektheid,  drie  Hoofden.  Het 
hoog  en  lang  is  derhalven  hier  te  verdaan 
van  het  opperde  der  fchoft  af,  tot  aan  het 
uiterde  der  hoeve ; en  zoo  ook  de  langte , 
van  het  dus  genoemde  punt  der  fchouder  af 
tot  aan  het  punt  van  den  bil.  Deeze  bepaa- 
lir jg  dient  wel  byzonder , om  te  ontdekken , 
of  het  Hoofd  te  dik  of  te  lang  zy ; dewyl 
men  de  welgemaaktheid  van  ’t  Hoofd  afleid , 
uit  deszelfs  evenredigheid  tot  het  Lyf;  even 
als  men  de  welgemaaktheid  van  het  Lyf  naar 
het  welgemaakte  Hoofd  afmeet.  Ter  dier 
oorzaake  noemt  men  het  Hoofd  te  lang, 
zoo  dra  de  maat  van  ’t  lyf,  ’t  zy  in  de  lang- 
te of  in  de  hoogte , langer  is  dan  twee  en 
een  half  maal  de  maat  van  de  Geometrifche 

Lang- 

„ welke , door  de  geleding  van  den  Arm  met  het 
„ Schouderblad,  gemaakt  word;  welk  wy  de  punt 
„ van  de  Schouder  noemen.”  Zie  zyne  Grondbcginzels  9 
Bladz.  4 en  70. 


van  HOLLAND.  ïi? 

Langte  van  het  Hoofd ; overmits  de  propor- 
tie van  drie  onregelmaatige  Hoofden  niet 
evenredig  is  aan  de  waare  fchoonheid : want 
de  langte  treedt  over  de  geregelde  maat.  En 
is  het  dat  deeze  maat  korter  valt,  dan  is  het 
Hoofd  te  kort  in  zyne  proportie.  Een  ken- 
ner moet  derhalven  eerst  wel  degelyk  onder- 
zoeken , in  hoe  verre  de  Meetkundige  Lang- 
te van  het  Hoofd  overeenkomt  met  het  Lyf, 
eer  hy  de  overige  deelen  hier  naar  met  ze- 
kerheid kan  bepaalen.  „ Want,  indien  de 
proportie , volgens  de  woorden  van  den 
Heer  bourgelat,  van  het  Hoofd  en  het 
Lyf  niet  net  overeenftemt , zou  men  een  an- 
deren weg  moeten  inflaan , en  de  langte  of 
hoogte  van  het  Lyf  afpasfen  of  meeten , door 
dezelve  in  vyf  gelyke  porden  te  verdeelen ; 
vervolgens  moet  men  twee  van  deeze  pord- 
en neemen , en  dezelven  in  Eerfiens , Twee- 
dens  en  Punten  verdeelen , op  dezelfde  wyze 
als  de  verdeelingen  en  onderdeden  van  het 
Hoofd , en  hier  door  zal  men  eene  algemee- 
ne  maat  voor  alle  de  overige  deelen  van  het 
Paard  hebben,  eveneens  als  of  het  Hoofd 
eene  evenredige  grootte  gehad  hadt.”  Men 
rekent,  en  dit  dient  wel  opgemerkt  te  wor- 
den, waarom  wy  ’t  herhaalen,  dat  men  de 
maat  van  de  hoogte  van  het  Lyf  beraamt, 
van  het  opperfte  gedeelte  van  de  Schoft  af 
tot  aan  den  grond  toe ; dat  is , in  onze  ver- 
nieuwde tekening,  in  de  tweede  Fig. , van 
h tot  z;  en  vervolgens  ten  opzichte  der  lang- 
te , van  het  zoo  genaamde  punt  der  Schou- 
der ƒ , tot  aan  het  Bilpunt  g. 

Deeze  proportien  zyn  evenwel,  hoe  na 
H 3 ze 


HET 

PAARD» 


TiS  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  ze  aan  het  waare  fchoon  komen , van  zeer 
i’aakd.  weinig  nut,  indien  ze  niet  betrekkelyk  tot 
elkander  genomen  worden:  dewyl  zoodanige 
afmeetingen  de  gebreken  niet  aantoonen  dan 
met  betrekking  der  leden  tot  elkander.  Men 
kan  tog , en  dit  is  , naar  ons  inzien , het 
zaaklyke , van  de  optegeevene  proportiemee- 
tingen,  van  geene  goede  proportie  in  eenig 
voorwerp  oordeelen,  zonder  de  verfchillen- 
de  gedeelten  met  elkander  te  vergelyken. 
Zoo  zal  men , als  ons  eenig  deel  onmaatig 
groot  voorkomt , den  misftand  wel  dra  ont- 
dekken , wanneer  men  dat  deel  tegens  een 
ander  van  gewoone  grootte  vergelykt.  En 
alhoewel  zulk  een  deel , op  zich  zelve  ge- 
nomen 5 goed  zou  kunnen  zyn ; waarom  men 
st  ook  als  goed  zou  kunnen  befchouwen; 
kan  het  echter , niet  regelmaatig  zynde , ten 
opzichte  van  het  geheele  fchoon  geftel, 
nooit  anders  dan  misvormd  zyn ; om  dat  het 
afwykt  van  de  geheele  welgevormde  even- 
redigheid der  andere  deelen.  Dus  is  de 
hoogte  van  een  Paard  niet  evenredig,  als 
dezelve  niet  getykmaatig  is  aan  de  dikte, 
de  breedte  en  de  langte;  de  dikte  is  oneven- 
redig , zoo  ze  niet  overeenkomt  met  de 
hoogte , de  breedte  en  de  langte ; de  langte 
is  onevenredig,  indien  ze  niet  beantwoord 
aan  de  hoogte,  de  breedte  en  de  dikte;  en 
de  breedte  eindelyk  is  onevenredig,  wan- 
neer ze  niet  gefchikt*  is  naar  de  langte  de 
hoogte  en  de  dikte.  Hier  uit  volgt  dan , dat 
het  denkbeeld  van  eene  aangenomene  goe- 
de proportie  van  het  geheel  altoos  moet 
overeenftemmen,  met  de  byzondere  denk- 

beeb 


van  HOLLAND.  119 

beelden , die  men  zich  van  elk  deel  afzon- 
derlyk  voorflelt.  De  dikte  en  breedte  van 
een  Paard  zyn  , by  voorbeeld,  evenredig 
aan  elkander,  zoo  als  die  naar  eene  goede 
proportie  gefield  worden  , op  twee  vyfde 
van  de  hoogte  en  langte,  dat  is  één  Hoofd 
of  drie  Eer flens , zie  in  Fig.  2.  &,  l.  en  m,w. 
dog  als  ze  hier  niet  aan  beantwoorden , dan 
is  dat  grooter  of  kleiner  gedeelte  onregel- 
maatig.  Even  zoo  is  de  geftaïte  of  het  Lyf 
van  een  Paard  kwaalyk  geproportioneerd, 
wanneer  deszelfs  langte  niet  volkomen  over- 
eenftemt  met  deszelfs  hoogte;  dewyl  men 
beider  proportiemaat  fielt,  op  twee  en  een 
half  Hoofd,  dat  is,  volgens  den  aangeno- 
men regel , op  zeven  Eer  flens , een  Tweeden 
en  twaalf  Punten.  Zie  Fig.  2.  ƒ , g en  h , u 
Wanneer  derhalven  de  deelen  van  een  Paard 
onevenredig  zyn  , is  het  alleen  door  de 
Meetkundige  Langte  van  het  Hoofd,  of  het 
Lyf,  dat  men  van  deszelfs  wel  of  kwaalyk 
geproportioneerde  hoogte  kan  oordeelen. 
En  zoo  kan  ook,  alleen  uit  die  zelfde  hoog- 
te, de  proportie  en  regelmaatigheid  der  dik- 
te, langte  en  breedte,  beoordeeld  worden. 
Dit  gaat  zoo  verre,  dat  de  onregehnaatig- 
Jieid  van  ’t  eene  of  andere  in  ’t  oog  loopen- 
de  deel  daadelyk  zigtbaar  word , uit  de  be- 
treklyke  regelmaatigheid  der  andere  deelen. 

Na  deeze  verklaaring  der  algemeene  Pro- 
portiemeeting  vran  een  welgefchapen  Paard, 
kunnen  wy  nu  overgaan  ter  befchouwinge 
van  de  proportien  der  byzondere  deelen; 
welken , zoo  als  wy  boven  by  de  benoeming 
der  Ledemaaten  gedaan  hebben,  gevoeglykst 
H 4 Oir* 


/ 


HET 

PAARD* 


HET 

«'AARD. 


Bepnaling 
der  Pro- 
portien 
van  het 

.Voórftel. 


rio  NATUURLYKE  HISTORIE 

onder  drie  voornaams  deelen  gebragt  wor- 
den; te  weeten:  het  Voorflel , het  Lyf  of 
Middelftel  en  het  Agterflel',  in  de  nevens- 
gaande  Plaat  III,  door  Fig.  i,  2 en  3 af- 
zonderlyk  aangeduid.  Men  vergelyke  by  dit 
en  het  volgende  deezer  Vcrhandelinge  onze 
eerfte  Plaat , en  de  verklaaring  van  de  be- 
noeming der  byzondere  deelen  , Bladz. 
78  — 89. 

In  de  eerfte  Figuur , welke  ons  het  Voor - 
Jlel  van  een  welgemaakt  Paard  vertoont, 
heeft  het  Paard,  agtervolgens  de  hier  boven 
gemelde  bekende  Hoofdmeeting,  de  Meet- 
kundige Langte  van  drie  Hoofden;  op  de 
vooronderftelling  van  een  wrel  geproportio- 
neerd Ploofd,  rechtftandig  oflynrecht,  van 
het  Voorhoofd  tot  op  den  top  van  den  Neus 
gemeeten ; zoo  als  de  lyn  van  d tot  e in  Fig . 
1.  aanwyst.  Trek  nu,  zegt  de  Heer  bour- 
gelat,  wiens  verklaaring  wy,  met  onze 
nevensgaande  opheldering  door  Alphabetifche 
Letters , hier  zullen  laaten  volgen , ,,  trek 
nu  op  de  twee  evenwydige  lynen  (aan  de 
uiteinden  van  het  Hoofd)  eene  loodregte 
lyn,  van  het  bovenfte  van  het  Toupet  i9 
tot  aan  het  uiterfte  einde  van  de  bovenfte 
lip  by  e:  verdeel  deeze  loodregte  Lyn  in 
drie  gelyke  deelen , of  in  drie  Eer  flens  0 , £ , 
c;  en  vervolgens  deeze  drie  deelen  in  drie 
anderen,  of  in  drie  Tweedens ; en  eindelyk 
yder  van  deeze  Tweedens , of  een  voor  allen , 
in  vief-en  twintig  gelyke  deelen  of  Punten F 
Dat  is  , verdeel  ieder  afperking  a , b en  c , 
weder  in  drie  onderdeelen;  en  verdeel  dan 
voorts  ieder  onderdeel  nog  in  vier-en  twintig 

Meet- 


/ 


van  HOLLAND.  121 

Meetkundige  Lynen.  Men  haale  des,  door 
de  loodrechte  Lyn  d,  e,  in  ieder  afperking, 
drie  evenwydig  lynen,  en  dus  over  degehee- 
le  lengte  negen , die , met  de  bovende  lyn , 
tien  lynen  maaken.  En]verdeele,ten  laatfte, 
den  afdand  , tusfchen  ieder  evenwydige 
lyn,  nogmaals  in  vier-en  twintig  deelen;  wel- 
ken , ter  naauwkeuriger  meetinge , de  gehee- 
le  loodrechte  Lyn  in  216  Punten  of  Meet- 
kundige Lynen  verdeden;  als  af  te  neemen 
is  uit  de  verdeeling  van  het  Hoofd  in  Fig.  x , 
en  ten  duidelykde  gezien  word,  in  de  op 
deeze  Plaat  gefielde  fchaale.  ,,  Zo  dra  nu, 
vervolgt  bourgelat  , het  Hoofd  door 
deeze  loodrechte  lyn , (welke  nog  daarenbo- 
ven by  yder  Tweede  door  andere  Horifontaa- 
le  Lynen,  die  alleen  een  rechten  Hoek  met 
eene  Loodrechte  Lyn  uitmaaken ,)  doorfnee- 
den,  verdeeld  en  afgeperkt  is , zal  de  verfchil- 
lende  Langte  van  yder  deezer  Horifontaale 
Lynen,  de  Geometrifche  breedte  van  het 
Hoofd , en  de  ligging  en  plaatfmg  van  de  ver- 
fchillende  deelen , tot  deszelfs  famenftel  be- 
boerende, doen  zien.” 

De  lyn  o , welke  dwars  door  de  loodrech- 
te lyn  d,  e,  loopt,  ter  plaatfe  daar  de  eer- 
lle  afdeeiing  eindigt,  en  die  dus  de  eerde 
langte  aanduid,  geeft  de  grootfte  breedte 
van  het  Hoofd  te  kennen.  Zy  valt  juist  op 
die  plaats,  alwaar  het  Hoofd,  in  meest  alle 
viervoetige,  ja  in  alle  andere  dieren,  het 
breedde  is ; te  weeten  aan  de  jukbeenderen 
van  de  Oogkas,  door  onzen  Schryver  het 
Oograd  geheeten.  Deeze  meetkundige  breed- 
te is , dus , naa  gerade  van  de  rechte  pro- 
H 5 por- 


HET 

PAARD, 


Proportien 
van  het 
Hoofd. 


HST 


122  NATUURLYKE  HISTORIE 

portie,  op  die  plaats,  een  derde  van  de 
meetkundige  langte  van  het  Hoofd,  en  be- 
llaat  dus  een  Eerfte.  Gevolglyk  blyft  de 
goede  proportie  van  het  Voorhoofd  vaneen 
Paard  bepaald  , tusfchen  het  eerfte  derde- 
deel; dat  is,  volgens  onze  aanduiding,  in 
de  eerfte  beperking  tusfchen  de  lynen  d 
en  o.  Maar  in  deeze  beoerking  bevinden  zig , 
op  de  lyn  van  het  eerfte  onderdeel , de  Oo- 
ren;  en  de  langte  van  de  doorfnydende  lyn , 
die  deeze  eerfte  onderdeeling  maakt , is  van 
twee  Tweedens  en  drie  Punten  ; de  dikte  der 
Ooren  daar  onder  begreepen  zynde.  De 
meetkundige  breedte  van  het  Hoofd  maakt, 
derhalve,  op  die  plaats,  niet  juist  een  Eer- 
fte uit;  dewyl  ’er  een- en  twintig  Punten , 
of  ruim  drie  vierde  van  een  Tweede  aan  ont- 
breeken;  waar  uit  dan  volgt,  dat  het  Voor- 
hoofd, in  een  welgevormd  Paard,  fmalder 
moet  zyn  aan  den  ftand  der  Ooren , dan  aan 
dien  der  Oogen.  Wanneer  we,  van  deeze 
eerfte,  in  de  tweede  onderdeeling  daalen, 
ontmoeten  we  de  doorfnydende  lyn , die  de 
Qogkuilen  bepaalt.  Deeze  heeft  de  langte 
van  twee  Tweedens  en  twee-  en  twintig  Pun- 
ten: zoo  dat  het  Hoofd  op  die  plaats,  op 
twee  Punten  naa,  zoo  breed  zy,  als  op  de 
doorfnydende  lyn  o . Het  Voorhoofd  ver- 
breed hier  dan  allengs,  in  evenredigheid, 
naar  dat  het  verbreed  tegen  de  Oogkas:  en 
deeze  breedte  zou  hier , als  ’er  de  twee  ont- 
breekende  Punten  bygevoegd  wierden , net  de 
breedte  van  een  Eerften , of  een  derde  ge- 
deelte van  de  meetkundige  langte  van  het 
Hoofd  uitmaaken.  Met  die  zeifde  naauw- 

keu- 


van  HOLLAND.  123 

'keurigheid  bepaalt  ons  de  Autheur  verder  de 
nog  overige  proportien  van  het  Hoofd ; en 
we  zullen,  kortheidshalve , het  deswegens 
gezegde  maar  woordlyk  volgen , om  het  op 
de  eerfte  Figuur  over  te  brengen. 

„ De  oogen,methetgeen’ertoebehoort) 
zyn  geplaatst  tusfchen  de  laatfte  Tweede  van 
de  eerfte  Eerfte , en  de  Eerfte  Tweede  van 
de  tweede  Eerfte ; en  derzelver  groote  hoe- 
ken zyn  twee  Twee  deus  en  agt  Punten  van 
malkander  af.  De  dwarfche  lyn , die  by  de 
tweede  Tweede , van  de  tweede  Eerfte  door- 
loopt , is  twee  Tweedens  en  twintig  Punten 
lang;  en  eindigt  by  de  twee  uiteinden  van 
de  uitzetting  des  Kakebeens.  De  dwarfche 
lyn  van  de  derde  Tweede  van  de  tweede  Eer - 
fle , by  p , daar  de  tweede  Eerfte  eindigt , 
heeft  de  langte  van  twee  Tweedens . Die 
door  de  eerfte  onderfte  onderdeeling  van  de 
derde  Eerfte  loopt,  is  een  Tweede  en  veertien 
Punten  lang ; op  die  plaats  is  het  Hoofd  op  zyn 
allerfmalfte , en  daar  omtrent  bepaalt  zig  de 
opening  van  den  mond : [by  ons  in  Fig . 2 , 
met  letter  q aangeweezen.]  De  lyn , wélke 
door  de  tweede  Tweede  van  de  derde  Eerfte 
loopt , bepaalt  de  langte  van  den  Neus , wel- 
ke by  dit  punt  eindigt,  en  gaat  door  het 
middenpunt  van  de  Neusgaten  heen , die  ee- 
rse  opening  hebben  van  omtrent  een  Twee* 
• de.  Eindelyk  bepaalt  de  Horifontaale  lyn 
by  de  derde  onderdeeling  de  langte  van  de 
bovenlip , [in  Fig . 1 , by  e ,]  en  beüuit  het 
Hoofd”. 

Tot  dus  verre  is  de  meetkundige  bepaa- 
ling  van  het  Hoofd,  vlak  van  vooren  gere- 

geld, 


HET 

PAARD. 


ia*  NATUÜRLYKE  HISTORIE 

het  geld  , en  men  kan  dezelve  in  de  eer  Re  Figuüt 
fAARD.  gemaklyk  nagaan.  Dan  hier  by  behoort  nog  ee- 
ne  andere  bepaaling,  welke  de  proportie  van 
een  Paardehoofd  op  zj^de  aanduid.  En  in- 
derdaad , ik  voor  my  agt  het  weezenlyk  van 
belang , de  fraaiheid  van  een  Paard  op  zyde 
wel  te  kennen.  Immers  valt  het  oog  meest 
op  de  fchoonheid  van  een  Paard  , als  men  het 
ter  zyde  zietvoorby  loopen  of  flappen.  Een 
onkundige  zelfs  zal  hier  over  veeltyds  zeer 
wel  oordeelen;  het  oog  en  de  dagelykfche 
befchouwing  van  voorbydraavende  Paarden 
geeft  denzulken  eene  kundigheid,  die  alleen 
van  het  gezonde  oordeel , en  ’t  vergelyken 
van  het  algemeen  fchoon,  tegens  het  onge- 
meene  lelyk  of  misvormd  afhangt.  Het  ken- 
nen van  een  welgevormd  Paard,  vlak  van 
vooren , of  van  agteren  , vind  men  daaren- 
tegen minder  algemeen.  En  dit  is  de  re- 
den , dat  de  Paardenkoopers  en  onze  Boe- 
ren, vooral  op  de  Paardemarkten , als  zy 
een  onkundig  Jonkertje  of  een  Jan  Salie  voor 
zig  zien , de  Paarden , die  eenigen  misfland 
van  vooren  of  van  agteren  hebben  , meestal 
op  zyde  zwenken  en  dry  ven : des  men  aan 
een  kooper,  die  niet  ook  op  de  geflalte  van 
vooren  of  agteren  let , wel  dra  zie , dat  hy 
niets  van  de  kneep  weet.  Met  dit  alles  is  ’t 
egter  waar,  dat  ’er,  hoewel  ’t  minder moei- 
lyk  zy , over  de  Schoonheid  van  een  Paard  van 
ter  zyde , dan  van  vooren  of  van  agteren , 
te  oordeelen , nogtans  ook  meetkundige  re- 
gelen zyn , welken  een  kiesch  Kenner  wee- 
ten  moet , en  die  de  Heer  BOURGELATin 
de ezer voegen  opgeeft. 

Vol 


VAn  HOLLAND.  12 5 

Volgens  de  afmeeting  in  Fig.  2 , en  naar 
zyne  gemaakte  verdeelingen , is  het  Hoofd , 
op  zyde  befchouvvd , van  het  Neusbeen , by 

r,  tot  aan  het  fcherpe  van  de  onderkaak  by 

s,  in  zyne  alleruitgeftrektfte  breedte,  vier 
Tweedens  lang;  en  hier  door  word  mede  be- 
paald de  breedte  van  de  Wangen.  Voorts 
beftaat  de  langte  van  de  doorfnyding  van  de 
Onderkaak , by  f,  tot  aan  het  Neusbeen  u , 
uit  één  Eerfte  en  dertien  Punten ; en  van 
den  Baard , by  v , tot  aan  het  Neusbeen  w , 
uit  twee  Tweedeiis , en  tien  Punten . Doch 
by  deeze  meetkundige  proportie  heb  ik  dit 
aan  t;e  merken ; dat , hoe  zeer  dezelve  naast- 
by  de  evenredige  fchoonheid  kome,  onze 
Hollanders  evenwel  nog  eene  byzondere  op- 
lettendheid op  dit  gedeelte  van  het  Hoofd 
vestigen.  Men  weet , dat  veele  Engelfche , 
en  ook  eenige  Holfteinfche,  Paarden  het 
Neusbeen  merkelyk  krom  hebben ; waarom 
men  dezelve  ook  wel  Ramskoppen  noemt. 
Over  ’t  geheel  is  het  Neusbeen,  by  onze 
Hollandfche  Nationale  Paarden , zeer  plat  en 
rechtftandig;  de  Wangen  zyn  daarentegen 
bolder  en  vleeziger  dan  die  van  veelen  der 
uitheemfche  Paarden : zoo  dat  men  mogelyk 
nergens , vooral  Boere-  of  Nationaale-Paar- 
deny  vinden  zal , welker  Hoofd  meer  naar  het 
zwaare  en  knokagtige,  als  ik  het  zoo  mag 
uitdrukken,  helt.  Intusfchen  hebben  onze 
Landzaaten , genoegzaam  algemeen , by  uit- 
flek  veel  op  met  een  Paard , welks  Hoofd 
op  zyde  fpits  toeloopt ; dat  is , wanneer  het , 
van  het  Neusbeen,  tusfchen  den  Baard  of 
de  Onderlip  en  het  opperfte  van  ’t  Neusgat, 


HST 

PAARD, 


t2Ó  NATUURLYKE  HISTORIE 

nÊT  fpits  toeloopt.  Dit  noemen  onze  Boeren  een 
j*aard.  fyn  kopje , een  dun  fnuitje , enz.  Naast  dee- 
ze  proportie  geeven  zy  vooral  ook  agt  op  de 
Ooren.  Onze  Autheur  fielt  derzelver  be- 
hoorlyke  langte  op  twee  Tweedens  en  drie 
Punten  , zoo  als  by  x is  aangeweezen;  en 
zegt,  dat  zy  één  Tweede  en  agt  Punten  van 
elkander  moeten  flaan.  ’t  Is  wonder  dat  die 
fchrandere' Kenner  ook  geene  maat  van  de 
dikte  der  Ooren  in  het  ronde  opgeeft,  waar 
op  onze  kundige  Landslieden  wel  degelyk 
letten.  Zy  meeten  den  afftand  der  Ooren 
met  de  vingers , door  twee  of  drie  vingers 
in  de  breedte  ’er  tusfehen  te  leggen ; en  pas- 
fen  de  dikte  der  Ooren , tusfehen  de  ronde 
greep  van  den  voorflen  vinger  en  den  duim. 
Vooral  behaagen  hun  geen  overhangende  of 
al  te  fterk  vooruitfteekende  Ooren;  zoo 
als  het  Oor  hier , in  de  nevensgaande  twee- 
de Figuur  j wat  al  te  ver  voor  over  gete- 
kend is. 

Proportïen  Juister  komt  ons  ’s  Mans  opgave  der  pro- 
van  den  portie  van  den  Hals  voor;  fchoon  onzeHol- 
iials<  landfche  en  Vriefche  Paarden  denzelven 
over  het  algemeen  ronder  hebben ; en  onze 
Natie  daarenboven  zeer  gefield  zy  op  Paar- 
den, die  een  gedrongen  ronden  Hals  heb- 
ben. Zy  willen  naamlyk,  dat  de  bogt  van 
den  Hals , van  agter  de  Ooren  af,  tot  aan  den 
fchoft,  meerderden  vollen  trek  vaneenhal- 
ven  Cirkel  befehryft;  en  dat  het  geheele  ge- 
ftcl  van  den  Hals  zelfs  eenigzins  agter  over 
helt,  waar  tegen  dan  het  Hoofd  als  ’t  ware 
indringt.  Dan,  des  niettegenflaande , is  even- 
wel de  proportie , die  wy  by  den  Pleer 

BOUR- 


van  HOLLAND;  127 

BOüRGELAT  vinden,  zeer  goed,  inzon- 
derheid voor  een  Ry-  of  Manege* Paard.  Hy 
fielt  naamlyk,  dat  de  juiste  breedte  van  den 
Hals,  als  men  het  Paard  van  vooren  be- 
fchouwt,  moet  zyn,  drie  Tweeden $ en  agt- 
tien  Punten  ,*  zie  Fig.  1.  y,  z.  En  als  men 
het  Paard  op  zyde  ziet,  zegt  hy,  moet  men 
den  Hals  rekenen  , van  den  Nek  by  x en 
het  agterfte  gedeelte  van  de  plaats  daar  de 
HaJfter  op  rust,  tot  aan  zyn  begin  en  oor- 
iprong  uit  de  Schoft  by  h , op  de  lengte  van 
een  Meetkundig  Hoofd,  als  in  de  daar  op 
getrokken  Lyn  gemerkt  ftaat.  Hier  by  zou 
men,  volgens  de  aftekening  van  Fig.  2, 
kunnen  voegen,  dat  de  ftand  van  het  Hoofd 
in  een  welgefteld  Paard,  op  zyn  fraaifte, 
met  de  Proportie-Lyn  van  den  Hals,  een 
vry  regelmaatigen  driehoek  befchryft.  Men 
rekene  van  x tot  h voor  den  Hals ; van  den 
Nek  by  x tot  de  Onderlip  by  a , voor  de 
Langte  van  ’t  Hoofd ; en  van  a tot  h voor 
den  afftand  van  ’t  onderfte  gedeelte  van  ’C 
Hoofd  tot  aan  den  oorfprong  van  den  Hals 
uit  de  Schoft.  Dit  doende  zal  men  bevin- 
den, dat  deeze  drie  lynen  nagenoeg  even 
lang  zyn;  ’t  welk,  mjms  oordeels,  de  Meet- 
kundige kennis  van  eene  welgemaakte  pro- 
portie van  het  Hoofd  en  den  Hals  niet  wei- 
nig opheldert ; en  te  meer  van  nut  is , om 
dat  deeze  meeting,  zelfs  by  de  raaming, 
zoo  als  onze  Boeren  en  Paardenkoopers  met 
hunne  Ellehoogen  of  Stokken  meeten,  ge- 
fchieden  kan.  Onze  Boerenlieden  naamlyk , 
(om  dit  in  ’t  voorby  gaan  te  melden ,)  die 
den  Paarden- en  Koejenhandel  in  Holland  en 

on- 


1 


1 


HET 

PAARI>* 


128  NATUURLYKE  HISTORIE 

«et  onze  nabuurige  Provinciën  dry  ven , hebben 
mm  meestal  een  ftok  by  zich,  gewoontyk  van 
doornenhout  vol  knobbels.  Naar  deezen 
ftok  meeten  zy , met  het  daar  opftellen  der 
hand , van  vier , drie , twee  vingeren  of 
flegts  éénen  vinger  , de  hoogte , langte 
en  breedte  der  Koejen  of  Paarden;  zelfs 
weeten  zy  in  zeker  postuur  op  dien  Stok 
kwanswyze  te  leunen,  terwyl  ze  juist  de 
welftandigheid  van  het  dier  afmeeten.  Zulks 
gaat  bydes  bedreevenen  veelal  zoo  wis, dat 
zy  weddenfchappen  op  deeze  maat  durven 
aangaan ; en  op  een  duim  twee  drie  de  maat 
bepaalen  kunnen.  Dus  zou  gevolglyk  de 
hier  opgegeeven  driehoeksberaaming , nopens 
de  welftandigheid  van  den  Hals  het  en 
Hoofd  van  een  Paard,  als  zeer  eenvoudig  en 
naauwkeurig,by  de  gemelde  gewoonte  mede 
plaats  kunnen  hebben. 

Voorts  ftelt  men , dat  de  Hals , van  des- 
zelfs  famenvoeging  met  de  onderkaak  by  £, 
tot  aan  de  bogt  by  Ü , daar  het  midden  van 
den  Hals  gerekend  word,  de  breedte  heeft 
van  vier  Tweedens  en  vyftien  Punten.  En 
van  deeze  famenvoeging  af,  tot  op  de  in- 
hegting  in  de  Borst,  te  weeten  van  t tot/, 
moet  de  Hals  lang  zyn  vyf  Tweedens  en 
twaalf  Punten;  zoo,  dat,  gefield  dat  by  b 
het  midden  van  den  Hals  zy,  dan  beftaat  de 
geheele  lengte  van  een  welgeproportio- 
neerdenHals,  in  zyne  bogt,  uit  elf  Twee- 
dens. Wyders  is  de  breedte  van  den  Hals , 
van  daar  dezelve  in  de  wervelen  van  de 
Schoft  by  h zamengevoegd  is , tot  daar  ze  zig 
met  de  Borst  by  ƒ vereenigt , bepaald  op  twee 

Eer - 


van  HOLLAND.  129 

Ëerftcns  , een  Tweede  en  zes  Punten.  By  dit 
alles  zoude  ik  voor  my  verkiezen , dat  men 
eene  meetkundige  bepaaling  konde  geeven, 
waar  dat  de  kromme  lyn  of  halve  cirkel  van 
den  Hals  in  de  tweede  Figuur  getrokken, 
van  de  Ooren  af  gerekend  op  de  Lyn  ƒ en  h , 
by  c best  moest  vallen , om  een  fraaien  Paar- 
denhals  te  vormen.  In  deeze  Figuur  daalt  de- 
zelve van  x tot  c 9 op  omtrent  twee  Twee- 
dens  van  de  Schoft:  gaarne  had  ik  hier  by 
wel  eenig  teken  van  de  Schoft  en  derzelver 
begin  gezien  ; dat  zig  in  alle  Paarden  vry 
zigtbaar  opdoet.  Onze  Boeren , die , als  ge- 
zegd is,  van  een  ronden  Hals  houden,  agten 
den  Hals  zeer  fchoon , wanneer  de  Halsfpier, 
welke  men  kennelyk  genoeg  in  den  Paarden- 
hals  als  eene  omgekeerde  halve  maan  ziet, 
zig  even  boven  de  Schoft  verliest,  en  ’er 
eene  goede  anderhalve  handbreedte  van  af 
zy ; ’t  welk  na  genoeg  met  de  aangeweezen 
Maat  in  de  Fig.  overeenkomt.  Verder  houd 
ik  het , fchoon  de  Hals  hier  zeer  wel  gepro- 
portioneerd zy , onder  verbetering  , daar 
voor , dat  onze  Hollandfche  en  Vriefche  Paar- 
den, in  dit  opzicht,  eene  fchooner  propor- 
tie hebben.  Derzelver  Hals  naamlyk  is  ee- 
nigzints  ronder,  zynde,  in  een  juister  rond, 
meer  gevormd  naar  het  beloop  van  een  vier- 
de gedeelte  van  een  volkomen  cirkel. 

Wanneer  men  van  de  fraaie  geftalte  van 
een  Paard  {preekt,  komt  zekerlyk  deszelfs 
Borst  niet  minder  in  aanmerking  dan  de  Hals; 
waarom  wy  dezelve  insgelyks  wat  nader  zul- 
len befchouwen.  Dit  gedeelte  tog  is  dat  gee- 
ne , dat  in  alle  viervoetige  Dieren , ja  ook 

IV.  DEEL.  I in 


HET 

PAARD* 


Proportien 
van  de 
Borst. 


r3o  NATUURLYKE  HISTORIE 

KET  in  de  Vogelen,  het  cierlykst  is,  en  ’t  meest 
paard,  in  ’t  oog  loopt,  vooral  in  dezulken,  welken 
den  Hals  en  het  Hoofd  vry  kunnen  bewee- 
gen:  in  de  Paarden  althans  is  de  Borst  ge- 
noegzaam het  voornaamfte  ^ gedeelte  der 
fchoonheid , b37zondcrlyk  van  vooren.  Men 
bepaalt  de  Borst  in  dien  ftand,  zoo  als  dezel- 
ve in  Fig.  i.  by  ö,  b,  afgeperkt  is  tusichen 
de  twee  Schouders,  of  liefst  de  Schouder- 
fpieren  gedeeltlyk  ’er  by  gerekend,  op  de 
breedte  van  twee  Eerjiens , of  twee  derde 
van  de  lengte  van  het  Hoofd.  In  een  wel- 
gevormd Paard  vertoont  zich  de  kol  van  de 
Borst,  by  e,  in  deezen  ftand,  juist  loodrecht 
onder  het  midden  der  Onderlip : en  aan  het 
waarneemen  van  deezen  regel  ligt  ons  te 
meer  gelegen,  om  dat  dezelve,  zonder  de 
meetkundige  ftelling  recht  te  kennen,  een 
wiskundige  regel  voor  het  oog,  ja,  om  zoo 
te  fpreeken,  by  de  gis,  genoemd  mag  wor- 
den. By  de  Schilders  en  Tekenaars  word  de 
fraaiheid  der  proportie  in  een  Mensch , wan- 
neer zy  naar  ’t  leeven  tekenen,  alleen  op 
het  oog  afgeperkt,  naar  de  plaatfing  van  den 
Keelput,  of  de  holte  onder  de  Kin  in  den 
Hals;  en  vervolgens  naarde  holligheid,  die 
vlak  op  het  Borstbeen  is , en  de  Borstfpieren 
evenredig  links  en  rechts  affcheid.  Even  zoo 
geeft  ook  hier  deeze  aflcheiding,  voor  in  de 
Borst  van  een  Paard,  een  gewis  Middelpunt, 
uit  welks  evenredige  zylingfche  Spieren  de 
welftandigheid  van  een  Paard  nagegaan  kan 
worden,  ’t  ls  daar  benevens  hieruit,  dat 
een  fchrander  Paardenkenner,  die  een  Paard 
wel  voor  de  Borst  ziet , ontdekken  kan  of 

hes 


van  HOLLAND. 


13* 

het  Paard  mank  gaat , of,  zoo  als  men  zegt , het 
in  de  Borst  gereeden  is.  Ook  is,  voor  ’t  fa  aap* 
overige,  het  wel  kennen  van  de  Borst,  en 
derzelver  goede  gefteldheid , de  ziel  der  Paar- 
denkennis ; niet  alleen  om  dat  men  ’er  het 
regelmaatige  fchoon  uit  kan  afleiden ; maar 
wel  byzonder  tevens , om  dat  de  voornaam- 
fte  kragten  van  een  Paard , tot  den  arbeid  en 
den  landbouw,  in  de  Borst  opgeflooten  zyn. 

’t  Is  hier  mede  als  met  deo  Mensch,  wiens 
welgeftelde  Borst  met  het  hoogde  regt  aan- 
gemerkt mag  worden  , als  eene  der  voor- 
naamfte  bronnen  van  zyne  kragt  en  gezond- 
heid. 

Aangaande  de  overige  uitgeflrektheid  nu 
van  de  Borst;  men  ziet  dezelve,  in  Fig.  1. 
by  Ö , 1 5 $ , van  vooren  vertoond , vervol- 
gens in  Fig . 2.  op  zyde.  Hier  word  dezelve 
bepaald,  tusfchen  de  fchuine  lyn  ƒ,  A,  en 
de  loodrechte  lyn  A , k , met  den  verderen 
omtrek  van  de  Borst.  Om  de  meetkundige 
welftandigheid  van  deeze  Borst  op  zyde  aan 
te  duiden,  ftelt  de  Heer  b o ur ge  lat  ge- 
grond voor , het  trekken  van  eene  loodrech- 
te lyn , die  van  de  Schoft  by  A nederdaalt » 
tot  op  den  grond  by  i;  waar  op  hy  dan  de 
verdere  proportie  der  Dyen  en  Voorpoo- 
ten,  in  derzelver  deelen  en  ftand,  bepaalt. 

Uit  deeze  befchouwing  kan  men , fchoon  hy 
’er  hier  niets  van  melde , ten  duidelykfte  af- 
leiden, dat  men,  in  de  Paardenkunde , eene 
welgemaakte  Borst,  op  zyde  en  tegen  den 
Buik  aan  befchouwd  , altoos  moet  ftellen 
rechtftandig  te  zyn  met  de  Stukken  of  agter- 
fte  deelen  van  den  Elleboog.  Fyne  kenners 
I 2 zieö 


JTET 

PAARD. 


Proportieü 
van  het 
overige 
van  ’c 
Voorftel. 


132  NATUURLYKE  HISTORIE 

zien  evenwel  niet  ongaarne,  dat  de  Elleboo- 
gen  een  weinig  buiten  het  rechtftandige  ag- 
terwaards  wyken;  als  maar  de  Hoeven  en 
de  Vetlokken  fyn  en  net  voorkomen,  mits- 
gaders recht  ftaan:  zoo  als  een  Tekenaar  een 
Menfchen  Voet  lynrecht  onder  denKeelput  en 
de  holligheid  van  de  Borst  trekt.  Wydersisde 
Borst  van  vooren,by  g,een  weinig  uitfleekend, 
’t  welk,  als  ’t  niet  te  veel  is , mede  voor  geen 
misftand  gehouden  word.  Met  betrekking  tot 
de  Borst , den  Voorarm  en  het  verdere  ge- 
deelte van  het  Voorbeen , fielt  men  vervol- 
gens , dat  de  Borst  in  het  midden  en  op  zyde 
gerekend,  tot  aan  ’t  begin  van  den  Arm, 
eene  breedte  heeft  van  een  Eerflen  , een 
Tweeden  en  twaalf  Punten*)  dat  te  zamen  uit- 
maakt 108  Punten , of  de  langte  van  een 
half  Hoofd,  gelyk  ons,  op  de  lyn  van  ƒ tot 
k aangeweezen  is.  Hierop  luid  de  verdere 
bepaaling  van  onzen  Autheur  aldus. 

„ De  Voorarm,  (van  de  knop  of  de  punt 
van  den  Elleboog , tot  aan  zyn  voorfle  ge- 
deelte , dat  is  van  f tot  aan  3 ,)  zal  de  breed- 
te van  een  Eerfte , en  van  vooren,  daar  hy 
zyn  aanvang  neemt,  befchouwd,  de  dikte 
van  een  Tweede  en  agttien  Punten  hebben. 
Zie  Fig.  1.  tf.  Boven  de  Knie  moet  hy , daar 
hy  op  zyn  allernauwfle  is , op  zyde  de  breed- 
te van  een  Tweede  en  dertien  Punten , en 
van  vooren  de  dikte  van  een-en  twintig  Pun- 
ten hebben.  Zie  Fig.  2.  i en  Fig.  1.  fe.  De 
Knie,  van  vooren  befchouwd,  heeft,  daar 
zy  op  het  allerdikfte  is , de  breedte  van  een 
Tweede  en  twaalf  Punten.  Zie  Fig.  1.  i.  En 
op  zyde  een  Tweede  cn  elf  Punten.  Zie  Fig . 


van  HOLLAND.  133 

2.  m.  De  Vetlok,  (de  Pees  daar  onder  be- 
greepen,)  heeft  op  zyde  de  breedte  van  een 
Tweede  en  drie  Punten . Zie  Lzg.  2.  n.  En 
van  vooren  befchouwd,  heeft  hy  in  het  mid- 
den de  dikte  van  18  Punten . Zie  Fig.  1.  0. 
De  Kogel,  van  vooren  gezien,  is  een  Twee- 
de en  zes  Punten  dik,  en  even  zoo  breed 
op  zyde,  de  pyp  daar  onder  begreepen.  Zie 
Fig.  1.  J3,en  Fig.  2.  q.  De  Koot  is  op  zyde 
twintig  Punten  breed,  en  van  vooren  een- 
en  twintig  Punten  dik.  Zie  Fig.  2.  r en  Fig. 
1.  £ ” 

Na  deeze  Meetkundige  opgave  van  de 
dikte  der  voorfchreeven  deelen,  leert  ons 
de  Heer  bour gelat,  derzelver  welvoeg- 
lykfte  langte  kennen.  Volgens  hem  is  de 
Voorarm  welgeproportioneerd  , als  dezelve 
van  den  Elleboog,  Fig.  2.  by  f , tot  aan  de 
eerfle  famenvoeginge  van  de  Knie  by  t,  van 
agteren  twee  Eerftens  en  agtien  Punten  lang 
is,  zoo  als  de  lyn  van  t tot  u aftekent;  en 
voorts  van  die  famenvoeging  of  van  t af  tot 
den  grond  toe  , dezelfde  langte  heeft.  Van 
vooren  verfchilt  deeze  maat;  want  dan  re- 
kent men,  van  onder  de  Borstkol  t af  tot 
op  den  grond,  de  langte  van  een  Hoofd, 
twee  Tweedons  en  zestien  Punten.  De  Voor- 
arm is  van  vooren , tot  aan  de  Knie , vyf 
Tweedens  lang,  zoo  als  de  lyn b aanduid;  de 
Knie  zelve  fielt  men  by  U*  op  een  Tweede  en 
twintig  Punten ; de  Pyp  by  % op  twee  Twee- 
dens en  veertien  Punten ; den  Kogel  by  p 
op  agttien  Punten ; en  de  Koot  met  de  Kroon , 
by  3 ? op  een  Tweede  en  twaalf  Punten  ; 
waar  mede  de  maat  van  den  Hoorn  na  ge- . 

I 3 noeg 


HET 

PAARD. 


134  NATUURLYKE  HISTORIE 

«KT  noeg  overeenkomt.  By  dit  alles , hoe  zeer 
paard,  deeze  maat,  naar’t  gevoelen  des  Autheurs, 
een  volmaakt  fchoon  Paard  aanduide , ftaat 
het  my  egter  vry  aan  te  merken , dat  hier 
omtrent,  ten  aanzien  van  onze  Nationaale 
Paarden , eenige  afwyking  plaats  heeft.  Het 
komt  my  voor,  en  veele  bedreeven  kenners 
zyn  het  met  my  eens  , dat  onze  Paarden , 
hoewel  zy  in  hunne  proportie  uitneemend 
fchoon,  ja  veelen  derzelven  fyn  van  talie 
genoemd  mogen  worden,  over  het  geheel 
zoo  fyn  en  dun  van  pyp  enbeenennietzyn, 
als  de  Franfche  , Engelfche,  Turkfche  en 
Hongaadche  Paarden.  Zeker  is  het,  dat  alle 
onze  Nationaale  Paarden,  die  den  ouderdom 
van  agt  of  tien  jaaren  bereiken , ongemeen 
veel  zwaarder  van  Vetlokken  zyn,  dan  de 
Uitheemfchen ; ’t  welk  onze  Paardenkoopers 
ook  wel  weeten , die  ze  daarom  dikwyls  fchee- 
ren.  Daar  benevens  heeft  men  opgemerkt , dat 
de  Nederlandfche  Paarden  , byzonder  de 
Vlaamfchen , Brabandfchen  en  Stichtfchen , 
die  veel  in  ’t  zand  of  op  zwaare  wegen  loo- 
pen , doorgaans  platter  en  breeder  van  Hoe- 
ven of  Hoornen  zyn;  welke  eigenfehap  zelfs 
met  de  voortteeling  fchynt  over  te  fpruiten. 
Midlerwyl  wil  ik  gaarne  toeftaan,  dat  de  ge- 
regelde proportie , als  men  den  Meetkundi- 
gen  Regel  van  de  Lengte  van  het  Hoofd  af- 
leid,  o,/k  in  deezen  met  de  fchoonheid  van 
onze  Paarden  zou  overeenkomen;  en  dus 
ftaat  alles,  ’t  geen  men  hier  wel  moet  gade- 
flaan,  in  proportie. 

proportie»  Tot  hier  aan  toe  bepaalden  wy  ons  tot  de 

van  het  welftandigheid  van  een  Paard , met  opzigt 

tot 


van  HOLLAND.  135 

tot  het  Voorftel ; laat  ons  nu  eens  befchouwen , 
wat  ’er  tot  de  welftandigheid  van  een  fraaiMd- 
delftel  behoort.  De  Heer  bourgelat  (lelt , 
dat  het  Lyf  van  een  Paard , in  zyne  alleruitge- 
ftrektfte  breedte  en  dikte  beide , de  Meet- 
kundige maat  van  een  geheel  Hoofd  heeft. 
Hy  verflaat  hier  door  breedte  den  afftand 
van  ’t  begin  van  den  Arm  k tot  Z , de  plaats  , 
daar  de  Ribben  eindigen,  en  de  Buik  of  het 
Agterftel  begint : ook  eigent  hy  diezelfde 
breedte  aan  ’t  Paard  toe  , als  men  ’t  vlak  van 
vooren,  met  de  uitzetting  zyner  zyden  be- 
fchouwt.  Zie  dezelfde  breedte  in  de,  eerfte 
Figuur  op  de  lyn  k , l.  Voorts  verftaat  hy 
door  de  dikte  den  afftahd  van  m totw;gelyk 
hy  dus  ook  de  dikte  van  het  Lyf,  van  de 
Schoft  by  h , tot  aan  ’t  begin  van  den  Elle- 
boog by  f , op  dezelfde  Hoofds  Lengte  be- 
paalt. Naar  die  proportie  zinkt  het  Lyf, 
zoo  in  de  holte  van  den  Rug,  als  indedoor- 
hanging  van  den  Voorbuik , volgens  de  maat 
by  u , een  Tweede  en  zes  Punten  door.  Dee- 
ze  Meetkundige  w aarneeming  is  van  veel 
gewigt;  devvyl  men,  als  men  zulks  behoore- 
lyk  opmerkt,  daar  door  in  Raat  is,  om  het 
gebrek  van  de  zoogenaamde  Hangbuiken  recht 
te  kennen  , en  tevens  een  zoogenaamde!! 
Zaalrug  te  onderfcheiden ; gebreken  van  het 
allerüegtfte  flag.  Wanneer  men , by  de  be- 
fchouwing  van  een  jong  Paard,  naauvvkeurig 
op  deezen  regel  let , zal  men  zekerlyk  vry 
gegrond  kunnen  gisfen , zoo  niet  na  genoeg 
bepaalen,  dat  de  Rug  en  Buik  van  het  Dier, 
als  het  in  dit  geval  Begts  een  punt  van  dien 
regel  afvvykt,  in  laatere  dagen  meer  zal  door- 


HET 

PAARD. 

Middel- 

ftel. 


MRT 

PAARD. 


136  NATUURLYKE  HISTORIE 

zakken , en  uit  de  vereischte  welltandigheid 
wyken;  vooral  indien  het  onder  den  Man 
bereeden  zal  worden.  Gelyk  de  Wervel- 
beenderen en  de  Ruggegraad  in  den  Mensch 
hunne  welltandigheid  verliezen , naar  gerade 
van  den  arbeid,  of  de  gewoone  groei,  zoo 
heeft  dit  ook  byzonder  plaats  in  de  Paarden. 
Hierom  is  ’t  dan  ook  dat  de  Autheur  den  Rug 
van  het  Paard,  volgens  de  natuur,  wel  uit- 
drukkelyk  laager  bepaalt,  dan  de  Schoft  aan 
den  Hals  by  h.  Indien  men  van  daar  eeneWa- 
terpaslyn  laat  doorloopen,  vind  men  de  door- 
zakking  van  tot  m juist  twee  Tweedens ; en 
wel  zoo,  dat  deeze  Waterpaslyn,  omtrent 
de  hoogte  van  het  Kruis,  by^,  niet  meer 
dan  een  Tweede  boven  ’t  zelve  verheven  zy. 
Anders  krygt  het  Paard , zegt  hy , een  Zaak 
rug,  of,  door  het  tegengeftelde,  een  Rug 
als  een  Muilezel.  En  hier  uit  volgt  dan  ee- 
ne  vry  geregelde  maat  over  ’t  geheel,  die 
uit  de  Schoft  kan  en  moet  genomen  wor- 
den , om  de  goede  proportie  van  een  welge- 
maakt Paard  bykans  op  het  oog  te  kunnen 
nagaan.  Zulks  kan , vooronderfteld  zynde , 
dat  men  de  lengte  van  een  Ploofd  wel  kent 
en  in  ’t  geheugen  heeft,  op  die  manier  met 
weinig  moeite  gefchieden.  Immers  geeft  de 
maat  van  de  Schoft  by  h tot  aan  ’t  begin  van 
den  Elleboog  by  f juist  de  lengte  van  een 
Ploofd.  En  als  men  deeze  loodrechte  lyn 
verlengt,  tot  aan  o de  plaats,  die  evenwy- 
dig  aan  den  omtrek  of  rondte  van  de  waare 
Ribben  en  het  Borstbeen  is , dan  verkrygen 
wy  eene  dikte  van  een  Hoofd , een  Tweede 
en  zes  Punten . Trekt  men  nu  vervolgens 


van  HOLLAND.  137 

die  loodrechte  lyn  van  dit  evenwydige  punt 
aan  het  Borstbeen,  tot  onder  aan  de  Vet- 
lok , by  s> , dan  zal  men  weder  even  die  laatst- 
genoemde lengte  vinden.  Als  men  dan  daar- 
benevens  van  de  Waterpaslyn  by  ^ de  twee 
Tweedens  afneemt,  voor  de  doorzakking  van 
den  Ruggegraat,  en  men  zet  de  opgemelde 
maat  van  een  Tweede  en  zes  Punten  aan  den 
Buik  aan,  zoo  zal  deeze  juistheid  terllond 
begreepen,  en  genoegzaam  by  raaming  ge- 
gist kunnen  worden. 

Dat  wy  nu,  het  bygebragte  wegens  het 
Middelftel  voldoenend  oordeelende,  om  een 
duidelyk  begrip  van  deszelfs  proportien  te 
vormen , ten  laatfte  nog  het  oog  Haan  op  het 
Agterftel . Hier  omtrent  is  onze  Natie,  ge- 
lyk  wy  boven  reeds  gezegd  hebben,  ’er  zeer 
opgezet,  dat  onze  Paarden  rond  en  vleezig 
van  Billen  en  Agterftel  zyn:  zal  het  Dier 
den  naam  van  eeh  welgevormd  Friesch  of 
Hollandsch  Paard  draagen,  dan  word ’er  zulks 
inzonderheid  in  vereischt.  De  proportie  , 
door  den  Heer  bourgel at  gefield,  be- 
antwoord , ’t  is  waar , hier  aan  niet  volko- 
men; doch  ze  behoud  des  niettegenftaande 
haare  waardy,  en  is  egter , met  eenige  toe- 
geevenheid , ook  op  onze  Paarden  zeer  wel 
toepasfelyk;  om  dat  de  evenredigheid,  op 
den  eerften  regel  gegrond  zynde , voorts  op 
alles  naar  gerade  overgcbragt  moet  worden ; 
’t  welk  ons  hem  te  gereeder  doet  volgen. 
Men  neeme  dan , naar  zyne  onderrigting , 
in  aanmerking , dat , als  men  het  Paard  op 
zyde  befchouwt,  gelyk  het  in  Fig.  2 afge- 
becld  Raat,  de  hoogte  van  het  hoogde  ge- 
1 5 deel- 


HET* 

PAARD. 


Proportien 
van  het 
Agterftel. 


HET 

TAAKD. 


i33  NATUURLYKE  HISTORIE 

deelte  van  ’t  Kruis,  by  tot  aan  de  Smeer- 
fchyf 0,  net  is  twee  Eerftem , een  Tweede 
en  vyftien  Punten  , en  dus  ongeveer  een 
Tweede  minder  dan  een  Hoofd.  Vervolgens 
fielt  hy  den  affland  van  de  Smeerfchyf  by 
<s , tot  onder  het  uitfieekende  uitwendige  en 
zylingfche  gedeelte  van  den  Hak  by  & , op 
dezelfde  maat;  en  zoo  ook  van  dit  laatfte ge- 
deelte tot  op  den  grond.  Men  kan  des  uit 
deeze  opgave  al  wederom  een  eenvoudigen 
regel  trekken.  Te  weeten:  zoo  men  op  het 
oog , of  met  eene  Paardenkoopers  beraa- 
ming , van  het  Kruis  se  tot  de  Smeerfchyf  <5 , 
van  'daar  tot  op  den  Plak  by  sr,  en  voorts 
tot  op  den  grond,  eene  gelyke  Lengte  gist 
of  beraamt , dan  zal  men  ook  na  genoeg  dee- 
ze welflandigheid  bepaalen  ; en,  by  eene 
overboodige  Lengte  of  kortheid  van  één  dee- 
zer  drie  deelen , den  misftand  terftond  ont- 
dekken.  Langs  dien  eigenften  weg  is  de 
proportie  van  het  uitftek  van  den  Bil  insge- 
lyks  zeer  gereed  te  kennen;  dewyl  de  af- 
lland  van  het  opperfle  gewrigt  van  het  Heu- 
pebeen  by  ff  tot  aan  het  punt  van  den  Bil  by 
g weder  dezelfde  maat  heeft.  Alleenlyk  zou- 
den onze  Nationaale  Paarden , om  de  voor- 
gemelde reden,  hier  aan  den  Bil  nog  wel 
een  puntje  meer  uitloopcn.  En  dit  komt 
over  ’t  geheel  in  aanmerking,  met  opzicht 
tot  het  geen  onze  Autheur  zegt,  wegens  de 
meetkundige  proportie  van  het  Kruis  en  de 
Billen  van  ’t  Paard,  van  agteren  befchouwd , 
zoo  als  dezelven  zig  in  Fig.  3.  voordoen; 
ter  bepaalinge  der  welflandigheid  van  een 
Paard  van  agteren.  Hiertoe  word  naamlyk 

ver» 


van  HOLLAND.  139 

vereischt,  dat  men,  als  men  het  Dier  du; 
vlak  van  agteren  befchouwt,  over  hethoog- 
fte  gedeelte  van  ’t  Kruis  by  sc  de  Schoft  j 
moet  kunnen  zien.  Dit  Kruis  heeft  dan* 
volgens  den  Heer  bourgelat,  ter  plaat- 
ze  , daar  het  over  het  opperfte  van  den 
Staart  loopt,  de  dikte  van  twee  Eerft  ns , 
een  Tweede  en  agt  Punten , zoo  als  de  Lyn 
sc , vc , aanwyst.  Maar  men  mag  deeze  propor- 
tie voor  onze  Nationaale  Paarden  wel  wat 
breeder  ftellen;  en  zoo  ook  de  dikte  der 
Billen,  welke  hier,  volgens  de  Lyn  op 
twee  Eerftens  en  twee  Tweedens  gebragt  zyn , 
wel  iets  vermeerderen ; om  dat  onze  welge- 
vormde Nationaale  Paarden  de  Billen  ron- 
der hebben,  dan  ze  hier  bepaald  zyn.  Dog 
het  uitftek  van  den  Buik,  dat  hier  te  gelyk 
in  deeze  Figuur  zeer  wel  voorkomt , zou  ik 
niet  veel  meer  vergrooten,  fchoon  onze  Na- 
tionaale Paarden  veelal  ook  daarin  wat  meer 
uitdyen.  By  de  Lief  hebbers , onder  onze  Na- 
tie, valt  dit  laatfte  niet  zeer  in  den  fmaak; 
maar  de  Billen  zien  ze  liefst  wat  rond  en 
glad,  vooral  by  fraaie  Harddraavcrs ; en  dan 
houd  men  ’t  voor  niet  minder  fchoon,  als 
die  ronde  Billen  wat  fyn  toeloopen,  gelyk 
de  maat  van  twee  Tweedens  en  zes  Punten 
by  Letter  m aanduid.  Wat  verder  aanbelangt 
de  wydte  van  het  Been , dat  men  veelal  voor 
de  Dye  houd , maar  bourgelat  omfchryft 
als  het  Been , dat  door  het  Scheenbeen  ge- 
maakt wordt,  en  by  ons  door  de  bank  den 
dunnen  Agterbil  heet;  dezelve  word,  ter 
plaatfe  van  de  fnyding  van  den  Bil , op  de 
Lyn  jv,  &C-)  in  Fig.  2., door  onzen  Autheur 

op 


HET 

PAARD. 


Hó  NATUURLYKE  HISTORIE 

tiET  op  de  maat  van  drie  Tweedens  en  zes  Punten  ge* 

'aard.  lteld.  En  de  dikte  van  dit  gedeelte  van  ag« 

teren,  in  Fig.  3.  door  m aangevveezen , be- 
ftaat,  als  gezegd  is,  uit  twee  Tweedens  en 
zes  Punten . Zo  maakt  ook  de  breedte  van 
het  Been  boven  den  Hak , op  zyde  befchouwd , 
twee  Tweedens  en  zes  Punten  uit;  maar,  als 
men  ’t  van  vooren  of  agteren  beziet , is  het 
een  Tweede  en  drie  Punten  dik.  Zie  Fig.  2. 
o,  oen  Fig.  3.  (p.  Den  Hak  zelven  berekent 
men  van  agteren  daar  hy  het  allerdikfte  is, 
op  een  Tweede  en  tien  Punten , zoo  als  in 
Fig.  3 ,j0  biykt;  dog, op  zyde,  van zyne bui- 
ging tot  zyn  Hoofd  befchouwd , beflaat  de- 
zelve , daar  de  Peezen  ’er  by  komen  , de 
wydte  van  twee  Tweedens  en  zeven  Punten . 
Zie  Fig.  2. 

In  de  nog  overige  onderfte  deelen  vordert 
bovenal  opmerking  de  Pyp , als  in  welke  niet 
weinig  fraais  van  een  Paard  ligt , om  dat  de- 
zelve de  fynheid  en  properheid  der  Pooten 
vertoont  ; waarom  onze  keurige  Schryver 
derzelver  proportie  ook  vry  fyn  gefteld  heeft. 
Zy  is,  zegt  hy,  in  ’t  midden,  op  zyde,  met 
de  Pees  daar  onder  begreepen , by  c r in  Fig. 

2 , een  . Tweede  en  zeven  Punten  breed : en  , 
dan  is  deeze  Pyp  nog  niet  op  zyn  allerdunfte 
gerekend  ; dewyl  dezelve , daar  ze  laager 
tegen  den  Vetlok  en  naar  de  Kroon  toe  toe- 
loopt, nog  dunder  word.  Van  agteren  is  zy, 
om  dat  men  ’er  dan  de  Pees  niet  inziet, 
ook  veel  dunder  en  fynder , zoo  dat  derzel- 
ver dikte  aldaar,  als  in  Fig.  3.  Letter  ^rblykt, 
fchaars  20  Punten  zy.  Aan  de  Vetlok  en 
den  Kogel  evenwel  word.  deeze  Pyp  breeder  : 


van  HOLLAND.  141 

dog  ze  vertoont  zig  wanflaltiger  naarmaate 
dat  ze,  zo  ’t  wat  ver  ga,  verder  afwykt  van 
de  proportie  door  den  Heer  bourgel jyr 
opgegeeven.  Onze  Nationaale  Paarden  heb- 
ben, egter, naar myn  denkbeeld,  deeze  maat 
iets  grooter  dan  die  van  een  Tweede  en  tien 
Punten  op  zyde , en  een  Tweede  en  agt  Pun- 
ten van  agteren , de  Vetlok  ’er  onder  begree- 
pen;  zoo  als  de  maat  hier  gefield  is.  Zie 
Fig.  2.  z/,en  Fig.  3 ,£y.  Ook  tvvyfFe lik  zeer, 
of  deeze  maat  niet  wat  al  te  fyn  bepaald  zy ; 
om  redenen,  dat  men  een  der  uitneemend- 
fte  Schoonheden  van  een  Paard,  in  de  fyn- 
heid  en  dunheid  deezer  deelen , fielt.  Op  ee- 
ne  dergelyke  wyze  gaan  kundige  Schilders  en 
Tekenaars  zekerlyk  mede  vry  wat  te  verre, 
met  tegens  de  hier  vereischte  proportie  te 
zondigen.  Men  ziet  dit  maar  al  te  dikwils, 
zelfs  in  anders  wel  uitgevoerde  Kunsttak- 
ken, Printen  en  Tekeningen,  in  welken  by- 
zonderlyk  de  Vrouwe-Schenkelen  zoo  dun  of 
gracelyk,  gelyk  het  kunstwoord  luid,  gete- 
kend zyn,  dat  het  natuurlyke  fchoon  ’er  niet 
weinig  door  gedwongen  worde.  En  zulks , 
vermoed  ik?  heeft  ook  vry  wat  plaats  in  dee- 
ze proportie:  dan  ’t  nadert  niettemin  aan ’t 
fchoon,  en  ’t  voldoet  dus  in  deezen  zin.  Wy- 
ders  houd  ik  het  nogtans , ten  opzichte  van 
onze  Hollandfche  Paarden , daar  voor , dat  zy , 
naar  gerade  van  de  rondheid  en  kloekheid 
hunner  geflalte,  tegen  alle  Paarden  uit  ande- 
re Gewesten,  de  proportie  van  den  Kogel 
en  de  Vetlokken  vry  breeder hebben, zonder 
dat  het  aan  hunne  welflandigheid  benadeelt. 
En,  zoo  myneLeezers  getuigen  zoeken,  ik 


HET 

PAARD. 


MET 

PAARD. 


142  NATUURLYKE  HISTORIE 

durf  ben,  als  Beoefenaar  en  Liefhebber  der 
Schilder-en  Tekenkunde,.gelyk  ik  meermaals 
gedaan  heb,  onbefchroomd  wyzen  naar  on- 
ze Hollandfche  Schilderbaazen  , byzonder  de- 
zulken , die  Nationaale  Paarden  getekend  en 
gelchilderd  hebben.  Men  vergelyke  hunne 
tafereelen  tegens  die  van  Uitheemfche  Paar- 
den Schilders , en  men  zal  de  waarheid  ten 
klaarde  bevestigd  vinden  : voor  al  in  de 
Paardjes  van  es a Y as,  van  de  velde, 
stoop,  verschuur,  potter  enande- 
ren ; als  men  daartegens  vergelykt  de  Paar- 
den van  wouwerman,  die  veel  Modellen 
van  de  Italiaanfche  Paarden  van  zynen  Mees- 
ter bamboots  gevolgd  heeft;  en  voorts 
die  van  van  der  meülen,  m a a s en  an- 
deren in  dien  fmaak.  By  dit  alles  komteinde- 
lyk,  met  betrekking  tot  den  Agterpoot , nog 
des  Schryvers  bepaaling  van  de  eigentlyke 
Koot , die  den  Kogel  aan  de  Kroon  of  Hoe- 
ve liegt.  Hy  Relt  derzelver  wydte  op  een 
Tweede , en  derzelver  dikte  op  een-en  twin- 
tig Punten , naar  uitwyzen  van  Fig.  2.  w en 
Fig.  3.  x.  Hier  mede  befluit  deHeerBOUR- 
gelat  zyne  bepaalende  afmeetingen  van 
den  Agterpoot;  zonder  iets  te  melden  van 
den  omtrek  der  Kroon , en  des  Hoorns  of 
der  Hoeve;  welk  gedeelte  evenwel  ook  een 
aanmerkelyk  duk  is , daar  kiefche  Paarden- 
koopers  naauwkeurig  opletten.  Dit  fchynt, 
daar  de  Authcur  anders  zoojuist  op  alle  fchoon- 
heden  agt  geeft , in  den  eerden  opflag  wat 
vreemd;  dog  de  reden  hiervan  is  denkelyk 
deeze.  Dit  gedeelte  word,  by  het  bedaan 
der  Paarden,  zeer  veel  gevormd  naar  de  keu- 
ze 


van  HOLLAND.  143 

ze  en  kieschheid  der  Natie ; en  dus  heeft  de 
Autheur  dit  voor  zyne  fraaie  Befchiy ving  van 
het  beilaan  der  Paarden  overgelaaten ; ’t  welk 
wy  ook , betrekketyk  tot  onze  Nationaale 
keuze , dan  wat  laater  met  weinig  woorden 
zullen  voordraagen. 

Zie  daar  dan  , geagte  Vaderlandlievende 
Leezer,  de  Meetkundige  Regelen  van  een 
welgeproportioneerd  Paard,  naar  de  gegron- 
de bepaaling  van  een  der  kundigfte  Paarden- 
kenners ; wiens  Gefchrift , door  de  bezorging 
van  den  zeer  ervaren  Heer  fontein,  keu- 
rig in  onze  Moedertaale  overgebragt  is.  ’t 
Geene  wy  ’er  ter  ophelderinge  by  gevoegd 
hebben,  zal,  zoo  wy  vertrouwen,  onzen 
Landzaaten  van  dienst  weezen , vooral  om 
met  meer  gemak  opmerkzaam  na  te  gaan, 
in  hoe  verre  deeze  regels  al  of  niet  toepasfe- 
lyk  zyn  op  onze  Nationaale  Paarden.  Ik  heb 
ten  dien  einde  het  geduld  genomen, om, het 
geen  in  de  nevensgaande  Plaat , door  Eer - 
flens , Tweedens  en  Punten  was  aangeduid, 
door  eene  Alphabetifche  aanwyzing  op  te 
helderen,  ’t  Zou  naastdenkelyk  veelen , hoe 
gemaklyk  de  kundige  Autheur  zig  dit  begrip 
voorftelde  , by  mangel  van  gewoonte  aan 
Meetkundige  Lynen  en  Stippen , moeite  ge- 
baard hebben , zyne  opgave  recht  te  begry- 
‘ pen : als  zynde  zulks  gemeenlyk  alleen  bekend , 
by  de  zodanigen , die  of  als  Wiskundigen , of  als 
bedreven  proportiekundige  Tekenaars  , dit 
met  een  opflag  bevatten.  Hier  en  tegen  zal 
myne  aanwyzing  door  Alphabetifche  Letters 
gereeder  onder  ’t  oog  van  elk  onzer  Holland- 

fche 


HET- 

PAAKD. 


HIT 

PAARD. 


144  NATUÜRLYKE  HISTORIE 

fche  Leezeren  vallen.  Wy  hoopen  des  , 
door  de  bewerking  vanditHoofdftuk,  fchoon 
?t  grootelyks  een  uittrekzel  zy , overtuigend 
getoond  te  hebben  , dat  wy  geen  moeite 
fpaaren,  om  alles,  wat  onzen  Vaderlanderen 
van  weezenlyk  nut  kan  zyn  met  yver  op  te 
fpooren  , en  aan  de  hand  te  geeven.  En  dus 
gezien  hebbende  wat  ’er  tot  de  welftandig- 
heid  van  een  Paard  behoort,  zal  het  niet 
oneigen  zyn  een  volgend  Hoofdftuk  te  fchik- 
ken  tot  eene  korte  befchouwing  der  Gebreken 
onzer  Nationaale  Paarden. 


V Y F- 


MBETKUiDICE  PXOPOITIEN,'  tan  een  PAARD. 


vax  HOLLAND. 


*45 


VYFDE  HOOFDSTUK. 


Handelende  over  de  uitwendige  en  eenige 
inwendige  Gebreken  der  paarden. 

IN  het  voorige  Hoofdftuk  hebben  wy  ons 
opgehouden  , met  eene  naauwkeurjge 
voördragt  van  de  volmaakte  deelen  en  de 
fchoonheid  onzer  Nationaale  Paarden;  thans 
vordert  ons  bellek , om  ook  van  hunne  on- 
volmaaktheden te  Ipreeken ; en  vooral  van 
dezulken,  die  uitwendig  in  ’t  oog  vallen, 
welken  by  oqze  Landzaaten  onder  verfchei- 
den  benaamingen  bekend  zyn.  Eene  Ver- 
handeling van  die  natuur,  het  zy  dat  deeze 
gebreken  ook  elders  gemeen,  of  aan  de  Paar- 
den van  ons  Land  byzonder  eigen  zyn , word 
hier  te  noodwendige!*  vereischt , om  dat  ’er 
onder  gevonden  worden , die  men  volflrekt 
uit  den  aart  van  ons  Land  heeft  af  te  leiden , 
of  die  uit  het  gebruik  onzer  Landzaaten  hun- 
nen oorfprong  hebben.  Voeg  hier  by,  dat 
alle  Schryvers , die  de  Natuurlyke  Historie 
van  het  Paard  ontvouwen , dit  Huk  als  van 
een  wezenlyk  belang  aanmerken;  in  zoo 
verre  zelfs,  dat  dit  gedeelte  al  dikvvils  der- 
maate  uitgebreid  worde,  dat  het  bykans  het 
geheele  Boek  vervulle:  even  als  men,  in 
de  Menschkunde,  de  Ziektekennis,  vooral 
IV.  deel.  K iu 


HET 

TAAfflD. 


1 46  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  in  onze  dagen,  tot  verveelens,  zoo  niet  tot 

paakd.  befpottcns  toe  , verder  uitbreid  , dan  de 

waare  kennis  van  een  gezond  natuurlyk  ge- 
itel. Myne  Leezers  hebben  egter  niet  te 
vreezen,  dat  ik  hen  op  die  wyze  lastig  zal 
vallen ; het  overtollige  daar  laatende , en  my 
alleen  aan  het  nuttige  houdende,  zal  ik  de 
opmcrkelyke  gebreken  flegts  fchetswyze  , 
dog  , zoo  ik  vertrouw , voldoende  voor- 
draagen;  zonder  Haan  te  blyven  op  veder 
gevoelens,  nopens  de  verfdiillende  oorzaa- 
ken  en  byzondere  geneeswyzen  dier  gebre- 
ken. Tot  meerder  gemak,  en  tevens  ten 
vermaak  van  min  kundigen,  (want  by  uit- 
Itek  kundigen  hebben  dit  hulpmiddel  niet 
noodig,)  heb  ik,  met  betrekking  tot  dit  on- 
derwerp , de  hiernevensgaande  Kunstplaat 
vervaardigd ; welke  indiervoege  ingerigt  is , 
dat  men  de  benaaming  der  gebreken,  op  ie- 
der plaats,  waar  zich  in  de  Paarden cenig uit- 
wendig zigtbaar  gebrek  opdoet,  met  kleene 
Letteren  aangetekend  vinde ; dat  egter  meer 
gefchied  tot  eene  gereede  handleiding,  dan 
tot  eene  juiste  aftekening  van  elk  gebrek  op 
zich  zelve ; ’t  welk  van  te  veel  omflags  zou 
zyn.  Wat  verder  de  inwendige  gebreken  be- 
treft; ik  zal  dezelveu,  in  zo  verre  zy  by- 
zonder  tot  het  Paard  betrekkelyk  zyn , laa- 
tende de  overigen  berusten,  ter  gelegener 
plaatfe , beknoptlyk  omfchry ven.  Dan  voor- 
af nog  een  kort  woord  , met  opzicht  tot  de 
bovengemelde  Plaat , ten  rechten  verftande 
van  het  bedoelde.  De  vaste  teken-omtrek 
van  het  hier  afgebeelde  Paard , te  weeten , 
die,,  welke  niet  geflipt  is,  maar  met  een  te- 


van  HOLLAND.  14^ 

kentrek  doorloopt,  duid  ons  aan  den  regel- 
maatigen  omtrek  van  een  goed  Inlandsch 
Werkpaard;  dat  noch  van  de  overbodig  vet- 
de , noch  van  de  magcrfte  foort  is , maar  van 
die,  welke  men  gemeenlyk  tot  den  arbeid 
fchikt.  Ik  verkoos  hier  toe  zulk  een  Paard 
van  de  grootde  foort,  om  ’er  des  te  beter 
de  aanduiding  en  benaaming  der  uitwendige 
gebreken , die  ook  veelal  door  den  arbeid  en 
het  gebruik  ontdaan , te  kunnen  by voegen, 
Decze  gebreken  nu  zyn  door  flippen , of 
een  geftipten  omtrek , zo  na  als  het  de  plaats 
toeliet  , aangeweezcn ; en  die  aanduidende 
dippen  loopcn,  of  binnen-  of  buitenwaards 
van  den  rechten  omtrek.  Voorts  zyn  ’er  de 
benaamingen , naar  het  beloop  dier  dippen , 
zoo  veel  doenlyk  was,  in  Schryftetters  by 
geplaatst:  des  die  benaamingen  overal, 
daar  de  dippen  buiten  of  binnen  den  rech- 
ten omtrek  loopcn,  en  een  uitwendig  gebrek 
plaats  heeft,  ons  die  gebreken,  of  ten  min- 
den derzelver  zitplaats , aanwyzen.  Men  be- 
hoeft, gevo!glyk,om  de  plaats  van  het  eene 
of  andere  gebrek  gcreedlyk  t;e  weeten , flegts 
deeze  Plaat  in  te  zien;  wanneer  men,  met 
een  ópflag  van  het  oog,  dadelyk  te  regt  kan 
komen.  Ik  heb , voor  ’t  overige , in  de  vol- 
gende befchryving , zorg  gedraagen , van  de 
ontvouwd  wordend®  gebreken , met  een  Cur- 
cyfle tter,  op  den  kant  te  benoemen; om  te 
kennen  te  geeven , dat  ze  onder  die  benaa- 
ming op  de  Plaat  te  vinden  zyn.  En  dit  ge- 
noeg agtende,  om  den  Leezer  het  gebruik 
en  oogmerk  van  deeze  Plaat  te  doen  begry- 
pen  , zal  ik , myne  voorheen  vastgedeide 
K 2 ver- 


HÉÏ 

PAARD. 


HET 

PAARD. 

De  gebre- 
ken VAN 
*T  HOOFD. 


148  natuurlyke  historie 

verdeeling  van  het  Paard  in  ’t  oog  houden- 
de, een  aanvang  maakcn  met  dc  befchryving 
der  gebreken  van  het  Voordel ; en  wel  in 
de  eerde  plaatfe  die  van  het  Hoofd  nagaan. 

Een  Paardenhoofd  , dat  men  uitwendig 
voor  gebrekkig  houd,  kan  op  verfchillende 
wyzen  voorkomen.  Men  dclt  de  kcnnely^ 
ken,  over  het  geheele  Hoofd,  gemeenlyk, 
in  eene  al  te  gróote  dikte , of  al  te  groote 
fchraalhëid  van  het  Hoofd ; in  eene  boogswy- 
ze  uitzetting  of  te  derke  inzakking  van  het 
Neusbeen:  en  zoo  ook  in  het  onderde  ge- 
deelte van  het  Hoofd , te  vveeten  de  kaaken ; 
mitsgaders  ten  opzichte  van  de  zyden,  in 
derzelver  onregelmaatige  platheid  of  rond- 
heid. Deeze  en  foortgelyke  gebreken  zyh, 
uit  derzelver  benaaming,  genoegzaam  te  bc- 
grypen.  Een  dik  Hoofde  by  voorbeeld,  is 
een  Hoofd,  het  welk  al  te  dik  en  gezwollen 
van  Spieren  is;  en  een  fchraal  Hoofd , zegt 
een  Hoofd,  dat  gekrompen  en  fchraal  van 
Spieren  is.  Evenwel  zyn  ’er  ook  kloofden , 
welker  dikheid  of  fchraalhëid  niet  zoo  zeer 
afhangt  van  de  Spieren , (waar  aan  de  mees- 
te Paardenbefchryvers  zig  houden als  wel 
van  de  grofheid  of  fynheid  der  Hoofdbeen- 
deren. Onze  oplettende  Hollandfche  Boeren 
weeten  dit  zeer  wel;  en  noemen  zulk  een 
Paardenhoofd,  dat  voor  de  Star  of  de  Kol 
zwaar  en  breed  van  gebeente  is,  ’t  welk  zy 
voor  een  zeer  aanmerkelyk  uitwendig  gebrek 
van  ’t  Hoofd  houden,  een  Osfenkop ; zoo 
als  men  oudtyds  het  Paard  van  Alexanderook 
Bucephalns  noemde  ; welk  woord , in  onze 
Moederfpraake , althans  by  de  Boeren  in 

• Rhyn- 


van  HOLLAND.  149 

Rhynland,  bykans  altoos  op  een  dergelyk 
Hoofd  word  toegepast.  Men  noemt  die  zwaar 
gefpierde  Hoofden,  welken  vleefchig  zyn, 
om  die  reden,  mede  w é^Vleesckhoofden.  En 
den  naam  van  een  dik  Hoofd  geeft  men  ins- 
gelyks  aan  een  Hoofd,  dat  zich,  digt  tegen 
den  Hals , regtftandig  ingedrongen,  vertoont. 
VVyders  telt  men,  onder  de  algemeens  wan- 
ftalligheden  der  Hoofden,  deeze  volgende 
gebreken. 

Een  Ramsneus^of  Ramskop^ve rtoont  zich 
als  de  Neus  van  een  Ram:  de  omtrek  van  het 
Hoofd  heefc,  van  de  kol  offtar,  omtrent 
de  oogen,  tot  aan  de  plaats  der  neusgaten, 
eene  halve  kromte,  en  het  Hoofd  bezit  al- 
daar geen  aanmerkelyk  breeden  Lip.  Schoon 
nu  deeze  Ramskoppen,  by  onze  Nederlan- 
ders, inzonderheid  by  de  Vriezen  en  Hol- 
landers, voor  weezenlyke  gebreken  gehou- 
den worden , en  zulks , met  opzicht  tóe  onze 
Nationaale  Paarden,  ook  doorgaa,  zoo  zyn 
’er  egter , vooral  onder  de  Engelfche  enee- 
nige  Hoïftcinfche  of  Deenfche  Paarden  , 
by  welken  men  dit  fraai  noemt ; terwyl  men 
’t  als  iets  aan  dit  ras  eigen  aanmerkt:  ook 
word  dit  ras  hier  te  Lande  nog  al  onder  de 
Rypaarden  gezogt. 

Het  tegenovergeftelde  van  een  Ramsneus 
is  een  Ingevallen  Neus  of  Ingevallen  Hoofd. 
Zulk  een  Hoofd  heeft  dit  wanftal,  dat  het 
Neusbeen  hof  ingeboogen  zy;  ’t  welk  dan 
het  Paard  de  neusgaten  en  den  mond  verre 
vooruit  doet  iteeken.  Onze  Boeren  noemen 
’t  daarom  wel  eens  een  Varkensfnuit , dog 
meest  al  een  Dikneus ; dat  ester  ook  een  ge- 
it 3 ’ • brek 


HET 

TAAÏvD. 


Ramsneus . 


Ingevallen 

Hoofd. 


HET 

I'AAllD, 

Plathoofd. 


Smalkop. 


1 50  NATUÜRLYKE  HISTORIE 

brek  van  den  Neus  op  zig  zclven  is , als 
wat  laater  gemeld  zal  worden. 

Een  Plathoofd  is  mede  een  bekend  ge- 
brek ; daar  uit  ontftaande , dat  de  Masfeters 
of  de  Kaakfpieren , welken  in  alle  Dieren  de 
bolligheid  def  wangen  uitmaaken  , plat  en 
niet  bol  liggen.  Hier  door  word  cene  der 
fraaiftc  hoedanigheden  van  een  Paardenhoofd 
misvormd;  vooral  indien  het  tot  agter  aan 
de  kaaken  plat  blyft;  byzonder  ook,  zoo  de 
Kol , of  het  Neusbeen , van  boven  onder  aan 
lynrecht  en  plat  nederloopt : waarom  wy  het 
ook,  in' de  Plaat , op  beide  de  plaatfen  aan- 
geweezen  hebben.  Voorts  komt  hier,  on- 
der de  misvormingen  , nog  in  aanmerking 
een  Smalkop ; daarin  beftaande,  dat  de  Neus, 
de  Boven-  en  Onderlippen  , benevens  de 
overige  deelen  van  het  Hoofd,  buiten  den 
regelmaatigen  vorm  van  het  Hoofd  , ipits- 
agtig  en  fmal  töeloopen : van  waar  men  het 
ook  wel  Spitshoofd  noemt.  Ik  heb  aan  zulke 
Spits-  of  Smaikoppen  ook  wel  den  naam  van 
Mollenkoppen  hooren  geeven:  welke  benaa- 
nüng,  fchoön  niet  algemeen,  evenwel,  by 
vergelyking,  zoo  als  onze  Landzaaten  tog 
veel  i pre  eken  ? dit  wanftal  aanneemelyk  ge- 
noeg uitdrukt.  Dan  deeze  Mollenkoppen 
moeten  niet  verward  worden,  met  het  ge- 
brek, dat  men  Mollenheet  eigen tlyk  Spitsmui - 
zenbest  noemt;  en  dat  zich,  zoo  men  wil, 
door  cene  beet  van  de  Spitsmuis , of  Mol- 
muis , aan  de  Lippen  der  Paarden  zet.  Buiten 
deeze  wanftallen , die  aan  hetPIoofd  van  een 
Paard,  door  misvorming  der  Beenderen,  of 
der  Spieren,  veroorzaakt  worden,  zyn  ’er 


van  HOLLAND.  151 

ook  die  van  de  koleur  der  kol  afhangen,  ’t 
Is  overbekend  wat  men  by  onze  Landslieden 
door  een  Bles  voor  het  Hoofd  verflaat ; en 
men  heeft  het  al  van  oudsher,  gelyk  nog 
heden,  voor  iets  fchoons  gehouden,  wan- 
neer een  Paard  een  Bles , of  eene  witte  plek , 
die  wel  geproportioneerd  is,  voor  het  Hoofd 
heeft.  Dit  is  ook  de  reden  , dat  ’er  mis- 
fchien  geen  Volk  is , die  de  konst , om  zulke 
Blesplekken  te  maaken  , zoo  wel  verflaat, 
of  ten  minflen  oudtyds  verftaan  heeft,  als 
onze  Nederlanders.  Ze  wisten  die,  naam- 
lyk , toen  reeds  door  konst  te  doen  voortko- 
men, in  Paardenhoofden,  die  ze  natuurlyk 
niet  hadden.  In  de  oudftemy  bekende  Schry- 
vers  over  de  Paarden , vind  ik  beflendig  van 
deeze  konst  gewag  gemaakt:  en  men  ziet  dit 
in  zeker  Boekje , getyteld  Lusthof  en  Cureer  en 
der  Paarden , door  Mr.  Jacohus  de  Smet , van 
de  Ouden  overgenomen.  Als  deeze  witte 
Vlek,  wel  geproportioneerd,  en  even  Han- 
dig van  de  Star  af,  tusfchen  de  oogkasfen , 
tot  aan  den  neus,  langwerpig,  tot  op  den 
neus  fpits  eindigt;  dan  heet  men  dezelve  een 
Laaien  Bies : hierom  noemen  de  Franfchen 
zulk  een  Paard  un  Cheval  de  helle  face.  Maar 
is  het,  dat  de  Blesplek  eene  onregelmaatige 
gedaante  heeft,  en  zelfs  tot  aan,  op,  en  om 
de  oogleden  loopt , dan  houd  men  dezelve 
voor  een  gebrek;  en  men  noemt  zulk  eene 
Paardenkol,  Osfenkol  of  Blaarkops  welke  laat- 
Ae  benaaming  men  ’er  ook  aan  geeft,  als  de 
Kol  kaal  en  kort  is.  Vermoedelyk  is  dezelve 
daar  uit  ontftaan , dat  de  Blesmaakers  hunne 
konst  in  ’t  werk  wisten  te  Hellen,  door ’t 
K 4 ver- 


IIET 

PAARD. 


1 5*  NATUURLYKE  HISTORIE 

ket  verwekken  van  blaaren  of  builen.  Voeg 
T aard*  hier  by,  dat  onze  Boeren  by  ervaring  wee- 
ten , dat  de  zwarte  hairen  der  Koeien , die 
door  eene  zekere  ziekte  van  Etterbuilen, 
welke  zy  de  Blaar  noemen,  aangedaan  zyn, 
onregelmaatige  witte  vlekken  bekomen  , 
waar  op  het  hair  zelden  weder  groeit  : in  dien 
zin  zouden  zy  ook  veelligt  door  Blaarkop , 
in  een  Paard  , verftaan  , eene  kaale  witte 
kolplek  voor  het  Hoofd  van  een  Paard. 

Hang-oor.  Wat  nu  verder  aanbelangt  de  andere  wan- 
ftalligheden  , in  de  byzondcre  deelen  van 
een  Paardenhoofd,  deeze  raaken  inzonder- 
heid de  Ooren,  de  Oogen,  de  Neusgaten 
en  den  Mond.  Dus  heeft  men , met  opzicht 
tot  de  Ooren  een  gebrek,  dat  men  Hang - 
oor  of  Ezels-oor  noemt ; wanneer  de  Oo- 
ren, die,  in  welftandige  Paarden,  fteil  en 
leevendig  ftaan,  nederhangch ; ’t  zy  voor 
uit,  of  zywaards,  plat  uit  weiden;  of,  ’t 
geen  volftrekc  wanftallig  is , als  zy  plat  op  ’t 
Hoofd  over  ’t'  gehoor  heen  hangen , dat  cg- 
ter  zelden  gezien  word;  dit  noemen  de  Vrie- 
zen Oor-aar . Gemeener  is  het  Paarden  te 
ontmoeten , welker  Ooren , even  als  die  der 
Ezels,  zylings  platagtig  uitfteeken : dit  noemt 
men  ook  Zuil-oor  en  Druil- oor ; en  daar  bene-  * 
vens  heeft  men  nog  Gtmotfte  of  Kortooren, 
die  natuurlyk  ongemeen  kort,  of  door  af- 
fnyding  kort  gemaakt  zyn.  In  een  fraai 
Paard  worden  integendeel  fteile  fcherpvoor- 
mtfteekende  Ooren  eene  fohoonheid  ge- 
naamd; van  daar  heet  zulk  een  Paard , Stout - 
corig.  En  dit  is  inderdaad  een  teken,  dat 
tot. een  vry  gewis  fcewys  van  een  moedigen 

Ito  ut 


van  HOLLAND.  ï53 

ttout  Paard  verftrekt ; ’t  welk  onze  Natie 
zeer  wel  uitdrukt,  door  de  benaaming  van 
Kittel-oorig  Paard : waartegen  men  een  Paard 
Kreupel-oorig  noemt,  wanneer  de  Ooren  log 
hangen,  en  met  hetgeduurig  open  neer  buk- 
ken van  ’t  Hoofd  zich  beweegen , als  of  het 
Paard  kreupel  gong.  Eindelyk  brengt  men 
ook  nog  tot  de  gebreken  der  Ooren, de  Pa- 
vent of  Par  ; een  ondermynend  etteragtig 
gezwel,  dat  zig  zigtbaar  tusfchen  de  Oo- 
ren zet , wanftallig  flaat , en  vericheiden  on- 
gemakken te  wege  brengt. 

Zyn  dus  de  Ooren  aan  eenige  misvormin- 
gen onderhevig,  de  uit-  en  inwendige  ge- 
breken der  Oogen  zyn  niet  min  aanraerke- 
lyk.  Hier  toe  behooren  voornaamlyk  de 
volgende : Holle  Oogkuilen  of  een  Knok- oog , 
hier  in  beftaande,  dat  de  Beenkas  der  Oogen 
fterkbeenig  en  knokkig  uitfteekt.  Dit  is  by- 
zonder  den  zwaar  gebeenderden  eigen;  zoo 
ziet  men  ook  in  zulke  Menfchen , dat  hunne 
Oogen  forsch  en  diep  gekast  ftaan , en  zich  als 
’t  ware  ingezonken’  opdoen.  Onderfcheiden 
van  deezen  misfland  in  het  Oog  der  Paarden 
is  een  KlooUoog ; welke  benaaming  by  onze 
Boeren  aanduid,  dat  de  Oogkas  klecn,  maai- 
de Oogappel  groot  is , en  ft erk  uitpuilt.  Is, 
in  tegendeel , de  Oogappel  kleen , maar  het 
wit  van  ’t  Oog  Iterk  zigtbaar , en  knypen  de 
Wenkbraauwen  flerk  toe,  dan  zegt  men, 
dat  het  Paard  Varkens-oogen  heeft.  Zoo  wy- 
dcrs  de  koleur  van  den  Oogappel  eengroen- 
agtigen  weerfchyn  heeft,  dan  heet  het  Groen- 
oog;  is  dezelve  blaauwagtig,  en  helder  naar 
het  withe  llende,  dan  noemt  men  het  Glas - 


HET 

PAARD. 


Var  ent. 


Knok  oog. 


Kloot - oog. 


Varkens* 

oog.  • 


154  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  oog.  Dog  beide  deezc  laatfte  verfcheidenhe- 

vaakd.  den  zyn  geen  weezenlyke  gebreken  , ten 

zy  ze  in  die  gevallen  al  te  fterk  kenbaar  zyn. 
Éen  gebrek  van  meer  belang  vind  men  in  de 
zoogenaamde  Maan- oo gen ; dat  te  gelyk  een 
inwendig  en  uitwendig  gebrek  is , ’t  welk 
zig  op  verfchillende  wyzen  opdoet  , 
naar  maate  van  de  werking  der  zinkingftof- 
fen , die  nu  eens  op  de  traanklieren , en  dan 
op  den  Oogappel , het  netvlies  of  hoornvlies, 
vallen.  Hier  uit  ontftaan  dan  verfchillende 
verfchynfels  , als  witte  vlekken  , roofjes, 
puisten,  uitpuilingen  en  niet  zelden  geheele 
verzweeringen  ; naar  welken  dit  ongemak 
dan  ook  verfchillende  benaamingen  draagt. 
Over  ’t  algemeen  vertoont  dit  wanftal  zig 
uitwendig,  als  de  oogleden  van  het  Paard 
eenigermaate  zwellen,  en  als  ’t  ware  fluiten; 
het  hoornvlies  van  ’t  oog  blaauwagtig , en , 
om  zoo  te  fpreeken,  als  hoorn  verdikt  is; 
terwyl  het  oog,  het  christalynen  vogt  mede 
verdikt  zynde,  deszelfs  helderheid  verliest; 
waarby  dan  dikwerf  komt , dat  de  oogleden 
met  zugtige  rooven  bezet  zyn,  wanneer  men 
zulke  oogen  Leepoogen  of  Traangootig  noemt. 
Deeze  gebreken  aan  de  LOogen  der  Paarden 
zyn  hier  te  Lande  vry  gemeen ; om  dat  zeer 
veelen  onzer  Paarden  in  laage  landen  en  nioe- 
rasfige  weiden  graazen : waar  by  nog  komt , 
dat  veelen  onzer  Boeren,  (want  de  Stalhou- 
ders en  Paardenkoop ers  zyn  hier  omtrent  nog 
al  oplettende,)  de  Paarden  met  biesgras  of 
flegt  Hooi  voeren ; en  dezelve  in  dampige 
Stallen  by  het  Hoornvee  zetten;  welk  laat- 
fte hier  evenwel  het  minfte  leed  doet.  Men 

heeft 


van  HOLLAND.  155 

heeft  dit  ongeval,  zoo  ik  agte,  meest  te 
wyten  aan  gebrek  van  goed  en  genoegzaam 
Paardengras  en  Hooi  in  Holland , zoo  als 
onze  Boeren  zelven  het  maaien  en  gebrui- 
ken: welk  gebrek  veelen  verhelpen,  door 
goed  Paardenhooi,  dat  in  Vriesland,  Gel- 
derland, en  de  Generaliteit^  Landen,  die 
hoog  en  droog  liggen,  gewonnen  word. 
En  zoo  ’t  vermoeden  doorgaat,  dat  de  Paar- 
den, die  dit  eeton  , minder  aan  Maan-oogen 
onderhevig  zyn,  dan  dezulken,  die  zig  met 
ons  inlandsch  Koeien  hooi  geneeren , zou  dit 
der  nadere  opmerkinge  overwaardig  weezen. 
Ploe  ’t  zy,  het  (laat  my  althans  voor,  dat 
ik  meerder  Maan-oogige  Paarden  onder 
onzen  Boerenftand  gezien  heb,  dan  in  de 
Steden  en  by  de  Stalhouders , fchoon  ze  ook 
aldaar  gevonden  worden , en  mogeiyk  meer 
dan  hun  lief  is. 

Voorts  heeft  men  hier,  omtrent  deeze 
Maan-oogige  Paarden , of  wel  de  traanvioei- 
jing  dér Maan-oogftoffe , nog  aan  te  merken, 
dat  de  zinkingen,  aan  welke  de  Paarden  uit 
dien  hoofde  onderhevig  zyn , eenigziris  pe- 
riodiek of  beurtlings  wederkeeren.  Naar 
uicvvyzen  der  ojidervindinge  blyven  die  toe- 
vallen gemeenlyk  drie  wecken  weg,  enduu- 
ren  dan  weder  vier  of  vyf  dagen , zoo  dat 
zy  als  maandlyks  wederkeeren.  Zulks  heeft 
"fommigen  aanleiding  gegeven,  om  dit  aan 
dan  invloed  der  Maane  toe  te  fchryven : ’t 
welk  de  Heer  bourgelat  in  veele  op- 
zichten gegrond  wederlegt.  Doch  als  men 
begrypt,  dat  men,  van  de  Maandftondeii 
dpr  Vrouwen  fpreekende , niet  zo  zeer  ziet 

op 
♦ 


- 1IET 
PAARD. 


TIET 


PAABD. 


i J6  NATUURLYKE  HISTORIE 

op  de  Maan,  als  wel  op  de  Maand,  of  der- 
zelver  maandlykfche  wederkeering,  (van 
waar  ook  de  Ouden  deeze  Stonden  niet  Lu- 
nar  es , maar  Menfes , als  maandlyks  bedoe- 
lende , geheeten  hebben  ,)  zoo  valt  men 
zeer  ligt  op  de  gedagten , dat  Maan-ocg  in 
dit  geval  zooveel  zy  als  Maand-oog,  ter  be- 
noeminge  van  een  oog,  hetwelk  aanmaand- 
lykfchc  wederkeerende  uitvloeiingen  onder- 
hevig is.  Wat  wyders  den  invloed  derMaa- 
ne  op  eenige  gebreken,  of  natuureigen  wer- 
kingen der  dierlyke  Lichaamen  betreft,  wy 
durven  denzelven,  fchoon  die  aan  veelen 
beuzelagtig  fchyne,  nog  zoo  volftrekt  niet 
ontkennen,  omdat  wy  dien  invloed  ten  ai- 
lerduidelykfte  in  de  Planten  ontdekken.  Hoe 
verlicht  onze  Eeuw  ook  geagt  moge  wor- 
den, we  zyn  egter,  onzes  oordeels,  nog 
zeer  onbedreeven,  in  die  diepe  geheimep , 
welken  de  Ouden , ondanks  de  beuzelagtige 
byvoegfels  van  bygeloovigen  en  dweepers, 
zeer  verre  en  gegrond  gekend  hebben;  in 
die  geheimen,  welken  heden,  by  diepden- 
kende en  kundige  Lieden , nieuwe  onderwer- 
pen van  aandagt  worden.  Wanneer  men 
voortgaat  met  den  invloed  van  goede  en 
kwaade  lugt  naauwkeuriger  na  te  lpooren, 
^zal  men  ook  veelligt  nader  leeren  kennen, 
'welken  invloed  de  dampkring  der  Maane  en 
die  der  andere  Planeeten,  overeenkomftig 
met  het  gevoelen  der  Ouden,  op  onzen 
aardbol,  en  vervolgens  op  de dieriyTke lichaa- 
men , die  daar  in  leeven  en  zig  beweegen , 
liebbe.  Doch  het  is  myne  zaak  niet , daar- 
omtrent iets  te  beflisfen,  waarom  ik  zulks 

lie- 


van  HOLLAND.  157 

liever  in  het  midden  laate.  Met  meerdey 
grond  zou  men  zig  ftouter  durven  verklaa- 
ren , tegen  een  vooroordeel,  dat  by  onze 
Landlieden  al  zeer  algemeen  plaats  heeft. 
Veelen  naamlyk  gelooven  vry  vast , dat  pen 
Paard  des  nagts  fpooken  en  geesten  kan  ont- 
dekken; alsmede,  dat  een  Paard,  wanneer 
het  omtrent  eene  plaats  ryd  , daar  iemand 
vermoord  is  , of  daar  iemand  zig  verhan- 
gen heeft , ’er  niet  voorby  wil  , en  ge- 
wis fchigtig  word.  Ik  ben  eens  met  een 
Boer  gereeden  tot  op  de  hoogte  van  ze- 
kere buitenwooning,  daar  het  Paard  niet 
voorby  wilde:  het  Dier  was  inderdaad  zoo 
angftig,  dat  het  zweet  uitbrake.  Ik  vroeg, 
den  Voerman  en  Eigenaar  van  ’t  Paard 
naar  de  reden ; hy  wilde  my  verzekeren , dat 
het  Dier  aldaar  iets  ongewoons  zag,  ’t  welk 
hy  niet  kon  zien ; en  verhaalde  dat  hy  tel- 
kens, op  die  plaats,  die  ontmoeting  had: 
dog  dat  die  benaauwdheid  gedaan  was , wan- 
neer het  Paard  ’er  voorbygeleid  wierd.  Ik 
,kon  zulks  niet  gelooven,  en  fchreef  het  toe 
aan  de  eene  of  andere  ons  niet  in  ’t  oogval- 
lend ding,  daar  het  Paard  voor  fchrikte  en 
fchigtig  wierd.  Dan,  hoe  mooi  ik  ook  praat- 
te, ik  kon  den  Boer  niet  overtuigen;  hy 
hield  egter  aan , om  het  een  en  andermaal 
te  beproeven ; en  de  uitflag  was  telkens  even 
‘eens.  Ten  laatfte  vroeg  ik  den  Boer,  of  hy 
ooit  met  zyn  Paard  gehold  had ; ’t  antwoord 
was  ja;  „ ik  heb  ginder  met  de  kar  en  dit 
„ zelfde  Paard  in  de  floot  gelegen”.  Ik 
tragtte  hem  te  overtuigen , dat  dit  zekerlyk 
de  reden  van  deeze  benaauwdheid  was , en 

dat 


HET 

PAARD. 


HET 

PAARD. 


158  NATUURLYKE  HISTORIE 

dat  zyn  Paard  den  indruk  van  dat  ongeval 
by  zig  bewaarde.  De  Boer  gaf  my  flaauw- 
tjes  gelyk,  dog  hy  bleef  Rilzwygend  by 
zyn  gevoelen ; een  natuurlyk  gevolg  van  zy- 
11e  ligtgeloovigheid ; ’t  welk  ik  nog  eenigzins 
verfchoonelyk  agte,  om  dat  onze  VooVzaa- 
tcn  van  ouds  her  veel  bygeloovigheid  voor 
de  Paarden  hadden,  en  ’er  iets  Goddelyks 
in  Relden,  vooral  in  ’t  voorzien  van  het  toe- 
komende ; als  by  uitftek  bekend  is , door  de 
eerbied  onzer  Batavieren  voor  hunne  heilige 
witte  Paarden.  Dan  dit  in  ’t  voorbygaan.  Na  al- 
les wat  wy  tot  dus  ver  van  de  gebreken  der 
Paarden-oogen  gezegd  hebben, Raat  ons  nog 
te  melden,  dat  een  Paard  op  het  uiterlyke 
zeer  goede  Oogen  kan  vertoonen,  en  nog- 
tans  inwendig  blind  zyn;  waardoor  een  on- 
kundig Kopper  wel  eens  bedroogen  word. 
De  Paardenkoopers,dit  wel  weetendc,plaatfen 
daarom  het  Paard,  als  zy  hetkoopcn  willen, 
met  de  oogen,  in  een  helder  daglicht,  in 
den  zonnefchyn ; en  als  zy  een  aan  de  oogen 
gebrekkig  Paard  verkoopen  willen , zwenken 
zy  het , zoo  veel  hun  doenlyk  is , met  de 
oogen  naar  een  flaauwen  fomber  licht.  Voor 
’t  overige  valt  het  zeer  moeilyk,  alle  de  ge- 
breken der  Oogen  wel  te  kennen  , en  nog 
mocilyker , die  juist  te  befchryvcn.  De  ken- 
ners geeven  zig  in  dit  geval  veel  moeite  om 
alle  de  deelen  van  een  Paarden- oog  naauw- 
keurig  te  ontvouwen , en  ’t  zelve  in  alles 
met  een  Menfchen-oog  te  vergelyken ; zoo 
om  daaruit  de  gebreken  te  verklaaren,  als 
tevens  om  na  te  gaan,  wat  men  te  denken 
hebbe  van  het  vergrootende  vermogen  van 


van  HOLLAND.  159 

’t  gezigt  der  Paarden , cn  hun  fcherp  zien  in 
den  duisteren  nagt.  Maar  wy  zouden  te 
breed  uitweiden,  wanneer  wy  op  alle  zoda- 
nige byzonderheden  ftaan  wilden  blyven; 
waarom  wy,  zulks  ter  zyde  Hellende , liever 
overgaan  tot  het  befchouwen  der  gebreken 
van  den  Neus* 

Wanneer  de  Neus,  of  dat  gedeelte,  waar 
aan  de  Neusgaten  zyn,fterk  uitpuilt,  en  het 
Hoofdgeftel  voor  ’t  overige  wel  zy,  dan 
noemt  men  het  een  Dikneus  of  Dikmond ; 
als  de  Bovenlip  daarby  zeer  breed  is , heet 
het  ook  wel  een  Koeneus ; en  de  benaaming 
van  Smalneus  geeft  men  aan  een  Paard, 
welks  Neus  in  tegendeel  fpits  en  fmal  is. 
Daarbenevens  houd  men  een  Neus,  welks 
Lugtgaten  langwerpig  en  klein  zyn,  voor 
geen  goeden  Neus.  Men  noemt  dit  gebrek 
een  Damp-  of  Dompneus ; om  dat  de  adem- 
liaaling,  welke  de  Paarden  fterkst  door  den 
Neus  verrigten , dan  korter  en  met  een  dam- 
pig blaazen  gefchied.  Even  zoo  houd  men 
het  vooreen  llegten  Neus,  als  de  Neusgaten 
geheel  wyd  zyn,  of  de  wanden  van  den 
Neus  fterk  uitpuilen,  en,  als  ’t  waré.,tegens 
de  Bovenlip  uitkrullen : dit  noemt  men  een 
een  Koker  neus  of  Wydneus . Hier  benevens 
fpreekt  men  ook  van  Roodneuzen ; dog  dft 
komt  niet  voor  als  een  gebrek , maar  als  ee~ 
‘ne  fraaie  hoedanigheid  van  den  Neus,  waar 
door  men  het  inwendig  roode  vleefchige  ge- 
deelte, by  de  ademhaaling,  duidelyk  in  den 
Neus  zien  kan;  vooral  wanneer  de  Paarden 
proesten  of  briefchen.  Dit  is  dat  vuur, 
waarop  de  Poeëten,  als  zy  het  briefchen  der 

moe- 


II  ET 
PAARD. 


Dikneus , 


HET 

taard. 


Droes, 


160  NATUÜRLYKE  HISTORIE 

moedige  Paarden  befchryven , doelen  ; ’t  welk 
hen  doet  zeggen,  het  Ros  blaast  vuur  uitzy- 
ne  Neusgaten . Op  eene  dergelyke  wyze  zegt 
men  ook  van  Paarden , die  in  ’t  loopen  het 
Hoofd  hoog  ophouden , en  den  Neus  voor- 
uitfteeken,  dat  zy  Neus  - windrig  zyn,  dat  is 
den  Neus  onder  wind  houden.  Voorts  telt 
men,  onder  de  uitwendige  wandaden  van 
den  Neus,  even  als  in  de  Maan-oogen  de 
uitvloeijing  der  Traankliervogten , in  den 
Neus  de  onregelmaatige  uitvloeijing  van  het 
Spot,  veroorzaakt  door  den  Droes ; eene 
k\vaa! , onzen  Nationaalen  Paarden  zoo  al- 
gemeen, dat  ik  ’er  noodwendig  iets  van  die- 
ns te  zeggen. 

Onze  Hollanders  geeven  den  naam  van 
Droes , in  ’t  algemeen , aan  die  ziekte , welke 
zig,even  als  inde  Mcnfchen , door  alle  teke- 
nen van  verkoudheid  en  verftopping , in  de 
fnotklieren,  vertoont.  Men  ontdekt  dan, 
aan  de  holligheid  der  kaaken,  eerst  eene 
foort  van  zwelling , of  een  eigentlyk  klierge- 
zwel; daar  na  eene  ligte,  voorts  eene  dik- 
ker, en  ten  laatftc  eene  bedervende  roof- 
maaken.de  ftoffe,  die  uit  den  Neus  vloeit, 
en  de  fnotklieren  en  vliezen  aandoet.  Ge- 
merkt nu  deeze  ftoffe  zoo  verfchillende 
voorkomt,  en  by  veroudering  der  kwaaie 
verdikt,  zoo  heeft  men  aan  deeze  ziekte  on- 
derfcheidende  behaamingen  gegeeven ; men 
fpreekt  van  een  goeden  ^ van  een  kwaaden,Qn 
van  een  valfchen  Droes . Door  den  goeden 
Droes  verhaat  men  die  uitwerkzels  der  ver- 
koudheid of  fnotverdikkingr,  welke  zigfpoe- 
dig  ontlast;  het  zy  door  eene  vroegtydige 

ry- 


van-  HOLLAND.  161 

rype  etterwording,  by  wyze  van  eene  zweer 
tusfchen  de  kaaken;  of  door  eene  werkely- 
ke  ontlasting  van  rypen  fnot-etter  uit  den 
Neus ; waar  door  de  DroesftofFe  zig  dan  als 
met  geweld  ontlast;  dat  te  gelyk  de  kwaal 
in  den  grond  geneest; zoo  dat  ’er  geêne  ver- 
dere deelen  meer  door  aangedaan  worden. 
Maar  deeze  gefteldheid  Haat  over  tot  een 
kwaaden  Droes , als  die  verder velyke  ftoffen 
zig  niet  fchielyk  genoeg  kunnen  ontlasten ; 
of,  uit  eene  al  te  fcherpe  ftoffe  beftaande, 
de  tedre  Leevensdeelen  van  de  borst,  de 
lugtpyp  of  longader,  en  byzonder  de  longen 
aandoen.  ’t  Is  deeze  Droes,  dien  men  wil, 
dat  voor  anders  gezonde  Paarden  befrnette- 
lyk  zou  weezen.  Wat  eindelyk  nu  nog  den 
yalfchen  Droes  betreft;  onder  deeze  benaa- 
ming  bedoelt  men  eene  ligte  wederagtige 
vloeijing  uit  den  Neus,  welke  fchielyk  op- 
houd; dewyl  de  Droesftoffen  zig  niet  zoo 
zeer  in  den  Neus , als  wel  in  een  of  ander 
gedeelte  van  het  Lichaam,  daar  ze  zig  vast- 
gezet hebben,  ontlasten.  Deeze  kwaal  is 
dus  wel  een  gevolg  van  de  droezigheid ; maar 
ze  is  valsch  en  misleidende,  ten  opzichte 
der  gewoone  plaatfing  van  den  Droes.  Veel- 
al ontdekt  men  deeze  verplaatfing  aan  den 
Hals;  waarom  de  Ouden  dien  Droes  Klier - 
Jlrang  en  Hals-Jlrang , of  Droes  van  den  Halsy 
noemden;  mitsgaders  Maan-firang , om  dat 
de  Droesftof  zig  ook  wel  in  het  vet  derMaa- 
nen  vastzet.  Wyders  doet  deeze  Droes  dik- 
werf, en  wel  doorgaans,  de  klieren  aan  de 
keel  aan;  waarom  men  dit  ongemak  dznkeel- 
klieren  noemt.  Voorheenen  vermengde 
IV.  deel.  L men 


HET 

TAARD. 


162  natuurlyke  historie 

ret  men  deeze  toevallen  met  de  waare  Droes- 
p,\ard.  ziekte ; of  men  benoemde  dezelven  met  den 
naam  van  Strangilioen  en  IVurg , om  dat  ze 
de  keel  als  ’t  ware  Stranguleeren  of  verwur- 
gen. 

Midlerwyl  is  dit  zeker,  dat  deeze  ziekte, 
onder  welke  benaaming  zy  dan  ook  voorko- 
me,  eene  van  de  algemeen  gedugtfte  en 
gevaarlykfte  ziekten  der  Paarden  is;  waar- 
om meest  alle  Europifche  Natiën  zig  op  de 
rechte  kennis  en  geneezing  deezer  ziekte 
toegeleid  hebben.  Ze  fchynt  ook  by  uitnee- 
mendheid  in  dit  ons  Gewest  te  gras fe eren  ; 
en  ’t  is  bekend,  dat  ’er  fomtyds  geheele 
Stoeteryen  hier  te  Lande,  ja  zelfs  onze  Rui- 
terftallen,  deerlyk  mede  befmet  zyn  ge- 
weest. Maar,  of  men  dit  moet  houden  voor 
eene  pestagtige  befmetting,  dan  wel  voor 
eene  gemeene  grasfeerende  ziekte,  die  uit 
gebruik  van  kwaad  voedzel  en  algemeene 
oorzaaken  ontftaat,.  is  zeer  twyffelbaar ; ’tis 
althans  tot  nog  niet  beOist.  ’t  Ontbreekt  ons, 
uithoofde  van  dit  alles,  niet  aan  verfchil- 
lende  gevoelens,  vvaarneemingen , en  opga- 
ven van  Geneesmiddelen , nopens  deeze 
ziekte  der  Paarden.  De  Schriften  van  vroe- 
ger en  laater  tyd  leveren  hier  omtrent  een 
ruimen  voorraad;  des  ik  my  weldra,  zoo  ik 
hier  dieper  in  wilde  treeden,  zoüde  begee- 
ven  in  eene  zee  van  verfchillende  gevoelens, 
en  opgaven  van  remedien , welken  meeren- 
deels  naar  elkander  uitgefchreevenzyn.  Van 
dit  algemeene  Pag  van  Schriften , wil  ik  eg- 
ter,  by  uitftek,  uitgezonderd  hebben,  het 
'Berigt,  dat  de  beroemde  Hoogleeraar  pe- 
trus 


van  HOLLAND.  163 

trus  camper,  wegens  deeze  ziekte , op- 
gefteld  heeft.  Zyn  Hooggeleerde  naamlyk, 
die,  met  een  Mannelyken  yver  voor  ’s 
Lands  welzyn  bezield,  alles,  wat  hem  ee- 
nigzins  kan  opwekken,  vooral  in  ’t  Ontleed- 
kundige, grootmoedig,  welbedreven,  en 
met  eene  onvergelykelyke  handigheid,  ter 
uitvoeringe  brengt , heeft , by  veele  andere 
Verhandelingen , die  de  waare  Veek linde  be- 
treffen , ook  nog  gevoegd  een  kort , dog  al- 
lerbondigst,  en  op  de  ondervinding  fteunend 
Vertoog,  nopens  den  Droes  der  Paarden. 
Die  ervaren  ontleed- en  ziektekundige  Heer 
is  van  een  gevoelen , waar  aan  ik  volftrekt 
myn  zegel  hange;  te  weeten,  dat  deeze 
ziekte  zoo  algemeen  befmettend  niet  is , als 
men  gewoonlyk  voorgeeft,  fchoon  ze  toe- 
vallig befmettende  zoude  mogen  heeten* 
Het  gaat  hier  mede,  even  als  met  verfchei- 
den  andere  ongefteldheden  der  Menfchen. 
Men  kan  ongetwyffeld , wat  men  ook  voor 
’t  tegendeel  te  berde  zou  willen  brengen, 
op  goede  gronden  bewyzen  , dat  zwaare 
verkoudheden , en  zelfs  dc  bytende  humeu- 
ren , niet  befmettend  zyn;  als  men  zig  niet 
roekeloos  aan  die  gevaaren  blootflelt , welken 
men  in'  gemeens  huishoudens  veelal  in  den 
wind  Haat.  Buiten  dit  zou  men , dunkt  my , 
wel  ftaanJe  kunnen  houden , dat  ’er  bykans 
geens  ziekte  zy , welke  men  niet  aan  ande- 
ren zou  kunnen  mededeelen.  Zoo  zal,  by 
voorbeeld , een  teeringagtig  Lichaam  een  an- 
der , door  kusfen  en  byflaapen , befmetten : 
men  zal,  door  ’t  kusfen,  het  fpeekfel  van 
een  ander  overneemende , gevaar  loopen  van 
L 2 on- 


HET 

PAARD 


i<?4  NATUURLYKE  HISTORIE 

x:et  ongevallen , die  anders  niet  befmettend  zyn  r 
paard,  fchoon  men  de  Koorts  niet  voor  volftrekt 
befmettend  houde , zal  egter  dikwils  iemand , 
die  geene  Koorts  heeft,  ’er  van  aangedaan 
worden , als  hy  zig  geftaadig  by  de  uitwaas- 
femingen  van  den  zieken  ophoud;  waar  van 
anderen  integendeel  niets  weeten : en  zoo 
word,  gelyk  bekend  is,  Kervel,  en  ande- 
re groente,  in  kooper  gekookt,  fchadelyk. 
’t  Komt  ’er  gevolglyk  maar  op  aan, dat  men 
het  onderfcheid  tusfchen  algemeen  of  toe- 
vallig befmettend  flegts  wel  in  ’t  oog  houde : 
gemerkt  alle  ziekten , die  niet  algemeen  be- 
fmettend genoemd  mogen  worden , het  nog- 
tans  kunnen , en  ook  daadlyk  zyn , in  by- 
zondere  omftandigheden , en  vooral  door 
verzuim, onagtzaamheid  en  dergelyken.  Zoo 
heeft  men  ook  in  dit  geval,  gelyk  defchran- 
dere  camper  zeer  wel  aanmerkt,  den 
Droes  der  Paarden  te  befchouvven ; als  die 
dikwerf  daaruit  ontftaat,  dat  men  niet  be- 
hoorlyk  let  op  de  zuivering  van  het  gebit  en  de 
ftallen;  dat  togaltyd  in  ’t  gemeen  nadeelig  is, 
Zyn  Ed.  bevestigt  dit  door  eene  goede  proef ; 
welke  duidelyk  toont,  dat  deeze  ziekte  niet 
befmet,  door  eene  algemeene  aandoening, 
of,  by  manier  van  eene  pestagtige  befmet- 
ting ; maar  dat  ze  befmetten  kan , door  ee- 
ne byzondere  toevallige  inneeming  der  be- 
dorven floffe ; op  hoedanig  eene  wyze  zulks 
in  de  meeste  ziekten  plaats  zou  kunnen  heb- 
ben. 

Byaldien  men  een  Lyder,  (zoo  ’t  anders 
geoorlofd  ware  de  proef  te  neemen,)  diet 
eene  oabefinetbaare  Koorts  had,  in  ’t  hevi- 
ge 


van  HOLLAND.  165* 

ge  der  Koortfe  bloed  aftapte , en  men  dat 
bloed  een  gezond  Mensch  te  drinken  gave, 
zoii’er  veelligt  eene Koorts  op  volgen;  doch 
in 'dat  geval  zou  die  Koorts  niet  befmettend 
zyn  door  uitwendige  aandoening , maar 
door  ftoflyke  inneeming.  En  dit  kan  “haar 
myn  inzien  ook  liet  geval  weezen  by  den 
kwaaden  Droes  in  de  Paarden,  als  zy  ’er 
op  de  ftallen  van  aangedaan  worden.  Daar- 
benevens  kan  ’t  ook  zeer  wel  zyn , dat  dee- 
ze  kwaal,  fomtyds,  ontftaat  uit  de  kwaade 
lugt,  en  liegt  voedfel;  doch  dan  komt  zulks 
niet  voor  als  eene  overgaande  fmet,  maar 
als  eene  kwaal , die  uit  eene  algemeene  oor- 
zaak voortfpruit.  Dan  ik  geef  deeze  myne 
gedagten  voor  eene  betere  gisfing.  Intus- 
fchen  Haat  het  by  my  vast,  dat  de  oorzaa- 
ken  der  verkoudheden,  Scorbutike  ziekten, 
en  daar  uit voorspruitende  kwaaien,  hier 
te  Lande,  en  in  veele  Europifche  Gewes- 
ten, grootlyks  te  zoeken  zyn,  in  den  in- 
vloed van  het  Klimaat,  en  de  verzuimde 
yoorbehoedingen  tegens  de  Noordewinden , 
enz. , mitsgaders  dat  de  Paarden , met  op- 
zigt  tot  den  kwaaden  Droes,  voor  deeze 
porzaaken  zeer  vatbaar  zyn.  Uit  dien  hoof- 
de zyn  dezulken,  die  hunne  Paarden  zorg- 
vuldig behandelen,  gemeenlyk  zeer  oplet- 
tend, dat  ze  dezelven  voor  togt,  fchielyke 
opdrooging  van  zweet , en  inzonderheid  voor 
eene  dampige  Lugt,  tragten  te  behoeden. 
Een  regtfchapen  Voerman , of  kundig  Hol- 
landfche  Boer , zal  zyn  Paard  niet  dan  lang- 
zaam in  ’t  zweet  ryden , en  het  daar  in  hou- 
den : vervolgens  zal  hy , aan  eene  Pleister* 
L 3 plaats 


HET 

TAARD. 


166  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  ‘plaats  komende,  zyn  Paard  niet  alleen  ter- 
faard.  ftond  dekken , maar  te  gelyk  ook  naauvvkeurig 
agt  geeven  op  den  ftreek  van  den  wind.  In- 
dien het  hard  waait , zal  hy  het  in  de  Stal 
ryden , of  met  het  gat  tegens  den  wind  zet- 
ten; om  dus  te  verhoeden  dat  het  Paard  niet 
tegen  den  wind  uitblaaze;  op  dat  het  niet 
vatbaar  zy  voor  togt  en  verftopping , welke 
het , door  het  inademen  en  tegen  windftaan , 
kan  bekomen.  Onze  Hollanders,  die  tog 
voor  geene  Natie  in  alles , wat  den  Vee-  en 
Paardenhandel  betreft,  behoeven  te  zwig- 
ten,  hebben  deeze  oplettende  voorzorg  zelfs 
tot  de  plaatfen  hunner  Stellingen  uitgebreid. 
Men  maakt  hierom  in  Holland , aan  en  by 
de  Herbergen  en  PI  eis  ter  plaatfen , de  Stal- 
len met  twee  uitgangen ; en , zoo  ’t  kan 
zyn,  minst  Noord,  Noord-oost  en  Noord- 
westelyk;  welke  plaatfing  men  ook  ten  aan- 
zien van  de  Veeftallen  in  aanmerking  neemt. 
Wanneer  men  by  eene  Herberg  in  zulk  een 
Paardenftal  ingereeden  is , fluit  men  de  deur  aan 
dewindzyde,  en  men  opent  de  andere  deur, 
door  welke  de  Lugt  vry  inkomt.  Dit  is  genoeg- 
zaam algemeen  in  gebruik , en  men  kan  ’er  dra 
aan  befpeuren,  of  een  Voerman  al,  of  niet, 
oplettend  op  zyne  Paarden  is.  Onze  Hol- 
landfche  Boeren,  eenige  zorgeloozen  uitge- 
zonderd, liaan  alles,  wat  hier  toe  betrek- 
king heeft,  ten  naauwkeurigfte  gade;  zy 
brengen  hun  Paard,  als  ’t  wel  gereeden 
heeft,  altoos  op  Stal,  en  nooit  zullen  zy 
het,  ten  zy  by  ftil  en  heet  weer,  ter  weide 
jaagen,  zonder  het  eerst,  zoo  als  men  ’t 
noemt,  te  laaten  uitblaazcn,  en  het  zweet 

op- 


van  HOLLAND.  167 

opdroogen.  Zoo  bevestigt  de  ondervinding 
myne  gedagten , dat  het  van  veel  aanbelang 
zy , een  Paard  voor  de  verkoudheid , (welke , 
mar  myn  inzien , het  begin  van  den  Droes 
is ,)  te  bewaaren.  Wil  men  nu , in  aanmer- 
king neemende , dat  deeze  ziekte  het  eene 
jaar  fterker  en  algemeener  grasfeert , dan 
het  andere , een  flap  verder  treeden ; zulks 
baart  hier  geene  zwaarigheid,  met  opzicht 
tot  het  gemelde  natuur Jyke  gevolg.  Wy 
weeten,  welke  algemeene  uitwerkingen  de 
Noordewinden , Zeedampen,  Nevelen,  en 
natte  of  koude  Zomers  op  de  Menfchen , nu 
over  een  geheel  Land,  dan  over  eene  by- 
zondere  flreek  hebben.  Dit  is  bovenal 
hier  te  Lande  bekend ; en  ’t  kan  derhalvea 
niemand  vreemd  voorkomen , dat  ’er  ook  de 
Paarden  vatbaar  voor  zyn;  te  meer,  daar 
men  wel  volflrekt  kan  zeggen , dat  ’er  on- 
danks hunne  flerkte,  geene  Dieren  gevon- 
den worden,  welken  korter  van  adem  zyn. 
Hierom  houden  de  Roskammers , Voerlie- 
den en  Harddraavers  het  voor  een  der  al- 
iergrootfte  verdienflen  van  een  Paard,  wan- 
neer het,  zoo  ais  zy  ’t  heeten,  een  langen 
afem  heeft.  Een  mensch  zelve  kaii,  uit 
hoofde  van  eene  vryer  ademing,  het  op 
den  duur  tegens  een  Paard  uithouden:  een 
zeker  Turkfche  Basfa  liet  een  Jongeling  van 
die  Natie  om  hals  brengen , om  dat  dezel- 
ve zyne  Paarden  altoos  voorby  ftreefde ; eii 
een  zyner  beste  Paarden , op  zekeren  tyd , 
in  een  wedloop  tegens  deezen  jongeling,  zig 
doodliep.  Als  men  dit  en  ’t  verdere  natuur- 
geitel  van  een  Paard  in  ’t  oog  houd,  en  te- 
L 4 vens 


HET 

PAARD 


163  NATUURLYKE  HISTORIE 

hst  vens  let  op  de  oorzaaken , die  den  Droes  in 
pAAitD.  dit  Land  te  wegen  brengen,  dan  ziet  men 
wel  dra  ten  duidelykfte , dat  de  meerdere  of 
mindere  algemeenheid  van  deeze  kwaal  ge- 
heel en  al  afhangt  van  de  meer  of  mindere 
kwaade  gefteldheid  der  Lugt,  of  derzelver 
invloed  op  de  kruiden  en  de  flootwateren , 
die  zy  eeten  en  drinken.  Voeg  hier  by  dat 
de  Honigdauw,  als  dezelve  brandig  en  {tin- 
kende is, ’er  misfchien  ook  in  kan  medewerken. 
Kortom  de  oorzaaken  van  den  Droes  der 
Paarden  ,zyn  dezelfde,  die  in  de  Men- 
fchen,  meer  of  min  algemeen,  eerst  ver- 
koudheid , voorts  zwaare  verftoppingen  , 
vervolgens  by  toeneeming  fcherpe  vogten, 
rooven  in  den  Neus  en  op  de  Longpyp  ver- 
wekken ; en  eindelyk  door  Teering  gevolgd 
worden.  Het  grootfte  onderfcheid  van  de 
werking  der  kwaaie  ontftaat  uit  het  verfchil- 
lende  Beengeftel  in  ’t  Hoofd;  van  waar  ze, 
by  de  Paarden , haare  voornaamfte  zitplaats 
heeft  in  den  Neus  en  de  Keelklieren ; gelyk 
de  kundige  la  fosse  getoond  heeft;  het 
welk  hem  de  infnyding  en  infpuidng  in  de 
Neusvliezen  en  Klieren,  als  een  heilzaam 
middel  ter  geneezinge , doet  aanpryzen.  Dog 
dit  betreft  alleen  het  Hoofd;  de  bykomende 
toevallen  zyn  van  een  anderen  aart.  ’Er 
zyn  tegens  deeze  Paardeziekte  ontellyke  uit- 
en inwendige  hulpmiddelen  uitgedagt,  en 
?er  worden  nog  dagelyks  nieuwe  gezogt; 
dan  wy  kunnen,  ter  oorzaake  van  derzel- 
ver menigvuldigheid , ons  hier  mede.  niet 
ophouden.  Alleenlyk  zy  nog  gezegd,  dat 
onze  Landlieden  ’er  gemeenlyk  baat  by  vin* 


van  HOLLAND.  169 

den , als  zy  het  Paard  aan  ’t  zweeten  kun- 
nen krygen , en  vervolgens  de  ettermaaking 
en  fnot  ontlasting  bevorderen ; waarom  de 
Theriaak  , na  eene  aderlating , by  onze 
Voorzaaten  reeds  als  het  beste  middel  be- 
kend was ; voorts  houd  men  een  warme  Stal , 
mits  dat  ’er  Lugt  zy , voor  zeer  goed.  Ge- 
lust het  iemand  wyders  de  hulpmiddelen  te- 
gen den  Droes , en  deszelfs  behandeling  te 
beftudeeren ; hy  kan  ten  overvloede  te  recht 
raaken , in  eene  menigte  van  oude  en  nieu- 
we boeken , die  over  de  Paarden  gefchreven 
zyn.  De  nieuwere  Schryvers  verleenen  ons 
zekerlyk  desaangaande  veele  leerzaame  op- 
merkingen ; dog  ’er  zyn  ook  verfcheiden  ge- 
meene  oude  boekjes,  die  doorPaardenmees- 
ters  en  Smeden  gefchreeven  zyn ; welken  , 
hoewel  niet  van  een  kiefchen , maar  in  ter 
gendeel  ilegten , en  nu  en  dan  plompen  ja 
beuzeligen  ftyl , egter  eene  reeks  van  welge- 
nomen  ondervindelyke  proeven  behelzen, 
waar  van  onze  Boeren  zig  nog  heden  met 
vrugt  bedietien.  Ook  is  het  niet  zeldzaam , 
te  ontdekken , dat  fommigen  van  de  nieuwer 
en  zoo  genaamde  geleerder  Schriften  wee- 
zenlyk  niets  anders  zyn , dan  dergelyke  ou- 
de boekjes,  in  een  nieuw  kleed  verplooid. 
En  zoo  heeft  men,  in  den  tegenwoordigen 
tyd , in  ons  Holland  en  Vriesland , als  mede 
in  de  andere  Provintien , byzonder  in  Gel- 
derland, zeer  ervaren  Paardenfmeden.  Ik 
heb  ’er  hier  en  daar  op  de  Dorpen  gevon- 
den , die , uit  eigen  ondervinding , zeer  bon- 
dig over  het  ftuk  der  Paar denziekten  wisten 
te  fpreeken;  en  ik  ken  ’er,  daar  zelfs  be- 
L 5 dree* 


HET? 

PAAUD4  ' 


TIET 

ÏAARD. 


170  NATUURLYKE  HISTORIE 

dreeven  Pikeurs  of  Stalliouders  mede  te  raai- 
de gaan ; en  van  welken  zy  met  goed  ge- 
volg geholpen  worden.  Te  Voorfchoten 
woont  nog  heden  een  Smit,  diende  Pikeurs, 
mitsgaders  de  Ruiters  in  ’s  Hage  en  Leiden, 
in  dit  geval  voor  een  Profesfor  houden;  een 
Man  van  geen  geleerdheid,  maar  van  veel 
ondervinding,  gezond  oordeel,  natuurlyke 
opmerking,  en  kundigheid  in  oude  proefnee- 
mingen.  Dan  dit  in  ’t  voorbygaan. 

Naast  den  tot  dus  ver  befchouwden  Droes 
komt  de  dampigheid  in  aanmerking.  Deeze 
kwaal  is  ingelykszeer  algemeen,  ja  misfchien 
Landeigen  aan  onze  Paarden;  en  ze  is, 
fchoon  niet  zoo  oogenbliklyk  gevaarlyk, 
nogtans,  by  toeneeming,  gedugt  genoeg. 
Een  Paard  heet  dampig,  als  het  met  moeite 
ademhaalt;  vooral,  wanneer  het,  in  ’t  loo- 
pen,  of  arbeiden,  benaauwd  fnoeft,  en 
zwoegende  voortgaat.  Men  bemerkt  dan 
ook  eene  fpanning  in  de  Neusgaten;  die 
het,  by  korte  tusfchenpoozingen , ter  uit- 
blaazinge  van  den  adem , met  geweldige  uit- 
zettingen, zeer  fterk  fpant;  waar  mede  tel- 
kens eene  drooge  kug , of  een  fchraale  hoest , 
vergezeld  gaat.  Daar  benevens  gefchied  de 
uitblaazing  van  den  adem  met  een  zigtbaar 
geweld;  dat  men  vooral  des  Winters  ten 
fterkfte  gewaar  word ; terwyl  het  Paard  als 
een  zwoegend  zweet  uitzweet;  naar  welk 
dampen  men  deeze  kwaal  dampigheid  noemt. 
Men  vergelykt  dit  ongemak  best  by  de  aam- 
borftigheid  der  Menfchen;  en  de  geheele 
daöipziekte  in  de  Paarden  is  niets  anders, 
dan  Aamborftigheid.  Ook  ontftaat  ze,  ge- 


van  HOLLAND. 


]yk  in  de  Menfchen , voornaamlyk  uit  twee 
oorzaaken:  te  weeten,  uit  de  natuurlyke 
gefteldheid  van  de  Borst  en  de  Longen , of 
verouderde  overblyffels  van  verkoudheid, 
en  ook  wel  uit  een  onderdrukkenden  arbeid, 
kwaad  voedfel  en  dergefyken.  De  eerfte 
oorzaak , die  van  de  natuurlyke  gefteldheid , 
is  te  vinden  in  eene  platte  of  naauwe  borst , 
korten  hals , verkeerden  hals , en  aangewassen 
Longen . Hierby  komt,  buiten  de  verou- 
derde overblyffelen  van  verkoudheid,  als 
eene  tweede  oorzaak,  een  onderdrukkende 
arbeid.  W anneer  men  het  Paard  te  lang  doet 
loopen ; of  het  zelve  boven  zyne  vermogens 
vergt , dan  krygt  het  eene  verfty ving  in  de 
Borstfpieren ; dit  noemen  onze  Hollanders 
het  Paard  in  de  Borst  ryden.  Als  men  het 
ook  te  fterk  tegens  den  wind  in  ryd,  dan 
word  het , door  eene  verdrukking  in  de  klap- 
vliezen der  Longen,  in  de  vrye  oeffening 
der  ademhaalinge  belet.  Het  een  en  ’t  an- 
der legt  den  grond  tot  dampigheid,  en  zoo 
veroorzaakt  men  dezelve  ook  meermaals, 
door  veel  en  hard  op  ftaivige  wegen  te  ry- 
den. Dit  is  iets , waarop  onze  Boeren  veel 
meer  letten  dan  de  Stedelingen,  ja  zelfs  de 
Voerlieden , wel  denken.  Geen  Boer , althans 
?t  is  my  genoegzaam  algemeen  zoo  voorge- 
. komen  , zal , op  drooge  ftuivige  wegen , 
kort  agter  een  voorloopend  rytuig  ryden : 
hy  legt  het  ’er  integendeel  op  toe , om , als 
hy  een  ander  rytuig  bruien  wil,  voor,  of 
op  de  ftuifzyde  te  komen ; en  moet  hy  ag- 
ter blyven , dan  zal  hy  zoo  verre  agter  bly- 
ven , dat  zyn  Paard  buiten  het  ftuiven  zy. 

On- 


HET 

PAARD, 


het 

PAARD. 


Verkeerds 

Hals. 


Korthals. 


j?2  NATUURLYKE  HISTORIE 

Onkundige  Stedelingen  zyn  ’er  dus  wel  eensr 
mede  gebruid;  maar  kundige  Koetziers  en 
Voerlieden,  die  dit  ook  zeer  wel  weeten, 
letten  ’er  insgelyks  zorgvuldig  op.  Behalven 
dit  ftof  der  wegen , brengt  ook  tot  deeze 
kwaal  niet  weinig  toe , flegt  en  vooral  ftoffig 
hooi ; waar  van  het  Paard , by  deszelfs  ge- 
bruik , vry  wat  in  de  Longpypen  opflurpt ; 
het  welk  de  Longen  verftopt , hoest  veroor- 
zaakt, en  de  dampigheid  te  wege  brengt. 

Deeze  zyn  de  voornaamfle  oorzaaken  van 
dit  ongemak,  en  voor  ’t  overige  is  het  uituit- 
terlyke  kentekenen  zelfs  kenbaar,  dat  een 
Paard  ’er  natuurlyk  aan  onderhevig  moet 
worden.  Byaldien  het  Paard  een  verkeerden 
Hals  heeft,  dat  is,  als  de  Hals,  in  Rede 
van  welftandig  naar  het  hoofdftel  te  loopen , 
wanftallig , fmal  en  naauw  in  waards  tekent; 
zoo  dat  men  de  Longepyp  digt  op  de  huid 
zie  of  voele : en  als  daarenboven  die  ver- 
keerde Hals  kort  tegens  de  borst  uitpuilt, 
gelyk  dezelve  zig  in  onze  Figuur  opdoet, 
dan  is  men  zeker,  dat  het  Paard,  zoo  ’t 
niet  alrede  aamborftig  is,  zulks  door  dentyd 
worden  zal.  In  dien  toeftand  kan  niet  al- 
leen de  Longepyp,  maar  zelfs  kunnen  de 
borstfpieren  de  ademhaaling  niet  behoorelyk 
bevorderen ; deezen  verdikken  ook  als  ’t 
ware , en  verliezen  hunne  leenigheid ; welk 
wanftal  men  Hardhals  noemt.  Zoo  is  ook 
de  Korthals , (een  der  wanftal ligfte  uiterlyke 
gebreken  van  een  Paard ,)  die  veelal  by  de 
geboorte  gevormd  is,  een  vry  zigtbaar teken 
van  aamborftigheid : even  als  het  genoegzaam 
doorgaat,  dat  Lieden  van  een  kpiten  Hals, 


t 


van  HOLLAND.  173 

die  als  door  de  Sleutelbeenderen  doorzinkt, 
aamborftig  zyn,of  het  zeer  ligt  worden.  Öp 
eene  dergelyke  wyze  is  het  ook  gefield  met 
eene  platte  of  naauwe  Borst.  Met  deeze  be- 
naaming  duid  men  aan,  dat  de  Borst,  in  fte- 
de  van  eene  welgeproportioneerde  breedte 
van  vooren,  en  een  vollen  gefpierden  vorm 
op  zyde,  te  hebben,  in  tegendeel  plat,  ge- 
drukt , en  op  zyde  fterk  ingefneeden  is ; zoo 
dat  zelfs  de  omtrek  van  de  borstfpieren  zig 
geheel  en  al  in  het  been  verlieze ; waardoor 
dan  het  Paard  hooger  op  de  pooten  fchynt ; 
des  men  ’t  ook  hoog  op  de  pooten  noeme.  Dit 
Haat  eenigermaate  gelyk  met  deSpillebeenen 
onder  de  Menfchen ; welker  borst  zoo  in- 
gedrongen is , dat  het  bovenlyf , veel  korter 
dan  natuurlyk , zig  als  op  hooge  beenen  ver- 
toont. En  zoo  is  het  ook  met  zulk  een 
Paard;  doordien  de  Borst,  om  zoo  tefpree- 
ken , liet  oppergedeelte  van  het  been  fchynt 
te  weezen;  ter  plaatfe,  daar  de  Borst  zig 
anders , zeer  fraai  en  kennelyk , van  de  dye 
of  het  been  verdeeld.  Dit  is  een  allermisfe- 
^ lykst  gebrek , en  tevens  gedugt ; dewyl  een 
’ Paard,  op  die  wyze  gevormd,  gewis,  niet 
alleen  dampig  en  aamborftig  is , of  word ; 
maar  ook  bykans  tot  geenerleien  arbeid 
van  trekwerk  dienen  kan;  en  bloot  flaat 
voor  een  fchielyken  dood.  Gevolglyk  be- 
• hoort  men  deeze  uiterlyke  gebreken"  wel  ga- 
de te  liaan,  niet  alleen,  om  de  wanftallig- 
heid  van  ’t  Paard , maar  ook  om  de  vreeze 
voor  dampigheid;  waaromtrent  ik,  eer  ik 
’er  van  affeheide,  met  opzicht  tot  ons 
Land,  nog  deeze  volgende  ondervinding  heb 

me- 


HET 

TAARD, 

Platte  of 

naauwe 

Borst. 


174  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  mede  te  deelen.  Mén  neemt  hier,  of  ’t  el- 
paard,  ders  zig  ook  aldus  toedraage  weet  ik  niet, 
waar,  dat  de  dampige  Paarden , des  Zomers , 
in  de  weiden  graazende,  vet,  fchoon  en 
fterk  worden.  Ze  zyn  dan,  hoewel  ze  al- 
toos eene  foort  van  droogen  hoest  hebben , 
voor  ’t  overige  gezond,  van  eene  frisfche 
gedaante , en  van  goeden  dienst.  Maar  ze 
beginnen,  zegt  men,  zoo  dra  ze  op  dewin- 
teritalling  komen,  af  te  vallen,  zelfs  onder 
het  gebruik  van  goed  hooi  en  fchoonen  ha- 
ver. Andere  Stalhouders  hebben  my  daar- 
benevens  gemeld , hoe  hun  de  ondervinding 
geleerd  heeft,  dat,  hoe  minder  men  dampi- 
ge Paarden  zwaar  voerde , dat  is  haver  en 
boonen  gaf,  hoe  beter  het  ook  ware.  ’t  Is 
ook  een  gemeene  regel,  dat  die  Paarden, 
welken  men  veelal  op  Stal  houd , lterk 
voert,  en  fihier  nooit  ter  weide  brengt, 
meer  vatbaar  zyn  voor  dampigheid , ja  voor 
den  Droes  , dan  die  , welken  men  in  de 
weiden  jaagt:  en  de  reden  daarvan  is  niet 
ver  te  zoeken.  De  haver  tog,  en  vooral 
de  boonen,  verhitten  fterk,  en  veroorzaa- . 
ken  in  meest  alle  Paarden  eene  geil  en  bran- 
derige vettigheid.  Zulks  maakt  de  Paarden 
wel  fchoon,  glad,  en  driftig;  maar  het  ver- 
oudert ze  tevens  vroegtydig;  en  vooral 
maakt  dit  voedfel  de  borst  heet;  het  welk, 
gelyk  men  weet,  eene  fterke  medewerken- 
de oorzaak  van  den  kwaaden  Droes  is.  Daar- 
benevens  is  gezond  natuurlyk  voedfel , bui- 
ten tegenfpraak , in  alle  Dieren, de  bron  van 
hun  Lichaamsgroei  en  bloei ; gevolglyk  zou 
de  medewerkende,  of  misfehien  de  tweede 

grond- 


van  HOLLAND.  175 

grondoorzaak  dier  booze  ziekte  wel  gelegen 
kunnen  zyn,  in  de  veelheid,  of  de  flegte 
gefteldheid,  van  den  haver , en  vooral  van  de 
Boonen , die  men  de  Paarden  op  de  Winter- 
ftallen  geeft.  Dit  is  niet  zonder  bevvys;byde 
Schaapen  word  ’er  het  fchurft  door  verwekt ; 
en  men  proeft  den  fmaak  der  boonen  in  het 
Vleesch:  doch  hiervan  breeder,  als  wy  over 
deeze  Dieren  zullen  handelen.  Het  Haat  by 
my,  om  thans  by  de  dampziekte  der  Paarden 
te  bly ven , vast , dat  deeze  ziekte  merkelyk 
voorgekomen  of  ten  minften  verligt  zou  wor- 
den, indien  men  op  zagt  voeder  lette.  Ik 
heb  een  Paard  gekend,  dat  een  dampig 
Paard,  en,  zoo  men  zegt,  op  den  langen 
weg  een  baas  in  ’t  loopen  was,  5t  welk  de 
Boer , zoo  lang  als  ’t  mogelyk  ware , in  de 
weide  liet , en  zelfs  des  Winters  by  daag  uit- 
joeg. Het  hield  zig  op  die  wyze  ongemeen 
wel ; maar  zoo  dra  bragt  de  Boer  het  niet 
op  Stal , gaf  het  voer  en  boonen , benevens 
goed  hooi , of  ’t  vermagerde  dag  voor  dag , 
zoo,  dat  ’er  de  ribben  doorfcheenen.  Dit 
is  ook  algemeen  bekend  onder  de  Natie; 
waarom  een  kundig  Voerman  ofKoether, 
die  overweg  voert,  (want  dat  doen  onze 
Boeren  weinig,)  en  zyne  Paarden  kent,  zy- 
ne  dampige  Paarden  zeldzaam  met  Haver  of 
Boonen,  maar  wel  met  Brood,  voert;  en 
vooral  in  agt  neemt,  zyne  Paarden  dikwerf 
te  doen  drinken.  Uit  dit  alles  mogen  wy 
des  opmaaken,  dat  de  dampige  Paarden  ia 
ons  Land  eene  goede  weide  en  geene  lange 
flalling  vereifchen.  Ook  heeft  men,  zoo  ik 
het  wel  hebbe , zedert  dat  ’er  voor  eenige 

jaa- 


HET 

PAARD. 


HET 

PAARD. 


1 76  NATUURLYKE  HISTORIE 

jaaren  een  befmettende  Droes  onder  de  Rui- 
terpaarden  in  de  Stallen  in  ’s  Hage  heersch- 
te,  beflooten,  om  de  Paarden  des  Zomers, 
by  de  Boeren,  hier  en  daar  omftreeks,  in 
de  weiden  te  bezorgen : en  zints  heeft  men 
deeze  kwaal  minder  algemeen  befpeurd. 

Wat  wyders  de  gebreken  van  den  Mond 
betreft,  van  welken  ons,  eer  dat  wy  van  ’t 
Hoofd  afftappen,  nog  een  kort  woord  te 
meiden  Raat;  fchoon  fommigen,,by  ’t  ge- 
wag maaken  van  andere  gebreken , byzonder 
in  aanmerking  komen.  Hier  toe  behoort 
de  klem , welke  men  voor  eene  foort  van 
beroerte  houd;  en  de  Haak  of  liever  Schil- 
fert and  , dat  eene  affchilfering , of  een  ver- 
keerde groei  der  Haaktanden  is.  Voorts  be- 
trekt men  hier  onder  eenige  uiterlyke  wan- 
ftalligheden , die  naar  de  verfchillende  ge- 
daante onderfcheiden  benaamingen  hebben* 
Een  Haazemond  zegt , dat  de  lip , byzonder 
de  bovenlip , als  ’t  ware , omgekromd  en  ge- 
fpleeten  is , even  als  de  bovenlip  der  Haa- 
zen.  De  benaaming  van  Hang-lip  duid  aan, 
dat  de  onder- of  bovenlip  los  nederhangt, 
als  mede  het  uithangen  van  de  tong,  dat 
voor  eene  zeer  flegte  eigenfchap  in  een 
Paard  gehouden  wordt , en  meest  aan  de  ou- 
de Paarden  eigen  is.  Diklip , Dikfmoel , 
Dikmond  is , naar  uitwyzen  der  benaaminge , 
niet  anders,  dan  eene  onnatuurlyke  misvor- 
ming van  de  lippen  of  den  mond,  welke 
Paarden  men  dan  wel  Osfenkoppen  noemt. 
Wyders  is  de  Mond  nog  onderhevig  aan 
aanmerkelyke  inwendige  gebreken,  als  daar 
zyn  puistjes,  die  door  het  drukken  van’t 


van  HOLLAND. 


177 

gebit  veroorzaakt  worden ; en  vooral  door-  nET 
gefchuurde  of  gefchaafde  tanden , of  gebitlaa-  paard* 
gen  in  ’t  gehemelte;  dit  kwaad  kan  tot  op 
het  gebeente  doordringen;  de  etter  wording 
word  dan  buizig,  en  ’er  ontdaan  Kankerge- 
zwellen; dit  heeft  ook  plaats  aan  de  tong, 
door  het  geftreng  opbitten.  Daar  benevens 
kunnen  flegt  hooi  en  deekelige  kruiden  onge- 
mak in  den  mond  der  Paarden  veroorzaaken. 

Voorts  zyn  ’er  uithangende  klieren  aan  den 
Hals,  die  zig  tot  aan  den  Mond-  uitftrekken , 
en  by  de  Vyverklieren  op  te  merken  zyn. 

Maar  bovenal  is  van  aanbelang  dat  gezwel , 

’t  welk  in  het  verhemelte  ontftaat,  en,  om 
dat  het  verhemelte  in  een  Paard  als  ’t  ware 
roosterswyze  gevormd  is,  ook  hangenden 
Rooster  genaamd  word ; het  ontftaat  zoo  wel 
uit  dampigheid,  als  uit  dea  droes,  of  eene 
te  fcherpe  invloeijing  van  fnot  of  fcherpe 
vogten.  ’Er  zou  nog  meer  van  de  gebreken 
des  Monds  te  zeggen  zyn,  dan,  om  niet 
buiten  ons  beftek  te  treeden,  mogen  wy 
ons  met  geen  kleinigheden  ophouden. 

De  uitwendige  gebreken  van  ’t  Hoofd  der 
Paarden  dus  afgehandeld  hebbende , gaan  wy 
nu  natuurlyk  over,  tot  de  befchouwing  der 
wanftalligheden  in  den  Hals  en  de  Borst,  als 
behoorende  tot  het  Voorftel.  En  daar  wy 
die  van  een  verkeerden  Hals , een  Korthals , 
en  eene  platte  of  naauwe  Borst , reeds  hier 
boven,  by  de  befchryving  van  den  Droes 
en  de  Dampigheid,  voorgedraagen  hebben, 
zullen  wy  nu  vervolgen  met  de  befchouwing 
van  den  verkeerden  Nek . 

Men  noemt  den  Nek  of  Hals  van  een  Vorkeerfo 
IV.  deel.  M Paard  ifcfc 


HET 

f*AARD« 


178  NATUURLYKE  HISTORIE 

Paard  verkeerd,  als  deszelfs  omtrek,  in  Re- 
de van  een  fraaien  halvemaanswyzen  cirkel 
te  befchryven,  (dat  het  fchoon  van  een 
Paard  is ,)  integendeel  binnenwaards  geboo- 
gen  zy ; zoo  dat  de  Hals , van  de  Schouders 
af,  tot  aan  ’t  begin  van  den  Nek,  langs  de 
Maanftreng,  zig  ingeboogen  vcrtoone;  ge- 
lyk  in  onze  Figuur  te  zien  is.  Dit  gebrek 
heeft  thans,  by  onze  Nationaale  Paarden, 
zoo  veelvuldig  geen  plaats,  als  ik,  uit  het 
nagaan  van  oude  Afbeeldingen,  befpeurd 
heb , dat  het  in  vroegere  dagen  geweest  is. 
Zulks  ontflaat,  naar  ’t  my  toefchynt,  hier 
uit;  dat  men  zig  heden  in  Holland  van  ge- 
vulde lederen  bekleedfels  bedient,  in  plaats 
van  de  houten  Haamen,  die  men  oudtyds 
op  den  Nek  der  Paarden  Relde , en  aan 
welken  de  boomen  der  Karren  of  Wagens , 
meer  of  min,hongen;  dat  de  Schoft  op  den 
Nek  geweldig  drukte.  Even  als  nu  de  Paar- 
den, door  het  drukken  van  ’t  Zaal,  in  ’t 
einde  holle  ruggen  bekomen;  zoo  wierdook 
oudtyds  de  Nek,  door  gemelde  Haamen,  al- 
lengskens,  door  inbuiging  misvormd.  Men 
ziet  deeze  uitwerking  der  houten  Haamen 
zeer  duidelyk  in  veelen  der  Brabandfche,  ja 
Gelderfche  , Overysfelfche , en  Duitfche 
Werkpaarden;  in  die  Gewesten,  daar  dit 
Rag  van  Haamen  nog  algemeen  gebruikt 
word;  zelfs  kent  men,  in  Braband,  dit  ge- 
brek, by  den  naam  van  Haamdrich , of 
Haamdruk.  Ondertusfchen  is  zulks  ook 
dikwils  natuurlyk , en  dan  is  het  allerleelykst : 
gemerkt  de  Hals  dan , wel  verre  van  ecne 
fchoone  gladde  rondheid  te  hebben,  veeleer 

een 


van  HOLLAND.  1 79 

een  krommen  langwerpigen  Harte-  of  Rhee- 
hals  vertoont;  dat,  hoe  cierlyk  het  in  dit 
Dier  zy,  aan  een  Paard  zeer  misftaat.  Tot 
den  urtwendigen  misftand  van  een  Paarden- 
hals  behoort  mede,  eerle  dikke  of  verdikte 
Maan- ftr eng.  Men  noemt  de  Maan-ftreng 
dat  gedeelte  van  den  bovenhals,  waar  uit 
de  Maanen , of  lange  haïren , die  het  Paard 
by  uitneemendheid,  boven  veele  andere 
Dieren,  lang  en  los  heeft  hangen,  voort- 
fpruiten.  Nu  gebeurt  het  wel  eens , dat  de 
plaats , waar  in  deeze  Maanen  of  hairen  ge- 
worteld zyn,  verdikt  is;  en  dat  ’er  meerder 
Maanen  zylings  uitfpruiten,  dan  natuurlyk 
plaats  heeft;  waardoor  de  Maanen  dan  als 
verdikt  en  opeengepakt  fchynen;  het  welk 
men  eene  dikke  of  verdikte  Maanftreng 
heet.  Dan  men  ziet  dit  gebrek  nog  al  ligt- 
lyk  over  ’t  hoofd;  dewyl  het  met  weinig 
moeite , door  het  uittrekken  der  Maanen  en 
fcheeren,  te  helpen  is;  erger  vertooning 
geeft  het  gebrek  van  een  Spekhals  of  Ver- 
kens-hals.  Naar  ’t  my  voorftaat  is  dit  ge- 
brek niet  zeer  eigen  aan  onze  Nationaale 
Paarden ; men  vind  het  althans  zeldzaam  on- 
der de  eigen  gewonnen  Hollandfche  en  Vrie- 
fche  Paarden : en  treft  men  ’er  toevallig  een 
aan , die  dit  gebrek  heeft , ’t  zal  gemeenlyk  zo 
uitkomen , dat  het  een  verbasterd  Paard  is , 
uit  een  zoogenaamden  Ket , en  een  nationaal 
Paard.  Zeker  is  het, dat  men  deSpek-halzen 
meest , en  al  vry  gemeen , vindt,  onder  de  Ket- 
ten  of  Hitten,  welke  hier  te  Lande,  byzon- 
der  in  Noordholland , nog  al  aangehouden 
worden,  ’t  Schynt  aan  deeze  foort  van 
M 2 Paard- 


ito  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  Paardjes  natuurlyk  eigen;  misfchien  doet  het 
paakd.  Klimaat  van  Hitland  ’er  iets  toe.  Wat  hier 
van  ook  zy;  de  Spek-halzen  liaan  aan  dit 
goedje,  als  zy  niet  overhangen  en  netjes  ge- 
fchooren  zyn , niet  onaartig ; maar  in  onze 
Nationaale  Paarden  word  een  Spek-hals , met 
regt,  onder  de  uitwendige  gebreken  geteld. 
Dit  gebrek  beftaat  eigen tlyk  hier  in , dat  de 
Maan-ftreng,  of  liever , de  vet-vleezige 
huid,  waar  uit  de Maanen  voortkomen , bo- 
venmaatig  dik  is : hier  door  word  de  omtrek 
van  den  Hals , niet  alleen  ronder , maar , by 
toeneeming  van  overtollig  vet,  zoo  zwaar, 
dat  dezelve,  als  de  rug  van  een  Verken, 
fteil  opftaa;  wanneer  ook  de  Maanen,  als 
’t  ware , borftelig  overeinde  ryzen ; waarom 
men  ’t  ook  wel  een  Verkensnet  noemt.  In 
de  allerflegtfte  foort  van  Spek-halzen  hangt 
dezelve,  door  zyne  zwaarte,  aan  de  eene 
of  de  andere  zyde  van  den  Hals  over:  en 
dit  gebrek  is  onherftelbaar.  Maar  in  de 
Jieile  Spek-halzen , die  niet  overvallen,  kan 
men  zulk  een  Paard , nog  al , door  het  af- 
in y den  en  korthouden  der  Maanen , eenig- 
zins  welftandig  houden ; en  in  de  Hitten  en 
Ketten  misftaat  het , als  gezegd  is , niet. 

Wat  wyders  de  uitwendige  gebreken  der 
Schouders  betreft;  hieromtrent  neemt  men 
voornaamlyk  de  drie  volgende  in  opmerking: 
Platte  te  vveeten,  Platte  Schouders , Ronde  Schou- 
Schouders.  ^ers  5 en  Zwaare  Schouders . In  fommige 
Paarden  houd  men  Platte  Schouders  voor  een 
kenteken  van  hard  loopen.  Men  noemt  ze 
dan  Haazen-Schouders ; om  dat  ze  zig',  even 
als  in  de  Haazen , kennelyk  tot  den  loop  of 

galop 


van  HOLLAND.  181 

galop  gefchikt  vertoonen.  Men  vind  dit  by 
uitftek  in  de  Engelfche  Paarden,  en  houd 
het  in  dezelven  voor  fraai ; doch  onze  Hol- 
landers zien  liever  een  welgevormclen  en  vol- 
gefpierden  Schouder.  Vooral  telt  men  platte 
Schouders  onder  de  gebreken , als  de  Spie- 
ren van  den  Hals  en  de  Schouders  platagtig 
over  elkander  loopen,  en  ’t  Schouderbeen 
een  weinig  uitfteekt.  Ja  ’t  fchynt,  dat  dit 
gebrek  grootlyks  afhangt  van  de  misvorming 
van  dit  been ; of  ook  wel  van  de  naauwte 
der  borstribben,  die,  in  llede  van  rondag- 
tig,  platter  zyn;  waar  door  de  Schouderfpie- 
ren’er  in  zinken.  In  tegendeel, noemt  men, 
als  een  gebrek,  Ronde  Schouders , wanneer 
de  Schouderfpieren  buitengemeen  dik  en  op- 
gezet zyn.  Dit  befpeiirt  men  veelal  aan  de 
Brabandfche  Paarden,  inzonderheid  aan  die, 
welken  met  het  voorensgenoemde  Haam  trek- 
ken ; dewyl  dit  Haam  de  Schouderfpieren  fterk 
agteruit  drukt ; waardoor  ze  tot  eene  zigtbaa- 
re  rondheid  en  dikte  opzwellen.  Uit  deeze 
drukkingen , ’t  zy  van  ’t  Haam , of  van  den 
Zadel , ontftaan  kwaade  zweeren , en  daar  na 
ook  fistels;  die  men  dan  aanduid  door  den 
naam  van  Schouder  fistels  ^ of,  zoo  ze  aan  de 
Borst  zyn , van  Borstzweer  en. 

By  deeze  twee  opgenoemde  gebreken , ko- 
men nog,  in  de  derde  plaats,  Zwaare  Schou- 
ders \ ; dat  is,  als  het  Paard  de  Schouders  zoo 
dik  en  zwaar  vertoont,  dat  ze  niet  alleen 
knokagtig  uitfteeken , maar  zelfs  de  borst  en 
den  hals  misvormen ; op  die  plaats , daar  ge- 
meenlyk  het  fraailte  van  het  voorlid  zig, 
aan  Borst,  Hals,  en  Schouders,  vereenigt. 

M 3 ’t  Ge- 


HET 

PAAKD. 


Ronde 
Schouders « 


Zwaare 
Schouders . 


hut 

PAARD. 


Uootr- 

Jchoft. 


Gebreken 

VAN  HET 
MIDDEL- 
EN AGTER- 
gTEL. 


1 8 2 NATUURL YKE  HISTORIE 

’t  Gebeurt  ook  dikwerf,  dat  de  Spieren  van 
de  Borst,  en  vooral  het  Schouderblad , ver- 
lamd zyn , of  dat  het  been  iets  ontwrigt  is ; 
in  dit  geval  drukt  men  dit  uit,  met  te  zeg- 
gen het  Paard  is  Buglam , eigentlyk  Boeglam. 
Verder  houd  men  ’t  voor  een  der  grootfte 
wanflalligheden , als  de  Schoft  van  het  Paard 
hoog  en  bultig  uitfteekt ; welk  wanflal  men 
HoogfcJioft  noemt.  Deeze  bultigheid  word 
te  flegter,  naar  maate  dat  ze  fcherper,  of 
het  Paard  magerder  zy.  De  Pikeurs  Haan  dit 
gebrek  wel  gade;  overmits  zulke  Paarden 
moeilyk  onder  den  Man  loopen , en  fmerte- 
lyk  voor  den  Ryder  zyn.  Van  daar  heeft 
men  oudtyds,  onder  onze  Ruitery,  tot  eene 
ftraf  ingevoerd , op  een  houten  Paard , met 
eenfcherpen  rug,  en  gewigt  aan  de  Voeten, 
eenigen  tyd  te  moeten  zitten : hoedanige 
houten  Paarden  nog  ineenige  Frontierfteden 
gevonden  worden ; doch  ze  zyn  thans  bui- 
ten gebruik,  ten  zy  voor  flegte  Vrouwlieden 
of  Soldaatenhoeren.  Daarbenevens  wil  men, 
dat  zulke  Hoogfchoften  en  Hoogfchouders 
dit  gebrek  in  ’t  ryden  hebben,  dat  ze,  on- 
der den  Man  bereeden  wordende,  zeer  veel 
aan  ftruikelen  onderhevig  zyn ; des  ze  altoos 
fterk  in  ’t  gebit  gehouden  moeten  worden ; 
dit  heet  men , tegens  den  Man  gaan . 

Nu  zouden  wy,  naar  onze  gewoon e or- 
de , van  de  wanflalligheden  der  Voorpoo- 
ten,  als  tot  het  Voorftel  behoorende,  moe- 
ten fpreeken;  maar  gemerkt  verfcheiden  van 
dezelven  zoo  niet  meest  allen,  ook  op  de 
Agterpooten  betrekking  hebben , zullen  wy 
•deeze  gebreken  der  Pooten  vervolgens  ge- 


van  HOLLAND.  183 

lyklyk  Voordellen  ; en  nu  liever  onze  be- 
fchouwing  van  het  Middelftel  en  Agterftel 
hier  laaten  volgen.  Hier  in  komt  ons,  na 
den  zoo  even  genoemde  Hoogfchofc,  in  de 
eerde  plaatfe  voor , de  Schar prug . Deeze 
wandalligheid  bedaat  daar  in,  dat  de  Rug 
van  een  Paard,  die  anders  eene  rechte,  ee- 
nigzins  geboogen,  zagtlyk  in  glooiende  ge- 
ftalte  heeft  , integendeel  brugswyze  op- 
waards  gaat , en  daarenboven  fcherp  toe» 
loopt;  gelyk  men  dit  in  oude  magere  Paar- 
den dikwils  ziet.  Men  koopt  Paarden , die 
dit  peelyke  gebrek  hebben  , genoegzaam 
nooitj  voor  vermaak  of  cieraad : dog , by  de 
Boeren,  als  de  wandalligheid  zig  niet  al  te 
groot  vertoont,  en  de  Rug  maar  flaauwtjes 
opbrugt , gelyk  men  ’t  noemt , willen  ze 
nog  wel  aan  den  man.  ’t  Zyn , zeggen  ze , 
taaie  derke  Paarden,  voor  eene  Karre  of 
ander  zwaar  Rytuig.  En  geen  wonder;  de- 
wyl  men  wiskundig  betoogt,  dat  de  reden > 
waarom  een  Kemel  zulke  zwaare  lasten  draa- 
gen  kan , daar  in  ligt ; om  dat  hy  de  zwaar- 
te minder  algemeen , en  flegts  op  den  famen- 
loop  van  het  middelpunt  van  den  opgeboo- 
gen  Rug  draagt;  iets  dat  men,  uit  alle  ge- 
welven of  wulften  , by  vergelyking,  ligtlyk 
kan  nagaan.  Uit  dien  hoofde  is  dan  ook  een 
ronde  of  fcherpe  Rug  van  een  Paard , fchoon 
*t  een  gebrek  in  de  welftandigheid  zy , nut- 
tig in  het  draagen  van  den  last.  Van  daar 
heeten  zulke  Paarden- Ruggen  ook  wel  Ke - 
mels- ruggen  ; en  anderen  noemen  ze  Ezels - 
ruggen ; om  dat  de  Ezels  den  rug  fcherper 
hebben  dan  de  Paarden.  Hier  benevens  is  ’t 
M 4 eene 


HET 

PAARD. 

Scharprug. 


HET 

TAARD. 


Zaalrug. 


184  NATUURLYKE  HISTORIE 

eene  vry  algemeene  opmerking  der  Natuur- 
kenners, dat  de  fterkte  der  Muil-Ezelen  , 
die  uit  een  Ezel  en  een  Paard  geteeld  wor- 
den , voornaamlyk  beftaat  , in  den  Rug ; 
welken  zy  niet  zoo  ingevallen  als  die  van 
een  Paard  , maar  veeleer  bogtig,  hebben. 
Hoe  ’t  zy,  dit  is  zeker,  dat  onze  Landbou- 
wers en  Boeren  dit  foort  van  gebrek  ligt- 
lyk  over  ’t  hooft  zien:  om  het  nut,  dat  zy 
van  deeze  fterkte  hebben.  Geheel  anders 
is  ’t , en  juist  het  tegenovcrgcftelde  heeft 
plaats,  in  den  zoogenaamden  Zaalrug;  ee- 
ne zeer  flegte  eigenfehap  in  een  Paard,  en 
vooral  een  blyk  van  zwakheid.  Naauwkeu- 
rig  gefproken  heeft  men  eene  twecërlye 
foort  van  Zaal-ruggen ; naamlyk  een  natuur- 
lyken  en  een  toevalligen.  De  Natuurlyke 
is  die,  wanneer  de  Lendenen  agter  de  Schoft 
hol  door  zakken  ; wanneer  het  voor  einde 
van  den  Rug  zig  zeer  hol  vertoont.  Zulks 
ontftaat  dikwils  uit  de  natuurlyke  gefcha- 
penheid  van  het  Paard;  dog  kan  niet  wei- 
nig toeneemen  als  het  Paard  te  vroeg,  en 
nog  half  Veuls,  bereedon  wordt;  voor  dat 
de  wervelen  geflooten  zyn,  en  het  kraak- 
beenige  zyne  vastigheid  heeft.  Wyders 
word  dit  gebrek  niet  zeldzaam  veroorzaakt 
door  het  gebruik;  wanneer  het  als  toeval- 
lig aangemerkt  moet  worden.  De  voornaa- 
me  oorzaak  is  de  Zadel,  waarom  het  ook 
Zadelrug  genaamd  word;  als  zig  vertoonen- 
de  op  die  plaats , daar  de  Zadel  rust , en  de 
Ruiter  meest  zit,  of  in  ’t  zitten  aandringt. 
Van  daar  bekomen  veele  Ruiters- Paarden  , 
Post-Paarden , enz.  die  jaaren  agtereen,  op 


van  HOLLAND.  185 

tien  ren , met  Zadels  bereeden  worden , dit 
wanftal.  Men  ziet  daarenboven  den  Rug* 
ter  plaatze  daar  de  Zadel  gedrukt  heeft  , 
meest  al  met  witte  hairen  bezet;  dit  noemt 
men  Zadelhair.  En  ’t  zelve  ftrekt  genoeg- 
zaam tot  een  gewis  kenteken , dat  zulk  een 
Paard,  alfchoon  men  ’t  op  de  Markten  voor 
een  Chaize-of  Wagenpaard  verkoopt,  een 
afgelegd  Ruiters-Paard , of , ten  besten  geno- 
men, een  Paard  is,  ’t  welk  men  al  eenigen 
t}Td  met  den  Zadel  bereeden  heeft. 

Tot  deezen  Zaal-rug  is  mede , hoewel  het  uit 
eene  andere  oorzaak  voorfpruite , eenigzins 
betrekkelyk  die  wanftalligheid  van  den  Rug, 
welken  men  het  Hollekruis  of  de  Ingevallen 
Kruislenden  noemt.  Dezelve  beffcaat  daarin , 
dat  het  Lenden-kruis  van  het  Paard  doorzakt , 
zo  dat  de  rug  min  of  meer  tot  aan  de  Schoft 
geheel  hol  worde.  Als  dit  gebrek  zig  met 
den  Zaal-rug  vereenigt,  maakt  het  een  ge- 
heel hollen  rug , die  doorgaande  ingeboogen 
is:  maar  indien  het  zig  alleen  tot  of  even 
by  het  Kruis  bepaalt,  dan  maakt  het  flegts 
eene  holligheid  aan  het  agterfte  gedeelte  van 
den  Rug.  Deeze  misftand  heeft  dezelfde 
oorzaak  , als  de  ingevallen  Ruggegraat  by 
de  Menfchen;  en  gelyk  dit  gebrek  een  zwak 
geftel  in  de  Menfchen  aanduid , even  zoo  is 
het  met  de  Paarden.  Een  Paard,  welks 
‘Lendenen  aan  het  Kruis  ingeboogen  of  wan- 
ftallig  zyn , is  gemeenlyk  te  zwak  voor  zwaa- 
ien, ja  zelfs  voor  gemeenen , arbeid ; en  een 
Paard,  welks  Kruis  ingeboogen  en  flap  is, 
heeft  een  loggen  tred,  vooral  in  het  Agter- 
ftel.  Ondertusfchen  houden  eenigen  dit 
M 5 voor 


HET 

PAARD, 


Ingevallen 
Kruiden- 
den. 


HET 

TAAIID. 


Knokhcup. 


Bultig  of 
boog  Kr  ui  s. 


18  5 NATUURLYKE  HISTORIE 

voor  gemaklyk  onder  de  Man;  om  dat  de 
ftuiting  en  het  ftooten  in  den  draf  hier  door 
verzagt  word:  ja  fommigen  willen,  dat  men 
de  Lendenen  der  Italiaanfche  Tellen  , of 
Paarden , die  op  den  tel  loopen , met  voor- 
dagt,  als  ze  nog  Veulen  zyn,  wel  knakt, 
om  clezelven  des  te ' gemaklyker  de  teltree 
te  leeren. 

Dan  dit,  geloof  ik,  zou  by  onze  kenners 
vry  wat  tegenfpraak  lyden ; ïch'oon  ’t  zeker 
zy  dat  het  eene  Paard  gemaklyker  bcreeden 
word  dan  het  andere ; en  dat  zulks  grootlyks 
ontftaat  uit  de  gefteldheid  van  den  Rug,  of 
der  Lendenen ; van  waar  het  gewislyk  ook 
moeilyker  valle  een  Scharprug  dan  een  Za- 
del-rug  te  beryden.  Met  dit  alles  zyn  egter 
flappe  Lendenen  eene  flegte  kwaal ; die  dik- 
wils  ontftaat  door  vallen , door  al  te  zwaaren 
last  te  draagen  , enz.  Men  noemt  deeze 
foort  van  zwakheid  ook  wel  Lenden  lam ; 
’t  welk  zoo  veel  zegt  als  verlamde  Lende- 
nen te  hebben , dat  insgelyks  tot  de  zwak- 
heid voor  een  ingevallen  Kruis  betreklyk  is. 

Verders  behoort  ook  nog  tot  de  wanftal- 
ligheid  van  den  Rug  de  Knok-  heup , of  Hoog - 
heup : hierin  beftaande , dat  de  Knokken  of 
Heupbeenderen , die  aan  de  Scharniering 
van  den  Ruggegraat  komen,  en,  agter  het 
Kruis  , de  Billen  of  Heupen  formeeren  , 
meer  dan  natuurlyk  uitpuilen  en  zig  geheel 
Knokkig  vertoonen.  Zoo  ook  de  Langlen - 
den , als  naamlyk  het  Paard  al  te  lang  van 
Lenden  is;  mitsgaders  een  Bultig  of  hoog 
Kruis ; eene  wanftalligheid , die  onder  grove 
Paarden  al  vry  gemeen  is.  Ook  word  zulks 


van  HOLLAND.  187 

in  Werkpaarden  niet  afgekeurd;  het  is  een 
teken  van  grof  en  zwaar  gebeente  ; en 
’t  mist  zelden , of  men  ziet  in  grove  zwaare 
Paarden , welker  beenderen , fpieren  en  geitel 
grof  en  kloek  zyn  , het  Kruis  eenigzins 
hoog,  en  de  Heupen  knokkig. 

Aan  het  einde  der  Lendenen , of  van  den 
Ruggegraat,  heeft  men  ten  laarile  nog  den 
Staart , dien  men  "voor  wanftallig  houd  , 
wanneer  deszelfs  wortel , agter  aan  het 
Kruis,  zeer  afgefcheiden  , en  niet  daadelyk 
met  deStaarthairen , maar  met  eene  Schurft- 
heid , bezet  is.  Wanneer  de  Staart  dus  als 
kaal  is,  en  de  h air  en  eerst  laager  dan  ge- 
woonlyk  beginnen,  noemt  men  dit  wanftal, 
uit  hoofde  der  kaalheid  van  den  Staart  , 
Rotteftaart.  Dan  dit , fchoon  ’t  ver  van 
cierlyk  zy , ziet  men  egter  nog  wel  over  ’t 
hoofd,  als  ’er  maar  geen  Schurft  aan  is;  om 
dat  men  ’t,  met  het  opftrikken  en  vlegten 
van  den  Staart , nog  wel  kan  bedekken. 
Grooter  misftand  baart  de  Afval;  dat  is, 
als  het  Kruis  naar  den  Staart  plat  afloopt; 
dan  nog  veel  wanftalliger  ja  zeer  leelyk  is 
in  een  Paard  het  doorhangen  der  Billen. 
Men  ziet  naamlyk , fomtyds , dat  de  Billen  van 
een  Paard  zeer  verre  afvvyken  van  die  wek 
ftandige  rondheid  en  gladheid , naar  welke 
t xnen  een  Paard  wel  gebroekt , dat  is  fchoon 
* en  gladrond  van  Billen , noemt ,•  en  dat  de- 
zelven  integendeel,  als  ’t  ware,  tot  op  de 
Dyen  doorhangen.  Zulk  een  Paard  , dat 
men  een  Hanggat  heet,  word  volftrekt  voor 
mismaakt  aan  ’t  Agterllel  gehouden.  En 
niet  gunftiger  oordeelt  men  over  een  Paard, 


53KT 

PAARD, 


Rottejlaan'% 


Afval* 


Hanggat-, 


HET 

PAAilD. 

Platte  en 

/malle 

Billen. 


Platte 

Zyden. 


Hangbuik' 


Liesbreuk. 


Lamme 

Koker. 


ïS8  NATUURLYKE  HISTORIE 

dat  Platte  en  Smalle  Billen  heeft;  dat  is, 
als  de  Bilfpieren  platagtig  zyn,  fterk  door- 
tekenen, en  de  Billen,  verre  van  op  zyde 
rond, gladjes  en  welgebroekt  te  ver  loopen, 
zig  mager,  fchraal,plat  en  final  vcrtoonen , 
ja  dikwerf  ook  log  en  los  hangen;  zoo  dat 
de  Vang,  of  liever  de  Spieren  aan  de  Lie- 
zen, onder  het  loopen,  als  flahbes  log  en 
los  fchudden.  Dit  wanftal  kan  het  Paard 
natuurlyk  eigen  zyn;  maar  ’t  word  dikwils 
door  veel  arbeid,  en  ouderdom,  gebooren. 

Even  zoo  is  ’t  misftandig,  als  een  Paard 
Platte  zyden  of  Flanken  heeft:  en  die  plat' 
heid  op  zyde  duid  doorgaans,  gelyk  wy  bo- 
ven reeds  gemeld  hebben  , eene  naauwe 
Borst  aan.  Maar , zoo  ’er  iets  zy , dat , bo- 
venal , in  een  Paard  een  allerwanftalligst 
uiterlyk  gebrek  genoemt  mag  worden , dan 
is  het  de  Hangbuik.  Een  Paard , welks  Buik 
ongemeen  doorhangt,  dat  al  dikwils  plaats 
heeft  by  ingevallen  Lendenen , of  een  Zaal- 
rug,  maakt  de  allermisfelykfte  Figuur  , en 
heeft  daar  by  eene  logge  beweeging.  Dus 
ook  houd  men  een  Dikbuik  of  Dikbuikig 
Paard  voor  niet  heel  gracelyk  ; men  vind 
dit-  wanftal  inzonderheid  by  veelen  onzer 
Boeren- Paarden  , uit  hoofde  der  vette  en 
waterige  weiden  , en  hun  volop  voedfel; 
Wyders  vertoont  zich  de  Liesbreuk , fchoon 
uit  inwendige  oorzaaken  ontftaande,  egter 
zeer  fterk  uitwendig, ja  dikwerf  dermaate, 
dat  de  Breuk  als  een  geheele  zak  zigtbaar 
zy.  En  even  zoo  ziet  men  ook  al  vry  ge- 
meen eene  Lamme  Koker , of  het  doorhan- 
gen van  de  Schede  der  Manneiyke  Roede. 

Schoon 


van  HOLLAND.  189 

Schoon  men  dit  gebrek , dat  den  Ruinen 
veelal  eigen  is  , wel  eens  over  ’t  hoofd 
zie,  is  het  niettemin  eene  groote  wanftal- 
ligheid,  als  deeze  Koker  uithangt;  dat  men 
hangen  van  den  rooster  noemt : de  Liesbreuk , 
evenwel,  overtreft  dit  gebrek  in  zoo  ver- 
re , dat  men  een  Paard  hierom  volftrekt 
niet  koopt. 

Buiten  deeze  zo  fterk  zigtbaare  gebreken, 
hebben  de  Paarden  aan  deeze  deelen  , en 
verder  aan  den  Buik,  gelyk  ook  aan  de  Oo- 
ren  en  de  Kin,  veelal  Vratten  ; die  egter 
minder  in  ’t  oog  loopen  , en  niet  deer  en. 
Zoo  ziet  men  ook  meermaals , aan  de  fchei- 
ding  der  Voorarmen,  aan  den  Buik  en  de 
Borst , eeltige  gezwellen  , wengezwellen  , 
of  bolligheden , die  men  Leggers  noemt ; om 
dat  ze  veroorzaakt  worden , door  het  liggen 
en  drukken  van  ’t  Paard  op  de  Kalkoenen. 
Deeze  builen  hebben  fomtyds  de  gedaante 
van  de  uitwasfen  der  Boomzwam , waarom 
ze  ook  wel  Stolzwam  en  Zwamleggers  ge- 
noemd worden.  Als  deeze  gezwellen  der- 
maate  toeneemen  , dat  ze  het  Paard  lastig 
vallen,  en  ’t  zelve  daardoor  kreupel  gaa  , 
word  het  gezegd  een  Kreupeltas  te  hebben. 
Op  eene  dergelyke  manier  zyn  de  Paarden 
onderhevig  aan  blynen  en  blaaren, die, door 
3t  fchrynen  en  fchuuren  der  Haamen  , of 
door  ’t  drukken  van  ’t  Haamkusfen  enz. 
ontdaan.  Men  noemt  dit  llag  van  onge- 
makken , een  gedrnkten  rug  , doorgereeden 
borst  of  zyden  enz.  naar  de  plaats  daar  ze  zig 
opdoen.  Zoo  fpreekt  men  ook  van  Schot- 
heenen , naar  het  doorfchrynen  tegen  het 

Schot ; 


HET 

TAARD. 


Buikvr  tó- 
ten» 


Leggers,  of 

Zwamieg- 

gers. 


HET 
ƒ AARD. 


Gebreken 

DER  POO- 
T£N. 


Kromme 

Pyp. 


Krom- 
Jchenkel . 


190  NATUURLYKE  HISTORIE 

Schot ; cn  van  ’t  Kribbebyten , naar  eene  fieg* 
te  gewoonte  van  fommige  Paarden , om  hun- 
ne Kribben  uit  te  byten.  Omtrent  dit  laat- 
fte  neeme  men  nogtans  hier  in  aanmerking , 
dat  het  rechte  Kribbebyten  ontftaat  uit  ee- 
ne kwaal,  of  eene  killing  in  de  Tanden,  en 
mogelykTandpyn,  die  het  Paard  met  de  Tan- 
den op  de  Kribbe  doet  rusten  en  byten. 

By  deeze  tot  dus  ver  opgenoemde  wan- 
ftalligheden , of  uiterlyke  gebreken  van  een 
Paard,  welken  de  voornaamften  zyn  , die 
zig  aan  ’t  Hoofd  en  ’t  Lichaam  opdoen  , 
komt  nog  een  heir  van  benaamingen  van 
toevallen , die  de  Pooten  betreffen.  ’Er  is 
iiiogelyk  geen  Dier,  dat  meer  gebreken  aan 
deeze  Ledemaaten  heeft,  dan  het  Paard;  en 
de  Liefhebbers  flaan  die  ongemakken,  met 
reden,  by  uitftek  naauwkeurig  gade;  dewyl 
de  fterkte,  de  deugd  en  het  byzondere  cie- 
raad  van  den  moedigen  Viervoet  grootlyks 
in  deeze  Ledemaaten  gevonden  word.  Wy 
zullen  die  gebreken , welken  bovenal  opmer- 
king vorderen , nu  nog  kortlyk  melden ; en 
ons,  in  derzelver  opnoeming,  zoo  naauw 
als  doenlyken  verftaanbaar  is, aan  defpreek- 
wyzen  der  Liefhebbers  houden. 

In  de  Voorpooten  der  Paarden  komt  het 
dikwils  voor,  dat  de  pyp  of  arm  van  het 
voorbeen  krom  zy:  dit  is  een  zeer  zigtbaar 
en  (legt  gebrek,  dat  men  Schuiffel-of  Sche- 
velbeen,  of,  plat  uit,  krommen  poot,  of  pyp , 
noemt.  Even  zo  fpreekt  men  van  een  Krom- 
fchenkel , als  de  Schenkelen , ’t  zy  in  den  voor- 
of  agterpoot,  krom  zyn;  dat  onkundige 
ook  wel  Schuiffelbeen  noemen ; dog  de  eigent- 


van  HOLLAND.  191 

lyke  Schuijfel- of  Schevelbeenen  zyn  wat  anders.  het 
Bepaaldlyk  verftaat  men  hierdoor  ééne  of  r aakd. 
meer  uitpuilingen  aan  de  pyp , ’t  zy  boven  Sckevsl- 
of  onder;  welken  niet  alleen  misftaan,  maar  besn- 
tevens  pynlyk  voor  het  Paard  zyn.  Derzel- 
ver  gedaante  is  meestal  rondagtig ; waarom 
men  ze  metregt  klosfen  en  knobbels  noemt, 
en  van  daar  Klosbeen.  Ze  ontdaan  natuur-  Klosbeen, 
lyk  uit  een  beengezwel,  toevallig  door  kneu- 
zing en  ftooting:  fomtyds  vind  men  ze  en- 
keld,  maar  veelmaalen  dubbeld,  ’t  zy  bin- 
nen- of  buitenwaards , tegen  over  elkander : 
ook  liggen  ze  wel  digt  aan  de  inlyving  der 
peezen  en  gewrigten ; wanneer  men  ze  voor 
gevaarlyk  houd.  Voorts  is  mede  een  zeer 
wanftallig  gebrek  eene  kromme  Knie ; daar  in  Kromme 
beftaande , dat  het  Kniegewrigt  voorwaards  hlie- 
fterk  uitfteekt ; gelyk  ook  de  Gekloofde  Knie - Gekloofde 
logt;  welk  gebrek  zig  binnenwaards  in  de  kmebogt. 
vouwing  der  Kniegewrigten  openbaart : men 
noemt  die  bogt  dan  gekloofd,  om  dat  ze 
zig , als  ’t  ware , gefpleeten  vertoont.  Naast 
denkelyk  zyn  het  dezelfde  gebreken  als  de 
Klosgezwelien  op  de  gewrigten.  Tot  zoda- 
nige uitwendige  gebreken  der  Knie  behoo- 
ren  ook  zekere  drooge  rooven , of  eene  foort 
van  fchurft , by  den  naam  van  Rasp  bekend.  Rasp . 
Wyders  is  de  Slingerkoot  dat  zeer  kennelyke  Slinger* 
gebrek  in  de Paardepooten,  ’t  welk  zig, door  koot- 
èene  onregelmaatige  dunheid  en  losheid  der 
Kooten,  kennelyk  maakt.  Een  Paard,  hier 
door  misvormd , flingert  den  voet,  om  zoo 
te  fpreeken , als  met  een  fleependen  en  flin- 
gerenden  tred  voort.  By  andere  Paarden  zyn 
de Ivooten  weder  in  tegendeel  zwaar  en  dik, 

on- 


HET 

PAARD. 

Knobbel - 
koot . 

Styfhot . 

Moe  re  vet. 

Kogel - 
fc  keuren» 


Mokpoot. 


192  NATUURLYKE  HISTORIE 

onregelmaatig  groot,  en  zoo fterk  uitfteeken- 
de,  dat  ze  als  knobbels  zeer  zigtbaarzyn: 
waarom  ze  Knobbelkooten  genoemd  worden. 
Een  ander  gebrek  aan  de  Koot,  beftaande 
in  eenc  verftyving  van  depeezen  en  gewrig- 
ten  der  Koot , waardoor  het  Paard  met  een 
ftyven  voet  gaat,  heet  men  Styfkoot.  Hier 
by  komt  ook  een  gebrek,  dat  van  de  onge- 
meene  vetheid  en  hardheid  der  Vetlok  ont- 
ftaat ; het  welk  men  Moer  ev  et  heet.  Daar  be- 
nevens heeft  men , onder  de  zigtbaare  gebre- 
ken deezer  deelen , ook  te  tellen , de  Kogel- 
fcheuren ; waardoor  de  kogel  zig  als  ’t  ware 
gefcheurd  of  gefpleeten  vertoont.  En  niet 
minder  komt  hier,  als  vry  algemeen  onder 
onze  Nationaale  Paarden , in  opmerking , een 
geweldig  uitwas,  dat  men  dikwils  aan  en  om- 
trent den  kogel,  of  het  onderfte  gedeelte 
der  Schenkelen,  ziet;’t  welk  gewoonlykden 
naam  van  Mokpoot  draagt.  Veelal  zoekt  men 
de  oorzaak  van  deeze  gezwellen , in  het  loo- 
pen  op  laage  landen  en  moerasfige  weiden, 
en  ’t  heeft  ook  fchyn , dat  dit  hier  en  daar 
in  ons  Land  medewerkt;  doch  men  beweert 
evenwel  niet  ongegrond , dat  ze  ook  dikwils 
ontftaan  uit  kwaade  humeuren;  die  zig  aan 
de  onderfte  deelen  der  beenen  ontlasten ; en 
eindelyk,  verdikt  zynde,  tot  groote  gezwel- 
len aangroeien.  Dit  gebrek  wraakt  men  te 
fterker , om  dat  het  zig  niet  gemaklyk  ge- 
neezcn  laat;  uit  hoofde  van  de  geduurige 
beweegingcn  en  fchuuringen , die  de  Mok- 
pootige  Paarden  in  ’t  loop  en  ondergaan. 
Voeg  hier  by  de  geduurige  uitvloeijing  van 
den  Etter,  en  dat  het  bedenkelyk  zy,  of 


van  HOLLAND.  193 

*er  ook  geene  Waterzugt  plaats  hebbe:  op 
eene  dergelyke  wyze  als  het  onder  onze  Na- 
tie gansch  niet  ongemeen  is , dat  Menfchen , 
welken  dikke  beenen  hebben,  aan  geduurig 
vloeiende  gezwellen  onderhevig  zyn.  Dan , 
wy  zullen  hier  over  niet  omftandiger  hande- 
len, zoo,  om  dat  de  mok  der  Paarden  over- 
bekend is , als  om  dat  wy , zo  veel  doenlyk 
zy,  ons  willen  onthouden  van  in  de  ge- 
nees wyze  , en  ’t  geen  daartoe  betrekking 
heeft,  te  treeden.  ’t  Zy  des  genoeg,  hier 
als  in  ’t  voorby  gaan  aan  te  Hippen,  dat 
dergelyke  gezwellen,  builen,  bulten,  uit- 
wasten , wennen  , leggers , of  wat  van  dien 
aart  zy,  naar  onderfcheiden  kentekenen, 
verfchiliende  benaamingen  verkrygen  ; als 
daar  zyn  Padgezvvellen  , Kootbezeering  , 
mokwratten , enz.  Van  meer  belang  is  het 
nog  een  klein  woordje  over  de  Spatten  en 
Gallen  te  melden. 

Deeze  gebreken  zyn  nu  eens  uitwendig 
openbaar,  en  dus  gemaklyk,  maar  fomtyds 
inwendig  bedekt,  en  dus  moeilyker  te  on- 
derkennen. De  Spatten  zyn  by  de  kundi- 
gen  doorgaans  zeer  wel  bekend;  maar  on- 
kundigen zien  ze  dikwils  over  ’t  hoofd.  Men 
onderfcheid  dezelven  gemeenlyk  in  Beenfpat - 
ten  , Bloedfpatten  en  Koeiefpatten  ,*  welke 
laatfte  benaaming  ontleend  is  van  eene  ken- 
nelyke  ziekte  van  dien  aart  in  de  Koeien. 
Men  verftaat  ’er  door  harde  en  drooge 
Gezwellen  , aan  de  Pooten  der  Paarden  , 
veelal  in  de  agfterflen , nu  in  den  eenen  dan 
in  den  anderen  Poot.  Zy  worden  dikwils 
by  de  geboorte  medegebragt;  dog  ook  wel 

IV.  deel.  N dQQ£ 


HET 

TAARD. 


Spatten 


HET 

7 AARD, 


194  NATUURLYKE  HISTORIE 

door  eene  groote  force  in  ’t  fpringen , of 
door  verrekking , verwekt.  Eerst  zyn  het 
weeke,  daar  na  verharde  gezwellen,  aan  de 
Waai  van  een  Paard,  meest  evenwel  ver- 
hard en  droog.  Men  vind  ook  Spatten  die 
als  beenagtig  zyn,  en  van  daar  Beenfpatten 
genoemd  v/orden.  Ze  zyn  , even  als  de 
Eloedfpatten  , eene  oorzaak,  dat  het  Paard 
meer  of  min  mank  gaa  naar  maate^dat  die  ge- 
breken toeneemen.  Wat  nog  wel  byzonder 
de  Bol-  of  Bloedfpatien  betreft , deezen 
fchryft  men  gemeenlyk  toe,  aan  het  weiden 
der  Paarden  op  laage  , moerige  , bolle  of 
veenlanden.  Men  befpeurt  ze  buiten  dit 
ook  wel  aan  vette  Paarden;  en  ze  zyn  ee- 
nigzins  te  vergelyken  , by  de  Bleinen  en 
Wennen  van  vette  Menfchen;  evenwel  met 
dit  onderlcheid,  dat  ze  zig  in  de  Paarden 
meer  of  min  aan  de  hakken , de  bekleedfe- 
len  der  gewrigten , en  den  famenloop  of  de 
banden  der  Spieren  zetten.  Plier  toe  be- 
hooren  ook  de  Aderfpatten , die  verpoppin- 
gen in  de  aders  , en  dus  gezwellen  in  de 
Beenen,  maaken.  Ze  draagen  bepaaldlyk 
den  naam  van  Bloedfpatten , om  dat  ze  veel- 
al gevonden  worden  , in  de  bekleedfelen 
der  bloedvaten , uit  welker  verdikking  ? 
mitsgaders,  volgens  andere,  uit  zenuwvog- 
ten , zy  ontftaan ; weshalven  dezelven  week 
zyn , en , by  verzweering  , een  bloedagti- 
gen , of  zenuwagtig  vloeienden  etter  opgee- 
ven.  Deeze  foort  van  Spatten,  in  welker 
kennis  de  Liefhebbers  van  Paarden  belang 
Pellen , heeft , in  verfcheiden  Landftreeken , 
verfchillende  benaauiingen.  Het  opzwellen 

van 


van  HOLLAND.  195 

van  de  Waai  heet,  by  voorbeeld  in  Vries- 
land, het  bloeien  op  den  Dolk,  en  word 
ook  wel  een  Bos  genoemd ; elders  bedoelt 
men,  door  Haanenfpat,  die  trekking,  door 
de  Spatten  veroorzaakt,  welke  den  Agter- 
poot  van  het  Paard,  met  een  vooruitftee- 
kenden  (lap,  als  den  ftap  der  Haanen  doet 
gaan ; dat  men  ook  met  recht  kramptrekking 
noemt.  Een  ongemak,  ’t  welk,  door  het 
beweegen  van  het  Been  in  ’t  loopen  ver- 
mindert, ’t  en  zy  ’er  reeds  verouderde  Spat- 
ten plaats  hebben;  men  zou  het  gevolglyk 
ook  Krampfpat  kunnen  noemen.  Voorts 
draagen  zy  den  naam  vanBosfen,  drooge, 
zagte  Spatten,  en  meer  dergelyken  naar  de 
verlcheidenheid  in  welke  zy  voorkomen  ; 
dog  meerendeels  bepaalt  men  zig  tot  de  drie 
opgemelde  benaamingen.  Men  heet  ze  Koste- 
ƒ patten , als  zy  tot  een  vast  gezwel  aan  de 
Pyp , of  omtrent  de  hakken , vast  gezet  zyn ; 
Bloedfpatten  als  zy  week  zyn;  en  Reenfpat- 
ten , wanneer  zy  als  ’t  ware  beenagtig,  of 
aan  ’t  Been  verknogt  zyn.  De  meeste  ver- 
warring, egter  , welke  hieromtrent  plaats 
heeft , fchynt  my  toe  te  ontftaan  uit,  het 
vermengen  der  Gallen  en  Spatten  ; dewyl 
onoplettenden  hier  dikwerf  het  een  voor 
het  ander  neemen ; fchoon  de  Gallen  al  vry 
veel  van  de  Spatten  verfchillen.  De  Gallen 
naamlyk  zyn  eerder  blaasagtige  gezwellen 
van  de  Klieren , tusfehen  de  huid , dan  pees- 
agtige  of  bloedagtige  en  beenfoortige  ver- 
hardingen. Zy  zyn  gemeenlyk  weekagtig, 
en  zelfs  dikwils  plaats  veranderend , waarom 
ze  ook  Vlotgallen  heeten.  Men  vind  ze 
N % door» 


HET 

PAARD. 


Galkiu, 


BET 

PAARD. 


Steen  gal 

Kogcl- 

fchsur. 


Krappen  o 
Scheuthak 
ken . 


196  NATUURLYKE  HISTORIE 

doorgaans  in  een  vlies  befiooten , en  meest- 
al aan  de  Hakken  der  paarden.  Men  fpreekt 
ook  van  Steengallen  , die  zig  inzonderheid 
aan  de  kroon  der  hoeven  vertoonen , en  dus 
Hoefgallen  mogen  heeten.  Deezen  hebben 
dikwerf  gemeenfehap  met  de  klooven,  die 
men  aan  de  hoeven,  ja  ook  aan  de  Waai 
befpeurt.  Maar  de  Steengallen  behooren 
eigentlyk  tot  den  Voet  of  den  Hoorn;  en 
worden  tot  drie  foorten  gebragt.  De  droo- 
ge  , die  uit  eene  te  fterke  fchraalheid  of 
dorheid  ontftaat;  de  Hoornagtige , die  den 
hoef  als  hoornagtig  doet  uitgroeien  of  on- 
dermynt ; waarom  men  ze  ook  Binnenshoorns 
noemt;  en  de  gedrukte,  die  door  kwet- 
fing  veroorzaakt  is.  Hier  benevens  betrekt 
men  ook  onder  de  Steengallen  de  Kogel - 
fcheuren;  dat  is,  wanneer  de  Kogel , digt aan 
de  kroon , mede  door  eene  verhardheid , barst 
en  fcheurt.  Deeze  gallen  kan  men  best 
vergelyken  by  de  Lykdoornen,  of  Nagel- 
zweeren  , waar  mede  ze  naast  overeenko- 
men. 

Buiten  de  dus  ver  gemelde  gebreken  zyn 
ook  nog  aan  de  Pooten  zeer  algemeen  be- 
kend , de  Scheuthakken , of,  zoo  als  de  Boe- 
ren zeggen,  de  Schythakken , die  men  ook 
Krappen  noemt.  By  oebschelwits,  en 
elders  worden  dergelyke  gebreken  ook  onder 
den  naam  van  Blaas  gal , en  met  onderfcheid 
Klemmenden  Blaasgal , aangeduid ; gelyk  ook 
Ringelzwel  hier  toebehoort.  Deeze  zeer 
misBandige  Scheuthakken  hebben  , fchoon 
zy  onder  de  eigentlyke  Spatten  of  Gallen 
niet  geteld  wotden,  en  uit  andere  oorzaa- 


van  HOLLAND.  197 

ken  ontftaan  , niettemin  vry  wat  van  den 
aart  der  Spatten.  Eigentlyk  is  de  Scheuthak 
een  gezwel , of  eene  famenftolling  van  vog- 
ten;  die, het  zy  ze  door  ftooting, kneuzing, 
of  misfchien  ook  wel  door  eene  famenvloei- 
jing  van  Spatten  veroorzaakt  word , de  hak 
of  waai  zoo  doet  zwellen,  dat  dezelve  on- 
maatig  uitfteeke;  in  zoo  verre  dat  de  drek, 
zelfs  als  het  Paard  ftaat,  ’er  altoos  op  valle, 
waarom  men  dit  gebrek  Schythak  noemt. 
Voorts  vind  men , het  zy  aan  de  hakken  of 
aan  de  fchenkelen , veeltyds  enkele  rooven , 
die  men  Karbonkels  heet ; dog  tot  de  Rasp 
of  Schurft  behooren. 

Wyders  komt  hier  by  weleens  eene 
ganfche  verlamming  in  de  aderen  en  pee- 
zen  , die  in  de  hak  doorloopen  ; welk 
ongemak  , als  behoorende  tot  de  zooge- 
noemde Kramp-aders,  den  naam  van  Ver- 
lamde Krampaders  bekomen  heeft.  Hierbe- 
nevens  hebben  de  Paarden , het  zy  het  gal- 
len, Spatten,  of  wel  natuurlyke  dikke  koo- 
ten  en  kroonen  der  hoeven  zyn , een  leelyk 
en  zeer  gemeen  gebrek  aan  de  kooten , dat 
men  Strykkooten  noemt,  en  welks  gevolg  de 
Voerlieden  Stryken  heeten ; om  dat  de  poo- 
ten,  in  dat  geval,  onder  het  gaan,  geduu- 
rig  tegens  elkander  ftryken.  Hier  door  heeft 
het  Paard  ffceeds  openingen  en  opengefchryn- 
de  Pooten,  dat  een  affchuwelyk  gebrek  is; 
nademaal  men  de  wond  altoos  open  ziet. 
Eindelyk  is  ’er  aan  de  kroon  nog  een  mis- 
ftand,  dat  men  Egelvoet  noemt;  dat  is  als 
de  hoeven  om  de  kroon  borlfelig  en  ver- 
keerd opftaan ; dog  de  rechte  Egelvoet  is  de 
N 3 Mok- 


HET 

PAARD. 


Verlamde, 
Kramp- 
aders. 


Egelvoet* 


HET 

PAAJD. 


Overhoef, 


198  NATUURLYKE  HISTORIE 

Mokpoot , zo  genaamd  om  zyne  rondheid,  in 
de  gedaante  van  een  Egel. 

Als  men  van  de  uitcrlyke  wanftalligheden 
en  kwaaien  der  Paardcnbeenen  fpreekt,  dan 
vestigt  zig  de  aandagt  der  kenners,  by  uit- 
ftek , op  dat  gedeelte  der  beenen , ’t  welk 
men  Voeten  of  Hoeven  heet.  ’t  Is  naauwlyks 
te  gelooven  hoe  veel  oplettendheids  hier  toe 
vereischt  worde;  van  waar  de  kennis  dee- 
zer  gebreken  een  rechten  kenner,  en  der- 
zelver  geneezing , een  goeden  Hoeffmit 
maakt.  Wy  zullen  ze,  even  als  de  voori- 
gen,  met  een  kort  woord  melden.  Ze  zyn, 
buiten  de  Steengallen , Kogelfcheuren  en  der- 
gelyke  reeds  opgenoemde  gebreken , zulken , 
die  toevallig  veroorzaakt  worden;  of  zoo- 
danigen , die  uit  de  natuur  zelve  den  Paar- 
den eene  wanftalligheid  geeven.  Tot  de 
eerfte  foort  heeft  men  vooral  te  brengen 
de  Overhoef.  Deeze  benaaming  is  ontleend 
van  de  voornaatne  oorzaak  van  het  onge- 
mak; te  weeten  van  het  overtrappen  van 
den  hoef  op  de  kroon  van  den  voet  ; ’t 
welk  onze  Hollanders  aanjlaan  noemen ; dat 
is,  als  de  hoef  van  den  voorpoot,  in  ’t  loo- 
pen  , de  kroon  van  den  agterpoot  treft. 
Maar  ’t  ontftaat  ook  wel  uit  eigentlyk  over- 
flappen ; of  het  trappen  zelven ; mitsgaders  uit 
kneuzingen , die  andere  Paarden , door  elkan- 
der te  betrappen , te  wege  brengen.  In  dien  zin 
houd  men  de  betrappingen  f t zy  van  ’t  Paard 
zelve  of  van  een  ander,  ook  voor  toevalli- 
ge gebreken ; zoo  dat  men  zelfs  drie  foor- 
ten  van  betrappingen  opnoeme.  De  eer- 
fte , of  de  enkele , betrapping  beftaat , in  ee- 
ne 


van  HOLLAND. 


m 


ne  kneuzing  van  weinig  belang , of  eene  af- 
fchuuring  van  het  vel ; veroorzaakt  door  het 
aanflaan  van  den  agterhoef  tegens  de  koot 
van  den  Voorpoot,  of  ook  veel  al  door  het 
overtreeden.  Hier  nevens  voegt  men  de 
heimelyke  betrapping ; dat  is  zulk  eene 
kneuzing  of  kwetfing,  die  inwendig,  in  de 
hielen  en  aan  de  peezen  der  kwartieren , blyft. 
En  ten  laatfte  Ipreekt  men  van  de  Hoorn- 
betrapping  , die  zig  op  den  rand  van  den 
Hoorn  zet,  of  daar  in  doordringt;  welk  on- 
gemak den  Hoorn , en  het  leeven  door  toe- 
iieeming  van  etterwording,  dermaate  kan 
aandoen , dat  de  hoorn , de  fchoen  of  hoef, 
eindeiyk  geheel  afvallen.  Men  heet  dit  dan 
Onthoevmg , of  ook  Hoornval  , als  aandui- 
dende het  afvallen  van  den  Hoorn ; die , ’t 
welk  in  de  Paarden  opmerking  verdient , 
vervolgens  weder  van  onderen  aan  opgroeit; 
waardoor  zig  dan  een  nieuwe  hoorn  for- 
meert ; waar  tegen , in  veeie  andere  dieren , 
de  hoorn ; of  eigentlyk  de  nagelen , als  ze  af- 
gevallen zyn , van  boven  aan  ’t  been  beginnen 
uit  te  botten;  dog  als  men  den  oorfprong 
der  Hoeven  uit  de  kwartieren  of  verzenen 
nagaat,  zal  dit  op  het  zelfde  uitkomen.  Men 
zou  hierby  nog  wel  eene  vierde  betrapping 
kunnen  voegen  , en  , indien  men  ’t  ver- 
koos, ’er  zoo  veelen  Hellen  als  ’er  naams 
verdeelingen  in  den  voet  plaats  hebben. 
Dus  vind  ik  onder  anderen  gewag  gemaakt 
van  eene  Kroonbetrapping  ; dog  deeze  is  zeer 
gevoegelyk  te  betrekken  tot  den  Overhoef , 
ki  de  uitgeftrektfte  betekenis  , in  welke  die 
benaaming  onder  onze  Natie  Viy  algemeen 


N 4 


ge- 


HET 

PAARD. 


2oo  NATUURLYKE  HtëTORIE 

het  gebruikt  wordt;  zelfs  zoo,  dat  men  ’erdoor 
rAAm  de  bank  alle  de  opgenoemde  betrappingen 
onder  begrype.  Kiefche  kenners,  nogtans, 
maaken  hierin , met  recht , een  weezenlyk  on- 
derfcheid , en  verftaan , door  een  Overhoef, 
bepaaldlyk  een  eeltig  gezwel,  dat  zig  tus- 
fchen  den  Kogel  en  de  Kroon  zet;  het  welk 
de  kroon  over  den  hoef  doet  uitfteeken. 
Dit  gebrek  is  zeer  zigtbaar,  en  hier  door  te 
meer  bekend;  de  Veulens,  te  jong  berce- 
den,  zyn  ’er  zeer  vatbaar  voor;  en  onze 
Hollandfche  Boeren,  dit  weetende,  zullen 
ook  daarom  hunne  Paarden  zeer  zelden  vroeg 
beryden.  Ondertusfchen  zyn  ’er  ook  andere 
oorzaaken , welken  hier  toe  medewerken ; als , 
by  voorbeeld,  eene  verrekking  of  verflui- 
king , eene  aanhoudende  arbeid , een  groote 
vermoeijing,  en  een  ongenadig  af  beulen, 
waar  door  de  gelederen  bovenmaatig  verhit 
worden  en  zwellen.  De  gevolgen  hier  van 
zyn , in  de  eerfte  beginzelen , kleen ; het 
daar  uit  ontftaande  gezwel  is  week,  maar  ’t 
word  naderhand  geheel  eeltig  en  hard  ; dat 
voorts  de  gewrigten , peezen  en  banden  der- 
maate  belemmert , dat  ze  verftyven  ; zoo 
dat  het  Paard  ongeneesbaar  mank  gaa  , de 
kroon  eindelyk  zelve  uitdroogt , en  veel  bo- 
ven den  hoorn  uitfteeke.  Men  benoemt 
dit  ongemak,  als  een  byzonder  gebrek,  wel 
met  de  benaaming  van  eene  drooge  Kroon ; 
dog  het  ontftaat  niettemin  , of  uit  de  ge- 
melde oorzaaken  van  den  Overhoef  en  be- 
trapping , of,  zoo  5t  etteragtig  is  , uit  de 
oorzaak  der  Mokpooten  en  derzelver  kwaa- 
ie ftoffsn.  Voorts  betrekt  men  ook  hier 

t;oe 


van  HOLLAND.  201 

toe  het  Overkooten  , dat  eigentlyk  een  ge- 
brek is,  ’t  welk,  door  verlamming  van  de 
eene  en  inkrimping  van  de  andere  peezen , 
of  zelfs  der  zenuwagtige  bekleedfelen , den 
kogel  zoo  fterk  voor  waards  doet  uitfteeken 
of  uitpuilen,  dat  dezelve  onregelmaatigover 
de  kroon  van  den  hoef  gaa  , of  liever  als 
gelyk  met  den  voet  worde : daar  anders  de 
kogel  een  cieraad  aan  den  inham  van  het 
gewrigt  is. 

Wyders  doen  zig,  in  den  eigen tlyken  Hoef 
of  Hoorn , en  de  Kwartieren  der  voeten  , 
zigtbaare  gebreken  op,  welken  by  onze  Na- 
tie , niet  minder  dan  elders , fterk  in  aan- 
merking komen.  Hief  toe  behooren  inzon- 
derheid de  volgende,  (i.)  De  Volvoet , met 
welke  benaaming  men  aanduid,  dat  de  voet 
of  hoorn  van  het  Paard  te  hoog  en  onwel- 
ftandig  dik  is.  (2.)  De  Naauwvoet , hierin 
beftaande , dat  de  voet  of  hoorn , naar  even- 
redigheid van  de  koot  en  den  kogel , te 
klein  is,  en  platagtig  rond  als  ’t  ware  recht, 
en  niet  met  eene  geregelde  fchuinte  neder- 
loopt,  zoo  als  in  een  fraai  Paard  vereischt 
word : waartoe  men  mede  betrekt  eene  foort 
van  inkrimping  en  inteening  van  den  hoef ; 
bekend  by  ’t  woord  Hoefzwinden , dat  zoo 
veel  zegt  als  verdwynen  of  naauw  worden. 
(3.)  De  Platvoet , zoo  genaamd  , om  dat 
de  voet  plat  en  breed  voorwaards  uitloopt , 
waarmede  de  Hoorn  dan , zelfs  van  de  kroon 
af,  platagtig  nederglooit.  Een  gebrek,  dat 
zeer  misfelyk  ftaat , en  dikwils  gevonden 
word  by  Paarden , die  veel  in  ’t  zand  loopen 
en  arbeiden  , (4).  De  Spitsboef , waar  me- 
N 5 de 


HUI1 

PAAIlD* 


Spisthosf 


202  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  de  men  bedoelt , dat  de  hoef,  in  Rede  van 
paard,  eene  juiste  rondigheid,  of  een  rondagtigen 
rand*  van  onderen  aan  de  zool  te  hebben, 
fpits  en  fcharp  toeloopt.  Met  deeze  vier 
opgenoemde  gebreken  is  ’t  egter  zoo  gefield  , 
dat  ze  nog  al  door  ’t  veegmes  en  afvylen , 
als  anderzins,  te  gemoet  gekomen,  en  meer 
of  min  verholpen  kunnen  worden;  maar,  ’t 
geen  een  kiesch  Kenner  ook  wel  dra  ont- 
dekt. Van  vry  flegter  aart  is  de  Kwervoct ; 
een  gebrek,  dat  men  ook  Schelf erhoef  en 
Schelf erhoom  heet;  ’t  welk  na  genoeg  het 
zelfde  te  wege  brengt , dat  by  het  betrappen 
plaats  heeft:  deszelfs  herflelling  valt  zeer 
moeilyk,  en  ’t  is  bykans  ongeneesbaar. 

VyttfFik.  Voorts  komt  hier,  aan  dit  gedeelte  van 
den  voet,  nog  in  aanmerking,  de  Vyt^  by 
de  Vriezen  de  Fik  geheeten;  een  gevaarlyk 
ongemak  aan  den  voet  der  Paarden.  Het 
zet  zig  agter  aan  de  verzenen,  en  behoort 
mede  veelal  onder  de  gebreken,  die  door 
vertrapping  op  fpykers,  fleentjes  en  fplin* 
ters  ontflaan;  mogelyk  word  .het  ook  wel 
veroorzaakt , door  te  veel  in  ’t  leeven  te  be- 
flaan , en  de  verzenen  en  llraal  te  veel  af- 
te  fleeken.  De  Vyt  zit,  by  wyze  van  een 
fponzig  of  vliezig  uitwas,  meestal  aan  de  ag- 
tervoeten,  agter  aan  den  hoef,  en  flinkt 
zeer  verdervelyk : by  toeneeming  maakt  zy 
de  zelfflandigheid  der  hoeven  en  der  peezen 
week,  zoo  dat  het  Paard  fchroome  zyn 
poot  neder  te  zetten : dit  noemt  men  Vyter + 
week.  Uit  hoofde  van  het  voortvreetende 
verderf,  heet  het  ook  wel  Kanker  in  den 
voet : en  elders  draagen  dergelyke  gebreken 

den 


Van  HOLLAND.  203 

den  naam  van  Stol;  dog  waarom  weet  ik 
niet;  gelyk  my  ook  niet  bekend  is , wat  het 
woord  verpeld , waar  mede  men  de  kneuzing 
onder  aan  den  ftraal  bedoelt , betekend. 

Wyders  is  ’er  nog  een  gebrek  aan  de  Hoe- 
ven , maar  van  vooren , dat  men , naar  des- 
zelfs  gedaante,  Kameelpoot  heet.  Het  zelve 
beftaat  hierin , dat  de  hoorn , onder  de  kroon , 
holagtig  uitloopt , de  zool  van  den  hoef  ver- 
re vooruitfteekt,  en  geheel  plat  nedertreed. 
Even  zoo  heeft  men  ook  hoeven,  (dog 
deezen  zyn  niet  heel  gemeen,)  die  zig,  als 
’t  ware,  gekliefd  vertoonen;  welken  men 
dan,  naar  hunne  gelykheid  aan  de  gekliefde 
pooten  van  ’t  Rundervee,  Kalfspooten  of 
Splythoeven  heet.  Voeg  hier  by,  dat  men, 
door  de  benaaming  van  een  Beestevoet  of 
Koepoot , ook  aanduid , dat  de  onderfte  pyp 
of  fchenkel , benevens  de  kogel  en  de  hoef, 
wat  inwaards  geboogen  ftaan , en  den  Rand 
van  een  Koepoot  hebben ; daar  ze  anders , 
in  welgemaakte  Paarden , recht  en  welftan- 
dig  zyn.  Hier  benevens  ontdekt  men  niet 
zelden,  dat  ’er,  het  zy  door  verzuim  van 
de  hoeven  af  te  vylen  en  Hegt  befiaan , of 
uit  den  aart  der  hoeven  zelven , het  intrap- 
pen van  Spykers , en  dergelyken , in  de  hoe- 
ven van  onderen  fcheuren  komen,  die  zig 
fchilferagtig  van  elkander  verwyderen.  Dit 
‘gebrek  noemt  men  Scheurvoet  en  Scheurhoef , 
ook  wel  Hoornskloot  en  gefcheurde  Hoef : dan 
het  word  veelal  betrokken  onder  de  alge- 
meene  bekende  benaaming  van  kwartier  voet , 
by  verkorting  kwer-  of  queervoet ; dewyl  het 
onderfcheid  flegts  in  de  zitplaats  beftaat.  Ei- 

gen- 


HüT 

TAARI^ 


Kameel* 
poot . 


Kalf  spoot 
of  Splyt-  ; 

hoef. 

Beestevoet 
of  Koepoot . 


Scheurhoef 


) 


HST 

PAARD. 

Kwart  ie  r- 

VQSt* 


NATUURLYKE  HISTORIE 

genlyk  zyn  Kwartiervoeten  fcheuren,  onder 
aan  de  hoeven , op  de  zyden , of  de  zyde- 
lingfche  deelen  der  hoeven,  welken  men 
Kwartieren  heet;  of  ook  geduurige  fcheurin- 
gen  en  drooge  affchilferingen  aldaar  ter 
plaatfe.  De  voornaamfte  oorzaak  van  dit 
ongemak  is  de  uitdrooging  van  den  Hoorn ; 
waarom  zorgvuldige  Stalbedienden  de  Hoor- 
nen met  fmeeren  wel  onderhouden ; dog  de 
uitdroogende  ouderdom  brengt  dit  gebrek , 
desniettegenllaande , in  oude  Paarden  veel- 
tyds  voort.  Het  ontftaat  daar  benevens, 
buiten  andere  oorzaaken,  ook  wel  uit  de 
onagtzaamheid  der  Smeden  , die  den  Hoorn , 
in  plaats  van  uit  te  fteeken,  te  fterk  uit- 
branden. In  dat  geval  worden  die  vogten, 
of  leemige  ltoffen,  welken  den  Hoorn  op 
eene  allerbyzonderfte , en  voor  de  ontleed- 
kunde nog  onbekende , wyze , voeden, door 
deeze  toefchroeijing  in  dcrzelver  werkzaam- 
heid belemmerd.  Wanneer  het  Kwartier, 
om  dit  ter  deezer  gelegenheid  nog  te  mel- 
den, natuurlyk  kleen  en  inkrimpig  is,  by- 
zonder  aan  de  veerzen,  dan  noemt  men 
zulk  een  Paard  Naauwveerzig.  Ten  laatfte 
merkt  men  hier  nog  op , dat  men  de  eigent- 
lyke  Kwartiervoeten  vry  algemeen  by  onze 
Boeren- Werkpaarden  vind,  vooral  by  de- 
zulken, die  op  de  klai  werken,  en  in  droo- 
ge zanden  loopen;  waartoe  ook  hunne  wy* 
ze  van  beflaan  het  haare  kan  toebrengen. 
Veelen  onzer  Boeren,  naamlyk,  beflaan  hunne 
Paarden,  vooral  de  Ploegpaarden, flegts  aan 
de  voorpooten , en  laaten  de  agterften  onbe- 
flaagen;  om  dat  zy  gelooven,  dat  de  Paar- 


van  HOLLAND.  205 

den , hoe  platter  en  broeder  de  agterhoeven 
zyn,  des  te  beter  door  de  kluiten  kannen 
trappen.  Hierby  komt  nog,  gelyk  zy  zeg- 
gen , dat  de  voorvoeten , als  de  eerften  in 
’t  veur  of  in  ’t  voortgaan  werkende,  den 
zwaarden  trek  doen,  en  derhalven  gehoefd 
moeten  zyn.  Dit  is  de  eenige  reden  die  ik , 
na  een  herhaald  onderzoek,  hier  van  heb 
kunnen  te  weeten  komen : dan  zy  erkennen 
tevens  dat  dit  dikwerf  eene  oorzaak  van 
fcheurvoeten  zyn  kan. 

Vraagt  men  nu,  daar  ik  hier  mede  myne 
fchetswyze  ontvouwing  van  de  voornaamfte 
uitwendige  gebreken  der  Paarden  denke  te 
fluiten,  of  veelen  deezer  gebreken,  die  de 
Paarden  zoo  aan  ’t  lichaam  als  aan  de  voe- 
ten bekomen,  in  de  vrye  Natuur  plaatsheb- 
ben, zoo  is  myn  antwoord,  ik  geloof  Neen; 
en  hier  in  zyn  alle  Paardenkenners  vry  een- 
ftemmig ; ook  vinden  de  Schryvers  over 
dit  onderwerp  de  meeste  oorzaaken  deezer 
gebreken  dui^elyk  in  de  behandeling  en  ’t 
gebruik  der  Paarden  door  de  Menfchen , dat 
by  onderfcheiden  Natiën  zeer  verfchillend 
gevonden  word.  Hier  uit  is  dan  voorts  na- 
tuurlyk  ontftaan , dat  de  plaatflngen  en  be- 
naamingen  der  gebreken  grootfyks  verme- 
nigvuldigd zyn ; waartoe  de  Franfchen , wel- 
ken den  roem  van  in  de  Paardenkennis  uit 
te  munten,  verdienen,  niet  weinig  het  hun- 
ne toegebragt  hebben.  Maar  zy  hebben  , 
door  dit  vermenigvuldigen  van  gebreken  en 
naamen , de  Paardenkennis  te  gelyk  by  uit- 
ftek  lastig  gemaakt.  Hunne  Schriften,  hoe 
keurig  vertaald  5 worden  daardoor  veelal  te 

ver- 


HET 

PAARD* 


2 o6  NATUURLYKE  HISTORIE 

wet  verheven  voor  een  algemeen  nuttig  gebruik  5 
rAAitD.  en  de  Paardenkennis  blyft  dus  eene  weeten- 
fchap  voor  maar  zeer  weinige  Liefhebbers, 
die  geduld  en  yver  genoeg  hebben,  om  al- 
les zoo  naauwkeurig  na  te  gaan.  De  Boe- 
renlieden , aan  den  arbeid  en  hunne  brood- 
winning verbonden,  die  nogtans  de  meeste 
Paarden  aan  fokken  , hebben  geen  tyd  om 
zig  tot  veel  leezens  en  tot  zulk  een  ftipt 
nadenken  te  fchikken.  Ook  zyn  ze  , hoe 
fchrander , en  van  een  goed  natuurlyk  oor- 
deel, vreemd  van  uitheemfche  kunstwoor- 
den. Ik  heb  my  ook,  om  die  reden,  in  dee- 
zen  bepaald  tot  eene  korte  fchets,  en,  zoo 
veel  ik  kon , tot  het  gebruiken  van  bekende 
Vaderlandfche  benaamingen;  waar  mede  ik, 
zoo  ik  vertrouw , het  zaaklyke , dat  tot  de 
voornaamfte  gebreken  der  Paarden  behoort , 
verft  aanbaar  heb  voorgedraagen.  Gaarne 
was  ik  ook  in  eenige  byzonderheden  der 
Geneeswyze  getreeden  ; dog  myn  beftek 
liet  zulks  niet  toe.  ’t  Was  wel  te  wenfchen, 
dat  men  in  de  laatere  Werkjes,  die  keurig 
genoeg  over  dit  Stuk  gefchreeven  zyn , het 
oog  wat  meer  gevestigd  had,  op  derzelver 
gebruik  voor  den  Landman;  om  hem,  niet 
ingewikkeld , maar  plat  en  goed  raad  te  gee- 
ven;  op  hoedanig  eene  manier  onze  oude 
Paardenboekjes  ingerigt  zyn.  Men  moge  het 
Huismans  Handboek , voorgefteld  in  den  Frie- 
fchen  Stalmeester  en  Koeiendokter , houden  voor 
byeengebragt  uit  andere  Schryvers,  en  het 
zelve  beneden  eenige  andere  Schriften  plaat' 
ien;  ik  durf,  zonder  andere  kundige  tekort 
te  doen,  het  zelve,  na  dat  van  b o ur ge- 
lat 


van  HOLLAND. 


207 

lat  en  viTET,  wel  aanbeveelen , als  een 
algemeen]  nuttig  Hand-  en  Huisboek , regt  ge- 
fchikt  , om  zoo  wel  onze  Hollandfche  als 
Friefche Boerenlieden,  vooral  Land-enVee- 
bouwers  , eene  goede  behandeling  van  het 
Vee  te  leeren.  Men  zal  ’er,  hoewel  niet 
zoo  veele  remedien  als  andere  opgeeven  , 
egter  de  meestnoodigen  voor  ons  Land  in 
vinden. 

Na  dus  de  voornaamfte  uitwendige  gebre- 
ken der  Paarden  opgegeeven  te  hebben , zou 
ik  nu  nog  wel  iets  van  de  inwendigen  dienen 
te  melden;  dan  dit  onderwerp  is  my  van 
te  veel  omflags,  om  het  in  dit  Werk  te  be- 
handelen ; waarom  ik  ’er  flegts  kortlyk  ee- 
nige  algemeene  aanmerkingen  over  zal  me- 
dedeelen.  De  Paarden  hebben , even  als  de 
Menfchen , zeer  veele  onderfcheiden  en 
famenloopende  gebreken ; ze  zyn , buiten  den 
' Droes  en  de  Dampigheid , eene  natuureigen 
kwaal  der  Paarden,  by  voorbeeld,  onderhe- 
vig aan  buikpynen,  koortfen,  kliergezwel- 
len, Lies- en  andere  breuken,  zelfs  dikwils 
tot  openingen  in  den  buik.  Voorts  krygen 
de  Paarden  ook  ftuipen,  fchieJyke  beroer- 
tens,  en  worden  dol,  dat  men  de  kol  kry- 
gen of  kolderen  noemt,  het  welk  hen,  met 
den  kop  tusfchen  de  beenen  , tegen  alles 
doet  aanloopen.  Met  deeze  kwaal  zyn  de 
Paarden  nu  en  dan  bezet , dog  ze  is  egter , 
althans  naar  myne  opmerking  , in  Holland 
niet  zeer  gemeen.  Men  telt  hier  onder  ook 
zulke  Paarden,  die  men  voor  gekke  Paar- 
den hóud ; om  dat  zy  met  fpringen , flaan , 
vallen,  liggen,  en  dergelyken,  allerleie  kuu- 

ren 


IJ  ET 
P4£RD. 


2o8  natuurlyke  historie 

ïjet  ren  bedryven,  en  tekens  van  krankzinnig. 
paard,  heid  vertoonen.  Hier  uit  is  zelfs  ontftaan, 
dat  men  van  iemand,  die  van  ’t  een  op  ’t 
ander  valt,  en  alles  door  een  praat, by  ver- 
gelyking, gewoon  is  te  zeggen, dat hy koldert. 

By  gelegenheid  van  dit  kollen  of  kolde- 
ren , kan  ik  niet  na  laaten  ook  gewag  te 
maaken,  van  het  gemeene  gevoelen  hier  te 
Lande,  wegens  eene  benaauwtheid , die  het 
Paard,  zoo  zy  zeggen,  ’s  nagts  overkomt; 
en  welke  zy  met  den  naam  van  de  Nagtmer- 
rie  benoemen,  ’t  Is  overbekend  , dat  de 
Paarden,  des  nagts , dikwils  angftig  en  fchrik- 
kig  zyn ; ’t  gebeurt  dus  wel , dat  een  Paard , 
met  angst  bevangen,  des  nagts  fchrikkende 
uit  zyn  flaap  opryst,  fchopt  en  flaat;  maar 
dat  een  Nagtmerrie,  een  zoogenaamd  wee- 
zenlyk  Spook,  de  oorzaak  hier  van  zou  zyn, 
zal  geen  geoeffend  verfland  gelooven.  Men 
heeft  het  ongetwyffeld  aan  dezelfde  oorzaa- 
kcn  toe  te  fchryven  , als  die  by  de  Men- 
fchen  benaauwde  droomen  verwekken;  als 
daar  zyn,  dikbloedigheid , een  diepe  flaap  * 
eene  ongefteldheid , der  maag  en  dergelyken. 
Intusfchen  is  dit  denkbeeld  veelen  bygeloo- 
vigen  Landlieden  niet  uit  het  hoofd  te  praa- 
ten ; en  een  Boer , die  ’er  fterk  mede  inge- 
nomen is , houd  gemeenlyk  een  Bok  op  den 
Paardenftal;  meenende  dat  de  Nagtmerrie 
zelve  voor  de  Bokken  angftig  is ; en  dat  het 
fterkriekend  uitdampende  zweet  der  Bokken 
de  Nagtmerrie,  door  den  reuk,  verjaagt: 
zoo  dat  de  Nagtmerrie  of  kolrydfter  den  Stal 
voorby  gaa.  Ik  heb,  daarenboven,  onder  de 
Boeren  eenigen  gevonden  ? die  ’er  zig  voor 


'van  HOLLAND.  209 

uitgaven , om , door  het  omwinden  en  onk 
winden  van  een  mes,  te  zeggen,  op  wat 
plaats  ^e  Nagtmerrie  of  Kolrydfter  gereeden 
had,  en  op  welk  Stal  zy  ftond  te  komen; 
dog  deeze  onderneeming  liep  meest  altyd 
flegt  af.  Wenfchelyk  ware  het,  dat  deLand- 
zaaten  eenmaal  zulke  grollen  geheel  en  al 
uit  hun  hart  verbanden.  Middelerwyl  heeft 
egter  het  Paard  door  de  kol , of  den  kol- 
der , (waar  van  vcrmoedelyk  het  kolryen 
zyn  oorfprong  heeft ,)  weezenlyke  ziek- 
ten , welken  de  hersfenen  aandoen , en  het 
Beest  krankzinnig  maaken.  Daarbenevens  is 
’er  eene  ongefteldheid , welke  den  Paarden 
byzonder  eigen  is,  die  men  bevangenheid 
noemt ; welke  veroorzaakt  word , door  het 
Paard  den  adem  te  ontryden,  en  te  fterk  in 
’t  zweet  te  jaagen , ’t  welk  dan  door  de  kou- 
de te  fchielyk  opdroogt:  dat  men  bevangen 
ryden  heet,  en  ’t  uitwerkfel  van  een  dollen 
Voerman  is.  Wyders  vind  men  een  Paard 
ook  onderhevig  aan  hartkloppingen , bloed- 
wateren , en  verftopping  in  de  blaas ; ja  het 
graveel  en  de  Heen  is  onder  dezelvcn  niet 
zeldzaam.  Dit  gaat  zoo  verre,  dat  men 
meermaals  Paardenfteenen  van  eene  onge- 
meene  grootte  uit  deeze  Dieren  haale;  en 
’t  verwondert  my , dat  men , wegens  deeze 
iteenen  en  het  Steengraveel  zoo  weinig  mel- 
ding by  de  Paardenkenners  ontdekt ; ik  heb 
tot  nog , nopens  den  aart  deezer  kwaaie  weiv 
nig  geboekt  gevonden.  — ’t  Is  egter  by  de 
Natuurkundigen  en.  de  Verzamelaars  van 
dierlyke  Steenen  gansch  niet  onbekend,  dat 
’er,  zoo  in  de  Blaas,  als  in  de  Nieren  zel- 
IV.  DEEL.  O Veil 


HST 

PAARD 


2io  NATUURLYKE  HISTORIE 


het  ven  van  verfcheiden  Paarden  hier  te  Lande , 
>aard.  verbaazend  groote  Steenen  groeien,  en  dat 
men  in  de  Galblaas  der  Paarden,  evenals  in 
die  der  Osfen , meermaals  fteenagtige  Tak- 
fchietingen  vind.  De  Paardenfteenen  heb- 
ben zelfs  eene  zekere  waarde ; men  Helt  ze 
by  de  Bezoardfteenen , onder  den  naam  van 
Paardenbezoard ; en  ze  zyn  inderdaad,  in 
glans  en  laagswyze  omkorfting , aan  den  Be- 
zoard  gelyk ; dog  ze  verfchillen  merkelyk  in 
grootte.  Myn  geagte  Vriend,  de  Heer 
joan  coenraad  brand,  welke  een 
fchat  van  Bezoard  en  dierlyke  Steenen  be- 
zit, heeft  ook  eenige  Paardenfteenen;  en 
inzonderheid  één , welke , door  a.  s e b a , in 
zyn  Muzeum  afgebeeld  is , die  wel  2|  pond 
weegt,  en  4 duimen  middellyns  heeft.  Dee- 
ze  Steen  is  zeer  fyn  van  Laagen , welke  niet- 
temin zeer  duidelyk  kenbaar  de  eene  op  de 
anderen  gezet  zyn : voorts  is  dezelve  van  bui- 
ten ongemeen  glad  en  olyfkleurig , zo  als  ze 
meest  altyd  gevonden  worden.  Wanneer 
men  zulke  Paardenfteenen  in  ’t  midden  door- 
flaat , dan  ontdekt  men , even  als  in  de  Be- 
zoards , in  ’t  midden  eene  kern  van  een  hout- 
je, ftrootje,  of  ander  lichaam,  om  ’t  welke 
de  Steen  zig  gezet  heeft.  Men  fchryft,  op 
goeden  grond,  den  oorfprong  deezer  Stee- 
nen aan  dezelfde  oorzaaken,  als  dien  der 
Menfchenfteenen , toe:  dog  ze  zyn  minder 
broos  en  kalkagtig;  zynde  integendeel  onge- 
meen glad  en  vast.  Een  Paard  hier  mede 
bezet , vervalt  gemeenlyk  in  eene  kwyning , 
waaraan  het , uitteerende , eindelyk  fchielyk 
fterft.  Naar  ’t  getuigenis  der  Vilders,  in- 


van  HOLLAND.  2iï 

dien  ik  op  hun  berigt  aan  kan , vind  men  in 
Paarden,  die,  zonder  bevangen  te  zyn,  of 
den  Droes  te  hebben,  fchielyk  fterven, 
meest  altoos  het  begin  van  fteenwording,  of 
reeds  een  werklyk  gevormden  Steen : niette- 
min zyn  de  grooten  zeer  zeldzaam. 

Men  begrypt  Jigtlyk  dat  zulk  een  Paard 
ook  veelal  onderhevig  is  aan  opftopping  van 
’t  water ; dog  deeze  kwaal  ontftaat  niet  min- 
der dikwerf  uit  de  onbarmhartigheid  der 
Voerlieden.  Een  Paard  naamlyk  pist  altoos 
ftilftaande , en  het  heeft  eenige  ftonden  noo- 
dig  eer  het  aan  ’t  pisfen  raakt;  het  wil  zelfs 
in  een  Hand  van  volkomen  rust  zyn.  Kun- 
dige Voerlieden  letten  ’er  daarom  zeer  nauw- 
keurig op,  of  het  Paard  dringt  om  te  pisfen. 
Zo  dra  zy  zulks  meenen  gewaar  te  worden , 
houden  zy  Uil , en  fluiten , als  willende  het 
Paard  een  teken  van  rust  geeven ; welk  te- 
ken onze  Paarden  ook  verdaan,  zy  zet- 
ten zig  op  hunne  rust;  maar,  als  zy  niet 
pisfen  willen  flaan  zy  de  ooren,  liaan  llil, 
en  zien  eens  om , als  of  ze  den  Voerman 
wilden  antwoorden;,  dat  ’er  nog  geen  drang  is : 
van  daar  onder  onze  Natie  het  fpreekwoord , 

’ t is  vergeef sch  gefluit , als  ’£  Paard  niet  pis - 
fen  wil . By  deeze  melding  van  de  opftopping 
der  Pisfe , kan  ik  niet  wel  nalaaten , gewag 
te  maaken  van  de  koude  Pis , of  het  onge- 
mak, dat  men  Louterftal  heet.  Het  zelve 
ontftaat  uit  de  verandering  van  het  Water, 
dat  de  Paarden  drinken;  het  welk  in  ons 
Land,  hoe  kleen  van  omtrek,  eene  aanmer- 
kelyke  verfcheidenheid  heeft;  gelyk  wy,  by 
het  verhandelen  van  ’s  Land  Wateren,  ge- 
O 2 toond 


HET 

PAARD* 


2i2  NATUURLYKE  HISTORIE 

- # 

het  toond  hebben.  Voornaamlyk  komt  hier3 
paard,  ten  opzigte  van  de  Paarden,  in  aanmerking 
het  verfchil  van  zoeten  zoutWater:  een 
onderfcheid  dat  men  in  Holland  op  kleene 
afftanden , by  voorbeeld  te  Haarlem  en  Am- 
fterdam , en  zelfs  korter  by , ontmoet ; het 
welk  dikwils  aanmerkelyke  toevallen  in  de 
Paarden  veroorzaakt.  Een  Paard,  dat  te 
Amflerdam  woont,  en  gebruikt  word,  of, 
om  op  zyn  Sleepers  te  fpreeken , door  den 
tyd  een  Amflerdammer  word,  zal,  eer  het 
recht  aan  het  drinken  van  brak  water  ge- 
woon is,  eenigzins  kwynen  en  moeilyk,  of 
met  poozen,  pisfen;  totdat  de  Natuur,  die 
lydzaame  Zorgmoeder  der  Dieren , het  Paard 
eindelyk  daar  aan  doe  gewennen , zoo  dat 
het  ’er  niet  meer  van  weete.  ’t  Zy  intus- 
fchen  den  geenen , die  met  hunne  Paarden , 
welken  aan  zoet  water  gewend  zyn,  voor 
een  korten  tyd  in  brakke  ftreeken,  of  te 
Amflerdam,  flallen,  geraaden,  hier  omtrent 
zorgvuldig  te  zyn.  Braave  Stalhouders , die 
weeten  wat  een  Paard  toekomt,  neemen 
zulks  ook  wel  in  agt;  en  men  ‘s  aan  fommi- 
ge  uitfpanningen , inzonderheid  om  of  aan 
en  in  Amflerdam , gewoon  af  te  vraagen , of 
het  Paard  wel  aan  brak  water  gewend  zy? 
Is  dit  onvoorzigtig  niet  gadegeflaagen , en 
krygt  dus  het  Paard,  door  brak  water  te 
drinken , den  Louterftal , de  koude  Pis , of 
de  Hortpis , zoo  als  de  Boeren  fpreeken , dan 
bedient  men  zig  best  van  pisafdry vende  mid- 
delen. Onder  de  meer  gedugte  kwaaien, 
die  we  niet  wel  flilzwygende  voorby  mogen 
gaan,  behoort  verder  vooral  d e Klem,  niet 

on- 


van  HOLLAND.  213 

ongelyk  aan  eene  beroerte ; dewyl  ’er  veele 
Stuipen  onderJoopen.  Men  houd  dit  gevaar- 
lyke  ongemak  der  Paarden , indien  eene  tij- 
dige aderlaating,  dragten,  en  andere  uitwen- 
dige middelen , niet  helpen , voor  doodelyk. 
De  Klem  bevangt  de  Paarden  fchielyk , voor 
al  in  het  Hoofd  en  de  Kaaken.  De  Mond 
is  dan  dermaate  vast  geflooten , dat  fterke 
kragten  en  werktuigen  denzelven  niet  ope- 
nen kunnen ; waar  door  men  buiten  ftaat  is 
om  eenige  inwendige  middelen  te  gebruiken ; 
de  Hals  ftaat  insgelyks  onbeweegelyk ; hier 
by  komen  zwaare  zenuwtrekkingen  , hart- 
kloppingen, het  verdraaien  van  de  oogen, 
kortom , alle  toevallen , die  eene  onverhoed- 
fche  beroerte  en  kort  aanftaanden  dood  voor- 
fpellen ; inzonderheid  als  ’er  na  de  aderope- 
ning geen  bloed  volgt.  Eene  niet  minder 
fpoedig  opkomende  kwaal,  in  haare  benaa- 
ming  den  Paarden  alleen  eigen,  is  de  Vy- 
ver , zoo  genaamd , om  dat  ze  zig  het  flerkst 
in  de  Vyverklieren  vertoont.  Dit  ongeval, 
dat  zeer  fchielyk  opkomt,  en  eene  fpoedige 
hulp  vereischt;  is  het  uitwerkfel  van  eene 
fchielyke  verkoudheid  of  bevangenheid;  die 
uit  eene  groote  verhitting  met  fterk  zwee- 
ten , en  eene  fpoedig  daarop  volgende  op- 
drooging  en  verkilling  der  poriën,  ontftaat ; 
waarvan  by  ’t  gewag  maaken  van  den  Droes 
reeds  iets  gemeld  is ; en  waar  mede  ze  ook , 
ten  aanzien  der  oorzaaken,  veelal  overeen- 
komt. Voeg  hierby,  als  een  ongemak,  dat 
dikwils  het  gevolg  is  van  den  Droes , Dam- 
pigheid en  Bevangenheid,  het  Longevuur. 
Eene  bekende  Paardeziekte , of  eene  verder- 
O 3 ven- 


HET 

PAARD, 


HET 

PAARD. 


214  NATUURLYKE  HISTORIE 

vende  ontfteeking  in  de  Long,  die  men, 
naar  den  verfchillenden  aart  deezer  Long- 
teering,  verrottend,  befmettend,  galagtig, 
droog,  of  ook  wateragtig  noemt.  Wat  de 
eigenlyke  Schurft  betreft,  dezelve  is,  in  an- 
dere Landen , mede  eene  gewoone  Paarde- 
ziekte;  dog  in  Holland  is  zy,  fchoon  men 
’er  ook  Paarden  aantreffe , welken  hier  door 
aangedaan  worden,  niet  heel  gemeen.  Het 
meeste  fchurftagtige  vertoont  zig  veel  al  op 
de  Schoft , aan  den  Hals  en  aan  de  Ooren ; 
maar  dan  krygt  dit  ongemak  den  naam  van 
Var  ent , Halsrooven , en  doorryden  op  de 
Schoft . In  dit  Schurft  ontdekt  het  Micros- 
coop diertjes,  welken  men  Schurftluizen 
noemt:  dan  de  Paarden  zyn,  buiten  dit, 
ook  door  Luizen  geplaagd,  welke  fran- 
ciscus  redi  ons  vertoond  heeft:  en  daar- 
benevens  hebben  zy  builen  tusfchen  de  huid, 
in  welken  insgelyks  diertjes  zitten,  die  uit 
vliegen  gebooren  zyn.  Voor  ’t  overige  kan 
een  Paard  kwynen  aan  Wormen,  aan  ver- 
flopten  afgang,  aan  loop,  en  meer  dergely- 
ke  kwaaien.  Gemeenlyk  krygen  onze  Paar- 
den, als  zy  van  den  Stal  ter  Weide  gaan, 
een  merkelyken  afgang, en  worden  loslyvig; 
dog  dit  hangt  af  van  ’t  voedende  gras , en 
ftrekt  hun  ter  gezondheid ; maar  de  kwaade 
loop  is  van  een  flegter  aart , ais  ontftaande 
uit  bedorven  vogten  in  het  Darmchyl.  Aan- 
gaande de  Wormen,  hieromtrent  heeft  een 
groot  onderfcheid  plaats ; de  meeste  Paarden 
hebben  korte  dikke  Wormen , die  als  aan  de 
Maag  hangen , welken  hun , als  ze  niet  over- 
tollig veel  zyn,  weinig  of  niet  deeren:  maar 

’cr 


van  HOLLAND.  215 

’er  is  eene  fchadelyker  foort,  die  zig,  by 
wyze  van  Lintwormen,  in  de  Darmen  zet. 
Men  verdeelt  de  gewoone  en  genoeg  beken- 
de Wormen  in  drie  foorten : te  weeten , in 
lange  Wormen,  die  de  fchadelykften  zyn; 
in  dikke  korte  Wormen , die  zig  veeltyds  in 
den  Mastdarm  onthouden,  en  ook  in  den. 
drek  der  Paarden  gevonden  worden ; en  ein- 
delyk  in  korte  als  ’t  ware  driekantigronde 
Wormpjes,  die  in  den  Krop  der  Paarden 
nestelen , en  mede  zeer  fchadelyk  zyn : dee- 
zen  zetten  zig  ook  aan  de  Maag  vast,  wel- 
ke zy  dan  by  toeneeming  doorknaagen.  Be- 
halven  deezen  hebben  de  Paarden  nog  uit- 
wendige Wormen,  die  in  Etterbuilen  onder 
de  huid  woonen,  en  tot  vliegen  verwande- 
len. Men  noemt  ze  Vaarnen  of  uitwendi- 
ge Wormen,  en  verdeelt  dezelven  insge- 
lyks  in  foorten.  Als  daar  zyn;  (1.)  de  vlie- 
gende Wormen,  zo  geheeten,  om  dat  men 
de  builen , daar  zy  in  zitten , gemaklyk  ver- 
fchuiven  kan , of  misfchien  ook  om  dat  ’er 
vliegen  uit  voortkomen.  (2.)  De  verbon- 
den Wormen , om  dat  ze  knobbelig  aaneen 
verbonden  fchynen  te  zyn.  En  (3.)  dehen- 
negats  Wormen,  om  dat  de  buil,  waar  in  ze 
zitten , eene  foortgelyke  geflaite  heeft.  Ein- 
delyk  zyn  de  Paarden  nog  aan  veele  gebre- 
ken in  de  teeldeelen  en  ingewanden , mitsga- 
ders aan  teering,  kwyning,  en  eene  menig- 
te van  andere  byzondere  kwaaien  onderhe- 
vig, die  hen,  gelyk alle  andere  Dieren,  na- 
tuurlyker  wyze  verzwakken , of  een  ontydi- 
gen  dood  doen  fterven.  ’t  Zou  overbodig, 
en  buiten  ons  oogmerk  zyn , die  allen  op  te 
O 4 noe- 


HET 

PAARD. 


2JÓ  natuurlyke  historie 


het  noemen;  waarom  wy,  oordeelende  genoeg 
paard,  gezegd  te  hebben  van  de  uitwendige  gebre- 
ken, en  de  voornaamfte  by zonderheden , 
die  omtrent  de  inwendige  kwaaien  nog  eeni- 
ge  melding  vorderden,  tot  een  vrolyker 
Hoofdftuk  overgaan ; waar  in  wy  het  gebruik 
en  het  nut  der  Paarden  hier  te  Lande  zullen 
ontvouwen.  — Alleenlyk  hebben  wy  het, 
tot  gemak  van  den  Leezer,  nog  dienftig  ge- 
oordeeld , de  benaamingen  der  hier  voorens- 
gemelde  uit- en  inwendige  gebreken,  zoo  als 
ze  in  verfchillende  Gewesten  van  ons  Va- 
derland benoemd  worden,  in  een  beknopt 
lystje  by  een  te  verzamelen ; én  ’t  zelve 
aan  ’t  einde  van  dit  Hoofdftuk  te  hegten. 
De  Leezer  kan  hier,  met  éénen  opflag,  ge- 
maklyk  nagaan,  aan  welke  gebreken  ieder 
voornaam  gedeelte  van  het  Paard  onderwor- 
pen is ; en  tevens  zien , van  welke  gebreken 
wy  in  dit  Hoofdftuk , en  waar  ter  plaatfe^ 
gewag  gemaakt  hebben. 


T A- 


van  HOLLAND. 


21? 


TAFELTJE, 

behelzende 

De  benaamingen  der  voornaamfte  uit-  en  inwen- 
dige gebreken  der  PAARDEN,  zoo  als 
ze,  met  betrekking  tot  dit  Hoofdfluk y 
in  orde  der  Hoofdverdeelingen  voor- 
zoomen. 


Uitwendige  en  zigtbaart  gebreken . 


IN  HET  HOOFD. 

Bladz. 

IN  DE  OOREN. 

Bladz. 

Dikkop.  . 

148 

Hangoor. 

. 152 

S malkop.  , , 

IJO 

Ezelsoor. 

. IJ2 

Ramskop. 

149 

Motsoor. 

- ÏJ2 

Kaphoofd. 

Zuiloor.  , 

• 1 52 

Ingevallen  Hoofd.  . 

149 

Kortoor. 

. 152 

Plathoofd. 

150 

Kreupeloor. 

* 153 

Osfenkop.  . • 

148 

Stoutoor. 

. 152 

Spitshoofd. 

Schothoofd. 

IJO 

Varent. 

• 

Kol. 

I5I 

IN  DE  0 0 GEN. 

Bles. 

1 51 

Knokoog. 

* 153 

Star. 

151 

Holle  oogkuil. 

• IJ3 

Blaarkop. 

U I 

Klootoog.  • 

• J53 

Osfenkol.  • 

I5I 

Varkensoog. 

• 153 

Spitsmuizebek. 

IJO  | 

Groenoog. 

• *53 

Mollenkop. 

IJO  ; 

Glasoog. 

• 153 

0 5 

Maan,* 

218  NATUURLYKE  HISTORIE 


Bladz. 

Bladz. 

Maanoog.  . 154 155  156 

Hazemond. 

I7<5 

Blaauwoog. 

• 

Geftheurde  Laagen. 

176 

Hoornoog. 

• 

Hangende  Rooster. 

177 

Leepoog. 

• 

IJ4 

Kribbebyten. 

190 

Traangootig.  . 

• 

154 

Klem.  . 

176 

Tr  aanroof. 

. 

Haak-  of  Schilfertand. 

I7<S 

Traan. 

• 

AAN  DEN  HALS  EN  KEEL. 

IN  DEN  NEUS. 

Klierflrang. 

161 

Dikneus. 

. 

159 

Kliergezwel. 

l6l 

Smalneus. 

. 

1 59 

Halsftrang. 

161 

Dampneus. 

159 

Maanftrang. 

161 

Dompneus. 

. 

V9 

Keelklier. 

l6l 

Koeneus. 

. 

159 

Vyver. 

1-77 

Kokerneus. 

. 

159 

Vy  ver  klier. 

177 

Roodneus. 

* 

159 

Strangilioen. 

162 

Wydneus. 

. 

159 

Verkeerde  Hals. 

172 

Snot  5 of  Snotneus. 

. 

160 

Korthals. 

172 

Neuswindrig. 

. 

160 

Hardhals. 

172 

Bloeden  uit  den  Neus. 

Verkeerde  Nek. 

178 

Droes. 

• 

160 

Verdikte  Maanftreng. 

179 

Goede  Droes. 

160 

Spekhals. 

179 

Kwaade  Droes. 

160 

Verkensnek. 

i8q 

Valfche  Droes. 

• 

1 60 

Borftelhals. 

179 

IN  DEN  MOND. 

Overhangende  Hals. 

180 

Dikfmoel. 

# 

17  6 

Steile  Spekhals. 

180 

Dikmond. 

• 

175 

IN  DE  BORST. 

Diklip. 

# 

176 

Platteborst. 

x73 

Smousfelip. 

. • 

176 

In  de  Borst  ryden.  . 

x7* 

Hanglip. 

176 

Naauwe  Borst. 

171 

Lan- 


van  HOLLAND. 


ai? 


Bladz.  1 


Lange  afem.  . 

i67 

Aangewasfen  Longen. 

171 

Dampig. 

170 

Drooge  kug. 

170 

Hoesten. 

r/o 

Boeglam. 

182 

Boegroot. 

IN  DE  SCHOUDERS. 

Misvormde  Schouders. 

0 

00 

M 

Platte  Schouders.  . 

l8l 

Ronde  Schouders.  . 

l8l 

Zwaare  Schouders.  . 

l8l 

Haaze  Schouders.  . 

l80 

Haamdruk. 

178 

Hoogfchoft.  i 

182 

IN  DEN  RUG  EN  ’T  KRUIS. 

Zadelrug. 

I84 

Gedrukte  rug. 

I84 

Scharprug. 

183 

Kemelsrug. 

183 

Verkensrug. 

Ezelsrug. 

183 

Zadelhair. 

18J 

Holle  rug. 

185 

ingevallen  Kruis.  ». 

185 

Holle  Kruislenden.  . 

185 

Bultig  Kruis. 

186 

Bladz.. 


Hoog  Kruis.  . 

• 

i8<J 

Plat  Kruis. 

• 

18S 

IN  DE  HEUPEN  EN  DE  BILLEN. 

Knokheup. 

. 

18  6 

Hoogheup. 

. 

18  6 

Lamheup. 

18  6 

Lendenlam. 

. 

18  6 

Hanggat. 

. 

187 

Afval. 

. 

187 

Welgebroekt. 

• 

187 

Smalbïoek.’ 

. 

188 

Platbil. 

. 

188 

Rotteftaart. 

. 

187 

Schurft.  . 

- 

AAN  DEN  BUIK. 

Platte  zyden. 

188 

Hangbuik. 

. 

188 

Dikbuik. 

. 

188 

Liesbreuk. 

* 

188 

Hangende  koker. 

. 

188 

Lamme  koker. 

. 

188 

Leggers. 

. 

189 

Zwam.  j 

. 

189 

Stolzwam. 

. 

189 

'Vratten. 

. 

189 

IN  DE  POOTEN. 

Kromme  Pyp.  . . ipo 

Krom- 


22?  NATUURLYKE  HISTORIE 


Bladz. 

Kromme  Schenkel.  190 
Schuiffelbeen.  . . 19 1 

Schevelbeen  . .191 

Klosbeen.  . . 19 1 

Gekloofde  Kniebogt,  19 1 
Rasp.  . . . 191 

Spat.  . . , 193 

Bloedfpat.  . .193 

Beenfpat.  . .193 

Bolfpat.  . .194 

Koejefpat.  . . 193 

Aderfpat.  . . 194 

Haanefpat.  , . 1 95 

Krampfpat.  . . 195 

Dolkbloeijen. 


Opzwellen  v an  de  W aai  j. 
Bosfen. 

Gallen.  . .195 

Vlotgallen,  . . 1 95 

Steengal.  . .19  6 

Hoefgal.  , . 196 

Drooge  gal. 

Hoorn  gal, 

Waai  gal. 

Blaas  gal.  . .196 

Klemmende  Blaasgal.  196 
Verlamde  Krampader.  197 
Opgezwollen  Waaij. 
Krappen.  . .196 


Bladz. 

Scheuthak. 

. 196 

Schythak. 

. 1 96 

Ringelzwel. 

. 196 

Padgezwel. 

. 193 

Karbonkels. 

* 197 

Egelvoet. 

• 197 

Mok. 

. 192 

Mokpoot, 

. 192 

Mokwrat. 

. 193 

Moerevet. 

Styfpees. 

. 192 

Styfkoot. 

. 192 

Knobbelkoot.  . 

. 192 

Kogelfcheur.  . 

. 192 

Slingerkoot. 

Strykkoot. 

OverkoQt. 

. 191 

Aanflaan. 

. 193 

Betrappen. 

. 198 

Over  trappen. 
Peesrotting. 

. Ï9g 

AAN  DE  HOEV  OF 

HOORN. 

Dikke  Kroon. 

, 

Over  hoef. 

. 198 

Hoornval. 

• 199 

Kroonbetrapping. 

. 1 99 

Drooge  Kroon. 

. 200 

Onthoeving. 

. 199 

Ver- 

van  HOLLAND, 


zli 


Verpeld. 

Bladz. 
. 203 

Kwaadzoolig.  * 

Bladz; 

Hoefzwinding. 

. 201 

Zoolbuil  of  Vyt. 

202 

Hoeffchelfer.  * 

Kanker  in  den  Voet. 

202 

Schelferhoef. 

. 202 

Naauvoet. 

201 

Overkooten. 

. 201 

Spitshoef. 

2or 

Kwervoet. 

. 202 

Volvoet.  * 

20  r 

Kwarciervoet. 

. 203 

Platvoet. 

201' 

Hoornkloof. 

, 

Kameelvoet.  . 

203 

Scheurvoet* 

4 203 

Beestevoet. 

203 

Scheurkloof.  . 

> 203 

Kalfspoot. 

203, 

Gefcheurde  Hoef. 

. 203 

Osfepoot. 

203 

Yyt  of  Fik. 
Vyterweek. 

. 202 

. 202 

Naauwveerzig. 

204 

L Y S T J E 


der 

Voornaamfte  Inwendige  Kwaaien. 


min  of  meer  kortlyk 

Dulligheid. 

Dulle  Kol. 

Stille  Kol. 

Kol. 

Nagtmerrh 

Hartklopping. 

Stuipen. 

Buikpyn. 


gemeld  van  207 — 21 6^ 

Kolyk. 

Koorts. 

Verhoudheid. 

Dampigheid, 

Droes. 

Bevangenheid. 

Klierontfteeking. 

Klem. 


Be« 


NATUURLYKE  HISTORIE 


Beroerten. 

Graveel. 

Steen. 

Bloedwateren. 

Verflopping  van  ’t  Wate- 
ren. 

Verdopte  afgang. 
Loslyvigheid. 

Loop. 

Louterflal  of  Koudepis. 
Teer  in  g. 

Scherpbloed3  of  Schurft. 


4 4 4 
4 4“  i 
4 

4 


Inwendig  Beenbederf. 
Kwyning.  • 

Neusbloeden. 

Jigt  of  Kramp, 

Darmjigt. 

Longevuur. 

Moeielyk  draagen  en  ver- 
los fen. 

Verteering  der  Vrugt. 
Barden  in  den  Buik. 
Waterzugt.  enz. 


4 4 
4-  4 
4 


ZES- 


?b*r  IV. 


JJ'  J'  V-  ArAW •yU-. 

AANWYZING  van  de  PLAAT  ZING  der  MEEST  BEKENDE  GEBREKEN, 
en  UIT'WENIMGE  "WANSTALLIGHEBEN  in  een  PAARD . 


van  HOLLAND.  223 

ZESDE  HOOFDSTUK. 

Behelzende  het  hoofdzaakelyke  van  het  Natio- 
naale  gebruik , nut  en  dienst >der  paar- 
den; byzonder  het  Hollandfche  en 
Friefche  Harddraaven . 


Zoo  wel  de  natuurlyke  fchoonheid,  als 
de  natuurlyke  Gebreken  van  onze  Va- 
derlandfche  Paarden  dus  ver  voorgedraagen 
hebbende , word  het  ty d , om  derzelver  na- 
tionaal Gebruik  te  befchryven.  Men  zou, 
’t  is  waar,  hier,  in  den  eerften  opflag  , mo- 
gen vraagen,  of  de  Paarden  in  het  eene 
Gewest  van  eenig  meer  byzonder  gebruik 
waren,  dan  in  het  andere  ? nademaal  men 
overal  de  Paarden , tot  het  trekken  en  draa- 
gen  van  zwaare  lasten , als  mede , om  ’er  op 
te  ryden , bezigt.  Dan  men  gelieve  in  op- 
merking te  neemen,  dat,  fclioon  het  over 
*t  geheel  waar  zy,  dat  de  Paarden,  by  alle 
Natiën,  tot  de  gemelde  einden  gebruikt  wor- 
den , egter  de  wyze  hoe  , de  gelegen- 
heid by  welke,  en  de  zaaken  waar  toe, 
zoo  verfchillend  zyn,  dat  dit  gebruik  ruim 
zoo  veel  weetenswaardige  ftukkenoplevere, 
als  mogelyk  het  verfchillende  ras  zelve.  Wy 
willen  des , te  meer  daar  wy  het  vermaake- 
lyke  met  het  nutte  poogen  te  vereenigen , 

on- 


HIT 

PAA&3. 


Het  ge- 
bruik deï 
Paarden. 


HET 

>AARD. 


Het  nutti- 
ge gebruik 
der  Paar- 
den. 


1H  NATUURLYKE  HISTORIE 

onze  Natie  niet  onkundig  laaten,  nopens 
zulke  byzonderheden , die  eene  al  te  fterke 
bekorting , naar  de  gewoonte  der  Rangfchik- 
kers,  altoos  over  ’t  hoofd  ziet.  In  ’t  alge- 
meen valt  hier,  omtrent  dit  Stuk,  onder, 
onze  opmerking,  dat  ’er  geen  Natie  zy,  by 
welke  het  gebruik  der  Paarden  algemeener 
is,  dan  hier  te  Lande.  De  gelieldheid,  en 
vodral  de  vlakte  des  Lands,  de  Landbouw, 
de  Koophandel , de  Volkrykheid , de  ftryd- 
baarheid , de  eigenaartige  neiging  der  Land- 
zaaten,  alles  loopt  famen  tot  een  genoeg- 
zaam algemeen  gebruik  der  Paarden;  op  ee- 
he  byzondere  wyze  naar  den  aart  der  Land- 
zaaten  gefchikt.  Hierom  zullen  wy,  zon- 
der ons  in  ’t  breede  uit  te  laaten  over  de 
wyze  hoe  dit  gebruik,  en  de  behandeling, 
der  Paarden , zig  elders  toedraage , ons  voor- 
naamlyk  bepaalen  tot  het  geene  in  ons  Va- 
derland plaats  heeft;  ’t  welk  wy  tweeledig, 
als  behoorende  tot  het  nutte  of  tot  het  ver- 
maakelyke  kunnen  befchouwen. 

Wat  het  nuttige  gebruik,  om  hier  mede 
te  beginnen , aangaat ; ’t  is  overbekend , dat 
de  Paarden  van  zeer  veel  dienst  zyn  in  hun 
leeven,  en  dat  zy  ook,  in  zekeren  zin, 
niet  onnut  zyn , na  hunnen  dood.  Dog  dce- 
ze  laatfte  nuttigheid  kan  niet  opweegen  te- 
gen die  van  andere  Dieren , als  der  Runde- 
ren en  Zwynen;  overmits  wy  ’er  hier  te 
Lande  dat  gebruik  niet  van  maaken,  ’t  welk 
by  de  Kalmukken , en  eenige  andere  Volken , 
die  Paardenvleesch  eeten,  in  zwang  is.  Een 
Kalmukfche  Ruiter , naamlyk , legt  een  ftuk 
Paardenvleesch  onder  zynen  Zadel , ryd  het 

week, 


\ 


van  HOLLAND. 

week,  en  doet  ’er  zynmaal  mede:  ook  opent 
hy,  by  gebrek  van  drank,  het  Paard  een 
ader,  en  zuigt  het  bloed  af.  Maar  deeze 
ruwe  wyze  is  by  ons  onbekend,  en  het 
Paardenvleesch  word,  als  den  Menfchen  on- 
nut, den  Honden  voorgeworpen.  Alleen- 
lyk  wil  men,  dat  de  Bilftukken  van  een 
Paard  nog  wel  tot  Rookvleesch  gefchikt,  en 
dus,  onder  den  naam  van  gerookt  Osfen- 
vleesch,  in  de  Winkels  verkogt  worden: 
dan  ik  zou  hier  voor  niet  willen  inftaan.  Ze- 
kerer  is  het , dat  de  Huid  haare  waarde  heeft , 
en  tot  Leder  bereid  word : zelfs  maakt  men 
’er  elders  Segryn  Leder,  en  ook  eene  zeke- 
re foort  van  Turksch  Leder,  van;  maar  of 
dit  in  ons  Vaderland  plaats  hebbe , kan  ik 
niet  zeggen*  In  den  Haag,  heb  ik  meer- 
maals opgemerkt,  dat  fchamele  Lieden  hun 
werk  maakten,  van  de  Schelfers  van  den 
Hoorn  der  Hoeven , by  de  Smeden , op  te 
raapen ; dog  tot  wat  einde  zulks  gefchiedde 
is  my  tot  nog  niet  gebleeken.  Toen  ik  ’er 
eene  arme  Vrouw  eens  naar  vroeg,  kreeg 
ik  een  verkeerd  antwoord ; eene  andere , die 
’er  by  Hond,  zeide  my,  dat  het  voor  de 
vallende  ziekte  was;  en  de  Smit  wist  het 
even  zoo  min  als  ik.  Of  dit  affnydfel  der 
Hoeven , en  de  Hoeven  zelven , den  Ljmamaa- 
kers  dienen  kunnen,  is  my  twyffelagtig ; ’er 
* word  althans  geen  byzonder  werk  van  ge- 
maakt. Dan  met  het  gedroogde  Paarden- 
vleesch pleegen  de  Jooden , en  andere  Bedrie* 
gers,  een  grof  bedrog;  gemerkt  zy  de  Spier- 
vezelen , die  zeer  hoog  rood  zyn , fyn  klop- 
pen, in  Orlean  weeken,  met  wilde  Saf- 
IV.  DEEL.  P fraan. 


HET 

*AA*Üi 


HET 

PAARD. 


WS  NATUURLYKE  HISTORIE 

fraan  en  eene  zekere  hoeveelheid  goede  Saf- 
fraan vermengen;  waar  op  ze  die  aan  on- 
kundigen voor  fyne  Saffraan  verkoopen.  Zie 
daar  al  het  gebruik , dat  men , zoo  veel  my 
bewust  is , hier  te  Lande , van  het  Paard  na 
zynen  dood  gewoon  is  te  maaken ; of  men 
moest  ’er  nog  by  willen  voegen,  dat  de 
Boeren  aan  den  Duinkant  de  doodshoofden 
der  Paarden  in  hunne  tuinen  plaatfen,  om 
de  Konynen  te  verjaagen;  die  men  zegt  dat 
’er  zeer  vreesagtig  voor  zyn : dan  de  vraag 
zou  weezen,  of  alle  witgekleurde  beenen  of 
fleenen  dit  ook  niet  zouden  doen.  Dog  laa- 
ten  wy  tot  iets  zaaklykers  overgaan ; te  wee- 
ten  het  nuttige  gebruik  der  Paarden  in  hun 
leeven;  waar  onder  zig  vooral  opdoet  het 
gebruik  in  den  Handel  en  in  den  Landbouw ; 
’t  welk  weder  verbonden  blyft  aan  den  aart 
van  het  Land. 

Vermits  ons  Gewest  vlak  is,  en  onze 
Steden  op  geene  heuvelen  noch  aan  het  han- 
gen der  bergen  liggen , zoo  hebben  wy  niets 
gemeen  met  gebruiklykheden , die  in  berg- 
agtige  Landen  plaats  hebben ; als  daar  zyn , 
het  ketenen  der  wielen  in  het  afryden  der 
bergen , het  fchraagen  der  draagboomen , 
enz.  Ook  weeten  wy  in  dit  Land  genoeg- 
zaam niet  van  draagbaare  lasten  op  de  rug- 
gen der  Paarden  te  leggen.  Het  meeste  en 
algemeene  gebruik  der  Paarden , onder  ons , 
beftaat  in  het  vervoeren  van  trekbaare  Las- 
ten; en  deezen  kan  men  ook,  in  vergely- 
king  met  die  van  andere  Landen , niet  zwaar 
noemen:  ten  ware  men,  en  met  reden, 
de  wyze  van  fleepen  in  de  Kooplieden  hier 

van 


van  HOLLAND.  227 

van  wilde  uitzonderen.  Wy  bedoelen  des 
hier  alleenlyk  het  Wagentrekken , en  daar- 
omtrent is  het  bekend , da4"  onze  Hollanders 
de  Paarden  geene  zoo  zwaare  Lasten  laaten 
trekken  als  de  Duitfchers.  Eene  zoo  ge- 
naamde Hesfekar , die  zeer  zwaar  is , en  een 
ontzaglyken  omflag  heeft,  word  door  vier 
Paarden  getrokken,  daar  wy  ’er  agt  voor 
zouden  zetten.  Niet , om  dat  onze  Paarden  het 
niet  kunnen  doen;  maar  om  dat  wy  diezelfde 
Lasten  gemaklyker  en  onkostbaarder  verdee- 
len  kunnen ; mitsgaders  om  dat  onze  Paarden 
en  Voerlieden  ’er  niet  aan  gewoon  zyn.  Voeg 
hier  by , dat  de  gedaante  van  onze  Wagens 
merkelyk  verfchilt ; en  dat  onze  wegen , of 
de  Wiel-fpooren , daarbenevens  van  eene 
geheel  andere  gefteldheid  zyn.  Hier  door 
zyn  onze  Rytuigen  en  Befpanningen,  veel 
ligter  zynde,  ook  ligter  voor  de  Paarden; 
en  deeze  Dieren  gewennen  buiten  dat  der- 
maate  aan  hec  Landeigen  Rytuig,  dat  hun 
de  arbeid  gemaklyker  valle.  Een  Amfter- 
damsch  Sleepers  Paard,  by  voorbeeld,  dat 
gewoon  is  zeer  zwaare  Lasten  voort  te  flee- 
pen , zal  gebukt  gaan  onder  eene  Duitfche 
Karre,  die  men  op  eene  gelyke  zwaarte  ge- 
laaden  heeft: en  een  Duitsch  Paard, gewoon 
zulk  eene  zwaare  Karre  te  trekken , zal  in 
de  borst  krimpen  voor  eene  Sleepers  Slede 
van  gelyken  Last;  ’t  welk  ontegenzeggelyk 
uit  het  nationaale  gebruik  ontftaat.  Hierby 
komt  nog , dat  een  Duitsch  Paard , gewoon 
aan  het  Rappen  en  treeden  op  breedfpoor, 
zig  wel  dra  afmat  als  men  ’t  op  onze  elfen 
en  gladde  fpooren  of  wegen  tot  den  draf 
P 2 aan- 


II  ET 
PAARD» 


22$  NATUURLYKE  HISTORIE 

KET  aanport,  waarvan  het  tegendeel  weder  in 
vaard.  onze  Paarden  plaats  heeft.  En  dit  leid  ons , 
om  verder  iets  van  de  Landeigen  wyze  van 
Gefpannen  te  melden. 

Het  Drie-  Desaangaande  komt , zonder  ons , in  de 

fpan.  veelvuldige  en  verveelende  benaamingen  van 
de  tuigen  in  te  laaten,  ons  als  Landeigen 
voor , het  Wagenfpan  met  den  krommen  dis- 
fel , en  daar  voor  het  tweefpan  of  wel  by- 
zonder  het  driefpan;  dat  men  volftrekt  na- 
tionaal noemen  mag ; dewyl  het  twee-  drie- 
ën vierfpan  elders  op  eene  andere  wyze 
gebruikelyk  is.  Dit  gemelde  Span  is  alge- 
meen by  de  Boeren ; waarom  men  zulk  een 
Span  ook  Boerenfpan  noemt.  Het  beftaat 
byzonderlyk  daar  in,  dat  de  Paarden  vry 
voor  den  Wagen  loopen;  ze  zyn  dus,  niet, 
gelyk  voor  de  Koetfen,  aan  een  langen 
disfelboom  verbonden;  noch  draagen,  als 
voor  de  Chaizen , de  boomen  op  de  Schoft ; 
maar  trekken  den  Wagen  los,  en  zonder  be- 
dwang van  eenig  tuig  dan  alleenlyk  het  be- 
ftuur  van  den  disfel  door  den  Voerman, 
voort.  De  Paarden  hebben,  in  dit  geval, 
flegts  een  eenvoudig  haam  voor  de  borst, 
zonder  meer ; en  men  beryd  dit  Span  fom- 
tyds  met  twee,  maar  ook  wel  met  drie. 
Paarden.  Het  beftuuren  daar  van  is  vol- 
ftrekt eene  nationaale  kunst ; in  zoo  verre , 
dat  een  Duitsch,  een  Fransch,of  ander  vreemd 
Koetfier,  ten  zy  hy  ’t  hier  geleerd  hebbe, 
buiten  ftaatzy  om’er  mede  te  ryden:  waar- 
tegen onze  Boeren  en  Voerlieden  ’er  zoo 
fel  en  juist  mede  kunnen  ryden,  dat  ze  den 
Wagen,  hoe  los  dezelve  zwiere,  in  een  vol- 


van  HOLLAND.  229 

len  ren  , op  de  breedte  van  een  ftuiver , 
weeten  te  ftuuren;  van  welke  handigheid 
veeJen,  benevens  my,  meermaals  ooggetui- 
gen geweest  zyn.  Daarbenevens  ziet  men 
dikwils  met  verwondering , hoe  onze  Zee- 
voerlieden,  met  volgelaaden  Vischwagëns, 
door  de  Steden  ryden , dat  men  ’er  van  beeft ; 
terwyl  ze  tusfchen  Koetfen , Sleden , en  an- 
dere hinderlyke  voorwerpen , heen  draaien  en 
zwieren ; het  welk  zy  egter  doen  zonder  iets 
te  raaken.  Intusfchen  hangt  dit  kunftige , dat 
eene  zeer  byzondere  behandeling  eischt,  al- 
leenlyk  af,  van  ’t  wel  beftuuren  van  den  krom- 
men disfel  met  den  voet , en  het  aanzetten  der 
Paarden.  Voeg  hier  by,  de  ongemeene  han- 
digheid en  kunde  onzer  Strandbewoonders, 
die , door  middel  van  zulke  Driefpannen  aan 
een  Kabeltouw  te  brengen , niet  alleen  dage- 
lyks  hunne  Schepen  en  platboomde  Visfchui- 
ten  over  de  Banken  zeulen ; maar  ook  zwaa- 
re  geftrande  Schepen  vlot  weeten  te  bren- 
gen. Den  tyd  van  Eb  en  Vloed,  mitsga- 
ders weer  en  wind  behoorelyk  waarneemei> 
de,  doet  men  ’t  dikwils  flegts  met  zes  Paar- 
den, of  twee  Driefpannen;  dan  men  brengt 
het  ook,  als  zulks  vereischt  word,  wel  tot 
drie  a vier  Driefpannen  en  meer.  In  dit 
opzicht  moet  ik  hier  by  uitftek  recht  doen 
aan  myne  geagte  Katwykers , die  het , in  dit 
iluk,  daar  reets  verfcheide  Kooplieden  hun 
behoud  aan  derzelver  kunde , in  het  afbren- 
gen van  Schepen,  verfchuldigd  zyn,  van 
tyd  tot  tyd  nog  verder  brengen. 

Het  zal  wel  der  moeite  waardig  zyn , dit 
Span,  daar  ’t  zelve,  gelyk  ook  deeze  be- 
P 3 han- 


HET 

PAARD. 


Wagen 
met  eea 


HET 

Ï*AARD. 

krommen 
Dis  fel. 

Zie  m. 
Deel , PI. 
XL 


230  NATUURLYKE  HISTORIE 

handeling  der  Paarden,  volflrekt  nationaal 
is,  wat  omftandiger  te  befchryven.  De 
Wagen,  dien  men  een  Boerenwagen  noemt, 
hoedanigen  ’er  twee  in  onze  Begraavenisplaat 
vry  duidelyk  afgebeeld  zyn , heeft , in  on- 
derfcheiding  van  andere  Wagens,  aan  den 
as  der  voorfte  Wielen,  in  ’t  midden,  een 
kromhout,  den  krommen  Disfel  geheeten; 
dat  zig  tot  voor  de  zitbank  van  den  Voer- 
man uitftrekt.  Het  is  van  die  hoogte  enaf- 
ftand,  dat  de  Voerman,  zittende  op  zyn 
Rybankje  aan  ’t  vooreinde  van  den  Wagen, 
zyne  voeten  op  het  kromme  van  dien  Disfel 
kunne  zetten,  en  wel  zoo,  dat  hy  eene 
vrye  beweeging  hebbe , om  den  Disfel , met 
den  hollen  voet,  tegens  zekeren  opftaanden 
yzeren  ring,  van  zig  te  duwen,  of  door  de 
drukking  van  den  voet  naar  zig  toe  te  dwin- 
gen: juist  zoo  als  een  Schipper,  met  de 
hand,  het  Roer.  van  een  Schip  van  zig  af 
en  tot  zig  beweegt;  waarom  deeze  kromme 
Disfel  ook,  niet  ten  onrechte,  het  Roer 
van  den  Wagen  genoemd  word.  Aan  het 
midden  van  deezen  Disfel , onder  aan , is  het 
Trekfpan , door  middel  van  eene  kram  en 
pen,  verbonden.  Voorts  beftaat  het  byzon- 
dere  van  dit  Trekfpan , hierin , dat  de  Spoor- 
ftokken , of  die  houten , waar  aan  de  trek- 
touwen  vastgemaakt  worden,  op  een  zon- 
derlingen afftand  geplaatst  zyn , geheel  ver- 
fchillende  van  die  der  Karosfen  of  andere 
Wagens, en  wel  zeer  wiskunftig.  Men  heeft, 
naamlyk,  den  eerften  Spoorftok  onder  aan 
den  Disfel , waar  aan  dan , ter  wederzyde , 
weder  een  Spoorftok  geftoken  is;  met  dit 

on- 


van  HOLLAND. 


231 

onderfcheid , dat  het  einde  by  de  hand  veel 
langer  is , dan  het  andere , zoo  dat  deszelfs 
eene  einde  juist  kome  op  het  middenpunt, 
daar  het  van  de  Handfche  en  het  Midden- 
paard  trekken  moet  (*).  Deeze  Spoorflok 
is  indiervoege  verdeeld , dat  het  eene  einde 
veel  langer  uitfleeke  naar  het  by  de  Hand- 
fche, dan  naar  het  Middenpaard,  om  de 
kragt  gelyk  te  maaken.  Hieraan  zyn  dan 
weder  twee  Spoorflokken  gehegt,  waar  aan 
de  trekzeelen  vastgemaakt  worden;  met  dit 
onderfcheid,  dat  de  tweede  Spoorflok  aan 
’t  eene  einde  langer  is  dan  aan  het  andere , 
’t  welk  men  den  Evenaar  noemt.  In  dit 
Trekfpan  trekt  het  by  de  Handfche  Paard 
dan  daadelyk  aan  den  eerflen  Spoorflok; 
dog  het  Middelfte  en  het  van  de  Handfche 
aan  de  twee  Spoorflokken.  Deeze  fchikking 
moet  een  onkundigen  eerst  vreemd  voorko- 
men , dewyl  men  op  het  oog  oordeelen  zou , 
dat  de  Paarden  dan  ongelyk  trekken  moeten ; 
en  ondertusfchen  is  ’er  geen  wiskunfliger 
Trekfpan,  om  de  Paarden  gelyk  te  doen 
trekken.  De  lengte  van  het  eene  einde  van 
den  tweeden  Spoorflok  maakt  de  kragt  ge- 
lyk aan  dat  einde  daar  dezelve  weder  kor- 
ter is , voor  het  Middenpaard ; het  van  de 
Handfche  Paard,  met  het  by  de  Handfche 
dus  gelyk  trekkende,  heeft  het  Middenpaard 
in  bedwang;  en  dit  wederom,  dóórtrekken- 
de, 

(*)  Van  de  hand , en  hy  de  hand , zyn  fpreekwyzen 
der  Voerlieden ; het  by  de  handfche  Paard  loopt  ter 
linker , en  het  van  de  handfche  Paard  ter  rechterzyde , 
▼oor  den  Voerman. 

P4 


HET 

TAARD* 


HET 

PAARD, 


232  NATUURLYKE  HISTORIE 

de,  houd  de  Medepaarden  in  eene  gelyke 
trekking  en  bedwang.  Hier  by  komt , dat  het 
Middenpaard,  door  een  byzonder  Leizeel, 
gedwongen  word , en  niet  verder  noch  ller- 
ker  doortrekken  kan  dan  de  andere  Paar- 
den. Ook  zyn  de  Leizeelen,of  touwen  , aan 
het  gebit  van  het  Middenpaard  vast;  enloo- 
pen , langs  de  zyden  der  Medepaarden  , tot 
aan  den  krommen  Disfel ; waar  aan  ze  ge- 
hegtzyn,  door  middel  van  ketentjes,  wier 
fchakels  in  eene  kromme  haak  vervangen 
worden;  welke  ketentjes  de  Voerman,  naar 
maate  dat  hy  het  Middenpaard  veel  of  wei- 
nig wil  doen  doortrekken , ruimer  of  korter 
vast  maakt.  Het  beftuur  van  dit  Midden- 
paard , dat  men , uit  hoofde  van  het  boven- 
gezegde , hier  altoos  meer  met  den  kop  in 
de  borst  ziet  loopen,  hangt  dus  af  van  de 
teugels,  welken  aan  den  Disfel  vast  zyn;  en 
de  Voerman  heeft,  als  in  het  losfe  driefpan , 
waar  in  het  Middenpaard  vry  en  los  voor 
den  langen  Disfel  loopt,  geen  twee  Leizee- 
len,  maar  flegts  één  Leizeel,  noodig.  Het 
draaien  en  zwenken  tog  word  in  dit  geval  al- 
leen geregeerd, door  de  zeelen  aan  het  gebit 
van  het  Middenpaard,  welken  aan  die  van 
de  twee  Zypaarden  verbonden  zyn;  waar 
door  de  Voerman,  zoo  dra  hy  aan  de  Lei- 
zeelen  of  den  toom  van  één  der  Zypaarden , 
zylings  of  rechts,  trekt,  het  middelfte, 
en  dit  wederom  het  andere  Zypaard  dwingt , 
om  dien  kant  in  te  liaan,  werwaards  de 
Voerman  heenen  wil.  Dit  doende,  beftuurt 
en  dwingt  de  Voerman  tevens  den  Distel  en 
hst  Voorkrat,  met  den  rechtervoet,  op 

zo& 


van  HOLLAND.  233 

zoodanig  eene  wyze , dat  de  Wagen  of  tegen 
of  met  den  loop  der  Paarden  , gedwongen  zy 
dezelven  te  volgen , naar  dat  zulks  vereischt 
word.  Men  kan  hier  uit  afneemen,  dat  het 
in  deezen  byzonderop  het  Middenpaardaan- 
kome;  waarom  men  ook  de  beste  jonge 
Paarden,  die  men  tot  Voorloopers  fchikt, 
in  dit  Trekfpan  oeffent.  Wyders  fchoort  de 
Voerman,  ingevalle  de  Wagen  te  fterk  toe- 
loopt , vooral  in  ’t  afryden  van  bruggen , 
den  voet  tegen  het  gat  van  het  van  de  Hand- 
fche  Paard  , en  houd  te  gelyk  de  Paarden 
kort  op  het  gebit;  waar  door  de  Wagen  vol- 
llrekt  niet  ffcerker  kan  toeloopen,  dan  de 
fchoorende  voet  van  den  Voerman  toelaat. 
Als  men  met  den  langen  Disfel  ryd , word 
dit  toeloopen  van  den  Wagen  door  de  Borst- 
riemen belet,  en  de  lange  Disfel  is  in  dit 
geval  van  zeer  veel  nut ; dog  dezelve  haalt 
niettemin  op  verre  na  niet  by  het  vlugge  en 
konflige  ryden  met  den  krommen  Disfel. 
Eene  konst  onzer  Natie  by  uitneemendheid 
eigen;  eene  konst,  zeg  ik  uitdrukkelyk , na- 
dien het  wel  ryden  met  een  krommen  Dis- 
fel , zelfs  onder  onze  Landzaaten , voor  ee- 
ne zeer  byzondere  handgreep  erkend  word. 
’t  Is  waar,  dat  zulk  een  Wagen  gemeenlyk 
wel  iets  meer  flingert;  dog  hier  in  beftaat 
juist  de  kunst  , om  met  goede  en  jonge  Paar- 
den zonder  flingeren  te  ryden,*  dat  fommi- 
gen  onzer  Boeren  volmaakt  wel  kunnen 
doen.  Dit  fielt  deeze  nationaale  kunst  eeni- 
germaate  gelyk  aan  die  der  Romeinen ; wel- 
ken de  grootïte  kunst  van  ryden  daarin  Rel- 
den, dat  men,  in  de  Wagenloopen,  drie  of 

P 5 vier 


HET 

TAAKI) 


HET 

PAARD. 


Verfchil- 

lende 

Trekfpan- 

Den. 


234  NATUURLYKE  HISTORIE 

vier  Paarden  naast  een , los  voor  den  Wa- 
gen , onbelemmerd  kon  mennen : en  ’t  is  ze- 
ker, dat  onze  effen  wegen  daar  toe  ook 
best  gefchikt  zyn. 

Voorts  zyn  hier  te  Lande  verfcheidcn  an- 
dere, zoo  vroegere  als  laatere  Trekfpannen 
bekend.  Men  fpant,  by  voorbeeld,  één 
Paard,  of  ook  wel  twee  Paarden,  naast  el- 
kander voor  eene  Chais  (*),  of  Wagen. 
Den  laatstgemelden  ryd  men  ook  wel  met 
drie  Paarden , waar  van  twee  in  een  gelyk 
Span  ftaan,  en  hetvoorfte  los  voor  den  lan- 
gen Disfel  gefpannen  is ; of  met  vier , wan- 
neer de  twee  voorften  mede  aan  een  langen 
Disfel  gefpannen  zyn.  Somtyds  ftelt  men 
’er  zes  Paarden  voor , waar  van  de  twee  voor- 
ften met  hunne  ftrengen  aan  die  van  de  twee 
middelften  trekken ; en  de  Voerman , zynde 
de  Leden  door  ringen  vereenigd,  beftuurt 
dit  Span  met  twee  of  ook  wel  drie  Leizeelen : 
dan  gemeenlyk  zit  ’er  dan , op  één  der  voor- 
fte  Paarden,  een  jongen  of  een  ligt  perfoon, 
d:e  de  voorfte  Paarden  beftuurt.  Men  heeft 
ook  voorbeelden  van  agt  Paarden  voor  één 
Rytuig ; dog  dit  gefchied  meest  uit  eene  by- 
zondere  liefhebbery.  Zoo  is  te  Amfterdam 
bekend  geweest  de  Pikeur  Schreuder , die, 
by  eene  weddenfchap,  welke  hy  ook  ge- 
J wonnen  heeft:,  aannam,  met  agt  Paarden 
voor  eene  Koets,  zonder  Voorryder,  de 

Haar- 

(*)  Onze  hedendaagfche  Chaizen  op  lederen  rie- 
men waren  eertyds  onbekend;  men  reed  met  Karren, 
of  met  eene  foort  van  Chaizen,  die  op  houten  fchen- 
kels  Honden. 


van  HOLLAND.  235 

Haarlemmer  Poort  uit  te  ryden.  ’t  Is  be- 
kend, dat  deeze  Poort,  om  zyne  bogt  en 
draaijing,  zelfs  met  vier  Paarden,  in  vollen 
draf , moeilyk  door  te  ryden  is:hy  volvoerde 
het  egter,  heen  en  weder,  met  agt Paarden, 
tot  verbaazing  der  Aanfchouvers;  rydende 
in  vollen  draf,  tot  tweemaal  toe , op  het  Haar- 
lemmer PJein  zwenkende,  de  Poort  in  en  uit. 
Onder  dit  fl  ig  van  kunftenaaryen  of  liefheb- 
beryen , telt  men  ook  het  ryden  met  eene 
Chais  met  twee  of  drie  Paarden  voor  eilan- 
der. Het  eerïte  gaat  nog  al  door ; maar  het 
laatfte  word  by  rechte  Liefhebbers  niet  veel 
geagt:  dewyl  het  welgelukken  dier  onder- 
neeminge  meer  van  de  makheid  der  Paarden, 
dan  vaneen  kunftig  beftuur,  afhangt.  Men 
telt  het  zelfs  eenigzins  onder  de  dollemans 
lief hebberyen ; nademaal  de  Ryder,  hoe 
kundig  hy  ook  zy , op  ’t  minfte  verzet  van 
zyn  Voorpaard , geen  meester  van  zyn  ge- 
fpan  is , en  gevaar  loopt  van  droevige  onge- 
lukken, die  ’er  overvloedig  van  bekend  zyn, 
te  krygen.  Daar  zyn  ’er  ook , welken  drie 
Paarden  naast  elkander  voor  eene  Chais  ge- 
fpannen  hebben;  het  middelde  draagt  dan 
de  hoornen,  en  de  wederzydfche  trekken 
mede;  maar  dit  gaat  op  onze  Spooren  en 
wegen  niet : ook  ftaat  het , myns  bedunkens , 
niet  deftig.  Fraaier,  mannelyker,  en  tevens 
kundiger  is  ons  bovengemelde  Boerenfpan , 
dat  natuurlyk  los  en  kunftig  ryd. 

By  dit  alles  is  men, in  Holland,  welk  een 
gefpan  men  ook  gebruike , als  men  meer  dan 
één  Paard  voor  ’t  Rytuig  ftelt,  zeer  kiesch 
op  de  gelykheid  van  het  gefpan , zoo  wel 

we- 


HET 

PAARD. 


Gelykheid 
van ’c  Span. 


236  NATUURLYKE  fflSTORIE 

wegens  het  ras , de  koleur , en  de  fexe , als , 
en  wel  inzonderheid,  wegens  de  grootte.  In 
andere  Provintien  is  men’er  gansch  niet  keu- 
rig op ; en  ’t  heeft  my , in  zekere  aanzienlyke 
Hoofdftad  van  eene  nabuurige  Provintie, 
daar  een  overvloed  van  fchoone  Paarden  is, 
wel  eens  geftooten,  heel  deftige  Ingezete- 
nen in  een  huurtuig  te  zien  ryden , met  een 
groot  zwart  Paard  en  een  kleinen  witten  Hit 
naast  elkander;  of  een  mager  afgebeuld  ros 
Rypaard,  met  een  Engelfchen  Staart,  naast 
een  welgemaakt  appelgraauw  Koetspaard, 
voor  eene  Koets  te  zien  loopen.  Neen ! on- 
ze Hollanders  zyn  ’er  kiefcher  op ; wel  te 
verftaan  voor  Speelwagens  en  dergelyke  Ry- 
tuigen  van  vermaak.  Voor  den  Ploeg  fpant 
men  wat  men  heeft  en  kan,  fpaarende  de 
beste  Paarden ; intusfchén  ziet , evenwel , een 
keurige  Boer,  die  ’t  Hellen  kan,  ook  hier 
in  naar  de  evenredigheid;  en, zoo  dit  mist, 
ontflaathetnogmeerendeelsuit  gebrek.  Wat 
wel  byzonder  de  kieschheid  der  Natie,  om- 
trent de  gelyke  grootte  der  Koetspaarden  be- 
treft, ten  bewyze  hier  van  hebben  wy  ons 
flegts  te  beroepen , op  de  bekende  geregelde 
meeting,  volgens  een  Vadem,  of  zoo  men 
zegt  eene  Galg;  welker  dwarshout  men  met 
pennen  hooger  oflaager  vastfteekt,  en  waar- 
onder de  Paarden  dan  gemeeten  worden. 
Hierbenevens  maakt  men  ook  gebruik  van 
eene  Keten , welker  Schakels  naar  de  voet- 
maat gefchikt  zyn;  zynde  ieder  voet,  ter 
lengte  van  zes  voeten,  afgemerkt,  en  de 
Schakels  zelven  op  -de  duimmaat  gemaakt: 
voorts  heeft  deeze  Keten  aan  ’t  ondereinde 


van  HOLLAND,  23 7 

een  klomp  loods  tot  een  gewigt,  dat  vlak  op 
den  grond  ftaat.  Wanneer  men  een  Paard 
hier  door  meeten  wil , zet  men  dit  lood  by 
de  voorhoeve  neder  op  den  grond;  men 
vlyt  de  Keten  langs  de  Schouder  tot  boven 
op  het  punt  van  de  Schoft  ; men  telt,  en 
onthoud , of  tekent , van  geleding  tot  gele- 
ding , de  afftanden  der  ledemaaten , tot  zoo 
veele  voeten  en  verdeelingen,als  men  de  hoog- 
te van  ’t  Paard  bevind;  en  vervolgens  meet 
men  ook  het  wederpaard  op  dezelfde  wyze* 
Deeze  manier  van  meeting  is  van  eenigen 
dienst;  maar  ze  kan  egter  misfen,  om  dat 
het  eene  Paard  den  omtrek  der  Schouderen 
breeder  kan  hebben  dan  het  andere:  men 
zou  zig,  in  dit  geval,  zoo  men  met  meerder 
naauwkeurigheid  te  werk  wilde  gaan,  van 
onze  Meetkundige  opgave  kunnen  bedienen* 
Intusfchen  toont  dit  gebruik  dat  eene  ge- 
regelde Meetkunde  daaromtrent  by  onze 
Landzaaten  niet  geheel  nieuw  is;  en  dat  zy, 
ook  hier  in , zeer  kiesch  in  hunne  gefpan- 
nen  zynde , by  een  keurig  oog  een  keurig 
oordeel  voegen,  ’t  Zou  ons  weinig  moeite 
zyn,  nopens  dit  Stuk,  nog  meer  byzonder- 
heden  te  berde  te  brengen ; te  minder , daar 
de  liefhebbery  van  ryden  , met  den  fmaak 
voor  pragt  en  weelde,  onder  onze  Natie 
zeer  flerk  is  toegenomen : ’t  welk  ten  ge- 
volge heeft,  dat  ’er  geen  jaar  verloope* 
zonder  eene  aanmerkelyke  verandering, zoo 
ten  opzichte  van  het  gefpan,>  als  van  de  ge- 
daante en  het  maakfel  der  Rytuigen , ’t  zy 
Chaizen,  Fourgonnen,  Cariolen,  Koetfen, 
of  Speelwagens , en  meer  dergelyken.  Dan 
wy  zouden , met  zulks  afzonderJyk  na  te  gaan , 

on- 


het" 

PAAR»* 


I 


HET 

PAARD. 


Nationaale 

Rytuigen. 


238  NATUURLYKE  HISTORIE 

ongetwyffeld  verveelen ; en  zien  ’er  ook  te 
ligter  van  af,  om  dat  het  meerendeel  deezer 
veranderingen  niet  tot  het  Nationaale,  maar 
tot  de  Uitheemf«h0 , Mode  behoort.  Alleen- 
lyk  eischt  myn  beftek  nog  een  weinig  ltil  te 
ftaan  by  onze  Nationaale  Rytuigen. 

Naar  uitwyzen  der  berigten  van  vroegere 
dagen,  zyn  de  Speelwagens  en  Koetfen,  van 
ouds  af,  de  meest  bekende  Rytuigen  by  on- 
ze Natie  geweest,  en  zoo  ook  by  de  Fran- 
fchen ; waar  van  wy  heden  de  nieuwfte  fnuf 
van  Rytuigen  ontleenen;  fchoon  zy  de  uit- 
vinding der  Chaizen  en  zoogenaamde  Cario- 
les,  mitsgaders  der  gekapte  of  Phaëtonswa- 
gens , en  misfchien  ook  der  Koetfen  , aan  ons 
verfchuldigd  zyn.  ’t  Is  waar,  fommigen  wil- 
len dat  de  eerfte  Koets  door  hendrik 
den  IV  gebruikt  is  geworden ; doch  ik  zou, 
door  voorbeelden, kunnen  aantoonen,  dat  ze 
in  dien  tyd  ook  hier  te  Lande  reeds  bekend 
waren;  dan  ’t  lust  my  niet,  als  zynde  dit 
ftuk  van  geen  byzonder  belang,  my ’er  bree- 
der  over  uit  te  laatcn.  Dit  althans  is  onbe- 
twistbaar zeker,  dat  de  Koets- en  Speelwa- 
gens in  onze  Gewesten  van  een  overoud  ge- 
bruik zyn.  Men  had  hier  voordeezen,  zoo 
als  nu  nog  in  Brabant  en  Duitschland,  Wa- 
gens, overdekt  met  linnen  kleeden,  over 
Hoepen  getrokken , die  men  Huiven  noem- 
de, waar  van  ze  nog  heden  Huifkarren  of 
Huifwagens  heeten.  Men  vindt  dezelven  ten 
overvloede  in  oude  Tafereelen  en  Print- 
kunst; byzonder  ook  in  het  Plaatje  voorden 
eerften  Druk  van  het  recht  Hollandfche 
Speelreisje  van  den  Heer  j.  v.  heems- 
kerk. 


van  HOLLAND.  239 

kerk,  dat  in  ieders  handen  is.  Vervolgens 
maakte  men  de  Hoepen , die  ’er  bevoorens 
maar  los  in  gezet  wierden , konftiger  aan  den 
Wagen  vast;  en  wel  dra  hechtte  men  het 
Doek  ook  vast  aan  de  Hoepen.  Hier  door  bleef 
dit  Doek,  dik  geverfd  of  gewascht,  voorts 
beftendig  de  Kap  van  den  Wagen.  Deeze 
Wagens  waren  gefchikt  voor  agt  perfoonen , 
in  dien  fmaak,  als  nu  onze  Boeren  Bolder- 
wagens en  Koetswagens  zyn;  welken  in 
Noord-holland  nog  gemeenzaamer  dan  in 
Zuid-holland , ten  zy  aan  den  Stichtfchen  en 
Gelderfchen  kant , gebruikt  worden.  Oudtyds 
waren  zy  de  ftaatlykften  naast  de  Koetfen , 
waarom  ze  ook  den  naam  van  Koetswagens 
verkreegen.  De  Koetfen  naamlyk , wierden 
toen  gemaakt  op  de  wyze  vaneen  Paviljoen, 
of  eene  rybaare  tent;  welker  verhemelte, 
by  manier  van  een  Ledikant,  aan  de  zyden 
met  pragtige  falbalaas,  en  gordynen,  mits- 
gaders van  boven  met  pluimen , vercierd  was ; 
en  deeze  Koetfen  llonden  op  een  houten  on- 
derdel. Van  zodanig  eene  inrigting  waren 
de  oude  Prinfelyke  Koetfen , mitsgaders  die 
der  Heeren  Staaten ; en  in  zulk  eene  Koets 
wierd  maria  de  medicis  binnen  Am- 
fterdam  ingehaald : ook  ziet  men  ’er  nog  een 
overblyfzel  van  in  onze  Lykkoetfen;  wel- 
ken, gelyk  ze  in  onze  opgemelde  Begraave- 
nisplaat  verbeeld  word , veelal  iets  van  dien 
ouden  fmaak  behouden  hebben.  Naderhand 
heeft  men  de  manier  uitgevonden  van  de 
Koetfen  op  zeelen  of  riemen  te  hangen , ja 
zelfs  met  Haaien  veeren  te  onderfteunen; 
dat  zekerlyk  veel  gemaks  tegen  het  hotfen 

aan- 


HET 

PAARD* 


XlET 

PAARD. 


240  NATUURLYKE  HISTORIE 

aanbrengt : en  hier  door  is  ’t  ook  in  gebruik 
geraakt,  de  Phaë tons wagens , de  Chaizen, 
en  meer  andere  Ry tuigen , op  zeelen  te  han- 
gen. Dan  dit  heeft  te  wege  gebragt,  dat 
’er,  door  ’s  Lands  Overheid  een  Impost  ge- 
field is , op  zulke  gemaklyke  en  ftatieuze  Ry- 
tuigen. De  Boerenfland , en  die  geenen, 
welken  tot  hun  gebruik  Karren  en  Wagens 
benoodigd  hebben , zyn  van  die  belasting  op 
de  Rytuigen  vry  verklaard;  mits  dat  zy  de 
Chaizen  of  Speelwagens , die  ze  gebruiken , 
op  een  vasten  as , by  wyze  van  eene  Karre , 
laaten  maaken.  Wanneer  ze  met  Rytuigen , 
op  riemen , ryden , zyn  ze  gehouden  ’s  Lands 
Impost  te  voldoen;  of  mogen  ten  minfie, 
als  men  eenige  toegeevendheid  hieromtrent 
heeft , zoodanig  een  Rytuig  aan  geenen  an- 
deren ten  gebruike  geeven.  By  het  tot  dus 
ver  voorgeftelde , wegens  het  nationaale  ge- 
bruik der  Paarden  en  Rytuigen , zouden  wy 
nu  nog  kunnen  voegen  een  berigt  van  het 
nuttige  Landgebruik,  ten  aanzien  van  den 
Landbouw.  Dog  dit  doende,  zouden  wy 
ons  genoodzaakt  vinden , grootlyks  te  her- 
haalen,  het  geen  wy  van  den  Ploeg,  het 
Ploegfpan , de  Egge , en  wat  hier  toe  be- 
hoort, in  ons  tweede  Deel  naauwkeurig 
voorgedraagen  hebben.  Ter  dier  oorzaake  zul- 
len wy , als  oordeelende , daar  mede  te  kunnen 
volflaan,  van  dit  anders  zoo  hoofdzaaklyk 
nut  thans  geen  verder  gewag  maaken ; en 
voorts  ons  oog  liever  nog  vestigen , op  eene 
andere  byzonderheid , welke  onze  Kooplie- 
den betreft ; te  weeten , het  gebruik  der  Sle- 
den , te  Haarlem , Rotterdam , en  vooral  te 


van  HOLLAND.  24* 

Amflerdam.  Men  onderfcheid  ze  voornaam- 
lyk  in  Koetsfleden , Sleepfleden  cn  Koefle- 
den:  en  derzelver  befchouwing  zal  ons  nog 
al  etlyke  merkwaardigheden  aan  de  hand  gee- 
gen,  die  men,  zoo  verreik  weet,  nergens 
gemeld  vind. 

De  eerstgenoemden, gewöonlyk  Koetsfle- 
den geheeten , vervullen , op  eene  gemaklyke 
wyze , de  plaats  der  anders  gebruikelyke  Huur- 
koetfen.  Men  heeft  naamlyk  overdekte  Koets- 
tenten,  juist  gelyk  aan  die  der  gewielde 
Koetfen : deezen  ftelt  men  op  riemen , wel- 
ken aan  houten  fchenkelen  verbonden  zyn ; 
en  op  die  fchenkelen , welken  men  door 
fmeering  met  vettigheid  glad  houd,  word 
het  Koetsje  voortgefleept , door  één  Paard, 
■L  welk,  ten  zy  des  Winters,  als  ’t  glad  is* 
wanneer  men  boomen  gebruikt,  los  in  de 
ftrengen  loopt.  Zulk  eene  Slede , en  tevens 
het  Paard , word  befluurd  door  een  Man , 
die  met  de  eene  hand  den  toom  regeert,  en 
met  de  andere  de  Slede  vast  houd , dezelve 
fchoort,  van  zig  af  duwt,  of  tot  zig  trekt, 
naar  maate  dit  op  bruggen , in  ftraaten , of 
in  ’t  uithaaien,  enz.  te  pasfekomt.  Ten  dien 
einde  zyn  de  Toornen,  of  Leizeelen,  onge- 
meen lang;  zoo  dat  de  Sleeper,  in  naauvve 
llraaten , of  by  ontmoeting  van  andere  Sle- 
den-, de  leids  door  kunne  laaten  fchieten,  en  ag- 
ter  de  Slede  gaan,  tot  dat  hetgeene,  ’twelk 
hem  in  den  weg  is,  voorbygereeden  zy.  ’t 
Is  voor  een  oplettenden  vreemden  verwon- 
derlyk  na  te  gaan , hoe  de  ervarenheid  hier 
handigheid  leere ; ’t  kan  althans  te  Atnfter- 
dam  iemands  aandagt  niet  wel  ontglippen, 
XV.  DEEL.  Q hQê 


HET 

PAARD. 


Het  ge- 
bruik déf 
Sleden. 


242  NATUURLYKE  HISTORIE 


het  hoe  ’t  mogefyk  zy , dat  ’er , onder  een  aan- 
paard.  merkelyk  getal  van  zulke  en  andere  Sleden  * 
zoo  weinig  voorbeelden  van  ongelukken  zyn. 
Men  hoort  ’er  tog  zeldzaam  van ; en  fchoon 
’t  by  Winterweer,  met  gladde  ftraaten,  al 
eens  moge  gebeuren,  dat  eene  Slede  agter 
uitglyd , of  den  beftuurder  ontglipt , komt  eg- 
ter  op  verre  na  niet  by  de  ongelukken  met 
Koetfen,  Wagens,  en  andere  Rytuigen  die 
omvallen , of  op  de  eene  of  andere  wyze  ge- 
fchonden  worden.  En  bonst  hier  of  daar  de 
eene  Vragtflede  eens  tegens  de  andere , dit 
loopt  meestal  met  een  Sleepers  bindfel  ligt- 
lyk  af.  Ondertusfchen  is  de  oorzaak,  dat 
’er , vooral  in  de  woelige  en  volkryke  Stad 
Amfterdam,  zoo  weinig  ongelukken  met 
Sleden  en  Rytuigen  gefchieden,  ten  hoog- 
ften  in  het  wys  befluur  der  Overheid  te  vin- 
den; dewyl  ’er,  wegens  het  ryden  en  ont- 
moeten, in  of  uit  de  ftraaten,  hoekflagen 
of  anderzins,  zeer  ftipte  wetten  en  regle- 
menten zyn , naar  welken  ieder  Voerman  3 
Koetfier  of  Sleeper,  weet,  welken  kant  hy, 
op.  elke  ftraat,  of  by  ieder  ontmoeting,  te 
houden  hebbe;  even  zoo  als  op  onze  ge- 
meene  wegen , wegens  het  uithaaien  der  Ry- 
tuigen, die  van  de  Steden  komen,  voor 
hun,  die  naar  de  Steden  gaan,  en  deezen 
weder  naar  de  nabyheid  der  plaatfe,  daar 
ze  elkander  ontmoeten.  Voeghierby,  dat 
elke  Sleeper,  op  zyn  Tuig,  een  koperen  nom- 
mer  heeft , waardoor  hy , in  geval  van  onbe- 
fcheidenheid,  ter  aanklaaginge  kenbaar  is. 
Daarbenevens  heeft  men  de  vaste  Regle- 
menten j op  het  getal  der  Paarden  en  der 

Wie- 


van  HOLLAND.  243 

Wielen, zoo  dat  een  tweewield  Rytuig  moe- 
te  uithaaien  voor  een  Rytuig  met  vier  Wie- 
len , en  dit  weder  met  één  Paard  voor  een 
ander  met  twee  Paarden.  Dog  alle  Rytui- 
gen,  hoe  genaamd,  zyn,  om  dit  in  ’t  voor- 
bygaan  te  melden,  volgens  een  gewettigd 
gebruik,  verpligt,  uit  te  haaien,  vooreen 
gelaaden  Hooi-  of  Stroowagen : ’t  welk  ook 
de  billykheid  medebrengt;  om  dat  deeze 
Wagens  gcmeenlyk  zeer  topzwaar  zyn , en  ee- 
ne  ongelukkige  fchok  dezelven  kan  doen  om- 
vallen. Hierom  is  het  ten  uiterfte  laakbaar , dat 
fommige  kregele  Jonkers , of  Koetüers , op 
hunne  gewaande  meerderheid  liaan;  temeer, 
dewyl  ze,  al  is  de  Boere- Voerman  genegen 
om  hun  ten  wille  te  zyn , gevaar  loopen  van 
door  den  Hooiwagen  o ver  dompel  d te  wor- 
den. Ook  eischt  hier  de  heuschheid,  zelfs 
in  andere  gevallen,  infchikkelykheid : by 
voorbeeld,  in  Melkkarren  en  Melkwagens; 
die  men  zeker,  op  de  eene  of  andere  wyze, 
eehe  aanmerkelyke  fchade  kan  toebrengen , 
door  ze  te  veel  te  doen  uithaaien.  Dan  on- 
ze Boeren  zyn  ’er  gemeenlyk  wel  op  gevat; 
en  een  onbeleefd  Voerman  betaalt,  den  ee- 
nen  of  den  anderen  tyd,  wel  eens  zyne  on- 
bedagtzaame  behandeling.  En  in  het  tegen- 
overftaande  geval  toonen  de  Boeren  meeren- 
, deels  dat  ze  zeer  wel  onthouden , wie  hun 
op  de  wegen,  als  ze  zwaar  gelaaden  zyn, 
met  infchikkelykheid  te  gemoet  komen ; met 
voor  de  zulken  in  andere  gevallen  gereedlyk 
uit  te  haaien : zoo  veel  vermag  eene  geringe 
beleefdheid.  Voorts  kunnen  wy,  om  weder 
tot  onze  Koetslleden  te  keeren,  den  Lee- 
Q 2 zer 


HEI 
P AAR0* 


*l£T 

fAARD. 


m natuurlyke  historié 

zer  wyzen,  naar  eene  Afbeelding  in  de  reeds 
meermaalen  aangehaalde  Regraavenisplaat ; in 
welken  wy  ook  eene  aftekening,  van  de  he- 
dendaagfche  Koetfen  voorgedraagen  hebben. 
Men  vind  des,  in  die  Plaat, onze  drie  voor- 
üaame  Nationaale  Rytuigen  vertoont:  en 
wat  de  verdere  thans  meest  gebruikelyke 
Rytuigen  hier  te  Lande  aangaat,  men  zal  ze 
in  onze  volgende  Harddraaversplaat  meeren- 
deels  aangeduid  vinden.  Eindelyk  Raat  hier, 
nopens  de  Koets  of  Toefleeden  nog  in  aan- 
merking te  neemen,  dat  ze  meest  in  Arn- 
fterdam  , minder  in  Haarlem , en  elders  wei- 
nig of  geheel  niet  gebruikt  worden.  Men 
heeft  ze  in  Leyden , en  elders , nu  en  dan  in- 
gevoerd , maar  ’t  gebruik  gaat  ’er  niet  door : 
mogelyk,  om  dat  het  niet  algemeen  genoeg 
is;  of  wel,  om  dat  de  ftraaten  aldaar,  door 
het  veelvuldige  fleepen,  zoo  glad  niet  zyn; 
als  mede,  en  veelligt  meest,  om  dat  men 
’er  zoo  goedkoop  eene  Huurkoets  kan  ge- 
bruiken. Ook  maakt  de  lengte  der  afftanden 
in  Amfterdam , dat  deeze  Sleden  aldaar  van 
meer  dienst  zyn  dan  op  andere  plaatfen: 
men  kan  ’er  zelfs,  als  men  van  een  goed 
vrolyk  gezelfchap , of,  om  op  zyn  AmRer- 
damsch  te  fpreeken , uit  zyne  Kreb  komt , 
en  t’huiswaards  ryd  , wel  eens  een  goed 
tokje  in  de  wiegende  Sleden  doen,  eer  men 
t’huis  komt. 

Wat  wyd.ers  de  Vragtüeden  betreft,  die 
men  gewoonlyk  Sleepfleden,  of  als  zy  breed 
zyn,  én  twee  hekken  op  zyde  hebben,  ter 
onderfcheidinge  , Koefledsn  noemt,  om  dat 
dat  men  ’er  ook  Koeien  of  Kalveren  op 

Reept; 


van  HOLLAND,  245 

ileept ; derzelver  maakfel  heeft  niets  byzon- 
ders,  boven  dat  der  alomme  gebruikelyke 
platte  Werklieden.  Alleenlyk  heb  ik  hierom- 
trent nog  te  melden , dat  de  Sleeper  zorge 
draagt,  om  voor  op  de  Slede  een  vaatje  wa- 
ter te  hebben,  ’t  welk,  onder  het  voortry- 
den  der  Slede,  doormiddel  van  gaatjes,  wa- 
ter uitfpreid ; en  dus  de  ftraaten , waarover 
hy  fleept,  vogtig  houd.  Daarbenevens  be- 
dienen zig  de  Amfterdammer  Sleepers , zoo 
by  deezen  als  by  de  Koelieden  , van  een 
olielap  aan  een  lang  touw,  welken  zy  nu  en 
dan  zeer  handig  onder  de  fchenkels  der  Sle- 
de weeten  te  werpen,  om  dezelven  glad  te 
houden.  Voorts  kan  ik  van  deeze  Sleden, 
waaromtrent  we  geene  verdere  byzonderhe- 
den  der  meldinge  waardig  oordeelen , fpree- 
kende , niet  nalaaten  van  nog  eene  aanmer- 
king, met  betrekking  tot  derzelver  gebruik, 
te  berde  te  brengen,  ’tlsmyalover  lang  zeer 
bedenkelyk  voorgekomen , hoe  men  in  dee- 
ze werktuigkundige  en  vindingryke  Eeuw, 
byzondcr  te  Amlterdam,  de  zwaare  lasten 
zoo  algemeen  op  Sleden  ligt;  daar  men  el- 
ders, zonder  de  Paarden  boven  vermogen 
te  vergen , dat  zeker  door  ’t  lleepen  jammer- 
hartig  gefchied , veel  zwaarder , ten  minflen 
zekere  foort  van  lasten , door  één  Paard  te 
gelyk  laat  voorttrekken.  In  myne  Vaderly- 
ke  Stad  Leiden  zal  een  Kraankruiers  (*)  Paard 
met  gemak  vier  zwaare  Wolbaalen , van  23 

a 2400 

(*)  Een  Eraankruier  te  Leyden  is  zoo  veel  als  een 
Sleeper  te  Amfterdam,  behalven  dat  hy  ook  Waag- 
draager  is. 

Ql  3 


HET 

PAARD. 

f 


246  NATUURLYKE  HISTORIE 

hkt  a 2400  ponden  gewigts  voorttrekken;  elke 
paard.  baal  op  een  daar  toe  gemaakten  Wagen  met 
breede  ronde  rollen  geleid  zynde , en  deezen 
arbeid  een  geheeien  dag  uithouden.  In  Am- 
fterdam  neemt  men  voor  ieder  baal  eene 
Slede,  welke,  zoo  de  baal  1000,  een  hon- 
derd twee  meer  of  min  ponden  weegt,  een 
zwaare  trek  voor  ’t  Paard  is ; niet  om  ’t  ge- 
wigt , maar  om  den  omflag  en  dc  laagte  van 
den  trek.  Even  zoo  is  het  gelegen  met  de 
fusten,  ’t  zy  Suiker,  Syroop,  of  andere 
Waaren.  Een  Kraankruiers  Paard  trekt  een 
Brunswyker  Garen  fust  van  3000  tot  4000 
ponden,  op  een  Wagen.  Men  laat,  naar 
gerade  van  de  fusten,  de  Baa'laadje,  en  den 
verderen  omflag,  ook  wel  vyf,  zes  en  ze- 
ven Wagens,  agter  den  ander,  door  één 
Paard  trekken ; en  het  gewigt  van  de  vragt 
beloopt  2000  en  meer  ponden.  By  herhaal- 
de keeren , heb  ik  onderfcheiden  Sleepers  te 
Amfterdam,  naar  de  reden  van  dit  verfchil- 
lende  gebruik,  gevraagd;  dog  men  heeft  my 
nimmer  een  voldoenend  antwoord  gegeeven. 
De  een  twyffelde  aan  de  waarheid ; een  an- 
der hield  ftaande,  dat  het  fleepen  gemakly- 
ker  voor  de  Paarden  was,  ’t  welk  de  dage- 
lykfche  ondervinding  althans  in  ’t  bovenge-  , 
melde  geval  egter  wederfpreekt ; een  derde 
zeide,  dat  het,  volgens  de  wetten,  in  Am- 
fterdam niet  mogt  zyn;  zoo  om  het  flyten 
der  ftraaten,  als,  om  dat  ze  dikwils  breek- 
baare  waaren  vervoerden , die  door  het  ry- 
den  zeer  veel  leeden.  Met  opzicht  tot  dit 
laatfte,  was  zyne  bedenking,  als  gegrond, 
in  dat  geval  aanneemelyk : waarom  men  ook 

te 


van  HOLLAND,  24? 

te  Leyden , daar  anders  de  Wagens  veel  ge- 
bruikt worden  , voor  breekbaare  Waaren  ee- 
ne Slede  verkiest.  Ten  laatfte  trof  ik  een 
Leydenaar  aan , die  het  gebruik  van  de  ge- 
melde Wagens  zeer  wei  kende , en  te  Am- 
fterdam  Sleeper  was.  Deeze  gaf  voor  rede- 
nen, dat  het,  zoo  men  in  Amfterdam  op 
die  wy ze  veele  Wagens  agter  elkander  ge- 
bruikte, eene  merkelyke  belemmering  in  de 
naauwe  ftraaten,  en  in  geval  van  ontmoe- 
ting , zou  geeven.  Een  lleep  van  dusdanige 
Wagens,  en  wel  tot  zeven  en  meer,  elkan- 
der ontmoetende , zou  de  een  of  de  ander , 
zeide  hy,  met  ftilftaan  veel  tyds  verliezen; 
en  ’t  zou  daarenboven  aan  de  Voetgangers , 
in  liegen  en  ftraaten,  zeer  hinderlyk  zyn. 
Dit  voorftel  kwam  my  niet  geheel  verwer- 
pelyk  voor ; dog  met  dat  alles  kan  ik  niet 
goedkeuren  het  misbruik  der  Sleden , vooral 
in  vragtcn  van  baaien , fusten , enz.  die  te- 
gen het  ryden  beftand  zyn.  Men  behoefde 
in  dat  geval  geene  geheelen  lleep  van  Wa- 
gens te  hebben;  ’t  zou,  zoo  ik  meen,  mee- 
rendeels  genoeg  zyn,  als  men  op  één  Wa- 
gen kon  laaden , ’t  geen  men  knders , om  ’t 
minfte  te  noemen,  op  twee  Sleden  legt;  en 
dit  zou  geen  meer  belemmering  veroorzaa- 
ken , dan  nu  een  lange  Bierwagen  met  etly- 
ke  halfvaten  doet.  Wat  wyders  de  naauwe 
ftraaten  belangt,  wat  zwaarigheid,  zoo  men 
al  twee  korte  Stelwagens  had?  ’t  Is  tog  wis^ 
kundig  zeker,  dat  de  tweede  Wagen  den 
eerften  juist  volgt  in  dezelfde  wenteling  der 
wielen.  Zoo  ziet  men  meermaals  in  Ley- 
den , zelfs  in  eene  naauwe  ftraat , zes  a ze- 
Q.  4 ven 


TIET 

PAARD, 


&4§  NATUURLYKE  HISTORIE 


ïiRT  ven  gelaaden,  en  agt  of  tien  ledige  Wagens," 
£aardo  agter  een  voorttrekken,  juist,  en  zeer  juist, 
in  ’t  fpoor  van  den  allereerften ; ik  heb  het 
dikvvils  afgemeeten,  en  bevonden  dat  het 
nooit  miste.  Waarfchynlyk  zal  het  onderhoud 
deezer  Wagens  kostbaarder  zyn , dan  dat  der 
Sleden;  maar  ’t  is  te  gelyk  zeker  waar,  dat 
men  minder  Paarden  noodig  heeft , en  deeze 
dieren  minder  benadeeld  worden;  ’t  welk  die 
kosten  ryklyk  kan  opweegen.  ’t  Is  daarbe- 
rievens  wel  te  denken,  dat  de  Koopman ’er, 
in  de  yragtloonen , voordeel  by  zou  vinden : 
dan,  en  hier  zal  ’t  veeiligt  haperen,  zou 
ook  het  invoeren  van  het  gebruik  der  Wa- 
gens voor  de  Sleepers  nadeelig  zyn?  Dit  in- 
denkende, ftap  ik  ’er  liefst  van  af;  dewyl  ik 
niet  gaarne  onder  den  haat  van  die  bagjes 
geraaken  wilde:  men  behoort,  het  Stuk  uit 
dit  oogpunt  befchouwende , alles  met  rekke- 
lykheid  te  overweegen.  ’Er  zyn  meer  ge- 
bruikelykheden , hier  en  daar  in  de  Steden, 
welken  men  met  reden  zou  kunnen  verbe- 
teren; dog  waardoor  men  tevens  aan  vee- 
len  hun  brood  zou  ontneemen , of  de  goede 
“ inrigting  van  den  Handel,  en  ’t  beftaan  der 
Ingezetenen  , over  ’t  geheel,  benadeelen. 
Men  houde  derhalve  deeze  myne  aanmer- 
king, hoe  gegrond  dezelve  anders  ook  mo- 
ge voorkomen,  voor  niets  anders,  dan  voor 
eene  befpiegelende  befehouwing;  welke  mo- 
gelyk,  fchoon  ze  my  in  veele  opzichten 
voordeelig  toéfchynt , nogtans  niet  in  prak- 
tyk  gebragt  kan  worden,  zonder,  aan  den 
anderen  kant,  voor  een  groot  aantal  Inge- 
zetenen nadeelig  te  zyn.  Éven  zoo  zou 


van  HOLLAND 


249 


jnen  , hier  te  Lande , verfcheiden  nieuwe  uit- 
vindingen in  de  Fabrieken  en  andere  takken 
van  den  Handel,  kunnen  invoeren  , die  op 
zigzelven  veel  nuts  belooven ; maar  die  in- 
tusfchen  aan  zeer  veele  gewigtige  takken 
van  den  Handel , en  het  beftaan  van  byzon- 
dere  Steden  , de  allervernielendfte  (lagen 
■zouden  kunnen  toebrengen.  Dan  \vy  wil- 
len hierover  niet  breeder  uitweiden  , en 
liever  het  oog  liaan  op  een  ander  nationaal 
nuttig  gebruik  der  Paarden,  waardoor  men 
dezelven  bezigt  tot  behulp  onzer  Vaartui- 
gen, byzonder  der  Trekfchuiten. 

Een  reizend  Vreemdeling  kan  niet  afzyn 
van  zig  te  verwonderen , over  ons  geregeld 
gebruik  van  eene  zekere  foort  van  Post- 
schuiten en  Jagten  , op  vastgeftelde  tyden 
en  uur  en , door  middel  van  Paarden , te  doen 
vaaren.  Men  kan , door  deeze  inrigting  , 
zeer  „ gemaklyk  en  onkostbaar , gansch 
Noord-  en  Zuidholland  door  reizen ; en , in 
alle  veiligheid , beftendig  zoo  vast  (laat 
maaken  op  zyn  tyd  en  uur,  dat  de  gewig- 
tigfte  correspondentien  ’er  aan  vertrouwd 
worden,  ’t  Is  onnoodig,  om  voor  onze 
Landzaaten  eene  Trekschuit , ook  Jaagfchuit 
genoemd  , te  befchryven  ; en  voor  den 
Vreemdeling  zal  ’t  genoeg  zyn , te  zeggen , 
dat  ze  langwerpige  overdekte  Vaartuigen 
zyn  , ter  wederzyde  met  openingen  , als 
venlleren  en  luiken  gemaakt,  waar  in  de 
reizigers  op  lange  banken  , ais  in  een  ge- 
meenzaam en  gezellig  vertrek  , zitten : en 
dat  in  de  meesten  ook  een  afgezonderd 
vertrekje  is,  het  welk  men  de  floefheet, 


ITEÏ 

PAARI>» 


Trek* 

fchuiten, 


250  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  dat  byzondere  perfoonen  voor  wat  meerder 
ƒ aard.  vragts  kunnen  afhuuren.  Dat  wyders  zul- 
ke Schuiten  gemeenlyk  door  één  Paard,  of 
fomtyds  door  twee  of  meer  Paarden  , aan 
eene  lange  Lyn  voortgetrokken  worden  ; 
welk  Paard  of  welke  Paarden  door  de  Voer- 
lieden , bepaaldlyk  Jaagers  geheeten  , be- 
ftuurd  worden.  Ten  aanzien  deezer  Paai- 
den heb  ik  hier  nog  te  melden  , dat  men 
dezelven  , door  den  tyd  , op  een  zekeren 
tred  of  ligten  draf  gewent,  welke  het  Paard 
niet  harder  of  zagter  doet  voortgaan,  dan 
men  weet,  dat  het  kan  uithouden,  en  met 
den  bepaalden  tyd  juist  uitkomt  ; welken 
tred  men  een  Jaagerstred  noemt.  Men  dres- 
feert  de  Paarden  hier  toe  van  tyd  tot  tyd; 
met  ze  eerst  naast  een  Trekpaard , vervol- 
gens voor  een  kleen  endje  aan  de  Lyn , en 
ten  laatfte  geheel  alleen  dus  te  leeren  loo- 
pen.  Zulks  is  te  meer  noodig,  om  dat  de 
Lyn  en  Spoorftok  dikwils  tegens  de  hakken 
van  het  Paard  Haat;  des  het  ’er  aan  diene 
te  gewennen ; ’t  welk  met  kitteloorige  Paan- 
den  niet  gemaklyk  gaat.  Veelal  neemt  men 
hiertoe  oude  Paarden;  dog  geregelde  Vee- 
ren , of  Schipperyen  , verkiezen  , en  bevin- 
den ’er  zig , op  den  duur  beter  by , fterke 
jonge  Paarden,  het  welk  de  Haarlemmer  en 
Leydfche  Schippery  by  uitftek  in  agt  neemt. 
Voor  de  gemeene  Zeilfchuiten , die  zig  by 
ftilte  ook  van  dit  middel  bedienen,  mitsga- 
ders voor  andereVragt-Trekfchuiten  en  derge- 
lyken , die  meest  al  door  gemeene  Jaagers,  wel- 
ken hier  te  Lande  overal  aan  de  aanflagen  en 
hoofden  te  vinden  zyn , geholpen  worden  , 

heeft 


van  HOLLAND. 


25  r 

heeft  men  gevvoonlyk  flegte  Paarden  en  ou- 
de knollen ; van  waar  men  ook  dit  flag  van 
Paarden , Jaagers-knollen  heet.  Het  gebruik 
van  deeze  Trekfchuiten  is  den  Franfchen 
zoo  vreemd,  dat  zy,  hoe  vindingryk  in  bc- 
naamingen,  hier  mede  verlegen  ftaan  : des 
het  moeilyk  zy  , hun  dit  naar  ’t  konst- 
woord  te  beduiden.  Men  vertelt  hierom- 
trent, als  eene  grap,  dat  zekere  aanzien- 
lyke  Hollandfche  Dame  zig  in  een  gezelfchap 
van  Franfche  Dames  zeer  verlegen  vond, 
om  dezelven  te  beduiden,  hoe  men  hier  te 
Lande  de  Trekfchuiten  gebruikt;  en  dat  ze 
zig  by  die  gelegenheid  zeer  belachlyk  maak- 
te", met,  in  Fransch  Nederduitsch , te  zeg- 
gen, un  lire  bateau , avec  un  vieu  navet  , et 
nupetit  Chasfeur  la  desfus:  „ een  trekfehuit, 
„ met  een  ouden  knol , en  een  kleine  Jaa- 
„ ger  daar  op”,  De  Trekfchuiten  zyn  dus 
nationaale  Vaartuigen;  en  ze  dienen  zoo 
wel  tot  gemak  als  vermaak.  Men  doet,  om 
zoo  te  fpreeken , zynen  weg  vervorderende , 
een  fpeelreisje ; men  ontmoet  ’er  allerlei  flag 
van  Menfchen;  en  zelden  doet  men  de  reis, 
zonder  in  een  gezellig  gefprek  te  geraaken, 
of  dat  van  een  ander  te  hooren ; ’t  zy  ’t  op 
Vrouwenklap , ernftige  redeneering , of  boer* 
tery  uitkome : elk  een  heeft  gelegenheid  om 
iemand  naar  zyne  zinnelykheid  tot  tydver- 
•dryf  aan  te  klampen.  Onze  Trekfchuiten 
zyn  inderdaad  aan  te  merken  als  vrye  plaat- 
fen,  waar  in  elk  met  befcheidenheid  het  zy- 
ne vrylyk  zegt.  Hierom  is  ’t  ook , dat  Au- 
theurs , die  zig  toeleggen  om  ’t  een  of  an- 
der geval  bedektlyk  te  vertellen,  ja  ook  wel 

Staat s- 


HET 
r AARD» 


^ NATUURLYKE  HISTORIE 

«et  Staatszaaken  te  verhandelen,  hunne  Werk- 
taard,  jes  veeltyds  bety telen  met  den  naam  van 
Schuitenpraatjes.  En  zeker  niet  oneigen, 
dewyl  ’er  in  deeze  Schuiten  dikwils  al  vry 
rond  over  zaaken  van  belang  gefproken 
word,  en  een  vei  ftandige  zomtyds  voorzig- 
tigheid  noodig  heeft  om  wysjyk  te  zwygen. 
5t  Zyn , en  blyven,  ’t  is  waar,  veelal  Schui- 
tenpraatjes; maar  intusfchen  moet  ieder,  ’t 
zy  geestlyke  of  waereldlyke , die  wat  op  zy- 
ne  rekening  heeft,  het  aanhooren.  Zwy- 
gen is  dan  gemeenlyk  best ; en  ’t  ftaat  niet 
heel  fraai , als  iemand  zig  wil  doen  gelden ; 
vooral  is  het  te  ontraaden  aan  de  Geestlyk- 
lieid , die  zig  , door  een  onvoorzigtig  be- 
ftraffen,  wel  eens  befpottelyk  maakt,  voor 
een  dartelen  matroos  of  ligcmis,  welke  hier 
zoo  vry  fpreekt  als  een  Leeraar  op  den  kans- 
fel ; en  in  zulk  een  geval , tot  eene  gefarde 
losbandigheid 'aangefpoord,  fomtyds  het  ge- 
noegelyke  van  het  gezelfchap  afbreekt. 

Y’s- en  Ar-  Verder  heeft  onze  Natie , buiten  dit  na- 
jrefleden.  tionaale  gebruik  der  Paarden  voor  de  Trek- 
fchuiten  , het  met  die  van  andere  Landen 
gemeen , dat  men  ze  als  Trekpaarden  bezigt 
in  allerleie  Molen-  en  Waterwerken , als  me- 
de tot  het  karnen , grutten  of  boekweit  pel- 
len en  anderen  zwaaren  arbeid.  Maar  meer 
byzonder  is  onzen  Landzaaten  eigen , het  ge- 
bruik der  Paarden  over  ’t  Ys;  niet  alleen 
ten  noodigen  dienfte  voor  verfchillende 
foorten  van  Sleden,  om  voorraad  naaren 
van  de  Steden  te  brengen  , maar  bovenal 
tot  vermaak  voor  de  zoogenoemde  Aixe- 
fleden.  Het  gebruik  deezer  Sleden  is  mo- 
ge* 


van  HOLLAND. 


gelyk  zoo  oud  als  de  bewooning  van  ons 
Vaderland;  ’t  is  ten  minde  te  denken,  dat 
het  al  vroeg  dand  gegreepen  heeft.  Gelyk 
de  menigte  van  wateren  onzen  Ingezetenen 
van  den  beginne  aanleiding  gaf,  om  zig  toe 
te  leggen  op  het  vaaren  en  zeilen  met 
Schuiten , even  zoo  zyn  ze , door  ons  kou- 
der Lugtgewest , en  het  flerk  bevroozen 
Ys,  gebragt,  niet  alleen  tot  het  ryden  op 
fchaatfen , maar  ook  tot  het  gebruiken  van 
fleepende  Rytuigen  over  het  Ys.  Met  den 
aanvang  zullen  ze  zekerlyk  zeer  eenvoudig, 
en  alleen  tot  noodig  gebruik  ingerigt  zyn , 
maar  men  heeft  ze , van  tyd  tot  tyd ver- 
maakshalve  pragtiger  gevormd.  In  vroege- 
re tyden  was  men  voldaan  met  eene  een- 
voudige vierkante  Slede  , gemaakt  als  een 
grooten  bak , waar  in  doorgaans  vier  tot  zes 
Menfchen  konden  zitten , zo  als  nog  tegen- 
woordig de  Boeren  Sleden  zyn ; volmaakt 
overeenkomende  met  het  bovendel  of  den 
bak  eener  Karre.  Naderhand  wierden  dee- 
ze  Sleden,  zoo  door  vergulden-  als  fehil- 
derwerk,  allengskens  pragtiger.  Ook  ver. 
zon  men  wel  dra  een  bankje  agter  op  de 
fchenkels  der  Sleden , waar  op  de  Voerman 
daan  kon:  dit  bankje  was  gemeenlyk  met 
yzer  of  blik , by  manier  van  eene  rasp  door- 
. boord  , befhagen , op  dat  de  Voerman  te 
minder  gevaar  zoude  loopen,  van  door  het 
aangevroozen  Ys  , of  de  vastgebakken 
Sneeuw,  uit  te  glyden.  Wyders  had  men 
oudtyds  flegts  een  Schelletje  op  het  tuig; 
't  geen  ik  in  eene  oude  Schildery  gezien 
heb,  in  dieri  eigenden  finaak,  als  zulks  nog 


HET 

PAARD. 


254  NATUURLYKE  HISTORIE 

«et  lieden  gebruikelyk  is  op'  de  Paardentuigen 
paard,  der  Molenaars- wagens.  Men  weet  dat  de 
Molenaars  verpligt  zyn  deeze  Schellen  op 
die  tuigen  te  voeren , om  dat  het  hun  vry 
ftaat  te  ryden  met  houten  wielen  , welker 
geluid  men  niet  gemaklyk  hooren  kan.  Het 
dient  dus  den  voetganger  ter  waarfchouwin- 
ge ; om  welke  reden  ook  veelen  onzer  Boe- 
ren- en  Bolderwagens,  alsnog,  fchoon  het 
iterk  afneeme,  onder,  tusfchen  de  asfen, 
twee  koperen  bekkens  hebben , die  onder  ’t 
ryden  op  elkander  rinkelen.  Overeenkom- 
ftig  hier  mede  heeft  men  het  al  vroeg  ins- 
gelyks  noodig  geoordeeld,  zig  op  de  Slede- 
tuigen  , over  lheeuw  en  Ys  , van  zulke 
Schelletjes  te  bedienen ; vermits  men  anders 
de  aankomst  eener  Slede  volftrekt  niet  hoo- 
ren zoude ; dat , boven  al  onder  de  menig- 
te van  Schaatsryders , ligtlyk  ongelukken 
zou  kunnen  veroorzaaken.  Hier  uit  nu 
zyn,  in  laater  tyd,ontftaan  de  Bellentuigen , 
die  men  al  vroeg  zeer  zwaar  , met  eene 
groote  menigte  van  Bellen,  gemaakt  heeft, 
en  welken  van  tyd  tot  tyd  cierlyker  geworden 
zyn.  ’t  Is  ook  niet  vreemd , te  gisfen , dat 
de  benaaming  van  Arre-of  Narreflede  van 
deeze  Bellen  afkomftig  is  ; dewyl  de  Re- 
derykers  Narren  , of  andere  Polichinellen 
en  Zotten , aan  hunne  Zotskappen  en  kle- 
deren , altoos  Bellen  droegen , en  dus  gebeld 
op  wagens  en  tooneelen  op  de  Kermisfen 
fpeelden.  In  vroeger  dagen , althans , was  de 
benaaming  van  Arre-of  Narrefleden  onbe- 
kend ; men  heette  dit  flag  van  Rytuigen 
toen  flegts  Ysfleden. 


1 


van  HOLLAND,  255 

Dog  wat  hier  van  ook  zy , een  geflreng 
Zedemeester  moge  die  vermaak  Nardery  of 
Narrery  noemen,  ’t  is  zeker,  ’t  misbruik  ter 
zyde  geftcld  zynde,  een  aangenaam  geoor- 
loofd Wintervermaak;  en  de  Cieraaden  der 
Tuigen,  zoo  in  Bellen  als  Pluimaadjen,  gee- 
ven  ’er  een  eigenaardgen  weldand  aan.  Al 
voor  twee  Eeuwen , had  men , in  dede  van 
die  eenvoudige  Sleden , van  welken  wy  bo- 
ven gefproken  hebben,  reeds  Sleden,  by 
wyze  van  laage  Chaizen  op  omgekromde 
fchenkelen  geplaatst.  Men  had  dit  fatfoen 
overgenomen  van  de  Poolen  en  Moskovi- 
ters , by  welken  de  Sleden , uit  hoofde  der 
menigte  van  Sneeuw  en  Ys,  zeer  gemeen 
zyn ; van  waar  dit  flag  van  Sleden , ook  nu 
nog , Poolfche  Sleden  heet.  Ze  zyn  nog  he- 
den in  gebruik,  maar  de  kieschheid  onzer 
Liefhebbers  en  Kunftenaars  heeft  dezelven  ? 
hier  te  Lande , op  allerleie  kundige  manie- 
ren verfraaid.  Men  vind  ’er  wier  Voordel- 
len of  Arrefchenkels , vergulde  Leeuwen, 
gehoornde  Herten,  wilde  Zwynen,  of,  dat 
eigenaartiger  is , Tritons  , Zwaanen  en 
Stroomgoden  of  Godinnen  verbeelden.  In- 
tusfehen  hebben  de  Vriezen , die  tog  de  eer- 
de Leermeesters  in  ’t  duk  der  Harddraave- 
rye  zyn,  ook  ten  dien  einde  eene  foortvan 
ligter  Sleden  uitgevonden ; welken  men  me- 
• de  in  Holland , by  het  toeneemen  der  lief- 
hebberye  voor  ’t  harddraaven,  in  gebruik 
gebragt  heeft.  Van  hier  hebben  ze  den 
naam  van  Vriefche  Sleden,  en  men  noemt 
ze  ook  Prikfleden , om  dat  ’er  agter  op  de 
fchenkelen  zwaare  yzeren  prikken  zyn , die 


/ 


HET 

PAARD, 


tiET 

t'AARD. 

4 


V 


156  NATÜURLYKE  HISTORIE 

in  ’t  Ys  fnyden;  waarvan  men  zig  vervob 
gens  insgelyks  by  andere  Sleden  bediend 
heeft,  ’t  Zyn  klccne  Sleden , flegts  gefchikt 
om  ’er  één  mensch  in  te  plaatfen , en  ge- 
meenlyk  een  agter  op.  Meerendeels  hebben 
zy  de  gedaante  van  een  zeshoekigen  houten 
Stoel,  gelyk  aan,  de  Kinderkakftoelcn ; waar- 
om men  ze,  fchertfender  wyze,  ook  Kak- 
ftoelen  noemt..  Decze  foort  van  Sleden  is 
zoo  naauw , dat  eene  Dame  ’er  niet  alleen 
bekrompen,  maar  zelfs  zeer  ongemaklyk  in- 
zitte;  waarom  deftige  Lieden,  dezelve  voor 
de  Jufterfchap  zeldzaam  gebruiken,  en  ’er 
zig  meest  van  bedienen  tot  harddraaven  * 
daar  ze  eigentlyk  toe  gefchikt  zyn.  Ter  be- 
tere uitvoeringe  hier  van,  hebben  deeze 
Sleden,  agter  aan,  een  ftaartswyze  uitftek, 
by  manier  van  een  kusfen  opgevuld , waar 
op  de  Voerman  of  de  Paardemenner  zit; 
terwyl  zyne  voeten  op  de  fchenkels  ftaan ; 
waarmede  hy  den  prikker  of  krasfer,  dien 
men , naar  vereisch  dieper  of  ondieper  in 
het  Ys  drukt,  om  den  gang  der  Slede  te 
dwingen,  in  het  Ys  intrapt,  zo  als  hy  naar 
zyne  oogmerken  goedvind.  Voorts  word 
deeze  prikker,  als  het  Paard  in  zyn  vollen 
loop  is , door  een  veer  opgedrongen ; wan- 
neer de  Slede  los  heenen  glyd.  Voor  zulke 
Vriefche  Sleden  fpant  men  de  Plarddravers , 
en  de  Liefhebbers  ryden  met  dezelven  te- 
gen elkander,  om  te  beproeven  wiens  Paard 
op.  het  Ys  het  hardde  draaft.  Dit  gaat  ont- 
zaglyk  gezwind  toe,  en  dikwils  niet  zonder 
gevaar:  ook  is  het  meermaals  eene  kostely- 
ke  Hefhebbery;  gemerkt ’er,  buiten  dat  men 


van  HOLLAND.  257 

’er  de  Paarden  aan  waagt,  wel  eens  zeer 
groote  weddenfchappen  uit  ontftaan ; veelal 
is  het , ten  minfte , te  doen , om  eene  par- 
ty of  eene  traktement,  ten  huize  van  den 
Kastelein,  of  op  eene  andere  plaats,  wer- 
waarts  men  bepaald  heeft  te  ryden.  Klaas 
bruin  fchetst  ons  dit,  met  opzicht  tot 
het  Slederyden  op  den  Amftel , aldus  af. 

Het  moedig  Paard  gefcherpt , en  voor  de  Slee  gebragt* 

Vliegt  over  ’t  Ys , en  word  genoopt , met  zulk  een  kragt. 

Dat  het  in  eenendag  genoeg  heeft  voor  zynleeven; 

Doch  winst  genoeg  ; wanneer  men  meester  is  ge- 
bleeven. 

Gints  word  een  wedloop  van  veel  Narren  aangefteld ; 

Elk  bied  uit  al  zyn  magt ; ’t  ontbreekt  hier  aan  geen  geld ; 

Daar  Janoom  wel  van  vaart,  voor  pand  van  goude 
ringen, 

En  menig  uurwerk  , ’t  geen  men  vlugger  weg  ziet 
fpringen , 

Dan  ’t  ros  op  zynen  draf  door  bellen  opgewekt; 

‘t  Geen  zwygend  het  verftand  van  zynen  Heer  ont- 
dekt. 

Deeze  Dichtfchildery  is  niet  al  mis;  want 
het  misbruik,  fchoon  de  harddraavery,  be- 
fcheiden  behandeld,  een  onfchuldig  vermaak 
zy,  heeft  in  dit  geval  maar,  al  te  veel  plaats. 

. ’Er  word  inderdaad  menig  fchoon  Paard  door 
bedurven ; veel  meer  dan  in  eene  geregelde 
Harddraavery;  dewyl  men  de  perken,  die 
men  rekent , dat  een  goed  Paard  zonder  letfel 
kan  afloopen , zeer  zeldzaam  op  het  Ys  naauw- 
keurig  bepaalt ; en  het  Dier  daarenboven . 
fterk  bezweet  in  den  Winter  te  ligter  bevan- 

IV.  deel.  R gen 


IJST 

PAAR** 


a58  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  gen  vvord.  Hierby  komt  nog , dat  dit  ver- 

taard.  maak  te  kostlyk  is  voor  minvermogenden, 

die  mede  willen  doen,  en  geen  eigen  Paar- 
den houden  : dewyl  men , op  de  meeste 
plaatfen , voor  een  uur  rydens , een  Ducaat 
en  meer  betaalt.  Wanneer  dan  een  kaale 
Jonker  dit  alle  dagen  wil  volhouden , zoo 
moeten  gewis  de  horelogien , de  ringen , of 
andere  kleinodiën , en , by  de  Heeren  Stu- 
denten, dikwils  een  goed  deel  derBiblotheek 
naar  de  Lombaard,  of,  op  zyn  fchertfend 
Hollandsch,  naar  Jan- Oom.  Alle  zoodanige 
misbruiken  van  dit  Slededraaven  zyn  zekerlyk 
gantsch  niet  te  pryzen : dan  aanzienlyke  of 
bedaarde  Lieden  behandelen  dit  Ysvermaak 
op  een  beter  trant , die  in  geenen  deele  te 
berispen  is.  Dezulken  voegen  zig  in  eenfta- 
telyken  trein  by  een , by  manier  van  eene 
geregelde  Sledevaart , en  ryden  in  gezelfchap  . 
deftiglyk  een  toer  door  de  Stad,  of  naar  bui- 
ten, om  aldaar  eene  gezellige  en  vriendely- 
ke  maaltyd  te  houden;  ’t  welk  onder  de 
braave  Burgerlieden  in  onze  Steden  gemeen 
is.  Het  houden  van  zoodanige  Sledevaarten 
mishaagt  zelfs  den  Grootften  onzes  Lands 
niet ; ’t  is  een  der  uitfpannende  vermaaken 
van  onzen  Vorftelyken  Erfftadhouder ; die , 

* ’s  jaarlyks,  verzeld  van  het  Hof  en  den 
Adel,  zeer  fierlyke  Sledevaarten  laat  inrig- 
rigten.  Daarbenevens  verlustigt  zig  ook  de 
Schooljeugd  aan  de  Akademien , nu  en  dan , 
met  gemaskerde  Sledevaarten ; ’t  welk  in  den 
jaare  1740,  te  Leiden,  by  uitftek  in  zwang 
was,  en  wel  eens  gelegenheid  tot  buiten- 
fpoorigheden  gaf.  Zekere  Giongisky , by 

voor- 


van  HOLLAND.  £59 

voorbeeld , verzon  zulk  eene  Sledevaart  in 
de  verfchillende  kledy  der  Roomfche  Geest- 
lykheid;  dat  egter  niet  wel  opgenomen 
wierd;  en  zeker  Student,  die  ftout  genoeg 
was  om  bloodshoofds  met  een  gefchooren 
kruin  te  ryden , kostte  dit  vermaak  vervol- 
gens, uit  hoofde  van  de  felle  koude,  het 
leeven.  Ik  heb  dit  voorbeeld  hier  byge- 
bragt,  om  onze  Jonge  Heeren,  die  in  dit 
Ysvermaak  behaagen  fcheppen,  te  leered 
toezien,  om  zig,  ten  gevalle  van  vermaak, 
niet  onvoorzigtig  te  veel  te  ontblooten*  Na- 
derhand heeft  men , hier  ter  Stede , op  ver- 
fcheiden  tyden , onergerlyke  en  zeer  deftige 
Sledevaarten  gehad;  vooral  die  van  hetToo- 
neelgenootfchap , onder  de  Zinfprek , Veniam 
pro  Laude ; en  wel  byzonder  de  laatstgehou- 
"dene , by  gelegenheid  der  Eeuwfeesten  van 
de  Stad  en  ’s  Lands  Hooge  School.  Ik  heb 
’er  diestyds  eene  befchryving,  met  eene  ne- 
vensgaande Kunstplaat,  van  ’t  in  ’t  licht  ge- 
geeven , die  jn  veele  handen , en  als  nog  te 
bekomen  is : en  dus  zou  iemand , des  be- 
geerig  zynde , deeze  Plaat , door  den  konst- 
ryken  simon  fokke  gegraveerd , uit  lief- 
hebbery,  hier  by  kunnen  voegen.  Met 
dit  berigt  van  het  Ysvermaak  afftappende, 
zal  het  niet  oneigen  zyn , dat  wy , daar  we 
* reeds  van  het  harddraaven  over  ’t  Ys  gefpro- 
ken  hebben,  nu  overgaan,  om,  Volgens 
belofte , wat  byzonderer  gewag  te  maaken , 
van  de  eigentlyke  harddraavery , of  het  ry- 
den om  de  Zweep,  Roskammen,  Spooren, 
Hoofdftellen , enz.  Dan  deeze  nationaale 
Liefhebbery,  onzer  befchouwinge  wel  waar- 
in 2 dig  9 


riEt 

tAARÖ» 


HET 

TAARD. 

Oorfprong 
der  Hard- 
draavery. 


Paarden- 

anarkten. 


260  NATUURLYKE  HISTORIE 

dig , eischt  vooraf  eene  korte  ontvouwing  van 
de  gelegenheid  , by  welke  dezelve  onder 
onze  Landzaaten  ftand  gegreepen  heeft. 

Men  vind  derzelver  oorfprong,  zoo  ik 
agte , zeer  duidelyk , in  den  aart  der  Natie 
zelve;  die,  gelyk  wy  elders  gezegd  hebben , 
goede  Ruiters , en  wel  bedreeven  beryders 
van  Paarden , geweest  zyn.  Van  hier,  waren 
de  ren-  en  draafpartyen , benevens  het  ring- 
fteeken,  onder  hen  zeer  gemeen;  als  ten 
overvlo  ede  blykt , uit  de  verhaalen  der  Rid- 
derlyke  Renfpelen , by  alkemade  en  an- 
deren geboekt.  Wel  byzonder  is  het  aan 
onze  Nederlanders  al  vroeg  eigen  geweest, 
de  Paarden  tot  het  draaven  te  gewennen; 
en  het  lichaam, zoo  veel  de  konst  vermogt, 
daar  toe  te  vormen.  Althans  nopens  het 
afkappen  van  de  Staarten  ter  Harddraavery , 
vind  ik  eene  oude  aantekening , melden- 
de dat  onzen  Hollandfchen  of  Duitfchen 
Paarden  de  Staarten  ontbraken,  om  te  hevi- 
ger te  loopen:  ’t  welk  ook  nog  onder  de 
Liefhebbers  in  agt  genomen  word.  In  zoo 
verre  is  het  harddraaven  in  ’t  algemeen  hier 
te  Lande  al  van  oude  herkomst ; maar  wat 
bepaaldlyk  betreft,  het  zoogenoemde  Vrie- 
fche  of  Hollandfche  harddraaven,  deeze 
Liefhebbery  is  eerst  recht  in  gebruik  geko- 
men, by  gelegenheid  van  het  aanleggen  van 
gepriviligeerde  Paardenmarkten  in  deeze 
Landen. 

Men  had  ’er , toen  dit  in  zwang  kwam , 
met  der  tyd  zeer  aanzienlyke  Paardenmark- 
ten , op  welken  niet  alleen  de  Ingezetenen , 
maar  zelfs  uitheemfche  Frinfen  en  Vorften 

kwa- 


van  HOLLAND.  261 

kwamen.  De  Heerlykheid  Valkenburg  was 
van  ouds  de  vermaardfte , en  naastdenkelyk 
de  eerfte  plaats,  daar  men  Paardenmarkten 
hield;  ze  is  althans  zeker  de  aanzienlykfte 
geweest.  By  pars  en  anderen  ftaat  aange- 
tekend, dat  ’er,  in  ’t  jaar  1554,  over  de 
drie  duizend  Paarden  op  ééne  Markt  verkogt 
zyn;  en  elders  zegt  men,  dat  ’er  drie  dui- 
zend , eenhonderd  en  zes  vertold  zyn.  He- 
den is  dezelve  op  verre  na  zoo  aanmerkelyk 
niet:  men  hield  deeze  markt  toen  agt  dagen 
lang;  tegenwoordig  duurt  ze  flegts  éénen 
dag,  fchoon  het  recht  van  agt  dagen  blyve; 
en  men  vind  ’er  thans  niet , dan  een  gemeen 
flag  van  Paarden.  Men  mag  ’er , myns  be- 
dunkens, uit  afleiden,  dat  de  Paarden  fok- 
kery  oudtyds , in  deze  ftreek  van  Holland , 
van  meerder  aanzien  was  dan  heden : ’t  fchynt 
of  dezelve  wat  laater  verplaatst  zy  in  het 
Stichtfchc,  byzonder  om  en  aan  Utrecht, 
mitsgaders  te  Leksmond , in  ’t  Land  van  Vi- 
anen,  alwaar  men  tegenwoordig  de  beste 
jonge  Paarden  ontmoet,  ’t  Komt  my  genoeg- 
zaam bewysbaar  voor,  dat  zulks  grootlyks 
hier  van  daan  komt;  om  dat  men,  zints  die 
oude  dagen , toen  men  in  Zuidholland  veel 
Hoornvee  aanfokte;  in  Zuidholland,  en 
vooral  in  Rhynland,aan  den  kant  vanVoor- 
fchoten,  Valkenburg,  Noord wyk,  Katwyk 
enz.,  de  hooge  landen,  welken  diestyds 
meestal  mienten  of  vette  weiden  waren, tot 
teelland  en  koornlanden  heeft  ingefloken. 
Voeg  hier  by  het  toeneemen  der  Tichel- 
steen- en  Pannen  fabrieken , waardoor  veelen 
deezer  klailanden  ingegraaven  zyn.  Doch 
R 3 ■ kee- 


HET 

PAARD. 


NATUURLYKE  HISTORIE 


*ET  keeren  wy  ons,  dit  daar  laatende,  weder' 
waard.  tot  de  Paardenmarkten.  Van  tyd  tot  tyd 
zyn  ’er , vervolgens , zeer  veelen , in  etlyken 
onzer  Dorpen  en  Steden,  opgericht;  wel- 
ken hier  en  daar  in  bloei  zyn , maar  elders 
kwynen.  Onder  die  der  Steden  is  de  Goud- 
fche  Paardenmarkt,  eene  der  voornaamften 
geweest ; en , zoo  ik  niet  mis  hebbe , eene  der 
eerllen,  waar  op  men  aanzienlyke  pryzen 
aan  de  Roskammers  en  Harddraavers  uitdeel- 
de; waarvan  dadelyk  nader.  Voorts  moet 
men  van  den  tegenwoordigen  ftaat  onzer 
Hollandfche  Paardenmarkten  zeggen , dat  ze 
om  zoo  te  fpreeken , bykans  alleen  ten  dieri- 
fte  der  Ingezetenen  zyn , of  liever,  dat  de 
Ingezetenen  zelven  de  eenige  koopers  en 
verkoopers  zyn.  Voorheenen  voerde  men 
integendeel  aanzienlyke  floeteryen , uit  alle 
de  Provinciën , of  de  nabuurige  Gewesten , 
naar  Holland  ter  markte , en  men  vertierde 
ze  grootlyks  onder  uitheemfehen ; dat  ten 
opzichte  van  de  beroemde  Valkenburger 
markt  over  bekend  is.  Zulks  heeft  thans 
genoegzaam  geen  plaats , om  dat  de  meeste 
Provinciën  haare  by zonder e Paardenmarkt 
ten  hebben.  Zedert  dat  de  fchrandere  Vrie- 
zen zulks  ook  in  hunne  Provincie  ingevoerd 
hebben,  ziet  men  naauwlyks  een  enkele 
Vries  in  Holland  Paarden  ter  markte  bren* 
gen ; veel  eer  noodzaaken  zy  onze  Liefheb* 
bers  en  Paardenkoop ers,  omze  by  hen  te 
komen  opzoeken  en  koopen.  Wyders 
brengen  nog  de  onderfcheiden  jaarfaifoenen 
eene  groote  verfchillendheid  van  Paarden  op 
de  markten  te  wege.  Op  de  Na-  en  Voor, 


van  HOLLAND.  263 

jaarsmarkten  vind  men  meestal  Werk- en 
Boeren-Paarden ; om  dat  de  Boeren  tegen 
den  ploegtyd,  en  vooral  tegen  den  oogst- 
en hooityd,  de  meeste  Paarden  behoeven; 
die  ze  dan , tegens  den  natyd , om  de  kosten 
der  winterftalling  te  ontgaan,  weder  ver- 
koopen;  waarom  men  zulke  markten  onder 
de  Boeren  wel  knollenmarkten  heet.  Maar 
in  den  Zomer,  als  de  Liefhebbery  van  Spe- 
lenryden  den  Landzaat  en  vooral  den  Stede- 
ling uitlokt,  om  gezellige  Speelreisjes  te 
doen , dan  is  het  de  tyd , om  op  de  Markten 
naar  de  beste  Paarden  om  te  zien ; en  ze 
zyn  gemeenlyk  op  de  zomermarkten  welaan 
te  treffen:  vooral  heeft  men  dan  aan  den 
Lek  en  Ysfelkant,  daar  men  veele  fchoone 
Paarden  teelt , te  kust  en  te  keur  jonge  Veu- 
lens en  jonge  Paarden ; en  overeenkomftig 
hier  mede  doet  dan  ook  de  verfchillendc 
ftreek,  of  de  gelegenheid  der  plaatfe , en  het 
belang  van  den  Landbouw  aan  zekeren  oord , 
niet  weinig  tot  den  meerderen  of  minde- 
ren bloei  van  deeze  of  geene  Paardenmarkt , 
waarvan  ook  eenigermaate  het  uitdeelen  van 
pryzen  op  dezelven  afhangt:  op  welk  ftuk 
wy  wat  byzonderer  moeten  ftilftaan. 

Verfcheiden  Heeren  of  Baljuwen  van  ze- 
kere Diflriften  of  Dorpen , welken  geprivi- 
ligeerde  Paardenmarkten  hadden  , hebben 
zig  naamlyk  beyverd  om  Volk  en  Kooplie- 
den te  trekken  door  het  uitlooven  van  pry- 
zen. Ze  gaven , en  ’t  gefchied  ook  noghier 
en  daar , verfchillende  pryzen , welken  ten 
koste  van  de  Marktplaats  aangebooden  wier- 
den.  Meerendeels  beloofde  men  den  gee- 
R 4 nen. 


HET 

PAARD. 


Het  lij- 
deden van 
Pryzen. 


ÏÏET 

.TAARD. 


264  NATL  JRLYKE  HISTORIE 

nen,  die  de  meeste  Paarden,  aan  hem  als 
koopman  in  eigendom  toebehoorende,  on- 
der eede  te  verklaaren,  of  met  voldoende 
bewyzen  aan  te  toonen , ter  markte  bragt  > 
een  Zilvren  Roskam.  Hy,  die  de  meeste 
Paarden  voor  eigen  rekening  kogt,  kreeg 
eene  zilvren  Stalborftel.  Hem,  die  het  fraai- 
lle  koppel  Paarden  ter  markte  bragt  of  kogt , 
wierdeen  zilvren  Maanekam  toegeleid.  Men 
zeide  den  geenen,  die  ’t  fraaifte  rypaard  ter 
markt  bragt , een  paar  zilvren  Spooren  toe  ;'en 
eindelyk  hem , wiens  Paard  het  hardde  draaf- 
de, eene  zilvren  zweep.  Alle  deeze  of 
foortgelyke  pryzen  , op  kosten  van  de  Markt- 
plaats vervaardigd,  wierden  in  vroeger  tyd 
aan  de  Prysbehaalders , zonder  eenige  on- 
kosten van  hunne  zyde,  uitgedeeld.  Dog 
naderhand,  en  vooral  heden,  is  het  met  de 
zweepen  gewoonlyk  anders  gelegen:  door- 
dien ze , op  verfcheiden  plaatfen , zelfs  daar 
geene  geprtviligeerde  Markten  zyn , door  de 
kasteleins  of  Herbergiers  aangebooden  wor- 
den, ten  koste  van  de  Ryders  en  het  ge- 
lag. Somtyds  bieden  ook  wel  de  Stalhou- 
ders of  Paardenkoopers  zulke  zweepen  hier 
of  daar  aan;  die  ’er  dan  ook  hun  voordeel 
in  beoogen,  en  doorgaans  wel  weeten  wie 
de  zweep  ftryken  zal.  Meermaals  is  ’er  dan 
de  eene  of  de  andere  Heer , die  zin  in  een 
harddraavers  Paard  heeft , en  het  zelve 
koopt,  op  voorwaarde  dat  het  een  zweep 
moet  haaien  of  gehaald  hebben ; waaronder 
niet  weinig  listigheids  plaats  heeft.  De  Be- 
ryders  fpreeken  in  zulk  een  geval  onderling 
met  malkander,  om  die  Paarden,  welken 

het 


van  HOLLAND.  265 

het  anders  verre  winnen  zouden  van  het  te 
verkoopen  of  verkogte  Paard,  in  den  draf 
op  te  houden;  en  men  weet  de  eerst  011- 
onwillige  Ryders  gewoonlyk  de  hand  wel  te 
vullen.  Maar  uit  dit  flinkfche  bedryf  ont- 
ftaan  niet  zelden  groote  krakeelen,  als  ’er 
een  harddraaver  onder  komt , die  wat  af  kan 
doen , en  wiens  Beryder  zig  volftrekt  onzy- 
dig  houden  wil.  Men  bedient  zig  dan  van 
allerhande  llegte  konstgreepen ; als  daar  zyn 
het  Paard  in  ’t  fpoor  te  dringen ; het  de  lei- 
zeelen  voor  den  kop  te  liaan;  dik  wils  te  ver- 
ryden  ; en  elkander  te  overfchr eeuwen. 
Zulks  brengt , hoe  fraai  en  mannelyk  dit  ver- 
maak anders  zy,  te  wege,  dat  veele  Lief- 
hebbers van  aanzien,  welken  zulk  eenen 
handel  billyk  wraaken,  afgefchrikt  worden 
om  van  de  party  te  zyn.  Dog  waar  vind 
men  uitfpanningen,  by  welken  niet  eenig 
misbruik  plaats  heeft?  ’Er  zyn  ondertus- 
fchen  hier  te  Lande  veele  draafpartyen , by 
welken  het  integendeel  zeer  zuiver  toegaat , 
daar  de  Beoordeelaars  der  wetten  van  ’t 
harddraaven  kundig,  en  onpartydig  zyn;  in 
hoedanig  een  geval  de  volgende  byzonder- 
heden  in  agt  genomen  worden. 

Vooraf  gaat,  van  wegens  eene  Stad, 
Heerlykheid,  of  Dorp,  of  van  wegen  een 
Hospes,  een  ordentelyke  bekendmaaking , ’t 
zy  door  Biljetten  of  in  de  Couranten,  dat 
men,  op  een  beftemden  tyd,  en  ter  bepaal- 
derplaatfe,  zal  laaten  draaven  om  eene  zil- 
veren of  ook  wel  om  eenen  gouden  Zweep  , 
mits  dat  de  Paarden  van  zesfen  klaar  zyn. 
Hierop  komen  de  Liefhebbers , welken  ry- 
R 5 den 


KET 

PAARD, 


Geregelde 

inrigting 

eener 

Harddraf 

very. 


2 66  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  den  willen,  daar  ter  plaatfe,  en  doen  hunne 

^ aard.  Paarden,  meestal  aan  de  hand  geleid,  en 

met  fraaie  Maanekappen  verfierd , eenige 
uuren,  veelen  wel  een  dag  te  vooren,  in 
den  Stal  van  den  Hospes  brengen.  In  de 
Herberg  bevinden  zig  de  Keurmeesters , wel- 
ken de  Paarden  bezien,  of  ze  van  zesfen 
klaar,  of  ze  Koopmans  waar  zyn , dan,  of 
ze  eenig  gebrek  hebben , om  ze  te  kunnen 
afkeuren.  Men  heeft  aldaar  ter  tafel  liggen, 
of  men  geeft  ’er  de  voorwaarden  op , naar 
welken  men  ryden  zal , die  op  verfchillende 
wyzen  bepaald  worden.  Veeltyds  is  ’er,  dat 
inzonderdeid  by  de  Vriezen  fterk  in  agt  ge- 
nomen word,  eene  bepaalinng  van  de  jaa- 
ren , dat  is , dat  men  Paarden  van  gelyken  ou- 
derdom bedingt : als  mede  , dat  het  Paarden 
zyn  moeten , die  of  nooit , of  althans  op  die 
plaats  niet , eene  Zweep  gehaald  hebben ; el- 
ders laat  men  ailerleie  foorten  van  Paarden 
draaven , indien  ze  ze  flegts  vierkant  en  rad 
zyn.  Naar  deeze  voorwaarden  bepaalt  men 
de  waardy  der  Zweep;  welker  bekostiging 
de  Liefhebbers  onder  zig  verdeden;  nee- 
mende  ieder  aan , zyne  portie  aan  de  Zweep 
te  betaalen,  met  beding,  dat  de  Winder 
een  heel  of  half  anker  Wyns,  of  zoo  veel 
als  de  Liefhebbers  betaalen  willen,  en  over- 
eenkomen, zal  geeven;  terwyl  de  Hospes, 
van  zynen  kant , ’er  het  zyne  by  voegt  in  ’t 
gelag:  dog  dit  gaat  wel  eens  zoo  verre  als  ’t 
voeten  heeft.  Tot  dus  verre  overeengeko- 
men zynde , ondertekent  men  de  voorwaar- 
den, en  fluit  alles,  wanneer  het  getal  der 
Draavers  voldoende  is.  Hierin  heeft  men 

me- 


van  HOLLAND.  267 

mede  bepaald , hoe  en  op  welke  manier  men 
zal  moeten  ryden;  te  wee  ten , op  zyn 
Vriesch , of  op  zyn  Hollandsch.  De  eerfte 
beftaat  hierin;  dat  men  uit  en  t’huis,  of 
heen  en  weder,  of,  naar  ’t  kunstwoord,  op 
en  neer  draaft;  des  ’er  van  de  drie  ritten 
twee  moeten  gewonnen  worden.  Het  Paard, 
om  dit  nog  wat  duidelyker  voor  te  ftellen, 
dat,  van  het  eerfte  rit  heen  en  weer,  het 
eens  wind , ’t  zy  in  het  heen  en  weder  ry- 
den, moet  het  met  den  derden  keer,  by  ’t 
verryden,  nog  eens  winnen  met  een  rit. 
Het  kan  gebeuren , dat  het  Paard  het  rit  in 
’t  uitryden  wint,  en  ’t  in  het  weerryden 
verliest;  dus  ftaat  de  kans  dan  gelj’k:  dog 
wint  het  Paard  het,  by  het  verryden,  nog 
eens;  dan  heeft  hy  drie  ritten  gedaan,  en 
wint  ’er  dus  twee : waar  mede  het  ook  mees- 
ter blyft.  Het  Paard  kan  het  egter  ook,  en 
dit  is  de  regte  trant,  in  twee  ritten  heen  en 
weer  winnen.  Op  zyn  Hol&ndsch  ryd  men 
niet  heen  en  weder,  ’t  en  zy  men  vooraf 
bedingt , op  zyn  Friesch  te  ryden.  Men 
bepaalt  hier  flegts  den  afry  van  agteren , van 
’t  begin  van  het  loopperk  af,  naar  vooren 
toe;  zoo  als  wy,  om  deeze  onze  nationaale 
en  recht  mannelyke  oeffening,  in  eene 
fraaie  afbeelding,  tefchetfen,  in  de  hier  by- 
gevoegde  Plaat , tot  vermaak  der  Leezers, 
vertoonen. 

Ter  betere  afmaalinge  hiervan  hebben  wy, 
door  den  konstryken  en  vluggen  Tekenaar 
p.  c.  de  la  F ARGUE, naar  het  leeven,  en 
niet  zonder  zeer  veel  moeite , den  wedloop 
der  Harddraavery , aan  het  Haagfche  of 

Dui- 


HET 

TKAEjOé 


Afbeel- 
ding der 
Holland- 
fche  Hard- 
draaveiy. 


BET 

PAARD. 


Vooraf- 

gaande 

fchikking. 


268  NATUURLYKE  HISTORIE 

Duivenvoorder  Schouw,  onder  ons  toever- 
zigt,  en  volgens  onze  opgave,  doen  teke- 
nen: welke  tekening  wy  vervolgens,  door 
den  vindingryken  Konstgraveerder  simon 
fokke,  hebben  laaten  graveeren.  In  dee- 
ze  Plaat , hoe  kleen  het  beftek  ook  zy , is 
de  houding  der  Ryders , en  die  der  Paarden , 
meetkundig  afgebeeld:  met  eene  nevens- 
gaande vertooning  van  het  gewoel  van  ’t 
volk  en  der  ry tuigen,  mitsgaders  de  plaat- 
iing  der  Coramisfarisfen , die  het  harddraa- 
ven  moeten  beoordeelen.  Men  ziet  in  de- 
zelve de  Paarden,  op  de  Hollandfche  wyze, 
naar  het  [Schouw , daar  ze  moeten  aanko- 
men , en  van  het  andere  einde , daar  ze  van 
daan  komen , in  vollen  draf  loopen , waarom- 
trent men  de  volgende  regelmaatige  fchik- 
king gadeflaat.  x 

Voor  eerst  word  het  rit,  of  eigentlyk  de 
loopbaan , bepaald : gemeenlyk  heeft  ze  de 
lengte  van  honderd  en  vyftig  roeden ; en  de 
breedte  is  veelal  verfchillend , naar  de  gele- 
genheid van  den  weg:  men  verkiest  egter 
altoos  de  breedfte  wegen,  op  dat  ieder 
Paard  een  behoorelyk  vryipoor  hebbe.  Hier- 
benevens  vermyd  men  vooral  wegen,  daar 
bruggen  of  ongemeene  holten  zyn ; ook  ef- 
fent men  de  baan  wel  bevoorens,  wanneer 
men  zulke  holle  plaatfen  naar  eisch  aanvult : 
en  indien  de  baan  gul  zand  zy , maakt  men 
dezelve,  zoo  veel  ’t  noodig  is,  met  water 
nat.  Aan  het  einde  en  het  begin  van  ’t 
loopperk  zet  men  een  merkpaal;  of  men 
perkt  een  kenbaar  teken  van  een  boom, 
brugge,  of  hek  af.  Aan  beiden  deeze  plaat- 


VERKLAARING 


VAN 

PLAAT  V. 

Tn  deeze  Kunstplaat  vertoont  zig,  ter  rechterzyde, 
A het  Huis,  en  het  fteenen  Hek  vaü  de  Schouw  van 
Duivenvoorde , met  de  daaraan  verbonden  Stallinge , 
benevens  de  gewoone  Koekkraam,  met  eenig  verder 
gewoel. 

Aan  den  hoek  van  ’t  Huis  hangt  de  zilveren 
Zweep , digt  by  de  Kamer,  uit  welke  de  Harddraavery 
gewoonlyk  befchouwd  word.  Op  het  Voorplein  van 
’t  Huis  ftaan  de  Harddraavers , die  nog  te  draaven  heb- 
ben , met  hunne  Ryders  , klaar. 

Voorts  word  men , tusfchen  het  hooge  geboomte  en 
het  Huis,  dat  den  Heerenweg  naar  Valkenburg  ver- 
beeld, verfcheiden  Rytuigen  en  veel  gewoel  van  volk 
gewaar ; mitsgaders , in  ’t  verfchiet , de  huizen  van  de 
Ruurt.  Tegen  den  eerften  boom,  die  aan  den  hoek- 
flag  van  den  Haagfchen  of  Wasfenaarfchen  weg  ftaat, 
ziet  men  den  Commisfaris  ,die  den  witten  doek  tot  een 
teken  der  afry  uithoud , en  voor  wiens  plaats  het  rit 
beflist  word ; hebbende  de  Draavers  van  daar  tot  aan 
het  fteenen  Hek  ruimte  van  op  te  houden. 

De  voorgrond,  waar  op  de  grootfte  beelden  zig 
opdoen,  duid  ons  aan  de  gemeene  weide,  waar  in 
het  den  aanfchouwers , voor  dien  tyd , vergund  is  te 
treeden ; gelyk  ook , aan  de  overzyde , in  een  kamp 
weiland,  de  opry  van  allerlei  Rytuig  word  toegeftaan. 

In 


VÊRKLAARING  VAN  PLAAT  V* 

In  de  eerstgenoemde  weide , die  alleenlyk  voor  voet- 
gangers is,  ziet  men  perfoonen  van  allerleie  Standen. 
De  Tekenaar  is  hier  genoodzaakt  geweest,  om  niet 
veel  beelden  aan  den  kant  van  de  floot,  en  flegts 
eenige  toekykers , zittende , af  te  maaien*  om  het  hoofd- 
zaakelyke , den  Draf,  des  te  duidclyker  te  kunnen  ver- 
beelden. 

Wat  de  werkzaamheden  der  Perfoonen  betreft , die 
yerklaaren  meerendeels  zigzelven ; de  Kindermeid 
wandelt  met  de  haar  toevertrouwde  Kinderen  wat  uit 
het  gedrang ; de  jonge  Heeren  iicemcn , onder  voor- 
wendzel  van  naar  de  draavery  te  zien,  de  kans  waar, 
om  mot  eene  heufche  Dame,  of  een  bevallig  Boerin- 
netje, een  vriendlyk  praatje  te  maaken;  terwyl  het 
Zeehagje  met  zyne  Deerne,  onder  ’t  rooken  uit  ee- 
ne lange  pyp,  onver fchillig  de  draavery  aftuurt;  en 
Krelis  met  zyn  Tryntje  in  ’t  gras  al  foliende  ne- 
der zit. 

Wyders  kan  men  het  harddraavery-fpeelen  van  dea 
Jongen  met  zyn  Hond  aan  een  touwtje,  het  Nooten- 
meisje , dat  haare  Nooten  , en  den  Smous , die  zyne 
Kammen  en  Brillen  rond  vent , met  meer  foortgelyke 
omftandigheden , aan  dit  gewoel  eigen , natuurlyk  genoeg 
nagaan. 

Het  zaaklyke,  daar  ’t  inzonderheid  op  aankomt,  is 
de  Draf  zelve;  welke  hier  eïgenaartig,  en,  gelyk  we 
vertrouwen , zoo  na  als  mogelyk  is , voldoende  aan  het 
geproportioneerde,  verbeeld  word.  De  Draaverszyn 
eenigzins  agter  elkander  geplaatst , op  dat  men  elk  in 
zyn  behoorlyk  rit  zoude  zien  loopen  ; overeenkomt ig 
met  de  Meetkundige  Plaat,  in  den  Tekst  breeder  ont- 
vouwd. Daarbenevens  ziet  men  in  de  weide , aan  den 

over- 


VERKLAARING  VAN  PLAAT  V. 


overkant  van  den  Ryweg ; een  aantal  van  Rytuigen  van 
allerleien  (lag  in  ’t  verfchiet ; meerendeels  vervuld  met 
toekykers,  waaronder  ook  een  lugtige  bol,  die,  met 
den  vollen  kroes,  den  Draavers  een  hoezée  toezwaait ; 
en  voorts  Volkje  van  verfchillenden  rang , in  onder- 
fcheiden  houding,  om  de  Draavery  te  zien.  Eindelyk 
wykt  en  verliest  zig  het  verfchiet , in  de  Duinen , tus- 
fchen  Wasfenaar,  en  in  de  grazige  weiden  van  dit 
oord ; terwyl  het  geboomte  en  de  boerenwooning , digt 
by  het  Schouw , het  verfchiet  aldaar  flopt ; welk  alles 
geene  ongevallige  fchilderagtigheid  aan  het  geheel  ont- 
werp van  deeze  Harddraavers  Plaat  byzet. 


AFBEELDING  van  de  HOLLAND  S C HE  EAIDMAAVE1IJ  om  de  GOUD 


van  HOLLAND.  269 

fen  vervoegen  zig  twee  Commisfarisfen  , of 
Goemannen;  die  zig,  gelyk  in  onze  Plaat 
te  zien  is,  veelal  op  eene  Ladder  ofStel- 
laadje  begeeven;  om  de  Ryders  in  het  af  en 
aanryden , naar  de  Wet  desaangaande  te  beoor- 
deelen.  Veel  al  hebben  zy  een  witten  neus- 
doek aan  een  langen  flok  gebonden , dien  ze , 
by  het  afryden  der  Draavers , uitfleeken  en 
zwaaien ; welk  teken  door  den  anderen , die 
by  de  aankomst  zyn,  beantwoord  word,  ter 
aanduidinge  dat  zy  klaar  zyn.  Midlerwyl  be- 
vinden zig , in  het  midden  van  de  Loopbaan , 
nog  twee  andere  Commisfarisfen , om  te  be- 
letten, dat  niemand  der  draavers,  ’t  geen 
buiten  dit  wel  eens  gebeurt,  den  ander  uit 
het  fpoor  dringe , of  in  des  anders  fpoor  ry- 
de;  voorts  om  toe  te  zien,  of  de  Paarden 
wel  draf  houden,  en  niet  rennen  of  galop- 
peeren ; want  die  dit  doet , is  ’t , naar  de  ge- 
meen e rechten  van  ’t  harddraaven , kwyt. 
Verder  hebben  zy  ook  agt  te  geeven  op  al- 
lerleie  molesten  en  ongeoorloofde  kneepen 
der  Ryders ; mitsgaders  de  invallende  verfchil- 
len  te  beflisfen.  Als  de  Commisfarisfen  dus 
geplaatst  zyn  begint  de  Draf:  na  dat  ’er 
by  Looting  bepaald  is  tegen  Paarden  te  draa- 
ven , die  door  het  lot  by  een  vallen , of  die 
de  keur  aan  den  Looter  geeft.  Wanneer 
• byzondere  Liefhebbers  eene  opzettelyke 
harddraavery  onder  elkander  bepaalen,  ge- 
fchied  dit  ook  wel  eeus  naar  keuze. 

Na  deeze  voorafgaande  fchikkingen , neemt 
men , omtrent  de  ritten  zelven , het  volgen- 
de in  agt.  Indien  het  getal  der  Paarden  even 
is,  draaft  men  twee  en  twee;  zoo  dat  ’er 

tel- 


HET 

PAARD. 


De  Hard- 
draavery 
zelve. 


HET 

TAAitD. 


270  NATUURLYKE  HISTORIE 

telkens  één  afvalle , en  dan  de  laatfte  twee 
om  de  zweep  draaven.  Dat  is : als  ’er  van 
de  twee  eerfte  Paarden  één  agter  blyft,  is 
die  Draaver  glad  van  de  kans  af,  en  de  Win- 
der blyft  liaan,  of  word  zoo  lang  op  ftal 
gebragt,  tot  dat  de  overige  ritten  afgedraafd 
zyn.  Vervolgens  loopt  hy  op  dezelfde  wy- 
ze  weder  tegens  de  andere  Winders ; en , by 
winst  van  het  rit , wagt  hy  wederom  naar 
zyn  tweeden  tegenflreever , tot  dat  hy  het 
eindelyk  van  den  laatlten  wint , of  ook  wel 
tegens  denzelven  verliest.  Ais  het  getal  der 
Paarden,  in  llede  van  even,  oneven  is, 
of  als  ’er  Paarden  overbly ven , dan  bepaalt 
men  het  rit  tot  drie , en  de  Winder  van  de 
twee  blyft  aan  het  til  of  de  kans : dat  ook 
wel  plaats  heeft  by  even  getallen.  Wanneer 
*er,  by  voorbeeld,  tien  Paarden  zyn,  en 
deeze  twee  en  twee  draaven , dan  bly ven  ’er 
gewis  vyf  over  ,*  en  dus  is  ’er  een  oneven 
rit.  Zulks  valt  dikwils  niet  gelukkig  uit  voor 
een  goed  draaver;  die  dan,  terwyl  elk  gaarne 
zyne  kans  behoud , veelal  genoodzaakt  is  een 
rit  meer  te  loopen.  Maar  dit  word , onder 
befcheide  Liefhebbers , doorgaans  by  lootirig 
of  naar  rang  der  voorige  ritten  gefchikt. 
Somtyds  ryden  de  laatften  met  hun  drien; 
en  die  dan  voor  is  wint  de  zweep;  of ’er 
ryden  ook,  zoo  als  het  natuurlyk  valt,  van 
de  vyf  twee;  een  valt  ’er  af:  ’er  ryden  we- 
der twee,  en  dus  valt  ’er  weder  een  af;  de 
vyfde  fchiet  alleen  over,  met  de  twee  Win- 
ders van  de  vier:  daarop  ryden  deeze  drie 
te  famen , en  die  het  dan  wint  is  de  Baas.  ’t  Ee- 
nige  in  dit  geval  is , dat  dan  de  twee  eerfte 

Win- 


van  HOLLAND.  ïji 

Winders  van  de  vier  een  rit  meer  doen  moe- 
ten, terwyl  de  andere  Winder  een  rit  min- 
der loopt,  ’t  welk,  door  dien  dit  op  ’t  laat- 
fte  voorvalt , en  fpoedig  agter  den  anderen 
volgt,  ’er  vry  hevig  op  aan  komt;  en  met 
vuur  naar  den  Eerprys  gefchied.  De  draa- 
vers , die  dus  op  eene  der  gemelde  wyzen 
ryden,  moeten  zig  dan  vervolgens  onder- 
werpen, aan  de  wetten  en  gebruikelykhe- 
den  der  Harddraavery.  Zy  hebben  dan  af 
te  wagten  de  uitwyzing  voornaamlyk  van  de 
twee  Commisfarisfen , die  zig  ter  plaatfe, 
daar  zy  aankomen , bevinden ; wier  zaak  het 
is, in  het  voorby  draaven , naauwkeurig  gade 
te  flaan,  wie  voor  zy,  en,  op  een  Paarden 
hoofdsbreedte  voor  uit,  den  prys  toe  te  wy- 
zen. Gevalt  het,  dat  de  Draavers  te  gelyk 
aan  den  merkpaal  zyn,  dan  gebieden  ze 
te  verryden : ’t  welk  al  dikwils  gefchied , 
wanneer  ’er  twee  knappe  Draavers  ge- 
lyk loopen,  of,  zoo  als  de  Liefhebbers 
fpreeken,  aan  malkander  blyven  hangen: 
in  zulk  een  geval  beflist  dikwerf  één  en- 
kele Harddraavers  fprong  het  winnen 
van  den  Prys.  Ondertusfchen  wagt  men , 
eer  de  Zweep  afgehaald  en  den  Winder  ge- 
fchonken  word,  de  agterfte  en  middelfte 
Commisfarisfen  af,  om  te  verneemen,  of 
alles  in  orde  toegegaan  zy,  en  vooral  om 
te  weeten,  of  de  Draavers  gelyk  van  ’t 
Stuk,  of  ’t  begin  der  Baane,  afgedraafd 
hebben.  Hier  aan  tog  ligt  veel  geleegen: 
waarom  men,  wanneer  een  Draaver  in  ’t 
afryden  door  laat  fchieten  , dat  is  den 
draf  doorzet,  voor  dat  hy  gelyk  met  zyn 

par- 


Bet 

TAARD. 


ÏIJiT 

ÏAARD# 


272  NATUURLYKE  HISTORIE 

party  in  den  draf  is,  telkens  te  rug  moet 
keer  en,  en  op  nieuw  afryden;  tot  dat  de 
Commisfaris,  récht  oordeelende,  den  afry 
goedkeurd.  Dit  afryden  is  hier  een  Ruk  van 
vry  veel  aanbelang;  want,  zoo  men  ’er  wat 
oogluiken  in  gebruikt , kan  ’er  de  een  of  an- 
der merkelyk  by  winnen. 

Ook  kennen  de  Roskammers  en  Bery- 
ders  van  Draavers  de  kneep,  die  ’er  op  zit, 
zeer  wel.  Zy  weeten  de  Paarden,  in  ’t 
aan  vangen  van  den  draf,  zekeren  fprong  te 
doen  maaken,  die  dezelven  flerk  voortzet; 
en  op  zulke  fprongen  flaan  zy  mede  agt  on- 
der het  ryden ; voornaamlyk  als  de  party  op 
zyde  fchiet,  en  allermeest,  wanneer  ze,  na 
aan  malkander  hangende , bykans  aan  ’t  ein- 
de zyn , en  door  zulk  een  fprong  de  zweep 
kunnen  winnen  : ’t  geen  zeer  veel  van  de 
handigheid  van  den  Ryder  afhangt.  Maar  bui- 
ten deeze  en  dergelyke  kunstjes,  bedienen 
fommigen  zig,by  het  afryden,  van  eene  fy- 
ner  kneep.  Ingevalle  dat  een  knappe  Draa- 
ver  fterk  vooruitfchiet , houd  de  zwakfte 
zyn  Paard  wel  eens  op , en  fluks  om ; voor- 
geevende , dat  men  niet  gelyk  afryd.  Hier 
door  loopt  dan  het  Paard , dat  voor  is , dik- 
wils  halverweg,  ja  tot  aan  ’t  einde  van  ’t 
perk,  en  vermoeit  zig  dus  onnoodig;  waar- 
mede de  ander  zyne  kans  bevoordeelt.  Dan 
rechtfchapen  Liefhebbers  houden  dit  voor 
eene  * laage  en  onwettige  kunstgreep  : te 
meer  te  wraaken , om  dat  ’er  zekerlyk  fleg- 
te  gevolgen  uit  ontftaan  kunnen.  Een  Paard 
is  een  moedig  en  vernuftig,  dog,  te  veel  ge- 
vergd , een  koppig  Dier ; men  maakt  het , 

door 


van  HOLLAND.  073 

door  dit  tc  mg  keeren  baloorig;en  ’tword, 
als  of  het  een  bezef  had  van  de  verdrukking 
en  ’t  onrecht  hem  aangedaan , moedeloos ; 
’t  welk  hem  buiten  ftaat  fielt , om  met  zoo 
veel  vuur  en  drift  door  te  draaven , als  hem 
natuurlyk  eigen  is,  en  de  Konst  in  hem  op- 
wekken kan.  Hierom  zyn  zulke  kunstjes , 
naar  myn  begrip , onedelmoedig  en  allerflegtst. 
Ook  veroorzaaken  zy  gemeenlyk  twist ; ter- 
wyl  andere  kunstgreep  en , aan  ’t  begin  van 
den  afry,  als  daar  zyn  het  Paard  van  zyn 
party  met  de  Spooren  in  de  borst  te  prik- 
ken , of  de  Leifen  uit  te  flaan , om  dat  al- 
daar de  meeste  Aanfchouwers  zyn , als  onge- 
zien doorgaan;  dus  ook  Honden,  in  ’t  mid- 
den der  draf,  te  laaten  aanblaffen;  huurlin- 
gen te  hebben , om  ’t  Paard  te  doen  fchrikken 
door  middel  van  Spiegeltjes,  enz.  Geduu- 
rende  dit  draaven  zyn  ’er  gemeenlyk  onder 
de  Aanfchouwers  zulken  die  party  kiezen , 
en  tegen  elkander  wedden;  vooral  indien 
de  kans  twyfelagtig  zy , als  de  Paarden  aan 
malkander  hangen  , of  elkaar  agter  her  zitten. 
Maar  deeze  weddenfchappen  gaan  hier  te 
Lande  zoo  grof  niet  als  die  te  New  Mar- 
ket  in  Engeland:  men  wed  flegts  om  ee- 
nigeDucaaten , om  eene  Vischparty,  of  ee- 
nige  flesfen  Wyn , maar  hooger  niet ; of  ’er 
moet  eene  enkele  Losbol  zyn , die  ’er  door 
heen  wil. 

Wanneer  alles  dus  ver  in  orde  afgeloopen 
is,  word  eindelyk  de  Zweep  den  Winder 
toegeweezen.  De  Schout,  de  Commisfaris, 
of  de  Hospes , ontftrikt  de  Linten , aan  wel- 
ke de  Zweep  te  pronk  hing,  haalt  dezelve  af, 

IV.  deel.  S en 


HÈf 

PAARD} 


Het  ver» 
kiygen  va  is 
de  Zweep, 


S74  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  en  reikt  die  den  Winder  over.  Deeze,  moedig 
j*aard.  op  zyn  Triomph,  ryd,  onder  het  zwaaien 
en  klappen  van  de  Zweep , door  het  Volk. 
Het  Paard  zelve  fchynt  ’er  moediger  door 
te  worden,  het  huppelt  en  fpringt,  alsof 
het  der  behaalde  overwinninge  bewust  wa- 
re. De  Winder  ryd  vervolgens  nog  een  rit 
uit  vermaak  af ; om  zig  als  Meester  van  de 
Baan  voor  de  Aanfchouwers  te  vertoonen  ; 
en  keert  ten  laatflen  naar  den  geenen  dien 
het  Paard  toebehoort ; flapt  van  ’t  Paard  af, 
en  geeft  zynen  Heer  of  den  Eigenaar  de 
Zweep  over ; die  den  Beryder  dan  met  een 
braaven  Steekpenning  beloont.  Hierop  be- 
geeft zig  het  gezelfchap  der  Mededraavers  in 
huis , om  het  Lag  op  te  neemen , en  zig  lus- 
tig te  vermaaken;  dewyi  ’er  nu  eene  Fles 
op  flaan  mag.  Het  gewoel  van  ’t  Volk  ver- 
levendigt voorts  alles  niet  minder;  te  meer, 
daar  op  veele  plaatfen  dan  ’s  avonds  het 
Veeltje  gaat,  als  in  eene  volle  Kermis;  ’t 
welk  ook  in  onze  Plaat , zoo  veel  het  val- 
len konde,  afgebeeld  is.  Onder  dit  alles 
worden  de  Draavers  op  Stal  bezorgd,  warm 
gezet,  en,  na  wat  gerust  te  hebben , naar 
huis  geleid.  Veelal  neemt  de  Liefhebber, 
welke  de  Zweep  heeft,  dezelve  by  zig  in  de 
Chaize;  of  de  Ryder,  op  den  Draaver  ge- 
zeten , en  ’t  huiswaards  rydende , houd  de 
behaalde  Zweep  in  de  hand.  De  Liefheb- 
ber, ’t  huis  gekomen  zynde,  plaatst  dezel- 
ve, zoo  hy  ’er  meer  gewonnen  heeft,  in 
zyne  Zweepenkas.  Het  is  naamlyk,  onder  de 
groote  Baazen  der  Harddraavery , niet  ge- 
noeg , met  ééne  Zweep  te  pronken ; zy  leg- 
ger* 


van  HOLLAND.  275 

gen  Ver  op  toe  om  verfcheiden  zulke  Zwee- 
pen  van  onderfcheiden  Paarden  te  hebben , 
en  ’er  als  een  Kabinetje  van  te  maaken.  Ge- 
meenlyk  krygt  dan  ieder  Zweep  den  naamvan 
het  Paard,  waardoor,  of  dien  van  de  plaats, 
daar  dezelve  gewonnen  is:  en  ’t  luid  niet 
zelden  grappig,  als  men  de  Liefhebbers, 
met  den  uitleg  derZweepen,  by  voorbeeld, 
hoort  zeggen;  dat  V van  JVyker  Griet , Val- 
kenburger Hans , ’t  Haagfche  Spook , Malle 
Jan,  ’t  welk  de  rechte  fpreektrant  der  Lief- 
hebbers is; 

Deeze  Zweepen,  om  nu  nog  met  een 
kort  woord  derzelver  maakfel  te  melden, 
zyn  pragtig,  van  allerleie  fatfoen  en  ver- 
fchillende  waardy;  gemerkt  de  eene  uit  ee- 
ne  ruimer  beurs  gegeeven  word  dan  de  an- 
dere. Doorgaans  is  het  Hegt  twee  handpal- 
men lang,  en  agter  aan  ’t  handvatfel  heeft 
men  een  zwaarenknop,  met  een  ringetje; 
aan  ’t  welke  een  Zilveren  of  Gouden  Lint , 
met  een  breeden  Strik  of  eene  geflxikte 
Roos  hangt.  Voorts  is  de  Zweep  zelve  be- 
kleed, met  rood,  groen,  of  blaauw  Flu- 
weel, ryklyk  met  Zilver  geborduurd;  en 
het  fiag  eindelyk  is  met  roode , witte , groe- 
ne en  blaauwe  Linten  geftrikt.  Dit  is  de 
gemeene  manier;  dog  als  de  Zweep  van 
Goud  of  verguld  zy  , dan  is  ook  het  bor- 
duurfel  Goud.  By  uitflek  kostbaar  en  recht 
Vorstlyk  was  de  Zweep , die , op  de  pragti- 
ge  en  ftaatelyke  Harddraavery  te  Soestd37k, 
in  tegenwoordigheid  van  zyne  Doorlugtige 
Hoogheid,  vvierd  uitgedeeld  of  verreeden; 
welke  door  het  Paard  van  den  Heer  lever, 

S 2 te 


HEl* 

P AARD# 


HET 

?AARD. 


De  Hard- 
draayers- 
kunst  be- 
fchreeven. 


276  NATUURLYKE  HISTORIE 

te  Amfterdam,  gewonnen  is.  En  vooraf 
niet  minder  was  de  allerpragtigfte  Gouden 
Zweep,  op  eene  aanzienlyke  Harddraavery 
behaald,  toen  zyne  Doorlugtige  Hoogheid 
den  laatften  keer  in  Vriesland  was,  door  den 
Koopman  laas  boumans,  van  Frane- 
ker,  wiens  Draaver  de  zeven- en  twintigfte 
was;  des  hy  dezelve  van  zes- en  twintig  alle 
uitgeleezen  Vriefche  Harddraavers  gewonnen 
heeft.  Op  deeze  Zweep  waren  de  Wapens 
hunner  Hoogheden,  met  dat  der  Provintie 
Vriesland,  gegraveerd:  dat  zeker  een  aan- 
zienlyk  gedenkftuk  voor  de  Familie  des  Win- 
ders  is.  Hier  mede , zoo  ik  vertrouwe , op 
eene  voldoende  wyze  befchreeven  hebbende 
hoe  het  regelmaatige  harddraaven  toegaa; 
eischt  nu  de  naauwkeurigheid  nog , dat  ik  den 
Leezer  een  begrip  geeve,  van  de  hoedanig- 
heden of  bepaalde  vereischten  der  Hard- 
draavery; mitsgaders  van  de  Vaderlandlche 
kunstoeffening  en  bewoordingen  daarom- 
trent gebruikelyk ; om  dus  wel  byzonder  te 
toonen , waar  in  eigentlyk  deeze  konst  be- 
ftaat. 

De  Franfche  Paardenkenners , en  de  be- 
roemdfle  Schryvers  over  de  Paarden , gelyk 
ook  BORELLi,  wiens  uitfteekend  Werk 
over  de  beweeging  der  Dieren , by  de  Wis- 
konftenaars  en  Geleerden  overbekend,  en  in 
hoogagting  is,  hebben,  met  zeer  veel  door- 
zigt  en  kunde,  op  verfchillende  wyzen,  den 
Stap,  den  Draf,  den  Galop,  en  den  Tel  der 
Paarden,  befchreeven,  en  met  wiskundige 
figuuren  opgehelderd.  Ondertusfchen  fchynt 
de  byzondere  Harddraavers  - tred  van  onze 

Vrie- 


van  HOLLAND.  277 

Vnefche  Leermeesters , en  Hollandfche  Ken- 
ners by  de  Vreemden  geheel  onbekend  te 
zyn;  men  vind  denzelven  althans  in  hunne 
Schriften  niet  befchreeven , vermoedelyk 
om  dat  die  Tred  in  hunne  Landen  niet  be- 
kend zy.  ’Er  is  in  deezen  Tred  inderdaad 
ook  ieis  byzonders,  dat  veelligt  de  Vreem- 
den , zelfs  den  kundigen  viTETen  bour- 
gelat,  zou  verbaazen.  Die  fchrandere 
Mannen  zouden  in  den  eerften  opflag  oor- 
deêlen,  dat  men  de  waarheid  niet  fprak, 
wanneer  men  zeide,  dat  ’cr  Harddraavers 
gevonden  worden , die , in  het  tempo  van  ’t 
neerzetten  en  opligten  der  overhoekfche 
voeten,  de  tree  van  den  agtervoet,  zes 
voeten  over  de  gewoone  tree  van  den  over- 
hoekfchen  voorvoet,  in  den  draf  brengen: 
dat  egter,  volgens  wiskundig  wel  afgemee- 
ten  Harddraavers  treden,  ontegenzeggelyk 
blykt  waarheid  te  zyn.  De  vreemdheid  hier 
van  heeft  my  bewoogen,  om  vooral  myn 
werk  te  maaken,  van  deeze  Vaderlandfche 
byzonderheid  naauwkeurig  na  te  gaan;  en 
alles  wat  hier  toe  behoort  zorgvuldig  op  te 
fpooren.  Gelukkig  vond  ik , bovenal  in  dee- 
ze myne  Geboorteftad , verfcheiden  Liefheb- 
bers , die  zig  genegen  toonden , om  my  hier 
in  alle  behulpzaamheid  te  verleenen : welken 
Heeren  ik  deswegens  openlykmyne  erkente- 
nis betuige , byzonder  den  Heeren  daniel 
Hendrik  righoud;  en  den  Stalhouder 
jan  ledeboer,  als  hebbende  eerst  flag 
van  Harddraavers.  Maar  allerbyzonderst 
ben  ik  de  naauwkeuriglte  en  gegrondfte  on- 
derrigting  verfchuldigd  aan  den  dienst  van  den 
S 3 Heer 


HET 

PAARD* 


278  NATUURLYKE  HISTORIE 

iiet  Heer  jan  ruth  van  andringa,  Stal- 
ïaard.  houder  te  Leiden.  Ik  heb , zonder  eenige  pluim- 
ftrykery  gefproken , deezen  Heer  in  dit  fluk 
zeer  kundig  bevonden;  niet  alleen  door  ee- 
ne  keurige  beleezenheid  van  de  beste  Au- 
theuren , maar  te  gelyk  door  eene  langduu- 
rige  ondervinding;  als  zynde,  van  Vader  en 
Grootvader  af,  van  Vriefche  Paardenken- 
ners herkomftig , en  dus  van  kindsbeen  aan , 
als  ’t  ware , in  het  gehos  der  Paardenftoetery 
• gewiegd  en  opgevoed.  Uit  dien  hoofde  heb 
ik  ook  niet  getwyfeld , of  ik  alhier  gebruik 
zoude  maaken  van  ’s  Mans  fchriftlyke  opga- 
ve, nopens  deeze  byzonderheid ; maar  ter- 
ftond  beflooten  dezelve  den  Leezer  mede 
te  deden  met  eene  nevensgaande  fchetfe 
van  den  omtrek  van  een  fraaien,  welgepro- 
portioneerden  Harddraaver  in  zyn  vollen 
draf.  De  opgave  van  den  Heer  van  an- 
drin ga  is  deeze : 

„ De  draf  van  een  Paard  is  een  tred , dien 
zy  met  de  Beenen  over  ’t  Kruis  doen ; wel- 
verftaande  met  het  opligten  van  het  rechter 
Voorbeen , en  het  linker  Agterbeen ; en  dus 
ook  met  het  linker  Voorbeen  en  het  rechter 
Agterbeen ; die  beurtlings , en  genoegzaam  ge- 
lyktydig , twee  en  twee , worden  opgeligt  en 
neergezet ; welke  nederzetting  men  duidelyk 
en  eensluidend  moethooren,  by  eiken  ftap, 
dien  het  Paard  doet,  als  het  zuiver  draaft.  In 
het  harddraaven  behoud  het  Paard  dienzelfden 
Tred,  maar  de  flap  word,  door  de  force* 
die  een  Harddraaver  doet,  verlengd.  Som- 
mige en  verre  de  meeste  Harddraavers  zet- 
fen  den  agterften  voet  over  den  Stap  of 

Tred 


van  HOLLAND.  279 

Tred  van  den  Voorvoet;  zoo  dat  het  Voor- 
been reeds  geheel  opgeligt  zy , eer  het  Agter- 
been,  of  deszelfs  voet,  zig  nederzet.  Malle 
Jan  liep , in  zyn  besten  tyd , zes  voeten  over. 
Dit , als  mede  nog  zeker  beroemd  Paard , al- 
hier bekend  geweest  onder  den  naam  van  de 
Ruin  van  de  Hoogelind , zyn  voor  de  ver- 
maardfle , zuiverfle  en  beflendigfle  Hard- 
draavers  gehouden,  welken  men  in  vyf-en 
twintig  jaaren  in  Holland  gevonden  heeft. 
Ze  liepen  twee  honderd  roeden  binnen  ééne 
minute  af;  en  ik  heb  verfcheiden  maaien, 
met  eenige  Liefhebbers,  derzelver  treden, 
op  zes  voeten , afgemeeten.  Ik  reken  het , 
in  dit  geval,  niet,  als  een  Paard  zig  verzet, 
of  wanneer  een  Paard , zo  als  men  ’t  noemt , 
uit  malkaar  vliegt ; want  dan  zyn  ’er  eenige 
tempos,  dat  het  Paard,  in  éénen  fprong, 
met  alle  de  vier  pooten  van  den  grond  is; 
en  in  zulk  eene  vlugt  ongeloovelyke  flappen 
doet  (*).  Maar  in  deeze  twee  genoemde , en 
meer  eerfle  Harddraavers , welken  door  een 
kundigen  Beryder  vierkant  van  onderen  op 
gereeden  wierden,  heb  ik  meerendeels  op- 
gemerkt, dat  dezelven,  met  een  vierkan- 
ten flap  van  de  Agtervoeten , in  den  Tred 
van  de  Voorvoeten  begonden  te  draaven , en 
tïndelyk  tot  zes  voeten  overliepen,  ’t  Is  ’er 

mid- 

(*)  De  ervaaren  Stalmeester  lubek,  te  Amfter. 
dam,  heeft  my  getuigd,  Draavers  gezien  en  gekend 
te  hebben , die  agt  voeten  overftapten.  Dog  de  Heer 
van  ANDRiNGA  meent,  dat  dit  in  de  gevallen 
is,  als  het  Paard,  zoo  men  zegt,  uit  malkaar  vliegt , 
dat  is,  een  ongemeenen  tred  doet. 

s 4 


HET 

PAARD* 


fï)IT 

PAARD. 


r 


280  NATUURLYKE  HISTORIE 

midlerwyl  zoo  mede  gelegen , dat  dit  over- 
loopeh  in  ’t  harddraaven  niet  gefchied  door 
alle  Paarden , fchoon  zy  zuiver  en  hard  kun- 
nen draaven:  neen;  ’er  zyn  verfcheiden 
Harddraavers  welken  niet  dan  van  tred  op 
tred,  of  met  den  Agtervoet  in  den  flap  van 
den  Voorvoet  komen.  Dit  overloopen  hangt 
grootlyks  af  van  den  natuurlyken  frap  , 
of  den  draf,  die  het  Paard  daar  toe  eigen 
is  ; en  voorts  van  de  hand  des  Beryders , 
die  het  Paard  op  deeze  vvyze  geleerd,  en 
*er  de  fundamenten  van  het  Harddraaven  in 
geleid  heeft.  Tot  den  waaren  en  zwierigen 
loop  van  een  Harddraaver  word  vereischt, 
dat  het  Paard  een  ftaanden  kop  en  nek  heb- 
be ; los  en  vierkant  in  de  Schouders  en  in 
de  kniën;  mitsgaders  gerekt  in  het  Lyf  zy; 
als  mede  dat  het  de  Hakken  opgehaald  en 
geflooten  hebbe  , zoo  dat  de  Beenen  el- 
kaar als  Molenwieken  volgen.  De  voornaam- 
fte  gebreken  welken 'een  Paard  veelal  in ’t 
harddraaven  heeft , zyn  het  fpringen  en  het 
in  malkaar  loopen.  Het  fpringen  beftaat 
daarin , dat  het  Paard  zig  fchielyk  agter  en 
voor  uit  op  den  grond  op  en  neder  geeft , 
in  de  manier,  welke  de  Franfchen  ïn  de 
kunsttermen  Terre  a Terre  noemen.  Het 
andere  is  als  de  Galop ; het  in  malkaar  loo- 
pen als  de  Tel,  Vamble ; de  gebroken  gang, 
als  le  Fraquenard , het  draaven  en  agtergal- 
oppeeren  als  PAubin  der  Franfchen.  Maar 
dit  alles  wraakt  men;  in  het  zuiver  draaven 
houd  men  flegts  één  ftap  of  tred  voorgoed; 
zoo  dat  alle  tusfehentreden , die  buiten  het 
zuiver  en  gelyktydig  nederzetten,' en  het 

hoo 


v*a n HOLLAND.  281 

hooren  der  twee  klanken  gefchieden,  voor 
gebreken  in  het  harddraaven  gehouden  wor- 
den.” 

Dit  berigt  van  den  Heer  van  andrin- 
q a , dus  verre  opgegeeven , zullen  wy  nu 
voorts  door  onze  verdere  opmerkingen , en 
verklaaringen  tragten  op  te  helderen.  Een- 
flemmig  met  eene  zeer  uitmuntende  ver- 
handeling over  den  gang  der  Paarden,  in 
het  Zevende  deel  der  Uitgezogte  Verhandelin- 
gen , naar  een  vertoog  van  den  HeerBOUR- 
gelat,  in  onze  Moedertaale  overgebragt. 
Haat  het  volgende  vast.  Te  weeten , dat ’er 
in  een  zuiveren  draf  niet  dan  twee  klanken 
gehoord  moeten  worden;  fchoon  ’er  zig 
telkens  twee  -voeten,  als  ’t  ware,  te  gelyk 
nederzetten:  daar  men  in  tegendeel  in  de 
Galop  meerder  klanken  hoort ; en  byzonder 
in  den  natüurlyken  Hap , of  den  langzaamen 
gang,  zeer  onderfcheiden  den  hoefftag  van 
eiken  voet  hoort.  Dit  onderfcheid  toont, 
dat  ’er  een  zeer  aanmerkelyk  verfchil  van 
beweegingen  in  den  ftap  en  den  draf  plaats 
heeft ; het  welk  men , fchoon  een  onoplet- 
tende zig  verbeelde,  dat  het  Paard  in  den 
draf  dezelfde  beweeging  heeft,  en  de  voeten 
of  de  hoefüag , (dus  zal  ik  dit  in  ’t  vervolg 
benoemen,)  dezelfde  klanken  geeft  als  in 
den  ftap , in  het  draaven  klaar  befpeurd.  In 
den  eenvoudigen  ftap  hoort  men  in  tegen- 
deel den  hoefftag  verdubbeld..  Zoo  laaten 
byzonder  de  Sleepers  Paarden  te  Amfter- 
dam , en  elders , daar  de  Paarden  zig  aan  een 
dagelyklchen  ftap  gewennen,  zeer  duidelyk 
de  vier  onderfcheiden  klanken  en  tempos, 

S 5 by 


\ 


PAARD, 


I- 


282  NATUURLVKE  HISTORIE 

het  by  ’t  nederzetten  der  voeten,  op  de  ftee- 
paard.  nen  hooren,  ’t  welk  dus  een  zeer  kennelyk 
onderfcheid  tusfchen  den  ftap  en  den  draf 
maakt;  even  als  in  den  galop  den  drieklank; 
’t  welk  virgilius  reeds  nagevolgd  heeft , 
in  ’t  bekende  Versje : 

Quadrupedajite  putrem  fonitu  quatet  ungula  campum. 

Maar  in  den  draf  beweegen  zig  de  voeten 
fpoediger  over  ’t  kruis.  Als  een  Paard  draaft  y 
beweegt  het  niet  de  twee  voorfren , of  twee 
agterften ; noch  ook  de  twee  zylingfche , de 
rechtfche  voor-  en  agter-  of  de  tweelingfche 
voeten,  zoo  als  in  den  tel;  zy  beweegen 
zig  integendeel  beurtlings,  de  een  na  den 
anderen,  by  wyzc  van  de  Moolenwieken , 
welker  einden  nu  boven  en  dan  onder  zyn , 
zonder  eenige  andere  tusfchenpoozing  van 
op  en  neer  te  zyn , dan  die  het  tempo  nood- 
wendig bepaalt.  Ter  dier  oorzaake  noemt 
men  deeze  beweeging  in  den  draf  eene  kruis- 
wyze  beweeging;  om  dat  de  beenen  zig 
beurtlings  rechts  en  lings  overkruifen.  — Om 
den  Lezer  hier  van , zoo  veel  ’t  ons  doen- 
lyk  zy,  een  klaar  begrip  te  gee  ven , zullen  wy 
dit,  door  eenige  Figuuren,  in  de  nevens- 
gaande Plaat  tragten  op  te  helderen.  Laaten 
ten  dien  einde,  volgens  deeze  voetmaat  in 
Plaat  VI  28  voeten,  de  twee  horizon aale 
lynen  A B de  lynen  zyn,  naar  welken  een 
Paard  recht  doorftapt  en  doordraaft , en  waar 
op  de  hoefflagen  neêrkomen.  Op  deeze 
lynen  nu  ftel  ik  de  vier  hoefflagen,  of  de 
rust  van  een  ftilftaand  Paard , op  vyf  voe- 
ten ; zoo  als  het  van  een  welgemaakt  Paard 

door- 


van  HOLLAND.  283 

doorgaans  gefield  word : en  deszelfs  hoefGa- 
gen  worden  aangeduid  met  R.  V.  Rechter 
Voorvoet;  R.  A.  Rechter  Agtervoet;  L. 
V.  Linker  Voorvoet;  L.  A.  Linker  Agter- 
voet. Het  Paard,  dus  in  eene  natuurlyke 
rust  ftaande,  begint  zig  te  beweegen;  het 
ligt  eerst  één  der  Voorvoeten,  kortflondig , 
met  één  der  overkruis  flaande  Agtervoeten , 
op;  by  voorbeeld:  eerst  ligt  het  op  den 
Rechter  Voorvoet  by  R.  V.;  brengt  dien, 
in  den  natuurlyken  flap , zagter  voort , tot 
twee  voeten  by  A ; en  maakt , in  ’t  nêerzet- 
ten , den  eerflen  klank , aangeduid  met  nom- 
mer  1.  Oogenbliklyk , en  lchier  gelykflon- 
dig , is  ook  opgeligt  de  Linker  Agtervoet  L. 
A. ; deeze  zet  zig  insgelyks  neder  op  twee 
voeten  afflands  van  den  fland  des  agterflen 
hoefflags , van  L.  A.  tot  by  B ; en  geeft , in 
het  nederzetten,  een  tweeden  klank;  die 
aangeduid  is  met  2.  Nu  zyn  deeze  twee 
voeten , fchoon  ze , door  dien  flap , op  den 
platten  grond  kruiswyze  flaan,  elkander  nog 
niet  kruiswyze  gepasfeerd ; dat  is  de  Rechter 
Voorvoeten  de  Linker  Agtervoet  hebben  nog 
niet  voor  by  den  Linker  Voorvoet  en  den 
Rechter  Agtervoet  geflapt,  om  dat’er  flegts 
maar  eene  beweeging  voorwaards  gefchied 
is.  Dan  daarop  helt  het  lichaam  van  ’t  Paard 
over , als  nog  fleunende  op  den  Linker  Voor- 
voet, enden  Rechter  Agtervoet , geduuren- 
de  die  eerfle  overhelling,  of  flap,  van  de 
twee  voeten  1 — 2 ; tot  dat  de  Rechter  Vooiv 
en  de  Linker  Agtervoet  op  den  grond  rusten. 
Voorts  bevorderen  de  Linker  Voor- en  Rech- 
ter Agtervoet;  die  zig  agtervolgende  oplig- 

ten, 


HET 

PAARD, 


UET 

?AARD.’ 


a8 4 NATUURL-YKE  HISTORIE 

ten , de  tweede  overhelling  op  dezelfde  wy- 
ze  als  de  twee  eerften ; met  dit  onderfcheid , 
dat  de  overhelling,  te  gelyk  met  de  Stappen, 
eenpaariger  en  wyder  worde;  om  dat  de 
tred  van  den  Linker  Voorvoet  nu  volftrekt 
voorby  den  flap  van  den  Rechter  Voorvoet 
treeden  moet , zal  het  Paard  voortgaan.  Dus 
dan  kruist  de  Linker  Voorvoet  voorby  den 
Rechter  Voorvoet,  en  plaatst  zig  twee  voe- 
ten voorby  A by  C;  en  door  dien  de  over- 
helling van  den  Linker  Voorvoet  verdubbeld 
is , op  den  afftand  van  vier  voeten , uit  zyn 
hoefflag  by  L.  V. , dat  de  derde  nedertrede 
is,  zo  geelt  deeze  Linker  Voorvoet  den  der- 
den klank , aangeduid  met  3;terwyl  de  Rech- 
ter Agtervoet  R.  A.  zig  insgelyks  voortzet ; 
en  vermits  hy  dien  afftand  der  trede  volgen 
moet,  kruifende  voorby  den  reeds  voortge- 
treden Linker  Agtervoet  by  j B,  zoo  valt  hy 
mede,  met  eene  verdubbelde  overhelling, 
treedt  neer  by  D,  en  geeft  dus  den  vierden 
klank,  aangeweezen  met  4.  Hier  uit  blykt 
nu,  dat,  doordien  deeze  treden  onderfchei- 
deniyk  gehoord  worden , ’er  altyd  vier  voe- 
ten in  eene  fuccesfive  beweeging  zyn , en 
beurtlings  vast  op  den  grond  ftaan,  daar 
integendeel , in  den  draf,  wanneer  men  flegts 
twee  klanken  hoort,  ’er  fuccesfivelyk  twee 
beenen  omtrent  te  gelyk  zig  beweegen 
en  neder  treeden , waar  van  dadelyk  nader. 
Laat  ons  nu  zien  hoe  wy  verder  deezen 
ftap,  en  het  geene  men  kruifen  der  beenen 
noemt,  kunnen  verklaaren.  Om  dit,  door 
een  tweede  voorbeeld,  in  den  waaren  ftap 
van  een  Paard  te  toonen,  heb  ik,  naar  de 

te- 


van  HOLLAND  283 

tekenwyze  van  den  beroemden d e laïres- 
se,  boven  op  dezelfde  voetmaat, by  manier 
van  lynen  en  gevvrigtstekenen , gefteld  de 
waare  verdeelingen  van  het  rif  en  degewrig- 
ten  van  een  Paard,  zoo  als  die  by  den  flap 
op  den  platten  grond  ftaan.  Het  Paard  ftaat 
in  Fig.  2,  boven  de  voetmaat,  in  de  zelfde 
voetmaat , als  in  den  platten  grond , by  de  ly- 
nen van  Fig.  i , aangeweezen  is.  De  Rech- 
ter Voorvoet  , en  de  Linker  Agtervoet  J 
ftaat  hier  reeds  opgeligt,  en  in  het  tempo 
van  den  val , om  neder  te  treeden , op  den 
hoefflag,  die,  naar  uitw}7zen  der  flippen, 
loodrecht  overeenftemt  met  A B op  den 
platten  grond  van  Fig.  1.  Terwyl  nu  deeze 
Recht  er  Voor-  en  Linker  Agtervoet  in  hunnen, 
val  of  nedertred  zyn , helt  het  lichaam  van  ’t 
Paard , op  de  rust  van  den  Linker  Voorvoet 
c , en  dien  van  den  Rechter  Agtervoet  d over : 
zo  dat  de  Linker  Voorvoet  c,e n de  Rechter 
Agtervoet  d,  waarop  als  nog  de  rust  van  het 
Paard  is , in  dit  tempo  overhellende  van 
ftand  veranderen,  en  dien  der  aangeftipte  ly- 
nen aanneemen.  Dat  is,  de  Rechter  Agter- 
voet helt  over,  in  de  lynen  i,  e,  b.  en 
de  Linker  Voorvoet  in  de  lynen  c, /,g:  zoo 
dat  de  romp  van  ’t  Paard  tusfehen  e en  ƒ 
vooruit  gefchooven  zy.  In  dien  ftand  is  de 
eerfte  flap  der  twee  opgeligte  en  mede  voort- 
treedende  voeten,  te  weeten,  die  van  den 
Rechter  Voorvoet  a en  van  den  Linker  Agter- 
voet by  in  beweeging  van  overhelling;  als 
wanneer  de  voeten  elkander  ftaan  voorbyte 
kruifen,  ' Dezelven  dus  nederzettende  by  c 
en  d , hebben  deeze  flappen , voorby  den  Lin- 
ker 


HET 

?AAR»> 


HET 

PAARD. 


286  NATUURLYKE  HISTORIE 

ker  Agter-  en  Rechter  Voorvoet  de  lynen 
h 


met  den  Rechter  Agtervoet,  en  de  lynen 
k 


met  de  Linker  Voorvoet  geformeerd.  Hier 
mede  is  de  volle  ftap  van  twee  fchreden 
volbragt,  en  de  beenen  hebben,  gelyk  de 
geftippelde  lynen  £,  k (kruis)  aanwyzen, 
twee  en  twee  voorbygekruist , en  dus  is  de 
romp  van  ’t  Paard  vooruit  gefchooven  tus- 
fchen  hen  L Uit  deeze  Figuur  ziet  men  ten 
klaarfte,  wat  de  Liefhebbers  door  het  kruifen 
verftaan;  en  ze  toont  tevens  hoe  men  de 
fchreden  of  flappen  van  een  Paard,  het  zy 
in  den  ftap  of  draf , best  kan  aanduiden  met 
de  Figuur  van  de  famengeftelde  Letters 

MAA;’t  welk  ook  by  de  Liefhebbers  gemeen 
is.  Deeze  Figuur  nu  voldoende  agtende, 
met  betrekking  tot  den  zagten  flap , of  het 
begin  van  ’t  beweegen  van  een  Paard  tot  den 
draf,  zoo  hebben  wy  hier  niets  by  te  voe- 
gen, dan  alleen  dit;  dat  een  Paard,  wanneer 
het  zig  tot  ‘den  ftap  of  den  draf  begint  te 
beweegen , doorgaans  het  hoofd  zal  bewee- 
gzn , en  den  hals  eenigzins  vooruitfteeken , 
om  het  overhellende  evenwigt  voorwaards 
te  bevorderen  , ’t  welk  eene  moedige 
Harddraaver  byzonder  cierlyk  doet;geeven~ 
de  zelfs  voor  den  ftap  een  zagten  fprong;  dan 


r 


van  HOLLAND.  287 

hier  van  vervolgens  nader.  Dog  laat  ons 
zien , hoe  nu  het  Paard , uit  den  flap , in 
den  draf,  en  vervolgens  in  den  Harddraa- 
vers  overftap  komt. 

Om  dit  duidelyk  te  begrypen , volgt  men 
beide  de  reeds  verklaarde  Figuuren.  Men 
ftelle,  dat  het  Paard  gelyk  in  een  fterken 
draf  gefchied,  de  Agter voeten  brengt  even 
agter,  of  in  den  hoefftag  van  de  Voorvoe- 
ten of  ook  wel  daar  over ; terwyl  de  Voor- 
voeten zig  dus  juist  ook  zoo  veel  verder 
voortzetten,  en  het  lyf,  in  de  overhelling, 
gerekt  er  en  ook  laager  vak.  Want , en  dit 
dient  vooraf  wel  opgemerkt  te  worden , de 
Voorvoeten  kappen  zelden  wyder,  dan  de 
ftand  die  het  Paard  natuurlyk  heeft , dat  is 
vyf  voeten ; maar , wanneer  de  Agtervoet 
overtreed , dan  word  de  Voorvoet  juist  zoo 
verre  vooruit  gebragt , als  zulk  een  Agter- 
voet na  en  van.  zynen  overftap  in  den  na- 
tuurleken ftand  van  den  Voorvoet  geeft. 
En  dit  kan  ook  nooit  anders  zyn;  want  de 
gewrigten  en  kniën  van  den  Voorvoet,  zig 
binnenwaards  buigende  of  liever  vouwende, 
kunnen  geen  voorwaardfchen  overftap  maa- 
ken,  zoo  als  de  buiging  van  den  Agtervoet, 
die  den  arm  voorwaards  beweegt.  Intus- 
fchen  is  de  kragt  van  den  Voorvoet  zeer 
fterk,  in  ’t  houden  van  ’t  evenwigt,  in  ’t 
* overhellen,  en  vooral  in  de  kragt,  om  den 
Agtervoet  voort  te  trekken.  Evenwel  kan 
een  Paard  de  Voorvoeten  fterk  voor  uit 
zetten , gelyk  in  den  Renloop , en  het  agter 
uit  Haan,  te  zien  is;  als  wanneer  het  de 
Voorvoeten  zeer  fterk  vooruit  zet.  Maar  in 

bet 


HE* 

PAARD, 


«ET 

PAARD* 


288  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  draaven,  en  byzonder  het  harddraaven  J 
alhoewel  een  weinig  niet  fchade,  zou  het 
evenwel  den  agtertred  benadeelen;  waarom 
de  Liefhebbers  liever  zien , dat  ze  dc  Voor- 
voeten fraai  en  zuiver  opligten , en  ftout  ne- 
derftappen ; zoo  dat  de  Voorvoeten , in  den 
draf,  de  Hoeven , als  ’t  ware , tegens  de  ar- 
men omwenden;  ’t  welk  de  Paarden  ongeloo- 
velyk  digt  aan  den  Elleboog  kunnen  doen. 
Men  telt  het  gevolglyk,  alhoewel ’t  kunne 
gefchieden  en  ook  werklyk  gefchied,  dat 
een  Paard  den  Voorvoet  verder  dan  gemeen 
voorzet,  egter  niet  onder  de  fraaie  en  meest 
natuurlyke  beweegingen.  Dog  keeren  wy 
weder  bepaaldlyk  tot  ons  onderwerp. 

Het  Paard  ligt  nu,  naar  de  aftekening  op 
den  platten  grond  in  Fig.  i , weder  op , den 
Rechter  Voorvoet  by  A , en  te  gelyk  den  Ag- 
ter  Linkervoet  by  B,  met  dit  onderfcheid, 
dat,  daar  ze  in  den  flap  met  vier  onder- 
fcheide  tempos  opligten,  zy  nu  als  beiden 
te  gelyk  opligten.  Het  Paard  hier  door  fter- 
ker  overhellende , zoo  valt  de  Rechter  Voor- 
voet A nu  neder  na  den  gevormden  hocf- 
flag  van  den  Linkervoet  C byE;  en  de  Lin- 
ker Agtervoet  B juist  in  den  opgeligten  hoef- 
flagvan  den  Linker  Voorvoet,  by  L.  V.  dat 
een  goeden  draf  is.  Maar,  vermits  deeze 
Voeten gelykilondig  nederkomen,zoo  hoort 
men  niet  dan  éénen  klank , ten  minften  in 
den  zuiveren  draf:  hierom  tekenen  wy  die 
klanken,  om  niet  in  de  nommers  te  dvvaa- 
len,  aan,-  met  E 3 enL.  V 3. Daarbenevens 
ligten  zy  nu  ook,  in  het  zelfde  tempo,  dat 
deeze  Rechter  Voorvoet  Aen  E,  en  de  Lin- 
ker 


van  HOLLAND.  289 

leer  Agtervoet  B,  in  den  hoefflag  L.  V.  val- 
len, de  andere  Voeten  op;  zoo  dat,  terwyl 
A en  B , in  den  val  of  nederdaaling , zig  op 
den  grond  Baan  neder  te  zetten , de  Linker 
Voorvoet  C , en  de  Rechter  Agtervoet  D , 
alreede  in  beweeging  zyn , en  oogenbliklyk 
de  opligting  der  gemelde  Voeten  volgen.  De 
Rechter  Agtervoet  D valt  als  dan  in  den 
hoefflag  van  den  Rechter  Voorvoet  by  R.  V* 
en  de  Linker  Agtervoet  B in  den  gevveezen 
hoefflag  van  den  Linker  Voorvoet  C.  Ge- 
merkt nu  deeze  Linker  Voorvoet  zig  fchie- 
lyk , en  onmiddelyk  te  gelyk  met  den  Rech- 
ter Agtervoet  opheft,  zoo  valt  de  tweede 
ftap  van  den  Linker  Voorvoet  neder  by  F; 
en  de  Rechter  Agtervoet  in  den  hoefflag  A ; 
waarmede  het  Paard  in  den  draf  loopt.  Dus 
is , volgens  de  Lynftreeken , die  zig  in  Fig* 
3 als  halve  Cirkels  vertoonen*  de  kruifing. 
der  Beenen  tweemaal  gefchied;  eerst  is  de 
Rechter  Voorvoet  en  de  Linker  Agtervoet  in 
den  draf  gekruist,  voorby  den  Linker  Voor- 
en  den  Rechter  Agtervoet,  en  zo  vervol- 
gens,  over  en  weder;  ’t  welk  by  de  Letters 
k , k nagegaan  kan  worden.  En  nademaal  de 
hoefflagen  der  agtervoeten  treeden  in  die 
der  voorvoeten , zoo  is  derzelver  flap  nu  een 
voet  meer  voorwaards ; als  blykt  in  de  twee 
agterfte  halve  Cirkels , en  de  voorfte  wydte 
• van  dien  flap  met  de  voorvoeten.  Maar  nu 
ftapt  de  Harddraaver  van  drie  tot  zes  voe- 
ten over;  eene  wydte  , welke  fchier  alle 
denkbeelden  te  boven  gaat.  Dan  laat  ons , 
om  by  onze  Figuur  te  bly  ven , het  Paard  nu 
eens  in  den  Harddraavers  overftap  befchou* 
IV.  deel.  T wenu 


HET* 

TAARÖ» 


<290  NATUURLYKE  HISTORIE 

ket  wen.  Wy  kiezen  de  middelmaat  van  drfe 
faakd.  voeten , voor  by  de  voorvoeten  kruifender 
Ik  ftel  des  dat  het  Paard,  in  den  Harddraa- 
vers  draf  fchietende,  nu  wederom  den 
Rechter  Voorvoet  E,  en  den  Linker  Agter- 
voet  C,  zoo  fchielyk  opligt  en  over  doet 
vallen , dat  hy  die  beiden  nederzet  in  het 
tempo , dat  de  anderen  reeds  opgeligt  zyn ; 
5t  welk  men  noodwendig  aldus  moet  begry- 
pcn.  Want  doordien  het  Linker  Agterbeen 
verder  treeden  moet, dan  het  Linker  Voor- 
been Raat, zoo  moet  het  Linker  Voorbeen, 
zal  het  Linker  Agterbeen  van  drie  tot  zes 
voeten  over  dien  hoefflag  overftappen , in 
het  tempo  deezcr  fnelle  beweeging  al  mede 
in  beweeging  zyn,  en  dus  over  en  weder. 
En  dit  tempo , hoe  onnagaanbaar , is  dat  , 
waar  in  de  overftap  gefchied  ; en  waarin 
het  Paard , door  zyne  kragt  en  draavers  oef- 
fening,  zoo  lang,  als  ’t  ware  in  de  lugt han- 
gende, zonder  eenigen  der  vier  voeten  op 
den  grond  te  zetten,  zyn  overftap  verrigt, 
en  te  gelyk  weder  in  zyn  draf  voortvliegt. 
Men  kan  hier  uit  afneemen,  dat,  fchoon 
wy , daar  wy  om  ons  uit  te  drukken  niet  an- 
ders kunnen  doen , gewag  maaken  van  eene 
beurtlingfchè  optilling  der  voeten  , dat  eg- 
ter,  die  beurtlingfche  optilling  der  voeten 
zoo  ongeloovelyk  fpoedig  gefchied,  dat  het 
ons  niet  mogelyk  zy  de  juiste  tydftippen 
daar  van  te  bepaalen ; ook  zal  het  ’er  voor 
als  nog  niet  zeer  op  aankomen.  Ingevolge 
hier  van  zoo  helt  het  Paard  dan  over,  op 
de  rust  van  den  Linker  Voorvoet  F,  en  den 
Rechter  Achtervoet  A;  als  waarin  de  hoef- 

flag 


van  HOLLAND.  stat 

flag  van  den  voorgemelden  draf  Raat.  Maar 
nu , in  den  tyd  dat  de  Linker  Voorvoet  F 
zig  fpoedig  opligt,  met  den  Rechter  Agter- 
voet, de  wydte  van  drie  voeten  overkap- 
pende , zoo  is  de  val  van  den  hoef,  over 
den  hoefflag  van  den  nu  opgetilden  en  reeds 
voorgefchooten  linker  Voorvoet  F,  juist  by 
G;  en  het  Paard  heeft,  in  deeze  twee 
fchreden , voortgedraafd  elf  voeten  wydte , 
daar  onder  vier  voet  overkap;  terwyl  de 
Rechter  Voorvoet  alrede  verplaatst  is.  Hier 
op  kapt  het  Paard  wederom , met  den  Rech- 
ter Agtervoet , vier  voeten  over , of  voor- 
by  den  hoefflag  van  den  Linker  Voorvoet 
F ; en  dus  valt  de  hoefflag  van  den  Rechter 
Agtervoet  neder  by  H ; en  de  Linker  Voor- 
voet F,  op  deeze  wyze  overgeheld  zynde, 
valt  neder  by  I ; zoo  dat  het  Paard  nu , in 
twee  fchreden , voortgedraafd  hebbe,  1 6 voe- 
ten ; waaronder  zes  voeten  overkap  in  de 
twee  fchreden.  Indien  onze  Aftekening  het 
niet  klaar  bewees,  zou  men  ligtlyk,  in  den 
eerken  opflag , rekenen , dat ; als  ieder  Ag- 
tervoet 4 voeten  voor  by  den  overkruistefi 
Voorvoet  overkapte,  dat  dan  het  Paard 
tweemaal  vier,  dat  is  agt  voeten  gronds 
overkapte , en  voortzette  in  de  twee  fchre- 
den. Dan  men  gelieve  in  agt  te  neemen, 
dat  juist  de  beide  overkappen , wel  te  ver- 
‘ kaan  die  der  Agtervoeten,  al  fchoon  ieder 
Agtervoet  op  zig  zelven  vier  voeten  over- 
kappe , elkander  zoo  kruifen , dat  zy  beiden 
twee  voeten  gronds,  in  een  gelyken  Rand 
houden.  De  Voorvoeten  tog,  die  nimmer 
wyder  kappen , dan  het  uitgerekte  kei  van 
T 2 een 


rAAttü# 


«Er 

PAAiïD. 


292  NATUURLYKE  HISTORIE 

een  draavend  Paard  overftapt , tekenen  den 
hoeffiag  op  twee  voeten  afftands  van  elkan- 
der. Zoo  flaat , by  voorbeeld , in  de  voet- 
maat onder  aan  by  M,  den  overflap  van 
den  Linker  Agtervoet  in  G,vier  voet  voor- 
by  den  hoeffiag  van  den  Rechter  Voorvoet 
E gevallen  zynde , de  hoeffiag  van  den  Lin- 
ker Voorvoet  F dan,  op  een  afftand  van 
twee  voeten  van  den  hoeffiag  van  den  Rech- 
ter Voorvoet  E.  Gevolglyk  is  de  overftap, 
ten  opzichte  van  den  hoeffiag  van  den  Linker 
Agtervoet  in  Gen  Rechter  Voorvoet  E , vier 
voeten  wyd;  maar  dezelve  is  flegts  twee 
voeten , ten  opzichte  van  den  hoeffiag  van 
den  Linker  Voorvoet  F.  Dus  blyft  dan  ook 
de  hoeffiag  van  den  Linker  Agtervoet  dezelf- 
de , in  opzicht  van  den  overftap  van  vier 
voeten , door  den  Rechter  Agtervoet  by  H ; 
waar  in  wederom  dezelfde  afftanden  zyn. 
Zy  vullen  dus , in  de  kruifing  der  hoefflagen 
juist  de  wydte  van  twee  voeten ; en  hier 
door  komt  het,  dat,  fchoon  ieder  ftap  wel 
vier  voeten  wyd  zy,  die  waare  tusfchen- 
wydte  van  vier  en  vier  zig  nogtans  op  een 
zuiveren  afftand  van  zes  voeten  bepaalt. 

Nadien  elke  onderfcheiden  tred  twee  voe- 
ten op  dezelfde  plaats  inneemt , zoo  worden 
deeze  vier  voeten  maar  twee  voeten;  en 
gevolglyk  is  de  geheele  winst  der  beide 
overflappen  6 voeten  gronds.  Het  valt  zeer 
moeilyk  om  dit  door  eene  Figuur  te  verklaa- 
ren ; en  zonder  dezelve  is  het  in  ’t  fchryven 
onmogelyk  te  doen ; dan  de  Leezer , ver- 
trouwen we,  zal  het  nu  gemaklyk  begry- 
pen,  als  hy  maar  met  oplettendheid  naar 


van  HOLLAND. 


*93 

de  voorgemelde  Figuuren  en  Letters  te  werk 
gaat.  Om  hier  in  beter  te  flaagen  ftelle 
men  zig  den  gang  van  een  Paard  duidelyk 
voor:  men  neeme  vier  Hukken  gelds,  of 
anders , om  ’t  nog  klaarder  te  hebben , vier 
papiertjes,  getekend  LA.  R A.  L V.  cn 
R V.;  en  legge  die  in  zulk  een  Hand, 
naar  de  betekenis  der  Letters , in  de  linker-? 
en  rechter  hoefflagen  , als  het  Paard 
Haat,  Hapt,  of  draaft.  Men  verlegge  tel- 
kens ieder  van  de^elven  naar  den  Hand , 
Hap,  of  draf,  langs  twee  getrokken  lynen 
van  voet  tot  voet , met  kryt  op  een  tafel  of 
lei;  en  tekene  vervolgens,  by  ’t  verleggen 
van  ieder,  als  zynde  een  flap  of  tred,  den 
hoefflag.  Dit  doende  zal  men  zig  een  dui- 
delyk begrip  vormen  van  het  harddraaven ; 
eene  recht  Vaderlandfche  liefhebbery  en 
kunstbehandeling.  Hierom  hebben  wy  ook, 
ter  betere  voorftellinge  van  dezelve , in  dee- 
ze  Plaats  boven  de  gemelde  Voetmaat,  en 
in  denzelfden  Hand,  in  Fig.  4.  nog  voorge- 
draagen  een  netten  omtrek  van  de  waa- 
re  en  zuivere  houding  van  een  welgemaak- 
ten  Harddraaver  en  deszelfs  Ryder. 

De  Rechter  Agtervoet  A,  gelyk  ook  de 
Linker  Voorvoet  B,  Haan  in  den  Hand  van 
draaven;  terwyl  de  Rechter  Voorvoet  C, 
en  de  Linker  Agtervoet  D , in  den  val  zyn. 
Op  dit  zelfde  tempo  is  de  Rechter  Voorvoet 
en  de  Linker  Agtervoet  air  ede  opgeligt , om 
neder  te  Happen  in  den  hoefflag  i , en  over 
te  Happen  in  den  hoefflag  L ; ’t  welk  dus 
vallen  moet;  nademaal,  om  den  anderen 
Hap , nu  de  Rechter  Voor-  en  Agter- , en 
T 3 dan 


HET 

PAARD» 


HET 
f AARD, 


194  natuurlyke  historie 

dan  de  Linker  Voor- en  Agtervoet  elkander 
beurciings  volgen , waarom  ook  in  onze  af- 
tekening deeze  ftap  dus  valt.  Dat  is,  om 
tog  klaar  te  zyh,  de  eerfte  ftap  of  liever 
halve  fchred  in  Ftg.  1.  was,  met  den  Rech- 
ter Voor- en  Linker  Agtervoet,  in  A en 
B ; de  tweede  was  die  met  den  Linker  Voor- 
en  Rechter  Agtervoet  in  C D ; de  derde  en 
vierde  in  den  draf  insgelyks  van  A in  E; 
van  B in  L.  V.  van  C in  F en  van  D in  A ; 
Zoo  dat  by  A de  eerfte  te  doene  drafftap 
ftonde:  de  Agtervoet  D trad  des  uit  Aover 
tot  H;  ’t  welk  de  eerfte  Harddraavers  ftap 
was,  vervolgens  trad  C tot  G;  ’t  welk  de 
tweede  Harddraavers  ftap  was;  en  einder 
lyk , vooronderfteld  dat  die  Rechter  Voor- 
voet buiten  het  perk  der  tekening  in  bewee- 
ging  zy,  ftapt  de  Linker  Agtervoet  voor 
den  vierden  keer  neder,  en  valt  in  den 
ov,er ftap  van  den  Harddraf.  Dat  is , eens  in 
den  ftap  van  R.  A.  tot  D ; eens  in  den  draf 
van  D tot  in  den  hoefflag  van  den  Voor- 
voet A ; eens  in  den  Harddraf  van  A tot  H ; 
ten  laatften  in  den  Harddraavers  overftap  van 
H tot  L,en  dus  viermaalen.  De  kruifmg  valt 
hier  insgelyks  in  de  aanwyzing  by  K , onder 
Fig.  4.  en  de  beenen  hebben  ieder,  van  den 
ftap  tot  den  draf,  nu  tweemaal  gekruist , of 
famen  vyfmaal  met  de  halve  fchred:  dat  is, 
tweemaal  met  eiken  Rechter  Voor -en 
Linker  Agtervoet;  en  tweemaal  met  den  Lin- 
ker Voor-  en  Rechter  Agtervoet ; en  eens  met 
den  Rechter  Agter- en  Linker  Voorvoet, 
waar  op  onze  Harddraaver  afgebeeld  ftaat. 

Het  dus  ver  gezegde  genoegzaam  oordee- 

lem 


VERKLAARING 


VAN 

PLAAT  VI. 

V . )■ 

Fig.  i.  De  Lynen  of  Loopflreeken  , waar  op  da 
hoefflagen , van  den  ftilftand  tot  den  Stap  , van 
den  flap  tot  den  Draf,  en  van  den  draf  tot  den 
Harddraf,  zyn  aangetekend.  Zie  Bladz.  282. 

— — 2.  De  Overkruifing  van  den  Draf,  in  eene  ge* 
leedkundige  afbeelding  van  een  Paard,  aange* 
toond.  Zie  Bladz.  285. 

— 3.  De  Overkruifing  van  den  Draf,  met  betrek- 
king tot  de  afgeperkte  hoefflagen,  in  Fig.  1, 
gemerkt  Draf.  Zie  Bladz.  28 9. 

— - 4.  De  Aftekening  of  omtrek  van  den  waaren 
zwierigen  ft  and  en  loop  van  een  Harddraaver, 
in  den  overftap , met  des  zelfs  Ryder , vol- 
gens de  voetmaat  en  afmeeting  in  Fig.  4*  4 % 
Zie  Bladz.  293. 

NB.  De  Voetmaat  der  twee  overflappen  op  6 voet 
berekend.  Zie  Bladz.  292. 


/ 


. < V 


' * 


/ 

CJ 


; 

::  'po  v r.  . 

; .•  . o*4  -tr.  • : • 

*1  ' . ■ 

■ 

. 

|rj  t;/  \ - i . ,/j 

-7  1 

. ' r -v®£ï.  • ■-  .*•/.  :~ztss 

■ . . . 

r 

. I riüO  C 7 \ 7 * . .;  ; 

"•/rt  -j  4 *1-  e'  , jó  r4,.'V  . ; 

'l  ’.l  iy  * •* 

.ah;  ::  o 


; *■.  t r, 


PI.  M. 


vy  den  HAMB3IIAT,  lomt  . 


van  HOLLAND. 


*95* 

tendé,  tot  het  verleenen  van  een  recht  be- 
grip van  den  Hard draa vers  llap  en  draf,  kun- 
nen vvy  uit  de  gemelde  aanmerkingen  ge- 
reedlyk  befluiten,  (en  dit  dient  vooral  in 
agt  genomen  te  worden,)  dat  ’er,  by  deeze 
fnelle  beweeging,  hoe  zeer  wy,  naar  het 
werktuiglyke , den  flap,  den  draf,  en  den 
fchred  vatbaar  hebben  getragt  voor  te  draa-  v 
gen,  egter  iets  uit  onze  eigen  overdenking 
moet  bykomen , het  welk  met  geene  teken- 
pen aangeduid  kan  worden.  Men  heeft 
naamlyk , als  men  een  recht  begrip  wil  vor- 
men , van  de  fchielyke  overkruifing  der  bee- 
nen,  en  derzelver  hoefflag  op  den  grond, 
vooral  in  gedagtente  houden  de  uitwerking, 
die  den  loop  en  harddraf  heeft;  waardoor 
het  onmogelyk  is  een  Harddraaver,  in  de 
kragt  van  zynen  loop,  eensklaps  in  zyne 
vaart  te  fluiten , zonder  het  Paard , uit  den 
harddraf,  in  den  gewoonen  draf  en  flap  te 
brengen , dat  mede  tot  de  kunst  des  Ryders 
behoort.  Men  moet  zig  voorflellen,  dat 
de  vaart,  wanneer  de  Harddraaver  in  zyne 
volle  kragt  daar  heenen  fnelt,  zoo  flerk  is, 
dat  het  Paard  zig , gelyk  we  gedeeltelyk  ge- 
meld hebben,  op  ieder  fchred  van  alle  de 
vier  voeten  overkruis , in  een  tempo  of  tyd- 
ftip  bevind,  dat  alle  vier  de  voeten  te  gelyk 
. in  de  lugt  zyn,  of  geen  grond  raaken.  Even 
dit  heeft  plaats  by  de  Menfchen , die  draa- 
ven;  en  de  zogenaamde  Hardloopers  heb- 
ben, om  dit  tempo  waar  te  neemen,  hunne 
lange  ftokken,  met  welken  zy,  als  ’t  ware, 
overfpringen.  Ook  heeft  de  Heers  o or- 
gel at  zulks,  zelfs  ten  opzichte  van  den 
T 4 draf 


HET 

PAARD. 


296  NATUURLYKE  HISTORIE 

#ET  draf  der  Paarden,  beweezen.  En  is  dit 
*aarp.  zoo,  ten  aanzien  van  den  draf,  hoe  veel 
moet  het  dan  niet  uitwerken  in  die  vervaar- 
lyke  fnelheid  der  harcjdraavers  ? Dit  tydflip , 
fchoon  ?t  een  oogenblik  zy,  is  evenwel, 
voor  een  fynziend  oog,  nog  al  tamelyk  te 
onderfcheiden.  Wanneer  men  aandagtig  let 
op  het  oogenblik  van  den  overftap  der  Hard- 
draavers , zoo  ziet  men  dat  het  Paard  vry 
kennelyk  in  ’t  agterftel  krimpt,  en  zig  in 
het  voorilel  fterk  uitrekt;  juist  op  het  tyd- 
ftip  dat  het,  de  voeten  overkruifende , het 
eene  paar  ftaat  neder  te  zetten  en  het  an- 
dere opligt.  Dit  gefchied , fchoon  het  niet 
volftrekt  gelykftondig  gebeure,  egter  zoo 
kortftondig  op  elkander,  dat  men  het,  in  den 
klank  der  hoefflagen  of  twee  fchreden , naauw- 
lyks , ja  niet , kunne  hooren , nadien  het  flegts 
een  onmeetbaaren  toonklank  voor  het  ge- 
hoor verleent;  en  even  zoo  word  het  gezigt 
zulk  eene  lchielyke  voorbyfnelling  gewaar, 
dat  het  onmogelyk , of  ten  minfte  allermoeie- 
lykst  zy , dien  voortgang  te  bepaalen.  Men 
ziet  den  Harddraaver,  als  ik  my  zoo  mag 
uitdrukken , in  die  vlugge  vaart , op  ieder 
fchred  en  overfchred,  als  voortfchuiven ; 
vooral,  indien  hy  gezegd  mag  worden  zui- 
ver te  draaven,  en  eene  goede  houding  te 
• hebben.  Het  fraaie  tog  van  een  Harddraa- 
ver beftaat,  volgens  den  Heer  van  an- 
dringa,  in  het  volgende:  Het  Hoofd 
recht  op ; den  Nek  recht ; los  en  vierkant  in 
de  Schouders , en  Knïén;  gerekt  in  ’t  Lyf ; en 
( let  wel,)  de  Hakken  opgehaald  en  gefiooten^ 
enz,  Yergelyk  hier  onze  vierde  Figuur.  In 


vau  HOLLAND.  29? 

dien  ftand  van  harddraaven  befpeurd  men 
dan  geene  ongeregelde  beweeging,  en  ’t 
Paard,  gelyk  gezegd  is,  fchuift  of  vliegt,  in 
’t  gemelde  tempo,  als  voort;  ’t  welk  de  Ou- 
den deed  zeggen , het  Ros  raakt ; flegts  de  top- 
pen der  grasjes.  Men  zou  het  geen  in  dit 
tempo  gefchied,  zeer  wel  kunnen  vergely- 
ken  by  een  fprong;  en  ’t  is  inderdaad  als 
een  fprong;  dog  dezelve  ontglipt  by  fraaie 
Harddraavers,  door  de  gelykheid  en  fpoed 
van  den  draf,  genoegzaam  ons  oog;  terwyl 
die  in  andere  Draavers  zeer  kennelyk  tè  be- 
fpeuren  is.  Als  men  ’er  naauwkeurig  op  let, 
ziet  men  dikwils,  dat  de  Harddraavers  in 
hunne  beweegingen,  vooral  zoo  de  Ryder 
het  Paard  aanzet,  eene  kennelyke  bewee- 
ging van  een  fprong  fchyne  te  maaken ; en 
dit  is  juist  het  tydftip,  dat  alle  vier  de  voe- 
ten te  gelyk  van  den  grond  zyn.  Dit  noemt 
men  gewoonlyk  een  Harddraavers  fprong; 
en  een  handig  Ryder , die  de  kunst  in  den 
grond  verftaat , weet  ’er  ook  een  goed  ge- 
bruik van  te  maaken , als  het  Paard  uit  den 
draf,  of  aan  ’t  doorflaan  raakt.  Wel  by- 
zonder  bedient  hy  ’er  zig  van , wanneer  zyn 
Portuur  hem , als  zy  het  einde  der  draaf- 
baane  naderen,  te  naby  komt:  de  Ryder 
weet  dan  het  Paard,  ’t  zy  door  een  fpoor- 
flag , of  door  eene  behandeling  van  ’t  gebit , 
ja  zelfs  door  de  ftem , in  een  draffprong  te 
brengen ; of  het  zelve , als  het  ’er  uit  ge- 
raakt is , in  den  draf  te  herftellen.  Dan  men 
telt  dit,  fchoon  deeze beweeging  in  ditdraf- 
fpringen  al  vry  gemeen  zy , evenwel  voor 
gene  fout;  bovenal  indien  de  Paarden 'in  el- 
T 5 kaar 


HET 

paajrd< 


fTET 


Verelsch- 
ren  in  den 
Beryder 
der  Hard- 
„draavers. 


298  NATUURLYKE  HISTORIE 

kaar  loopen,  dat  is  ongelyke  beweegingeti 
maaken,  enz.  Intusfchen  is  het  fraaije,dat 
het  Paard  de  uitwerking  van  de  fpringkrag- 
ten,  in  zyn  harddraf,  gelykmaatig  doet, 
zonder  dat  men  het  ziet. 

By  deeze  aanmerkingen  nopens  het  draa- 
ven  van  het  Paard  zelve,  voege  men  nog, 
dat  ’er,  zal  het  Paard  in  alle  deelen  vol- 
maakt draaven,  niet  weinig  gelegen  is  aan 
den  Ryder ; dog  wy  zullen  het  niet  onder- 
neemen  daar  omtrent  eenige  Lesfen  te  gee- 
ven;  te  minder,  daar  alle  Liefhebbers  het  in 
dit  ftuk  niet  eens  zyn.  De  een  verkiest  al- 
toos ligte  perfoonen;  de  ander  houd  het 
voor  onverfchillig : de  een  oordeelt  het  best 
wat  meer  naar  agter,  dan  voor  naar  de 
fchoft  te  zitten ; de  ander  fielt  in  dit  zoo 
zeer  agterlyk  zitten  geen  belang:  de  een 
keurt  het  agter  overhellen , en  het  uitftee- 
ken  der  been  en  van  den  Ryder  niet  nadee- 
lig;  de  ander  wel:  in  alle  deeze  en  meer 
dergelyke  byzonderheden , heeft  men  zoo 
veel  hoofden , zoo  veel  zinnen,  Ondertus- 
fchen  houden  ervaren  Kenners  gemeenlyk 
de  Vriefche  wyze  voor  de  beste. 

Men  verkiest  dan  tot  Ryders  aankomende 
Jongelingen  en  alleszins  rappe  gasten ; veelal 
Jongens  van  zestien  of  agttien  jaaren,  of 
ook  wel  flukfche  Kaerels  van  meerder  jaa- 
ren , die  van  jongs  af  in  dit  ftuk  opgevoed 
en  als  volleerd  zyn.  De  Engelfchen  zyn 
omtrent  de  ligtheid  der  perfoonen  zeer 
naauwkeurig : fomtyds  zelfs  weegen  zy  de 
Ryders ; en  doen , als  ze  ongelyk  van  gewigt 
zyn,  zoo  veel  gewigts  in  den  zak  van  par^ 

ty> 


van  HOLLAND.  zyp 

ty,  tot  dat  ze  gelyk  ftaan;  dog  dit  heeft 
by  ons  geen  plaats,  fchoon  men  egter  ge- 
mecnlyk  de  ligtfte  perfoonen  verkieze.  In- 
zonderheid kiest  men,  als  ’t  zynkan,  den 
Ryder , die  ’t  Paard  gewoon  was  te  dresfee- 
ren , of  die  het  dagelyks  hanteert  en  beryd. 
Uit  dien  hoofde  kunnen  de  rechte  Liefheb- 
bers, zelden,  het  vermaak  hebben,  van 
hun  eigen  Paard , gelyk  in  de  Manege  ge- 
fchied , te  beryden.  Zelfs  ontbied  men , als 
3t  op  eene  weddenfchap  en  een  fterk  Por- 
tuur aankomt  , wel  uit  Vriesland  den  Ry- 
der, die  ’t  Paard  geleerd  heeft.  Voorts 
éischt  men  in  den  Ryder  eene  welgefchik- 
te  houding:  hy  moet  recht  op  de  lenden, 
óf  eigentlyk,  op  het  voorrif  van  ’t  Paard 
zitten;  met  het  lyf  niet  fterk  agter  over 
hellen  , gelyk  veele  bohamaakers  doen  ; 
egter  word  een  klein  weinigje  agter  over  te 
zitten,  dat  aan  de  houding  eenige  gracelyk- 
heid  byzet , niet  afgekeurd : dog  het  een  en 
ander  van  dien  aart  hangt  zeer  veel  af  van 
de  adretheid  van  den  knaap , of  de  natuurly- 
ke  bevalligheid,  die  het  eene  mensch  boven 
het  andere  bezit,  dat  ook  in  deezen  het  oog 
trekt:  als  een  mooie  handige  jonge  knaap 
het  Paard  beryd,  fchynt  zelfs  de  toegene- 
genheid der  aanfchouwers  hem  den  prys  te 
• gunnen.  In  den  zit  op  het  Paard  moeten 
de  kniën  geflooten  zyn , tegen  de  zyden  van 
den  Voorfchoft,  agter  of  tegen  de  Schou- 
derbladen : de  beenen  vry  en  los ; dog  egter 
zoo,  dat  ze  altoos , zonder  veel  beweeging, 
of  een  fpoorflag,of  een  aanzet  met  de  hiel, 
in  de  zyden,  kunnen  doen;  juist  zoo,  als  on- 
ze 


HET 

FAAt\I>« 


HET 

PAARD. 


Do  opfchik 
tier  Hard- 
dravers. 


\ 


Soo  NATUURLYKE  HISTORIE 

ze  Fig.  4.  aanduid : de  handen , met  de  ld- 
zeelen,  vry  en  los  van  den  hals  van ’t  Paard; 
de  armen  uitgebreid,  en  niet  ftyf,  maarlee- 
vendig,  altoos  fpeelende,en  het  hoofd  recht 
op , met  de  oogen  tusfchen  de  Ooren  van 
’t  Paard  heen  ziende.  Daar  benevens  moet 
de  Ryder  niet  veel  omzien  ; altoos  recht 
door  ryden ; het  Paard  in  den  draf  houden , 
en  het  zelve  niet  in  den  bek  trekken, 
maar  los  en  onbedwongen  door  eene  zag- 
te  behandeling  en  tokkeling  van  het  ge- 
bit leiden.  Met  één  woord,  de  Ryder 
moet,  als  ’t  ware,  los  en  vry  op ’t  Paard 
zitten,  en  het  gebit,  om  zoo  te  fpreeken, 
op  ’t  zagtfte  gevoel  van  een  pink , regeeren. 
Verder  is  het  eigen  aan  de  Ryders , dat  zy, 
onder  liet  harddraaven , by  poozen , een  ag- 
tervolgend  gefchreeuw  maaken : dit  geluid , 
hoewel  het  wildheid  fchyne,  geeft  niet  te 
min  aan  een  zoo  moedig  dier,  dat  tog  na- 
tuurlyk  het  geluid  bemind , meerder  moeds. 
Zelfs  fchynt  het  aan  de  Item  zyns  Ryders, 
en  derzelver  modulatie  te  verftaan , of  ’t  ’er 
op  aankome,  en  daar  door  aangepord  te 
worden:  even  zoo  wil  het,  na  den  gedaa- 
nen  loop , gaarne  geftreeld  en  aangefproken 
zyn , als  of  het  wenschte  gepreezen  te  wor- 
den. By  dit  alles  heeft  men  wel  voor  een 
gebruik,  het  Paard,  wanneer  ’t  ’er  op  aan- 
komt, en  het  veele  ritten  afloopen  moet, 
Brandewyn  in  den  neus  te  blaazen  om  het 
re  verfterken ; dan  of  dit  goed  of  kwaad  zy 
zal  ik  niet  beflisfen. 

De  toeftel  eindelyk  vran  het  Paard  i$  over 
\ geheel  zeer  eenvoudig ; niettemin  in  dq 

Hoofd' 


van  HOLLAND.  302 

Hoofdft  ellen  veelal  buitengemeen  zwierig, 
als  welken  of  fraai  geborduurd , of  met  ftrik- 
ken  of  roozen,  van  goud-of  zilver- lint,  en 
met  koraalgewerkte  trosfen  vercierd  zyn: 
voorheenen  waren  zwierige  kwasten  in  ’t 
gebruik,  dog  nu  verkiest  men  de  roozen. 
Wyders  is  men  tegenwoordig  zeer  algemeen 
gewoon,  flegts  een  Friesch  dekkleedje,  met 
een  gordel , op  den  rug  vast  te  maaken.  Za- 
dels worden  hier  te  Lande  in  dit  geval  nooit 
gebruikt,  gelyk  de  Engelfchen  in  hunne 
renpartyen  doen.  Ook  is  een  Ryder  nimmer 
gelaarsd;  eenigen  zyn  gefpoord;  en  wel 
eens  op  zyn  Vriesch  koopmans,  maar  met 
ééne  fpoor , aan  den  eenen  of  anderen  voet. 
Voorts  is  het  een  beftendig  gebruik,  dat  de 
Staarten  der  Harddraavers  gekort  zyn ; dan 
of  men  gegronde  redenen  hebbe,  om  te 
beweeren , dat  de  lange  ftaarten  hinderen , 
daar  aan  twyfel  ik  zeer.  Hoe  ’t  zy , ’t  is , 
gelyk  ik  boven  gemeld  heb,  van  overoude 
herkomst  hier  te  Lande;  en  veelen  onzer 
Smits  zyn  ’er  zeer  wel  in  bedreeven;  dog 
doen  zulks  nooit  op  zyn  Engelsch,  te  wee- 
ten  zoo,  dat  de  ftaarten  uitfteeken,’t  welk 
zy  door  ’t infchroeijen der Staartfpieren doen: 
ze  dollen  of  korten  de  ftaarten  flegts  , en 
fchroeien  dezelven  vervolgens  toe.  Deezen 
dus  afgekorten  Staart  fchikt  men  vervolgens 
met  e enige  geftrikte  Lintjes  op. 

Zie  daar  den  gebeden  zwier  van  zulk  eene 
manneiyke  liefhebbery,  die  zeker  der  Natie 
eere  aandoet ; als  zynde  zoo  byzonder  en 
aanmerkelyk  voor  uitheemfche  Pikeurs , dat 
ze  bekennen  moeten , dat  onze  Vriezen  en 

Hol* 


HÉT 

PAARD. 


«ET 

PAARD. 


Aanmer- 
king over 
dg  Tellen. 


302  NATUURLYKE  HISTORIE 

Hollanders  hen  overtreffen  in  de  natiiur4- 
Jyke  beftiering  der  Paarden  tot  den  Harddraf  5 
en  dit  is,  voorwaar,  geen  kleene  eer.  De 
geforceerde  kunstbeftiering  der  Vreemden 
is  van  te  grooten  omflag , of  geeft  te  veel 
misftand;  waar  van  onze  natuurlyke  konst- 
beftiering  m geenen  deele  te  befchuldigen 
is.  Een  Paard  in  den  galop  te  leeren  is  min* 
der  kunst  dan  in  den  draf;  de  overige  ma- 
noeuvres zyn  fraai,  maar  op  verre  na  zoo 
fraai  niet  als  de  draf;  en  van  de  honderden, 
die  ’t  ftuk  van  de  Manege  verftaan,  of  ten 
minften  oeffenen,  zyn  ’er  maar  weinigen 
die  het  draaven  grondig  verftaan,  en  men 
vind  naauwlyks  een  enkel  Heer  die  ’t  onder- 
neemen  durft. 

Het  gewag  maaken  van  de  geforceerde 
konstbeftiering , en  de  daaruit  volgende  mis- 
ftanden,  leid  myne  gedagten  wel  byzon- 
der  tot  de  Teltree,  waarom  ik  ’er  met  een 
kort  woord  nog  iets  van  melden  zal.  Zy  is 
zoo  ver  van  fraai  te  zyn , dat  men  naauw- 
lyks  denken  kunne , dat  iemand  onzer  Natie , 
die  den  natuurlyken  gang  van  een  fchoon 
Paard  daarby  vergelykt,  behaagen  in  dezel- 
ve zou  fcheppen ; hoe  gemeen  ze  ook  elders 
zy.  ’t  Is  waar,  ze  geeft  veel  gemaks  aan 
den  Ryder;  men  gebruikt  daarom  de  Tellen 
voor  oude  Gryzaarts,  in  Italien  voor  de 
Kardinaalen,  en  elders  ook  voor  de  Juffers. 
Daarbenevens  wil  men , dat  ze  fterk  fpoe- 
den ; en  de  Liefhebbers  twisten  onder  elkan- 
der ’er  over,  of  een  wel  gedresfeerd  Paard, 
op  den  tel  loopende,  het  van  een  goeden 
Harddraaver  kan  winnen?  De  Heer  dan r- 

E U 


Van  HOLLAND,  303 

tL  Hendrik  reghout  heeft  my  des-  mr 

aangaande  verhaald , dat  zeker  Heer  te  Rot-  paard, 
terdam , eene  weddenfchap  op  dit  ftuk  aan- 
gegaan hebbende,  eene  Telle  van  elders  deed 
komen , dezelve  tegen  een  Harddraaver  deed 
Joopen,  en  dat  de  Telle  het  verre  weg  won. 

Dit  moet  zekerlyk  eerst  vreemd  voorko- 
men aan  iemand  , die  de  fnelheid  van  ’t 
Harddraaven  kent : intusfchen  is  ’t , als  men 
’er  bedaard  op  let , zeer  wel  te  begrypen  , 
dat  het  mogelyk  zy.  Dewyl  de  Telle  haar 
Regter  Voor-  en  Agtervoet,  en  dus,  in  het 
tegenovergeftelde  , ook  den  Linker  Voor- 
en  Agtervoet  te  gelyk  beweegt,  en  voort- 
zet, zoo  zyn  de  fchreden  eenpaariger  over 
elke  zyde;  en  zy  doet, die  beweegingen  ver- 
dubbelende, als  ’t  ware,  twee  fchreden  te- 
gen één  Harddraavers  fchred;  waardoor  zy 
't  gevolglyk  winnen  kan.  Daarenboven  ftaat 
hier  nog  aan  te  merken,  dat  eene  Telle  zei 
den  uit  haaren  fchred  raakt,  en  noch  zagt 
van  onderen  op  in  den  fchred  gebragt  word , 
noch  in  haaren  fchred  eenigen  misitap  doet. 

Voeg  hierby  dat  de  Teltree,  fchoon  ze  een 
onnatuurlyke  flap  der  Paarden  zy,  eene  on- 
gemeene  en  geltadige  vaardigheid  van  bewee- 
ging  heeft ; waardoor  ze , zonder  tuslchen- 
poozing  voortgaande  , zeer  veel  uithaalt : 
egter  wenschte  ik  wel  te  weeten , of  zulks 
• aan  alle  Tellen  eigen  is.  Ook  word  dit  laat- 
fte  by  veelen  onzer  Harddraavers  gevonden. 

Want , hoewel  de  overftap  in  baazen  van  Hartfdrai’ 
Harddraavers  de  fchoonheid  der  zaak  uit-  v.ers  die 
maake  , zyn  ’er  niettemin  Harddraavers, 
die  nooit  overftappen,  maar  altoos  den  Ag-  “pp 

ter- 


3 04  NATUURLYKE  HISTORIE 

ïif.t  tervoet  in  den  hoefflag  van  den  Voorvoet 
f^ARD.  brengen  ; en  evenwel  tegens  een  knappen 
overftapper  aan  kunnen.  Dan  dit  hangt  af 
van  de  vaardigheid  der  fchreden , waar  door 
zulk  een  Draaver , door  het  verdubbelen  zy- 
ner  beweeging,  het  wint  in  den  harddraf.  Zó- 
danige Harddraavers  zyn  ongemeen  vast  in 
■ den  draf,  en  Haan  zelden  door.  En  dit  is 
het  geen  de  Heer  van  andringa  be- 
doelt, als  hy  zegt;  „dat  dit  overloopen  in  ’t 
„ harddraaven  niet  gefchied  door  alle  Paar- 
„ den,  fchoon  zy  zuiver  en  hard  kunneil 
„ draaven : neen ; ’er  zyn  verfcheiden  Hard- 
„ draavers,  welken  niet  dan  van  tred  op 
„ tred , of  met  den  Agtervoet  in  den  ftap 
„ den  Voorvoet  koomen.  Dit  overloopen 
„ hangt  grootlyks  af  van  den  natuurlyken 
„ ftap  of  den  draf,  die  het  Paard  daar  toe 
5,  eigen  is;  en  voorts  van  de  hand  des  Be- 
,,  ryders,  die  het  Paerd  op  deeze  wyze  ge- 
„ leerd , en  ’er  de  fundamenten  van  het 
„ Harddraaven  in  geleid  heeft.”  De  by* 
zondere  natuurlyke  ftap  , en  de  door  oef- 
fening  en  konst  aangeleerde  vaardigheid, 
brengt  gevolglyk  zeer  veel  toe  tot  het 
Harddraaven.  Intusfchen  blyTfc  dit  egter 
waar,  dat  een  fterke  overftapper,  zoo  als 
Malle  Jan  en  de  Ruin  van  de  Hoogelind , 
altoos  veel  vooruit  heeft.  Zoodanige  Paar- 
den zyn  gemeenlyk  ook  lenig  en  fchoon  van 
ftel ; waar  tegen  de  anderen  , hoe  hard  zy 
loopen  kunnen  , meestal  in  den  ftand  een 
zeer  ftyf  en  houtig  voorkomen  hebben ; zoo 
dat  men  ze  dikwils  op  ’t  oog  voor  geen  Hard- 
draavers zoude  aanzien : en  ’t  is  natuurlyk , 

• 4 ^ dat 


Van  HOLLAND. 


3 os 

dat  men  de  fraaifte  Geitellen  meest  bemint,  hè? 
en  aan  dezelven  den  voorrang  geeft.  paard. 

Uit  dien  hoofde  worden  ook  deeze  fraai-  stalling 
fte  Geitellen , inzonderheid  zoo  ’t  Harddraa-  der  Paar* 
vers  zyn , voor  zwierige  Chaizen  gebruikt ; den , enz, 
in  welk  geval  men  zulke  Paarden  ten  kost- 
baarlte  opfchikt.  Vermogende  Liefhebbers 
hebben  de  Gespen, en  al  het  andere  gewoo- 
ne  Metaaltuig,  van  Zilver:  ja  my  geheugt, 
by  zoodanig  eenen  , een  Hoofdltel  gezien 
te  hebben , waar  aan  de  Knoopen  der  kwas- 
ten uit  Diamanten  en  Paarlen  beltonden. 

De  Itaatlykheid  gaat  zelfs  by  fommigen  zoo 
verre , dat  men , zoo  voor  Harddraavers  als 
andere  Paarden , zeer  kostbaare  Stallen  aan- 
legt : men  vind  ’er  te  Amllerdam , en , zoo 
ik  meen , ook  te  Rotterdam , daar  de  drink- 
en voerbakken  van  wit  marmer  zyn  , de 
zolder  geltikkadoord  is,  en  de  tuigkasfen, 
mitsgaders  de  wanden,  genooteboomd  zyn: 
alles  is  ’er  even  zindelyk,  tot  aan  de  em- 
mers , met  koperen  hoepels  enz.  toe  ; en 
zoo  alles  naar  gerade.  En  fchoon  dit  enke- 
le voorbeelden  zyn , is  het  evenwel  over  ’t 
geheel  waar  , dat  men  nergens , waar  men 
buiten  dit  • Land  kome  , zulke  fchoone  en 
Zuivere  Stallen  zal  vinden ; zelfs  tot  by  do 
Boeren  toe , ten  minlte  by  regtfchapen 
Boeren , die  zugt  voor  hunne  Paarden  heb- 
ben. In  de  Gelderfche  kwartieren  fcheelt 
het  al  vry  wat : men  ontmoet  ’er  plaatzen , 
daar  men  fchier  geen  ruiven  vind,  en  de 
Paarden  van  den  grond,  of  uit  eene  han- 
gende mande  , moeten  eeten  : dog  dit  is 
evenwel  meest  op  het  platte  Land,  en  ten 

IV.  deel,  V liegt- 


'RET 

PAAKD. 


306  NATUURLYKE  HISTORIE 

flegtfle  in  Overyszel , Drenthe , enz.  Ik  zou 
hier  nog  meer  van  ’t  Rallen  , en  ’t  geen 
daartoe  behoort , kunnen  fpreeken ; dan  ’er 
zyn  geene  byzonderheden  in,  die  niet  el- 
ders mede  bekend,  of  niet  hier  en  daar  ter 
bekvvaamer  plaatze  reeds  gemeld  zyn;  by- 
zonder  daar  ik  over  de  dampigheid  gehan- 
deld heb.  AlJeenlyk  Raat  my,  met  opzigt 
tot  de  Koets-Paardcn  en  Plarddraavers , in- 
zonderheid te  melden,  dat  ze  een  gantsch 
jaar  op  Stal  gehouden  worden;  vooral  in- 
dien zy  uit  de  handen  der  Leermeesters  ge- 
kogt  zyn.  Dit  heet  men , op  voer  honden  ; 
om  dat  die  Paarden  meest  op  voer,  dat  is, 
op  haver , boonen , en  vooral  op  fyn  droog 
hooi  gehouden  worden  ; ze  flaan  meeren- 
deels  zindelyk  in  witte  linnen  Maanenkap- 
pen  op  Stal.  Onder  den  Boerenfland  zyn 
’er  wel,  die  de  Harddraavers  in  de  weiden 
jaagen;  doch  de  Stedelingen  doen  dit  zel- 
den. Ook  zyn  onze  Hollandfche  weiden 
voor  jonge  Paarden  wat  gevaarlyk  , uit 
hoofde  van  de  menigvuldige  doorfnydingen 
der  Slooten  ; waar  door  het  Paard,  in  de 
weide  dartelende  en  hollende,  ligt  een  been 
breeken  of zig  verfluiten  kan.  Voeg  hierby, 
dat  deeze  doorfnydingen  en  Slooten  overal 
de  aflcheidingen  van  ieder  land  zyn  ; en 
dat  men , als  een  jong  en  dartel  Paard  de 
Slooten  overfpringt,  ongenoegen  met  zyn 
Buurman  heeft ; mitsgaders  dat  ’er  zelfs  boe- 
te en  bekeuring  op  Raat,  als  men ’er  niet 
in  voorziet.  Ter  voorkominge  van  dit  over- 
fpringen,  heeft  men,  hier  te  lande,  meer 
dan  elders,  zekere  blokken  in  gebruik,  die 

met 


van  HOLLAND  $07 

met  yzeren  kluisters  om  het  voorbeen  van 
het  Paard  geflooten  worden , om  het  zelve 
het  fpringen  te  beletten:  dan  men  durft  dit 
aan  beste  Paarden  noode,  of  in  ’t  geheel 
niet,  waagen;  om  dat  het  zekerlyk  meer  of 
min  nadeelige  gevolgen  kan  hebben.  Wat 
de  overige  byzonderheden  betreft,  ze  zyn 
van  te  weinig  belang,  om  ’er  den  Leezer 
mede  op  te  houden : als , by  voorbeeld , de 
wyze  van  ’t  voeren,  door  flobbering,  brood, 
boonen,  garst  of  gehakt  ftroo;  het  inftru* 
ment  of  de  fnybak  daar  toe ; de  manier  vee- 
ler  Voerlieden  , van  de  Paarden  oud  bier 
met  brood  te  geeven , om  op  den  weg  ge- 
hard te  zyn;  als  mede  de  wyze  van  ’t  ros* 
fen , hairvlegten , en  in  één  woord  allerleis 
Stalmeesters  zaaken.  Alle  dergelyke  dingen 
zyn  overal  in  de  Paardenboeken  te  vinden  , 
welken  een  ieder  naar  zyne  zinnelykheid  ge- 
fchreeven  heeft.  Onder  veele  zoodanige 
fchriften  kennen  wy  , met  opzigt  tot  dit 
ftuk,  een  klein  dun  boekje,  dat,  fchoon 
de  fchryver  hier  en  daar  mede  iets  uit  ande- 
ren getrokken  hebbe,  egter  zeer  veel  ver- 
dienden heeft,  althans  op  vry  wat  onder- 
vinding fteunt.  Het  is  getyteld  de  Ervaren 
Koetzier , en  gedrukt  by  S.  vanEsveld , 1752. 
Wy  durven  ’er  onze  Leezers  wel  heenen 
wyzen,  om  alles  , wat  tot  het  ftallen,  te 
weide  jaagen  , en  behandelen  der  Paarden 
behoort,  te  weeten;  en  doen  het  te  eer- 
der, om  dat  wy  zulks  by  anderen  , zelfs 
Meesters  in  dit  ftuk,  of  geheel  lugtig,  of 
in  ’t  geheel  niet,  behandeld  vinden;  en  ’t 
ons  niet  raadzaam  voorkomt  hier  verder  in 
V 2 te 


HET 

PAARD. 


J08  NATUURLYKË  HISTORIE 

het  te  treedcn.  Voorts  vind  men,  in  de  Vader* 
paard,  landfche  Letteroefeningen , hier  en  daar, me- 
de zeer  fraaije  aanmerkingen,  nopens  dit  on- 
derwerp (*). 

Ten  Jaatfte  heb  ik,  het  geen  ik  bykans 
vergeeten  had,  na  deezen  uitftap,  met  op- 
zicht tot  onze  Harddraaf- Liefhebbery,  nog 
te  melden,  dat  men  ook  wel  eens  met  de 
Chaizen  tegen  elkander  draaft ; mitsgaders 
om  eenigc  Dukaaten  wed, wie,  in  den  kort- 
ften  tyd,  van  de  eene  Stad  naar  de  andere 
zal  ryden.  Rechte  Liefhebbers,  die  hunne 
Paarden  beminnen , waagen  dit  zelden ; dog 
de  Stalhouders  doen  het  wel  eens  met  hun- 
ne Paarden;  vooral  gefchied  dit  overfnel  ry- 
den in  den  tyd  van  den  nieuwen  Haring ; 
en  fomtyds  om  tydingen  van  belang  ten 
fpoedigfte  over  te  brengen  : dit  noemt  men 
cpftooten.  Met  betrekking  tot  dit  ongemeen 
gezwind  ryden , is  my , om  zulks  in  ’t  voor- 
bygaan  nog  aan  te  tekenen , door  een  ge- 
loofwaardig Man  verhaald,  dat  zeker  Stal- 
houder, op  eene  weddenfchap,  ik  meen  dat 
het  de  bovengemelde  Schreuder  was,  in  een 
Zomerfchen  Dag,  van  Amfterdam  naar  Ant- 
werpen, en  te  rug,  gereeden  is,  met  eene 
Chais  met  twee  Paarden , zonder  relais.  Dit 
is  een  fterk  voorbeeld,  maar  ’t  kan  niet  te 
min  waar  zyn.  ’t  Is  tog  bekend  , dat  onze 
Noordwyker  Zee- Voerlieden  nog  heden  , 

in 

(*)  Zie  inzonderheid  Vaderl . Letter-Oef.  IV.  D.  bL 
35 .Redend.  Vaderl.  Letter-Oef.  IV.  D.  bl.  181.  eu  is 
’t  Mengelw.  bl.  533.  als  mede  V.  D.  bl.  5Ö1. 


van  HOLLAND.  309 

in  ruim  twee  uuren  , van  Noordwyk  tot 
Gouda  op  de  markt  ryden , en  wat  zy  in  ’t 
Courieren  doen  kunnen , weeten  de  Actio- 
nisten best. 

En  hier  mede  flap  ik  van  deeze  en  derge- 
lyke  byzonderheden  af ; maakende  tevens 
een  einde  van  dit  geheeie  onderwerp ; daar 
ik  oordeele  een  genoegzaam  voldoenend  be- 
rigt  van  het  nationaale  gebruik  der  Paarden 
in  ’t  algemeen,  en  van  de  Harddraavery  in 
’t  byzonder,  gegeeven  te  hebben. 


€1  « 


w w w 


Na  dat  alles  blyft  my5  met  opzicht  tot 
de  Paarden  niet  meer  overig,  dan  dit  Hoofd - 
ftuk  te  befluiten,  met  eene  beknopte  op- 
gave van  de  ORDE  der  rangschikking  ; 
waar  omtrent  in  dit  geval  flegts  twee  Ge - 
(lagten  in  aanmerking  komen. 

Eerfte  Geflagt . 

HET  PAARD. 

In  dit  Geflagt  vinden  wy,  de  verfchillen- 
de  rasfen  en  koleuren  der  hairen,  die  bo- 
ven in  ’t  eerfte  Hoofdjluk , waarop  wy  ons 
hier  beroepen , vermeld  zyn , bekend  voor- 
onderstellende, niet  meer  dan  twee  of  ten 
fterkfte  drie  Soorten  van  Paarden. 

1.  Het  Natuurlyk  Hollandfche  paard, 
volgens  de  befchry ving  op  bladz.  3 1 , enz. 

2.  De  zoogenaamde  ketten  of  kleine 
Paarden , die  tusfchen  een  groot  Plollandsch 

V 3 Paard 


HET 

PAARD. 


RANG- 

SCHIK- 

KING. 


HET 

PAARD. 


3io  NATUURLYKE  HISTORIE 

het  Paard  en  een  Hit  zyn,  en  uit  derzelver  ver- 
paard,  menging  gebooren  worden. 

3.  De  hitten,  die  egter  niet  natuur- 
lyk  aan  dit  Land  zyn , maar  uit  Hitland  tot 
ons  overgebragt , en  hier  genaturalizeerd 
worden. 

Buiten  deeze  drie  weeZenlyke  onderfchei- 
dingen  ken  ik  ’er  geenen , dan  die  men , ge- 
lyk  gezegd  is,  uit  de  verfchillende  koleuren 
en  rasfen , als  variëteiten , zou  kunnen  op- 
tellen, en  zeer  veelvuldig  zyn.  Ten  aan- 
zien van  de  Hitten  heb  ik  hier  nog  te  mel- 
den , dat  men  dezelven  in  ons  Land  bykans 
niet  gebruikt  dan  voor  jonge  Heeren  en 
kinderen , om  ’er  op  te  leeren  ryden , waar 
toe  ze  meestal  gekogt  worden.  Elk  Vader, 
die  ’er  wat  liefhebbery  voor  heeft,  koopt 
ligt  voor  zyn  Zoontje  een  Hitje;  en  niets 
is  ’er,  dat  een  leevendigen  jongeling  meer 
verrast  en  vermaakt,  dan  ’t  gefchenk  van 
een  kleen  Hitje.  Wyders  heeft  men,  om 
dat  dit  goedje  taai  is,  en  gaarne  op  galop 
loopt , onder  onze  Hollanders , ook  Renpar- 
tyen  met  de  Hitten.  Men  rent  naamlyk 
of  galoppeert  met  dezelven , om  een  hoofd- 
ftel  of  een  paar  fpooren : of  ook  wel , om , 
volgens  de  oude  Ridderlyke  wyze , naar  den 
Ring  te  Iteeken.  In  dat  geval  houd  de  Ry- 
der eene  gepunte  lans  in  de  hand,  welke 
hy  in  het  onderdoorryden  van  het  dwars- 
hout , waar  aan  de  Ring  in  een  kromme 
haak  hangt,  indiervoege  weet  te  bellieren, 
dat  hy  den  Ring  affteeke : eene  konst , wel- 
ke, zedert  .eenige  jaaren,  in  Holland  we- 
der leevendig  geworden  is.  Oudtyds  was 

zy 


van  HOLLAND.  3ir 

zy  algemeen  onder  den  Adel,  en  ook  by 
den  Boerenfland;  men  kan  ’er  by  alke- 
made  een  breedvoerig  verflag  van  vinden ; 
waarom  wy  ’er  hier  flegts  met  een  kort 
woord  van  gewaagen,  en  den  Leezer  ver- 
der wyzen  naar  ons  Hoofdftuk  , in  ’t  welke 
wy  over  de  nationaale  fpeelen  gehandeld 
hebben. 

Op  het  Geflagt  der  Paarden  volgt,  naar 
onze  afdeeling  der  Enkelgehoefden , het 

Tweede  Gejlagt . 

DE  EZEL. 

De  volyverige  enfchrandere  hout  tuin 
brengt  dit  Dier  , naar  het  famenllel  van 
LiNNJEus,  onder  het  Gejlagt  der  Paarden , 
als  eene  tweede  Soort;  maar,  volgens  onze 
zinnelykheid , overeenkomftig  met  onzen 
aangenomen  ftelregel  , komt  ons  de  Ezel 
voor  , als  een  afzonderlyk  Gejlagt.  Het 
zelve  is,  hoewel  het  hier  en  daar  in  ons 
Vaderland  voortteele,  in  geenen  deele  na- 
tuureigen  aan  dit  Gewest.  Men  heeft  den 
Ezel  hier  te  Lande  inzonderheid  eerst  be- 
gonnen in  te  voeren  , zedert  dat  men  in 
derzelver  Melk  eene  byzondere  Geneeskun- 
dige kragt,  vooral  tegens  de  Teering  , ge- 
•fteld  heeft.  De  vooringenomenheid  van 
Aanzienlyke  perfoonen , om  dat  het  byzon- 
der , en  vooral  kostbaar  was , heeft  te  we- 
ge  gebragt , dat  deeze  Dieren  allengskens  in 
ons  Land  vermenigvuldigd  zyn  , waardoor 
9$r , vooral  in  , en  omtrent  Amfterdam  , 
V 4 vce- 


HET 

PAARD, 


DE 

EZEL> 


HET 

PAARD. 


312  NATUURLYKE  HISTORIE 

veelc  Ezelen  aangefokt  worden.  De  Joo* 
den,  die  tog  overal  winst  in  zoeken,  hou- 
den ’er  in  die  ftad  verfcheiden , dog  pasfen 
dezelven  elendig  op.  In  ftede  van  deeze 
Dieren  behoorlyk  te  voeden  en  waar  te  nee- 
men,  worden  ze  veelal  geweid  en  gejaagd, 
op  en  omtrent  de  puinhoopen,  aschdellen 
en  vuilnishoopen  der  ftad  , tusfchen  de 
Muider-  en  Weesper-  Poorten.  Ze  jaagen 
dezelven  des  avonds  op  zulke  plekken , en 
leiden  ze  over  dag  rond  aan  de  Huizen  der 
Grooten  , om  Ezelinnen-Melk  aan  de  kie- 
fche  Juffers  en  Heeren  te  flyten ; die  dezel- 
ve, fchoon  ze  anders  ten  uiterfte  kiesch 
zyn , greetig  drinken.  Maar  zagen  ze  eens , 
welk  een  onguur  en  onnatuurlyk  voedfel 
deeze  dieren  nuttigen,  en  floegen  hunne 
Medicynmeesters  dit  gade,  veelligt  zouden 
ze , gelyk  ettelyken  ook  reeds  doen , afzien , 
van  kwaalyk  bereide  melk , die  nog  door  een 
ontiegen  Jood  en  luizigen  Smous  afgemelkt 
word;  en  weinig,  of  liever,  rond  uit  ge- 
zegd, geen  meer  goeds  te  wege  brengt, dan 
zuivere  Koeien-  of  Geitenmelk , of  ook , als 
’er  de  twee  Borften  iets  toe  doen,  Paarden- 
melk: dan  dit  in  ’t  voorbygaan.  Verder  zal 
ik,dewyl  tog  de  Ezels  aan  dit  Land  niet  na- 
tuurlyk  eigen , en  flegts  inzonderheid  tot  dit 
gebruik  alhier  ingevoerd  zyn , in  geene  an- 
dere byzonderheden  deswegens  treeden , en 
my  alleen  bepaalen  tot  de  voornaamfte  ken- 
merken van  den  Ezel,  welken  hier  in  be- 
ftaan. 

Het  is  een  enkelgehoefd  Dier ; heeft  d§ 

Oo- 


van  HOLLAND.  313 

Ooren  veel  langer  en  meer  overhangende 
dan  een  Paard;  over  den  Rug  een  zwarten 
flreep,  die  aan  de  Schoft  overkruist  word; 
de  Hairen  langer  en  ruiger  dan  een  Paard; 
den  Staart  alleen  aan  het  einde  gehaird , by 
wyze  van  eene  pluim ; waarin  het  van  een 
Paard  merkelyk  onder fcheiden  is ; als  zynde 
die  van  het  Paard , van  den  wortel  af,  met 
lange  hairen  behangen;  daarbenevens  zyn 
ook  de  Maanen  veel  langer. 

Een  Ezel  heeft , gevolglyk , zeer  duidelyke 
kentekenen  van  geflagtsverfchil ; en  behoort 
niet,  dan  ten  aanzien  van  den  Hoef,  die 
enkel  is,  en  de  Tanden  of  het  Gebit,  tot 
deeze  eerfte  ORDE . De  overige  byzonder- 
heden , nopens  den  Ezel , leeze  men  by  den 
Heer  houttuin,  in  de  befchryving  der 
Paarden,  I.  Deel , III.  Stuk , Bladz . 385, 
enz.  Men  vind  ’er  vervolgens  ook  een  bon- 
dig verflag , van  den  Muilezel , en  de  Zebra , 
of  den  Kaapfchen  Ezel ; welke  Dieren , fchoon 
Voor  ons  niet  nationaal,  egter  in  dit  Land, 
daar  tog  alles , wat  Uitheemsch  is , zig  ver- 
voegt , en  men  dus  ook  met  allerleie  vreem- 
de Ezelen  aankomt , insgelyks  nu  en  dan  ge- 
vonden worden. 

Hiermede  aan  deeze  Verhandeling  een  ein- 
de maakende , zal  ik  nu  overgaan , tot  een 
der  aanmerkelykfte , en , naar  myn  inzien , 
‘voornaamRe  Rukken  deezer  natuurly- 
ke  historie;  naamlyk  de  befchouwing 
onzer  Runderen , klein  Vee  en  den  Vee- 
bouw. Ik  hoop  dit  Ruk,  zoo  god  my  ’t 
leeven  fpaare , en  myne  onophoudelyke  be- 
zigheden het  toelaat  en,  met  alle  de  ray  mo- 
ge- 


' ITZT 
PAARD. 


§ 14  NATUURL.  HISTORIE  van  HOLL, 

het  gelyke  naauwkeurigheid  te  behandelen.  Ifc 
paard,  vleie  my3  dit  Stuk  indiervoege  te  zullen  uit- 
werken 9 dat  het  den  weldenkenden  Vader- 
lander van  ruim  zoo  veel  nut  zal  zyn,  als 
de  kortfpreukige  famenftellen,  en  de  ver- 
zamelingen van  vreemde  nieuwigheden,  die 
onbeftaanbaar  zyn  met  den  waaren  toeftand 
onzes  Vaderlands. 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


VAN 

1 

H O L L A N D. 


VIERDE  DEELS  TWEEDE  STUK. 


( 


NATUURLIJKE 

HISTORIE 

V A N 

H O L L A N D, 

DOOR 

J.  LE  FRJNCQ  VAN  BERKHET. 

Èfcd.  Doiïor  en  Praleftor  in  de  Natuurlijke  Hijlorie  aars 
rs  Lands  Univerfiteit  te  Leyden  , Lid  van  verfcheidene 
tos  Uithccmfche  als  Vaderlandfche.  Maal fchappl jen 
der  Natuur  - en  Dichtkunde . 

VIERDE  DEELS  TWEEDE  STUK, 

ilÉT  NOODICÏ  AFBEELDINGEN 

«■ — ^gn*«..  t> 

TE  LEYDEN, 
bij  P.  H.  TRA  Pi 
M D C C C V, 


;■  --  - 


v-  ~ J'F 


. 


o 


ƒ 

f 1 


i:  . ;■ 


VJl 


• ■ -.V  i ■ 3'.V;.(> 


-•SfcW1 


- 

• 'f  'V  •--* 


■'  .'"'V,.'  . . 


• • ^ ...  . 

* 


a ;■  . 


- - • 


+ * £\  . « 4T*  W 

,i  «I  , / , . 


KORTE  INHOUD 


HOOFD  STUKKEN 


HET  RUNDVEE. 

EERSTE  AFDEELINGc 

EERSTE  HOOFDSTUK. 

Jnldding  tot  de  kennis  van  de  Natuurlijke  Hl  flor  ie 
der  Koeijen  , derzelver  verreizing  met  de  Oudva - 
deren  en  eerfte  Veehoeders  uit  de  Oosterfche  IVe» 
relddeelen , in  Europa , tot  in  de  Neder laudfche  Ge- 
westen. • • • , Bladz.  i 

TWEEDE  HOOFDSTUK. 

"Handelende  over  de  wonderbaar  lijke  vermenigvuldiging 
van  het  Rundvee , mitsgaders  derzelver  ge fl acht  re - 

* kening * . . Biadz.  80 


Befchrijvtnde  de  Naams  - verfchilkndhedcn  der  Koei- 
jen , derzclver  ras  , kleuren  , bont  5 foort  van  haren , 
Hoekte  en  verdere  bijzonderheden • . Bladz,  155 


DER 


Van  het 


VIERDE  DEELS  TWEEDE  STUK. 


DERDE  HOOFDSTUK, 


v|Ea< 


korte 


I N H O ü Ik 

VIERDE  HOOFDSTUK. 

Ontvouwende  de  algemeene  en  bijzondere  kenmerken 
van  het  Herkaauwend  Vee  in  het  algemeen , vol- 
gens de  jlcllingcn  der  fysthematifche  Natuurkenners , 
bijzonder  dat  der  Runderen;  mitsgaders  eene  uit- 
voerige bcfchrijving  van  de  groeijing  en  'afbeelding 
der  Horenen , en  het  Horengejlcl  der  Koeijen  in  het 
bijzonder . . . . i . ; . . . Bladz;  23 d 


/ 


8ERIGT  AAN  DEN  BINDER, 

wegens  het  plaat f en  der  Platen  enz . in  dit 
Vierde  Deels  Tweede  Stuk < 


Het  Pourtrait  van  den  Schrijver,  te  plaat- 
fen  tegen  over  . • . Bladz.  i 

Plaat  I te  plaatfen  tegen  over  bladz.  57 

II  89 

III  — 194 

«—  IV  224 

v 320 

Tafel  I — »• — 1:38 

II 147 


/ 


\ 


I 


DRUKFEILEN. 


Bladz.  2 regel  1 6,  (laat:  graam , moet  zijn:  graari 


10 
12 
30 
93 
*3  7 
160 


— 34» 

— i9 

~ 3i , 

— 24, 

— 19, 

— 13, 

20, 


Lcentodon , 
Susmi  llich , 

niet , 
om 

mét  de 
vetuuna 
Fig.  XX 


— LcontodöH 

— Susmilclï 

— en  niet 

— op 

— met 

— vitulinA 
^ Fig.  XX  lï 


AAN  DE 


WELEDELE  VOORSTAND ERS) 

\ 

DER 

VADERLANDSCHE  NATUURKUNDE , 

DIE  DE  UITGAVE  DER 

NATUURLIJKE  HISTORIE 

VAN  HET 

RUNDVEE  in  HOLLAND 

DOOR  HUNNE  INTEEKENING  BEVORDERD  HEBBEN, 
WORDT 

DIT  EERSTE  EN  DE  VOLGENDE  STUKKEN 
ERKENTELIJK  TOEGEWEID 

DOOR  DEN  S CHIUJVER 

JOANNES  le  FRANCQ  vXn  BERKHEY* 


\ 


L 


NOODIG  BERIGT 

, . . . . N 

AAN  DEN 

E Z E R. 


Ziet  hier  9 geachte  Landgenoteh  i eindelijk  na  een  verloop  van 
ruim  vijf  - en  twintig  jaren , het  eerde  Stuk  van  het  zoo  lang  ver- 
wachte en  begeerde  vervolg  der  NATUURLIJKE  HISTORIE  VAN  HOL- 
LAND , in  het  licht  verfchijnen  , onder  den  Tijtel:  natuurlijke 

HISTORIE  VAN  HET  RUNDVEE  IN  HOLLAND;  Waar  bij  OOk  VOOr 

de  bezitters  der  reeds  uitgegeven  natuurlijke  historie  van 
hólland,  afzonderlijke  tijtels  en  bladz.  i en  2 zijn  gevoegd, 
om,  desbegeerende , in  plaats  van  den  tijtel,  waar  onder  dit 
werk  te  voorfchijn  komt,  voor  en  in  hetzelve  te  plaatfen , en 
daardoor  dit  Stuk  te  maken  tot  het  Vierde  Deels  Tweede  Stuk 

der  NATUURLIJKE  HISTORIE  VAN  HOLLAND,  OII1  alZOO  dit  hun 

werk  te  Completeren ; terwijl  het  thans  uitgegeve  wordend  werk 
onder  den  tijtel  van:  natuurlijke  historie  van  het  rund- 
vee in  hólland,  voor  hun , welken  het  onder  dien  tijtel  be- 
geeren  te  houden,  echter  een  Compleet  werk  op  zich  zelven 
blijft.  • — Het  bij  voegen  van  afzonderlijke  tijtels  enz.  zal  ook 
tij  de  volgende  Stukken  plaats  hebben.  Ook  zullen  bij  de  uit- 
gave van  het  laatfte  Stuk,  algemeene  tijtels  gevoegd  worden, 
om  het  Werk , zoo  onder  den  eenen  als  onder  den  anderen  tijtel , , 
in  deden  van  eéne  evenredige  dikte  te  kunnen  laten  inbinden  — 

Aifchoon  nu  deze  natuurlijke  historie  van  het  rund- 
vee reeds  voor  lang  in  gereedheid  was , om  de  gemelde  na- 
tuurlijke historie  van  holland  daarmede  te  vervolgen, 
heeft  men  daarin  verfcheide  onvoorziene  vertragingen  ontmoet, 
die  de  opvolgende  uitgave  dermaten  verhinderd  hebben  , dat  de- 
zelve, gedurende  de  opgemelde  reeks  van  jaren,  geftremd  is, 
eu*het  werk  fchier  in  Vergetelheid  ftond  bedolven  te  worden. 

De  oorzaken  daar  van  zijn  algemeen  genoeg  te  begrijpen,  na- 
melijk de  rampfpoed  des  Vaderlands,  hetwelk  door  oorlog, 
tweedragt  en  partijfchap,  onrekenbare  verliezen  en  zware 
lasten  geteisderd  , allerlei  takken  van  welvaart,  var  koopvaardij 
en  iandbonw  door  eene  verteerende  kwijning  zag  verminderen  , en 
alzoo  de  Hartader  van  ’s  Lands  welvaart  doorkankeren  , gevolglijk 
ook  alle  voortbrengfels  van  befchaafde  Wetenfchappen , van 
kunst,  vernuft  en  oorfpronkelijke  Vaderlandfche  of  andere  Ge- 
leerde Werken  deden  kwijnen,  bijzonder  • zulke  werken,  die 
uRgcbieid  en  kostbaar  waren,  zoo  dat  over  het  algemeen,  d@ 

* Boek» 


II 


VO  ORBERIGT. 


Boekhandel  en  Boekdrukkunst,  daardoor  boven  alle  andere  gp« 
derwerpen  , zulke  onherftclbane  fchokken  kreeg , als  dezelve  ooic 
fints  de  uitvinding  der  Drukkunst  heeft  doorgegaan  , en  ik  voor 
mij  wel  durf  beweeren , dat  de  menigte  voortbrengfels  der  zoo- 
genaamde vrije  drukpers , die  zulk  eene  aanmerklijke  rol  in  liet 
midden  der  tweedragts  tooneelen  fpeelde,  in  eene  volkomen  fla* 
vcrnij , van  de  Boekhandelaars  en  Boek  - ftaafkunst  zelve  ver- 
keerd is , nademaai  hierdoot  Legioenen  van  onnutte  Boeken  zijn 
in  ’t  licht  gekomen  , die  het  vertier  en  de  uitgaaf  van  nieuwe  en 
oude  beproefde  cn  kostbare  wertten  geheel  belemmerde , waar 
van  de  opgekropte  Magazijnen  der  aanzienlijkfte  Boekhandelaars 
getuigen , gelijk  ook  de  menigvuldige-  verkoopingen  van  kost- 
bare Kopijen,  die  tot  de allerlaagfte prijzen  , ja  fchier  voor  fcheur- 
papier  verkogt  worden:  Voegt  hier  bij  de  treurige  verkoopingen 
van  kostbare  en  weluitgekipte  Boekerijen,  daar  de  verkoopers 
bunkeren  en  fchier  bidden , om  een  bod  op  eenig  best  werk 
te  loven  en  te  bieden;  voorzeker  een  natuurlijk  gevolg  van  de 
lusteloosheid  der  Vaderlandfche  Schrijvers , en  geldeloosheid  van 
Lees-  en  Letterlievende  kopers,  die  tot  bun  verdriet  niet  alleen 
bet  zeker  verlies  op  hunrie  Bibliotheken  van  kostbare  Werken 
vooruit  zagen  tevens  rtiet  de  algemeene  daling . der  waardije, 
maar  ook  door  het  aankopen  van  Boeken  en  Bibliotheken , 
volgens  de  taxatie  ook  van  deze  hunrte  anders  vrije  uitfpanningen 
moesten  betalen. 

Als  men  dit  nu  onpartijdig  in  overweging  gelieft  te  ne- 
men , zal  men  dra  bevroeden  , dat  de  Boekhandelaars,  om 
bovengemelde  oorzaken  en  de  kostbaarheid  der  kunstplaten , 
tot  dit  werk  behoorendc , huiverig  en  aarzelende  waren  tot  het 
vervolgen  en  verder  ondernemen  van  dit  en  dergeli.  ke  werken , 
zelfs  dezulken  van  meerder  gezag  en  Hooggeleerdheid , waarbij  ik* 
tiedrig  erken , niet  te  kunnen  worden  vergeleken , waar  van  de 
Voorbeelden  voor  handen  zijn,  in  de  meeste  werken  van  de  luiste- 
rijke  Maatfchappijen  van  ÏVetenfchappeii , Natuur- , Taal*  en 
Jjichtkunile  , die  almede  in  derzelver  uitgaven  en  vervolgen  ver- 
traagd en  verlaagd  wierden.  Niettegenftaandc , dit  alles  zoude 
echter  dit  werk  nog  al  voortgang  hebben  gehad , ware  het  niet 
dat  er  tusfehen  yntema  als  uitgever,  en  mij  als  Schrijver,  fints 
de  fcheiding  dep  Compagniefchap  met  tiboel  eenige  onaange- 
naamheden ontdaan  Waren  , die  de  vertraging  der  uitgave  almede 
niet  weinig  belemmerde;  en  die  ik  hier  wel  zoude  willen  en 
bunnen  mededeelen , doch  die  ik  om  de  omftandighéid  van  weder- 
Zijdfche  brieven,  gefprekken  en  handelwijze,  waar  aan  de  lezer 
niets  dan  vervelende  gefchilzaken  heeft , verkieze  te  laten  be- 
rusten, Alleen  om  den  mond  aan  fommiger  wangunftige  achterklap 
te  Buiten . als  of  ik  geen  Kopij  regt  op  dit  werk  had , moet  ik 
hier  te«  gevalle  van  den  tegen woordigen  uitgever  p.  h.  tïiap  mei- 
dea,  dat  de  Boekhandelaar  yntema  bij  eigen  handfchrift  bet  werk 

ge- 


VOORBERIGT. 


IU 


geheel  en  al  ter  mijner  difpofitie  heeft  gelaten  en  van  het  ver- 
volg afgezien:  en  dit  zij  dus  genoeg  ter  redengeving  van  de  o 
zaken  der  vertraging.  Ik  begeer  om  des  eendragts  en  vredes  wille 
in  dit  werk  geene  herhaling  te  maken  van  andere  perfoneele  weder- 
waardigheden en  grieven,  die  ik  ondergaan  hebbe  door  ipiine  deel- 
neming in  de  rampen  en  bittre  lotgevallen  zoo  van  mijn  Vaderland 
als  van  mijne  vaderlijke  Geboorte  Stad  leydf.n,  en  hare  Burge- 
rij , en  welke  zekerlijk  ook  veel  toegebragt  hebben  , dat  dit  werk 
door  partijfchap  almede  verdrukt  is  geweest. 

Dan  hoe  zeer  alle  deze  zaken,  oorzaak  der  vertraging 
zijn  , hebben  dezelven  niettemin  veel  , ja  zeer  veel  toege- 
bracht tot  verbetering  en  befchaving,  want  daar  ik  den  mued 
niet  verlooren  gaf,  om  te  eenigcr  tijd  mijn  oogmerk  te  berei- 
ken, en  aan  genoegfaam  de  Algemeene  begeerte  tot  het  ver- 
volg der  Natuurlijke  Historie  van  Holland  te  kunnen  voldoen, 
kreeg  ik  tevens  tijd  en  gelegenheid  om  met  kundige  mannen 
te  raadplegen,  zoo  als  ik  met  wijlen  de  groote  camper  en 
ook  de  Heer  Proffesfor  h.  vink,  beiden  beroemd  in  de  Vre-Art- 
zenij- kunde  geraadpleegt  heb.  Maar  aller  bijzonderst  me:  wij- 
len de  Hoogleeraar  lambertus  bikker  , Hooglecraar  in  de 
Medicijnen  en  Lire  Beur  van  de  beroemde  Maatfc  happjj  der 
Proefondervindelijke  Natuurkunde  te  Rotterdam  , mijnen  gé- 
achten  tijdgenoot  op  ’s  Lands  Univerüteit : een  Man  , die  door 
zijn  doorzigüg  , kundig,  bondig  cn  on  partij  dg  oordeel,  de 
achting  en  eerbied  van  alle  nog  levende  tijdgerooten  in  zijne 
nagedachtenis  nalaat. 

Deze  Man  het  werk  zoo  als  het  toen  was , langer  dm  een 
Jaar  onder  zich  gehad  hebbende,  heeft  er  rondborfb'g  en 
fchriftelijk  over  geoordeeld : Dat  het  nuttig , belangrijk  en  on- 

ontbeerlijk voor  den  Land  en  Veebouw,  en  het  Vaderland 
was,  maar  dat  er  volftrekt  ook  hier  en  daar  verbetering  ver» 
eischt  wierdt,  met  liet  uitlaten  van  fommige  en  bij  voegen  van 
andere  zaken,  voornamelijk  met  betrekking  tot  het  huishoude- 
lijke , namelijk : het  (lal  en  bouw  bedrijf  , weiden  , en 
beregten , van  het  Rundvee  , het  Melk  karnen , Boter  maken , 
in  een  woord  alles , wat  maar  eenigfints  tot  de  Historie  der 
Runderen  kon  betrokken  worden.  Deze  raad  en  ongeveinsde 
aanwijzing  ter  verbetering , fpoorde  mij  ( die  niets  meerder 
verlangde ) dan , om  dadelijk  aan  het  werk  te  gaan , en  mij 
zoo  veel  de  omflandigheid , tijd , lust  en  vermogens  toelie- 
ten , andermaal  onder  de  Landlieden  en  Bouwmannen  te  bege- 
ven, om  alles  wat  tot  de  bouwboerderij  behoort,  naar  het  leven 
afteteekenen , te  befchrijven , en  uit  de  mond  en  omgang  der 
knndigfte  Landlieden  te  leeren,  het  geen  ik  zonder  bij  haar 
ter  fchool  te  gaan , niet  had  kunnen  voordragen.  Dus  ver- 
meerderde en  verbeterde  het  Werk  in  Schrift  en  Teekeningen , 

* 2 tot 


IV 


VOORBERIGÏ, 


töt  een  aanzienclijken  bundel  van  Vaderlandfche  Veèkundé,' 
waar  toe  dan  in  het  vervolg  niet  weinig  toebracht  de  volvaaf. 
dige  heuschheid  van  de  Heer  j.  a.  bennet  , ivï.  d.  en  Lid 
der  MaatfcJiappij  van  den  Landbouw , die  behalven  eene  keurige 
• en  kiefche  fmaak  in  de  Natuurlijke  Historie , wel  aller  bij- 
zonderst in  de  Vee  - artzenij , en  ook  in  het  Huishoudelijke 
der  Landbouw  eu  Vee -artsenij  bedreven  is.  Deze  Heer  ins- 
gelijks het  werk  ter  bezigtiging  en  beoordeling  gehad  hebben- 
de , bracht  niet  weinig  toe  , aoor  mij  uit  zijne  keurige  boekerij  * 
verfcheide  Hukken  en  Verhandelingen  van  uitheemfche , mits- 
gaders eigen  ondervindingen  op  zijne  reizen  en  bezoeken  vaö 
uitheemfche  Vee  - artzenij  fchoien , uiedetedelen  , van  welken 
ik  ook,  hier  en  daar  gebruik  gemaakt  heb,  terwijl  dezelve 
Heer  insgelijks  zoo  als  dc-n  Heef  L-  bikker.,  mijn  arbeid  op 
eene  gunflige  wijze  aanmoedigde,  en  zelfs  zeer  veel  moeite 
hééft  aangewend  om  het  in  het  licht  t£  breilgen  het  zij  door 
inteekening  van  eenige  voorltanders  der  Landbouw  zelve  of  andere 
begunftigérs , waar  toe  ook  de  Wel  Edelen  Heer  Mr.  hendrik. 
kalkoen.  Secretaris  der  Maatfchappij  van  Landbouw , volvaar- 
dig  medewerkte , zoo  dat  ik  aan  deze  Heeren  niet  weinig  ver 
plichting  heb,  en  ik  mij  zelve  van  ondankbaarheid  zoude  be- 
fchuldigen , indien  ik  bij  deze  gelegenheid  niet  openlijk  mijne 
erkentenis  betuigde  en  altoos  zal  betuigen  voor  hunne  edel- 
moedige bereidwilligheid  en  dadelijke  blijken  van  bevordering 
ter  uitgave  en  eenig  genot  voor  mijn  arbeid  te  willen  bezor- 
gen , dan  ook  ondanks  deze  welwillentheid  is  het  ook  al  we* 
derom  om  de  opgemelde  reden  van  kostbaarheid,  en  de  tijds- 
omftandigheid  daar  bij  gebleven , doch  niet  te  min  heeft  de  lof- 
felijke Maatfchappij  hetzelve  niet  ongunftig  beoordeeld. 

Intusfchen  kreeg  ik  nu  en  dan  , aanzoek  van  ter  zijde,  en 
ook  wel  perfoneel  van  eenige  Boekverkoopers , om  het  werk  te 
zien,  of  te  laten  bezigdgen,  en  dan  met  mij  in  onderhande- 
ling  te  treden,  het  geen  ik  om  reden  mij  bewust  weigerde , 
uit  mijne  handen  te  geven,  tot  dat  ik  bij  zekere  gelegenheid 
met  de  Heer  a.  loosjes,  pz.  Boekhandelaar  te  Haarlem , in 
©nderhandeling  trad , onder  proteftie  van  de  Wel  Edelen  Heer 
Jan  kops  , Commisfaris  van  Landbouw  , enz . enz.  enz . aan 
wien  ik  dan  wederom  het  geheele  werk  met  alle  de  ver- 
meerderingen en  verbeteringen  toevertrouwde , waar  van  ik  mij 
door  een  gunftige  beoordeeling  en  dadelijke  pogingen  * eene 
beteren  uitdag  voorfpelde.  Terwijl  de  Heer  a.  loosjes  , pz. 
met  mijne  voorkennis  en  toeftemming,  een  ontwerp  van  In- 
teekemng  alomme  verzond,  met  eene  korte  fchets  van  hét 
werk  en  daar  bij  behoorende  platen , waar  op  dan  dadelijk 
wel  een  zeker  getal  zoo  aanzieneïijke  als  kundige  perfoonea 
en  Leden  der  meest  vermaarde  Maatfehappijen  ïntekenden,  doch 

niet 


VOOR.BBRIGT, 


V. 


«iet  zoo  groot  in  getal , om  er  met  een  goed  vooruitzicht  mede 
te  kunnen  voortgaan , ten  zij  er  eenige  bijval  van  eene  ande- 
re zijde,  waar  op  men  hoopte,  bijkwam.  Dan  hoe  het  hier 
en  anders  met  de  zaak  gelegen  was , zoo  kwam  de  Heer 
loosjes  tot  een  beflisfend  aanbod,  om  het  gehele  werk  op  ze* 
kere  overeenkomst  in  vollen  en  vrijen  eigendom  machtig  te 
worden , en  het  zelve  of  geheel  of  gedeeltelijk  uittegeven. 
Doch  dezen  voorflag  voor  mij  niet  aannemelijk  zijnde , is  dit 
Werk  op  zekere  voorwaarden  in  handen  van  den  Boekverkoo- 
per  p h.  trap  gekomen,  aan  wien  ik  lang  te  vooren,  de 
voorkeur  beloofd  had , indien  ik  geheel  vrij  waj»  van  onder- 
bedeling met  anderen  , zoo  ajs  het  toen  hij  zijne  eerde  aan- 
vraag. gelegen  was,  het  accoord  dus  met  den  Boekhandelaar  tra?- 
getroffen,  en  dezelve  verders  met  den  Heer  loosjes  overeengeko- 
men zijnde  * ter  overneming  derRefpective  Imeekenaren  , zoo  is  hij 
door  het  bekomen  van  nog  eenige  imeekenaren , zoo  verre  ge- 
flaagd,  dat  hij  met  hope  op  een  goed  gevolg,  werkelijk  ter  onder- 
neming is  overgegaan , en  ïjiet  infpanning  van  alle  njogelijke  aan- 
dacht, tot  eene  keurige  uitgave , thans  het  Eerde  Stuk  in  het  Licht 
geeft , en  de  Vaderlandfchen  Lezers  ter  beoordeclmg  aanbied. 

Tot  dus  verre  dit  .noodzakelijk  berigt,  het  welk  ik  om  re- 
deneu  niet  heb  kunnen  noch  wiUen  achterlaten , ter  voorkoming 
van  allerleie  beoordeelingcn  en  verkeerde  vermoedens , die 
uit  valfche  begrippen  en  misleidende  naijver  omitaan , die 
mij  ook  billijk  ten  flotte  van  dit  berigt  noodzaken , om  nog 
eenige  nadere  vertoogen  hier  bij  te  voegen , ter  voorkoming 
van  vooroordeelen , die  al  zagtjes  aan  fluipen , hoofdzakelijk 
hier  in  beflaande , dat  daar  naar  gewoonte , deze  Natuurlijke 
Historie  der  ; Runderen  zoo  wel  onder  de  Roede  der  hedendaag- 
fche  Recenfenten  zal  doorgaan , als  andere  mijner  werken  mits- 
gaders die  van  anderen , en  zelf  ZUitheuren  van  meerder  gezag 
dan  ik,  dit  moeten  gedoogen.  Zoo  heb  ik  ten  mijnen  opzigte 
zeer  zeker  het  gewoon  verwijt  en  beoordeeling  te  verwagten  , 
dat  men  voorlang , en  nu  almede  voorlopig  in  de  Algemeene 
Vaderland jche  Letter  Oefeningen  voor  1304,  No.  6.  gemeld 
vind:  wegens  de  vrijmoedige  voortellingen  tot  jlichting  eener 
Vee**  artztnij  kuudige  fchole  in  ons  gemeenebest , gedrukt  bij 
A.  LOOSJES,  PZ  1804.  8°. 

De  hoofdzakelijken  inhoud  en  berisping  van  dit  uittrekfel  van 
punt  tot  punt  te  wederleggen , en  te  beantwoorden  zoude  zeer  ze- 
ker al  vrij  wat  ernftige  ftof  ter  wederlegging  van  de  mij  aange- 
wreven blaam  kunnen  verfchaffen  , voor  al , aan  de  op  mij  toege- 
paste ftijf hoofdigheid  en  eigen  lof,  zoo  wel  als  aan  de  aan- 
gewezen gebreken  der  TheoretifcTie  Hygiene  tevens  de  vergelij- 
king der  Vee  aitzenij  met  die  der  Menfchen,  dan  daar  dit 
hier  te  wijdloopig  ep  vervelend  zoude  zijn,  en  niets  ter  za- 
ke doen , laat  ik  dit  daar, 

f * 3 


Met 


VI 


VOOR.BER.IGT, 


Met  korte  woorden  evenwel  is  de  zaak  te  beflisfen , nade- 
maal  de  ti’tel  van  het  zoo  vinnig  beoordeeld  ftuk  zelve , niet 
anders  aanduid  dan  eenige  vrijmoedige  voor/tellingen  tot  Jiich • 
ting  eener  Vee-artzenij  fchcle  in  ons  Vaderland , en  geenfints 
eene  geregelde  Theorie , wsaromtrcnd  men  wel  uitdrukkelijk  naar 
mijn  groot  werk,  waar  van  nu  het  eerste  ftuk  het  «licht  ziet, 
verwezen  wordt;  gelijk  ook  andere  redengeving,  bijvocgfels 
die  den  Redadteur  met  vooroordeel  en  dcrhalven  zeer  ontijdig 
beoordeelt , en  zoo  ik  van  ter  zijde  hoor  fluiftren  , bij  voor- 
raad op  deze  natuurlijke  historie  invloed  fchijnt  te  wil- 
len inaken,  dan  het  een  noch  het  ander  deert  mij  niets,  na- 
demaal  de  geheele  Recenftc  het  kenmerk  draagt  van  iemand , die 
een  ar  der  van  eigen  lof  befchuldigende , zelve,  op  een  mees- 
terachtigen • toon  zijn  hoogmoed  aan  den  dag  legt:  zijn  gezag 
fchijnt  te  willen  doen  gelden , in  voorftellingen , die  ik  voor 
mij , niet  zoude  durven  voordragen , en  die  waarfchijnlijk  aan 
eenen  ervarener  Theoreticus  en  Practicus , dan  ik , vfeemd  moe- 
ten fchijnen , namelijk:  dat  de  Theoritïfche  Hygiëne , enz.  ei- 
genlijk eene  staatkundige  volks  en  vee-artzenij  kan 
genoemd  worden:  hoe  dit  te  pas  komt  wete  ik  niet,  en  be- 
tuige  niet  te  bevatten,  dat  dit  meerder  tot  de  Staatkunde  behoort; 
dan  eenvoudig  de  protectie  derzelve  , en  andere  takken  van  We* 
tenfehappen : althans  ik  voor  mij,  zoude  niet  gaarne  het 

fpoor  drukken,  van  den  fchrijver  die  A°.  1672,  de  Holland - 
fche  Koorts  Staat  en  Artzenijkundig  befchreef. 

Daar  ik  evenwel  volgens  getuigenis  des  Recenfents  verfcheide 
belangrijke  en  wetenswaardige  aanmerkingen  heb  gemaakt  en  wij- 
ders wel  eenige  bouwftoffe,  maar  geen  gebouw,  ja  zelfs  geen 
goed  bedek  geleverd  heb,  zoo  was  dit  juist  mijn  bedek,  want 
meer  als  het  leveren  van  eenige  bomvdod'en , heb  ik  in  de  daad 
in  dit  beoordeeld  ftuk  niet  bedoeld,  maar  wel  uitdrukkelijk  ge- 
zegd, dat  ik  hetgeen  er  nog,  vooral  ten  aanzien  der  Theare - 
tifche  en  Praïïicalt  vergelijking  der  Vee-artzenij  met  die  van 
den  Mensch  in  ontbrak  ,1  dit  alles  voor  dit  werk  fpaarde , zoo 
dat  het  nn  bij  de  verdere  geheele  uitgave  van  dit  Werk,  aan 
een  iegelijk  zal  moeten  blijken  of  het  al  of  niet  aan  die  ver- 
eischten  voldoet,  en  of  ik  als  een  Triviale  Plagiarius  of  wel 
jds  oorfpronkelijk  Vaderland, sch  Autheur  dit  werk  in  het  licht 
geve.  Wijders  wil  'ik  andere  verwijten  van  perfoneele  ftijfhoof- 
digheid  overflaan  , om  dai  ik' niet  gaarne  met  den  Rccenfent , 
die  zegt , mij  van  nabij  te  kennen , en  die  ik  vermoede  ook 
wel  te  kuönen  kennen , in  gefchil  wil  treden , en  dus  vermij- 
de  gebruik  te  maken,  van  het  gezegde  van  iviartialis. 


Wat 


Cape  re  Caucidicus , Fertur  mea  QarmitiU , quis  fit 
Nefcio  ft  Sciero  vat  tibi  Caitcidtjfe, 


V O 'O?  R B E R I G T« 


-Vit 

Wat  nu  betreffen  eenige  aanmerkingen,  die  mén  nu  en  dan 
maakt  over  het  bijvoegen  van  oorfpronkelijke  Taallievende  be- 
namingen, vaersjes,  vertelzels  en  dergelijke  vrolijkheden  meer, 
hiervan  zal  overal  waar  het  te  pas  komt,  in  ieder  deelreden 
ge^etfen  worden  , welke  allen  hoofdzakelijk  daar  op  neder  ko- 
men^ dat  onze  Hollandfche  natie,  van  ouds , en  nog  eene  natuur- 
lijke' geneigdheid  tot  zulk  een  ftijl  heeft,  zoo  dat  ik  wat  mij  bij- 
zónder betreft hiertóe  eene  onaffnijdelijke  geneigdheid  hebben- 
de , ook  het  genoegen  heb,  dat  de  natuurlijke  historie 
van  hólland,  daarom  wel  gedebiteerd  is  en  nog  gezogd  wordt, 
en  jjunftïg  beoordeeld  is.  I 

Zoo  dat  ik  dit  aanmerk  als  een  fprekend  bewijs,  dat  mijne 
Landgenooten  ook  in  het  vervolg,  dezelve  wijze  van  befchrij- 
Vëh  wabhten  en  begeren , het  gene  ook  buiten  mij , de  Heer 
a.  loosjes  in  zijn  berigt  tot  inteekening  heeft  voorgefteld , en 
th  eenen  bijzondere  brief  aan  mij  , deze  vergelijking  maakte , dat 
het  aangenamer  was  eenen  langer  weg  te  bewandelen , met  ver- 
vrolijkende  befpiegelingen , dan  eene  korten,  in  fomberefchaduwe 
van  treurige  kreupelbosfchen ; heeft  dit  gezegde  een  overbren- 
gende gelijkenis,  dan  zeker  zal  zij  in  vele  opzigten  voldoen- 
de zijn  tot  de  opgegeven  redengeving,  te  meer  daar  ik  mij 
durf  vleijen  dat  de  oorfpronkelijke  naamsafleidingen  aan  de  Taal- 
kundigen geene  onaangename  befpiegeling  zullen  maken,  om  te 
beniger  tijd  even  als  IVinfchotens  Zeeman  , ook  alzoó  een 
Landmans-  Woordenboek  op  te  {tellen,  het  welk  ik  thans  bij 
voorraad  bedoele,  waarop  wij  -dan  onzen  Lezer  vriendelijk 
verzoeken  , het  een  en  ander  niet  te  voorloopig  te  beoordeelen , 
voor  dat  het  geheel  ter  beoordeeling  opentlijk  aan  een  ieder 
zal  zijn  overgelaten  eii  bijzonder1  wegens  mijne  gedurige  herha- 
lingen optemerken , dat , daar  het  Rundvee  de  allervoornaamfte 
bron  van  ’s  Lands  welvaard  is  en  eenen  invloed  heeft  op  alle 
takken  van  handel,  en  alle  menfehelijke  nooddruft,  en  dus  ze- 
ker onder  alle  dieren  , het  belangrijkste  in  Holland  en  onze 
Nederlanden  is  , het  zelve  ook  even  daarom  eene  meerdere  en 
uitgebreider  befchpjving  vereischt , en  het  beter  is  een  zoo 
nuttig  dier  alleen  wel  te  leren  kermen , dan  hondert  anderen 
van  minder  aanbelang,  en  wat  men  wijders  zegt:  dat  er  vele 
nieuwe 'ontdekkingen  zijn,  welke  aan  mij  onbekend  zijn,  het  zal 
in  het  werk  moeten  blijken , of  niet  zeer  veel  voor  nieuw  wordt 
opgegeven , dat  reeds  als  oud  bij  onze  landzaten  bekend  is. 

Ziet  daar,  zoo  durf  ik  nedTrig  van  mijn  eigen  ik  fpre« 
ken , en  al  wie  deze  Natuurlijke  Hiftorie  van  het  Rundvee 
zal  lezen  , laten  beoordeelen  , of  ik  , al  waar  ik  van  mij- 
ne eigen  ondervindingen  en  daadzaken  fpreek , of  ik  daar 
als  oorfpronkelijk  fchrijver  anders  konde , als  van  mij  zelyen 
U zeggen;  dit  heb  ik  zelve  gezien,  gehoord  en  ondervonden, 

* 4 en 


Vilt 


VOORBERIGT* 


cn  daar  ik  bcflisfende  fpreek  , daag  ik  ze  allen  uit  wien  het 
luste  om  aan  te  toonen , dat  ik  mij  hier  in  eenig  ander  gezag 
heb  aangematigd  dan  dat  zich  nedrig  aan  een  iegelijks  oordeel 
onderwerpt,  en  vooral  daar  ik  van  eenig  oud  of  nieuw  Autheur 
van  den  Hooggeleerden  tot  den  eenvoudigften  Landman  toe 
fpreek,  heb  ik  altoos  derzelver  naam  met  eerbied  en  dank- 
baarheid genoemd,  zoo  er  dan  al  eens  hier  of  daar  eemge  fchij* 
van  eigenliefde  was , wie  die  leeft  en  als  oorfprotikelijk  of  na- 
volgend fchrijver,  zich  op  den  breden  loopbaan  der  Wijsgeeren 
Letter-  en  Dichtkunde  begeeft,  hoe  grootsch  of  gering  zijn 
werk  zij,  wie  is  ongevoelig  voor  het  gevoel  van  eer,  goed- 
keuring, toejuiching  van  zijn  Landzaten?  wat  nut  doen  ander* 
alle  die  Eerenmunten , Lofgedichten  en  Loffprakcn , als  de  eere 
niet  een  prikkel,  ja  een  (Irelend  looi*  is  voor  ijver  ea  kun- 
de ? Wie  hier  in  onverfchillig  is , is  een  ongevoelige , integen- 
deel dit  te  willen,  is  zelfs  een  eere  en  een  deugd;  de  eere 
zegt  de  Schoolfpreuk , is  de  fchaduwe  der  deugd:  — in  magnis 
voluijfc  fat  tjl , is  de  fpreuk  der  Ouden ; wel  nu  dan , zoo  ik 
dan  in  fommiger  oogen  te  veel  met  eerzugt  bezield  ben-  Men 
vergeve  deze  menfehelijkheid  en  gebreken  en  men  vergunne  mij 
flechts  deze  toefpraak,  dat  ik  wel  met  het  welzijn  van  mijn 
Vaderland  gewild  heb# 

Eindelijk , eer  ik  bij  dit  noodig  berigt  beruste , houde  ik 
mij  e*  mijnen  Drukker  verpligt,  om  de  geëerde  IJeercn  Inteeke- 
naren  die  deze  uitgave  bevorderd  en  begunstigd  hebben , opent- 
lijk dankbaar  te  zijn,  en  hun  tevens  te  berigten,  dat  mijn  voor* 
nemen  is  om  een  afzonderlijke  opdragtplaat  te  laten  vervaar- 
digen , welke  door  den  uitgever , bij  een  der  volgende  Stukken 
zal  worden  afgeleverd  en  waar  in  de  namen  en  qualitei^en  der 
intekenaren  elk  afzonderlijk  zal  gefchreven  worden , en  zal  zulk 
een  opdragtplaat  aan  geene  anderen  worden  gegeven , dan  aan 
de  zoodanigen,  welke  op  het  geheele  werk  hebben  ingeteekend 
of  welke  als  nog,  nu  dit  eerde  (luk  wordt  uitgegeven,  op 
het  werk  inteekenen  en  zich  tot  den  aankoop  van  hetzelve 
verbinden , ten  einde  de  geëerde  inteekenaien  alsdan  het  genoe- 
gen kunnen  hebben  van  eene  bijzondere  nagedachtenis  en  er- 
kenning voor  hunne  geachte  deelneming  iu  dit  ons  werk  te 
bezitten;  zullende  ook  de  lijst  der  inteekenaren , bij.  een  der 
volgende  (lukken  gevoegd  worden. 

Ltyden  dtn 

3.  Odobcr  1805.  J.  le  FRANCQ  VAN  BERK  HE  Y, 


NATUURLIJKE  HISTORIE 

" i 

„ ' »;<•  k • ***;  % 

VAN 

' ijj*  . . . f;"j  f , I ' 

HOLLAND; 


EERSTE  AFDEELING. 


EERSTE  HOOFDSTUK. 

Inleiding  tot  de  kennis  van  de  Natuurlij • 
ke  Hiflorie  der  Koeijen , derzelver  ver • 

- reizing  met  de  Oudvaderen  en  eerfle 
Veehoeders  uit  de  Oosterfche  U'e- 
relddeelen , m Europa , 

Nederlandfche  Gewesten . 

Indien  er  onder  de  gefchapen  Wezens , wier  MET 
natuur,  aarp  en  eigenfchap  tot  nut  van  den  rundvee. 
Mensch  gefchikt  zijn  , eenigen  derzelver  j,  Afde 
voornamelijk  in  aanmerking  komen , zoo  t Hoofdft* 
zijn  het  on wederfp rekelijk  da*  foorc  van  Die-  . j 
ren,  die  men  in  het  algemeen  Melkvee , Vee 
IV.D.II.ST.  A (P<?- 


a NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  ( Pecora ) noemt;  bet  zij  Horenvee,  Horen« 
rundvee,  beesten  Q Best  ia j)  df  wollig  Vee.  Zoo  dra 
I.  Afd.de  Mensch  beftond  en  zijne  nooddruft  ken- 
I.  Hoofdft.  de  ^ leerde  bij  dadelijk  bij  uitnemendheid  het 
Vee,  de  melk-  en  botergevende  Beesten 
kennen.  Het  boomooft  en  de  Veldvruchten 
waren  wel  zijn  eenvoudigst,  en  mogelijk 
voor  den  eerden  Mensch,  in  den  eenvoudigen 
Natuurftaat  , het  natuurlijk  voedfel  , maar 
zijn  ingefchapen  vernuft,  dat  alle  andere 
dieren  en  wezens  overtrof;  die  heerfchappij , 
die  de  Almagt  aan  den  Mensch , als  aan  zijn 
bezield  beeld  , had  ingefchapen , leerde 
hem  weldra,  ond.er  het  Rijk  der  Planten, 
buiten  het  Boomooft,  ook  de  krachten  van 
het  voedzaam  graam,  de  verkwikking  van 
den  wijndok,  in  één  woord,  de  voortbreng- 
fels  van  het  Aardrijk  kennen.  In  alle  Ge- 
westen, waar  den  Mensch  zich  koude  bevin- 
den, vondt  hij  boomooft  en  kruiden,  zoo 
dat,  op  welk  een  plek  gronds  van  den  be- 
woonbaren Aardbol  een  Mensch  gebooren  of 
‘geplaatst  werd,  daar  vond  hij,  of  hem  natuur- 
lijk eigen  fpijze  van  ooft  en  veldgewas,  of 
zijn  vernuft  bereidde  zich  zei  ven  ook  voedfel 
uit  allerlei  dierlijke  wezens,  die  de  plaats 
daar  hij  zich  bevondt,  opleverde.  Het  is 
immers  nog  heden  in  onze  dagen  alzoo,  dat 
de  onderfcheiden  volkeren,  die  den  Aardbo- 
dem bewonen  , hun  voedfel  zoeken  in  die 
voortbrengfds  van  het  Land  en  van  die  Die- 
ren , die  in  dat  Gewest  gevonden  worden : en 
die  in  andere  Gewesten  door  geën  Mensch , 
dan  in  nood,  zouden  gebruikt  worden.  Dus 
leven  de  Samojeden  en  Laplanders  genoeg- 
zaam 


van  II  O L L A N D.  3 

zaam  alleen  van  het  fpek  en  de  traan  der  het 
Walvisfchen , Zeerobben  , enz.  bijna  zonder  RUNDVEE> 
graan  of  ooftgewas  te  nuttigen.  De  CanU  i. 
balen  en  fommige  woeste  Bosehbewoners  ,I.Hoófd(C 
leven  van  het  vleesch  en  bloed  der  wilde  die- 
ren , of  van  de  jagt : anderen  alleen  van  visch. 

De  Chinezen  begeeren  niets  dan  moes-  en 
veldvruchten;  andere  volken  hebben  door 
den  tijd,  van  bijzondere  voortbrengfels  der 
Aarde , die  zij  bewoonden  , zich  als  ’t  ware 
een  algemeen  voedfel  weten  te  maken : bij 
Voorbeeld : de  Amerikanen  van  den  brood- 
boom', huncasfave:  de  Oosterfche  Volken  , 
buiten  het  koorn,  ontdekten  in  Egypte  eiï 
het  IVoest  Arabien , het  manna,  en  wie 
weet  niet , hoe , nog  geen  eeuw  geleden , in 
Duitschland , en  bijzonder  in  de  Nederlan- 
den , de  aardappelen  gelijk  liaan  aan  de  ver- 
vulling van  het  koorn  en  graangewas? 

Dan , hoe  voedzaam , hoe  vervullende  de 
voortbrengfels  van  het  Aardrijk  voor  den 
Mensch  zijn ; en  hoe  dezelve  naar  ’s  Men- 
fchen  om  Handigheid  , tot  zijn  onderhoud' 
kunnen  dienen;  is  er,  benevens  den  zegen,’ 
die  in  moeskruiden,  boomooft,  het  graan, 
of  den  Haf  des  broods,  door  den  alles  on- 
derhoudenden Vader  van  het  Heelal  gelegd  is ; 
insgelijks  geene  te  vergelijken  onder  het  Die- 
renrijk, bij  het  nut  van  het  Rundvee,  of  Hét  nut 
over  het  geheel  het  herkaauwende  Vee , want,  ,het 
waar  men  heenen  reist,  waar  men  komt, 
in  welk  gewest,  of  aan  welke  kust  men  aan - 
land,  overal  waar  Hechts  Menfchen  wonen  of 
gezeten  zijn:  ofKoeijen,  Schapen,  Geiten, 

Kenielen  enz.  geweid  worden,  zijn  hunne 

A 2 rijk* 


HET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 

I.  Hoofdft. 


Vet 

varreizen 
van  het 
Pv.ur.dves 
net  den 
Mensch. 


4 NATUURLIJKE  HISTORIE 

rijkdommen  deze  de  voornaam  de  dierlijke 
wezens  , die  tot  hun  onderhoud  dienen  ; en 
zoo  er  volkeren  zijn , die  deze  dieren  in 
hunne  zamenleving  of  hunne  gewesten  ont- 
beren, zijn  zij  doorgaans  de  arm  de , nood* 
druftigfle  en  ongezondfte  Menfchen  , zoo 
als  van  de  Laplanders  is  aangeflipt  Deze 
waarheden  zijn  te  overvloedig  in  de  Schrif- 
ten der  Reisbefchrijyers  bekend,  om  er  hier 
in  uit  te  weiden , , doch  het  geen  eigenlijk 
het  natuurlijk  nut  en  de  wijsheid  eener  voor- 
zienige zorg  voor  ’s  Menfchen  onderhoud, 
door  middel  van  het  Melkvee  bewijst,  is, 
dat  de  Mensen  van  nature  dit  nut  kundig 
zijnde,  ook  juist  om  dat  zelfde  ingefchapen 
inftinkt,  altijd  zijn  grootile  zorg  en  vlijt 
aanwend,  om  zich  deze  Dieren  te  nutte  te 
maken , te  koesteren  , aan  te  lokken  en  te 
vermeerderen  Het  is  hierom,  dat  alle  ver- 
reizende , verhuizende  ( emigrerende  N vol- 
keren, het  zij  de/ elven  uic  hun  Vaderland 
verdreven  zijn;  of  dat  zij,  uit  de  natuurde 
vruchtbaarse  oorden  der  wereld  zochten; 
dat  zij  altijd  het  vee  , het  melkgevend  en 
voedend  vee,  met  zich  voerden;  en  met  de- 
ze kudde  voortreisde. 

De  oudfte  Wereldhiftorren , die  wij,  zoo 
uit  gewijde  als  ongewijde  Schriften  voor- 
handen hebben,  getuigen  dit.  Immers  is  de 
gantfche  Hiftorie  van  het  bedrijf  der  Aarts- 
vaderen , niet  anders  dan  eene  verhandeling 
of  Jaarboek  der  verreizing.  met  hun  Have  en 
Vee,  van  het  eene  naar  het  ander  Gewest,, 
en  dezen  wierden  rijk  , magtig.  en  groot» 
Daarentegen  verteerden  en  vernielden  alle 


van  HOLLAND.  5 


andere  volkeren  zich  onderling,  die  alleen 
van  bloed,  van  de  jagt,  van  oorlog,  moord 
en  brand  leefden,  juist  uit  gebrek  van  Vee, 
in  zich  zelven  De  oudfte  Egijptenaren , 
Arabieren , en  de  oude  bekendlte  volkeren  , 
Helden  zulk  een  prijs  op  de  waardij  van 
rijkdom  in  Have  en  Vee,  dat  zij  tot  afgo- 
derij vervielen,  en  een  isis  of  Stierenbeeld 
voor  hunne  Godheid  hielden.  Zoo  ook  haar 
sERAPis , dat  een  beeld  met  een  osfenhoofd 
is.  Ook  APis , die  men  voor  den  Afgod 
van  JEPOBEAM  , en  die  men  voor  een  Se- 
raphin  hield  , die  met  een  osfenhoofd  uit  den 
Hemel  gevallen  was;  en  wat' zal  men  zeg- 
gen van  het  Gulden  Kalf,  dat  de  Kinderen 
lsraëls  als  eene  Godheid  vereerden  ? Ook  wordt 
jacob  de  Aartsvader  , bij  fommigen  gehou- 
den voor  een  der  navolgers  van  de  Egijpte- 
naren, in  het  offeren  van  Osfen  en  Runde- 
ren , aan  Heilige  Haardgoden.  Ik  zwijge  van 
alle  die  bijzondere  Landgoden  en  Godinnen, 
die  in  der  Grieken  en  Ronieinen\.zn&h\ft.5- 
rien  bekend  zijn,  als  Jupiter  Ammon , 
Ceres , Pales , La&ucinia , Pan  enz.  waar 
van  in  het  vervolg  nader.  Alles  komt  daar 
op  neer,  dat  alle  Volkeren  der  Aarde,  die 
in  den  Land  - en  vooral  in  den  Veebouw, 
hun  natuurlijk  beftaan , mitsgaders  het  heil 
van  hun  gedacht  en  volksvereeniging  vonden , 
door  een  foort  van  bijzondere  heiligheid , 
dikwerf  tot  afgoderij  aan  Runderen  vervielen. 

De  Schepper  der  Natuur , God  zelve 
had  de  oppervlakte  der  Aarde , het  ver- 
mogen ingefchapen  , om  bijzondere  foor- 
ten  van  kruiden  en  voedfel  voor  de  Run- 

A 3 der« 

\ 


HET 

RUNDVEfc, 

I.  Afd. 

I.  Hoofdft. 


6 NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  derdieren  te  verfchaffen.  De  Dieren  kej^. 
RUNDVEE,den  zelfs,  hetgeen  hun  voeden  et)  onderhou- 
I.  Afd.  Jen  moest.  Maar  de  Mensch,  bovet)  alle 
ï.Hoofdtf.  Dierlijke  wezens,  met  vernuft  begaaft,  kon 
en  leerde  buiten  de  kennis  van  zijn  eigen 
nooddruft,  ook  die  der  Dieren  kennen,  en 
waardeerde  daar  na  zijne  dankbaarheid  aan 
den  Almagtigen  Gever,  door  Offerhanden 
aan  denzelven , te  brengen , en  verkoos 
dus  voor  zich,  de  nuttigffe,"  en  in  nood, 
den  geenen  dien  hij  konden  vinden,  als 
vogelen , visfchen  en  andere  dierlijke  we- 


zens. 

liet  na.  De  Mensch  dus  van  nature  kundig  ei) 
tuurlijk  vernuftig,  zorgde  dan  ook  voor  het  onder» 
vanTet  h°uc*  van  ^at  ^ee',  ^ Dieren,  die  hem 

Vee.  inde  omftandigheden , waar  in  hij  was , nood- 
druftig waren  : onwederfp rekelijk  was  het 
dan  het  Rundvee,  in  het  gemeen  het  Vee, 
namelijk  Koeijen , Osfen , Schapen , Geiten , 
Kemelen,  in  een’woprd,  alle  melk,  boter', 
vleesch  en  zacht  yoedfel  gevende  Dierèh , 
waarop  hij  zijn  aandacht  natuurlijk  bepaal- 
de. Het  waren  daarenboven  zulke  Dieren, 
die  hem  dekfel  en  kleederen  verfchafcen, 
iiit  welker  vellen  hij  kleederen  bereidde, 
zoo  als  dit  van  de  oudffe  Wereldvolken  en 
ook  onze  Batavieren  bekend  is;  hij  leerde 
vervolgens  bedekfeleh  te  bereiden,  uit  wel- 
ker huiden  hij  zich  tenten  en  woningen  maak- 
te, ja  zelfs  borstwapeningen  ten  oorloge  , 
en  dat  meer  is , zulke  Dieren , die^  hem  in 
den  arbeid,  waar  in  zijne  krachten  te  kort 
fchoten,  hielpen  en  onderffeunden , namelijk 
Dieren,  die  voor  den  Mensch  ontilbare  las- 


van  HOLLAND.  7 


/ 


ten  droegen  of  voortzeulden,  zoo  als  de  Ke-  HET 
melen , Ezels  en  Paarden ; Dieren , die  door  RUNDVEe’ 
hunne  krachten , benevens  de  Osfen  , de  i Afd. 
ploeg  leerden  trekken , om  de  harde  en  fchier  Hocfdft' 
onbreekbare  klei-  fteen-  en  cementkluiten 
der  aarde  te  breken,  te  mengen  , ter  aun 
kweeking  van  Graan,  en  voedfel  voor  zich 
en  voor  het  dienstbaar  Vee  zelve  ; in  één 
woord,  zulke  Dieren,  wier  gefchapenheid , 
natuur,  aart  en  gellel,  door  het  Albeftuur 
voor  den  Mensch  tot  den  Landbouw  ge- 
fchikt  waren , even  gelijk  ook  die  zelide 
Algenoegzaamheid  wederom  voor  andere  we- 
zens andere  noodwendigheden  bezorgd  had, 
zoo  dat  de  een  van  en  door  den  ander 
leefde  en  bcftond , en  het  vernielen  van  den 
eenen  het  beftaan  van  den  anderen  bevor- 
derde ; hier  van  overtuigen , ons  onder  de 
de  viervoetige  Dieren : de  Leeuwen , Tijgers , 
Wolven,  en  andere  verfcheurende  Dieren: 

TORPA  LECENA  SEQUITUR.  J.UPUM  t IFSE  LUFUfi 
CAPELLAM. 

De  Wolf  vervolgt  het  Lam , de  Wolf  wordt 
door  den  Leeuv;  verfcheurd.  De  Katten 
vervolgen  de  Muizen;  het  Gevogelte  en  de 
Visfchen  elkander.  Onder  de  gevleugelde 
eft  het  gevederd  heer  zijn  de  Gieren,  de 
Arenden , de  Valken  en  Sperwers , de  ver- 
flinders  van  alles  wat  bloedrijk  en  vleesch* 
voedend  is,  namelijk  de  Duiven,  de  Veld- 
hoenders, alle  foorten  van  gevogelte:  ja  dik- 
werf hun  eigen  gedacht  - aart,  dienen  tot  hun 
ondeihoud.  De  Ooi  je  vaars  en  Reigers  ver- 
nielen het  kruipend  gedierte*  Zoo  ook  ver- 

A 4 flind 


HET 

HUNDVEE 

I.  Afd. 
ï.  Hoofdft. 


8 NATUURLIJKE  HISTORIE 

flind  den  eenen  Visch  den  anderen,  gelijk 
die  het  Hollands  fpreekwoord  geestig  zegt: 

De  Vischies  in  de  Zee 
Die  leven  van  elkander , 

Zoo  doen  de  Mcnfchen  mcé, 

Den  een  leeft  van  den  ander. 

In  zekere  oude  Holland fche  Spotprent  op 
den  Hoekfchen  en  Cabeljaauwfchen  tijd , vindt 
men  hier  van  onder  anderen  eene  zonder- 
linge afbeelding,  daar  een  Zoontje  een  Visch 
uit  de  rob  van  een  andere  fnijdende,  dit  als 
als  een  wonder  acht}  doch  de  Vader  ant> 
woordt: 

Zone , dit  heb  ik  lange  geweten , 

Dat  de  kleene  Visfchen  van  de  grooten  worden  gegetea. 

Wij  gaan  verder,  en  beweeren,  dat  zelfs  ' 
de  Planten  door  het  verdelgen  van  elkande- 
ren  beftaan  : de  Distelen  en  Doornen,  ja, 
de  meeste  kruipende  gewasfen  verflikken  en 
verdelgen  onderling  de  andere  gewasfen  door 
het  vermenigvuldigen  van  hunne  wortelen  , 
zoo  dat  verfebeiden  foorten  met  den  tijd,  als 
meesters  van  geheele  gewesten  worden.  De 
Klimop  omhelst  den  Eikenboom , doch  door- 
kankert den  ham  door  den  tijd,  tot  dat  hij 
llerft,  Het  Boommosch  is  de  plaag  van 
alle  boomen.  God  zelve  onderwees  die 
aan  den  Mensch  , toen  hij  hem  beftraf- 
te , zeggende:  het  aardrijk  zal  u diste * 
len  en  doornen  voortbrengen , en  in  het 
%vseet  uws  aanfchijns  zult  gij  brood  eeten . 

God 


van  HOLLAND. 


9 


God  had  Adam  tot  zijn  natuurlijk  voed-  het 
fel  toegelegd,  al  het  zaadzaaijend  kruid b-vndve*. 
en  al  het  geboomte,  in  hetwelk  zaadzaai - i.  Afd. 
jende  boomvruchten  waren ; doch  om  dat !<  Hoofdft, 
genot  te  fmaken,  moest  adam  en  zijne  na- 
komelingen , door  het  zweet  zijns  aanfehijns , 
dat  is : door  zijn  zwoegenden  arbeid , het  genot 
bekomen,  en  derhalve,  wilde  hij  die  vruch- 
ten genieten  , zoo  moest  hij  die  kruiden , 
die  gewasfen  , dat  geboomte , voortplanten 
en  aankweeken  , hetzelve  zuiveren  van  die 
distelen  en  doornen , die  plantgewasfen , die 
derzelver  vruchtbaarheid  belemmerden , en 
eindelijk  ook  zulke  verflindende  Dieren  af- 
weeren  en  verdelgen , die  hetzelve  verniel- 
den , of  ook  de  zulken  verminderen , die  zoo 
wel  als  den  Mensch  van  de  kruiden  des  velds 
moesten  leven.  Hier  toe  had  het  Opperwezen 
hem  bevestigd  in  de  heerfchappij  over  alles , en 
hetzelve  geheel  aan  hem  onderworpen.  Immers 
zoo  luid  uitdrukkelijk  den  zegen,  die  God  over 
den  Mensch  bij  zijn  allereerfle  beflaan  uit- 
fprak:  Wees  vruchtbaar  en  vermenigvul- 
digt , en  vervult  de  aarde , en  onderwerpt 
ze,  en  hebt  heerfchappij  over  de  visfehen 
der  zee  en  over  het  gevogelte  des  hemels, 
en  over  al  het  gedierte  dat  op  de  aarde 
kruipt . Genef.  1.  vs.  28. 

Op  dit  zoo  uitfluitend  gezag , dat  de  Adams 
wijze  Maker  nu  aan  zijn  Evenbeeld,  deneerftek«n- 
Mensen,  gaf,  komen  nu  mijne  overwegm-  DUtvanhe.t 
gen  neder,  te  weten,  dat  de  Mensch  het  Rundvee, 
natuurlijk  recht  hebbende  om  heerfchappij 
over  Dieren  en  Planten  te  oefenen , ook  na- 
tuurlijk die  heerfchappij  uitoefende  over  die 
A 5 fchep-5 


10  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het  fchepfelen  , die  hem  natuurlijk  het  meest 
rundvee.  nuttjg  waren,  om  dezelve  te  doen  verrae- 
I Afd>  nigvuldigen , en  op  zijn  tijd  ook  te  Aagten 
I. Hoofdft.  tot  zijn  onderhoud,  en  daarentegen,  gelijk 
gezegd  is , die  fchepfelen  te  vervolgen  of 
te  vernietigen,  die  natuurlijk  ter  vernieling 
en  verfcheuring  van  de  voor  hem  nuttige 
wezens  gefchapeh  waren.  En  zie  daar  het 
natuurlijk  recht  van  den  Mensch.  — Dan 
verre  af,  dat  dit  natuurlijk  recht  zich  uit- 
flrekte  tot  vernieling  van  zijnen  Medemensch , 
die  in  gelijk  regt  (lond,  als  elk  op  zich 
zelven  die  een  eigen  grond  bezat.  Zoo  was 
het  aardrijk  groot  genoeg  , om  aan  ieder 
mensch  zoo  veel  gronds , zoo  veel  vee , zoo 
veel  veldgewas  te  verfchafFen , als  hij  bij  de 
grootfte  vermenigvuldiging  van  zijn  bijzon- 
dere (lam  of  gedacht  noodig  had,  terwijl 
de  wijze  Algenoegzaamheid  door  het  bepa* 
len  van  den  leeftijd  en  (lerfelijkheid  der 
Menfchen , zoo  wel  als  die  der  Dieren  en 
Planten , van  ’s  werelds  begin  af,  tot  heden 
toe , zulk  een  verbazende  evenredigheid  in 
de  natuur  gelegd  had,  dat  het  getal  der  ver- 
ilindende  Dieren  nooit  dat  der  te  verflinde- 
nen  overtrof,  noch  ook  het  getal  der  niet 
verbindenden  te  weinig  was  om  zijne  ver- 
dinders  te  onderhouden,  die  dan  ook  met 
hun  prooi,  die  zij  vervolgden,  verhuisden. 

Dan,  in  ’t  voorbijgaan,  is  het  opmerke- 
lijk, dat  ook  de  Planten  verhuizen,  en  door 
de  natuur  of  kunst  voorttelen : de  willigen , 
als  ook  de  zaamgedelde  bloemen , Paardebloe- 
men ( Leentodon ),  en  Hoefbladen  ( Petafi- 
hebben  als  gevleugelde  zaadjes  die  door  da 

luchc 


Verhiu- 
2en  van 
planten. 


van  HOLLAND,  u 


lucht  op  zeker  dons,  pluis  ( pappus}  zwe-  iHET 
yen  (*  ) ; overal  ontellijke  anderen , voor  ons RÜNDVEE’ 
oog  onzigtbaar,  volgen  den  luchtdroom,  tot  i.  Afd. 
dat  zij  gevoerd  pp  eenen  hun  diendigen  grond , h Hoofda. 
als  met  gevoel  nederdalen,  en  in  de  aarde, 
die  hen  dient,  indringen.  Wie  opmerken  wil , 
rnerke  het  pp , en  (la  het  oog  in  ons  Va- 
derland op  de  nieuwe  uïrgemalen  droogma- 
kerijen; naauwelijks  zijn  zij  wind -droog,  of 
de  zaden,  vooral  der  Hoefbladen  en  Raap- 
zaad , doen  in  een  jaar  tijds , ja  nog  korter , 
het  geheel  moeras  groenen.  De  Waterplan- 
ten , het  Kroos  ( Lemna  ^ , de  Meerkrui- 
ken,  de  Fonteinkruiden  (Fvntinalia ;,  ver- 
huizen met  de  droorren.  De  beroemde  val- 
lisnerus  , een  Italiaansch  Kruidkundige , 
heeft  ops  een  Waterplant  leeren  kennen, 
die  van  beiderlei  gedacht,  elk  afzonderlijk, 
bedaat.  Deze  Planten  maken  hunne  worte- 
len in  den  bloeitijd  los,  en  drijven  vervol'- 
gens  boven  op  dep  droom ; zij  omhelzen  of 
liever  vlechten  zich  zamen,  en  na  de  be- 
vruchting der  Moederplant,  dalen  zij  weder  elk 
naar  zulk  een  bodem  der  wateren,  waar  hun 
natuurlijk  bedaan  is  ter  aankweeking.  — 

Wat  is  dit  nu  anders,  dan  een  indinkt  van 
verreizing  in  de  Planten? 

. Wat  np  de  evenredigheid  betreft;  deze 
waarheden,  behalven  dat  die  alrede  bij  de 
ouden  betoogd  zijn  , zijn  in  onze  eeuw 
bij  uitnemendheid  opgehelderd.  Ten  aan» 
zien  van  de  Menfchen , hebben  wij  de 

uit- 

(*)  Dit  wonderlijk  verfchil  is  door  ons  befchreven 
en  afg,  beeld  in  de  Disfertatio  de  ftructu  fiorum  qui 
cuntur  Compofiti. 


is  NATUURLIJKE  HISTORIE 

I!ET  uitmuntende  berekeningen  van  susmillich 
rundvee.  voorhan(3en , en  ten  aanzien  van  Holland 
I.  Afd.  hebben  wij  her  onze  in  de  Natuurlijke  Hi- 
l.  Koofdfï.  ftorie  des  Lands  betoogt.  Ten  aanzien  der 
Dieren  zijn  de  voortreffelijke  werken  van 
REiMARus  en  LiLOFS  bekend,  ook  is  dein- 
leiding  van  den  Heer  de  buffon  met  be- 
trekking  tot  het  Rundvee,  overwaardig  om 
gelezen  te  worden. 

Evem-e.  Maar  nu,  wrat  gevolg  moet  men  uit  dit 
digheid  betoogde  trekken?  — Dit,  dat  deze  even- 
der  uie*  redigheid  voldrekt  beantwoordt  aan  het  be- 
flaan  van  het  geheel , dat  is , dat  de  verme- 
nigvuldiging der  wezens  bedaat  en  dat  zij  leven 
moeten  van  de  voedingen  , welke  hun  beffaan 
onderhouden  moeten  tot  dien  trap  van  evenre- 
digheid, die  bij  den  Schepper  van  het  Heel- al , 
van  eeuwigheid  is  bepaald. 

Dewijl  het  nu  naar  onze  natuurlijke  denk- 
v beelden,  als  redenerend  mensch,  onmogelijk 

was,  dat  die  vermenigvuldiging  in  een  klein 
beffck  van  het  aardrijk , men  Helle  hier  Eden 
of  het  Paradijs , konde  plaats  hebben , zoo 
verkreeg  of  bezat  de  Mensch  en  al  het  Ge- 
dierte, bijzonder  het  Vee,  ook  het  natuur- 
lijk in  Hinkt  om  zich  zulk  eene  plaats,  zulk 
een  oord  of  gewest  te  zoeken  , waar  hij 
voor  zich  en  de  zijnen  voedfel  en  onder- 
hond vinden  konde,  ingevalle  de  plaats  zij- 
ner geboorte,  door  de  vermenigvuldiging 
van  zijn  gedacht,  het  noodige  tot  zijn  on- 
derhoud ontbrak.  Dus  dan  zocht  hij , 

voor  zich  en  het  vee  , dat  hem  tot  zijn 
onderhoud  diende,  die  gewesten  der  aar- 
de , waar  hij  voor  zijn  gedacht^  vrucht « 
bare  velden  en  bezaaibare  akkers  vond,  zoo 

dac 


van  HOLLAND.  13 

dat  elk  Huisvader  voor  zich  en  de  zijnen  HET 
een  vrij  bezit  nam  van  die  gewesten,  die 
Natuur  en  vernuft  hem  fchonken,  en  zoo  1.  Afd. 
vervolgens  zijne  nazaten  , een  iegelijk  meTt1'  1Iootcilb 
zijn  have,  vee  en  eigendom,  op  zijn  beurt 
wederom  naar  een  oord  of  gewest  zocht , 
dat  hem  en  zijn  vee  best  te  (lade  kwam. 

Hief  op  rusten  nu  alle  denkbeelden,  die  Het  ver- 
men uit  de  bevolking  der  aarde,  zoo  uit  reizen  van 
gewijde  als  ongewijde  Schrijvers,  ooic  ge 
vormd  heeft,  of  heeft  kunnen  vormen; jyicnsch. 
want,  zoo  wel  als  de  Heilige  bladeren  in 
het  verhaal  van  mozes  , dit  verreizen  der 
Men fc hen  en  Aartsvaderen  met  hun  have  en 
vee  bevestigen,  zoo  bevestigen  dit  ook  ; de 
Hiftorien  der  oorfpronkelijke  Wereldvolke- 
ren  , als  de  Chaldeën , de  Chinezen , de 
Grieken  en  Romeinen , en  mogelijk  wel 
Volkeren,  die  ons  nog  nooit  zijn  bekend 
geweest. 

Men  (la  ons  dit  ten  dezen  opzigte  toe, 
het  duidelijk/le  voorbeeld  dat  wij  weten, 
althans  dat  wij  als  Christenen  uit  „het  ver- 
haal van  mozes  voor  bdlisfend  houden  , aan 
te  voeren;  te  meer,  daar  dit  verhaal  aan 
alle  Volkeren,  althans  zeer  zeker  aan  Jood 
en  Christen  bekend  is,  en  vermoedelijk  on- 
der verlierde  namen  ook  de  Heidenen;  en 
ónze  Natie  boven  allen , welke  deze  13ij- 
belfche  waarheden  op  hun  Veehandel  kan 
en  moet  overbrengen.  De  Hillorjekiindigen 
des  Vaderlands,  allen,  komen  daar  in  over- 
een, dat  de  bevolking  van  geheel  Duitsch - 
land , en  vervolgens  van  ons  Bat avien,  al- 
hier oorfpronkelijk  is  van  de  O os  ter  feite 
Volkeren.  Dus 


14  natuurlijke  historie 


HET  Dus  nader  ter  zake.  Wij  leeren  uit  de 
rundvee,  bcfchrjjving  van  M0ZEs9  ^om  jn  ai  het  ge- 
I.  Afd.  ne  voor  noach  en  den  Zondvloed  onder  de 
I.  Hoofdft, Menfchcn  en  het  Gedierte  der  aarde  ge- 
Oorfpron  fchied  kan  zijn,  niet  te  herhalen,)  dat  de 
keiijke  eerde  en  voornaamfte  bevolking  tevens  met 
verreizing.  vermenigvuldiging  van  het  Vee , enz. 
beftond  en  door  dezen  Goddelijken  Schrij- 
ver voornamelijk  bepaald  is  tot  abraham 
en  zijnen  broeder  Loth,  als  de  voornaamfte 
Herders  en  Veehoeders,  die  onder  de  Vol- 
keren van  Palestina  en  Canaan  uitmunte- 
den ; want*  dat  deze  Volkeren,  fchoon 
geene  afftammelingen  vaft  abraham  of  zijné 
Voorzaten , ook  natuurlijk  kennisfe  van  het 
Veehoeden  en  het  nut  der  Dieren  hadden, 
kan  niemand  betwisten:  dit  bevestigt  de  rijk* 
dom  van  abraham  zelve  , want  hij  bezat 
goud , zilver  en  rijkdom , welke  rijkdom  hij 
natuurlijk  niet  konde  bezitten , dan  door  den 
handel  met  die  Volkeren,  die  door  middel 
van  hunne  fchatten , Wolle , Vee , Boter , Kaas  * 
Huiden , in  één  woord,  alles  wat  van  het  Vee 
kwam , door  goud  en  zilver  kochten.  Abraham 
dan  de  kracht  dezes  handels,  voor  zijnen  tijd 
volkomen  kundig , vermeerderde  zijn  Vee , en 
met  zijn  Vee  zijne  Geftachten , zijne  Knechten 
en  Dienstmaagden,  welke  vermeerderingen 
dermate  vermenigvuldigd  werden , dat  hij  zich 
Voor  eerst  tot  geen  vast  gewest  konde  be- 
palen, maar  gedurig  verreizen  moest,  van 
de  eene  plaats  naar  de  andere,  waar  voed- 
dcren  "mctfel  voor  het  Vee,  en  Koorn  en  Most  was, 
hun  Vee.  en  vooral  daar  frisfche  waterbronnen  waren. 
Eindelijk  vermenigvuldigde  het  Vee  onder 

ABRA- 


Verrei- 
zing  der 
Aartsva- 


van  HOLLAND.  15 

abraham  en  loth  in  de  deelen  en  fmaldee*  hst 
len  van  hunne  Zoonen  en  Knechten  zooRUNDVB#" 
derk , dat  er  geen  gronds  noch  lands  genoeg  1.  Afd. 
was  om  bijéén  te  kunnen  blijven  , en  dit  Hoofdft. 
juist  was  de  eerde  oorzaak  der  bevolking  en 
voorttrekking  van  het  Vee  op  de  aarde  door 
abrahams  gefhcht,  vervolgens  van  noachs 
nazaten,  mitsgaders  derzelver  Knechten  of 
Zonen,  terwijl  eene  dergelijke  vermenigvul- 
diging ook  alrede  bedond  vóór  abraham  of 
loth , of  naderhand  bij  de  Volkeren,  die, 
het  zij  uit  de  Ismaëliten  of  uit  noachs  an- 
dere Zonen,  of  zoo  men  waarfchijnlijk, 
zoo  niet  als  voldrekt  waar  dellen  kan,  dat 
er  buiten  abrahams  gedacht  en  voor  noach 
alrede  een  andere  bevolking  bedond;  want  de 
Canadniten  en  Pherifiten  woonden  ook  in 
dat  Land,  (Gen.  XIII.  vs.  7.)  daar  abra- 
ham en  loth  met  hun  have  en  vee  hetzelve 
als  vreemdelingen  doorreisden,  want  beves- 
tigde Landzaten  waren  zij  niet.  Het  gevolg 
was  dan  ook,  dat,  zoo  als  betoogd  is,  de 
vermenigvuldiging  oorzaak  was  van  gebrek 
aan  bedaan  voor  Mensch  en  Vee  in  Landen 
die  bevolkt  waren,  en  door  abraham  en  loth 
vermenigvuldigd  wierden;  zoo  dat  er  einde- 
lijk twist  ontdond  tusfchen  de  Herders  van 
abraham  en  de  Herders  van  loth,  want 
de  gewijde  Schrijver  zegt:  En  loth,  die 
met  abraham  toog,  had  ook  Schapen  en 
Runderen , en  tenten,  (Gen.  XIII.  vs.  5.) 

Eindelijk  de  vermenigvuldiging  van  Have  en 
Vee  onder  deze  Broeders  was  zoo  derk, 
dat  het  land  hen  niet  langer  droeg  om  za - 
men  te  wonen,  want  hare  have  was  veis , 

dat 


1 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 


1HiT  dat  zij  te  zamèn  niet  konden  wonen,  ( Gen* 
rundvee  xill.  vs.  6;)  daarenboven  woonden  er,  zoö 
I.  Afd.  als  gezegd  is,  de  Canadniten.  en  P her  i fit  en  * 
I»  Hoofdft.  die  ook  hunne  Have  en  Vee  hadden,  — 
Dit  nu  was  oorzaak  van  den  twist  der  Her- 
ders, die  alleen  ontftond  uit  het  bezie  der 
weiden  , beemden  en  waterbeken , die  elk 
voor  zijn  Vee  opfpeurde  en  in  bezit  nam. 
Eindelijk  dempte  abraham  wijsfelijk  deze 
twist,  en  zeide  tot  loth:  Laat  doch  geen 
twist  zijn  tüsfchen  u en  mij , wij  zijn 
immers  Mannen  Broeders.  Hoogvliet  in 
abraham  den  Aartsvader  fchetst  dit  voor* 
treffelijk  , daar  hij  den  Herder  dus  doet 
ipreken : 

Ai!  laat  ( dus  fpreekthij  ) toch  de  twist,  die  vijandirt 
Van  liefde,  o Togtgenoot ! in  ons  , noch  onze  knechten  y 
Den  gulde  vrede  noch  de  vriendfehap  ooit  bevechten  y 
Want  wij  Zijn  vrienden  , wij  zijn  Broeders , met  elkaêr. 

Abraham  en  loth  beiden  dus  de  nood- 
zakelijkheid ziende,  om  voor  hunne  zegen- 
rijke Have  en  Vee  te  zorgen , befloten , om 
elk  met  de  zijnen  te  verreizen*  en  de  beste 
weiden  op  te  zoeken. 

De  eerfte  toonde  hier  eene  grootfche  edel- 
moedigheid , door  aan  zijn  Broeder  Loth  de 
keuze , ter  linker  - of  ter  rechter  zijde  der  Jor- 
daan  over  te  laten.  Loth  koos  de  vlakte  der  Jor- 
daan  tegen  het  Oosten;  eene  keuze,  die  het 
vernuft  en  de  wijsheid  van  loth  in  het  veehoe- 
den bevestigde,  want  dat  Land  was  vlak  en 
bevochtigend , en  eer  S.odom  en  Gomorrha 

ver* 


van  HOLLAND.  17 
verdorven  waren , als  een  Hof  des  Heere.  HET 

TT  j RUNDVE&p 

Hoor  wederom  hoogvliet: 

J.  AfiL 

De  fiere  loth,  geraakt  door  die  zachtmoedigheid , I.  HoofdtL 
En  *t  vreedzaam  voordel,  dat  zijn  gramfchap  nederleid , 

Slaat  de  oogen  op , en  meet  met  zijn  gezigt  de  ilreken 
En  ruimten,  tusfchen  het  gebergte  en  langs  de  beken  , 

En  zag  de  vlakte  van  den  Goddelijken  droom 
Jordaan,  alwaar  hij  fchiet  langs  zijn  beglaasden  zoom  , 

En  opgezwollen  door  de  wederzijdfche  vlieten , 

En  bronnen , die  ’t  kristal  in  zijnen  droomkruik  gieten  . 

Het  dal  bevochtigt , dat  door  vruchtbaarheid  beroemd , 

Weleer  de  vlakte  der  vijf  Steden  werd  genoemd. 

Een  welige  Landsdouw  — — - — — » 

Dar  Eden  van  dien  tijd , daar  malfche  klaver  groeide , 

En  dat  van  honing , most , en  melk  en  boter  vloeide  , 

Verkoos  nu  Herder  loth  , op  abuams  voordel  ree  , 

Hij  dond  de  fcheiding  toe , en  deed  het  wollig  vee , 

Zijn  hooge  Kemels,  en  zijn  drift  van  loeijende  Osfen, 

Langs  Jericho,  en  zijn  vermaarde  Pallembosfchen  , 

Vast  henen  drijven,  brak  zijn  leger  op,  en  nam 
Een  ted^r  affcheid  van  den  vromen  abraham, 

. • ...  ' , /- 

Deze  voortreffelijke  Dichtfchilderijkan  hier 
niet  onaangenaam  zijn.  Er  zijn  in  dat  vierde 
boek  van  hoogvliet  meer  fchoone  trek- 
ken, die  op  dit  onderwerp  pasfen,.  doch  die 
ik,  om  niet  ai  te  veel  uit  te  wijden  , over- 
ila.‘  Ondertusfchen  kan  ik  voor  mij,  zon- 
der den  grooten  hoogvliet  te  willen  beris- 
pen , niet  wel  verdragen  , dat  hij  de  fchuld 
en  den  oorfprong  der  Herdert  wist,  te  veel  op 
rekening  van  loth’s  knechten  fielt,  en  den 
eenen  fchimpwoorden  in  den  mond  legt , 
die  hij  in  den  anderen  verfchoont.  immers  is 

B het 


i8  NATUURLIJKE  HISTORIE 


Hf  T 

HUNUVEE. 

I.  Af d. 

1.  hoofdit. 


het  niet  beredeneerd,  dat  abrahams  knech- 
ten, op  het  verwijt  van  loths  knechten  , dat 
zij  te  traag  waren  in  het  opfpooren  van  wei- 
den en  begraasde  velden , (waar  van  hoog- 
vliet zegt : ) 

Maar  ’t  volk  van  loth  , alrec  voor  daauw , voor  dag 
aan  ’t  razen  , 

Ziet  hier  zijn  Runders  en  zijn  hooge  Kemels  grazen. 
En  juichte , en  fchimpte , en  riep : (laat  morgen 
vroeger  op ; 

O tragen!  drijft  nu  ’t  vee  op  gintfchen  heuveltop. 
En  tapt  daar  ieder  uur  de  melk  van  uwe  Schapen , 


dit  tegenverwijt  wordt  in  den  mond  gelegd: 

Hoe , roept  er  een  , zal  dan  een  hoop  van  lompe  boeren 
En  koeijendrijvers,  ons  met  fchimptaal  dus  beroeren? 
Staat  ons  , geboren  in  ons  Heeren  huis,  dien  hoon 
Van  flaven,  hier  en  daar  gekocht,  gebuurt  om  loon. 
Te  lijden  ? — neen  — 

Behoudens  den  eerbied  voor  den  grooten 
hoogvliet,  is  dit  verwijt  onnatuurlijk , 
want  abrahams  knechten  waren  zoo  wel 
koeijendrijvers  als  die  van  loth;  en  abra- 
ham had  zoo  wel  knechten,  die  om  loon 
dienden  en  gekocht  waren,  als  loth,  en 
dus  is  de  twistfehimp  niet  zeer  natuurlijk 
aan  de  zijde  van  abrahams  knechten,  doch 
die  van  loth  eigenaartiger , vermits  zij  al- 
leen aandrongen  op  hun  regt , om  door  vroeg 
op  (laan  en  naarftigheid , de  besre  weiden  op 
te  fpooren,  het  geen  hun  vrij  Hond.  Ik  voor 

mij , 


van  HOLLAND.  19 

mij,  boude  het  op  loths  hand;  doch  HET 
de  groote  hoogvliet,  die  zeker  aisRU*DVEt* 
Dichter  zijn  Held  in  alles  groot  moest  1.  Afd. 
vertoonen  , en  in  alles  gelijk  geven,  kon  aoofa$* 
niet  anders  , en  als  Dichter  heb  ik  er 
niets  tegen,  doch  als  Natuurkundige,  het 
geval  van  abraham  en  loth  aanvoerende, 
is  het  blijkbaar  dat  loth  een  uitnemend  ken- 
ner van  Veehoeden  en  het  verkiezen  der 
Landsdouwen  was;  namelijk  vlakke  en  door- 
waterde Landen ; gelijk  ook  onze  eerlteLand- 
bewoners  in  dien  zin  de  Nederlanden  en  Ba - 
tavien  verkozen  hebben. 

Dus  dan  abraham  en  zijne  Herders 
van  loth  gefcheiden  zijnde,  toog  elk 
zijnes  weegs.  Vervolgens  elk  hunner,  zo- 
nen en  dochteren  voorttelende  , en  zoo 
ook  hunne  knechten  en  dienstmaagden;  ei- 
genlijk hunne  herders,  { want  als  lijfeigene 
dienstknechten  of  dienstmaagden  komen  zij, 
tiaar  mijn  gevoelen,  hier  niet  voor,  fchooti 
hoogvliet  van  fhvinnen  fpreekt ) deze  ins- 
gelijks vermenigvuldigende , zoo  vermeerder- 
de ook  tevens  een  iegelijk  Have  en  Vee, 
als  een  loon  zijner  dienstbaarheid , gelijk  het 
voorbeeld  van  jako3  en  laban  uitwijst, 
en  gevolgelijk  zocht  ook  een  iegelijk,  om 
zoo  te  fpreken,  een  goed  heen  komen  in  of 
omtrent  een  plaats  of  gewest,  waar  hij  mee 
zijn  natuurlijk  eigendom  befiaan  konde,  in 
dier  voege , dat  door  deze  gevolgen , onbe- 
woonde gewesten  bewoonbaar  , ontbloote  lan- 
den met  Vee  vervuld  , en  onbebouwde  landen 
tot  akkers  bezaaid  wierden ; hetwelk  van  zulk 
een  verbazend  gevolg  wierd,  dat  en  het  zuide* 


ao  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HKT  lijk  en  oostelijk  gedeelte  der  toen  bekende 
* wereld , door  deze  reizende  Herders  mee 
i.  Afd.  hunne  Have  en  Vee  als  overftroomd  wier- 
1. 1 ootdft.  jen,  in  diervoegen,  dat  die  volkeren,  die 
Vcrfprei-  voor  dien  tijd  Hechts  van  de  vruchten  des 
ding  van  yelds , de  jagt , enz:  leefde:  of  in  vele  op- 
Ve  hoe^C  ^Kten  door  ^et  beoorlogen  en  vernielen, 
das  met  den  een  van  den  anderen  be Honden,  door 
hua  Vee.  deze  zwervende  Herderbenden  of  overwon- 
nen wierden , of  van  den  Veehandel  leefden. 
De  menigte  der  kleine  Koningen  en  Volke- 
ren, die  deze  Herders,  of  Afftammelingen 
van  abraham  en  loth,  te  beftrijden  had- 
den, ter  oorzake  der  nooddruft  voor  hun 
Vee , om , als  het  eene  Land  afgegraast  was , 
het  andere  te  zoeken , zijn  te  overbekend  in 
de  Hiftorien  van  mozes,  om  er  hier  meer 
van  te  melden.  Overtuigelijk  immers  is  het, 
dat  abraham  , isaüc  enjACOB,  en  de  zoo 
beruchte  twaalf  Stammen  Israëls , allen 
Herders  en  Veehoeders  waren  en  bleven,- 
tot  dat  later  tijden  hen  tot  Koningrijken  en 
oorlogvoerende  Volkeren  hervormden.  Voorts 
rpoet  en  kan  men  ook  niet  voorbij  gaan, 
hoe  fterk  de  Nazaten  van  loth  , noach  , 
laean,  jsMAëL,  en  de  andere  Veehoeders 
der  bekende  wereld,  vermeerderd  zijn. 
Overgang  Dan,  mogelijk  zal  mijn  Lezer  vragen, 
«ter  vee-  waartoe  zulk  eene  uitweiding  over  de  ver- 
™g  inenigvuldiging  van  Mensch  en  Vee  in  de 
Uud.  oude  Wereld  , nademaal  de  bevolking  der 
Wereld  genoeg  voor  ons  betoogd  is?  — 
Dit  is  zoo,  maar  alzoo  aan  dit  betoog,  ten 
aanzien  van  Holland , nog  zeer  veel  ont- 
breekt, kan  niemand  mij  ten  kwade  duiden, 

dat 


van  HOLLAND.  t>i 


dat  ik  dit  hier  wat  nader  ophelder,  en  daarom  HET 
verwacht  ik  billijk  ook  van  mijne  Lezers  *ÜKDVEE« 
eenige  infchikkelijkheid.  1.  Afd. 

Ik  ga  dan  met  onze  aloude  Herders  dade-  Hoofdft. 
lijk  tot  in  ons  Vaderland,  ons  {Sederland , 
ons  Holland,  verreizen:  ik  ga  aantoonen,  dat 
de  voorzienige  God , ons  Vaderland  en  des- 
zelfs  Inwoonders  voorbefchikt  heeft  , om 
door  de  vermenigvuldiging  van  Vee  en  Run- 
deren, degrootde,  de  voornaamfte  bronnen 
van  rijkdom  en  magt  in  dit  Land , te  doen 
ontfpringen. 

Niemand  ontkent , noch  kan  ontkennen , Stast  van 
dat  Duitschland , en  vooral  Nederland  ,°"d  Rattl' 
( Batavien ) voorheen,  na  genoeg  bewijs- yun' 
baar , in  den  tijd  van  de  optochten  der  Israë- 
lieten, een  woest,  ledig  onbewoonbaar  Land 
was;  althans  voor  het  gr 00 tfle  gedeelte,  en 
zeer  zeker  was  ons  Batavien , Friesland  en 
Zeeland , aan  de  Noordzee-  Stranden ; Oud 
Fleveke , Vlieland , enz.  die  voor  de  ebbe 
en  vloed , fpringvloeden  en  overftroomin- 
gen  bloot  lagen , onbewoond , ten  min- 
ilen  vermoedelijk,  in  de  oude  Wereld  on- 
bekend, als  een  woest  en  ledig  Land,  en  zoo 
ook  geheel  Neder -Duitschland , dat  ten  tijde 
van  juLius  caesar,  vol  tallooze  Bosfchen 
en  Woestenijen  was , als  het  meergemelde  Hi - 
renium  , het  Hircijnfche , het  Zwarte  Woud , 
en  bij  ons  het  Sacernemus , Schaekerhos , 
en  zoo  men  onze  gronden  nagaat,  getuigen 
de  menigte  bomen  en  wortelbonken , overal  , 
dat  ook  ons  Batavien  , zoo  niet  geheel , 
ten  minllen  gedeeltelijk,  en  ja  wei  toen  verre 
B 3 in 


HFT 

RUNDV  E. 

I.  Af,!. 
I,  HooKift. 


21  NATUURLIJKE  ILSTORIE 

in  zee,  tot  aan  de  Zeebank  de  Bree  Veer- 
tien, voor  onze  Kusten  nu  verdronken , 
Bosch  geweest  is  , hetwelk  wij  in  onze  Na- 
tuurlijke Hiflorie  van  Holland  breedvoerig 
betoogd  hebben,  waar  van  zoo  fommigen  wil- 
len, de  naam  Holland , van  Holtland , [lout- 
/^/^afitamt;  dit  fla  ik  over  , ik  wil  hier  alleen 
annmerken,  dat  in  deze  Bosfchaadien  natuur» 
lijk  wilde  Koeijen  en  Stieren  waren  , zoo 
als  er  nog  heden  in  Hongartjen  en  het 
zwarte  IVoud  zijn,  waar  van  ik  nader  ter 
zijner  plaatfe  zal  fpreken. 

Daar  nu  hier  boven  ook  bewezen  is , dat 
de  bevolking,  benevens  de  vermenigvuldiging 
van  Rund-  en  ander  Vee,  veel  verder  te 
zoeken  is  dan  bij  abraham  of  de  Israeliten. 
Behalven  van  de  'Pherizitcn , is  dit  nog  na» 
der  bewijsbaar,  om  dat  volgens  monen  en 
anderen , het  woord  Pheriziten , bcteekend 
Dorpelingen.  Deze  Dorpelingen  nu  waren 
insgelijks  Landlieden  en  Veehoeders,  eer 
abraham  en  LOTH  aldaar  kwamen.  Voeg 
hier  bij , dat  no^h  alrede  de  Aarde  bevolk- 
te, en  Canadn  aan  chams  Nazaten  verble- 
ven was  , zoo  verkregen  de  Zoonen  japhets 
tot  hun  deel  en  uitbreiding,  de  Eilanden 
der  toen  bekende  Wereld,  althans  zoo  meld 
de  Bijbelhillorie  van  noaci-is  Zonen  uit  ja- 
phet  voortgeteeld,  uitdrukkelijk  dus:  Van 
deze  zijn  verdeeld  in  de  Eilanden  der  Vol - 
hen,  in  hare  Landfchappen  , elk  na  zijne 
Sprake , naar'hnre  Huisgezinnen , onder 
hare  Volkeren . Gen.  X.  vs.  5. 


Na- 


van  HOLLAND.  23 

Nademaal  her  nu  overbekend  is,  en  uit  de 
oudfte  kennis,  die  wij  van  hetgeftel  des  Aard- 
bols  hebben,  blijkt,  dat  de  Eilanden  des  Oce- 
aans,  naderhand  de  afdeelingen  derMiddeland- 
fche,  de  Zuid  en  Noordzeeën,  allermeest 
aan  den  kant  van  Europa , aan  de  thans  bekende 
Italiaanfche , Gallifche , inzonderheid  Ger - 
manifche  Gewesten , Mauritanien  , Span • 
je  en  het  Oud  Griekenland , zich  bevin* 
den,  zoo  geeft  dit  zeker  klem  aan  de  Hel- 
ling , dat  de  bevolking,  en  tevens  de  ver- 
meerdering van  Vee  en  ook  Akkerbouw,  in 
de  opgemelde  Gewesten,  uit  japhets  Stam- 
zonen  is  bevestigd.  Dit  heeft  ook  de  waar* 
lijk  geleerde  Christen  Leeraar  adriaan 
pars,  in  zijne  Katwijkfche  Oudheden , en 
velen  met  hem , te  regt  betoogd , te  weten , 
dat  kenas,  een  Zoon  van  japhet  , Duitsch - 
land  bevolkt  en  met  Vee  voorzien  heeft. 
Van  den  Nazaat  twisto,  een  Oudvader  der 
Duitfchen , als  eene  Godheid  geëerd , fpreek 
ik  dadelijk. 

Deze  gevoelens  zijn  des  te  minder  ver- 
werpelijk , om  dat  zelfs  de  ongewijde  Schrij- 
vers hieromtrent  melding  maken,  namelijk 
julius  caesar  en  TACiTUS , die  melden , 
dat  de  Duitfche  Volkeren,  die  geene  hifto- 
rifche  boeken  hadden,  nogtans  de  oude  ge 
heugenisfcn  in  zekere  Liederen  elkander 
overleverden.  ' Bij  voorbeeld,  zoo  als  nu 
nog  de  Jooden  de  Liederen  van  mozes  en 
debora,  mitsgaders  de  Pfalmen  als  hunne 
hiftorieboeken  elkander  overleveren  ; even 
zoo  als  wij  zei  ven  met  de  nooit  volprezen 
B 4 ten 


HET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 

I.  IlGOfdft. 


«ET 

RUNDVEE. 

I.  AfcL 
ï.  Hoofdft, 

Bevol- 
king van 
Dnitsch' 
land. 


-4  NATUURLIJKE  HISTORIE 

ten  kate  en  HuiDEKOPRR  nog  zoo  veel 
weiks  maken  van  de  Verzen  van  melis  sto- 
re, lödbrog,  en  alle  oude  Duitfche  oor- 
fpronkeliike  Liederen,  Kronijken  en  Schrif- 
ten als  Hiüorieboeken  aan  te  merken.  Het  is 
dan  naar  ons  inzien  zeer  opmerkenswaar- 
dig,  volgens  caesar  en  tacitus  voor- 
noemd,  dat  de  oude  oorfpronkelijke  Duit- 
fchen  in  die  Liederen  verhaalden , „ dat  er 
,,  eenen  twisto  was  geweest,  die  uit  de 
„ aarde  gelproten  was,  en  een  zoon  man- 
5,  mus  had,  die,  zoo  zij  melden,  drie  zo- 
„ nen  had  voongebragt,  naar  wier  namen 
,,  de  Volkeren,  wonende  naast  de  Oceani- 
,,  fche  Zee,  genaamd  zijn:”  te  weten,  vol- 
gens PLiNius.  de  Itigevoners , waar  van  men 
wil  dat  het  woord  inwoners  oorfpronkelijk 
afibmt.  Onder  dezen  telt  men  de  D eenen  en 
Zweden  en  Jiyder fche  Volkeren;  de  Her - 
miones , en  onder  dezen  wederom  de  Saxi - 
fche , de  Suevifche , Meisfenfche  en  Hes  ft - 
fche , laatftelijk  de  Ifevoners:  dezen  zijn  de 
Duitfchers  aan  den  Rhijn.  Anderen  willen 
aan  dezen  mannus  nog  meer  zonen  toefchrij- 
ven  , waar  uit  Duitfche  Volkeren  zouden 
zijn  voortgefproten  , als  de  Marzaten  , 
Camberfche , Tongerfche  , Gottifche , Van- 
daal fche  , en  ontellijke  aframmelingen  meer. 
Dan,  dit  buiren  ons  doelwit  gaande,  blij- 
ven wij  alleen  hier  bij  flii  (laan  , om  te 
rustiger  voort  te  gaan  tot  ons  bedoeld  ont- 
werp, namelijk,  dat  zoo  wel  de  vermenig- 
vuldiging van  Bewoners  als  dat  van  Vee  in 

on* 


van  HOLLAND.  *5 


onze  gewesten  , zeer  overeen  (temmend  is  HET 

« ° ..  RUNDVEE. 

met  het  gene  wij  en  van  ad  m,  en  van 
NO  ach  , en  van  abraham  en  loth  in  de  i.  Afd. 
Heilige  Bladeren  vermeld  vinden  : althans H°ofdft; 
zoude  men  twisto  voor  adam,  mannu 
voor  nonch  en  deszelfs  drie  zonen,  zeer 
wel  op  de  overlevering  des  Bijbels  kunnen 
overbrengen,  en  vervolgens  de  Genealogi- 
fche  Hiftorie  volgende  , op  kenas  en  de 
Duitfchers  , terwijl  het  daarenboven  aan- 
merkelijk is,  dat  alle  de  aan  ons  bekende 
oude  Volkeren  der  aarde  daar  in  overeen- 
demmen  , ten  minde  naar  den  aart  des  men- 
fchelijken  verdands  denken , dat  er  een  eer- 
de Mensch  uit  de  aarde  gevormd  is ; het 
zij,  zij  die  nu  als  een  Godheid  of  anders, 
onder  allerlei  gedaante  eerbiedigden , dat  laat 
ik  daar;  maar  dit  doet  evenwel,  ten  aan- 
zien  van  ons  onderwerp  , veel  af,  dat  de 
eerde  menfchen,  bij  de  zinnelijke  drift  tot 
vermenigvuldiging  van  hun  eigen  gedacht, 
welke  hen  nog  eigen  is , ook  het  vernuft , 
de  magt,  en  het  vermogen  verkregen  had- 
den om  over  Dier  en  Plant  te  heerfchen, 
iets  dat  wij  menfchen  in  dien  hoogen  trap 
in  geene  andere  - dieren  ontdekken;  op  alle 
plaatfen  der  aarde  , waar  Menfchen  ver- 
reizen , wonen  of  huisvesten  , ziet  men 
haar  deze  magt  nog  uitoefenen  : al  mede 
in  overeendemming  van  het  tot  hier  toe 
aangevoerde. 


Maar  hier  bij  komt  het  ons  zeer  opmer-  Nader 
Lelijk  voor,  dat  aan  adam  voornamelijk  hetbetooê 

B 5 boom- 


26'  NA7UU  l LIJKE  HISTORIE 


***  boomooft,  de  kruiden  des  velds,  het  graan 
*undvee,  toc  voe(^fei  worden  toegelegd  , benevens  de 
I.  AM.  heerfchappij  over  alle  Dieren,  zoo  als  wij 
I. Hoofdd.  fcetoogd  hebben,  echter  het  eerst  aan  noach 
het  Vee*  en  zijne  Zonen  door  Gods  bevel,  volgens 
Aagten,  den  Bijbel,  vrijheid  wierd  gegeven  om  alle 
gedierten  tot  fpijze  te  gebruiken.  Uitdruk- 
kelijk zcide  de  Almagtige  tot  noach  , na 
dat  hij  ook  cp  nieuw  aan  dezen  dezelfde 
heerfchappij  , die  hij  aan  adam  over  all’ 
het  gefchapene  op  deze  wereld  bevestigd 
bad:  En  ulieder  vreeze  en  verfchrikkin - 
ge  zij  over  al  het  gedierte  der  aarde , 
over  het  gevogelte  des  hemels , en  over  al 
i wat  zich  op  den  aardbodem  roert , en  in 
alle  de  visfchen  der  zee , zij  zijn  in  uwe 
hand  overgegeven . Gen.  IX.  vs.  2.  Hier 
nu  dat  ingefchapen  Menfchelijk  regt  door 
God  aan  den  eerften  Menscli  gegeven,  op 
nieuw  aan  noach  bevestigd  wordende,  als 
de  bevolker  der  toenmaals  bekende  aarde, 
na  den  Zondvloed , ten  minfte  daar  die  de 
landen  overftroomde  , want  te  denken  dat 
den  gcheelen  aardbol  onder  water  Hond,  is 
«iet  wnarfchijnelijk:  zoo  werd  aan  hem  en 
zijne  nazaten  uitdrukkelijk  gezegd:  wat 

zich  roert  en  levendig  is , zij  u tot  [pij • 
ze , ik  heb  het  u al  gegeven , gelijk  ook 
het  groene  kruid  ; doch  het  vlees ch  met 
zijnen  bloede , dat  is  zijne  ziele , zult  gij 
niet  eten . Gen.  IX.  vs.  3 en  4.  Eindelijk 
wierd  noach  daarenboven  een  Akkerman , 
eigenlijk  hij  begon  het  te  worden,  en  plant- 


van  HOLLAND.  27 

X v 

te  eenen  wijngaard.  Gen.  IX.  vs.  io,  zoo 
dat  nu  , al  dit  aangeftipte  zaamgenomen , 
moach  en  zijne  nazaten  die  genen  in  de  over- 
levering der  Bijbelhiftorien  waren,  die  hetna- 
tuurlijk  regt  over  Dier  en  Plant  fterker  uitoe- 
fenden , dat  is , die  van  aller  Dieren  vleesch 
aten  en  van  aller  Planten  vruchten  nuttig- 
den. Dit  gevolg  was  ook  natuurlijk,  en 
beantwoordt  volkomen  aan  de  verhalen  der 
vermenigvuldiging  vanMenfchen ; want  adam 
en  eva  voor  zich  zelven  hadden  in  den 
Hof  Eden  allen  overvloed  van  vruchten  en 
nooddruft;  maar  toen  naderhand  de  Men- 
fchen  en  het  Vee  in  zulk  eene  geduchte 
vermenigvuldiging  toenamen , fcheenen  de  een- 
voudige voortbrengfels  der  aarde  niet  toe- 
reikende tot  derzelver  onderhoud  in  een 
bepaalden  tmtrek  lands;  derhalve  verkreeg 
noach  toen  de  uitdrukkelijke  magt  om 
vleesch  van  dieren  te  eten  en  een  Akker- 
man te  worden;  en  dus  wierden  die  onbe- 
woonde wereldgewesten  bewoond,  terwijl 
die  Menfchen  gedachten , die  aldaar  verme- 
nigvuldigden, van  tijd  rot  tijd  meesters  en 
bewoners  van  onbewoonde  gewesten , ge- 
volgelijk ook  van  Duitschland , wierden  ; 
waaromtrent  wij  evenwel  in  het  voorbijgaan 
aanmerken , dat  zij  bijzonder  in  deze  uitgebrei- 
de ftreeken,  genoegzaam  in  geheel  Europa , 
het  planten  van  Wijngaarden,  het  aanfok- 
ken van  Vee,  het  jagen  van  Wild,  de  Vis- 
fcherijen , den  Akkerbouw,  in  één  woord, 
alles  wat  Natuur  aan  het  menfchelijk  ver- 
nuft ten  nooddruft  fchonk  , uitoefende  en 

als 


HET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 

I.  Hoofdft. 


68  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE. 

I Afd. 
I.  Hootdft. 


Over- 
brenging 
op  ons  Va 

derland. 


als  een  eigendom  zich  aanmatigde;  hetzij  die 
nu  , of  door  de  aframmelingen  van  japhet  , of 
naderhand  door  de  verdeeling  van  zijne  na- 
zaten , of  nader  verbeterd,  of  algemeener 
wierd,  of  wel  van  andere  Volkeren  gefchied 
zij:  dit  is  althans  zeker,  en  hier  op  komt 
deze  uitftap  neer  , dat  inzonderheid  onder 
alle  takken  van  beftaan  de  Vee  - en  Akker- 
bouw door  deze  Oosterfche  Volkeren  ook  in 
onze  gewesten,  tot  ons  Vaderland,  is  over- 
gebragt. 

De  opgenoemde  Volkeren  met  hun  Vee 
zich  aldus  in  Europa , en  inzonderheid  in 
de  Duitfche  of  Germanifche  gewesten  ver» 
fpreidende,  zoo  verkoos  een  iegelijk  Huis- 
vader , even  als  de  Isra'èliten  voornoemd , 
voor  zich  dat  oord,  dat  hem  best  aanftond, 
en  gaf  tevens  aan  zijne  zonen  of  doch  teren 
zoo  veel  Vee  om  op  zijn  beurt  te  kunnen 
beftaan,  om  ook  voor  zich  een  vruchtbaar 
©ord,  plaats  of  grazige  weiden  op  te  zoe- 
ken. — Een  iegelijk  dan  van  deze  Huisva- 
ders, of  Stamzonen,  volgde,  zoo  als  bo- 
ven is  aangeftipt , zijne  zinnelijkheid , en 
nam  bezit  van  zulk  een  ftreek  lands  , zulk  een 
bosfehaadje , zulk  gebergte , zulk  eene  vlakte 
en  zoodanige  waterbeken  , als  hem  het  eerst 
en  best  voorhanden  waren,  of  die  zijn  ver- 
nuft best  uitgedacht  had  of  bebouwde  : zoo 
dat  dezen,  gelijk  loth,  vlakke  en  doorwa- 
terde Velden;  anderen,  gelijk  abraham, 
heuvelige  en  bergachtige  Landen;  anderen, 
gelijk  de  Oosterlingen  of  Egijptenaren , 
ook  de  Grieken  in  ’t  gemeen,  af  hellende 


van  HOLLAND.  29 


gebergten  en  breede  heuvelige  vallei  jen  be-  MtT 
minden  ; dat  de  Romeinen  naderhand  Horti 
Penfiles , af  hellende,  hangende  Hoven  noem-  Ard* 
den,  die  bijzonder  It alten  eigen  zijn.  HierLHoüi  ' 
van  daan  zijn  dan  oorfpronkelijk  alle  die 
bijzondere  benamingen  die  tot  heden  toe, 
niet  alleen  in  Hoog  Duitschland , maar  ook 
bijzonder  in  Neder  Duitschland , en  dui- 
delijk in  ons  Vaderland  bekend  zijn , op  Ste- 
den , Dorpen  en  Gehuchten , maar  wel  bijzon- 
der betrekkelijk  op  de  oorden  waar  den  Land- 
en Veebouw,  in  deze  (treeken,  plaats  heeft. 

Bij  voorbeeld;  zoo  is  de  naam  van  Bo * Naams' 
hemen  , Bohems  , oorfpronkelijk  van  den  ^ra°dne^ 
zin  van  een  huis  of  land  of  woninge  dieiandfche 
zeker  Volk  verkoos,  hetwelk  zij  Bojehe  streken  uit 
tium  noemden.  Zulk  eene  verkiezing  van  de  verrci" 
land,  huis  of  woning,  bij  eenbosch,  beek , Mensch  en 
rivier , weide  , berg  of  dal , was  dus  nader-  Vee  ont- 
hand oorzaak  van  de  benaming  der  bijzon- ftaaQ* 
dere  Landen  of  Vrijdommen  der  Stamvade- 
ren, die  Duitschland  bevolkten,  en  dien- 
volgens bouwden  zij  volgens  tacitüs,  stra* 
bo,  HERODOTus  en  vele  anderen,  geene  ge- 
regelde Burgcen , Steden  of  bemuurde  Vrij- 
dommen , maar  hunne  woningen  waren  ver' 
fpreid  bij  en  omtrent  het  kamp  of  de  (treek 
lands,  die  zij  met  hun  eigen  Vee  en  Have 
befloegen  , of  die  zij  tot  hun  akker,  zaai- 
of  maailand  benoodigd  hadden,  het  zij  dan 
in  verhuisbare,  tenten  of  wel  op  ge  (lagen  hut- 
ten van  riet  en  bladerdaken,  dat  zeker  het 
natuurlijkfte  was,  en  bij  de  Drentfche  Vol- 
keren niet  allen  nog  is,  maar  ook  in  gansch 

ƒ*/- 


3o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 

1.  Hoofdft. 


Holland , West - Oost  en  Zuid  Vriesland , 
ja  overal  heden  blijkbaar  is  in  de  ontelbare 
menigte  van  Boerderijen,  Havezaten,  Hoe- 
ven , Hoven  , Grietenijen  , Bruiken  enz. , 
zoo  als  betoogd  is. 

Doch  ook  alle  zulke  Woningen  , Vrij- 
dommen en  Landbezittingen  verkregen  in 
het  vervolg  van  tijd  en  verandering  van  di- 
ftriél  , ook  bepalingen  van  diftriét  of  be- 
bouwde landftreek  , het  zij  een  vrijdom* 
een  huisgezin , een  gedacht  bij  een  b'cef, 
en  anderen  zich  vermengden  in  den  bloede 
door  huwelijk  en  bondgenootfchap.  Elke 
vrijdom , elke  vermenging  van  Vee  en  Have 
bekwam  eenen  bijzonderen  naam  naar  de  gele- 
genheid en  omstandigheid  der  plaatfe;  toe 
dat  zij  eindelijk  in  zulk  een  bondfehappelijk 
vrijdom  algemeene  befchermplaatfen  ter  ver* 
dediging  regens  jaloerfche  en  heerszuchtige 
naburen  of  uitheemfche  vijanden  bouwden. 
Zulke  gedichten  wierden  dan  Burgt , Borg • 
ten,  Tooren , Kasteden  genaamd,  van  ge- 
bakken of  gegraven  deen  gebouwd,  die  als 
vestingen  tot  borg , borging , berging  der 
Vee-  en  Landbouwers  dienden  als  zij  voor 
den  vijand  of  de  hooge  vloeden  uit  hunne 
leeme  hutten  en  riete  daken  moesten  vluch- 
ten , waar  van  ook  zulke  Burgten  meest  op 
hoogtens  getimmerd , Vliebergen  genaamd 
wierden.  Zulke  Burgten  zijn  dus  meestal  de 
naams- oorzaak  onzer  Sneden  en  Dorpen,  niet 
anders,  dan  om  de  eigenlijke  gemeenfehappen 
der  Landbouwers , Akkerlieden  , Visfchers  , 
Jagers  en  ontellijke  anderen  aan  te  duiden. 


van  HOLLAND.  31 


Hier  bij  voege  nog  een  kleene  uitftap ; HET 
mmelijk,  dat  onze  oude  Landzaten,  en  nogRÜNDVEE# 
heden  onze  tegenwoordige  Ingezetenen,  hij  I.  Afd. 
zij  Boer,  Edelman  of  Koopman,  van  welk  Hoofdft* 
een  rang  of  Haat  hij  zij,  behoort  tot  eenert  1 an^. 
of  anderen  Vrijdom  , Burgt  of  Stad,  door Burgten. 
onze  Voorouderlijke  Veehoeders  en  Land- 
bouwers gedicht,  waar  van  dan  nog  cntel- 
lijke  Heerlijkheden , Dorpen  , Vlekken  eh 
Steden  getuigen.  Bij  voorbeeld  : Rhiins * 
burg  , Britte?iburg  , Valkenburg  , Foro 
Bargum,  Voorburg , Kronenburg , Meer- 
burg , Middelburg  , Metelloburgum.  In 
Duitschland  zijn  er  ock  eene  menigte,  en 
wel  inzonderheid  die  op  vrijdom  betrekkelijk 
zijn , als : Freiburg , Vrijburg , Maegdeburg , 
Marpurg  of  Marburg , en  ontellijke  ande- 
ren. De  Franfchen  hebben  eene  menigte 
Bourgen  ; in  één  woord , een  Burgt  of 
Bonrg,  bij  de  Latijnen  Arx , Ar  ca,  ( Kas- 
teel ) enz.,  was  een  ronde  of  vierkante  hoo- 
gen  toren,  of  een  hoog  en  fterk  bemuur- 
den  omtrek  gronds , waar  in  binnen  zoo  veel 
ruimte  was  , dit  er  een  goed  getal  gewa- 
pende manfehappen,  en  des  noods  de  inge- 
zetene Landlieden  met  hun  Have  en  Vee  voor 
een  tijd  konden  huisvesten  en  befchermd 
worden,  en  dus  zulk  een  Burgt,  eigenlijk 
Borg  of  Borgt , een  borgtogt , waarborg 
voor  hen  was ; en  in  dien  zin  was  elke 
Landzaat  een  Borger , Burger  van  zijn  Vrij- 
dom , en  de  door  het  Vrijdom  verkozene 
oudfte  en  vertrouwdlle  was  de  Burgmees- 
ter , Borgmeesier , die  voor  de  Burgers 

borz 


HET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 

I.  Hoofdft. 


32  NATUURLIJKE  HISTORIE 

borg  was  : de  Romeinen  gaven  de  zul  ken 
den  naam  van  Conful  of  Bulenta , dat  zoo 
veel  zegt  als  Raadsheer , Raadsman , Borg 
en  Raadsman  der  Burgers . Hier  van  is 
de  hedendaagfche  verkiezing  om  voor  Burge- 
meester , Raad  of  Borgmeester , het  woord 
Municipaal , Municipaliteit  te  gebruiken, 
om  dat  Municeps  volgens  papilius  §.  1.  de 
verb . fig.  wordt  gezegd : die  eere  en  gaven 
deelagtig  is , die  in  een  Stad  voor  Bor  • 
ger  , Burghman  aangenomen  wordt  als 
deelachtig  aan  alle  Burgerlijke  Privile • 
gien , ^ moet  volgen  der  plaats 

daar  hij  Borger  is  ende  woonachtig  ; of 
in  dien  zin  die  naam  beter  is  als  die  van 
Borg  , Borgtogt , Bor  ge , Burgemeester , 
laat  ik  voor  het  vrije  Borg  en  Burgerregt 
over;  gelijk  ik  hier  met  reden  de  overbren- 
ging der  ouden,  op  Greeve  Gr  ave,  Feld • 
heerqn  , Princen  der  Vrijdommen , die  men 
Bor gjgr even , j Burgt graven , Burgi  - comes  , 
Burg  Hertoog , Bar  oen  enz.  op  de- 

zelfde oorzaak  toepasfe.  Over  de  ontellij* 
ke  andere  afleidingen  van  fteïn  of  jleen , dat 
insgelijks  zekere  volksflerkte  beteekent,  wil 
ik  liefst  niet  uitweiden  ; ais  Tsfelflein , Hol* 
fleiny  te  Leyden  vooral  V Graven  (jein  of 
j leen , dat  volftrekt,  zoo  wel  als  den  Burgt, 
het  overblijffel  is  van  de  Burgi  comes , 
Burggraven,  Burgheeren  der  Stad  Leyden , 
van  die  tijden  af,  dat  Holland  en  Oud  Ba • 
tavien  door  Veehoeders,  Herders  en  Vis* 
fchers  bewoond  wierd , en  zeker  nog  is 
Leyden , het  oud  Lugdunum , als  nog  de 
' Hoofd- 


VAN 


HOLLA 


N D. 


S3 


Hoofdrad,  Burgt  en  Borg  der  beroemdfte 
Veehoeders,  als  ook  van  Rhijnland,  ja  van  RUNDVEï* 
gansch  Nederland , en  benevens  hare  zus  i Afd. 
terilad  Delft , namelijk  Rhijn  en  Delfland , 1 Hoofjft, 
die  van  geheel  Europa  Ook  is  zeer  zeker 
Rhijn  sburg  {Rhencbnrgum-}  voor  zulk  een 
Belchermburg  der  Bataven  te  houden. 

Na  deze  uitfrap,  die  mij  als  Leydfchen  Bijnamen 
getrouwen  Burger  en  regtfchapen  Bataaf  op  ^epB,^ar^ 
het  harte  lag,  heb  ik  nu  voorts  nog  temenenH*u 
vervolgen  met  al  zulke  benamingen , die  uit  gen. 
de  Plaatfen*  Oorden  en  Landilreken  zelve 
oorfpronkelijk  zijn,  of  ook  zijn  ontleend 
van  Planten,  Dieren,  G onden  enz. , als  die 
van  Wald)  IVoud  of  Bosch , bij  voorbeeld; 

’s  Blartogenbosch , Schaekerbosch  , H'aeg- 
bosch , Zwartwald  , Groenwa’d , Groen - 
woud,  Abswoude , Zoeter  v/oude , Grijps • 
wonde , Hazaartswoude  ■;  die  van  houtrijk* 
Haarlemmer  en  Alkmaar  der  hout , Berk- 
hout; die  van  hage,  V Gr  ven  'of  V Gr^- 
venhage , CcpPenhage , Meinershage , 
kershage ; welke  laatften  naam  den  doorlet- 
terden en  in  ’s  Lands  oudheden  zeer  erva- 
ren  Heer  a.  bakker  aan  dat  bekoorlijk 
oord , digt  bij  IVasfenaar  , fchijnt  gege- 
ven te  hebben,  en  in  der  daad  is  hetzel- 
ve docr  deszelfs  nagelatene  Dochter,  Me- 
jufvrouw  clapa  bakker,  tot  zulk  een  trap 
van  volmaaktheid  gebragt , dat  ik  * in  mijn 
leeftijd,  meer  dan  anderhalf  uur  gaans,  zoo 
niet  meer.  in  den  omtrek  de  woeste  dorre 
duinen  rot  een  bewoonbaar  en  boom  - en 
veerijk  oord  heb  zien  hervormen,  zoo  dat 
zelfs  in  hetzelve  verfcheidene  Woningen , 

C Stal- 


34  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  Stallen,  Tasfen  en  Schuuren  met  Arbeiders 
rundvee  en  Huislieden  gevonden  worden,  in  dicr- 
i.  Afd.  voege  dat  deze  natuurlijke  Landerijen  vol- 
l.  Hoofdft.  maakt  het  denkbeeld  van  een  oud  Bataafsch 
Vrijdom  vertoonen.  Dus  zijn  ook  in  dit 
opzigt  vooral  niet  over  te  (laan  de  uitge- 
breide Landen,  Zanden  en  Weiden,  Wo- 
ningen, Bosfchen,  Koekampen  en  Hartekam- 
pen,  die  nog  heden  ten  dage  als  kleine  Re- 
publieken in  de  Republiek  zouden  kunnen 
aangemerkt  worden.  Bij  voorbeeld , onder 
Hillegom  en  Lisfe , de  Landerijen  van  wij- 
len de  Douariere  van  hogfndorp;  ook  zijn 
de  Duinen  van  Raaphorst  door  deszelfs 
bezitter,  den  Heer  twent  van  Raaphorst , 
tot  een  heerlijk  oord  en  als  vrijdom  hervormd , 
meer  dcrgeliike  uitgebreide  bezittingen  van 
verfchillende  Huismanswoningen,  Weiden  en 
Boerderijen  aan  den  anderen  verheelt,  en  aan 
eenen  Landman  of  Havezaat  behoorende , aan 
welke  ook  dan  bijzonder  de  vrijdom  van  jagt 
of  eigen  erf  gegeven  werd,  zijn  er  ook  elders, 
tot  in  Noordholland  toe,  terwijl  aan  velen  ook 
beteekenende  namen  gegeven  wierden,  naar  de 
gelegenheid  en  oorzaak,  het  zij  die  op  den 
grond,  het  bedrijf,  of  de  bewoning  van  dieren 
betrekking  hadden ; als : Hartekamp , om  dat 
men  er  een  kamp  voor  Harten  had , Schapen - 
veld.  Konijnenberg^  meer  anderen,  waar 
van  dadelijk  nader. 

Bijnamen  Maar  allerbijzonderst  zijn  op  ons  onder- 
van  Koe  werp  toepasfelijk  de  namen  van  Koet  jen  , Koe - 
kampen,  kamp , Koeham  , Koemient  Koeven  enz. , zijn* 
de  ven  de  beteekenis  van  eene  vlakke  Weide , 
in  een  bogc  of  inham  liggende , waarvan  Inham 

/ bij 


van  HOLLAND.  35 


bij  KiLiAAN , en  hec  Woordenboek  van  jan 
plant  vn  moer  as  ft  ge  Welden  ; Ven  - of  Veen - 
weiden,  waar  van  daan  ook  de  naam  van 
Veengrond , Veenweiden  , Moer grond , Moe- 
rasgrond, Palus  Paludus , Palus  Bitami- 
nojus , en  dus  als  men  eene  Koeweide  op 
dien  grond  had,  bekwam  die  den  naam  van 
Koeren , zoo  veel  als  Koereen;  gelijk  ook 
nog  heden  allerlei  gewasfen , op  Veengrond 
geteeld,  dien  raam  voeren;  als:  P'enne* 
kool , Veenkool , Venhooi , Veenhooi  , dat 
bij  uitftekendheid  onder  den  naam  van 
hooi  bekend  is,  en  daarvan  ook  hec  hooijen 
op  dat  Land  Venhooijen , zoo  als  in  een 
ander  opzigt  Benthooi , van  Bent  gr  as , £ƒ/• 
terkooi , Uiterwaardhooi , Duinhooi , Horst , 
Hooihorst , Boekhorst , Binkhorst  enz. , 
waarvan  in  het  vervolg  nader.  Omtrent 
de  verdere  naams-  oorzaken  van  Land-di- 
flriélen  weten  wij  dat  er  zeer  velen  hunne 
afkomst  hebben  van  de  bezitneming  der 
zwervende  Volkeren  zelve;  als:  Katwijk, 
wijk  - of  verblijfplaats  der  Katten;  Noord - 
wijk , Norenwijk , /F/;#  Z^,  Berer - 

wijkn  Wijk  te  Duur  ft  ede : voorts  die  van 
Drecht  of  Landfcheiding ; want  D recht 
betcekent  zekere  wijk  of  open  plaats , pleit* 
of.  markt  ( Forum  ) ,•  Dordrecht , Utrecht , 
Mijdrecht , Wieldrecht , en  in  Noord  - Hol- 
land geheel  Drechterland ; voorts  van  dam  : 
Amfter  dam , Rotter  dam , Schiedam , Zaan - 
, Spaar ndam  , Maasdam  enz.;  van 
Meeren , V Heien , Dijken  , zijn  er  eene  me* 
nigte,  welke  allen  bij  hadrtanus  junius  in 
zijn  Batavia  kunnen  nagezien  worden.  Alle 

C 3 wel* 


HET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 

I.  Hoofdft. 


s 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 


,:iT  welke  Landnamen  niet  anders  zijn  dan  gedenk* 

rundvee.  narncn  ^er  Volkeren  die  deze  Landen  in  bezit 
I.  Afd.  hadden,  en  die  naderhand  tot  Steden  en  Pro* 

1. Hoofdft.  vintien  zijn  hervormd.  Dan,  men  fta  mij  als 
Natuurkundige  nog  een  uicftap  toe,  betref- 
fende de  rangfchikking  uit  de  Natuur  ontleend. 
Naams-  Die  namen,  welke  uit  het  rijk  der  Delf- 
oorzaken  ft0ffen  zijn  ontleend,  komen  juiat  overeen 
keF  verrel- mec  den  aai*d  der  gronden  van  ons  Land. 
zingen  en  Zoo  vindt  men  ten  aan  zien  van  de  aarde: 
gronden.  Aardenburg , Aardland , Aard  en  Zand ; 
van  Zand:  Zcindvoort , Zandwijk , Zand- 
vliet, Zand  en  Duin , Stuivezand;  van 
veen:  Zeenoord , Amfielveen  , dat  is  een 
Veen  aan  den  Amftel , Aarlanderveen , 
Land  aan  Aarde  en  Veen , Schieveen , Veen 
aan  de  Schie,  ïVaverveen , Roelof aartgens* 
veen , van  Geest  - of  fchrale  Landen : Oest - 
geest , Geestgrond , Ade geest , Poelgeest, 
als  gedeeltelijk  poel  en  geest , zoo  ook 
Rhijngeest  enz. ; voor  Oehr  of  fteenachtige 
gronden  : Keiduin  , Steenberg  , Tzerlo  , 
Schor  duin,  Oerveld , Roestenberg  — De 
benamingen  van  Broek,  Broekland  en  Moer 
zijn  ontellijk;  als:  ’s  Gravenmoer , Moer - 
veen  , Broek  in  Waterland , Polsbroek , 
Meerbroek  enz.  Deze  namen  komen  fchier 
bij  elke  voornoemde  en  nog  te  volgene  bij 
zulk  eene  menigte  voor,  dat  wij  er  veelligt 
eene  Alphabetifche  lijst  van  zouden  kunnen 
öpftellen  ; doch  daar  die  telkens  voorko- 
men, zullen  deze  bijnamen  genoegzaam  doen 
zien,  dat  ons  Land,  en  wel  bijzonder  met 
betrekking  tot  het  Planten-  en  Dierenrijk, 
deszelfs  moerasfigen  aart  zal  bevestigen. 

Met 


van  HOLLAND.  37 


Met  opzïgt  nu  van  de  planten  en  bco  HE'i’ 
men  , komen , behalven  die  van  Boomgaart , RUNDVEt* 
Akker , //(?ƒ  enz.,  bijzonder  voor  die  van  I.  Afd. 
de  Boomen;  als:  Eikenduin  of  Eikelduin  ,1‘liooïd^» 
Beukenberg  , Boek  - of  Beukhorst , Naams- 

ken  hout , Berkhout , Lindenhorst , Tpen - £3^00- 
, Appeldoorn,  Appelboomgaart , Doorn - men  en 
duin.  IV Jet  betrekking  tot  andere  Planten : Planteoo 
Rietveld , Liesveld , Biesbosch , Krooswij k , 
Klaverwei , Mosch - of  Mor  s cal  and , Ha- 
verkamp, Koor n dijk,  Stoppelw aar d , Kool- 
akker.  Akkerland , Bloemendadl , Bent - 
Rozeveld,  Bramenburg,  en  vele  an- 
deren. 

Voeg  hier  bij  de  afdamming  der  menig-  Namen 
vuldige  namen  van  Vrijdommen,  die  nog  he- 
den  onder  ons  zijn,  en  Kreupelbosch , offthem 
liever  allerlei  klein  Geboomte,  ( ƒƒ«- 

?«//«  tantum  frutices  proferens  ; virgulta , 
dat  is  klein  laag  geboomte;)  voortbrengen, 
of  voortgebragt  hebben ; bier  van  frutelam  , in 
het  Fransch  //>*  />ģ/#  (T  Arbriceau , dat  wij 
in  oudHollandsch  Horscht , Horst  noemen, 
zoo  als  Bink-  en  Boekhorst , Zandhorst 
en  meer  anderen ; welke  ftreken  in  der  daad 
vol  Brem,  Kruipwilg,  Lagewilg,  Braam- 
-boschjes  en  Hei  overdekt  zijn  ; zoo  ook 
Heiland,  Braamherg,  Berkenhei,  Berk- 
Jiey , en  dergelijken  meer.  Naams- 

Omtrent  de  Dieren  is  het  niet  minder.  00r2aken 
Bij  voorbeeld , omtrent  de  Visfen  en  Water-  fca^nVls* 
.dieren,  Aalsmeer  en  Spieringmeer , na  het 
water  waar  men  veel  Aal,  Paling  of  Spie- 
ring vangt;  wijders  Visvliet  , Schollevaart , 
Scbilperoort , Roggeplaat , Haringvliet , 

C 3 Scheh 


HUfODVEE. 

I.  Afd. 

I.  Hoofdft. 

Namen 
na  Gevo- 
gelte. 


Namen 
naar  viet 
voet!  ge 
Dieren. 


S?  NATUURLIJKE  HISTORIE 

Sthellevïsmeèr , Poeldijk , Smelfenflrand , 
Mosfelfchorre , Krabben  dijk , Kikkerpoel , 
enz.  Van  het  Gevogelte  zijn  ontleend: 
/irentsberg,  Valkoord , Valkenburg , /^/£- 
ö0g,  Reiger sbosch , Reigersberg , Duiven- 
voorde Duivendregt , Duivenvlugt , /Az- 
nekamp , Vinkeveen , Vinkeveld , Eende - 
of  Endepoel , Ganzenoort , Koolwijk,  van 
het  kooijen  op  Eenden  ontleend,  R^veftein, 
Raveif^berg  , Crajenhof  enz  Eindelijk 
wegens  de  viervoetige  Dieren,  zijn  dezelve 
naamsoorzaken , nog  alzoo  aanmerkelijk,  en 
wel  bijzonder  tot  die  Dieren  betrekkelijk , die 
ons  aanleiding  gegeven  hebben  om  dezen  uitftap 
der  Naamsoorzaken  te  betreden  ; te  weten : het 
Rundvee  of  de  herkaauwende  Dieren : of  die 
natuurlijk  in  het  Land  gevonden,  of  wel 
door  de  bezitnemers  aangefokt  wierden. 
Zoo  vindt  men  vooreerst  de  nartiurlijkfte 
naamsoorzaak  van  Caninefaten , Conijnen - 
vatters  : dat  duidelijk  zegt  Conijnenvan- 
gers,  welke  Dieren  in  Batavien  overvloe- 
dig waren  en  nog  2ijn , hier  van  Conijnen - 
berg,  Conijnenduin , Conijnzand , Hazen- 
berg , Hazeveld , zoo  ook  Vosfevelt , 
meer  , IVolvenberg , Muizen  oor  t , Honds - 
bosch , en  ontellijke  meer.  Dan  bepaalde- 
lijk tot  het  herkaauwetid  Vee  zijn  nog  zeer 
velen  bekend  , van  de  Harten  - of  Rhee- 
beesten , Hinden  en  Runderen  ontleend ; zoo 
zijn  inzonderheid  opmerkelijk  de  namen 
Harteveld , Hartekamp , Hamwijk  , Hart- 
wond, Hindelopen , bij  uitnemenheid  is  be- 
kend onder  de  naam  van  Hyrcinia , als  be- 

tedr 


van  HOLLAND.  39 


teekenende  het  IVoud  der  Hartebeesten , een 
Woud , Bosch  of  Hout , waarin  Hanebees- 
ten  ( Hircij  weiden;  gelijk  de  Keizerlijke 
Schrijver  uitdrukkelijk  onder  de  Dieren 
van  Duitschland , en  vooral  ook  Neder - 
Duitschland  , de  Hartebeesten  en  Woud* 
Stieren  befchrijft , als  aan  dat  Gewest  ei- 
gen , waar  van  dadelijk  nader.  Bij  ons  zijn 
daarenboven  als  nog  in  de  Plakaten  van  de 
Jagt,  de  Hartebeesten  bekend  als  Dieren 
aan  dit  Land  eigen,  dan  dit  tot  de  bijzonde- 
re Befchrijving  dezer  Dieren  behoorende, 
(laan  wij  dit  over,  en  bepalen  ons  bij  ons 
eigenlijk  doel , namelijk  het  Rundvee  of 
den  Veehandel  in  ’t  gemeen.  Ten  blijk  van 
de  natuurlijke  aanfokking  dezer  Dieren, 
komen  vooral  in  aanmerking,  de  als  nog  be- 
kende benamingen  van  Schapenhei  , Scha - 
penwei , Hameloord , Hamelsveld , Rams~ 
kooi , Blaetenberg , alle  ontleend  van  de 
Schapen,  de  Hamels  en  de  Rammen,  ook 
Bokkenberg , van  de  Bokken  en  ander  klein 
Vee,  hier  boven  alrede  aangedipt.  Maar 
vooral  de  namen  van  die  Landdreken,  die 
van  de  menigte  Vee  en  derzelver  Herders  de 
naam  kregen  Zeer  uitdrukkelijk  is  in  dk 
opzigt,  de  naam  van  Harderwijk , als  een 
Vdjk  der  Herders,  Herderswijk  , dat  is  den 
wijk  die  de  Schaapherders  verkozen  hadde, 
als  een  nuttig  verblijf,  en  inderdaad  getuigt 
dat  Gewest  nog  in  onze  dagen  , dat  dit 
Oord  voor  Herders  en  het  aanfokken  van 
klein  Vee , het  gefchiktde  is  van  alle  onze 
Nederlandfche  Provintien,  nademaal  uit  dat 

c 4 ge- 


HET 

rundvee.' 

I.  Afd. 

I.  Hoofdft. 


Naams* 
oorzaken 
van  Land- 
ftreken. 


JlUNDVEE 

J.  Afd. 
iioófdtt 


4a  NATUURLIJKE  HISTORIE 

gedeelte  van  Gelderland , Overijsfel , en 
voor  zoo  verre  Vriesland  daar  ann  grenst , 
de  meeste,  de  beste  en  gezondfte  Wolle 
•wordt  verderf,  gelijk  dit  ook  te  regt  altijd 
in  de  Vignetten  der  oude  en  nieuwe  Land- 
kaarten 'te  zien  is,  alwaar  men,  vooral  in 
die  van  O ver  ijs  fel  en  Gelderland  , meest 
altijd  Herders,  Schapen,  Bokken  en  Geiten 
verbeeld  vind.  Wie  dit  begeere  te  onder- 
zoeken , fla  het  oog  op  de  zoo  ongemeene 
Kaarten  van  menso  alting,  Noütiae  Germ . 
Inferioris , en  alle  daar  op  gevolgde.  Bij- 
zonder ook  de  Atlas  van  blaauw,  en  vrij 
naauwkeurig  op  de  Tijtelplaat  van  de  Te- 
genwoordige Staat  van  Holland , Vries- 
land, enz.  Terwijl  men  in  een  ander  op- 
zigt  in  de  Landkaarten  van  Vriesland , voor- 
al de  Paarden,  waarin  hetzelve  van  ouds 
vermaard  was ; in  die  van  Groningen , de 
Koeijen ; in  die  van  Zeeland  en  Noordhob 
land , de  Vislcherijen , en  in  die  van  Hol- 
land alles  zal  zien  afgebeeld  , hetwelk 
te  zamen  genomen,  middagklaar  aantoont, 
dat  de  natuur  der  Nederlanden  , van  de  eer- 
Be  tijden  der  bevolking  af,  tot  nu  toe , de  be- 
namingen heeft  ontleend  van  het  aanfokken  van 
Vee  en  Lanbouw.  De  Oude  gaven  ook  aan 
zekere  Bergen , waar  op  men  Koeijen  weide , 
den  naam  van  Berg  ( Mons  ) Dal.  N.eritre- 
nus  meld  dat  dit  van  oud-duitfchen  oorfprong 
is,  om  dat  deze  zulke  Koeijen,  Bergkoeijen 
( Montanas ) noemden,  Montanae  grega - 
Vim  in  Montibus  prascuntur , Koeijen  die 
pp  tte  Bergen  grazen.  In  onze  dagen  getui- 
ge» 


van  HOLLAND.  41 


gen  die  nü  wijders  de  namen  van  Koegras , HET 
Koedijk , Koeveld , Osfenberg , Bullebuurt , RüNDVRBi 
Koewei,  Ka  lv  er  veld , allerbijzonderst  is  de  1.  Afd. 
naam  van  Koevenne ,(  ixzbladz  35.  en  nog  in1,  Hoofd^* 
de  Steden  zelven  zi  :n  de  namen  van  Koemarkt , Namen 
Osfenmarkt  , Kalvermarkt  over  bekend : 
in  Amflerdam  draagt  zekere  Straat  den  naam  v 
van  Kalv  er  [trant , zoo  ook  Osjesfluis , om 
dat  de  Vleeshouwers  aldaar  veeltijds  hunne 
C sfen  plaatften.  In  Haarlem  is  bij  uitne- 
mendheid een  Deenfche  Osfenmarkt  be- 
kend. In  de  j Beemfter  de  Bullemarkt.  In 
vele  Steden  dragen  de  Stadspoorten  de  naam 
van  Koepoorten , zoo  als  de  Stad  Leyden 
en  Alkmaar  eene  Koepoort  hebben  , die  dien 
naam  ontleend  hebben  van  de  menigte  Koei- 
jen  die  uit  de  Weipoort , Koeweipoort  en 
Rhijnland , of  de  Koedijk  , in  die  Steden 
ter  markt  komen.  De  Hogewoerdfche  of  Ho* 
gewaar  dj'che  Poort  dier  eerstgenoemde  Stad, 
draagt  in  zijn  front  d'Efpice  ten  dezen  blij  - 
ke,  de  afbeeldingen  van  Koekoppen  , ja 
zoude  ik  van  grootfpraak  te.  befchuldigen 
zijn,  als  ik  zeg,  dat  de  Leydfche  en  ld  elf 
fche  Koemarkten  de  beroemdtle  uit  Holland 
zijn;  doch  hier  van  in  het  vervolg  nader. 

Het  is  hier  ons  oogmerk , om  uit  de  opge- 
melde benamingen  te  betoogen , hoe  en  op 
hoedanige  wijze  de  aanfokking  en  plaatfelij- 
ke  vermenigvuldiging  van  het  herkaauwend 
Vee,  inzonderheid  der  Koeijen , hier  te  Lan- 
de, van  het  begin  der  bezitneming  en  be- 
volking af,  tot  nu  toe,  bewijsbaar  is. 

Het  zij  dan  nu  de  Catten , de  Batavie- 
ren, de  Tendieren,  Marfaten,  Uifipèten , 

C 5 Friz 


42  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  Frifiabonen  en  verdere  Geflachten,  de  eer- 
rundvee.  fl.e  bezitnemers  der  opene  en  onbewoonde 
I.  Afd.  Landen  waren,  dit  is  toch  zeker  en  onlo- 
I.  Hoofdft.  chenbaar , dat  zij  er  zich  met  hun  Have  en 
Vee,  bijzonder  Runderen  en  Schapen,  ter 
nedergezet  hebbende,  ook  daar  naar  die  plaat- 
fen  noemden ; en  dat  wel  zoo , dat  zij , niet- 
tegenltaande  de  moerasfigheid  des  Lands , en  de 
gedurige  vloeden  der  Zee  en  Rivieren , zich 
voor  hun  en  hun  Vee  hoogtens  pp  wierpen, 
om  er  op  te  vlieden,  tot  dat  de  ebbe  en  vloed 
terug  keerden ; en  die  hoogtens  ook  al  door 
bijzondere  namen  onderfcheiden ; hoedanige 
hoogtens  en  vliedbergen  ( Terpen  ) men  nog 
heden  hier  en  daar  in  Holland , IVestvriesland 
en  elders  vind.  ( Zie  boven  over  de  Burgten 
bladz  30. enz.)  Van  dit  zetten, ter  nederzet- 
ten , woonplaats  verkiezen  met  Have  en  Vee  , 
Havezate,  is  als  nog  oorfpronkelijk  en  in  gebruik  het 
woord  Havezaaten , elders,  bij  verkorting, 
yivefaat , hetwelk  in  Gelderland , en  bij- 
zonder in  Overijs  fel  en  Drenthe , als  nog 
beteekent , eene  uitgebreidheid  Lands , waar 
op  zeker  Geflachtvader  of  Eigenaar  oor - 
(pronkelijk  regt  heeft  bekomen , door  het 
regt  der  Natuur  als  eerfïe  bezitnemer , 
' zoo  dat,  uit  hoofde  van  dat  regt,  zulk  een 

eigendom  niet  mogt  vervreemd  worden,  zonder 
toeilemming  der Naastbeftaanden , waar  uit, 
ik  gis , dat  het  regt  van  naasting  als  nog  in 
zwang  is.  In  dien  zin,  waren  de  medebe- 
woners van  zulk  een  Havezaat , geen  ei- 
genlijve  Onderdanen,  maar  Landzaten , 
vrije  Havezaten , dat  is,  die  met  hun  Have 
en  Vee  in  dien  omtrek,  een  Buurtfchap,  een 


van  HOLLAND,  43 


vrijdom  uitmaakte , of  die  , zoo  als  vennekool  het 
uit  TACiTus  te  regt  vertaald , een  vrijdom  RUNDVE** 
hadden,  dat  de  bezitter  volgens  de  regten  I.  Afd. 
van  den  Mensch  bezat , even  als  Inwoners , Hoofdft. 
Landzaten , Havezaten , dat  is,  bezitter 
van  eene  Have,  een  rijkdom  van  Vee,  waar 
van  men  dan  zegt  Have  en  Vee,  en  nog  he- 
den Levende  Haaf,  waar  door  men  dan 
Koeijcn  en  Schapen  verilaat.  Voorts  nu 
nog  Landhoeve , Landhof , ’t  geen  in  nog 
later  dagen , toen  de  oudften , de  Huisvaders 
of  Opperhoofden  van  zulk  eene  Havezaat , 
meerder  gezag  kregen , veranderde  in  Heer- 
lijkheden, GraaiTchappen , Hertogdommen, 
enz.  hetwelk  vooral  in  Duitse  hl  and  het 
eerst  doorging.  Doch  in  Vrieslanden  m Hol- 
land zijn  deze  Tijtels  of  Oppergezag  voeringen 
nooit,  tot  op  deezen  dag , tot  zulk  een  hoogen 
trap  geklommen;  in  Vriesland  zijn  de  Griete- 
nijen , misfehien  van  Grienten , Grientenijen , 
als  zijnde  eene  vereeniging  van  Havezaten  of 
Landen,  binnen  den  omtrek  van  zekere  Grien- 
ten gelegen , afkomftig , en  welke  Grienten  zoo 
veel  zijn  als  Hagen  en  Kreupelbosch,  of 
Grientrijzen  , aan  de  Rivieren  gelegen.  In 
Holland  is  zulk  een  vereeniging  van  Ha- 
vezaten , Heemraadfchappen , Heerlijkheden , 
Riddermatig  en  Leenroerig;  maar  vooral 
tnet  betrekking  tot  bijzondere  Landen  of  Bruikerr 
Havezaten,  thans  genaamd  Bruikers , Boe- 
renbruikers , als  Landen  die  den  Boer  ge- 
bruikt tot  aanfokking  van  Vee  , zoo  ook 
Huismans  - of  Boerenwoning , Boerderij , 

Mer gentalen;  hooger  op,  naar  het  Sticht 
en  Gelderland , Boerenhoeve  of  Hof , Hei - 


HET 

JtUNDVEE. 

X.  Afd. 
b Hoofdft. 


44  NATUURLIJKE  HISTORIE 

hof,  Moeshof  enz.  en  om  dat  daar  veel 
’ Boomooft  valt,  ook  Bogert,  Boomgaard . 
Nog  zijn  er  hier  en  daar  benamingen  van 
Manfen , ' Manfenhoef , dat  zoo  veel  bete- 
kent, als  Mergen , Morgen , Bunder  Lands  7 
waar  van  ook  Bunderhoeye  of  gemeten  , 
een  Hoeven  van  veel  bunderen  Lands,  zulk 
een  Manfe  of  Manfe  -Hof,  wierd  oudstijds 
berekend  op  20  Jugera  of  Akkers , welkeelk 
zoo  lang  en  groot  waren , als  twee  Osfcn  op 
een  dag  konden  beploegen,  zoo  dat  dan  tot 
het  beploegen  van  eene  Manfe,  op  eenen 
dag,  40  Osfen  behoorden,  waar  uit  men 
kan  nagaan,  dat  de  Bezitter  van  Hechts  eene 
Manfe,  al  een  vrij  gegoede  Havezaat  was, 
hetwelk  op  onze  Roede  en  Bunderen  of  ge- 
meten Lands  beraamt,  ook  al  aanzienlijke 
Morgentalen  zoude  opleveren.  Uit  deze  oor- 
zaken ook  nog  eigenlijk  een  Veehoeder  of 
Landman,  in  het  Fransch  Burgert  genaamd , 
want  het  woord  Boer,  dat  wij  al  te  veel  met 
zeker  foort  van  verachting  bezigen,  was 
bij  de  Latijnen  in  hoogachting  , en  onder 
verfcheiden  namen  bekend,  als  Ru  ficus , 
dat  is  Boer,  Bouwer,  bij  de  Duitfchers  eir 
genlijk  Bouwman  , Boerman , Colonus , Land- 
man , Bouwboer,  Agricola , Landbouwer, 
Akkerman , welken  naam  de  eerlte  en  edelfte 
Romeinen  zich  een  eere  rekende  : voorts 
Villanus , dat  juist  tot  ons  betoogde  be- 
hoort, omdat  Villa , eene  Hoeve,  Hoffte- 
de,  Boerewoning,  Landhuis  en  Pachthoeve, 
ook  Suhflantiva , dat  is  eigenbeftaande  Land- 
hoeve beteekende , volftrekt  ons  gezegde 
ftaaft,  en  op  onze  Boerenftand  betrekkelijk  is, 


van  HOLLAND.  45 


Dan  waartoe  dienen , zal  veelligt  iemand  h^t 
vragen  , alle  deze  naatnsoorzaken ? en  vooral  RUNÜVEE* 
zullen  de  hedendaagfche  Vitters  der  oude  1.  Afd. 
Vaderlandfche  kundigheden , die  uitvoerige l*  Hoofdft» 
Werken  verachten  ; vooral  zullen  dezen, 
herhaal  ik , wel  wat  te  vitten  hebben , waar- 
om doch  , zullen  zij  vragen  , zoo  veel 
oudheidkundigen  omttag?  Waartoe  dienen 
de  Bijbelhittorien  der  Aartsvaderen , de  oud- 
tte  der  Veehoeders?  Wat  raakt  ons  in  deze 
verlichte  Eeuw,  wie  onze  eertte  Landbewo- 
ners , Land  - en  Havezaten  waren  ? Welk  be- 
lang hebben  wij  bij  het  verreizen  van  Rund* 
vee,  en  vervelende  uitbreidingen  van  oude 
verhalen? 

Komt  hier , gij  voórbarigen  en  onkundigen ! 
ik  zal  u allen  uit  mijneover  wegingen  en  duchti- 
ge bewijzen  antwoorden;  ik  zal  u fchaamrood 
doen  blozen  over  den  geringen  eerbied , die  gij 
in  deze  dagen  overig  hebt  voor  den  groottten , 
den  dierbaarden  zegen,  die  Gods  Voorzie- 
nigheid  in  den  Veehandel  dezer  Landen  aan 
onze  Voorvaderen  gefchonken  heeft!  Kort- 
om , ik  zal , kan  ik  van  ulieden  Hechts  een 
oogenblik  toel uittering  bekomen  , aantoo- 
nen,  dat  en  Natuur  en  ijver,  door  Gods 
zegen,  dit  Land,  dit  Holland , wat  zeg  ik? 
alle  de  Nederlanden , ja  nog  meer,  gansch 
Dliitschland , door  de  vermenigvuldiging 
van  Vee  - en  Akkerbouw  heeft  groot  ge- 
maakt, eer  nog  de  goud-  en  zilver -aderen 
en  Koopvaardij  bij  hun  bekend  waren,  ik 
ga  over  tot  bewijs. 

Uit  het  betoogde  betreffende  de  overbrenging  t,e^gei 

der  over  de 


BET 

MJNDVEK. 

'i.  Afd. 

I.  Hoofdft. 

Veeteelt 
in  ons  Ge- 
west. 


46  NATUURLIJKE  HISTORIE 

I 

der  Vee  - en  Lonübouw  door  de  Oosterfchc 
Volkeren  in  Duitschland , vertrouwen  wij  be- 
wezen te  hebben  , dat  de  rijkdommen  van  Have 
en  Vee  aan  alle  emigrerende , verreizende , va* 
gebunderende  en  zwervende  Volkeren  der» 
zelver  onderhoud  en  natuurlijk  bellaan  ver- 
fchaften;  en  waarin,  vraag  ik  in  het  voor- 
bijgaan , is  de  bevolking  van  nieuw  ontdekte 
Landen  of  Colonien  anders  gelegen,  dan  in 
de  bevolking  tevens  met  Have  en  Vee  te 
verfterkcn  ? Doch  om  dat  wij  geene  verdere 
hiftoriële  kennis  van  den  oorfpronkelijken 
Veehandel  in  Duitschland , en  gevolgelijk 
ook  in  Neder  - Duitschland , hadden,  dan 
die  of  uit  den  Bijbel  of  uit  de  gefchiede- 
nisfen  der  Oosterfche  Volkeren  kunnen  be- 
redeneerd worden ; zoo  blijft  voor  ons  ten 
duchtigen  bewijze  niets  overig  dan  het  ge- 
tuigenis van  zulke  Volkeren , die  ervaren  in 
het  aanteekenen  van  zeden  en  gewoontens, 
aan  ons  hunne  pergamenten  en  boekftaven 
hebben  overgelaten.  Onder  dezen  worden 
met  alle  regc  als  de  geloofwaardigfte  met 
eerbied  erkent  de  meergemelde  cajus  ju- 
lIüs  caesar,  die  met  eigen  oogen  alles  ge- 
zien , alles  naar  waarheid  en  trouw  dermate 
heeft  opgemerkt  en  aangeteekend , dat  mar- 
CUS  TULLIUS  CICERO  en  AULUS  HIRTIUS 

pansa  eenparig  getuigen,  dat  aan  deszelfs 
aanteekeningen  door  geen  Hifloriefch rijver, 
hij  ware  een  verbeterende,  vermeerderende, 
of  berispende,  nimmer  eene  jota  van  de  waar- 
heid en  getrouwheid  der  zaken  konde  toe 
of  afgedaan  worden.  Deze  julius  caesar 

was 


van  HOLLAND. 


47 


was  dan  het  gene  voltaire  van  den  groo- 
ten  FREDRiK,  Koning  van  P ruis f en , zeide: 

11  voit  tout  par  fes  jeux  £?  fait  fout  par  lui  - mé  me. 

dat  is:  hij  zag  alles  met  zijn  eigen  oo gen , 
en  verrigtte  alles  door  zich  zelven . 

Bij  deze  verhalen  van  caesar  voegen  wij 
nog  eens  corneliüs  tacitus  , Befchrijving 
van  de  Zeden  van  oud  Duitschland , een 
doorluchtig  Romeinsch  Hiftoriefchrijver , van 
wiens  trouwe  en  bondigheid  alle  geleerden 
eenparig  getuigen,  en  waar  van  vondel  te 
regc  zegt : 


Geen  koper  beeldt  hem  uit,  zoo  levende  als  zijn  daden  , 
Met  wereldwijs  geftarnt  van  fpreuken  rijk  geladen  * 

En  Regelen  van  Staatè - welfprekendheid  gepropt. 
Met  wijsheid  herelijk  , en  bondig  en  beknopt. 

Het  is  daarom  dat  wij , nazaten  der  Batavie- 
ren , aan  dezen  tacitus  en  julius  caesar  on- 
ze dankbaarheid  verfchuldigd  zijn,  omtrent 
air  het  gene  wij  nog  nader  met  zekerheid  van 
den  voortgang  en  de  aankweeking  van  Vee- 
en  Landbouw  in  dit  Gewest  weten.  Waarom 
ook  den  voortreffelijken  vennekool  te  regc 
zegt,  dat  wij  zonder  caesar  en  tacitus 
weinig  van  onze  oorfpronkelijke  Landza • 
ten  weten  zouden ; wij  hebben  nog  wel  ken- 
nis aan  de  Reizen  van  antoninus  , aan 
strabo  , vooral  ook  aan  plinius  , ptolo» 
meus  , ortelius  en  andere  Geographen  , 
doch  derzelver  befchrijvingen  van  den  waren 
toeftand  van  oud  Opper  - en  Neder -Duitsch- 
land 


HET 

rundvee; 

I.  Afd. 

I.  Hoofdft. 


48  NATUURLIJKE  HISTORIE 


«ET  land  zijn  zeer  ingewikkeld  , en  niet  zel- 
kündvee.  ^en  veriierd  , of  verdicht.  Hierom  hou- 
I.  Afd.  den  wij  ons  aan  het  gene  wij  met  ze- 
L M®ofdft,  kerheid  hebben  kunnen  weten  : wij  hebben 
ons  derhalve  gehouden  aan  die  vermaarde 
en  waarachtige  getuigenisfen  Voorgemeld, 
en  wijzen  daarenboven  den  Nederlandfchert 
Lezer  naar  de  voortreffelijke  vertalingen  van 
vennekool  en  p.  c.  hooft  , echter  met 
voorrang  aan  den  eerstgdnoemden , als  wiens 
aanteekeningen  en  juistheid  van  vertaling 
iiooFT  verre  overtreffen  , fchoon  hoof^t 
hoofdzwieriger  was;  zoo  dat  wij  geenzins 
aarzelen  óm  te  zeggen , dat  , zoo  venne- 
kool (anders  fenacolius)  zoo  wel  Bur- 
gemeester van  dmfterdam  was  geweest  * 
cn  een’  Hendrik  de  groote  gefchreven  had , 
als  dat  hij  Schoolmeester  te  Maasfluis  was, 
hij  verre  in  juistheid  der  zaken  den  palm 
zoude  geftreken  hebben.  Dit  in  het  voor- 
bijgaan. 

Ter  zake:  beide  opgenoemde,  zoo  oor* 
fpronkelijke  als  vertalende,  ja  zelfs' de  twij- 
felachtige Schrijvers,  vermelden  algemeen, 
dat  bij  de  Duitfehen , uitdrukkelijk  de  Ne - 
derduitfche , de  Overrijnfche  , eindelijk 
bijzonder  bij  de  Batavieren , Frifiabonen , 
Lrierfche , Drentfche  en  andere  Volkeren, 
eigenlijk  Vrijdommen , en  zoo  als  wij  be- 
toogd hebben  , Havezctten  of  Landhoeven 
geene  andere  rijkdommen  , bezittingen  of 
eigendommen  waren  , dan  hun  Have  en  Vee, 
hetwelk  uitdrukkelijk  door  caesar  en  ta- 
ciTüs  gezegd  wordt,  als  zij  melden:  deze 

Vol- - 


van  HOLLAND.  49 


Volkeren  hebben  geen  kennis fé  aan  gouden 
of  zilveren  munte , noch  zilveren  of  RUNDVEB‘ 
den  vaten,  ten  ware  aan  eenige' oude  Ser-  l Afd. 
raters  of  Bigaters , die  bij  haar  door  de  h HoofdlU 
oorlogen  met  ons  bekend  zijn  geworden ; 
(hetwelk  in  onze  Natuurlijke  Hiflorie 
van  Holland  alrede  uitvoerig  befchreven  is* 
met  afbeeldingen  dezer  Munten*)  Wij- 
ders zij  betalen  elkander  met  Vee  , of 
woordelijk,  Koeijen , Schapen  , Geiten  * 

Paarden , Vee  ( Pecora  ) ,•  zij  geven  hutme 
hinderen  ten  Huwelijk  een  Paard,  Jok-  os* 
fen  en  Vee ; zij  geven  aan  hunne  Pries* 
teren  en  Prinfen  een  iegelijk  naar  zijne 
bezitting , gefchenken  van  hunne  have , in 
dier  voege , bij  hunne  Prinfen  en  Oud • 
ften  wederkeerlglijk  den  rijkdom  van  elk 
Vrijdom  vertrouwd  wordt . v 

Daarenboven  melden  de  opgenoemde  Aanmer- 
Schrijvers,  dat  hunne  verkiezing  en  rijkdom  ove* 
van  Vee  niet  zoo  zeer  belfond  in  dé  uitge- 
lezenheid  noch  'fchoonheid  van  Vee,  als  den. 
wel  in  de  menigte ; en  geen  wonder!  want 
daar  dit  Volk  zelve  in  menigte  voortteelde* 
zoo  volgde  noodwendig  ook  de  menigte  van 
Vee  tot  onderhoud.  Veeg  hier  bij,  dat  zij 
de  Vellen  , de  Huiden  en  de  Wolle  van  hec 
Vee  tot  hunne  kleebing  noodig  hadden,  ge- 
lijk zulks  al  mede  getuigd  wordt , namelijk  * 
dat  zij  meest  allen  kleederen  droegen  van 
Beestenvellen , en  ter  ook  hunne  bedden  van 
maakten ; dat  zij  wijders  kunftiglijk  de 
Vellen  der  Bieren  wisten  aan  een  te  hech* 

D ten 


50  NATUURLIJKE  HISTORIE 

rtfT  ten  en  te  fchakeeren ; eindelijk  , dat  zij 
fcoMDvEB.  z»cfo  f'childcn  en  wapenrokken  van  Dieren 
I.  Afd.  bereiden , en  op  hunne  hoofden  de  horenen 
i.  Hoofdft.  en  bekkeneelen  der  Dieren  droegen  ah 
helmetten , hetwelk  een  vreesfelijk  aanzien 
gaf  (*).  Tacitus  meldt  zelfs  van  gewel- 
dige Dieren  uit  de  Noordzee,  wiens  vellen  zij 
bezigden  tot  kleeding;  welke  Dieren  eenigen 
voor  Zeerobben  houden , doch  verkeerdelijk , 
nademaal  er  althans  heden  hier  zoo  nabij  geene 
Robben , maar  wel  Zeehonden  ( Phocaena  ) 
bekend  zijn  , welke  Dieren  zelfs  aan  de 
Zeeuwfche  en  Vlaamfche  kusten  nog  vrij 
menigvuldig  zijn  ; en  het  is  opmerkelijk , 
het  geen  weinige  onzer  hedendaagfche  Na- 
tuurkenners opmerken,  dat  nog  heden  jaar- 
lijks de  Embders  en  eenige  Groninger  Frie - 
zen  ter  Zeehonden  vangst  naar  de  Vlaamfche 
kust  uitvaren,  gelijk  als  ook  nog  zeer  vele 
Friefche  en  Embder  Schippers  of  Boots- 
lieden Kaaijakken  of  Schansloopers  van  Zee- 
hondenvellen, en  meest  allen  bonte  mutfen 
van  Schapenvellen  dragen ; zoo  kenbaar 
zelfs,  dat  deze  Volken,  in  dit  habijt,  in  de 
Landkaarten  afgebeeld  zijn  bij  de  Overijs - 
felfchen  en  hooge  Gelderfchen , CUefsland 
en  Munfler;  en  het  is  als  nog  niet  zeld- 
zaam , den  Boer  en  Boerenknegt  met  een 
wambuis  van  een  bereide  Schapenvacht  te 

vin- 

(•  ) Zie  Nat.  II i flor  ie  van  Holland  III.  D.  de  af- 
beelding op  bl.  45 5. 


van  HOLLAND.  51 


vinden ; dit  kunnen  de  liefhebbers  der  Schil-  HET 
derkunst  overtuigelijk  nagaan  in  de  Schil  *UNDV*t# 
derdukken  der  Kunstenaren  onzer  vorige  1.  Afd. 
Eeuw;  bij  voorbeeld,  in  die  van  nicolaas  I.Hoofdü, 
berghem  , die  meest  Overijsfelfche  Land- 
fchappen  en  Vee  fchilderde,  ziet  men  altijd 
de  Herders  en  Koeweiders  met  een  Scha- 
penvachten-wambuis  gekleed,  de  Vrouwen 
met  korte  rokken  en  keurzen.  In  de  Ta- 
fereelen  van  van  de  velden,  en  vooral  in 
die  van  paulus  potter,  die  meest  Hol- 
landfche  Landfchappen  fchilderden,  vertoon- 
den zij  den  Boer  in  grove  pijen  en  netter 
kleeding,  en  de  Vrouwen  met  langer  rok- 
ken; uit  welke  vergelijking  het  dan  in  ’t  ge- 
heel niet  ongerijmd  is  , te  (lellen  , dat  in 
de  eerstgenoemde  Landen  als  nog  het  over- 
blijffel  der  gewoonten  van  die  kleedij  der 
eerde  bevolkers  te  vinden  is.  Ik  voeg  hier  een 
fterker  bewiisbij,  te  weten,  dat  in  Over  ijs* 
fel , in  Drenthe , en  daar,  waar  Gelderland 
aan  Cleefsland  grenst , als  nog  de  onderlinge 
betalingen  in  ruiling  van  Vee  of  derzelver 
voortbrengfelen , mitsgaders  de  vruchten  van 
den  Akkerbouw  , gefchieden  ; zoo  dat  de 
geen  die  veel  Vee  heeft , en  Boter  en  Kaas 
maakt , deze  gaven  van  zijnen  handel  ver- 
ruilt tegen  Koorn,  Haver,  Gerst  en  Boom- 
vruchten,  die  eenen  anderen  voortteelt,  zelfs  vaQ  y1®*. 
tot  den  Bakker  en  Molenaar  worden  aldus 
betaald;  men  vindt  daarom  in  die  dreken 
ook  het  geld  zoo  derk  niet  in  handen  als 
in  Holland  en  de  Kooplieden  der  andere 

D st  Pro- 


5*  natuurlijke  historie 

Frovintien.  Het  zonde  zekerlijk  een  rijk 
RUNDVEE  Amflerdamsch  of  Rotter damsch  Koopman, 
L Afd.  of  ook  een  met  Zeeuwfche  Rijksdaalders 
b Hoofdft.  gefpekte  Zeeuw , gewoon  ter  Koopbeurze 
te  treden,  en  in  vergulde  koetfen,  omringd 
van  Livreibedienden  , te  rijden  ; die  door 
Kantoorknegts  , Makelaars  , Beunhazen  , 
Kasfiers , Slepers,  Pakkers,  Convooiloo- 
pers,  met  de  hoed  in  de  hand,  zich  eer- 
biedig buigende,  dagelijks  hem  ziet  eerbie- 
digen; — het  zoude,  zeg  ik,  zoodanigen 
vreemd  voorkomen , als  hij  bij  de  vermo- 
gendftenenaanzienelijkften  in  fommige  Steden 
of  Vrijdommen  der  opgemelde  Landen  kwam , 
en  aftrad  voor  twee  groote  Staldeuren , en  in 
plaats  van  een  marmeren  Voorportaal  eenen 
Dorschvloer  * een  Paarden  - en  Koeijenflal 
vondt ; als  de  Huisvrouw  van  een  Burge- 
meester in  een  bruin  ferge  jak  hem  welkom 
heette,  terwijl  zij  met  den  ontblooten  arm 
Boter  kneedt  ; als  hij  de  fiere,  bevallige  en 
welgemaakte  Dochter,  een’  helder  gefchuur- 
den  koperen  Melkkan  op  het  hoofd  dragen- 
de, zag  binnen  treden;  als  hij  den  Burge- 
meester, Schepen , Ouderling, of  vermogend- 
ften  der  Sfede,  onder  den  hooivork  zag  liaan, 
en  als  het  noen  is  aan  eene  en  dezelfde  tafel  met 
zijne  knegts  eeten , eerbiedig  bidden  en  God 
loven;  — zeker,  dit  zoude  zulk  eenen  een 
wonder  zijn,  en  was  het  eene  nieuwmodi- 
fche  vrijheid  of  zedeleerdrijver , hij  zou 
moeten  uitroepen  : hier  woont  befchaafde 
Vrijheid,  Gelijkheid  en  eerbiedige  Gods- 
dienst ! — Indien  ik  met  eigen  oogen , ei- 
gen 


van  HOLLAND.  53 


HET 


gen  gevoel , en  zelfs  meer  dan  loome  drift 
voor  Vrijheid,  deze  dingen  niet  had  opge- RUNDVE^ 
merkt , ik  zoude  het  hier  aldus  niet  te  berde  1.  Afd. 


brengen. 


I.  Hoofdft, 


Dus,  zoo  beredeneerd  als  het  ons  moge-  Natuur- 
lijk was,  de  voortfokking  en  overtochten  lijke  aan- 
van  het  Rundvee  in  onze  Gewesten , be  fokklӤ 

......  1 . van  h<?t 

toogd  hebbende , is  er  tevens  met  de  verrei-  Vee> 
zing  of  emigratie  onzer  eerfte  Landbewo- 
ners, niettemin  eene  verhuizing  der  Runde- 
ren, die  uit  de  natuur  dezer  Dieren  zelve 
oorfpronkelijk  is,  zonder  dat  het  menfche- 
Jiik  vernuft  hier  in  eenig  deel  heeft.  Het 
is  den  Natuurkundigen,  en  vooral  de  Reizi- 
gers, in  allerlei  Gewesten  der  Wereld,  be- 
kend , dat  zij  in  alle  door  Menfchen  onbe* 
woonde  en  onbekende  Landen,  eene  natuur- 
lijke zamenleving  en  verhuizing  van  allerleie 
Dieren  erkennen : dus  weet  men , hoe  de 
Trekvogelen,  velerlei  Visfchen  , ja  Infek- 
ten,  op  gezette  tijden,  met  geheele  benden, 
van  het  eene  Gewest  naar  het  andere  verhui- 
zen , en  alzulke  Gewesten  opfpooren  , waar  zij 
hun  voedfel,  naar  hunnen  aard  en  hunne  natuur , 
best  kunnen  vinden,  als  bij  voorbeeld,  on-» 
der  de  Vogelen:  de  Oije vaars,  de  Zwalu- 
wen , de  Ganzen , Kraanvogels , Vinken , 

Sneppen  enz.  Onder  de  Visfchen:  de  Ca- 
beljaauwen,  Zalmen,  Baarzen,  en  vooral  de 
Haringen,  die  allen  bij  fcholen  verhuizen. 

Onder  de  Infekten , de  Bijen , de  Sprinkha* 
nen,  zwarte  Vliegen  en  ontelbare  andere 
Gedachten.  Maar  onder  de  viervoetige  Die- 
ren zijn  er  even  zoo  vele  doorflaande  blijr 
D 3 ken* 


54  NATUURLIJKE  HISTORIE 

*ST  ken , onder  de  Muizen , de  Konijnen , en 
RUNDVEE. j|^eest  alle  graan-  en  vruchteetende  Dieren, 
I.  Afd.  die  bij  troepen  verhuizen , om  hun  voedfel 
I.  Hoofdft.  te  zoeken  ; doch  onder  geene  viervoetige 
Dieren  heeft  er  eene  zoo  maatfchappelij- 
ke  attroepering,  zamenfcholing  bij  hopen, 
plaats,  4an  onder  het  herkauwend  Vee,  zoo 
Samenle-dat  men  den  naam  van  gr  ex , greges , dat 

Runderen  *s : h°°P  9 bij  hopen  grazen , bijzonder  ook 
’ op  het  Rundvee,  Schapen,  Geiten  enz.  toe- 
past. Immers  ovidius  ondericheid  dit  dui- 
delijk dus:  mille  greges  illi,  totidemque 
pars  altera  per  herbas  pascebant:  dat  is 
in  deze  zin:  duizend  hopen  (namelijk 

groot  vee  ) met  nog  andere  gedeelten , wei  • 
den  in  de  kruiden  of  het  gras . Zoo  ook 
TiBüLLüs  en  douza,  pro  grege  ferre  da - 
pum , dat  is:  ruimfehoots , bereid  dit  voed* 
zei  ( den  groenen  disch  N voor  de  Kudde , het 
Vee . Immers  vindt  men  in  allerleie  onbe- 
woonde Landen , de  Hartebeesten  in  de  Bos- 
fchen  in  troepen  bij  elkander:  de  Schapen, 
Geiten  en  Bokken  vergezellen  insgelijks  al- 
toos elkander,  ook  de  Koebeesten,  wilde 
Stieren  en  wilde  Paarden,  vindt  men  in 
benden  bij  een , daar  men  integendeel  de  ver- 
fcheurende  Dieren,  als  Leeuwen,  Tijgers, 
Wolven , Vosfen  en  Honden , meest  altoos  af- 
zonderlijk, ja  elkander  verfcheurende  vindt, 
hetwelk  men , als  men  het  bedaard  overweegt , 
befchouwen  moet  als  een  blijk  van  de  wijs- 
heid des  Scheppers,  om  juist  door  die  ge- 
zelligheid der  herkauwende  Dieren , als  eene 
eendragtige  magt  en  kracht  tegens  hun  na- 
tuur»- 


van  HOLLAND.  27 

tuurlijke  vijanden , de  verfcheurende  Die-  HFT 
ren , te  Hellen , tegens  welken  anders , wanneer  RUNDVEï^ 
deze  ook  in  gelijke  getallen  vereenigd  waren,  i-  Afd. 
zij  niet  beltand  zouden  zijn ; het  is  dus  over 1 iloofdi** 
bekend,  dat  wanneer  de  wilde  Paarden  en 
hunne  Veulens , door  Wolven,  Leeuwen  of 
Tijgers  worden  aangerand,  dat  zij  zich  dan 
met  de  koppen  bijeen  Hellen,  hunne  Veulens 
in  het  midden  plaatfen , en  met  de  achterhoe- 
ven achteruit  flaande,  zich  verdedigen.  De 
Hartebeesten , en  vooral  de  Koeijen , loopen 
dom  en  driest,  met  ganfche  koppels  en  de 
hoornen  vooruit,  tegens  hunne  vijanden  aan; 
en  het  is  juist  daarom , dat  zij  in  de  wilder- 
nisfen  altoos  in  groote  troepen  bijeen  fcho- 
lende,  ook  aldus  van  het  eene  oord  naar  het 
andere  trekken. 

Deze  optogten  nu,  verplaatfen  dan  ook  die  Natuur- 
Dieren  van  het  eene  Gewest  naar  het  andere , ^gteen°p" 
en  gevolgelijk  zijn  er  ook  in  onze  Gewesten 
natuurlijk  zulk  een  foort  van  wilde  Stieren , 
als  in  het  oude  Duitschland , geweest,  waar 
van  juLius  caesar  gewag  heeft  gemaakt.  In 
latere  tijden  zijn  zulke  wilde  Koeijen  en  Stie- 
ren ook  nog  in  Duitschland  bekend  ge- 
weest. Procopius,  de  Belle  Gothorum  * 
maakt  gewag  van  een  wilden  Stier , die  op 
de  jagt,  door  theodibau),  Koning  van 
Mets  en  Oostenrijk , die  in  het  jaar  548 
leefde,  vervolgt,  een  zwaren  boomtak  in 
zijn  woede  brak*  die  op  het  hoofd  des  Ko- 
nings  vallende,  hem  het  leven  kostte.  In  de 
Bosfchen  van  Bourgonje  zijn  ook  wilde  Bul- 
len bekend  geweest,  die  zij  tam  gemaakt 

D 4 heb- 


5 5 NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  hebbende,  in  overvloed  voortfokten,  zoo  dat 
rundvee.  zjj  ujt  wee}^e  hunne  hoofdharen  en  lig- 
I.  Afd.  chamen  met  boter  fmeerden.  Nu  nog  worden 
I‘  Hoüfdft.  ^ij  jn  jHong,7rijen  en  elders  in  de  aangren- 
zende Landen  gevonden  en  gevangen.  In 
korte  woorden  heeft  j.  jonston,  al  wat  de 
Ouden  omtrend  de  wilde  Koeijen  gezegd 
hebben,  verklaard,  het  zij  onder  de  naam 
van  Urus , dat  van  het  Duitsch  woord  ur , 
dat  is:  wild,  oorfpronkelijk  is,  of  van  Bi * 
Jon , mede  van  oud  Duitfchen  oorlprong,  of 
dat  er  ook  de  Bonafus  onder  begrepen  word, 
als  zijnde,  naar  het  hedendaagsch  gevoelen  , 
hetzelfde  Dier,  doch  van  Gewest  verfchil- 
lend,  van  alle  welke  bij  denzelfden  Autheur 
matig  goede  Afbeeldingen  gevonden  worden , 
en  in  welk  werk  hij  over  de  wilde  Koeijen  dus 
1 fpreekt : Reperitur  in  Sylva  Hyrcinia  Po - 
dolia , Samogitia , Mazovia  & Uungaria , 
dat  is  : zij  worden  gevonden  in  het  Hircijn • 
ceJVoud , nu  nog  het  zwarte  JVoud , daar 
zij  ook  heden  nog  zijn,  in  Padolien , nu 
Groot  Rusland , in  Samogetien , nu  Klein 
Azien , aan  Hongarijen  grenzende,  Mazo- 
via en  Hongarijen , alle  Gewesten  die  on- 
' derling  aan  Duitschland  grenzen , en  gevolge- 
lijk ook  de  Gewesten  zijn  der  wilde  Koeijen* 
die  door  den  tijd  tam  gemaakt,  aan  die  in 
Bataviën  nog  iets  van  hun  ras  overlaten  , in 
welk  opzigt  ook  jonston  er  bijvoege:  Ad- 
fuefcere  ad  Homines  & Manfue  fieri , m 
parvulum  quidem  excepti  posfunt , dat  is: 
eenige  weinige  uitgezonderd , kunnen  zij 
tam  gemaakt  worden , en  aan,  den  Mensch 
gewennen;  dus  is  er  ook  geen  twijfel  over. 


VAN  HOL  L A N D.  57 

of  onze  Koeijen  zijn  ook  gedeeltelijk  af- 
rammelingen van  die  wilde  Koeijen  , zelfs 
zoo,  dat  fommige  onzer  Stieren  en  Koeijen, 
iets  van  derzelver  gedaante  hebben , hetwelk 
uit  de  vergelijking  van  onzen  afgebeelden  Stier 
op  de , in  dit  ftuk  gevoegde , Geflachtplaat 
nagenoeg  is  overeen  te  brengen ; het  on- 
derfcheid  is  alleen  daar  in  gelegen,  dat  de 
wilde  Koeijen  op  de  nek  zwaarder  hoog  gekrul- 
de manen  (juba')  hebben,  die  tot  op  de  kos- 
fem  nederhangen;  voorts  op  den  kruin  tus- 
fchen  de  hoornen,  tot  op  de  ftar , insgelijks 
zware  lokken,  tot  over  de  groote  zwarte 
oogen , wreed  van  opzigt , zoo  dat  de  oogen 
tegen  het  oogwit  fteik  uitpuilen  , de  muil  breed 
gerimpeld,  zwarte  groote  neusgaten,  voorts 
aan  de  kin  een  vrij  groote  baard , voor  hec 
overige  niet  hoog  van  pooten,  echter  de 
voorpooten  hooger , zoo  dat  het  Dier  in  zijn 
voordel  geweldige  kracht  draagt,  fchoon  zij 
de  kop  altoos  duikende  en  als  ftootende  dra» 
gen  ; gelijk  ik  dan  ook  eene  afbeelding , 
op  Plaat  i , mededeel  van  zulk  een  wilden 
Stier , die  men  toen  den  Woud  - Stier 
noemde,  als  zijnde  in  het  zwarte  JV011& 
gevangen.  Deze  Stier  is  voor  eenige  ja- 
ren  hier  te  Lande  te  zien  geweest,  en  ook  is 
dergelijke  door  riddinger,  die  alle  Jagtdie* 
ren  van  het  tegenwoordig  Duitschland  in 
Plaat  heeft  gebragt,  zeer  fraai  afgebeeld. 
ïn  hoe  verre  nu  zulke  wilde  Stieren  en 
Koeijen  bij  troepen  ( gregatim ) vereenigd 
omzwerven  , is-  gedeeltelijk  gemeld , en  komen 
wijders  de  nieuwe  Reisbefchrijvers  met  de  ou- 
de , daarin , overeen.  Het  geen  dit  ten  aanzien 

D 5 van 


HET 

RUNDVEE. 

I Afd. 
I,  Hoofdft. 


HET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 

I.  Hoofdft. 


58  NATUURLIJKE  HISTORIE 

van  ons  Land  ophelderen  kan , is  dat  de  oude 
Duitfchers , en  gevolgelijk  ook  de  Nederduits 
fctiers  en  Bataven , zoodanige  wilde  Koeijen  of 
Woud-Stieren , behalven  dat  zij  die  Dieren  op 
de  jagt  nedervelden , ook  door  list  opvingen  en 
tam  maakten ; hetwelk  zij  op  de  volgende  wijze 
deden:  zij  fpoorden  in  de  Bosfchen  en  de 
daar  tusfchen  liggende  Beemden  of  Valeijen 
het  gewone  ritfpoor  der  wilde  Koeijen  op. 
het  geen  zij , zoo  als  nog  heden  alle  Jagers 
doen , aan  den  indruk  der  pooten  in  de  aar- 
de , ligtelijk  ontdekten , en  daar  de  Koeijen 
van  nature  geneigd  zijn  om  tegen  boomen, 
paalwerk  of  muraadje  met  de  huid  te  fchu- 
ren,  of,  zoo  men  zegt,  te  fchurken,  als 
zij  jeukerig  zijn , of  van  de  infekten  gekweld, 
rappig  ©f  fchurftagrig  worden , en  de  natuur 
haar  geene  genagelde  vingeren  om  zich  te 
kunnen  klaauwen  en  krabben,  gegeven  heeft, 
zoo  verhelpen  zij  dat  gemis  door  het  fchu- 
ren  en  fchurken  van  de  huid  tegen  de  boom- 
(lammen,  zoo  als  onze  Boeren  daarom  in 
hunne  weiden  overal  fchurkpalen  zetten, 
waar  van  in  het  vervolg  nader.  Daar  nu  de 
hoornen,  waar  aan  die  wilde  Koeijen  zich 
fchuurden,  kenbaar  genoeg  waren  aan  de  Ja- 
gers , zoo  groeven  zij  aan  de  eene  zijde  die- 
pe kuilen,  zoo  diep,  dat  er  eene  Koe  in 
vallende , niet  uit  konde  worstelen , daar  na 
zaagden  zij  zulke  boomftammen  zoo  verre  aan 
den  wortel  door,  dat  de  boomftammen  even 
konden  blijven  (laan , maar  ook  op  de  minste 
fchuring  of  aanftoting , braken  en  nederftortte, 
wanneer  dan  een  wilde  Koe  of  Stier  naar 

g* 


van  HOLLAND.  59 

gewoonte  zich  tegen  zulk  een  halfgezaagde 
boom  met  kracht  aanfchuurde , brak  de 
boom  en  ftortte  met  de  Koe  in  den  gegra- 
ven kuil , die  dan  nog  met  zijne  takken  en 
bijftaand  kreupelbosch , de  Koe  belemmer- 
de , behalven  nog  de  takken  die  listig  in  den 
kuil  gevlochten  waren ; de  Koe  aldus  belem- 
merd en  onweerbaar,  wierd  dan  met  ftrik- 
ken,  touwen  en  ketenen  dermate  gekluis- 
terd, dat  hij  niet  fchaden  kon  , en  alzoo 
gevangen  bleef,  tot  dat  zij  gekalfd  had,  en 
allengs  gedweeër  en  vervolgens  geheel  tam 
gemaakt  wierd.  Anderen  groeven  kuilen  in 
bet  open  veld,  en  joegen  dan  de  wilde  Stie- 
ren, door  het  gebrom  van  trommen  en  het 
geweld  van  Honden , die  daar  van  den  naam 
van  Bulhonden  kregen,  tot  in  zulke  gekuil- 
de hinderlagen.  Deze  manier  van  wilde 
Koeijen  te  vangen,  die  bij  de  oude  Duit- 
fchers  plaats  had , kan  men  in  de  Afbeeldin- 
gen van  joNSTON  zien.  Wijders  getuigt  dit 
ook  de  meergemelde  julius  caesar  , die  deze 
wijze  van  wilde  Koeijen  te  jagen  en  te  van- 
gen, uitdrukkelijk  befchreven,  doch  moge- 
lijk zich  vergist  heeft,  door  dit  aan  de  ftijf- 
te  der  pooten , en  het  ftaande  flapen  tegen 
een  boom , toe  te  fchrijven,  waar  uit  dan  ook 
een  zeker  verfchil  onder  de  Natuurkenners 
is  , of  de  bedoelde  wilde  Koeijen , door  hem 
befchreven,  niet  wel  voor  een  Rhenoster 
of  Eland  of  ook  de  zwager  Woud  Ezel  is  te 
houden  , dat  ik  voor  mij  niet  geloof,  maar  hoe 
dit  ook  zij , zeker  is  het , dat  nog  heden  ten 
dage , de  Duitfche  Jagers  in  de  groote  Bos- 

fchen  % 


HET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 

I.  Hoofdft. 


HET 

RUNDVEE* 

I.  Afd. 

I.  hoofdft. 


6o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

. 1 

fchen,  de  wilde  Koeijen,  Zwijnen,  Harte- 
beesten  , Wolven  , Vosfen  en  dergelijke 
woeste  Dieren  , in  hinderlagen  van  diepge- 
graven . met  hoornen  en  kreupelbosch  be- 
dekte kuilen  , vangen  , waar  van  zelfs  ai  van 
ouds  uitvoerige  Befchr  ij  vingen  en  Afbeel- 
dingen, in  de  Prenten  van  a tempeest  te 
vilden  zijn  , bijzonder  ook  in  zeker  oud  Jagt- 
boek  , dat  ik  bezit , tot  b'rancfurt  gedrukt 
AQ.  1592.  met  privilegie  van  den  Roomsch 
Keizer , en  opgedragen  aan  den  Grave  van 
JSasfau  Sarbruck. 

Dit  in  opmerking  genomen  , zoo  is  het 
genoeg  bewezen,  dat  ook  onze  Voorza- 
ten zoo  wel  van  het  aan  dit  Land  natuur- 
eigen  tamgemaakt  Vee , als  dat  gene , hetwelk 
zij  met  zich  overbragten , het  tegenwoor- 
dig gedacht  der  Koeijen  aan  ons  Land  als 
Nationaal  hebben  nagelaten.  Dan,  eer  ik 
van  deze  zonderlinge  wijze  van  Koeijen  te 
vangen  en  tam  te  maken,  afflap,  moet  men 
echter  niet  uit  het  oog  verliezen  , dat 
deze  Dieren  natuurlijk  , alfchoon  zij  niet 
tam  gemaakt  zijn,  evenwel  onder  elkander 
een  foort  van  gemeenzame  zamenfcholing 
hebben;  hetwelk  wij,  met  het  geen  onze 
Voorzaten  in  later  eeuwen  in  de  Oost - en 
West  -Indien  ontdekt  hebben,  volkomen  kun- 
nen ophelderen.  Immers  alle  nieuwe  Reis- 
befchrijvers , die  ons  de  ontdekkingen  op  de 
Kaap  de  Goede  Hoop , die  van  de  West - 
Indïen , inzonderheid  van  Amerika  mede. 
deelen , komen  daarin  overeen  , dat  zij  al- 
daar gevonden  hebben  geheele  koppels  Koei- 
jen, Stieren,  Buffels,  die  alle  jaren  zeker 

foort 


van  HOLLAND.  6t 


foort  van  optogt  namen  van  den  eenen  fïreek  het 
naar  den  anderen.  De  Franfche  Zendelin  RUNDVE** 
gén  in  ,de  JHis/isfipi , in  de  Buono  Ayros  i.  Afd, 
of  de  gezonde  Lucht fir eek  , de  Honduras  Hoofdft. 
en  elders  verhalen  , dat  de  Koéijen  in  die 
ftreken , tegen  den  tijd  dat  zij  Kalven  moe- 
ten, zich  bij  troepen  afzonderen  naar  afge- 
legen oorden,  aldaar  hun  Kalven  werpen, 
en  zoo  lang  vertoeven , tot  de  Kalveren  in 
Haat  zijn  op  zich  zelven  re  grazen ; dat  daar 
na  die  Koeijen  bij  menigte  verhuizende  v op 
dien  verhuistijd  door  de  Amerikanen  wor- 
den opgefpoord  en  gedood  ; latende  de 
Kalveren,  die  op  haar  beurt  ook  weer  voort- 
telen , gerust  aanfokken  , tot  dat  deze  op 
haar  verhuistijd  insgelijks  worden  gejaagd  en 
gedood. 

Hoe  deze  oprogten  der  wilde  Koeijen  ge- 
fchieden , wordt  zeer  naauwkeurig  verhaald 
door  de  Franfche  Misfionarisfen  l.  p.  hen- 
nepin  en  de  la  borde  r in  hunne  Reisbe- 
fchrijvingen  van  een  groot  gedeelte  van 
Amerika , de  Caraïbes  en  Antillifche  Ei- 
landen , bij  den  Botkverkooper  van  der 
aa  te  Leyden  in  8vo.  1704  in  het  licht  ge- 
geven : zij  melden  onder  anderen , dat  de 
Koeijen  jaarlijks  , na,  het  verloop  der  fai- 
foenen , het  zij  noord  - of  zuidwaarts  trek- 
ken , of  ook  oost  - of  westwaarts  , na  dat 
het  climaat  hen  gunitig  is : dat  deze  optog- 
ten  in  eene  groote  menigte  en  regelmatigen 
trein  gefchieden:  alle  achter  den  anderen, 
de  Stieren  en  jarige  Koeijen  vooraan , de 
Pink  - Vaarzen  en  Kalveren  in  het  midden , de 

Vaar* 


6 2 NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

HUNDVEE. 

I.  Aft\ 
I.  Hoofdft. 


Over- 
brenging 
op  ons 
Land. 


Vaarzen  achteraan,  en  zoo  vervolgens,  in 
diervoege  en  in  zulk  eene  menigte  , dat  vol- 
gens het  getuigenis  dezer  Reizigers , er  dik- 
wijls eene  trein  is,  die  meer  dan  een  mijl 
gaans  beflaat ; waaruit  zij  dan  op  goeden 
grond  de  iterke  vermenigvuldiging,  en  het 
zoo  bekend  fterk  vertier  van  Huiden  van 
deze  Runderen  bewijzen.  Zij  melden  wij- 
ders , dat  de  Wilden  van  Amerika  dezen 
aard  der  Runderen  wel  kennende , ook  zor- 
gen , dat  zij  dezelven  nooit  geheel  uitroeijen , 
maar  meestal  dezulken  dooden  en  jagen , die 
of  gekwetst,  verminkt,  of  een  zekeren  ou- 
derdom bereikt  hebben ; en  zoo  veel  Melk- 
vee tam  maken  en  zoo  vele  Kalveren  Aag- 
ten, als  zij  benoodigd  hebben  tot  het  on- 
derhoud van  hun  en  hunne  huisgezinnen. 

Laat  ons  nu , geachte  Lezers ! dit  natuur- 
verhaal  eens  overbrengen  op  de  eerde  be- 
woners dezer  Landen,  Hier  ontmoeten  wij , 
volgens  de  reeds  gemelde  echtfte  befcheiden 
der  oudheid,  de  Katten , de  Batten , de 
ïrifiabonen  , ook  de  Brittonen , en  meer 
anderen  , boven  vermeld;  deze  allen  wierden 
in  die  eerde  tijden  door  de  befchaafder  Ro- 
meinen , als  woeste  wilde  Menfchen , ( Barba» 
ren  ) aangemerkt , die , even  als  heden  de  Ame- 
rikanen , van  niets  leefden , dan  van  de  voort- 
brengfels  der  Landen,  door  welken  zij  zwer- 
vende , vagabmderende  ) waren ; maar  wel 
inzonderheid  van  de  jagt  op  wilde  Koeijen  en 
Stieren , van  welker  huiden  zij  kleederen  en 
wapenrustingen  maakten , of  ook  van  visch  en 
gevogelte  ieefden , zoo  als  wij  dit  breeder  in 
, onze 


van  HOLLAND.  63 


onze  Natuurlijke  Hijlorie  van  Holland  HET 
gemeld,  en  hier  boven  verhandeld  hebben.  RÜNDVEE' 

Als  wij  nu  volgens  den  loop  der  Natuur  1,  Afd. 
redeneren  , dan  blijft  er  onzes  bedunkens  *•  Hoofdft. 
geene  de  minfte  twijfeling  over,  om  niet  te 
mogen  vastzeilen,  dat  zoo  wel  de  natuur- 
lijke eigenfchappen  van  het  Rundvee , als  de 
natuurlijke  eigenfchappen  van  den  Mensch, 
ik  zal  hier  eens  ftoutelijk  zeggen,  de  reg- 
ten  van  het  Rundvee  en  die  van  den  Mensch , 
ja  ook  van  andere  Dieren , hebben  zamen- 
gewerkt,  om  onder  dat  wijs  en  voorzienig 
Albeftuur  van  eenen  onnafpeurlijken  Schep- 
per ook  dit  ons  Gewest  te  zegenen,  gelijk 
als  de  Aartsvaderen  en  het  zwervend  Israël 
gezegend  geweest  zijn , en  eindelijk  door 
den  tijd  befchaafder  geworden  zijnde,  zulk 
een  luifterrijk  voorbeeld  van  kunde  en  rijk- 
dom in  Have  en  Vee  heeft  voortgebragt , 
dat  niet  alleen  alle  oude  Natuurkundigen, 
maar  ook  heden  de  nieuwere  getuigen,  dat 
gansch  Europa , Azia , Afrika  en  Ame- 
rika den  Hollandfchen , en  vooral  ook  den 
Friefchen  Veehandel  met  bewondering  eer- 
biedigen. 

Ten  aanzien  van  den  natuurlijken  aard  der 
Koeijen , om  koppelswijze  bijeen  te  fcholen , 
behoeft  men  flechts  in  onze  Vaderlandfche 
Weiden  te  gaan : men  zal  in  den  vrolijken 
tichtendftond,  en  bij  den  ftatelijken  avond-* 

Hond , wanneer  den  Boer  ter  melktogt  treedt 
en  op  den  horen  toet,  of  de  Melkmeid  het 
Vee  aandrijft , alle  de  Koeijen , den  eenen 
na  den  anderen,  zien  volgen,  om  van  Melk 

om* 


\ 


64  NATUURLIJKE  HISTORIE 

1*ET  ontlast  te  worden.  Fen  honderd  of  meer- 
v 'der  getal  Osfen  of  Koeijen  voortgedreveft 
I.  Afd.  wordende,  zorgt  de  drijver*  om  er  één  of 
I.  Hoofd  ft  twee  vooraf  te  geleiden  , en  ftraks  volgen 
Zij  allen : dit  bewijst  den  aard  dezer  Die- 
ren. Maar  iets  dat  ik  bevorens  niet  ligt 
zoude  hebben  geloofd  , is , dat  ik  , Haan- 
de  den  oorlog  in  A°.  1795 , met  eigen 
oogen  gezien  heb  een  drift  van  bij  de 
honderd  jonge  Stieren,  die  naar  het  Leger 
gevoerd  wierden  , en  die  zoo  gedwee  een 
ouden  voortgedreven  Stier  volgden*  als  an- 
ders een  koppel  Osfen  en  Koeijen:  dit  ge* 
zigt  verbaasde  mij,  te  meer,  daar  men  an- 
ders , en  met  reden , hier  te  Lande  de  Stie* 
ren  meest  afzonderlijk  houdt* 

Ten  opzigte  van  het  affcheiden  der  Kal- 
ven, het  Vetmessen,  het  Melken,  het  Slag- 
ten,  het  Lederbereiden  der  Huiden,  het  Bo« 
ter  en  Kaas  maken , in  één  woord , het  zich 
ten  nutte  maken  van  het  Vee*  bewijst  de 
natuur  der  Menfchen:  dit  zullen  wij  bij  de 
hiflorie  van  het  Huishoudelijke  nader  ver- 
handelen , hier  dient  het  flechts  tot  over- 
brenging van  all’  het  gene  tot  dus  verre  we- 
gens de  Natuurlijke  Hiflorie  der  Koeien, 
ren  aanzien  van  het  verreizen  en  voortfok- 
ken in  ons  Vaderland  breedvoerig  is  voor- 
gedragen ; en  dit  zal , hoop  en  vertrouw  ik , 
overtuigen , dat  ik  hierin  de  eer  van  onze 
Landzaten  der  vergetelheid  ontrukt  heb. 

Dan , eer  wij  van  dezen  uitflap  wederom 
totv onzen  ingeflagen  weg,  namelijk  de  voi- 
tooijing  van  dit  werk*  in  het  fpoor  treden, 

komt 


van  HOLLAND.  6$ 

komt  er  nog  eene  bedenking  voor  , waar  het 
bij  wij  een  oogenblik  moeten  dildaan ; te RUNDVEB* 
weten  , of,  dewijl  de  natuurlijke  voortte-  i.  Afd. 
ling  van  het  Vee  ook  zonder  beduur  der  I.  Hoofdft. 
Menfchen  bedaat,  en  bedaan  heeft,  en  dat 
den  Mensch  zelve  aan  die  Natuurwetten 
verbonden  was , gelijk  dit  uit  het  voorbeeld 
der  Araerikaanfche  Runderen  en  Menfchen 
blijkt;  of  hier  uit , om  deze  natuurlijke 
reden  te  beflisfen  , niet  volgt  , dat  de 
verreizende  , emigrerende , vagabunderen - 
de , dat  is  zwervende  Menfchen , zonder 
eenig  met  zich  voerend  Vee  of  Have,  niet 
natuurlijker  wijze  , volgens  hun  inftinkt  en 
gave  des  vernufts  , zich  meesters  maakten 
van  dat  Vee  of  die  Dieren,  die  zij  vonden  in 
vreemde  Landen , Gewesten  of  door  Menfchen 
onbewoonde  Woestenijen;  en  vervolgens  zulk 
woest  en  ongetemd  Vee  met  er  tijd  tam 
maakten  tot  hun  gebruik?  Deze  denkbeel- 
den, bevorens  ter  loops  aangedipt,  vorde- 
ren hier  eenige  opheldering , en  kunnen  en 
moeten  zeer  wel  overeen  gebragt  wordetl 
met  ons  vorig  verhandelde. 

Naardien  men  zelfs  zonder  vooronderdel- 
Iing  weet  , dat  de  eerde  bewoners  dezer 
Landen , de  Katten  , Voorouders  der  Bata- 
vieren, of  Salanders  of  andere  Volkeren, 
dien  als  verbannen  uit  hun  Vaderland,  en 
veel  van  hun  Have,  Goed  en  Vee  verlaten 
hebbende,  als  omzwervers,  van  den  roof  en 
de  jagt  op  Dieren  moesten  leven,  en  dienvol- 
gens geene  geregelde  optogt  noch  verreizing  of 

E me- 


/ 


66  NATUURLIJKE  HISTORIE 

mr  medevoering  van  Vee  hebbende , althans 
zeer  weinig  , zij  evenwel  de  kennis , die  zij 
I.  Afd.  daar  van  hadden  zoo  door  het  natuurlijk  ver* 
I.  Hoofdft.  nufc  ^ als  door  de  opvoeding  onder  hunne 
vorige  Maagfchappen  en  onder  de  Volkeren  , 
waar  van  zij  verbannen  en  van  wier  me- 
dewerking zij  door  wreede  burger -oorlo- 
gen verdoken  waren  ; uitoefenden  op  die 
Dieren,  inzonderheid  op  dat  Vee,  hetwelk  zij 
inde  Wouden  en  door  Menfchen  onbewoonde 
Landen  vonden:  in  diervoegen,  dat  zij',  ert 
hunne  nazaten  na  hun,  de  wilde  Runderen, 
Bokken,  Geiten  en  Schapen  opvingen,  be- 
Tam  ma-  dwongen , tam  maakten  , en  tot  geregelde 
leen  van  kudden  en  als  ’t  ware  tot  zachter  aard  her- 
^ee*  vormden.  * Zonder  tegenfpraak  is  het  der- 
halve , dat  de  eerde  Menfchen  of  Veehoe- 
ders, die  van  het  Vee  leefden  , dat  zelfde 
Vee,  uit  hunnen  natuurftaat  wild,  door  be- 
handeling en  vernuft  tam  gemaakt  hebben- 
de, dit  ook  alzoo  door  onze  Voorouders 
( Aborigines ) verrigt  is. 

Deze  delling  oordeelen  wij  even  aanne- 
melijk, als  die  der  emigratie  met  hun  Vee 
zelve;  en  zeker,  zoo  wij  als  Natuurkun- 
digen redeneren  mogen  en  moeten,  dan  is 
het  bewijs  zeker,  dat  de  tam  gemaakte  Die- 
ren , vooral  de  Huisdieren  en  het  Vee  zulk 
een  doorflaand  kenmerk  van  een  zeker  foorc 
van  ontaarting  van  natuurlijke  woestheid  door 
den  tijd  aannemen:  dat  zij  , zoo  door  de 
verandering  van  behandeling , climaat  als 
voedfel  tammer  en  gedweeër  wordende , ook 
minder  ruigharig,  minder  eenkleurig,  maar 


van  HOLLAND.  67 

integendeel  gemengder  van  kleur , haar  en  het 
horens  worden:  dit  ziet  men  in  ons  heden-  RÜNDVË|' 
daagsch  Hoornvee , doorgaans  ook  in  de  1.  Afd. 
Geitenhokken  en  in  fommige  Schapen;  doch  *•  Hoofdft. 
het  geen  zeldzaam  is , niet  in  de  Hartebees- 
ten  , die  , fchoon  natuurlijk  aan  Duitsch - 
land  behoorende,  echter  nooit  regt  te  tem- 
men zijn.  Dat  de  tamme  Duiven , Kenden  , 
Hoenders  in  alle  Landen  ontaarden,  is  be- 
kend genoeg,  en  van  ouds  bekend  gevveesc. 

Jakob  de  Aartsvader  wist  de  kunst, 
om  gefpikkelde  Schapen  voort  te  doen  te- 
len, door  zekere  rijzen  in  de  drinkbakken 
van  het  klein  Vee  te  leggen , als  zij  in  den 
bronstijd  verhit  waren ; de  Egyptenaren 
legden  zich  toe  om  witte  Koeijen  of  Stie- 
ren aan  te  fokken;  de  Italianen  daarente- 
gen zwarte.  Onze  Natie  is  ook  niet  onbe- 
dreven in  het  aanfokken  van  allerlei  bont. 
Colümella,  zeer  geacht  onder  de  ouden, 
fpreckt  hier  zoo  uitdrukkelijk  van  , dat  ik 
niet  voorbij  kan  , om  hier  zijne  woorden 
over  te  nemen:  Pecudes  pro  regione  Coe- 
lique  ftatu  habitum  Corporis , & ipgenium 
Antmi , & pili  Colorem  gerunt , aliae  for- 
mae  fant  A flati  cis , aliae  Gallicis , Epi* 
roticis  aliae ; nee  tantum  diverfitas  Pro - 
yinüarum  fed  ipfa  quoque  Italiae  parti - 
bus  fuis  difcrepat , ( Colum.  Lib . 6.  C.  2.) 

Dat  is : „ het  Vee  ( eigenlijk  herkaauwend 
„ Vee  } viert  züne  hartstochten  en  driften , 

„ en  verandert  van  ligchaamsgeftalte  en  kleur 
,,  van  haarvacht  , naarmate  het  luchtgeftel 
„ of  climaat  van  het  Gewest,  waar  zij  ver- 

E 2 blij- 


'i 


/ 


(53  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HST  „ blijven:  zoo  zijn  die  van  Afia  van  bij- 
rundvee  ^ zondere  gedaante  , die  van  Gallien  an- 
i.  Afd.  „ ders  , die  van  Epyrus  anders  ; dat  is , 
l.Hoofdft.  verfchillende  niet  alleen  in  ondciTcheide- 
„ ne  Provinciën,  maar  zelfs  in  de  fmaldee- 
,,  len  van  It allen . ” 

In  hoe  verre  dit  zeer  o vertuigelijk  op  de 
Runderen  van  onze  Vaderlandfche  Provin- 
tien  kan  toegepast  worden,  lijdt  geen  twij- 
fel ; imar  om  dat  dk  onderwerp  nader  en 
uitvoeriger  bij  de  befch rij  ving  van  het  te  - 
genwoordig Ras  , gedalte  en  kleuren  der 
Hollandfche  Runderen  zal  verhandeld  wor- 
den, vergenoege  men  zich  thans  met  het  aan- 
gehaalde  , dat  voldoende  genoeg  is  om  ons  te 
brengen  tot  de  bepaling  van  alP  het  geen 
over  de  verreizing  , nacuurdaat  en  voort- 
fokking  van  de  Runderen  tot  hier  toe  be- 
toogd is,  namelijk:  dat  ons  tegenwoordig 
Rundvee  , zoo  wel  door  verreizing , als 
door  verandering  van  climaat,  luchtftreken 
en  Veehoeders  , of  door  toeneming  van  kun- 
digheden , door  onze  Landzaten  tot  een  zo  o 
aanmerkelijk  bijzonder  ras  en  ongemeene 
Schattin-  gedalte  is  hervormd , en  tot  een  grooten 

gen  van  rijkdom  is  aangefokt;  zoo  dat  buiten  de  op- 

Vee.  gemelde  rijkdommen , die  uit  den  Veehan- 
del en  de  Akkerbouw  bij  de  eerde  Landbe- 

woners der  Wereld  voortvloeiden  , heden 
bij  ons  nog  te  tellen  zijn  alle  de  fchattingen 
die  tot  ’s  Lands  welzijn  - in  klinkend  geld 
worden  opgebragt ; daar  zij  , te  weten  de 
eerde  bewoners,  dit  niet  met  goud  of  zil- 
ver, maar  met  Vee  en  de  vruchten  des  Lands 

op- 


van  HOLLAND.  69 


opbragten , en  zoo  aan  hunne  Prinfen  en  Hee-  «et 
ren,  welke  hunne  Heircogers,  Wapentuurs  RUNDVEE' 
en  Befchermers  waren,  een  iegelijk  naar  zijn  1.  Afd. 
vermogen,  Rundvee,  klein  Vee.  Koorn  en l-  Hoofdil. 
Veldvruchten  , ter  handhaving  van  hunne 
Vrijdommen  gaven , of  ter  onderfteuning  van 
andere  Volkeren , of  om  tot  onderhoud  der 
Hrijdbare  mannen  te  doen  dienen ; al  hetwelk 
deze  vrije  Volkeren , met  alle  vertrouwen , 
liefde  en  bereidwilligheid , zonder  eenige 
murmurering,  aan  hunne  Prinfen  en  Hoof- 
den, aan  zulke  Edelen,  Lieven  en  Getrou- 
wen ( zoo  als  naderhand  de  Eertijtels  waren  ) 
onder  hun  toevertrouwden  en  opbragten, 
wier  Voorvaderen,  en  zij  zelven,  de  door- 
flaandfte  blijken  van  moed  en  dapperheid 
voor  hun  algemeen  welzijn  gegeven  had- 
den. 

Deze  giften  en  gaven  in  Vee  voormeld  , Giften 
waren  evenwel , hoe  vrijwillig  ook,  onder- van  Vee- 
gefchikt  aan  zekere  orde  en  bepaling  der 
rijkdommen  van  den  bezitter,  waarvan  het 
getal  van  Vee  of  de  inkomsten  der  Akker- 
bouw bekend  was,  in  diervoege,  dat  de  een 
Haver  gaf  in  de  evenredigheid  van  zulk  een 
loontrekkende  arbeider  , die  dan  ook  door 
den  tijd  en  door  naarstigheid  , in  Haat  kwam 
om  zijn  Vee  en  Akker  te  vermeerderen ; 
dus  was  bij  haar  ook  in  zwang  hetzelve  regt 
der  Priesteren,  Druïden  en  Overllen,  dat 
bij  de  Isra'èliten  Tienden  genaamd  wierd, 
en  hier  van  hebben  nog  heden  de  Tiend  -reg- 
ten , gelijk  ook  ten  behoeve  van  het  gemeene 
Land,  naar  het  getal  van  Hoornvee  of  Paar- 

E 3 den , 


?o  natuurlijke  historie 

HET  den,  het  Hoorn-  en  O orgel  d , hun  beflaan: 
rundvee.  met  die  onderfcheid,  dat  deze  Tienden  of 
I.  Afd.  Lasten  niet  meer  bij  ruiling,  maar  in  baren 
I,  Hoofdft.  gelde  en  verpachting  bij  koop  gefchieden, 
behalven  dat,  zoo  als  gemeld  is,  in  Over  ijs - 
fel,  Drenthe  en  elders,  de  ruiling  in  Vee  en 
Granen  nog  plaats  heeft , en  zeer  zeker  ook 
de  goede  trouw  meer  plaats  moet  hebben, 
als  thans  wel  in  Holland , waar  een  woeke- 
raar gemakkelijk  de  ducatonnen  in  zijn  broek- 
band of  lederen  gordel  kan  verbergen , het 
welk  een  eenvoudigen  Veehoeder  zijne  Koei- 
jen.  Paarden  en  Schapen  niet  doen  kan.  Wij 
gaan  met  ftilzwijgen , ten  minsten  oogluiken- 
de, de  duchtigïte  bewijzen  voorbij  : wij 
willen  niet  fpreken  van  die  vrekke  en  bloed- 
zuigende misbruiken,  die  de  Boeren- Schou- 
ten , Pondgaarders  , Advocaten  en  Procu- 
reurs, van  de  rijkdommen  der  Boeren  maken , 
terwijl  ook  fommige  vrekke  Boeren  zelve  mee 
de  Schouten  heulen  en  veelal  zich  toeleggen 
om  liever  een  botervierendeel  met  befchim- 
melde  Ducatonnen  aan  hunne  erfgenamen  na  te 
laten , dan  rijkdom  in  Have  en  Vee , ten  ware  zij 
Landerijen  en  vaste  Goederen  bezaten.  Onder- 
tusfehen  dragen  ’s  Lands  Wetten  en  Plakaten 
nog  in  deze  dagen  de  kenmerken  der  vrijdom- 
men in  Have  en  Vee,  mitsgaders  dat  der  Tien- 
den en  Landbezittingen  , die  in  hunne  oor- 
fpronkelijkheid , van  den  tijd  der  eerde  Bata- 
vieren, tot  onder  de  Graafelijke , en  ontegen- 
zeglijk nu  nog  onder  de  Oudftedes  Volks,  of 
de  Staten,  beftaan  (want  wat  men  ook  van 
de  overheerfching  en  Sonvereiniteic  der  Gra- 
ven 


van  HOLLAND.  jri 

ven  mogen  zeggen  of  betwisten,  nooit,  ten  «et 
zij  door  ufurpatie , zijn  zij  meesters  geweest  RUNDVEE* 
van  het  natuurregt  der  Vrijdommen  en  Ha-  i.  Afd. 
vezaten  en  derzelver  bezitters  ) die , fchoon  i.  Hoofdft. 
onder  andere  benaming  of  gebruik,  op  eenen 
hetzelfde  Natuurregt  uitloopen;  gelijk  ook 
op  ftraffe  des  doods,  zonder  infchikkelijk- 
heid,  naar  volkomen  bewijs,  een  Koedief, 
een  Schapendief  met  den  dood  geftrafc , ja 
zelfs  die  eene  fpade  gronds  van  eene  fchei- 
floot,  greppel  of  roede  lands,  dat  een  an* 
der  toebehoord,  zich  toeëigend,  voor  lijf- 
Hraffelijk  gehouden , en  de  wet  tegen  alle  zoo- 
danige overtreders,  ten  fcherpfle  gehandhaafd 
wordt.  De  Graven  van  Holland  waren  in  den 
mam  des  Volks , zoo  gelTreng  op  dit  regt , en 
op  de  vrijheid  der  minste  gemeene  Weiden  en 
Vennen,  Steden  , Koekampen  en  zelfs  op  de 
Bezitting  van  Hechts  ééne  Koe  ; of  één  Schaap 
of  Paard , dat  de  rijkfle  Schout  of  Bailliuw , 
ja  de  Adelijkfte  Havezaat,  er  de  kop  om 
verloor,  zoo  hij  den  armften  Boer  in  dit  Huk 
onderdrukte  Zulk  een  vrijdom  en  eigen- 
dom van  Hechts  ééne  Koe  te  bezitten,  en 
ciie  op  gemeenen  grond  te  mogen  weiden, 
heeft  nog  vooral  in  Overijsfel  plaats.  In 
Holland  zelve  vindt  men  aan  den  Duinkant 
^n  op  afgelegene  Dorpen , zelfs  in  de  Veenen , 
meenig  Daglooner  of  Arbeider  , die  één 
Koetje  bezit , waar  van  hij  zijn  huishouden 
onderhoud:,  dit  is  zijn  fchat,  zijn  rijkdom. 

De  geestige  en  fchrandere  cats  fchetst  dit 
voortreffelijk  in  de  vergelijking  van  een  rijk 
Edelman,  die  een  Kind  verliest,  en  een 
Boer,  die  zijn  Koe  verliest.  Een  aller  aan  te* 

E 4 ke* 


7*  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  ningswaardig  voorbeeld  van  de  handhaving 
rundvee.  yan  het  regt  geiTieicje  opzigt,  door 

I Afd  de  oude  Graven  van  Holland ; vindt  men 
I.Jioofdft.  j*n  ’s  Lands  echte  Kronijken  aangeteekend 
van  Willem  , Graaf  van  Holland , de  derde 
van  dien  naam , bijgenaamd  de  goede , in  de 
teregtflelling  van  zeker  Bailluw  van  Zuid • 
Holland , A°.  1336.  waarvan  het  authen- 
tiek verhaal  ? uit  goudhoeven,  hier  op  ne^ 
der  komt:  . 

,,  In  Hendrik  Tden  Ambacht , in  Zuid- 
„ Holland , had  zeker  Landman  eene  uiter- 
„ mate  fchoone  Koe,  van  welke  hij,  zijn 
„ wijf,  kinderen  en  zijn  geheele  huisgezin, 
,,  dagelijks  de  kost  en  voedfel  hadden,  door 
,,  den  overvloed  van  melk : De  Balliuw  van 
„ Zuid- Holland  had  gaarne  deze  Koe, 
,5  doch  hij  kon  die  voor  geld  of  andere 
„ om  Handigheden  van  den  Boer  niet  beko^ 
„ men.  — Wat  doet  de  Bailluw?  hij  neemt 
,,  met  geweld  de  Koe  uit  de  weide  en  Helt 
,,  eenen  anderen  in  de  plaats,  van  gelijke 
,,  haren,  (dat  is  van  hetzelve  bont, ) de 
„ Boer  dit  merkende  en  gedwongen  om  te 
5,  zwijgen ; begeeft  zich  in  flilte  naar  den 
,,  Graaf,  te  Valencijn , en  doet  zijn  be- 
„ klag.  De  goede  Graaf  hoort  hem ; en 
„ dat , ( let  wel , ) voor  zijn  ziekbedde ; hij 
„ ontbiedt  dadelijk  den  Schout  vaq  Dord- 
„ recht , met  den  Bailluw,  dat  zijn  neef 
„ was,  (en  dus  misfehien,  zoo  als  men 
„ zegt,  twee  handen  op  eene  buik.)  De 
„ Graaf  hoort  hem  tegens  den  Boer,  de 
v Bailluw  ontkent  het  niet , maar  zoekt 

„ zijn 


van  HOLLAND.  73 

„ zijne  verfchooning  daar  in,  dat  hij  met  het 
„ eene  andere  Koe  betaald  had.  De  Graaft rundvee 
„ doet  regt,  en  doet  den  Bailluw  twee  hon-  1.  Afd. 
,,  derd  goude  krooncn  aan  den  Boer  bèta* 1 
„ len.  Zoo  dat  dit  gefchil  met  den  Boer 
,,  afgehandeid  was.  Doch,  na  dat  dit  af* 

,,  gehandeld  en  de  Boer  met  zijn  geld  te 
„ vrede  was,  en  dit  verklaard  had,  gelijk 
„ ook  de  Bailluw  , meenende  dat  hij  ont- 
„ Hagen  was , insgelijks  in  het  gewijsde  be- 
„ rustte;  zeide  de  Graaf  tegen  den  Heer 
„ Bailluw:  Gij  hebt  nu  aan  het  regt  van 
„ den  Boer  voldaan , maar  niet  aan  mij , 

,,  die  verpligt  zijt  dezulken  mijner  Die* 

„ naren  te  ftraffen , die  mijne  onderzaten 
„ onderdrukken  , daar  gij  als  Regt  er  hen 
,,  moest  befchermen . Hier  op  deed  de 

„ fiere  Graaf  een  Biegtvader  komen,  en 
,,  deed  den  Bailluw  biegten , verwees  hem 
9,  ter  dood,  ende , (zoo  Haat  er  woorde- 
„ lijk  in  de  Kronijk, ) die  Gr  ave  toogh 
„ zelve  dat  zweer  d tater  fcheide , en  gaf 
„ het  den  Beul  in  handen  om  Juflitie  te 
,,  doen;  fit  ge daen  zijnde , ƒ prak  de  Gra- 
9,  ve  tot  den  Schout , neemt  nu  met  u den 
,,  Bailluw  uwen  Neve  en  begraeft  hem , 

„ en  wacht  u fulx  feyt , op  dat  u der  ge  • 
lijke  niet  en  gefchiede . ” 

Dit  geval  is  in  de  Hiftorien  dezer  Lan- 
den overvloedig  bekend  ; en  onder  den  naam 
van  de  Zuidhollandfche  Koe , bij  de  Zuid- 
Hollandfche  Boeren  gemeen.  Zelfs  zweeft 
mij  in  den  geest,  dat  ik  zeker  Tooneelfpel 
gezien  heb  , getij teld : de  Bailluw  van  Zuid - 
E 5 Hol - 


74  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  Holland . Eene  dergelijke  regtvaardige  regts* 

rundvee  pjegjng  van  karel  fe  Stoute , in  Zeeland , 
I.  Afd.  aan  zijn  Stadhouder,  is  in  het  overheerlijk 
I. Hoofdft.  Stuk  van  p.  verhoek,  mede  over  bekend. 

Bij  ons  onderwerp  blijvende  , zoo  be- 
hoorde dit  verhaal , ware  het  mogelijk , 
eenen  indruk  te  maken  op  onze  hedendaag- 
fche  Schouten , Bailluwen  en  Regters , wel- 
ker fchreeuwende  onderdrukkingen , ten  He- 
mel roepen  om  regt,  daar  niet  alleen  deze 
Bloedzuigers,  maar  zelfs  de  rijke  Boeren, 
met  hun  heulende  en  het  eens  zijnde,  een 
naarstig,  eerlijk  en  van  weinig  Vee  of  Ei- 
gendom voorzien  zijnde  Landman , onmede- 
dogend  dwingen,  om  zijne  beste  Koeijen, 
zijn  klaverrijk  kampje  Lands,  zijn  voorou- 
derlijk eigendom,  eerst  te  moeten  bezwa. 
ren , daar  na  te  verruilen  of  te  verkoopen , 
eindelijk  den  dijk  op  te  moeten,  om  te  bede- 
delen,  Helaas  ! wat  zal  ik  zeggen  ? be- 

wijzen heb  ik  in  overvloed,  duchtige,  ech- 
te bewijzen;  dan  zij  baten  niets,  en  het 
zoude  den  Moriaan  gewasfchen  zijn , als  ik 
dezelven  hier  ter  neder  ftelde  ; dit  echter 
moest  er  uit.  Het  ontbreekt  zeker  niet  aan 
de  goede  wetten  der  Souvereinen  of  repre- 
fenterende  Graafelijkheid , noch  aan  een 
goed  Beftuur  , blijkens  de  fcherpe  Plaka- 
ten ; maar  het  zijn  de  menigvuldige  hinder- 
palen7, die  Bailluwen,  Schouten,  Advoka- 
ten,  Procureurs  en  Pondgaarders  in  den  weg 
leggen , om  eenen  armen  geldeloozen  Boer  den 
toegang  te  beletten  tot  den  Souverein , om 
ronde  en  waarachtige  aanklacht  te  kunnen 

doen ; 


van  HOLLAND.  75 


doen ; hier  bij  komt , dat  doorgaans  de  HET 
Schepenen  en  Wclbooren  Mannen  van  Vee- RUNDVEK* 
en  Koornrijke  Gehuchten  en  Dorpen,  on-  1.  Afd. 
kundig  en  blind  gehouden  worden  van  de L Hoofdft. 
wetten,  door  dubbelzinnigheid  misleid  , of 
uit  vrees  voor  mijn  Heer  den  Schout  of 
Secretaris , doorgaans  , ja  en  amen  zeg- 
gen op  alles  wat  de  Schout  voorftelt  , of 
dikwerf , moede  van  den  arbeid  , in  flaap 
vallen',  als  de  Advokaten  en  Procureurs 
tot  vervelens  toe  pleiten,  zoo  als  de  fnaak- 
fche  Dichter  van  de  Puiterveenfche  Hel - 
leveeg , de  Boeren  Rechters  van  witte 
pruimen  laat  droomen.  Deze  dingen  zijn 
bij  de  Landlieden  allen  evenwel  niet  onbe- 
kend, want  zij  gebruiken  het  fpreekwoord: 
die  pleit  om  een  Koe , verliest  er  een  toe . 
Ondertusfchen  zijn  er  wel  eens  koppige  en 
(lijve  Boeren,  die,  als  zij  een  eerlijk  Ad- 
vokaat  aantreffen,  en  met  gepaste  eerbied 
en  vrijmoedigheid  , zich  aan  den  Souverein  , 
den  Hoven  en  Raden  durven  adresferen, 
het  den  Schouten  en  Bailluwen  al  zoo  be« 
naauwd  maken,  als  die  van  Zuid- Holland , 
die  het  met  de  kop  geboet  heeft.  Doch 
deze  zaken  zullen  in  het  vervolg,  als  wij 
over  den  hedendaagfche  Vee-  en  vooral 
KQeijenhandel  en  bedrijf,  breedvoerig  zul- 
len  handelen,  wel  nader  te  berde  gebragt 
worden. 

Hier  zal  het  nu  voegen,  dat  wij  uit  de 
gevolgtrekking  van  het  betoogde  , in  dit 
inleidend  Hoofdftuk  met  grond  kunnen  vast- 
ftellen : 


1.  Dat 


HET 

RUNDVEE, 

I.  Afd. 

J.  Hoofdft. 


76  NATUURLIJKE  HISTORIE 

1.  Dat  in  onze  Gewesten  de  rijkdom- 
men van  den  oorfpronkelijken  Vee- 
handel , door  de  verreizende  en  zwer- 
vende volkeren  zijn  overgebragt,  bij- 
zonder door  de  aframmelingen  der 
Oosterfche  Volkeren. 

2.  Dat  zij  door  die  overbrenging  van  het 
Vee , hetwelk  zij  met  hun  voerden , 
hetzelve  als  natuureigen  aan  dit  Land 
gemaakt  hebben  , gelijk  deze  Volkeren 
zelve  natuureigen  , dat  is , aan  ons 
climaat  en  Land  gewoon  wierden. 

3.  Dat  deze  natuureigen fchap  door  den 
tijd  ook  tot  zulk  een  trap  van  vol- 
maaktheid gebragt  is,  en  dermate  ver- 
eenigd  met  het  Vee , dat  zij  in  de  na- 
tuurftaat  vonden,  dat  er -in  gantsch 
Europa  , ja  Azia , Africa  en  Ame- 
rica ^ geen  Gewest  tot  heden  toe  be- 
kend  is , waar  zulk  eene  onuitputbare 
bron  van  Rijkdom  door  den  Veehan- 
del bekend  is,  als  in  Holland , Vries- 
land, Overijs  fel  , en  voornamelijk 
ook  in  Groningen  en  Ommelanden , 
met  één  woord , in  de  zeven  veree - 
nigde  Nederlanden . 

Kan,  derhalven  een  regtfehapen  Vader- 
lander , een  geleerd  Natuurkundige , aan 
mij  misprijzen  , dat  ik  alle  mijne  vermo- 
gens ingefpannen  en  als  uitgeput  heb,  om 
zulk  een  gezegend , nuttig  en  welvaard- 
fcheppend  Dier,  aan  hun  van  nabij  te  doen 
kennen  ? 

Kan 


van  HOLLAND.  77 

Kan  het  een  onderzoeklievend  Lezer  ver- 
velen , dat  ik  door  de  nevelen  der  oud- 
heid heendringe  , om  het  geene  de  oude 
Wijzen  wegens  het  Rundvee  hebben  opge- 
merkt, in  een  helder  licht,  het  geen  ook 
den  onkundigen  kan  verlichten  , klaar  voor 
te  (lellen? 

Hoe!  zoude  ik  mij  behoeven  te  fchamen 
over  dingen,  waarin  de  Ouden  zich  eene 
groote  eere  (lelden?  Waarin  bedond  bij  de 
Koningen  der  Oosterlingen  , bij  die  der 
Grieken  en  Romeinen , de  achting,  die  zij 
eenen  aristoteles,  eenen  plinius,  eenen 
ENNius  en  viRGiLiüs , eenen  agricola  en 
DEMocRiTus  den  Ab  de  rit  er , toedroegen?  in 
later  eeuwen  eenen  columella  , ulysses 
aldrovandus,  eenen  gesnerus,  peierus, 
FABRiTius,  casserius,  en  nu  den  beroem- 
den de  buffon  en  daubenton  ? en  ja , 
waarom  hebben  eenen  engelman  , cam- 
per, VINK,  VEERMAN,  EELKE,  ALTO , AGGE 
ROSKAM  KOOL,  TAK,  GEERT  REJN0ERS,  de 

fonteinen  en  aylva’s  in  Vriesland , en 
ontellijke  Vaderlandlievende  Veekenners,  van 
de  waardij  des  Veehandels  door  hun  ijver 
getuigenis  gegeven?  — Zij,  die  het  zeer 
nuttig  en  alzins  loffelijk  Genootfchap  van 
den  Landbouw  te  Amflerdam  tot  (land  heb- 
ben’ helpen  brengen,  genieten  in  onze  da- 
gen den  lof  en  zegen  des  Volks;  waarom 
dan  ben  ik  minder  bevoegd  , om  eene  uit- 
voerige Ontleedkunde  der  Koeijen , naar  mij- 
ne ondervinding,  in  het  Nederduitsch,  en, 
om  zoo  te  fpreken,  in  Boersch  en  verftaan- 

baar 


hst 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 

I.  lloofdft. 


78  natuurlijke  historie 


I.  Afd. 
I.  Hoofdft 


MET  baar  Hollandsch  te  fch  rij  veil,  als  j.  cassërt 
undvee • piaceiltinus  ^ fabricius  ab  Aquapendente  , 
willis,  hoboke  en  peierus,  dit  in  de  La- 
■ tijnfche  Tale  zoo  voortreffelijk  gedaan  heb- 
ben? Staan  voor  mij,  voor  den  Boer,  de 
buizen  dezer  bron  - fonteinen  niet  zoo  wel 
open,  om,  gelijk  ik  nederig  beken,  daar 
uit  te  putten,  zoo  als  de  beroemde  camper 
en  de  naauwkeurïge  vink  gedaan  hebben, 
en  op  het  fpoor  dezer  Mannen  de  Ontleed- 
kunde met  eigen  oogen  in  de  Dieren  zei- 
ven  na  te  gaan , die  met  de  ouden  te  ver- 
gelijken, derzelver  werken  te  ontwikkelen, 
nieuwe  ontdekkingen  te  doen  , en  het  ver- 
der te  brengen,  dan  tot  heden  gefchied  is? 
Of  zou  men  mij  voor  dwaas  verklaren,  om 
dat  ik  een  groot  deel  van  mijnen  leeftijd  en 
van  mijne  goederen  verfpild  heb , niet  alleen 
voor  mijn  Vaderftad  Leyden  , maar  ook 
om  tot  de  kennis  van  het  Dierlijk  geflel 
der  Runderen  te  geraken  ? Zoude  ik  even 
als  democ ritus  den  Abderiter  veroor- 
deeld worden , om  dat  hij  in  de 
wanden  der  Dieren  wroette  ? 
met  hem  die  vitters  allen  uit,  en 
moedig  over  tot  eene  vatbare  en 
kende  verhandeling  over  de  verbazende  ver- 
menigvuldiging van  het  Rundvee  ; daarna 
zal  ik  mijnen  Landgenoot,  volgens  de  Na- 
tuurkundige regelen,  de  geflaeht- orden  van 
het  herkaauwend  Vee  kortelijk  affchetfen, 
en  tevens  tot  dat  der  Koeijen  overgaan ; het 
ras,  zoo  natuurlijk , landeigen  als  vermengd, 
benevens  de  bijzonderheden  van  elk  ras, 

foorc 


mge- 
Ik  lagch 
ga  ftout- 
welbere- 


van  HOLLAND.  79 

foort  van  bont,  benamingen  , in  één  woord,  HET 
alles  wat  bij  Neêrlands  Koeijenhoeders , RUNDVER* 
Landheeren , Boeren  en  Veehandelaars  be-  A^* 
kend  is  ; daarna  alles  wat  tot  een  alleruit- I' 
voerigfte  Ontleedkunde  der  Koeijen  behoort, 
uit  echte  Schrijvers  nazien,  en  dit  met  ei- 
gen ondervindingen  ophelderen : waaruit  wij 
dan  uitvoeriger  de  ziekte -kennis  en  de  gene- 
zing der  Koeijen  kunnen  befchrijven  , en 
eindelijk  tot  het  huishoudelijke  overgaan. 

Zoo  dat  dan  éindelijk  op  goede  welgelegde 
gronden  den  tegenwoordigen  Veebouw  en 
Handel , het  bedrijf  van  dezen  voornamen  en 
eerl^en  tak  van  Hollands  welvaart,  zal  be* 
toogd  , en , zoo  wij  hoopen  en  vertrou- 
wen, tot  een  geheel  zamenllel  ftaat  gebragc 
te  worden# 


8o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


EERSTE  AFDEELING. 


TWEEDE  HOOFDSTUK. 

Handelende  over  de  wonderbaarlijke  ver* 
menigvuldiging  Van  het  Rundvee  * 
mitsgaders  derzelver  geflacht - 
rekening . 

het  ij  verfcheidene  gelegenheden , waar  wij 

üujNDVEE  in  het  vervolg  van  dit  werk  eenige  aanmer* 
I.  Afd.  hingen  gemaakt  hebben  over  de  bijzonder- 
II.  heden  van  het  Rundvee , hebben  wij  telkens 
Hoofdft.  herinnerd  de  opmerkenswaardige  kracht  der 
, De  voort- Natuur  in  derzelver  wasdom,  waar  door  een 
teling  der  Kalf  binnen  of  op  den  tijd  van  twee  jaren 
Runderen.  na  zjjne  geboorte  in  de  volle  kracht  der 
voortteling  is,  en  dus  gevolgelijk  door  de 
voortteling  yan  zijn  gedacht  een  fchier  on- 
noemelijk getal  in  weinig  jaren  kan  voort- 
• brengen.  Deze  aanmerkingen  zijn  telkens 
door  het  ganfche  beloop  des  werks  door 
'ons  levendig  gehouden;  en  hadden  wij  die 
voor  verdere  uitweidingen  gefpaart,  tot  dat 
wij  genoegzaam  in  ftaat  waren,  om  dit  ftuk 


van  HOLLAND.  81 

V 

nis  een  afzonderlijk  boofdfluk  te  behande-  HFT 
len , en  tevens  uitvoerig  te  betoogen,  meerRUNDVE* 
dan  vijftig  teekeningen , en  zoo  vele  bere-  I.  Af d.. 
keningen , hoe  vatbaar  anders  voor  ervaren  TI; 
del-  en  rekenkundigen , zijn  er  verworpen, 
om  er  flechts  éénen  te  kunnen  uitvinden, 
die  voor  den  Landman  en  gemeenen  Burger 
verdaanbaar  ware.  Immers  kan  men  aan 
eenen  eenvoudigen , die  flechts  de  eerde  be- 
ginfelen  der  Rekenkunde , of  zijn  Boeren- 
krijtje verdaat , niet  vergen , om  de  Alge- 
braïsche applicatie  of  de  Arithmetifche  pro* 
gresfien  ordelijk  te  bevatten ; terwijl  daar- 
entegen de  natuurlijke  vatbaarheid  gefchik* 
ter  is  voor  de  zaak  zelve.  Ik  da  gerede- 
lijk toe , dat  het  voor  ervaren  Reken- 
kundigen niet  moeijelijk  valt  om  in  cij- 
fer zoodanige  tafelen  op  te  dellen  , en 
dat  men  dienvolgens  daar  mede  zoude 
kunnen  voldoen ; dan  , daar  ik  mij  toeleg 
om  vooral  voor  den  Landman  nuttig  en  tevens 
verdaanbaar  en  vermakelijk  te  zijn,  en  men 
daarenboven  over  het  algemeen  op  derge- 
lijke afbeeldingen  van  gedacht -tafelen,  aan- 
wijzingen van  deelen,  gebreken  enz.  bij  en 
aan  het  dier  zelve  , gedeld  is ; zoo  heb  ik 
deze  wijze  van  gedacht -telling  gevolgd,  in 
denzelfden  fmaak  als  ik  die  in  het  Ili.  Deel 
* der  Natuurlijke  Hifi or ie  van  Holland , op  de 
beruchte  Zoetermeerfche  Gedacht- tafel  van 

DIRCK  JONGE  JAN  en  COMMERTJE  J ANSZ  , heb 

geplaatst , bij  gelegenheid  van  het  befchrijven 
der  Nationale  vermenigvuldiging  als'Mensch, 
en  hier  mede  vertrouw  ik  aan  de  tegenwer- 
ping, die  fommigen  zouden  willen  maken, 

F be- 


\ 


8a  NATUURLIJKE  HISTORIE 


"ET  beantwoord  te  hebben  (*).  Dit  dan,  heeft  ons 
eene  ongelooiehjke  moeite  gekost , om  r ge- 
I.  Afd.  lijk  wij  in  ons  geheele  werk  bedoeld  heb- 
II-  ben,  de  ontzagchelijke  vermeerdering  van 
00*  gefjQcht  ^er  Koeijen  , bijzonder  in  ons 

Gewest,  aan  te  toonen,  en  ten  dien  einde 
nog  eene  Tafel  te  reekenen , waarin  men  met 
een  opflag,  zonder  zelfs  een  groote  bereke- 
naar  te  zijn , de  progresfie  der  voortteling 
zien  kan,  bijzonder,  hoe  veel  Kalven  en 
fuccesfivelijk  Runderen  in  tien  jaren  tijds 
ééne  éénige  Koe  kan  voortbrengen , hetwelk 
wij  nu  vooraf  gaan  yerjdaren,  als  hier  best 
pasfende. 

Gedacht-  Een  Boer  of  Veehoeder  dan,  Hellen  wij, 
ui ene  ^iee^c  een  j°nge  Vaars  vportgefokt,  die  op 
de  zestien  , of  op  zijn  jongst , op  de  vijf- 
tien maanden , ( wil  men  iets  vroeger  of  la- 
ter Hellen , ’c  is  ook  goed  , ) kan  be- 
fpröngen  worden,  en  dus  bevrucht  zijnde, 
op  negen  maanden  dragt  gerekend , pp  24 
& 25  maanden  ouderdom  , eene  maand  on- 
der of  over,  kan  Kalven;  zoo  dat  men, 
om  de  moeijelijkheid  van  de  gebroken 
rekeningen  te  vermijden,  na  genoeg,  zoo 
niet  zeker , Hellen  kan , dat  een  Kalf, 
in  April  of  Mei  geboren,  twee  jaren  daar 
ra  in  April  of  Mei  wederom  een  Kalf  kan 
voortbrengen  , en  zoo  achtereenvolgende, 
van  Kalf  tot  Kalf,  hetwelk  dan,  vooron- 
derflcld,  dat  de  eerfle  Koe  en  het  JaatHe 
* Kalf 


uit  eene 
Koe, 


f*)  Voeg  hierbij,  dat  de  beroemde  de  buffqn 
ea  daubenton  ook  met  dergelijke  Gefla^httafel  v$n 
}.et  Kas  der  Honden , hun  werk  yerlierd  hebben. 


van"  HOLLAND.  83 


Kalf  gezond  blijven , en  de  Kuis  - Kalven  HE*  _ 
vooral  mee  gellagt  worden  , in  tien  jaren 
tijds,  tot  EEN  HONDERD  DRIE-  EN  VEERTIG  I.  Afd. 
stuks  kan  voorttelen.  Hoofdft. 

Om  dit  wel  te  bevatten,  zoude  veelligt 
bij  eenige  oner  varenen  mistellingen  kunnen 
voorkomen  , die  wij  vooraf  dienen  op  te  Evenre- 
helderen ; namelijk , ten  aanzien  der  Sexe 
tusfchen  een  Stierkalf  of  een  Kuiskalf,  om  c 
dat  een  Stierkalf  niec  eigenlijk  baart  of  kalft. 

Het  is  den  Geflachtrekenkimdigen  overbe- 
kend , welk  eene  onbegrijpelijke  evenredigheid 
door  de  Voorzienigheid  onderhouden  wordt 
in  de  Mannelijke  en  Vrouwelijke  Sexe  der 
Dieren.  — Ten  aanzien  van  den  Mcnsch  is 
dit,  als  bovengemeld,  door  de  niet  genoeg 
te  roemen  susmilch  doorflaande  betoogt; 
ten  aanzien  van  Holland  hebben  wij  het 
onze  toegebragt  in  de  Natuurlijke  Hiflo • 
rie  van  Holland , en  inzonderheid  dit  in  de 
Geflachtboom  van  commertje  jansz  en  dirck 
jonge  jan  te  Zoetermeer  , bij  die  verbazende 
gelijkheid  van  Knechtjes  en  Meisjes,  in  Zonen 
en  Dochteren  aangetoond.  Dat  er  nu  in  de 
Koeijen  iets  dergelijks  plaats  heeft,  is  bo- 
ven reeds  aangeteekend  ( * ) , en  dit  zullen  wij 
wederom  aantoonen ; doch  , offchoon  het 
•onmogelijk  is,  om  de  geboortelijsten  der  Die- 
ren tot  dien  trap  van  naauwkeurigheid  te 
brengen,  als  die  van  den  Mensch,  zoo  is 
evenwel  ons  plan  van  evenredigheid  nagenoeg 
hetzelfde,  om  dat  de  kruisfing  der  Sexe  ook 
nagenoeg  in  deze  Dieren  hetzelfde  is,  name- 
lijk 

(*)  Zie  I.  Afd.  I.  Hoofdft.  bladz.  u en  ia. 

F 2 


HET 

ZU7NDVEB. 

I.  Afd. 
II. 

tfoofdft. 


S4  NATUURLIJKE  HISTORIE 

lijk,  eene  Koe  en  Stier  beurteling  regelmatig 
voorttelende,  zoo  zoude  het  getal  van  Stieren 
en  van  Koeijen  , of  zoo  men  zegt,  Kuis- 
of Stierkalven , na  zeker  verloop  van  jaren 
evenredig  zijn , indien  zij  bleven  leven ; maar 
het  zij  dat  dit  al  of  niet  te  berekenen  zij , 
zoo  is  het  echter  onbetwistbaar  zeker,  dat 
elk  Kalf,  hetwelk  eene  Koe  jaarlijks  vóórt- 
brengen kan,  een  Stierkalf  of  een  Kuiskalf 
is:  en  dienvolgens  kan  , volgens  het  be- 
loop der  Natuur,  en  de  fchikking  der  onbe- 
grijpelijke Voorzienigheid,  in  twee  jaren  tijds 
een  Kuiskalf  dragen  en  kalven , en  een  Stierkalf 
eene  Vaars  bevruchten,  hetwelk  dan  vooron- 
derfield , nagenoeg  de  berekening  op  een  uit- 
kom t : te  weten , dat  eene  Koe  het  eene  jaar 
een  Kuis  - en  het  ander  jaar  een  Stierkalf  voort- 
brengt, en  dus  in  tien  jaar  vijf  Kuis-  cn 
vijf  Stierkalven ; welke  dan  beiden  voort- 
telende met  hun  geflachtaard,  ook  volftrekt 
na  twee  jaren  elk  jaar  een  Kalf  kunnen  vóórt- 
brengen, en  hier  op  is  onze  teekening  en 
berekening  gegrond,  namelijk,  dat  elk  Kalf, 
het  zij  Stier  of  Kuis,  /Vaars  of  Bul  zijnde, 
jaarlijks  kan  voorttelen,  waarvan  de  Tafel 
ftraks  volgen  zak 

Ondertusfchen  'kunnen  wij , noch  niemand 
ontkennen.,  dat  in  dit  foort  van  berekening 
gen  vérborgendheden,  ja  onmogelijkheden 
zijn,  die  ons  menfchelijk  vernuft  beletten, 
om  dit  alles  zoo  juist  te  bepalen,  dat  er 
geene  misrekening  op  is ; dit  is  Gode  alleen 
bekend  : de  grootfle  .berekenaars  flipten  hier 
altijd;  en  waarom?  om  dat  wij,  volgens 

Gods 


van  HOLLAND.  85 


Gods  woord  * tot  den  einde  toe , den  AI-  HtT 
magtigen  niet  kennen  mogen!  en  ten  ancle- RUNDVES“ 
ren,  om  dat  onze  leeftijd  en  vernuft  niet  1.  Afd. 
in  Haat  is,  om  onze  men fchelijke  evenredig 
heid,  en  dus  veel  minder  die  der  Dieren  vol 
maakt  te  kunnen  berekenen ; zoo  dat  ons 
beperkt  vernuft  ook  nooit  verder  mag  of 
kan  redeneren  * dan  tot  die  verrukkende  be- 
fpiegelingen  van  Gods  Majefteit  en  de  be- 
wondering Zijner  wijze  Werken,  waar  toe 
hij  ons  Menfchelijk  Geflacht  verordineerd 
heeft*  Hij  toch  heeft  alles  met  wijsheid 
gemaakt  en  de  aarde  is  vol  van  Zijne 
goedheid.  In  dit  opzigt,  is  dan  ook  onze 
vooronderlïelling  aan  te  nemen , te  we- 
ten , die  van  eene  Koe  in  tien  jaren  op  eene 
gelijkheid  van' beiderlei  Sexe,  hetgeen  ech- 
ter over  het  geheel  van  meerder  Vee  moet 
berekend  worden  , om  dat  , even  als  in 
den  Mensch  , fomtijds  een  man  bij  eene 
vrouw , niet  dan  zonen  , een  ander  niec 
dan  dochteren  voortbrengt , dit  ook  met  de 
Runderen  plaats  heeft : derhalven  moet  onze 
opgave  niet  anders  als  eene  opgave  van  het  ge - 
hecle  evenredige  naastmogelijke  aangenomen  - 
worden,  waar  van  aanftonds  nader.  Dus 
denkende,  is  er  dan  bij  gevolg,  bij  ons  tiiecs 
.overig  , dan  om  te  berusten  in  het  geene 
boven  ons  verhand  gaat , en  voor  te  dragen , 
het  geen  voor  ons  vatbaar  zij. 

Ten  aanzien  der  Koeijen  dan , komen  er  tnMmg 
even  zoo  vele  zwarigheden  voor , in  het  be-  van  het 
rekenen  der  kruisfmg  van  de  Sexe  en  hetVee* 

Ras , als  in  den  Mensch , en  zeer  zeker  eene 
vrij  onoverkomelijker  zwarigheid  , hier  in 

F 3 be* 


8(5  NATUURLIJKE  HISTORIE 
BET  beftaande,  dat  het  Gedacht  van  het  Rund- 

HUNDVEE.  i i r*  i 

vee,  van  de  geboorte  af  aan  , tot  den 
I.  Afd.  bloei  der  jaren  toe,  gefchikt  is  voor  den 
Hoofdit  kijl  en  ^en  Aagtbank,  om  tot  voedfel  der 
Menfchen  te  itrekken  , en  het  dus  den 
aanbiddclijken  Schepper  behaagt  heeft,  de 
ontelbare  vermenigvuldiging  der  dierelij- 
ke Wezens  over  het  geheel  , en  dat  der 
Runderen  in  het  bijzonder,  zeker  perk  van 
leven,  vermenigvuldiging  en  derven  te  be* 
palen,  het  geen  zij  niet  zullen  overtreden. 
Intusfchen  is  het  voor  een  Natuurkenner, 
en  ook  voor  mij,  onmogelijk  de  natuurlijke 
leeftijd  van  eene  Koe  of  van  eenen  Stier  te  be- 
palen , alzoo  men  weinig  daar  van  weet , en 
het  kenmerk  der  hoornkrappen  met  de  tien  ja- 
ren ophoudt.  Van  de  Hartebeesten  weet  men 
dat  zij  zeer  oud  worden  , om  dat  men  er 
gevonden  heeft  met  halsbanden  van  on- 
heugelijke jaargetallen.  Hoe  het  zij,  hun 
natuurlijk  levensperk  zullen  zij  niet  over* 
treden  , hetwelk  men  zeer  zeker  ten  aan- 
zien der  Menfchen  mede  niet  kan  lochenen, 
zoo  dat,  ik  voor  mij  zelven  althans  , geloove 
dat  zelfs  de  tijden  van  Oorlogen,  de  bezoe- 
kingen van  Pestilentiën , Sterfjaren  , door  de 
wijsheid  van  God  zoodanig  geleid  worden , dat 
zij , naar  zijnen  wil  alleen , die  onbegrijpelijke 
en  ftandvastige  evenredigheid  van  het  Heelal 
bewaren;  waar  bij  wij  Menfchen,  hoe  mild 
deze  of  gene  met  een  wijsgeerig  of  diep- 
zinnig vernuft  mogt  begaaft  zijn,  altoos 
zullen  fluiten  ; waarom  wij , wat  ons  be- 
treft , in  deze  verborgenheden  hier  niet  die- 
per 


van  HOLLAND.  8; 

per  kunnen  noch  willen  inzien;  en  dus  al- 

leen  het  geene  wij  met  vatbaarheid  kunnen  RUNDVEf' 

voordragen  , hier  zullen  vervolgen.  i.  Afd. 

Op  dezen  grond , meenen  wij  , ten  bete-  n. 
i*e  verdande*  hier  eenige  nadere  oplosfing  te  Hoof  * 
moeten  doen  van  beredetieringen , die  er  veel-  Nadere 
ligt  zouden  kunnen  ontdaan  uit  de  verfchillen-  opiosüng 
de  voorttelingen  der  Koeijen ; bij  voorbeeld : 
eene  Koe  kan , ’c  welk  meermalen  gebeurt , ° 
tweelingen  en  meer  voortbrengen;  eene  Koe 
kan  meest  Kuiskalveren  ; eene  andere  we- 
derom meest  Stierkalveren  baren;  dus  dan, 
zoude  veelligt  een  vitter  ons  tegenwerpen, 
dat  er  geene  evenredigheid  kan  bepaald  worden; 
dit  zoude  bij  den  eeriten  opfiag  eenen  eenvou- 
digen  kunnen  voorinnemen , maar  dezulke  ge- 
lieve aan  te  merken,  dat  men  de  berekenin- 
gen der  Sexen  en  Gedachten , door  malkander 
moet  dellen  , dat  is:  de  eene  Stier  tegen 
den  anderen ; en  nog  naauwkeuriger,  de  eene 
Koe  tegen  de  andere,  want  gelijk  eene  Koe 
tweelingen  , ja  ’t  geen  zeer  zeldzaam  ij, 
meerder  Kalveren  te  gelijk  kan  baren:  zoo 
zijn  er  weder  anderen  die  het  Kalf  vergoöi- 
jen  of  miskramen . deze  zijn  geene  ongewone 
gevallen,  en  daan  weer  gelijk.  Zoo  is 
Ihet  ook  ten  aanzien  der  Stierkalveren:  als 
men  rekent , dat  er  zoo  vele  Mestkalven  ge- 
flagt,  of  tot  Osfen  gelubt  worden,  dan  moet 
men  ook  dellen  dat  een  Stier  voor  een 
drifc  Koeijen  genoeg  is , en  dus  het  gebrek 
van  zijne  Sexe  vervuld.  De  befcheidenheid 
laat  niet  toe  om  hier  den  Mensch  in  verge- 
lijking te  brengen.  Onze  Boeren  weten  hier 
F 4 wel 


88  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het  wel  op  te  fchertzen , als  er  een  vreemde  Stier 

RUNDVEE.  j,n  weide  js> 

l.  Afd.  Dit  overgefhgen  , komt  er  ïn  dit  opfcigt 
II*  eene  aanmerking  voor,  die  wij  niet  voorbij 
Hoofdrt.  mogen  gaan,  te  weten,  hoe  de  natuurftaat 
der  Runderen , buiten  het  gebruik  dat  er  de 
Mensch  van  maakt,  is»  als  de  Koeijen  en 
Stieren  in  het  wilde  voorttelen. 

■Evenre-  Bevorens  is  alrede  uitvoerig  verhandeld, 
digheid  in  ^ac  voorheen  ook  natuurlijk  in  het  wilde 
het  wild  en  ^jer  te  Lande  de  Runderen  voortfokten ; 

maar  de  reden  , waarom  ik  dit  in  het  voor- 
bijgaan wederom  herhalen,  is  eigenlijk  hier 

de  vraag.  Nademaal  de  Stierkalveren  in 

het  wild  even  zoo  voortgroeijen  als  de  Kuis- 
kalveren , cn  het  getal  der  Sexe  dus  evenre- 
diger  fchijnt,  dan  wanneer  zij  onder  het  be* 
ftuur  der  Menfchen  zijn , die  de  Stierkal- 
veren Aagten  of  tot  Osfen  lubben , tot  vet- 
vveiden  of  de  ploeg  fchikken,  zoude  dan 
een  Stier  en  ecne  Koe  ook  beAendig  gepaard 
zijn?  dit  is  moeijelijk  te  beflisfen,  nademaal 
de  Koeijen  en  Stieren  bij  benden  in  het  wild 
famenfcholen  : ondcrtusfchen  is  het  zeker  , 
dat  de  wilde  Stieren  , vooral  in  den  fpring- 
tijd,  elkander  dikwerf  tot  den  dood  toe  be- 
vechten om  eene  tochtige  Vaars.  Dan,  men 
zij  hier  omtrent  in  het  zekere  of  onzekere,  het 
blijft  altijd  eene  op  de  ondervinding  gegronde 
waarheid , dat  eene  Koe  in  haren  gezonden  Aaat 
jaarlijks  een  Kalf  voortbrengt,  of  natuurlijk 
kan  voortbrengen,  en  het  zij  dan  een  Kuis* 
of  een  Stierkalf,  deze  op  zijn  beurt  weder 
een  Kalf  Van  een  van  beide  Scxe  7 het- 
welk 


— 


van  HOLLAND.  89 


welk  dan  alwederom  tot  een  grondflag  van,RV”^yEE, 
onze  berekening  gefield  zijnde,  de  volgen- 
de optelling  zal  uitleveren,  zoo  als  die  in  L Af(1* 
de  nevensdaande  Kunstplaat  is  uitgebeeld.  Hoofdft; 

Wij  dellen  dan  dat  de  roode  Stier  in  den 
grooten  cirkel  van  deze  Plaat , in  het  Bafiment  . VerkIa* 
afgebeeld,  in  het  jaar  1700  befprongen  heeft 
de  Moederkoe,  mede  in  den  naastaanllaanden  zijnde  de 
cirkel  geteekend , en  li^t  roodhond  gevlekt,  Gedacht-, 
als  zijnde  de  naast  natuurlijke  kleur  der  Hol- plaat* 
landfche  Koeijen , misfchien  wel  om  dat  de  na- 
tuurlijke Koeijen  altijd  ros -rood  zijn;  dezen 
Stier  cnKoe  dellen  wij  dus  voor,  als  de  twee 
eerde  Stam  - ouders  van  een  gedacht  van  tien 
jaren  achter  den  anderen , dus  dan  , ingevol- 
ge onze  delling,  brengt  de  Moederkoe  ge- 
durende tien  jaren,  van  Maart  tot  Maart 9 
of,  om  den  meesten  Kalftijd  in  Holland  in  het 
oog  te  houden,  van  April  tot  April,  alle 
jaren,  voort  een  Kalf,  tot  tien  toe,  welke 
allen  in  de  opklimmende  rondten  zijn  afge- 
beeld, en  met  Kapitale  Letters  aangeduid, 
te  weten : 


1701. 

het 

Kalf 

A. 

170a. 

— 

— 

B. 

1703. 

— 

— 

C. 

1704. 

— 

—— 

D. 

17°5* 

— 

— 

E. 

1706. 

— 

F. 

1707. 

— 

— 

G. 

1708. 

— — 

- — 

H. 

1*709. 

— 

_ 

I. 

1710. 

— 

— 

K. 

F 5 No 


Kalvea 
der  Moe- 
derkoe. 


HET 

RUNDVEE, 

I.  Afd. 
H. 

Hoofdfl. 


90  NATUURLIJKE  HISTORIE 

Nu  brengt  het  Kalf  A.  dat  op  A°.  1701. 
in  April  geboren  is,  A°.  1703*  wederom  in 
April  een  Kalf  voort,  letter  1.  na  tweö 

jaren  oud  te  zijn  , terwijl  de  Moederkoe 
jaarlijks  vervolgd  met  te  Kalven,  waar  door 
het  dan  toekomt,  dat  het  derde  KalfCvatl 
de  Moederkoe , op  denzelfden  tijd  geboren 
wordt,  dat  het  eerde  Kalf  A,  deszelfs  eer- 
de Kalf voortbrengt,  zoo  dat,  om  het 
vatbaar  bij  vergelijking  voor  te  dellen  , het 
Kalf  i/fci  neef  of  nicht  wordt,  op  een  en 

denzelfden  geboertedond , van  zijner  moeder 
tweede  zuster  of  broeder,  en  zijner  groot- 
moeder derde  dochter  of  zoon  * zoo  dat 
dan*  vervolgens  van  jaar  tot  jaar  voorttelen- 
de,  de  over  - klein -kleinkinderen  , te  gelijk 
geboren  wrorden  met  hare  grootmoeders* 
overgrootmoeders  en  bed  - overgrootmoeders 
kinderen,  gedurende  het  beloop  van  tien 
jaren  agter  den  anderen.  Om  dit  nu  mee 
een  opflag  van  het  oog  te  kunnen  nagaan, 
hebben  wij  de  genoemde  Plaat  2.  op  die 
wijze  ingerigt , dat  in  elk  cirkelrond , het 
zij  klein  of  groot , ( om  de  proportie  op 
een  Plaatbeftek  te  vinden)  het  jaartal  waar 
in  elk  geboren  is,  is  getcekend,  waar  uit 
men  zien  kan , hoe  veel  Kalven  , Kuis  of 
Stier,  elk  jaar  geboren  worden,  en  om  zoo 
veel  mogelijk  deze  anders  droeve  ingefpan* 
nenheid  te  vervrolijken  , en  nog  fpoediger 
de  gelijktijdigheid  te  vinden , hebben  wij  de 
tien  jaren  door  tien  verfchillende  kleuren 
smderfcheiden , als; 

An* 


pi 

HET 

&UNDVEX* 

I*  Afd. 
II. 

Hoofdft* 

Kleuren 
ter  aandui- 
ding dec 
verfchil- 
lende  ja* 
ren. 

ij  ui  ten  dit,  hebben  wij , mede  ten  nutte 
en  vermaak , in  de  Ovalen  A tot  K , de  af- 
beelding der  Kalven  of  Vaarzen  , ( die  ver- 
onderlleld  worden  uit  de  Moederkoe  te  zijn 
voortgekomen)  geplaatst,  en  met  tien  on- 
derfcheiden  foorten  van  Bonten  en  ander  % 

Haar  der  Koeijen  getekend,  en  welke  Bon- 
ten nader  zullen  worden  verklaard.  Ter- 
wijl onder  ieder  dezer  tien  afbeeldingen , op 
een  gerold  Lindje , de  naam  van  het  Bont 
door  Bijfchriften  zijn  aangeduid;  en  wijders 
ieder  Lindje  gekleurd  na  de  kleuren  van  het 
jaartal,  zoo  even  opgegeven,  en  voorts  de 
trap  van  verwandchap  op  de  Linten,  (waar 
op  de  kleine  cirkelronde  zijn  geplaatst)  ver- 
meld, welke  Linten  mede  volgens  de  jaren 
zijn  - gekleurd. 

Ook  hebben  wij  ter  betere  bevatting  van 
deze  Familieplaat  der  Koeijen,  deze  volgende 
onderfcheidingen  van  Letteren  in  eiken  trap 
van  verwantfchap  gefield,  als: 


?an  HOLLAND. 

Anno  i?ol . Carmozijhrood. 

1702.  Oranje, 

1703.  Donkergroen, 

1704.  Muisvaal. 

3705.  Geel. 

1706.  Blaauw. 

1707.  Vermiljoenrood# 

1705.  Paars. 

3709.  Bruin. 

1710.  Ligtgroeil. 


A. 


92  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE. 

I,  Afd. 
II. 

Hoofdft. 

Opklim- 
ming der 
Koe  fami- 
lie- 


A.  B.  C.  enz.  Kinderen  van  de  Moederkoe* 

«S> . G.  enz.  Kleinkinderen  van  de  Moe- 
- derkoe. 

a*  v.  c.  enz.  Klein  - kleinkinderen  van  de 
Moederkoe. 

a.  b.  c.  enz.  Over-klein-kleiiikinderen.  van 
de  Moederkoe. 

ö.  6.  C.  enz.  Bed  - over  - klein  - kleinkin* 
deren  van  de  Moederkoe. 


en  derhalve  kan  men  tot  in  het  vijfde  Gedacht , 
deze  onderfcheidene  Familien,  zoo  men 
wil , zelfs  tot  Ooms , Tantes  , Nigtjes , 
Neefjes  enz.  overbrengen. 

Wijders  hebben  wij  nog  ter  meerdere 
verfiering  dezer  Plaat , in  de  twee  boven- 
fle  groote  cirkels,  eenen  vetten  Os  en  eene 
vette  Koe  geplaatst,  zoo  als  dezelven  voor* 
heen , en  nu  nog  op  fommige  Plaatfen  , met 
kranfen  en  bloemen  verfierd,  worden  rond 

Plan  dan  nu  volkomen  gereed  zijnde , 
verbolgen  wij  met  de  naauwkeurige  verkla- 
ring. 

De  Moederkoe  brengt  dan  van  A • 1701. 
in  April  tot  1710.  ingefloten , 10  Kalven 
voort:  elk  dezer  10  Kalven , twee  jaren  oud 
zijnde  , brengt  wederom  zijne  Kalven  voort , 
en  deze  wederom  op  twee  jaren  ouderdom 
de  zijne,  en  zoo  voorts  van  1701.  tot  1710. 
ingefloten,  van  gedachte  tot  gedachte. 


geleid. 

Ons 


Men 


van  HOLLAND. 


Men  volge  onze  berekening  aldus:  De  Moeder- 
koe  brengt  voort,  als  reeds  gemeld  is, 

'Anno  1701.  het  Kalf  A» 


1702.  — — B. 

17c3.  c. 

I 1704.  _ — D. 

17  °5' E. 

Kalven  van  de  Moe-J  17°°‘  ^ • 

derkoe.  1707. G. 

a 1708,  — — H. 

1709.  I. 

1710.  K. 


Totaal  10  Kalven. 

Deze  10  Kalven  Vaars  wordende,  kalven  elk  op  of 
over  den  ouderdom  van  twee  jaren,  ook  in  April, 
veronderfteld  dat  het  met  de  vijftiende  Maand 
van  zijn  ouderdom  befprongen  is  en  gevat  heeft; 
dat  zijn  kan , ten  minste  op  de  zestiende  maand , 
dan  zal,  na  negen  maanden  dragt,  eene  week 
twee  of  drie  onder  of  over , het  eerde  Kalf  der 
Moederkoe  kalven,  en  zoo  vervolgens  alle  de 
overigen,  die  op  de  twee  jaar  en  vervolgens  elk 
jaar  kunnen  kalven.  Om  dit  nu  regelmatig  te 
vervolgen,  zal  ik  van  Kalf  tot  Kalf,  of  Vaars 
. tot  Vaars , deze  optelling , volgens  de  Gedacht- 
plaat,  voordellen 


& 


94 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


A. 


j 


OPTELLING  DER  KALVEN  UIT  HET  EERSTE 
KALF  DER  MOEDERKOE, 

Men  bekomt  uit  dit  eerde  Kalf  A der  Moeder- 
koe,  zijnde  donker  rood  bont,  dat,  Vaars  ge- 
worden zijnde,  in  April  1703  voor  het  eerst 
kalft,  de  volgende  Kalven,  kleinkinderen  der 
Moederkoe: 


S Anno 


.Kalven  uit  de  eerfte  \ 
Kalf,  of  kind  A , I 
zijnde  kleinkinderen  J 
van  de  Moederkoe , 

en  geteekend  t/Z  1 
ent  GfG  I. 


1703  het  kleinkind  i 

1704  i 

1705  G i 

1706  Gl)  1 

1707  — G i 

1708  — gr  j 

1709  n j 

17 10  GfG  1 

Totaal  8 


l 

£00  dat  het  eerde  eigen  kind  der  Moederkoe 
heeft  voortgebragt  acht  Kalven,  dat  kleinkin- 
deren zijn  van  de  Moederkoe, 

Het 


95 


van  HOLLAND. 


Het  eerde  kleinkind  i , in  1703  uit  het  eerde 

eigen  kind  A gefproten  , brengt  voort  de  voL 
geilde  kjeiii  - kleinkinderen ; als; 


*A».  1705 


het  klein -kleinkind  ai 


Kalven  uit  het  eerfte 
kleinkind  , zijn- 
de klein-kleinkinde-J 
ren  van  de  Moeder- ; 
koe , en  geteekend 


*• 

I *7 > < << 

1707 

T •’iO  9 

d I 

T "7r\Ci  - 

I7°9 
1710  — 

— /i 

Totaal  6 


1 


Vervolgens  brengt  het  eerde  klein -kleinkind 

de  volgende  over  - klein  - kleinkinderen  voojt ; als : 

Kalven  van  het  eerfte  PAQ.  1707  het  over-klein-kleinkind  a i 
klein-kleinkind  a 1 , I 1708  1 ■■■— ■ b I 

jeijnde  over  - kleir- 1 1709  ^ 1 

kleinkinderen  van  de  1 j 7 j o ■■■■»  — — i w»  — — 

Moederkoe , en  ge-  J — — — — 

teekeqd  ft  i totd  J 3 ^ Totaal  4 


C l 

d r 


-* 


Nog 


Nog  brengt  het  tweede  klein -kleinkind  *i  de  vol* 
gende  over  - klein  - kleinkinderen  voort;  als: 

Kalven  van  het  tweede  P^0.  1708  het  over-klein-kleinkind  e t 

klein  kleinkind  1 , j I709  - ■ — — f| 

zijn  ook  over*  klein-^  1710  gl 

kleinkinderen  van  de  j - ■ - ■ ■■- 

Moederkoe,  en  ge-  j Totaal  3 

teekend  Cl  tot  g I • L 


Ook  brengt  het  derde  klein -klein -kind  c 1 de  vol- 
gende over  - klein  - kleinkinderen  voort ; als  : 


Kalven  van  het  derde  P 

klein  kleinkind  c \ , \ A0*  170)  het  over-klein-kleinkind  h t 


zijnde  mede  ovcr-J 
klein  - kleinkinderen  j 
van  deMoederkoe,cn  j 
geteekend  hl  en  H ♦ L 


1710 


i I 

Totaal  2 


Verder  brengt  het  vierde  klein  - kleinkind  d \ 
voort: 

Kalf  van  het  vierde  P 
ktein-kleinkind dl  A 

zijnde  desgelijks  een  j A°.  17 10  het  over-klein-kleinkind  k 1 
over  - klein  - klein- 1 ^ 

kind  van  de  Moeder- j iOtaal  I 

koe  , en  geteekend  1 

k 1.  i 


van  HOLLAND.  97 


■ 

..  - 

Eindelijk  brengt  het  over -klein -kleinkind  ai  de 

volgende  bed -over -klein -kleinkinderen  voort; 

als : 

Kalven  uit  het  over-  i 

r 

klein-klein  kind  UI  , 
zijnde  bed  * over-  J 
klein  - kleinkinderen  1 

A°.  1709  het  bed-over-kl.kl.  kind  ai 
! 1710 — fc  i 

van  de  Moederkoe,  1 
en  geteekend  Ö I en 

Totaal  2 

fc  I. 

L 

• ' ■>  - 

Nog  brengt  het  over  - klein  - kleinkind  bi  voort: 

Kalf  uit  het  over-  ( 

klein  kleinkind  b I , 

A°.  1710  het  bed -over -klein- 

zijnde een  bed  over-  \ 
klein  - kleinkind  der  < 

kleinkind  C I 

i 

Moederkoe , en  ge 

Totaal  i 

teekend  Cl.  j 

L 

•V  7 * *1  ï ff H ••  v V vj 

Voorts  brengt  het  over  - klein  - kleinkind  e i voort: 

_ ■ . i . i 

Kalf  uit  het  over*  f 

• kiein-kleinkind  ei , j A°.  1710  het  bed  - over  - klein- 
zijnde  een  bed  over- ^ kleinkind  fc  l 

klein -kleinkind  van  j 

de  Moederkoe,  en  1 Totaal  I 

geteekend  Ö I . L 


G 


Zijn1 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


Zijnde  aldus  het  Totaal  van  klein  -klein  over- 
klein -klein  , en  bed- over -klein -kleinkinderen 

uit  l^et  eerfte  kleinkind  der  Moederkoe : 


Totaal  van  alle  de 
klein  - klein- , over- 
klein  klein- , en  bed- 
over  - klein-kleinkin- 
deren , gefproten  uit 
het  eerfte  kleinkind 

%/£  !• 


r 

Klein -kleinkinderen.  , , , 6 

Over  - klein -kleinkinderen  . t jo 
1 Bed  - over  - klein  - kleinkinderen  4 


Totaal  2Q 


Het  tweede  kleinkind  5)  1 , in  1704  uit  het  eer  do 

eigen  kind  A gefproten  , brengt  de  volgende 
klein  - kinderen  voort : 


rA°. 


Kalven  uit  het  twee- 
de kleinkind 

zijnde  -klein - klein 
kinderen  van  de  < 
Moederkoe , en  ge 

teekecd  ai  tot  /i . j 


1706  het 

klein  - kleinkind  ƒ 1 

...  . A 

1707 

T 9 

4 I 

v°y 

1710  — 

£ 1 

— ' — * /l 

l 


Tpcaal  5 


f 

yan  II  O L L A N D.  99 


Uit  het  eerde  dezer  klein -klein -kinderen  ƒ i ko- 
men de  volgende  over  - klein  - kleinkinderen  voort; 
als: 


Kalven  uit  het  eerfte 
klein  kleinkind  Jn  , 

èijnde  over  - klein-  < 
kleinkinderen  van  de  | 
Moederkoe*  en  ge  I 
teekend  1 I tot  n I . ^ 


A9. 


1708  hetoverklein-kleïnkindl  1 

1710 — ui 

Totaal  3 


Uit  het  tweede  dezer  klein -klein -kinderen  ^ i 
komen  de  volgendë  óver  - klein  - kleinkinderen 
voort;  als: 

Kalven  uit  het  tweede  f 

klein  kleinkind  /i , I Aó.  1709  het  over- klein  kleinkind  01 

èijnde  over  . klein-  I7IC>  T p t 

kleinkinderen  van  de  I "77  1 

Moedeikoe  , en  ge*  I 1 O taal  2. 

teekend  O l en  p 1 . ^ 


Het  derde  dezer  klein -kleinkinderen  1 1,  brengt 
een  over  - klein  - kleinkind  voort,  namelijk: 

Éair  ült  het  derde  rA°.  I71Ö  het  Over  - klein  - klein- 
kleinkleinkind l I 5 I 

zijnde  een  over-  < 
klein-kleinkind  van  j 
de  Moederkoe , erf  I 
geteekend  q I • ^ 


kind  q \ 
Totaal  i 

G & Ein- 


1 


IOO  NATUURLIJKE  HISTORIE 


Eindelijk  nog  brengt  het  over  - klein- kleinkind  1 r , 
voort  een  bed -over- klein  - kleinkind,  namelijk: 

Kalf  uit  het  over- 
klein  kleinkind  1 I , 
zijnde  een  bed- 
over  - klein  - klein  < 
kind  van  de  Moe-  1 
derkoe  , en  getee-  | 

kendCl. 

rA*.  1710  het  bed -over -klein- 
kleinkind e i . 

Totaal  i 

Zijnde  aldus  het  Totaal  der  klein -klein-,  over- 
klein- klein-  en  bed  over -klein -kleinkinderen 
uit  het  tweede  kleinkind  3$  i der  Moederkoe. 

Totaal  van  alle  de 
klein -klein-,  over- 
klein  - klein  • en  bed-  j 
over  - klein  - klein-  i 
kinderen,  gefproten  ; 
uit  het  tweede  klein- 
kind JS  i . 

r 

Klein  - kleinkinderen  . , • 5 

1 Over  klein  -kleinkinderen  . 6 

j Bed  over  - klein  kleinkinderen  1 

j Totaal  12 

L 

Het  derde  kleinkind  G i , in  1705  uit  het  eerfte 

eigen  kind  A gefproten  , brengt  voort  de  vol** 
gende  klein -kleinkinderen  , als: 

Kalven  uit  het  der- 
de kleinkind  G 1 # 

"A°.  1707  het  klein  -kleinkind  m \ 

1708  — - — * i 

zijnde  klein -klein- 
kinderen van  de 
Moederkoe,  en  ge 

teckend/»  1 totjp,  1. 

1710  ^ I 

L Totaal  4 

Uit 

101 


van  HOLLAND. 


Uit  het  eerile  dezer  klein  - kleinkinderen  m i * ko- 


men voort , de  volgende  over  klein  - kleinkinde- 
ren, als: 

Kalven  uit  het  eerfte  f 

klein-kleinkind mi , I A°.  1709  het  over-klein-kleinkind r 1 


zijnd»  over  klein-  J 
kleinkinderen  van  de  j 
Moederkoe,  en  ge-  I 


1710 SI 

Totaal  <2. 


teekend  r I en  SI.  (_ 


Uit  het  tweede  dezer  klein  - kleinkinderen  » i , komt 
voort  een  over -klein  kleinkind,  namelijk: 


Kalf  uit  het  tweede  f 


klein-  kleinkind  n 1 > 

zijnde  mede  een 
over  - klein  - klein- 
kind van  de  Moe- 
derkoe , en  getee- 


A°.  i7iohet  over-klein-kleinkind 1 1 

Totaal  i 


kend  tl.  L 


Zijnde  aldus  het  Totaal  der  klein -klein -en  over-  klein- 
kleinkinderen  van  het  derde  kleinkind  C 1 der 
Moederkoe. 

Totaal  van  alle  de  f 

klein- klein- en  over- I Klein -kleinkinderen  . - • . 4 

klein-kleinkinderen , j Over  . jjeln  . kleinkinderen.  . 3 

gefprooten  uit  het  1 ' r 

derde  kleinkind  G i.\  Totaal  7 

G 3 Het 


10 1 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


t JJHHLg"!  ■■  11 » 

Het  vierde  kleinkind  & i , in  1706  uit  het  èeHle 

eigen  kind  A gefproten,  brengt  voort  de  vol- 
gende klein  - kleinkinderen , als: 


Kalven  uit  het  vier- 

kleinkind  2)t,\ 

lijnde  klein  - klein- J 
kinderen  van  de  j 
Moederkoe  , en  ge- 1 

teekend^  i tot  ƒ 1.  ^ 


1708 

17°9 


het  klein  -kleinkind  f i 

— r x 


1710 


è i 


Totaai  3 


Ült  het  eerde  dezer  klein  - kleinkinderen  f 1 , kömt 
een  over  - klein  - kleinkind  voort , namelijk  i 


Kalf  uit  het  klein-  f 
kleinkind  fi,  zijn-  J A®. 

de  een  over -klein  «j 
kleinkind  Van  de 
Moederkoe,  en  ge- 
teekend  Ui*  t 


1710  het  over -klein -klein- 
kind ü ï 

Totaal  i 


Zijnde  aldus  het  Totaal  der  klein  - klein  - en  over  - klein- 
kleinkinderen  van  het  vierde  kleinkind  2)  1 vui? 
de  Moederkoe. 

t 


Totaal  der  klein*  f 
klein-  en  over-  klein-  I 
kleinkinderen  van  | 
het  vierde  kleinkind  i 

2,  ! 


Klein -kleinkinderen  < 
Over  - klein  - kleinkind. 


* • 3 

. i 

Totaal  4 
Het 


van  HOLLAND. 


103 


Het  vijfde  kleinkind  1 , in  1707  uit  het  eerde 

eigen  kind  A gefproten , brengt  voort  de  vol- 
gende klein  - kleinkinderen , als; 


Kalven  uit  het  vijfde  f 

Kleinkind (§  1 , zijn 

de  Klein  ' kleinkin 
deren  van  de  Moe- 
derkoe  , en  getee 

kend  1 1 en  u,  1 , 

zijnde  dit  tefftnshet 
totaal  der  klein- 
kleinkipderen  van  « 
het  vijfde  Kleinkind 

ê. 


A°.  1709  het  klein  - kleinkind  t\ 


Totaal  a <«■ 


Voorts  brengt  het  zesde  kleinkind  F 1 , geboren 

in  1708  uit  het  eerde  eigen  kind  A,  niet  meer 
voort  dan  een  klein  - kleinkind ; namelijk: 


Kalf  uit  het  zesde 
kleinkind  zijn- 
de een  klein  - klein- 
kind van  de  Moe- 
derkoe  , en  getee- 

kend  Vi , zijnde  dit 

teffens  het  totaal  de? 
klein  - kleinkinderen 
van  het  zesde  klein- 

kind  ^Fi* 


1719  het  klein  •kleinkind  *1 
Totaal  i 


Hec 


104 


NATUURLIJKE  -HISTORIE 


fl  Iet  zevende  kleinkind^  i , geboren 


Het  kleinkind 

* 


in  1709  uit  het  eerlle  eigen  kind 
A , kan  niet  als  kalvende  gere- 
kend worden,  als  zijnde  A°.  1710 
Pinkvaars. 


I* Het  achtfte  kleinkind  i , ge- 
^ | bo  ren  in  1 7 1 o uit  het  eerde  eigen 

kleinkind  tfCi.i  kind  A , kan'  insgelijks  niet  als  kol- 
I vende  berekend  worden,  als  zijn 
j de  A9  1710  Kalf  of  Schot -Kalf. 

I 


< Als  men  nu  volgens  deze  verklaringen  en  optelling 
de  hier  voren  genoemde  Plaat  e , zijnde  de  Ge- 
flachtplaat,  naziet,  zal  men  zien,  dat  bij  elk  Kalf, 
hetwelk  op  zijn  tweede  jaar  voortteelt , het  zij  kinde- 
ren , klein-,  klein-  klein  - , over  -klein-  klein  - of 
bed- over- klein- kleinkinderen , altoos  twee  niet 
kalvende  overfchieten , te  weten  : die  in  A°.  1709 
en  1710.  geboren  zijn,  het  geen  veroorzaakt  worde 
door  dien.  onze  berekening  niet  verder  als  tot 
A°.  1710  loopt,  en  volgens  welke  alle  Kalveren, 
die  in  1709  of  1710  geboren  zijn,  overfchieten, 
en  niet  verder  tellen  dan  zich  zei  ven. 

Dat,  tot  nader  begrip,  volgens  de  vermindering 
d^r  getallen,  op  1709  en  1710  bij  voorbeeld 
das  U: 

f 


Het 


van  HOLLAND. 


105 


Het  kleinkind  brengt  voort  6 Kalven. 

<3  i — 5 Kalven  , dus  1 

minder  als  */^i. 

Qi  ■ ■■■—  — 4 Kalven,  dus  1 

minder  dan  1. 

Söi  « — 3 Kalven,  dus  1 

minder  dan  Cw 

£1  - — ■•>■■■■—-  2 Kalven,  dus  1 
minder  dan  2>  1. 

^"i  .mi  * .■■■■  — i Kalf,  dus  1 min- 
der dan 


£^1  dito,  dito. 

1 1 

Dit  voorbeeld  nu  op  alle  de  opklimmende  voort- 
telingen  toegepast , verklaart  zich  zei  ven  genoeg 
door  het  aftrekken  van  1 minder  op  eiken  Staak 
of  Jaartal, 

Dus  de  berekening  der  kinderen , kleinkinderen , 
klein  - klein  - , over  - klein  - klein  - , en  bed -over- 
klein  - kleinkinderen , ordelijk  voorgemeld  zijnde , 
200  zal  het  eerfte  eigen  kind  der  Moederkoe 
van  A°.  1703  tet  1710  hebben  voortgebragt: 


H 


de 


/ 


105  NATUURLIJKE  HISTORIE 

de  kleinkinderen  van  */£ i tot  &€x  , is  . . 8 

cn  deze  van  A°.  1705  tot  1740  de  klein  klein- 
kinderen van  ^ i tot  v i , is  ♦ . . . .ai 

en  deze  van  A°.  1707  tot  710  de  over -klein- 
kleinkinderen van  a t tot  u i ) is  . . .20 

en  deze  in  A°.  1709  en  1710  de  bed  - over- 
klein- kleinkinderen  van  ai  tot  ei,  is  , . 5 

Totaal  54. 

pus  blijkt  uit  deze  Tafel  duidelijk,  en  uit  de  pro- 
gresfive  optelling  van  de  Beesten  , dat  uit  een  Vaars 
van  twee  jaar  in  acht  jaren  kunnen  voortge- 
bragt  worden  vier*  en  vijftig  Kalven  of  Vaar- 
zen, en  dus  met  het  Vaarskalf  zelve  vijf  - en 
vijftig  Beesten,  die  op  hunnen  tijd  Melkgevende 
zijn  of  worden;  en  hier  mede  is  tevens  de  ge- 
flachts  opklimming  van  het  eerde  Kalf  der  Moe- 
derkoe  geboren  in  1701 , en  aangeduid  met 
Letter  A,  afgefchetst. 


B. 


van  HOLLAND.  107 


B. 


OPTELLING  DER  KALVEN  UIT  HET  TWEEDE 
KALF  DER  MOEDERKOE. 

Die  tweede  Kalf,  B,  der  Moederkoe , zw art  bont. 
Vaars  geworden  zijnde,  kalfc  voor  het  eerst  in 
1704,  en  brengt  voort  de  volgende  Kalven, 
kleinkinderen  der  Moederkoe,  als: 


rAnno  1704  het  kleinkind 


Kalven  uit  het  tweede 
Kalf , df  kind  B > 
zijnde  kleinkinderen 
vaa  de  Moederkoe, 


en 

tot 


geteekend  e/^a 

9*' 


Fk . 

V'O 

ir  ~rr\F\  - - - — 

p 

1700  ■ 

0 2 

O) 

- - - P 

G a 
crr 

V°9  

1710  — — - 

Zr  a 

G a 

Totaal  7 


Dus  een  minder  als  die  van  het  eerde  eigen  kind 
der  Moederkoe,  welker  getal  was  8« 


H a 


Het 


12$ 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


Het  eerde  kleinkind  in  1704  uit  het  tweede 

eigen  kind  B gefproten , brengt  de  volgende 
klein -kleinkinderen  voort;  als: 


Kalven  uit  het  klein* 
kind  , zijn- 


j*A*.  1706  het  klein -kleinkind  an 


de  klein- kleinkinde 
ren  van  de  Moeder 
koe , en  geteekend  ï 

«52  tot  «a. 


1707 

1708 

I7°9 

1710 


c 2 
d 2 
6 2 


Totaal  5 


Vervolgens  brengt  het  eerde  dezer  klein -kleinkin- 
deren ö5  2 de  volgende  over -klein -kleinkinderen 
voort;  als: 

Kalven  uit  het  klein-  r A°.  1708  het  over-klein-kleinkind  a 2 
kleinkind  a 2 , zijn- 1 *7°9  - " 1 h2 

de  over  klein- klein- J l?iO  rr  -«  C2 

kinderen  van  de  ] 1 

Moederkoe , en  ge*  j * 3 

zoekend  a 2 tot  C 2.  k 


VAN 


HOLLAND. 


ic9 


Nog  brengt  het  tweede  dezer  klein  - kleinkinderen 
^2  de  volgènde  over  - klein  - kleinkinderen  voort  \ 

als: 


Kalven  uit  het  klein*  f 
kleinkind  , zijn»  | A°. 

de  over-klein-klein- J 
kinderen  van  de 
Moederkoe , en  ge- 
weekend d 2 en  0 2.  ^ 


1709  het  over-klein-kleinkind  d& 

1710  ~ ea 

Totaal  2 


Ook  brengt  het  derde  dezer  klein -kleinkinderen  c% 
een  over  - klein  - kleinkind  voort,  namelijk: 

Kalf  uit  het  klein*  f 
kleinkind  c 2 , zijn- 


de een  over- klein- < 
kleinkind  van  de 
Moederkoe,  en  ge- 
teekend  fs.  I 


A°.  1710  het  over -klein -klein- 
kind f 2 


Totaal  i 


Eindelijk  nog  brengt  het  over  - klein  - kleinkind  a 2 , 
een  bed  - over  - kiein  - kleinkind  voort , namelijk : 

Kalf  uit  het  over-  f 

klein  kleinkind  a 2 , 1 A».  1710  hec  bed  - over  - klein- 

zijnde  een  bed- 1 Hpinbmrl  <1 

over  - klein  - klein  < 
kind  van  de  Moe  f 
derkoe,  en  getee  j 


kleinkind  aa. 
Totaal  i 


n 


Zijn- 


lio  NATUURLIJKE  HISTOPvIE 


Zijnde  aldus  het  Totaal  der  klein -klein-,  over  klein- 
klein- en  bed  over  klein  kleinkinderen,  uit  het 

eerde  kleinkind  2 , der  Moederkoe , gefproten 

uit  het  tweede  eigen  kind  R,  als  volgt: 


Totial  van  alle  de 
klein  klein  , over* 
klein  klein  • en  bed- 
over  - klein  - klein- 
kinderen van  het  eer 

(te  kleinkind  **  yfa, 
gefproten  uit  het 
tweede  eigen  kind  Ï3. 


Klein  - kleinkinderen  . . • 5 

t Over  klein -kleinkinderen  . 6 

< Bed  over -klein  kleinkinderen  1 

{ Totaal  1 2 

1 

i 

l 


Het  tweede  kleinkind  <5?  2,  in  1705  uit  het  twee- 
de eigen  kind  R gefproten , brengt  de  volgende 
klein  - kleinkinderen  voort,  als: 


Kalvert  uit  het  klein*  [ 

A°.  1707 

kind  £3  2 , zijnde  ^ 

1708 

klein  • kleinkinderen 

van  de  Moederkoe , 

! 1709 

«n  ‘geteekend  jp  2 

1710 

tOt  6 3. 

i 

— — Az 

— — — *z 

Totaal  4 
Uit 


-r 


t 

-C 


van  HOLLAND. 


in 


Uit  het  eerde  dezer  klein -kleinkinderen  ^2  ko- 
men de  volgende  over  klein  - kleinkinderen  voort , 
als: 


Kalven  uit  het  klein-  f 
J ..Ia 

kleinkind^- 2,  zijn-  [ 

de  over  klein  kTein  < 
kinderen  van  de  j 
Moederkóe , én  ge-  1 

teekend  g2  en  h 2 ^ 


1709  het  over  klein  kleinkind  g$ 

1710  — ha 

Totaal  a 


Uit  het  tweede  dezer  klein  - kleinkinderen  ƒ2  ,komt 
voort  een  over  klein  - kleinkind , namelijk: 

Kalf  uit  het  klein^ 

k.e.nkmd^s  2 , zijn- 1 ^ 1710  her  over-klein-kleinkind  12 

de  mede  een  over-  < — — ■ ... 

klein  - kleinkind  van  j Totaal  I 

de  M>ederkoe,  en 

geteekend  ia.  [_ 


Zijnde  aldüslïet  totaal  der  klein  - klein  • en  over  - klein* 
kleinkinderen  uit  het  tweede  kleinkind  «3  2 der 

Moederkoe  , gefproten  uit  het  tweede  eigen 
kind  B , als  volgt : 

Tdtaal  van  alle  de  f 
klein  klein- en  over-  T/i  • 11  . , . . 

klein -kleinkinderen  Klein  - kleinkinderen,  ...  4 

van  het  tweede  klein- < Over -klein -kleinkinderen.  . 3 

kind  $3$  » ge&rp* 
ten  uit  het  tweede 
eigen  kind  B. 


Totaal  7 


lift 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


Het  derde  kleinkind  G 2,  in  1706  uit  het  tweede 

eigen  kind  B gefproten , brengt  voort  de  vol- 
gende klein  - kleinkinderen , als: 

Kalven  mt  het  kiem-  j^08  het  klein  - kleinkind  / 2, 


kind  G z»  zijnde  | 

klein  - kleinkinderen 
van  de  Moederkoe , < 

en  geteekend  & 2, 


tot  m ft* 


1709  — 

1710  — 


/ 2 


m ft 


Totaal  3 


Uit  het  eerde  dezer  klein  - kleinkinderen  & ft , komt 
een  over- klein -kleinkind  voort,  namelijk: 

Kalf  uit  het  klein*  C 

kleinkind zijn-  | A*.  1710  het  over- klein-  klem- 
de een  over- klein •"{  kind  ka 

kleinkind  van  de  I 
Moederkoe  , en  ge-  1 

teekend  k ft.  t 


Totaal  x 


Zijnde  aldus  het  Totaal  der  klein  - klein  * en  over  - klein- 
kleinkinderen van  het  derde  kleinkind  G 2 van 

de  Moederkoe,  gefproten  uit  het  tweede  eigen 
kind  13,  als  volgt: 

Totaïd  der  klein*  f 
klein*  en  over*  klein-  j , . , . . 

kleinkinderen  van  I Klein  kleinkinderen  • • • 3 

het  derde  kleinkind j Qver- klein-  kleinkind.  . . I 

G>,  gefproten  ukj  Totadl 


het  tweede 
kind  B. 


eigen 


l 


Her 


van  Holland.  113 


Het  vierde  kleinkind  ,2?  2,  in  1707  uit  her  tweede 

eigen  kind  B gefproten , brengt  voort  de  vol- 
gende klein -kleinkinderen,  als  1 

Kalven  uit  het  klein-  P 
kind  2)*,  zijn  I 


de  klein  - kleiokin-  I 
deren  van  de  Moe-  1 
derkoe  , en  getee  j 

kend  n 2 en  02  A 

zijnde  dit  teffens  het  1 
totaal  der  klein-  1 
kleinkinderen  van  I 
het  vierde  kleinkind  ! 

2 , gefproteh 
uit  het  tweede  eigen 
kind  B. 


1709  het  klein -kleinkind  ^2 

Totaal  2 


Voorts  brengt  het  vijfde  kleinkind  (§  2 , geboren 

in  1708  uit  het  tweede;  eigen  kind  B,  niet  meer 
voort  dan  een  klein  - kleinkind ; namelijks 


Kalf  uit.  het  klein»  f 
kind  (§2,  zijn- 


de een  klein  - klein- 
kind van  de  Moe- 
^erkoe  , en  getee- 

kend  fy,  zijnde  dit! 

teffens  het  totaal  der  ■ 
klein  - kleinkinderen  I 
van  het  vijfde  klein-  J 

kind  (§ 2 , gefpro  I 
ten  uit  het  tweede  j 
eigen  kind  B*  £ 


1710  het  klein* kleinkind 
Totaal  i 


ï 


Het 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


114 


J’Het  zesde  kleinkind  ^2,  geboren 

cfr*  } in  >709  uit  het  tweede  eigen  kind 
Het  kleinkind  •/'*.«  B ^ kan  niet  ais  kalvende  gere- 

I kend  worden, als  zijnde  Aü.  1710 
j i Piuk vaars. 


I^Het  zevende  kleinkind  ^2,  ge- 
boren in  1 7 1 o uit  het  tweede  eigen 
Het  kleinkind  kind  B , kan  insgelijks  niet  als  kal- 

I vende  berekend  worden  , als  zijn- 
l de  1710  Kalf  of  Schot -Kalf. 


Dit  alles  nu  wederom  tot  een  totaal  overgebragt, 
dan  heeft  het  tweede  eigen  kind  der  Moederkoe 
vail  A°.  1704  tot  1 710  voongebragt  2 


de  kleinkinderen  van  */£<!  tot  ^2 , is  * ♦ 7 

en  deze  van  A\  1706  tot  1710  de  klein -klein- 
kinderen van  ^2  tot  ^>2,  is  é . - • .15 

en  deze  van  A°.  1708  tot  1710  de  over-klein- 
kleinkindereri  vari  as  tQt  ks,  is  . . .10 

«n  deze  in  A°.  1710  een  bed  - over  - klein- 
kleinkind 0 2,  is  # • I 

Totaal  33 

en  dus  in  het  geheet  21  minder  als  van  het  eigen 
kind  A , waarvan  het  getal  was  54. 


*»• 


o 


tan  HOLLAND. 


115 


c. 


OPTELLING  DER  KALVEN  UIT  HET  DERDE 
KALF  DER  MOEDERKOE. 


Dit  derde  Kalf,  C , der  Moederkoe , zijnde  een 
zwarce  witkop,  Vaars  geworden  zijnde,  kalfc 
voor  het  eerst  in  1705  , en  brengt  voort  de 
volgende  Kalven , kleinkinderen  der  Moede*r- 
koe,  als: 


«s 

Anno  1705  het  kleinkind  3 


Kalven  uit  liet  der- 
de Kalf  of  kind  C , 
Zijnde  kleinkinderen 
van  de  Moederkoe, 

en  geteekend 

tot  0^3. 


1706 

*7°7 

1708 

I7°9 

1710 


3 3 

G 3 
2 3 
£3 


Totaal  6 


Dus  een  minder  als  die  van  het  tweede  eigen  kind 
der  Moederkoe,  welker  getal  was  7^ 


I a 


Het 


ii6  NATUURLIJKE  HISTORIE 


Het  eerde  kleinkind  «^3,  in  1705  uit  het  derde 
eigen  kind  C gefproten  , brengt  de  volgende 
kjein  - kinderen  voort,  als:  ; 


Kalven  uit  het  klein- 
kind e/^3 , zijn- 
de klein  - kleinkin- 
deren van  de  Moe  - " 
derkpe  , ea  ge 

teekend  a 3 tot  Ui* 


rA°.  1707  het  klein  - kleinkind  ^3 

— - -/ 


1708 

1709 
?7jo 


3 
6 3 
^3 


Totaal  4 


Vervolgens  brengt  het  eer  ft  e dezer  klein -kleinkin* 
deren  « 3 de  volgende  over  - klein  - kleinkinderen 
vcort;  als:  -i  ’ 

Kalven  uit  het  klein*  T 

i 

kleinkind  ^3,  zijn-  A°.  1709  her  over  klein-kleinkind  a 3 


de  over  - klein-  < 17*  0 — t>3 

kleinkinderen  van  de  I • — - 

Moederkoe , en  ge-  J *1  Otaal  2 

.teekend  ag  en  b 3.  ^ 


Nog 


van  HOLLAND. 


"7 


Nog  breng:  het  tweede  dezer  klein  - kleinkinde- 
ren ^3  , het  volgende  over  - klein  - kleinkind 
voort;  namelijk: 

Klif  uit  het  klein-  f ^ : 

kleinkind  ^3 » zijn*  J AQ.  17  io bet  over-klein-kleinkind  03 

de  een  over  - klein-  i ^ 

kleinkind  van  de  J d Otaal  I 

Moederkoe , en  ge  I 
tcekend  C3. 


Zijnde  aldus  het  totaal  van  klein -klein  - en  over* 
klein  kleinkinderen  van  het  eerfle  kleinkind  ,^€3, 

der  INIoederkoe  , gefprocen  uit  het  derde  eigen 
kind  C,  als  volgt: 


Totaal  van  alle  de  f 
klein  klein-  enoyer- 
klein-kleickinderen, 
van  het  eerfle  klein- 
kind «/f^gefpro 

ten  uit  het  derde  ei- 
gen kind  C. 


Klein -kleinkinderen.  ...  4. 

Over  - klein  - kleinkinderen  . . 3 

Totaal  7 


1 3 


Het 


natuurlijke  historie 


jiS 


Het  tweede  kleinkind  5^3,  in  1706  uit  het  der- 
de eigen  kind  C gefproten  , brengt  de  volgende 
klein  - kleinkinderen  voort , als : 


Kalven  uit  het  klein-  f 
kind  3 , zijnde  | 

klein  kleinkinderen  1 
van  3e  Moêderkoe , ' 

en  geteekend  & 3 *ot 

/3* 


1708  het  klein -kleinkind 

1709  


l?l°  — — ƒ3 


Totaal  3 


* . r . • * r ' T r 

Uit  het  eerfte  dezer  klein  • kleinkinderen  e 3 , komt 
voort  oen  over -klein 'kleinkind,  namelijk: 

Kalf  uit  het  klein-  i" 

kleinkind  c 3 , zijn-  j ^ i jr  $ o het  over- klein  kleinkind  d 3 

de  een  over  klein  < — — — — 

kleinkind  van  de  I T O taal  I 

Bfloederkoe , en  ge  I 

teekend  d 3.  ^ 


Zijn- 


1 19 


Van  HOLLAND. 


Zijnde  aldus  et  Totaal  der  klein- klein  - en  over-kleitï- 
kleinkinderén  Van  het  tweede  kleinkind  3$  3,  der 

Moederkoe*  gefproten  uit  het  derde  eigeis 
kind  C * als  volgt : 


Totaal  van  alle  de 
klein-  klein-  en  over- 
klem - klein  - kinde- 
ren van  het  tweede 

kleinkind  8 3. » ge* 
fproten  uit  het  der- 
de eigen  kind  C. 


r 4 

[ Klein  - kleinkinderen  . . # 3 

I Over  - klein  - kleinkinderen.  • 1 

Totaal  4* 

L 


Het  derde  kleinkind  ^3,  in  1707  uit  het  derde 

eigen  kind  C gefproten,  brengt  voort  de  vol- 
gende klein  - kleinkinderen , als: 


Kalven  uit  het  klein-  p 
kind  Q 3 f zijnde 

klein  - klein  - kinde 
ren  van  de  Moe 
derkoe , en  geteö' 

kend  y^3  en  ^3, 

zijnde  ditteffens  het^j 
Totaal  der  klein* 
kleinkinderen  van 
het  derde  kleinkind 

G 3 , gefproten  uit 
het  derde  eigen 
Kind  C* 


A°.  1709  het  klein -kleinkind  1/3 

Totaal  2 


Het 


ISO 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


Het  vierde  kleinkind  S)3  , in  1708  uit  het  derde 

eigen  kind  Cgefproten,  brengt  een  klein  - klein- 
kind voort,  namelijk i 


Kalf  Uit  het  klein- 
kind 2)  3 , zijn- 
de een  kkin  - klein- 
kind van  de  Moe- 
derkoe  , en  getce* 

kend  ^3  , zijnde  die  <j 

teffens  het  totaal  der 
klein  - kleinkinde- 
ren van  het  vierde 

kleinkind  2)t. 
gefproten  uit  het  der^ 
de  eigen  kindC. 


A®*  1710  het  klein  - kleinkind  ^3 

Totaal  i 


fHet  vijfde  kleinkind  <§3  , gebo- 

p I ren  in  1709  uit  het  derde  eigem 

Het  kleinkind  O 3 < kind  C , kan  niet  als  kalvende  ge- 

rekend worden,  als  zijnde  A*. 
L 1710  Pink  vaars. 


'Het  zesde  kleinkind  ££*3,  geboreii 

er-  in  1710  uit  het  derde  eigen  kind 

Het  kleinkind  d1  3.  < q , kan  insgelijks  niet  als  kalven* 

I de  gerekend  worden , als  zijnde 
j A°.  1710  Kalf  of  Schot-Kalf. 

L Dit 


Van  HOLLAND.  tat 


> 


Dit  alles  nu  wederom  , als  voren , tot  een  to- 
taal overgebragt , dan  Heeft  het  derde  eigèn  kind 
der  Moederkoe  van  A°.  1705  tot  1710  voorts 
gebragt : 


de  kleinkinderen  van  «/?3  tot  is  . • 6 

en  deze  van  A*\  1707  tot  1710  de  klein -klein- 
kinderen van  d3  tot  ^3,  is  . . . * ’ 10 

en  deze  in  A°.  1709  en  1710  de  over-klein- 
kleinkinderen  van  a 3 tot  d 3 , is  . • . 4 

Totaal  20 


èn  dus  in  het  geheel  .13  minder  als  van  het  éigen 
kind  B,  waarvan  hec  getal  was  33. 


K 


D 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


Ö. 


OPTELLING  DER  KALVEN  UIT  HET  VIERDE 
KALF  DER  MOEDERKOE, 

Dit  vierde  Kalf,  D,  der  Moedesjtoe , zijnde  eert 
wit  laken.  Vaars  geworden  zijnde,  kalft  voor 
het  eerst  in  1706  , eii  brengt  voort  de  vol- 
gende Kalven,  kleinkinderen  der  Moederkoe, 
als: 


Kalven  uit  liet  Vier- 
de Kalf  of  kind  D, 
zijnde  kleinkinderen 
van  de  Moederkoe, 

en  geteekend  4 

tot  Gi. 


1706  het 

kleinkind  •yf 4 

- fk  . 

l7°7 

Q)  4 

17°y 

1710  — ■ 

£ 4 

Totaal  5 


Dus  een  minder  als  die  van  het  derde  eigen  kind 
der  Moederkoe,  welker  getal  was  6. 

Het 


van  HOLLAND.  123 


/ 


Het  eerfte  kleinkind  4 , in  1706  uit  het  vierde 
eigen  kind  D gefproten  , brengt  de  volgend^ 
klein  - kleinkinderen  voort,  als: 


Kalven  uit  het  klein- 
kind e/f4  , zijn- 


de klein- kleinkin- 
deren van  de  Moe*< 
derkoe  , en  ge-  I 


teekend  & 4 tot  f 4. 


1708  het  klein  - kleinkind  #4 

1709  /+ 

1710  — c 4 

\ — — 

Totaal  3 


Vervolgens  brengt  het  eerfte  dezer  klein  - kleinkin» 
deren  #4  een  over  * klein  - kleinkind  voort;  na- 
melijk: 

Kalf  uit  het  klein-  f 

kleinkind  <3  4 » Z1jn-  J 1710  het  over-klein-kleinkind  a 4. 

de  een  over- klein- < — — 

kleinkind  van  de  j Totaal  J 

Moederkoe,  en  ge  I 

teskend  & 4 • L 


K a 


Zijn. 


'V 


i S4  NATUURLIJKE  HISTORIE 


Zijnde  aldus  het  totaal  der  klein -klein-  en  over- 
klein  - kleinkinderen  van  het  eerde  kleinkind, 
der  Moederkoe,  gefproten  uit  het  vierde  eigen 
kind  D,  als  volgi:: 


^Totaal  van  alle  de 
klein  klein-  enover- 
klein-kieiökinderen, 
van  het  esrfte  klein- 
kind gefpro’ 


r 

Klein  - kleinkinderen. 

> Qv£j.  - klein  - kleinkind 


ten  uit  het  vierde  ei- 


gen kiu,d 


D. 


L 


• • 3 

. . x 

Totaal  4 


Het  tweede  kleinkind  55  4,  in  1707  uit  het  vierde 
eigen  kind  D gefproten,  brengt  voort  de  voL 
geilde  klein  - kleinkinderen  ? als: 


Kalven  uit  het  klein* 


" i 

kind 


de  klein  - kleinkin 
deren  van  de  Moe 
derköe  , en  getee 


kend  d \ en  <54 


zijnde  dit  teffenshet  s 
t draaf  der  klein-  I 

kleinkinderen  van  [ 
hettweedekleinkind  > 
cp  1 

kJx)  4 , gefproten  « 

uit  het  vierde  eigen  | 
kind  D.  b 


1709  het  klein  - kleinkind 


Totaal  2 

, » ; 


■ V 


Voorts 


UN  HOLLAND. 


m 


t _ - - ■ '■■■1  i 

Voorts  brengt  het  derde  kleinkind  G 4 , geboren 

in  1708  pit  het  vierde  eigm  kind  D,  niet  meer 
voort  dan  een  klein -kleinkind;  namelijk: 

uit  het  klein* 
kind  G 4 > zijn- 
de een  klein  - klein- 
kind van  de  Moe- 
clerkoe  , en  getee- 

kend^4,  zijnde  dit 

teffens  het  totaal  der 
klein  - kleinkinderen 
van  het  derde  klein- 
kind G 4 , gefpro 
ten  uit  het  vierde 
eigen  kind  D. 

 *  1 * * . l”XS  /.-JL-lJi L'il'JJJ 


A®,  1710  het  klein -kleinkind  ^4 

Totaal  i 

! 

i 


|*Het  vierde  kleinkind  2}  4,  geboren 

£75  i in  1709  uit  het  vierde  eigen  kind 
Het  kleinkind  •^4.^  D , kan  niet  als  kalvende  gere- 
kend worden, als  zijnde A°.  1 71  q 
l Pinkvaars. 


fHet  vijfde  kleinkind  64,  ge- 

I boren  in  1 7 1 o uit  het  vierde  eigen 
Het  kleinkind  G ;•  kind  D , kan  insgelijks  niet  als  kal* 

I vende  berekend  worden , als  zijn  - 

\ de  A9  1710  Kuif  of  Schot -Kalf. 

K 3 Dit 


o 


/ 


/ 

ir-6  NATUURLIJKE  HISTORIE 


Die  alles  nu  wederom , als  voren , tot  een  totaal 
overgebragt,  dan  heeft  het  vierde  eigen  kind 
der  Moederkop  van  A°.  1706  tot  1710  voort- 
gebragt : 

de  kleinkinderen  van  tot  & \ , i$  . . 5 

en  deze  van  A°.  1708  tot  1710  de  klein -klein- 
kinderen van  ^4  tot^  4 , is  . » . • 6 

en  deze  in  A°.  1710  een  over -klein- klein- 
kind a 4,  is  • ••••••••.  j 

Tqtaal  12 

en  dus  in  het  geheel  8 minder  als  van  het  eigen 
kjad  C , waar  van  het  getal  was  20. 


ii.< 


E. 


tan  HOLLAND. 


**7 


E. 


OPTELLING  DER  KALVEN  UIT  HET  VIJFDE 
KALF  DER  MOEDERKOE. 


Dit  vijfde  Kalf,  E , der  Moederkoe , zijnde  een 
zwart  tijgerhond.  Vaars  geworden  zijnde,  kalft 
voor  het  eerst  in  1707  , en  brengt  voort  de 
volgende  Kalven , kleinkinderen  der  Moeder- 
koe,  als: 


Kalven  uit  het  vijfde 
Kalf  of  kind  £ 
zijnde  kleinkinderen 
van  de  Moederkoe , , - 


Anno 


en  geteekend  t. 

*,  2)s. 


1707  het  kleinkind  jf.  5 


1708 «3  5 

3709 Gs. 

17*0  — — 2)  5 


i 


Totaal  4 


Dus  een  minder  als  het  vierde  kind  der  Moeder- 
koe, welker  getal  was  5, 


Hec 


/ 


fcAf  UÜRLTjKÈ  HISTORIE 


4 228 


Het  ëefftë  kleinkind  e/^5,  in  1707  uic  het  vijfde 

eigen  kind  E gefproten , brengt  voort  "de  vol- 
gende klein  - klèinkindêren , als : 

Kalven  uit  het  klein-  p 
kind  e/^5 , zijnde 


klein  - klein  - kinde- 
ren van  de  Moe 
derkoe , en  getee- 

kend  as  en  ^5 , 


zijnde  dit  tellens  hét 
Totaal  der  klein* 
kleinkinderen  van 
het  èerfte  kleinkind 

i/fs  , gefproten  uit 

het  vijfde  eigen 

kind  E. 


A°.  1709  het  klein  - kleinkind  aS 
1710  — — - 0 


o 


Totaal 


Het  tweede  kleinkind  3$  5,  in  1708  uit  het  vijfdë 

eigen  kind  E gefproten , brengt  een  kléin  - klein- 
kind voort,  natnélijk: 

Kalf  uit  het  klein- 
kind tX)  5 , zijn- 
de een  kléin -klein- 
kind van'  de  Moe* 


Ktnu  van  de  ivioe*  i 
derkoe  » en  getce*  1 

k^nd  c 5 , zijnde  die 

tefFens  het  totaal  der 
klein  - kleinkinde- 
ren van  het  tweedé 

kleinkind  3d  5 » 
gefproten  uit  het  vij  f- 
i§  eigen  kind 


1 1 

A*.  1710  het  klein  - kleinkind  e 5 

Totaal  i 


liet; 


van  HOLLAND. 


129 


filet  derde  kleinkind  G 5 , gebo- 

p I ren  in  1709  uit  het  vijfje  eigen 
Ket  kleinkind  O 5.  < ► kind  E , kan  niet  als  kalvende  ge- 
rekend worden,  als  zijnde  A°. 
{_  1710  Pink  vaars. 


f Het  vierde  kleinkind  2)  5 , geboren 

Gft  \ in  171a  uit  het  vijfde  eigen  kind 
Het  kleinkind  E,  kan  insgelijks  niet  als  kalven- 

I de  gerekend  worden,  als  zijnde 
E A°.  1710  Kalf  of  Schot- Kalf. 

1 .■  .■  j ."."!!"iu  .■ 1 mszar 

Dit  alles , als  voren  , wederom  tot  een  totaal 
overgebrngt  , dan  heeft  het  vijfde  eigen  kind 
der  Moederkoe  van  A°.  1707  tot  1710  voort- 
gebragt : 

de  kleinkinderen  van  t/^5  tot  «S5,  is  . . 4 

en  deze  in  1709  en  17:0  de  klein- kleinkin- 
deren van  a$  tot  ^5,  is  ......  3 

Totaal  7 

en  dus  in  het  geheel  5 minder  dan  van  het  eigen 
kind  D,  waarvan  het  getal  was  12. 

F. 


I 


i3o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


F. 


OPTELLING  DER  KALVEN  UIT  HET  ZESDE 
KALF  DER  MOEDERKOE. 


Dit  zesde  Kalf,  F,  der  Moederkoe,  zijnde  een 
muisvaal  of  beis,  Vaars  geworden  zijnde,  kalft 
voor  het  eerst  in  178,  en  brengt  voort  de 
volgende  Kalven , kleinkinderen  der  Moeder- 
koe,  als: 


Kalven  uit  het  zesde  f 
Kalf  of  kind  F , 
Zijnde  kleinkinde- 
ren  van  de  Moeder- 
koe,  en  geteekend«J 

jtc  tot  Cc.  | 


Anno  1708 

I7°9 
17  <0 


L 


i 

het  kleinkind  */£ 6 


Totaal  3 


Dus  een  minder  als  het  vijfde  eigen  kind  der  Moe» 
derkoe,  welker  getal  was  4. 


VAN 


HOLLAND. 


13l 


Het  eerlle  kleinkind  t/^6  , in  1708  uit  het  zesde 

eigen  kind  F gefproren,  brengt  een  klein -klein» 
kind  voort,  namelijk: 


Kalf  uit  het  kleis-  f 
kind  t/f  6 * zijn- 

de  een  klein -klein- 
kind van  de  Moe-  ■ 
derkoe  , en  getee- 

kend  * zijnde 

dit  teffens  het  totaal 
der  klein  kleinkin- 
deren van  het  eerfte 

kleinkind  6 , ge  f 


A°.  1710  het  klein  - kleinkind'^  6 


Totaal  i 


fproten  uit  het  zes 
de  eigen  kind  F.  ^ 


Het  kleinkind 


3 6*  < 


Het  tweede  kleinkind  3 6 , gebo- 
ren in  1709  uit  het  zesde  eigen 
kind  F,  kan  niet  als  kalvende  ge- 
rekend worden,  als  zijnde  A°. 
1710  Pinkvaars. 


Ke*  kleinkind  G 6»  ■ 


rHet  derde  kleinkind^ 6 7 geboren 
in  1710  uit  het  zesde  eigen  kind 


F,  kan  insgelijks  niet  als  kalven' 
de  gerekend  worden , als  zijnde 
A\  1710  Kalf  of  Schotkalf. 

L 2 Dit 


132  NATUURLIJKE  HISTORIE 


Dit  wederom  tot  een  totaal  overgebragt,  dan 
heeft  het  zesde  eigen  kind  der  Moederkoe  van 
A°.  1708  tot  1710  voortgebragt : 

de  kleinkinderen  tot  G 6»  is  . « . 3 

en  deze  in  1710  het  klein  - kleinkind  # 6 , is  . 1 

Totaal  4 

en  dus  in  het  geheel  3 minder  als  van  het  eigen 
kind  E , waar  van  het  getal  was  7. 


G. 


OPTELLING  DER  KALVEN  UIT  HET  ZEVENDE 
KALF  DER  MOEDERKOE. 


Dit  zevende  Kalf,  G,  der  Moederkoe,  zijnde  een 
zwart  laken  met  witte  kop  en  poten , Vaars  ge- 
werden zijnde,  kalft  voor  het  eerst  in  1709  , en 
brengt  voort  de  volgende  Kalven , kleinkinderen 
der  Moederkoe , als : 


ialven  uit  het  zeven-  f 
de  kalf  of  kind  O , 
zijnde  kleinkinderen 
van  de  Moederkoe  , Anno 

en  geteekend  t/^7 
en  , pijnde  dit  | 


teffens  het  totaal  der 
kleinkinderen , ge- 
fproten  uit  het  ei- 
gen kind.  G. 


1709 

I7IQ 


het  kleinkind 


%7 


Totaal  3 

Deze 


van  HOLLAND. 


133 


Deze  kleinkinderen  kunnen  niet  als  kalvende  gere- 
kend worden , als  zijnde  het  kleinkind  , in 

A°.  1710.  Pinkvaars,  en  het  kleinkind  , in 
A°.  1710  Kalf  of  Schotkalf. 

Het  zevende  eigen  kind  der  Moederkoe  heeft  der- 
hal  ven  in  A9.  1709  en  1710  niet  meer  voort- 
gebragt  als  2 kleinkinderen  > en  dus  1 minder 
als  het  eigen  kind  F,  welker  getal  was  3. 


H. 

OPTELLING  DER  KALVEN  UIT  HET  ACHTSTE 
KALF  DER  MOEDERKOE. 


Dit  achtfte  Kalf,  H , der  Moederkoe , zijnde  een 
blaauw  bont,  kalft  voor  het  eerst  in  1710,  en 
brengt  het  volgende  Kalf  voort,  zijnde  een  klein- 
kind van  de  Moederkoe,  namelijk: 


Kalf  uit  het  achtfte  f 
Kalf  of  kind  H,  I 
zijnde  een  kleinkind  j 
van  de  Moederkoe,  j Anno 

en  geteekend  8 , 1 

zijnde  dit  teffenshet  I 
totaal  der  kleinkin  « 
deren , gefproten  uit  | 
het  eigen  kind  H.  L 


1710  hec  kleinkind 


Totaal  x 


L 3 


Dit 


134  NATUURLIJKE  HISTORIE 

Dit  kleinkind  kan  niet  als  kalvende  gerekend  wor- 
den, als  zijnde  in  A°.  1710  Kalf  of  Schotkalf. 

Het  achtfte  eigen  kind  der  Moederkoe  heeft  . er- 
halven  in  A*  1710  niet  meer  voortgebrag.  an 
een  kleinkind,  en  dus  weder  1 minder  als  het 
eigen  kind  G,  welker  getal  was  2. 


1. 


Het  eigen  kind 
der  Moederkoe. 


I 


fHec  negende  Kalf,  I,  der  Moeder- 
I koe,  zijnde  mengelbont  van  hoog 
I en  grijs  zwart,  komt  van  de  Moe- 
4 derkoe  voort  in  A°.  1709  , en 
brengt,  binnen  den  kring  van  on- 
ze berekening , geen  Kalven  voort , 
als  zijnde  in  1710  Pinkvaars, 


K. 


Het  eigen  kind  K 
der  Moederkoe. 


"Het  tiende  Kalf,  K,  der  Moeder- 
koe , zijnde  rood  mengelbont , 
komt  van  de  Moederkoe  voort  in 
j A°.  1710,  en  brengt,  insgelijks 
1 binnen  den  kring  van  onze  bere- 
kening , geen  Kalven  voort , als 
zijnde  in  Ao.  1710  Kalf  of  Schot- 
l kalf. 


Dus 


van  HOLLAND. 


*35 


Dus  heeft  den  Boer  uit  de  Moederkoe  in  Anno 
i/io  de  volgende  gedacht -opklimming: 

Eigen  kinderen  . , , , io 

Kleinkinderen 3 6 

Klein  ■ kleinkinderen  ...  56 

Over  - klein  * kleinkinderen  . 35 

Bed  - over  - klein  kleinkinderen  6 

is  dus  143  Beesten. 

Waarvan  de  Moederkoe  is  Moeder,  Grootmoe» 
der  , Over  * grootmoeder  , Over  - over  - groot- 
moeder en  Bed- over -over -grootmoeder.  — 
Dit  nu  overgebragt  op  de  ouderdom  der  Koei-. 
jen,  dan  heeft  den  Boer  uit  de  Moederkoe  de 
volgende  Koeijen,  die  in  1710  den  volgenden 
ouderdom  hebben: 


ï Ne- 


136  NATUURLIJKE  HISTORIE 

i Negenjarige  Koe,  of  die  in  zijn  tiende  jaar 
is,'  als  zijnde  geboren  A°.  1701. 
i Achtjarige  Koe , of  die  in  zijn  negende  jaar 
\ is,  als  zijnde  geboren  A°.  1702. 

2,  Zevenjarige  Koeijen , of  die  in  hun  achtfte 
jaar  zijn,  als  zijnde  geboren  AQ.  1703. 

3 Zesjarige  Koeijen  , of  die  in  hun  zevende 
jaar  zijn,  als  zijnde  geboren  A9.  1704. 

5 Vijfjarige , Koeijen , of  die  in  hun  zesde 
jaar  zijn,  -ais  zijnde, geboren  A°.  1705. 

8 Vierjarige  Koeijen  , of  die  in  hun  vijfde 
jaar  zijn,  als  zijnde  geboren  A°.  1706. 

13  Driejarige  Koeijen  , of  die  in  hun  vierde 
jaar  zijn,  als  zijnde  geboren  A°.  1707- 
Si  Tweejarige  Koeijen  , of  die  in  hun  derde 
jaar  zijn,  als  zijnde  geboren  A°.  1708- 
34  Eenjarige  Vaarzen,  of  die  in  hun  tweede 
jaar  zijn  , als  zijnde  geboren  A°.  1709. 

55  Kalven  , die  in  hun  eerfle  jaar  zijn  , als 
zijnde  geboren  A°.  1710. 

Tot.  143  Beesten, 

Waarvan  zijn,  in  A°.  1710: 

Melkgevende  Beesten , aan  den  uring  . 54 
Vaarzen,  of  jonge  Beesten,  die  kalven 
kunnen  . • • • • ~ • *34 

Kalven  • • ♦ • -55 

Hierbij  geteld  de  Moederkoe  . • • 1 

is  van  een  Boer  in  tien  jaren  voortgefokt  144  Beesten* 


OlB 


van  HOLLAND.  13^ 

Om  nu  dit  alles , ’c  welk  tot  hier  toe  afzon  het 
-derlijk  in  Tafelen  isgebragt,  tot  eene  alge- RUNDVE,# 
meene  Tafel  te  brengen,  uit  welke  men  met  1.  Afd. 
een  opflag  van  het  oog  de  toepasfing  op  de  ÏI- 
geteekende  Geflachtplaat  kan  zien  , is  het  al-  00  * 

hier  de  plaats,  die  gefchikt  is , om  op  een  even 
groot  plan  den  uitleg  van  de  Plaat  en  te- 
vens de  overbrenging  op  de  reeds  uitge- 
werkte Plans  en  Tafelen  van  gefiachc  tot 
gellacht  te  kunnen  nagaan. 

Na  dat  wij  dan  door  alle  de  kruisfingen  Generale 
der  familie  - geledingen  getreden  zijn  , en  van  Tafei* 
kind  tot  kindskind,  klein  - kleinkind , over- 
klein  - kleinkind  en  bed  - over  - klein  - klein- 
kind alles  onderfcheidenlijk  hebben  voorge- 
meld , ï hebben  wij  deze  generale  Tafel  op- 
gefteld,  waarin  het  gansch  beloop,  dat  hier 
boven  afzonderlijk  is  betoogd , tot  één  Plan 
gebragt  wordt,  om,  in  vergelijking,  met  de 
de  Geflachtplaat  gebruikt  te  worden , en 
welke  Tafel  is  verdeeld  in  een  plan: 

1.  Hoeveel  Kalven,  het  zij  kinderen  of  Plan  tot 
kindskinderen,  een  Boer  uit  de  Koe Recapitu* 
en  uit  elk  .zijner  eigen  kinderen  heeft. 

Tafel. 

> %.  Hoeveel  Koeijen  of  Kalven  de  Boer 
van  jaar  tot  jaar  bezit. 

5.  Het  geheele  totaal  der  Beesten,  welke 
in  de  tien  jaren  zijn  voortgebragt , als- 
mede in  het  bijzpnder  het  getal  der 
eigen  kinderen,  kleinkinderen,  klein- 
M klein- 


HET 

RUNDVEE, 

I.  Afd. 
II. 

Jïoofdft. 


138  NATUURLIJKE  HISTORIE 

kleinkinderen , over  - klein  - kleinkinde- 
ren en  bed -over- klein  - kleinkinderen 
van  de  Moederkoe,  op  het  einde  der 

tien  jaren. 

Eindelijk  zullen  wij  nu  nog  de  bereke- 
ning laten  volgen , hoe  vele  Melkgevende 
Koeijen  of  Mestkalven  , Stieren  of  Osfen 
men  kan  voortfokken  , vooronderlleld  dat 
eene  Koe  het  eene  jaar  een  Kuis  - en 
het  andere  jaar  een  Stierkalf  voortbrengt; 
want  dit  behoort  ons  ook  hier  niet  te  ont- 
fnappen  , om  dat  wij  de  mogelijkheid  van 
het  een  tegens  het  ander  (lellende  , reke- 
nen, dat,  zoo  een  Boer  gedurende  het  tijd- 
perk van  A°.  1701  tot  in  1710,  zonder  de 
Moederkoe  er  bij  te  rekenen,  heeft  voort- 
gefokt 143  Beesten,  en  elk  dezer  Beesten 
is  het  eene  jaar  een  Kuiskalf,  en  het  ander 
jaar  een  Stierkalf,  dan  heeft  hij  in  die  tien 
Jaren: 

72  Kuiskalven,  en 
71  Stierkalven. 

Totaal  143  Beesten.  + 

Maar  nu  houdt  den  Boer  volgens  gewoon- 
te de  Kuiskalven  aan,  en  heeft  dus  in  tien 
jaren  72  Beesten , die  of  melk  geven  of 
kalven  kunnen,  te  weten:  72  Kuizen,  en 
71  Stierkalven,  die,  of  Kalf  of  Mestkalf, 
of  Stier  of  Os  zijn. 

On- 


ttt 


H 

RUI 

I. 

ï . 


van  HOLLAND.  139 


Onder  alle  deze  Beesten  heeft  hij  in  A°# 
1710  van  de  Kuiskalven: 


HET 

rundvee: 
I.  Afd. 


II. 


Melkgevende  Beesten  aan  den 
uring  « . * * . . 27 

Jonge  Beesten,  die  kalven 

kunnen  17 

Kalven  28 

Totaal  — 72 


Hoofdft. 


En  van  de  Stierkalven , vooron- 
derfteld , dat  dezelve  tot  Osfen 
gelubt  zijnde,  vetgeweid  en 
overgehouden  worden: 


Osfen 44 

Nugtere  Kalven  • . .27 

Totaal  — 71 

is  wederom  143 
Hierbij  gerekend  de  Moederkoe  1 

is  te  zamen  het  geheele  te  vo- 
ren opgegeven  totaal  van  144  Beesten# 


Als  men  nu  met  bedaarde  opmerking  de- 
ze verbazende  opklimming  nagaat;  en  men 
wilde  dezelve  nog  verder  uitbreiden , dan  zoude 
men  eerst  verftomd  Haan  over  de  fterke  vermei 

M % nig- 


( 


HET 
JUUNDVEE- 

I.  Afd. 
II. 

Hoofdö. 


I/LO  natuurlijke  historie 

nigvuldjging  der  Koeijen,  welke  in  eens  Men- 
fchen  leeftijd,  of  in  die  van  een  Landman, 
("welke  men  op  70  of 80  jaren  rekenen  kan,) 
plaats  kan  hebben;  ja  men  zonde  zich  zoo 
niet  verwonderen,  hoe  het  mogelijk  zij,  dat 
na  de  verfchrikkelijkfle  woede  der  Veepest , de 
ontzaggelijke  confnmptie  van  Slagtvee  voor 
den  oorlog  en  fcheepvaart  , behalven  nog 
tot  het  dagelijksch  onderhoud  yoor  het 
Menfchelijk  geflacht,  dat,  zeg  ik,  in  korte 
jaren,  de  overvloed  van  Rundvee,  hoe  ook 
verminderd,  wederom  zoo  fpoedig  zoo  groot 
wordt.  De  Heer  g.  brender  a br  andis  , wiens 
kunde  bekend  is , met  wien  ik  over  deze  be- 
rekeningen geraadpleegd  heb,  en  welke  de 
mijne  heeft  goedgekeurd,  heeft  mij  uit  ver- 
maak eene  Tafel  van  25  jaren  medegedeeld, 
welke  op  dezelfde  manier  als  onze  Tafel , 
van  tien  jaren,  berekend  is.  Deze  Tafel 
is  gefield  in  drie  kolommen,  waar  van  de 
eerfte  de  jaargetallen  van  1 tot  25  aanduidt: 
de  tweede  die  der  voorttelende  Koeijen , die 
in  elk  jaar  aanwezig,  en  de  derde  die  der 
Kalven,  welke  in  elk  jaaf  geboren  zijn; 
voorts  is  daar  bij  berekend  de  Moederkoe 
van  alle  de  in  25  jaren  uit  haar  voortge- 
tpelde  Runderen.  Wij  laten  deze  TafeJ  hier 
dus  volgen: 


TA- 


van  HOLLAND-  141 


TAFEL  VAN  DE  VOORTTELING  EENER 
KOE  IN  25  JAREN.  rr 

Jaren.  Koeijcn. 


HET  . 

rundvee; 
I.  Afd. 


2 

3 t 


4 

2 

5 

4 

6 

7 

7 

12 

.8 

20 

9 

33 

10 

54 

ii 

88 

12 

• 143 

*3 

23  5 

34 

376‘ 

IS 

609 

36 

936 

17 

1596 

ia 

2583 

19 

418O 

20 

6764 

21 

10945 

2* 

I7?lO 

23 

28656 

24 

46367 

25 

. 75°24  . . 

Hierbij  de  Moederkoe 


ï Progresfie 

a Tafel  van 

g S5  jaren. 

5 

8 

J3 

2t 

34 

55 

89 

144 

233 

377 

610  » 

987 

1597 

2584 

4181 
6765 
10946 
1771 1 
28657 
46363 
75025 


Komen  in  25  Jaren  796418  Beesten. 

Men  neme  nu  deze  Tafel  eëns  op  , in'  Vers^i* 
vergelijking  van  de  zwaarfte  Sterfte  onder 

M 3 het  pest.  I ) 


HET 

KUNDVEE. 

I.  Afd. 
IL 

Hoofdft. 


142  NATUURLIJKE  HISTORIE 

bet  Vee,  dan  zal  men  gemakkelijk  begrij- 
pen, hoe  d;e  ontzaggelijke  vernieling  onder 
het  Rundvee,  in  korte  jaren  wederom  her- 
fteld  is.  Men  heeft  berekend  dat  Anno  1744 
tot  1745  in  Friesland  aan  de  Veepest  zijn 
ge  (lor  ven: 

64596  Koeijen. 

20248  Vaarzen  of  Stieren. 

24753  Hokkelingen  of  Kalven. 

Totaal  109597  Beesten. 

Maar  volgens  opgave  in  de  Noorderkwar- 
tieren, bedroeg  het  getal  der  Beesten  in  ÏVest • 
yriesland  aan  de  Veepest  gellorven  : 

54344  Beesten, 
gezond  gebleven  15366  - 
gebeterd  7923 

is  een  Totaal  van  77633  Beesten,  zoo  dood 

als  levendig  (*<). 

Maar  nu  waren: 

gezond  gebleven  15366  Beesten, 
gebeterd  7923 

Totaal  23289  Beesten. 

Al* 

(*)  Zie  de  Lijst,  geformeerd  door  Gecommitteer- 
de Raden  in  Ao.  1745,  geplaatst  in  de  Nederland* 
fcht  Jaarboeken  van  het  jaar  1745.  bladz.  6<?8. 


v a ft  HOLLAND.  143 

Als  men  nu  die  getal  eens  overbrengt,  bij  I1ET 
vergelijking  op  onze  berekening , hoe  veel RUNDVEEi 
eene  Koe  in  tien  jaren , en  volgens  den  Heer  1.  Afd. 
brender  & BR  and  is , in  25  jaren  kan  voort-  n*  . 

brengen , dan  zal  men  zonneklaar  overtuigd  00a  * 

worden , dat  de  nlwijze  fchikking  der  Voor- 
zienigheid, in  dezen  altoos  de  natuurfhat 
der  wezens  in  eene  onoverfchreedbaar  perk 
van  begaanbaarheid  Houdt,  wanneer  men  ook 
onze  Helling  en  manier  van  opgave,  over- 
brengt op  de  berekeningen  van  ’s  Lands  in- 
komsten , naar  het  Horengeld , en  eene  Kali- 
koe voor  een,  twee  Vaarzen  ook  voor  eene 
Koe , en  vervolgens  vier  Hokkelingkalven  me- 
de voor  eene  Koe  berekend , dan  zoude  men  in 
A°.  1745.  in  JVestvrïesland  of  het  Noorder- 
kwartier hebben  kunnen  tellen  5885a  Bees- 
ten. Indien  men  nu  dit  getal  in  rang  van  voort- 
ling,  op  de  twee  jaar,  van  kalfkoe,  van 
kind , kleinkind , klein  - kleinkind , over  - klein- 
kleinkind en  bed  - over-  klein  - kleinkind  * van' 

AV 1745.  af,  benevens  de  berekening  der  tot 
in  A*.  1750.  en  later  vooredurende  Sterfte  kon- 
de  weten,  dat  mogelijk,  doch  niet  te  min, 
voor  ons  althans,  moeijelijk  is  , dochk  geen 
ook  als  nog  gefpaard  kan  worden  tot  nadere 
gelegenheid , dan  zoude  in  25  tot  50  jaren  tijd , 
bij  voorb.  van  1745  tot  1794.  het  vierde- 
of  achtfte  gedeelte  van  al  dit  Vee,  (vooron- 
der He  ld  dat  zij  van  tien  tot  tien  jaren  wer- 
den aangehouden  naar  de  mogelijkheid  van 
ons  Plan , ) als  nog  in  gausch  tVestvries * 
land , en  zoo  ook  in  Holland , Fries-' 
land,  Groningen  en  andere  Provinciën , niet 

M 4 kun* 


144  NATUURLIJKE  HISTORIÉ 


*ET  kunnen  geborgen  worden  , en  de  Mcnscfr 
bundvee  zej£  j,unnen  be(^aan#  Uit  dit  Haaltje 

I.  Afd.  meen  ik  nu  den  Lezer  een  begrip  van  die 
iï.  gewigtig  gedeelte  der  voortplanting  van  het 
ot  *'  Rundvee,  in  de  meest  mogelijkfle  verdaan- 
baarheid  voor  den  Landman  , te  hebben  voor* 
gefield.  Bij  onze  Verhandeling  over  de  Vee- 
pest zelve y zal  dit  onderwerp,  ten  aanzien 
der  berekening  van  gebeterd  en  ongebeterd 
Vee,  uitvoeriger  verhandeld  worden.  Ach- 
tcrvolgens  dit  zelve  gro-ote  flelfel,  zoude 
men  dit  Huk  zeer  verre  kunnen  uitbreiden  * 
indien  wij  geloofwaardige  Lijsten  konden 
bekomen,  hoeveel  melk,  boter,  kaas,  mest* 
kalven  enz.  op  eene  Boerderij  van  144  Bees- 
ten , of  de  helft  daarvan , Hechts  in  tien  jaren 
door  de  Boer  verkreegen  werd;  want  het  is 
niet  zeer  zeldzaam  in  Holland  en  Vriesland 
Boeren  te  vinden , die  meer  dan  zeventig  zoo 
melkgevende  Koeijen , als  Vaarzen  , Hokke- 
lingen  , Pinken  en  Kalven  bezitten , indien 
men,  zeg  ik  nog  eens,  dk  tot  een  facit  of 
beraming  wilde  brengen,  dan  zoude  men 
eerst  zien,  welk  een  rijkdom  Holland r 
Vriesland , Westvriesland  Groningen  en 
Ommelanden , in  één  woord,  de  Vereenig-- 
de  Nederlanden , alleen  in  Rundvee  bezit- 
ten ! Tot  een  Haaltje  ten  bewijze  dient 
hier  bij , hoe  ook  nog  in  deze  Eeuw  , in 
1801  , na  het  leveren  van  zoo  veel  Slagt- 
vee  bij  de  voortzetting  des  oorlogs,  wel- 
ke vooral  in  Noord- Holland  gewoed  had,- 
in  dat-  Gewest  nog  in  de  voornaamfle  Ste- 


van  Holland.  145 


den  is  ter  Markt  gebragt  en  ter  Wage  ge- 
wogen de  volgende  ponden  Kaas:* 


HET 

RUNDVEE*’ 


Alkmaar  . , * 

Hoorn  . . . . 

Purmerende 

Medenblik 

Etdam  • . • • 

Enkhuizen 


I.  Afd. 

<5,660,63!  « n. 

4,231*688 

3>S59648 

1,368,235 

1,060,445 

1,213,900 


Totaal  17,894,447  @ 


Die  ftaaltjé,  waar  van  men  de  oorfpronke* 
lijke  opgave  van  maand  tot  maand  in  het 
gemelde  jaar  1801  vindt  in  het  zoo  belang- 
rijk  Magazijn  van  Vadtrlandfchen  Land- 
bouw van  den  Heer  jan  kops,  I.  D.  L Sc. 
bl,  110,  bevestigt  dus  ontegenzeggelijk , dat 
als  nog  aan  deze  Landen  den  voorrang  bo- 
ven alle  uirheemfehen  toekomt,  te  meer* 
daar  men  er  de  ponden  Boter,  als  ook  de 
Melk,  nog  daarenboven  bij  berekenen  kan* 
en  dat  nog  maar  in  een  gedeelte  eener  Pro- 
vintie,  hoe  veel  aanmerkelijker  zoude  men 
dit  dan  in  dit  geheele  Gewest  bevinden  ! 
Hieruit  behoorde  men  te  erkennen , hoe 
veel  achting  men  aan  een  braaf  Landheer , Ha- 
vezater  en  Boerman  verfchuldigd  is.  Gui* 
ciARDijN , een  Italiaan , beroemd  door  zijne 
naauwkeurige  befchrijving  der  Nederlanden , 
verhaalde  als  iets  merkwaardig,  dat  in  het 
Dilbrikt  van  Asfendelft , eene  vermaarde  Heer- 
lijkheid in  Noord  - Holland , gevonden  wier- 
den  4000  Koeijen , die,  winter  en  zomer 
door  een  gerekend,  daags  8000  flopen  melk 

M 5 ga- 


HET 

RUNDVEE 

U Afd. 
II. 

Hoofd  ft, 


146  NATUURLIJKE  HISTORIE 

gaven.  Dit  zelve  teekend  ook  zoeteboom 
aan,  in  zijne  Zaanlandfche  Arkadia , II.  Z). 

pag.  82.  ScAUGER  , HADRIANUS  JUNtUS, 
ULïjssEs  aldrovandus  en  vele  andere  Schrij- 
vers van  gezag,  fpreken  met  eerbied  hier 
van,  en  geven  eenparig  den  voorrang  in 
geheel  Europa,  aan  Holland , bijzonder 
aan  Noord  - Holland  en  Vriesland , ja  de 
waardij  van  dezen  rijkdom,  heeft  men  in 
voorige  Eeuwen,  buiten  dat,  erkend, 
door  op  fommige  Gedenkpenningen  de  Hol- 
landfche  Koe  te  Ilempelen,  als  een  voor- 
beeld van  eene  onuitputtelijke  bron  van  wel- 
vaart. Men  heeft  deze  zelfde  Hollandfche 
Koe,  zelfs  ten  tijde  der  wreede  Spaanfche 
lnquifitie,  ten  zinnebeeld  genomen.  Men 
verbeeldde  dezelve  alzoo , dat  Philips  , Ko- 
ning  van  Spanje , er  op  reed.  Elizabeth, 
Koningin  van  Engeland , gaf  haar  gras  en 
dukaten  te  eten.  De  Koning  van  Frankrijk 
trok  haar  bij  de  (taart  en  gaarde  de  ducaten 
op , welke  zij  van  achteren  loosde.  De  Kar- 
dinaal de  granvelle  melkte  haar,  en  Prins 
Willem-  de  e erft  en  greep  haar  bij  de  horenen 
en  omrukte  het  Dier  aan  alle  de  bloedzuigers. 

Meerder  bijzonderheden  zijn  mij  en  velen 
.onzer  kundige  Landzaten  bekend;  dan,  wij 
(laan  alle  deze  zinnebeeldige  kundigheden 
liever  over,  om,  zoo  als  men  zegt,  geene  ou- 
de Koeijen  uit  de  (loot  te  halen.  Wij  gaan 
dan  dadelijk  over  tot  de  nadere  bcfchrij- 
ving  van  het  ras  en  foort  der  Koeijen. 

Ten  (lotte  evenwel  willen  wij  onze  Landge- 
nooten  mededeelen  eene  uitvoerige  Tafel  en 

Re- 


/ 


\ 


van  HOLLAND.  147 

Berekening  van  den  tijd  van  10  h 1 1 jaren , die  het* 
op  eene  andere  wijze  dan  de  onze  is  inge-  *UNDVC*' 
rigt , en  zeer  zeker  hier  bij  voegt ; want  1.  Afd. 
daar  wij  bij  vooronderftelling,  dat  en  Kalf- 
koe  en  Stier , of  zoo  men  kan  hellen , bei- 
de  fuccesfivelijk  Kuiskalven  kunnen  vóórt- 
brengen en  voorttelen , het  zij  dan  uit  een  of 
meerder  Koeijen  , of  ook  wel  dat  de  Stier 
zijne  eigen  kinders  befpringt , en  dus  in  onze 
Tafel  fpeculatief  is  geheld,  dat  het  alle  Kuis* 
kalven  waren  ; dan,  daar  de  evenredigheid 
in  de  geboorte  der  Sexe  gewoonlijk  anders 
berekend  wordt , zoo  heeft  mijn  zeer  kundi- 
gen  en  volijverigen  vriend  brenber  k bran»  Tafel  v-m 
dis,  mij , behalven  de  vorige  op  bladz.  141  erende 
gehelde,  nog  eene  zeer  uitvoerige  Tafel  me-*  »ran- 
degedeeld,  waarin  hij  berekend,  dat  de  Moe-ms* 
derkoe  in  het  eene  jaar  eene  Kuis  en  in  hec 
andere  jaar  een  Stier  voortbrengende,  (dat 
zeker  nader  bij  der  Boeren  berekening  op 
Melkgevende  of  niet  Melkgevende  Beesten 
uitkomt,)  en  dienvolgens  de  Stierkalven  op 
het  totaal  uitvallende , is  het  getal  van  Kuis- 
jes,  welke  volgens  deze  berekening  van  bren* 
der  k BRANDis  in  io  jaren,  en  wel  van  i Ja- 
nuarij  AQ.  1745  tot  den  laatften  December 
A9.  1754,  geboren  worden,  ook  minder; 
maar  men  lette  tevens  daarop  , dat  de 
Heer  brender  met  primo  Januarij  begint , 
en  ook  helt,  dat  1 januarij  1754  een  Kalf 
geboren  zijnde,,  de  Moederkoe  in  dat  zelfde 
jaar  ultimo  December  wederom  een  Kalf 
voortbrengt ; dan  verloopt  de  berekening  van 
brender  op  1 1 Beesten , Kalven  van  de  Moe- 
derkoe, doordien  hij  nog  een  elfde  Kalf  in  het 

ein- 


1 48  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  einde  van  het  tiende  jaaiJ  (lelt : daarenboven 
rundvee.  ^eze  Yafel  bepaalder  naar  de  Algebraïfche 
I.  Afd.  flijl  voor  kundigen  ingerigt : dit  verfchil,  en 
IL  zeker  meerder  anderen , zal  een  kundig  re- 
Hoofdft.  ^enaar  wei  kunnen  nagaan  , doch  het  is 
in  oe  ijelijk  er  voor  een  min  kundigen.  Ik  wil 
er  geene  verfchikking  in  maken,  en  deel 
dezelve  om  hare  nuttige  befpiegeling  voor 
meer  ervarenen , hiernevens  oorfpronkelijk 
mede , niet  twijfelende  of  het  zal  den  weet- 
gierigen  niet  onaangenaam  zijn,  behalven  dat 
hier  ook  op  gevonden  wordt  zoo  wel  eene 
befpiegelende  berekening  van  de  foorten  van 
Beesten  elk  in  zijn  ouderdom,  als  hoeveel 
voortteling  den  Boer  jaarlijks  uit  zijne  Koe 
heeft,  of  kan  hebben,  in  foorten  van  Vee, 
Kruisfing  namelijk  Kuiskalven,  Stierkalven,  eenjarige 
van  Stier  Hokkelingen,  eenjarige  Stieren  tot  Osfen, 
ftn^f  om  jarige  Melkvaarzen  , jarige  Osfen,  jarige 
Koeijen  enz.;  welke  Tafel  met  een  opflag 
van  het  oog , voor  een  kundigen  , ver- 
flaanbaar  genoeg  is.  Voor  het  overige  , 
fchoon  deze  Tafel  in  het  montant,  merkelijk 
verfchilt  van  de  onze , is  dezelve , gemerkt 
de  Heer  brënder  de  kruisfing  van  Stier  en 
Kuiskalf  anders  voordraagt,  evenwel  op  de 
onze  over  te  brengen,  waar  door  dan  de 
Stieren  veelal  uitvallen  , en , gelijk  gezegd 
is,  een  elfde  Kalf  in  het  tiende  jaar  eene 
verandering  veroorzaakt.  Wij  geven  dus  de- 
ze Tafel  zoo  als  die  origineel  is,  en  willen  die 
niet  veranderen  om  hare  ingewikkeldheid; 
vertrouwende  als  nog,  dat  de  onze,  met  de 
daar  bij  gevoegde  Geflachtplaat,  fchoon  een- 

VGU- 


\ 


van  HOLLAND*  149 


voudiger  , niettemin  vatbaarder  voor  den  het 
Landman  zal  zijn  ingerigt.  rundvm* 

Dan  , daar  ik  nu  dit  hoofddeel  der  ver»  1.  Afd< 
menigvuldiging  van  het  Rundvee  zou  be-  R. 
fluiten,  en  het  werk  ter  persfe  Hond  ge-  Hoofdft<? 
legd  te  worden,  komt  mij  nog  ter  goeder  Tafel  van 
ure  in  handen  eene  berekening  over  het  ge- de  Hoog- 
tal  van  het  Rundvee  in  de  geheele  Repu-leeraar  Yti 
bliek  der  Vereenigde  Nederlanden , opgefield  * ■ 

door  den  Hoogleeraar  j.  h.  van  der 
palm  , als  Lid  van  den  Raad  van  Bin- 
nenlandfche  Zaken  der  Bataaffche  Republiek. 

Deze  Tafel  , die  het  kenmerk  draagt  van 
alle  naauwkeurigheid , is  voor  ons  onder- 
werp en  voor  mij  van  het  grootfte  belang, 
en  fielt  mij  in  flaat  om  daar  van  een  nuttig 
gebruik  te  maken , door  dezelve  hier  nevens 
mede  te  deelen , het  geen  ik  zonder  dat  niet 
zoude  hebben  kunnen  doen.  Schoon  ik  bevo- 
rens wel  gewenscht  heb  hier  toe  te  geraken, 
was  echter  den  toegang  tot  de  finantiële  papie- 
ren van  den  Staat  , mitsgaders  de  tallijsten  der 
Diftri&en , voor  mij , zonder  bijzondere  toe- 
flemming  gefloten,  en  ik  konde  noch  durf- 
de hier  niet  in  treden.  Dan,  nu  was  de 
Hoogleeraar  van  der  palm  gewettigd  toe 
het  inzien  en  verzamelen  der  getallen  van 
hêt  Rundvee  in  alle  Diflricten  der  Repu- 
bliek , met  oogmerk  om  daar  uit  de  finantiële 
calcule  te  vinden  , tot  den  Haat  van  het 
Fonds,  opgerigt  ingevolge  Art.  ii*  der  Pu- 
blicatie van  het  Uitvoerend  Bewind  in  dato 
den  26,  December  1799.  tot  voorkoming 
en  afwending  der  Runderpest.  Deze  » 

ge* 


HET 
RUNDVEE. 

L Afd. 
II. 

Hoofdft. 

C-^V  1 


„Yi 


150  NATUURLIJKE  HISTORIE 

geplaatst  in  het  Magazijn  der  Vaderland* 
fche  Landbouw  (*J),  kan  en  behoort  al- 
daar met  erkentenis  voor  ’s  Mans  volvaar* 
digen  ijver  tot  welzijn  van  den  Lande  ge- 
lezen te  worden  van  elk,  die  den  Land-  en 
Veebouw  hanteerd,  om  nut  te  trekken  uit 
de  publiciteit  van  dit  belangrijk  onderwerp. 
Wat  de  betrekking  betreft,  die  wij  er  van 
op  onze  Tafelen  maken,  behoeft  men  geen 
breeden  uitleg  , nademaal  de  bepaling  der 
getallen  van  het  Rundvee,  tot  in  het  klein- 
tte  Dillridt,  in  elk  Gewest  of  Provintie, 
zoo  duidelijk  gefield  is , dat  zij  allen  uitleg 
onnoodig  maakt.  Het  geen  zamengenomen 
tot  onze  zaak  behoort,  is,  dat,  zoo  men 
zich  tot  Holland  alleen  wij  bepalen  , dan 
zal  , volgens  de  generale  Recapitulatie , 
Holland , in  getal  van  Vee,  alle  andere  Pro?- 
vinden  verre  overtreffen , zijnde  het  getal  van 
Runderen , boven  en  onder  de  twee  jaren , 
1261028.  Het  hooglle  daar  na  is  Friesland  y 
als  zijnde  het  getal  148968  , dus  een  aan-» 
merkelijk  verfchil  van  112060,  welk  ver- 
fchil  vervolgens  ten  opzigte  der  andere  Ge 
westen  dermate  vermeerderd,  dat  Holland 
het  geheel  van  elk  der  overige  Provintien 
verre  te  boven  gaat , e^i  tegen  de  allerlaagfte , 
namelijk  Zeeland , welks  getal  is  27226 
Beesten  , een  verfchil  maakt  van  233802. 
Maar  als  men  nu  het  getal  der  generale 
Recapitulatie  van  alle  Dillriften  te  zamen 

neemt, 

Zie  Magazijn  der  Vaderland fchen  Landbouw , 
floor  J.  kops,  I.  Deel  .1  Stuk  bladz . 53. 


van  HOLLAND.  151 


neemt,  dan  is  het  gehecle  Totaal  902^26.  nE1, 
Dit  nu  eens  overgebragt  op  den  (laat  vanRUNDV 


HET 

RtJNDVÉF. 


lijk  veelal  in  de  kracht  der  teel-  of  fpring* 
tijd,  en  dus,  volgens  onze  Tafelen,  voort- 
telende Kalf- Vaarzen  , en  de  anderen  als 
aankomende.  Als  nu  , herhaal  ik  , daar 
Gods  goedheid  de  Veepest  nog  genadig  af- 
weert, eeneKoe,  naar  onze  optelling,  zulk 
eene  vermenigvuldiging  in  tien  jaren , en 
naar  de  berekening  van  den  Heer  brender  k 
jBRANDis , in  vijfentwintig  jaren  kan  vóórt- 
brengen; hoe  ontzaggelijk  kan  dan  de  ver- 
menigvuldiging niet  zijn  van  een  getal  van 

NEGEN  HONDERD  EN  TWEE  DUIZEND  VIJF 

honderd  en  zesentwintig,  dat  eindelijk 
tot  een  fchier  onberekenbaar  getal  zou  op- 
klimmen, want  als  men,  volgens  de  bere- 
kening van  brender  a BRANDis  , ftelt,  dart 
in  vijf-  en  twintig  jaren,  196418  Beesten, 
van  eene  Koe,  kunnen  voortkomen;  welk 
een  groot  getal  zoude  dan  wel  door  261028 
in  het  jaar  1801,  in  Holland , in  het  leven 
geweest  zijnde  Beesten , in  een  gelijk  tijd- 
perk kunnen  voortgebragt  worden?  In  hoe 
verre  nu  de  Produ&en  van  het  Vee,  en  de 
daar  uit  fpruitende  Inkomsten  voor  den 
Staat , en  de  gewone  Belastingen  en  Boe- 
ten ter  Finantie  kunnen  berekend  worden, 
blijft  voor  hooger  gezag.  Nog  eene  aan- 
merking echter  kan  ik  niet  voorbij , ter 
opheldering  en  bevestiging  van  het  geen 
ik  wegens  de  evenredigheid  der  voortte- 


ling 


BET 

RUNDVEE 

1.  Afd. 
II. 

Hoofdft. 


152  NATUURLIJKE  HISTORIE 

ling  der  Koeijen  betoogd  heb , namelijk 
het  getal  der  jonggeborenen  tegen  dat 
der  ouden  en  volwasfenen.  In  de  Tafel 
van  den  Hoogleeraar  van  der  palm  kan 
men  zien  dat  het  getal  der  Runderen  bo- 
ven de  twee  jaren  merkelijk  verfchilt  te- 
gen dat  van  beneden  de  twee  jaren  , dat 
is , tusfchen  tèelbare  Vaarzen  en  Pinken 
en  Kalven,  als  zijnde  het  eerde  getal  in 
Holland  198061  , en  het  laatfte  62967, 
zoo  dat  het  eerde  getal  het  laatde  ruim 
tweemaal  overtreft,  en  dus  geene  nage- 
noegzame  evenredigheid  tusfchen  jongge- 
borenen en  volwasfenen  daardelt,  het  geen 
men  natuurlijk  na  genoeg  gelijk  zoude 
vinden  , indien  men  van  de  Koeijen  het 
juiste  getal  der  geborenen  konde  weten , 
dewijl  er  zeer  vele  Kalveren  nuchter  ge- 
flagt , of  vetgemest  wordende  , dood  zijn , 
eer  zij  op  de  lijsten  van  onder  de  twee  jaren 
geteld  waren,  of  geteld  konden  worden,  zoo 
als  wij  dit  integendeel  naar'  de  Doopcedul* 
len  en  Doopboeken  van  den  Mensen  weten 
kunnen ; dan , daar  men  toch  geene  Doop- 
of  Geboorteboeken  der  Koeijen  pf  andere 
Dieren  heeft,  even  zoo  min  als  Doodlijs* 
ten,  blijft  het  een  en  ander  eene  vermoede - 
Jijke  beraming  van  nabijkomende  zekerheid, 
die  intusfehen  althans  zeker  tot  bewijs  ftrekj: 
van  welk  een  aanbelang  de  kennis  der  voort- 
teling van  het  Rundvee  in  ons  Vaderland 
kan  gerekend  worden : het  geen  ook  alreeds 
in  vroeger  eeuwen  bij  de  Staten  des  Lands 
js  in  acht  genomen ; want  bel^alven  dat  zulk: 

eene 


van  HOLLAND.  153 

eene  financiële  beraming  reeds  in  den  tijd  der  het 
Graaffclijke  Regering  heeft  plaats  gehad , zoo  RüNDVEE< 
is  dezelve  na  de  Unie  van  de  vrijgevogten  1 a fcU 
Provintien  A°i  1583  bij  dekraten  berekend,  L. 
toen  men  eene  belasting  gelegd  heefc  op  het  Hoofdftl 
Horenvee  van  vier  en  een  halve  Huiver  per  Relating 
maand,  van  ieder  Beest,  drie  jaren  en  daar"*3  hel 
boven  oud ; en  van  twee  Huivers  en  vier  ee’ 
penningen  vah  ieder  Beest,  beneden  de  drie 
jaren  oud;  hetwelk  naderhand  wel  verminderd 
wierd,  doch  in  den  jare  1625  weder  ver- 
hoogd en  verdubbeld  tot  zes  en  drie  Hui- 
vers; waar  uit  blijkt,  dat  in  dien  tijd  ook 
acht  op  de  jaren  en  den  ouderdom  van  het 
Vee  geflagen  is.  Verdere  berekeningen  zou- 
den er-  kunnen  gevonden  worden ; dan , de- 
ze dingen,  als  behoorende  rochet  hoog  gezag 
vands  Lands  Financiën , zijn  buiten  mijne  taak  : 
alleen  kan  dit  al  wederom  mijnen  Landzaten 
en  ook  den  Uitheemfchen  tot  een  bewijs  die- 
nen , van  welk  een  aanbelang  het  Rundvee  voor 
het  Vaderland  is  , en  vooral,  welk  een  önuit- 
putbare  rijkdom , welk  eene  fchat  voor  de  Fi- 
nanciën van  Hollands  Goud- trefoor , ’c  welk 
zelfsin  nood,  wanneer  de  kwijnende  Zeevaart 
en  Koophandel  verteerde , nog  zulk  eene  toe- 
vlugt  en  waarborg  Voor  ons  zoo  rijk  in  Ve£ 
gezegend  Gewest  zoude  zijn  , dat  zij  door 
geene  uitheemfchen  ooit  zoude  kunnen  ver- 
kracht worden  $ dan  alleen  door  eene  ganfche 
üitroeijing  van  het  Vee  en  van  onze  Land- 
zaten zelven  , maar  ook  tevens  niet  zonder 
hunne  eigene  Gewesten  te  berooven  van  de 
voor  hun  onontbeerlijke  Hollandfche  Kaas 
en  Boter* 


N 


Dat 


154  NATUURLIJKE  HISTORIE 


WFT  Dat  dan  onze  dankbaarheid  aan  den  Gever 
rundvee.  yan  a]]es  goecjs  zjj  toegewijd ! Onze  zorgen 
I.  Afd.  voorden  Veebouw,  de  gave  van  vernuft  on- 
n*  zer  Landlieden , hun  zoo  bijzonder  in  het  Vee- 
00  fokken  eigen,  niet  worden  uitgedoofd  noch 
verdrukt ! de  liefde  tot  algemeen  welzijn  niet 
murmurere  tegen  de  onderbanden  van  wet- 
tige en  noodige  belastingen , of  andere  nood- 
wendigheden , die  tot  handhaving  van  onze 
Eendragt , Vrijheid  en  Godsdienst  behoo* 
ren,  zoo  dat  de  Oudben  en  Edelbe  Staats- 
mannen en  Overben  des  Volks,  hun  aanzien 
en  gezag,  de  Helden  des  Volks  hunne  heer- 
lijkheid, de  Krijgsknechten  hunne  bezoldigin- 
gen, en  de  Priesters  hunne  Tienden,  met  één 
woord,  alle  Befchermers  van  Landbouw, 
Veehandel,  Zeevaart  en  Wetenfchappen  ook 
genot  van  onzen  Hollandfchen  Veehandel  heb- 
ben! Dit  mijn  hartewensch  zijnde,  befluic 
ik  dit , en  ga  over  tot  het  derde  Hoofd' 
Üuk  : waarin  wij  de  verfcheidenheden  van 
het  natuurlijk  Ras,  mitsgaders  de  bijzonde- 
re Nationale  benamingen  enz.  zullen  voor- 
dragen. 


EER- 


van  .Holland.  155 


EERSTE  AF  DEEL  IN  G* 


Derde  hoofdstuk. 

Befchrijvènde  dé  Naams  - verfchillendht - 
den  der  Koet] en,  derzclver  ras,  kleu - 
ren  , bont , foort  van  haren , kloekte 
en  verdere  bijzonderheden. 

e bênaining  van  eeneri  Stier,  eene  Koe  * 
eenen  Os,  in  het  algemeen,  die  van  een 
Rund  f Runddier,  wordt  in  verfcheidene 
TaJen  en  Spraken,  verfchillende  uitgedrukt, 
naar  den  tongval  of  de  beteekenis,  die  ieder 
Natie  daar  aan  geeft;  de  Hebreeuwen , Is - 
raëliten  en  Joden , als  .de  bij  ons  bekend  de 
oudde  volkeren  $ en  vooral  ais  wereldver- 
maarde Herders  en  Veehoeders  * gelijk  Hoofd- 
jduk  1.  betoogt  is,  hadden  al  vroeg  onder- 
fcheidene  bereekenende  Namen  der  Runde- 
ren; 'oo  noemden  zij  eenen  Stier  of  Bul, 
Schoor  nen  Os  óf  geliibden  Stier , Aiouph  ; 
eene  Koe,  Bak  ar  j een  Kalf,  Egel.  De 
• Chdldeeuwèn  niet  minder  , of  mogelijk  ou- 
der Volkeren,  noemden  eenen  Bul  of  Stier, 
Thor  of  Tora ; ook  elders  Pr  in  of  Schor; 
de  Koe  Tor  at  a ; het  Kalf  Egela  De  Ara- 
bieren, wier  tongval  onwederfprekelijk  van 
de  Chaldeeuwen  afdamt , noemden  den 
Stier  Tour ; de  Koe  Tdurd ; het  Kalf 
Egela  7 Parak  of  Par , jong  Kalf.  Uic 
N % weF 


tif.T 

RUNDVEE» 

I.  Afd, 

III. 

Hoofd*, 


J5*  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HF.T  welke  woorden  blijkt:,  dat  de  benamingen 

LNUV  * der  Hebreen  en  der  Chaldeën , mee  de  Ara* 

1 bieren  nagenoeg  overeen  Hemmen.  Uit  hec 

Hoofdti  vo^ende  zal  blijken,  dat  ook  onder  later 
Gedachten  die  zelfde  naambetekenisfen  zijn 
overgenomen,  alhoewel  de  tongvallen  mog- 
ten  vcrfchillen : zoo  komt  althans  het 

Grieksch  nagenoeg  aan  het  Latijnsch  graecis- 
me. In  het  Latijn , wordt  de  Stier  genoemd 
Taurus ; de  Os  Bos ; de  Koe  Vacca ; het  Kalf 
Vltulus . — In  de  Franfche , Spaanjche  en 
Italiaanfche  of  Portugeefche  Talen  , loopen 
de  meeste  benamingen  op  hetzelfde  uit : dus 
noemt  men  in  het  Spaansch  den  Stier  Toro 
of  Burezio , den  Os  Bury , de  Koe  Vacca , 
het  Kalf  Ternerat  misfehien  van  tenera , 
teeder  ontleend.  In  het  haliaansch  heet 
de  Stier  insgelijks  Toro , de  Os  Bue , de 
Koe  Vacca , het  Kalf  Vitellio . De  Franfchen 
of  oude  Galliërs , noemen  den  Stier  Tar- 
re  au , den  Os  Boeuf,  de  Koe  Vache , het  Kalf 
Veau , ’t  welk  ook  bij  de  Franfche  Zwitfers 
fchijnt  overgenomen  te  zijn,  alzoo  zij  een 
geheele  Hreek  Lands  Pats  de  veaux , dat  is , 
Kalverland , noemen.  Alle  deze  namen  ko- 
men na  genoeg  in  den  woordenklank  met  Tau  • 
rus , Toro , Vacca , ifo?.  Boe  enz.  overeen; 
doch  het  fchijnt  dat  die  onder  de  bewoners 
der  Duitfche  Gewesten  eene  aanmerkelijke 
verandering  ondergaan  hebben  , want  in  het 
lllirisch  en  Poolsch  of  Sarmatisch , heet 
een  Runddier  Wul  of  JVel.  In  het  tloog* 
duitsch  een  Stier,  Stier , Stour , Reitsck. 
De  Dichters  hebben  dikwijl^  na  hunne  zin- 
nelijkheid, denzel  ven  genaamd  Imaus7  Cra - 

gus7 


/ 


van  HOLLAND.  157 

gus , Circus , Pariedris , ook  fomtijds  toe»  het 
pasfelijk  op  den  XSzrgTaurus , Stier  berg, zr\z.  RUNDVEE 
doch  alle  deze  namen  veranderen  in  dat  zeilde  I.  Afd. 
Dier , wanneer  het  gelubt  is,  in  Os;  denOs  I!f: 
Oxs,  de  Koe  Kuh , Kuje;  het  Kalf  Kalb . i0ülu 
De  Zweede'n  en  Engelfchen  hebben  de  na- 
men van  Ko  en  Bul ; de  Rusfen  Kua:  en  het 
geen  zeldzaam  is , de  Deenen  die  van  Noet ; 
en  dat  nog  zeldzamer  is,  in  het  uit  alle  Ta- 
len te  zamengelïeld  verward  Engelsch , wordt 
het  Rundvee  in  ’t  gemeen:  Home  Cate , en 
het  Kalf  Kukate  genoemd.  Ik  vinde  ook  nog 
melding  gemaakt,  dat  een  Kalf  bij  de  Hebreen 
Cal  genaamd  wierd  , het  geen  men  wil  dat  bij 
oude  Daitfchers  en  Neder duitfeher s , op 
een  jong  dier,  dat  in  fterke  krachten  is, 
wierd  toegepast , en  veranderd  in  Calf , welk 
woord  Calf  bij  omkeering  onder  de  Bel- 
gen in  Flac  veranderd , een  flap  of  tee- 
der  jong  Dier  beteekende.  Ihre  leidt  het 
woord  af  van  het  Gallifche  galba , vet , geil 
on z. ; Hebr.  aSn.  Hoe  het  evenwel  met 
alle  deze  onderfcheiden  Benamingen  gelegen 
zij ; zeker  is  het  boven  dien , dat  in  allerlei 
foort  van  Talen  , Spraken  of  Benamingen,  de 
tongval  en  uitdrukking  iets  heeft,  dat  over- 
eenkomstig is  met  het  geluid  of  den  aard  van 
het  Dier  zelve:  dit  leidt  over  het  algemeen 
geene  tegenfpraak;  nademaal  de  Taalgeleer- 
den  het  eens  zijn , dat  in  de  oudfte  bekende 
Spraken  de  benamingen  der  zaken  overeen- 
komstig waren  met  de  beteekenis  of  het  ge- 
bruik der  zaken , zoo  dat  zij  nimmer  aan 
eenig  Dier  of  onderwerp  eenen  naam  gaven, 
of  het  was  overeenkomüig  den  aard  van  het- 

N 3,  zei* 


ttF.T 

HIJNDVRE 

I Afd. 
ITT 

Hoofdft. 


158  NATUURLIJKE  HISTORIE 

zelve;  dus  gaf  en  no  mde  adam,  die  als  de 
eerfte  Dierenkenner  voorkomt,  elk  Dier  met 
een  en  naam  naar  zijnen  aard . I )e  Hebreen , 
en  in  het  vervolg  de  Chadeën , en  alle  Oos - 
terfche  Volkeren,  gaven  aan  hunne  Kinde* 
ren , aan  hunne  Gedachten , aan  hunne  Rich- 
ters  en  Vorsten , nimmer  eenen  naam  zonder 
beteekenis,  en  dezelve  had  meest  altoos  op 
de  omdandigheid;  of  geboorte,  her  bedrijf, 
of  de  geftalte,  ot  den  aard,  van  het  onder- 
werp, eenige  betrekking.  Onder  allen  de* 
zen  kwamen  evenwel,  ten  aanzien  der  Die* 
ren  , de  meesten  voort  uit  den  aard  of  het 
geluid  der  Dieren  dus  komen  alle  de  naam- 
klanken  der  Koei;en,  Osfen  of  Stieren,  in 
alle  Talen  daarin  overeen  , dat  zij  meestal  het 
geluid  van  het  geloei,  gebulk  en  geblaet  der 
Koeijen  en  het  gebrul  der  Stieren  uitdruk- 
ken , naar  de  gelijkheid  van  den  tongval , die  de 
taal  der  Volkeren  het  naast  aan  die  geluiden 
konde  uitdrukken,  Wij  verklaren  niet  ge- 
noeg ervaren  te  zijn  in  de  Oosterfchc  Ta- 
len , om  de  geluiden  of  uitroepingen  te  ver- 
klaren, ■maar. omtrent  de  Europefche  mee- 
nen wij  te  kunnen  bewijzen  dat  de  naam  van 
Koe,  Kühe , Bo , Bos  , 1 'ureiro , $cefy 

Boeuf , allen  van  her  bulkend  geluid  afkom- 
ftig  zijn : als  mede  Be,  Boe  , ba , hue;  wor  - 
dende de  letter  u in  vele  talen  den  klank  van 
oë  gegeven:  bij  voorbeeld,  een  Duitfcher 
kan  nooit  de  u uitfpreken,  dan  op  de  klank 
cê.  De  geleerdlle  Profesfor  en  i )uitfche 
Latinist  zal  zich  bij  ons  aan  zijn  oê  doen  ken- 
nen, even  als  een  doorlctterd  Nederlander 
aan  zijn  u.  Dit  is  als  een  Sibboleth  en 

Schik - 


r 


van  HOLLAND.  159 

Schibboleth  onder  deze  Natiën  of  Gedachten.  HCT 

Niettemin  is  de  klank  van  koe  en  boe  de- RÜNDV£E* 
zelfde,  en  wordt,  even  gelijk  de  geluiden  i-  Afd. 
van  andere  dieren  , onderkent ; bij  voor 
beeld : van  het  Schaap  naar  het  blaeten , 
het  mekken  der  geiten , het  hinneken  en  brie- 
fchen  der  Paarden;  het  knorren  der  Varkens, 
het  kwaeken  der  Eenden  , het  kakelen  der 
Hoenders  en  het  quakkelen  der  Kwartels  (O , 
en  wat  fterker  is , de  fpraak  der  dieren  zelfs , 
als  van  de  Koekkoek,  Kivit  enz.  is  onder* 
fcheiden,  en  die  van  den  Roerdomp,  (in 
het  Latijn  Buteo  j is , naar  het  geluid  dat 
hij  geeft,  gelijk  aan  het  bulken  eener  Koe ; 
zoo  dat,  alle  andere  naams - oorzaken  in  an- 
dere talen  daar  latende,  er  geene  andere  in 
onze  Hollandfche  taal  nationaal  is  af  te  leiden 
dan  die  van  het  boe , het  geloei  en  geblaet  der 
Runderen  zelve , oorfpronkelijk  is , gelijk 
dit  brullen,  dat  is:  loeijen,  bulken,  blaeten 
van  eene  Koe  in  onze  oud  Duitfche  tale  het- 
zelfde is  ’t  welk  de  Latijnen  Boare , Boatus , 
Mugetus  noemden.  Zoo  ontftaat  het  Griek - 
fche  @qvs  van  fioca , loeijen  , luid  roepen . Met 
betrekking  tot  de  benaming  van  Stier , of  Ox 
in  ’t  Hoogduitsch,  of  Os  in  ’t  Nederduitsch , 
zouden  ook  wel  eenige  befpiegelende  aflei- 
dingen kunnen  worden  aangevoerd  : dan , om 
dat  die  te  ingewikkeld  zouden  worden , en  te 

veel 

(*)  Zie  mijn  Dichtftukje  over  de  verfchillende  toon- 
klanken,  getijteld:  Het  vermogen  der  Neder  d.  Dicht* 
kunst , en  geplaatst  in  de  Taal - en  Dichtlievende  Oefe - 
ningen  van  het  Genootfchap  onder  de  Zinfpreuk.:  Kunst 
A wordt  door  Arbeid  verktegen  , in  het  I.  Deel  9 in  de 
Mengeldichten  , biaiz.  33  enz. 

N 4 


I 


i6o  NATÜURLtjKE  HISTORIE 

het  veel  ophouden,  {laan  wij  dezelven  liefst  over  : 
rundvee  ^en  eenjge  ^ fjoch  die  ik  echter  voor  een 
I.  Afd.  beter  geef,  en  ook  voor  niet  meer  dan  eene  • 
*TI  voorfellendo  twijfeling  opgeef,  durf  ik  wa* 
Hrtofclft.  g€n  ]1jcr  ^jj  te  voegen,  namelijk:  daar  wij 
Gisftng  in  het  eerfle  Hoofdiluk  reeds  hebben  aan- 
d i d b^o  t ° * r'e  v 0 e r d , dat  de  ouden,  en  ook  onze  eer lte 
rina.01^  Landbewoners,  bijzondere  Haardgoden  had- 
den , die  zij  als  Befchermers  van  hup  Vee 
of  Landbedriif  eerbiedigden  , bijzonder  de 
OEA  LACTUCiNi a , de  Melkgodin , en  daaren- 
boven nog  bekend  is  geweest  zekere  dea 
vet c li na  , welke  eene  Godin  der  Kalveren 
of  der  jeugdige  vrolijkheid  was,  den  Kal- 
veren eigen ; of  er  ook  eenige  letterver- 
zetting of  toegevendheid  van  de  beteeke- 
nis  , in  den  naam  van  dea  borarina  kan 
vallen  , welk  opfchrift  onlangs  op  een  ou- 
den Heen  rot  Domburg  in  het  Eiland  Wal- 
cheren gevonden  is,  of  dk' niet  op  den  zin 
zonde  uirkpmen  van  Bo  , Boare , dat  is  het 
bulken  der  Koeijen  , die  ook  daar  uit  dat 
van  Bo , Boe , Boves , voor  Osfen  of  Koei- 
jen, bij  de  Meeste  Volkeren  hebben  beko-» 
men , en  vervolgens  op  andere  Perfonen  of 
In  aardgoden  zijn  overgobragt  * althans  eenOs^ 
fenboeder  of  Vcebezorgcr  droeg  bij  de  Latij-. 
nen  den  naam  van  Baartas;  en  in  dien  zin  zoude 
eene  Osfenhoedfter , Boarina  genaamd  kun-* 
nen  worden  ; maar  buiten  dat  is  mij,  door  eenen 
Taalkundigen  en  in  de  fchrifcen  der  oude  erva- 
rcnen,eene  aanmerking  medegedeeld,  te  weten, 
of  ten  opzigte  van  het  verbum  of  woord  Bora - 
re  en  Borarina  nier  eene  letterverandering 
dient  opgemerkt  te  worden , om  dat  vele  woor- 


van  HOLLAND.  161 


den  in  het  Latijn  met  een  V beginnen , die  van  HEr 
Griekfchen  oorfprong  zijn  en  in  die  taalmet  RUNDV£B 
een  B beginnen > zoo  als  rwj,  Pita.  (Zio  i.  Afi* 
scHREVELius  Lexicon  Graec . ) Dus  IIL 

zou  het  woord  Borare  kunnen  beteekenen 
Vorarè , kaan  wen,  herkaauwen,  inflokken* 
cn  dan  zoude  dea  borarina  eene  behoe- 
dende Godin  der  herkaan wing  van  het  Rund- 
vee kunnen  bereekenen , hetwelk , onzes  in- 
ziens, nog  waarfchijnelijker  wordt,  om  dac 
het  Grieksch  woord  Bcpa  (Bora') , eigen- 
lijk Pabulum  , voeder,  gfas,  of  Esca , voed- 
fel  vaii  allerlei  kruiden  voor  het  Vee  be- 
teekent,  volgens  vossius  Etymologicon 
Ling . Lat  in.  fol.  567.  op  Voro ; doch  het 
geen  beflisfend  fehijnt,  is  dat  het  woord 
Bora , uitdrukelijk  wordt  toegepasc  op  het 
kruid  Borago , dus  genaamd,  om  dat  des- 
zelfs  bladen  naar  een  fcherp  gefagrijnde  0$- 
fentong  gelijken , en  volgens  dodon^us 
de  opregte  Èluglojfa , der  Latijnen  en  der  ou- 
den was,  die  alles  zamengenomen , en  overge* 
bragt  op  het  oud  JValcheren , toen  Domburg 
en  Zeeland  nog  aan  het  vaste  Land  gehecht 
waren,  en  het  geen  bewijsbaar  genoeg  is,  ook 
daar  overvloed  van  vee  was , zoo  zal  ook  ze- 
ker aldaar,  het  zij  in  navolging  der  Romeinen 
of  andere  Volken , den  naam  van  zulk  eene 
Befchermgodin  van  het  herkaauwend  vee  on- 
der de  naam  dea  boarina  , in  Heen  gehouwen , 
voor  de  ftai  of  lieden  geplaatst  zijn  geweest. 

Dit  als  eene  befpiegeling  daarlatende , roer  Stierem 
ik  wijders  met  den  vinger  Hechts  aan,^^01 
dat  ook  de  beteekenis  van  Thor,  Schoor , 

Thora , Tora , Taur , Tdurus , Taurreau 
enz.  bij  aiie  die  Volkeren  den  zin  heoben 
N 5 van 


162  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het  vaneen  woedend,  gramftorig,  norsch  dier, 
«.uNDVRE  jn  welke  beteekenis  dan  naar  de  oude  ,4-ngeU 
I.  Afd.  Saxifche  en  Teuthonifche  fp raken , zoo  als 
..  I!i*  in  vele  tongvallen  der  ouden , voor  Thor  o is 
genomen  Stoor  o,  in  den  zin  van  toornig, > 
verft  oord,  gram , woedend  enz.,  zoo  als 
men  nu  nog  zegt  van  een  vergramd  en  ver» 
toorrd  man:  hij  is  verfbord , dat  is  : hij  is 
toornig . Hier  van  komt  dan , naar  mijne  gis- 
ling,  dat  men  voor  tor  of  tier , Stier  of 
Stoer , ook  Stuirs  zegt;  althans  wie  Hechts 
een  weinig  op  het  gebruik  en  den  zin  van 
het  woord  Stier  onder  onze  Landzaten  let , 
weet  zeer  wel,  dat  het  geen  zachtmoedig 
man  beteekend , als  men  zegt : hij  ziet  als  een 
Stier ; hij  is  een  norfchen  Stier;  even  gelijk 
wel  voornamelijk  in  Holland , en  vooral  in 
Noord  Holland , de  Stier  den  naam  van  Bul 
hebbende , ontleend  van  het  bulken , aan  dit 
dier  in  de  bronstijd  eigen  , men  ook  dit  woord 
betrekkelijk  maakt  op  norschheiden  ftuursch- 
heid ; zoo  zegt  men  van  een  Bullebak: 

Met  zijn  norfchen  Stierenkop 
Spart  hij  st  Bulle  - bakhuis  op. 

Dit  zaamgenomen,  is  de  benaming  van  Stier , 
of ftuirs , norsch  , bullebak  enz.,  genoegzaam 
om  een  begrip  te  vormen  van  die  beteekenis 
bij  onze  Vaderlanders.  Want  nu  de  afleiding  van 
Os,  in  den  zin  van  een  gelubden  Stier  betreft, 
is  mij  volflrekt  duifler  De  Duitfchers  zeg- 
gen Ox , de  Been  en  Bol  - oxe , en  vrij  gemeen 
wordt  fom wijlen  alle  Runderflagtveeopfom- 
roige  plaatfen  van  ons  Vaderland , en  over  ’t  al» 
gemeen  in  Amfterdam , Qhfen.  genoemd, 
pc  overige  fpraken  vallen  op  Bos , Bo - 


van  HOLLAND.  163 

vis , Boeuf , Buffel*  Bus.  Hier  van  geeft  HE,f 
men  den  naam  van  Ros  buff  aan  een  gebra-  RUNDVE1* 
den  Osfenbom;  bij  de  Engelfchen , en  bij  de  1.  Afd, 
Franfchen  Boeuf  rosti:  eene  nadere  uitleg-  ln- 
ging  kan  ik  hier  van  niet  geven.  Misfchien  is  H oof ^ 
de  naam  van  Os  wel  oorfpronkelijk  van  den 
arbeid  die  zij  doen,  als  ploegen,  dorfchen; 
gelijk  men  dus  in  dien  zin  zegt:  jugatorius 
Bos , immunis  Bos , Aratri , een  Os  onbe- 
kwaam tot  ploegen  ; Bubulcum pecus , een  drift 
Osfen;  een  Osfendrijver , Bubulcus:  Bouvier 
bij  de  Franfchen . Mogelijk  ligt  er  ook  wel 
eenige  zinfpeling  op  de  lompe  dommekracht 
der  Osfen  en  hunne  domheid  in  , zoo  als 
men  wel  eens  van  een  groven  Herken  ke- 
rel zegt  , die  buiten  dat  niet  vqel  oordeel 
heeft:  lompen  Os , dommen  Os , Brouwers 
Os , Roeren  Os,  Osfekracht , domme  Osfe - 
kracht , Buffel , Os  enz.  Dan,  ik  Haak 
die  verdere  taal  - vermakelijkheden  hierbij , 
en  ga  over  tot  de  onderfcheidene  benamin- 
gen , die  onze  Lan  Jzaten  van  de  geboorte 
tot  aan  den  volwasfenen  ouderdom  aan  de 
Koeijen  en  Osfen  geven. 

Het  eerstgeborene  dan  verkrijgt  den  naam 
van  Kalf : deze  naam  verandert  na  de  ge- 
geboorte  onderfcheidene  malen,  zoo  in  ou- 
derdom als  in  Sexe. 

Wanneer  een  Kalf  eerst  geworpen  is , en  Nuchter 
nog  niet  gezoogd  heefc,  bekomt  het  den  Kalf. 
naam  van  nuchter  Kalf , om  dat  het  nuch- 
ter is,  dat  is,  nog  niets  genuttigd  heefc:  bij 
de  Latijnen  Fitula  Juvenca , 

Deze  nuchtere  Kalven  bekomen  Hraks  Stier-  e» 
na  de  geboorte  eenen  naam  naar  het  on  Kuiskatf- 

der- 


1 


IÖ4  NATUURLIJKE  HISTORIE 


BRT  derfcheid  hunner  Sexe  : is  het  van  de  Man- 
undvee.  nejjj|ce  ^ ^an  jieec  jiet  Stierkalf , is  het 

I.  Afd.  van  de  Vrouwelijke  , dan  heet  het  Kuis - 
Hoofdft  kalf  i Koekalf  De  naam  van  Stierkalf 
verklaart  zich  dra,  als  zijnde  een  eerstge- 
Bullekaïf.  boren  Stier , dat  men  elders  ook  wel  Bul - 
kalf  noemt ; ik  vinde  bij  j.  plantyn  den 
naam  van  Balie  voor  die  van  Stier  of  Bul , 
misfchien  nog  van  het  oud  Angel  - Saxisch , 
die  den  naam  van  JVulle  aan  een  Woudftier 
gaven.  Kuis  kalf  is  wat  ingewikkelder,  om 
dat  zelfs  eene  Koe  tot  aan  zijn  eerfle  Kalf, 
en  altijd,  den  naam  van  Kuis  behoudt.  De  zin 
van  het  woord  Kuis  hkuisch , zuiver , rein , 
{Caftitasj , kuischheid:  er  is  geen  ande» 
ren  zin  van  bekend,  dan  misfchien  ook  vol- 
gens KiLiAAN , kuijfe , kudfe;  ook  volgens 
die  lieftalige  diminutive  verzachtingen,  aan 
onze  Hollanders  alleen  eigen,  van  het  bij- 
voegfel  je , Kuis  je , het  is  een  Kuis  je,  in 
onderfcheiding  van  eene  volwasfener  Koe  , 
die  men  Kuis  noemt;  zoo  als  Kindje , in 
de  eerfle  geboorte : het  is  een  lief  Kindje ; 
ouder  geworden : het  is  een  lief  Kind . Dus 
dan  is  een  eerstgeboren  Koekalf  een  Kuis  je , 
maar  wordt  het  ouder,  een  Kuis . Zonder- 
ling  is  het , dat  men  ook  door  kuis , de  ft  ar  of 
^tf/vcrflaat , waarop  men  de  Koeijen  bold,  en 
dit  betrekkelijk  maakt  op  hetvegten  en  geven 
van  een  vuistflag  op  het  voorhoofd  , bij 
voorbeeld  : ik  zal  hem  een  kuis  voor  de 
flar  of  den  kop  geven , dat  hij  fuizebcld; 
maar  ftraks  over  deze  flar  of  kol  nader.  Het 
woord  kuis  is  zeker  oorfpronkelijk  van  der 
Koei  en  voorhoofd;  wantdit  fchijnt  nog  meer 

be. 


van  HOLLAND.  165 


bevestigd  te  worden  uit  de  gewoonte,  wan-  HET 
neer  de  Boerenknechts  of  Kinderen , in  het RÜNDVE** 
veld  eene  Koe  om  de  horenén  willende  bin-  1.  Afd. 
den  , roepen : Kuis , Kuis  ! en  de  Koe  aan  in. 
de  ftar  of  kruin  vrij  ven.  Uit  deze  aan-  1 

merkingen  blijkt  dan  zeker,  hoe  men  het 
verder  begriipen  wil,  dat  de  naain  van  Kuis 
bij  uitnemendheid  op  eene  jonge  Koe  of 
Kalf  wordt  toegepast,  en  wel  bijzonder  op 
die  van  de  Vrouwelijke  Sexe. 

Een  Kuiskalije  derhalve  is  een  eerstge- 
boren Koekalf,  dat  is,  van  de  Vrouwelij- 
ke Sexe. 

Een  Stierkalf  dan  ook  een  eerstgeboren 
Kalf,  van  de  Mannelijke  Sexe. 

Maar  nu  worden  meest  alle  Stierkalveren 
of  nuchteren  verkocht  of  vetgemest : de  Koe- 
kalveren daarentegen  meest  allen  aangehou* 
den.  Hier  uit  worden  dan  geboren  de  onder- 
fcheidingen  van  nuchter  Kalf , Mestkalf , 
Aanhouder  of  Zoogkalf 

De  nuchtere  Kalven , of  Stierkalven , wora 
den  doorgaans , zoo  als  zij  ( gelijk  men  ge- 
woon is  te  zeggen}  van  de  Moer  komen, 
verkocht  of  geflagt.  In  eenige  Steden  van 
Holland  worden  de  nuchtere  Kalven,  die 
het  gemeen  tiuchtsr  hlae  noemt,  niet  ver- 
kocht dan  ter  fluik,  althans  zij  mogen  niet 
ter  Halle  komen ; in  Amflerdam  en  elders 
echter  gedoogt  men  dit , en  er  zijn  in  die 
Stad  nuchtere  Kalven -fiagters.  Het  is  on- 
gelooflijk, welk  eene  menigte  er  naar  die 
Wereldllad  gevoerd  worden : en  voorwaar 
het  is  eene  groote  vervulling  voor  de  ge- 
ringe Gemeente , te  meer,  daar  dit  Vleesch, 

door 


1 66  NATUURLIJKE  HISTORIE 

*ET  door  de  billijke  gedoogzaamheid , zindelijk 
iLUNDVEE.  behield  Wordc , en  men  dikwijls  nuchtere 
I.  Afd.  Kalven  in  die  Stad  vindt,  daar  elders  geen 
ni.  kleen  gemest  Kalf  bij  halen  kan.  Ik  voor 
Hoofdft.  ^eb  ge(jurcnde  mijne  inwoning  in  die 
Stad  , meer  dan  eens  nuchter  Kalfsvleesch 
gegeten , dat  zoo  goed  was  als  gemest ; het 
is  waar,  er  is  eene  zachter  en  leemachrïger 
weekheid  bij,  maar  dit  is  in  zeker  opzigt 
zoo  wel  eene  lekkernij , als  een  Speenvar- 
ken of  Paaschlam.  Ik  roer  dit  ftuk  hier 
aan,  om  dat  bijgeloovig  wangevoelen  weg 
te  nemen,  waar  door  dikwerf  de  rijke  ho- 
vaardij bezield  wordt,  als  of  het  fchadelijk 
ware : integendeel , zoo  ben  ik  voor  mij  van 
gevoelen , ( misfchien  is  het  een  Medicinaal 
bijgeloof,)  dat  een  Kalfsfoup  van  nuchtere 
Kalfsbout,  bij  uitftek  meer  uitwerking  zou- 
de hebben  op  zogende  Kraamvrouwen,  dan 
die  van  zwaar  gemeste  Kalveren  , om  reden 
dat  de  natuurftaat  van  zogver wekkende  ftof- 
fen  daar  naast  aankomt. 

Dit  in  ’t  voorbijgaan*  Er  is  , eer  wij 
van  den  eerstgeboren  (laat  van  een  nuchter 
Kuis  • of  Stierkalf  afftappen , nog  dit  te  mel- 
den : dat , bij  overvloed  van  Vee , ook  wel 
Kuiskalveren  nuchteren  verkocht  en  gellagt 
worden ; maar  dat  bij  fterfte , Veepest  of 
andere  noodzake,  door  de  Hooge  Overheid 
het  Aagten  van  Kuiskalveren  bij  Plakaten 
verboden  wordt , gelijk  dit  nog  in  de  laatst 
bekende  Veefterfte  verboden  is  geweest. 

Wanneer  dan  nu  een  nuchter  Stierkalf 
word  aangehouden , dan  bekomt  het  de  naam 
Mestkalf,  van  Mestkalf  , Vetkalfo  als  dan  wordt  zulk 

een 


van  HOLLAND.  167 


een  Kalf  in  een  hok  of  affchutfel  gezet,  en  HET 
ook  wel  Schotkalf  genaamd  doch  dit  worde  RUNDVEE* 
meer  toepasfelijk  op  een  Kuiskalf,  ’c  welk  men  1.  Afd. 
aanhoudt,  en  naderhand  hier  van  de  naam  m* 
van  Schotpink  of  Schotvaars  bekomt.  Bei-  Hoof 
den  de  Sexe  worden  de  Moederkoe , kort  na  schotkalf, 
de  geboorte . ontnomen , en  daar  na  door  den  Schotvaars 
Boer  met  melk , of  veelal  met  melk , vermengd 
met  hauw  water , gedrenkt.  De  Mestkalveren 
echter  veel  ruimer  en  meerder,  om  dat  zij 
des  te  beter  zoude  toenemen,  en  den  zegen 
genieten , die  in  de  Heilige  Bladeren  alzoo 
op  den  welvarenden  Mensch  worden  toege- 
past,  namelijk:  zij  zullen  toenemen  als 
Mestkalveren . 

Ik  kan  niet  nalaten  op  dit  Huk  aan  den 
Noordhollandfchen  Boer  den  voorrang  te 
geven  boven  alle  mij  bekende  Veefokkers 
van  Europa:  er  komt  ten  minsten  geen 
Vreemdeling , Boer  of  Vleeschhouder  in 
JSoordholland  of  in  Am  ft  er  dam , die  niet 
verdomt  daat  over  de  Kalven , die  zoo  zwaar 
zijn  als  Koeijen  , vol  goudgeel  niervet , wel- 
ke aan  de  deuren  en  in  de  hallen  te  zien 
zijn,  fchoon  de  Zuidhollanders  ook  wel 
zeer  zwaare  Kalveren  kunnen  mesten.  In 
de  Leydfche  Vleeschhal  is  eene  Schilderij  van 
eet)  Kalf,  dat  400  fg  pond  gewogen  heeft, 
en  door  den  Vleeschhouder  jan  ledeboer 
geflagt  is.  Te  Delft , in  den  Haag  en  te 
Kotterdam  worden  ook  zeer  zware  Mest- 
kalveren ter  markt  gebragt,  doch  hier  van 
zullen  wij  bij  de  wijze  van  Veebouwen  en 
Kalfmesten  in  het  vervolg  nader  fpreken. 

Een  Mestkalf  of  Verkalf  is  dan  onder- 

fchei- 


i 68  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HFT  fcheiden  van  een  Nuchterkalf , door  zijne 
ründvee.  afzonderlijke  befchikking  tot  een  Slagtdier. 
l' ui*'  Een  Aanhouder  of  Koekalf,  gefchikt  tot 
Hoofdft.  voortteling  cn  melkgeving , wordt  dan  afge* 
Aanhou-  zonderd  opgevoed  in  een  hok  of  in  de  wei* 
der.  de,  en  dan  genaamd  Schot-  of  jarig  Kalf, 
Schotkaif.  dat  de  oude  Inis  noemden,  zoo  wordt  ook 
Bullekaif.  een  Stierkalf,  ais  men  het  aanhoudt,  Bul- 
lekalf  genaamd.  Daar  na  ouder  wordende, 
tot  zes  & zeven  maanden,  een  jaar  enz* 
Pink.  wordt  het  een  Pink  genaamd.  Dit  woord 
Pink  word  in  het  Hollandsch  meestal  toe- 
gepast op  iets  kleins , althans  tusfeheti 
klein  en  groot , zoo  als  de  pink  aan  de 
hand,  als  de  kleinHe  vinger,  oudtijds  pin* 
gelijn,  gelijk  den  vinger,  vingerlijn;  ook 
pingeling  Pink , met  opzigt  tot  een  kleine 
Boot  of  Scheepje,  zoo  als  Katwijken  Pink- 
jes enz.  Ten  opzigte  der  Kalveren,  is  de- 
ze naam  gemeen,  zoo  wel  aan  een  jong  ge- 
lubden  Stier,  als  aan  een  jong  Koekalf,  bei- 
den noemt  men  dezelve  Pink,  of  wel  Pink* 
os,  of  Pinkftier,  zoo  als  het  kilïaan  op- 
; neemt , of  Pinkkalf ; maar  bijzonder  wordt  het 
toegepast  op  een  Koekalf,  dat  nu  Vaars  Haat  te 
worden , dat  is  : ’t  welk  in  Haat  wordt , om 
gedekt  te  worden  en  voort  te  telen , dan  zegt 
men  het  is  een  Pinkvaars , elders  Guize • 
vaars . De  Friezen  noemen  zulk  een  Vaars 
Kier , Enter  - Kier.  Bij  de  Ouden  noemde 
men  een  jonge  Stier,  die  nog  niet  gereden 
had,  Varre.  Van  zulke  Varren  vindt  men 
onder  de  Offerbeesten  der  Israëliten  gemeld. 
Vondel  bezigt  het  ook  in  het  geval  van 
entellus,  noemende  den  PrijsHier  Var  re . 

Men 


V A N 


HOLLAND.  1 69 


I.  Afd. 
III. 

HoofdftJ 


Men  moet  dus  Var  re  , Vare  en  Vaars  wel 
tmderfcheiden ; want  men  noemt  ook  Vare  0f*-ÜNDVE8* 
Varrekve  eene  Koe  die,alfchoon  zij  gekalfc 
heeft,  echter  daarna  zonder  Kalf  is «,  en  kan 
befprongen  worden , of  tot  de  vetweijerij  ge- 
fchik't  is,  maar  eeh  Varre,  in  drenger  izin* 
is,  zoo  als  gezegd  is,  een  jonge  Stier : een 
Vaars  daar  en  tegen  is  een  jarige  Koe  , die 
tochtig  wordt  of  begint  te  worden , en  dus 
van  nuchter  Kalf  een  Kalf , van  Kalf  een 
Schot  kalf,  een  Pink  of  Schotpink , van  schotkat 
Pink  een  Vaars  of  SckotWaars , welk  bij* 
voegfel  van  Schot , niet  anders  is  als  dat.  de- 
ze jonge  Koeijeri  als  nog  niet  op  de  gemee- 
ne  reep  (lal  of  koes,  maar  los  en  vrij  onder 
een,  in  eene  fchuiir  of  ftal  afgefc horen , 
tusfehen  fehotten,  gehouden  wrorden;  of  om 
dat  ze  nog  te  teéder  of  al  te  fpeels  en  te  dar- 
tel, of  al  té  dom  zijn,  wadr  uit  dan  dé 
fchertfenden  aard  ónzer  Boeren,  met  zelden 
zulke  geestige  trekken  ontkenen,  als  veel- 
ligt  de  zoogenaamde  fijne  Franfche  of  Spaan * 
fche  < .eestetl,  Inliners  weet  een  iegelijk  * 
hoe  men  een  dom  of  nog  eerst  ontloken  jon- 
gen , een  nu  gier  Kalf , een  Kalf  Mo  fes  noemt» 

Een  jongeling , die  de  eerde  vonken  van  lief- 
de én  aanprikkeling  der  jeugd  gevoelt  * wordt 
gezegd  nog  Kalverliefde  of  eerde  liefdedrift  te 
bezitten,  ’t  welk  zooveel  zegt,  als  nog  onbe- 
ftuurd  en  onberedeneerd  te  zijn  in  het  losfe  en 
eerde  der  ontluikende  Jeugd.  Vondel,  den 
dood  van  een  aankomend  Dochtertje  befchrei- 
jende,  zeges 


O 


170  NATUURLIJKE  HISTORIE 


De  Ouden,  gelijk  boven  gezegd  is,  vorm- 
den eene  dea  vitulina,  als  Godin  der  jon- 
ge Kalvervreugd , en  ter  vergelijking  van  de 
menfchelijke  eerfte  jeugd , die  even  als  deze 
Dieren , jong  zijnde  , onbedwongen  natuur- 
eigen  huppelen , fpringen  en  zonder  erg  vro- 
lijk zijn.  De  geestige  en  Godvruchtige  lo- 
destein  , fchetst  dit  overaardig,  hetwelk  ik, 
hoe  men  ook  in  mij  berispen  wil  dat  ik  dit 
werk  met  Vaderlandfche  Rij uitjes  trachte  te 
vervrolijken,  hier  niet  voorbij  wil. 

Onherroepelijke  Jeugd ! 

Hoe  past  u die  zoete  vreugd? 

Als  nog  in  uw  jonge  jaren 
9s  Levensgeest  in  bloeijen  ftaat, 

*t  Past  niet  dat  uw  hand  de  fnaren 


Deze  losfe  vreugd  der  uitbottende  Na- 
tuur , wordt  zeker  ook  niet  oneigen  van  de 
Kalveren  of  aan  (taande  Vaarzen  ontleend,  na- 
derraal  deze  Dieren  in  dien  tijd  aardige  fpron* 
gen,  kalverfprongen  en  gieren  maken,  ge- 
lijk dit  ook  boven  al  Geitenbokjes,  jonge 
Lammeren  , en  meest  alle  Dieren  met  ge- 
kliefde klaauwen  doen,  dermate,  dat  een 
opmerkzaam  wijsgeer  verwonderd  moet  (laan , 
als  hij  opmerkt,  dat  deze  Dieren,  die  geen 


HET 

RUNDVEE» 


I.  Afd. 
III. 

Hoofdft, 


Daar  was  er  een , die  los  en  onbeftuurd 
De  vreugd  was  van  de  Buurt, 

En  dartelde  en  fprong. 

En  zoet  fiane  zong. 


Anders  dan  in  vreugde  flaat. 
Vreugde  eischt  het  jonge  bloed , 
Dat  zijn  eerfte  fprongen  doet. 


van  HOLLAND.  171 

tiagels  of  klaauwen  hebben  om  zich  in  den  H1T 
fprong  vast  te  houden,  echter  zoo  wiskuns-  *UNDV>Eih 
tig  op  de  vier  pooten  nederkomen,  en  een  I.  Afd. 
vast  centrum  behouden,  zoo  dat  men  ook 
van  iemand , die  in  een  gierenden  fprong  ech- 
ter  regt  op  de  voeten  nederkomt,  zegt,  hij 
doet  een  Kalver fprong , een  Bokkefprong  enz. 

Van  dezen  fprong  op  een  ander  komende, 
zoo  wordt  dan  eindelijk  het  Vaars , de  Pink  Vaars; 
of  jarige  Koe  befprongen  , en  het  krijgt  de 
ttaa.11  V aar e Roe , Kalfkoe  , te  weten,  zoo  Kalfkoe; 
het  met  Kalf  is  en  de  fprong  gevat  heeft, 
na  het  tochtig  worden.  Aan  den  NoordhoU 
landfchen  kant  en  elders , noemt  men  de  jonge  Duinzig 
Vaarzen  die  tochtig  worden , duinzig , elders  Vaars , 
vnunfig . Onze  Rkijnlandfche  Bouwlieden  Va^nüg 
zeggen  plat  uit , tochtig , vaarziek , rijziek , Tochtif 
flierziek , ritzig , kitzig  enz.  al  naar  het  valt , Vaars, 
doch  de  zin  komt  altijd  op  de  teeldrift  ne- 
der De  Ouden  noemden  zulks  Marino , 
misfchien  is  daar  vaars  van  afkomstig,  doch 
waarfchi  nlijker  van  vaar , v aar  ziek , dat  is 
naar  den  Stier,  den  Vaar  verlangende,  doch 
mbn  zegt  ook  veel  hunzig , güizig , Veer 
koeijen , veer , dat  met  Vaars  of  Vaare  Koe 
overeen  komt.  Nog  vind  ik  in  zekere  Vee- 
koopbrief  van  Amer  ongen,  in  de  Nedsrbe - 
iuwe , den  naam  Maalpinken , dat  ik  meen  Maalpink; 
dezelfde  te  zijn  als  bij  ons  Pinhvaars , ook 
wel  Garstevaars  enz.  Wat  nu  de  verdere 
benamingen  aangaat,  den  Stier  betreffende, 
deze  volgen  insgelijks  naar  den  ouderdom,  al 
verder  naar  de  Sexe.' 

Maar  er  is  nog  eene  bijzondere  naambé- 
tekenis,  die  op  beiden  de  Sexe  wordt  toe* 

O % gfr 


J?2  natuurlijke  historie 

WFT  gepast,  namelijk  brom , broem  , brommig  , 
&UNDVEE.  bronzig  > die  woord  betekend  Jchuimbek • 
1.  Afd.  kende , fchuimbekkende  brullen , fchuim - 
Hoofdft.  bekend  likken , dat  de  Stieren  doen  , als  zij 
ritfig,  en  de  Vaarzen  of  Koeijen  als  zij  toch- 
Broem"1  °f  worden ; als  nu  eene  Koe  , gelijk  de 
Brul,  * Queen,  het  lijf  of  het  kruis,  den  klink  niet 
Bromme,  gefloten  hebben  en  geil  blijven , hetwelk  zij 
Bronzig,  door  ^et  gefj-ac)jg  fchuimbekken , lekken  en 
loslijvigheid  toonen,  dan  noemt  men  die 
brommers , broemig  of  bronzig  , waar  van 
daan  dan  ook  de  Springtij d , Bronstijd , 
Brultijd • Hier  van  bij  vjrgilius: 

Als  ’t  Bromtijd  is  , pas  op  het  Vaars , en  let 
Op  het  gebrul  der  Stier , enz. 

Intusfchen  als  een  Vaars  een  Brommer 
wordt,  is  het  een  onnutfe  Koe. 

Nu  nog  iets  nader  over  de  Sexen.  Hec 
Stierkalf,  dat  tot  aanlokking  wordt  aange- 
Varre;  houden,  is  dan  Varre , bij  ons  Stier  en  ver- 
krijgt tevens  den  naam  van  Bul , maar  wordt 
hij  gelubt,  tot  den  arbeid  of  tot  vetwei- 
Stierbuk  den , dan  wordt  hij  Stierbul , Os  of  Bul - 
Os , doch  eigenlijk  noemt  men  eenen  Stier 
Bul -os»  Bul -Os,  die  alrede  twee,  drie  jaren,  of 
ouder  is,  en  als  Bul,  Bul -Stier  geteeld 
heeft,  en  daarna  gelubt  wordende  Bul- Os 
wordt  genoemd;  deze  kunnen  fomtijds  ge- 
weldige en  zware  Osfen  worden. 

Nu  omtrent  den  opgenoemden  tijd  van  Vaars 
of  Rijflier  wordende,  ontdekt  de  Boer  on- 
der zijne  Koeijen  een  zeker  foort  dat  niet  vat 
op  den  fprong  van  den  Stier,  of  niet  voort- 

Queën,  teey.  dejze  noemen  zij  QucSn  of  Gelte- 
£elte-Koe,  J 


van  HOLLAND.  173 

Koeljen , daarentegen  zoo  eene  Koe  vat,  heet  hit 
het  een  Muntige  Koe . Men  wil  dat  de RUNDVRf* 

Qneën , als  ’t  ware  , tweeflachtig  zijnde , 1.  Afd. 
iets  van  den  Stier  en  iets  van  de  Koeijen 
hebben,  zulks  noemt  men  onder  deMenfchen  00 
Viragines , het  geen  wij  ook  elders  hebben  K^ntl6e 
aangemerkt.  De  zin  van  het  woord  Gelte 
: en  Queën , is  ook  bij  den  Ouden  volmaakt 

in  dien  zin  opgenomen,  althans  wij  vinden 
Quéne  voor  eene  onvruchtbare  Koe,  zoo 
ook  Quene , bij  kiliaan,  voor  eene  ligte- 
Kooi , eene  Hoeve , 'die  onvruchtbaar  is 
door  geilheid:  zoo  worden  ook  de  Nonnen  , 

Begijnen  en  Klopzusters , die  zich  der  voort- 
teling onttrekken , Queenen  genoemd ; doch 
daar  ook  die  Koeijen  die  altijd  fchier  darte- 
len en  geilen  , wel  eens  Queeziek  worden 
genaamd,  blijft  dit  fpeculatief.  Wat  be- 
langt gelte , ghelte  , dit  wordt  genomen  in 
den  zin  van  een  gelubt  zwijn , gelijk  ook 
lubben  ghelte  genaamd  wordt,  in  dien  zin 
wordt  een  Gelte  Koe  als  een  gelubde  die 
niet  voortteeld,  aangemerkt.  Ik  ben  niet 
vreemd  van  te  onderzeilen,  fchoon  ik  het 
maar  als  eene  gisfing  opgeef,  dat  de  Ouden 
zelfs  de  kunst  verftonden  om  de  Koeijen  de 
eijerftokken  uit  de  liezen  te  fnijden , om  daar 
door  de  zei  ven  tot  ongemeene  vetheid  en 
zwaarte  te  brengen : hoe  dit  zij , dit  is  ze- 
ker en  overbekend,  dat  de  Vetwijders  bij 
uitftetc  de  Queën  opzoeken  om  te  weiden, 
en  dat  men  er  onder  de  Queën  vindt , die 
tot  tweeduizend  ponden  gewigts,  en  meer, 
geweid  zijn , hoedanige  er  op  fchilderijen  te 
Leyden  en  elders  in  de  Hallen  zijn  afge* 

O % beeld. 


i74  NATUURLIJKE  HISTORIE 

*f,T  beeld.  Een  kundig  Vetweider  beeft  mij  ver’* 
B.UNDVE*  haalt , dat  hij  in  verfcheidene  Queën  de 
I.  Afd.  Clitores  zeer  llerk  in  de  klinken  had  er- 
11  kend : dit  is  aannemelijk,  om  dat  ervarene 
00  * Ontleedkundigen  de  pretenfe  Hermaphro * 

ditae  of  twee  {jachtigheid  hier  uit  afleiden. 

De  Queën  nu  daarlatende,  behoeven  wij 
van  den  Koenaam  noch  dcszelfs  oorfprong  hier 
verder  niets  te  melden  , dewijl  hier  aan  reeds 
ruim  voldaan  is ; alleen  met  een  woordje 
dient  aan  geflipt,  dat  men  eene  Koe,  die  mee 
Kalf  is.  Kalfkoe  noemt,  en  vervolgens  op- 
telt:  Koe  van  haar  eerlle,  tweede,  derde, 
vierde  Kalf  enz  , ’t  welk  bij  de  krappen 
der  horenen  breeder  befchreven  zal  worden, 
Drooge  Zoo  ook  zegt  men  draoge  Koe , dat  is  eene 
Koe,  die  op  het  kalven  flaat  en  niet  meer 
gemolken  wordt ; ook:  de  Koe  flaat  droog, 
of  fpeent. 

Wanneer  de  Koe  gekalfc  heeft,  en  zij  is 
aan  \ melkgeven,  dan  is  de  Koe  aan  den 
Aan  den  uving  , aan  den  el der  ; elders  zegt  men  : 
«nng.  aan  den  j adder \ de  Koe  jaddert . 

Is  de  Koe  tochtig,  dan  is  het  eene  tochtige 
Duinzige  ^oe  ’ ^ac  meri  duinzige , muntige  Koe  noemt ; 
Xoe,  zie  boven  bladz.  171.  In  één' woord,  alle  bij^ 
komende  om  Handigheden  veroorzaken  bij  voe- 
gende namen;  als:  dolle - zieke , ronzige , 
gruizige,  fchurfde , blarige , en  oncellijke 
anderen  meer,  die  nog  wel  nader  bij  het 
verhandelen  der  ziekten  zullen  voorkomen. 

War  nu  de  naam  van  een  Vaars  eigenlijk 
beteckenr,  het  is  die  van  eene  jonge  Koe, 
B ciila , die  men  oudtijds  en  nog  hier  en  daar 
Peetje  noemt,  ook  Varfey  volgens  kiliaan. 


van  HOLLAND.  175 

Daar  men  nu  ook  een  gedicht  of  rijmpje  een  HET 
Vaers  of  Veers  noemf*,  ontfiaat  hier  uit  het RUNDVEE’ 


bekende  dubbelzinnig  rijmpje: 

Kan  men  hier  zoo  Veerzen  maken,  Hoofdfte 

Vrolijk  zitten  bij  de  wijn?  Guizige 

Dan  zal  *t  Land  vol  Beesten  raken , Koe. 


En  Koe  noch  Stier  niet  noodig  zijn. 

Dan,  de  naam  van  Vare  of  Guize  Koe 
dien  ik  niet  over  te  {laan , als  zijnde  te  al- 
gemeen in  gebruik.  Er  is  alrede  aangeflipt , 
dat  men  Varre , een  jonge  Stier,  Vaars , 
een  jonge  Koe , niet  moet  vermengen  met 
Vare  Koe , in  dien  zin,  dat  eene  Vaars  tot 
den  Stier  geneigd  is , als  tot  den  Vader  van 
het  te  ontvangene  Kalf,  dan  is  eene  jonge  Koe 
Vaar  ziek , Vaars , genegen  tot  een  Vaar ; Vaarziek; 
maar  in  den  zin  van  Vare  Koe  wordt  fchier 
beiden  begrepen,  namelijk  eene  Koe,  die, 
alhoewel  meer  of  min  gekalfc  hebbende, 
nog  in  ftaat  is  om  te  kunnen  kalven,  of 
eene  Koe  die  tot  vetweiden  gefchikt,  en 
van  den  Stier  afgehouden  wordt,  dit  noemt 
men  Vare  Koeijen , en  dit  zijn  dezulken , die 
in  den  voortijd  op  de  zoogenaamde  magere 
Beestenmarkten  gebragt  worden ; hier  koopt 
en  verkoopt  men  veelal  de  Vare  Koeijen , 
tot  het  een  of  ander  oogmerk : is  er  een 
Vare  Koe,  die  nog  niet  zeer  oud,  en  frisch 
en  gezond  is,  de  Boer  koopt  hem  op  avan- 
tuur  van  een  goed  Kalf  of  tot  vetweiden  ; 
is  er  eene,  die  of  twijfelachtig  is,  of  het  aan- 
zien heeft  van  wei  te  kunnen  gedijen,  de 
Vetweider  koopt  haar,  en  een  iegelijk  zoekt, 
zoo  zij  het  noemen,  zijn  beflag,  naar  g e- 

O 4 rad© 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


**ET  rade  van  het  Land,  dat  hij  kan  laten  be- 
*uadvee.  grazen  . ^ct  js  danrom,  dat  de  een  en  de 

I.  Afd.  ander  de  Voorjaars- markten  niet  afwacht  a 
n!*  maar  lang  bevorens  bij  den  Landman  op- 
00  ' fpeurt , waar  goede  Vare  Kopijen  pf  Vptwei  - 

vee  is;  deze  koopen  zij  op,  om  aan  hun 
geleverd  te  worden  op  zekeren  tijd,  dat  hec 
Vee  ter  weide  gaat ; hier  van  fehijnt  de  naam 
Tijdkoei»  van  Tij  dkoeijen  oorfpronkelijk  ; doch  deze 
jen.  naam  wordt  ook  toegepast  op  Koeijen , die 
op  tijd  kalven  moeten , of  Koeijen , die  op 
tijd  aan  den  uring  zijn  Bij  uitnemendheid 
wordt  deze  naam  op  de  Groninger  Koeijen 
toegepast ; want  wanneer  in  het  voorjaar  de 
Friefc-he  en  Groninger  Vare  of  magere 
Koeijen  bij  menigte  m Holland  komen  x 
vindt  men  in  de  Plakbrieven  alcoos  gemeld: 
dat  siEBEs , sjoerd  of  foppes  , of  deze  of  gene, 
is  overgekomen  met  puiks  puiks  Groninger 
Tijdkoeijen , of  Koeijen  die  aan  den  uring 
zijn,  en  andere  qnderfcheidingen  meer. 

Er  is  nog  onder  dit  foort  bekend  de 
Omninger  naarn  van  Groninger  plat , platte  Tïjdkoei- 
plat.  jen , Tlatbii;  het  welk  voor  zoo  verre  ik 
heb  kunnen  opfporen  , daar  op  doelt  , dat 
onze  Boeren  het  daar  voor  houden , dat  de 
Friefche  en  vooral  Groninger  en  Omme~ 
landjehe  Koeijen  het  lendenkruis  breeder  en 
platter  hebben,  en  gevolgelijk  ook  de  dijen, 
de  billen  en  het  uurgeftel  breeder  en  plat- 
ter is.  Ik  kat  deze  befpiegeling  der  Boeren 
daar;  zeker  is  het  niettemin,  dat  zij  deze 
termen  niet  bezigen  zonder  reden , gelijk  zij 
ook  in  dien  zelfden  zin,  Groninger  Osfen , 
vierkante  Osfen  noemen , en  voor  zeer 
. fchooB 


r 


van  HOLLA  ND.  177 

fchobn  ras  houden.  Intusfchen  meen  ik,  dat  HET 
de  hollandfche'  Koeijen  integendeel  altoos  RUNDVM* 
zwaarder  van  fchofc  en  van  kosfem  of  hals-  1 A/d- 
kwab  zijn , hetwelk  in  het  vervolg  een  nader  'AA 
onderzoek  zal  vereislchen.  H°°Wft' 

Du?  een  begrip  van  Vare  en  andere  Koei- 
jen of  Osfen  bekomen  hebbende,  en  tevens 
van  de  onderfcheiding  van  Groninger  en 
Friefche  Koeijen  of  Osfen,  zoo  zijn  er 
nog  anderen,  die  eenige  verfchillende  na- 
men bekomen , naar  de  Gewesten  , waar 
van  de  Dieren  tot  ons  worden  verhan- 
deld: zoo  kent  men  Gelder  Osfen , Geld 
Osfen , die  uit  Gelderland  komen ; Deen - 
fche  Osfen  uit  Denemarken;  Bremer  Os - 
fen  uit  Bremen;  Hamburger  en  Holftein- 
fche  Osfen  , vooral  ook  Kemper  en  Bra * 
bandfche  Koeijen  en  Osfen , welke  laatlle 
het  kleinfte  foprt  is , doch  in  Holland  door- 
gaans wel  gedijen  , als  komende  van  de 
dorre  Braban'dfche  heiden,  in  onze  klaver- 
rijke beemden  en  weiden.  Ontellijke  bijna- 
men worden  er  bij  onze  Landzaten  aan  Os- 
ien  en  Koeijen  gegeven , die  uit  de  Vet- 
weidërij  als  andere  oorzaken  geboren  wor- 
den. Oudtijds,  (doch  dit  gebruik  is  lang- 
zamerhand verdwenen,)  had  men  Gild - 
Osfen , Gild  - Koeijen  , Kermis  - Osfen  ; 
te  Legden:  Leyden  Ontzets  Osfen , vette 
Osfen , dit  waren  bij  uitftek  fchoone  en 
zware  dieren;  deze  wierden  dan  voor  re- 
kening van  eenig  Gilde  geweid,  of  voor  de 
Kermis  ter  flagcing  gebragt,  dan  onthaalden 
de  Gildebroeders  elkander  op  de  beste  ribbe 
of  nierharsten  enz,,  en  dan  wierd  zulk  een 
O § Güd-s 


1/3  NATUURLIJKE  HISTORIE 

h*t  Gild  - Os  of  Koe  bevorens , (latelijk  ver- 
*undv»e.  pier(j  mct  kransfen^  bloemen,  en  vooral  met 
I.  Afd.  twee  oranje -appels,  een  op  eiken  hoorn,  met 
ni*  trom  en  muziek  de  (Iraten  rondgeleid;  fom- 
Ho°  * migen  noemden  hem  daarom  eenen  helderom  ; 
Gild -Os.  en  indien  het  een  alleruirtnuntendst  zwaar 
Beest  was,  dan  liet  men  het  uitfchilderen 
en  in  de  Vleeschhal  of  in  de  Gildekamer 
het  fchilderij  ophangen.  In  onze  Geflacht- 
plaat  hebben  wij  uit  Vader  cats  een  prentje 
overgenomen , waarin  een  Gild  - Os  met  trom 
en  fpeeltuig  wordt  omgeleid,  en  daar  bij 
tegen  over  een  bekranste  gemeste  Quee  af- 
geheeld;  men  hoore  zijn  rijmpje  hier  op: 

De  Gild-Os  gaat  daar  heen  , verfiertmet  rozen-kransfen , 
Men  hoort  den  trommel  flaan,  men  ziet  de  kinders  dansfen. 
Hij  fchuimbekt  in  den  wijn  , en  pruist  van  enkel  vet , 
Maar  peist  niet  op  den  bijl , die  op  hem  is  gewet. 

Behalven  dat  deze  Dichtregelen  den  naam 
Gild- Os  verklaren,  verdient  het  hier  eenige 
oplettendheid , dat  den  Dichter  fpreekt  van 
fchuimbekken  in  den  wijn  , en  pruhfen  van 
het  vet  , hetwelk  dan  bewijst  , en  het  is 
waar,  dat  de  Koeijen  natuurlijk  op  wijn  of 
geestrijke  dranken  verhit  zijn.  Onze  Boeren 
weten  zulks , en  geven  dit  fom  wijlen  de  Koei- 
jen , als  zij  aan  iets  kwijnen.  De  bierborstels- 
en  fpoeling  is  als  eene  lekkernij  der  Koeijen 
bekend;  het  daarenboven  overbekend, 
dat  overmatige  vette  Koeijen  of  Osfen  zeer 
flerk  kwijlen  of  pruisfen , dat  is  proesten  , 
fchuimbekkcn , waarom  men  zegt : hij  proest 
van  het  vet ; doch  het  waggelen  is  gemee- 
ner , als  pien  zegt : hij  waggelt  van  het 
i vet. 


▼ a n HOLLAND.  179 

vet  Dus  heeft  men  fchier  overal  afbeel-  KtT 
dingen  van  zulk  eene  fchuimbekkende  vvagge  RUNDVEE< 
lende  vette  Koe;  dergelijke  fchilderijen  van  Afd* 
vette  Feest  - offers  of  Gild  Osfen  zijn  in  Bra  1Ï0ü^ft 
band  vrij  gemeen;  maar  ook  in  Holland , 
hier  en  daar  , bijzonder  in-  mijne  Vaderltad 
Légden  , is  als  nog  in  de  Vleeschhallc  eene 
afbeelding  van  eenen  Os  te  zien , met  dit  op- 
fchrift:  Dezen  Os  is  geftagen  bij  johannes 
berkhey  en  gillis  de  veth,  op  den  2 . April 
1705 , heeft  gewogen  1479  pond.  Naderhand 
zijn  er  afbeeldingen  van  Osfen  tot  2000  ponden 
bijgekomen.  Ampsing  , in  zijne  Befchrijving 
van  Haarlem , meldt  van  twee  Osfen , die 
elk  drieduizend  ponden  zwaar  gewogen  heb- 
ben , en  aan  den  Hertog  van  alva  tot  Brus - 
fel  ten  gefchenke  gezonden  zijn  geworden. 

Het  een  en  ander  gade  flaande,  komt  het 
daar  op  uit , dat  de  benamingen  van  vetten 
Os,  Gild  - Os , Deenfchen  Os  enz.,  uit  de 
bijzondere  grove  gedalte  en  het  vet  gewas 
oorfpronkelijk  zijn,  waar  van  nader  bij  de 
verhandeling  van  het  veeweiden ; hier  bij  het 
doelwit  ter  verklaring  der  onderfcheidene 
benamingen  en  naams- oorzaken  blijvende, 
achten  wij  het  tot  hier  toe  genoeg,  ten  wa- 
re men  er  nog  bij  wilde  voegen  de  toena- 
men van  gr  oven , bonk , knokkig  , breed , 
ftnal,  dik , kort , lang , rijzig  *,  gepropt , 
laag,  ft  oer , ruig , bont  enz  , die  allen  op 
de  verfchillende  grofheid  of  getlalce  wor- 
den toegepast , of  naar  de  kleur  van  het 
haar  van  het  Beest. 

Dit  gedeelte  dan  zoo  naauwkeurig  moge-  Kleuren 
lijk  afgefchetst  zijnde  , gaan  wij  over  tot  deQr  Koeir 

eene 


« 


/ 


ï8o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


MET 

H*U  £\  i>  V £ E . 


I.  Afd. 
III. 

Hoofdft. 


eene  andere  niet  minder  opmerkenswaardige 
verhandeling  , die  betrekking  heeft  op  het 
ras , op  de  kleuren  en  het  verfchillend  bont 
der  Koeijcn ; dan , eer  wij  tot  die  eigenlijke 
bepalingen  der  benamingen  , uit  het  bont 
oorfpronkelijk  , overgaan,  zoo  is  het  hier 
de  plaats , om  eenigzins  uit  te  weiden  in 
het  oorfpronkelijk  ras,  of  eigenlijk  in  een 
natuurkundig  onderzoek  , waarom  onder  de 
Hollandfche , Vriefche , Groninger , Over - 
ijsfelfche , Gelder [che , in  één  woord,  on- 
der de  Nederlandfche  Koeijen  , fomtijds  een 
verfchil  in  het  bont  of  de  kleuren  gevon- 
den wordt. 

Wij  hebben  bij  onze  inleiding  en  vertoog 
over  het  verhuizen  Q emigreren ) der  Koei- 
jen, en  derzelver  voortplanting  in  ons  Va- 
derland , alrede  breedvoerig  gehandeld , en 
bewezen  , dat  het  Rundvee  tevens  met  de 
Menfchen  den  aart  en  natuur  aanneemt  van 
het  Land , het  voedfel , het  Climaat  en  het 
Volk,  waar  mede  het  verreist  of  waar  het* 
zelve  aanlandt.  ' 

Onderzoek  Maar  er  °P  dit  (luk  ter  dezer  plaatfe 
raar  de  ook  nog  eene  zeer  bijzondere  befpiegeling , 
zoo  niet  een  vast  befluit  te  maken  , waar 
toe  wij  een  weinig  oplettendheid  van  onze 
Lezers  verzoeken. 

Er  beftaat , zoo  als  boven  reeds  in  het 
voorbijgaan  gezegd  is  , onder  de  Natuurkun- 
digen en  Wijsgeren  eene  bedenking,  wat  de 
reden  toch  kan  zijn  , dat  genoegzaam  bij  alle 
Dieren  , die  gemeenfehappelijk  met  den 
Mcnsch  huishouden , en  door  den  Schep- 
per hem  tot  nut  en  onderhoud  toegefchiks 

zijn  * 


oorzaak 

van  het 
hout. 


^ van  HOLLAND.  181 

■/  • N 

zijn  , zulk  eene  zeldzame  verfchillendheid  «ET 

van  kleuren  * geplektheid  , en  verandering RUNDVEÏ* 
van  haar  bellaat;  als,  bij  voorbeeld  en  wel  i.  Afd. 
voornamelijk  onder  de  Duiven,  de  Hoen-  m- 
ders';  maar  boven  al  bij  de  Koeijen , Honden  Hoofd^ 
en  Katten,  in  één  woord,  bij  de  Huisdieren, 
plaats  heeft. 

Dit  onderwerp  is  door  velen  nagedacht, 
en  ook  door  velen  onderfcheiden  begrepen, 
doch  vooral  de  buffon,  en  bij  uitnemend- 
heid de  Hoogleeraar  zimmerman,  hebben 
zeer  aannemelijk  betoogd , dat  de  oorzaak  daar 
van  gelegen  is  in  het  verhuizen  dezer  Die- 
ren , met  de  Menfchen  zelven.  Zij  beweeren 
zelfs  , dat  de  groote  of  kleente  van  geiïalte 
hier  van  afhangt , (j  vergelijk  hier  bij , hen 
geen  hier  boven  uit  columella  is  aange- 
haald, blad?.  67.)  ik  heb  er  vooral  niets  te- 
gen. Volgens  verhaal  van  fommige  Reizi- 
gers , zouden  er , bij  voorbeeld  bij  de  Kaffers  , 
aan  de  Kaap  de  Goede  Hoop , Koeijen  ge- 
vonden worden  van  vier  tot  zes  voeten  hoog- 
te : dit  komt  mij  wat  ruim  voor : dat  er 
Osfen  en  Koeijen  zijn  die  fchier  tot  een 
kloek  mans  hoogte  zijn,  is  waar,  maar  zes 
voeten  is  wat  flerk ; evenwel  dragen  de  hui- 
den die  van  daar  tot  ons  komen,  genoeg 
blijken  van  bijzondere  grootte.  Zeker  is  het, 
dat  er  Wereldgewesten  zijn , daar  daarentegen 
zeer  kleene  Koeijen  zijn  ; waar  van  de  Zebu 
tot  een  bewijs  verftrekt,  zijnde  naauwelijks  zoo 
groot  als  hier  een  groot  Kalf.  De  Buffels 
zijn  ook  zelden  kloek , men  heeft  er  hier 
geweid  en  gevoed , doch  zij  tieren  niet.  De 

We! 

* 

V,  » 


18a  NATUURLIJKE  HISTORIE 


hrt  Wel  Ed.  Geftr.  Heer  ad.  boers,  in  Leven 
fcuNDVEi.  Bailjtiw  tot  Voorfchoten , heeft  er  van  de 
I.  Afd.  Kaap  de  Goede  Hoop  gekregen  en  hier  ge-  . 
weid,  doch  zij  zijn  geftorven  zonder  zich 
met  onze  Koeijen  te  vermengen,  bene 
Zebu  heeft  men  cenige  jaren  op  den  Leyd- 
fchen  Burg  geweid,  en  na  zijn  dood  zijn 
huid  opgezet,  welke  nog  in  de  Akade- 
mie  - tuin  bewaard  wordt.  In  mijn  leef- 
tijd heb  ik  er  twee  gezien  die  ongemeen 
dik  waren,  doch  insgelijks  van  onze  Stie- 
ren niet  gevat  hebben.  Dan  dit  overflaan- 
de,  vordert  het  hier  eene  aanmerking  op  de 
grootte  onzer  Koeijen  zelve:  de  buffon 
Propor-  heeft  de  naau wkeurige  meting  van  zfnen  F ran- 
lie-mceting fchen  Stier  opgegeven,  maar  aangezien  het 
der  Koei-  niet  onze  Koeijen  gaat  als  met  de  Mënfchen , 
*eD'  dat  is,  dat  zij  lang,  kort,  dik,  dun,  ma- 
ger cf  vet  zijn,  naar  mate  het  gewas  of  de 
vermenging  der  voortteling  zij;  evenwel  is 
er  eene  zekere  beraming  op  de  kloekte  der 
Koeijen,  Stieren  of  Osfente  vinden.  De  Boe- 
ren , Vleeschhouwers , Vetwijders  en  Kooplie- 
den weten  de  berekening  juist  te  bepalen  : zij 
gaan  die  na  uit  hun  eigen  kloekte , of  naar 
hun  ftok.  Wanneer  iemand  van  vijf  en  een  half 
of  zes  voet  lengte,  voor  eene  Koe,  of  op 
zijde  voor  den  fchoft  ftaat,  en  de  koefchoft 
of  lenden  komt  zoo  hoog » dat  hij  even  zijn 
hoofd  over  de  Koe  kan  uitfteken  , is  het 
een  buitengewone  hooge  en  groote  Koe  of 
Cs,  en  dus  zal  vier,  of  vier  en  een  half 
voet  hoogte  volfïaan.  De  kloekfte  Koeijen 
kan  men  de  een  door  de  andere  , toe 
omtrent  de  hoogte  van  een  kloek  mans  borst 


van  HOLLAND.  185 

rekenen:  de  minderen  tot  op  of  aan  de  HET 
borst,  zoo  dat,  wanneer  men  over  eeneRUNDVEI* 
Beestenmarkt  gaat , den  eenen  door  den  an-  1.  Afd. 
deren  . op  drie  en  een  half  of  vier  voet,  of  IIL 
een  vrij  gezigt  van  een  kloek  man  kan  bere- 
kend  worden  : evenwel  merkt  men  aan , dat 
altijd  de  kloekfte  de  zwaarlle  niet  zijn  , want 
men  vindt  Koeijen,  bijzonder  Osfen,  die 
zoo  hoog  van  pooten  zijn,  dat  de  romp  of 
het  koffer,  zoo  men  zegt,  zeer  kleen  is; 
men  vindt  er  met  zeer  flerk  en  hoog  uit. 
puilend  gebeente , dat  men  bonken  noemt. 

De  Osfen  , welke  naar  den  Hertog  van 
Alva  gezonden  wierden  , waar  van  de 
zwaarfte  drie  duizend  ponden  woog,  en  tien 
voeten  langte  en  tien  voeten  dikte  had , waren 
zekerlijk  buitengewoon ; althans  tien  voeten 
dik  is  niet  aannemelijk , maar  als  men  opmerkt 
dat  de  meting  der  dikte  in  den  omtrek  der  rondte 
is  genomen,  dan  zal  de  diameter  van  een  cir* 
kei  van  10  voeten  omtrek,  bij  de  vier  voet  ko- 
men , en  dan  is  de  zv/aarte  der  Os  nog  bui- 
tengemeen. Integendeel  zijn  er  kleene  Koei- 
jen , welke  laag  van  pooten  zijn  , die  naau- 
welijks  tot  eens  mans  borst,  of  drie  a drie 
en  een  half  voet  komen , en  echter  de  kloek- 
fte  in  zwaarte  overtreffen.  Alle  deze  oplet- 
tendheden zijn  moeijelijk  te  befchrijven,  maar 
behooren  door  ondervinding  gekend  te  wor- 
den , en  dit  fchijnc  zich  tot  de  zoogenaamde 
geleerdheid  der  Boeren  meer  te  bepalen , dan 
tot  geleerdere  onderzoekingen , want  een  Land  - 
man  met  zijn  boerenftok , heeft  naauwkeuriger 
maatftok , als  een  Geleerden  met  zijn  voetmaat , 

dui- 


«ET 

JlUNDVEE. 

I.  Afd. 
III. 

Hoofdft. 


Propor- 
tie-meeting 
van  p. 
fOTTER. 


i H NATUURLIJKE  HISTORIE 

duimen  en  lijnen.  Men  lette  er  op  , wanneer 
een  Boer  of  Veehandelaar  vet  Vee  ofKoeijen 
koopen  wil*  dan  houdt  hij  zijnen  (tok  voor 
zich,  (laat  er  de  hand  boven  op,  en  na  de 
hoogte , die  de  hand , de  vuist  of  de  vingers 
boven  den  (tok  heeft , kent  hij  de  kloekheid 
der  Koe,  zelfs  als  hij  op  zijnen  (tok  leunt i 
tuurt  hij  de  kloekte,  breedte  en  zwaarte 
af,  en  zelden  bedriegt  hem  hier  in  zijn  oog. 

Maar  daar  ik  mi  van  de  grootte  en  pro- 
portie der  Koeijen  fpreek,  zijn  mij  zeer  toe- 
vallig in  handen  gekomen  twee  ongerueené 
naauwkeurige  meetkundige  afteekeningen  vaii 
eene  Hollandfche  Koe  en  een  Os,  onge- 
twijfeld van  paulus  potter  of  adriaan  van 
de  velde,  om  dat  zij  met  meest  alle  hun- 
ne Teekeningen  en  Koeprentjes,  door  hun 
geëtst , overeenkomen.  Deze  Teekeningen  , 
die  ik  van  de  Kunstfchilders,  de  gebroeders 
de  groot,  uit  eene  partij  oude  modellen 
van  hunnen  vader  j.  de  groot  als  fchier 
vergeten  opfpoorde  , heb  ik  niet  kunnen 
noch  mogen  achterlaten  'om  dezelve  hier  bij 
te  voegen , niettegen (taande  ik  alrede  vart 
<eene  meetkundige  afbeelding  bad  afgezien , de- 
wijl de  Boer  hier  van  weinig  gebruik  maakt ; 
doch  daar  ik  ook  de  Vaderlandfche  Schil- 
ders en  Teekenaars,  van  ouds  beroemd  in 
het  Vee  - en  Landfchap  fchilderen , mitsga- 
ders den  fchranderen  Natuurkundigen  , ten 
nutte  wil  zijn,  zoo  heb  ik  ook,  even  als 
ik  in  de  Natuurlijke  Hiltorie  van  het  Baard  i 
de  proportionale  berekening  van  bourge- 
ï-at  , op  het  fpoor  van  de  ^riefche  Paarde* 


van  HOLLAND.  145 

kündigen  Heer  fontein,  héb  medegedeeld,  het 
in  dezen  geen  haar  breed  willen  wijken , RUNDVEE^ 
maar  de  verdienden  en  roem  van  onze  Va  i.  Afd; 
derlandfche  Veeteekenaats  daar  mede  gelijk  ni. 
willen  dellen,  die  zelfs  niet  voor  dé  juist-  Hoofdft* 
heid  van  de  Franfehê  Meetkundiger! , de 
feuFFON  en  daubentonï,  behoeven  te  wijken. 

Deze  Teekeningén  zijn  dus  ook  naar  de 
kunstgebrüiken  der  Hollandfche  Schilders 
berekend  en  aangéduid , bij  modulen  en  mi- 
nuten. Modulus  beteekent  zekere  bepaalde 
maat , die  men  in  proportie  van  een  grooter 
vermindert  of  vermeerdert,  en  welke  men 
in  minuten,  lijnen  en  dippen  afdeelt;  dus 
is  doorgaans  een  duim  van  de  twaalf  dui- 
men in  een  voet  Rhijnlandsch , de  module 
van  een  voet,  en  hier  Uit  volgt  de  vermin- 
derde verdeeling  van  halve  duimen  tot  quar* 
tieren , en  deze  weder  tot  achtfte  of  minuten, 
en  lijnen  of  dippen.  De  meest  gewone 
verdeelingen  van  een  Rhijnlandfche  voet  zijn : • 
een  voet  verdeelt  in  12  duimen,  ieder  duim 
in  12  linies,  12  linies  in  12  Hippen;  doch 
daar  de  verdeeling  in  modulen,  minuten  eii 
flippen  éenigermaté  verfchilt  in  het  begrip 
der  KunHenaars , volgen  wij  die  liefst , zoo  né. 
mogelijk,  volgens  potter;  zoo  zal  de  be- 
rekening telkens  vallen  in  de  verdeeling  van 
een  voet  Rhijnlandsch  op  12  duimen,  d^zê 
12  op  halve  duimen,  is  24  halve  duimen; 
elke  halve  duim  op  quartduimen,  is  48  quart- 
tieren ; elk  quart  op  achtften , is  96 ; elk  acht- 
fle  wederom  op  zestfènde,  is  192,  volgensdë 
bijgevoegde  fchale  op  Plaat  III.  Hier  uit  moet 

P hu 


‘ i 


t86  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  nu  de  bepaling  van  module  minuren  en  pun- 
iüindvee  ten  nader  beraamt  worden,  gefield  eene  mo- 
I.  Afd.  dule  van  een  duim  Rhijnlandsch,  tegen  een 
I1L  voet  berekend,  dat  nader  te  beramen  is: 
Ho°  ' dan,  daar  wij  de  eigen  maat  en  fchrift  in 
het  fchetsje  van  potter  juist  volgen  , zoo 
komt  de  berekening  overeen  met  de  opge- 
geven en  de  bij$eteekende  maat  van  een 
duim  Rhijnlandsch  tegen  eene  volle  voetmaat, 
als  boven  in  berekening  tegens  een  voet  van 
ia  duim,  zoo  dat  hier  in  de  fchale  van  2 
voet  ieder  wit  en  zwart  vakje  elk  een  duim 
beteekent , in  de  tweede  en  derde  lijn , en 
in  de  vierde,  die  der  minuten,  naar  gisfing, 
welke  om  derzelver  kleinte  niet  zoo  wel 
kunnen  onderfcheiden  worden;  voorts  wij- 
zen wij  onze  Lezers  naar  de  maatrekening 
van  bourgelat  , die  in  de  proportie  van 
het  Paard  in  de  Natuurlijke  Hiftorie  te 
vinden  is,  mitsgaders  - de  uitvoerige  verhan- 
deling, over  dit  foort  van  meting  op  onze 
Rhijnlandfche  voetmaat  overgebragc;  al  het 
welk  bij  één  getrokken , genoegzaam  is  tot 
begrip  van  deze  voordragt. 

Ik  ga  dan  over  tot  de  verklaring  van  de 
proportien  in  eene  Koe  op  de  bijgaande 
Plaat  III.,  volgens  de  voorbeelden  van  pot- 
ter en  onze  bijvoegfels,  en  wel  in  vier  on- 
derfcheiden (landen  aangeduid  door  Fig.  I , 
eene  Koe  regdlandig  vlak  van  voren;  Fig  II, 
eene  Koe  regtfiandig  vlak  van  achteren ; 
Fig.  III,  eene  Koe  regdlandig  vlak  op  zij- 
de; en  eindelijk  Fig.  IV,  een  Os  regdlan- 
dig vlak  op  zijde,  in  welke  beide  iaatfte 

on- 


van  HOLLAND.  187 

örifce  gewone  vèrdeelingen  in  het  voordel,  het 
het  midden  (lei  en  het  achterdel,  alle  door  RUNDVER= 
de  perpendiculaire  en  horizontale  lijnen  zijn  1.  Afd. 
aangeduid.  ' Hh 

Dit  tot  een  algemeen  begrip  voldoende  Hoofdft# 
zijnde,  ga  ik  over  tot  het  bij  voegen  der 
volgende  aanwijzing* 


PLAAT  III*  FIGUUR  I. 

ï)e  Proportie  van  eene  w elft andige  Koe  vlak 
van  voren , in  haar  Natuurlijke  Stand . 


aa . De  afdand  der  Horenen  , 1 module  12 
minuten. 

b . De  Kruin,  44  minuten. 
cc.  De  atdandder  Ooren,  1 module  28  mi- 
nuten 

dd  De  afdand  der  Oogen , 53  minuten. 
ee.  De  Neus  en  Muil,  36  minuten 
ƒ.  Perpendiculaire  lengte  van  het  Hoofd, 
i module. 

gg.  De  Voörfch ouders  of  Nok,  1 module 
28  minuten. 

hh . De  Schouders , r module  27  minuten  dik. 
ii.  De  Voorarmen,  50  minuten  dik  we- 
derzijds. 

kk.  De  Armpijpen  , 3 6 minuten  dik  , we» 
der  zij  ds, 

11.  De  Kniefchijven , 20  minuten,  weder* 
zijds. 

mn.  De  Onderpijp , 1 1 minuten  dik  weder# 
zijds. 

nn . De  Kroon,  17  minuten  dik  wederzijde 
90.  DeKoocen,  22  minuten  dik,  wederzijds. 

P a pp.  Pe 


Verklft" 
ring  van 
Plaat  III, 


s 83  NATUURLIJKE  HISTORIE 

; , , . I 

HET  pp.  De  Klaauwen,  23  min.  dik,  wederzijds. 

ÏLUNDVEE»  -pw  \r  r ° j i • J 

q*  De  Kosfem,  i module  7 minuten. 

I.  Afd. 

Aftanden  der  perpendiculaire , lóodregte 
en  diametrale  Horizontale  Lijnen. 

AA  AA.  Perpendiculaire  lengte  van  de  Horens 
af  tot  onder  aan  de  Klaauw,  3 mo- 
dulen 84  minuten. 

BB.  Perpendiculaire  lijn  van  de  Star  tot  on- 
der aan  de  Klaauw,  drie  modulen  40 
minuten. 

C.  Lengte  van  de  Schouder  , 70  minuten. 

D.  Lengte  van  de  Bovenarmpijp , 61  mi- 
nuten. 

E.  Lengte  van  de  Onderarm  pijp , 69  minuten. 

F.  Lengte  van  de  Schenkelen,  53  minuten. 

G.  Afiïand  van  de  Borst  en  Kosfem  van  bo- 
ven de  Knie  tot  op  den  grond  , 1 mo- 
dule 9 minuten. 

PLAAT  III.  FIGUUR  II. 

De  Proportie  van  eene  welft andige  Koe , vlak 

van  achteren , in  de  Natuurlijke  ft  and. 

a.  De  Kroon  of  Kuive  van  achteren,  40 
ïhinuten. 

bh.  De  afttand  der  Horenen,  1 module  io 
minuten. 

ec.  De  afftand  der  Ooren,  1 module  38 
minuten. 

d.  De  Nok  of  Nek  van  achteren , 37  minuten* 
NB.  Alle  deze  gedeelten  kunnen  ver- 
fchillen , naar  mate  eene  Koe  mee 
' de 


van  HOLLAND.  189 

den  kop  meer  of  min  duikt , en  dus  het 
in  het  profiel  minder  zigtbaar  is , RUNDVEE* 
of  bij  verheffing  hooger  fland  be-  i.  Afd. 
bekomt,  dat  zich  zelfs  verklaard,  m* 
ee . De  afftand  der  Achterheupen  aan  het  Hei-  Hoofdft,' 
lig  Been  of  Kruis,  i module  8 minuten. 
ƒ.  Het  Kruis , 1 8 minuten. 
g.  De  Staartnok  aan  het  Walegat,  19  mi- 
nuten. 

hhk.De  afftand  van  het  Heiligbeen  of  Stuit- 
been wederzijds  aan  het  Walegat,  in  het 
geheel  1 module  30  minuten. 
ii  Het  Achterheupgewricht  aan  de  knip 
der  Bovenbonken,  1 module  28 minuten. 

De  breedte  der  Billen,  1 module  28 
minuten. 

//.De  Onderbillen  of  Bouten,  wederzijds 
44  minuten,  elk  afzonderlijk,  om  dat 
Achterpooten  aldaar  aan  de  Klink  en 
het  Uur  fcheiden. 

rum.  De  Schenkelen,  wederzijds  38  minuten. 
nn.  De  Schijthakken  of  Hielen  , wederzijds 
elk  20  minuten. 

00 . De  Agcerpijpen , wederzijds  11  minuten. 
pp.  De  Agterkoten  en  de  Kroon , weder- 
zijds elk  19  minuten. 

qqt  De  Klaauwen , wederzijds  23  minuten. 

De  hier  volgende  Kapitale  Letters  van  A. 
tot  H.  duiden  aan  de  loodregte  fperpendicu- 
laire  en  diametrale  afltanden  der  lengte , met 
de  horizontale  breedte  eener  geproportio- 
neerde Koe  vlak  van  achteren. 

p 3 


AAAA.  De 


HRT 

31UNQVEE' 

I.  Afd'. 
II. 

JHoofdft. 


190  NATUURLIJKE  HfSTORIE 

AA  AA.  De  lengte  van  eene  Koe  van  de 
Horentop  tot  de  Onderklaauw,  3 
modulen  84  minuten,  komende  om? 
geveer  ( iets  onder  of  over  tegens 
ruim  3*  voet  Rhijnlands , zijnde  de 
beste  middelmatige  wélftand, 

BBBB,  De  lengte  en  hoogte  eener  Koe, 
loodregt  van  de  Nok  tot  onder  aan 
de  Klaauvv,  3 modulen  14  minuten  , 
komende  overeen  met  ongeveer  ( iets 
onder  of  over  ; 3-  voet  Rhijnlands, 
zijnde  de  doorgaans  welftandigfte 
maat  eener  fijne  Koe  in  ’t  middenrif, 

C.  De  loodregte  affiand  van  de  Nok  tot  het 
gewrigt  van  het  Heiligbeen,  het  Kruis 
en  de  Stuit,  39  minuten, 

B.  De  loodregte  afftanden  van  het  Heup- 
gewrigt  tot  het  Dijebeen , 1 module  8 
minuten. 

E De  loodregte  afftand  van  h^t  digter  Dij-? 
been  tot  aan  de  Hakken,  58  minuten. 

F.  De  loodregte  affiand  van  de  Hakken  tot 
de  Kooten,  65  minuten. 

G.  De  lengte  van  de  Staart  met  de  Pluim, 
2 modulen  4 minuten. 

li.  Het  horilbntaal  diameter  van  de  Pens  of 
Koffer  en  de  Puik,  1 module  58  minu- 
ten, doch  welke  meting  merkelijk  kan 
verfchillen , om  dat  de  Buik  of  het  Kof- 
fer of  gezwollen  of  £ef]onken  voorkomt, 
mar  mate  eene  Koe  zwanger,  dik,  vet, 
mager  of  fluik  van  buik  is,  zoo  dat  men 
veelal  in  het  profiel  van  achteren  de  breed- 
te van  het  Koffer  of  de  Buik  niet  ziet. 

PLAAT 


van  HOLLAND.  191 

PLAAT  III.  FIGUUR  III. 

Deze  en  de  volgende  Figuur  zijn  gaaf  en 
origineel  naar  de  gemelde  teekeningen  van  p. 
potter,  waarom  ik  er  niets  heb  bij  noch  af 
willen  doen  , hebbende  alleen , daar  ik  om 
het  kleine  bellek  vele  letters  vermijden  moet , 
de  volle  namen  van  modulen  en  minuten, 
zoo  als  die  bij  de  proportie -lijnen  waren 
geplaatst,  veranderd,  en  in  plaats  van  mo- 
dulen gelleld  M.,  en  in  plaats  van  minuten 
m. , hebbende  in  de  metingen  en  bijgellelde 
maten  niets  veranderd,  maar  dezelven  gela- 
ten zoo  als  die  in  de  teekeningen  geileld 
waren ; maar  mijne  metingen  in  Fig  I.  en  II. 
heb  ik  gedaan  volgens  de  verkleinde  fchaal  van 
2 proportie -modulen  tot  2 voeten  Rhijn- 
landsch,  welke  mede  op  deze  Plaat  geplaatst 
is.  Het  eenige  dat  in  deze  Figuren  van  potter 
nog  ter  opheldering  behoort,  is  dit,  dat,  daar 
dezelven  den  Hand  eener  Koe  op  zijde  ver- 
toonen , gevolgelijk  ook  die  gedeelcen  daarin 
voorkomen , die  regtllandig  van  voren  en  van 
achteren  niet  kunnen  gezien  worden , en 
daar  ik  in  alle  afbeeldingen  van  een  Koe, 
Stier,  Os  of  Rund,  het  zij  in  het  geraam- 
te , de  fpieren «,  zenuwen  enz. , de  verdaan^ 
bare  verdeelingen  die  de  Huisman  wegens 
de  Koeijen  in  acht  neemt,  ook  heb  in  het 
oog  gehouden,  namelijk:  in  het  voorlid, 
tniddenflel  en  achterllel , zoo  heb  ik  die 
ook  hier  bij  deze  proportie  - fchetfen  ge- 
voegd, welke  dan  in  de  volgende  orde  ter  op- 
heldering dienen , om  dat  dezelve  in  het  ver- 
P 4 volg 


♦ 


HE* 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 
III. 

Hoofdft. 


ïja  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

SLVNDVEE. 

I.  Afch 
III. 

Hoofdft. 


volg  bij  alle  andere  afbeeldingen  in  ache 
genomen  zijn,  dus  is: 

A.  het  voorstel,  waar  in  voorko.mt  het 
Hoofd,  de  Borst,  deKosfem,  de  Voor- 
heup  en  Schouder. 

B.  het  MiDDENSTEL , bevattende  de  Nok, 
het  Koffer,  de  Lendenen,  de  Voorvang, 
Navel  en  de  Buik- 

C.  het  achterstel,  bevattende  het  Kruis, 
de  Dijen  en  Bjllen,  het  Uijer,  de  Staart 
en  Aehterpooten,  met  alle  andere  dee- 
len  van  achteren. 

PLAAT  HL  FIQUUR  IV. 

Deze  afbeelding  van  eenen  Os  in  zij- 
ne meetkundige  proportie  is  insgelijks  ver- 
deelt in  A.  het  voordel,  B.  het  midden» 
ftel,  en  C.  het  achterdel,  alles  als  voren, 
zich  zelve  verklarende,  en  waar  in  alleen 
is  op  te  merken  het  verfchil,  dat  zeer  ze- 
ker algemeen  tusfcheii  eene  Koe.  en  eenen 
gelubden  Bul  of  Stier  plaats  heeft,  hier  in 
beflaande , dat  de  Osfen  altoos  kenbaar  ver- 
fchillen  in  de  uitdijing  der  lpieren  en  grofte 
der  gewrigcen. 

Deze  verklaarde  Figuren  zijn  dus , naar 
pns  inzien  , voldoende  genoeg  voor  kundi- 
gen  in  deze  manier  van  vo.ordellingen,  tot 
overbrenging  en  berekening  van  proportien, 
van  verkleining  of  vergrooring  van  de  beste 
natuurlijke  geftake  eener  Hollandfche  Koe, 


van  HOLLAND.  193 

terwijl  de  verfchillen  , die  uit  eene  meerdere  HET 
lengte , hoogte  of  dikte  van  eene  of  andere  RUNDVEE* 
Koe  buiten  de  doorgaande  maat  en  bepaling  I.  Afd. 
ontdaan,  naar  gerade  van  derzelver  verfchil  ni* 
kunnen  geraamt  worden  , even  zo, o als  de  00  u * 
Schilders  en  Teekenaars  de  verfchillendheid 
van  een  buitengewoon  lang,  kort,  groot, 
klein,  dik,  dun,  mager,  breed,  en  fmal 
Mensch , als  buiten  het  geregeld  fchoon 
waarnemen. 

Maar  daar  deze  kunstregelen  en  propor- 
tie-metingen  in  het  klein  tot  modulen,  mi- 
nuten en  punten  , om  derzelver  fijne  ver- 
kleiningen, behalven  dat  dezelve  ook  voor 
ervarenen  moeijelijk  zijn  af  te  perken,  niet 
minder  moeijelijk  voor  den  Boer  en  Land- 
man te  bevatten  zijn*,  zoo  heb  ik  dan,  om 
dezelven  verftaanbaar  en  gemakkelijk  voor 
het  begrip  te  maken  , hier  bij  gevoegd  eene 
geheele  Rhijnlandfche  voetmaat,  vol  uit, 
met  alle  zijne  duimen , halve  duimen , kwar- 
tieren , achtften  of  minuten  en  punten  afge- 
meten, zoo  als  die  bevorens,  is  opgegeven , 
waar  door  dan  met  een  opfiag  van  het  oog , 
volgens  deze  algemeen  bekende  Hollandfche 
meting  , niet  alleen  de  proportien  eener 
Koe,  alhier  befchreven,  kan  bepaald  wor- 
den, maar  ook  tevens  ten  voorbeeld  en  ge- 
bruik dienen  van  alle  metingen . die  in  meest 
alle  de  Figuren,  zoo  van  Vee-  als  Land- 
en Bouwkundige  afbeeldingen  of  befchrij- 
yingen , in  dit  werk  voorkomen.  Om 
dit  dan  zoo  duidelijk  als  mogelijk  is  voor 

p $ w 


HET 

HUNDVEE, 

I.  Afd. 
III. 

Hoofdft. 


194  NATUURLIJKE  HISTORIE 

te  (lellen  , zie  men  ook  op  Plant  III.  de 
’ volgende  afdeelingen , als  van : 

* ; 

Een  voet  Rhijnlandsch , verdeelt  in  twaalf 
duimen. 

— • — in  24  halve 

duimen. 

— — — — — — in  48  kwart 

duimen. 

11e  duimen  of  minuten. 

— — - — - — in  192  pun* 

ten. 

Alle  welke  afdeelingen  telkens  bij  vier  of 
acht  getalen  afgeperkt,  de  verdubbeling  ge- 
makkelijk voordellen,  zoo  dat  een  weetgie- 
rige deze  afdeeling  met  een  opflag  tot  de 
beraming  van  eene  module  en  minuten  kan 
vinden. 

Voor  het  overige  moeten  alle  deze  pro- 
portionale  metingen  met  eenige  toegevend- 
heid worden  gade  ge  (lagen , alzoo,  gelijk 
ter /loops  gezegd  en  elders  betoogd  is, 
de  geftalte  der  Runderen,  even  als  in  den 
Mensch  en  alle  Dieren,  verandert  en  ver- 
fchilt  naar  den  ouderdom , het  klimaat  en  den 
wasdom.  Omtrent  dit  alles  moet  men  den 
Hollander  en  en  Vriezen  bij  uitnemendheid 
de  ' kennisfe  der  geftalte  van  het  beste 
Vee,  mitsgaders  het  aanfokken  van  rijzige, 
welgemaakte  Koeijan,  toekennen:  zij  ken- 
nen volmaakt  de  natuur  dezer  Dieren.  Mee 
roem  en  hoogachting  wijzen  wij  onze  Le- 
zers 


\ 


n.  in 


c^joatuMn  tot  ; 


: ' 'Jl&ttulen  < 


J'anuts/i  . 

3Z 


*»|  -J\  A«6-c  Q*i»w 


~4  -1  I M 1.  1 MM  M I 1 K-— -/* 


68  12  76  80  84.  88  qz  7/6 

11 1 n 1 1 1 1 1 1 1 1 1 'ü  1 1 1 111 1 1 n 1 1 1 


van  HOLLAND.  195 

zers  naar  de  Verhandeling  van  den  ervaren 
geert  reinders  , over  de  hoedanigheden 
van  het  Rundvee  , en  wijders  naar  het 
Schoolboek  van  gerret  ponse,  beiden  pronk- 
ftukken  in  de  werken  der  Maatfchappij  ter 
bevordei  ing  der  Landbouw , welker  keurige 
befehrijving  overeenkomt  voet  de  lesfen  die 
viRGiLius  in  zijne  Landgedichten  voor* 
fchrijft.  Ik  wil  mijnen  Landman  vergasten 
cp  den  voorcreffelijken  zang  dezer  Landdich- 
ten;  dus  zingt  hij,  door  vondel  vertaald; 

Een  fture  en  norfche  Koe  is  wel  van  de  allerbeste , 
Die  groot  van  hoofd  is , lang  van  nek , cn  die  zich  meste , 
Zoo  dat  de  kosfem  van  de  kin  hange  op  den  fcheen  , 
Wiens  lenden  bijster  lang  zich  uitftrekt , lang  van  leên» 
En  voeten,  en  die  *t  oor  ruig  opfteekt  bij  den  horen; 
Een  die  gegremmeld  is  zal  mijne  keur  niet  ftooren. 

Of  die  onwillig  *t  juk  wil  dragen , en  vol  vier 
Somwijl  met  horens  ftoot,  gelijk  een  norfche  Stier; 

En  hoog  en  groot  van  leest,  met  zonderling  genoegen  * 
Den  Haart  langs  de  aarde  flrijkt , en  nafleept  onder  ’tploo^ 
gen; 

Men  laat  ze  rijden  en  ook  kalven  dien  het  lust. 

Na  ’t  vierde  jaar,  en  dat  zij  voor  het  tiende  rust. 

Dan  wordt  zij  onbekwaam  te  kalven , enz. 

Deze  Dichtfchets  is  volmaakt  overeenkom- 
flig  met  de  beste  keuze  der  Hollandfche 
Koeijen , alleen  met  dit  onderfcheid  , dat 
men  bij  ons  geene  Koeijen  tot  den  ploeg 
aanfokt,  en  zelden  of  nooit  met  het  kalven 
wacht  tot  het  vierde  jaar,  zoo  als  dit  vir- 
OiLius  wil,  Ten  opzigte  van  de  doorgaande 


HET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 
UI. 

Hoofd^. 


NATUURLIJKE  HISTORIE 

«FT  keuze  van  eenen  Stier , zijn  onze  Landzaten, 
RUNDVEE  - geiijk  wij  meermalen  herinneren,  ongemeen 
I,  Afd.,  oplettende;  doch  bij  uitllek  is  in  Plaat  II, 
UJ*  de.  fchoone  en  wel  beftudeerde  afteekening 
Ho  of  van  jen  roojen  Stier  van  gemelden  potter 

overgenomen,  die  zoo  duidelijk  en  zelfs  ont- 
Jeedkundig  van  proportie  in  ledematen , fpie- 
ren,  houding  en  karakter! Terend  kenmerk 
van  een  echten  Hollandfchen  of  Noord  - Hol - 
landfchen  .Stier  is,  als  er  geene  Teekenaar 
in  haat  is  die  te  verbeteren , en  zelfs  die  van 
de  BUFFON  er  niet  bij  vergeleken  kan  wor- 
den , alzoo  deze  veeleer  een  Os  dan  een  Stier 
gelijkt,  en  ik,  wat  moeite  ik  doe,  nooit 
zoo  juist  eene  afbeelding  kan  geven  dan  de 
voorgemelde , ten  zij  men  de  afteekening  van 
den  Stier,  op  het  prentje  bekend  onder  den 
naatn  van  het  Bullemannetjc , door  a.  van 
de  velde;  en  nog  eene  andere  zwarte  Stier 
van  gemelde  potter  er  bij  voege;  en  wie 
doch  zou  het  beter  kunnen  doen , of  hij  moest 
een  paulus  potter  zijn  , die  Landman, 
Schilder  en  ontledend  Koemeester  zelve  was, 
en  al  wie  ooit  Koefchilder  was , overtroffen 
heeft  en  nog  overtreft , ja  daar  alle  hedendaag  - 
fche  Koefchilders  nog  zonder  zijne  modellen 
of  prentjes,  en  die  van  a.  v.  d.  velde,  niets 
kunnen  doen? 

Over  het  algemeen  houden  onze  Landlie^ 
den  voor  het  beste  Hollandsch  ras  van  Koei- 
jen , dezulken , die  de  volgende  hoedanig- 
heden hebben. 

iets  na*  Vooreerst,  geen  langen  maar  een  middel- 
deh  °dar  mat*Sen  eenigzins  geplooiden  hals , jegens  d<? 
e a*  borst 


van  HOLLAND.  1 97 


HET 


borst  of  voorfchofc  aandringende:  deze  voor 
borst,  eigenlijk  de  fchouders,  moeten  breed  RUNDVEÏ’ 
over  de  fchouderbladen  uicfpieren,  en  zacht  I# 
te  betasten  zijn,  tot  aan  den  nek:  daar  op  Hoofdft. 
de  lendenen  regt , niet  fcherp  , maar  wel 
aangefpierd  zijn,  vooral  niet  te  fcherp 
niet  te  vleezig:  de  borst,  eigenlijk  de  neer- 
borst, laag  doorzakkende , kwabbig  aan  de 
kosfem  : op  dit  gedeelte  letten  de  Boereti 
vooral ; zij  zien  gaarne  dat  dezelve  tot  over 
de  knieën  hangt  en  leenig  in  het  betasten  is, 
en  daarentegen  dat  de  naborst  aan  de  rib- 
ben, het  lijf  of  het  koffer,  zoo  men  het 
noemr,  rondachtig  opwaarts  gloord;  een  al 
te  dikken  buik  is  niet  geacht;  het  kruis 
moet  niet  knokkig  noch  breed  uitHekend 
van  beenderen  zijn , maar  pintachtig  en  glad; 
de  Haart  of  het  flaartbeen  niet  grof,  maar 
een  weinig  heuvelig;  de  heupen  plat,  zoo 
ook  de  billen  niet  al  te  vleezig  noch  door- 
hangende; de  Haart  dun,  zachtharig  en  lang, 
met  de  pluim  tot  over  de  hielhak  hangende; 
de  beenen  regtftandig  fijn  , en  flerk  helder 
optredende  of  in  Hand;  voor  het  overige 
de  huid  zacht,  week  en  los  over  het  lijf  te 
betasten ; — van  het  hoofd , de  levendigheid 
der  oogen  , het  getfel  der  ooren  en  horenen , 
zal  breeder  gefproken  worden.  Voorts  zijn 
de  Noord  - Hollanders  in  de  keuze  van  Stieren 
opperbazen  , nademaal  zij  zelfs  jaarlijkfche 
Bullen  - of  Stierenmarkten  houden;  ook  zijn 
er  van  ouds  hier  te  Lande  Maatfchappijen 
in  dit  Huk  geweest;  wij  vinden  dit  al  bij 
onze  Ouden  befchreven,  en  in  den  jare  1621 

had 


198  NATUURLIJKE  HISTORIE 

had  Amper  dam  binnen  hare  muren  alrede 
ï.um)vee.  geiecr(je  Mannen  , die  , gcliik  heden , tot 
l.  Afd.  hun  lof  eene  Maatfchappij  van  Landbouw 
II1*  hadden.  Dus  waren  er  zekere  geleerden, 
Hoofd  ft.  jyjr.  KAËRLE  sxkvens  en  Mr  jan  Lïbaut, 
beiden  Doctoren  in  de  Medicijnen,  die  eene 
zee r naauwkeurige  befchrijving  van  den  Hol - 
landfchen  Landbouw  in  het  licht  bragten, 
onder  den  tijtel : de  Veldbouw  en  Landwin- 
ninge . Dit  werk , alhoewel  met  vele  over- 
nemingen der  ouden,  en  naar  den  ftijl  vat! 
dien  tijd,  hier  en  daar  wat  ingewikkeld , 
toekent  echter  de  doorllaandfte  blijken  vat! 
de  kennis  der  Veldbouw  onzer  Landzaten, 
en  vooral  der  Koeijen  en  liet  Kaas  en  Bo- 
ter maken  in  dien  tijd,  waar  van  wij  nader 
zullen  handelen.  Hier  willen  wij  hunne  opga- 
ve ten  aanzien  van  de  keuze  van  eenen  besten 
Stier  Hellen,  bij  die  van  de  Koe  uitMAno. 

Voorbe-  ” De  Scier  ’ ” zeggen  ziJ  ’ ” zal  vet  ziin 
re? dmg van,,  en  wel  geknokt  van  leden,  zijnde  alrede 

den  Stier  „ twee  maanden  te  voren  daar  toe  bereid, 
totBcfprin-^  (^namelijk  tot  bet  befpringen,)  met  gers* 
*en’  „ ten  en  linfen  gevoed , den  welken  men  ook 
„ zal  kiezen , meer  lang  dan  hoog , rood 
,,  van  haar,  breed  van  lchouders,  grof  van 
beenen,  fmal  van  ligchaam,  maar  rond, 
,,  breed  van  borst,  kort  van  hoofd,  breed 
,,  van  voorhoofd,  van  een  ftraf  wezen  en 
,,  vreeslelijk  gezigt , ” enz.  Deze  befchrij- 
ving  komt  juist  overeen  met  de  kieschheid 
onzer  Boeren  in  dezen  ti  d.  Zulk  een  ftraf 
wezen  van  een  Stierenkop  is  aan  ons  door 
den  beroemden  Graveur  r.  vinkeles,  naar 

een 


van  HOLLAND,  ipp 

een  model  van  p.  potter  , medegedeeld  , «ST 
en  in  Plaac  V.  fig.  28  afgebeeld : het  een RUNDVEE* 
en  ander  toont  dan  , ‘dat  onze  Stieren  en  1.  Afd. 
Koeijen  niet  onder  de  klcinfte  en  onfier-  m- 
lijkfte  van  Europa  te  tellen  zijn.  Hoof  c* 

Hoe  het  wijders  met  de  kloekte  of  kleinte 
der  Koeijen  gelegen  zij,  wij  hebben  niets 
tegen  de  gevoelens  der  genen  die  dit  verfchii 
ook  aan  de  vermenging  toefchrijven ; zij  ver* 
onderzeilen  dan  eene  Oude  en  Nieuwe  We- 
reld, da:  is  zoo  veel  als  de  oude  bewoonde 
Wereld.,  en  de  nieuwe  onbewoonde.  De 
©ude  bewoonde  Wereld,  is  die,  waar  van 
wij  de  overlevering  uit  den  Bijbel  en  de  Hi- 
ilorien  der  Chaldeen , Chineezen , Egijptena - 
ren  en  der  Aartsvaderen  hebben  ; de  nieuwe 
Wereld  zijn  die  werelddeelen , welke  later 
bevolkt,  en  thans  bij  ons  als  bekende  We- 
relddeelen zijn  beroemd  geworden;  als,  bij 
voorbeeld,  Amerika  nige  Oosterfcke  Ei-  Over  de 
landen  of  Gewesten  aan  de  Noord  - pool 
enz  ( *).  Maar  nademaal  het  nu  blijkbaar  der  Kod. 
en  ontegenzeggelijk  bewezen  is  , dat  de  jen. 
Mensch  zelf,  als  hij  in  een  of  ander  Ge- 
west zich  nederzet,  eene  verandering  of  vau 
geZalre  of  van  kleur  ondergaat  , en  deze 
vooral  zigtbaar  is  in  de  kinderen,  welke  uit 
zijne  vermenging  met  vreemde  Natiën  voort* 
komen  , zoo  kan  men  ook  veronderllel- 
len,  dat  de  Dieren,  die  hem  in  alle  die  ver- 
anderingen van  luchtgeftel  niet  alleen,  maar 

ook 

( * ) Zie  zimmerman  Zoölogia  G&ographicac  qua- 
drupedum. 


200  NATUURLIJKE  HISTORIE 

ÖET  ook  van  voedfél  vergezellen,  ook  aan  ver- 
slundvee.  an(jerjng  onderworpen  Zijn  , even  als  dè 

I.  Afd.  hoofdkleuren  der  Natiën,  bijzonder  die  der 
Hoofdft  v*er  ^ere^deelen,  ( welke  duidelijk  bekend 
zijn , bij  Voorbeeld  : de  Europeanen  zijn 
blank,  de  Azianen  bruin,  de  Afrikanen 
zwart,  de  Amerikanen  geel,)  door  de  ver- 
menging dezer  Natiën  van  kleur  verwisfe- 
len , zoo  is  er  geen  tegenzeggen  aan  het 
uitwerkfel  dér  climaten  of  het  voèdfeh 
Onze  Hollanders , die  zeker  onder  de  blank- 
fte,  reihfte  en  welgemaaktfte  mënfchen  be- 
hooren,  zijn  evenwel  onderworpen  aan  de* 
grootfte  veranderingen  ; en  misfchieri  wel 
zoo,  dat  men  üit  dezeivett  de  flerkfte  bewij- 
zen van  verandering  der  lüchtklimaten  eri 
voedfel  kan  betoogen,  om  dat  zij  alle  de  ui- 
terde  Wereldgewesten  bezoeken,  zich,  met 
de  aldaar  wonende  Volkeren  vermengen , en 
meest  alle  van  koleur  ontaarten  : de  zqcm 
genaamde  Mestizen  zijn  toch  kinderen  * 
Uit  de  vermenging  van  blanken  en  zwar- 
ten , geboren.  Zelfs  kan  men  uit  het  ge^ 
laat  van  een  oud  Matroos  of  een  Baar, 
zoo  als  men  dezelve  noemt ,'  duidelijk 
zien,  dat  hij  in  de  Indiën  heeft  omgezwor-* 
ven:  aan  een  IVestindieschvaarder  insge- 
lijks, en  vooral  aan  de  Mulatten  de  verj 
menging  van  Zwarten  en  Blanken  onder- 
kennen. Voor  het  overige  is  het  onbe- 
twistbaar waar,  dat  een  oplettende  genoeg-» 
zaam  uit  de  oppervlakte  der  huid,  den  op- 
llag  der  oogen,  de  gehalte  des  ligchaams* 
maar  vooral  uit  de  kleurem  van  het  hoofd- 
haar 


VAN  HOLLAND.  &ot 


haar  en  baard*  de  Natiën  oriderfcheiden  kan-  het 
Het  laatlle  is  dus  het  voornaamfte  dat  ons RUNDVEE* 
weder  tot  onze  Koeijen  brengt,  namelijk  i.  Afd. 
het  haar  of  de  huid  Men  merkt  op,  dat  lil. 
het  verfchil  daar  van , de  Menfchen  en  Na-  Hoofdrt* 
Natiën  eer  onderfcheidt.  De  Moor  en  of  Het  haar 
Mauritiaanen  hebben  wollig  haar , de  Cin  der  Koei* 
galeezen  pikzwart  lang  haar , zoo  ook  de jen* 
Spanjaarden , Biscajers  en  Italiaanen . De 
Fooien  zijn  vermaard  door  lang  haar , zelf 
dat  het  tot  ziekte  overflaat  , genaamd  de 
Poolfche  vlegt.  De  Duitfchers  zijn  bekend 
door  hun  bruin  haar,  en  vooral  waren  onze 
Batavieren  bekend  door  hun  ros  of  rood 
haar,  waar  van  de  Romeinfche  Heeren  en 
Grooten  zich  pruiken  en  fierlijke  kapfels 
maakten.  Immers  zoo  zegt  zeker  Latijnsch 
Dichter: 

Germanje  fchenkt  u *t  haar  van  zijn  gevangen  Heeren* 


Wijders  vergelijke  men  hier  bij  het  meer- 
maals aangehaalde  werk  van  den  geleerden 
ziMMERMAN  * over  het  verreizen  van  het 
Vee , waar  in  ik  tot  mijn  genoegen  zie, 
dat  dezelve  dit  na  Ier  bevestigt.  Kort- 
om  , zoo  wel  de  kleur  als  de  vlokking 
der  haren,  is  zoo  wel  bij  het  Vee  als  on- 
der het  Menfchelijk  gedacht  aan  zoo  vele 
verandering  onderworpen,  als  er  fchier  be- 
palingen in  de  klimaten  zijn.  Dit  nu  over- 
gebragt  op  die  zeldzame  veranderingen , die 
wij  in  het  bont  en  de  kleuren  van  het  haar 
of  de  vederen  der  tamme  dieren  zien,  die 
met  den  Mensch  verkeeren  en  verreizen, 

Q (ah 


/ 


HET 
«.UNDVEE. 

I.  Afd. 
III. 

Hoofdft* 


Nader 
vertoog 
over  de 
haarkleur. 


502  NATUURLIJKE  HISTORIE 

( als  in  HoOfdft.  i en  2 betoogd  is ) zoo 
meen  ik  mijne  Landgenóoten  geen  ondienst 
gedaan  te  hebben  , met  op  een  anders  in 
fommiger  oogen  zoo  gering  onderwerp , 
de  aandacht  in  dezen  meer  re  vestigen , ten 
einde  den  Godbefpotters  te  overtuigen,  dat 
ook  hier  in  een  eerbiedigend  voorwerp  is, 
om  de  wijsheid  der  Natuurwerken  van  eene 
Majestueuze  Voorzienigheid  te  erkennen. 

Maar  laat  ons  nu  nog  een  flapje  nader' 
treden.  Uit  de  getuigenisfen  der  geloof- 
waardigfle  Reizigers  en  het  voorige  betoog- 
de C*)?  weten  wij,  dat  de  kleuren  van 
het  haar  der  Koeijen  in  het  een  en  ander 
Gewest  merkelijk  verfchillen , en  zelfs  (in 
een  en  hetzelfde  Land , zoo  als  vooral 
bij  ons  in  Nederland.  Onder cusfchen  hel- 
len de  hoofdkleuren  altoos  in  elk  Gewest 
naar  een  zekere  algemeene  kleur:  dus  houdt 
men  de  Italiaanfche  Koeijen’ meestal  hellen- 
de naar  het  grijze,  of  ook  naar  het  witte;  ge- 
lijk ook  de  Poolfch&y  en  volgens  gross  Rei- 
zen in  Oost  - Indien ; zoude  de  Indiaanfche 
ook  meestal  wit  zijn ; doch  dit  laatfle  ontken  ik 
ronduit , naardien  wij  in  de  zoogenaamde  em- 
ballagia , van  Indiaanfche  Kalfsvellen  zaam- 
genaaid,  meestal  fijne  roodgefpikkelde  huiden 
vinden , en  wij , zoo  in  de  fpekfleene  beelden 
2l\s  Indiaanfche  teekeningen,  meestal  de  Koei- 
jen en  Buffels  grijs  of  bruin , en  ook  zwart- 
kleurig zien , doch  zelden  zoo  bont  als 
de  Hollandfche  Koeijen,  of  als  die  der 
Afrikanen , die  alle  doorgaans  zuiver  wit 

met 


C*}  Zie  hiei  voren  bladz.  67, 


van  H ö L L A N Ö.  203 

mee  zwarte  plekken  zijft.  De  JVest-Indi  HtT 
fchè , blijkens  de  emballagie  om  de  Indigo,  'N 
Cacao  en  andere  goederen , zijn  doorgaans  L Afd. 
rood  of  rosbont  getijgerd  met  kleine  vtek 
jes;  eindelijk  verfchiic  nog  de  kleur  veel, 
naar  mate  het  haar  kort , lang  , gekruld 
of  vlos  is , waar  van  ftraks  nader. 

Onze  Hollandfche  Koeijen  eindelijk  zijn  Hollandsck 
zeer  verfchillend  van  bont*  waar  door  zij  bont. 
ook  onderfcheiden  worden;  doch  met  dat 
al  fchijnt  de  hoofdkleur  oorspronkelijk  bruin 
frood,  zoo  als  ook  doorgaans  alle  Runde- 
ren in  Duitsèhland  zijn,  in  zoo  verre,  dat 
men  daar  plaatfen  vindt,  alwaar  een  zwart 
bonte  Koe  eenö  zeldzaamheid  is.  De 
meeste  Kemper  Koeijen  zijn  geheel  bruin; 
elders  heerscht  het  zwart,  of  het  grijs;  het 
geheel  wit  is  overal  bekend,  echter  maar 
een  enkelde  hier  of  daar , doch  men  maakt 
er  niet  veel  werk  van  : de  oude  Batavie - 
ren  hielden  witte  Koeijen  of  Stieren  zeer 
in  godsdienstige  achting. 

Dan,  laten  wij  nu  tot  onzen  taak  over- 
gaan , en  de  onderfcheiden  benamingen  der 
kleuren , die  onze  Veehoeders  van  het  bont 
ontleenen,  voordragen,  zoo  als  die  in  der- 
zelver  gemeenzamen  Veehandel  plaats  heb- 
ben. Om  dit  zoo  veel  mogelijk  geregeld 
te  verklaren , vereischt  de  beteekenis  van  het 
woord  bont  hier  eenige  opheldering;  want 
alfchoon  men  door  bont , met  opzigt  tot  de 
Runderen , meestal  eene  vermenging  van 
kleuren  verftaat,  zoo  wordt  ook  fomtijds 
door  bont  eene  zachtharige , huid  begrepen, 

Q 2 al 


* 


*04  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE. 

L Afd. 
III. 

Hoofdft. 


Gegrem 
snelde  Koe 


al  is  die  van  eene  enkelde  kleur;  bij  voor-» 
beeld,  onder  de  Pelterijen  noemt  men  hec 
fpierwit  Ermelijn  , het  roode  Vosfenvel  * 
het  zwart,  grijs,  graauw,  Otterbont , de  Sa- 
bal-,  Hazen-,  Konijnen  - en  andere  vellen, 
niet  om  de  kleur , maar  om  de  zachtheid  en 
verwarmende  eigenfchap , ]bont , waarom  men 
van  iemand,  die  warm  in  zulk  een  pels  ge- 
kleed gaat,  zegt:  hij  zit  dik  en  warm  in 
het  bont . Van  de  Koeijen,  die  dik  in  het 
haar  zitten,  zegt  den  Boer:  hij  zit  dik  in 
het  wand , door  wand  de  huid  verfhande, 
als  iets  dat  verwarmd ; doch  (preekt  hij  van 
een  bonte  Koe  die  gevlekt  is,  dan  zegt  hij: 
die  Koe  heeft  een  mooije  bonte  rok , of 
bont  wand . 

Uit  dit  alles  blijkt , dat  de  benaming  van 
bont , bonte  Koe  enz.  ,•  eigenlijk  beteekend 
eene  geplekte  of  gevlekte  Koe  van  verfchil- 
knde  kleuren,  hetwelk  onze  oude  Landza- 
b ten  gegremmeld  noemden , dat  is  gemen- 
.geld:  Maeulatus , geplekt , gevlekt , voh 
gens  KiLiAAN,  zoo  als  ook  vondel  in  de 
vertaling  van  vikgilius  zegt: 

Een  die  gegremmeld  is , zal  mijne  keur  niet  (tooren  ( * 


De  eerde  benamingen  fpruiten  dan  eerst 
uit  de  enkele  of  onvermengde  hoofidkleu  - 
ren,  als  wit,  zwart,  rood,  grijs  of  vaal 
de  tweede  zijn  de  vermengde , die  iet 
bont  voortteelen.  Onder*  enkele  en  onver* 

meng- 

(*)  Vergelijk  hier  voren  bladz,  ip5* 


van  HOLLAND*  <205 


mengde  is  de  voornaamfte  kleur : Rood  of  HET 
bruin  ,*  deze  noemt  men  dus  roode  0f RyNDVE1- 
bruine  Koe,  Os  of  Stier.  Deze  zijn  ech-  i*  Afd. 
ter  nimmer  zoo  eenkleurige  of  het  bruin 
is  omtrent  de  ooren  en  qogen  en  }den  nek 
hqoger  van  kleur ; men  vindt  in  dezen  het  Roode  of 
haar  middelmatig  lang  en  zacht,  en 
wijls  zeer  ruig»  T 

Wit . Dit  ibort  is  er  dikwijls;  de  oogen  ^itte 
zijn  meest  altijd,  gelijk  in  all’  het*  fpierwit Koeijen* 
viervoetig  gedierte  * rood ; zij  zijn  meest  al  * 
tifd  ruig  en  ftroefharig ; men  houdt  ze  voor 
zvyak.  Volmaakt  fpierwit  of  hagelwit  vindt 
men  niet  algemeen*,  er  loopt  altijd  iets  van 
het  grijs  door.  Men  merkt  aan , dat  het 
wit  haar  in  de  Koeijen  afgeruid  of  door  de 
blaarziekte  uitgevallen  zijnde,  nooit  weer 
sangroeid  : in  der  daad  zal  men  ook  de 
witte  Koeijen  doorgaans  hier  of  daar  met 
kale  plekken  zien  , zoo  dat  men  ze  rappig  Rappige 
of ' fchur ft  harig  noemt,  denkelijk  om  dat*oe- 
die  fmet  op  het  wit  zigtbaarder  is. 

Zwart  is  de  derde  hoofdkleur:  deze  zijn  Zwam 
zeer  gemeen  in  Holland , doch  hoe  geheel  Koeijen» 
en  al  zwart  zij  zijn , hebben  de  meesten  een 
klein  wit  kolletje  voor  den  kop.  De  zwart- 
harige Koeijen  zijn  zonder  tegenfpraak  de 
fijnfte  en  gladfte  van  haren,  meest  altijd 
glimmende,  gelden  vlokachtig;  men  houdt 
dezelve  voor  het  fijnrtè  'ras. 

Ros.  De  roskleurige  Koeijen  zijn  eigen-  Rosfe 
lijk  dat  foort,  dat,  als  het  ware,  tusfchen Koeiicfl* 
bruin  en  paars  in  is;  zij  zijn  niet  algemeen, 
en  doorgaans  ruig  en  het  haar  vlokkig,  zelfs 
Q 3 krul* 


io 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 

hït  krullokkende;  die  foort  komt  nabij  aan  de 
rtjndvee»  wjj(je  Köeijen  van  Duitschland.  Ik  heb 

I.  Afd.  er’  gezien , van  welke  het  haar  krulde  als 
m-  - Sehapenvagten  Vervolgens  volgen  de 

Roof  ’ Koeijen  die  wel  geen  eigenlijke  hoofdkleur 
hebben , maar  echter  door  de  vermenging 
van  het  haar  eenkleurig- fchijnen , als  b.  v. 
van  de  Rosfe  Koeijen  zijn  er  ook  nog  ver-? 
fcheiden { welker  kleur  tusfehen  hoog  bruin 
en  grijs  is, 

Beife  Beife  Koeije*u  Deze  naani  werd  in  Hol - 
Koeijen.  land , althans  in  Rhijnland , gegeven  aan 
een  foort  van  ’ Koeijen  ,'  welker  kleur  dis 
muisvaal  is , en  gemengeld-  tusfehen  vaal- 
zwart,  blaauw  en  roskleurig,  als  hebbende 
iets  van  beide,  hier  van  komt,  naargisiïng, 
het  woord  beis . 

Muisval#  Muisvaal , is  ook  omtrent  als  beis ; doch 
Koeijen.  m e er  mef:  fijne  wjtachtigé  haartjes  vermengd , 
’c  welk  éindelijk  verloopt  op  grijs. 

Grijze  Grijs , is  volkomen  een  mengfel  van  zwart 
Koeijen.  en  wjt  haar,  zoo  als  men  weet  wat  grijs  is. 

Biaauwe  Blaauw , of  blaauwe  Koeijen,  zijn  niec 
Koeijen.  gemeen  , of bedaan  eigenlijk  niet  regt  blaauw ; 

men  diende  blaauwachtig  te  zeggen , want 
het  geen  de  Boer  blaauw  noemt,  is  na  het 
blaauwhellende , meestal  blaauwachtige  ha- 
ren , met  wit  of  grijs  vermengd ; men  vindt 
dit  foort  nog  al  vrij  gemeen,  en  houdt  het 
voor  goed  Ras. 

Geeie  Geel  is  er  ook  , doch  niet  vddrekt  geel , 
Koeijen*  maar  wel  geelachtig  ligt  bruin,  dat  men 

ligf 


(*)  Zie  hier  na  op  Plaat  IV, 


van  H O L E A N Ö.  107 

ligt  brui»  noemt,  in  tegenfteflirtg  van  hoog  ,,BT 
bruin.  Deze  foorten  zijn  er  Zeet  velen  ; RÜNDVEi* 
doch  doorgaans'  wit  aan  den  buik.  I.  Afd. 

Meerder- hoofdkleuren  van  haar  kunnen  er 
Zijn ; dóch'  zijn  ons  niet  bekend  ; ten  ware 
men  hier  of  dakr  eenige  meerdere  of  min- 
dere vermenging  vond , waar  uit  dan  die  on- 
nagaanbaare  menigte  van  verfcheiden  ver- 
mengde vlekken,  fprenkels  en  plekken,  die 
men  bont  noemt,  ontdaan,  en  waardoor  in 
Holland  en  Vriesland , gelijk  ook  in  gansch 
Nederland , bij  uitnemendheid  den  naam  van  %0T[te 
Bonte  Koeijen  voorkomt  , zoo  dat  men  Koeien*5, 
fchier  overal,  waar  vee- rijke  Dorpen  of 
Markten  zijn  , uithangborden  vindt , waar  op 
een  Bonte  Koe , een  Bonten  Stier , Bonten 
Os  of  Kalf  gefchilderd  ftaat  , met  een 
Rijmpje  of  Boeren fnakerij  er  opder.  Mij 
is  er  een  bekend , waar  mede  ik  mijne 
Lezers  wil  vermaken.  Een  zekér  Schilder , 
te  Leyden , jan  van  doornik  genaamd , 
welke  vermaard  was  in  het  fchilderen  van 
Uithangborden  , en  een  bekende  klugthart 
was,  wierd  door  een  Boeren -Herbergier  ge- 
vraagd , hoe  veel  het  fchilderen  van  een  Bon- 
ten Stier  wel  kosten  zoude  ? Onze  jan 
vroeg  aan  den  Boer  , of  de  Stier  los  en  vrij, 
dan  of  hij  gemuilband  en  aan  een  touw  moest 
loopen , zoo  als  men  meestal  ziet , en  of 
het  vast  Bont  moest  zijn  , dat  niet  verfchoot , 
dat  dit  verfchil  in  de  prijs  maakte , want , zoo 
hij  er  een  touw  en  een  ketting  aan  moest 
fchilderen,  en  vast  bont,  dat  dit  eens  zoo 
veel  zoude  kosten  om  de  kunst,  die  er  tot 
Q 4 een 


*o8  NATUURLIJKE  HISTORIE 


een  touw  en.  ketting  en  vast  bont  vereischt 
rundvee.  ^yer(j^  £)ep  goer,  gelijk  meest  alle  Boe- 
I. ‘Afd.  ren,  op  de  beurs  geteld.  Oordeelde  dat  hij 
I11-  de  kosten  van  de  ketting  en  touw-,  den.  muil- 
Hopfdft.  ban<j  en  het  bontverfchil , wel,  pntbeeren 
konde,  bedelde  dus  de  Stief  los  in  de  weide 
loopende  , en  het  Bont , zoo  ajs  het  den 
Schilder  goed  dacht,  voor  twee  Diicatonnen. 
Jan  van  doornik  nam  de  penceelen,  en 
fchilderde  met  vaste  oliiverw,,  een  fraai  Land- 
fchap , waar  in  hij  vermaard  vyas ; dit  opge- 
droogd zijnde,  fchilderde  hij  met  gomwater- 
verw,  een  fchoonen  jongen  Bonten  Stier  er 
op , waar  onder  dit  referijn  , want  de  Schil- 
dersbaas  behoorde  tot  de  Rederijkers  - feamer 
der  Witte  Akkolijenx 

In  de  Roodbonte  Stier , 

Tapt  men  Wijn  en  Bier, 

Gaat  hier  niet  voorbij , 

Of  houd  de  Sti^r  wel  in  de  w?i. 


Dit  Uithangbord  ftond  den  Hospes  won^ 
der  wel  aan  , en  vooral  het  Rijmpje,  weshalve 
hij  jan  de  twee  Dukatoqnen  gaf,  en  hem 
nog  daar  en  boven  met  een  frisfche  teug 
befthonk:  maar  wat  gebeurdt  er?  er  vallen 
regenbuijien  en  windvlagen , zoo  dat  de  water- 
verw  los  weekende , eerst  het  bont , en  eindelijk 
de  geheele  Stier  verdween  De  Boer  hier  over 
verzet  en  vertoornd,  wierd  door  den  Verwers- 
baas  van  het  Dorp  onderrigt , dat  dit  de  fchuld 
van  den  Schilder  wras.  Hij  Ihelt  naar  den  Schil- 
der toe,  verwijt  hem  zijn  flecht  Rhilderen, 
en  zegt  dat  den  Stier  uitgewischt  en  weg  was„ 

Wel, 


▼ a n HOLLAND.  2 op 

m 

Wel , zeide  jan  , heb  ik  u niet  gevraagd  of  HET 
gij  oen  Stier  gemuilband  en  aan  een  touw  *DNDVB®* 
en  vast  bont  wilde  hebben,  dan  zoude  hij  I.  Afd. 
niet  weggelopen  nog  het  bont  verfchoten  ln*  - 

zijn;  maar  nu  hij  los  in  de  weide  liep,  00 

had  gij  er  op  moeten  pasfen,  daarenboven 
■heb  ik  op  het  bord  gezet : houd  den  Stier 
wel]  in  de  wei  , en  u gewaarfchu  wd.  De 
Boer. voelde  de  zet,  en  mede  tot  de  Rederij- 
kers kamer : uit  zoetigheid  meer , te  Zoeter - 
meer , behorende , verzogt  hij  aan  jan  omdan 
een.  gemuilbanden  Stier  aan  een  touw , die  niet 
weg  liep  , en  met  vast  bont  te  fchilderen ; en 
beval  den  Schildersbaas  er  onder  te  zetten: 

v/»”  Tav  30  f ! •:*.  , • «1^20100 v T. 

In  de  vast  roodbonte  Stier,  - 

Tapt  men  Wijn  en  beste  Bier, 

Treé  gerust. in.  Man  of  Vrouw, 

Wa^t  de  Stier  loopt  aan  een  ketringtouw. 

Hier  mede  eindigde  deze  koddige  Hiftoric, 
die  veel  gerucht  in  dien  tijd-  gemaakt  haeft : 
en  in  vele  gevallen  maakte  deze  fnaakfche 
.Uithangbord  Schilder  er.  verlcheiden  , als 
hem  iets  dergelijks  voorkwam,  waar  van  er 
eenrgen  hier  te  Leyden  bekend  zijn.  Ik  heb , 
jong  zijnde,  dezen  jan  van  doornik  nog 
gekend,  en  dit  vertel  fel  bij  overlevering,  uic 
goeder  hand , vermits  deze  Schilder  veel 
voor  miin  .Grootvader,  jan  berkhey,  die 
een  Konsthandeiaar  en  kenner  was , fcbilder- 
de.  In  het  voorbijgaan  kan  dit  klugtje  die^ 
nen , ten  bewijze  van  den  fchertfenden  aard 
der  Boeren  Landzaten , en  tevens  tot  nadere 
Q s ver- 


/ 


sip  NATUURLIJKE  HISTORIE 

WT  verklaring  van  nog  vérfcheiden  fcherrfe- 
aundvee.  rjjen  ^ u-t  j1<?t  verfchillend  bont  der  Koei- 
h Afdi  jen  kunnen  ontftaan. 

Hoofd  ft  ^et  voornaamfte  bont  der  Hollandfdu 
Koeijen  is,  of  jood-  of  zwart  bont;  het  is 
moeijeljj.k  te  bepalen  welk  Ras  in  dezen  de 
overhand  heeft ; doch  men  kan  op  vrij  aan*- 
nemelijke  opmerkingen,  aan  het  rood  bont 
den  voorrang  geven  , mits  men  oplettend 
nagaat  de  Streken  en  Landsdouwen,  of  de 
geneigdheid  der  Boeren,  die  het  meest  tot 
dit  of  dat  bont  overhellende  , zeker  foorc 
aanfokken ; want  men  vindt  Streken , daar  de 
Boeren  meest  op  rood  bont  of  rood  valien  , 
bij  voorbeeld,  in  het  hoge  van  Zuid  -Hol- 
land , insgelijks  aan  dén  Rhijnkant,  bij  Bo- 
degraven , Zwammerdam , omftreeks  Ou- 
dewater , Waddingsveen , en  in  de  meeste 
Droogmakerijen.  Ik  ben  te  meer  in  dit  gevoe- 
len veifterkt  geworden,  zints  ik  onder  de  hier 
* Zie  voren  * aangehaalde  drift  van  bij  de  hon- 
bladz.  <4.  derd  jonge  Stieren  , welke  van  die  Stre- 
ken kwamen , geen  eene  zwarte  gezien 
heb , maar  meest  alle  rood  of  roodbont. 
Integendeel  fchijnt  het  mij  toe , dat  de 
NoordhoUanders  en  fZestfriezen  meest  op 
zwart  bont  vallen ; althans  men  vindt  in 
Kennemerland , ornftreeks  HaarUm  , Am* 
fier  dam  en  in  Amftelland , ontelbare  Boerde- 
rijen , die  men  fchier  aan  het  bont,  en  wel 
aan  het  zwart  bont  der  Koeijen  , onder- 
kennen kan ; er  zijn  er , die  opzettelijk  hier 
toe  de  Stieren  óf  Bullen  van  hun  Ras  aan- 
houden, en  ik  voor  mij  vermoede,  dat  de 
meeste  Beemfter  of  Purmerbullen , zwart  of 

zwart 


van  HOLLAND.  au 


gwaft  bónt  zijn ; dit  kan  iets  ter  zake  doen , "*r 

om  de  kiesheid  en  oplettendheid  der  Natie , *UNDVB** 
in  de  kennis  der  kruisfing  van  het  Ras  der  I.  Afdj 
Runderen  te  bewijzen,  even  zoo  als  men  IITj, 
on  tegen  zeggelijk  bewijzen  kan  , dat  er  geene  1 00  * 

Natie  bóven  de  Hollanders  en  Moordhol - 
l anders , aan  mij  althans,  bekend  is,  waaron- 
der de  kunst  van  het  kruisfend  vermogen  der 
voortteling,  buiten  het  Rundvee , oök  bijzon- 
der in  het  fchöon  gevederd  Gevogelte,  beter 
wordt  uirgeoefehd?  De  Leydenaren  zijn  zoo 
ervaren  in  het  vobrtfokken  en' laten  uitbroe- 
den van  allerlei  vederkleuren  onder  de  Dui- 
ven en  Hoenders,  dat  zij  genoegzaam  zeker 
zijn  , dat  zij  na  het  tweede  of  derde  broed , 
een  geregeld  ras^ of  foort  kunnen  aanhouden; 
en . wie  ónder  de  zöögenaamde  Hennen-  bf 
D ui  venmfclkers , wie  in  ■ óordholland  bekend 
is , weet  niet , dat  de  Schager , en  in  die 
Streek  aafcgek  weekte  Hoenders,  een  der  bij- 
zoriderfte  foorten  zijn  , die  voorheen  zoo 
algemeen 1 niet  waren  , en  nu  evenwel  tot 
een  beftehdig  Ras  gebragt  zijn.  Iemand 
vraagt  mogelijk  wat  eigenlijk  dat  kruisfèn 
van  het  Ras  zij?  wij  zullen  het  verklaren, 
om  dat  het  fQt  de  vermenging 'van  het  bont 
in  de  Koeijen  behoort.  Wanneer  een  Dui- 
vënhöuder  eenrg  fraai  bont  of  ander  foort 
van  veerenwil  aajjfökken,  en  hij  bezit  er  geen 
vast  paar  van , d jn  ziet  hij  hier  of  daar  een 
jong  paar,  of  een  alleen,  ’t  Duif  óf  Dof- 

fer te  bekomen , erA  kat  die  paren  met  een 
bijkomende  vederbom' : het  paar  ’t  welk  uit  de- 
M twee  voorkomt,  gewoonlijk  basterd. 


HET 

B.VNDVEE, 

I.  Afd.: 
III. 

Hcofdft. 


«u  2 NATUURLIJKE  HISTORIE, 

of  zoo  zij  hef  noemen , vuil : maar  dan  la- 
ten zij  dit  jonge  paar  weder,  broeden , of 
wel  paremmetj een  tweede., teelt  uit  het  eerfte 
Ras,  waapna::het.dan  1’chier  vast  ga^t  dat  zij 
daar  van  een  befendig  Ras  bekomen,  want 
dan  keert  de  natuur  cpt  haar  eerfte  kleur  weder» 
De  Paardentuilchers  of  Roskammqrs , we» 
ten  dtfn  ook'.in  het  verkiezen  der  Merrien  en 
Hengften  ; dit  heet  men  Ras  kruisfen.  Bij 
ons  Menfchen  is  het  over  bekend , dat  een 
blanken  en  een  zwarten  , een  middelfoort 
voortbrengt , ’c  welk  noch  blank  noch  zwart  is , 
maar  van  beiden  Natiën  iets  heeft,  d«ch 
zoo  dra  teelt  zulk  een  halfkjeurigq  niet  we- 
der voort  met  een  der  beiden  kleuren,  of 
eer  het  derde  of  vierde,  gedacht  daar  ris,  is  de 
kleur  wedergekeerd  tot  zijn  oorfprong,  ge? 
lijk  ook  bij  de  Blanken  de  zoogenaamde 
röoedervlakken  of  maanvlekken  , muizevlek> 
ken , waaromtrent  onze  Natie  vele  bijgelovig- 
heid bezit  , ^altoos  bij  het  overkruisfen  van 
het  eerfte  of  tweede  gedacht  verdwijnen. 

Deze  kruisfing  of  yerfchillende  paring  van 
eene  Koe  telkens  met  eene  andere  Stier,  of 
ook  den  Stier  met  Koeijen  van  vel^lei  foor- 
teti  van  bont,  veroorzaakt  dan  zeer  .zeker 
die  verbazende  verfchülendheden  van  bonte 
en  geplekte  Koeijen  in  ons  vee -rijk  Vader- 
land; gelijk  wij  dit  in  Plaat  II.  in  tien  ^ 
twaalf  ,verlchillende  Bonte  Koeijen  hebben 
afgebeeid , <en  in  het  op  die  tlaat  geplaatfte 
versje,  hebben  verklaard. 

Het  getal  of  de  berekening  der  .mogelijke 
Bontfoorcen  , is  gedeeltelijk  alrede  in  dit 
, Hoofd- 

/ 


van  HOLLAN  D. 


213 


I.  Afd. 
III. 

Hoofdft; 


Hoofdftuk  breedvoerig  betoogt  , en  zoude  MEt 
wel  op  honderd  drie  en  veertig  foorten  van  *UNDVEE6 
bont,  door  kruisfing  met  verichillende  Stie- 
ren kunnen  worden  gebragt , en  voorwaar , ie- 
mand die-  met  een  fchilderkundig , en  vooral 
met  een  verwonderd  oog,  Hollands  beem- 
den en  weiden  beziet , itaat  verbaasd  over 
die  wonderlijke  fchakeringen  van  allerlei 
bonte  Koeijen , Osfen  of  Stieren,  De 
Boer  kent  die  verfchillendheden  bijzonder, 
en  geeft  voornamelijk  de  volgende  verfchil- 
lende  bonte' Rasfen  , nog  de  volgende  na- 
men : 

Rood  bont  is,  als  de  Koe  groote  roode 
plekken  op  eene  witte  huid  heeft.  In  deze 
foort  merkt  men  op  , dat  de  neus,  den  nok 
of  nek , en  de  dijen  de  grootfte  roode  plek- 
ken hebben. 

Rood  mengelbont  is,  als  de  roode  plek- 
ken genoegzaam  evenredig  zijn  aan  den  wit- 
ten  huid. 

JVit  bont  is  , als  het  wit  de  overhand  Witbontc 
heeft,  het  zij  in  zwart  of  rood. 

Roodplekt  of  tijgerrood  is , als  de  roode  ,e^0^ 
plekjes  kleen,  en  als  een  tijger  geplekt  zijn.  TijgCr* 
Dit  foort  is  niet  gemeen , en  wordt  ook  rood. 
niet  veel  geacht,  met  te  min  zijn  zij  fierlijk. 

‘ Hier  op  volgt  nu  het  tweede  hoofd -ras, 
te  weten : 

Zwart  bont , welker  verfchillendheden  ins-  Zwm 
gelijks  van  de  grootte  of  kleinte  der  plek  ont‘ 
ken  afhangen,  en  waaromtrent  meerder  bij- 
zonderheden voorkomen  dan  in  de  rood  bon* 
te  rasfen,*  De  zwartbonten  hebben  door- 
gaans 


Rood 
bont. 


Rood 


*i4  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE. 

L Afd* 

rii. 

Hoofdii. 

*• 

Tijger 

zwart. 

Zwartkop. 

Oogzwart. 


gaans  zwarte  koppeti  en  horenen , de  meesté 
plekken  op  de  fchoft  en  heupen. 

Zwart  getijgerde : eene  Koe  met  Zwarte 
tijgervlekjes. 

Zwartkop : eene  Koe  die  geheel  wit , of 
ten  minden  weinig  geplekt  is  , en  een  ge- 
heele  zwarte  kop  heeft,  fchoon  het  lijf  wit 
is,  dat  nog  al  gebeurt. 

Oogzwart:  eene  bonte  Koe  met  een  wit- 


ten kop  en  zwarte  oogen : dit  is  vrij  alge- 
meen aan  de  zwart  bonte  Koeijen , vooral 
aan  de  Stieren. 

Zwartoor.  Zwartoor  is  insgelijks  * als  de  kop  wit 
is  en  de  ooren  zwart  zijn,  hetwelk  mede 
genoegzaam  aan  allen  eigen  is.  Maar  wie 
hoorde  ooit  van  gebefte  Dominé's  Koeijen 
of  Kalven  met  een  Trekmuts ? enz.  Onze 
Boeren- meiden  cn  knapen  echter  doopen 
fommige  foorten  aldus. 

Dominéé  Dominéés  boïit  is  dan  eene  zwarte  Koe , 
bout.  boven  aan  ^en  kosfem  tegens  de  borst 

wit  geplekt  en  als  gebeft  is. 

Trekmuts.  Trekmuts . Een  Koe  of  Kalf  met  een 

trekmuts  is  een  pikzwarte  Koe,  met  een 
geheel  witten  kop.  De  befcheidenheid  ver- 
hiedt  om  de  naams-oorfprong  hier  van  te 
melden,  bij  de  Boerenknechts  en  Meiden 
is  dezelve  echter  wel  bekend. 

Blaer  - of  bleerbont , Bleskoe , is  insge- 
Blaerbont,  lijks  eene  zwarte  Koe  met  een  witten  kop, 
doch  eigenlijk  met  een  witte  kol  of  bles, 
volgens  KiLiAAN ; want  bles  en  blaar  betee- 
kende  oudtijds  hetzelfde  , en  nog , vooral 
ten  aanzien  van  de  Paarden  \ doch  dit  woord 

blae - 


van  HOLLAND.  215 


hittere  Koe  bezigen  de  Boeren  thans  niet  * 
veel,  om  dat  men  door  eene  blaere  Koe  ookRUNDVE** 
verftaat  eene  Koe  die  de  Blaar  - of  Pofziekte  i-  Afd. 
heeft  gehad  ; dit  foort  noemde  men  oud- 
tijds , en  nu  nog , rappige  Koeijen  , het- 
welk zoo  veel  zegt  als  fchurftige  Koeijen . 

Witlakenfche  Koe  is  een  bijzonder  ras, 
dat  namelijk  geheel  zwart  is,  dat  is,  aan  de  Witlaken- 
Voorfchoft,  achterfchoft  en  kop,  doch  overfchc  Koc* 
bet  middenftel  fpierwit,  zoo  dat  het  fchijtit 
als  of  men  een  wit  linnen  laketr  over  een 
zwate  Koe  gefpreid  had;  dit  foort  is  vrij 
raar,  men  ziet  ze  niet  gemeen,  althans  niet 
volmaakt  witlakensch ; evenwel  heb  ik  er  in 
eene  weide  bij  Noordwijk  Binnen  eens  vier 
fraaije  bij  een  zien  grazen,  met  nog  andere 
daar  nabijkomenden  , zoo  dat  ik  gisfe  dat  de 
Boer  hier  van  een  ras  zocht  aan  te  fokken* 

In  eene  weide  bij  Wilnis , onder  het  Sticht 
van  Utrecht , liep  in  denjare  1796.  eene  ge- 
heele  koppel,  van  15  of  16  Koeijen,  met  ee- 
nen  Stier,  welke  daar  aangefokt  waren.  Even 
zoo  welnu  als  een  zwarte  Koe  een  wit  laken 
over  de  huid  kan  fchijnen  te  hebben,  zoo 
zijn  er  ook  röodlakenfche ; maar  bijzonder 
worden  de  witlakenfche  door  eenige  wel  eene 
Kraamkoe  genoemd,  om  dat,  als  op  fom- 
mtge  plaatfen  eene  Boeren  Kraamvrouw  in  * 
de  kraam  fterft , dan  , bij  het  begraven , een 
wit  laken  over  de  zwarte  baar  gefpreid 
wordt  (*). 

Zwart* 

(%)  Zie  Nat*  ffift.  *an  HolU  Afbeelding  der  Be- 
grafcnisfe. 


HET 

RUNDVEE 

1.  Afd. 
III. 

Hoofdft. 

Zwartla- 

vkenfchc. 


Bagijne- 

kap. 


Zwartrug. 


Zwarc- 

fnuit. 


fi 1 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 

Zwartlakenfche , dat  is,  als  het  voordel 
en  achterdel  wit,  en  het  middendel  integen- 
deel zwart  is  y en  dus  het  tegengedelde  van 
wit  laken:  zoo  zijn  er  ook  die  het  hoofd, 
den  nek  en  het  ftaartduk  wit  hebben.  De 
Boeren  noemen  deze  wit  - of  zwartlakenfche 
Koeijen  meestal lakenveldfche  Koeijen , ook 
wel  wit  - of  zwartvelders  * om  dat  het  la- 
ken op  den  rug  als  op  een  veld  ligt  uitge- 
fpreid. 

Bagijnekap  is  er  ook;  dit  zijn  gemeen- 
lijk kleine  Koetjes,  wier  horenen  niet  uit- 
gewasfen  zijn,  en  de  kruin  zwart  hebben* 
zoo  dat  deze  zich  ais  eene  zwarte  Bagijne 
tipkap  vertoond,  en  even  of  zij  een  ouder- 
wetfche  Bagijnehuik  dragen. 

Zwartrug : het  is  zeer  ongemeen  , als 
eene  Koe  geheel  wit,  maar  zwart  op  den  rug 
is;  integendeel  is  het  aan  de  meeste  zware 
bonte  Koeijen  genoegzaam  gemeen,  dat  de 
rug  of  de  nok  wit  is,  en  meest  altijd  de 
fcheidingen  van  de  ruige  bonte  plekken  van 
het  wit  achter  de  voorpooten  , en  voor  de 
achterpooten  aan  den  rug  beginnen,  gelijk 
meest  altijd:  in  welk  ras  van  bont  het  vai- 
le,  de  buik  en  de  onderlel  der  krop  of  kos- 
fem  wit  is,  het  uur  is  echter  fomtijds  ge- 
plekt , de  ftaarten  in  alle  bontfoorten  zijn 
meest  met  een  witharige  pluim  of  haarlok. 

Zwartfnuit , zwartmuil , is  eene  Koe  die 
een  witten  kop  of  kol , en  een  zwarten  muil 
heeft  De  muilen  der  Koeijen  zijn  boven- 
dien dikwerf  ook  wel  geplekt  naar  den  aard 
van  het  bont  , doch  niet  zeer  algemeen , 

door- 


van  HOLLAND.  217 

doorgaans  * zijn  dezelve  zwart  of  vaal;  de  het  h 
witte  Köe  ij  en  hebben  echter  meestal  roodach*  RUINIDVEE* 
tige  muilen.  ' I.  Ata. 

Blaauwbont  is  insgelijks  vrij  gemeen.  Dit 
foort  is  doorgaans  zacht  en  fchiiderachtig,  ° 
gelijk,  ook  ..  ' 

Beis  - of  grijsbont , welker  beide  men-  Beis  bont. 
geling  dikwerf,  als  het  ware,  witte  of  zwart 
Vale  paarfe  randjes  fchijnen  te  hebben,  ge- 
lijk dit  ook  wel  in  het  roodbonc  valt,  als 
welke  plekken  nooit  zoo  fcherp  afteekenen  ais 
in  het  zwart  bont:  — dit  hebben  onze  groot- 
11e  en  voornaamfte  Schildersbazen  altijd  waar- 
genomen , zoo  dat  een  Kunstkenner,  ja  een 
kundige  Boer,  wel  dra  hier  aan  ontdekt  cf  de 
natuur  gevolgd  zij ; het  is  dus  die  dommelige 
fmelting  der  bonten,  die  een  Schilder,  wiens 
liefhebberij  zich  tot  het  fchilderen  van  Bees- 
ten bepaald , vooral  behoort  in  acht  te  nemen. 

Hier  mede  de  voornaamfre  rasfen  van  bon- 
ten kortelijk  befch reven  zijnde , behoeven 
de  nog  overige  kleinere  bijzonderheden  geen 
breeder  uitleg  , als , bij  voorbeeld : vaal - 
bont>  munnikkenbont  enz  s dat  een  donker-  J^£nn*kkc 
bruin  bont  is,  nademaal  alle  die  onderfchei- 
dingen  afhangen  van  de  zinnelijkheid  der  gee- 
nen, welken  hier  op  fpeculeeren,  en  niet 
zelden  worden  de*Koeijen  genoemd  naar  de 
overeenkomst  van  het  bont  met  een  of  ander 
figuur,  zoo  als  van  Bagijn  , trekmuts , wit 
laken  enz.  gemeld  is. 

Een  woord  echter  nog  van  de  onderfchei-  witpoo- 
ding  der  kleuren  aan  de  pooten  of  voeten. ten»  cnz' 
De  gemeenzame  oplettendheid  hier  op  ver- 
R OQF- 


y 


ai8  NATUURLIJKE  HISTORIE 

«et  oorzaakt  veeltijds  de  grootfle  onderfchei- 
RUNDVEE' ding,  gelijk  dit  de  arivertenticn  in  de  Cou- 
I.  Afd.  ranten  , wanneer  eene  vermiste  of  geltolen 
Koe  wordt  uitgeduid,  volkomen  getuigen; 

00  * als  dan  vindt  men  doorgaans  , bij  de  om- 

fchrijving  van  het  bont,  gevoegd:  witte  of 
zwarte  poot  en,  of  witvoet , en  met  reden, 
dewijl  de  meeste  Koeijen*  van  welk  eene  kleur 
dezelven  ook  zijn,  aan  zwarte  of  witte  voe- 
ten , of  wel  voornamelijk  witte  voorvoeten 
of  voorpooten  onderkend  blijven  , vooral 
witte,  dat  is,  dat  de  pooten  van  de  knieën 
of  hakken  af  wit -harig  zijn.  Door  zulke 
voeten  worden  daarom  hier  niet  veritaan , 
de  eigenlijke  voet  of  de  gehorende  klaauw, 
alfchoon  dezelven  naar  de  kleuren  van  het 
Beest  verfchillcn : in  de  zwarte  Koeijen  meest 
zwart,  in  de  roodc  vaalachtig, in  allerlei  bont 
is  dikwerf  het  horen  der  klaauwen  of  fchoe- 
nen  bleek  geflreept , al  hetwelk  ook  zijne 
opmerking  verdient , en  tevens  bij  de  bc- 
lchrijving  der  horenen  nader  zal  voorko- 
men; het  zij  hier  voldoende,  ten  aanzien 
van  de  benamingen,  die  eene  Koe  van  zijne 
pooten , of,  het  geen  wel  op  te  merken 
is , van  zijne  voeren  ontvangt ; althans  in 
ons  Rhijnland  zegt  een  Boer  doorgaans 
zwartvoet  of  bruinvoet , meest  witvoet , 
wit  hak , zelden  witpoot . 

staart-  Behalven  dat  zijn  er  nog  zeer  algemeens 
onder-  naams  - oorzaken  , die  uit  den  ftaart  der 

fcheid.  Koeijen  ontleend  worden,  als  daar  zijn: 

vlos  ft  aart , pluimflaart , raïgflaart , wol- 
ve-  of  vosfefraart , ruift  aart , rotte  - of 
tnuizefïaart , kort  - of  langflaart , ook 

kwis- 


van  HOLLAND.  219 

kwispelftaart ; die  allen  dus  onderfcheiden  zijn : het 

Vlos  ft  aart  is,  als  het  geheel  beloop  der  RüiSD^E* 
(taart  van  het  lendenkruis  af,  als  wollig  is.  1.  Afd. 

Pluhiifiaart  is  algemeen,  en  een  natuur-  „ 11 1* 
kenmerk  der  Koeijen,  het  is,  als  aan  het 
einde  der  (taart  een  bos  haar  als  eene  pluim  Vlosftaart. 
afhangt  en  nafleept  , en  wordt  genoemd : 

Cauda  plumofa  (pluim ft  aart}',  linn^üs 
noemt  het  Cauda  floccofa , en  bij  de  ouden 
werd  het  genoemd  Cauda  Leonina  ( Leeu - 
weftaart} , naar  de  gelijkheid  der  haarpluim 
aan  den  (taart  der  Leeuwen.  Dezelve  is 
doorgaans  wit,  doch  niet  zelden  morsfig, 
om  dat  zij  op  de  fchijthak  vieid:  doch  on- 
ze kiefche  Boeren  houden  ze  zuiver;  in  de 
(tallen  binden  zij  die  op , en  laten  ze  aan 
een  touwtje  over  de  goot  hangen,  zoo  dat 
ze  die  niet  met  den  drek  kunnen  bemorfchen, 
en  dus  beletten  zij  het  aanbakken  der  drek- 
klonteren , en  de  Koeijen  worden  niet  mors- 
fig, zoo  als  dit  in  andere  minder  zuivere  (tal- 
len altijd  het  gevolg  rs:  waarom  zij  ook  eene 
morslige  Melkmeid  klontergat  noemen. 

Ruigftdart  komt  naast  aan  vlosftaart , Ruigftaart. 
maar  met  dit  onderfcheid,  dat  het  haar  niet 
zoo  vlos  zacht  is. 

Wolve - of  vos fefl aart  is  , als  de  (taart-  Wolve- 
‘pluim  hooger  op  begint,  en,  even  als  bij  of  vosfe- 
de  vosfen,  allengs  een  grooten  algemeenen ftaaru 
pluim  maakt , ’t  welk  fomwijlen  aan  de  roode 
of  ruige  roodbonte  Koeijen  eigen  is,  doch 
als  een  gebrek  wordt  aangemerkt. 

Er  is  nog  een  foort , dat  zij  wolvenftaart 
noemen,  als  de  (taart  rappig  of  fchurft  is, 

’t  welk  men  dan  ook  wel  woljziekte  noemt , 

R 2 doch 


<220  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  doch  waar  over  wij  nader  zullen  fpreken  bij 
ruivdvee  behandeling  der  ziekten. 

I.  Afi.  Ratte - of  rotte - of  ook  muizefiaart  9 
Iir*  is  als  de  geheele  Haart  kaal  is  , floppelig 

Hoofdft.  jiaar  heeft.,  en  de  piujm  uitgeruid  is  of  uic- 
Rore  - of  valt  : dit  is  almede  een  gebrek  in  de  Koei- 
initize-  jen  f en  een  teeken  van  ongansheid  ; men 
ftaart'  noemt  ze  ook  ruijlaart , om  dat  de  kaal- 
Rmftaart.  heid  door  afruijen  van  het  haar  ontHaat. 
Kortftaan.  Kortjiaart  is , als  de  Haart  niet  langer 
is  dan  op  of  even  aan  den  fchijthak  , dat 
echter  niet  veel  gebeurt , en  meest  aan  kleine 
geflellen  eigen  is. 

Langftaart.  Langftaarten  zijn,  die  tot  over  de  hiel- 
hakken  en  kooten  overflepen , en  zoo  als 
viRGiLius  zegt,  in  het  uitrekken  den  Haart 
langs  den  grond  Hepen:  zulke  Haarten  heb- 
ben de  Ösfen,  vooral  de  Deenfche , veel. 
k wispel'  Kwispelflaart  is  genoeg  bekend : alle 
(taart.  Koeijen  kwispelflaarten  onder  \ grazen  om 
de  vliegen  af  te  weeren;  maar  er  is  nog 
eene  gewoonte  ? uit  dit  Haartkwispelen  ont- 
gaande , die  misfehien  en  wel  meest  uit 
eenige  jeukerigheid  of  onderhuidfche  prik- 
keling ontHaat,  waar  door  fommige  Koeijen 
de  Haart  krom  en  altijd  in  beweging  hou- 
den; hier  op  Haat  dit  Boeren  rijmpje: 

De  Koe  , die  draagt  een  quispolftaart,  daar  aan  een  quispclkwast , 
Daar  mee  zoo  jaagt  zij  wrik  wrik  wrak  de  vliegen  van  haar  bast. 

Stijffhart.  Stijfftaarten : dit  komt  voort  uit  een  ge- 
brek van  de  aanwas  der  Haartwervelen , of 
het  lendenwee,  bij  de  ziekten  en  beenkun- 
de  nader  op  te  helderen. 

Muil  en  Nog  zijn  er  oplettendheden  op  den  muil, 
neus.  de  neus  en  ^ kol  y zoo  als  dadelijk  volgt* 

De 


van  HOLLAND.  221 


De  muil  of  de  neus  der  Koeijen  verfchilt  het 
meest  altoos  naar  de  kleur  van  het  bont. RUNDVCE* 
In  de  fpier  witte  of  Iterk  witbonte  Koeren  1 Afd. 
zijn  de  neusgaten  doorgaans  vleezig  rood;  in. 
in  deroode,  roodbonte  of  zwarte,  blaauw-  Hootdft* 
achtig,  zoo  ook  in  de  beifen  of  blaanwen; 
in  de  tijger-  en  zwartbonten  zijn  de  lippen  Tjjger- 
der  muil  dikwerf  vol  zwarte  tijgervlekjes  of  muil. 
gefpikkeld ; dit  is  aan  allerlei  bont  insge-  spikkel- 
lijks  eigen;  hier  van  fpikkelmull.  muil. 

Blaauw  muil  of  gladmuil,  als  de  lippen,  Biaauw- 
’t  welk  genoegzaam  algemeen  is , blaatiwach-  muil. 
tig  glad  zijn. 

Rimpelmuil : als  de  muil  gerimpeld  is  , Rimpel- 
dat  meest  alle  oude  Koeijen  hebben  muil. 

Stekel - of  borflelmuil , dat  is,  als  de  Stekel, 
neus  en  kinharen  borftelig  en  ftijf  zijn.  mml- 

Smoufemuil , dat  is , als  de  Koeijen , ’c  geen  smoufe- 
veclal  gebeurt , een  foort  van  een  baard  aan  muil. 
de  kin  hebben. 

Snot  muil , als  de  Koe  fnotterig  is,  dat  SnotmuiL 
zich  wel  verflaat  in  vergelijking  met  den 
Mensch , gelijk  nog  ontelbare  dergelijke  on- 
derfcheidingen  meer. 

Uit  de  gellalte  zijn  er  insgelijks  zeer  vele  Getuite- 
op  te  noemen  , als  : breede  Koe  , [malle  namen. 
Koe , gedrongen  Koe , ( ook  volgens  de  La- 
tijnen Bos  qua  draws  , vierkante  Koe , ) 
lange  Koe  , fchrale  Koe  , fcharprug  , 
holrug  , rare  Koe , dat  is  fijn  en  welge- 
maakt, ruige  Koe , gladde  Koe , en  onnoe- 
melijke anderen,  die  de  onderfcheiding  naar 
een  ieders  uitdrukking  maakt,  en  niet  zelden  de 
gebreken  aanduiden , waar  van  op  zijne  plaats 
telkens  nadere  ophelderingen  volgen  zullen. 

R 3 Nu 


HET 

8.UNDVEE 

I.  Afd. 
Til. 

Hoüfdft. 


Koehaar. 


2*a  NATUURLIJKE  HISTORIE 

**  1 

Nn  blijft  ons  nog  overig  om  ook  iets  te 
melden  van  de  natuur  van  het  Haar.  Hier  in 
is  een  opmerkenswaardig  onderfcheid,  zoo 
dat  het  fchijnt  dat  de  verfohüiende  kleuren 
een  invloed  op  de  haarvlok  hebben.  CKrer 
het  algemeen  i?  het  rood  haar  het  langde 
en  ruig  de , eenigzins  vlokkig ; van  dommige 
Koeijen  of  Osfen  groeit  het  langs  de  nok , 
de  nek,  den  hals  en  fchoft  zeer  ruig  en 
lang,  anderen  wederom  hebben  onder  de  kin 
en  langs  den  hals  insgelijks  langer  vlokking 
of  baardmuil ; zulk  foort  heeft  de  geheele 
huid  met  langer  haar  bezet,  zoo  dat  het 
zelfs  al  golvend  en  ruig  door  een  vlcid  Dit 
haar  wordt  ook  daarom  boven  al  gezocht 
om  er  zekere  Kleden,  die  men  Koekleden 
roemt,  van  te  bereiden,  ook  om  Zadels  en 
Matrasfen  mede  te  vullen  ; doch  hier  toe 
dient  het  gemeende  foort.  Men  heeft , zoo 
ik  meen,  nu  eerst  in  deze  eeuw,  althans  in 
ons  Land,  de  kunst  uitgevonden,  om  Koe- 
liaar  tot  eene  groote  lengte  te  fpinnen;  al- 
thans binnen  de  Stad  Leyden  is  zekere  jan 
lazaar,  wiens  Zoon  die  Fabriek  nog  aan- 
houdt, zoo  verre  gevorderd,  dat  hij  thans 
Gangklcden  en  een  zeker  foort  van  Karpetten 
van  zoodanig  Koehaar,  tot  zulk  eene  lengte 
maakt  als  men  begeert ; zoo  insgelijks  Kamer- 
kleden met  verfchillende  dreepen  , ook  zaal- 
dekken  enz.  kortom,  men  maakt  thans  van 
zulk  bereid  Koehaar , wat  men  wil , en  vooral 
als  het  met  zeker  foort  van  wol , zoo  men 
zegt , geplamoest  is ; doch  het  geen  zeld- 
zaam is,  en  dat  ik  geloof,  dat  niet  algemeen 

be- 


van  HOLLAND.  223 


bekend  is,  ('althans  ik  ben  nog  niet  lang  hier  HET 
van  onderrigt  ) is , dat  de  Fabrikeurs  van  Koe-  RDNDVEtt# 
baarkleden,  overal  bij  de  Haarfnijders  het  1.  Afd. 
kort  Menfchenhaar,  dat  niet  tot  paruiken  kan  m* 
dienen , laten  opkopen  en  dit  onder  het  I£oe-  Hoofdft* 
haar  mengen  en  tot  grove  draden  fpinnen.  — 
Aangaande  het  zwart  haar , dit  is  doorgaans  Zwart 
korter  en  gladder  , echter  fomwijlen  ook  haar. 
wel  vlokkig;  doch  op  verre  na  zoo  grof  en 
wollig  niet  als  het  bruin  haar , maar  is  droe- 
ver: dit  doet  mij  vermoeden,  zoo  als  wij 
reeds  hier  en  daar  hebben  aangetoond,  dat 
het  rood,  ros  of  roodbont  het  natuurlijkde 
Ras  is  dat  nog  van  de  Woudosfen  of  wilde 
Duitfche  Osfen  is  overgebleven:  nademaal 
deze  Osfen , wier  eigen  foort  nog  in  de  Pool - 
fche  of  Hongaar ^ fche  Bosfchen  bedaat,  na  dat 
zij  door  de  bevolking  uit  Duitschland  en 
de Nederlandfche  Bosfchen  verreist  zijn,  en 
alleen  thans  bij  ons  bonter,  en  de  haren  kor- 
ter geworden  zijnde , door  de  vermenging 
en  igvoer  van  Koeijen,  die  gladder  en  korter 
van  haar  zijn,  en  meest  allen  na  het  grijs  en 
zwart  helden , deze  verandering  ondergaan 
hebben:  zoo  dat  wij  niet  fehroomen,  vast 
te  dellen,  dat  de  fijnheid  en  glimmende 
gladheid  van  het  zwartharig  Ras  , meerder 
vatbaar  is  geweest  voor  ons  ciimaac , als  het 
natuurlijk  Quitsch  Ras;  daarenboven  houdt 
men  het  daar  voor,  dat  de  zwartharige  Koeijen 
het  fijnde  en  vaste  vieesch  hebben , ’t  welk 
ook  zeker  van  onze  malfche  weiden  afhangt. 

Men  vindt  insgelijks  onder  de  zwartharige 
kleine  Koetjes , die  laag  van  poten  en  lijn  van 
horenen  zijn,  welker  haar  zoogitzwat,  kort  en 

R 4 fijn 


-i 


HFT 

Aundvee 

i:  Afd. 
III. 

Hoofdft. 

Rare  Koe, 
fijne  Koe. 


Krulhaar. 


Verklaring 
van  Plaat 

IV. 


254  NATUURLIJKE  HISTORIE 

fijn  is , dat  het  zelfs  in  de  zonnefchijn  als 
fatijn  glimt ; deze  Beesjes  noemt  men  raar  ; 
( zie  boven  Rare  Koe ) het  is,  zeggen  de 
Vleesehhouwers , ali’  fijn  en  raar,  wat  er  aan 
is.  Nog  merkt  men  op  dat  zwartharige  of 
zwartbonte  Koeijen  of  Osfen  meer  gehard 
zijn  tegen  koude  of  ongemakken  dan  eenig 
ander  haar;  dit  is  niet  zoo  ongegrond  of 
het  heeft  zijn  bijval  uit  de  Natuurkundige 
Waarnemingen  der  proefnemende  Natuur- 
kunde, waar  door  men  betoogt  dat  de  zwam 
te  kleur  voor  de  lichtftralen  of  luchtinvloed 
minder  vatbaar  is  dan  andere  kleuren  : en 
dit  overgeflagen , merkt  men  wijders  op,  dat 
het  beis  of  vaal  haar  meestal  ook  kort  en 
glad  is 

Maar  er  is  een  foort  van  ros  krulhaar,  dat 
naar  het  .bruin  of  omberbruin  heldt,  welker 
viokking  volmaakt  krult  als  de  vlokken  vaneen 
krulhond,  of  een  lamsvel:  inderdaad  is  dit 
haar  zagt  en  wollig , vooral  aan  den  hals  en 
de  borst  , daar  het  fterker  gekruld  is,  en 
zich  als  met  plooijen  en  rimpels  op  een  vleit, 
velen  van  dit  foort  heb  ik  niet  ontmoet,  doch 
hier -en  daar  eenigen;  in  dit  jaap,  terwijl  dit 
ter  persfe  was  , heb  ik  nog  een  dergelijk 
Kalf  gezien  ; doch  de  bijzonderfie  die  ik  ooit 
gezien  heb,  was  op  de  ftal  van  arij  boer, 
te  Bodegraven  , dewelke  ik  , om  de  zeld- 
zaamheid heb  afgeteekend  , en  , der  zei  ver  af' 
bedding  hier  nevens  op  Plaat  IV.  gevoegc 
Men  ziet  er  duidelijk  de  wolvlokkïng  in,  en 
daarenboven , ’t  welk  het  opmerkelijkfie  is , op 
den  kosfèm  tot  boven  de  kin  , dik  gek  ruïne 

hu- 


JPZ.  IV 


ft 


R 

fi. 


van  HOLLAND.  225 

haren  afhangen , zoo  dat  deze  Koe  volko-  het 
men  een  Ram  geleek  , indien  de  horenen  en  *-UNDVEB* 
de  kop  geene  Koe  teekende.  1.  Afd. 

Nu  moeten  wij  nog  iets  van  het  blaauw,  Ui- 
blaauw  bont  en  grijs  zeggen.  Over  het  ge-  Hoofdft- 
heel  hebben  de  gemelde  foorten  iets  van  deze  rdaamv 
haren,  uitgezonderd  dat  zij  regter,  ftomper  ^«ar- 
en ftroever  fchijnen,  althans  het  grijs  haar 
is  on  tegen  zeggelijk  het  flroeflïe,  zelfs  is  de 
kuif  of  lhrrenkol  borstelig. 

Eindelijk  komen  wij  tot  het  wit  haar.  Wit  haar. 
Dit  is  het  allerweekffe  foort  van  allen , 
meestal  ruig  en  lang,  dikwijls  krulvlokkig, 
fomtijds  geelachtig  : echter  zijn  er  fpier- 
witte  Koeijen  van  ongemeen  fijn  haar  en 
glad:  dit  foort  is  bij  de  Vleeschhouwers  en 
Boeren  in  achting,  anders  houden  zij  niet 
veel  van  wit  haar , om  reden  dat  het  veel  af- 
ruid  en  uitvak,  en  het  ruig  wit  Ras,  veel 
aan  zeker  foort  van  fchurft  onderhevig  is. 

Er  zijn  er  insgelijks,  gelijk  meer  gemeld  is, 
bij  welken  het  wit  haar  uitgevallen  zijnde , het 
zij  natuurlijk , of  door  fchurft , nooit , ten  min- 
flcn  zelden,  weder  aangroeit,  gelijk  hier  na 
zal  worden  gezegt , hetwelk  dan  ook  de  re- 
den is,  dat  men  onder  de  bonte  Koeijen , 
vooral  de  zwart  bonten,  het  wit  dikwijls 
kaal  of  kaalachtig  ziet,  daar  het  bruin  of 
zwartharige,  of  liever  de  huid  zelve  gansch 
gaaf  is. 

Meerder  bijzonderheden  over  het  verfchil- 
lend  haar  der  Koeijen  zijn  er  waarfchijne- 
lijk , doch  daar  wij  het  voornaamfte , ’t  welk, 
wij  wetenswaardig  oordeelden,  hebben  op- 
geceekend,  laten  wij  het  overige  berusten 

R 5 Ik 


H"T 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 
III. 

Hoofdft. 

De  Hui- 
den. 


NATUURLIJKE  HISTORIE 

Ik  kan  niet  nalaten  om  hier  nog  met 
een  woord  euiige  aanmerkingen  over  de 
Huid  der  JJollandfche  Koeijen  te  maken. 
Het  behoeft  geen  bewijs,  dat,  daar  de  Vee- 
handel zoo  rijk  en  overvloedig  in  ons  Land 
is,  dat  onder  de  voornaamfte  takken  van 
handeL  ook  die  van  de  Huiden  begrepen  is, 
hetwelk  wij  nader  bij  het  opzettelijk  ver- 
handelen  van  de  Veekoophandel  zullen  be- 
fchrijven.  Alleen  moet  men  opmerken  dat 
de  Huidekopers , Leertouwers  of  Lederbe- 
reiders , in  Holland  immers  zoo  oud  bekend 
zijn  als  de  Volkeren  en  Veehoeders,  Koei- 
jenhouders  zelve,  ja  als  die  der  eerstbeken- 
de  Wereldvolken , in  zoo  verre  , dat  de  ou- 
de Landbewoners  het  Leertouwen,  Leder- 
bereiden,  zoo  wel  in  den  aard  en  de  vastheid 
der  Huiden  van  het  Rundvee,  dat  aanmerke- 
lijk nut  en  verfchil  kenden  ,en  mogelijk  beter 
dan  wij , wegens  de  Horenen  , het  Bont,  het 
Haar  en  de  Huid  betoogt  hebben.  Bij  voor- 
beeld , men  kent  fijne  huiden , zachte  huiden , 
lenige  huiden , flroeve  huiden , harde , jon- 
ge of  oude  Huiden  enz.  Men  kent  ook  een 
aanmerkelijk  onderfcheid  in  de  Oostindi- 
fche , JVestindifche  , Duitfche  en  Holland - 
fche  Huiden , zoo  in  grootte  als  dikte  of  le- 
nigheid; de  grootfte  en  zwaarfle  komen  van 
de  Honduras , bijzonder  van  de  Bueno  Hy- 
ros , welker  Koeijen  ook  voor  de  bekende 
grootfte  gehouden  worden.  Van  de  Kaap 
de  Goede  Hoop  bekomt  men  ook  zware  Hui- 
den door  de  Kaffers,  zoo  als  boven  is  aange- 
ftipt.  De  Duitfche  Huiden  volgen  hier  op: 

en 


van  HOLLAND.  s*7 

en  offchoon  de  opgenoemde  Huiden,  de 
zwaarfte  en  dikfte  zijn , komen  zij  allen  te RUNDVER* 
kort  in  de  lenigheid,  fijnheid  en  zachtheid,  I.  Afd. 
die  de  Duitfchc  Leertouwers  aan  het  leder 
weten  te  geven.  De  eer  van  Opperbazen 
komt  hen  in  dit  ftuk  toe  : en  fchoon  het 
Turksch  leder  voor  nog  fijnder  gehouden 
wordt,  zoo  halen  zij  hier  niet  bij,  vooral 
als  men  opmerkt,  dat  de  Turken , Arme- 
niërs en  Perfianen , hun  fijnst  vermaard  le- 
der van  Kemels  - en  Ramsvellen  bereiden. 

De  Duitfchers  daarentegen  bereiden  meest 
Koeijen  en  Osfenhuiden,  en  voornamelijk 
de  allesovertreffende  Hartenhuiden.  Het  is 
er  ook  dus  mede  gelegen , dat  verre  de  mees- 
te onzer  kundiglte  Vaderlandfche  Leertou- 
wers, Duitfchers  zijn , of  van  Duitfche  af- 
komst , alhier  genaturalifeert , zij  hebben 
dan  ook  in  dien  zin,  deze  wetenfehap  met 
de  verreizing  en  vermenging  der  eerfte  Hol- 
landers of  Neder  duitfehen , in  dit  Land  ge- 
bragt.  Deze  Leertouwers  of  Huidenkopers 
komen  dan  gezamentlijk  daarin  overeen , dat 
dc  Huiden  der  Duitfche  en  Holland fche 
Koeijen  beter  tot  zacht  leder,  dat  is,  vet  le- 
der , kunnen  bereid  worden , dan  tot  vast  of 
zoqgenaamd  zoolleder ; ook  erkennen  zij , 
dat,  hoe  fijnder  haar,  hoe  fijnder  huid.  Er- 
varene Leertouwers , die  ik  hier  over  geraad- 
pleegt.heb,  erkennen  een  merkelijk  onder- 
fcheid  in  de  Huiden  van  Koeijen  of  Osfen, 
die  uit  fommige  verfchillende  Dorpen  of 
Landfireken  uit  de  Nederlanden  komen ; 
daarenboven  nog  een  verfchil  in  den  aard  van 

v het 


r 


228  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  het  bonten  bet  baar,  dc  zagtheid  of wreed- 
rlndvee. -jieid9  jongheid  of  oudheid  der  Huiden,  van 
I.  Afd.  alle  welke  verfchillendheden  het. niet  gemak- 
Hoofdd  keliJ*k  va1iC  rcchm  fe  geven,  om  dat  deze  ken- 
nis afhangt  van  de  bijzondere  oplettendhe 
den,  die  het  vernuften  de  ondervinding  leert; 
injtusfehen  is  hec  bepaald  waar,  dat  de  Koe- 
huiden uit  waterachtige  Landen,  veel  rek- 
baarder en  losfer  van  poriën  zijn,  dan  die 
van  hoogere  en  droogere  Landen : even- 
wel blijven  de  Hollandfche  Kalfsvellen  den 
palm  ftrijken  boven  alle  Europeaanfche , of  die 
van  elders : nergens  vindt  men  dezelven  zoo 
groot  en  zoo  fijn,  hetwelk  een  natuurlijk 
gevolg  is  van  de  manier  die  onze  Boeren, 
zoo  Hollanders  als  Noofdholl anders , heb- 
ben om  ontzaggelijke  groote  en  vette  Kalven 
te  voeden.  Voor  het  overige  deelen  de  be- 
reiden Koeijen-  Osfen-  en  Kalveren -vellen  of 
Huiden,  gelijk  overal,  in  de  digcheid  der 
poriën,  die  veel  meer  aan  de  Runderen  en 
Paarden  eigen  fchijnen,  dan  aan  andere  Die. 
ren.  Men  weet  dat  de  Oosterfche  Volke- 
ren er  wijnzakken  van  bereiden.  De  Her- 
ders hunne  pijp  - of  doedelzakken.  De  Or- 
gelmakers, Smits  en  Fabrieken  hunne  blaas- 
balken , en  eindelijk  de  Soldaat  zijn  trom , 
die  daarom  ook  den  naam  van  kalfsvel  be-. 
komen  heeft.  Zoo  zingt  vqndel: 

Wanneer  de  felle  krijgsrumoeren. 

Op  *t  raat’lend  kalfsvel  zijn  aan  ’t  roeren, 
Gefpannen  op  den  keteltrom  , 

Dan  roept  het  krijgsgefchrei  alom 
Den  lieren  krijgsman  fluks  te  wapen. 


Al 


van  HOLLAND,  229 


Al  hetwelk  zamengenomen , een  bewijs  is  IIET 
van  eene  ongemeene  digtheid  , doch  tevens  RÜNDVEE 
dastiekheid  der  poriën  van  de  Luid  der  I-  Afd. 
Koeijen,  zoo  dat  de  fijn  de  lucht  er  niet 
kan  doordringen , en  dus  het  kalfsvel  die  ei- 
genfchap  heeft,  die  men  aan  het  koper  en  me- 
taal toefchrijft , en  fomim , dat  is , een  klinkend 
geluid  genaamd  wordt,  het  geen  een  oplettend 
Natuurkundigen , een  eenvoudig  Landman  al 
wederom  moet  opleiden  , om  hier  in  de  on- 
nafpeurlijke  wijsheid  der  Voorzienigheid  te 
erkennen,  waar  door  zijn  Vee,  aan  zoo  veel 
hitte  en  koude  in  de  open  lucht  bloot  ge- 
Held , natuurlijk  befchermd  wordt. 

Luister  eens,  Lezer!  luistert  gij  Godonte- 
rende  Materialisten ! kunt  gij  mij  gegronde 
reden  geven , waarom  de  Pvunderen  en  Paar- 
den algemeen  zulk  een  digten  huid  boven 
anderen  Dieren  hebben  ? is  er  eenige  de  min- 
fle  twijfel  aan , of  het  is  daarom , dat  de 
Schepper  van  het  heel  - al , deze  Dieren  ge- 
fchikt  heeft  tot  Dieren  des  velds?  Dieren, 
die  in  de  open  lucht , op  de  vlakte  der  aarde 
leven  moeten,  en  gevolgelijk  hagel,  fiieeuw, 
vorst,  rijm,  weer  en  wind,  hitteen  koude 
moeten  doorflaan,  daar  in  tegendeel  alle  an- 
dere Gediertens,  wollige  of  gehaarde  hui- 
den , holen  en  nesten  hebben?  De  Vosfen 
immers  hebben  holen  , de  Vogelen  des  He- 
mels hebben  nesten:  elk  Dier  heeft  zijne 
fchuilplaats , en  zijn  huid  is  gedekt  naar  zij- 
nen aard,  maar  de  Runderen,  die  met  de 
Menfchen  tot  op  de  koude  Noorderklippen, 
de  toppen  der  Alpen , in  het  brandend  Ae* 

thio - 


ü3o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  thiopiën , in  de  woestijnen  van  Arabiên 
rundvee  omzwerven  — deze  Dieren  alleen  hebben 
I.  Afd.  zulk  een  bijzonder  geitel  van  huid  en  na- 
1IL  tuur,  dat  zij  in  alle  de  cli  maten , waar  Men- 
HoofdiL  ^cjien  Woncn  kunnen,  ook  met  hem  leven 
en  voorttelen;  wat  is  dit  anders  als  eene 
Voorzienige  Wijsheid,  daar  ons  eindig  be- 
grip voor  ftil  moet  Haan ! Gij , mijne  Va- 
derlanders! gij  behoordet  vooral  hier  bij  te 
blijven  Uil  liaan , als  gij  opmerkt , hoe  in 
ons  zoo  wisfelvallig  climaat,  waar  in  wij 
dikwijls  de  eene  week,  den  eenen  dag,  ja 
het  een  uur,  zomer,  hitte,  droogte,  re- 
gen en  donderbuijen  hebben,  daar  in  het 
andere  winter , koude  , vogt , fneeuw , ha- 
gelbuijen,  orkanen  en  winden  heerfchen, 
hoe,  zeg  ik  , ons  Rundvee,  in  alle  die  lucht- 
verfchillen^heden  met  ons  deelende , nog- 
tans  zoo  welig  tiert,  zulke  fmakelijke  bo- 
ter, zulke  vette  kaas,  zulk  malsch  vleesch 
geeft,  als  eenig  Europiesch  of  ander  Ge- 
west? waarom  is  dit  alzoo?  waarom  ver- 
teeren  , vermageren  alle  andere  foorten  van 
Dieren,  en  zelfs  vreemd  ras  van  Runde- 
ren , van  ongezondheid?  is  dit,  waarde  Le- 
zer! niet  der  opmerking  waardig,  om  weg 
te  zinken  in  ootmoedige  dankbaarheid  aan 
den  Heilbezorger  van  ons  Vaderland,  van 
ons  klein  plekje  gronds,  ons  moeras,  ons, 
door  gansch  Europa  , ja  door  de  ge- 
heele  bekende  Wereld , bewonderd  Vader- 
land? Wel  nu  dan,  verdient  deze  mijne  be- 
fpiegeling  uwe  opmerking  : wilt  gij  mee 
toegenegenheid  hec  doeleinde  van  mijn  oog- 
merk 


van  HOLLAND.  231 


merk  begunstigen,  verleen  mij  dan  uwe  ver-  HET 
dere  aandacht  op  het  gene  ik  nu  ga  vervol- RUNDvEE 
gen;  laat  ik  U opwekken  in  het  befchou-  I.  Afd. 
wen  van  die  aanmerkelijke  kenteekenen  en  n** 
de  volgende  bijzonderheden  van  het  Horen-  00  M 
geftel  en  den  aanwas  dezer  Dieren , om  daar 
na  over  te  gaan  tot  de  verbazende  wonde* 
ren  , die  wij  in  het  inwendig  geftel  der 
Koeiien  ontdekken  I Gij  zult , ik  beloof  het 
u , wonderen  leeren  kennen  , die  u nog 
meerder  zullen  verrukken,  dan  de  tot  hier 
toe  befchrevene  zaken  hebben  kunnen  doen  : 
waarom  wij  zelven  dan  ook  met  hieuwen 
ijver  overgaan  tot  derzelver  ontwikkeling. 


EER- 


2t32  NATUURLIJKE  HISTORIE 


EERSTE  AFDEELING. 


VIERDE  HOOFDSTUK. 

Ontvouwende  de  algemeene  en  bijzondere 
kenmerken  vdn  het  Herkaauwend  Vee  iri 
het  algemeen , volgens  de  fiellingen  der 
fysthematifche  Natuurkenners , bij- 
zonder dat  der  Runderen ; mits- 
gaders eene  uitvoerige  befchrij - 
ving  van  de  groeijing  en  af  • 
heel  ding  der  Hor  enen , en 
het  Hor  en ge  ft el  der  Koei - 
jen  in  hei  bijzonder . 

np 

HET* 

rundvee.  Ji-  hans  eischc  ons  bedek  om  mijne  Land- 
genoten te  onderrigten  in  de  kennis  der  ver- 
I#  j^fd‘  deelingen  , die  de  Natuurkundigen  in  het  al- 
Hoofdft.  gemeen  omtrent  de  Herkaauwende  Dieren, 
doch  inzonderheid  wegens  het  Rundvee  be- 
palen. Het  eerde  gedeelte  zullen  wij  hier 
zoo  kort  mogelijk  is  , voordragen  , en 
vooral  het  in  onze  eeuw  meest  aangenomen 
itelfel  van  linnjeus  onderzoeken,  om  ook 

hier 


VAn  HOLLAND*  233 

kier  van  den  Vaderlander  kennis  te  doen  dra-  RE* 
gen.  De  Natuurkundigen  noemen  alle  Her  RUNDV28* 
kanu  wende  Dieren  Rnminantia , of  Vee,  I- .Afd, 
(Pecora) , geliik  ook  dit  laatfte  woord 
meest  bij  onze  Hollanders  bekend  is,  zoo  °°  u * 
ook  in  den  Bijbel  Rundvee  voor  groot  en  Natuur* 
klein  Vee:  door  groot  Vee  ver  Honden  de 
ouden  Kemel  en , Osfen , Koeijen  en  Paar- 
den ; door  klein  Vee  : Herten  , Geiten , 

Rokken  , Rammen , Schapen  enz.  t,  men 
onder fcheidde hetzelve,  gelijk  nu  nog  , in  Ho- 
renvee, ’t  welk  bij  uitnemendheid  op  de  Koèi- 
jen  betrekking  heeft.;  want  de  Kameelen  hebbeti 
geene  horenen , ook  niet  de  Reën  der  Herteii 
of  de  Oijen  der  Schapen , waar  van  alleen  de 
Hercebokken  en  Hamels  gehorend  zijn*  de 
Geiten  en  Bokken  , alsmede  de  Koeijen  en 
Stieren  zijn  in  beide  de  Sexen  gehorend.  Mért 
vindt  nog  nadere  onderfchiedingen  in  Wollig 
en  harig  Vee ; dit  laatile  behoort  aan  de 
Koeijen , Geiten , en  eenigzins  aan  de  Ke- 
melen,  als  hebbende  hun  haar  tusfchen  wol- 
lig en  harig  in.  Maar  de  beteekenis  Van 
wollig  Vee  { Pecus  Lanofus  volgens  colu- 
mella  > behoort  alleen  aan  de  Schapen  $ 
gelijk  dit  ook  alle  Dichters  en  Natuurkun- 
digen bij  uitnemendheid  in  hunne  Herders- 
dichtengadeflaan.  Hoor  hoogvliet  nogeenss 

Hij  ...  • deed  het  wollig  Vee , 

Zijn  hooge  Kemels  en  zijn  drift  van  loeijefide  Osfen  & 

X,angs  Jericho  en  zijn  vermaarde  Pallembosfchen 
Vast  henen  drijven  , enz.  —* — - ( * ) 

D iï 

C*)  Vergelijk  hier  voren  bladz,  17#  ___ 

3 


\ 


234  NATUURLIJKE  HISTORIE 

b*t  Dit  is  genoeg  tot  ftaving  van  dit  onder- 
rundvee.  . ^och  toe  ^ Lezers ! daar  het 

I.  Afd.  Herdersdicht  eene  mijner  geliefkoosde  uit- 

Iv*  fpanningen  is,  u hier  dit  volgende  ochtend* 
Hoofdft.  tafereeitje  mede  te  deden. 

• , j j \ * > J 1 ■ ' ■ * !m  fi ' 1 * • 

Wanneer  het  Herdersvolk  zijn  Schaapjes  grazen  laat 
In  de  ochtendfchemering  der  purpre  dageraat; 
Aurora’s  morgenfter,  gehuld  met  zonneftralen. 

Uit  de  Oosterkimmen  rijst , en  gloort  in  veld  en  dalen , 
Daar  ze  op  de  toppen  van  de  hooge  abeelen  vonkt; 
De  Karakiet  ( * ) in  ’t  riet  zijn  daglied  tjilpt  entjonkt , 
En  Phebus  wordt  begroet  door  ’t  blaeten  en  het  loeijen 
Van  ’t  Woudvee,  en  den  drift  van  OsfenenvanKoeijen: 
't  Gevederd  Choor  alom  het  morgen  - loflied  juicht , 
Elk  kruidje  en  bloempje  naar  de  zon  zijn  tuiltjes  buigt ; 
♦tOntwaakte  Menschdom  uit  zijn  flaapkoets  op  gaat  rijzen. 
Om  zijnen  Maker  in  het  morgenlof  te  prijzen ; 

Dan  fchijnt  het  wollig  al  weem’lende  in  den  daauw, 

- Als  wolken  wit  als  fneeuw,  op  bergen  hoog  en  blaauw* 
Al  deinzend  heinde  en  veer  , vast  heen  en  weer  te  zweven  , 
Tot  dat  ze  fmelten  in  het  fchaauw  van  groene  dreven  , 
Daar  dan  den  Herder  met  de  ganfche  kudde  rust, 
ZijnVeldlied  fpeelt  op  ’t  noen , zijn  Herderinne  kuschr. 

Voor  het  overige  zijn  de  beteekenisfen , 
uit  de  benamingen  van  Vee  ontleend , menig** 
vuldig,  zoo  dat  dezelve  in  onze  oorfpronke,- 
lijke  en  nog  levende  fp raken  mogelijk  op- 
mer- 
en) De  Karakiet  is  een  Hollandfche  Vogel  die  altoos 
in  den  zomer  juist  zingt  en  tjilpt  ten  twee  ure  in  de 
ochtendfchemering,  als  de  Morgenfter  aan  de  kimmen 
lijst. 


van  HOLLAND.  £35 

'Werkelijker  is  dah  sin  eenige  andere  talen  , om 
dat  het  gebruik  van  het  naamwoord  VeeKVVDVt* 
( Pecus  , en  ook  wel  Vee  voor  Veen  l'  ^ ^ 
( Paludes  • dikwijls  verward  wordt ; bij  Hoofdig 
voorbeeldt  men  zegt  Veeboer  > Veeman , 
Veehoeder , tégen  s een  Boer,  die  in  Vee  han- 
delt,  en  foms  ook  Veenboer  tegens  een  Boer 
die  Veen,  dat  is  Turf  baggert  of  bereid, 
en  dus  ook  Turfvoer  ^ hetwelk  tlogtans  in 
de  uitdrukkingen  wei  eens  het  een  voor  hec 
ander  genomen  wordt-,  en  dus  in  onze  Moe- 
derfpraak  misvattingen  veroorzaakt  Kiliaan 
die  anders  de  vraagbaak  is  van  onze  Taal- 
kundigen, fchijnt  hier  in  misleid',  verkla- 
rende de  benaming  van  Veemol  voor  een 
Dier  dat  het  Vee  fchadelijk  is ; daar  wij  al- 
thans door  Veemol , eigenlijk  Veenmol , een 
foort  van  infekt  verdaan , *t  welk  voornamelijk 
in  de  Veengronden,  even  als  een  viervoet i+ 
gen  Mol,  woont,  wroet  en  graaft;  even» 
wel  fchijnt  het , dat  die  doorfnuffelende 
Man  hier  het  oog  heeft  gehad  op  zeke? 
foort  van  Wormen , die' in  Torren  veran- 
deren , en  tusfchen  den  huid  der  Dieren  et» 
termakende  zijn ; deze  foort  noemt  hij  Bu - 
presfis  ( Veemol ):  zij  zijn  ook  bij  ons  be- 
kend onder  dien  naam,  en  zullen  nader  bij 
het  verhandelen  van  de  ziekten  der  Koeijen 
voorkomen ; doch , voor  zoo  verre  het  hier 
te  pasfe  komt , dient  mén  Veemol  met  Vee» 
mol  of  Veenmol  niet  te  vermengen*  In  hec 
voorbijgaan:  het  is  opmerkelijk  dat  kiliaan 
een  Koopman  in  Vee  Veebol  noenjc,  ook 
bij  het  woord  Vee  Vèe'gh  voegt,  en  het- 

S 2 zelv# 


*3$  NATUURLIJKE  HISTORIE 


SET 

HUNDVEE. 

I.  Afd. 
IV. 

ttoofdft. 

Vcebol. 


zelve  in  het  Fransch  vertaalt  Bestail , waar 
van  bij  ons  het  oud  Duicsch  woord  Bees* 
tiaal , zoo  als  het  in  ’s  Lands  Placaten 
voorkomt,  afftamt;  dan,  de  naam  van  Vee • 
bol  is  mij  heden  in  gebruik  onbekend;  wel 
is  het  gemeen  onder  de  Boeren  en  Land- 
lieden , om  van  iemand,,  die  in  zijn  zaak 
fchrander  is  , te  zeggen  : het  is  een  bol ; 
die  Boer  heeft  een  bol  onder  zijn  klap *• 
muts ; ik  dacht  niet  dat  er  zulk  een  bol 
onder  die  klapmuts  zat , zegt  brero:  hec 
is  dan  zeker  in  dien  zin:  het  is  een fc bran- 
der en  bol  in  den  Veehandel  Insgelijks  is 
het  ten  opzigte  van  een  Veenboer  niet  al- 
gemeen. meer  bekend,  dat  men  denzelven, 
behalven  Veenbol , Veenpuit , foms  Veepuit 
noemt , zinfpelende  op  de  moerasfen , waar 
in  vele  Kikvorfchen  wonen:  in  Zeeland  en 
Vlaanderen  noemt  men  nog  heden  de  Kik- 
vorfchen Puite , Pute  * deze  naam  wierd 
dan  oudtijds  op  de  Veenboeren  even  zoo 
overgebragt  als  die  van  Veebol  op  een  Vee- 
boer. Brederode,  in  zijn  Vlnkeyeenfcha 
Kermiszangi  zegt: 

Maar  Koen  die  Rak  en  hil 
Zoo  dapper  uit. 

Dat  een  Veenpuit 
Daar  dood  ter  aarde  vil. 

Waar  uit  "dan  volgt,  dat  beide  deze  namen 
een  afzonderlijke  oorfprong  uit  verfchiilende 
zaken  hebben. 

Er  is  nog  iets  dat  onze  opmerking  ver- 
dient ; namelijk : dat  kiliaan  meldt  van  Vet • 
water*)  IVeewater*)  dat  hij  vervolgens  ook 

& Vee 


van  HOLLAND.  137 


Vee  Vee gh  noemt : beide  deze  zonderlinge  hrt 
beteekenisfen  worden  dus  van  den  naam  van  RUNDVERJ 
Vee  afgeleid.  De  reden  fchijnt  mij  eenïg  1.  Afd. 
zins  oplosbaar,  om  dar  wij  gewoonlijk  door 
Weewater  ook  Leewater  verdaan  , dat  is  * 
een  waterachtig  vocht,  dat  tusfchen  de  ^e-Veewatcr 
dematen  en  den  huid  met  blaren  en  bulten  v 
qpzweld:  nademaal  nu  het  Vee,  vooral  hec 
Rundvee,  onderhevig  is  aan  eene  dergelijke 
waterachtige  opzwelling,  die  men  de  blaar 
of  ook  wel  de  pof , en  thans  elders  Koepok- 
ken noemt  (*J,  komt  het  vrij  aannemelijk 
voor,  dat  men  Veewater , als  wee  en  fmar- 
ten  veroorzakende  aan  de  Koeijen , ook  IVee* 
water  of  Leewater  in  eenen  anderen  zin 
noemt.  Wat  het  woord  Veegh  voor  Vee  Veegk; 
belangt , hier  voor  kan  ik  geene  reden 
tot  verfchil  uit  denken  , wijl  veegh  of 
veijg  ook  beteekent  iemand  die  op  het 
derven  legt , of  teekenen  des  aanftaanden 
doods  draagt  , of  anderzins  iets  buitenge- 
woons als  een  voorteeken  aanneemt ; zoo 
zegt  men  bijzonder  van  een  vrek,  als  hij 
in  zijn  ouderdom  mild  wordt:  hij  is  veeg , 
Misfchien  zou  dit  veeg  voor  Vee  wel  eens 
Ipij  zinfpeling  kunnen  zijn  overgenomen  van 
vet  Vee , dat  ieder  oogenblik  voor  het  flagt- 
rpes  gereed  ftaat , en  dus  altijd  veegh  is. 

Dan  , ik  ftap  van  deze  befpiegelingen  af, 
en  vervolg. 

De  beteekenis  van  Vee  fchijnt  inderdaad 
oorfpronkelijk  van  allerlei  foort  van  Vee  on- 
der 

( * ) Zie  onze  Natuurkundige  vergelijking  over  4* 

Kapokken  en  de  Blaar» 

sj 


238  NATUURLIJKE  HISTORIE 

der  een.  Immers  too  zegt  men  ook:  het  is 
rundvee.  vö/£  waar  door  men  ver ftaat  allerlei 

I.  Afd.  foort  van  Menlchen  onder  elkander,  ri  k en 
arm*  mannen,  vrouwen,  kinderen,  allerlei 
**  * flag  van  Natiën  onder  een ; en  in  dien  zin 

heeft  de  naani  van  Vee  èen  flechte  betee- 
kenis,  waar  bfj  men  niet  zelden  nog  flech-» 
ter  namen  voegt,  die  alle  op  de  vermenging 
van  allerlei  flecht  foort  van  vagabunderendè 
Menfchen  onder  een,  nedcrkomen.  Deze 
aanmerkingen  zijn  eenigermaten  zonderling  , 
om  dat,  voor  zoo  verre  ik  weet,  bij  geene 
volkeren  of  talen  dit  woord  vee , zoo  in 
eene  algemeenen  zin,  op  Menfchen  en  Die- 
ren wordt  overgebragt.  De  Franjchen  ver«* 

f dijken  flecht  volk  bij  Dieren,  des  Bejes% 
)e  Latijnen  hebben  plebs , plebe$ , het 
welk  een  troep  gemeen  volk  beteekent.  De 
Jtalianen  en  Spanjaarden , il  Canaillor 
Canaille , enz.  Dan , hoe  elke  Natie-  ook 
deze  benaming  gebruikt,  zeker  is  het,  dat 
dezelven  oorspronkelijk  fchijnen  van  de  Vee*> 
hoeders,  Herders  en  Landzaten,  die  aller- 
lei foort  van  Herkaauwend  Vee  voortfokten  , 
waarvan  daan  dan  de  Latijnfche  cïasficale 
tiaam  ( 'Pecora ),  eigemlvkvee  dat  bij  troepen 
of  koppels  weidt,  oorfpronkelijk  is  ( *}, 
zoo  beteekend  Pecyaria , eene  kudde , dac 
is  eene  troep  vee.  Men  past  dit  meest  toe 
op  de  Schapen,  als  een  kudde  Schapen , 
zelden  op  Koeijen  of  Osfen,  deze  noemt 

men 

( * ) Zie  onze  aanmerking  over  de  troepswijze  ve$= 
Imiziuga  hier  voren  biadz.  61.  enz» 


van  HOLLAND.  23$ 

men  een  drift  Koeijen  of  Osfen ; armento - 5IET 
rium , Q drift)  , oorfpronkelijk  van  drij-  RUNDvet4 
yen , Koeijen  voortdrijven.  Bij  uitnemend-  I.  Afd. 
heid  fchijnt  evenwel  het  woord  kudde , kud-  I^- 
op  de  Zwijnen  toepasfèlijk,  en  hier  001 
van  de  naam  van  kudde  varkens , een  kudde 
zwijnen.  Behalven  dit  kudde  , wordt  ook  een 
zeker  getal  vee,  het  zij  Osfen  of  Koeijen, 
bijzonder  ook  Paarden,  een  koppel  genoemt, 
alfchoon  eigendijk  door  een  koppel  een  paar 
Dieren  verltaan  wordt , vooral  te  faamenge- 
paarden,  als  een  koppel  Duiven,  Hoenders 
enz.  hier  van  zamenkoppelen , koppelaar-  Koppelen, 
fier , die  twee  gelieven  tot  een  paar  koppelt , 
zoo  ook  in  dejagt,  het  koppelen  van  Hon» 
den , dat  is  twee  aan  twee  bij  paren  binden , 
een  koppel  Paarden  ; evenwel  wordt  dit  verder 
uitgebreid  als  meerder  getal  Dieren  aan  een 
gebonden  worden.  Mogelijk  is  het  kop- 
pelen daar  van  oorfpronkelijk,  om  dat  men 
de  Paarden  met  den  kop  aan  de  ftaart  van  een 
voorpaart  bindende,  alzoo  een  gantfche  rei 
Paarden  aan  een  koppelt,  die  dan  als  een 
lange  lloet  agter  een  volgen , en  den  naam  van 
Stoet , of  die  van  Paardenftoeterij  verkre-  stoeterij 
gen  hebben.  Niet  oneigen  is  ook  zulk  een 
achtereenvolgende  (loet , op  een  koppel  Os- 
fen of  Koeijen  over  te  brengen , om  dat  juist 
de  Osfen  en  Koeijen,  het  zij  zij  natuurlijk 
zamen  loopen,  of  zamenkoppelen,  om  zich 
tegens  de  Roofdieren  te  verdedigen,  of  da.t 
zij  bij  hoopen  worden  voortgedreven,  al- 
toos den  eenen  achter  den  ander  volgen, 
en  dus  zamenkoppelen;  in  welken  zin  dit 
ook  op  eene  zamenloop  of  bijeenkomst 

S 4 van 


24ö  NATUURLIJKE  ÏPSTORÏB 


het  van  Menfchen , die  bij  een  koppelen  of' 
^.üno^e.  fc|100]en  ^ wordt  overgebragt , even  zoo, 
ï.  Af d.  als  ook  een  bende  volks  ; rot  een  of  an* 
IV  der  bedrijf  bij.  een  koppelende,  eén  veem 
Hoofdft.  genaanit  wordt , dat  zeer  waarschijnlijk  uit 
yeem.  Vee , in  den  goeden  zin  van  eene  bende,  of 
liever  zeker  getal  van  allerlei  Menfchen  „ 
omflaan  is;  en  alzoo  ook  bcceekent  een  gild 
of  rot  van  zekere  arbeiders,  dat  men  veem 
noemt,  zoo  als  tot  Amfierctam  het  klap • 
viutfe , bonte  - en  witte  hoeden  veem , bij 
de  Waagdragers  en  Pakkers  onderfcheiden 
wordt  ( 4 ) : want  alfchoon  een  hoop  Hech- 
te Menfchen  vee  genoemd  wordt , is  het  in 
tegen  overhelling  ook  op  beerlijker  beteekenis 
gebruikelijk  re  zeggen:  gezegend , kostelijk 
Vee , melk  - en  zuivel  gevend  Vee , op  de  Koeh 
jen  bij  uithek , Rundvee .,  Horenvee , Melkvee , 
eindelijk,  waar  op  dan  alle  aanmerkingen  ne- 
derkomen:  herk aanwend  vee . 

Dit  dan  za  mengen  om  en , komt  alles  daar 
op  neêr,  dat  men  door  Vee,  het  zij  vau 
wat  foorc  hetzelve,  is,  verhaat  zulk  foorc 
van  Dieren  die  of  uit  hun  aard  en  natuur,  of 
door  het  beleid  der  Menfchen  , bij  benden 
en  troepen  te  zamen  leven. , terwijl  de  Men- 
fchen naar  hunne  zinnelijkheid,  nooddruft  en 
belang,  elk  foorc  van  Vee  onderfcheiden. 
De  Joden  en  derzelver  Stamvaderen , hadden 
eene  algemeeoe  verdeeljing  in  rein  en  onrein 

Veei 

(*)  Zie  hoogstraten  Ztlfjlandigt  Naamwoorden 
•p  ’t  wooïd  Vurn* 


vak  HOLLAND.  241 


IV. 
Hoofdft, 


Vee ; dus  althans  onderfcheidde  noach  het  het 
Vee  hetwelk  hij  in  de  arke  nam.  Opmer  RUNDVEB* 
kelijk  is  het,  dat  hij  van  het  rein  Vee  ze-  I*  Afd. 
ven,  en  van  onrein  Hechts  twee  uitkoos: 
dewijl  nu  onder  het  rein  Vee  vooral  de  her- 
kaauwende  Dieren  te  tellen  waren,  befloegen 
deze  ook  het  grootfte  getal,  ’t  welk  naderhand 
door  moses  breder  onderfcheiden  werd;  voorts 
is  bij  uitnemendheid  bij  de  Latijnen  en  Grie- 
ken het  woord  Horenvee  ( Bos  Cornigera  ) 
op  deKoeijen  toegepast, zoo  meld  lucretius 
van  Bucerum  Pecus , dat  van  Bucera , een  ge- 
horende Koe , afftamd.  Al  het  opgemelde  * 
waarin  wij  mogelijk  wel  wat  al  te  fpeculatief 
zijn , dient  niet  te  min  ter  duidelijke  betooging , 
dat  de  clasficale  naam  Pecora , die  l?nnaeus 
en  alle  andere  Natuurkundigen,  aan  de  Her- 
kaauwende  Dieren  geeft  , eigentlijk  be'tee- 
kend  Herkaauwend  Vee , van  welk  foort  en 
geflachtaard  hetzelve  zijn  mag,  het  zij  Ka- 
meelen  , Rendieren , Herten , Geiten , Rok- 
ken, Schapen  of  Koeijen. 

Dit  genoeg  achtende  ter  verklaring  van  de 
benaming  van  Vee,  zoo  verre  dit  op  Koei- 
jen, Osfen,  Stieren  en  Herkaauwend  Vee 
afgemeen  toepasfelijk  is  , volgt  er  nog  te 
verklaren  waarom  de  naam  van  Rundvee , 

Rund,  Rins,  zoo  bijzonder,  althans  in  on- 
ze Moeder fp raak , van  ouds  en  nog,  alleen 
op  Koeijen,  Stieren,  Kalven,  maar  allerbij- 
zonderst op  Osfen  worden  toegepast.  Van 
de  meeste  oorfpronkelijke  namen  , uit  hec 
geluid,  geblaet,  geloei  en  andere  oorzaken 
der  Koeijen  ontleend  , is  zoo  na  mogelijk 

S 5 re» 


/ 


542  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het  reden  gegeven  * , dan  waar  van  het  woord 
RuNDVKE.  Rind, Rund , Runderen , Rundvee  ,z ijn  oor- 
I.  Afd.  fprong  gekregen  heeft,  is  duister:  althans  ik 
Hoofda  v^n(^e  bij  kiuaan  en  alle  onze  Taal  verklaar- 
ders , en  ook  in  alle  andere  Woordenboe» 
w ken , geene  andere  overbrenging  dan  op  Os , 

159'  Osfen , wordende  de  naam  van  Rind , Rund , 
Rundvee,  altoos  verwezen  op  dat  van  Os , zoo  als 
verklaard  is  bij  het  Latijnfche  Bos , enz.  Dan 
hoe  dit  zij,  te  weten,  dat  men  Rund , een 
Rund , voornamelijk  op  eenen  Os,  een  ge- 
lubden  Stier,  een  Mannelijk  Rund  toepast, 
is  niet  te  min  het  woord  Rundvee,  op  beidende 
Sexe  van  het  herkaauwend  Horenvee  toepas- 
felijk , zoo  dat  men  in  het  meervoudige  door 
Runderen  het  geheele  Koegeflacht  verftaat, 
en  zoo  wel  Kalf,  Pink , Vaars , Varre , Koe , 
Stier  als  Os,  tot  het  gedacht  van  Rundvee 
behoort,  waarom  dan  ook  dit  werk  met  regt 
voor  een  latuur  lijke  Hiporievan  het  Rund* 
vee  in  Holland  kan  gehouden  worden.  In  hoe 
verre  nu  deze  benaming  in  onze  Sprake,  en 
in  geene  andere,  zoo  verre  ik  weet,  alge- 
meen is  , blijkt  genoeg  uit  alle  daar  uit  voorc- 
fpruitende  bijnamen  , als  : Rundvleesch , 

Runder  - of  Rintvet , Rinderworst , Rund - 
of  Rintbraad , Runderkoppel  of  Koppel 
Runderen  , Run ddr ijver  , Runderbloed, 
bijzonder  bekend  bij  vergelijking  van  perk 
bloeden , hij  bloed  als  een  Rind  of  Rund, 
en  dergeüjke  meer.  Maar  eene  kleine 
gisfing  nog  , waag  ik  hier  bij  te  voegen: 
wat  reden  is  er  te  geven , dat  men  van  ouds 
bij  onze  Leertouwers  en  Lederbereiders , 

ook 


van  HOLLAND.  243' 

ook  de  naam  van  Rind,  Rind  of  Run  geeft  HET 
aan  een  Iborc  van  Eikenboomen  - Base,  zon-  RUNDVE2< 
der  welk  men  geen  Osfenhuiden  tot  leder  be- 
reiden  kan?  Zoude  het  wel  vreemd  zijn  om  Hoo^^ 
te  vermoeden,  dat  ook  deze  naam  soor  zaak , 
zoo  gelijk  in  (peiling  en  klank,  uit  die  van 
Rund  en  Rind  ontdaan  is?  of  zou  men  hier 
ook  mogen  gisfen  , dat  het  Run , Rund , oor» 
fpronkelijk  is  van  runnen  , ronnen , fatnen* 
runnen , eene  eigenfehap  aan  het  zuivel  van 
Rundvee  eigen,  als  geronnen  of  geronde 
boter  en  kaas.  Het  een  en  ander  laat  ik  011- 
beHischt , doch  het  blijft  niettemin , naar 
mijne  denkwijze,  aanneemlijk  genoeg,  dat 
de  bijzonderen  naam  van  Rund,  Rind , aan 
onze  Nederlanders  zoo  algemeen  bekend, 
niet  zonder  eene  natuurlijke  oorzaak  aan  hec 
Berkaauwend  Rundvee  gegeven  is.  Zou  men 
ook  wel  mogen  denken  aan  Run , in  den  zin 
van  rennen , hardloopen , gelijk  het  Lapo - 
tiisch  Rendier , dat  ook  een  Berkaauwend 
gehorend  Dier  is,  dat  de  Laplanders  even 
als  Koeijen  melken  en  (lagten ; daar  nu  ook 
onze  Koeijen  en  Osfen  dikwijls  achter  den 
anderen,  fom  wijlen  bij  koppels,  rennen  en 
loopen , of  runnen  , zoo  men  zegt , zoo  zou  die 
ook  wel  de  uitleg  van  een  vertelfekje  kunnen 
Zijn.  Wij  leiden  dit  ook  niet  hooger  op  , en 
laten  dezelve  ter  uirfpanning  over;  terwijl 
wij  nu  nader  ter  zake  treden,  namelijk  toe 
de  onderfcheidene  kenteekenen  van  het  Her» 
kaauwend  Vee  in  het  algemeen,  en  dat  der 
Runderen  in  het  bijzonder. 

Deze  verfchillende  Soorten  en  Geflachteri 

nu, 


1 


*44  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  nu,  worden  door  Natuurkundige  Kenteeke- 
rundvee* neu  aldus  bepaald: 

I.  Afd. 


IV. 

ttoofdft. 

Algemeen 

Natuur- 

kundig 

Kenteeken 

yolgens 

l*INN<£US. 


Het  HERK  A AU  WEND  VEE 
Heeft  geene  tanden  in  het  bovenfte  gebit. 
Dentes  Superiores  nulli . 

In  het  ondergebid  zes  af  acht  tanden,  ver  af 
ftaande  vaji  de  kiezen. 

Dentes  inferioris  VI  aut  VIII  a Molari - 
bus  remotisfimi . 

Gehoefde  voeten. 


Pedes  ungulati. 

De  prammen  aan  de  liezen, 
Manmae  inguinales . 


Door  deze  algemeene  uitwendige  Kenmer-* 
ken  wordt  het  Herkaauwend  Vee  van  alle 
andere  viervoetige  Dieren  zeer  eigenaarcig 
onderfcheiden : want:  vooreerst  hebben  alle 
andere  viervoetige  Dieren  in  het  hovengebit 
zoo  wel  tanden-  als  in  het  onderfte. 

Ten  tweede , hebben  dezen  de  bovenfnij- 
tanden  altoos  beantwoordende  aan  de  on- 
derfte. 

Ten  derde , hebben  alle  andere  viervoetige 
Dieren  de  voeten  gevingerd  en  genageld, 
uitgezonderd  het  Paard  en  de  Ezel,  en  bij- 
gedachten: dezen  noemt  men  gehoefde  Die- 
ren , zoo  als  wij  bij  de  befchrijving  van  het 
Paard  betoogd  hebben;  maar  naar  het  ons 
voorkomt,  heeft  linnaeus  hier  eenigzins 
misgetast,  dat  hij  bij  het  kenteeken  van  ge- 
hoefde Dieren  , ten  aanzien  van  het  her-» 
kaauwend  Vee,  niet  gevoegd  heeft:  gefple - 

ten 


t 


van  HOLLAND.  $45 

ten  ( fisfi')  of  gekliefde  klaauwen  C pedes  iingu * HEt 
lati  fïffii j,  Door  dit  bijvoegfel  bleef  het  her- RUN1)vea' 
knauwend  Vee  ( Pecora')  onderfcheiden  van  I.  AfcL 
de  Paarden  en  Ezels,  die  hij  ook  ungulati , Iv* 
gehoefd  neemt;  doch  mogelijk  heefc  hij  dit  00  ’ 

aldus  gefield,  om  de  moeijelijke  bepaling  te 
ontduiken  van  de  pooten  of  hoeven  der  Ke- 
melen , Rhenosters  en  Elephanten,  wier  hoe- 
ven meer;  of  min  verdeelt  zijn  in  meerder  na- 
gelfpletige  hoeven : wat  ons  betreft , wij  vol- 
gen ons  zamenftel,  en  hellen  uitdrukkelijk 
tot  een  bijzonder  kenteeken  van  het  her- 
kaauwend  Vee^  dat  zij  hebben  gekliefde  hoe- 
ven , welk  woord  wij  in  ons  Nederduitsch  Koehoe* 
zeer  eigenaardig  vinden,  om  dat  hoeve  zeer'en‘ 
onderfcheiden  is  van  gehagelde  pooten , zelfs 
van  geklaauwde , nademaal  een  Leeuw  en 
Adelaar  , , offehoon  genagelde  vingers  heb- 
bende, echter  geklaauwd , genageld , maar 
nooit  gehoefd  worden  genoemd  ; ex  ungut 
Leonem , uit  de  klaauw  of  nagelen  kent  men 
den  Leeuw ; doch  dit  onderfcheid  wordt 
bepaalder  opgemerkt , nademaal  men  door 
-gevingerde , genagelde  pooten  ( unguiculati ) , 

-het  onderfcheid  maakt  van  gehoefde  ( un - 
gulati  )*  De  eerften  zijn  uit wasfende  nagels 
aan  de  toppen  der  vingeren : de  laatften  zijn 
als  kokers  en  hokens , waar  in.de  toppen 
der  beenderen  rusten:  in  ’t  vervolg  zal  dit 
bij  het  béendergeilel  der  Koeijen  nader  ver- 
klaard worden.  Eindelijk  is  hun  bijzonder 
kenmerk,  dat  zij  de  pramtnen  hebben  aan 
■de  liezen  of  den  aohter  - on  de?' buik ; een 
kenteeken,  zoo  uitdrukkelijk  onderfcheiden- 

-tiö 


M 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 

MET  de,  dat  hetzelve alleen  konde  voldaan;  want 
* daar  alle,  andere  viervoetige  zogende  Dieren* 
I.  Afd.  uitgezondert  de  Merrien,  de  prammen  en 
Hoofdft  Z0°gtePe^s  °P  de  borst  of  langs  den  buik 
hebben , zoo  zijn  het  de.  herkaau  wende  alleen  * 
die  dezelven  zoo  bijzonder  achter  aan  de 
liezen  tusfchen  de  achterpooten  , onmidde- 
lijk  aan  de  teeldeelen  hebben  hangen  , van 
welke  bijzonderheden  wij  in  het  vervolg  uit- 
voerig zullen  fpreken ; hier  is  ons  doel 
Hechts  om  onzen  Landgenoot  kort  en  be- 
knopt eenig  licht  te  gevsn  in  de  kentee- 
•kenen  van  het  herkaaiiwendi’  Vee.  Men 
rverdeek  hetzelve  door  dit  kenmerk  van  an- 
der viervoetig  Vee,  namelijk  alle  herkaau- 
wende,  doorgaans  in  de  volgende  gdlacht- 
aarten,  als:  i.  de  Kameelen  ( Camelus)' , 
2.  het  Muskusdier  {Mojchus') , 3.  de  Har - 
tebeesten  QCervi)  , 4.  de  Bokken  ( Ca - 
prae ) , 5,  de  Schapen  ( Oves ) , 6.  de 
Rimderen  of  Koeijen  ( Boves  ).  Tot  na- 

dere kenteekenen  van  deze  zes  onderfchei- 
den  geflachts- aarten , heeft  de  beroemde  lin- 
naeüs  vrij  geestig  en  natuurkundig  zijn  aan- 
dacht gevestigd  op  het  gefïel  der  hore- 
nen; want  alhoewel  men  ook  de  opgenoem- 
•de  kenteekenen  van  herkaauwend  Vee , 
Rundvee , wollig  Vee  , en  gekliefd , gc~ 
klaauwd  Vee  in  aanmerking  neemt , zoo 
Gehorend-komt  hier  bijzonder  bij  gehorend  Vee , oih 
y ee.  dat  de  meeste  der  het  kaau  wende  Dieren  ge- 

horend zijn;  evenwel  is  er  in  dit  opzigt  al 
mede  eene  zachte  overgang  van  de  eene 
geflacht-aart  tot  de  andere,  en  dus  zijn  er 
♦ on- 


T 


van  HOLLAND.  <147 

onder  de  herkaan  wende  Dieren  , die  geene 
horenen  hebben  , of  onder  dewelken  de  Man-  HET 
nelijke  Dieren  alleen  horenen  dragen , zooRUNDVE£' 
als  van  de  Schapen  gezegd  is  , of  dezul-  Afd- 
ken , die  in  heide  de  Sexen  gehorend  zijn , 
als  de  Koeijen;  wijders  ook  dezulken,  van 
welke  de  horenen  wisfelende  zijn,  of  die 
dezelven  bejlendig  hebben,  dat  linnaeus 
disfukia  ( afvallende ) en  pertnnia  (over- 
jarige ) noemt.  Deze  bijzonderheden  zijn 
te  aanmerkelijk,  dan  dat  wij  onzen  Land- 
zaat hier  van  onkundig  zouden  laten,  der- 
halve willen  wij  met  onzen  Lezer  hier  in 
een  vermakelijk  en  nuttig  uitftapje  doen.  De 
De  Kameelen,  alhoewel  geen  natuur  - ei- meelen% 
gen  Dieren  varr  onze  Gewesten  , komen 
echter  hier  het  eerfte  voor  als  herkaauwen- 
de  Dieren  ,*  Vee , ’t  welk  geéne  horenen  heeft : 
voorts  gefpleten  lippen,  eigenlijk  de  boven- 
lip , en  met  ilagtanden  , waar  door  deze 
Dieren  van  de  Koeijen  en  Schapen  onder- 
fcheiden  worden  niet  alleen,  maar  ook  van 
de  ktasficate  bepaling.  Het  zoude  hier  veel* 
ligt  eene  vraag  kunnen  veroorzaken,  of  de 
Kameelen,  uit  hoofde  der  verréi-zing  van  de 
O ostprfche  Volkeren  met  hun  Have  en  Vee  , 
hier  in  onze  Gewesten  te  eenigen  tijde  heb- 
ben kunnen  genaturalifeerd  worden , of  zijn 
geweest,  ~mec  onze  voor  onder  ftelde  op  cogt 
öf  émigratie  der  Oosterlingen?  Dat  de  Ka- 
meden  zoo  wel  als  Elephanten  met  de  heir- 
tochten  der  oude  Wereldvolkefen  hier  ver- 
reist zijn  geweest,  is  oploqhenbaar , xmi  dat 
men  derzelver  overblijffels  en  beenderen  he- 
den nog  in  verfcheidcn  opgedolven  gronden 

ont* 


148  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HFT  ontdekt  heeft  (*).  Dat  deKameelen  in  Hoog > 
rundvee.  Qnitschiand  en  oucj  Qallien  vrij  gemeen 
I.  Afd.  zijn  geweest,  getuigen  de  Hillorien  dier  Ge* 
IV-  westen;  in  hallen  zijn  dezelve  nog,  bene- 
Hoofdft.  veng  ]\/jui]ezels  , onder  de  lastdragende 
Dieren  bekend;  in  de  13.  eeuw  waren  zij 
in  Parijs  mede  gemeen  genoeg,  gelijk  blijkt 
pit  het  gebruik  dat  men  er  aldaar  van  maak- 
te, tot  het  wegvoeren  van  vuilnis,  en  tos 
het  aanvoeren  van  water  en  groenten,  eer 
het  gebruik  van  vuilniskarren  zoo  algemeen 
was  ; zij  bezigden  zelfs  Kameelen  tot  het 
uitvoeren  van  regtsplegingen  : immers  zoo 
wierd  de  Koninginne  brunehaud  of  brun- 
nechilde  twee  dagen  door  de  ftraten  van 
Parijs , naakt,  ongeredderd,  als  een  fcha- 
mei  wijf,  op  een  Kameel  gezeten,  omge* 
voerd  , en  daar  na  ter  dood  gebragt  Cf).  Alle 
welke  aanmerkingen  genoeg  toonen,  dat  de 
Kameelen  oudtijds  in  de  noordelijker  erl 
noord westelijker  Gewesten  van  Europa  be- 
kend waren.  In  de  Nederlanden , en  in  * 
zonderheid  in  Holland , hebben  zij  nooit 
kunnen  aarden  en  nog  niet ; want  de  meeste 
Kameelen  en  Drommedarisfen  , die  nu  en 
dan  hier  te  Lande  komen,  leven  niet  langs 
zij  kwijnen  dra  en  derven  , en  kunnen  dus 
onder  de  herkaau wende  Dieren  dezer  Lan- 
den niet  geteld  worden,  gelijk  ook  niet  het 

Mus> 

( * ' Zie  Nat,  Hijlorie  van  Holland , II.  Deel , in 
de  Befchrijving  der  Delfflofftn 

C t Zie  Dictionaire  de  Monri , op  ’t  woord  Bru * 
riebaudt 


van  HOLLAND.  245 

Muskusdier , bet  Gcftueesch  Rheetje  , ’c  welk  het 
bet  tweede  geilacht  van  linnaeus  uitmaakt,  RUNDVE^ 
welks  kenmerk-  insgelijks  wordt  opgegeven  j,  Af& 
zonder  horenen,  ( Cornua  nulla)  te  zijn.  iv. 

Het  derde  gedacht,  namelijk  de  Herten,  HoofdftJ 
brengt  ons  nader  tot  ons  doelwit,  te  we  DeHarce*: 
ten  : de  onder fcheiding  der  horendragende^ecsteiu 
herkaau wende  Dieren. 

Dit  ftuk  dienen  wij  nader  ter  kennisfe 
van  onzen  Lezers  te  brengen , te  meer , wijl 
bier  uit  zeer  opmerkelijke  bijzonderheden 
met  opzigc  tot  ons  Land  en  de  Koeijen 
Voorkomen. 

Men  onder fcheidt  dus  de  gehorende  Die- 
ren zeer  eigenaardig  in  de  volgende  door- 
ren : 

1.  Die  harde  hor  enen  hebben , met  een 
ruige  aangroeijende  huid  bedekt , en 
met  takachtige  uitfpruitfels ; die  ein- 
delijk glad  worden  , en  jaarlijks 
afvullen.  Dit  is  eigen  aan  het  ge- 
dacht der  Herten , doch  alleen  aan  de 
Mannelijke  Sexe.. 

2.  Die  holle  opgerigte  achter  over  bui- 
gende geribde  horenen  hebben.  Dit 
zijn  de  Bokken,,  zoo  van  de  Manne- 
lijke als  Vrouwelijke  Sexe , die  men 
Bokken  en  Geiten  noemt. 

3.  Die  holte  horenen  hebben  5 wjef 

draaijingen  zijlings  uit fl aan.  Die 

zijn  de  Rammen  of  Hamels  der  Schapen# 

4»  Die  holle  horenen  hebben , welke  eeni  - 
germate  vooruit  zwaai  jen  , en  bei • 
den  als  halvemaansgewijze  verwijde * 

T ren  % 


WET 

R UNDVEE 

2.  Afd. 
JV. 

2Ioofdfl. 


Afvallen- 
de hore- 
nen. 


S50  NATUURLIJKE  HISTORIE 

ren , voorts  glad  en  puntig . Die  zijn 

de  Runderen  van  beide  de  Sexen , zoo 

Stier  als  Os  of  Koe. 

Dus  zijn  er  drie  gedacht s-  aarden  die  holle 
horenen  hebben,  tegens  eene,  welke  harde 
horenen  heeft ; maar  daarenboven  is  er  nog 
een  aanmerkelijk  onderfcheid  tusfehen  deze 
gehorende  Dieren,  die  vooral  der  opmer- 
king niet  ontglippen  moet,  namelijk,  die  der 
jaarlijks  afvallende  en  op  nieuw  aangroeijende 
horenen  ( Cornua  Annua  DeciduaJ , zoo 
als  in  de  Herten,  en  blijvende  of  aangroei- 
jende  horen  en  (Accrefcentia  perennia ),  zoo 
als  in  de  andefe,  door  ons  genoemde,  ge- 
horende Dieren.  Deze  benamingen  heeft 
ltnnaeus  gevolgd,  naar  de  kunsttermen  in 
het  Plantenrijk,  alwaar  men  de  Planten, 
die  jaarlijks  derven,  en  telkens  uit  een  nieuw 
zaad  voortfpruiren , Jaarplannen  ( Annua  ) 
noemt,  alzoo  die  in  ieder  jaar  on tfp ruiten , 
en  wei  in  de  Lente,  Zomer  of  Herfst* 
tijd,  en  vervolgens  des  Winters  fterven, 
afvallen  en  verdorren  , zoo  als  veelal  aan 
de  Moeskruiden  en  andere  Bloemgewasfen 
eigen  is.  Daarentegen  onderfcheidc  men  we- 
derom de  Planten,  die  overwinteren  kunnen, 
en  één , twee  of  meerder  jaren  overblijven  , 
aangroeijen  , en  in  ouderdom  en  wasdom 
toenemen  : deze  noemt  men  jarige  Plan- 
ten (perenneren de ),  zoo  als  de  meeste  Doo- 
rnen en  Heestergewasfen  , waar  onder  men 
er  van  zulk  eenen  hoogen  ouderdom  kent, 
dat  zij  de  eeuwen  tarten,  gelijk  hier  in  van 
©nheugelijken  tijd  de  Kleeffche  Lindenboom 


van  HOLLAND.  251 

bekend  is.  Zoo  is  nog  onlangs  in  den  jare 
1783  omtrent  den  Tsfel  een  ouden  Eik  ver* 
kocht  , die  door  treen  drie  mannen  , arm 
aan  arm,  konde  omvat  worden,  en  als  tot 
een'  klokhuis  diende;  de  ouderdom  van  de- 
zerf  boom  is  niet  te  bepalen,  doch  men  kan 
dezblve  gerust  op  meer  dan  duizend  ja- 
ren  Hellen.  In  verfcheiderie  Steden  van 
Holland  zijn  zeer  oude  boomen  bekend, 
althans  binnen  Leyden  ben  ik  ooggetui- 
ge geweest  van  een  tweehonderd  jarig  ju« 
belleest , dat  de  gebuurte  de  Burgftreng 
met  wijlen  den  Heer  adriaan  drabbe  Ha- 
telijk gevierd  heeft,  die  om  een  boom,  wel. 
ke  toen  200  jaren  aan  de  Koornbrug  geHaan 
had,  met  de  Buren  een  gullen  ronden  dans 
dansten,  terwijl  de  boom  luisterrijk  geïllu- 
mineerd was.  Deze  boom  Hond  er  onlangs 
nog , en  werd  zorgvuldig  met  een  Heenen 
Hutfel  er  om , bewaard , doch  was  nu  door  een 
zwaren  florm  dermaten  geceiscert , dat  men  hem 
heefc  moeten  wegnemen.  Maar  mogelijk 
zal  hier  een  of  ander  vragen,  hoe  komt  hier 
al  wederom  deze  BoomhïHo'rie'  bij  de  be- 
fchrijving  van  de  herkaau wende  Dieven  te  pas. 
Luister , gij , vrager ! een  oogenblik  , en  ik 
vertrouw,  dat  uwe  heusheid  mij  niet  beris- 
pen zal , als  ik  uit  deze  vergelijking  der  Boo- 
men en  Planten , ulieden  brenge  tot  de  ver- 
bazendHe  verfchijning  in  de  Natuur , waar 
van  de  doorluchtigHe  en  fcherpzinnigHe  ver- 
nuften der  wereld;  tot  nog  toe  geene  reden 
kunnen  geven , te  weten : hoe  het  toëkome  , 
ê&t  op  de  ktuin  of  hoofdfchedel  van  een 

T % vier- 


HET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 
IV. 

Hoofd*. 


25*  natuurlijke  historie 


*FT  viervoetig  herkaauwend  Dier,  als  het  Herte4 
.RutNpvEE.  ^eesCï  j^ariijks  ecn  fleeiiharden  boomtak  of 
i.  Afd.  boom  uitfpruit,  en  dat  deze,  jaarlijks  afval- 
Hoofd  ft.  lenc*‘e’  wederom  aangroeic,  tot  dat  eindelijk 
het  Dier  in  een  allerhoogHen  ouderdom  , zulk 
eenen  boom  op  het  hoofd  blijft  dragen,  zoo 
als  dit  van  de  Hertebokkcn  bekend  is.  Wijders 
hoe  dit  hu  te  verklaren  is , dat  ook  wedetom 
andere  Dieren,  wier  horenen  niet  afvalien, 
dezeiven  al  mede  tot  eene  hoogen  ouderdom 
en  geweldige  grootte  en  hardheid  dragen, 
dat  men  daar  na  de  leeftijd  kan  bereke- 
nen. Deze  bepaling  van  den  leeftijd  wordt 
nu  even  als  in  het  Plantenrijk,  vooral  inde 
herkaau  wende  Dieren , uit  de  horenen  be* 
raamd.  In  de  gevingerde  Dieren  let  men 
veelal  op  het  gebit  en  de  tanden,  ook  op  de 
verharding  der  nagelen,  of  de  grijsheid  dè? 
huid.  Beiden  deze  uitwerkfden  des  ouder- 
doms,  zijn  dus  de  teekenen der  jaren,  deze 
zijn  nu  (zoo  als  gezegd  is)  evenals  in  de  boo- 
men  , of  jaarlijks  veranderende,  als  jaarhore- 
nen  ( annua  ) , óf  overjarige  ( perennia ) op 
te  merken.  De  Kruid-  en  Plantkundige  niet 
alleen,  maar  zelfs  elk  Landman  of  Hovenier, 
in  één  woord,  elk  opmerkend  Mensch  Haat 
verbaasd  in  overdenking,  hoe  uit  een  enkal 
kennipzaadje  , uit  het  zaad  der  zonnebloem , 
uit  een  Hofje  zaads  van  andere  planten , in 
den  tijd  van  geen  drie  maanden , een  gewas 
voortkomt , dat  verre  boven  eens  mans  hoog- 
te , en  zoo  uitgebreid  van  bladeren  is , als  een 
eikenfpruit  van  tien  jaren , maar  ook  weder  in 
dat  zelfde  jaar  Herft.  De  Goddelijke  jezus 
merkte  dit  reeds  op  Qver  het  mostertzaat,  als 

een 


van  HÓLLAND.  253 

een: der  kleinfte  zsdeta;  maar  wie  moet  niet  «et 
in  verwondering  wegzinken , als  men  op  een  RUNDVEB« 
klein  plekje  van  het  bekkeneel  der  Herte-  1.  Afd. 
beesten,  dat  geen  duim  breed  bedafet,  uit  iv. 
een  (lipje  merg,  jaarlijks  een  getakt1» boren- 
geflel  QCormia  Ram  of a ) ziet  groeijen  en 
afvallen,  waar  bij  in  hardheid  geen  eiken 
hout,  noch  dat  van  den  lokusboom,  het 
zoogenaamd  paardeflvleeschhout  , ja  geen 
Heen  halen  kan;  en-’t  geen  nog  bijzonder- 
der is,  is,  dat  de  Hertshoren  , ja  Koe- 
horen.  Scheikundig  beproeft,  veel  moèijè* 
lijker  door  het  vuur  tot  kalkftof  kan  gebracht 
bracht  worden,  dan  marmerfteen , of  andere 
kalkaardige  fteenen,  en  evenwel  door  wasch 
en  olie  gelenigt  worden-  Dit  alles  opmer- 
kende , Haat  ons  menfehelijk  vernuft  (til , en 
kan  dit  niet  verklaren.  Wij  ondernemen  dit  ook 
niet,  maar  wij  kunnen  ook  niet  befchuldigd 
worden  van  verwaandheid , als  wij  door  eeni- 
ge  vermoedelijke  waarfchijnelijkheden  beto- 
gen, dat  de  bijzondere  groeijing  der  hore* 
nen  op  den  kru  in  der  herkaan  wende  Dieren , 
voornamelijk  der  Herten  , Bokken , Ram- 
mon  en  Koeijen,  eene  overeenkomende  ei* 
gen fchap  heeft  met  de  groeijing,  uithotdng, 
uitfpruiting  ( vegetatie)  der  Planten  en  Boo* 
men,  en  gelijk  de  Plantkundigen  opmerken, 
dat  velen  der  jarige  en  overjarige  Boomge^ 
wasfen,  (lechts  tot  een  zekeren  tijd,  aan  do 
verandering  onderworpen  zijn  , zoomoet  men 
ook  dit  opmerken  dat , dre  wisfeien  der  ho- 
renen in  de  Herten,  ook  niet  tot  in  haar 
hoogden  ouderdom  gefchied,  als  mede  d^q 
tn  het  gedacht  der  Koeijen  , wier  boten 

T $ Tien 


S5’4  NATUURLIJKE  HISTORIE 


aET  ^ nen  nooit  afvallen,  ten  zij  in  de  eerde  doppen, 
RUNDVEE,  de  krappen  des  ouderdoms,  natiën  jaren  buiteti 
I.  Afd.  telgeraken.  Indien  men,  eene  Koe  of  Stief  zijn 
^ 1Y'  natuurlijken  ouderdom  liet  beleevcn,  of  in- 
*00  * dien  men  van  een  Hertebeest  den  regten  ou- 

derdom konde  aanteekenen,  zoo  twijfel  ik 
geenzins,  of  men  zoude  hier  van  eenige  na- 
dere oplosfing  kunnen  geven:  althans  in  de 
wilde  Buffels  is  dit  bewijsbaar,  dat  derzel- 
ver  horenen  door  ouderdom , tot  geweldige 
zwaarte  en  hardheid , aangroeijen,  De  Heer 
Doétor  w.  greve  te  Noorclwijk , een  oplettend 
Natuurkenner , bezit  zulk  een  Buffelhoren , 
CBos  Lafer  linnaei)  , die  in  den  affland  der  ho- 
renen 34  duim,  dat  is  2 voet  10  duim  heeft,  aan 
de  ingekrulde  toppen  2 voet  6\  duim  affland  ? 
aan  de  kroon,  kol  of  atlas  1 voet  3 'duim, 
dan  ’t  geen  ongemeen  is , is  dat , daar  de  horen- 
wortel van  de  grootfle  Koehoren , aan  haar 
dikfle  wortel  ongeveer  3 a 4 duimen  middel- 
lijn heeft,  deze  is  tot  8 duimen,  en  in  den 
omtrek  2 voet  2-j  duim,  en  dus  2 duim: 
voorts  weegt  deze  horen  met  de  horenpit 
en  een  gedeelte  van  de  kruin  23  ponden. 
Dit  alles  te  zamen  genomen  , overtreft  de- 
ze Buffelhoren  , tegen  onze  zwaarlle  eq 
grootfle  Koe-  of  Osfehoren  vergeleken,  al- 
les in  zwaarte  en  hardheid.  Hoe  nu  en  op 
welk  eene  wijze  de  Natuurkundigen  over  de 
Onder-  groei  der  horenen  redenkavelen  , het  blijft 
zoek  over  tot  nog  toe  in  de  beflisfing  duister  ; zeker  is 
domWaS  ^ec  , dat  zoo  wél  de  Hertebeesten  als  de 
Koehore-  &oeijen  > ,n  den  natuurflaat  tot  een  zekeren 
nen.  trap  van  hogen  ouderdom  komen,  als  wan- 
neer  de  eerfle  niet  meer  jaarlijks  afvailende 

ho- 


van  HOLLAND.  255 

horenen  hebben,  en  de  anderen  geene  merk-  HET 
teeltenen  des  ouderdoms , uitbet  horengeftelRUNDVEt 
kenbaar,  laten  ontdekken*  1.  Afd. 

Ten  aanzien  der  Hertebeesten,  weet  men  ^1V* 
uit  de  Hiilorien,  dat  er  gevonden  zijn,  op  Kooidft# 
yvier  horenen  dernaam  van  een  Vorst  of  Ko- 
j?ing  gebrand  xfflïv  die , toen  het  Dier  gevan- 
gen werd , -reeds  meer  dan  eene  eeuw  geleden., 
pverleden  was.  Men  vindt  aangeteekend ,.  dat 
er  Herten  in  het  zwarte  Woud  gevangen  zijn  , 
die  een  halsband  om  hadden,  waar  op  de 
mam  van  juLTus  caesar  ftond.  Zoo  is  nog 
ibekend  zeker  Hertebok,  die  insgelijks  een 
halsband  om  had,  waar  op  de  naam  van 
-isabeLla  van  Oostenrijk  Hond,  welk  dier 
wel  honderd  jaren  na  haar  dood  zoude  ge- 
vangen zijn  , en  welks  horenen  nog  to: 
Brusfel , als  een  kenmerk  der  oudheid,  be- 
waard worden;  dan  buiten  dit , is  het  een- 
parig -door  alle  oude  Natuurkundigen,  zoo 
wel  als  door  latere  Hiftoriefchrijvers,  bewe- 
zen , dat  onder  de  bekende  viervoetige  Dieren, 
de  Hertebeesten  de  kenbaarfte  reekenen  van 
een  buitengemeenen  hoogen  ouderdom  hebben, 
en  men  dit  ook  aan  het  gewas  der  horenen  op  - 
merkt,  alzoo  de  horenen  van  Herten,  die 
niet  meer  afvallen  , oneindig  zwaarder  aan 
de  kroon  , en  van  meer  takken  voorzien  zijn , 
welk  onderfcheid  de  Ouden  reeds  hebben  waar* 
genomen.  Wat  de  Koeijen  belangt,  ik  twijfel 
geenzins,  of  dit  geflacht  zoude,  natuurlijk 
levende , insgelijks  tot  een  vrij  hoogen  ou- 
derdom kunne  komen  2 van  hier  de  geweldig 
groote  horenen  der  wilde  Koeijen;  maar  na- 

T 4 d§* 


a56  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  demaal  de  tamme  Koeijen  door  de  Menfchei\ 
fcüNDVEE. worden,  en  daarenboven  de  wilde 
I.  Af<$.  Koeijen  gemakkelijk  te  temmen  zijn,  en  zei» 
Wofdil  ^en  200  ontvliedende  als  de  Hertebeesten , ia 
•*  dit  niet  gemakkelijk  te  bepalen;  de  Herte- 
beesten zijn  integendeel  volftrekt  niet  tot  zulk 
een  trap  van  tembaarheid  te  brengen.  Het  is 
dus  twijfelachtig,  of  die  Woudosfen,  waar 
van  wij  boven  bladz.  57.  gewaagt  hebben,  en 
die  door  julius  caesar  befchreven  zijn , 
als  Dieren  die  géene  gewrigten  hebben , 
en  dus  de  knieën  niet  buigen  kunnen,  Her- 
ten van  een  onberekenbaren  ouderdom  zijn 
geweest , dan  of  dit  ook  op  Woudfiieren 
of  Koeijen  is  toe  te  pasfen , althans  hij  be- 
fchrijft  dezelve  zonder  kniegewrigten , (fme 
articulïs  fine  nodis ) en  meldt,  dat  zij,  ge- 
vallen zijnde  , niet  weder  kunnen  opftaan , 
en  zich  tegen  de  boömen  plaatfen , om  te 
rusten , zoo  dat  de  Duitfche  volkeren , die 
cp  haar  jagt  zich  toqrigten , de  hoornen 
op fp  oor  en  , waar  deze  Dieren  tegen  rus- 
ten, en  die  (lammen  dan  half  doorzagen, 
zoo  dat  het  Dier , daar  tegen  rustende , 
* Verge-  met  den  hoorn  valt  enz . , * daarenboven 
lijk  bladz.  fpfeekt  de  Schrijver  van  Eenhor  enige  Osfenc 
58  en  59*  j)eZe  melding  heeft  ongelooflijke  verwar- 
ring in  de  Natuurlijke  Iliflorie  dezer  Die- 
ren en  in  die  der  Koeijen  veroorzaakt , zoo 

dat  AELIANUS , ULYSSES  ALDROVANDUS  , na' 
hemGESNERus  , eindelijk  johnston  , èn  zeer 
velen  anderen  , denkbeeldige  afbeeldingen 
gegeeven  hebben  van  Dieren  , die  nooit 
bellaan  hebben.  Barthounus  heeft  grof 


f a n HOL  L A N D. 


in  dit  duk  gedwaald  in  zijn  werkje  H~r 

corne\ , nademaal  hij  zominigen,  en  bij-  XVN:yvfl^>; 
zonder  den  Qldenburgfen  Osfenhoren , als  AfdJ 
zulk  een  foort  van  een  horen  voordraagt, 
doch  dadelijk  hier  van  iets  nader.  Onder- 
tusfchen  is  er  in  die  alles  eene  fchaduw,  die 
ons  tot  den  waren  om  trek  van  het  fchaduw- 
beeïd  leid.  Ik  merk  op  , dat  men  van  cae- 
sar, die  het  hoofd  vol  had  van  grootfche 
krijgsontwerpen , eene  zoo  naauwkeurige  Na- 
tuuronderzoeking niet  kon  verwachten  , als 
dit  onderwerp  wel  verdiende,  hoe  naauw- 
keurig  hij  ook  was  in  het  befchrijven  van  den 
aard  der  Duitfche , Gallifche  en  Neder  duit- 
Jche  volkeren,  cn  derhalven,  dat  hij  veelal 
zijne  befchrijving  der  opgemelde  Dieren  , of 
uit  de  berigten  der  volkeren,  of  van  de  bijge- 
lovige Romeinfche  Soldaten,  die  zeker  zeer 
vatbaar  waren  voor  bijgelovige  vertellingen , 
heeft  overgenomen,  óf  misfehien  wel  een 
verouderd  Hertebeest  of  Stier,  wiens  bee- 
nen  door  ouderdom  aangegroeid  waren , ge- 
zien hebbe,  en  daar  uk  tot  het  geheel  befloo.t : 
of  zou  men  mogelijk  ook  wel  kunnen  ver- 
moeden , of  er  in  dien  tijd  dn  die  Gewesten 
wel  Rhenocerosfen  geweest  zijn,  nademaal 
dit  Dier  in  middelbare  luchtftreeken  leeft; 
aithans  men  vindt  de  Rhenoster  ook  onder 
den  naam  van  Taurus  unicornus , Taurus. 
Mthiopicus y hoe  het  zij,  ik  geef  het  op. 
voor  gisfing,  of  zoude  het  de  Eland  ook  kun* 
nen  geweest  zijn  ?.  Terwijl  men  de  Elan- 
den eene  hardheid  in  de  knieën  toefchrijft; 
echter  heeft  de  hedendaagfche  Natuur^ 
kennis  wej  degelijk  in  dezelve  kniegewrich- 


258  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  ten  ontdekt,  doch  tevens,  heeft  lïnn^eus* 
rundvee,  ^ gijn  Laplandfchc  Reizen , daar  de  Elan- 
i,  Afd.  den  zijn , bevestigd , dat  zij  zelden  gaan  lig- 
§eH>  maar  tegens  de  boomen  rusten:  daar» 
«oofdit.  €nfoovenj  dat , daar  zij  veel  qvcr  het  ijs 
loopen,  de  pooten  natuurlijk  gewoon  zijn 
Rijf  te  ftaan , om  niet  uit  te  glippen , even 
als  die  der  Steenbokken  , op  de  /llpen : en 
hier  mede  zoude  het  misverftand  ontknoopt 
zijn y mif;s  men  de  Eland  QAlcis'?),  niet  ver- 
menge  met  het  Rendier  (. Rangiter ) , dat  niet 
alleen  takkig  gehorend,  maar  ongemeen  vlug 
as ; indien  hij  nu , gelijk  alex ander  de  Groote , 
eenen,  ik  zoude  bijna  zeggen  eenen  onfeil - 
baren  arisïote^es  bij  zich  gehad  had,  dan 
zoude  ik  kunnen  berusten  in  zijne  befchrijving 
der  Dieren  van  ons  onderwerp. 

Maar  gelijk  ik  naar  mijne  gewoonte  nim- 
mer  vreeze  om  mijne  denkbeeldpn  voor  te 
dragen , zoo  meene  ik  bevoegd  te  zijn 
om  mijne  aanmerkingen  mede  te  deelen.  Wij 
vermoeden  dan , dat  de  bedoelde  eenhore- 
nige  Osfen , de  Alces  of  greote  Geiten  zon- 
der* knokken  of  kniebuigingen,  niet  anders 
zijn  geweest  dan  Elanden,  Hertebeesten  of 
Hinden  van  een;  onnagaan baren  .ouderdom, 
en  die  de  gewrichten  verflijfd  waren;  daar- 
enboven rusten  onze  bedenkingen  vervolgens 
nog  nader  op  de.  volgende  Hellingen:  voor- 
eerst,, dat  het  een  bewezen  zaak  is,  dat 
het  beender  gelief  "van  alle  viervoetige  Die- 
ren, ja  ook  van  de  Vogelen  en  Visfcheq 
verhard  , als  zij-  tot  een  hoogen  ouder- 
dom komen , de  listen  der  Jagers , do 
netten,  fuiken  enz.  ontweken  zijnde,  zoo 


tan  HOLLAND.  259 

i dat  zejfs  Dieren  , die  anders  een  kraak- 
beenig  en  graatac-htig  geftel  nebben , iieen- 
harde  gewrichten  bekomen.  In  den  Mensch  1.  Afd. 
weeten  wij  dat  het  ecrfte-  kenmerk  van 
den  oyderdom  iigt  in  de  opkrimp  ing  : der 
gewrichten  * de  ftev-ighc:d  der  zenu- 
wen  , en  hardheid  • d<er  kraakbeenderen 
immers*  vraagt  men  eenen  ouden  man  of 
vrouw  j naar  zijnen  of  Jiaren  welftand,  het 
antwoord  is:  ik  worde  oud  en  ftijf ,*  deze 
verharding  en  onbuigzaamheid  der  Ledema- 
ten is  zelfs  ten  duidelijkste  kennelijk  uit 
de  oefening  der  Menfohen : ik  heb  er  op 
gelet  , en  de  .Ontleed-  of  Bcenkundigen 
(Ofleoïogi j letten  er  ©p,  en  behooreu  er 
op  te  Jetten , hoe  dat  een  Warmoezier  of 
Landbouwer-,  een  Spitter , die  zijn  leeftijd 
met.al  jukkende  en  kruipende  het  onkruid  te 
wieden*  en  dagelijks  te  spitten  , de  lendenen 
daar  nw  groeijga;  hier  van  als  bemand  buKC 
en  de  i;uggegra^t  wordt  ftijf,.  tiegc  men  \ ik 
krijg  h$t  fpit  i».  /fo  lenden-j  ja  het  b eender - 
geftel  en  de  gewrichten  yan  een’  Wever,  ,die 
dagelijks  het  Weefgetouw  betreed , wordpn 
zijn  ouderdom  dermate  verhard,  dat  hij  er  nier 
alleen  naar  gebukt  gaat  en' zich  beweegt  , maar 
tot  zijn  dood  die  beweging  behoudt ; van  eene 
nacrrftige  Huismoeder,  die  dagelijks  werkt 
en  fpint , zegt  de  Prediker  : hare  handen 
[taan  mar  het  fpinnerokken ; wat  is  dit 
alles  anders  dan  een  bewijs,  dat  het  dierlijk 
geftel  onderhevig  is  aan  verharding  door  ou- 
derdom? Ik  kan  hier  niet  voorbij',  om  vrij- 
moedig eenige  bedenking  te  maken  op  dien 
heerfchenden  ijver,  welke  thans  de  Ontleed- 

' Irnri» 


a6o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

*ET  kundigen  bezield , om  in  de  knekelhuizen 
RUNDVEE.  a}jer]ej  foorc  van  vergroeij ingen  der  beende- 
f.  Afd.  ren  op  te  zoeken , zonder  de  oorzaken  daar 
Hoofdft  van  na  ce  fpeuren  He  Hooggeleerde  en  ijverige 
Profesfor  sandifort  fchijnt  hier  in  evenwel 
Verharde  eenig  nader  doorzigt  gehad  te  hebben  , in  zijn 
vergroei-  voortreffelijk  werk  over  de  zieke  Beenderen: 
jmg  van  de  jonge  Heer  Do&or  van  de  wynpersse  , mijn 
;eenem  s'  geachte  Leerling , helaas ! te  ontijdig  gefforven , 
had  in  dit  ff  uk  eene  uitmuntende  verzameling, 
en  heeft  met  mij  onderling  menigmaal  over 
de  verharding  en  vergroeijing  der  beende- 
ren in  Menfchen  en  Dieren  geredekaveld: 
wij  waren  het  eens , dat  men  uit  de  was c- 
heid  en  hardheid  der  beenderen  tot  den  ou- 
derdom der  Dieren  konde  befluiten;  en  te- 
vens dat  men  vooral  uit  de  zamengroeijing 
der  wervelbeenderen  en  gewrichten  na  ge- 
noeg de  oorzaken  ea  den  arbeid  van  velen 
konde  vermoeden.  Zeker  zeer  ervaren  Re- 
ken-, Schrijf-  en  Schoolmeester,  die  te 
gelijk  Koster  en  Doodgraver  te  Huisduinen 
was,  heeft  mij  verhaald,  dat  hij  en  zijn  va- 
der voor  hem , aan  de  oude  beenderen  kon  - 
den  zien,  of  het  Zeevarenden  of  Landlieden 
waren  geweest.  Het  zoude  ons  hier  te  veel 
ophouden,  om  dit  vollediger  te  bewijzen, 
en  in  der  daad  behoort  het  ook  tot  ons  on- 
derwerp althans  niet  verder , dan  om  de 
kennisle  van  het  been  - en  horenge ftel  in  de 
Runderen  op  te  klaren.  Het  is  dus  dat 
men  voornamelijk  zoo  uit  het  hoofd  en 
de  bekkeneelen  der  Dieren , als  uit  die 
der  Menfchen  den  ouderdom  kan  ken- 
nen door  een  zekeren  trap  van  hardheid* 


VAN  K O L L A N D.  261 


tot  daar  de  kenmerken  geen  fpoor  meer  KXT 
hebben ; bij  voorbeeld : in  alle  hoofdfche-  RUN£>VEE* 
dels  of  bekkeneelen  der  Menfchen  zijn  de  1.  Afd„ 
randwijze  naden,  kroonnaden  ( Suturae  Co - ^ 1V; 
ronales ) kenbaar,  en  kunnen  van  trap  tot  ll90i 
trap  der  jaren  van  een  gefcheiden  worden, 
zelfs  tot  de  losfe  tusfehenbeentjes  van  wor- 
ïviius  ( Osficulae  IVormiame ) ingeflotem 
Maar  nu  vindt  men  bekkeneelen,  waar  in 
die  naden  en  zamenvoegfèls  geheel  en  al 
vergroeid  zijn,  zoo  dat  er  geen  fpoor  vaa 
te  vinden  is,  en  dit  zijn  juist  de  kenmer* 
ken,  dat  zulke  Menfchen  tot  een  zeer  h 00 
gen  ouderdom  gekomen  zijn.  Dit  zelfde 
kenmerk  (om  van  de  tandeloosheid  en  ver-* 
harde  kakenbeenderen  niet  te  fpreken,)  heeft 
insgelijks  in  de  Herrebeesten , Bokken , Ram- 
men en  Koeijen  plaats.  Men  vindt  bekke- 
neelen dezer  Dieren , waar  aan  de  horenen 
zoodanig  verheeld  en  verhard  zijn,  dat  de- 
zelven  niet  meer  kunnen  afvallen , en  in  de 
Koeijen  vooral  nooit,  om  dat  de  horenpit 
in  het  bekkeneel  vereeld  is,  waar  van  zoo 
dadelijk  uitvoeriger:  hier  hebben  wij  flechts 
een  weinig  uitgeweid , om  dat  wij  als  nog 
de  Helling  van  linnaeus  en  die  van  de 
buffon  niet  dan  met  bepaling  begrijpen, 

De  Hertebokken  dan  , hebben  geene  jaar- 
lijkfche  afvallende  horenen , dan  tot  een  ze- 
keren trap  van  jaren;  de  Koeijen  hebben 
nooit  afvallende  horenen,  zoo  als  de  buf- 
fON  ftoutelijk  zegt,  ten  zij  eene  afpelling  in 
een  eenjarig  Kalf,  maar  in  beide  deze  ge- 
dachten worden  zij  door  ouderdom  verhard. 

Men 


262  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  IVTen  heeft  in  het  Kabinet  der  Natuurlijke 
rundvee.  Zeldzaamheden  aan  ’s  Lands  Univerfiteit"  te 
I.  Afd.  Leyden , een  levensgroot  opgezet  Hert,  dat 
Ho  of  dit  in  ^en  diergaarde  van  wijlen  den  Edel  gebo- 
ren Heere  Charles  , Grave  van  B&itinck , 
Heere  van  Doodewaard , geweest  is „ en 
meer  i dan  honderd  jaren  oud  geacht  wierd 
te  zijn , wiens  horenen  iedert  lange  niet  ge- 
wisfeld  waren.  Ik  héb  op  den  Leydfchen 
Burg,  v/aar  men  uit  hoofde  van  zeker  oud 
regt  of  gebruik  Hertebeesten  onderhoudt , 
Hertebokken  gezien  en  gekend  , die  meer 
dan  vierjarige  horenen  droegen;  doch  ik  ben 
het  alleen  niet,  die  dergelijke  waarnemin- 
gen  voordraag:  ülvsses  aldrovandüs,  ges- 
:nerus,  aristoteles,  en  eindelijk  de  buf- 
pon  en  DAUBENTON,  hebben  allen  bijzon- 
dere oplettendheden  gehad  wegens  de  ho- 
renen der  Herten,  die  men  ook  het  gewei 
noemt : de  verfchillcndheden  der  takken  , 
derzelver  verbreeding  , en  als  ’t  ware  bla- 
derachtige  zamengroeijing  onder  de  geflacht- 
aarden  zijn  Zoo  verfchillende , dat  men  er 
in  verwart,  en  zeer  dikwijls  een  bijzonder 
iöort  opgeeft , dat  niets  anders  is  dan  een 
verfchillenden  trap  van  ouderdom ; men  wil 
zelfs,  dat  bij  elke  wisfeling  een  tak  meer 
aangroeit;  wie  hier  inde alleropmerkenswaar- 
dige  onderfcheidingen  wil  nagaan,  fla  het 
werk  van  de  bufeotï  op , waar  men  eene 
alleruitgebreidlie  verzameling  van  Herteho» 
renen,  uit  het  Kabinet  des  Konings  van 
Frankrijk , naauwkeurig  afgebeeld  kan  vin- 
den ; evenwel  heb  ik  er  niet  in  gezien , ecne 

dub- 


van'  HOLLAND.  263 

dubbele  Horenvlucht , zoo  als  er  in  de  Leyd - HE? 

fche  Academie , in  de  verzameling  van  den  RÜNDva*- 
beroemden  heurni üs  , een  te  zien  is  geweest,  1.  Afd. 
en  nog  moet  zijn,  ingevalle  door  de  veran-  lv* 
deringen , daar  in  gemaakt , de  zeldzaamhe-  Hoofdft* 
den  der  Ouden , niet  onder  de  zoogenaamde 
prullen  zijn  weg  geraakt.  Dan,  het  worde 
tijd  van  deze  bijzonderheden  af  te  flappen,  om 
des  te  vatbaarder  tot  de  kennis  der  Koeho* 
renen,  als  kenteekenen  van  hun  geflacht , 
over  te  gaan. 

De  voorgefielde  kenteekenen  van  het  Rund- 
vee zijn,  volgens  de  Natuurkundigen,  behal- 
ven  de  gemelde  reekenen  van  gekliefde  klaau- 
wen  en  tanden , dan  bijzonder,  als  tot  dit  ge- 
Hacht  behoorende , dat  zij  holle  horenen 
( Cornua  concava ) hebben.  Dit  kenmerk 
vereischt  opheldering,  althans  voor  den  on- 
ervarenen  en  den  Boer,  om  dat  de  Koeho- 
renen  uitwendig  glad  en  piet  hol  fchijnen  , 
dat  is,  zonder  groeve  of  langwerpige  infnij- 
ding,  zoo  als  in  de  Rammen  en  Bokken, 
wier  horenen  langs  den  geheelen  draai  of 
wenteling  het  zij  achteroverhellende  of  zij- 
lings uitdraaijende , altoos  eenfc  holle  groeve 
langs  den  horen  hebben  , die  allengs  ver- 
naauwd,  verhard  en  enger  wordt,  naarden 
ganwas  cn  ouderdom  der  horenen , maar 
de  Koehorenen  zijn  uitwendig  glad  aan  de 
toppen,  en  rimpelig  aan  de  worteleinden. 

Door  holle  horenen  moet  men  dan  verflaan  HoUt 
den  inwendigen  horen  , die  inwendig  welHoiene^ 
hol  is,  doch  niet  te  min  op  en  om  een  in- 
wendigen  beenpic  fluit.  Deze  pit  is  niet  hol, 

maar 


2È4  natuurlijke  historie 

***  maar  eigenlijk  van  dat  zelfde  gebeente  oor'-* 
rundvee.  fpron]^eiijk  ? ’t  welk  u}t  bekkeneel  voort- 
l.  Afd.  komt,  even  als  in  de  Hertebeesten  den  wor- 
IV*  tel  der  getakte  horenen ; linnaeüs  had  dan 
Hoofdit»  ter  tiaaüwkeuriger  bepaling,  onzes  inziens, 
Bepaling  moeten  zeggen:  Cornua  interne  concava s 
' der  Hore-  externe  glabra , interne  nucleum  Osftüm ; 
aeh.  dat  is:  horenen  die  inwendig  hol  zijn , de 
pit  inwendig  been  achtig , uitwendig  glad , 
enz. 

Dan , wij  laten  hier  nu  onze  verdere  aan- 
merkingen op  dié  kenmerkende  bijzonder- 
heden van  het  horengeftel  der  herkaauwende 
Dieren  over  het  algemeen  berusten,  en  gaan 
over  tot  ons  eigenlijk  onderwerp  , te  we- 
ten, het  bepaalden  horengeftel  der  Koet - 
jen.  Ten  duidelijke  begrippe  voor  onze 
Landzaten  hebben  wij  hier  toe  eenige  af- 
beeldingen naar  het  leven  gemaakt,  en  de- 
zei  ven  op  een  Tafereel  gebragt,  op  dat  de 
onervarene  hier  uit  eene  goede  bevatting 
zoude  bekomen  over  de  kennis  van  die 
merkwaardige  onderfchiedingen , die  de  Vee-' 
hoeders  * de  Boeren  en  Veehandelaars  uit 
het  horengeftel  der  Koeijen  ontkenen. 
Kochore-  Bij  de  eérfte  Figuur,  Plaat  V,  is  dan  af- 
kiTart  Vncar-gebeeld  het  hoöfd  vart  éen  nuchter  cerscgc- 
Piaat  v/  horen  Kalfje : op  deszelfs  kruin  ziet  men 
niets  dan  flechts  twee  knoopen  of  uitzet» 
fels , a a , die  den  wortels  der  uitpuiling  van 
de  aanftaande  horenen  aanduiden,  en  welk 
teeken  zelfs  in  de  eerfte  wording  der  Kal- 
veren kenbaar  is,  kort  na  de  zigtbare  ge-’ 
daante  in  de  baarmoeder , gelijk  zulks  in 

d§ 


VAN 


HOLLAND.  «65 


de  figuren  en  de  befchrijving  der  baarmoe- 
der nader  zal  betoogd  worden.  Om  even-  HRT 
wel  te  dezer  planrfe  duidelijk  te  zijn,  flaat RUKPVEf' 
men  het  oog  op  Figuur  VIII  en  IX;  deze  1.  aw. 
Figuren  zijn  twee  levensgroote  afbeeldin- 
gen  van  den  wortel  der  horenen  in  een 
INuchter-  en  in  een  Schotkalf : deze  wortel 
of  kruin , ook  de  kuif  of  de  lofkol  gehe- 
ten , vind  ik  in  een  Brabandsch  boek  Kot - 
kamme  genaamd , waarom  , dit  is  duister. 

Fig.  VIII.  bij  ciaaa  duidt  een  gedeelte 
van  het  hoofdbeen  of  den  kruin  aan;  b is  de 
eerfte  uitpuiling  van  den  horen  , die  men  met 
den  vinger  op  den  kop  der  nuchtere  Kalve- 
ren kennelijk  kan  betasten. 

Wanneer  men  deze  knop  in  een  Schot-  Horen- 
kalf, die  alsdan  nog  weekbeenig  is , door-  knop. 
zaagt,  dan  vindt  men  in  den  doorgezaagden 
fchijf  inwendig  doorgaans  vier  openingen 
of  buizen,  zoo  als  men  in  Fig.  IX.  ziet, 
bij  bbbb , fomtijds  ook  wel  vijf;  alle  deze 
holtens  worden  door  nog  kleiner  hollighe* 
den  omringd , en  zijn  eigenlijk  mergbuizen  , 
die  den  pit  van  den  horen  formeren,  waaruit 
dezelve  bij  toeneming  van  jaren  den  in  wen-, 
digen  horen  doen  uitbotten  : om  deze  ronde 
pit  nu  vertoont  zich  bij  aaaa  den  rand 
van  den  koker  der  horen,  die  de  pit  in  zich  Horenko- 
fluit , al  mede  levensgroote  gevolgd,  naarker« 
het  voorbeeld  van  een  Schot-  of  Pinkkalf. 

Wanneer  nu  deze  eerfte  knobbel  begint  uit 
te  puilen  , groeit  dadelijk  den  horen , en 
naauwelijks  is  hec  Kalf  vier,  vijf  of  zes 
weken  oud  , of  men  ziet  reeds  kennelijk 

V de& 


* * 


aó<5  NATUURLIJKE  HISTORIE 

KET  den  horen  uit  het  horenbeen  ecwasfen , zoo< 
als  dit  in  lig.  I.  in  hec  hootd  van  een  zes- 
I.  Afd.  wekig  Kalf  hij  aa  is  afgeteekend.  In  dien 
Hootlii  ^ van  ouderdom  is  de  horen  weekach-r 
tig,  er  is  flechts  een  eeltig  vlies  om  , ’t  welk 
van  dag  toe  dag  verhard;  het  is  eigenlijk 
Horen-  een  korst:  deze  korst  fchclferd  telkens  af. 
fchelfer.  en  verveld,  zoo  dat  men  dikwijls  het  uit- 
wendige van  den  horen  als  een  dopje  kan 
afpellen : in  dien  zin  zou  men  den  horen 
af  vallende  kunnen  noemen , even  zoo  als 
wij  dit  bij  het  betoog  over  de  Hercshore*' 
nen  (*)  hebben  opgemerkc.  Het  Kalf  van 
tijd  tot  tijd  groeijende  , groeijen  insge- 
lijks de  horenen,  tot  dateindelijk  de  affiche}* 
feringen  verminderen , de  horendop  harder 
wordt,  en  daar  na  zijne  ijvoorachdge  en 
doorfchijnende  hardheid  verkrijgt;  hetwelk 
meestal  gefchiedt  als  de  tandverwisfeling  be- 
gint en  eindigt,  en  men  liet  Kalf  een  Schot * 
vaars,  Hokkeling  of  Pink  noemt:  dan  be- 
ginnen de  toppen  der  horenen  zwartachtig 
te  worden  •,  glimmende  en  puntig  uit  te  was- 
fen,  gelijk  in  Fig.  1 1 1.  te  zien  is,  naar  een 
origineel  model  van  paulus  potter;  einde* 
lijk,  wordt  het  dier  Vaar  of  Vaars,  en  wan- 
neer het  omtrent  t&ee  jaren  bereikt  heeft, 
dan  begint  den  horen  te  zwellen  en  uit  te 
zetten  ; er  begint  een  breeden  ring  of  kring 
aan  den  wortel'  zich  te  vertoonen  , ( zie 
Fig.  IVO  en  men  naar  dien  ring  het 
Vaars  een  jaar  of  daar  over  oud  ; daar  na 

ver- 

Zie  bladz.  250  en  16.1. 


van  HOLLAND.  *67 


verhard  den  horen  bn  het  tweede  ïaar,  en  HBT 

, , J . j t RUNDVEE. 

teekent  een  tweeden  ring  , die  men  ook 
krap  noemt,  de  punten  krommen  om,  of  1.  Afd. 
zwaaijen  uit,  naar  den  aart  van  het  ras.  In 
de  Hoilandfche  Koeijen  doorgaans  zoo  als 
in  Fig.  V.  te  zien  is : eindelijk  verkrijgen  Horen- 
de horenen  op  het  vierde  jaar  hun  volko- krap# 
men  zwaai  of  gevlucht , zoo  als  in  Fig.  VI. 
vertoond  wordt  na  een  oorfpronkelijke  teeke- 
ning  van  van  berghem,  waar  in  tevens  op- 
merkzaam is  de  fmalte  der  muil  en  halve  Os- 
fenvlugt,  meest  aan  de  Overijs fel 'fiche  Koei- 
jen  eigen. 

Fig.  VIL  vertoont  den  kop  van  eene  echte 
Zuidhollandfche  Koe  , met  gladde  horenen , 
die  het  vierde  Kalf  reekenen.  Op  of  omtrent 
dien  tijd  wordt  de  horenpit  beenachtig  ver- 
hard, en  de  mergbuizen  , (bij  Fig.  IX.  bbbb 
aangewezen  ,)  worden  enger  en  (luiten,  tot 
dat  dezelven  geheel  verdwijnen ; evenwel  Horenpit. 
wordt  deze  horenpit  nooit  hard  -beenig,  maar 
derzelver  zelfftandigheid  blijft  altoos  ruig 
en  fponzig,  en  verfchilt  merkelijk  met  de 
hardheid  der  andere  beenderen : alleenlijk 
wordt  deze  pit  beenachtig,  ter  plaatfe  daar 
zij  in  den  kruin  of  het  kruin  -kroonbeen  Kruin- 
mwortele.  (zie  Fig.  XI. j Dit  kruinbeen  is bc^"llin. 
.het  hardde  en  dikde  van  alle  hoofdbeende- ll0rea< 
ren  in  eene  Koe  , de  kracht  en  de  flerkte 
der  Runder  horenen  is  in  deszelfs  vastheid 
gelegen  : door  de  kracht  van  dit  gebeente 
trekt  de  Os  den  ploeg  of  wagen;  om  de 
kruin  van  dit  gebeente  bindt  men  de  Koeijen 
met  touwen;  door  deszelfs  kracht  en  derkte 
tilt  een  Stier,  Os  of  Koe,  in  zijne  grimmig- 

V % heid 


s68  NATUURLIJKE  HISTORIE 


mrt  heid,  de  zwaar Rc  dieren  op,  en  werpt  ze 
rundvee.  jn  lucht;  de  Slagers  hebben  handigheid 
l.  Ard.  en  kracht  benoodigd  als  zij  het  afhakken, 
Ho  o*  j ft  n’ec  te  m*n  ^ee^'c  been  ïnwendig  zijne 
weeke  holligheden  en  beenmerg , tot  zeker 
getal  van  jaren , maar  in  oude  Koeijen  is 
het  verhard  , vooral  ook  in  oude  Ploeg  * 
Osfen,  wanneer  de  horenen  fomtijds  der- 
mate in  het  kruinbeen  vereeld  zijn , dat 
2ij  als  een  gebeente  zijn , en  alzoo  de  kuif 
ook  aan  de  horenen  inwortelt,  (zie  Fig. 
XX VII. ) Insgelijks  kan  het  in  jonge  Kal- 

veren in  het  midden  gefchciden  worden  „ 
even  als  de  bekkeneelen  van  alle  andere  Die- 
ren: dit  vertoont  zich  duidelijk  in  de  na- 
Kroon.  den  , hoofdnaden  ( Suturae  Coronales ) van 
<iaad.  meest  alle  horengertellen  , zoo  als  in  de 
caad?ren  Figuren  van  XI.  tot  XXVI.  te  zien  is, 
Horenpit,  De  eigenlijke  hoorenpit,  Fig.  XI.  'c9  dus 
uit  het  kruinbeen  a ontfpruitende,  wordt 
omkorst  en  omvangen  door  den  eigenlijken 
horen  e9  die  als  de  koker  der  pit,  dezelve 
omvat  en  befebermt : in  Fig  X.  ziet  men  de 
horenkoker  van  de  pit  Fig  XI.  c,  afgefchei- 
den  verbeeldt, en  in  Fig.  XI.  bij  d9  is  de  ho- 
ren als  half  affeheidende , van  de  pitafgebeeld. 
De  zelfitandige  Itoffen  van  den  horenkoker , 
verfchillen  aanmerkelijk  van  die  der  pk  ; even 
gelijk  de  nagcllteffen  van^  den  Menseh  en 
der  viervoetige  Dieren  van  het  gebeente;  ja 
in  de  vogelen,  verfchillen  de  nagelén  mede 
van  de  zelfitandige'  beenftoffen.  Het  is  aan 
geene  der  fchranderfte  ontleedkundigen  on- 
bekend, dat  de  nagelen,  als  de  uitein- 
{fcns  van  het  huidvlies  ( Epidermis ) zich 


van  HOLLAND.  269 

daar  mede  merkelijk  vereenigen,  zoo  dat  het 
men  door  weeking  dit  fijne  huidvliës,  teRUNDVE®‘ 
gelijk  met  de  nagels  er  aan  , kan  affcheiden , 1 Afd. 
welke  kunstgreep  de  beroemde  rüisch  bij  T^* 
uitnemendheid  bézat , zijnde  als  nog  in  de 
kabinetten,  zulke  hnndfchoentjes  en  Voetjes 
overbekend.  De  kunstgreep  is  gering,  maar 
eischt  geduld  en  handigheid;  er  is  niets  meer 
noódig,  dan  dat  men  een  handje  van  eefi 
kind  of  jong  ménsch , in  warm  Water,  a U 
lengs  tot  een  trap  van  zwelling  brengt,  tot 
dat  het  epidermis  kennelijk  van  dén  onderhuid 
begint  te  fcheiden,  of  eigenlijk  van  den  Ie* 
derachtige  huid,  als  wanneer  men  zachtjes  Kün&töm 
het  epidermis  of  huidvliës  affeheid  , en  als  eeh 
hand fc hoen  ömkeerd  tot  aan  de  nagels,  die,penen# 

'als  dezelve  ook  tot  éën  zekére  trap  van  week- 
heid zijn,  gemakkelijk  afpellen,  en  daar  na  in 
liquor  gezet,  eeh  alleraangenaamst  voorwerp 
bekomen,  vooral  als  de  beoefenaar  met  ge» 
duld  en  handigheid  zorgt  , dat  het  hand* 
fchoentje  of  vliezig  armtje,  Omgekeerd  ziiii- 
de,  in  het  vócht  hangende , inwendig  ook, 
doof  middel  van  een  fptiitjé,  met  hetzelve 
vocht  gevuld  wordt , nademaal  anders  hén 
Voorwerp  als  een  verward  vel  in  de  flescii 
hangt,  of  met  luchtbobbels,  een  onregel- 
matig figuur  maakt.  Het  is  ongelofelijk , 
taar  mijne  ondervinding  althans , hoe  vele 
bijzonderheden  men  ten  aanzien  van  het  dier- 
lijk gevoel  in  horenen , nagels , fnavels  en 
vogelbekken , door  middel  van  macerafie , 

Weeking  of  verrotting,  in  die  deelen,  kan 
ontdekken  ; dus  heb  ik  door  eene  macera - 

v 3 tie7 


27o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

tic , wceking  cn  toevallige  verrotting  van 
rundvee.  eenjge  jaren , in  den  harden  fnavel  van  een 
I.  Afd.  ouden  Papegaai  of  Ooscinclifchcn  Raaf,  ont- 
dekt , dat  aan  het  eind  der  bek  , aan  den  har- 
00  f * den  horenigen  huid , zekere  tepeltjes  en  tak- 
fpruirfcls  waren,  die  tot  het  gevoel  van  den 
bek  cn  den  finaak  gediend  hadden.  Het  is 
even  zoo  met  de  horenen  der  Kocijen  gele- 
gen, want  de  uiterlijken  horen  is  niet  an- 
ders dan  een  verhardend  uiteinde  van  den 
opperhuid  aan  den  kruin,  even  zoo  als  het 
de  gekliefde  klaauwen  zijn  aan  de  pooten 
der  gehoefde  Dieren , en  de  nagelen  aan  die 
der  gevingerde , en  hier  door  wordt  dan  ver- 
klaard de  reden,  waarom  de  Koeijen  zulk 
een  fijn  gevoel  in  de  uiterlijke  horentoppen 
hebben,  zoo  wel  als  wij  in  onze  nagelen; 
dit  noemen  de  Boeren  hor  en  jeuk;  ( zie  wij' 
ders  horendol ,)  dit  gevoel  der  uitwendige 
verfchilt  veel  van  dat  der  inwendige  horen, 
of  pit.  Voeg  hier  nu  bij,  dat,  hoe  ver- 
hard de  toppen  der  horenen,  de  uiteinden 
der  nagels  , en  de  fnavels  der  vogelen  zijn 
mogen,  het  gevoel  hier  het  teederfle  is, 
waar  door  wij,  ingevalle  wij  niet  vreesden 
uit  te  weiden,  aannemen  zouden  te  betoo- 
gen,  dat  het  uiteinde  van  het  fijn  gevoel  in 
die  deelen  ligt,  zoo  als  het  voorbeeld  van 
den  fnavei  der  Papegaai  zoo  even  heeft  aan- 
getoond; ja,  immers  kennen  wij  Menfchen 
zeer  wel  het  fijn  gevoel  der  nageltoppen, 
welk  gevoel  ook  bij  ons  als  dierlijk  moet  aan- 
gemerkt worden.  — In  de  allereerfte  uitbot- 
ting  en  uitpuiling  der  Kalverhorenen , is  de- 
ze 


van  HOLLAND. 


2T7\ 

Ze  opperhuid  zeer  kennelijk  week,  leenig  en  Hr* 
dermate  teeder,  dat,  zoo  dezelve  door  on- RUNDVEÊ’ 
befuisde  ilokflagen  of  ftooting  gekwetst  wor-  i.  Afd. 
den,  er  dadelijk  eené  bloeding  volgt  en  het  IV- 
Dier  pijn  veroorzaakt;  eeneKoe,  een  Stier  *°° 
of  Os  op  de  horens  te  haan,  maakt  dezelve 
dol , daar  een  ftokflag  msfehen  den  kol  geen 
nadeel  toebrengt : ook  kan  een  verfhndig 
Ontleeder  den  dunnen  huid  of  epldermus 
van  de  wortel  der  horenen  * aan  de  eerde 
niebotting , te  gelijk  met  de  horen  , door 
weeking  en  zachte  opkooking  afpellen,  ge- 
lijk dit  door  de  Munjlerfche  Boeren  ge- 
daan wordt.  Ingevalle  deze  uitbotdng  nu 
buitengewoon  verhard  is*  of  dat  er  anderen 
ons  onbekende  oorzaken  bijkomen , gebeurt 
het,  dac  de  horenen  niet  voortgroeijen , en 
het  Dier  tot  op  den  tijd  van  Vaars  en  Koe 
geene  horenen  ichijnc  te  hebben ; zulk  een 
Koe  is  bekend  onder  deii  naam  vaU  Begijn , 

(zie  Fig.  XiX.)  waarom  weet  ik  niet,  ten 
ware  dac  het  ontleend  is  van  de  kappen 
der  Begijnen  , wier  gedaante  oudtijds  vier- 
kant was  als  eene  Koe  zonder  horenen ; 
het  is  ondermsfehen  volgens  de  ondervin- 
ding zeker,  dat  de  wasdom  der  horenen  in 
de  Koeijen  zeer  veel  verfchilt , naar  mate 
den  aard  , de  natuur  en  eigenfehap  van  de 
* horenvochten  * in  zoo  verre,  dat  zelfs  de 
vlucht  of  uitzwaai  daar  van  afhangt;  als 
ook  van  den  aard  van  het  climaat  of  gewest 
waar  in  de  Koeijen  zijn  aangefökt  Het 
is  algemeen  genoeg  te  bewijzen  , dat  ve^ 

Jen  der  Groninger  Koeijen  de  klein  de  eri 
lijnde  horenen  hebben;  niet  te  min  hebben 

V 4 zij 


hei* 

RUNDVEE- 

I.  Afd. 
IV 

Hoofdft. 


NATUURLIJKE  HISTORIE 

zij  de  horenvlucht  iets  hooier.  De  ïïol- 
jteinfche  Osfen  overtreffen  allen  in  breeden 
zwaai,  doch  bijzonder  de  iJeehfche  Osfen 
(zie  Fig  XXV.)  doch’  hier  van  ffraks  na-1 
der*  Hier  dienen  wij  nog  iets  van  de  eer- 
de weekheid  te  zeggen.  Men  vindt  zeer 
vele  Koeijen,  wier  horenen  of  fcheef,  of 
tegennatuurlijk  gekromd  zijn , ( zie  Fig.  XVIï* 
en  XV11I.)  fomtijds  ook  vele  horenen  die 
Homp  zijn,  (zie  Fig.  XIX.  > deze  misvor- 
mingen worden  meestal,  zoo  niet  altoos* 
geboren  in  de  jongde  jaren  der  Kalven  en 
Koeijen,  in  dien  tijd,  als  de  pit  nog  niet 
verhard  is^  vooral  in  den  fpringtijd,  als  de 
Koeijen  tochtig  worden  , want  dan  ltoeijen  * 
fpelen  of  floten  zij  tegen  elkander  , en  ver- 
wringen de  horenen : dit  ziet  men  veeltijds 
in  den  zomer  of  in  den  fpringtijd,  als  zij  in 
de  wei  tegens  elkander  aanloopcn , ftooten 
en  (loeijen,  tot  dat  uit  die  ftoeijerij  ernstigen 
toorn  ontdaat:  dan  verwringen  zij  elkan- 
ders horenen , dat  er  fonftijds  het  bloed 
volgt.  Dit  bevestigt  virgilius  voortreffe- 
lijk, door  vondel  dus  vertaald: 

Ook  hitfte  dikwijls  door  aanminnige  bekooren , 

Bc  forfche  vrijers  aan , en  horen  tegens  horen , 

De  fchoone  Vaarze  gaat  te  weide  in  ’t  groene  woud , 
Terwijl  de  Stieren , reis  op  reis , vergramt  en  ftout 
Toeftootende , het  vleeseh  met  fcherpe  horenen  noopen. 
Zoo  dat  het  zwarte  bloed  de  huid  komt  afgedroopen. 


Die  dooten  der  horenen  valt  dus  meest 
voor  onder  de  Stieren  en  Osfen,  evenwel  is 

het 


van  HOLLAND. 


o **  ** 

*:  O 


het  de  jonge  Koeijen  en  Vaarzen  ook  zeer  HFT 
eigen , vooral  in  den  fpringtijd , als  wanneer  *-UNDVRF« 
dezelven  , althans  hier  te  Lande , ruim  zoo  I.  A?d.. 
dol  vechten  om  den  Stier,  als  de  Stieren  in 
andere  Gewesten  om  het  Vaars.  Dit  boo- 
ten en  verwringen  der  horenen,  heeft  aan  den 
Fabeldichter  ovidius  gelegenheid  gegeven  , om 
de  gefchiedenis  van  den  Horen  des  overvloeds 
te  befchrijven , daar  achelous  zich  in  een 
Stier  hervormende, door  hercules  den  eenen 
horen  wordt  afgewrongen,  even  zoo  als 
twee  kloeke  Stieren,  die  om  het  witte  Vaars 
onder  zijn  bedwang  te  hebben , horendol  te- 
gen elkander  booten  ; dit  horendol  verdient  Horendol, 
hier  opmerking.  Onze  Boeren  kennen  dit 
horendol : zij  noemen  het  hor  en  jeuk  , en  Horenjcuk 
maken  hier  uit  de  tegenwoordige  of  aan- 
baande tochtigheid  der  Koeijen  op  , en  het  is 
in  deze  drift , dat  de  meeste  Koehorenen  ver- 
wrongen worden ; de  verdere  zinfpeling  van 
den  horen  van  achelous  , komt  op  hetzelfde 
uit,  namelijk  het  verwringen,  immers  de 
naauwkeurige  vertaler  van  ovidius,  a.  va- 
lentijn,  drukt  het  eigenaartig  uit : zoo  zegt 
hij  , achelous  fprekende  in  voerende:  hij 
greep  mij  daarenboven  fchrihkelijk  en  ver- 
woed  hij  den  horen  , en  wreekte  , C dat  is 
wrong')  hem  van  mijne  kop : dien  namen 
de  Vlietmaagden  op,  en  vulden  hem  met 
ooft  en  welriekende  bloemen,  , en  heiligde 
hem.  (ovid.  Herfch . IX.  Boek')  In  het  ver- 
volg zal  dit  gebruik  van  Koehorenen  tot 
drinkvaten  en  geheiligde  horeaen  nader  voor- 
komen. Dit  aangehaalde  diend  hier  in  het 


V 5 


voor- 


MET 

HÜNDVEE 

I.  Afd 
IV. 

Hoof  elft* 


Stomp- 

horen. 

Knotho* 

ren. 


NATUURLIJKE  HISTORIÉ 

voorbij  gaan  , om  cenig  gefchiedkundig  licht 
tc  geven  over  het  afHootcn  der  horenen  door 
de  Stieren,  Osfcn  en  Kocijen,  en  de  ver- 
wringing cn  verlamming  die  daar  uit  ontflaat, 
want  dus  wordt  het  huid  cn  horenvlies  ge 
kwetst,  en  er  ontllaat  ontHeeking  aan  de 
kroon , of  de  geheele  pit  wordt  gekneusr , 
ja  ook  wel  geheel  afgeknakt*  Hier  uit  volgt 
ccne  misvorming,  die  dan  den  geheelen  leef- 
tijd der  Koe  blijft  duren  , zco  dat  zulk  een 
verflompte  of  geknotten  horen  geheel  ver- 
hard, cn  in  den  groei  toeneemt.  Zeik  eene 
Koe  draagt  dan  den  naam  van  ftompho- 
ren , ook  knothoren , als  zijnde  Homp  en 
afgeknot.  Als  de  jonge  Kalveren,  Pinken, 
Hokkelingen  of  Vaarzen  op  Hal  Haan  en  in 
de  fchotrepen  gezet  worden , zelfs  ook  jonge 
Koeijen , fchurken  £ij  veelal  aan  de  palen  cn 
fchotten  met  de  horenen,  gelijk  in  de  weiden 
aan  de  hekken,  zij  hebben  dan  horenieuk, 
en  wrijven  met  den  kruin  tegen  de  palen : 
hier  door  worden  ook  de  horenen  misvormd  , 
om  dat  zij  het  vlies  affehuren.  De  Koeijen 
zijn  over  het  algemeen  zeer  aandoénlijk  en 
gevoelig  op  den  kruin  en  aan  den  wortel  der 
horenen ; wanneer  een  boer  of  vetweider 
den  zei  ven  betasten  wil , of  een  touw  om  den 
kruin  Haan , of  ook  op  Hal  wil  Hreelen  om 
aan  bet  melken  te  gewennen,  Hreelt  hij  eerst 
den  kosfem  of  de  borst,  en  zoekt  dan  al  zagtjes 
aan  den  horen  te  komen : deze  krouwt  en  Hreelt 
hij , het  Dier  heeft  dit  graag , en  treft  men  dien 
luim,  dat  hij  dit  begeert,  zoo  is  het,  het  gedoog- 
zaamHe  Dier  der  wereld;  ondertusfehen  is 

dit 


\ 

van  HOLLAND,  afj 

dit  door  een  onbekenden  niet  zonder  gevaar 
te  ondernemen , want  door  dien  zijn  oog- RUNDV£B* 
punt  niet  opwaarts  ilrekt , en  de  voor-  i.  Afd. 
naamfte  kracht  in  het  horengeftel  legt,  zoo  lv- 
mistrouwt  het  Dier  altijd  een  onbekenden,  Hoof  * 
maar  daarentegen  is  het  in  dit  ftuk  zoo  ge- 
dwee voor  den  genen  , met  wien  het  dage- 
lijks verkeerd,  dat  een  klein  boeren  - zoontje 
er  mede  fpeelr.  Kolbe  verhaalt  in  zijne 
Befchrijving  van  de  Kaap  de  Goede  Hoop , 
dat  de  Üsfen  en  Koeijen,  ook  de  Buffels, 
dermaten  aan  het  huisgezin  der  Boeren  ge- 
woon zijn,  dat  zij  die  nimmer  deeren,  en  er 
gaarne  door  geftreeid  worden ; maar  daarente- 
gen zoo  norsch  en  ftuursch  een  vreemden  aan- 
vallen, dat  de  Boeren  de  Osfen  en  Buffels 
als  wachtdieren  tegen  dieven  en  onraad  des 
nachts  laten  loopen.  Deze  eigenfchap  is 
insgelijks  bij  onze  Koeijen  , want  men  zal 
de  werfhonden  van  den  Boer  door  de  Koei- 
jen ongemoeid  zien  loopen  en  horen  baffen, 
maar  komt  er  een  vreemde  hond  in  de  wei- 
de of  op  ftal , de  gantfche  kudde  is  in  rep  en 
roer : zoo  ook  wanneer  een  vreemde , vooral 
met  vreemde  kleeding,  in  het  veld  komt , aL 
wanneer  het  Dier  niet  bedaard,  voor  dat  er  de 
Boer  of  zijn  knecht , de  melkmeid  of  het 
zoontje, zelve  bijkomt:  zelfs  reiken  deze  for- 
fche  Dieren  al  blatende  of  murmerende  den 
muil  toe  aan  het  jongske,  om  aan  de  jeukeri- 
ge horenen  geklaauwd  te  worden.  Hier  van 
daan  is  bij  vergelijking  op  de  Landfpreu- 
ken  overgenomen,  een  kregel  kop , een  jeu* 
herig  hoofd , voor  iemand  die  kregel,  dac 


a/S  NATUURLIJKE  HISTORIE 


wet  is,  die  warhoofdig,  of  zoo  men  zegt,  nar - 

RUNDVEE.  js  . c]an  zegt  men  9 te  k0p  jtukt  hem  , 

I.  Afd.  hij  is  kregel , krevelig , en  dan  van  iemand 
IV.  die  zulk  een  kriewelkop  wat  tot  bedaren 
Iioofdft.  wjj  brengen , hij  zal  hem  den  kop  wel  kr aan- 
wen. In  de  aanmerkingen  die  ik  over  de 
horenziekten  der  Koeijen  denk  voor  te  dra' 
V gen , zal  veelligt  hier  wel  meer  op  kunnen 
volgen. 

Ernstiger  bedoelingen  leveren  de  Koehore- 
ncn  op  in  het  aanmerken  der  horenkrappen  , 
waar  door  men  den  ouderdom  der  Koeijen , 
Stieren  en  Osfen  erkend  , en  welke  onder- 
fcheidingen  bij  overneming,  ook  zinnebeel- 
dig door  onze  Landzaten  gemaakt  worden, 
als  men  van  een  oud  man  of  vrouw  zegt : 
hij  of  zij  heeft  al  wat  krappen  op  de  ho- 
rens. Onze  Dichters  beduiden  dit  door  een 
rimpelig  voorhoofd,  bij  voorbeeld: 

*t  Mooi  weeuwtje  heeft  heel  glad  heur  haartes  opge- 
(Ireeken , 

Doch  wordt  het  lmlfel  op  de  horenkrap  bekeken ; 

Legt  zij  den  hoofdnaald  af,  dan  is  dien  gladden  tooi  * 
Een  riniplig  voorhoofd  van  tien  jaar  op  eiken  plooi. 

Dit  in  het  voorbij  gaan.  Ter  zake ; hét 
rekenen  en  tellen  der  horenkrappen  is  de  al- 
lereerlte  oplettendheid  van  een  Boer  of  Veehan- 
delaar * als  hij  eene  Koe  of  een  Os  zal  koopen. 
Deze  krappen  zijn  in  de  een  - eh  tweejarige 
Koeijen  breed  en  kennelijk  op  het  bloot 
oog:  (Zie  Fig.  IV.  en  V.)  daar  na  krim- 
pen zij  van  jaar  tot  jaar  in  , zoo  nogtans, 

dat 


van  HOLLAND.  277 

dat  elke  ring  kennelijk  blijft:  echter  is  er  HET 
altoos  tusfchen  de  geledingen  dezer  ringen , RUNDVEE 
zekere  fchelferachtighcid , die  fomtijds  zoo-  1.  Afd. 
danig  verhard,  dat  zij  de  oppervlakten  der  iv. 
ringen  verduisteren , hetwelk  vooral  in  oude  Hoofdft* 
Koeijen  gefchiedt,  als  zij  boven  de  zes,  ze- 
.ven,  acht,  negen  of  tien  jaar  oud  zijn,  als 
wanneer  het  buiten  tel  raakt,  en  de  Boer 
er  ook  niet  veel  acht  meer  op  (laat,  ten  zij 
hij  fomtijds  de  krappen  wat  af  vijlt.  Deze 
ringen  nu  zijn  niet  altijd  cirkelrond,  maar 
hebben  een  loort  van  golving,  zoo  echter, 
dat  de  achterile  ring  of  horenkrap,  altijd 
evenredig  blijft  aan  de  voorfte  bij  verminde- 
ring van  oppervlakte.  (Zie  Fig.  XIV.  en 
vooral  XV,  XVI.  en  XVII.  en  XVIII.) 
daar  zij  tot  tien  toe  kenbaar  zijn  , ten  einde  nu 
dit  alles  voor  onkundigen  begrijpelijk  voor  t e 
dragen  , hebben  wij  wel  uit  meer  dan  vijfen- 
twintig foorten  van  Koehorenkruinen  , die  wij 
van  de  Leertouwers  en  Vleeschhouders  ge- 
kocht hebben,  de  voornaamfle , in  onze  Plaat 
verkleind  , afgeteckend , die  lïraks  zullen 
volgen  bij  de  nadere  verklaring  der  Plaat; 
vooraf  hebben  wij  nog  iets  te  melden  van  de 
verfehillende  gedaantens  der  horenen , eigen-  Horen* 
lijk  de  Horenvhicht . Deze  benaming  is  al-  vlucht, 
gemeen  onder  onze 'Landzacen  , gelijk  alles 
wat  zich  verheft  in  de  hoogte  en  in  de  lucht 
vliegt,  vlucht  genaamd  wordt,  zoo  is  het 
ook  met  het  horengellel  der  Koeijen  gele- 
gen, want  om  dat  de  horenen  op  den* kruin 
van  het  hoofd  liaan , en  het  Dier  natuurlijk 
zijn  kop  in  de  lucht  lleekt,  vooral  als  het 
locid  of  toornig  wordt ; of  wel  zich  verhe- 
ven 


tfET 

RUNDVEE. 

I.  Afd. 

IV. 

Hpofdft. 


278  NATUURLIJKE  HISTORIE 

ven  vertoont,  zoo  noemt  men  dan  het  ho- 
rengeltel  vlucht , alfchoon  het  Dier  daarom 
niet  vliegt,  in  den  zin  van  de  vlucht  der  vo  • 
gelen,  maar  even  zoo  als  men  bij  vergelij- 
king zegt  van  een  fierlijken  gevel  voor  een 
huis  dat  hoog  gebouwd  is : deze  gevel  vliegt , 
van  een  zeilend  fchip:  dat  [chip  heeft  een 
fchoone  vlucht ; en  misfehien  is  het  woord 
vlug , flux , een  fluxe  — vlugge  kaerel , 
eene  flukfche  maagd , een  fluks  dier  , hier 
wel  van  oorfpronkelijk.  Deze  Horen  vlucht 
noemden  de  Ouden  patuli , patulos  , dat 
is  iets  breeds  en  wijd  uitgefpreid  , vol- 
gens viRGJLius  Lib  IV.  Patuli  boves , qui 
corniia  late  diflinÏÏa  habent , dat  is ; 
Koeijen  of  Osfen  die  breede  uitweidende 
horenen  hebben . Dan  deze  bijzonderheden 
daarlatende,  zoo  is  het  zekerlijk  waar,  dat 
de  afleiding,  van  horenvlucht , met  opzicht 
tot  de  Koeijen,  dezelve  oorfprong  heeft, 
als  dat  van  alle  bijnamen,  op  zeker  foort 
van  verhevendheden , op  de  hoofden  der 
Dieren:  bij  voorbeeld  de  fpreckwijs  in  de 
H Schriftuur:  ik  heb  mijnen  horen  ver - 
hoogt»  de  hor  ene  fi  des  hogen  altaars  enz. 
Zelfs  maakten  de  Rederijkers  dit  betrekke* 
lijk  tot  de  hoeden  der  mannen  en  de  huiven 
per  vrouwen , of  eigenlijk  zeker  foort  van  dun- 
ne zijde  doeken,  die  in  den  flukfen  gang  van 
een  jeugdig  meisje , tegen  den  wind  opvloog  ; 
dceze  kleedij  noemden  zij  vliegers  , die  aan  het 
hoofd  vast  waren , en  zich  dus  als  een  dunne 
fluijer  in  den  wind  uitfpreiden,  zpo  ook  ze- 
kere famaren  of  lange  bouwen  of  lange  fle* 

peti- 


« 


van  HOLLAND.  *79 

pende  rokken  van2ijde,  die  zich  in  denflukfen  het 
- £ang  uicfpreiden,  zoo  als  nog  onze  Juffer- RUNDVEE* 
fchap  dragen.  Vader  cats,  die  regte  na-  1.  Afd. 
tuurlijke  Landaardkenner , fpreekt  dikwijls  IV* 
van  zulke  vliegers.  In  onze  dagen  gaan  de 
Dames  wederom  met  zulke  ouderwetfche 
dunne  zijde  vliegers  langs  ftraat  flepen.  Van 
de  mans  hoeden  , in  den  zin  van  horen • 
vlucht , vind  ik  in  een  oud  Kluchtfpel: 

Zijn  hoedje  ftaat  hem  klugtig, 

Haif  fcheef  en  fchuinsch  of  vluchtig  , 

Doch  ook  wat  ftuur  en  gram. 

Als  hoornen  van  een  Ram. 

Ik  wil  hier  ter  uirfpanning  op  den  zin 
horenvlucht  ook  nog  dit  bijvoegen : te  we- 
ten , dat  men  de  horenvlucht  der  Koeijea 
ook  kruinvlucht , kuif  vlucht , kroonvluchp  Kruiai 
noemt,  ook  flarre  - of  kolvlucht ; dit  woord  vlugn;* 
is  niet  zeer  gemeen  in  het  verband  met  de 
horenen  , maar  zoo  veel  te  meer  met  den 
kruin,  de  kroon  of  kuif  zélve:  door  kroon 
verfïaatmen  uitdrukkelijk  dat  gedeelte  van  het 
voorhoofdbeen  in  de  Koe,  ’t  welk  tusfehen  de 
horenen  is  , en  waar  uit  de  horenen  fpruiten , 

( zie  Fig.  XIÏL  tot  XVIÏI. ) de  Kruinvlucht 
is  in  vele  Koeijen  dikharig  en  gekruld , en  moet 
wel  onderfcheiden 1 worden  van  de  fïar  of 
haarkrul  op  het  voorhoofd:  wanneer  nu  dit 
gedeelte  van  den  kruin  met  dik  haar  bedekt  Krooa. 
wordt,  en  ;wel  met  grof  of  gekruld  haar , dan  vlucht, 
zegt  men  wel  kuif ? haarkutf , kroon  kuif 
of  vlucht , en  zoo  ook  naar  de  horenvlucht 

hoé 


*8o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het  boven  de  kol  of  ftarre:  kolvlucht , flarr 
nuNDVhE,  vlucht  j zoo  dat  het  alles  hierop  ukkomt, 
I.  Afd.  dat  de  kuif , kroon  of  kruin  der  Kocijen  , 
iv.  zich  met  de  horenen  vereen igd  , ’t  welk 
Hootdft,  men  jn  ^ ]^oejjen  y lucht  , de  horen - 
Kolvlucht.  vlucht  noemt. 

Dan,  dewijl  nu  deze  vlucht  vooral  be- 
flaat  uit  de  weder a ij dfche  uitbreiding  der  hö- 
renen,  die  als  ’c  ware  als  twee  vleugelge- 
wichten  ukwaarts  op  het  hoofd  zwaaijen, 
even  als  de  takken  wederzijds  op  eenen 
Gfwaai  ofboom  , zoo  noemt  men  deze  vlucht  ook 
gewei.  wel  gewaai  of  gewei , vooral  in  de  Herten 
en  Rammen,  waar  van  men  zegt:  zij  hebben 
een  fierlijk  gewei  op  het  hoofd;  dit  gewei 
meet  men  onderfcheiden  van  het  ontwijen 
der  ingewanden,  op  de  jagt  van  Herten  of 
Hazen,  die  men  dadelijk  de  darmen  uitperst, 
dat  men  gewei  noemt;  ook  van  gewei,  dat 
is  het  fpoor  der  Jagtdieren,  of  daar  zij  wei- 
den enz.;  het  gewei  , hier  bedoelt,  is  de 
zoo  evengenoemde  horen  vlucht.  Linnaeos 
heeft  er  naar  zijne  gewone  fpitsvindigheid 
eene  niet  onaardige  zet  op,  als  hij  het  ho-- 
réngellei  der  Koeken  onderfeheidt  door  Cor~ 
yita  Lunata  aanhor  enen).  Hij  had , 

SemUunata  kunnen  zetten,  dan  was  het 
volmaakt,  want  juist  heeft  de  horenvlucht 
der  Koeijen  de  gedaante  van  eene  halven 
tfiaan.  Bij  de  Dichters.,  die  eene  maan- 
horenige  Koe  F acca  Lunata  noemden  , 
was  ook  van  puds  alreeds  deze  vergelij- 
king bekend  , door  de  wasfende  en  af- 
gaande maan  als  gehorend  af  te  beelden, 
zoo  dat  zc  „ van  de  rijzende  of  wasfendq 


van  HOLLAND.  281 


maan  (prekende,  zeiden,  dat  zij  hare  hore-  het 
nen  gevuld  had.  rundvee. 

^ I.  Afd. 

De  zilv’re  Maan  had  na&iUv  haar  horenen  gevuld,  IV. 

Of  Herder  Damon  treed  van  liefde  en  ongeduld,  Hoofdft, 

In  ’t  fchaauw  dier  ftralen , in  het  fchemerigcn  woud. 

Daar  hij  zijn  rainneklagt  voor  Philis  ftulp  ontvouwd. 

En  van  de  dalende  of  donkere  mane,  dat 
zij  hare  horenen  geledigd  had , waar  bij  nog 
komt,  dat  de  Ouden  van  de  holle  horenen 
der  Koeijen  zich  lampen  maakten  , die  zij 
met  olie  ter  verlichting  vulden.  De  gewij- 
de Koningen  wierden  ook  met  olie  uit  eenen 
hollen  Koehoren  gezalft  , zoo  als  overvloe- 
, dig  in  de  heilige  bladeren  bekend  is , doch 
tfraks  hier  van  nader,  als  wij  tot  (lot  iets 
over  het  gebruik  der  Koeborenen  zullen 
voordragen.  Hier  komen  alle  de  opgemel- 
de aanmerkingen  neder  op  de  hal vemaans wij- 
ze horenvlucht  der  Runderen  , want  gelijk 
de  natuur  in  alle  hoofdfieraden  der  Dieren 
hare  fpelingen  heeft , of  het  geen  wij  na  ge  • 
noeg  hebben  bewezen,  dat  de  Dieren,  rra 
de  klimaten , waar  in  zij  woonen , veranderen 
van  ras  en  uitwendige  gehalte , ’t  geen  be- 
toogt is,  ten  aanzien  van  de  kleur  en  het  ras , 
alzoo  verfchilt  ook  de  horenvlucht  inde  Koei- 
‘jen  merkelijk,  en  vooral  ook  in  de  Sexe: 
waarom  dit  onderfcheid  door  linnaeüs  in 
vijf  foorten  van  Koeijen  of  Runderen  gemaakt 
is,  te  weten:  onze 

1.  Europifche  ; Cornibus  teretibus  , ex~ 

Srorfum  curvatis , palearibus  laxis , dac 

X is: 


28a  NATUURLTJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE 

I.  Afd. 
IV. 

Hoofdft. 


is : langwerpige  zijlings  uitgebreide  ge- 
' kromde  horenen , met  een  weeke  hosfem  of 
halskwabbe . 

2.  Cornibus  in  fe  flexis , juba  longisfima , 
dat  is : inwendig  ingekromde  horenen , met 
een  langen  baart ; Bonafus . ( Zie  onze 
wilde  Stier  op  Plaat  I.) 

3.  Cornibus  divaricatis  ,jub'a  longisfima , 
dorfo  gibbofo , dat  is : verwijderde  horenen  5 

/<2/?g£  baart  1 dertig  gebuid ; Bifon . 

4.  Cornibus  teretibus  extrorfum  curva* 
tis  , vellere  propendente , cauda  undique 
jubata;  grunniens , dat  is:  gedraaide  Ho - 
renen,  uitwendig  gekromd , vlokken  han- 
gende, de  ftaart  gehaard,  knorrend  van 
geluid . 

5.  Cornibus  refupinatis  int or tis , anti  eet 

planis , dat  is:  zfe  horenen  zijlings  ingebo • 
ge/2,  kruin;  Bubulus . (Zie  Plaat: 

V,  Fig.  XX.) 


Op  deze  wijze  heeft  de  Heer  linnaeus  de 
Runderen  of  Koeijen  in  vijf  bijgeflachtaanen 
gerangfehikt ; er  zou  evenwel  al  vrij  wat  te 
zeggen  en  te  vragen  zijn,  of  alle  deze  ge- 
flachtaartige  teeltenen , wel  zonden  beant- 
woorden aan  het  algemeen  hoofdkarakter, 
’t  welk  den  Wijsgeer  opgeeft , te  weten : 
Aö//é  horenen , vooruit ft ekende , halvemaans - 
wijze,  glad;  Cornua  concava , antror- 
fum  vetpa , Lunata  ; ik  voor  mij  vinde 
in  alle  deze  vijf  foorten  of  gelhchtaarten 
volftrekt  het  algemeen  kenmerk  niet  van  hal  * 
vemaansge  wijze , {Lunata ) , dat  hij  voor 

hec 


van  HOLLAND*  283 

het  klasficaal  karakter  opgeeft , doch  hier  in  met 
het  bijflachtige  tegenfpreekt,  want  de  Bona-  RUNDVÊK« 
fus  hebben  de  horenen  in  waards  gebogen,  1.  Afi. 
de  Buffels  inwendig  naar  buiten  gekruld,  tv. 
en  voHlrekt  geen  kuif  of  vlucht,  (zie  Plaat 
V,  Fig.  XXII. ) maar  daar  tegen  vereenigt 
enz.;  doch  aan  dergelijke  mistellingen  is 
de  groöte  linnaeus  in  zeer  vele  onderdeden 
der  gdlachtkenmerken  onderhevig  , en  met 
hem  oök  meest  allen , die  de  natuur  tot  een 
al  te  eng  (ijsthema  willen  brengen.  Ons 
oogmerk  is  niet  om  hier  verder  in  te  tre- 
den , nog  dien  grooten  Natuurkenner  oneer- 
biedig te  beoordeelen.  Bij  onze  Holland - 
fche  Koeijen  blijvende,  is  het  zeker,  en  on- 
ze Plaat  V.  bewijst  het  * dat  genoegzaam 
alle  de  horen  onderscheidingen  van  linnaeus  * 
op  bijzondere*  geflachtfoorten  der  Run- 
deren toegepast,  meest  alle  als  bij  fpeling 
der  natuur  in  onze  Koeijen  voorkomen* 

Men  vindt  dus  over  het  algemeen  volkomen 
halvemaansgewijze  horenvluchten  in  de  Hol - 
tandfche  ^ Friefche  en  Groninger  Koeijen  * 
doch  allen  niet  te  min  verfchillende  ; er  zijn 
er  die  vlug  en  volmaakt  halvemaansch  zijn, 

(zie  Fig.  VIL)  dit  is  meest  in  de  Holland - 
fche  of  Friefche , in  den  eenen  minder  groot 
dan  in  den  anderen , naar  den  ouderdom , de 
onverbasterde  Hollandfèhe  houdt  men  door- 
gaans voor  de  fijnfte  horenen,  (zie  Fig.  IIL 
IV.  enz.)  er  zijn  er  onder  de  Friefche  eri 
Groninger  velen  , die  de  top  der  horeri 
eenigzins  meer  ingekromd  hebben  , ( zie 
Fig.  XIV.  ) dan  dit  is  ook  wisfelvallig  in  de 

X HoU 


$84  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HRT  Hóllandfche  Koeijen:  men  noemt  zulk  faort 
aundvek.  van  horenen,  die  aan  de  wortel  digt  tegens 
h Afd.  een  groeijen,  horenhoef , om  dat  zij,  even 
1V-  als  de  hoefijzers  van  een  paard*  tegens  el- 
Hoofdft*  j^ancjer  jn  krommen.  Maar  het  verdient  op- 
merking , dat  de  meeste  Koeijen  die  van  den 
kant  van  Gverijsfel , Drenthe , en  vooral 
uit  het  Kleeffche  , Holfleinfche  en  daar  aan 
grenzende  Streken  komen , doorgaans  de  ho- 
renen langer  uitweidende,  dunner  en  pun- 
tiger , als  het  ware  zijlings  iikzwaaijendc 
hebben,  (zie  Fig.  XV  en  XX.)  dit  noemt 
men  osfenvlucht  ; en  zekerlijk  zeer  eigenaar- 
tig,  nademaal  de  horenen  der  Osfen  meest 
altoos  veel  fijnder , gladder  en  ruimer  vlucht 
hebben , dan  die  der  Koeijen  , het  geen  men 
aan  het  lubben  toe fch rijft , vermits  alle  Die- 
ren, en  vooral  de  ontmande  Osfen,  veel  ker- 
ker en  zwaarder  uitdijen,  zoo  dat  men  de« 
zelve  van  verre  aan  de  horenen  onder- 
fcheid.  Het  is  daar  en  tegen  aanmerkelijk 
dat  de  Stieren,  althans  de  Hóllandfche , zoo 
lang  zij  niet  gelubt  zijn  of  Bulos  worden , 
de  horenen  komper  en  korter  hebben,  i Zie 
Holland-  Fig.  XXVIII.)  Ook  is  het  opmerkens- 
/t^nKoc' vvaardig,  dat  meest  alle  onze  Stieren  de  ho- 
renen kleiner  en  (lomp  hebben,  en  daar  en 
boven  kantig  en  niet  rond,  (zie  dezelve  Fi- 
guur) er  zijn  boven  dat  horenen  die  volmaakt 
wederzijds  fpits  en  regtflandig  zijlings  op  den 
kruin  kaan,  zoo  als  ik  een  originele  teke- 
ning van  van  BERCHRM  daar  van  heb , waar 
van  de  horenen  in  Fig.  XXI.  zijn  afge- 
beeld.  Wijders  zijn  er  Koeijen,  vooral  in 

mu 


van  HOLLAND.  285 

Holland  al  vrij  gemeen,  die  de  horenen  regt  HET 
voor  uit  regens  elkander  ingekromd  heb-  *UNDVER* 
ben;  (zie  Fig  XVI.)  deze  noemt  men  ook  I-  Afd.  * 
duikhorenen  , dezelve  zijn  ook  ttompach-  HoI^ft; 
tig , en  worden  voor  goed  ras  gehou- 
den : deze  kromming  is  na  genoeg  gelijk  Duikho- 
aan  de  kromming  van  die  van  den  Buf-rcnen* 
fel,  (zie  Fig.  XXII.)  doch  met  dit  ver* 
fchil,  dat  in  den  Buffel  de  wortel  der  ho- 
renen tegen  een  loopt,  en  in  het  midden 
eene  groef  over  laat,  daar  in  het  bedoelde 
foorc  altoos  de  kroon  of  kuif  vrij  blijft.  Nog 
zijn  er , doch  volftrekt  ongemeen  in  ons 
Land  , die  de  horenen  geheel  geribt  en  in- 
gedraaid hebben  als  Iiamshorenen , (zie  Fig. 

XXII I.)  doch  ik  twijfel  of  dit  niet  wel  eene 
miswasfing  is,  ten  minste  eene  ganfche  ver- 
bastering. Eindelijk  zijn  er  in  het  horenge- 
fbel  der  Koeijen,  gelijk  als  in  alle  gehorend 
Vee , en  ook  in  de  hoofd fchedels  der  Menfchen 
en  Dieren , ontellijke  misvormingen , die  of 
uit  ziekte , of  misgewas  der  hoofdbeenderen 
geboren  worden  , en  de  geheele  leeftijd  van 
het  Dier  blijven  verharden,  zoo  vindt  men 
horengeffellen  op  de  hoofden  der  Koeijen, 
tegenlTrijdig  regens  elkander;  dit  noemen  de 
Boeren  verwrongen  horen , verlamden  ho - Verwrcn- 
ren , fcheven  horen , enz.  De  voornaamite  sen  horen* 
bekende  zijn  dezulken , die  in  de  jeugd  der 
Koeijen,  zoo  als  boven  gezegd  is,  door 
hoeijen  en  toorn , tegen  elkander  verwron- 
gen worden ; zoo  wordt  menigmaal  den  eenen 
horen  kromom  bovenwaards  gebogen,  daar 
de  andere  in  zijn  natuurlijken  hand  blijft, 

X 3 bij 


/ 


a 86  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  bij  voorbeeld,  in  Fig.  XVii.  daar  zier  men 
rundvee*  ^en  horen  a natuuriijk,  doch  de  horen  b 
I.  Afd.  opwaards  inwendig  ingekruld  In  Fig.  XVIII. 
Boofdft  daarentegen  Z]Ct  men  cien  eenen  horen  a op- 
waards,  en  de  horen  b neder  waards  gebo- 
gen ; zoo  zijn  er  ook  waar  aan  de  toppen 
geheel  afgeknot  zijn  , en  dikwerf  tot  aan  het 
kroonbeen  toe,  deze  noemt  men  flomphort' 
nen ; deze  foorten  zijn  al  vrij  algemeen, 
want  men  komt  zelden  op  een  kpeftal,  of  men 
vindt  er  Koeijen  met  zulke  ftompe  horenen  ; 
doch  den  boer  Hoort  zich  daar  weinig  aan, 
en  houdt  al  vrij  algemeen  dit  llag  van  vee, 
voor  cje  beste  melkgevers  en  levendigfte  van 
aard , nademaal  deze  flomphorenen  getuigen 
dragen  van  hun  ftrijdbaren  en  Houten  aard, 
en  gevolgelijk  moedig  en  gezond  geflel,  in- 
derdaad zijn  ook  dit  foort  van  Koeijen  de 
kregelfie  om  te  melken,  doch  daarentegen 
ook  de  meest  gevleesde  en  gezondlle  ; niet* 
tegengaande  dit  alles , zijn  het  gebreken , en 
niet  zelden  zijn  dit  foort  van  horenen  aan 
een  zeker  foort  van  vuile  ettering  of  eeltig- 
heid  onderworpen  ; doch  hier  van  nader 
bij  de  ziekten  en  gebreken  der  Koeijen. 
Het  geen  bier  nn  ter  onderzoek  voorkomt, 
is  de  onderfcheiding , die  de  horenen  in  bei- 
de dc  Sexen  vrij  kennelijk  onder  fc  heiden. 
Men  merkt  over  het  geheel  aan  , dat  de 
horenvlucht  der  Koeijen  rondachtiger  uit- 
loopt , en  fijnder  van  oppervlakte  is  dan  die 
der  Stieren  , ook  na  gerade  luchtiger  van 
Stieren-  vlucht.  De  Stieren  hebben  de  horenpunten 
vlucht.  fpiefer  en  korter  , eenigzins  naar  het  kantige 

hel- 


van  HOLLAND.  087 

hellende,  ( zie  Fig.  XXVIII.)  dat  is,  zij  HRT 
zijn  zelden  zoo  rond  en  glad  als  die  der  RUNDVI*‘ 
Koeijen : althans  in  onze  Holiandfche  Stie-  1.  Afd. 
ren  ziet  men  doorgaans  de  horenen  korter  Iv- 
err  fchielijker  toeloopen  tot  het  horenpunt.  Hoofdft* 
De  Ouden  hebben  dit  voorlang  als  het  ken- 
merk van  een  jonge  en  welgemaakte  Stier 
erkent:  immers  ovïdius,  befchrijvende  de 
fchoonheid  van  den  witten  Stier,  waar  injupi- 
ter  zich  hervormd  had,  zegt  onder  anderen: 
de  horenen  wel  kort , maar  fchooner , ah 
of  ze  gedraaid  waren  , en  fchooner  van 
glans  als  fijn  gefteente . Dit  is  nog  bij  de 
Holiandfche  Koekenners  eene  voorname  op- 
lettendheid, als  zij  zeggen:  hij  is  fijn  van 
horenen.  De  vermaarde  Beesten  fchilder 
paulus  potter,  welke  met  veel  oplettend- 
heid het  fchoone  in  Osfen,  Koeijen  en  Stie- 
ren, in  het  Veerijk  JVarmond , gadefloeg, 
heeft  zich  beroemd  gemaakt,  buiten  andere 
tafereelen , inzonderheid  door  het  fchilderen 
van  eenen  jongen  rooden  Stier,  bekend  onder 
öemaam  van  den  Rooden  Stier  van  potter, 
gelijk  dit  blijkt  in  Fig.  XXVIIL  waar  wij 
een  origineel  Stierenhoofd  van  twee  jaar,  na 
p.  potter  afgebeeld  hebben. — Dat  nu  de  Stie- 
renhorenen kleiner  vallen  , dit  is  waarfchij- 
nelijk  daarom,  om  dat  men  zelden  ouder 
• Stieren  dan  van  twee  tot  drie  of  vier  jaren 
bewaard.  In  het  voorbij  gaan  moet  ik  doen 
opmerken,  dat  ik  het  in  de  Ouden  voor 
een  misflag  houde,  dat  men  de  Stieren  te 
jong  laat  fpringen;  de  voornaamfte  der  Ou- 
den willen  eenen  Stier  ten  minsten  vier  jaar 
X 4 oud 


288  NATUURLIJKE  HISTORIE 

"ET  oud  hebben,  om  dat  hij  dan  meer  in  de 
kracht  van  voortteling  is.  In  tweejarige 
I.  Afd.  Stieren  hebben  de  horenen  hun  volkomen 

IV*  uitwas  niet,  dit  blijkt  daar  uit,  dat  zoo 

001  # wanneer  de  Stieren  gelubt  en  tot  Bul -osfen 
als  herfchapen  worden,  dat  als  dan  de  ho- 
renen geweldig  uitwasfen,  zoo  als  van  de 
Osfen  is  opgemerkt;  dus  is  het  eene  alge- 
meen erkende  waarheid , dat  de  Osfenhore- 
nen  eerst  in  een  bovenmatigen  zwaai  uitwas- 
fen, als  zij  gelubt  zijn.  De  kleenlte  af- 
panden der  Koehoreren  kan  men  op  2 voet 
Rhijnlands  Pellen : de  grootfte  op  2 en  een 
halt  voet,  maar  bij  de  Osfen  zijn  die  tot  drie 
a vier  voet , en  daar  over.  Men  vindt  Deen- 
Jche  Osfen,  wier  horenen  vier  voet  en  meer 
vlucht  hebben,  waar  van  de  horenen,  die  de 
Leertouwers  voor  hunne  deuren  hebben  ge- 
plaatst, ten  bewijze  ftrekken : ik  heb  er  gezien 
die  ruim  een  vooruitftekend  kloek  mans  vaam 
befloegen ; wijders  13  de  zwaai  der  Osfenho* 
renen  altoos  ten  kennelijkfte  met  den  top 
buitenwaards,  zoo  als  bij  Fig.  XX.  en  XXV. 
is  'afgeheeld,  en  bij  Fig.  XXVII.  dezelve 
zwaai  zich  op  zijde  vertoond.  In  de  ha* 
liaanfche  Osfen  evenwel  zijn  de  horenen 
meer  ingekromd,  gelijk  dit  ook  in  de  Fran + 
fche  en  Zwitferfche  wordt , waargenomen , 
hetwelk  veroorzaakt  fchijnt  te  worden  door 
dat  de  Osfen  , en  dikwijls  ook  de  Koei- 
jen , daar  van  jongs  aan  gewend  worden  , 
en  federt  eeuwen  lang  gewend  zijn  , om 
door  de  horenen  den  ploeg  te  trekken , waar 
door  dan  van  jongs  af,  het  kruinbeen  en 


van  HOLLAND.  289 


de  horenwortel  vergroeid  naar  den  arbeid , 
en  vooral  de  horentoppen  gewrongen  wor 
den  naar  het  jukijzer,  ’t  welk  hen  dwingt, 
dit  is  ontwijfelbaar  de  oorzaak,  en  kan  eeni- 
germaten  worden  óvergebragt  op  de  befpie- 
gelingen,  die  de  Wijsgeren  maken,  en  bij- 
zonder  op  die,  welke  de  buffon  gemaakt  heeft , 
namelijk  , dat.  zeer  vele  last  - en  werkdieren , 
beendergeftellen  aannemen  , naar  den  ar- 
beid , die  de  menfchen  hun  opleggen  , en 
dus  afwijken  van  hun  natuurlijk  geftel:  bij 
Voorbeeld , de  bulten  der  Kamelen , de  holle 
rugg-en  der  Paarden  , Qzaalrug ,)  de  ftevige 
ruggen  der  Ezelen  enz.  dit  verdiend  zijne 
aanmerking , en  fchoon  wij  voor  ons  wel 
geloven,  dat  door  deze  bijvallende  oom* 
ken,  zulke  Dieren  eenigermaten  die  veran- 
dering van  geftel  kunnen  onderworpen  zijn , 
zoo  als  wij  dit  alrede  aangeroerd  hebben, 
zoo  belet  dit  geenzins  de  waarheid  van  onze 
en  de  meeste  gevoelens  van  nederige  Natuur- 
kenners , re  weten  , dat  de  Schepper  ook 
deze  Dieren  gefchapen  heeft  om  door  zooda- 
nige verzetting  van  haar  geftel,  den  mensch  te 
kunnen  behulpzaam  zijn  , zonder  dat  zij  ech- 
ter haar  natuuraard  verliezen.  Het  is  dus 
voornamelijk  , dat  ik  hier  uit  afleide  de  re- 
den , waarom  de  Hdllandfchc  , de  HoljJein - 
fbhe , vooral  de  Deenfche  Osfen,  de  fterlijk- 
fte  en  natuurlijkfte  horenvluchten  hebben , om 
dat  zij  minder  tot  den  arbeid,  maar  meerder 
tot  verworden  geweid  worden:  daarenboven 
geldt  hier  mijne  aanmerking,  in  het  eerfte 
X 5 Hoofd- 


HPt 

RUNDVEE* 

I.  Afd. 
IV. 

Hoofdft. 


590  NATUURLIJKE  HISTORIE 


Boofdftuk  medegedeeld , over  de  emigratie  der 
rundvee*  koeijen  ^ te  weten dat  dezelve  lborten  die 
I.  Afd.  in  de  Duitfche  wildernis fen  natuurlijk  ge- 
IV  vonden  worden,  eu  naderhand  getemd  en 
00  ‘ ' met  nieuwere  ingevoerde  vermengd  zijnde 
Na  iere  geworden , ais  nog  de  meest  natuurlijke 
«plosfing,  fehoonheid  en  gehalte  behouden,  althans 
het  fpoor  daar  van. 

Hier  afhappende,  is  er  evenwel  nog  aan 
te  merken , dat  onze  Boeren  zei  ven , in  zeker 
foorc  van  Koeijen,  de  Osfenvlucht  onder- 
kennen. De  Bremer  en  vele  Gelderfche  en 
Overijsfelfche  hebben  een  bijzonder  foort 
van  Osfenvlucht.  ( Zie  Fig.  XX. ) Dit  ver- 
fchil  merken  de  Schilders  en  Konstkenners 
op  in  den  vermaarden  Landfchap  - en  Koeijen- 
fchilder  n.  van  berchem,  die  altoos  zulk 
foort  van  horenen  tekende,  nademaal  hij  het 
meest  Overijsfelfche , Kleeffche  en  'Duit* 
fche  Landfchappen  fchilderde,  terwijl  daar- 
entegen P.  POTTER  en  A.  VAN  DE  VELDE, 
altijd  kleiner  en  fijner  horenvluchten  maalde , 
om  dat  zij  altijd  Holland  fche  Landfchappen 
fchiiderden;  dit  deed  ook  klomp  en  andere 
JSloordhollandfche  Schilders.  Later  Schilders 
zijn  er  weinig , die  op  de  Natuur  gelet  hebben , 
maar  meest  de  oude  modellen  volgden,  zoo 
dat  als  een  kenner  alle  Taferelen  van  meest 
onze  hedendaagflhe  Beestenfchilders  nagaat, 
men  fchier  in  elk  Tafereel  de  modellen  van 
opgemelden  juist  gevolgd  zal  vinden. 

Men  brenge  wijders  dit  alles  flechts  op- 
pervlakkig over  op  de  horenen  der  Koeijen 

en 


van  HOLLAND.  291 

en  op  het  Vee  in  het  algemeen , dan  zal  men  H,ST 
200  wel  een  aanmerkelijk  verfchil  vinden RUNDVEE* 
in  de  horenen  als  in  de  geftalte  des  lig-  1.  Afd. 
chaams  , en  de  eigenfchap  van  het  haar,  ulv' 

’c  weïk  wij  bewezen  liebbqn.  oof  * 

Met  opzigc  tot  de  verlchillende  kleuren 
en  het  bont  der  Koeijen  is  ook  reeds  breeds 
voeriger  gefproken;  wijders  herinnere  men 
zich  het  gevoelen  van  Profesfor  zimmerman,, 
hier  voren  bladz,  201.  vermeld.  Dezen  Wijs- 
geer is  van  gevoelen,  dat  het  verfchil  van 
het  horengetfcl  in  de  Koeijen  Gsfen  en 
Buffels,  ten  aanzien  van  de  kleinte,  grootte 
of  uitwas  , afhangt  van  het  klimaat  en  het 
voedzel.  Ik  aarzel  geenszins  om  dit  denk- 
beeld te  omhelzen , zelfs  met  betrekking 
tot  onze  Nederlanden  en  Holland Ier- 
land hebben  de  Reisbefchrijvers  opgemerktr, 
dat  de  Koeijen,  die  aan  de  klippen  van  den 
zeekant  worden  aangefokt , bijna  geene  ho- 
renen hebben.  Hippocrates  gewaagt-  van 
Koeijen  zonder  horenen,  die  bij  do -Scythen 
en  in  de  moerasfen  der  Meótiers  Nor  na  des 
gevonden  wier  den  k[  Europa:  circa  pain-, 
dem  Meotidum  Nomados  vocatos  Boves , 
ejje  fine  Cornibus . Met  opzigt  tot  de  ge- 
melde Ierfche  Koeijen  is  het  gevoelen  ge- 
meen , dat  de  oorzaak  ligt  in  het  voed- 
zel en  de  plaats  , namelijk  het  voedzel 
van  Zeewier  en  Zeegras , ’t  welk  op  de 
klippen  groeit , en  de  Ieren  daarenbo-? 
ven  de  Koeijen  ook  met  zeker  foort  van 
koeken  van  visgrom  , vis  en  graten  voe- 
den, daar  die  Ierfche  klipbewoners  anders 
i...  niet 


&9*  NATUURLIJKE  HISTORIE 

mr  niet  tot  voedzel  hebben,  en  waar  van  ver- 
rundvee.  1y,oecje|jjjc  ^je  0lieachtige  Herke  fmaak  dep 
I.  Afd.  lerjche  Boter  oncHaat,  het  geen  onze  Bo- 
Hoo^fdfi  tcr^°Pers  °ók  zeer  wel  weten.  Maar,  om 
a * bij  de  ongehorende  Koeijen  te  blijven,  wat 
zal  men  zeggen  van  de  kunst  om  Koeijen 
ongehorend  te  maken?  Dat  fommige  Koei- 
jen op  de  grenzen  van  Groningen,  digt  aan 
het  Munfïerfche  , kleine  horenen  hebben, 
is  bekend;  maar  het  is  verwonderenswaar- 
dig, dat  men  in  Munfierland  eene  menigte 
Koeijen  zonder  horenen  vindt,  en  verre  de 
meeste  niet  dan  Hompen  hebben;  dit  lijdt 
zeker  onderzoek,  hoe  dit  toekome  in  een 
Gewest,  dat  tusfchen  anderen  in  ligt,  daar 
zoo  vele  wel  uitgewasfen  horenen  op  den 
kop  der  Koeijen  Haan , en  welks  climaat  geen 
graad  , of  Hechts  een  weinig  met  dat  van 
Vriesland  en  Groningen  verfchilc:  ik  weet 
er  geene  reden  van  te  geven , dan  alleen  het 
vermoeden,  dat  dit  door  kunst  gefchiedt;* 
dewijl  ik  van  nabij  onderrigt  ben,  dat  men 
in  die  flreken  bijzonder  ervaren  is,  om  door 
een  zekére  pap  van  Roggemeel  of  iets  der- 
gelijks, zelfs  oude  horenen  aan  den  kruin 
en  de  verharde  horenkrappen  zoodanig  week 
te  maken , dat  zij  die  geheel  kunnen  afpel- 
len, of,  geweekt  zijnde,  met  een  mesje  af- 
fchellen,  zoo  dat  de  horen  geheel  glad  en 
jong  fchijnt,  en  zoo  ook  den  top  der  hoW 
renen  in  jonger  Vee  afdoppen;  dit  zoo  zijn- 
de , is  het  niet  on  waar  fc  hij  n lijk , dat  de 
Munfïerfche  Boeren  het  kunstje  bezitten, 
om  de  Kgehorenen  in  den  wisfeltijd  der  eer- 


Van  HOLLAND#  295 


fte  krap  den  verderen  wasdom  te  beletten,  I!ET 
door  het  afdoppen  of  afpellen  der  uitbotting,  RUNDVEt' 
en  die  vervolgens  te  verharden  voor  verdere  1.  Afd. 
uitbotting,  waar  door  dan  de  Koeijen  niets  1V- 
dan  een  lïompje  van  den  wortel  behouden,  Ho°  * 
(zie  Fig.  XIX.)  en  dienvolgens  den  naam 
van  Begijn  bekomen,  zoo  als  gemeld  is. 

Deze  kunst  fchijnt  zelfs  van  oude  afkomst, 
altans  ik  vinde  . bij  aristoteles  gemeld  v 
dat  de  horenen  der  Koeijen,  heet  gemaakt 
zijnde,  gemakkelijk  kunnen  gekromd  wor- 
den, en  in  de  jonge  Koeijen  geweekt  in 
wasch,  naar  willekeur  kunnen  gebogen 
worden.  Plinius  fpreekt  hier  van  uitdruk* 
kelijker  dus : Bovum  attritis  ungulis , 

Cornua  ufigendo  aruina  medentur  agrU 
colae : adeo  fequax  ncltura  efi , ut  in  ip/ius 
yiventis  Corporibus  ferventi  cera  fleètan - 
tur , atque  incifa  nafcentium  in  diverfas 
part  es  torqueantur , ut  fingulis  Capitibm 
quaterne  fiant;  dat  is:  De  Landlieden  ge - 
nezen  de  verminkte  nagelen  en  horenen 
der  Koeijen  door  het  wrijven  met  fmeer* 
fel;  want  de  natuur  is  zoo  gedwee , dat 
zij  in  de  ligchamen  der  levende  ( Dieren  ) 
door  heete  wasch  kunnen  buigen  < en  krom - 
men ),  en  door  groeijende  wasdom  dezelve 
door  infnij dingen  in  verfcheidene  deelen 
yerdeelen ; zoo  dat  zij  op  enkele  kruinen  ( be- 
doelende Koekorenen  en  Koehoofden  of  krui- 
nen) vierhorenig  kunnen  gebogen  worden . 

Dit  vergeleken  met  de  kunst,  die  men  heden- 
daags bezit,  om  van  Koehorenen,  behalven 
fmeltbare  lijm  , ook  horenglas,  zoo  als  men 
overal  in  de  lantarenen  ziet,  te  bereiden, 

ja 


294  NATUURLIJKE  HISTORIE 

ja  dit  fchiertot  een  doorfchijnendheidte  bren« 
iiuNDvER.  gen  ^ we]ke  jiet  helderde  glas  evenaart.  Daar 
1.  Afd.  dit  nu  zulk  een  natuurlijke  eigenfehap  der  Koe- 
Iv-  horenen  is,  en  de  Ouden  getuigen*  dat  men 
Ho°  ll'  in  levende  Runderen  de  horenen  in  het  groei  - 
jen  kan  dwingen  en  krommen,  zelfs  tot  vier 
deelen  fplitfen,  is  het  niet  te  verwonderen, 
dat  dit  bij  de  Munjlerfchen , Groningers 
en  elders  geoefend  wordt.  Gaarne  zoude 
ik , indien  ik  gelegenheid  had , hier  van  wel 
eens  eene  proef  willen  nemen ; dan  * mijne 
jaren  en  de  kosten  gedogen  dit  niet;  niet  te 
min  ware  het  voor  een  Natuuronderzoeker* 
een  Landheer  of  Boer  niet  ondienftig,  om  eens 
aan  een  jong  Kalf,  dat  in  het  uitbotten  der 
horenen  is,  hier  van  eene  proef  te  nemen. 
Bij  onze  Hollandfche  Koeijen  blijvende  * 
hebben  dezen,  zoo  als  gezegd  is,  zeer  zeker 
over  het  geheel  fijne  gladde  horenen,  zoo 
ook  de  Friefchè  en  Groninger ; niet  te  mirt 
zijn  er  onder  de  laatfte  meerder  klein  ge- 
horende , daar  die  der  Deenfche  en  Overijs - 
felfche  meestal  fpitfer  zijn.  Maar  daar  het 
hier  nog  nader  op  aankomt.,  en  ons  doel 
is  om  aan  te  toonen  , dat  niet  alleen 
over  het  geheel  den  wasdom  van  de  ho- 
renen der  Koeijen  zelve,  natuurlijk,  zon- 
der kunst,  het  zij  in  kleinheid  of  uitgedijde 
grootte,  afhangt  van  den  aard  der  gron- 
den , climaten  en  voedzel , maar  ook  dat 
de  groei  der  horenen,  buiten  dat,  betrek- 
king heeft  op  het  voedzel  der  Holland* 
feke  Koeijen  bijzonder.  Mijne  oplettend- 
heid is  hier  ten  minfte  werkzaam  op  ge- 
weest* 


van  HOLLAND.  295 

woest.  Ik  heb  gezien , en  reeds  betoogd , «w 
dat  de  Brabandfche  Koeijen , of  eigenlijk  dat  RUNDVEI* 
foort,  ’c  welk  uit  de  Meijer  ij  van  den  Bosch  I.  Afd. 
of  Staats  -Br  ab  and  komt,  en  op  de  Hei-  nIV*_ 
velden  graast,  onder  alle  de  JS'ederlandfchc-  ÏA°° 
de  kieinfte  zijn  ; maar  hier  is  nu  de  plaats  om 
te  melden , dat  zij  ook  de  klein  (te  horenen  heb* 
ben ; doch  zoodra  komen  deze  Dieren  niet  in 
Hollandfche  Klaverweiden  of  Beemden,  of 
zij  nemen  ongeloofelijk  toe  in  wasdom  en 
horengeftel.  De  Koeijen , die  nabij  onze  Zee- 
dorpen in  of  omtrent  de  Duinen  gevoed 
worden , zijn  insgelijks  altijd  fchraalder , en 
ook  kleiner  van  horengeftel ; die  genen  , wel- 
ke men  op  Geestgronden  of  Bentvelden  aan- 
houdend weid  , tieren  nooit , en  altijd  kan 
men  de  kwijning  aan  de  kleinheid  en  doffige 
fchelferachtigheid  der  horenen  onderkennen : 
men  vindt  er  die  Hechts  Hompjes  hebben* 
gelijk  reeds  vermeld  is  van  de  Begijnen . 
Daarentegen  is  het  overtuigeiijk  waar  * dat 
de  fijnheid  der  Hollandfche , Friefche  en 
Groninger  Koeijen , daar  van  afhangt , dat 
zij  des  zomers  in  frisfche  klaverweiden,  en 
des  winters  met  goed  hooi  gevoerd  worden, 
en  dit  bij  uitnemendheid  bij  dat  foort  plaats 
heeft ; ’t  welk  door  gegoede  Boeren  dikwijls 
van  het  eene  afgegraasde  kamp  naar  het  andere 
geweid  wordt , en  die  na  het  hooijen  op  goed 
etgroen  grazen , en  dus , zoo  men  zegt , best 
gedijen , dat  is  in  wasdom  toenemen.  Over- 
geestig,  om  den  Lezer  eens  weder  met  een 
trek  van  Hollandsch  vernuft  te  vermaken: 
pvergeescig  gaf  het  hoofdju  weel  der  vrouwen, 

AN- 


NATUURLIJKE  HISTORIE 

flET  ANNA  MARIA  SCHUURMAN,  den  gTOOtCn  VON- 

RUNDVEE.  DEL  een  trefc*  jn  vergelding  op  zijne  fcherts 
i.  Afd.  op  haar  Labadiste  Godsdienstigheid , dus 

Iv*  luid  het: 

Hoofda. 

&oo  de  Rechtvaardige  door  het  gelöve  leeft. 
Gelukkig  zijt  gij  dan  , Heer  vondel  ! boven  d’  ander eft, 
Want  gij  hebt  ftraks  een  nieuw  aU  u het  oud  begeeft , 
Doch  Beesten  dijen  best , die  veel  van  wei  veranderen. 

Deze  fcherts , die  goed  raak  was , om  dat 
vondel  zich  niet  bepaaldelijk  bij  eene  der 
Christelijke  Kerkgenootfchappen  voegde  , 
maar  nu  tot  dit  , dan  weder  tot  een  ander 
gevoelen  overfloeg,  bewijst,  dat  die  fchran- 
dere  Stichtfche  Vrouw  in  haar  tijd  ook  wel 
wist , dat  het  verweiden  der  Beesten  , Koe- 
beesten namelijk , haar  best  deed  gedijen.  Dit 
dan  verder  daarlatende,  gaan  wij  voort:  er 
dient  dan  nog  aangeteekend , dat  onze  oplet- 
tende Höllandfche  Veekenners,  eene  bijzon- 
dere opmerking  hebben  omtrent  de  horenen 
van  Koeijen , die  zij  Queeën  noemen,  vol- 
* Z*e  gens  het  voorig  betoogde  *.  Volgens  het 
Aadz.i73.  a]gemeetl  gevoelen,  hebben  de  horenen  van 
deze  altijd  iets  van  den  Stier  en  iets  van  de 
Koe.  Ik  ben  met  verwondering  menig- 
maal met  Boeren,  Boerenknechts,  Boeren- 
zoons en  Boerenmeiden  in  het  veld  geweest , 
en  hen  verzocht , om  mij  toch  eens  te  leeren , 
waarom  zi  uit  alle  Koeijendriften  , in  het 
open  veld,  met  het  opflag  van  het  oog  kon- 
den zeggen,  dat  is  een  Qnee;  het  antwoord 
: zij  hebben  iets  van  den  JStierho- 

ren 


was  altijd 


van  HOLLAND.  297 

ren  en  kop , wijders  vraagende  waar  in 
het  beftond , kreeg  ik  zelden  voldoenend  RUNDVE1~ 
antwoord , dan  fommigeh  zéide  : dat  zien  1.  Afd. 
wij  aan  de  horenen , aan  de  krop , eigen-  *v. 
lijk  kosfem,  en  aan  hec  gertel  der  elders.  Htofdft* 
Ik  voor  mij,  beken  rond  uit,  dat  ik,  hoe 
veel  moeite  ik  mij  zelve  heb  aangedaan  j 
nimmer  op  het  oppervlakkig  befchouwen, 
deze  onderfcheiding  heb  kunnen  maken , 
maar  wel  bij  naauwkeuriger  onderzoek  ge- 
zien heb,  dat  de  horenen  dezer  foorten 
gladder  en  minder  kenbare,  of  geen  jaar- 
krappen  hadden,  en  dat  wel  degelijk,  dé 
krop  of  kosfem  altoos  breeder  en  vleziger 
was  dan  in  Melkkoeijen.  Dat  voorts  dezé 
Queën  altoos  het  achterdel  of  het  lenden" 
kruis  veel  fmalder  hadden  dan  andere  kalfdra- 
gende  en  melkgevende  Koeijen , insgelijks 
waren  zij  doorgaans  zachter  en  malfchef 
van  huid  , doch  met  dat  al  de  wildfte  en  dar- 
telde *.  Ten  aahzien  van  de  horenkrappen  , 4 Zie 

hebben  de  Queën  , even  als  de  Osfen  eri^^r 
Stieren,  dezelve  of  niet  of  heel  flaauw  en  a z,l‘ 
gladder,  dan  Koeijen  die  jaarlijks  kalven, 
welke  dezelve  altoos  zeer  fterk  ingegroefc 
hebben,  (zie  Fig.  XIII.  tot  XV1IL  ) daar 
ze  in  de  Osfen  gladder  en  dikwijls  enken* 
baar  zijn.  (Zie  Fig.  XXV.  en  XXVIL) 

Meerder  bijzonderheden  omtrent  het  Ho- 
rengeüel  der  Koeijen,  zouden  er  kunnen 
voorkomen , die  ons  nog  onbekend  zijn , of 
die  veelligt  te  verre  zouden  uitweiden;  wij 
vertrouwen  onze  Vaderlanders  genoeg  vol- 
daan te  hebben , om  haar  dit  noodzakelijk  ge- 
Y deel- 


apB  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HFT  deeke  der  Veekennis  nuttig  en  vgrmakelijk 
rundvee  voor  te  dragen.  gen  gewigcig  gedeelte 
I.  Afdi  voorwaar,  om  dat  de  kennis  van  de  bexeu- 
IV-  geling  der  krachten  van  dit  ontizagcfeeMjk 
Iiöofda.  j)ier5<  in  de  kunde  der  horenen 

Immers  is  de  Spreuk  in  de  Latijnfche  Schö- 
len  overbekend:  ; L 

Corda  Ligant  Ho  min  es , Taurormn  Gore 
mia  Funes . 

dat  is:  de  koorden  des  harten  binden  de 
menfchen , maar  door  de  touwen  worden 
de  hor  enen  der  Stieren  bedwongen;  dac  is 
na  ons  dichterlijk  vluigtertje: 
v'  r ■ ‘ ■ > C.  - ; 

Het  menfchen  hart  gedtyee  voor  zachte,  yriendfchap* 
trouwe , * 

Verbindt  zich  zagt’lijk  door  gevoel  van  menfchenpligt , 
Be  norfche  Stier  word  niet  beteugeld  dan  door  touwen  , 
Waarvoor  de  kracht  van  zijnen  forfchen  horen  zwigt. 

Na  dat  ik.u,  mijne  Vaderlanders!  met 
- eene  ingefpannen  oplettenheid  wegens  het 
Horengellel  der-  Ilollandfche  Koeijen  heb 
bezig  gehouden,  het  u niet  onaange- 
naam zijn,  dat  ik  ulieden,  ten  tpegifte,.  eeni- 
ge  nuttige  gebruiken  mededeele  , welke  in  de 
Maatfchappij  van  hetzelve  gemaakt,  wprdt, 
en  u tevens  uit  de  aloudheid  aantoone , van 
hoe  veel  nut  en  waardij  de  Koe  - en  Osfen- 
horen  op  de  Feesten  der  Hollanders , D uit- 
filters en  Batavieren  was. 

Ten  opzigt  van  het  eerlle,  te  weten  het 
nut,  behoeve  ik  niet  breed  yit  te  weiden, 
nademaal  het  genoeg  bekend , en  gedeelte- 
lijk 


van  HOLLAND.  299 

lijk  is  aangeooond  , dat  de  Leem  of  Lijm 
in  de  Lij ip makerijen , uit  Koehorenen  en  Ho- 
renklaauwen  meestal  bereid  wordt.  Men 
kjent  in  overvloed  de  horenen  Glazen  inde 
Lantaarneh ,/ <Jè:Fabrieken . der  Haarkammen , 
Smiifdoze;!  en  ontelbare  zaken  meer  , die 
uit  de  Koehorenen  bereid  warden,  zijnde 
deze  ‘ Jtoj^tbe^dihgen  in  deze  dagen , inzon- 
derheid b ij  4e  :Eng$lfch en , de  Italianen , de 
ï^uikenaarsl^  en  ook  in  Spa  en  Aken , tot 
eenen  z$o  hoogen  trap  van  doorfchijnendheid 
gebragi , dat  zij  die  ais  cristal  of  als  helder 
glas,  op.  de- ^ Snuifdozen  , ja  zelfs  in  plaats 
yan  Horologieglazen  bezigen. 

Ten  opzigte,  van  de  andere  opmerking,  te 
\yetenr:  het  gebruik  der  Koe  - en  Osfenhore 
nen , tot  water-  en  drinkvaten , verdient, 
tgr  uitfpanning , hier  iets  vermakclijks  ge- 
meld* t£  worden , namelijk : dat  de  Koeho- 
renen, na  dat  zij  van ,,  de  hier  boven  be- 
fchreven  pit  ( zie  3Fjgr , IX;  en  XL)zijn  af- 
gefcheiden  , eene genoegzame  holte:  jiebben  , 
in  welkers  bellek , ( capaciteit ) , allerleije 
vochten , <jf  andere  zaken  kunnen  bevat 
worden,  dit  is  door  het  algemeen  gebruik 
ip  Holland  genoeg  bekend.  Op  de  vinke- 
bymen  worden  de  holle  Koehorenen  tot 
djrinkvaxjes  aan  de  kevien  of  kooitjes  gebe- 
zigd : de  Zeilenmakers  hebben-  zulke  horen- 
tjes, met  vet  gevuld,  op  zijde  hangen,  om 
er  hunne  fpinalen  en  naaldens  mede  te  fine- 
ren: die  van  het  Gilde  van  Crispijn,  heb- 
-ben  dezelve  ook  op  haar  Schóenmakersta- 

Y 2 fel: 


HET 

RUNDVEE. 

1.  Afd. 
IV. 

Hoofdft. 


Gebruik 
der  Bore* 
nen. 


Soo  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HEt  fel : de  Soldaten  hadden  oudtijds  hunne  kruid" 

RUNDVEE.  horens  0p  zjjje . en  wje  weet  njet  ^ dat  er 

I.  Afd.  fchier  geen  Posdlliön  is  * die  niet  een  toet- 
Hoofdft  horen  van  een  Koehoren  heeft , teil  minden 
oudtijds  had?  want  Zoo  wel  de  posthoren. 
Toet  - en  als  de  waldhoren , die  men  thans  van  koper 
Posihoren  maakt,  zijn  niet  anders  dan  nabootfingal  van 
de  holle  Koehorenen  der  Ouden.  Men  heeft 
in  Holland  en  in  geheel  de  Nederlanden , dé 
uitgelezenfte  Ösfen-  of  Toethörenert  , waar 
op  men  hier  en  daar  in  Overijsfel  en  el- 
ders, door  toeten,  de  Gemeente  ter  kerke 
roept : dat  de  Broodbakkers  door  hun  ge- 
toet aankondigen  , dat  het  brood  uit  den 
oven  gaat,  is  overbekend,  ’t  Welk  ook  bij 
uicftek  op  Nieuwejaars- avond,  Vasten-avond, 
en  andere  Feesten  plaats  heeft , waarop  ze- 
ker Dichter  in  zijn  Vasten-avond-zang  doelt: 

Loop  om  warme  bol  met  fpoed* 

Onze  JBollebakker  toet 
Op  zijn  Osfenhoren.  — — 

Dit  toeten  of  blazen  op  een  Osfenhoren ,• 
is  niet  alleen  bij  de  Duitfchers  en  Ne  de?'- 
landers , in  vroeger  tijden  in  algemeen  ge- 
bruik geweest  , maar  zelfs  van  zulk  een  hoo- 
gen  ouderdom , als  de  gemeenfchap  der  Men- 
fchen  met  het  Horenvee  bekend  is.  Bij  de 
Israëliten  zijn  door  de  ons  bekende  over- 
leveringen der  hiftorien,  de  horenen  der  Os. 
fen  of  Koeijen  bekend  als  hunne  bazuinen, 
zoo  dat  ik  voor  mij  geenfins  twijfele  of  de 

drie* 


van  HOLLAND.  301 

driehonderd  bazuinen  , waarop  de  mannen  HET 
van  Gidepn  bliezen,  zijn  Osfen-  of  Koe-  *UNDVEB 
horenen  geweest,  nademaal  hec  niet  waar-  1.  Afd. 
fchijnlijk  is , dat  Qideon  zoo  fpoedig  zoo  iv. 
veel  bazuinen  van  koper  in  gereedheid  kon-  Hoofdft*: 
de  hebben-,  hoe  het  zij,  aan  hunne  alta- 
ren •waren  horenen  *,  bij  het  zalven  hun-  * Zie 
ner  Priesteren  wierden  zij  met  welriekende13-* 
olie,  uit  eenen  horen  uitgeftort , gezalfd  en 
ingeheiligd.  De  Bijbel  - hiftoriekundigen 
twisten  over  de  horenen  des  Altaars,  of  hec 
eigenlijke  Osfeq-  of  Koehorenen,  dan  wel 
zekere  uitftekende  verhevendheden  aan  de 
vier  hoeken  des  Altaars  waren  (*).  Wat 
mij  belangt , ik  twijfel  geen  oogenblik  of 
hec  zijn  in  der  daad  Osfen  - of  Koehorenen , 
ten  minde  gedaantevormige  horenen  van  Os- 
fen , Koeijen  of  Rammen  geweest , en  zie 
hier  redenen , waarpm : orn  dat  men  op  zeer 
v^le  oude  Egyptifche  en  andere  overblijf- 
fels  van  Altaren , aan  de  hoeken  of  op  zijde 
Osfen-  of  Ramshorenen  ziet  uitgehouwen; 
en  wat  zal  men  zeggep  van  de  afbeeldin- 
gen van  pales  en  pan  met  horenen  van  Os- 
fen en  Koeijen,  jupiter  hammon  met  Os- 
fen- of  eigenlijk  Rams  - horenen  , ’t  welk 
fpmmigen  qp  ivjozes  willen  toepasfen  , 
om  dat  men  hem  gewoonlijk  als  met  ge- 
horende haarlokken  afbeeld:  dit  is  duister, 
ik  laat  het  d^ar;  maar  echter  vindt  men  ge- 
zegd : Bind  het  feestojfer  met  touwen 
aan  de  horenen  des  Altaars . — - Als  ik 

nn 

(*}  Zie  cuNifcus , Republiek  der  Hebreen . 

Y 3 


302  NATUURLIJKE  HISTORIE 

nu  als  Natuurkundige  ’eens  fpreken.  mag, 
rundvee,  begrijp  ik , dat  hier  duidelijk  gézinfpeeld 
I.  Afd.  wordt  op  het  binden  met  rouwen  om  fle 
Hoofdft  horen  en  van  het  SJagtdier  , namelijk  als  het 
Feest  -otter,  aan  de  hordncn  des  Altaars,  dat 
eigenlijk  de  fiagtplaats  van  het  Dier  was, 
in  diervoege , dat  het  Altaar  en  deszelfs  ho- 
renen figuurlijk  beantwoordende  waren  aan 
de  zaak,  de  daad,  het  jhBum,  namelijk  het 
binden  met  touwen  om  de  Koehorenen , even 
gelijk  van  ouds  en  nog  heden  hovende  deu- 
ren of  aan  de  gevels  der  Vleeschhallen  overal 
Osfenkoppen  en  Ramsh orenen  in  (leen  zijn 
uitgehoüwen  , waar  van  de  fraaifte  , naar 
mijn  inzien,  voor  de  Vleeschhal  te  Haar- 
lem zijn,  en  men  daarenboven  genoegzaam 
gansch  Holland  en  geheel  SSederland  door , 
aan  dergelijke  beelden  de  gewezen  woon- 
plaats of  geheugenis  van  den  Bouwheer, 
die  of  Vleeschhouwer  of  Leertouwer  ge- 
weest is,  vindt.  Even  zoo  ken  ik  nog  he- 
den met  opzigt  tot  het  horentoeten  of  bla- 
zen der  Bakkers , Koehorenen*1,  die  meer 
dan  tweehonderd  jaren  oud  zijn : ik  heb  er 
gezien  die  ongemeen  kunfiig  bdheden  wa- 
ren , en  het  is ' niet  vreemd  , om  bij  ge- 
goedde  en  oude  Broodbakkers  Familien  den 
toethoren  van  zijn  Bestevadéry  fierlijk  be- 
fneden,  met  zilver  beflng,  aan  een  zilveren 
keten  in  het  voorhuis  te  pronk  te  zien  han- 
gen. Zie  hier  van  een  afbeelding  " in 
Fig.  XXX.  De  Indianen  fnijden  ook  kun- 
flige  figuren  in  de  Osfenhorenen,  vooral  in 
de  Renosterhorenen , die  zij  tot  drinkkroe- 
, * •"  zen 


van  HOLLAND.  303 

zen.  gebruiken , en  'zelfs  .daar  in  een  vermogen  hét 
ter  ontdekking 'van  vergif  ftellén  , het  geen  in‘RUNDVEE* 
eenig  bpzigt,  als  Scheikundige'  befchouwd,  L lv^fd’ 
zijne  bedenking  heeft,  halde'maal  het  zeker  is,  Hoofdft. 
dat  alle  fcherpe  zuren  , vergiftigende  bijtende 
zouten , en  dergelijke  vergiften , dadelijk  op 
eenig  Alkalijn  of  dierhjk  kalk-  of  beenach- 
tig wezen , gesten , fchuihïêrf , ‘(  Esfervesfe- 
ren ),  en  óók' bijzonder  op  dierlijke  horen- 
deden;  ’t  geen  wij  echter  alleen  als  een  be- 
denking mededeelen.  Daarenboven  befuijden 
de  Indianen  zeer  kundig  de  Tritons'horens  , 
Trompcthorens  ( Buccina  ) , tot  hetzelfde  ein- 
de als  drinkkroezen , ook  tbc  Toethorens  of 
Trompethorens,  even  als  de  Koehórenen. 

De  Toethoren  van  Triton , ’t  welk  zulk  een 
Zeehoren  is,  heeft  zijn.naam  van  de  eigen- 
fchap  en  den  draai  der  Koehoren  ontleend, 
want  draai,  df  iets  dat  een  zweem  van  een 
kronkel  of  krenkel  heeft , zgq  als  de  Koe- 
horenen  een  fóort  van  draai  hebben , wordt 
kink  genaamd,  bij  voorbeeld:  er  is  een 
kink  in  de  kabel , en  dus  hier  van  kinkho • 
ren.  Misfchien  ook  wel  kinkhoren  van  het 
kugchen  of  hoesten,  de  kuch , die  men  de 
kinkkug , of  kinkhoest  noemt,  om  de  ge- 
lijkheid die  dezen  hoest  heeft,  om  bij  hor- 
ten en  pozen  te  ademen,  zoo  als  iemand, 
die  op  den  toet-  of  kinkhoren.,,  telkens  mee 
pozen  blaast  en  toet.  Mogelijk  ( doch  mis- 
fchien wat  verre  gezocht)  is  de  naam  van 
poeren  kinkel  wel  afkomftig  van  een  Boe- 
ren knaap  of  jongen  die  op  den  toet-, 
fcnk-  of  klinkhoren  toet,  als  hij  den  Stier 

Y 4 Of 


/ 


304  NATUURLIJKE  HISTORIE 


nRT  of  het  Vee  geleid.  Hoe  dit  alles  zij , de 
*undveï  QUtje  en  00jc  onze  hecjendaagfche  Dichters 
I.  Afd.  hebben  naauwverbonden  zinfpelingen  op  bei- 
Hoofdft.  f°orc  van  horenen  gemaakt.  Men 

hoore  hier  vondel,  in  deszelfs  vertaling  van 

VIRGIL1ÜS  : 

- — — De  Triton  als  een  Rad , 

Voert  dezen  held , verfchrikt  de  golven  , die  vast  breken  v 

Met  zijnen  kinkhoorn  op  het  waterblaauw  te  ftcken. 

, . \ \\7  ' J ' " 

Elders  wordt  het  onderfcheid  van  Zee- 
en  Land-,  Toet-  of  Kinkhoren  duidelijker 
opgezongen,  in  de  Vrijerij  van  Atys  en 
Calathé: 

Toet  rens,  Triton,  luide  en  blij. 

Op  zijn  Kinkhoorn  voor  den  wagen  , 

Waar  op  Nereus  wordt  gedragen , 

Met  Maagd  Thetis  aim  zijn  zij? 

Atys  antwoord  bij  zijn  Vee ; 

Op  een  hollen  Osfenhoornc , 

Al  gnort  Polypheem  van  toorne* 

Ook  voor  fchoone  Galathé.  ~ 


Ten  opzigte  van  den  bogt  of  de  draai 
der  Osfenhorenen,  en  de  benaming  die  deze 
Oudtijds  hadden,  als  klaroenen  of  bazuinen 
bij  de  hraëliten , en  dit  nog  bij  de  Duit- 
fchers  hebben , vertaalt  ook  vondel  üit: 
viRGiLius,  dus:  v ; ‘ : 

Hij  grijpt  de  kUnkkl&roen  , beneden  eng  i n’tdraaijen  9 
Maar  boven  wijder,  én  vol  krinkelende  ommezwaaijen.' 

" ”#  Er 


van  HQLLAND.  305 

Er  behoeft  hier  verders  niets  meer  bijge-  het 
voegd  te  worden,  om  te  verklaren  dat  deRUNDVE£* 
Osfen  - of  Koehorenen  en  de  Zee  -kinkhore-  1.  Afd. 
nen  , het  zij  men  die  als  bazuinen,  trom-  IV* 
petten  of  toethorenen  aanmerkt , beiden  in  Hqofd(^ 
den  zin  v^n  Zee  - en  Land  - toethqrencn 
voorkomen,  en  deze,  zoo  in  gebruik  als 
zinfpeling  van  de  Osfen  - en  Kqehorenen 
ontleend  zijn. 

Maar,  geachte  Lezer  ! het  zal  u mogelijk 
vreemd  voorkomen , als  ik  u zeg , dat , zoo 
wel  als  de  Osfenhorenen  oudtijds  bij  de  /?- 
raëliten  dienden  om  de  menigte  zamep  te 
roepen , er  alzoo  op  fommige  plaatfen  en 
gehuchten , waar  geen  Kerkklok  is  , in  en 
bij  het  Gelder fche , Overijsfelfche , Drertt- 
fche  en  Munflerfche , op  Zon-  en  Feest* 
dagen  als  ‘ander zins  , op  eenen  Koe-  of 
Osfenhoren  geblazen  wordt,  om  het  volk 
zamen  te  roepen,;  en  hoe  vreemd  komt 
het  een  Hollander  voor,  als  hij  op  trom- 
mel llag  de  Kerkleden  ziet  ter  Kerke  ko- 
men ; en  dat  nog  vreemder  is  : omtrent 
eenige  plaatfen  aan  het  uiterüe  van 
Noor dholl and  en  elders  , is  het  opheis- 
fchen  van  een  mand  het  fein  , dat  de 
Kerkdienst  begint;  dan,  dit  in  ’t  voorbij* 
gaan  : het  is  bij  onze  Landlieden  gemeen , 
om , ingevalle  van  brand  , diefftal  öf  huis- 
braak , de  geburen  door  het  toeten  op 
een  Koe  - of  Osfenhoren  op  te  roepen , 
veelal  ook  door  op  een  koperen  melkke- 
tel  te  trommelen.  Elders  worden  de  kop- 
Y 5 pels. 


30(5  NATUURLIJKE  HISTORIE 

met  pels  Koeijen  door  eén  “toethoren  ook  ter 
rundvee.  meikt0gt  geroepen.  ]' 

I.  Afd.  Het  verdient  uitdrukkelijk  onze  ‘opmer- 

IV*  king,  hoe  het  geluid  van  het  getoet  op  een 

Hoofdft.  Qspen . 0f  Koehoren  zoo  gelijkluidend  is 
met  het  geloei  of  gebulk  der  Koeijen  of 
Osfen  zelve;  welk  bulken  ook  onderfchei- 
den  is  van  het  loeijen;  want  het  bulken  is 
heefcher  van  geluid  als  het  loeijen.  De 
Koeijen  bulken  meest  in  angst  of  fchorheid , 
gelijk  men  ook  van  den  Mensch,  die  een 
benaauwde  kuch  of  hoest  heeft , of  dolzin- 
nig is,  zegt:  hij  bulkt  als  eên  Os;  dan, 
ook  dit  geluid  wordt  door  den  toethoren 
nagebootst,  zoo  dat  het  door  geen  toonge- 
luid  op  eenigen  walthoren  of  ander  muzijk- 
tuig  dus  kan  nagebootst  worden : de  Koei- 
jen zelve  beminnen  dit  geluid , en  volgen 
den  toeter  gaarne  ; in  Noordholland  temt 
men  er  de  Stieren  mede;  een  klein  jongske 
met  een  toethoren  beftuurd  en  geleid  den 
fierften  Stier  gemakkelijk.  In  een  prentje 
van  adriaan  van  de  velde  is  zulk  een 
Boeren  zoontje  met  zijn  toethoren,  rusten* 
tende  op  de  fchoft  van  een  Stier , geestig 
afgebeeld , dat  men  het  Btdle mannetje-  mei 
de  Stier  noemt:  in  onze  Plaat  II.  is  zulk  eene 
afbeelding  van  een  Bulleman  en  Stier  ori- 
gineel naar  potter.  Voor  het  overige,  en 
dit  komt  hier  zeer  wel  ter  fnede , getuige 
ISoordholland  en  lYestvriesland , door  zeer 
onwraakbare  getuigen  omtrent  de  Koehore- 
nen , dat  dit  ons  Vaderlandsch  oord  een  der 
vermaardfte  geweest  is,  en,  Gpd  dank!  nog 


van  HOLLAND,  307 


is , waar  de  Veehandel  en  het  aanfokken  HB? 
van  welgehorende  Koeijen  en  klein  Vee,  de RUNDVEE* 
zenuw  der  welvaard  js;  immers  draagt  de  1.  Afd. 
aanzienlijke  Hoöfdffad  van  het  Noor  der  kw  ar-  . 

tier  * volgens  hadrtanus  junius  en  haar  Ho0c^ 
dborluchtigen  Kronijkfclirijver  velius  , den  Naams- 
naam  van  Hoorn , om  *dat  er  voor  zeker  oorz?kcn 
Huis  of  Herberg  , waar  de  voornaamHe  Vee-  a 

hoeders  of  Horenvee  - fokkers  bij  een  kwa- 
men , een  uithangbord , waarop  een  horen 
gemaaid  was.  Hond.  In  Holland  kent  men 
onder  Zoeter  me  er , Zegwaard , Leiderdorp 
en  op  vele  andere  plaatfen,  den  Hom  of 
Horen , waar  een  Koehoren  op  het  uithang- 
bord gefchilderd  Haat.  Ik  ga  verder , en 
vermoede  dat 'de  naam  van  het  Dorp  CoL  Koihorn. 
hom  in  Noordholland  zijn  oorfprong  heeft 
van  een  horen  met  de  kol,  zoo  ais  men 
nog  zegt , een  Kolhoren, , dat  is , een  horen 
die  op  de  Har  of  de  kol  van  den  Os  Haat; 
en  dus  zoude  men  mogelijk  wel  kunnen 
ontknopen , waarom  men  óp  zoo  vele  plaat- 
fen in  Noord-  en  ook  in  Zuidholland , het 
zij  op  uithangborden  of  in  Stedelijke  blu» 
zoenen , Kochorenen  afgebeeld  vindt , en 
ook  waarom  men  aan  eene  als  een  horen 
gekromde  inham  van  een  hoek  Lands  of 
Have , den  naam  van  Horen'  of  Hom  geeft ; Horen, 
bij  voorbeeld:  de  Stad  Hoorn , wier  naam  Spelling* 
fommigen  van  de  kromme  Havenbogt , die 
als  een  Horenbogt  loopt,  afleiden,  men 
vindt  ook  Hoorntker  hop ; wijders  nog  den 
ouden-  en  nleüwen  Horen ; op  Texel  de 
Burg  of  Burghoren  , Burghorn , voorts 


3o3  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  ook  Schermerhorn , Barfingerkorn , Col* 
rundvee,  ^ Ingezetenen  verkorten  in  Co* 

I.  ^Afd.  iorn  en  Qiorn  9 waar  uic  blijkt  dat  de 
Hoofdfta  Natie  , althans  de  A 1 oor dhall anders  , na- 
tuurlijk al  wat  op  het  naamwoord  horen 
betrekkelijk  is,  ook  op  de  letter  n en  niet 
pp  de  e uitfpreken.  Nog  is  op  Terfchel- 
ling  zekere  Buurt , Hoorn  genaamd  , dat 
de  Inwoners  zelve  in  Hom  veranderen;  zoo 
is  ook  in  Zuidhollandy  onder  Zoet  er  meer 
eene  aloude  Herberg,  met  een  horen  op 
het  uithangbord,  die  de  Ingezetenen  overal 
in  Rhijnland  den  Hom  noemen  , en  het 
geen  bijzonder  is , hier  en  daar  verandert 
bet  gebruik  ook  hoorn  of  hom  , wel  in 
heurn , heurnen  enz, ; ook  de  Engelfchen 
* zie  bo-noernen  een  geh°rend  dier  home  Catle  *;  en 
ven  biadz,  wat  zal  men  zeggen  van  Jiornpijp , bornpiep , 
157.  dat  eigenlijk  een  doedelzak  is , waarop  de  Tij - 
rolders  en  Zwitfers.  op  pijpen  en  trompet- 
jes van  horenen  voor  den  rondendans  bla- 
den en  toeten.  Kortom,  het  is  uit  dit  al- 
les blijkbaar  genoeg,  dat  alle  de  gemelde 
benamingen  uit  het  woord  Koeboren  oor- 
fpronkelijk  zijn,  en  dat  dus  vondel,  ten 
aan  zien  der  vermaarde  en  het  Vaderland  ge* 
trouwe  Stad  Hoorn , met  regt  zegt: 

O Horen  ! gij  verheft  uw  kostelijken  Horen , 

De  groote  veuus  is  uit  uw  fchoot  geboren. 

Evenwel , dijt  versje  vergeleken  met  de 
bovengemelde  afleidingen  , feflijne  het  mij 
toe,  dat,  zonder  dezen  beroemden  fiicbcer 

zoo 


van  Holland,  309 

zoo  min  als  die  latere  Taal-  en  Spelktirtdi-  HRT 
gen  te  willen  berispen,  om  dat  zij  Hoorn  of RÜNDVÉÉ# 
Hom , ’t  welk  volftrckc  dé  oude  Landfpelling  i.  a fd. 
is,  welke  door  Velius  en  vele  anderen  , zélfs  IV- 
in  ’s  Lands  Charters,  en  bij  dé  Bijbelvertalers  HoofdR% 
alzoo  gevolgd  is , verkiezen  te  veranderen 
in  Horen  en  Horenen , welke  fpelling,  al- 
fchoon  ik  die  uit  infchikkelijkheid  in  dfe 
werk  gevolgd  heb,  even  Wel  naar  mijn  denk- 
beeld niet  eigenaardig  beantwoord  aan  het 
oorfpronkelijk  Nationaal , van  welke  de  ver- 
fchillendhedert  bij  kiliaan  en  anderen,  die 
hier  in  verward  fchijnen,  gevonden  worden; 
want  ik  vinde  bij  de  eerstgenoemde,  en 
ook  bij  plantyn  , voor  Hoorn  of  Hom , 

Wel  Hoornen , maar  ook  Hoor  inch , Hoornick} 

Horen , Hom , Hombeest , Hoorenbeest  voor 
Koe , en  zoo  wel  één  o als  twee  oo ; ook  Hom - 
hoef  voor  Hoörenhoef ,een  Hoefklaauw  enz. ; 
in  de  Bljvoegfelen  van  outiiqf  en  kluit  op 

HOOGSTRATEN  ÏS  ÖOk  * Vólgens  j.  DE  DEK- 
KER, Hoorn  en  Hoor  en  óp  den  zelfden  zin; 
doch  hoogstraten  zelve  in  zijn  nieuw  groot 
Woordenboek  , j in  alle  deszelfs  betrekkin- 
gen, en  ook  pitiscus  , fpelden  Hoorn , en 
dit  is  aart  mij  althans  zoo  voldoende,  dat 
het  geheel  en  al  dit  verfchil  tusfchen  hét 
werkwoord  hooren  (audire')  , en  Hoorn 
(Cornu')  beilischc:  zoo  dat  men  zoo  wel 
voor  hoorn  hoorne , als  vóór  geboren  ge - 
boorne , toorn  toorne  kunne  fpellen  , al* 
welke  Dichterlijke  vrijheden,  mijns  bedun- 
kens , zoo  eigenaardig  zouden  zijn , als  hoo 
ren  te  rijmen  op  geboren . Zou  het  er 
niet  door  kunnen,  als  ik,  volgens  de  oude 

kén* 


3io  NATUURLIJKE  HISTORIE 
HET  leenfpraak  en  met  een.  weinig;  vrijheid,  eens 

rundvee.  r^jmde; 

I.  Afd. 

iV.  .o  Itoornc!  g\)  v€j heft  ujv kostlijken  Hoornc! 
lloofdft.  Dc  grootc  velius  is  uwe  Stads  geboornc. 

r»  *'r  t • , f ■ ( « f.. 

Het  zoude  althans  de  gr aote  velius,,  die 
zelfs  Hoorn , Hoornc  en  Hom  fpelde , en 
een  Stads  geborene  was,  indien  hij  leefde, 
njet  kunnen  mishagen  , alzoo  zijn,  Vaderstad 
n,qg  verheven  te  zien  7 en  op  dezelve  toege- 
4>^sc,  }i,etgeevi  de  au  de  Hebreen  en  andere 
WereldyQlken  r bij  uitlrek  als  een  zegen  en 
luiste#  yoqi:  hunne  Gewesten  hielden  , als 
(U  Horen  en  desheils , de  Horenen  des  Al- 
■taars^Aen.tlorcn.van  overvloed , het  ver- 
heffen en  . verhoogen  zijnes  horens  , den 
gi44Hv  horen , uit  zijnen  horen  zalven , 
eengn  verheven  ent  hoogen  horen , en  der- 
gelijke ripeÊcder  , bij  het  befchrijv^n  der  Hor 
renvïucht  breeder  befchreven.  Het  ga  dcr- 
haj.ven , in  den  volmaakten  zin , den  Horen- 
betekenis,; de, Stad  Hoorn , en  gantsch  Noord- 
en Zuidholland  wel , en  men  fta  mij  al  we- 
derom, na  deze  uitweiding,  toe,  om  ook 
niet  èen  Vaderlandfche  teug  , aan  der  ver- 
Alkmaar-  maar Noprdholland/ihen  ^ Alkmaarfchen 
fche  drink-  brinkhoren  te  gedenken.  Deze  Horen  in 
horen*  de  Alkmaarfche  Familie  van  kinschot  be- 
rustende, en  oorfpronkelijk  van  een  Noord- 
JtQllapdscJi  Kooijen-Ras  is  bij  van  der 
, Neder landfche  Dischplegtighe - 
den  , befchreven  en  afgebeeld : hij  is  voorze- 
ker-van  eene  buitengewoon?  grootte,  nader 


v a N H Q %'L  A N D.  31 1 


IV. 

Hwidit. 


maal  hij  fohrijfc  dat  deze  Moren , zonder  het  ¥F.T 
beloop  der  bogten  te  volgen , twee  Alkvuuir.  Rursu'vte 
voeten  befloeg , zpadaty  als  men  dit  op  I.  Afd. 
twee  horenpn , zoo  als  zij  op  de  kroon  der 
Os  gedaan  hebben , berekend  , dan  Z3I  de 
horenvlueht  ruim  vier  voeten  geweest  zijn, 

’c  welk  een  onciagjjhelijke  zwaai  is , ypor- 
al  als  men  er  bij  voegt  , dat  als  de  Horen  , op 
zijn  voetfhak  nederltond  , de  zwaai  anderhalf 
voer  was.  Wij-  hebben  deze  kostelijke  Va- 
derlandfbhe  - Horen  verkleent  in  Fig;  XXXI. 
afgeb^eld , en  hiep  ook  ter  kennisfe-.van  onze 
Landgenpten  gebracht.  Voorts  maakt  dé 
buffon  mejding  van  een  linker  Osfenhoren, 
m bet  Kabinet  des  Konings.van  Frankrijk 
berustende,  wiens  lengte  op  de  bplrpnde  zij- 
de gieten,  drie- voepen  en  zes  en  een  half 
duMO  Egpijsiche  maat,  befloeg,  en  in  de 
holle  zijde  flecbtjs  twee  voeten,  zes  duimen 
en.  ze.s- lijnen,  de  dikte  of  middellijn  is  veer- 
tien duimen,  ter  plaatfe  der, afknotting;  de- 


ze Horen  nu  bij  de  regeer  gerekend , zou 
de  geheel e7 zwaai;  bijna-  zes  en  een  half  ,vqqc 
geweest  zijn  , om  dat  men  van  de  afftanden 
van^ethopemo^pn  de  krpintp  tijoet  afreker 
i^eii  ,,:en  dan  nog  F-arijsfche  -j-naat , die  al  vrij 
grp<#.  |s:.  evew^hpb.ik  .er.  nog,  grooter 
waargenomen, De-.Quden  hebben  ook  van 
zéér  grootp  Osïenjip  jenen  gewaagt,  die  zij 
Biicera  Soda  noemden:  alex ander  noenv 
de  zijn  BiiïtpfózlasyBucerO)  9 na  de  gfoote 
van  zijn  kop,  als  een  Osfenkop.  Met  ver- 
bazing heb  ik  een  Osfenhorenvlucht  gezien 


en  gemeten,  die^pg^aplijks  voor  het  veng- 
, . fier 


312  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het  Her  van  den'Lederkopers  en  Looijers  jonge- 
rundvee.  NEEL  en  CALTS  ^ tot  Rotterdam , in  de  Lamp- 
I.  Afd.  fleev  Haat;  deze  Horenvlucht  beflaat,  van 
^ punt  tot  punt,  bij  dé  zes  voeten  vlucht* 
00  * behalven  de  kroon  , dié  een  voet  Rhijnlands 

tusfchen  eiken  horen  befloeg:  eiken  horen, 
langs  den  bogt  gerekend  en  gemeten,  Was 
drie  voet  in  de  zwaai,  én  tusfchen  de  ho- 
rentoppen, was  de  tusfchenruimte  van  twéé 
en  een  half  voet,  zoo  dat  de  vlucht  vijf 
voeten  Rhijnlands  wijd  was ; wijders  was  de 
dikte  der  horenen  aan  de  kroon , vier  en  een 
half  duim  diameter,  welke  allengs  met  de 
vlucht  der  horen  verfmallende,  eene  ronde, 
zeer  fchoone  gladde , zelfs  agaatachtige  glans , 
als  of  dezelve  gepolijst  ware,  vertoonde,  en 
dus  is  deze  horen,  wiens  weêrga  ik  nooit 
gezien  heb,  eens  zoo  groot  als  de  Olden - 
burgfche  , die  anderhalf  voet  iri  de  zwaai 
was,  daar  de  gemelde,  wel  gemeten,  drie 
voeten  had.  Buiten  deze  horen,  zijn  er 
mij  verfcheiden  voorgekomen,  die  bij  dé 
Leertouwers  voor  de  gevels  of  venfters  ge- 
plaatst waren , doch  die  in  onzen  tijd  niet  tot 
drinkhorenen  meer  gebezigt  wierden:  even- 
wel heb  ik  op  verfcheiden  Rariteitverkopin- 
gen,  kleiner  foort  van  horenen,  tot  drink- 
horenen  vervaardigt , met  goud  en  zilver  he- 
ilagen gezien , bijzonder  eenen , Welken  door 
den  vermaarden  j.  belkièn  vervaardigt  is , 
gelijk  ook  glazen  drink-  en  toethorenen ; 
zilveren  horenbocalen , als  mede  drinkhore- 
nen van  zeehorenen , gelijk  ik  eene  afbecl- 
ding  gegeven  heb  van  de  vermaarden  fcheeps- 

drink- 


van  HOLLAND.  313 

Brinkhoren  van  piet  heyn,  bij  de  Heerj.  a.  het 
DiBBETZ  berustende , en  zijn  er  voorts  eene  RUNr,VE*» 
menigte  anderen  vrij  algemeen  bekend;  hier  I Afd, 
in  uit  te  weiden,  zou  te  ver  afleiden.  Dan  . 

daar  gemelde  de  buffon  melding  maakt  van  00 
de  gladheid  en  doorfchijnendheid  in  den  Os- 
fen  horen , brengt  dit  mij  verder  ten  betooge , 
dat  zeer  velen  onzer  Koeijen , Stieren  en 
Qsfen  natuurlijk  gladde  doorfchijnende  ho 
renen  hebben,  vooral  die  tusfchen  de  vijf 
en  zes  jaren  en  echt  Hollajidsch  ras  zijn, 
dat  is,  fijnhorenig;  men  vindt  er  zelfs,  die 
agaatachtig  gevlekt  en  gemarmerd  zijn,  en 
1 om  mi  ge  overlang  geflreept , zoo  als  in 
Fig.  XXIX.  in  de  afbeelding  der  Hore- 
ren  van  eene  India anfehe  Koe  te  zien  is, 
doch  deze  zijn  zeldzaam.  Nog  zijn  er 
fomtijds  horenen , die  zoo  fneeuwwic  en 
glanzig  1 zijn  , dat  zij  op  den  kop  éener  zwar- 
te Koe  van  verre  af  uitblinken:  er  komen 
er  ook  wel  voor  die  geheel  en  al  zwart  glim- 
mende zijn , doch  de  meeste  zijn  flechts  zwart 
aan  de  toppen.  Aanmerkelijk  is  het , dat 
thans  is  uitgevonden  om  de  Köe-  en  Osfen- 
horenen  als  een  middel  tot  het  Rookverdrij- 
ven  te  gebruiken  , en  dat  wel  door  Koeh  o re- 
pen tusfchen  de  muren  der  Schoorftcnen  , n& 
de  Pvookwmdftreken,  in  te  metfelen,  als 
* wanneer  de  rpok  door  de.  holle  wenteldraai 
fterk  optrekt.  De  uitvinding  van  deze  nut- 
tigheid hebben  onze  Voorzaten  aan  ons  alï 
nog  overgelaten.  Nog  is  het  bewezen., 
dat  de  oude  Rhunifche  en  vooral  cte 
iXoordfche  Volkeren,  de  Koehorenen  voor 

Z drink- 


HET 

5-UNDVEï, 

I.  Afd. 
IV. 

Uoofdft, 


314  NATUURLIJKE  HISTORIE 

drinkbekers  gebruikt:  hebben.  De  oude  Dec* 
nen , welker  nazaten  als  nog  de  fchoonfl:^ 
en  fraaifte  Q>fen  en  Horenvee  hebben,  had 
den  zulke,  horenen  aan  hunne  Koningen  toe- 
gewijd, dezelve  met  goud  en  zilver  beflaan* 
de , hoedanige  onder  de  Koninglijke  Decn~ 
fche  zeldzaamheden  als  nog  bewaard  wor- 
den; o.  jacobaeus  heeft  ze  befchreven,  en 
gezegd : quae  Cornua  poculorum  ufum  Ma* 
jeribus  noflris  olim  fuhnnnïftrarunt , dat 
is,  dat  deze  horenen  bewijzen,  dat  zij  tot 
drinkhorenen  ten  gebruike  der  Voorvaderen 
bereid  wierden.  Maar  de  geleerde  van  der 
schelling  maakt  ook  gewag  van  geitenbe- 
kers^ geit e -horenen  , ook  van  zekere  ree- 
kenen van  horenen  in  d z Rhunifche  Alma- 
nakken : ik  kan  niet  nalaten  hier  bij  te  voe- 
gen, dat  men  onder  de  fijnlte  Koehorenen 
telt  en  veelal  uitzoekt , die  van  eene  Gelte  koe 
en  zoogenaamde  Quee.,  en  dezelven  om  hun- 
ne bovengemelde  doorfchijnendhcid  worden 
afgeriomen ; zoo  zijn  er  ook  nog  Boeren  Al- 
manakken, vooral  aan  Br  abandfche  kant 
bekend , die  eiakél  en  alleen  uit  teekenen  en  ka- 
rakters bellaan,  waar  onder  ook  vooral  Koe- 
koppen,  horenen  enz.  voorkomen.  Deze  Al- 
manakken verllaat  fchier  niemand,  dan  de  Boe- 
ren onder  elkander.  Dit  bewijst  dan  overvloe- 
dig, hoe  er  bij  onze  Natie  als  nog  de  vaste 
fpoorenen  overblijffels  der  voorvaderlijke  ge- 
bruiken , die  van  den  Veehandel,  de  horenen 
als  anderzins  oorfpronkelijk  zijn,  gevonden 
worden.  Hier  behoort  met  een  woord  mel- 
ding gemaakt  te  worden  van  het  vergulden 


van  HOLLAND,  315 

der  Horentoppen,  waar  van  bet  gebruik  nog  HET 
overig  is  bij  de  Schilders  van  St.  Lucas  Gil-  RUNDVCE 
de  , die  tot  een  proef  een  fchoon  gehorende  1.  Afd. 
Osfenkop  met  vergulde  Horenen  fchilderen;  XY: 
hier  van  daan  de  fpreuk : hij  drinkt  uit  een  00 ' v' 
goud  horentje.  Men  moge  ons  dan  moge- 
lijk te  gemoet  voeren  dat  wij  wat  ruim  te 
veld  gaan  om  die  oudheden  op  te  visfen  , 
het  deert  ons  niet  : wij  houden  het  daar 
voor,  dat  het  te  wen fchen  ware , dat  jonge 
levende  vernuften  en  vermogende  lieden  hun- 
ne zonen  wat  meerder  opleiden  om  de  oud- 
heden en  gebruiken  van  hun  Vaderland  op  te 
zoeken  , dan  ze  bezig  te  houden  met  on- 
nutte nieuwigheden;  doch.  Goddank!  ik 
zie  alreeds  bij  het  dalen  mijner  levenszon  lui- 
fterrijke  Lichten  verrijzen  , die  uit  den  be- 
nevelden hemel  der  aloudheid  en  regtfeha- 
pen  Natuurkunde  het  verheven  vernuft  en 
de  beflisfende  kunde  der  Ouden  weêr  zullen 
eerbiedigen,  en,  zoo  wij  hopen  , als  dan 
ook  aan  al  de  volgende  befchrij vingen , die 
wij  nu  wegens  de  Koeijen  ftaan  voor  te  dra* 
gen , dat  regt  zullen  doen , van  ons  uitvoe- 
rig werk  met  die  Vaderlandlievende  infehik- 
kelijkheid  in  te  zien , als  wij  het  geduld  ge- 
had hebben,  hetzelve  te  vervaardigen,  en 
het  tevens  onpartijdig  en  vrijmoedig  te  be- 
oordeelpn. 


Z 2 


VER- 


Zi6  NATUURLIJKE  HISTORIE 


VERKLARING  van  PLAAT  V. 

In  dit  tafereel  zijn  afgebeeld  de  verfcliillcnde  trappen 
van  den  ouderdom  eener  Koe  , van  een  nuchter  Kalf  af  * 
tot  een  tienjarigen  ouderdom , kennelijk  uit  de  krappen 
op  de  horenen  , mitsgaders  de  onderscheidene  gefield- 
heid  der  Koe-,  Osfen-  en  Stierenhoofden,  in  allerlei 
natuurlijke  fpelingen  , naar  de  beste  Beestenlcliilders 
gevolgd. 

Fig,  I.  verbeeldt  het  hoofdgeffel  van  een  zeswekig 
Kalf,  als  wanneer  het  fchepfe'1  de  oogen  als  fcheel  en 
nog  fchemerig  heeft,  en  de  horenwortels  Homp  en  week 
zijn;  in  dien  tijd  Haan  de  tanden  los. 

aa  Vertoónen  de  wortels  der  horenflompen. 

Fig.  II.  verbeeldt  een  Kalfshoofd  van  vijf  a zes  maan- 
dep  , waarop  de  horenen  reeds  kennelijk  uitgegroeid 
ziin , de  kruin  öf  kroon  verheven  Haat  , en  de  ooren 
Heiler  aantrekken,  terwijl  de  kol  of  de  Har  begint  të 
krullen;  in  dien  tijd  Haan  de  tanden  vaster. 

Fig.  III.  vertoont  het  Hoofd  van  een  Schotvaars  of 
Pink  van  één  jaar,  iets  min  of  meer  : hier  zijn  de  hofenen 
reeds  puntiger  uitgewasfen , de  Har  of  kol  begint  te  vlok- 
ken. Dit  kopje  is  eert  origineel  model  van  paulus  pot- 
ter. , en  toont  nadrukkelijk  het  kwijlen  en  afdruipen  der 
kwijl,  dat  in  dien  ouderdom  vooral  den  Pinken  of Hokkë- 
lingen  eigen  is.  In  dien  tijd  Haan  de  tanden  bewegelijk 
en  op  het  wisfelen  , gelijk  ook  de  fchilfer  der  horen. 

Fig.  IV.  vertoont  het  hoofd  van  een  Vaars , dat  met 
zijn  eerfie  Kalf  is , als  wanneer  de  horenen  hun  eerHe 
krap  beginnen  te  vertoonen , de  tanden  te  wisfelen,  en 
de  kuif  op  de  kroon  merkelijk  met  haar  begint  uit  te 
Heken , gelijk  ook  de  kol  of  Har  duidelijker  vleugt.  In 
dien  Haat  begint  de  onderlip  meer  vooruit  te  Heken. 
aa  Ziin  de  horentoppen,  die  nu  zwartachtig  worden, 
bb  Zijn  de  eerHe  jaarkrappen. 
c Is  de  Har  of  kol. 
d De  kuif. 


r 


Fig-  V, 


van  HOLLAND.  317 

Fig.  V.  is  de  afbeelding  van  eene  driejarige  Koe, 
van  zijn  tweede  Kalf , met  zoogenaamde  fijne  Holland* 
fche  horentjes,  zijnde,  dit,  volgens  een  echt  model  van 
den  B eesten  fchilder  klomp.  In  dien  tijd  zijn  de  tanden 
volkomen  gewLsfeld,'  de  horenen  vast  en  hard,  en  de 
kuif  op  den  kruin  volkomen  uitgewasfen.  Dit  hoofd  (lel 
vertoont  de  opregte  Hollandfchc  horenvlucht.  Men  lette 
ook,  dat  de  muil  of  lhoet  hier'  brecder  is. 

Fig  VI.  is  eene  origineele  fchets  van  n.  van  berg- 
hem,  van  eene  vierjarige  Koe  , of  die  op  zijn  derde  Kalf 
is.  in  deze  figuur  moet  men  opmerken,  dat  de  horen- 
Vlucht  fpitfer  is  en  iets  van  een  Osfenvlucht  heeft; 
voorts,  dat  de  fnuit  fmalder  uitloopt  als  die  van  Fig. 
IV.  en  V. ,■  en  dus,  om  zoo  te.fpreken,  de  Phyfiono- 
mien  der  Koeijen  in  opgemelde  Koeijen  al  vrij  oplet* 
tenswaardig  zijn. 

Fig.  VIL  is  een  volmaakte  horenvlucht  van  fijn  Hvl- 
landsch  Rhijnlandsch  ras,  op  zijn  vierde  Kalf,  beste 
ftaat  en  karakter,  door  p.  potter. 

Fig.  VIII.  vertoont  een  levensgroot  gedeelte  van  het 
kroonbeen,  uit  het  hoofd  van  een  nuchter  Kalf , waar 
In  de  eerfte  uitbotting  der  horen  zigtbaar  is. 

aaaci  Het  gedeelte  van  het  kroonbeen. 

b De  ronde  horeneeltige  eerfte  uitpuiling. 

Fig.  IX.  is  eene  juiste  afbeelding  van  een  doorge- 
zaagd gedeelte  van  de  horenpit  en  den  omringenden 
horen  van  een  Schotpink,  aan  den  wortel  en  inlijving 
van  het  kroon-  of  voorhoofdbeen:  men  ziet  in  hetzelve 
vier  voorname  openingen  en  eenige  kleinere,  dat  eigen- 
lijk de  mergbuizen  zijn  , die  de  horenpit  voeden  3 en 
allengs  in  ouder  Koeijen  verharden. 

aaaa  Is  de  omtrek  der  horenpit. 

bbbb  Zijn  de  mergbuizen. 

cccc  Is  de  omtrek  der  horen  zelve. 

Fig.  X.  vertoont  een  uitwtndigen  hollen  horen , van 
<de  horenp.it  afgefcheiden. 

Fig.  XI.  is  de  afbeelding  van  een  hoofd- of  kroon- 
geftel  in  een  Vaars,  dat  nog  niet  teekent,  met  de  ho- 
renkrappen: men  ziet  hier  in  aan  de  eene  zijde  de  ho- 
renpit , die  van  de  holle  horen  bij  Fig.  IX.  is  afgepeld , 
N £ 3 ia 


8 1 8 NATUURLIJKE  HISTORIE 

in  liet  midden  het  kroonbeen , aan  de  andere  zijde  den 
horen  nóg  gedeeltelijk  om  de  pit  , of  daar  van  affehuivende. 
a Is  het  hoofd-  of  kroonbeen. 
b Toont  de  fcheiding  of  groeve  ( fat  ura  Coronalis')  aan. 
c De  ontblootte  pit  der  regterhoren. 
d De  pit,  half  affeheidende  van  den  linkerhoren. 
f De  horen. 

f Hij  Fig.  X.  de  regterhoren  geheel  van  de  pit  af. 
Fig.  XII  vertoont  de  doorfnijding  van  een  horen  * 
vlak  af,  met  pit  en  al. 
a De.  horen.  b De  pit. 

Fig.  XIII.  verbeeldt  een  volkomen  en  volmaakt  horen- 
geftel,  regt  halvemaansgewijze , van  eene  allerbeste  Hol- 
landfche  Koe,  van  het  vijfde  Kalf,  te  tellen  op  de  vijf 
horenkrappen. 

a liet  kroonbeen.  ib  De  krappen. 

Fig.  XIV.  is  de  Afbeelding  van  het  horengeftel  van 
eene  volmaakte  en  opregte  Vriefche  of  Groninger  Koe, 
op  haar  zesde  Kalf : deze  horenen  zijn  aan  de  toppen 
eenigzins  inwaarts  gebogen. 
a Het  kroonbeen.  bb  De  krappen. 

Fig.  XV*  is  eene  afbeelding  van  de  horenen  eener 
Koe  op  haar  zevende  Kalf  of  jaren , hebbende  eene  zoo- 
genaamde Osfen vlucht , dat  is  , de  horentoppen  uit- 
waarts  gebogen. 

a Het  kroonbeen.  bb  De  krappen. 

Fig.  XVI.  verbeeldt  het  horengeftel  van  eene  Holland - 
fche  of  Noordhollandfche  Koe  , met  duikhorenen , en 
krappen,  van  het  achtfte  Kalf;  hoedanige  foorten  van 
horenen  bij  uitnemendheid  de  Noord - en  lage  Zuidhol- 
landfche  Koeijen  doen  onderkennen : dit  foort  noemt  men 
ook  doorgaans  fijne  horenen , Noordhollandsch  ras  enz. 

Fig.  XVII.  vertoont  de  gedaante  van  een  verwrongen 
horen  die  reeds  vastgegroeid  is,  in  eene  Koe  van  het 
negende  Kalf  of  negende  jaar,  als  wanneer  de  krappen 
beginnen  in  een  te  gröeijen. 
a De  eene  horen  in  zijn  natuurlijken  ftand. 
b De  verwrongen  horen. 

Fig.  XVIII. -doet  zien  de  afbeelding  van  een  horen- 
geftel in  eene  Koe  van  haar  tiende  Kalf,  welker  hore- 
nen 


van  HOLLAND. 


3*y 

uen  aan  beide  zijden  in  de  jeugd  zijn  verwrongen  ge- 
weest, zoo  dat  den  een  en  (£)  nederwaarts,  den  ande- 
ren (tf)  opwaarts  kromt. 

Fig.  XIX.  vertoont  een  ftomphoren  , die  men  Begijn 
noemt , en  alzoo  van  jongs  af  blijft : deze  horenen 
teekenen  meestal  geene  krappen. 

Fig.  XX.  vertoont  een  wijde  en  fijne  breede  horenvlucht 
van  de  meeste  Brcemer , Gtldcrfchc , en  fommige  Ovcrijs- 
felfcht  Koeijen  of  Osfen , volgens  de  gemeene  originee- 
len  van  n.  van  berghem  , en  de  grootfte  foort  van 
horenen. 

Fig.  XXL  vertoont  een  zonderlinge  foort  van  fpits- 
horenen , die  geen  bogt  hebben,  en  doorgaans  driekan- 
tig of  plat  zijn , mede  naar  het  leven  geteekend. 

Fig.XXII.  vertoont  een  foort  van  horenen, die  boven  voor 
aan  het  kroonbeen  vereenigd  zijn,  even  als  in  de  Buffels, 
welk  foort  zeldzaam  in  Hollandfchc  Koeijen  voorkomt. 

Fig.  XXIII.  Afbeelding  van  horenen  die  geheel  gcribt 
zijn,  en  omkrullen  als  Ramshorenen. 

Fig.  XXIV.  eene  afbeelding  van  zeldzame  druip-  of 
neushorenen,  die  regt  vooruit  neerkrommen  ter  weder- 
zijden langs  den  neus. 

Fig.  XXV.  vertoont  het  hoofd,  en  horengeftel  van  een 
grooten Decnfchcn  Os  in  zijne  grootfte  vluchten  proportie 
van  ruim  vier  voeten  afftand  der  uiterfte  punten:  men 
ziet  in  dit  ftel  duidelijk  het  geftel  der  kruin  en  het 
krbonbeen,  de  afftand  der  oogbollen,  de  kol  of  ftarre- 
beenderen  enz. , alles  naar  het  leven  geteekend. 

a Js  de  naad  of  zamenvoeging  van  de  kroon  of  (Je 
kroonbeenderen. 

bb  De  inlijvingen  der  horenen  wederzijds  in  dit  been. 

cc  De  ringen  of  horenkrappen , die,  alhoewel  glad- 
der dan  in  de  Koeijen , hier  een  vijfjarigen  Os  tee- 
kenen. 

dd  De  holtens  der  voorhoofdbeenderen. 
c Het  eigenlijke  kol-,  dol-  of  ftarrebeen  boven  de 
neusbeenderen. 

ff  De  neusbeenderen  in  hunne  zamenvoeging  tegfns 
de  Star. 

gg  De  holligheden  der  oogbeenderen* 

Z 4 Fig. 


Sao  NATUURL.  HIST.  van  HOLLAND. 

Fig.  XXVI.  verbeeld  de  kuif  van  bovengemclden  Os, 
geheel  met  de  horenen  in  een  verhard. 

Fig.  XXVII.  afbeelding  van  het  horcngeWel  van  ccnen 
Os , op  zijde  vooruitwekend  te  zien , waarin  de  vooruit- 
zwaai  der  horenen  zigtbaar  voorkomt , gelijk  ook  de  ge* 
haarde  kroon  in  den,  nek. 
aa  De  gehaarde  kroon* 
bb  De  vooruitwekende  horentoppen. 
c De  War  of  kol  , op  zijde  te  zien. 
d Het  uitWek  der  bovenkaak. 
e Het  oogbol. 

ƒ Een  gedeelte  der  bovenkaak  met  de  kiezen. 

Fig.  XX VIJL  vertoont  zeer  accuraat  een  Hollandsch- 
Stierenhoofd  van  twee  jaren , origineel  door  den  Heet 
vinkeles  geteckend  naar  den  beruchten  Hollandfchtn  Stier 
van  p.  potter,  waarin  volmaakt  deszelfs  Stierenhorenen 
en  natuurlijke  fierheid  of  karakter , het  onderfcheid  der 
Scxe  aantoont,  en  volkomen  verfchilt  van  die  der  Koei* 
jen  bij  Fig.  L tot  VII.  in  deze  Plaat  afgebeeld. 

Fig.  XXIX.  vertoont  het  horengeWel  van  een  Indiaan - 
fchcn  Os  of  eene  Koe,  welker  horenen  een  dubbelde 
zwaai  en  draai  hebben , en  tevens  overlangs  geWreept 
zijn , hetwelk  nu  en  dan  ook  wel  onder  onze  Koeijen 
gezien  wordt,  doch  zelden  zoo  Werkkot  aan  den  top., 
N 13 4 Deze  horenen  moeten  niet  vermengd  worden 
met  die  der  Kotdoc , dajt  een  ander  foort  is. 
Fig.  XXX.  afbeelding  van  een  Bakkers  toethoren, 
door  kunst  gedrild  met  zilyere  banden  en  keten. 

Fig.  XXXI.  afbeelding  van  de  Alkmaatj'ehe  drink- 
horen. 


iz/r 


ry- *3- 


S2C 

; 

F 

geh' 

F 

Os. 

zwa 

haai 

a 

b 


\ 

§tie 

VIN 

van 

en 

Scx< 

jen 

F 

fche 

zwz 

zijn 

gezj 

ïs 

F 

doo 

F 

lior< 


* ' J 


. 


3 


v.*/ 

pJrl-Z, 


■ 

_ 


r--  - <=