N ATUURLYKE
HISTORIE
VAN
HOLLAND.
DOOR
J. LE FRANCQ vanBERKHE T. M. D.
VIERDE DEELS , EERSTE STUK.
MET NOODIGE AFBEELDINGEN.
te AMSTERDAM,
By Y N T E M A en T I E B O E L.
M D C C L X X I X.
Digitized by the Internet Archive
in 2016
https://archive.org/details/natuurlykehistor412fran
KORTE INHOUD
DER
HOOFDSTUKKEN.
EERSTE HOOFDSTUK
Handelende over de EERST E KLASSE der dieren
in ’t gemeen, en over het Eerfte Geflagt , mam*
lyk dat der paarden, in ’t byzonder. . . . bl. i
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over het aanfokken en dresfeeren , of afregten , der
Paarden . . . . . - 44
DERDE HOOFDSTUK.
Over de Volkseigen benaamingen der uitwendige dee -
len van een Paard 9 met de daar toe gebruikelyke
Konstwoorden ; en verder over de vereischten van een
goed Hollands ch Paard , benevens de kentekenen van
den ouderdom der Paarden . . 75
VIERDE HOOFSTUK.
Handelende over de waare fchoonheid en meetkundige
Proportie van een Paard , vergeleken met, en over -
gebragt op, de Nationaale Hollandfche Paarden. 108
V Y F-
I N H OUD DEK H O O F D ST Ü k'K F, N.
V Y F D E HOOFDSTUK.
rr r~r
Handelende over de uitwendige en eenige inwendige
Gebreken der Paarden. . * /. 145
ZESDE HOOFDSTUK.
Behelzende het hoofdzaakelyke van het Nationaale ge-
bruik , nut en dienst , der Paarden ; hyzonder het
Hollandfche en Friefche Harddraaven. . . 223
B E R I G T
VOOR DEN
BOEKBINDER.
Plaat I te plaat fen tegen over
bladz . 90
■ II met derzelver Verklaaring
104
III
144
IV ...
222
—— V met derzelver Verklaaring
268
— VI met derzelver Verklaaring
• 294
De Keur op de Springhengflen . .
- 53
NB. Plaat V moet van onderen niet ingeflagen,
maar van boven weinig wit aan gelaateh »
worden.
NA-
NATUURLYKE HISTORIE
VAN
HOLLAND.
EERSTE HOOFDSTUK.
Handelende over de EERSTE CLASSE der
dieren in ’t gemeen , en over het Eer-
ite Gellagt, naamlyk , dat der paar-
den, in ’t by zonder.
Na dat wy den geeerden Vaderlandlio
venden Leezer breedvoerig ontvouwd
hebben, den natuurlyken aart, de geneigd-
heid, de zeden en gewoonten het leven,
fterven enz. der Hollandfche Natie, in haa-
re betrekking tot onze eerltë Afdeeling, of
de eenige Clasle , en het eenige Geflagt van
de Heerfchende Dierlyke Weezens ; komen wy
nu vervolgens ter overweegingè onzer twee-
de Afdeelinge , gaande over de Onderworpen
Bieren ; welker bepaaling en verdeeling in
het Derde Deel omAaiidig voorgefteld zyn.
Wy hebben deeze Dieren verdeeld in
TIEN CLASSEN; en liaan dezelven nu,
naar die Rangfchikking ordenlyk te verhan-
delen ; zoo nogtans , dat wy , volgens onze
uitdruklyke bedongen vryheid , dezelven
IV. deel. A niet
ÜE
ÖIERJÊN.
Zie Derde
Deel , bL
2 66.
2 NATUURLYKE HISTORIE
de niet als volftrekt afgefcheiden , maar van
dieren, den eenen tot den anderen overgaande , aan-
merken; en ons voorbehouden ’er nadere
Zie verbeteringen en ophelderingen by te voe-
bl- 331. gen.
Doch eer wy bepaaldlyk tot de verdere
Verhandeling treeden, hebben wy, ten aan-
zien van de EERSTE CLASSE , welke
thans onze befchouwing vordert , te weeten
die der viervoetige, gehairde , leevendbaa-
rende en zoogende Land-Dieren , met be-
trekking tot Holland, het volgende vooraf
in ’t algemeen aan te merken. Dat deeze
Dieren , niet alleen de huishoudelyke , maar
ook de wilde en woeste , in andere deelen
der Waereld , byzonder in veele Gewesten
van Europa , zeer menigvuldig zyn ; en dat
ons Holland, op verre na, zoo veele Ge-
flagten , laat liaan Soorten , niet kan tellen ,
als die Landen. Maar wy vinden geen re-
den om ’er ons over te beklaagen. Wy
hebben het meermaalen als een gezegend
lot aangemerkt , dat men hier te Lande zoo
weinig verfcheurend en wild Gedierte , waar
van de Bosfchen van Gallie en Duitschland
krielen, ontmoet; en we zyn daarentegen
met een grooter aantal van huishoudelyk en
nuttig viervoetig Gedierte voorzien , dan
eenig ander Gewest. Ons Rundervee , bo-
venal , vermenigvuldigt zoo fterk onder ons ,
dat wy, en het nabuurige Vriesland, on-
danks de woedende Veepesten, nog ffceeds
een overvloed van Vee hebben. De hoofd-
oorzaak van dit verfchil met andere Gewes-
ten is , gelyk wy al vroeger opgemerkt heb-
van HOLLAND. 3
ben, grootlyks te zoeken, in de bewoon-
baarheid des Lands ; en even zoo zal men
uit de verdere befchryving onzer Holland-
fche v :ervoetige Dieren , kunnen afneemen ,
dat dit ook de reden zy , waarom veele Gc-
flagten, die in onze nabuurige Provintien
gemeen zyn , hier zeer fchaars of in ’t geheel
niet gevonden worden; waarvan het tegen-
deel omtrent de Watervogelen en Visfchen
plaats heeft.
Wyders heeft men hier nog over ’t alge-
meen aan te merken, dat alle de viervoeti-
ge Dieren in dit Land gemeenzaam deelen
in het temperament van ons klimaat ; zoo
dat de Dieren, welken, om zoo te fpree-
ken , in het zelve genaturalizeerd zyn , ’er
zeer gezond en fterk in leeven ; terwyl an-
deren, aan hooger Land en drooger Lu gt
gewoon , het dikwerf in ons klimaat niet
kunnen houden; als in ’t vervolg by de be-
fchouwing der byzondere Geflagten breeder
blyken zal. Hier mede tot ons voorgefteide
plan overgaande , komt ons aanvanglyk voor
de EERSTE CLASSE, die wy noemen
VIERVOETIGE GEHAIRDE DIEREN#
LAND-D IEREN.
Hoe noode wy ook herhaalingen maaken,
dienen wy egter in dit geval de omfchryving
deezer CLASSE, door ons in het Derde
Deel voorgefteld , alhier te herhaalen ; de-
wyl de gewoone Orde der Rangfchikkingen
A 2 der-
DË
DIEREN.
LANI>
DIERÉIf.
4
NATUURLYKE HISTORIE
derzelver herinnering volftrekt vereis cht.
Ze luid aldus :
UITWENDIG LICHAAMSGESTEL.
Het hoofd beweegt zig en draait, aan den Nek of
het oppereinde van den Ruggegraat ;
hebbende
Twee Oogen , die meest al nederwaards voor-
uitzien , door gehairde en be-
weegende oogleden gedekt wor-
den ; ftaande veeltyds ovaalvor-
mig , ter wederzyde van het Voor-
hoofd.
Twee Oorcn , met uitfteekende beweegende
Lellen , meerendeels met hair be-
wasfen , en geplaatst ter wederzy-
de van de kruin.
Twee Neusgaten , geplaatst aan de Bovenlip op
het uiteinde van den Mond of
Snuit ; uitademende blaazende , en
riekende inademende.
De Tong is beweeglyk, met het vermogen om
die , lekkende, buiten den Mond
te brengen ; geplaatst in de Onder-
kaaken, tusfchen de Kaaken en de
Tanden gedekt door, en fluitende
tegen,’t verhemelte van de Boven-
kaaken , die onbeweegelyk zyn.
Den
van HOLLAND. 5
Den Mond , die met de Lippen beweegelyk en
l gekneveld is. Dezelve heeft be-
weegende Onder -kaakbeenderen ,
en is, in beide de kaaken, inwen-
dig, voorzien met Tanden en Kie-
zen, om te kaauwen.
Het Gevoel is door de deelen van het lichaam
verfpreid.
De romp beftaat uit Ribben, die met den Rugge-
graat verknogt zyn , door wervelbeen-
deren en een bekleedfel van Spieren ,
in eene lederagtige hairige huid omvan-
gen.
De Ruggegraat loopt recht , rondagtig , hol of
horifontaal , en eindigt met een uit-
Iteekenden Staart.
De Borst is nederwaards , tusfchen de Voorpoo-
ten , onder den Hals geplaatst.
De Buik hangt nederwaards , onder den Rug,
agtcr de Borst, tot tusfchen de Ag-
ter-pooten.
De Brammen , waar aan de Jongen zuigen, zyn
aan de Borst en den Buik, of al-
leen aan den Buik, geplaatst.
De Teeldeelen zyn agter aan den Buik of Romp,
aan den Stuit .of het Bekken ge-
hegt : in de Manlyke Dieren zyn
ze uitwendig , in de Vrouwlyken
inwendig.
De Schouders zyn voorwaards , zylings aan de
Borst, neêrwaards, verbonden.
6 NATUURLYKE HISTORIE
De Heupen zyn agterwaards aan het Bekken ,
neêrwaards , verbonden.
De steunselen zyn vier Pooten , die door Schen-
kelen in Gewrigten draaien, en zig recht
voorwaards , agter den anderen , beurt-
lings kruiswyze beweegen; deeze Dieren
gaan op hoornige of geklaauvvde Voetzoo-
len , die plat op den grond nedertreeden.
De bekleedselen beftaan uit eene lederagtige ge-
hairde Huid ; en de Hairen zyn wollig
en lang, of borltelig en kort , zig allen
van één fcheidende.
INWENDIG LICHAAMSGESTEL.
Het hoofd bevat het zintuiglyk Hersfengeftel , be-
flooten in een zenuwagtig en geaderd
Vlies , werkende door middel van uit-
fpreidcnde Zenuwen , gemeenlyk twce-
takkig, op het dierlyke leeven.
De romp behelst de lichaams- en leevensvoedende
Ingewanden.
De borst is van den Buik afgefcheiden , door een
Spieragtig Middelrif , en bevat , voor-
naamlyk ,
Het Hart , dat, zoo verre ’t in deeze Dieren
bekend is , twee holligheden en
twee Ooren (*) heeft , waai* uit
het
(*) Door Ooren aan het Hart vcrftaat men , twee holle aanhang-
• zeis
van HOLLAND. ?
het Bloed door Aderen uitgeperst,
en waar in het door Slagaderen in-
gezoogen word ; door een byzon-
der leevend eigen beweegvaardig
vermogen.
De Longen , welke tweelobbig, of twee in getal,
zyn, en, door eene beurtlingfche
beweeging , gelyk werkende met
het Hart, de in- en uitademing be-
vorderen.
Den Slokdarm , loopende door de Borst tot in
de Maag.
De buik is, door het voornoemde Middelrif , van
de Borst afgefcheiden , en bevat hoofd-
zaaklyk ,
De Maag , die uit geplooide fpier- en zenuw-
agtige Vliezen beffcaat , en ais in
een zak de Spyze ontvangt , en,
die verteerd hebbende, door eene
fluitfpier in de Darmen brengt.
De Darmen , die uit de Maag ohtftaan , aan
een Middelvlies of Darmfcheel ge-
hegt zyn , in ronde keeren en
draai jingen liggen , en aan den
Aars eindigen. Zy werken , in de
viervoetige Dieren , altoos door
eene wormswyze beweeging , en
zyn in dikke en dunne verdeeld.
De Nieren en de Blaas , die de affcheiding der
Pisfe bevorderen. " De
zeis 3an het Hart , die den omloop van het bloed bevorderen , en
de gdaante van Ooren hebben.
A 4
8 NATUURLYKE HISTORIE
De Lever , de Galblaas , de Milt , en de verde-
re Klieren of deelen, welken die-
nen tot de overige affcheiding der
Vogten.
De Baarmoeder in de Wyfjes voed de Vragt in
een vliezig Ey. Dez elven zyn
leevendbaarende.
De Teeldeelen , welken, in beide Sexen, uit de
Lendenen aan de fchaamelheid
voortkomen,
De steunselen , inwendig , zyn Beenderen , uit eene
eigenaartige vaste ftoffe , die men Been
noemt , faamgefteld , van binnen met
Merg gevuld. Dezelven zyn door Vliezen
en Peezen in hunne fcharnieren beweeg®-
lyk: in de jongen zyn zy Kraakbeenig en
week ; maar in de volwasfenen hart , vast
en famengroeiende.
De bekleedselen , inwendig , zyn Vliezen , Vel,
Spieren, Klieren en Zenuwen.
Hun vleesch is rood en vast.
De vogten zyn , het lichaam kweekende Chyl , of
het Maagfap ; de kooking bevorderende
Gal; het Miltzap; het leeven voedenie
rood warm Bloed ; het de voortteelhg
bevorderende leevendmaakende geestnke
Merg; de voedende Melk in de Zooglor-
ften ; de befproeiende Wei; het affeiei-
dende Speekfel, de Pisfe, enz.
De
van HOLLAND.
9
De drek , die de inwendige vouwing en gedaante
der Darmen aanneemt.
De beweeging is gaan , loopen , of fpringen.
In het gaan plaatfen ze de Voetzoolen plat ne-
der , en zetten de Pooten twee
aan twee , met eene korte tusfchen-
poozing, voort, altoos regt voor-
uit, kmiswyze agter den anderen;
terwyl ze het lichaam vry van de
Aarde heffen.
In het fpringen fteunen ze op de twee Agter-
pooten , en zetten de Voor -poo-
ten vooruit ; ook heffen ze zig
wel met alle de vier Pooten te ge-
lyk op.
In het loopen verdubbelen ze de beweeging van
gaan en fpringen.
De HUISHOUDING is
Op de vlakte der Aarde , of in Holen van derzel-
ver oppervlakte ; hierom noemt
men ze landdieren , of die-
ren des velds , waarin en op zy
leeven.
Gezellig , met geheele benden , of
Eenzaam , Man en Wyf alleen.
Hun voedsel is Vleesch, Bloed, Kruiden, Vrtig-
ten, enz.
10 NATUURLYKE HISTORIE
De voortteeling gefchied , door een Mannetje
en een Wyfje , door middel van de
vermenging der TeelftofFe in de Baar-
moeder.
Het Wyfje ontvangt en zoogt.
Het Mannetje dringt met het Teellid in de Baar-
moeder.
Beiden genereerende.
Het Wyfje is leevendbaarende en zoogt.
De Jongen komen, of kaal, of gehaird, voort,
en worden veelal blind gebooren.
De Dragt is verfchillende , gelyk ook
Het Getal der Jongen.
De Wasdom is fpoediger dan in den Mensch.
Hunne driften zyn Toorn , Liefde , Haat en
Vrees , welke allen onderworpen zyn aan
de Menfchelyke beteugeling.
Hun geluid is Blaetende , Briefchende , en Pie-
pende.
Hun leeftyd is onbepaald , of liever verfchil-
lende.
Hun sterven gefchied natuurlyk , door een uittee-
renden ouderdom, of onnatuurlyk, door
hunne Verwoesters , en andere Lotge-
vallen , daar ze voor vatbaar zyn.
Uit
van HOLLAND. n
Uit deeze, naar ons oordeel met de be-
doelde Dieren naast overéénkomende, al-
gemeene omfchryving , ziet een opmerkend
Leezer terftond, welke Dieren ’er afzon-
derlyk bedoeld worden; en zy, die het
eene of andere byzondere Samenftel mog-
ten aankleeven, zullen ’er, zoo ’t ons
voorkomt , ook het hunne, onder zeke-
re bepaaling , in ontdekken. Het zy men
deeze CLASSE, naar de Stelling der Ou-
den , als viervoetige ; of naar die der
Nieuwen , als met een tweeholig harte ,
warm bloed en zoogborften voorzien ; of als
Leevendbaarende ; of naar eenige andere
bedenkelyke kentekenen , wille befchou-
wen; of dat men dezelven, volgens ande-
ren , naar hunnen huishoudelyken aart en ei-
genfchap begeere te onderfcheiden ; ja zelfs ,
al wilde men deeze Dieren naar een ont-
leedkundig Samenftel fchikken. ’Er kunnen
geene verkiezingen van dien aart voorko-
men, of wy hebben dezelven, met de op-
gave van de algemeene kenmerken der Die-
ren , die ’er onder kunnen en moeten be-
trokken worden, ’er dermaaten ingevlogten,
dat alles, het zy. men uit- of inwendige of
huishoudelyke kentekenen verkieze , een-
ftemmig aan de waare kenmerken der Na-
tuure beantwoorde. Hier door vermyden
wy dan verder het voordraagen van eene
beredeneerde vergelyking onzer opgave ,
met andere Systhematifche Om fchry vingen;
waar toe het geheele Eerfte Stuk van ons
Derde Deel gefchikt is. De evengemelde
algemeene omfchryving derhalven voldoen-
land-
dieren.
LAND-
DIEREN.
i2 NATUURLYKE HISTORIE
de agtende, wenden wy ons voorts tot het
nagaan van de Ordes, Geflagtcn en Soor-
ten ; of, zoo als wy ons liever uitdrukken ,
van de Ordes, Gdlagtaartige Geflagten en
Soorten. Ons dus, zoo naa als ’t mogelyk
is, aan de natuurlykfte fchikking bepaalen-
de , vallen ons dadelyk de allerduidelykfte
natuurlyke kentekenen der Rangen in ’t
oog; en wel bepaaldlyk die, waar van wy
inden aanvang van het Vierde Hoofdjluk des
Derden Deels gewag maakten. De Godlyke
Natuurkundige moses naamlyk , en de be-
roemdften der Ouden na hem , vestigden
hunne Rangfchikking op de klaauwen en der-
zelver verdeelingen in geledingen ; waar me-
de, onder de Nieuwen , naast overéénkomt,
de in de viervoetige Dieren zeer ervaren
JACOB THEODORUS KLEIN, wieil wy
het naast verkiezen by te blyven: zoo eg-
ter , dat wy , ten gevalle van hun , die an-
deren volgen , de bepaalingen van linnü-
us en anderen , zoo ver het dienftig is,
insgelyks zullen melden, en tevens onze
eigene kentekenen opgeeven. ’Er komen
ons hier dan twee zeer duidelyke onder-
fcheidingen voor , volgens welken de bo-
ven befchreeven CLASSE der viervoe-
tige GEHAIRDE DIEREN NatUUrlyk
verdeeld word, in viervoetige gehairde Die-
ren met hoornige klaauwen; en in viervoetige
gehairde Dieren met gevingerde klaauwen :
welke kentekenen wy , om, zoo na doen-,
lyk is , aan eene Hipte overéénkomst te
blyven , liefst in deezervoegen uitbreiden.
— Men vind viervoetige gehairde Dieren,
web
van HOLLAND.
13
welker voetgewrigten in harde hoornige hoe-
ven, als onbeweegelyk , beflooten zyn. En
men ontmoet viervoetige gehairde Dieren,
welker voetgewrigten van een gefcheiden ,
geklaauwd, als vingeren beweegbaar zyn,
en in een vleefchig vel omvat worden. — -
Op deeze wyze worden de Dieren , tot de
EERSTE CLASSE behoorende, van alle
anderen onderfcheiden ; hier door ontwyken
wy tevens alle uitzonderingen, die ’er ge-
meenlyk op gemaakt worden; en welken,
als men ftrikt wil zyn, weezenlyk opmer-
king vorderen ; waarom wy ’er ook hier re-
den van dienen te geeven. Door de Clasficale
benaaming van viervoetige gehairde Dieren,
ontduiken wy de zwaarigheid van de Hage-
disfen en Kikvorfchen , uit hoofde hunner vier
pooten, onder de CLASSE onzer viervoe-
tige Dieren te tellen ; het welk de Heer
klein gedaan heeft , en , volgens zyne vast-
geftelde bepaaling , ook moest doen. Maar
wy kunnen hem hierin volftrekt niet vol-
gen , om de verregaande afwyking > welke de
Natuur zelve in deeze Dieren doet zien;
zoo in hunne uit- als inwendige geftalte ;
waar in ze beftendig als met eene gefchubde
ongehairde huid voorkomen. Men mag de-
zelven dan, zoo men wil, viervoetige Die-
ren noemen ; maar ’t zyn geen viervoetige
gehairde Dieren ; weshalven zy zeer wettig
en natuurlyk van Dieren onzer Eerfte Clas-
fe afgefcheiden worden; ’t welk verder uit
de vergelyking der Derde Clasfe blykt. Wy
noemen deeze Dieren daar benevens Land -
Dieren , in onderfcheiding van alle anderen;
die,
LAND-
DIEREN.
LAND-
DIEREN.
14 NATUURLYKE HISTORIE
die, hoewel zy ook op het Land verkeer en*
’er zig nogtans zoo niet geheel en al op ont-
houden, als deeze viervoetige Dieren; wel-
ken nooit ergens anders, dan op de opper-
vlakte des Aardbodems verkeeren , woonen
en voortteelen; terwyl zy zich noch in de
Lugt verheffen , noch onder de opper-
vlakte der wateren begeeven ; waar door zy
dan ook onderfcheiden zyn van de halfflagti-
gen, die eene overgang van de eene Clasfe
tot de andere maaken ; en , gelyk voorhee-
nen aangeduid is , hunne byzondere bepaa-
lingen hebben. Voorts moeten wy hier
nog melden, dat wy, met het woord ge -
haird , het oog hebben, niet op takagtige
of donzige vezelen, als die der Vogelen,
maar op dunne gladde afgefcheiden buigzaam
me of borstelige hairen. Hierom leest men
ook in onze algemeene omfchryving deezer
dierlyke bekleedzelen , onderfcheidenlyk ,
„ dat deeze hairen zyn wollig en lang , of hors -
„ telig en kort , zig allen van één fcheiden-
,3 de” : dat is te zeggen , dat zy hunne hair-
vezelen niet, gelyk de Vogelen, tot eene
pluim of veder veréénigen ; fchoon men ’er
vinde die zig voor het Vergrootglas geleed
vertoonen.
Wat wyders onze Omfchryving van de
verdeeling der Orden betreft, dezelve is,
byzonder met opzicht tot de eerfte , dus te
verklaaren ; dat by de Dieren , welken daar
onder behooren, fchoon de uitwendige ge-
daante van den voet of klaauw geheel hoor-
nig, ’t zy enkeld of gekliefd, zy derzelver
holligheden evenwel , inwendig , de geledin-
gen
van HOLLAND.
15
gen der afgefcheiden vingeren , die men an-
ders in de gevingerde klaauwen der Dieren
van de tweede Orde bloot ziet, bevatten.
Dit blykt duidelyk, als men den Hoef of
Schoe der Paarden, zoo als men zegt, af-
pelt, of ook die der Koeien, en byzonder
die der Zwynen affcheid ; als wanneer men ,
aan de uiteinden der beenderen of fchen-
kelen, de koot- en vinger - gewrigten , vol-
gens den aart van het Dier , en deszelfs
been- en gewrigtgeflel , even zoo kennelyk
ziet, als in de gevingerde geklaauwde vier-
voetige Dieren (*).
Deeze dus verklaarde Omfchryving neemt
op die manier weg, de vitagtige bedenking,
dat de Zwynen , Dieren met gekliefde hoor-
nige klaauwen , ook eigentlyk gevingerde
genoemd kunnen worden. Zoodanige en
meer dergelyke yitteryen gaan ver; dog ze
zyn, zoo wy meenen, door onze verklaa-
ring zeer opgehelderd en genoegzaam uit
den weg geruimd. Wy volgen hier het
fpoor van moses, welks woorden ons , in
dit opzicht , zoo aanmerkelyk zyn , dat wy
ons ten hoogfte verwonderen , over de
juist-
(*) Zulks flemt overeen met de verklaaring , die
klein aan dit woord geeft , als hy zegt : nobis qua-
drupedia ungulata Jive Chelifera dicuntur , quorum vel
pedum extrema vel digiti pedum undi^ue
chela cornea circumvallata. Dat is : „ Door
5, gehoefde of gefchaarde viervoetige Dieren, verftaa
„ ik dezulken , welker uiterfte voeteinden , of de vin-
„ geren der voeten, door een hoornig Schaar omvat
„ worden”; ’t welk in alles met de Natuur best over-
éénftemt.
LAND-
DIEREN.
LAND-
DIEREN.
1 6 NATUURLYKE HISTORIE
juistheid dcczer Godlyke Natuurfchetfe,
De Godstolk, fpreekende van de kenteke-
nen der Dieren , die zy mogten eeten ,
zegt, Leviticus II, vers 2. Al wat onder de
beesten de klaauwe verdeelt , (dat is, in ’t
gemeen , van Dieren , welken gekliefde
hoornige klaauwen hebben , voor zoo verre
wy die uitwendig befchouwen ,* ) ende de'
klove der klaauwen in tween klieft ende her -
kaauwt ; dat zult gy eeten. Op deeze wyze
fpreekt hy ook van de verdeeling der klaau-
wen in het Zwyn, dat egter, als niet her-
kaauwende , niet gegeeten mogt worden.
Mos es herhaalt juist telkens, het woord
klaauw en dat van klove ; waar uit blykbaar
is, dat hy daar mede bedoelt, die zamen-
voeging der eigentlyke klaauwen , welke
zig , als in twee hoornige bekleedfels ge-
kloofd, vertoont, en daarom met recht de
klove der klaauwen genoemd word. Deeze
Natuurkundige onderfcheiding ontdekt zig
nog klaarder, als hy, fpreekende van den
Kemel en het Konynken , zegt , dat zy de
klaauwen niet verdeelen. Dat is (durven wy
Rellen ,) dat zy , alhoewel zy gekliefde
klaauwen hebben, dezelven nogthans in die
fchikking aan de voeten vertoonen , dat zy
zig opdoen, niet als gekliefd, dat is, in
gekliefde hoornige beldeedfelen opgefioo-
ten , maar als klaauwen die gevingerd zyn.
Moses doet hier voordagtelyk die Dieren
op elkander volgen, welken, van de één-
klaauwige en tweekiaauwige gekliefden , een
overgang tot de volRrekt geklaauwden maa-
ken : gelyk zoo de Kemel zync bovenRe
klaau-
van HOLLAND. 17
klaauwgewrigten nog in een taai vel be-
flooten houd; maar de uiteinden in nage-
len duidelyk vertoont; en vervolgens het
Konyn , dat , als nader aan de gevingerden ,
de klaauwe , eigentlyk de klove , niet ver-
deeld , maar de vingeren xegelmaatig gefchikt
heeft. Uit dit alles blykt klaar , dat m o s e s ,
in deeze befchryving , zeer duidelyk aan-
toont, het natuurlyk onderfcheid van Die-
ren , welker klaauwen verdeeld zyn , in ee-
ne klove, en van de zulken die niet ver-
deeld zyn; mitsgaders dat hy, door deeze
verdeeling, eenvoudig eene verdeeling in
tweeën bedoelt. Nademaal tog de meeste
gevingerde eene verdeeling in vyf hebben ,
wel te verftaan in de verdeeling der vinger-
of beendergeledingen ; zoo zou moses, in-
dien hy hier niet uitdrukkelyk op die onder-
fcheiding der geleden , in beilooten hoornag-
tige kloven, tegens die, welken in geene
hoornige kloven opgeflooten zyn , maar bloot
liggen , gedoeld had , in beiden deeze benaa-
mingen het woord klaauwen niet gebruikt
hebben. Zie daar dan eene waaragtige Dier-
kunde , een voudig , klaar en vatbaar voor al-
le menfehen; tot welker rechte begrip men
niets meer behoeft te doen , dan de Natuur
zelve te zien , en haare voortbrengzels on-
derling te vergelyken.
Op deeze voorgemelde Verdeeling , waar
mede wy ons aan het oude en waaragtige
houden, zullen wy nu, zonder ons in ver-
dere voor- of tegenftellingen van anderen in
te laaten, overgaan tot het befchouwen der
viervoetige gehairde Landdieren van Hol-
IV. deel, B land 5'
land-
dieren.
I
i8 NATUÜRLYKE HISTORIE
lajJd- land, die tot de cerftc Orde behooren. Dat
di£R£n. zyn dezulken, „ vyeiker voetgewrigten in
„ harde hoornige hoeven, als onbcvveege-
„ lyk, beflooten zyn”. In deeze omfchry-
ving neemen \vy het woord onbeweege -
lyk , als uit het reeds gezegde is af te nee-
men, in dien zin, dat, daar de geklaauw-
de, gevingerde Dieren hunne vingers vry-
willig kunnen bcweegen, zelfs zoo dat de
meesten daar mede voelen en grypen ; die
van de gemelde eerfle Orde de zelven tot
dat einde niet kunnen gebruiken; om dat
ze, fchoon eenigermaate beweegelyk, in-
wendig, in de holligheden der hoornagtige
bckleedlels , nogthans uitwendig onbeweege-
lyk zyn; waar door ze zig , uitwendig, niet
geklaauwd, maar zoo als ons Hollandsch
woord dit zeer wel uitdrukt, gehoefd vertoo-
nen. In deezen zin behouden wy hier ook
dat woord, om dat het dus zeer wel over-
eenkomt met de oude benaaming van qua -
drupedia ungulata chelifera , zoo veel als
gehoefd of gefchaard, gelyk de voelers der
Kreeften. Buiten dit zegt het woord hoef ,
in ’t Hoogduits , der huff , eigentlyk een na-
gel, of klaauw, van waar de Dieren, naar
rnaate dat zulk een Hoef cnkeld of verdeeld
is , één- of tweehoevigen genaamd kunnen
worden. Dit in ’t oog houdende , brengen
wy , met betrekking tot ons Holland , maar
drie onder deeze Orde; om dat wy ’er geen
# meer in ons Vaderland vinden: te weeten,
de enkel geklaauwde, of gehoefde, niet her-
kaauwende: benevens de zulken, die ge-
kliefde klaauwen hebben, of de tweehoe-
vi-
van HOLLAND.
19
vige herkaauwende, en de zoodanigen die
gekliefde klaauwen hebben , maar niet her-
kaauwen. Klein, die zyn Samenftcl tot
alle hem bekende Dieren uitftrekt, brengt
de famili'eïi naar het getal der hoeven , zeer
natuurlyk tot vyf : naamlyk de éénhoevige,
by voorbeeld 6et Paard ; de tweehoevige ,
by voorbeeld de Runderen ; de driehoevige,
de Rhinocéros; de vierhoevige, de Zeekoe;
en de vyfhoevige, de Elephant. Doch dee-
ze drie laatften zyh, om dat ze by ons niet
gevonden worden, buiten ons tegenwoor-
dige beftek. Wanneer wy de Dieren van
deeze Orde of Rang , dus , in den voorge-
ftelden zin , verdoelen , komen ons als ecne
Bende of Geflagtaart voor , die Dieren, wel-
ke in hunne Geflachten zeer naby gelyk-
11 achtig zyn , maar egter natuurlyk geen by-
zonder Geflacht zyn; fchoon zy door ver-
menging al mögten verbasteren , en dus ee-
ne nadere onderfcheiding van hun Geflacht
verëifchen ; waar van in ons Eerfte Deel, BI.
33 5 35 5 m de Inleiding, breeder gefprooken is.
De eerfte Bende of Geflagtaart onder de
eerfte Orde , beftaat dan uit de
Enkelgehoefden , Monochelontes , kleinii.
Tot den tweeden Geflagtaart behooren
dan de
Tweehoevigen, die herkaauwen ,
Dichelontes ruminantes.
En onder den derden Geflagtaart komen
dan de
B 2 Twee
LAND-
DIEREN,
LAND-
DIEREN.
20 NATUURLYKE HISTORIE
Tweehoevigen, welken niet herkaauwen,
Dichelontes non ruminantes.
Klein voegt nog daar benevens de
Acornce , of hoornloozcn, om dat de Zwy-
nen, welken hier mede bedoeld worden,
geen hoornen hebben: dan dit zal beter
ter geflagtsonderfcheidinge dienen. Men
zou, in onze voorgeftelde verdeeling, me-
de nog kunnen letten , op de onderfchei-
ding der fnuiten, of fmoelen, mitsgaders
op de tong, en byzonder ook op de tan-
den. Men zou dus mogen Rellen, onder
den cerllen Geflagtaart, de Enkel gehoef den
met tanden boven en beneden : onder den twee-
den de Tweehoevige met tanden , alleen in de
onderfte voorkaak , herkaau wende : en onder
den derden Tweehoevigen met fcheurtanden
en kiezen , in beide de kaaken, niet her-
kaauwende: doch alle deeze byzonderheden
zullen beter op zyne plaats , daar wy deeze
geflagten zullen voordraagen, in aanmerking
komen. Zie hier intusfehen een Tafeltje,
waar in men onze verdeeling, met de daar
toe behoorende Dieren, met een opflag
van ’t oog kan nagaan.
V
CLAS-
CLASSE.
van HOLLAND. 21
RANG.
GESLAGTAARTEN. 1 GESLAGTEN.
Eenhoevige».
[ 1. de Paarden.
^2. de Ezelen.
Viervoeti-
ge gehairde<
Leevend-
baarende en
zoogende
Landdie-
ren.
Gehoefde
viervoetige <{
gehairde ,
Leevend-
baarende en
zoogende
Landdie-
ren.
Tweehoevigen
herkaauwende.
Tweehoevigen
niet herkaauwende.
i
j-i. de Runderen.
| 2. de Schaapen.
3. de Bokken.
1 4. de Harten.*
f
i
de Zwynen.
Het plan der Rangfchikkinge van den Eer-
ften Rang der EERSTE CLASSE dan voor-
gemeld zynde, leid ons het zelve ter be-
fchouwihge van de eerfte geflagtaartige Die-
ren van den Eerften Rang, naamlyk de
Eenhoevigen; waar onder zig de twee Ge-
flagten, die van het Paard en den Ezel,
bevinden. Deeze Dieren hebben, buiten
het opgegeeven kenteken , en hunne uiter-
lyke gedaante , dit in hunnen aart gemeen ;
dat zy beiden natuurlyk gefchikt zyn om
zwaare lasten te draagen ; dat hunne geftel-
len in aart overeenkomen; dat ze het zelf-
de foor.t van voedzel gebruiken; op de ei-
genfle wyze het gras, hunne gewoone fpy-
ze, met de voorfte tanden, in de beide
B 3 voor-
LAND-
DIEREN.
HET
PAARD.
22 NATUURLYKE HISTORIE
voorkaaken, affnyden , en ’t zelve, het met
de bovenlip na zig haaiende, daar mede be-
wcegende, en flurpen; en eindelyk, dat ze
zig, door de tccldrifteii opgewekt, geflagt-
aartig vermengen. Men brengt ze gpvolgïyk ,
met recht, onder denzelfden Gqflagtaart ;
doch ze zyn egter, daar ze natuurlyk afzon-
derlyk paaren , zig dus aan hun eigen Ge-
flagt houden, en voortteelen, natuurlyk
ook byzondere Geflagten , die béiden we-
der hunne byzondere Soorten hebben;
des de Natuur ons hier van zelve brenge,
tot eene afzonderlyke befchouwing van het
Geflagt der Paarden.
HET GESLAGT DER PAARDEN.
Het Paard , dat hier , in zyn Natuurlyken
Rang, naar onze opgave , eerst voorkomt , is
een Dier zoo algemeen bekend, en door den
Schepper zoo gemeenfchaplyk aan de Huis-
houding der Menfchen verknogt, dat de
buffon het ook daarom, als het edelfte
Dier, tot de Huishouding der Menfchen be-
hporende , allereerst voorftelde , en , met een
treflyken trek van welfpreekendheid , in des-
zelfs verdienften affchetfe. Het is tog, mo-
gen wy, in navolging van dien Heer, wel zeg-
gen, het edelfte Dier, datdeMensch ooit tot
zyne Huishouding gevonden heeft; de Na-
tiën, die het kennen, beminnen het; het
fchynt den Mannen en den jongelingen als
ingefchapen, om het moedig ros .te tem-
men, en daar mede gemeenzaam om te
gaan. Dit moedige Dier is vernuftig, om
aan
/
van HOLLAND. 23
aan dat gebruik, waar toe de menscrh het
noodig heeft , te beantwoorden. Het deelt ,
met den mensch,den last en de ongemakken
des oorlogs ; het is aandoenlyk voor neder-
laag en overwinning ; het vegt en ftryd
zelfs mede ; het ziet , zoo ftout als zyn
Meester , het gevaar voor oogen , en fpot
’ermede; het hoort het krygsgefchreeuw ,
bemint dat , zoekt , met een vollen galop ,
de heirfpitze der tegenruiteryen , en is moedig
in den ftryd. Het deelt in de pragt der
Tournooi- en Renfpeelen. Het is leerzaam ,
^n volgt de lesfen zyns' Meesters. Om kort
te gaan, het fchynt een Weezen te zyn,
dat gefchapen is , om zig te onderwerpen
aan den wil van een ander , dien het zelve
kan voorkomen; en dat, eindelyk, in eene
gewillige gehoorzaamheid fterft. Dit is het
voornaamfte tot lof van het Paard, zoo
treffelyk door den Heer dé buffon be-
fchreeven ; dan ’t haalt op verre na niet ,
hy die verheven befchryving van het
Paard, welke ons in jobs Boek gegeeven
word. Onze hedendaagfche Wysgeeren mee-
neA, door hunnen zogenaamden eleganten
ftyl , en hunnen nieuwen fmaak uit te mun-
ten; maar ze zyn zeer verre beneden dat
verheven der Oosterfehe Volkeren : wy
vernederen ’er ons met recht voor , en kun-
nen van dit Dier geen kragtiger omfchry-
ving geeven , dan die , welke wy Job 39 , vs.
22 — 28 vinden. Ze luid , volgens devertaa-
ling van den Hoogleeraar mi chablis,
naar de overzetting van den Heer de per-
poncher, aldus: „ Hebt gy het Paard
B 4 ->■> den .
HET
PAARD
55
HET
PAARD.
24 NATUURLYKE HISTORIE
,, den moed gegeeven, en zynen hals met
,, gramfehap bekleed? Beveelt gy hem te
lpringen gelyk een Sprinkhaan ? Zyn prag-
,5 tig gebriesch wekt verfchrikking , met den
„ voet dampt en graaft hy in den grond,
„ hy verheugt zig over zyne kragt , en trekt
,, uit den gewapenden te gemoet. Hy be-
„ lacht al wat ’er vreeslyk uitziet, en ver-
,, fchrikt niet, voor het zwaard treed hy
„ niet te rug. Boven hem klinkt de Pylko-
„ kcr, de glinderende fpiets en ’t wapen-
„ tuig, onder hem beeft de aarde, en
„ naauwlyks roert hy ze aan. Hy gelooft
„ niet, dat hy ’t gefchal der trompetten
„ hoort. Wanneer het dijidelyker word,
„ dan verheugt hy zig, en fnuift van verre
„ den dryd, het geroep des Veldheers, en
’t krygsgefchrei tegemoet”. Deeze verhe-
ven befchryving beantwoord volkomen aan
de natuur; en de ondervinding leert ’er ons de
overbrenging van kennen. Nadien het Paard
dus met vollen recht het moedigfte en der-
de van alle Dieren genaamd moge worden ,
en ’t zelve daar benevens , naast het Geflagt
der Honden, het gemeenzaamde met den
mensch zy, zoo is ’t geen wonder dat
’er over geen Dier meer voortreffelyke
Werken gefchreeven zyn, dan over het
Paard. Immers is, zoo wel de inwendige,
als de uitwendige kennisfe, van den aart,
de natuur, eigen fchappen , en ontleeding
der Paarden, ten hoogden top van kunde
gebragt. De allermintte kleinigheden , die
de fchoonheid der Paarden kenbaar- maaken,
zyn aangetekend; en men vind duizende by-
zon.
van HOLLAND. 25
zonderheden geboekt, die men in agt heeft
te neemen,, om de fchoonfte en welgemaakt-
ile Paarden uit de Paardemarkten uit te
kippen. Alles wat tot de Gezondheid, de
Voortteeling , de Ziekten en de Kwaaien
der Paarden betrekking heeft, word bykans
met zo veel kunde en oordeel behandeld,
als ’t met opzicht tot den Mensch zei ven
gefchied; en in ’t ontleedkundige Haat het
vooral na genoeg gelyk. De Ouden maakten
’er alrede veel werks van ; en onze nieuwer
Schryvers zyn ’er niet minder in bedree-
ven ; des wy naauwlyks weeten hoe dit Huk
aan te vangen, ’t Is ons niet mogelyk eene
geheele Ontleedkunde der Paarden, eene
voHlagen Verhandeling van alles wat een
Paard betreft, voor te draagen, zonder in
herhaalingen of uitfchry vingen te vervallen ;
nadien ’er verfcheiden Werken voor handen
zyn , welken hier aan volkomen voldoen.
De Heer de buffon heeft dit zoo verre
uitgewerkt , dat zyn Gefchrift een Meester-
fluk zy; en de Heeren vitet en bour-
gelat hebben het beiden zoo wel uitge-
voerd, dat ’er maar weinig kunne over-
fchieten. Wy zien, met dankerkentenisfe ,
het zaaklyke van den eenen en den adde-
ren in onze Moedertaale overgebragt, door
den in de kennis der Paarden uitmuntend
bedreeven Friefchen Heer reinier fon-
tein; van wiens arbeid , waar op wy Haat
kunnen maaken, wy ons, zoo veel het dit
kort beflek gehengt, gebruik zullen maaken.
’Er zyn ons , buiten dat , nog al verfcheiden
m zelfs zeer goede Werken, over dit on-
B 5 der*
HET
PAARD»
*6 NATUURLYEE HISTORIE
het derwerp bekend; dan ’t ware te lastig die
paard, allen op te haaien : genoeg zy het hier nog
gewag te maaken van een Werkje getyteld :
Huismans Handboek , voorgcjleld in den Frie -
fchen Stalmeester en Koeijen Döttor , ’t welk
ook zyne verdienften heeft , en ’t is moge-
lyk beter gefchikt naar den aart der kundig-
heden van onze Natie, dan veele andere
Vertaalingen, waar in men dikwerf met de
kunstwoorden verlegen is : dan ook moet ik
hier noemen een Werk over de Paarden , ge-
tyteld, de Nederlandfche Stalmeester ; opge-
fteld door l. w. f.van oebschelwitsz;
Adjutant onder Oranje Vrieslands Cavallcry,
Dit Werk, dat nu, in dit jaar 1777, met een
Tweede Deel verrykt is , verdient den waaren
Lof van Paardekunde, en byzonder van die
der Friefche en Nederlandfche ; doch is niet-
temin veelal eene uitfchryving van de voor-
gaande; en hier en daar ook overgenoomen
uit Ie parfait Marechal. Doch genoeg hier
van ; laat ons ter zaake keeren.
Ons bepaald hebbende , om , zoo beknopt
als doenlyk is, het merkwaardigfte dat de
Paarden, en wel de Hollandfchen betreft,
voor te draagen, zoo hebben wy, als na-
tuurkundigen , het volgende , ter Rangfchik-
kende Omfchryvinge , op te geeven.
Het Samenftelkundigê kenmerk der Paar-
den is , volgens LiNNiEus, (die de Clas-
fe, waar toe het behoort, Belluce , dat
is, Oorlogend, noemt, en ’t welk, indien
’er het Zwyn niet onder betrokken ware,
zeer natuurlyk zoude zyn,) in deezervoege
te omfchryven.
van HOLLAND. %7
De bovenfte Voor tanden , zes in getal ,
recht opftaande, en paralel, of gelyklynig.
De onderfte Tanden ook zes, meerder
uitfteekende.
De Scheur- of eigentlyk de Hondstanden
ingevat , van de overigen verwyderd ; alleen
in de Hengften.
De voeten eenhoevig, of wel (indivifd)
onverdeeld.
Klein zegt alleen , eenhoevig , of eenvoe-
tig ; en om het Paard van den Ezel , wiens
Ooren langer en uitvloekende zyn, te on-
derfcheiden, voegt hy ’er, tot een eenvou-
dig kenmerk, by, de Oofen opgeregt.
Wy ftellpn de Geflagtskentekenen der
Paarden liever, met wat naauwkeuriger , en
zoo wy meenen nuttiger , omfchry virig , aldus :
Het Natuurlyke kenmerk van een Paard,
in onderfchéiding van alle andere viervoeti-
ge Dieren, beftaat hierin.
Het hoofd fpitsagtig, langwerpig; v/aar
op twee ftejlopftaande beweegelyke Ooren,
digt by elkander geplaatst , de Oogen groot ,
met zwaar gehairde oogleden; de Neusgaten
inwendig een weinig gehaird aan het einde
der fnoet , of bovenlip , met een fterk faamen-
trekkend vermogen; een briefchend geluid
en fterk geblaas uitademende; de Bovenlip
dik, zenuwagtig en beweegbaar; de Onder-
lip flap en fpieragtig, mede beweegbaar; de
Tanden in jonge Paarden wisfelende ; in de
volwasfen, zes in de boven- en zes in de
onderkaak; beiden in de breedte voor in
den mond ftaande ; de bovenften regtlynig
en
HET
PAARfl.
Ï1ET
PAARD.
28 NATUURLYKE HISTORIE
en fcherpflomp, nedervvaards flaande; de
onderfle fchuin en fcheppende opwaards
gefield; de Hondstanden afgefcheiden ge-
plaatst, tusfchen de Voortanden en de Kie-
zen ; welker getal doorgaans vier- en twintig
is ; allen platagtig van boven.
Dit Hoofd is aan een flaauwen halfcirkels-
wyzen Nek geplaatst; uit welks opperften
famenloop lange enkelde Hairen, over de
zyden van den Hals glooiende, hangen; die
men de Maanen van ’t Paard noemt , ’t welk
geen ander Dier , ons bekend , op die wyze
heeft.
De geheele Romp is bedekt, met zeer
korte glad en glinflerende op elkander
vlyende hairen. De gedaante van den
Romp is alleszins rondagtig en glad, byzon-
der aan de Billen, die breeder zyn dan de
Borst ; de Rug flaauwlyk ingevallen.
Aan den fluit een Staart, uitldSpende in
lange enkele harde hairen , die tot op de
Hakken hangen; mede een teken my aan
geen ander Dier bekend.
De Pooten , evenredig van Onder- en Bo-
ven fchenkelen ; fyn en dun , aan de Hak-
ken. De Hakken zwaar gehaird. De klaauw
hoornig, éénhoevig, van onderen zenuwag-
tig en weeker.
Volgens deeze omfchryving is het Paard,
naar onze wyze van voorftellen, te onder-
fcheiden, van alle ons tot nog toe bekende
viervoetige Dieren. Door den Staart en
de Maanen is het gansch onderfcheiden van
het naastbykomend Geflagt , den Ezel , en de
Ze-
van HOLLAND.
29
Zebra; en ’t onderfcheid zig voorts van alle
andere Dieren , zoo door de Maanen en Oo-
ren , als door de geheele geftalte van het li-
chaam. Wyders kan men , met opzicht tot
de zoogende Dieren , ’er nog byvoegen , dat
de Zoogborften in de Wyfjes twee zyn, ge-
plaatst aan ’t einde van den Ag ter buik by
de Liezen.
Wat verder nog betreft de byzonderhe-
den der inwendige deelen, hier van zullen
wy vervolgens eene korte fchets opgeeven ;
na dat wy het uitwendige afgehandeld heb-
ben ; doch vooraf nog een kort woord no-
pens de gemeene benaamingen van het
Paard.
Deeze zyn , by de Europifche Volkeren ,
veelal gefchikt naar het Geflagt en den ou-
derdom van het Paard. Dus onderfcheiden
de Hollanders de Paarden naar de Sexe, in
eene Vrouwlyke Meer * of Merrie , en een
Manlyken Hengst ; waar by ook de naam
komt van Klophengst , en Springhengst ; die
gefneeden zyn noemt men by ons Ruinen ;
iiet jonge Paard heet Veel) Veluw , Veu -
luw , en Veul , of Veulen . Deeze onder-
fcheiding maaken ook de Duitfchers; die
voorts het Paard gemeenlyk Pferd) of Rofs ;
welk laatfte woord, by ons Ros gefchree-
ven, door onze Dichters veelal genomen
word in de betekenis van een moedig Paard.
Van daar geeft men insgelyks onder ons den
naam van Roskammer , aan een Paardenkoo-
per; dien men ook wel Paardentuifcher
heet; zeggende tuifchen , oudtyds, zoo veel
als handeldryven. De Franfchen noemen
het
HET
PAARD.
30 NATUURLYKE HISTORIE
het het Paard Cheval , dat , zoo men wil , ont-
paard. leend zou zyn , van het Griekfche of Latyn-
fche Cahallus , of van het Italiaanfche Caval-
lo ; van waar een Ruiter dan Cavalier heet.
LinnyEus, die in alles Hout doorgaat,
geeft aan zyne eerfte Soort van Paarden
den naam van Equus Caballus ; doch hy maa-
tigt zich wat veel vryheids aan ; want zoo
wel de ouden als de nieuwen verft aan door
Caballus , een Hengst. De Franfchen noe-
men een Ruin , Cheval hongrè ; en een Spring-
hengst Etaloriy doch waarom ze juist eene
Merrie Jument , dat is juk- of lastdraagend
heeten , daar een gefneeden Hengst ofRuin ,
ja ook een Hengst dit doet, is duister. Wy
laaten dit ter navorfchinge voor de Liefheb-
bers; die te gelyk, als ’t hun gelust, mogen
nagaan , hoe ’t bykoine , dat een Paard in ’t
Hebreeuwsch den naam van Sus heeft , ge-
lykluidend met de Latynfche benaaming van
’t Zwyn. In ’t Engelsch neemt men me-
de de onderfcheiden Sexe en den ouderdom
der Paarden in agt; doch de algemeene
benaaming van het Paard by hen is Ilorfe ,
vermoedeiyk van denzelfden oorlprong als
het Duitfche Rofs , oudtyds Orfe . Ten plat-
ten Lande in Vriesland noemt men een Paard
Hynfer. En zoo zyn ’er, by ieder Natie,
onderfcheiden benaamingen , waar mede wy
ons, het bygcbragte genoeg oordeelende,
niet verder zullen ophouden. Liever gaan
wy nu over tot onze eigentlyke taak ; dat is
tot een gezet Geftagtsonderzoek , en naauw-
keurige befchryving der Paarden, met be-
trekking tot ons Vaderland , by welks Na-
tuur-
van HOLLAND.
31
taurtyke Historie wy ons bepaalen. Om dit
met alle kortheid , en omzichtigheid , in ee-
ne geregelde Orde te doen, zullen wy de
volgende Verhandeling indiervoege inrigten ,
dat wy eerst het Paard in zyne natuur, en
daar na in zyn gebruik , onder de Plollanders ,
befchouwen zullen; met eene, zoo veel
ons mogelyk is, oplettende inagtneeming
van de Eigennaamen en Kunstwoorden,
hier te Lande gebruiketyk. Ter duidelyker
voorftellinge van dit alles , zullen wy ten ge-
valle onzer Leezers en Landsgenooten , be-
nevens andere noodige Afbeeldingen, hier
by voegen, een Paard in zyn omtrek; in
welker befchryving wy de verklaaring der
Hollandfche Kunstwoorden ter zyner plaatfe
zullen inlasfchen.
Wat dan, voor eerst, de natuur van het
Paard, een Hollandsch of West-Friesch
Paard, betreft; ’t is zeker, en door alle
Paardekenners erkend , dat de Hollandfche ,
West-Friefche, en byzonder de Vriefche
Paarden, voor de flerkffce en zwaarfte te
houden zyn ; by welken dan ook komen de
Gelderfchen, en anderen, uit de naast aan
Holland en Vriesland grenzende Provinciën
en Streeken. Men houd de Holfteinfchen
wyders nog wel voor de taaiften ; en ze ko-
men naby aan de onzen; doch ze zyn ge-
in eenlyk hoog op de pooten, of liever
fchraaler in ’t aanzien. De Hollandfche
Paarden , welken inzonderheid aan dit Land
eigen zyn , vind men doorgaans breeder van
Billen , Vet en zwaar van Lichaam ; maar ze
zyn niet zoo fyn van pooten, als vooral
een
HET
PAARD.
HET
PAARD.
32 NATUURLYKE HISTORIE
een Engelsch Paard. Somwylen ontmoet
men Hollandfche Paarden van zulk eene 011-
gemeene grootte , dat ze , als iets zeldzaams ,
naar andere Landen omgevoerd worden,
om ze aldaar te laaten bezigtigen. Men
vind ze, by uitftek, te Amlterdam onder
, de Sleepers, vooral onder de Brouwers
Sleepers ; die ’er voor bekend Haan , dat ze
zich daar op toeleggen. Dus heb ik eens in
eene Kennistent een Paard gezien , dat een
Brouwers-Sleeppaard geweest was, van die
hoogte, dat een kaerel, ter lengte van zes
voeten , regtovereinde op den grond ftaan-
de , het niet over de fchoft konde zien. In
tusfehen houden egter kiefche kenners die
ongemeen zwaare Paarden, welken hier te
Lande natuurlyk gefokt worden, geenzins
voor de besten; de middelmaatigen worden
gemeenlyk hooger gefchat ; hier uit zoekt men
dan de Harddraavers ; en de zwaare Paarden
blyven groottyks voor de koets en het kou-
ter gefchikt. Voor het overige worden hier
veelerleie foorten van Paarden van elders
ingevoerd, zoo dat ’er, even als het met
de Menfchen gaat , een goed getal Vreem-
delingen in onze weiden graazen, en ’er
nu en dan aanfokken. Dit heeft byzonder
plaats met Holfteinfche en Duitfche Paar-
den ; ook vind men hier te Lande Engelfche
en Deenfche, mitsgaders Franfche en Bra-
bandfche Paarden , welke laatften ook zwaar
zyn. Midlerwyl blyft het egte Holland-
iche , en vooral het Vriefche (*) , hoe veel
vreemd
(*) Ik breng hier , en zoo ook vervolgens meermaals ,
het;
van HOLLAND.
33
vreemd hair, om ’t Kunstwoord te behou-
den, ’er ingevoerd worde, by ons over ’t
geheel on ver basterd. Wat nog aanbelangt
de Ketten , welker besten , onder de Noord-
Hollanders zyn, gelyk ook de Hitten ,* dee-
zen worden of enkeld onder ons voortge-
fokt, of uit Hitland en elders herwaards
overgevoerd.
Dewyl ’er nu wyders eene groote ver-
fcheidenheid van koleuren in ’t Hair deezer
Paarden gevonden word, zoo kunnen wy
ook dit Artykel niet wel onopgemerkt laa-
ten. De Hollandfche en Vriefche Paarden-
kenners maaken hier eene tweeledige onder-
fcheiding, tot welke zy dit verfchil hoofd-
zaaklyk brengen; ’t zyn naamlyk Paarden
van een eenkoleurig of van een vermengd
Hair. Wat de oorzaak deezer verfcheiden-
heid van koleuren in ’t Hair der Paarden zy ,
is nog niet beilist ; en zy die met bourge-
lat meenen, dat men dezelve te zoeken
heeft in de koleur der vogten, waar door
de Hairen gevoed worden , zullen egter niet
ontkennen dat hier nog een diep geheim
overblyft. Wy weeten inderdaad weinig van
de geboorte der koleuren in de huid, de
Hairen en de Vederen der Dieren. Wy wee-
ten , ’t is waar , (de groote albinus heeft
het beweezen ,) dat de koleur der huid by
de
bet Hollandfche en Vriefche by elkander , om dat wy ,
even als met het Rundvee, uit hoofde der vermengin-
ge, de eene foort niet wel zonder de andere kunnen
voordraagen ; dog ik zal ’er my op zyne plaats nader
over verklaaren.
IV. D E E L. C
HET
PAARD
34 NATUURLYKE HISTORIE
het de Menfchen , afhangt van een zeker vlies ,
paard, ander het opperfte dunne vel , dat men in ’t
Latyn Epidermis noemt; en in de Visfchen
kan men duidelyk ontdekken , dat de fchoo-
ne koleuren, waar mede zy blinken, ver-
oorzaakt worden, door een dun vlies onder
de fchubben. ’t Is uit dien hoofde , daar tog
alle de uiteinden van de uitwendige huid en
de Hairen der Dieren , als in een zeer fyn
vlies aaneenverbonden zyn , wel niet onge-
rymd te Rellen , dat derzelver verfchillende
koleuren ook veelal daarvan afhangen; dan
met dat alles is dit Stuk nog niet volftrekt
beweezeix; en ’t doet hier in ons geval zoo
veel niet ter zaake , of wy mogen een nader
onderzoek hier van wel tot een beter ge-
legenheid fpaarên. Genoeg zal het zyn nu
nog de voornaamfte by ons bekende ver-
fchiliendheden , die deswegens onder de Paar-
den vallen, op te noemen. Onder de een-
koleurige Hairen heeft men de zwarte, die
men of vaalzwart , muisvaal , gitzwart of
moorzwart noemt ; de geheel witte ; de brui-
ne ; de rosagtige of kaneelkoleurige ; de ka-
ftanjebruine-, de goudgeelkaftanjebruine met
de donkerkaftanjebruine , enz.
Onder de gemengde of zamcngeftelde
Hairen, telt men de gryszwarte en witte,
die ook ftekelhairige genoemd worden, als
’er veel witte enkele Hairen door ’t zwart
heen groeijen; de bruingryze of Spreeuwko-
leurïge ; de appelgryzen of appclgraauwe ; de
zilvergryzen met wit gewolkt. Zilver-giys
is weinig zwarthair door veel wit; Vuil-grys
is wit en zwart door een ; Bruin-grys is wei-
van HOLLAND. 35
nïg wit door ’t bruin, enRóod-grys ofRood-
fchimmel zegt , dat ’er meer rood dan wit
Hair door een gemengd is. De zoogenaam-
de Muisvaale Paarden hebben zwarte ftaar-
ten, benevens zwarte maanen,en een zwar-
ten ftreep, dien de kenners den aalftreep
noemen, over de rugftreng. Voorts zyn ’er
Wolfskoleuren , en veelerleije anderen, die
elk naar zyne verkiezing uitdrukt en be-
fchryft. Puiten deezen is ’er ook nog Hair
van meer gemengde koleuren , dat men
vreemd Hair noemt. Het zelve is meeren-
deels van dien aart, dat de koleuren zeer
fterk tekenen, en uit tweeërleie hoofdko-
leuren beltaan. Hier onder behooren de
Getygerde, de Extergeylakte of bonte, de
Porceleinverwige , de Moorkoppen en de
Auberen. Alle die byzondere koleuren ver-
fchillen grootlyks , naar gerade dat de ver-
menging van Paarden uit verfchillende Ge-
westen plaats hebbe ; of naar den aart der
Paarden zelven, die in byzondere Gewes-
ten hunne over hunne foort of geflagt heer-
fchende koleuren hebben. Dan wy mogen
ons hier mede niet breeder ophouden ; ons
beftek vordert bepaalder van ons te onder-
zoeken, welke de meest natuurlyke koleur
onzer Inlandfche Paarden zy. En dit dunkt
my is na genoeg te bepaalen: althans ik
durf myne gedagten , naar myne oplettend-
heid, onder verbetering van kundige Paar-
denkenners van ons Gewest, in deezen wel
melden; zonder dezelven egter als vol-
ftrekt beflisfende op te geeven. Ik meen
wel opgemerkt te hebben dat de Paarden
C 2 van
HET
PAARD.
36 NATUURLYKE HISTORIE
«et van dit Land meerendeels geheel zwart of
taard. hoog bruin, en veel zeldzaamer wit vallen;
zoo egter dat het zwart, of het bruin,
meer of min flaauwer of donkercr zy : alle
de overige koleuren houd ik voor verbasterd ,
en voor een vreemd Hair ; dog onder die be-
paaling dat het wit-en zwartbont uit de ver-
menging onzer eigene Landpaarden kan ont-
ftaan. Hier by geef ik evenwel nog in be-
denking, of het geene men gewoonlyk ap-
pelgraauw of gemarmerd noemt , niet meest
heerscht in onze eigen Paarden, ’t Komt
my althans voor, dat men, by de meesten
onzer Paarden , voor al de gitzwarte , brui-
ne en witte Paarden, als zy in den bloei
hunner jaaren en volle kragten zyn,aan den
Vleefchigften kant der billen, en aan den buik ,
altoos eene zagte fluweelagtig flaauwe mar-
mering van de eigen koleuren onder een zal
zien ; naar welke zy dan genoemd worden ,
wanneer zulks fterker doorflaat. Dat voor
5t overige de witte Paarden, die geheel wit
zyn , hier , en zelfs in Duitschland , al van
ouds her ongemeen zeldzaam voorkwamen ,
en dus aan ons Land niet natuurlyk eigen
zyn , leert ons de Oudheid ; nadcmaal de Bata-
vieren , die eene heiligheid in de Paarden Hel-
den, de witte Paarden, by uitneemendheid,
als iets zeldzaams en Godljdcs befchouwden.
Van daar voedden zy dezelven in hunne hei-
lige Bosfchen op , om hunne Godfpraaken of
de Priesterlyke Wichelaaryen te helpen be-
vorderen : en hieraan heeft men ’t ook toe
te fchryven , dat onze Voorzaaten een Paard ,
en wel een wit Paard , als het kenteken van
Vry-
van HOLLAND. 37
Vryheid hebben aangenomen , dewyl ze , als
zoodanig een wit Paard een geheiligden Wa-
gen vry willig voorttrok , ook vrywillig ten
ftryde toogen ; maar geen oorlog aanvaarden ,
als het Paard onwillig was. En. even zoo ge-
tuigt nog heden de ondervinding, dat de
witte Paarden hier te Lande ongemeen raar
zyn. Onder onze Ruiteryen worden dezel-
ven, om hunne byzondere affteekende ko-
leur, voor de Trompetters, Standaardvoer-
ders , Paukers , enz. gebruikt ; maar ’t is zeld-
zaam, zoo niet zonder voorbeeld, een Re-
giment of Compagnie alleen van witte Paar-
den te zien ; dat egter met de graauwen of
appelgraauwen nog al plaats heeft ; gelyk ’er
dus , onder onze Garde Dragonders , een uit-
muntend Esquadron van , zoo ik meen , alle
Vaderlandfche Paarden, van dat Hair is.
Edog, wat hier van ook zy,. het zwart is
althans de hoofdkoleur onzer Hollandfche
Paarden ; terwyl de bonten uit de vermen-
ging gebooren worden; en het bont veelal
by voortteeling weder verloopt. Ondertus-
fchen heerscht hier in eene zekere Mode ,
en, naar maate dat dezelve iets byzonders
eischt, wee ten onze Paardenkoop ers ze wel
dra aan te fokken. Maar wy kunnen hier
mede nog niet geheel van het zwarte Hair ,
en het donker bruin , afftappen , zonder een
weinig Haan te blyven op de verandering,
die dit Hair, by ’t klimmen van de jaaren
der Paarden, eigen is. Onze Hollandfche
Paarden, naamlyk, zyn hierin aan eenige
veranderingen onderworpen , die wel gedeelt-
lyk afhangen van de natuur der Paarden , in
C 3 ’t ge-
HET
PAARD.
Verande-
ring van
het Hair
der Paar-
den.
38 NATUURLYKE HISTORIE
het ’t gemeen ; dog ook tevens van het klimaat
paard, van ons Land zelve, in ’t byzondcr. De ver-
anderingen , die van de natuur der Paarden
afhangen, zyn de volgende. Men vind de
Veulens altoos niet alleen lichter en ruiger
van Hairen, dan de volvvasfen Paarden;
maar men ziet ook, dat hunne Hairen, naar
maate zy in wasdom toeneemen, een meer-
der glans en een gladder vlijing over de huid
bekomen. Een pas geworpen Veulen is
hier, gelyk elders, doorgaans ruig, en de
Hairen zyn vlokagtig ; deezen behouden zy
vry lang; doch allengskens ruien dezelven
uit , en na verloop van een jaar ziet men de
Hairen alrede glad ; waarop het Veulen voorts,
nu drie of vierjaarig geworden zynde, de
fchoonfte Hairen heeft , die het voor of na
vercieren. Voorts heeft ons klimaat, en
de onderfcheiden grond , een merkelyken in-
vloed op de verandering van ’t Hair onzer
Paarden: men bemerkt althans duidelyk , dat
het zig verfchillend van koleur vertoont,
naar maate dat de Paarden op drooger of
vogtiger weiden graazen, fchoon ik by an-
deren hier van niets gemeld vinde , durve ik
zulks uit myne eigen waarneemingwel voor-
draagen , te meer daar ik vv eet , dat onze
kundige Boeren , die Paarden teelen , ’er wel
op letten ; waarom ik het te minder onop-
gemerkt kan laaten, daar ik, waar ik maar
kan , onzen Landaart altoos in ’t oog tragt te
houden. Indien men ’t opmerkzaam gade-
flaat, zal men bevinden, dat de Paarden,
die in de hooge en fchraale Duinzanden ter
weide gaan, altoos het zwart veel vaalder
en
van HOLLAND.
39
en naar het bruine hellende vertoonen , dan
die Paarden, welken weeliger weiden en
wateragtiger gronden hebben: en even'zoo
blyven ook de witte Paarden niet zoo zui-
ver wit in de eerfte als in de laats tgemelde
weiden. Hierom voeren de zulken , die aan de
Ichraale Geestgronden woonen, en Veulens
aanfokken , hunne Veulens , als dezelven ter
markt gevoerd kunnen worden , veelal , ee-
nige maanden of een zeker getal weeken , op
wateragtiger en weeliger Weiden: dit gedaan
hebbende , zien ze wel dra , dat de Hairen
zig, met het toeneemen van het vet aan ’t
Lichaam, glanziger en zwarter vertoonen.
Ik ken dus een ervaren aanfokker van Paar-
den, by Noordwyk, die zyne Merrien en
Veulens op hoog droog Geestland laat wei-
den ; dog zeer oplettend is op het verande-
ren van weiden , tegen dat zy in Haat zyn ,
om bereedcn te kunnen worden; ter oor-
zaake dat de Pluid en te gelyk de Hairen als
dan glanziger zyn. Ondertusfchen houd men
de droogde weiden voor de gezondften ; dan
hier over draks nader. Wyders daat hier
ook nog in agt te neemen , dat de zwarte
Paarden in Holland des Winters gewoonlyk
veel zwarter zyn dan in den Zomer. In ’t
laatstgemclde Saifoen word het zwarte Hair,
in de weiden, door de lugt, veel al bruin-
agtig ; en zelfs verdwynt dan dat fluweele ,
dat marmeragtige , ’t welk zig aan de Billen
van veelen onzer zwarte Paarden vertoont.
In den Winter verhairen ook veelen onzer
Paarden; en ze worden dan op de ftallen
ruiger; gemerkt de Hairen over het lyf,
C 4 aan
HET
PAARD.
4o NATUURLYKE HISTORIE
het aan den buik en de kin , gelyk ook de Vet-
? aard. lokken, in dien tyd geweldig aangroeijen.
Zulks fchynt, naar ons begrip, ook al eeni-
germaate af te hangen van den aart van
ons klimaat; ’t is als of de natuur waakt
voor de Paarden , met dezclven , door eene
genoegzaame dekking der Hairen, tegens de
koude" en de vogtige lugt te befchermen ;
iets, dat in alle koude Landen opgemerkt
word.
Sterkte der By dit alles komt de koleur der Paarden
Paarden, ook nog in aanmerking , met opzicht tot der-
zelver fterkte, en men wil dat onze zwarte
Paarden over ’t geheel de fterkften zyn ; dan
onze Boeren houden die Paarden voor de
allerfterkften , die wel zwart zyn , dog egter
naar het bruine hellen , en vooral in de las-
fen of liezen hoogbruin koleuren. Gaarne
zien zy ook , dat zulke Paarden aan de On-
derlip eenigzins gebaard , dat is , gehaird zyn ;
en vooral dat de neus en Bovenlip insgelyks
met eenige borftelagtige Hairen bezet is.
Dit Hag noemen zy Smousfen , of Smoufe
Paarden; en de Voerlieden, Opftooters , of
goed op den langen weg , en zy houden ze, als
het Rel verder goed is , voor de fterkfte Paar-
den. De withairigen, fchoon ze by den
Heer bouRgelat voor fterk te bock
liaan , tellen onze Boeren en Landlieden on-
der de zwakften ; even gelyk zy met witte
Koeijen niet veel op hebben; van waar ook
de witte Paarden , onder onze tegenwoordige
Hollanders , fchaars gevonden worden. Daar
benevens zyn de appelgraauwen insgelyks
niet gemeen onderons; niettemin agt men
ze
van HOLLAND.
4i
ze hoog; ze worden voor de cieriykfte
Koetspaarden gehouden , en zyn dus meest-
al voor den Adel. Voor ’t overige mogen
vvy ons met de byzonder vreemde Hairen
niet ophouden; liever bezigtigen wy onze
Hollandfche Paarden wat nader ; om ons zoo
na doenlyk aan het Nationaale te houden.
Gemeenlyk zyn veele Paardenkenners van
gedagten , dat de eigenlyke Hollandfche
Paarden, en wel de zulken , die aan en om-
trent het Sticht geteeld worden , veel taai-
er en flerker zyn, dan die men ons uit Vries-
land overbrengt; en de reden die zy ’er van
geeven is gegrond. De Vriefche Paarden-
fokkers, zeggen zy, weetende dat hunne
jonge Paarden, zoo tot de Harddraavery , als
tot Chaife- of Koetspaarden , veelvuldig ge-
zogt worden , leggen het ’er fterk op toe ,
om de Paarden oogelyk , zoo als ' men ’t
noemt, te maaken. Ten dien einde wor-
den de jonge Paarden buitengemeen gevoerd ;
zoo fpoedig men kan, aan ’t werk gefield,
en in ’t loopen geoeffend. Met de twee
jaaren , of daar omtrent , loopt een jong Paard
al mede in den Ploeg; ’t welk dan, fchoon
het niet zwaar werke, nogtans onder het
vierfpan den ploeg mede trekt , waartoe men
in Holland zelden vóór de drie jaaren een
Paard bezigt. Dan dit is ’t nog niet al : wan-
neer een jong Vriesch Paard tot drie a vier
jaaren komt, dan laaten de Vriefche Paar-
denkoopers het zelve fterk arbeiden, en op
fchraal Land graazen ; zoo dat het beest ver-
magere , terwyl ’t in ’t loopen en draaven
wel geoeffend word. Vervolgens brengen
c 5 zy
HET
PAARD
42 NATUURLYKE HISTORIE
het zy het Paard ter ftallc ; alwaar zy het zelve
paard, weinig of in ’t geheel geen Hooi geeven ,
maar geweldig voeren met Haver, en ander
vetaanbrengend voedfel; byzonder met Eije-
ren, die ze de Paarden by menigte laaten
zuipen. Hier door worden ze vet, glan-
zig, en tevens moedig en dartel. Zulks
lokt dan onze Paardenkoopers uit, en de
fchrandere Vries maakt ’cr eene goede
beurs mede. Maar ’t gevolg hier van is,
dat deeze Paarden, als ze in Holland ko-
men, en ter weide gezonden worden, wel
dra afvallen : dat gladde en vette verdwynt ,
en zy hebben wel een jaartje werk , eer zy
weder tot hunnen voorigen Raat komen,
ten zy men dezelven , zoo als men met de
Harddraavers doet, altoos op Ral en op
voer houde. Egter is ’t ’er zoo mede gele-
gen , dat die Vriefche Paarden , als zy aan
onze Weiden gewoon zyn , wel dra weder
toeneemen, en dan goede Paarden blyven.
Inmiddels houd men ze in Holland, met be-
trekking tot den arbeid, voor zwakker, dan
de Stichtfchen en Zuid-hollandfchen , ter
oorzaake dat , zoo als reeds gemeld is , on-
ze Hollandfche Boeren, zelden of nooit,
hunne jonge Paarden, vóór de drie jaa-
ren, onder ’t haam brengen; en dezelven
niet, ten minflen zelden, tot het hard-
draaven, aanleggen; waar door de jonge
Paarden zekerlyk veel lyden. Onze Boe-
ren gewennen daarenboven de Paarden meer
aan goed Gras, Hooi en maatig voeder,
zonder de natuur ontydig geweld aan te
doen. Met dit alles hebben evenwel de
Vrie-
r
van HOLLAND.
43
Vriefche Paarden , die in de Provincie bly- het
ven, en tot Boeren-Paarden opgeleid wor- PAAR1>
den, in hun Vaderland hunne weezenlyke
waarde; men kan en mpet ze, inderdaad,
onder de fterkften tellen ; wanneer zy maar,
als gezegd is, uit hoofde van winst, en
zugt voor de Harddraavery , in hunne jeugd
niet bedorven worden. Voeg hier voorts
nog by, dat de Hollandfche Paarden eene
naauwe verwantfchap met de Vriefchen
hebben; dewyl ’er zeer veelen in Holland
aangefokt worden, die van Vriefche her-
komst zyn.
0 0
0 0
0
\ ,
TWEE-
44 NATUURLYKE HISTORIE
HET
PAARD.
Paarden-
Stoete-
ryen.
De aanfok-
king der
Paarden
in ’t alge-
meen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over liet aanfokken en dresfeeren , of af 'r eg-
ten , der Paarden .
Met opzigt tot dit onderwerp, heb ik
vooraf in ’t algemeen te melden, dat
men in Holland weinig opzettelyke Stoete-
ryen heeft , in welke men zig geheel op het
aanfokken van Paarden toelegt. Aan den
Lekkant , om en aan ’t Stichtfche, als me-
de aan den Bovenmaaskant , vindt men nog-
thans lieden die ’er hun werk van maaken ,
om een groot getal Veulens en Merrien te
houden; vooral Veulens, die ze overal by
den Boer opkoopen , als zy van den Moe-
der af kunnen. Men laat ze dan veelal op
de Waardgronden en de Mienten (*), of
gemeene Weiden, loopen, om de kost te
zoeken; tot dat ze eindelyk, in jaaren,
kragten en wasdom toegenomen zynde, in
beter weiden gebragt worden , en vervolgens
tot den arbeid en * den verkoop bekwaam
zyn.
Wat verder de aanfokking der Paarden,
by onzen Boereiaftand , betreft , dezelve ge-
fchied in ons Vaderland gelyk elders; dog
met
(*) Zie Eerfte Deel , onder de afdceling van Via-
nen, Lexmond en den Ysfelkant.
VArt HOLLAND, 45*
met dit onderfcheid , dat de Boeren in Hol-
land de Saifoenen in agt neemen , en nooit
of zelden eene Merrie laaten befpringen,
dan op eene berekening, dat dezelve tegen
het voorjaar werpen zak Zelfs rekenen de
oplettendften , om een Veul , in zyne eerfte
twee jaaren, wanneer het de meeste zorg
noodig heeft, twee Zomers tegen éénen
Winter te gceven. Zy laaten derhalven de
Merrien meest befpringen in Maart en April',
of Mai , tot in Juny ; ’t welk dan daar op
uit moet komen, dat de Merrie een j aar daar
aan het Veul werpe : want men rekent de
dragt der Paarden op over de elf Maanden ,
veeltyds ook wel tot de twaalf. De meeste
Veulens in Holland worden gevolglyk in de
Maanden , Maart , April en Mai geworpen ;
juist tegen dien tyd , dat ons Vee ter weide
kan gaan, en de natte polders droog zyn.
Onze Boeren zyn hier omtrent zeer naauw-
keurig , als houdende het natte laage land
nadeelig voor de Merrie , en byzonder voor
het Veulen; waarom ook de Ingezetenen
onzer laage wateragtige landen minder
werks maaken van het Paardenfokken , dan
die onzer hooge Landen, ’t Staat my niet
voor , dat onze Boeren eene byzondere op-
lettendheid hebben, op de zoogenaamde
Raskmifing, dat is, om Henglten van een
vreemd ras op de Merrien te gebruiken: in
een tweede of derde dekking. Dit doen zy
wel , met opzigt tot de bonte Paarden , dat
ze een mooien bonten Hengst by eene zwar-
te Meer, of, over en weder, een zwarten
Hengst by eene bonte Merrie brengen;
maar
HET
PAARD.
HET
PAARD.
ï.5et dek-
ken der
Merrie.
46 NATUURLYKE HISTORIE
maar voorts liaan ze hier minder agt op het
gemelde, dan men in Vrankryk en elders
doet. Een Hollandfche Boer, als hy eene
byzonder fchoonc Merrie van een vreemd
Hair , en daar by een fchoonen Hengst van
het zelfde ras heeft, is daar en tegen op-
merkzaamer op het bewaaren van dit ras , en
zoekt ’er wel zorgvuldig in te blyven. Van
daar heeft men, onder de Hollandfche en
Vriefche Paarden, die VorRelyke Rellen van
Vieren en Zesfen , van appelgraauwe Koets-
paarden ; die elders van zulk een kloekte en
deugd fchaars gevonden , en ten hoogen pry-
ze betaald worden. Het voornaamRe, daar
onze Boeren op zien , is , de fraaiheid van
’t geitel, mitsgaders de vlugheid van de
Merrie en den Hengst; en de Vriezen zyn
baazen , om in dit Ruk de talie van het ras
uit te zien. Onze Hollandfche Boeren zyn
’er ook niet onervaren in ; dog , vermits zy ,
als boven alrede gezegd is, weinig werks
van het dresfeeren der Paarden maaken,
dan alleen voor den Ploeg en den Wagen ,
of tot ander Landwerk, zoo letten zy meest
op Rerke, breede Boeren-Paarden , welken
in den Landbouw van dienst kunnen zyn ;
en is het, dat ’er hier en daar een fraai
Veulen valt, dan dresfeeren zy het tot een
Chaife- Koets- of Wagen-paard; en vcrkoo-
pen het , zelfs dikwerf als het nog Veulen
is, ten duurRe.
Om, na deeze algemeene aanmerkingen,
wegens de voortteeling der Paarden , ter be-
fchouwinge van de voornaamRe byzonder-
heden, daar toe behoorende, over te gaan,
zal
\
van HOLLAND.
47
zal ik een aanvang maaken , met de befchry-
ving van ’t geen gewoonlyk plaats heeft,
met opzicht tot het dekken en befpringen
der Merrien. Gewoonlyk houd de een of
de ander, in of om en aan onze Dorpen,
een Spfinghengst ; en op groote Dorpen
vind men ’er wel eens verfcheiden. By den
eigenaar van zulk een Springhengst nu ver-
voegt zig een iegelyk, die zyne Merrie wil
laaten dekken, als dezelve hengftig is of het
ftaat te worden ; in welk laatfte geval men
de Merrie meermaals voor een tyd op flal ,
by of omtrent den Hengst, zet, om te gei-
len. Daar benevens voert men de Merrie ,
wel eenige dagen vooraf, ’s morgens en ’s a-
vonds, met wat hennipzaad; dat men ook
dikwils omtrent den Hengst in agt neemt.
Meerendeels worden de Merrien in Holland,
zoo als men zegt, uit de Hand gedekt; en,
myns weetens , is ’er by ons geene andere
manier in gebruik. Het is naamlyk bekend ,
dat men in Lotharingen , Duitschland en el-
ders, de gewoonte heeft van een bepaald
getal Merrien met een Hengst in ’t Land te
laaten loopen, om dezelven te dekken; dog
zulks heeft hier te Lande , .zoo veel my be-
kend is , geen plaats. Men laat ze , als ge-
zegd is , uit de Hand dekken ; en zulks ge-
fchied op deeze wyze.
De Merrie word voor eenigen tyd by en om-
trent den Hengst op ftal geplaatst , of in het
Land onder ’t oog van den Hengst gebragt:
wanneer deeze Dieren van wederzydfche Sexe,
door hunne natuurlyke liefdetaal en gerunnik ,
wel dra te kennen geeven , dat zy in de het-
te
HET
PAARD.
48 • NATUURLYKE HISTORIE
tiet te der teeldrift geraaken ; waarop de Hengst-
?aard. baazen zeer wel weeten te letten. Als de
Merrie begint te liaan , dan voeren zy de-
zelve op een vasten grond, en eene effen
plaats ; neemende tevens wel in agt de hoog-
te en grootte van de Merrie , tegen den
fprong van den Hengst ; dat is , men plaatst
de Merrie, ingevalle zy van eene ryziger
geftalte is dan de Hengst, wel op een af-
hellenden grond. De Merrie word dan , door
één of twee Mannen, aan het gebit vast ge-
houden, en deezen houden het dier, zoo
veel doenlyk is, rechtftandig , om, zoo
veel mogelyk , de dartelende uitfprongen te
beletten. Hier op geleid de Hengstbaas den
Hengst, dien hy aan een losfen toom houd,
naar de Merrie; welke dan voorts door den
vuurigen Hengst befprongen en gedekt word.
Ingeval van noodige hulp ftaat de Hengst-
baas den Hengst by, tot het inbrengen der
roede; ’t welk dikwyls noodzaaklyk is , om
dat de drift van dit moedige dier zoo fterk
zy , dat het zelve zyne teelkragten in den
eerften fprong wel eens verzwakke. Als de "
Hengst de Merrie dus gedekt heeft, en de
drift gekoeld is , by t dezelve de Merrie zagt-
lyk aan den nek : van waar onze fchertfen-
de geesten van een plompaart, die eene
hupfche Deerne , als ’t ware , met de tanden
kuscht, gewoon zyn te zeggen, dat hy
Paardezoenen geeft. En men houd den
fprong voor goed of welgevat, naar maate
dat dit byten, of liever llreelen, een oo-
genblik langer of driftiger duurt. Uit voor-
zigtigheid, om dat dit meermaals niet zon-
van HOLLAND. 49
der gevaar toegaat, ontblooten zommigen
de Paarden , by deeze gelegenheid , van
hunne Yzers, op dat hun fiaan niemand,
ja ook de Merrie, niet fchaade.
Hierom leiden de Vriezen , en zoo ook
onze Hollanders, de Hengften, die niet heel
mak zyn , tot de Merrie , aan twee flerke
touwen , welken ter wederzyde door een
Man vastgehouden worden. Is het nu, dat
de Sprong wat twyffelagtig voorkomt, dan
laat men de Merrie, na een uurtje tyds,
veelal ook na een dag of twee, indien ze
hengftig blyft , nog eens dekken. Na de
dekking, is het by onze Plollandfche Boe-
ren een beltendig gebruik, de Merrie met
een emmer koud waters tegen den Buik te.
begieten; en dezelve terftond daar na een
kleen half uur, op een zagten tred, om te
ïyden. De rede , waarom zulks gefchied , is ,
om dat de Merrien ligtlyk, zeer kort na het
ontvangen , wateren , en men bedugt is voor
de afloozing van het bevrugte ; het welk
men hier door tragt te verhinderen.
Als de Merrie op deeze wyze bevrugt is ,
betaalt men den Hengst-baas ; geevende
meerendeels drie Gulden voor den Sprong.
Maar, als het een puikje van een Hengst
is , word de prys dikwils hooger ; in zoo
verre dat een Boer, die voor zyne eigen
Liefhebbery een fchoonen Hengst heeft ,
wel eenige Ducaaten voor den Sprong kun-
ne bedingen : dewyl men van gedagte is ,
dat de fchoonheid van het Veulen, groot-
lyks , van de fchoonheid van den Hengst af-
hangt. Dit is een algemeen gevoelen der
IV. deel. D Paar-
hrT
PAARD.
Keurig-
heid om*
trent de
Heeften.
5o NATUURLYKE HISTORIE
het Paardenfokkers; dog de keurigften zoeken
paard, ook fchoone Merrien uit. Zeker is het ,
dat een fiere, en door den arbeid niet be-
dorven , Hengst , veel toebrengt tot het
voortteelen van een goed Paard ; dan , als
men den loop der natuure raadpleegt, is ’t
niet minder zeker , dat eene fchoone ge-
zonde Merrie alzoo noodzaaklyk is. De
eene en andere Sexe ten minfte dient in dit
geval gezond te zyn: en hier op letten on-
ze Boeren zeer fterk. Zelden zullen ze
daarom eene gebrekkige Merrie laaten bc-
fpringen of befcheelen , zo als men ’t noemt ;
ten ware zy eene gebrekkige Merrie heb-
ben , die niet veel nuts kan doen ; wanneer
zy ’er , gelyk ze zeggen , den boel aan waa-
gen. In zulk een geval heb ik wel gezien ,
dat ’er uit zoodanig eene Moeder, die tot
geen arbeid gebruikt wierd , een zeer fchoon
Veul voortkwam.
Midlerwyl heeft de ondervinding in onze
Gewesten geleerd , dat ’er zeer veel fchoons ,
in een Paard , van den Hengst afhangt. Dit
bewoog zelfs de Staaten van Vriesland , om
op dit ftuk aandagtig te zyn , en bepaalde
Wetten , omtrent de kloekte en geftalte der
gebruikbaare Hengften , te geeven. ’Er mo-
gen des , volgens het Plakkaat , geene Paar-
den tot het dekken gebruikt worden , voor
dat ze by den Gerechte , of door de Keur-
meesters , geviziteerd , en van dezelven ,
door eene fchriftlyke certificatie , goedge-
keurd zyn geworden. Wyders mag een
Hengst, die eens afgekeurd is, binnen de
Provincie niet meer dekken; maar moet,
op
/
van HOLLAND. 51
Dp de boete van vyf - en - twintig Guldens ,
en de verbeurte van den Hengst, gefnee-
den worden. Ook mag men geene Heng-
ften, jonger dan drie jaaren , tot het be-
lpringen van Merrien gebruiken. Hier be-
nevens is het bepaald, dat de kleinfte Dek-
Hengst zal moeten hoog zyn , vyf houtvoe-
ten en twee duim ; te weeten , met het leggen
van den Ry op de Schoft , . en dan op het
Waterpas van den grond recht neder : voorts
dik van taille , en goed van hals , kop en bee-
nen , zonder aangebooren gebreken , die aan
een Veulen fchadelyk kunnen weezen. Dat
de voorfchreeven hoogte , van vyf hout-
voeten en twee duim , zal worden geobfer-
veerd , zoo wel in de Hooge als Laage Kwar-
tieren ; egter met dit onderfcheid , dat aan
de Grietenyen van iEngwirden , Doniawer-
ftal, Haskerland, Schoterland, Gaasterland,
Opfterland, Oost- en West-Stellingwerf, de
vryheid word gelaaten van te mogen houden
Spring -hengften, hoog vier voeten en tien
duim, maar niet kleiner: onder conditie,
dat ’er van dezelven geen minder dek -geld
zal mogen worden betaald, dan van andere
Spring -hengften. Voorts is ’er vastgefteld,
dat, by elk houder van Hengften, op de
Hooge Kwartieren, onder de Dek -paarden
zal moeten ftaan , en gebruikt worden , ten
minften één donker graauwe Hengst, met
een witten Staart en Maanen, en zwarte
Beenen ; als mede , dat de Graauwe Hengften
zullen moeten zyn een-hairig, en met eene
kleene kol ; mitsgaders dat men geene Mer-
D 2 rien
HRT
PAARD
HET
PAARD.
52 NATUURLYKE HISTORIE
rien buiten de Provincie zal hebben te ver-
voeren, om aldaar gedekt te worden, enz.
Uit dit Plakkaat, of deeze hooge ordres,
is duidelyk af te neemen , hoe oplettend
onze agtbaare nagebuuren de Vriezen zyn ,
om het egte en rechte ras der nationaale
Paarden te behouden. En dus handhaaft
deeze fiere Natie , tcrwyl ze , gelyk ook
onze Hollanders, den ouden moed, als held-
haftige Ruiters, in hunne oorfpronglyke E-
delen bevvaaren , te gelyk , in onze dagen
nog, het loflyke getuigenis van vroeger en
laater tyd ; naamlyk , dat ze moedige en
forfche Paarden teelen. Men ziet daaren-
boven uit deeze Ordonnantie , dat zy , tot
het ras der nationaale Paarden, ook, bui-
ten de Zwarte Paarden, wel inzonderheid
dezulken betrekken, die, door middel van
Graauwe Hengften , met witte Staarten en
Maanen , welken men doorgaans Appelgraau-
wen noemt, voortgeteeld worden; om dus
de vermenging van dat taai en marmer vlek-
kig verwelkend ras te bevoordeelen. En
deeze omzigtigheid is te meer pryzcnswaar-
dig , uit hoofde , dat ’er de Provincie Vries-
land , en zeker ook ons Holland , zeer veel
aan gelegen ligt, om het Vaderlandfche ras
te behouden: nademaal alle Paardenkenners,
uit welk Gewest in Europa ze mogen zyn ,
ten ware eenige nydige Engelfchen , die tog
alles veragten , wat Vriesland of Holland
voortreffelyks heeft , eenpaarig getuigen ,
dat de Vriefche , de Hollandfche , en ande-
re Provinciaale Paarden der Nederlanden ,
de
V
KEUR
Op de
SPRINGHENGSTEN
Over den Ring van Putten,
In den Dorpe van SPYKENIS.
Op den 12. Maart , 1778.
Schout en Schepenen van den
Dorpe en Ambachts - Heerlykheid van
Spykenis en Braband , zullen ten voorfz,
dage KEURDACH houden op de Springheng-
ften over den Ring van Putten.
Te weeten
Over Spykenis , Geervliet, Heer Simonsha-
ven, Biert, Hekelingen, met de on-
derhoorige Polders,
Als wanneer aan die geene, welke op den
voorfz. 12. Maart, 1778, des Namiddags ten
twee uuren, in den Dorpe van Spykenis, voor
de Herberg de keizer, met de beste Heng-
ften te voorfchyn komen , de Keur zal wor-
den verleend.
Zegt het voort ,
van HOLLAND. 5 3
de kloekflen , HerkHen en moedigflen zyn ;
zoowel om den last van den Landbouw en
allerleien arbeid te draagen als om den fchrik
des Oorlogs door te liaan.
Hier mede dagt ik van dit onderwerp af
te Happen , en voorts het oog te vestigen ,
op de dragt der Merrie ; dan een Brief van
mynen oplettenden en yverigen Correspon-
dent , den Weleerwaarden kluit, ontvan-
gende , kan ik niet nalaaten hier ter plaatfe
nog eene byzonderheid , die in het Over-
maafche , omtrent het gebruik der Henglten ,
plaats heeft , mede te deelen. ’s Mans berigt
des aangaande luid aldus : ,, Onder onze Ju-
risdictie, ja in deezen gantfchen Hoekfchen
Waard, (wat elders daar omtrent in gebruik
is , weet ik niet ,) is in praktyk , dat in den
Voorzomer de Hengstman met zyn Hengst
het Eiland doorkruist, en alom zyn dienst
aanbied. De Hengst, een Paard gedekt heb-
bende, vertrekt met zyn Baas , zonder dat
deeze laatfle loon ontvangt; maar heeft het
gevat, en werpt het Paard Veulen, zoo
krygt hy een Ducaat ; niet gevat hebbende ,
niets. By myne komst alhier, en het is nog
maar zeer weinig Jaaren geleeden , dat dit
wat verminderd is, en het laat zich aanzien,
dat het geheel buiten de mode raaken zal,
was hier in gebruik , dat des zondags mor-
gens, by het eindigen van den Godsdienst,
vier a vyf Hengstmannen met hunne Heng-
lten, op het puntigst met Linten , Strikken ,
Kwasten , &c. verlierd , voor de Kerk Hon-
den. De Boeren bekeeken dan die Hengflen
van den kop tot de pooten , en belpraken
D 3 dan
\
HET
PAARD.
HET
PAARD.
De dragt
der Mer-
rie.
54 NATUURLYKE HISTORIE
dan van den geenen , die hun het best aan-
ftond. En zeker, men ziet hier in het al-
gemeen op een goed Paard ; en vreemdelin-
gen , hier komende , verwonderen zich over
de fchoone Paarden , die men hier ziet. Men
heeft ’er ook goede kloeke Paarden , tot den
bouw van ’t Land , ’t welk meest al zwaare
kley is, noodig. Voorts fchynt het, dat
de Paarden hier zeer lang in kragt blyven ;
nadcmaal my nog heden een Boer verhaalt ,
(’t welk zeker zeldzaam is,) dat zyn Vader
een Paard gehad hadt , ’t welk , vyf en twin-
tig jaaren oud zynde,nog een Veulen gewor-
pen hadt”.
Het een en ander van dit berigt is ter
deezer plaatfe onzer opmerkinge wel waardig.
Ondertusfchen is ’tniet geheel en al vreemd,
dat men voorheen , op gemelde plaatfen ,
de Hengflen , na Kerktyd, ter befchouwinge
en keuze aanbood : dewyl het van ouds on-
der de Natie zeer gemeen was, by zulke
gelegenheden , zoodanige zaaken voor te
draagen, welken men niet gemaklyk een ie-
der konde doen weeten , dan by algemcene
Vergaderingen; die dan best by of om en
aan de Kerken aan te treffen waren. Van
daar heeft men ook nog de Kerk-geboden ,
mitsgaders de Kcrkafleezingen van Pond-
brieven, Polderrekeningen , enz. op zulke
tyden. Dan laat ons ons Ruk vervolgen , met
het befchouwen van de dragt der Merrie.
Wanneer een Paardenfokker, 'of Boer,
naar ’t voorgezegde behoorclyk gezorgd
heeft voor het dekken of befcheelen der
Merrie, geeft hy, vervolgens , naauwkeurig
agc
van HOLLAND. 55
agt op derzelver bevrugting; en beproeft
haar eenige weeken daar na, of zy draage
dan niet. Veelen gieten haar ten dien einde
water in de ooren ; is zy daar van fterk aan-
gedaan, en fchud zy het hoofd, dan agt
men de Merrie niet zwaar te zyn ; dog zoo
ze integendeel daar voor niet aandoenlyk
zy, houd men ’t voor een vast teken van
bevrugtiging. Een zeldzaam teken voor-
waar ; ’t welk ik daar laat ; fchoon ik niet
kunne ontveinzen te gelooven, dat het
even zo vast gaat als meer dergelyke
ongegronde kenmerken. Het komt onge-
twyffeld eenen ieder, als Natuurkundigen,
zeer vreemd voor, zulk een teken in de
ooren te zoeken ; de Paardenkenners geeven
het evenwel vry algemeen op als een vast
teken : ondertusfchen heb ik verfcheiden
onzer Boeren gcfprooken , die ’er nogthans
niet veel mede ophebben. Deeze houden ’t
voor een gewisfer teken, als zy zien, dat
de Merrie meerder afflaat , en andere Paar-
den weert, als zy, in het fpan zynde, dik-
wils aanprikkeling van wateren vertoont;
als zy ook niet weder hengftig word, enz.
In hoe verre deeze en foortgelyke kenteke-
nen al of niet doorgaan , zal ik niet op my
neemen te beflisfen ; maar zeker is het , dat
men , na de drie maanden , zigtbaare blyken
der dragt ontdekt. Onze Boeren zyn zeer
omzigtig omtrent de Merrie, geduurende
haare dragt', men bevryd haar van ongemeen
zwaaren arbeid , of lange togten ; en houd
dezelve aan ’t werk , tot op een maand of
twee voor den werp tyd, waar na men haa-
D 4 ren
HET
PAARD,
S6 NATUURLYKE HISTORIE
het ren arbeid allengskens nog meer verligt,
paard, of haar zonder werken op Stal laat ftaan ;
houdende dezelve alleenlyk, door haar één
of meer reizen daags om te ryden , in be-
weeging. Het belang, dat ’er de Boer in
ftelt, doet hem verder de Merrie, in alle
opzichten , naauwkeurig gade Haan , zoo om
te ontdekken, of de Merrie gezond zy, als
om na te gaan, of liet Veulen leeve, of
het kwyne , of het wel of kwalyk ligge , en
meer dergelyken; van alle welke byzonder-
heden ik niet dan kortelyk gewag kan maa-
ken. Genoeg zy het daaromtrent te mel-
den, dat men doorgaans ontdekt, of het
Veulen dood of leevendig zy, door de Mer-
rie , met de vlakke hand te betasten in de
zyden, alwaar men het leeven voelen kan.
Wel inzonderheid word ’er, in geval van
verkeerde ligging , de kundige hand van den
Boer vereischt , om het hoofd , als het Paard
baaren zal , voor te brengen ; waar toe by
onze Hollandfche Boeren nog al eene by-
zondere handgreep bekend is; die ik, by ’t
verhandelen der Koeien , om dat ze genoeg-
zaam dezelve zy, nader zal voordraagen.
Wanneer, vervolgens, de vverptyd der
Merrie nadert, let de Boer ten zorgvuldigfte
op dezelve; zoo dra hy ziet, dat het Moe-
derpaard in de weide begint te ftaan, en
dat ’er eenig vogt uit de klink loopt, brengt
hy het op Stal, en wagt het werpen af, na
dat hy het Paard wel dik op ftroo gezet
heeft.
Volgens het berigt van den meergemelden
Heer fontein, laaten de Boeren in Vries-
land,
van HOLLAND. 57
land , tegen den werptyd , een Knegt of Jon-
gen , by of omtrent het Paard , flaapen ; en
maaken , dat een touw , ’t welk aan het Paard
vast is, gemeenfchap heeft met de Slaap-
plaats van den Knegt, die dit touw om den
arm heeft; het welk, door eene fchyf loo-
pende, hem wakker maakt, als het Paard
zig ter werpinge of baaringe nederligt, 0$
door andere beweegingen den aanftaanden
baaringftond te kennen geeft. Eenige onzer
Boeren doen dit ook wel , dog ’t is niet al-
gemeen in gebruik; onze Landlieden laaten
het gewoonlyk op eene gisfende opletten-
heid afioopcn.
Een Paard baart me erendeels nog al ge-
maklyk. Het Veul komt met het hoofd en
de voorpooten vooruit , is ’er de Boer by ,
dan helpt hy het Paard ; doch veele kundige
Boeren wraaken , naar myn inzien met regt ,
het fterk aftrekken, en afhaaien van ’t Veu-
len, uit vreeze van den Hals te veel te
verlammen; en zorgen llegts voornaamlyk
om het Veulen te vangen, ten einde het
niet op de Stalfteenen valle. Natuurlyk ge-
fchied dit werpen van ’t Veulen leggende,
en na dat het geworpen is volgt de vuilig-
heid der nageboorte. De Natuuronderzoe-
kers hebben opgemerkt, dat ’er, by het af-
loopen van ’t water , en het afzakken van
’t Veulen, eene zekere foort van kleine
klompjes vet uitvloeieu, die de ouden Hip -
pGmanes noemden; indien ze niet, gelyk an-
deren willen , met deeze benaaming het oog
hadden op het vogt, waar mede deeze
klompjes afvloeien. Men vind ’er onder de
D 5 Ou*
HET
PAARD.
Het baaren
van het
Paard.
58 NATUURLYKE HISTORIE
het Ouden , welken het hielden voor eene zekc-
paard. re foort van gras, dat de Paarden of in ’t
werpen hielp, of driftig maakte; en anderen
beweeren, dat het iets is, hetwelk voor
de kol van ’t Veulen groeide, enz. By de
Duitfche en Franfche Paardenfokkers fchynt
’er een vooroordeel te heerfchen, als of dit
bewaard en den Paarden ingegeeven zynde,
de tceldrift der HengRen zou bevorderen,
en hun kragt verleenen , tot het teelen van
fchóone Veulens; dan onze Boeren hebben
’er niets mede op , en ’t is aan weinigen be-
kend. Deeze klompjes zyn rond, en van
grootte als eene Erwt; wanneer ’er etlyken
by een gevonden worden , fchynen zy groo-
ter, zo dat ze zig dan wel als een Ey, en
grootcr , vertoonen. Ze zyn bruin van ko-
leur, lilagtig, en bezet met vezelige aan-
hangfels, niet ongelyk aan de Cotyledones
der Koeien; waar mede zy mogelyk wel
wat overeenkomst hebben. D’a ubenton
houd deeze klompjes voor een zetfel of
Rolling van het llym der Alantoides; en ik
ben niet vreemd van zyn gevoelen .te om-
helzen ; nademaal my in de Alantoides der
Paarden , zoo wel als in die der Koeien , ook
dergelyke klompjes voorgekoomen zyn.
Ik mag my hier niet inlaaten in eene
ontleedkundige befchryving van het gcRel
der Baarmoeder en der Teeldeelen ; aange-
zien deeze Rukken door anderen breedvoe-
rig befchreeven zyn ; hoewel niet zoo vol-
doende, of ’er zou nog al vry wat in te
verbeteren vallen. Hy,dien ’t geluste, gaa
de fraaie befchryving van den kundiger*
van HOLLAND.
59
d’aubenton na: doch hy vergeete dan
ook niet de juiste afbeelding van der Paar-
den Baarmoeder met het Jong in zyne vlie-
zen , door den keüHgen fabricius ver-
vaardigd. By ’t nazien deezer Afbeeldinge
is my , om dit nog met een woord te mel-
den, aanmerkelyk voorgekomen, dat die
groote Man , in zyne Plaat XXIII , Fig. 56 ,
eene foort van Cotyledo?ies , of vatswyze
klierverzamelingen vertoont , die aan het
Chorion verbonden zyn, en het bloed en
voedzel aan het Veulen mededeelen. Naar
uitwyzen deezer Figuure zou hier eenige,
fchoon afwykende , nogtans trapswyze over-
eenkomst met de gefleltenis der Koeien
fchynen plaats te hebben ; en dus geenzins
eene doorgaans aan een verbonden Placenta ,
zoo als veelen meenen, in de Paarden zyn.
Ik wenschte dit wel eens nader te onderzoe-
ken ; en hoop , zoo ik gelegenheid hebbe ,
om zulk een bevrugte Paard-lyfmoeder te
kunnen bekomen, dezelve vervolgens by
die der Koeien te vergelyken.
V an dit onderwerp dan aftoppende , Haat
ons nu verder te gewaagen, wat de Boeren
voorts inzonderheid in agt neemen , ter ver-
zorginge van de Merrie en het Veul.
Wegens het afhaaien van het vuil, of de
Ham, zoo men ’t noemt, zyn onze Hol-
landfche Boeren op verre na zoo fbout niet
met de Paarden, als met de Koeien; daar
ze vry handiger in zyn. Met opzicht tot de
Paarden laaten zy hier veelal de natuur wer-
ken; ten zy dat ze, als het Merriepaard de
Ham te lang behoud, door het ingeeven
van
HET
PAARD.
De Ver-
zorging
van de
Merrie en
het Veul.
6o NATUURLYKE HISTORIE
het van Olyf-olie, of eenige dryfmiddelen , het
paard. Beest te hulp tragten te komen ; waar over
wy niet mogen nalaaten, den geenen, die
hier in eene welgegronde onderrigting be-
geeren , te wyzen , naar de lesfen van den
Heer vitet, door den Heer fontein
vertaald , van bladz. ioi — 1 14 ; by de Koeien
zullen wy ’er breeder van melden.
Men houd vervolgens het Veul en de
Merrie niet lang op Ral; maar laat dezelven ,
gemeenlyk , na ze een dag of twee gekoes-
terd te hebben , gezamentlyk ter weide
gaan. Het Veul blyft getrouw by de Merrie ,
en de natuur fchynt zelfs hier haare tedere
zorg , byzonder aan de Medeweidende Paar-
den , ingeprent te hebben ; dewyl de andere
Paarden den Veulens zeer zelden hinderlyk
zyn. Ook onthoud zig het Moederpaard
beRendig by het Veulen; dat meestal, om
zoo te fpreeken, binnen den kring loopt,
die de Merrie in ’t graazen of weiden van de
andere Paarden aftreed.
Kort na de werping zyn de Merrien wel
dra weder in Raat, tot den arbeid en de
voortteeling. Onze Boeren, die zig meer
dan gemeen op het Paardenfokken toeleg-
gen , laaten daarom, gemeenlyk, op de
negen dagen na de werping, de Merrie al
wederom befcheelen of befpnngen ; en zetten
dezelve , na eenige dagen , op nieuw weder
voor den Wagen of Ploeg. In fommige Rree-
ken laat men het Veulen, als de Merrie in’C
fpan is , naast de Merrie loopen ; doch vee-
len fluiten het dan zoo lang op Ral, inRroo
gezet, om het dartele Veulen voor onge-
van HOLLAND. 61
lukken te bewaaren ; ’t geen vooral in Hol-
land plaats heeft, om de menigte van Sloo-
ten en Greppen. Als dit gefchied is loopt
de Moeder , die men egter geen al te zwaa-
ren, nog lang agtereenduurenden arbeid,
laat doen , zoo draa haar het haam van den
fchoft geftreeken word, al grinnikende naar
den ftal, om haar geliefde kind te zoogen.
Zy, die de natuur in haare liefdezorgen
tragten te leeren kennen, en de taal der
dieren na te gaan , vinden hier een by uitftek
aangenaam voorwerp van befchouwing. Het
Veulen roept de Moeder, de Moeder beant-
woord het Kind ; naauwlyks bereikt de een
den ander, of de zoogende Moeder verpynt
zig,om het Veulen in een gemaklyken ftand
te zoogen; en naauwlyks is het Veul op den
eerften toeval van het zog verzadigd; of
fluks gaan ze beiden te velde ; de Moeder
vooruit, en het Kind met dartele fprongen
agter aan, tot daar de groene klavers een
nieuw voedfel aan de blyde Moeder gee-
ven.
Deezen tyd van zoogen houd de een wel
wat langer aan dan de ander; veelal egter
laaten de Hollandfche Boeren de Veulens
tot zeven of agt a negen maanden zuigen,
en foms wel langer, als de Merrie niet we-
der gedekt zy. Zoo de Merrie zwaar is,
brengt men ’t op zyn hoogfte tot zeven
Maanden, of tot dat het jong alle zyne
Vcultanden volkomen heeft.* Na dien tyd
fpeent men de Veulens op de volgende wy-
ze. Men brengt ze op den ftal, dien men
wel gezuiverd en dik met ftroo beleid heeft.
Vee-
HET
PAARI>.
Het fpee-
nen der
Veulens.
62 NATUURLYKE HISTORIE
het Veclcn onzer Boeren houden zulk een Vetï-
paard, len ook wel in eene afzonderlykc fchuur , of
een affchutzel, zwaar met droo bedrooid.
Ter deezer plaat fe laaten zy het los en on-
gebonden liaan of loopen , en men breidelt
het Veulen zelden vóór de twee jaaren met
een gebit in den mond; ’t welk dan nog
meest met een houten bit gefchied. Keuri-
ge Boeren gebruiken , vooral in den eerden
tyd , geen ruif, maar een middelmaatig hoo-
gc krebbe ; en de meesten zelfs een laagen
bak, dien ze op den grond plaatfen; om,
zoo zy zeggen , en met reden , de Paarden
geene ongefchikte Halzen te doen krygen.
Het eerde voedfel , dat men aan de Veulens
in het begin van den fpeentyd geeft, is, des
ogtends en des avonds, gemaalen gerst of
haver met zemelen ; want heele gerst of onge-
kneusden haver kunnen zy nog niet vermaa-
len;ook vermengt men dit voedfel wel met
een weinig waters. Na verloop van een dag
twee drie, begint men het Veulen allengs-
kens eenig best hooi te geeven ; vooral ge-
zuiverd van harde druiken , distelen , heer-
moes en wilde zutiring. Op het gebruik
van zulk voeder, begint het Veulen te dor-
den ; des men dan het zelve van tyd tot tyd
drinken aanbiede , waar aan het eerlang ge-
wend. De ervaren Boeren in Holland maai-
en, een dag drie vier by voorraad, eenig
fyn en best gras , dat ze hooien ; waar door
het Veulen geduurig, van tyd tot tyd, eel
en leevend hooi krygt; en al vroeg aan ’t
eeten van groen gras en hooi gewent; dat
fchoone vette Veulens maakt.
Voorts
van HOLLAND. 63
Voorts is ’er bykans niets, daar men meer
op let, dan om het Veulen rein en fclioon
te houden; zoo dat men op een Hollandfche
Boerenftal zelden of nooit een Veulen zie
dat niet zuiver is. En geen wonder; de Na-
tie heeft uit eigen, aart eene zugt voor de
Paarden ; zoo de Boer of zyn Knegt hier in
al eens zuimagtig ware, het Boerenknaapje,
het Zoontje, dat* van den ftal niet is af te
fcheuren , zou voor alle dingen niet vergee-
ten te zorgen voor het geliefde Beestje ; het
welk hy, vuurig naar dat tydftip verlangen-
de , het eerfte hoopt te mogen beryden. En
. is ’er het Zoontje mal mede. Moeder en de
Meiden zyn ’t niet minder. Een aardig dartel
huppelend Veulen is, op den ftal, en in de
weide, het vermaak, en de liefdezorg van
eene Hollandfche Boerdery; des men zeer
vlytig op het welvaaren van een Veulen agt
geeve ; terwyl men met vreugde den tyd te
gemoet ziet , dat het in ftaat zal zyn , om
bereeden te kunnen worden. Het Zoontje ,
gemeenlyk de eerfte proefbaas, word ’er
aanvanglyk nu en dan eens op gezet; wat
laater doet het knaapje het Veulen een wei-
nig voortftappen; en eindelyk rydt het ’er
mede den weg op ; inzonderheid als men het
Veulen, in ’t tweede Voorjaar na de wer-
ping, ter weide begint te brengen; ’t welk
. veelal de zaak van ’t Boerenknaapje is.
Wanneer het Veulen dertig maanden of daar
omtrent oud word , begint men het , nevens
andere Paarden , op ftal te brengen , en aan de
ruif te gewennen. Men maakt dan een aan-
vang van het zelve te roskammen , en ’er de
Veul-
HET
PAARD.
De verde-
re behan-
ling van
het Veu-
len.
HET
*AARD.
64 NATUURLYKE HISTORIE
Veulhairen af te rosfen en te borftelen;
waar door het gladder word, en eene vol-
komener geftalte verkrygt. Men merke hier
omtrent mede aan, dat de Veulens, kort
na de geboorte, na genoeg alrede die hoog-
te van pooten hebben , welken zy hunnen
gantfchen leeftyd door behouden; zoo dat
alleen het Lichaam, of, gelyk men zegt,
de koffer van het Paard- aangroeie, en de
overige geftalte zich uitzette. Omtrent
dien tyd, neemt men evenwel nog in agt,
dat men ’t Dier geen hard voeder geeve; de-
wyl het zyne volkomen kiezen nog niet
heeft; en veelal weekt men dan den haver;
te meer , om dat men ondervind , dat harde
ongeweekte haver fchadelyk voor de oogen
is , ’t welk ontftaat uit het ontydig forcee-
ren van het gebit. Men vind ’er die willen ,
dat men den Staart en de Maanen , alle drie
maanden, met eene wasfende Maan, naar
vereisch zal afknippen , om aan dezelven ee-
ne goede geftalte te geeven ; doch wie , die
verftandig denkt, zal dit voor geen fabel-
praatje houden? Verder worden de Veulens
allengskens tot het zadel en den toom ge-
wend; ’t welk in Holland, doorgaans, als
boven gemeld is, ten vroegfte op de drie of
vier jaaren gefchied ; wanneer men het Veu-
len een Paard begint te noemen, en het
dus voor geen Veulen meer gehouden word :
waartegen men de Veulens in Vriesland al
op de twee jaaren aanzet, om den Hard-
draavers tred te le eren ; dat de Paarden ze-
kerlyk vroegtydig kraakt; doch hier van
ftraks nader.
Na
van HOLLAND. 65
Na dat de Veulens dus Paarden gewor-
den , en in kragten toegenomen zyn , denkt
men , om ’er goede Hengften uit te kippen ,
of dezelven te laaten ruinen of fnyden ;
waarin de Vriezen , en onze Hollanders , gee-
ne der minde baazen van Europa zyn. Men
kan eene befchryving hier van vinden in
den Vriefchen Stalmeester , ook woordlykna-
gefchreeven in het Werk van den Heer
oebschelwits: by onze Hollanders ge-
fchied het genoegzaam op dezelfde wyze;
dan mogelyk met wat minder omflags , en
wel in deezer voegen.
Men brengt den Hengst , dien men rui-
nen wil , naar den Snyder , of ontbied den
Snyder aan de Boerdery. Men kluistert, in
de eerde plaats , de Pooten van den Hengst ,
op de Werf, of eene wel gelegen plaats, ge-
bragt, met driktouwen, zoo dat het Beest
vallen moete. Fluks maakt men de gekluis-
terde Voor-pooten vlak op den grond vast,
en een’ of meer knappe Kaerels houden de-
zelven met het touw , om een hegten paal ,
of andere vastigheid , neder ; terwyl ook
een ander den kop regeert. Daar na draagt
men zorge, om den agterden onderliggen-
den Poot , wel vast gebonden , insgelyks ne-
der te houden , en dien naar den band der
Voor-pooten te haaien ; even zoo als men
een Slagtlam bind. Vervolgens word ’er
een fterk touw om den bovenliggenden
Agter-poot geflaagen; en men brengt wy-
ders het langde einde van het touw om den
Hals van het Paard ; waar na men den Ag-
ter-poot aanhaalt $ zoo dat de Aars van het
IV. DEEL. E Paard 3
HET
TAARD.
Het ruinen
of fnyden
der Paar-
den,
WRT
PAARD.
66 NATUURLYKE HISTORIE
Paard, vlak en gefpannen , cenigzins naar
boven geraake. Die gefchied met groots
omzigdgheid , wel in agt neemende , dat
men het touw niet te fchielyk en onbezuisd
aanhaalc ; waar door het Paard , dat in dit
geval fterk woelt , gevaar zou kunnen loo-
pen van zig te bezeeren. Eindelyk blyft
het Beest, in die gedwongen geftalte, waar
toe men ’t gebragt heeft, ftil liggen; en de
Snyder of Ruiner maakt zig voorts gereed,
.om zyne handgreep te oeffenen. Hy heeft,
benevens een fcherp mesje, twee paar hout-
jes, ter dikte van eep kloeken vinger, en
ruim vier duimen lang: deeze houtjes zyn,
aan de eene zyde , eenigermaaten uitge-
hooid; zoo dat ze in die holligheid, eene
zekere ftoffe als deeg kunnen bevatten ; wel-
ke ftoffe vermengd is met eene famentrek-
kende ftoffe , voornaamlyk met Arfenik ,
om , by de affnyding , als een famentrekkend
corrofif te dienen: elders word dit poeder
maar op het deeg geftrooid. Al het noodi-
ge dus by de hand zynde , vat de Ruiner ,
terwyl een ander den Staart van ’t Paard
vast houd , den Balzak in de eene hand , en
fnyd met de andere met het mesje, langs
het midden van den naad des Balzaks , vlade
tusfehen de twee Ballen , door de uitwen-
dige huid, van de eene zyde tot de andere.
Vervolgens fnyd hy, even handig, doorliet
inwendige vel of vlies, waar in de Ballen
liggen. Fluks daar op drukt hy, behendig
en zagt , één der Ballen , die ’t gereedst van
tusfehen het balfchot ( interftitium ) voor
komen, uit deszelfs holligheid; die al zagt-
van HOLLAND. 67
jes en omzigtig uitpellende , tot dat hy het
Epididymis , de Parastata , of den By-bal en
de Zaadvaten gevat heeft; welken hy dan
tusfchen het eene paar der voorfchreeven
houtjes klemt, die hy terftond met een daar
toe vervaardigd touwtje vast bind; en da r
op fnyd hy den Bal by het houtje af. Voorts
handelt hy eveneens met den anderen Bal;
en daar mede is de Ruining of Onthengfting
volbragt, behalven dat hy de houtjes, met
het Precipitaat of #t Arfenik , en het gemel-
de deeg, in de gemaakte opening laat. Men
maakt dan het Paard, na dat het gefneeden
deel wel gereinigd is , los , en men doet het
zelve , opgeftaan zynde , eenige minuten
zagtjes Rappen, waar na men ’t op den Ral
brengt. Wyders onderhoud men dagelyks
eene herhaalde Rapping, tot dat de Wonde
geneezen is; en men bevoorens, den dag
daar aan , de touwtjes van het gemelde paar
houtjes afgefneeden, en dus de houtjes, van
de faamgebonden en nu alrede faamgetrok-
ken Vaten , behendig afgefcheiden heeft ;
wanneer men ook wel het Paard zig, tot
even aan den Buik, in ’t water verkoelen
laat.
Dit is de geheele omflag, dien men by
het ruinen doorgaans in agt neemt: ’twelk,
even als met alle diergetyke operatien en
handgreepen , hoe handiger hoe beter ge-
fchied. v
Wanneer de Paarden nu, het zy Ruinen,
HengRen of Merrien tot een bekwaamen
ouderdom gekomen zyn , worden ze in Hol-
land tot verfchillende oogmerken uitgekipt.
E 2 " De
HET
PAARD.
De keuze
der Paar-
den en
hunne op-
leiding tot
gebruik.
68 NATUURLYKE HISTORIE
het De zwaarften , en min fchóonen , fchikt men
paard, tot Boeren-Paarden , voor den Landbouw;
die zwaar en te gelyk fchoon van talie zyn,
worden tot Chaife- en Koetspaarden opge-
leid, of voor de Ruitery gekogt; de aller-
fraaifte en vlugfte houd men voor de Hard-
draavery. Maar men ontmoet dit laatfte
flag minder in Plolland dan in Vriesland ;
devvyi ’er maar weinige Hollanders gevon-
den worden , die het kunstje , om jonge
Paarden naar den eisch te leeren harddraa-
ven , wel verftaan. Die eer behoort byzon-
der aan de Vriezen; waarom onze Holland-
fche Stalhouders of Roskammers , die jonge
Paarden willen laaten leeren , of zelfs hunne
Harddraavers in orde willen houden, veel-
tyds een flukfchen en kundigen Vriefchen
Knaap of Ryder in hunnen dienst hebben.
’Er zyn nogtans hier en daar in Holland wel
goede Ryders , die het afregten der Paarden
tot de Harddraavery wel verftaan , dog ze
zyn fchaars onder de nationaale Hollanders.
Midlerwyl is ’t aanmerkelyk , en dit getui-
gen de Vriezen zelven, dat een Vriefche
Harddraaver , eerst in Holland komende , wel
een jaar of een half jaar, als onwillig is tot
den harden draf, dien dezelve in Vriesland
geleerd heeft: dog dat ze daar na, in Hol-
land bereeden , en verder geoeffend zynde ,
het hier weder volmaakter dan in Vriesland
leeren. Men houd des een Vriefchen Hard-
draaver, die in Holland andermaal wel ge-
dresfeerd is, voor den besten: dog hier
van zullen wy vervolgens bepaalder hande-
len. Over ’t algemeen moeten we zeggen y
dat
van HOLLAND. 69
•dat onze Hollandfche Boeren het ’er in ’t
geheel niet op toeleggen; dog daar-en-tegen
zoo veel te meer op goede hardloopende
Oiaife-paarden , die, op den duur, of, zoo
als men zegt, op den langen weg, voort
kunnen; waar in de Vriefche Harddraavers
zekerlyk te kort fchieten tegens onze Hol-
landfche Chaife- paarden. De rede hier van
is klaar; men leert naamlyk de Harddraavers
alleenlyk , op een zekeren afftand , of op
een rit , juist en vast in een Harddraavers
tred te loopen; dat by de besten met een
zekeren Harddraavers fprong gefchied: en
dus kunnen dezelven het, op een langen
weg, zelden tegens een goed natuurlyk hard-
loopers Hollandsch Chaife paard uithouden.
Niettemin komen ’er uit Vriesland ook zeer
fchoone Chaife-paarden , welken zoo vroeg-
tydig en geduurig niet afgereeden zyn als de
Harddraavers ; maar de zugt voor de Hard-
draavery brengt te wege , dat de Vriezen
hunne beste Paarden ruim zoo fterk op het
harddraaven , als om voor de Chaife te loo-
pen , oeffenen. De fraaifte Hollandfche jon-
ge Paarden worden daarentegen meestal
tot Koets- of Chaife-paarden gedresfeerd,
of doorgaans, ongedresfeerd , met de drie of
vier jaaren, benevens andere Paarden van
allerleie foort, ter Markt® gevoerd; alwaar
ze dan door de Paardenkoopers en Pikeurs ,
voor de Ruitery en de Stalhouders , of tot
andere gebruiken, opgekogt worden. Men
voert ook een zeef aanzienlyk getal Paarden
ten Lande uit, vooral naar Vrankryk ; welks
Pikeurs zeer gefield zyn op Hollandfche en
E 3 Vrie-
HET
PAARD.
HET
PAARD.
Gewoone
manier van
de Paarden
tot het ry-
den af te
rcgten.
70 NATUURLYKE HISTORIE
Vriefche, of andere onzer Provinciaale Paar-
den ; die , gelyk men weet , tog overal den
naam van Hollandfchen draagen.
Wat nu verder de manier betreft, op
welke onze Boeren hunne Paarden tot het
ryden afregten, dezelve is zeer eenvoudig.
Men begint doorgaans met het jonge Paard
los, alleen met de hand aan een ftaltoom of
touw, eenige keeren naast andere Paarden
voor den ploeg heen en weder te leiden:
dit doet men eenige dagen ’s morgens en
’s middags. Daar na bind men het Paard
lugtigjes, naast de Ploegpaarden, met het
haam op ’t lyf; men herhaalt dit tot zoo
lange dat het dier ’er aan gewenne: en dan
waagt men ’t eindelyk,cm het, nevens een
mak Paard, in ’t ploegfpan te zetten. Zulks
gaat dikwils niet gemaklyk ; evenwel ’t moet
’cr nu mede door , en de Boer rust niet ,
voor dat hy het Paard hier in meester zy.
Slaagt hy niet wel met den zwaaren ploeg-
trek , dan beproeft hy ’t met de ligte egge ;
of hy ryd het eerst onder den man , in gul
zand, braaf moede en af; op dat het ge-
dweeër voor egge of ploeg te regeeren zy.
Als het Paard ten laatften aan den ploeg ge-
woon en getemd is , waagt men het , in Hol-
land althans , niet aanflonds met de Chaizen ;
maar men zet het voor een Boeren- wagen ,
veeltyds met een goed driefpan; waar van
de , van de handfche en by de handfche , fter-
ke makke Paarden zyn. Men zet het jonge
Paard in ’t midden , met goede bytoomen ,
die aan den krommen disfel vastftaan , waar
door de Ryder den kop in bedwang heeft.
van HOLLAND. 71
Gewoonlyk verkiest men hiertoe een bollen
zandweg, op welken het Paard zig braaf moe
zal werken: naar maate dat het gedweeër
word , ontfpant men den Kettinggreep , en
geeft het gebit wat bod. Hier mede houd
men dagelyks , of om de twee dagen , aan ,
tot dat het Paard volkomen aan den Voer-
man gehoorzaame. Vervolgens beproeft
men ’t dan ook op den tweefpan ; en fom-
migen leer en zelfs de jonge Paarden op den
tweefpan; byzonder als men dezelve tot
Koetspaarden , of voor eene Chaife met twee
Paarden , fchikken wil. Men voegt ze dan
voorts , dikwils , by een Paard van gelyken
ouderdom , een jaar meer of min ; en op die
wyze leert zulk een paar zeer gelyk op el-
kander loopen ; dat het voornaamfte is voor
eene Chaife met twee Paarden. Ondertus-
fchen verzuimen de Boeren , die de Paarden
tot enkele Chaispaarden opleiden, niet, om
dezelven , na dat ze aan gareel en breidel ge-
woon zyn , eerst voor de Karre en daar na
voor de Chaife te leeren loopen. In dit
fluk zyn onze Hollandfche Boeren by uit-
Ilek bedrecven; in zoo verre, dat menig
Hollandfche Boer, op eene Chaife met één
Paard, den besten Harddraaver, ja menig
eene Chaife met twee Paarden, een goed pak
geeve. ’Er zyn , inzonderheid omtrent Lei-
den en Amfterdam , zulke Boerenhagjes , die
menig jong Heertjes kostbaar Paardje kraaken,
als zy ’t wangen durven hen aan te fleeken;
dat de looze Roskammers altoos wel weeten
te vermyden, De Vryheid, die in dit ons
Vaderland den Boer zoo veel regts geeft als
E 4 den
HET
PAARD.
ft KT
PAARD,
Beroemd-
heid der
Natie, in
het dres-
feeren en
afregten
der Paar-
den.
NATUURLYKE HISTORIE
den magtigften Heer of Koopman , heerscht
in deczen overal op onze rywegen ; en ner-
gens mogelyk is een Boer kittelooriger op
dit Huk dan in Holland: voor niemand, dien
hy niet kent , haalt hy gedwongen uit ; en
die hem voorby ryden wil, onderneemt het
dikwils vrugtloos, ten koste van zyn beste
Paard , daar de Boer hartig om lacht ; terwyl
de verwonnen Stedeling met fpyt de roek-
loosheid betaalt, -van een vrygebooren Land-
man, met veragting,te hebben willen voor-
byftreeven. Midlerwyl, aangezien geld alles
vermag, loopen, de Roskammers, zo veelzy
maar kunnen, de beste Hollandfche Boeren-
Chaispaarden op , betaalen ze duur , en win-
nen ’er nog grof geld mede.
Op deeze befchouwing van de Nationaale
manier om de Paarden te dresfeeren , of op
het ryden af te regten , zouden wy verder
den Pikeurltal kunnen intreeden; doch dit
is meer uitheemsch , dan Hollandsch , en be-
hoort dus niet tot ons tegenwoordige be-
llek. Meer opmerking verdient het, by
deeze gelegenheid, dat de Vriezen en Hol-
landers, mét onze Gelderfche en verdere
Provinciaale nabuuren, van ouds her, voor
de grootfte kunftenaars in ’t beoeffenen en
beryden der Paarden gehouden zyn. De Ro-
meinen deeden hun de eere aan , van hen
hier voor te erkennen ; getuigende , dat hun-
ne Ruiteryen zeer ontzaglyk waren , dat zy
de Paarden by uitllek wisten af te regten ,
om met geheele Ruiterbenden te zwenken ,
en in orde her- en der waards te wenden ; als
mede dat zy hunne Paarden leerden, om
met
van HOLLAND. 73
met Ruiter en Wapenrusting over de rivie-
ren te zwemmen , en de moerasfen te door-
waaden , enz. Men vind zulks , zoo door t a-
citus, in zyne Jaarboeken , als door c m-
sar, in zyne Franfche Oorlogen , ten over-
vloede gemeld; en men ziet het nog heden
onder ons, in ’t ftukder harddraavery , be-
vestigd. Ja, alles nagaande, is ’er, myns
oordeels, gronds genoeg om te beweeren,
dat de kunst der Pikeurs in Paarden te ke-
ren zwenken, op. geregelde tree te gaan, op
galop te ryden , enz. oorfpronglyk ontleend is
van de Vriezen , de Batavieren , en Duitfche
Volkeren, welke aan onze Landen grens-
den; waar onder die van Drenthe en Gro-
ningen, benevens die van Keulen, Trier,
enz., met recht geteld wierden; als die, on-
der den naam van Trierfche en Drentfche
Ruiters, by de Gallen zeer geagt, en by de
Romeinen gedugt waren. De overige Eti-
quettes of kunlten van den Pikeiir-ftal zyn
naderhand, onder de Franfchen, Italiaanen,
Engelfchen, en andere Volkeren, ’er by-
gekomen, door ’t meerder aanvoeren van
vreemde Paarden. De Engelfchen althans
hebben ’t meeste van vreemde Pikeurs ge-
leerd; fchoon men hun voor ’t overige de
eere moeten geeven , van in deeze Eeuw de
Baazen van Europa in ’t rennen te zyn , en
den Paarden allerlek kunften te leeren. Het
eenige , dat ze onze Hollanders en Vriezen
nog niet kunnen afkyken , is het harddraaven ,
en het fokken van nationaale fterke Paar-
den: want, en dit getuigt ook de buf-
fon, hunne Paarden zyn niet nationaal,
E 5 maar
HET
PAARD,
74 NATUURLYKE HISTORIE
i?et maar oorfpronglyk Barbaryfche en Arabifche
paard. Paarden.
Niet oneigen zou ik, daar het harddraaven
eene zo byzondere nationaale oeffening on-
der ons is , de befchouwing Van dit onder-
werp hier nog aan ’t einde van dit Hoofd-
ftuk mogen hegten. Maar, overmits ik
voorneemens ben het geen tot de Hard-
draavery behoort uitvoerig te boeken , zou ik
in deezen te breed uitweiden. Ik zal des dit
ftuk fpaaren tot myne Verhandeling over het
nationaale gebruik der Paarden; en liever
overgaan tot eene hoognoodige verklaa-
ring van de Volkseigen benaamingen der uit-
wendige deelen van een Paard, met de daar
toe gebruikelyke Konst woorden ; om ’er
verder by te voegen de vereischte ontvou-
wing der echte kenmerken van een goed
Paard , en van de voornaamfue gebreken der
Paarden.
¥ ¥
¥ ¥
DER-
van HOLLAND.
75
DERDE HOOFDSTUK.
Over de Volkseigen benaamingen der uitwendige
deelen van een Paard , met de daar toe ge -
bruikelyke Konstwoorden ; en verder
over de vereischten van een goed
Hollandsch Paard , benevens
de kentekenen van den ou-
derdom der Paarden .
Om de aangeduide benaamingen en konst-
woorden behoorelyk te verklaaren ,
hebben wy ’t dienftig geagt eene Kunstplaat
te vervaardigen , in welke een recht en vol-
maakt Hollandsch Paard afgebeeld is, met
aanwyzing van alle deszelfs uitwendige dee-
len. In verfcheiden Boeken vind men iets
dergelyks: doch ’t is ons voorgekoomen ,
dat de Schryvers , hoe kundig ze anders ook
mogen zyn , ons egter elendige figuuren van
een Paard gegeeven hebben : zelfs is de afte-
kening van den beroemden de buffon en
d’a u b e n t o n vry gemeentjes. Maar hier
over heeft men zich niet zeer te verwonde-
ren , als men flegts nagaat , dat het wel te-
kenen van een Paard, in zyne vereischte
evenredigheid, ruim zo moeielyk valt, als
dat van een welgefchaapen Mensch. Dit
erkennen alle Konstfchilders en Tekenaars,
en zy , die konsttafereelen verzamelen , wee-
tcn zeer wel , wat moeite het in heeft , goe-
-HÏT
paard.
Een recht
Hollandsch
Paard af-
gebèeld.
HET
PAARD.
76 NATUURLYKE HISTORIE
de Paardenfchilderyen te erlangen; daar ’er,
onder een ontelbaar getal van Paardenfchil-
ders , flegts één ba m boots, één wouwer-
man, en boven allen ééiiPAULus pot-
TiE r geweest is , die volmaakt goede Paar-
den fchilderden ; welke laatfte inzonderheid
uitmuntte in het tekenen van onze Holland-
fche Paarden ; gelyk ’s Mans tafereelen , en
eigen geëtfte printen , overvloedig getuigen.
Zulks heeft ons , ons eigen vermogen wan-
trouwende , en wel weetende , dat men niet
gewisfer nog beter eene karakterizeerende
afbeelding van een Hoilandsch Paard kon
vinden, bewoogen, om één van de beste
voorbeelden diens beroemden Schilders op
tefpooren; en hetzelve, door het keurige
graveerflift van den braaven Amfterdamfchen
Meester reinier vinkeles, te laaten
navolgen. De orgineele Schildery, hier toe
gebezigd, waar mede ik de gemaakte afteke-
ning vergeleeken en overeenkomltig bevon-
den heb, berust thans by den edelmoedigen
Moecenas van konften en weetenfchappen ,
den W. Ed. Heer joh. goll, van Fran-
kenstein, den welken wy hiermede,
voor den toegang tot deszelfs welgeftof-
feerde en luisterryke konstkamer nogmaals
openlyk dankzèggen.
Wat nu deeze onze Plaat zelve betreft;
zy vertoont een vier-a vyfjaarig welgemaakt
Hoilandsch Paard , ftaande in eene briefchen-
de en leevendige geftalte. Het is ’er een
van die foort , die zwartagtig naar het mar-
meragtige castanje bruin hellen; en tekent
zeer naauwkeurig een fyn , welgemaakt ,
Hol-
van HOLLAND. 77
Hollandsch Chaife* paard , vetjes rond en
glad, in alles wel geproportioneerd. Onder
de Paarden, in het Paardenboekje van tem-
peest, vind men ook wel byzonder een
Duitsch en een Vriesch Paard : doch de te-
kening is meer naar de fantaifie , dan naar de
natuur ; des men die afbeelding , welke vry
lomp is, niet voor goed hebbe te houden.
Ondertusfchen komt het ons, uit vergely-
king van veele goede oude Hollandfche
tekeningen, voor, dat de Paarden van dit
land oudtyds nog vry wat grover waren ,
dan de Hedendaagfche ; althans alle die van
de Zestiende Eeuw komen , zwaar en vol van
maanen getekend , voor , enz. Onze thans af-
gegeeven Plaat , waar van wy de verklaaring zo
terdond zullen laaten volgen , zal den Lief-
hebberen , zo wy vertrouwen , beter voldoen.
Naar de aangenomen verdeeling der Paar-
denkenners, verdeelt men de gebruikelyke
kunstnaamen , wegens een Paard, gewoonlyk
in deezervoegen.
De eerden raaken het Voorftel , waar on-
der men brengt, het Hoofd, den Hals, de
Schouders , de Borst en de voorde Pooten.
De tweeden zyn betrekkelyk tot het Middel -
ftel , het Ly/, of den Koffer ; behelzende,
de Ruggedreng, de Ruggezyden, den Rug
zelven , de lange en korte Ribben , den
Buik, de Flanken, en in de Ruinen of
Heugden de Koker , gelyk in de Merrien de
Prammen. En de derde of laatde afdeeling
behoort tot het Agterftel , waar toe men
betrekt , het Kruis , de Heupen, den Staart,
de Billen, de Smeerfchyf, de Dyen, de
Waaien,
HET
PAARD.
Gebruike-
lykeKunst-
naamen.
HET
PAARD.
78 NATUURLYKE HISTORIE
Waaien en verdere deelen der Agterpooten-
Wy hebben alle deeze partyen in onze
Plaat , volgens een Alphabetifche orde , met
vier onderfcheiden Lettertekeningen aange-
weezen. In de eerfte afdeeling, die wy als
tweeledig gefplitst hebben , gebruiken wy
eerst de Romeinfche Kapitaale Letters A,B,
C; en vervolgens de Curfyve Drukletters
<z, &, c. Ter aanwyzinge van ’t geen on-
der de tweede afdeeling behoort, bedienen
wy ons van de Italiaanfche Schryf- of Trek-
letters % , € ; en met opzicht tot de
derde afdeeling hebben wy de Duitfche
Drukletters a, Ö, C, gebezigd. Door dee-
ze onderfcheiding valt het gemaklyk ieder
afdeeling byzonder na te gaan ; en om dit
gemak te meer te bevorderen, dagten wy
het dienftig , de eerfte afdeeling tweeledig te
fplitfen. Befpeurende dat derzelver deelen
buiten het Alphabet zouden loopen , vonden
wy het duidelykheidshalve geraaden , in ftede
van eene dubbele Lettertekening , of door-
loopende Cyffers te gebruiken , een tweeër-
lei Alphabet te neemen. Ingevalle hier van
zyn de deelen van het Hoofd met Romeinsch
Kapitaal , en overige partyen van het Voor -
Jlel met Curcyffe Letters getekend : ten ein-
de dus alles , zo naauwkeurig als de Plaat het
toelaat, onderfcheiden aan te wyzen.
het hoofd, of het eerfte gedeelte van
HET VOORSTEL.
A. Het Voorhoofd , ’t welk de Vriezen, ten
platten Lande , noeme n de Voorholle ; waar
door
van HOLLAND. 79
door men verftaat dat vlakke gedeelte
van het Hoofd , ’t welk zig , van tusfchen
de Ooren, van de Toupet af, tot aan
de Oogen , vertoont. De Hollanders noe-
men dit gedeelte , de Kol ; die , zoo ze ,
gelyk dit in veele Paarden plaats heeft,
voor een cieraad gehouden zal worden,
aldaar, met eene witte plek, als eene
ftreep, tot aan den Neus nederloope.
In dit geval heet zulk een Paard een
Bles ; zoo het eene enkele vlek is , die
rondagtig op de Kol ftaat, dan is het
een Starre-Kol , eene Star voor den kop.
Deeze Kol is wyders de plaats , daar de
Vilders de Paarden kollen of dood-
fiaan.
B. De Toupet , in ’t Vrieschboersch de Moan -
top , is een bosch hair, dat van tus-
fchen de Ooren over de Kol, of het
Voorhoofd , tot over de Oogen neder-
hangt.
C. De Ooren , in ’t Vriesch de TEeren ,
ter wederzyden van de Kol, recht-
flandig aan ’t begin van den Nek ge-
plaatst.
D. De Slaap , in ’t Vriesch de Sliep , van ’t
Ploofd , onder de Ooren , aan de veree-
niging der kaaken.
E. De Oogkuilen , in ’t Vriesch de Koulen
hoppe de JEegen , even agterwaards, aan
en omtrent de Oogen; dezelven zyn in
magere Paarden altoos zeer zigtbaar.
F. De Oogen yin’t Vriesch de JEegen. Dee-
zen
HET
PAARD.
80 NATUURLYKE HISTORIE
het zen zyn in alle Paarden zwaar en hairig
’aari>. van oogleden , van waar ze zig in het
ongeworpen Veulen reeds fterk vertoo-
nen. Ten aanzien van de oogen neemt
men in agt, of zy fckellig , of het maan-
oogen , of Jioornoogen zyn. Een goed
Paarden-oog moet altyd helder glanzig
weezen, en den Iris , of den Regenboog
doen zien , zoo dat het fpiegele.
G. De Sinus Frontalis , of de Snotklieren , de
kaakklieren, ook de vyverklieren die
meer na de kaak zitten aan de infertie
der masfeter, of groote kaakfpier, en
die met zyne vaten op de Snotvaten
werkt.
H. De Boven-kdak, in ’t Vriesch de Boppe -
kaak , die aan het Voorhoofd vast is , en
in de beweegelyke Boven-lip eindigt.
I. De Boven-lip , in ’t Vriesch de Boppe-lip ,
die onder aan fomwylen borftelige hair-
tjes heeft.
K. Het Neusgat , in ’t Vriesch het Noosgat,
dat, wanneer het eenigzins inwendig
roodagtig is , byzonder in bruine Paar-
den en Hengften , voor een teken van
een moedig en fchoon beest gehouden
word.
L. De Bovenlip ,of de Grasfchraaper.
M. De Onder-kaak , die beweegbaar is ; en
daar aan
N. De Kin , die men rekent van de ope-
ning des monds af tot aan het einde der
Onderlip, of eigentlyk de Gebitp laats.
O. De
van HOLLAND. Si
0. De Onderkin , veelal hangende , dog zig
vryvvillig bevveegende.
P. De Baard , in ’t Vriesch de Burd , die
aan de Onderlip vast groeit met borfte-
Jige hairen, en, zoo ze dik is, voor
een goed teken van een taai Paard tot
de harddraavery gehouden word.
Q. Het Gebit , in ’t Vriesch het Gebyt , de
Tosken , dat uit verfcheiden Tanden en
Kiezen beftaat.
Het tweede gedeelte van het voorstel.
aa. De Hals , flaauw halvemaanswyze , loopt ,
of word gerekend , van de Schoft af tot
aan de Ooren. Men benoemt met den
naam van
bb. Nek, dat gedeelte van den Hals, ’t
welk van tusfchen agter de Ooren loopt
tot boven de Zadelfchoft. Zoo deeze
Nek dik is , en aan de eene zyde over-
hangt, noemt men dien een Spekhals .
Aan den Nek hangen
cc, De Maanen , in ’t Vriesch de Moanen .
Deezen zyn lange hairen, die, van den
Nek af tot aan de Schoft, langs den
Hals golvend nederhangen. Men on-
derfcheid. de Paarden veelal naar de
kleur deezer Maanen.
1. Het voorfte gedeelte van den Hals , dat
men van onder de onderfte kaak tot aan
de Borst rekent, en daar toe behoort
ook
HET
TAARD.
IV, DEEL.
F
f. Dt
HET
TAARD.
82 NATUURLYKE HISTORIE
e. De Strot , in ’t Vriesch de Stroat , die
byzonder van tusfchen dc Onderkaak
oorfpronglyk is.
ƒ. De Schoft , eigentlyk dat gedeelte, dat
aan het einde der Maanen, en het begin
der Ruggeftreng, geplaatst is.
g. De Schouders beginnen beneden de
Schoft, daar de Scapulce of Schouderbla-
den hunne beweeging toonen, en ein-
digen ter plaatfe, daar het lid derVoor-
pooten , met het hoofd van de Boven-
fchenkel van den Voorpoot, in het
Schouderblad in gewrigt is.
h . De Borst , het gedeelte dat, tusfchen de
beide Voorpooten , door dikke Spieren
vereenigd is; het welk in de geftalte
van een Paard, zig recht van vooren
toonende , van onder den Hals tot aan
den Buik loopt ; en zig op zyde , dikge-
vleeschd , tot aan het eerfte Bovenbeen ,
of de pyp van den Voorpoot, by uitftek
kennelyk vertoont.
2. De Arm , of het Dikteen van den Voor-
poot, in ’t Vriesch de ceerm , of het tjoekfen
’t tien , beginnende aan het Schouder-
blad , en eindigende in de groeven van
de kniefchyf. Hier in ligt zeer zigtbaar
de Vena Subclavïa , of groote Arm-ader y
waar uit men met nut het Paard aderlaat.
h De Elleboog van den Voorpoot, in ’t
Vriesch de Elboag , beftaande uit een
been , dat de beweeging van den Boven-
arm des Poots bevordert : dezelve loopt
van
van HOLLAND. 83
van de Knie, tot onder en aan het uz?
Armbeen. paard*
L De Zwielwrat , in ’t Vriesch 9t hoorntje bin-
nen oan ’£ bien , of de Castanje , eene foort
van verhard eelt , dat alle Paarden , bin-
nenwaards , aan de Boven fchenkelen der
Voor- en Agterpooten hebben.
m. De Knie , welke, gelyk in alle andere
dieren, uit de binnengewrigtbeenderen
beftaat, en met eenfterke pees aan de
Kniefchyf op- en nederwaards verknogt is.
n . De Pypy het be^n, dat uit de Knie-
fchyf, nederwaards , eindigt by het ge-
wrigt, dat men noemt
c. Den Kogel , in ’t Vriesch de Kceet , dat
is het gewrigt, het welk de rust van
het Pypbeen ontfangt , en daar mede op
de koot rust. Agter deezen Kogel is ,
aan de binnenzydc , een taai peezig ge-
ftel, dat men den Vetrok heet, en ’t
welk eindigt ineen Wrat, die ’er door
bedekt word : deezen noemt men
p. De Vet lok , in ’t Vriesch de Vyterlok -
keny die dat gedeelte draagt, waaruit
een bosch hair agter aan de hiel der
Paarden groeit; dat in veele Holland-
fche en Vriefche Paarden zwaarder is5
dan in eenigen uit andere Gewesten.
q. De Kooty het zelfde als de Kogel, of
eigenlyk dat gedeelte , dat tusfchen het
onderfte van den Kogel en het boven-
fte van den Hoef, dat men de Kroon
noemt, is
F z
r De
HüT
PAARD.
J
84 NATUÜRLYKE HISTORIE
r. De Kroon , het oppergedeclte van den'
Hoorn , alwaar dezelve met een rand van
hard kort ftckelig hair bezet is , waar-
mede de huid van het Paard zig als in
den Hoorn verliest.
s. De Voet , of eigentlyk de Hoorn , die dat
gedeelte bevat, ’t welk als de Schoe van
’t Paard uitmaakt , en hierom ook , wan-
neer het by doodc Paarden afgepeld is ,
de Schoe genaamd word. Men wil dat
de Hollandfche Paarden deezen Hoorn
breeder en platter hebben, dan die van
andere Landen. De Kenners verdeelen
deezen Hoef in den gemelden Hoorn ,
en in
tttt. De Kwartieren , verftaandë door de
Iaatften die deelen , welken , ter weder-
zyden den onderkant van den Hoorn ,
en dus, in de binnen- en buitenzyde,
den Hoef , waar tegen het Hoefyzer ge-
nageld word, uitmaaken.
u. De Verzenen , of Veerzenen , in ’t Vriesch
de Hiel , de twee agterfte deelen van
den Voet, boven de Kwartieren. Zie
in onze Figuur den opgelrgten Agter-
voet.
y. In de binnenzyde van den Voet, of de
voornoemde Kwartieren, komen ons
voor, de Vork , de Zoo/, en de Klem -
voet ; doch deezen zyn in onze Figuur
niet te zien ; maar wel in Plaat II.
De Vork is dat wceke gedeelte, ’t
welk zig onder in het holle van den
Hoef of den Voet, ter wederzyde van
v. den
van HOLLAND. 8?
den Hoorn aan de Verzenen bevind ,
en ’t welk , by ’t beflaan der Paarden ,
door de Smits hol word by geflioken.
De Zool is een eeltig hoornagtig uit-
ftek in de holligheden der Vork gele-
gen ; dat de Smits met het beflaan puntig
byfleeken.
En de Klemvöet is een cartilagineus
of fponzig been , onder de Zool gele-
gen, en /eigentfyk het binnenbeen van
den Hoef, ’t welk in een uitwendig
niet zigtbaar hard vlies beflooten ligt.
Men noemt dit ook het Leeven ; ’t welk
de Smids zorgvuldig myden, om het
door ’t beflaan of vernagelen niet te
kwetfen.
Alle deeze deelen nu faamgenoomen be-
hooren tot het voorstel van een
Paard ; zoo egter dat het gezegde , wegens
den Voet of Hoef, zoo wel tot deAgter-als
Voorpooten betrekkelyk zy; waarom wy de
tekenletters daar insgelyks geplaatst hebben.
Het l y F , de koffer , o/ het M I D-
DELSTEL.
vz. De Ruggefireng , in ’t Vriesch de Rég ,
loopt, van het ondergedeelte der Maa-
nen, van de Schoft af, tot aan het
kruis of de kneep der Billen op den
Rug; en hier op heeft men de af hel-
lende
Ruggezyden , of Lendenen , of die afhel-
ling en, welken zig in alle Paarden zeer
F 3 ken-
HET
PAARD.
86
NATUURLYKE HISTORIE
MET
l*AARD.
kennelyk, van het puntige uïtftek der
Schoft;, de eigentlyke Haam- of Zadel -
plaats, nedervly en, en op de uitftekken
der Wervelen rusten.
c. De plaats daar de Ribben zig bevinden ,
en rondagtig uitloopen. Men verdeelt-
ze in lange en korte Ribben. Dc lan-
gen zyn voor , en fpannen , met haare
peezen en kraakbeenen het Lichaam tot
aan het Borstbeen, onder den Buik,
tusfehen de Voorpooten. De korten
loopen, van over het midden van ’t
lyf , allengs korter , tot omtrent agter
aan de Dyen ; doch ze laaten den Buik
van onderen vry; ’t welk men in ma-
gere Paarden ten duidelykfte gewaar
word.
2>. De Buik , in ’t Vriesch de Bonk, ge-
woonlyk gerekend van agter de Voor-
pooten, tot aan deTeeldeelen tusfehen
de Agterpooten ; doch eigentlyk begint
de Buik aan de lange Ribben. In deszelfs
voorfte gedeelte, dat uitwendig hard
is , liggen de Edele Levenspartyen , het
Hart en de Longen : en in ’t agterfte
gedeelte, dat uitwendig week is, ont-
houden zig de Maag, de Milt, de Le-
ver , de Ingewanden , enz. Dit laatfte
gedeelte noemt men
s. Den Onderbuik , en ook wel den Smeer-
buik, om dat de Paarden hier aan de
Lasfen of Liezen een fmee: ig zweet af-
geeven. Wyders word het gchcele
Buikgeftel ook bepaaldlyk de Koffer gc-
\
\
van HOLLAND. 87
heeten, naar de gelykheid van eene
ronde Koffer of een Valies, ontleend
van de benaaming der Fr anfchen, Coffre.
Onder aan den Buik, tusfchen de Ag-
terpooten hebben de Merrien hunne
Prammen , twee in getal ; de Hengflen
aldaar hunne Teeldeelen, en de Ruinen
derzelver overfchot, ’t welk men de
Koker , de Schagt , de Roede , enz. noemt.
Langs den Buik loopt, van de Voorpoo-
ten naar agteren,
s*. De Spoor-ader , in’t Vriesch de Spoor-ier ,
die zig in alle Paarden kennelyk ver-
toont, en dus genoemd word, omdat
ze op de hoogte van den fpoorflag ligt.
De Flanken , in ’t Vriesch de Link , of
de agterfle zyden van den Buik, die
zig van de laatfle groote Ribben af, tot
aan de Smeerfchyf , of wel de Liezen ,
uitftrekken. De Flanken zyn eigentlyk
de zyden van het Paard, agterwaards.
HET AGTERSTEL.
O. Het Kruis , het vlakke , dog in ’t mid-
den inwellende gedeelte , dat het boven-
fte agter gedeelte van een Paard vormt ,
waar over de ftaartriem der tuigen en
zadels, vlak in ’t midden, geleid word:
het zelve begint daar de agterfle Ribben
eindigen , en eindigt aan den Stuit . Het
is bepaaldlyk dat gedeelte , het welk het
Bekken en de Heupbeenderen bevat; en
uit zyne Wervelen in den Staart ein-
digt.
F 4
HET
PAARD»
£u De
HET
TAARD,
88 NATUURLYKE HISTORIE
tï. De Staart , in ’t Vricsch de Sturt ,
neemt zyn begin tasfchen de Billen,
op het bovengedeelte van ’t Kruis , bo-
ven den Aars. Hy is aldaar rond en
glad van onderen , en loopt boven in
lange hairen uit. Men noemt dit begin
by u aangeftipt , den Wortel van den
Staart , en het overige gedeelte heet ei-
gentlyk de Staart. Dezelve beftaat, gelyk
men weet uit lange cierlyk nederhangen-
de hairen ; en word fomtyds afgekapt , ’t
welk gelegenheid geeft om de Paarden in
Kort- en Langfiaarten te onderfcheiden.
t. De Billen rekent men te loopen van
boven uit de welling van ’t Kruis, tot
aan het eerfte gewrigt van de Agter-
pooten;en zyn die ronde envleefchige
gedeelten, welke de fraaiheid van een
goed agterstel uitraaaken.
h. De Heupen zyn , aan de beiden zyden
van het Kruis , in vette Paarden onder
de Billen bedekt, doch in magerder,
mitsgaders in cle beweeging der Paar-
den, vertoonen ze zig duidelyk. Der-
zei ver plaats is van de gewrigthegting
van het Kruis, of het Bekken, voor-
waards naar de Smeerfchyf.
f. De Smeerfchyf i in ’t Vriesch de Smoar-
fchyf-> het gefpierde gedeelte, dat het
gewrigt beneden de Heup bedekt, en
zeer kennelyk in den gang der Paarden ,
tegen de Flanken of zyden van den
Buik, voorwaards beweegt.
f , De Dy en , ia ’tVriesth het tjoek fen ’ t hien ,
he-
van HOLLAND. 89
beginnen aan het gevvrigt , daar de Bil-
len eindigen, en loopen tot aan de ge-
wrigtsbuiging der Agterpooten , aan
dat gedeelte dat men de Waai noemt;
alwaar de Spieren der Dyen peezig
worden. Het Dyebeen i$ enkeld, en
men noemt het ook de Pyp.
g. De Waai , het gewrigt of de elleboog
in den Agterpöot agterwaards, dat in
de knie voorwaards is , en dus eigen tlyk
de Elleboogknok : men noemt het egter
de Waai , doch waarom weet ik niet.
Jj. De Knok van de Waai, gemeenlyk de
Hak genoemd.
3. De Spatader , in ’t Vriesch de Spat-ier ,
die Ader, welke onder en langs voofby
de Waai loopt, waarop de kenners
naauwkcurig letten , om dat de Paarden
5 er veele gebreken aan hebben.
fe. De Zwieiwrat aan de Agter-gelyk aan
de Voorpooten, als reeds gezegd is.
Met deeze benaamingen worden , zoo wel
by de Vriezen als Hollanders, de uitwendi-
ge deelen der Paarden onderfcheiden. Wy
hebben ons in derzelver opgave tot de alge-
meen gebruikelyken bepaald, en zullen de
verdere naamverleidingen , welken hier of
Tiaar mogten voorkomen, by gelegenheid,
als zulk pas geeft, vervolgens nog wel aan-
tekenen ; en ons nu voorts verledigen , om
het oog te vestigen op het gebruik, waar
toe deeze benaamingen wel inzonderheid ge-
fchikt zyn. Zy dienen naamlyk grootlyks ,
F 5 ter
MET
PAARD
Overgang
tot de ver-
eis chteu
van een
goed Hol-
landsch
Paard,
HET
PAARD.
90 NATUURLYKE HISTORIE
ter aanduidinge van de volmaaktheid of de
onvolmaaktheid van een Paard, en zyn als
zoo vecle kunstwoorden der Paardenken-
ners , wanneer zy van de evenredigheid der
geftalte van een Paard fpreeken.
Het lust ons tegenwoordig op dit ftukwat
bepaalder Haan te blyven ; te meer daar ’er
zeer weinige Schryvers gevonden worden,
die ’t ’er op toegelegd hebben, om dit in
een goede orde te verhandelen; en wy, ge-
lyk in alle onderwerpen, die tot onze Na-
tuur lyke Historie behoor en , welken van
een weezenlyk nut voor de Natie kunnen
zyn , nimmer zuinig willen weezen , om ’er
het algemeen mede te dienen. Dan vooraf
moeten wy hier melden, dat wy daar om-
trent niemand meerder te danken hebben,
dan den kundigen Vriefchen Heer reinier
fontein; van wegens zyne bondige en
proefondervindclyke vertaaling van de Wer-
ken van bourgelat en viTET in onze
Moederfpraak. ’s Mans arbeid, hier aan be-
lleed, is my zoo gewigtig voorgekomen, dat
ik opentlyk belyde, my in dit geval mee-
rendeels daar van te zullen bedienen ; met
vergelyking van de Hollandfche Paardenk lin-
de, en inmenging van myne eigen onder-
vinding; zonder my, aan de eene of andere
zyde , fchuldig te maaken , aan eene flaaffche
nafchryving of eene roeklooze eigendunke-
lyke waanwysheid. By deeze myne ontvou-
wing ’ van dit onderwerp , zal zig ook , naar
’t my voorkomt , zeer wel vlyen eene Konst-
plaat, nopens de proportie van een Paard,
die myne Boekhandclaaas juist rechttydig
71. I.
AMHABE TIS CHE AANWYZING der UITWENDIGE DEELEN to een PAARD =
van HOLLAND. 91
bezitten, ’t Zou wel kunnen zyn , dat ee-
•nige dezelve , mogelyk uit vooroordeel , wat
ai te fterk meetkundig mogten vinden ; doch
zy zal, zoo men ’t in den opgemelden zin
begrypt, denk ik, als eene toegifte in dee-
ze Natuurlyke Historie der Paarden niet
kwaalyk pasten.
Om hier in ordentelyk vooraf voort te
gaan , zullen wy , de bovengemelde afdeeling
volgende, een aanvang maaken met de ver-
eischten van het Hoofd van een Paard. In
Vrankryk , houd men , volgens bourge-
lat, veelal een klein Ploofd voor hetfraai-
fte ; dog in Holland is men van gedagte , dat
een al te klein Hoofd zoo fraai niet is , als
een fyn fpitsagtig Hoofd, ’t welk fchier
rechtftandig tegen den Hals inftaat. De
fmaak onzer Natie is, het Paard, zoo alszy’t
noemen , op het Gebit te ryden , dat is , dat
ze het Hoofd , in ’t mennen , als tegen den
Hals intrekken , en de Paarden aan die hou-
ding gewoon maaken. Een al te vleefchig
Hoofd ziet men voor lomp aan, en onze
Boeren noemen zulke Hoofden Osjenkoppen ;
als het Neusbeen krom loopt, noemen zy
ze Rams koppen $ en zoo het al te fcherp en
fpits is , beltempelen zy de Paarden met den
naam van Haazew inden : en dus worden alle
deeze drie byzonderheden door de Hollanders
gewraakt. Men houd liet Hoofd voor welge-
vormd , als de Star of het Voorhoofd niet
te breed noch te fmal is, maar, in evenre-
digheid tot de overige deelenvan het Paard,
rondagtig plat. Het Hoofd moet geene die-
pe Oogkuilen , noch knokagtige uitftekken
heb-
HET
PAARD.
Vereïsch-
ten van het
Hoofd.
92 NATUURLYKE HISTORIE
hebben. De Oogen ziet men gaarne groot en
bol, helder, niet hoornagtig, en met fchoo-
ne wenkbraauvven , egter niet met zwaa-
re Oogleden , maar met zulken die glad gefpan-
nen ftaan en zig leevendig beweegen ; ook
wil men dat men de Traangeuten of Klieren
weinig kunne zien. De Neusgaten moeten
gefpannen ftaan; en het Neusbeen , tusfehen
derzelver ruimte rechtftandig tot tusfehen
de Oogen doorloopen: ook is het een goed
teken als men het roode binnendeel van den
Neus by het ademhaalen zien kan. Men
eischt dat de Lip proper en rond neder-
glooije, niet lelagtig hange nog te breed zy;
ook wraakt men het hangen van de Onder-
lip, als iets dat aan oude Paarden eigen is.
De Mondfpieren behooren fterk en vast te
zyn, en den Mond, niet te diep ingefnee-
den , wel te fluiten. Voorts moeten de laa-
gen in den Mond niette week noch te hoog,
maar vleefchig en hard op de kaaken zyn : en
de kaaken niet plat, doch ook niet te rond,
weezen; zoo dat ze glad en proper, naar
het einde van den Snuit of den Mond, toe-
loopen : vooral mogen ze niet naar den Hals
uitfteeken; maar moeten aldaar byzonder
welgeplaatst zyn , zoo dat ze als tegen den
krop van den Hals aandringen, en zig nog-
thansniet knokkig maar vleefchig vertoonen.
Wat wyders de Ooren betreft, de Liefheb-
bers vorderen, dat dezelven niet te lang
noch te kort zyn, maar aan de proportie
van het Hoofd en den Hals beantwoorden ;
recht op ftaan , en fpitsrofld toeloopen. De
Lepels mogen niet gaapen, noch flap hun.
van HOLLAND, 93
gen; dit noemen onze Landslieden Oor-aa -
ren , Hang-ooren , of Varkens-ooren. Indien
de Ooren een klein weinig] e naar vooren bui-
tenwaards overhangen , is het des te fraaier ;
al te recht op , zyn Steiloor en. De opening
der Lepels moet meer voorwaards dan ag-
terwaars Haan , en de koker der Ooren mag
niet dik zyn. De Hairen behooren glad, en
niet geeltoppig , te weezen. Liefst heeft men
dat de afftand der Ooren niet breed , maar
als door de Toupet verbonden is; van waar
men wel eens de konst te baat neemt , om
deze! ven , door inkorting van de huid , fter-
ker te doen liaan : ’t welk men ontdekt aan
den Naad, waar van het Lidteken altoos
overblyft. Men noemt de Ooren Jloute Oo-
ren, als zy, rechtovereinde ftaande, elkan-
der raaken kunnen. Bourgelat heet dit
fchoon ; doch veele Hollandfche Liefhebbers
verkiezen de Ooren zoo digt niet aan elkan-
der; dit maakt de kruin te fmal, en geeft
weinig ftaatfie aan het Hoofdftel : egter be-
minnen zy rechtopftaande en ftout voor-
waards beweegende Ooren. In fommige Ge-
westen kort men de Ooren der Paarden;
dan by ons houd men dit voor mismaakt.
Verder dient de beweeging der Ooren lee-
vendig te zyn , en niet zoo onregelmatig ,
dat het eene Oor zig meer beweege dan
het andere. Eene al te fterke en dikwils
agterwaards draaijing der Oorlepels, is by
veelen een teken van flaan en fchoppen;
en dit gebrek noemt men Kitteloorigheid.
Daar benevens wil men de Toupet vooral
niet ruig noch wildhairig hebben; dezelve
moet
HET
PAARD**
5+ NATUURLYKE HISTORIE
het moet glad voorwaards nederhangcn , en niet
paard. met de Maanen verward zyn. Eindelyk word
’er, tot de gefleldheid van een goed Paar-
denhoofd, wel byzonder vereischt een goed
gebit; beftaande in goede gezonde Tanden
en Kiezen, die door geen Kaaktanden of
uitwasfen en uitftekken als anderzints onre-
gelrnaatig zyn: bovenal begeert men, dat
de Tanden vlak op een fluiten, en dat
ze geenzins overbyten , ’t welk plaats heeft ,
als de een over den anderen uitfteekt ;
waar door het gebit misvormd word; en
even zoo is men ’er zeer tegen , dat de Kie-
zen ongelyke Kroonen hebben , enz.
opmer- Met deeze optelling van de voornaamfte
king op de byzonderheden , die tot een goed en welge-
Tanden fchaapen Paardshoofd , ha den Hollandfchen
den Pa3r* ^maa^ 5 behooren , zouden wy , in dit opzicht ,
kunnen volftaan; maar, nadien ’er by uit-
ftek op het laatfle gedeelte, te vveeten de
Tanden, gelet word, o:n de deugd en den
ouderdom van een Paard te kennen , en dee-
ze tekenen onder onze Paardenkenners bo-
venal in aanmerking komen , zoo heb ik bc-
ilooten dit afzonderlyk wat duidelyker te
verhandelen. Ik heb zulks te meer dienflig
geagt, om dat ’er zeer veele Liefhebbers en
Heeren zyn , die , fchoon zy zeer goede en
zelfs de fraaifle Paarden hebben, zig bykans
geen of zeer weinig begrip fchynen te kun-
nen vormen van de gefleldheid en de wis-
feling der Tanden in een Paard. Voeg hier
by , dat ’er , zoo in de Natuur- als eigen tly-
ke Paardenkundige Verhandelingen , zeer
flegte Figuuren van gevonden worden. Al-
thans
/
van HOLLAND. 95*
thans die in het Werkje van den HeeroEB-
schelwitz, getrokken uit le parfait Ma -
rechal , zyn allerelendigst , en gelyken veel
eer , naar het Gebit van een Monfter , dan
naar dat van een zoo fchoon Dier, als het
Paard. Zulks heeft my bewoogen om dit
ftuk, dat in de Natuur lyke Historie van het
Paard, en vooral onder onze Landzaaten,
van zeer veel belang is, zo naauwkeurig
voor te draagen , en met zulke juiste Figuuren
verftaanbaar te maaken, als my doenlyk is.
Men begint op de Tanden der Paarden al
te letten , niet alleen als het Dier nog flegts
een Veulen is , maar zelfs kort na de geboorte.
In volvvasfen Paarden Relt men natuurlyk
twee of ook wel drie onderfchei dingen;
naamlyk in de Hengften, Merrien en de
Ruinen. De Hengften hebben meer Tan-
den dan de Merrien , en de Ruinen insge-
lyks; doch dezelven vertoonen ze minder
zigtbaar. Een volvvasfen Hengst heeft ’er
veertig ; te weeten vier- en twintig Kiezen-
of Maaltanden ; vier Haak-of Wolfstanden, by
de natuurkundigen Hondstanden ; en twaalf
Voortanden ; ’t welk te faamen uitmaakt
veertig Tanden. In de Merrien ontbreeken
veelal de Haak-of Wolfstanden, en by ge-
volg telt men ’er in deezen maar zes- en
dertig. Ondertusfchen worden ’er wel eens
Merrien gevonden ,die dezelve bezitten ; doch
zulks valt zeldzaam voor , en men houd het
voor eene fpeeling der Natuure. Men vind
zoo ook fomtyds Vrouwen , welken natuurlyk
iets meer dan het Vrouwlyke hebben, die
men Viragines of Mansf elders noemt, en
even
HET
PAARD.
Getal en
verdeeling
der Tan-
den.
p6 NATUÜRLYKE HISTORIE
het even zoo houd men dit in de Merrien voö?
paard, iets van de Mannelyke Sexe. Men agt dce-
ze Paarden niet zeer goed ter aanfokkinge ;
dan dit is iets dat nog nader te onderzoeken
ftaat. Men brengt de Tanden der Paarden ,
als reeds gezegd is, onder drie algemeenè
benaamingen, te weeten die van Voortan-
den, Haaktanden en Kiezen of Maaltanden :
en deezen worden vervolgens nog nader al-
dus onderfcheiden benoemd. De Voortanden
zyn Grasbyteis,Middeltanden en Hoektanden.
De Haaktanden worden verdeeld in bo ven-
tten en onderften ; en zoo ook de Kiezen of
Maalders in voorften en agterften. Hier be-
nevens draagen de Tanden, met betrekking
tot hunnen ftaat van wisfeling, eerst den
naam van Melktanden , daar na die van Veu-
lentanden, en eindlyk dien van Paardentan-
den: en van de rechte kennis deezer onder-
fcheidinge hangt het hoofdzaaklyke van de
ouderdomkennis der Paarden af. Wyders
heeft men hier, omtrent de Tanden der
Paarden in ’t algemeen , nog op te merken ,
dat ze , gelyk die van alle andere viervoeti-
ge Dieren, iluiten, in de Beenkasfen der
bovenfte en onderfte kaaken, welken een-
paarig, tot aan de Kroon der Tanden, met
eene byzondere foort van vleesch, fpieren
en zenuwen bedekt worden. Deeze bedek-
king of inkasfing nóemt men de Laagen van
het Gebit, of de Tandlaagen. Na deeze
algemeene voordragt, zullen wy nu verder
ieder foort van Tanden, en derzelver wis-
feling , wat nader in agt neemen ; met aan-
WJT-
van HOLLAND. 97
wyzing van de daar uit ontdaande kenteke-
nen van den ouderdom der Paarden.
In dit geval vorderen de Voorlanden na-
tuurlyk den voorrang , als die zich eerst
openbaaren , en ook de eerden zyn, naar
welken men de tekenen van den ouderdom
afneemt. Kort na dat een Veulen geworpen
is, beginnen zich de weeke grondbeginfe-
len der Tanden, even als in andere viervoe-
tige Dieren , allengskens uit eene byzonder
eigen beenagtige doffe, alrede in de Baar-
moeder geformeerd, te verharden, en ein-
delyk uit te puilen. Zulks vertoont zich
allereerst, in de voorde uitftekken der kaa-
ken of van het gebit; in de voorde Tanden
van het Veulen, die, na dat het v^f, zes,
zeven, of agt dagen, of meerder oud is,
ten getale van vier voor den dag komen ;
naamlyk twee aan de boven en twee aan de
Onderkaak. En deezen noemen onze Land-
lieden de vroege Melktanden ; te zien in onze
Plaat II, Fig. A. Deeze Tanden worden
daar na verwisfeld tot Grasbyters . Na dat
het veulen dus in den eerden daat der Tan d-
kryging is, volgt wel dra de tweede; als de
Tanden ter wederzyde van de eerstgemelden
uitkomen ; te weeten één aan elke zyde,
zoo boven als onder. Deeze Tanden ver-
krygen den naam van tweede Melktanden^ en
worden vervolgens de Middeltanden gehee-
ten. Ze zyn in Figuur B , nevens de voor-
gemelden , nu vier en vier , boven en be-
neden , te onderkennen. Deeze Tanden
blyven eenzaam, meest al tot aan de vier
maanden , dikwils egter maar over de drie ;
IV. deel. G dog
EET?
PAARD.
De Voor-
tanden, en
der zei ver
wisfeling.
NET
PAARD.
9S NATUURLYKE HISTORIE
dog zelden vroeger of laater , ten zy in eelt
agterlyk Veulen, wanneer het wel wat laa-
ter word. Omtrent den gemelden tyd vol-
gen ’er weder nog vier Tanden, die insge-
lyks, onder en boven, één aan elke zyde
van de eerstgenoemden uitkomen. Deezen
worden daar na de Hoektanden , en maaken
nu , met de eerften en tweeden , een getal
van twaalf Tanden uit; naamlyk zes onder
en zes boven , als in Figuur C te zien is.
Hier mede is het Veulen 5 a 6 maanden
oud. Alle deeze Tanden hebben dit byzon-
dere, dat zy zoo fcherp niet zyn, als de
laatere gewisfelde Tanden, mitsgaders dat
ze, hoewel min of meer van eene geringe
holligheid voorzien , evenwel geene zoo ken-
nelyke holligheid vertoonen als die der vol-
wasfen Paarden. Zie Fig . K en L; daar
K een Veulens Melktand en L een Veulens
\yisfeltand aanwyst. Men noemt deeze Tan-
den wel inzonderheid Melktanden , om dat
het Veulen dezelven geduurende den zoog-
tyd behoud. En men befpeurt hier in eene
wonderbaare wyze fchikking ; om een Dier ,
dat anders zoo fcherp en affnydend van ge-
bit is, daar toe geene vermogens te geeven ,
zoo lang het zuigt ; dewyl het anders de
Tepels en de Borften van het Moederpaard
bitter wonden zou. Overeenkomftig hier
mede krygt het ook de vroege Tanden
eerst, na dat het natuurlyk het zuigen al
geleerd heeft ; dit kennende , komen de vier
eerfte Tanden uit; en het Dier leert zuigen
op de plaats , daar de anderen volgen moe-
ten; waarom het dan ook zuigt, niet met
den
van HOLLAND. 99
den mond recht voor, maar meer met den
rnond op zyde. Op deeze wyze blyft het
zuigen, tot dat het, de Tanden beginnende
te harden , die werktuigen bekomt , welken
het gras kunnen affhyden , tegen dat de Zoog-
merrie het Veulen ftaat te verlaaten: dat
doorgaans na de zeven maanden begint ; ten
zy, als boven gezegd is, dat de Merrie niet
weder befprongen ware.
Wanneer het Veulen deeze Tanden be-
zit, groejen voorts, van tyd tot tyd, ook
de Kiezen aan , welken eerst weekagtig zyn ,
en eindelyk harder worden : dog deezen be-
hooren hier als nog niet tot ons onderzoek ,
in zoo verre men geen agt op dezelven
geeft, om den ouderdom van het Veulen
te kennen. De eerst gemelde twaalf Tan-
den, om daar van bepaalder te fpreeken,
dus geformeerd zynde, blyven in den mond
van het Veulen, tot dat het anderhalf of
twee jaaren bereikt heeft , waar na ze zoo
regelmaatig wisfelen en uitvallen, als ze uit-
gebot waren. Dus vallen dan eerst uit, de
twee of vier voorfte Melktanden ; zoo dat
de Middelmelktanden met de Melkhoektan-
den nog blyven ftaan ; gelyk Figuur D aan-
duid; dus ’er agt overblyven, die het Veu-
len , by het wisfelen der vier voorften , be-
houd. In deezen ftaat krygt het dan de ei*
gentlyke Tanden , die men Grasbyters noemt ;
om dat het gras , na dat het door de Boven-
lip , en het opfcheppen der Onderlip in ze-
kere gefchiktheid tusfchen de Tanden ge-
bragt is, door dezelven afgefneeden of af-
gebeetea word. Men kan gevolglyk deeze
G % Gras-
Hï t
PAARD*
Kenmer-
ken van
den Ou-
derdom
der Paar-
den uit diö
Tandwis-
feling.
HET
PAARD.
ÏOO NATUURLYKE HISTORIE
Grasbyters , naar de gelykenis der benaamiil-
ge van de Menfchentanden, ook wel Byt-
tanden en Snydtanden noemen. Derzelver
volkomen uitbotting fielt men te gefchieden
binnen vyftien dagen. Als nu deeze Gras-
byters uitgebot zyn , volgt ook de wisfeling
der vier Middeltanden ; dog hier in heeft dit
onderfcheid plaats , dat zy , daar ze by het
uitbotten der Veulentanden , zeer kort op
elkander te voorfchyn kwamen, nu laater
voor den dag komen ; dat wel een jaar ver-
fchilt. Zy komen, naar de meeste onder-
vinding, eerst te voorfchyn, als het Veu-
len reeds een Paard begint te worden, of
alrede bereeden word; te weeten, als het
drie en een half of vier jaaren oud is. By-
gevolg is het wisfelen der vier voorfle Tan-
den , en het uitbotten der Grasbyters , een
teken van een omtrent of geheel drie jaarig
tot vier jaarig Veulen; en het wisfelen der
volgende Veulentanden voor vier Middel-
tanden of Mede-Grasbyters , een teken van
een omtrent of geheel vier jaarig Veulen.
Deeze Tanden noemt men dan Middeltan-
den , om dat zy tusfchen de Hoektanden en
Grasbyters flaan. Met den voorts toenee-
menden ouderdom van het Paard , (nu niet
meer een Veulen geheeten,) verloopt ’er
weder omtrent een jaar, eer de nog volgen-
de Hoektanden verwisfelen. Zulks gefchied
doorgaans als het Paard vier en een half tot
vyf jaaren oud is; als Fig. F aanduid; na
welke wisfeling het Dier voor een volkomen
Paard gehouden word. Bygevolg is dan het
teken van een vyf jaarig Paard , dat het alle
de
/
van HOLLAND. ioi
de Tanden gewisfeld heeft. En derhalven is
ook, uit den tusfchen tyd, geduurende wel-
ken de eene en andere wisfeling gefchied,
den ouderdom van tusfchen de anderhalf en
twee, de derdehalf en drie, de vierdehalf en
vyf jaaren na genoeg te beraamen.
Als dan nu eindelyk het Paard alle zyne
Voortanden gewisfeld heeft , wisfeit het niet
meer ; maar ’t blyft ten deezen opzichte in
dien ftaat, in welken het een Paard genoemd
word ; en de Tanden behouden dan beften-
dig hunne vaste benaaming. Daar men alle
de voorigen met den naam van Melktanden
beftempelde , die , naar geraade van de wis-
feling , onderfcheiden wierden; daar heeft
men nu geene verdere onderfcheiding
meer, tusfchen Veulentanden en Paardentan-
den. In de Figuur en A, B en C zyn het
allen Veulentanden tot twaalf in getal; dog
in Figuur D heeft men flegts agt Veulen-
tanden, en geene Paardentanden. In Fi-
guur E heeft het Dier , door wisfeling , vier
Grasbyters bekomen , en het ftaat in de wis-
feling der Middeltanden ; by gevolge heeft
het Veulen dan vier Paardentanden en vier
Veulentanden. In Figuur F heeft het de
vier Grasbyters en de vier Middeltanden ge-
wisfeld, en ftaat in de wisfeling der Hoek-
tanden ; by gevolge heeft het dan agt Paar-
dentanden en geene Veulentanden. Dog
ten laatfte heeft het ook de vier Hoektan-
den gewisfeld , en bezit dus alle zyne Paar-
dentanden , gelyk in Figuur G getoond word:
aa onder en boven zyn de Grasbyters; bb
onder en boven de Middeltanden , en cc onder
G 3 en
HET
PAARD.
Afgeïoo-
pen wis fe-
ling der
Tanden, en
verdere
kenmer-
ken van
den Ou-
derdom
der Paar-
den.
HTiT
PAAKD.
102 NATUURLYKE HISTORIE
en boven de Hoektanden. Deeze Tanden
nu, op bet zesde jaar van een Paard volko-
men uitgebot zynde , neemen met den ou-
derdom wel eenigzins toe ; maar niet veel.
Het voornaamfte onderfcheid is , dat ze de
ftreepen , of die ievooragtige fyne gladde
groefjes, welken uit den Wortel der Tan-
den naar boven zigtbaar zyn, wat fterker
krygen: dog met de agt jaaren Helt men
dat ’er geen vast teken van jaaren meer in
die Tanden plaats grypt. Voorts neemt men
omtrent alle de nu gewisfelde Tanden nog
in agt, dat ze inwendig, tegens de Tongzy-
de , een holligheid hebben , die men gewoon-
lyk of niet , of ten minften zeer flaauw , by
de Veulens vind. Deeze holligheid op Plaat
II, Fig. K aangeduid, flaan de Paardenkoo-
pers naauwkeurig gade, of ze pleegen ’er
ook bedrog mede ; verhaastende de uitbot-
ting der Paardentanden , met het uittrekken
der Veulentanden: waar door dan wel eens
een tweejaarig voor een drie ja vierjaarig
Veulen, en een driejaarig voor een vier,
vyf a zesjaarig Veulen of Paard verkogt word.
Intusfchen letten evenwel kiefche Kenners
zorgvuldig op het volgroeijen deezer hollighe-
den. Zy Hellen gemeenlyk vast, dat de
Tanden van vyf tot vyf en een halfjaar van
de zyde hol blyven : van vyf en een half tot
zes jaaren is, zeggen zy, de holligheid mid-
den in den Tand; op het zevende jaar noe-
men zy de holligheid vol; en op het agtfte
jaar is dezelve geheel weg, bygevolg tekent
een Paard na dien tyd niet meer; dog de
bedriegers weeten al wederom, door konst.
van HOLLAND. ïoj
de holligheden in de Tanden uit te groeven,
en ’er dan eene zoogenaamde keen of hoon
in te formeeren.
Buiten deeze tot dus ver gemelde Voor-
tanden , is ’er ook nog , met betrekking tot
de Hengften en Ruinen , eene * foort van
Tanden , die men Haaktanden noemt; zie
Fig. H by aa : deezen koomen niet voor den
dag, voor den ouderdom van drie en vier
jaaren ; des men , ten aanzien van de gemel-
de Sexe, na genoeg op deeze tekening af
moge gaan. Maar ook hier heeft fomtyds be-
drog plaats ; alzoo men Roskammers vind , die
zich van het kunstje bedienen, omhetTand-
vleesch aan de Laagen , ter plaatfe daar deeze
Haaktanden moeten komen , door geduurig
kloppen, der maate te doen vereelten, dat
men , uit de bolligheid , ligtlyk befluiten zou-
de dat de Baaktand op ’t uitkomen zy : dog
een fcherpziend oog , en een fyn gevoel , weet
dit bedrog wel te ontdekken. De gemelde
Haaktanden, Fig. II en I, liaan een weinig
agter de Hoektanden , en op een nog ruimer
afltand van de Kiezen of Maaltanden , Fig. L
Ze zyn, in het uitbotten, op den ouder-
dom van drie en een half tot vier jaaren
fcherp; vertoonen dan binnenwaards twee
groeven of inkervingen., Fig. M ,00, die eg-
ter veelal door den tyd vergroeien; en de
onderften komen eerder voor den dag dan
de bovenden. Voorts zyn deeze Tanden
niet altyd fcherp , noch even groot : fommi-
ge Paarden hebben dezelven ongemeen
groot, en anderen zeer Romp en klein.
Naar deeze Tanden telt men ook al veel den
G 4 ou-
H2T
PAARD.
De Haak-
tanden.
xö4 NATUURLYKE HISTORIE
mrt ouderdom van een Paard ; te weeten , door
paard, agt te geeven op derzelver fcherpheid , floinp-
heid , rondheid en ingezonkenheid in het
Tandvleesch, als mede op de verdvvyning
van derzelver groeven. Dog keurige ken-
ners houden dit voor geen zeer vaste, maar
op zyn best voor twyffelagtige tekens , zoo
men ook niet lette op de nog natefpeurene
kentekenen der overige Tanden , vooral die
der Bovenkaak; welken men agt wat langer
te tekenen , dan die van de Onderkaak : in
zoo verre dat men daaruit, alhoewel flaauw,
een Paard, zélfs tot over de agt jaaren,
zoude kunnen nagaan. Met de agt jaaren
tekenen doorgaans de bovenfte Grasbyters
nog ; de Midaeltanden als het Paard negen ,
enide Hoektanden als het tien ja elf, jaaren
oud is.
Ondertusfchen vind men zich hier, gelyk
in alle Natuurkundige nafpeuringen , aan die
wisfelvalligheden onderworpen , welken ,
zoo wel onder de Dieren , byzonder de
viervoetige gehairden, als onder den Mcnsch
plaats hebben. Gelyk ’er Menfchen gevon-
den worden, die, hunnen geheelen ouder-
dom door, gezonde Tanden hebben , en zelfs
in een hoogen ouderdom fomtyds nieuwe
Kiezen of Tanden erlangen; zoo vind men
ook nu en dan Paarden , welken nieuwe Tan-
den krygen , of wier tekenende groeven en
holligheden, of keenen in de Tanden niet
vergroeijen; waar door ze dan altoos fchy-
nen te tekenen. Maar deeze gevallen zyn
zeldzaam , en kunnen gevolglyk tot geenen
regel ftrekken; waarom ook de kenners zoo-
VERKLAARING
VAN
PLAAT II.
Fig. A Een Veulengebit van een Maand , met de vier
eerde tanden , die men Melktanden noemt.
«— B Een Veulengebit van vier Maanden , met agt
tanden ; naamlyk de twee eerde Melktanden ,
en daar nevens de twee bygegroeide Middel -
tanden , onder en boven.
— C Een Veulengebit van zes Maanden, tot an-
derhalf Jaar, met twaalf tanden; te weeten
twee Melktanden , twee Middeltanden en twee
Hoektanden , onder en boven.
- — D Een Veulengebit van 2 tot 3 Jaar, in deszelfs
wisfelinge; dus vertoonen zig hier de vier
Melktanden, welken uitgevallen zyn, niet,
maar alleen de vier Middeltanden en de vier
Hoektanden : hebbende het Veulen nu flegts
agt tanden.
= E Een Veulengebit van drie tot vier Jaar; het
heeft nu de gewisfelde Melktanden weder be-
komen , maar de Middeltanden zyn uitgeval-
len. Het Veulen heeft des tegenwoordig vier
Melktanden , die nu den naam van Grasbyters
hebben , en vier Hoektanden.
Bg.
VERKLEURING VAN PLAAT II,
Fig. F Een Veulengebit van vier en een half tot vyf
Jaar, in het wisfelen van de Hoektanden, die
nu uitgevallen zyn : hebbende het. dier thans
vier Grasbyters en vier Middeltanden.
G Het gebit van een volwasfen Paard, dat alle
zyne tanden gewis feld heeft, in den ouderdom
van zes Jaar. Dit heeft by aa> onder en bo-
ven , naast elkander , twee Grasbyters ; by
bb , ter wederzyde van de Grasbyters , onder
en boven, één Middeltand , en dus twee ter
wederzyde; by cc , onder en boven, ter we-
derzyde van de Middeltanden, één der Hoek-,
tanden , en dus twee ter wederzyde. Met dit
twaalftal van tanden is het Voorgebit vol-
maakt , en het Paard tekent zig volwasfen.
— H Een volwasfen Paardengebit van een Ruin of
Hengst op zyde; waar in de uitbotting der
Haaktanden zig , onder en boven , by aa op-
doet; en voorts de Kiezen by bb gefchetst
zyn.
— I Het gebit van een volwasfen Hengst of Ruin »
met de volwasfen Haaktanden en de Kiezen,
benevens eene fchets der Tandlaagen. Zie
hier over Bladz. 96. a de Grasbyters, b de
Middeltanden , c de Hoektanden , d de Haak-
pf Hengftetanden , e de Kiezen , ff de Laagen
der Tanden en Kiezen.
— K Een Veulen- Grasbyter, met eene flauwe hol-
ligheid , zop als ze zig in een Paard van vyf
tot vyf en een half Jaar vertoont.
Fig,
VERKLAARINC VAN PLAAT II.
>
fig. L Een oude Paardentant, of Grasbyter, met ee-
ne volle holligheid.
» — M Een Hengften haaktand , met zyne holligheid
en groeven of randen ; a a. de randen, b. de
Holte.
— . N Eene Kies of Maaltand , van éen volwas fen
Paard , met zyne holle kroon ; a a. de kroon ,
b. de holligheid, c c. de wortel der Kies in
twee takken.
s— O Een Paardenhoef op zyde , a de Kogel , b de
Koot , c de Kroon , d de Vetlok , e de Hoef,
Schoen of Voet, ƒ het Kwartier.
«— P De Zool van den Hpef van onder , of de Bin-
nenvoet, a de Verzenen, bb de Vork, cc de
Zool, d de Straal of het Zool-eelt, es de
Hoorn, ƒ de Voorzool.
s— Q De Voet van agteren , aaa de Vetlok, bb de
Koot , c de Hak , dd de Quartieren , e de
Kwartierfcheiding.
*— R De Voet vlak van vooren, a de Kogel, b de
Koot , c de Kroon , dd de ronden der Kwar-
tieren, e de Nagel of het Spitsplat van den
Hoef.
— S Een Koepoot of Plathoef, benevens een
Scheurhoef.
i
* - • • - ...... •' „ - - ■;
\
I
\
I
71. II.
I
• van HOLLAND. Ï05
«lanige Paarden twyffelaars noemen. In zul-
ke of foortgelykeomftandighedenneemtmen
dan zyne toevlugt, tot de Wervelbeenderen
in den Staart, die men wil dat by den ou-
derdom vermeerderen, dog liever beenagtig
worden :dewyl het Os Coccygis of Stuitbeen ,
in alle jonge Dieren onder de viervoetigen ,
aan de uiteinden kraakbeenig is ; waar tegen
het by de ouden kardbeenig word. Ter
dier oorzaake , welke ook in andere opzich-
ten plaats heeft , zou ik voor my het gantsch
niet af keuren , dat men , om een oud Paard
van over de agt, negen tot twaalf en meer
jaaren te onderkennen , niet alleen op het
Staartbeen , maar ook op het Borstbeen , en
de vereeniging der Ribben , behoorelyk agt
gave; om, door betasting, de meer of min-
der hardheid of beweegbaarheid der gewrig-
ten te onderzoeken. Dit teken kan nooit
misfen ; dewyl oude Paarden hier altoos been-
agtiger en minder beweegbaar zyn , dan de
jonge Paarden, daar benevens houden be-
jaarde Paarden de ingevallen Onderkaak ge-
meenlyk vooruit, en de toppen hunner Maa-
nen worden geel of grys ; zoo als dit in alle
oude Dieren zigtbaar is. Kortom , ’er be-
hoeft flegts wat ondervinding en oordeel,
om dit onderfcheid te leeren opmerken ;
en een ieder weet, dat onze Hollanders wel
dra, op het oog, den naam van knol en ou-
den knol , aan een overjaarig of oud tekenend
Paard , zeeker genoeg kunnen toekennen.
Voorts blyft het een raadfel, om dit by de
Paarden, even als onder de Menfchen , op
een jaar minder of meer, door gewisfe ken-
G 5 te-
HET
PAARD,
HET
fMKD.
ïo 6 NATUURLYKE HISTORIE
tekenen te bepaalen: byzonder daar ’er on-
der de Roskammers niet weinig praktyk
heerscht, om, door middel van het uitgroe-
ven , uithooien , uitbranden , vylen , po-
lysten en duizend greepen meer, de Tanden
te verhelpen en te veranderen ; waar door
niet weinig koopers , by mangel van de ver-
eischte omzigtigheid, bedroogen worden.
Benevens dit alles zyn ’er ten aanzien van
de Tanden nog veele byzonderheden op te
merken , inzonderheid zoodanigen die tot de
ziekten gebreken en ongemakken der Paar-
den betrekkelyk zyn: als daar is de afgang,
dien ze gewoonlyk by ’t wisfelen der Haak-
tanden krygen : het invreeten of uitwasfen
der Kiezen en Kaaken ; het Krebbebyten
enz. Dan met die allen aan te voeren ,
zouden wy te verre buiten ons oogmerk uit-
weiden ; ook zal ’er , by eene volgende ont-
vouwing van de gebreken der Paarden, nog
wel iets naders van voorkomen. Zoo iemand
intusfehen daaromtrent eene naauwkeurige
onderrigting begeert , dien durven wy zeer
wel aanraaden , het leezen van de Grondbe-
ginfelen der Paardenkennis, opgefleld door
den Heer bourgelat, en vertaald door
den Heer fontein, byzonder het zesde
Hoofdftuk. Ik heb my , als boven reeds
aangeduid is , in het hier voorgeftelde ook
grootlyks van dat leerzaame werk bediend;
dog alles , gelyk ik beoogde , zoo door de
Befchryving, als door de bygevoegde Plaat-
tekening , beknoptlyk vatbaar , zelfs voor on-
kundigen in dit ftuk, voorgedraagen : meer
zal ik verpligt zyn , ter verklaaringe
van
van HOLLAND. 107
van de bovengemelde toegifte , over de
Meetkundige Proportie van een Paard , de
eigen Vertaaling van den kundigen fon-
tein te volgen. Evenwel met dat onder-
fcheid , dat ik het zaaklyke van het geen al-
daar by manier van vraagen en antwoorden *
verhandeld word, in onzen gewoonen ftyl
zal mededeelen. Laatende , voor ’t overige ,
de verklaaring der tweede Plaat, hier byge-
voegd , ter verdere opheldering van de hier
vorens gemelde kundigheden wegens de Tan-
den en de onderfte deelen der Hoeven. Waar
mede wy dit gedeelte laaten berusten, en
overgaan tot de Meetkundige Bepaaling
van een welgevormd Paard.
titul imial -Vs
'l
HET
PAARD.
VIER.
I
io3 NATUURLYKE HISTORIE
HET
PAARD.
Pe meet-
kundige
proportie
van een
Paard.
VIERDE HOOFDSTUK.
Handelende over de waare fchoonheid en meet-
kundige proportie van een Paard , verge-
leken met , en overgebragt opyde Na-
tionaale Hollandfche Paarden .
Wanneer onze Hollanders van een vol-
maakt Paard fpreeken, is het ge-
woone woord , dat het van zesfen klaar zy ;
dat is , dat ’er geene gebreken aan de zes
voornaamfte deelen , die tot een goed Paard
behooren , zyn ; te weeten aan de vier Poo-
ten en de twee Oogen. De Paarden, die
aan één deezer deelen misvormd of verminkt
zyn , worden des voor onvolmaakt gehouden ,
en gewraakt, om in eenig goed Span gebruikt
te worden. Dit is het gemeene gevoelen ;
doch de kiesheid der Kenners gaat verder ;
zy begrypen, onder deeze gemeenzaame be-
woording van zesfen klaar te zyn , vry wat
meer, dan vier goede Pooten en twee goe-
de Oogen te hebben. Een recht Kenner be-
trekt daar onder ook de andere deelen ; den
Hals, de Billen, de Ooren, de Maanen;en
ziet tevens op de fraaiheid van de gedaante ,
de moedigheid , den ouderdom , en andere
goede hoedanigheden ; welken een ieder,
naar zyne beste kennis en ondervinding,
goedkeurt en voor ’t beste houd. Zelden
evenwel is deeze keuze , of het oordeel der
Ken-
van HOLLAND. 109
Kenners over een welgevormd Paard, zoo
volmaakt eenftemmig , dat ’er onder hen geen
verfchil zy, over het juiste bepaalen, waar-
in eigendyk het rechte fchoon van een Paard
beflaat. Men zegt wel , dat een Paard , om
volmaakt te weezen , by zyne fchoonheid ,
eigenfchappen moet hebben , waar door het,
buiten de goede geflalte, ook in het gebruik
volmaakt goed is ; dat is , zoo als onze Hol-
landers zeggen , het moet van goeden inhoud
zyn; naamlyk in zyne inwendige deelen ge-
zond en flerk , en in zyne driften moedig en
gedwee. Dan met dit alles is het rechte
fchoon van een Paard niet juist bepaald; hier
toe word eene nauwkeuriger regelmaat
vereischt. Gemerkt men nu , met opzigt
tot de kennis van den besten welfland van
een Mensch , of andere Lighaamen , zyn be-
hulp zoekt in vaste regelen, in eene meet-
kundige proportie , zoo is ’t geenzins onge-
rymd , dat men hier van ook gebruik maake ,
met betrekking tot dit voortreffelyk Dier ,
waar in de Mensch zo veel belang, vermaak,
en oogflreelend genoegen fielt. Men be-
twist wel, ’t is waar, of het mogelyk zy
een volmaakt fchoon te kunnen bepaalen;
en ’er is ook inderdaad veel voor en tegen
te zeggen. Een dierlyk weezen heeft tog,
doorgaans, in het eene gedeelte iets uitflee-
kend fchoons ; terwyl het in een ander ge-
deelte, hoe welgemaakt het ook voor ’t
overige zy, egter niet by uitneemendheid
fchoon is. Men verftaa dit, met opzigt tot
onze Menschlyke verkiezing: anders zou
men de eer des Scheppers, die alles vol-
maakt
MET
PAARD.
HET
ÏAARD*
HO NATUURLYKE HISTORIE
maakt gefchapen heeft , te na fpreekerb
Dan zulks neemt niet weg , dat ’er zoo wel
Dierlyke als andere Weezens zyn, die, over
’t geheel, voor ons oog, zoo volfchoon en
volmaakt van famenftel niet zyn, als de Na-
tuur ze wel vormen kan , en ook gevormd
heeft. Op die wyze dagten reeds de Ou-
den : hier door zyn de Griekfche praxete-
lessen, de zeuxen en a p e l l e n , on-
derling overeengekomen , om , uit verfchei-
den der fchoonfte Vrouwelyke deelen, eene
volmaakte welgefchapen Venus af te beel-
den ; die door de Natuur , hoewel ze zoda-
nig een Vrouwlyk Weezen niet dagelyks
vormde, egter gevormd kon worden, en
ook zomtyds gevormd wierd. Dit heeft het
regelmaatige denkbeeld van een volmaakt
welgevormd Mensch zoo onderfcheiden ge-
maakt, dat men nu, zelfs volgens meetkun-
dige regelen, een volkomen fchoon Mensch ,
naar de kunst, moge befchryven. En hier
in zyn onze Duitfche en oude Hoilandfche
Tekenbaazen, na de Grieken en Romeinen,
de voornaamfte geweest; gelyk de proportie-
boeken van a. durer, frans flor is
GOLTZIUS, BISSCHOP BLOEMAART,
en LAiREssE getuigen. Intusfchen erken-
nen wy gaarne , dat zoodanige meetkundige '
proportien niet altoos, ja zelden, vooral in
’t enkele befchouwen en op het oog, ge-
reedlyk gebruikt kunnen worden : zelfs zyn
ze in de praktyk der Paardekoopkunde , ge-
lyk ook, in die der Dieren- en Menschkun-
dc, niet gemaklyk in ’t werk te Hellen, ’t
Zou zeker al vry wat in hebben , indien een
Min-
van HOLLAND. ïif
Minnaar zyne Lieflte meetkundig wilde mee-
ten , om haare Schoonlieid volmaakt te ken-
nen : en ’t zou niet minder vreemd zyn , dat
een Paardekooper , de Markten rondloopen-
de , deeze kunst wilde oefFenen , om een dar-
telen Hengst van Lid tot Lid af te pasfen.
5t Zou inderdaad belachelyk zyn, wanneer
men in alle gevallen hier van gebruik poogde
te maaken. Dan dit egter is middelerwyl eene
zekere waarheid; dat zulk eene Wee tenfchap
aan een allerkeurigst oog dat geene leert,
’t welk het noodwendig theoretisch weeten
moet, om ’er zig, naar vereisch van zaa-
ken, in de praktyk van te bedienen. Wy
zullen des , zonder verder in het gefchil te
tfeeden, waar in het volmaaktfte fchoon van
een Paard befhat; terwyl wy den Leezer
naar de welgegronde redeneering van den
Heer bourgelat over dit onderwerp ver-
wyzen, maar eenvoudig zyne meetkundige
proportien van een Paard hier laaten volgen,
’t Is bekend, dat de Schilders en Proportie-
tekenaars van den Mensch de afdeelingen
neemen naar het Hoofd, en de geregelde
lengten en breedten van de Borst, Schou-
ders, Armen, Dyen en Handen; even zoo
nu vind men dit, met opzichte tot het Paard,
na genoeg overeenkomftig , in de nevens-
gaande Plaat uitgedrukt : ter verklaaring van
dezelve , en tevens tot een nader begrip der
zaaken , zullen wy vooraf tragten dat geene
op te helderen , ’t welk voor de Leezers ,
dien de geometrifche kunstwoorden onge-
woon zyn, moeilyk te begrypen mogt val-
len.
Het
hët;
PAARD»
«Êl*
paard.
Verklaa-
ring van
de propor-
tiemaat.
ïi2 NATUURLYKE HISTORIE
Het Geometrifche ofMeetkundige naam-
lyk, komt hier onder eenige uitdrukkingen
voor, die in den eerften opflag wat duister
fchynen. Zoo is ’t althans gefield met de
benaaming van Eerftens , Tweedens en Pun-
ten ; waarom het noodig zal zyn , dezelven
kortlyk op te helderen. Men verftaat door
Eerftens eene Helkundige maat, welke men
in derzelver afdeeling bepaalt. Indien ie-
mand der Geometrifche Termen onkundig,
by voorbeeld , fielt dat een Paardehoofd lang is
anderhalf voet, dat is agttien duimen; zoo
kan hy, even als de Heer bourgelat,
deeze maat in driën verdeden ; wanneer el-
ke verdeeling ter lengte van zes duimen , dat
is , een derde van de vooronderftelde Eerfte
zal zyn.Gelyk nu in de berekening van duimen,
op onze HollandfcheMaatflokken ofVoetmaa-
ten , de duimen in halven en quartieren, en ten
laatfle in lynen verdeeld worden, zoo heeft
men ook, in dit geval, de benaamingen van
Tweedens en Punten , als onderverdeelingen
te begrypen. Men Helt , (om dit ten dui-
delykfte te verklaaren ,) op goeden grond
vast, dat een welgefchapen Paard, van voo-
ren, van .de Toupet af tot aan den onder-
ften Hoefnagel toe, juist de rechtftandigc
lengte heeft , van drie natuurlyke welgemaakte
Hoofden, in onze eerfte Figuur met de letteren
A , B , C aangeweezen. Uit deeze verdeeling ,
die aan alle welgemaakte Paarden gemeen is ,
worden voorts alle de verdere verdeelingen ,
even als in de proportiekunde der Menfchen ,
afgeleid; dog met een merkelyk verfchil van
bepaalingswyze. In de laatstgenoemde pro-
per-
van HOLLAND, 113
portiekunde , fielt men een welgemaakt
menfchenhoofd lang drie vvelgeproportio-
neerde neuslangten; dat is, van den hair-
tip tot de wenkbraauwen ; van de wenk-
braauwen tot de neuslellen , en van daar tot
de onderkin. Maar deeze proportie kan
men, ter oorzaake der gefleldheid van een Paar-
denhoofd, in dit geval niet anders vinden,
dan in eene bepaalende drieledige verdee-
ling, dat is, volgens de Vertaaling van den
Heer fontein, in drie Ewjlens : ,, dus
„ zal yder Hoofd in zyne Meetkundige of
„ Geometrifche Lengte, altyd drie È erjiens
3, hebben,” zie in onze eerfte Figuur , de
drieledige verdeeling van ’t Hoofd, by de
Letters a , b , c. Nadien nu verder alle
de deelen , die ter befchouwinge voorkomen ,
’t zy in hunne langte , hoogte of dikte , niet
altyd de maat hebben van een geheel Eer ~
fte, of de gefielde verdeeling, of van an-
derhalf of van drie Eerftens , zoo eischt
de naauwkeurigheid der proportiekunde ,
om ieder Eerfte , of gefield derdendeel ,
in onderdeelen te verdeelen. Dus word zulk
een Eerfte deel gevoeglykst weder verdeeld
in drie gelyke Onderdeelen, welken Twee-
deus genoemd worden ; dog die men, ter
gemaklyker onderfeheidinge , in onze taaie,
Onderdeelen noemen kan. Ze loopen, in
onze aangehaalde Figuur , met geflipte ly-
nen door , tot tegen het voorflel van ’t
Paardenhoofd , in Fig. 2. By deeze ver-
deeling komt , in eene juiste meetkunde ,
eene nog nadere verdeeling; te weeten, de
IV. DEEL* H dUL*
HEt*
PAARD.
HÉT
ÏAARD.
m natuurlyke historie
duimen hebben , als reeds gemeld is , opf
onze voetmaat en niet alleen hunne onder-
deeling in halven en quartieren, maar ook
nog hunne nadere verdeeling in lynen: en
op eene dergelyke manier word in dit geval
ieder Tweede zeer gefchikt verdeeld in vier-
en twintig kleener afdeelingen of Geometri-
fche Lynen , welke men hier , tot beter be-
grip van de Plaat , Punten noemt. Dus word
dan een Hoofd verdeeld, in zyne drie Eer -
flens , Fig. i. 0, 2>, c; vervolgens word ie-
der Eerfte , tusfchen a , b , c , verdeeld in zyne
drie Tweedens . Ieder Eerfte heeft gevolglyk
drie Tweedens ; en elk deezer Tweedens word
voorts nog weder verdeeld in vier-en-twintig
kleener deden of Punten. De meetkundige ver-
deeling is derhalven , ook volgens de lchaale
op de Plaat , dus. Een welgeproportioneerd
Paardenhoofd bevat twee honderd en zestien
gedeelten of lynen van deszelfs Meetkundige
Langte : op dien voet is een zoogenaamd
Eerfte een derde deel der gehecle langte van
5t Hoofd; een Tweede een negende deel van
dezelfde langte ; en eindelyk een zooge-
naamd Punt , anders eene Lyn te noemen *
een twee honderd zestiende gedeelte van
die geheele Langte. Deeze dus gefielde
Proportie-regel verleent eene maat, welke,
het zy ze in de vermeerdering of in de ver-
mindering voorkome , altoos in de verfchil-
lende langte , grootte , breedte en dikte,
van onderfcheiden Dieren gebezigd kan wor-
den: hoedanig eene Meetkundige bepaaling
ook de Heeren de; isuFFOiN en d’auben-
TON,
van HOLLAND. tt$
ton, by de befchryVing der Dieren, in agt
genomen hebben.
Na deeze, zo we vertrouwen, volledige
opheldering der Proportiemaat , komt het
’er nu op aan, om de proportien van een
welgemaakt Paard door dezelve te bepaalen.
Zie hier, hoe men deszeïfs proportiemeeting
inrigt. Men vooronderftelt de Langte van
een welgevormd Paardenhoofd te ftaan , tus-
fchen twee paralelle of evenwydige Lynen ;
waar van , by voorbeeld in Fig. i , eene , te
weeten de bovenfte, zich bevind by de tou-
pet d, en de tweede aan het onderfte uit-
einde der bovenlip , by e. Als men nu op
deeze twee evenwydige lynen eene perpen-
diculaire of loodrechte Lyn van d tot e trekt,
zoo heeft men de waare Meetkundige Lang-
te van het Hoofd. Om nu op deeze maat
de verdere proportien van de onderfcheiden
deelen te bepaalen, moet men, in de eer-
fte plaats, vooral agt geeven, op de alge-
meene, of, om zoo te fp re eken, meestin
’t oog loopende Ledemaaten, waar van men
de doorflaande gebreken gereedlyk ontdek-
ken kan; als, by voorbeeld, de hals, de
borst , de dyen , enz. Wanneer men zich
hiertoe bedient van de maat van het Hoofd ,
tusfchen de lynen d en e bepaald, bevind
men wel dra, dat de ruimte, die ’er is, tus-
fchen dat gedeelte ’t geen men , in de twee-
de Figuur , voor het punt der Schouder by
ƒ houd (*) , tot aan het punt van den bil
(*) Door het punt der Schouder word hier, volgens
20UEÖELAX, aangeduid , „ de zigtbaare uitftek ,
Ha » wel
HÉ?
PAARÜ.
Proportie-
meeting
van een
Paard.
v
n et
J-AAIID.
1 1 6 NATUURLYKE HISTORIE
ff 5 en zoo ook van het opperfte der fchoft
by h , tot aan den grond toe , aan het uiter-
fte der hoeve hy i , twee en een half maal
dezelfde langte heeft als het Hoofd. Een
Paard is gevolglyk , in dit opzicht , even zoo
hoog als het lang is; want zyne langte en
hoogte hehbeh beiden de maat van twee en
een half Hoofd. Men bepaalt dus eigentlyk
de langte en hoogte , zonder het halve Hoofd ,
dat hooger en verder uitlleekt , daar by te
rekenen ; deeze meeting geeft twee en een
half Hoofd; maar anders is de weezenlyke
rechtftandige hoogte van een Paard van
vooren, en dus ook deszelfs langte in de
geheele uitgeftrektheid, drie Hoofden. Het
hoog en lang is derhalven hier te verdaan
van het opperde der fchoft af, tot aan het
uiterde der hoeve ; en zoo ook de langte ,
van het dus genoemde punt der fchouder af
tot aan het punt van den bil. Deeze bepaa-
lir jg dient wel byzonder , om te ontdekken ,
of het Hoofd te dik of te lang zy ; dewyl
men de welgemaaktheid van ’t Hoofd afleid ,
uit deszelfs evenredigheid tot het Lyf; even
als men de welgemaaktheid van het Lyf naar
het welgemaakte Hoofd afmeet. Ter dier
oorzaake noemt men het Hoofd te lang,
zoo dra de maat van ’t lyf, ’t zy in de lang-
te of in de hoogte , langer is dan twee en
een half maal de maat van de Geometrifche
Lang-
„ welke , door de geleding van den Arm met het
„ Schouderblad, gemaakt word; welk wy de punt
„ van de Schouder noemen.” Zie zyne Grondbcginzels 9
Bladz. 4 en 70.
van HOLLAND. ïi?
Langte van het Hoofd ; overmits de propor-
tie van drie onregelmaatige Hoofden niet
evenredig is aan de waare fchoonheid : want
de langte treedt over de geregelde maat. En
is het dat deeze maat korter valt, dan is het
Hoofd te kort in zyne proportie. Een ken-
ner moet derhalven eerst wel degelyk onder-
zoeken , in hoe verre de Meetkundige Lang-
te van het Hoofd overeenkomt met het Lyf,
eer hy de overige deelen hier naar met ze-
kerheid kan bepaalen. „ Want, indien de
proportie , volgens de woorden van den
Heer bourgelat, van het Hoofd en het
Lyf niet net overeenftemt , zou men een an-
deren weg moeten inflaan , en de langte of
hoogte van het Lyf afpasfen of meeten , door
dezelve in vyf gelyke porden te verdeelen ;
vervolgens moet men twee van deeze pord-
en neemen , en dezelven in Eerfiens , Twee-
dens en Punten verdeelen , op dezelfde wyze
als de verdeelingen en onderdeden van het
Hoofd , en hier door zal men eene algemee-
ne maat voor alle de overige deelen van het
Paard hebben, eveneens als of het Hoofd
eene evenredige grootte gehad hadt.” Men
rekent, en dit dient wel opgemerkt te wor-
den, waarom wy ’t herhaalen, dat men de
maat van de hoogte van het Lyf beraamt,
van het opperfte gedeelte van de Schoft af
tot aan den grond toe ; dat is , in onze ver-
nieuwde tekening, in de tweede Fig. , van
h tot z; en vervolgens ten opzichte der lang-
te , van het zoo genaamde punt der Schou-
der ƒ , tot aan het Bilpunt g.
Deeze proportien zyn evenwel, hoe na
H 3 ze
HET
PAARD»
TiS NATUURLYKE HISTORIE
het ze aan het waare fchoon komen , van zeer
i’aakd. weinig nut, indien ze niet betrekkelyk tot
elkander genomen worden: dewyl zoodanige
afmeetingen de gebreken niet aantoonen dan
met betrekking der leden tot elkander. Men
kan tog , en dit is , naar ons inzien , het
zaaklyke , van de optegeevene proportiemee-
tingen, van geene goede proportie in eenig
voorwerp oordeelen, zonder de verfchillen-
de gedeelten met elkander te vergelyken.
Zoo zal men , als ons eenig deel onmaatig
groot voorkomt , den misftand wel dra ont-
dekken , wanneer men dat deel tegens een
ander van gewoone grootte vergelykt. En
alhoewel zulk een deel , op zich zelve ge-
nomen 5 goed zou kunnen zyn ; waarom men
st ook als goed zou kunnen befchouwen;
kan het echter , niet regelmaatig zynde , ten
opzichte van het geheele fchoon geftel,
nooit anders dan misvormd zyn ; om dat het
afwykt van de geheele welgevormde even-
redigheid der andere deelen. Dus is de
hoogte van een Paard niet evenredig, als
dezelve niet getykmaatig is aan de dikte,
de breedte en de langte; de dikte is oneven-
redig , zoo ze niet overeenkomt met de
hoogte , de breedte en de langte ; de langte
is onevenredig, indien ze niet beantwoord
aan de hoogte, de breedte en de dikte; en
de breedte eindelyk is onevenredig, wan-
neer ze niet gefchikt* is naar de langte de
hoogte en de dikte. Hier uit volgt dan , dat
het denkbeeld van eene aangenomene goe-
de proportie van het geheel altoos moet
overeenftemmen, met de byzondere denk-
beeb
van HOLLAND. 119
beelden , die men zich van elk deel afzon-
derlyk voorflelt. De dikte en breedte van
een Paard zyn , by voorbeeld, evenredig
aan elkander, zoo als die naar eene goede
proportie gefield worden , op twee vyfde
van de hoogte en langte, dat is één Hoofd
of drie Eer flens , zie in Fig. 2. &, l. en m,w.
dog als ze hier niet aan beantwoorden , dan
is dat grooter of kleiner gedeelte onregel-
maatig. Even zoo is de geftaïte of het Lyf
van een Paard kwaalyk geproportioneerd,
wanneer deszelfs langte niet volkomen over-
eenftemt met deszelfs hoogte; dewyl men
beider proportiemaat fielt, op twee en een
half Hoofd, dat is, volgens den aangeno-
men regel , op zeven Eer flens , een Tweeden
en twaalf Punten. Zie Fig. 2. ƒ , g en h , u
Wanneer derhalven de deelen van een Paard
onevenredig zyn , is het alleen door de
Meetkundige Langte van het Hoofd, of het
Lyf, dat men van deszelfs wel of kwaalyk
geproportioneerde hoogte kan oordeelen.
En zoo kan ook, alleen uit die zelfde hoog-
te, de proportie en regelmaatigheid der dik-
te, langte en breedte, beoordeeld worden.
Dit gaat zoo verre, dat de onregehnaatig-
Jieid van ’t eene of andere in ’t oog loopen-
de deel daadelyk zigtbaar word , uit de be-
treklyke regelmaatigheid der andere deelen.
Na deeze verklaaring der algemeene Pro-
portiemeeting vran een welgefchapen Paard,
kunnen wy nu overgaan ter befchouwinge
van de proportien der byzondere deelen;
welken , zoo als wy boven by de benoeming
der Ledemaaten gedaan hebben, gevoeglykst
H 4 Oir*
/
HET
PAARD*
HET
«'AARD.
Bepnaling
der Pro-
portien
van het
.Voórftel.
rio NATUURLYKE HISTORIE
onder drie voornaams deelen gebragt wor-
den; te weeten: het Voorflel , het Lyf of
Middelftel en het Agterflel', in de nevens-
gaande Plaat III, door Fig. i, 2 en 3 af-
zonderlyk aangeduid. Men vergelyke by dit
en het volgende deezer Vcrhandelinge onze
eerfte Plaat , en de verklaaring van de be-
noeming der byzondere deelen , Bladz.
78 — 89.
In de eerfte Figuur , welke ons het Voor -
Jlel van een welgemaakt Paard vertoont,
heeft het Paard, agtervolgens de hier boven
gemelde bekende Hoofdmeeting, de Meet-
kundige Langte van drie Hoofden; op de
vooronderftelling van een wrel geproportio-
neerd Ploofd, rechtftandig oflynrecht, van
het Voorhoofd tot op den top van den Neus
gemeeten ; zoo als de lyn van d tot e in Fig .
1. aanwyst. Trek nu, zegt de Heer bour-
gelat, wiens verklaaring wy, met onze
nevensgaande opheldering door Alphabetifche
Letters , hier zullen laaten volgen , ,, trek
nu op de twee evenwydige lynen (aan de
uiteinden van het Hoofd) eene loodregte
lyn, van het bovenfte van het Toupet i9
tot aan het uiterfte einde van de bovenfte
lip by e: verdeel deeze loodregte Lyn in
drie gelyke deelen , of in drie Eer flens 0 , £ ,
c; en vervolgens deeze drie deelen in drie
anderen, of in drie Tweedens ; en eindelyk
yder van deeze Tweedens , of een voor allen ,
in vief-en twintig gelyke deelen of Punten F
Dat is , verdeel ieder afperking a , b en c ,
weder in drie onderdeelen; en verdeel dan
voorts ieder onderdeel nog in vier-en twintig
Meet-
/
van HOLLAND. 121
Meetkundige Lynen. Men haale des, door
de loodrechte Lyn d, e, in ieder afperking,
drie evenwydig lynen, en dus over degehee-
le lengte negen , die , met de bovende lyn ,
tien lynen maaken. En]verdeele,ten laatfte,
den afdand , tusfchen ieder evenwydige
lyn, nogmaals in vier-en twintig deelen; wel-
ken , ter naauwkeuriger meetinge , de gehee-
le loodrechte Lyn in 216 Punten of Meet-
kundige Lynen verdeden; als af te neemen
is uit de verdeeling van het Hoofd in Fig. x ,
en ten duidelykde gezien word, in de op
deeze Plaat gefielde fchaale. ,, Zo dra nu,
vervolgt bourgelat , het Hoofd door
deeze loodrechte lyn , (welke nog daarenbo-
ven by yder Tweede door andere Horifontaa-
le Lynen, die alleen een rechten Hoek met
eene Loodrechte Lyn uitmaaken ,) doorfnee-
den, verdeeld en afgeperkt is , zal de verfchil-
lende Langte van yder deezer Horifontaale
Lynen, de Geometrifche breedte van het
Hoofd , en de ligging en plaatfmg van de ver-
fchillende deelen , tot deszelfs famenftel be-
boerende, doen zien.”
De lyn o , welke dwars door de loodrech-
te lyn d, e, loopt, ter plaatfe daar de eer-
lle afdeeiing eindigt, en die dus de eerde
langte aanduid, geeft de grootfte breedte
van het Hoofd te kennen. Zy valt juist op
die plaats, alwaar het Hoofd, in meest alle
viervoetige, ja in alle andere dieren, het
breedde is ; te weeten aan de jukbeenderen
van de Oogkas, door onzen Schryver het
Oograd geheeten. Deeze meetkundige breed-
te is , dus , naa gerade van de rechte pro-
H 5 por-
HET
PAARD,
Proportien
van het
Hoofd.
HST
122 NATUURLYKE HISTORIE
portie, op die plaats, een derde van de
meetkundige langte van het Hoofd, en be-
llaat dus een Eerfte. Gevolglyk blyft de
goede proportie van het Voorhoofd vaneen
Paard bepaald , tusfchen het eerfte derde-
deel; dat is, volgens onze aanduiding, in
de eerfte beperking tusfchen de lynen d
en o. Maar in deeze beoerking bevinden zig ,
op de lyn van het eerfte onderdeel , de Oo-
ren; en de langte van de doorfnydende lyn ,
die deeze eerfte onderdeeling maakt , is van
twee Tweedens en drie Punten ; de dikte der
Ooren daar onder begreepen zynde. De
meetkundige breedte van het Hoofd maakt,
derhalve, op die plaats, niet juist een Eer-
fte uit; dewyl ’er een- en twintig Punten ,
of ruim drie vierde van een Tweede aan ont-
breeken; waar uit dan volgt, dat het Voor-
hoofd, in een welgevormd Paard, fmalder
moet zyn aan den ftand der Ooren , dan aan
dien der Oogen. Wanneer we, van deeze
eerfte, in de tweede onderdeeling daalen,
ontmoeten we de doorfnydende lyn , die de
Qogkuilen bepaalt. Deeze heeft de langte
van twee Tweedens en twee- en twintig Pun-
ten: zoo dat het Hoofd op die plaats, op
twee Punten naa, zoo breed zy, als op de
doorfnydende lyn o . Het Voorhoofd ver-
breed hier dan allengs, in evenredigheid,
naar dat het verbreed tegen de Oogkas: en
deeze breedte zou hier , als ’er de twee ont-
breekende Punten bygevoegd wierden , net de
breedte van een Eerften , of een derde ge-
deelte van de meetkundige langte van het
Hoofd uitmaaken. Met die zeifde naauw-
keu-
van HOLLAND. 123
'keurigheid bepaalt ons de Autheur verder de
nog overige proportien van het Hoofd ; en
we zullen, kortheidshalve , het deswegens
gezegde maar woordlyk volgen , om het op
de eerfte Figuur over te brengen.
„ De oogen,methetgeen’ertoebehoort)
zyn geplaatst tusfchen de laatfte Tweede van
de eerfte Eerfte , en de Eerfte Tweede van
de tweede Eerfte ; en derzelver groote hoe-
ken zyn twee Twee deus en agt Punten van
malkander af. De dwarfche lyn , die by de
tweede Tweede , van de tweede Eerfte door-
loopt , is twee Tweedens en twintig Punten
lang; en eindigt by de twee uiteinden van
de uitzetting des Kakebeens. De dwarfche
lyn van de derde Tweede van de tweede Eer -
fle , by p , daar de tweede Eerfte eindigt ,
heeft de langte van twee Tweedens . Die
door de eerfte onderfte onderdeeling van de
derde Eerfte loopt, is een Tweede en veertien
Punten lang ; op die plaats is het Hoofd op zyn
allerfmalfte , en daar omtrent bepaalt zig de
opening van den mond : [by ons in Fig . 2 ,
met letter q aangeweezen.] De lyn , wélke
door de tweede Tweede van de derde Eerfte
loopt , bepaalt de langte van den Neus , wel-
ke by dit punt eindigt, en gaat door het
middenpunt van de Neusgaten heen , die ee-
rse opening hebben van omtrent een Twee*
• de. Eindelyk bepaalt de Horifontaale lyn
by de derde onderdeeling de langte van de
bovenlip , [in Fig . 1 , by e ,] en beüuit het
Hoofd”.
Tot dus verre is de meetkundige bepaa-
ling van het Hoofd, vlak van vooren gere-
geld,
HET
PAARD.
ia* NATUÜRLYKE HISTORIE
het geld , en men kan dezelve in de eer Re Figuüt
fAARD. gemaklyk nagaan. Dan hier by behoort nog ee-
ne andere bepaaling, welke de proportie van
een Paardehoofd op zj^de aanduid. En in-
derdaad , ik voor my agt het weezenlyk van
belang , de fraaiheid van een Paard op zyde
wel te kennen. Immers valt het oog meest
op de fchoonheid van een Paard , als men het
ter zyde zietvoorby loopen of flappen. Een
onkundige zelfs zal hier over veeltyds zeer
wel oordeelen; het oog en de dagelykfche
befchouwing van voorbydraavende Paarden
geeft denzulken eene kundigheid, die alleen
van het gezonde oordeel , en ’t vergelyken
van het algemeen fchoon, tegens het onge-
meene lelyk of misvormd afhangt. Het ken-
nen van een welgevormd Paard, vlak van
vooren , of van agteren , vind men daaren-
tegen minder algemeen. En dit is de re-
den , dat de Paardenkoopers en onze Boe-
ren, vooral op de Paardemarkten , als zy
een onkundig Jonkertje of een Jan Salie voor
zig zien , de Paarden , die eenigen misfland
van vooren of van agteren hebben , meestal
op zyde zwenken en dry ven : des men aan
een kooper, die niet ook op de geflalte van
vooren of agteren let , wel dra zie , dat hy
niets van de kneep weet. Met dit alles is ’t
egter waar, dat ’er, hoewel ’t minder moei-
lyk zy , over de Schoonheid van een Paard van
ter zyde , dan van vooren of van agteren ,
te oordeelen , nogtans ook meetkundige re-
gelen zyn , welken een kiesch Kenner wee-
ten moet , en die de Heer BOURGELATin
de ezer voegen opgeeft.
Vol
VAn HOLLAND. 12 5
Volgens de afmeeting in Fig. 2 , en naar
zyne gemaakte verdeelingen , is het Hoofd ,
op zyde befchouvvd , van het Neusbeen , by
r, tot aan het fcherpe van de onderkaak by
s, in zyne alleruitgeftrektfte breedte, vier
Tweedens lang; en hier door word mede be-
paald de breedte van de Wangen. Voorts
beftaat de langte van de doorfnyding van de
Onderkaak , by f, tot aan het Neusbeen u ,
uit één Eerfte en dertien Punten ; en van
den Baard , by v , tot aan het Neusbeen w ,
uit twee Tweedeiis , en tien Punten . Doch
by deeze meetkundige proportie heb ik dit
aan t;e merken ; dat , hoe zeer dezelve naast-
by de evenredige fchoonheid kome, onze
Hollanders evenwel nog eene byzondere op-
lettendheid op dit gedeelte van het Hoofd
vestigen. Men weet , dat veele Engelfche ,
en ook eenige Holfteinfche, Paarden het
Neusbeen merkelyk krom hebben ; waarom
men dezelve ook wel Ramskoppen noemt.
Over ’t geheel is het Neusbeen, by onze
Hollandfche Nationale Paarden , zeer plat en
rechtftandig; de Wangen zyn daarentegen
bolder en vleeziger dan die van veelen der
uitheemfche Paarden : zoo dat men mogelyk
nergens , vooral Boere- of Nationaale-Paar-
deny vinden zal , welker Hoofd meer naar het
zwaare en knokagtige, als ik het zoo mag
uitdrukken, helt. Intusfchen hebben onze
Landzaaten , genoegzaam algemeen , by uit-
flek veel op met een Paard , welks Hoofd
op zyde fpits toeloopt ; dat is , wanneer het ,
van het Neusbeen, tusfchen den Baard of
de Onderlip en het opperfte van ’t Neusgat,
HST
PAARD,
t2Ó NATUURLYKE HISTORIE
nÊT fpits toeloopt. Dit noemen onze Boeren een
j*aard. fyn kopje , een dun fnuitje , enz. Naast dee-
ze proportie geeven zy vooral ook agt op de
Ooren. Onze Autheur fielt derzelver be-
hoorlyke langte op twee Tweedens en drie
Punten , zoo als by x is aangeweezen; en
zegt, dat zy één Tweede en agt Punten van
elkander moeten flaan. ’t Is wonder dat die
fchrandere' Kenner ook geene maat van de
dikte der Ooren in het ronde opgeeft, waar
op onze kundige Landslieden wel degelyk
letten. Zy meeten den afftand der Ooren
met de vingers , door twee of drie vingers
in de breedte ’er tusfehen te leggen ; en pas-
fen de dikte der Ooren , tusfehen de ronde
greep van den voorflen vinger en den duim.
Vooral behaagen hun geen overhangende of
al te fterk vooruitfteekende Ooren; zoo
als het Oor hier , in de nevensgaande twee-
de Figuur j wat al te ver voor over gete-
kend is.
Proportïen Juister komt ons ’s Mans opgave der pro-
van den portie van den Hals voor; fchoon onzeHol-
iials< landfche en Vriefche Paarden denzelven
over het algemeen ronder hebben ; en onze
Natie daarenboven zeer gefield zy op Paar-
den, die een gedrongen ronden Hals heb-
ben. Zy willen naamlyk, dat de bogt van
den Hals , van agter de Ooren af, tot aan den
fchoft, meerderden vollen trek vaneenhal-
ven Cirkel befehryft; en dat het geheele ge-
ftcl van den Hals zelfs eenigzins agter over
helt, waar tegen dan het Hoofd als ’t ware
indringt. Dan, des niettegenflaande , is even-
wel de proportie , die wy by den Pleer
BOUR-
van HOLLAND; 127
BOüRGELAT vinden, zeer goed, inzon-
derheid voor een Ry- of Manege* Paard. Hy
fielt naamlyk, dat de juiste breedte van den
Hals, als men het Paard van vooren be-
fchouwt, moet zyn, drie Tweeden $ en agt-
tien Punten ,* zie Fig. 1. y, z. En als men
het Paard op zyde ziet, zegt hy, moet men
den Hals rekenen , van den Nek by x en
het agterfte gedeelte van de plaats daar de
HaJfter op rust, tot aan zyn begin en oor-
iprong uit de Schoft by h , op de lengte van
een Meetkundig Hoofd, als in de daar op
getrokken Lyn gemerkt ftaat. Hier by zou
men, volgens de aftekening van Fig. 2,
kunnen voegen, dat de ftand van het Hoofd
in een welgefteld Paard, op zyn fraaifte,
met de Proportie-Lyn van den Hals, een
vry regelmaatigen driehoek befchryft. Men
rekene van x tot h voor den Hals ; van den
Nek by x tot de Onderlip by a , voor de
Langte van ’t Hoofd ; en van a tot h voor
den afftand van ’t onderfte gedeelte van ’C
Hoofd tot aan den oorfprong van den Hals
uit de Schoft. Dit doende zal men bevin-
den, dat deeze drie lynen nagenoeg even
lang zyn; ’t welk, mjms oordeels, de Meet-
kundige kennis van eene welgemaakte pro-
portie van het Hoofd en den Hals niet wei-
nig opheldert ; en te meer van nut is , om
dat deeze meeting, zelfs by de raaming,
zoo als onze Boeren en Paardenkoopers met
hunne Ellehoogen of Stokken meeten, ge-
fchieden kan. Onze Boerenlieden naamlyk ,
(om dit in ’t voorby gaan te melden ,) die
den Paarden- en Koejenhandel in Holland en
on-
1
1
HET
PAARI>*
128 NATUURLYKE HISTORIE
«et onze nabuurige Provinciën dry ven , hebben
mm meestal een ftok by zich, gewoontyk van
doornenhout vol knobbels. Naar deezen
ftok meeten zy , met het daar opftellen der
hand , van vier , drie , twee vingeren of
flegts éénen vinger , de hoogte , langte
en breedte der Koejen of Paarden; zelfs
weeten zy in zeker postuur op dien Stok
kwanswyze te leunen, terwyl ze juist de
welftandigheid van het dier afmeeten. Zulks
gaat bydes bedreevenen veelal zoo wis, dat
zy weddenfchappen op deeze maat durven
aangaan ; en op een duim twee drie de maat
bepaalen kunnen. Dus zou gevolglyk de
hier opgegeeven driehoeksberaaming , nopens
de welftandigheid van den Hals het en
Hoofd van een Paard, als zeer eenvoudig en
naauwkeurig,by de gemelde gewoonte mede
plaats kunnen hebben.
Voorts ftelt men , dat de Hals , van des-
zelfs famenvoeging met de onderkaak by £,
tot aan de bogt by Ü , daar het midden van
den Hals gerekend word, de breedte heeft
van vier Tweedens en vyftien Punten. En
van deeze famenvoeging af, tot op de in-
hegting in de Borst, te weeten van t tot/,
moet de Hals lang zyn vyf Tweedens en
twaalf Punten; zoo, dat, gefield dat by b
het midden van den Hals zy, dan beftaat de
geheele lengte van een welgeproportio-
neerdenHals, in zyne bogt, uit elf Twee-
dens. Wyders is de breedte van den Hals ,
van daar dezelve in de wervelen van de
Schoft by h zamengevoegd is , tot daar ze zig
met de Borst by ƒ vereenigt , bepaald op twee
Eer -
van HOLLAND. 129
Ëerftcns , een Tweede en zes Punten. By dit
alles zoude ik voor my verkiezen , dat men
eene meetkundige bepaaling konde geeven,
waar dat de kromme lyn of halve cirkel van
den Hals in de tweede Figuur getrokken,
van de Ooren af gerekend op de Lyn ƒ en h ,
by c best moest vallen , om een fraaien Paar-
denhals te vormen. In deeze Figuur daalt de-
zelve van x tot c 9 op omtrent twee Twee-
dens van de Schoft: gaarne had ik hier by
wel eenig teken van de Schoft en derzelver
begin gezien ; dat zig in alle Paarden vry
zigtbaar opdoet. Onze Boeren , die , als ge-
zegd is, van een ronden Hals houden, agten
den Hals zeer fchoon , wanneer de Halsfpier,
welke men kennelyk genoeg in den Paarden-
hals als eene omgekeerde halve maan ziet,
zig even boven de Schoft verliest, en ’er
eene goede anderhalve handbreedte van af
zy ; ’t welk na genoeg met de aangeweezen
Maat in de Fig. overeenkomt. Verder houd
ik het , fchoon de Hals hier zeer wel gepro-
portioneerd zy , onder verbetering , daar
voor , dat onze Hollandfche en Vriefche Paar-
den, in dit opzicht, eene fchooner propor-
tie hebben. Derzelver Hals naamlyk is ee-
nigzints ronder, zynde, in een juister rond,
meer gevormd naar het beloop van een vier-
de gedeelte van een volkomen cirkel.
Wanneer men van de fraaie geftalte van
een Paard {preekt, komt zekerlyk deszelfs
Borst niet minder in aanmerking dan de Hals;
waarom wy dezelve insgelyks wat nader zul-
len befchouwen. Dit gedeelte tog is dat gee-
ne , dat in alle viervoetige Dieren , ja ook
IV. DEEL. I in
HET
PAARD*
Proportien
van de
Borst.
r3o NATUURLYKE HISTORIE
KET in de Vogelen, het cierlykst is, en ’t meest
paard, in ’t oog loopt, vooral in dezulken, welken
den Hals en het Hoofd vry kunnen bewee-
gen: in de Paarden althans is de Borst ge-
noegzaam het voornaamfte ^ gedeelte der
fchoonheid , b37zondcrlyk van vooren. Men
bepaalt de Borst in dien ftand, zoo als dezel-
ve in Fig. i. by ö, b, afgeperkt is tusichen
de twee Schouders, of liefst de Schouder-
fpieren gedeeltlyk ’er by gerekend, op de
breedte van twee Eerjiens , of twee derde
van de lengte van het Hoofd. In een wel-
gevormd Paard vertoont zich de kol van de
Borst, by e, in deezen ftand, juist loodrecht
onder het midden der Onderlip : en aan het
waarneemen van deezen regel ligt ons te
meer gelegen, om dat dezelve, zonder de
meetkundige ftelling recht te kennen, een
wiskundige regel voor het oog, ja, om zoo
te fpreeken, by de gis, genoemd mag wor-
den. By de Schilders en Tekenaars word de
fraaiheid der proportie in een Mensch , wan-
neer zy naar ’t leeven tekenen, alleen op
het oog afgeperkt, naar de plaatfing van den
Keelput, of de holte onder de Kin in den
Hals; en vervolgens naarde holligheid, die
vlak op het Borstbeen is , en de Borstfpieren
evenredig links en rechts affcheid. Even zoo
geeft ook hier deeze aflcheiding, voor in de
Borst van een Paard, een gewis Middelpunt,
uit welks evenredige zylingfche Spieren de
welftandigheid van een Paard nagegaan kan
worden, ’t ls daar benevens hieruit, dat
een fchrander Paardenkenner, die een Paard
wel voor de Borst ziet , ontdekken kan of
hes
van HOLLAND.
13*
het Paard mank gaat , of, zoo als men zegt , het
in de Borst gereeden is. Ook is, voor ’t fa aap*
overige, het wel kennen van de Borst, en
derzelver goede gefteldheid , de ziel der Paar-
denkennis ; niet alleen om dat men ’er het
regelmaatige fchoon uit kan afleiden ; maar
wel byzonder tevens , om dat de voornaam-
fte kragten van een Paard , tot den arbeid en
den landbouw, in de Borst opgeflooten zyn.
’t Is hier mede als met deo Mensch, wiens
welgeftelde Borst met het hoogde regt aan-
gemerkt mag worden , als eene der voor-
naamfte bronnen van zyne kragt en gezond-
heid.
Aangaande de overige uitgeflrektheid nu
van de Borst; men ziet dezelve, in Fig. 1.
by Ö , 1 5 $ , van vooren vertoond , vervol-
gens in Fig . 2. op zyde. Hier word dezelve
bepaald, tusfchen de fchuine lyn ƒ, A, en
de loodrechte lyn A , k , met den verderen
omtrek van de Borst. Om de meetkundige
welftandigheid van deeze Borst op zyde aan
te duiden, ftelt de Heer b o ur ge lat ge-
grond voor , het trekken van eene loodrech-
te lyn , die van de Schoft by A nederdaalt »
tot op den grond by i; waar op hy dan de
verdere proportie der Dyen en Voorpoo-
ten, in derzelver deelen en ftand, bepaalt.
Uit deeze befchouwing kan men , fchoon hy
’er hier niets van melde , ten duidelykfte af-
leiden, dat men, in de Paardenkunde , eene
welgemaakte Borst, op zyde en tegen den
Buik aan befchouwd , altoos moet ftellen
rechtftandig te zyn met de Stukken of agter-
fte deelen van den Elleboog. Fyne kenners
I 2 zieö
JTET
PAARD.
Proportieü
van het
overige
van ’c
Voorftel.
132 NATUURLYKE HISTORIE
zien evenwel niet ongaarne, dat de Elleboo-
gen een weinig buiten het rechtftandige ag-
terwaards wyken; als maar de Hoeven en
de Vetlokken fyn en net voorkomen, mits-
gaders recht ftaan: zoo als een Tekenaar een
Menfchen Voet lynrecht onder denKeelput en
de holligheid van de Borst trekt. Wydersisde
Borst van vooren,by g,een weinig uitfleekend,
’t welk, als ’t niet te veel is , mede voor geen
misftand gehouden word. Met betrekking tot
de Borst , den Voorarm en het verdere ge-
deelte van het Voorbeen , fielt men vervol-
gens , dat de Borst in het midden en op zyde
gerekend, tot aan ’t begin van den Arm,
eene breedte heeft van een Eerflen , een
Tweeden en twaalf Punten*) dat te zamen uit-
maakt 108 Punten , of de langte van een
half Hoofd, gelyk ons, op de lyn van ƒ tot
k aangeweezen is. Hierop luid de verdere
bepaaling van onzen Autheur aldus.
„ De Voorarm, (van de knop of de punt
van den Elleboog , tot aan zyn voorfle ge-
deelte , dat is van f tot aan 3 ,) zal de breed-
te van een Eerfte , en van vooren, daar hy
zyn aanvang neemt, befchouwd, de dikte
van een Tweede en agttien Punten hebben.
Zie Fig. 1. tf. Boven de Knie moet hy , daar
hy op zyn allernauwfle is , op zyde de breed-
te van een Tweede en dertien Punten , en
van vooren de dikte van een-en twintig Pun-
ten hebben. Zie Fig. 2. i en Fig. 1. fe. De
Knie, van vooren befchouwd, heeft, daar
zy op het allerdikfte is , de breedte van een
Tweede en twaalf Punten. Zie Fig. 1. i. En
op zyde een Tweede cn elf Punten. Zie Fig .
van HOLLAND. 133
2. m. De Vetlok, (de Pees daar onder be-
greepen,) heeft op zyde de breedte van een
Tweede en drie Punten . Zie Lzg. 2. n. En
van vooren befchouwd, heeft hy in het mid-
den de dikte van 18 Punten . Zie Fig. 1. 0.
De Kogel, van vooren gezien, is een Twee-
de en zes Punten dik, en even zoo breed
op zyde, de pyp daar onder begreepen. Zie
Fig. 1. J3,en Fig. 2. q. De Koot is op zyde
twintig Punten breed, en van vooren een-
en twintig Punten dik. Zie Fig. 2. r en Fig.
1. £ ”
Na deeze Meetkundige opgave van de
dikte der voorfchreeven deelen, leert ons
de Heer bour gelat, derzelver welvoeg-
lykfte langte kennen. Volgens hem is de
Voorarm welgeproportioneerd , als dezelve
van den Elleboog, Fig. 2. by f , tot aan de
eerfle famenvoeginge van de Knie by t, van
agteren twee Eerftens en agtien Punten lang
is, zoo als de lyn van t tot u aftekent; en
voorts van die famenvoeging of van t af tot
den grond toe , dezelfde langte heeft. Van
vooren verfchilt deeze maat; want dan re-
kent men, van onder de Borstkol t af tot
op den grond, de langte van een Hoofd,
twee Tweedons en zestien Punten. De Voor-
arm is van vooren , tot aan de Knie , vyf
Tweedens lang, zoo als de lyn b aanduid; de
Knie zelve fielt men by U* op een Tweede en
twintig Punten ; de Pyp by % op twee Twee-
dens en veertien Punten ; den Kogel by p
op agttien Punten ; en de Koot met de Kroon ,
by 3 ? op een Tweede en twaalf Punten ;
waar mede de maat van den Hoorn na ge- .
I 3 noeg
HET
PAARD.
134 NATUURLYKE HISTORIE
«KT noeg overeenkomt. By dit alles , hoe zeer
paard, deeze maat, naar’t gevoelen des Autheurs,
een volmaakt fchoon Paard aanduide , ftaat
het my egter vry aan te merken , dat hier
omtrent, ten aanzien van onze Nationaale
Paarden , eenige afwyking plaats heeft. Het
komt my voor, en veele bedreeven kenners
zyn het met my eens , dat onze Paarden ,
hoewel zy in hunne proportie uitneemend
fchoon, ja veelen derzelven fyn van talie
genoemd mogen worden, over het geheel
zoo fyn en dun van pyp enbeenennietzyn,
als de Franfche , Engelfche, Turkfche en
Hongaadche Paarden. Zeker is het, dat alle
onze Nationaale Paarden, die den ouderdom
van agt of tien jaaren bereiken , ongemeen
veel zwaarder van Vetlokken zyn, dan de
Uitheemfchen ; ’t welk onze Paardenkoopers
ook wel weeten , die ze daarom dikwyls fchee-
ren. Daar benevens heeft men opgemerkt , dat
de Nederlandfche Paarden , byzonder de
Vlaamfchen , Brabandfchen en Stichtfchen ,
die veel in ’t zand of op zwaare wegen loo-
pen , doorgaans platter en breeder van Hoe-
ven of Hoornen zyn; welke eigenfehap zelfs
met de voortteeling fchynt over te fpruiten.
Midlerwyl wil ik gaarne toeftaan, dat de ge-
regelde proportie , als men den Meetkundi-
gen Regel van de Lengte van het Hoofd af-
leid, o,/k in deezen met de fchoonheid van
onze Paarden zou overeenkomen; en dus
ftaat alles, ’t geen men hier wel moet gade-
flaan, in proportie.
proportie» Tot hier aan toe bepaalden wy ons tot de
van het welftandigheid van een Paard , met opzigt
tot
van HOLLAND. 135
tot het Voorftel ; laat ons nu eens befchouwen ,
wat ’er tot de welftandigheid van een fraaiMd-
delftel behoort. De Heer bourgelat (lelt ,
dat het Lyf van een Paard , in zyne alleruitge-
ftrektfte breedte en dikte beide , de Meet-
kundige maat van een geheel Hoofd heeft.
Hy verflaat hier door breedte den afftand
van ’t begin van den Arm k tot Z , de plaats ,
daar de Ribben eindigen, en de Buik of het
Agterftel begint : ook eigent hy diezelfde
breedte aan ’t Paard toe , als men ’t vlak van
vooren, met de uitzetting zyner zyden be-
fchouwt. Zie dezelfde breedte in de, eerfte
Figuur op de lyn k , l. Voorts verftaat hy
door de dikte den afftahd van m totw;gelyk
hy dus ook de dikte van het Lyf, van de
Schoft by h , tot aan ’t begin van den Elle-
boog by f , op dezelfde Hoofds Lengte be-
paalt. Naar die proportie zinkt het Lyf,
zoo in de holte van den Rug, als indedoor-
hanging van den Voorbuik , volgens de maat
by u , een Tweede en zes Punten door. Dee-
ze Meetkundige w aarneeming is van veel
gewigt; devvyl men, als men zulks behoore-
lyk opmerkt, daar door in Raat is, om het
gebrek van de zoogenaamde Hangbuiken recht
te kennen , en tevens een zoogenaamde!!
Zaalrug te onderfcheiden ; gebreken van het
allerüegtfte flag. Wanneer men , by de be-
fchouwing van een jong Paard, naauvvkeurig
op deezen regel let , zal men zekerlyk vry
gegrond kunnen gisfen , zoo niet na genoeg
bepaalen, dat de Rug en Buik van het Dier,
als het in dit geval Begts een punt van dien
regel afvvykt, in laatere dagen meer zal door-
HET
PAARD.
Middel-
ftel.
MRT
PAARD.
136 NATUURLYKE HISTORIE
zakken , en uit de vereischte welltandigheid
wyken; vooral indien het onder den Man
bereeden zal worden. Gelyk de Wervel-
beenderen en de Ruggegraad in den Mensch
hunne welltandigheid verliezen , naar gerade
van den arbeid, of de gewoone groei, zoo
heeft dit ook byzonder plaats in de Paarden.
Hierom is ’t dan ook dat de Autheur den Rug
van het Paard, volgens de natuur, wel uit-
drukkelyk laager bepaalt, dan de Schoft aan
den Hals by h. Indien men van daar eeneWa-
terpaslyn laat doorloopen, vind men de door-
zakking van tot m juist twee Tweedens ; en
wel zoo, dat deeze Waterpaslyn, omtrent
de hoogte van het Kruis, by^, niet meer
dan een Tweede boven ’t zelve verheven zy.
Anders krygt het Paard , zegt hy , een Zaak
rug, of, door het tegengeftelde, een Rug
als een Muilezel. En hier uit volgt dan ee-
ne vry geregelde maat over ’t geheel, die
uit de Schoft kan en moet genomen wor-
den , om de goede proportie van een welge-
maakt Paard bykans op het oog te kunnen
nagaan. Zulks kan , vooronderfteld zynde ,
dat men de lengte van een Ploofd wel kent
en in ’t geheugen heeft, op die manier met
weinig moeite gefchieden. Immers geeft de
maat van de Schoft by h tot aan ’t begin van
den Elleboog by f juist de lengte van een
Ploofd. En als men deeze loodrechte lyn
verlengt, tot aan o de plaats, die evenwy-
dig aan den omtrek of rondte van de waare
Ribben en het Borstbeen is , dan verkrygen
wy eene dikte van een Hoofd , een Tweede
en zes Punten . Trekt men nu vervolgens
van HOLLAND. 137
die loodrechte lyn van dit evenwydige punt
aan het Borstbeen, tot onder aan de Vet-
lok , by s> , dan zal men weder even die laatst-
genoemde lengte vinden. Als men dan daar-
benevens van de Waterpaslyn by ^ de twee
Tweedens afneemt, voor de doorzakking van
den Ruggegraat, en men zet de opgemelde
maat van een Tweede en zes Punten aan den
Buik aan, zoo zal deeze juistheid terllond
begreepen, en genoegzaam by raaming ge-
gist kunnen worden.
Dat wy nu, het bygebragte wegens het
Middelftel voldoenend oordeelende, om een
duidelyk begrip van deszelfs proportien te
vormen , ten laatfte nog het oog Haan op het
Agterftel . Hier omtrent is onze Natie, ge-
lyk wy boven reeds gezegd hebben, ’er zeer
opgezet, dat onze Paarden rond en vleezig
van Billen en Agterftel zyn: zal het Dier
den naam van eeh welgevormd Friesch of
Hollandsch Paard draagen, dan word ’er zulks
inzonderheid in vereischt. De proportie ,
door den Heer bourgel at gefield, be-
antwoord , ’t is waar , hier aan niet volko-
men; doch ze behoud des niettegenftaande
haare waardy, en is egter , met eenige toe-
geevenheid , ook op onze Paarden zeer wel
toepasfelyk; om dat de evenredigheid, op
den eerften regel gegrond zynde , voorts op
alles naar gerade overgcbragt moet worden ;
’t welk ons hem te gereeder doet volgen.
Men neeme dan , naar zyne onderrigting ,
in aanmerking , dat , als men het Paard op
zyde befchouwt, gelyk het in Fig. 2 afge-
becld Raat, de hoogte van het hoogde ge-
1 5 deel-
HET*
PAARD.
Proportien
van het
Agterftel.
HET
TAAKD.
i33 NATUURLYKE HISTORIE
deelte van ’t Kruis, by tot aan de Smeer-
fchyf 0, net is twee Eerftem , een Tweede
en vyftien Punten , en dus ongeveer een
Tweede minder dan een Hoofd. Vervolgens
fielt hy den affland van de Smeerfchyf by
<s , tot onder het uitfieekende uitwendige en
zylingfche gedeelte van den Hak by & , op
dezelfde maat; en zoo ook van dit laatfte ge-
deelte tot op den grond. Men kan des uit
deeze opgave al wederom een eenvoudigen
regel trekken. Te weeten: zoo men op het
oog , of met eene Paardenkoopers beraa-
ming , van het Kruis se tot de Smeerfchyf <5 ,
van 'daar tot op den Plak by sr, en voorts
tot op den grond, eene gelyke Lengte gist
of beraamt , dan zal men ook na genoeg dee-
ze welflandigheid bepaalen ; en, by eene
overboodige Lengte of kortheid van één dee-
zer drie deelen , den misftand terftond ont-
dekken. Langs dien eigenften weg is de
proportie van het uitftek van den Bil insge-
lyks zeer gereed te kennen; dewyl de af-
lland van het opperfle gewrigt van het Heu-
pebeen by ff tot aan het punt van den Bil by
g weder dezelfde maat heeft. Alleenlyk zou-
den onze Nationaale Paarden , om de voor-
gemelde reden, hier aan den Bil nog wel
een puntje meer uitloopcn. En dit komt
over ’t geheel in aanmerking, met opzicht
tot het geen onze Autheur zegt, wegens de
meetkundige proportie van het Kruis en de
Billen van ’t Paard, van agteren befchouwd ,
zoo als dezelven zig in Fig. 3. voordoen;
ter bepaalinge der welflandigheid van een
Paard van agteren. Hiertoe word naamlyk
ver»
van HOLLAND. 139
vereischt, dat men, als men het Dier du;
vlak van agteren befchouwt, over hethoog-
fte gedeelte van ’t Kruis by sc de Schoft j
moet kunnen zien. Dit Kruis heeft dan*
volgens den Heer bourgelat, ter plaat-
ze , daar het over het opperfte van den
Staart loopt, de dikte van twee Eerft ns ,
een Tweede en agt Punten , zoo als de Lyn
sc , vc , aanwyst. Maar men mag deeze propor-
tie voor onze Nationaale Paarden wel wat
breeder ftellen; en zoo ook de dikte der
Billen, welke hier, volgens de Lyn op
twee Eerftens en twee Tweedens gebragt zyn ,
wel iets vermeerderen ; om dat onze welge-
vormde Nationaale Paarden de Billen ron-
der hebben, dan ze hier bepaald zyn. Dog
het uitftek van den Buik, dat hier te gelyk
in deeze Figuur zeer wel voorkomt , zou ik
niet veel meer vergrooten, fchoon onze Na-
tionaale Paarden veelal ook daarin wat meer
uitdyen. By de Lief hebbers , onder onze Na-
tie, valt dit laatfte niet zeer in den fmaak;
maar de Billen zien ze liefst wat rond en
glad, vooral by fraaie Harddraavcrs ; en dan
houd men ’t voor niet minder fchoon, als
die ronde Billen wat fyn toeloopen, gelyk
de maat van twee Tweedens en zes Punten
by Letter m aanduid. Wat verder aanbelangt
de wydte van het Been , dat men veelal voor
de Dye houd , maar bourgelat omfchryft
als het Been , dat door het Scheenbeen ge-
maakt wordt, en by ons door de bank den
dunnen Agterbil heet; dezelve word, ter
plaatfe van de fnyding van den Bil , op de
Lyn jv, &C-) in Fig. 2., door onzen Autheur
op
HET
PAARD.
Hó NATUURLYKE HISTORIE
tiET op de maat van drie Tweedens en zes Punten ge*
'aard. lteld. En de dikte van dit gedeelte van ag«
teren, in Fig. 3. door m aangevveezen , be-
ftaat, als gezegd is, uit twee Tweedens en
zes Punten . Zo maakt ook de breedte van
het Been boven den Hak , op zyde befchouwd ,
twee Tweedens en zes Punten uit; maar, als
men ’t van vooren of agteren beziet , is het
een Tweede en drie Punten dik. Zie Fig. 2.
o, oen Fig. 3. (p. Den Hak zelven berekent
men van agteren daar hy het allerdikfte is,
op een Tweede en tien Punten , zoo als in
Fig. 3 ,j0 biykt; dog, op zyde, van zyne bui-
ging tot zyn Hoofd befchouwd , beflaat de-
zelve , daar de Peezen ’er by komen , de
wydte van twee Tweedens en zeven Punten .
Zie Fig. 2.
In de nog overige onderfte deelen vordert
bovenal opmerking de Pyp , als in welke niet
weinig fraais van een Paard ligt , om dat de-
zelve de fynheid en properheid der Pooten
vertoont ; waarom onze keurige Schryver
derzelver proportie ook vry fyn gefteld heeft.
Zy is, zegt hy, in ’t midden, op zyde, met
de Pees daar onder begreepen , by c r in Fig.
2 , een . Tweede en zeven Punten breed : en ,
dan is deeze Pyp nog niet op zyn allerdunfte
gerekend ; dewyl dezelve , daar ze laager
tegen den Vetlok en naar de Kroon toe toe-
loopt, nog dunder word. Van agteren is zy,
om dat men ’er dan de Pees niet inziet,
ook veel dunder en fynder , zoo dat derzel-
ver dikte aldaar, als in Fig. 3. Letter ^rblykt,
fchaars 20 Punten zy. Aan de Vetlok en
den Kogel evenwel word. deeze Pyp breeder :
van HOLLAND. 141
dog ze vertoont zig wanflaltiger naarmaate
dat ze, zo ’t wat ver ga, verder afwykt van
de proportie door den Heer bourgel jyr
opgegeeven. Onze Nationaale Paarden heb-
ben, egter, naar myn denkbeeld, deeze maat
iets grooter dan die van een Tweede en tien
Punten op zyde , en een Tweede en agt Pun-
ten van agteren , de Vetlok ’er onder begree-
pen; zoo als de maat hier gefield is. Zie
Fig. 2. z/,en Fig. 3 ,£y. Ook tvvyfFe lik zeer,
of deeze maat niet wat al te fyn bepaald zy ;
om redenen, dat men een der uitneemend-
fte Schoonheden van een Paard, in de fyn-
heid en dunheid deezer deelen , fielt. Op ee-
ne dergelyke wyze gaan kundige Schilders en
Tekenaars zekerlyk mede vry wat te verre,
met tegens de hier vereischte proportie te
zondigen. Men ziet dit maar al te dikwils,
zelfs in anders wel uitgevoerde Kunsttak-
ken, Printen en Tekeningen, in welken by-
zonderlyk de Vrouwe-Schenkelen zoo dun of
gracelyk, gelyk het kunstwoord luid, gete-
kend zyn, dat het natuurlyke fchoon ’er niet
weinig door gedwongen worde. En zulks ,
vermoed ik? heeft ook vry wat plaats in dee-
ze proportie: dan ’t nadert niettemin aan ’t
fchoon, en ’t voldoet dus in deezen zin. Wy-
ders houd ik het nogtans , ten opzichte van
onze Hollandfche Paarden , daar voor , dat zy ,
naar gerade van de rondheid en kloekheid
hunner geflalte, tegen alle Paarden uit ande-
re Gewesten, de proportie van den Kogel
en de Vetlokken vry breeder hebben, zonder
dat het aan hunne welflandigheid benadeelt.
En, zoo myneLeezers getuigen zoeken, ik
HET
PAARD.
MET
PAARD.
142 NATUURLYKE HISTORIE
durf ben, als Beoefenaar en Liefhebber der
Schilder-en Tekenkunde,.gelyk ik meermaals
gedaan heb, onbefchroomd wyzen naar on-
ze Hollandfche Schilderbaazen , byzonder de-
zulken , die Nationaale Paarden getekend en
gelchilderd hebben. Men vergelyke hunne
tafereelen tegens die van Uitheemfche Paar-
den Schilders , en men zal de waarheid ten
klaarde bevestigd vinden : voor al in de
Paardjes van es a Y as, van de velde,
stoop, verschuur, potter enande-
ren ; als men daartegens vergelykt de Paar-
den van wouwerman, die veel Modellen
van de Italiaanfche Paarden van zynen Mees-
ter bamboots gevolgd heeft; en voorts
die van van der meülen, m a a s en an-
deren in dien fmaak. By dit alles komteinde-
lyk, met betrekking tot den Agterpoot , nog
des Schryvers bepaaling van de eigentlyke
Koot , die den Kogel aan de Kroon of Hoe-
ve liegt. Hy Relt derzelver wydte op een
Tweede , en derzelver dikte op een-en twin-
tig Punten , naar uitwyzen van Fig. 2. w en
Fig. 3. x. Hier mede befluit deHeerBOUR-
gelat zyne bepaalende afmeetingen van
den Agterpoot; zonder iets te melden van
den omtrek der Kroon , en des Hoorns of
der Hoeve; welk gedeelte evenwel ook een
aanmerkelyk duk is , daar kiefche Paarden-
koopers naauwkeurig opletten. Dit fchynt,
daar de Authcur anders zoojuist op alle fchoon-
heden agt geeft , in den eerden opflag wat
vreemd; dog de reden hiervan is denkelyk
deeze. Dit gedeelte word, by het bedaan
der Paarden, zeer veel gevormd naar de keu-
ze
van HOLLAND. 143
ze en kieschheid der Natie ; en dus heeft de
Autheur dit voor zyne fraaie Befchiy ving van
het beilaan der Paarden overgelaaten ; ’t welk
wy ook , betrekketyk tot onze Nationaale
keuze , dan wat laater met weinig woorden
zullen voordraagen.
Zie daar dan , geagte Vaderlandlievende
Leezer, de Meetkundige Regelen van een
welgeproportioneerd Paard, naar de gegron-
de bepaaling van een der kundigfte Paarden-
kenners ; wiens Gefchrift , door de bezorging
van den zeer ervaren Heer fontein, keu-
rig in onze Moedertaale overgebragt is. ’t
Geene wy ’er ter ophelderinge by gevoegd
hebben, zal, zoo wy vertrouwen, onzen
Landzaaten van dienst weezen , vooral om
met meer gemak opmerkzaam na te gaan,
in hoe verre deeze regels al of niet toepasfe-
lyk zyn op onze Nationaale Paarden. Ik heb
ten dien einde het geduld genomen, om, het
geen in de nevensgaande Plaat , door Eer -
flens , Tweedens en Punten was aangeduid,
door eene Alphabetifche aanwyzing op te
helderen, ’t Zou naastdenkelyk veelen , hoe
gemaklyk de kundige Autheur zig dit begrip
voorftelde , by mangel van gewoonte aan
Meetkundige Lynen en Stippen , moeite ge-
baard hebben , zyne opgave recht te begry-
‘ pen : als zynde zulks gemeenlyk alleen bekend ,
by de zodanigen , die of als Wiskundigen , of als
bedreven proportiekundige Tekenaars , dit
met een opflag bevatten. Hier en tegen zal
myne aanwyzing door Alphabetifche Letters
gereeder onder ’t oog van elk onzer Holland-
fche
HET-
PAAKD.
HIT
PAARD.
144 NATUÜRLYKE HISTORIE
fche Leezeren vallen. Wy hoopen des ,
door de bewerking vanditHoofdftuk, fchoon
?t grootelyks een uittrekzel zy , overtuigend
getoond te hebben , dat wy geen moeite
fpaaren, om alles, wat onzen Vaderlanderen
van weezenlyk nut kan zyn met yver op te
fpooren , en aan de hand te geeven. En dus
gezien hebbende wat ’er tot de welftandig-
heid van een Paard behoort, zal het niet
oneigen zyn een volgend Hoofdftuk te fchik-
ken tot eene korte befchouwing der Gebreken
onzer Nationaale Paarden.
V Y F-
MBETKUiDICE PXOPOITIEN,' tan een PAARD.
vax HOLLAND.
*45
VYFDE HOOFDSTUK.
Handelende over de uitwendige en eenige
inwendige Gebreken der paarden.
IN het voorige Hoofdftuk hebben wy ons
opgehouden , met eene naauwkeurjge
voördragt van de volmaakte deelen en de
fchoonheid onzer Nationaale Paarden; thans
vordert ons bellek , om ook van hunne on-
volmaaktheden te Ipreeken ; en vooral van
dezulken, die uitwendig in ’t oog vallen,
welken by oqze Landzaaten onder verfchei-
den benaamingen bekend zyn. Eene Ver-
handeling van die natuur, het zy dat deeze
gebreken ook elders gemeen, of aan de Paar-
den van ons Land byzonder eigen zyn , word
hier te noodwendige!* vereischt , om dat ’er
onder gevonden worden , die men volflrekt
uit den aart van ons Land heeft af te leiden ,
of die uit het gebruik onzer Landzaaten hun-
nen oorfprong hebben. Voeg hier by, dat
alle Schryvers , die de Natuurlyke Historie
van het Paard ontvouwen , dit Huk als van
een wezenlyk belang aanmerken; in zoo
verre zelfs, dat dit gedeelte al dikvvils der-
maate uitgebreid worde, dat het bykans het
geheele Boek vervulle: even als men, in
de Menschkunde, de Ziektekennis, vooral
IV. deel. K iu
HET
TAAfflD.
1 46 NATUURLYKE HISTORIE
het in onze dagen, tot verveelens, zoo niet tot
paakd. befpottcns toe , verder uitbreid , dan de
waare kennis van een gezond natuurlyk ge-
itel. Myne Leezers hebben egter niet te
vreezen, dat ik hen op die wyze lastig zal
vallen ; het overtollige daar laatende , en my
alleen aan het nuttige houdende, zal ik de
opmcrkelyke gebreken flegts fchetswyze ,
dog , zoo ik vertrouw , voldoende voor-
draagen; zonder Haan te blyven op veder
gevoelens, nopens de verfdiillende oorzaa-
ken en byzondere geneeswyzen dier gebre-
ken. Tot meerder gemak, en tevens ten
vermaak van min kundigen, (want by uit-
Itek kundigen hebben dit hulpmiddel niet
noodig,) heb ik, met betrekking tot dit on-
derwerp , de hiernevensgaande Kunstplaat
vervaardigd ; welke indiervoege ingerigt is ,
dat men de benaaming der gebreken, op ie-
der plaats, waar zich in de Paarden cenig uit-
wendig zigtbaar gebrek opdoet, met kleene
Letteren aangetekend vinde ; dat egter meer
gefchied tot eene gereede handleiding, dan
tot eene juiste aftekening van elk gebrek op
zich zelve ; ’t welk van te veel omflags zou
zyn. Wat verder de inwendige gebreken be-
treft; ik zal dezelveu, in zo verre zy by-
zonder tot het Paard betrekkelyk zyn , laa-
tende de overigen berusten, ter gelegener
plaatfe , beknoptlyk omfchry ven. Dan voor-
af nog een kort woord , met opzicht tot de
bovengemelde Plaat , ten rechten verftande
van het bedoelde. De vaste teken-omtrek
van het hier afgebeelde Paard , te weeten ,
die,, welke niet geflipt is, maar met een te-
van HOLLAND. 14^
kentrek doorloopt, duid ons aan den regel-
maatigen omtrek van een goed Inlandsch
Werkpaard; dat noch van de overbodig vet-
de , noch van de magcrfte foort is , maar van
die, welke men gemeenlyk tot den arbeid
fchikt. Ik verkoos hier toe zulk een Paard
van de grootde foort, om ’er des te beter
de aanduiding en benaaming der uitwendige
gebreken , die ook veelal door den arbeid en
het gebruik ontdaan , te kunnen by voegen,
Decze gebreken nu zyn door flippen , of
een geftipten omtrek , zo na als het de plaats
toeliet , aangeweezcn ; en die aanduidende
dippen loopcn, of binnen- of buitenwaards
van den rechten omtrek. Voorts zyn ’er de
benaamingen , naar het beloop dier dippen ,
zoo veel doenlyk was, in Schryftetters by
geplaatst: des die benaamingen overal,
daar de dippen buiten of binnen den rech-
ten omtrek loopcn, en een uitwendig gebrek
plaats heeft, ons die gebreken, of ten min-
den derzelver zitplaats , aanwyzen. Men be-
hoeft, gevo!glyk,om de plaats van het eene
of andere gebrek gcreedlyk t;e weeten , flegts
deeze Plaat in te zien; wanneer men, met
een ópflag van het oog, dadelyk te regt kan
komen. Ik heb , voor ’t overige , in de vol-
gende befchryving , zorg gedraagen , van de
ontvouwd wordend® gebreken , met een Cur-
cyfle tter, op den kant te benoemen; om te
kennen te geeven , dat ze onder die benaa-
ming op de Plaat te vinden zyn. En dit ge-
noeg agtende, om den Leezer het gebruik
en oogmerk van deeze Plaat te doen begry-
pen , zal ik , myne voorheen vastgedeide
K 2 ver-
HÉÏ
PAARD.
HET
PAARD.
De gebre-
ken VAN
*T HOOFD.
148 natuurlyke historie
verdeeling van het Paard in ’t oog houden-
de, een aanvang maakcn met dc befchryving
der gebreken van het Voordel ; en wel in
de eerde plaatfe die van het Hoofd nagaan.
Een Paardenhoofd , dat men uitwendig
voor gebrekkig houd, kan op verfchillende
wyzen voorkomen. Men dclt de kcnnely^
ken, over het geheele Hoofd, gemeenlyk,
in eene al te gróote dikte , of al te groote
fchraalhëid van het Hoofd ; in eene boogswy-
ze uitzetting of te derke inzakking van het
Neusbeen: en zoo ook in het onderde ge-
deelte van het Hoofd , te vveeten de kaaken ;
mitsgaders ten opzichte van de zyden, in
derzelver onregelmaatige platheid of rond-
heid. Deeze en foortgelyke gebreken zyh,
uit derzelver benaaming, genoegzaam te bc-
grypen. Een dik Hoofde by voorbeeld, is
een Hoofd, het welk al te dik en gezwollen
van Spieren is; en een fchraal Hoofd , zegt
een Hoofd, dat gekrompen en fchraal van
Spieren is. Evenwel zyn ’er ook kloofden ,
welker dikheid of fchraalhëid niet zoo zeer
afhangt van de Spieren , (waar aan de mees-
te Paardenbefchryvers zig houden als wel
van de grofheid of fynheid der Hoofdbeen-
deren. Onze oplettende Hollandfche Boeren
weeten dit zeer wel; en noemen zulk een
Paardenhoofd, dat voor de Star of de Kol
zwaar en breed van gebeente is, ’t welk zy
voor een zeer aanmerkelyk uitwendig gebrek
van ’t Hoofd houden, een Osfenkop ; zoo
als men oudtyds het Paard van Alexanderook
Bucephalns noemde ; welk woord , in onze
Moederfpraake , althans by de Boeren in
• Rhyn-
van HOLLAND. 149
Rhynland, bykans altoos op een dergelyk
Hoofd word toegepast. Men noemt die zwaar
gefpierde Hoofden, welken vleefchig zyn,
om die reden, mede w é^Vleesckhoofden. En
den naam van een dik Hoofd geeft men ins-
gelyks aan een Hoofd, dat zich, digt tegen
den Hals , regtftandig ingedrongen, vertoont.
VVyders telt men, onder de algemeens wan-
ftalligheden der Hoofden, deeze volgende
gebreken.
Een Ramsneus^of Ramskop^ve rtoont zich
als de Neus van een Ram: de omtrek van het
Hoofd heefc, van de kol offtar, omtrent
de oogen, tot aan de plaats der neusgaten,
eene halve kromte, en het Hoofd bezit al-
daar geen aanmerkelyk breeden Lip. Schoon
nu deeze Ramskoppen, by onze Nederlan-
ders, inzonderheid by de Vriezen en Hol-
landers, voor weezenlyke gebreken gehou-
den worden , en zulks , met opzicht tóe onze
Nationaale Paarden, ook doorgaa, zoo zyn
’er egter , vooral onder de Engelfche enee-
nige Hoïftcinfche of Deenfche Paarden ,
by welken men dit fraai noemt ; terwyl men
’t als iets aan dit ras eigen aanmerkt: ook
word dit ras hier te Lande nog al onder de
Rypaarden gezogt.
Het tegenovergeftelde van een Ramsneus
is een Ingevallen Neus of Ingevallen Hoofd.
Zulk een Hoofd heeft dit wanftal, dat het
Neusbeen hof ingeboogen zy; ’t welk dan
het Paard de neusgaten en den mond verre
vooruit doet iteeken. Onze Boeren noemen
’t daarom wel eens een Varkensfnuit , dog
meest al een Dikneus ; dat ester ook een ge-
it 3 ’ • brek
HET
TAAÏvD.
Ramsneus .
Ingevallen
Hoofd.
HET
I'AAllD,
Plathoofd.
Smalkop.
1 50 NATUÜRLYKE HISTORIE
brek van den Neus op zig zclven is , als
wat laater gemeld zal worden.
Een Plathoofd is mede een bekend ge-
brek ; daar uit ontftaande , dat de Masfeters
of de Kaakfpieren , welken in alle Dieren de
bolligheid def wangen uitmaaken , plat en
niet bol liggen. Hier door word cene der
fraaiftc hoedanigheden van een Paardenhoofd
misvormd; vooral indien het tot agter aan
de kaaken plat blyft; byzonder ook, zoo de
Kol , of het Neusbeen , van boven onder aan
lynrecht en plat nederloopt : waarom wy het
ook, in' de Plaat , op beide de plaatfen aan-
geweezen hebben. Voorts komt hier, on-
der de misvormingen , nog in aanmerking
een Smalkop ; daarin beftaande, dat de Neus,
de Boven- en Onderlippen , benevens de
overige deelen van het Hoofd, buiten den
regelmaatigen vorm van het Hoofd , ipits-
agtig en fmal töeloopen : van waar men het
ook wel Spitshoofd noemt. Ik heb aan zulke
Spits- of Smaikoppen ook wel den naam van
Mollenkoppen hooren geeven: welke benaa-
nüng, fchoön niet algemeen, evenwel, by
vergelyking, zoo als onze Landzaaten tog
veel i pre eken ? dit wanftal aanneemelyk ge-
noeg uitdrukt. Dan deeze Mollenkoppen
moeten niet verward worden, met het ge-
brek, dat men Mollenheet eigen tlyk Spitsmui -
zenbest noemt; en dat zich, zoo men wil,
door cene beet van de Spitsmuis , of Mol-
muis , aan de Lippen der Paarden zet. Buiten
deeze wanftallen , die aan hetPIoofd van een
Paard, door misvorming der Beenderen, of
der Spieren, veroorzaakt worden, zyn ’er
van HOLLAND. 151
ook die van de koleur der kol afhangen, ’t
Is overbekend wat men by onze Landslieden
door een Bles voor het Hoofd verflaat ; en
men heeft het al van oudsher, gelyk nog
heden, voor iets fchoons gehouden, wan-
neer een Paard een Bles , of eene witte plek ,
die wel geproportioneerd is, voor het Hoofd
heeft. Dit is ook de reden , dat ’er mis-
fchien geen Volk is , die de konst , om zulke
Blesplekken te maaken , zoo wel verflaat,
of ten minflen oudtyds verftaan heeft, als
onze Nederlanders. Ze wisten die, naam-
lyk , toen reeds door konst te doen voortko-
men, in Paardenhoofden, die ze natuurlyk
niet hadden. In de oudftemy bekende Schry-
vers over de Paarden , vind ik beflendig van
deeze konst gewag gemaakt: en men ziet dit
in zeker Boekje , getyteld Lusthof en Cureer en
der Paarden , door Mr. Jacohus de Smet , van
de Ouden overgenomen. Als deeze witte
Vlek, wel geproportioneerd, en even Han-
dig van de Star af, tusfchen de oogkasfen ,
tot aan den neus, langwerpig, tot op den
neus fpits eindigt; dan heet men dezelve een
Laaien Bies : hierom noemen de Franfchen
zulk een Paard un Cheval de helle face. Maar
is het, dat de Blesplek eene onregelmaatige
gedaante heeft, en zelfs tot aan, op, en om
de oogleden loopt , dan houd men dezelve
voor een gebrek; en men noemt zulk eene
Paardenkol, Osfenkol of Blaarkops welke laat-
Ae benaaming men ’er ook aan geeft, als de
Kol kaal en kort is. Vermoedelyk is dezelve
daar uit ontftaan , dat de Blesmaakers hunne
konst in ’t werk wisten te Hellen, door ’t
K 4 ver-
IIET
PAARD.
1 5* NATUURLYKE HISTORIE
ket verwekken van blaaren of builen. Voeg
T aard* hier by, dat onze Boeren by ervaring wee-
ten , dat de zwarte hairen der Koeien , die
door eene zekere ziekte van Etterbuilen,
welke zy de Blaar noemen, aangedaan zyn,
onregelmaatige witte vlekken bekomen ,
waar op het hair zelden weder groeit : in dien
zin zouden zy ook veelligt door Blaarkop ,
in een Paard , verftaan , eene kaale witte
kolplek voor het Hoofd van een Paard.
Hang-oor. Wat nu verder aanbelangt de andere wan-
ftalligheden , in de byzondcre deelen van
een Paardenhoofd, deeze raaken inzonder-
heid de Ooren, de Oogen, de Neusgaten
en den Mond. Dus heeft men , met opzicht
tot de Ooren een gebrek, dat men Hang -
oor of Ezels-oor noemt ; wanneer de Oo-
ren, die, in welftandige Paarden, fteil en
leevendig ftaan, nederhangch ; ’t zy voor
uit, of zywaards, plat uit weiden; of, ’t
geen volftrekc wanftallig is , als zy plat op ’t
Hoofd over ’t' gehoor heen hangen , dat cg-
ter zelden gezien word; dit noemen de Vrie-
zen Oor-aar . Gemeener is het Paarden te
ontmoeten , welker Ooren , even als die der
Ezels, zylings platagtig uitfteeken : dit noemt
men ook Zuil-oor en Druil- oor ; en daar bene- *
vens heeft men nog Gtmotfte of Kortooren,
die natuurlyk ongemeen kort, of door af-
fnyding kort gemaakt zyn. In een fraai
Paard worden integendeel fteile fcherpvoor-
mtfteekende Ooren eene fohoonheid ge-
naamd; van daar heet zulk een Paard , Stout -
corig. En dit is inderdaad een teken, dat
tot. een vry gewis fcewys van een moedigen
Ito ut
van HOLLAND. ï53
ttout Paard verftrekt ; ’t welk onze Natie
zeer wel uitdrukt, door de benaaming van
Kittel-oorig Paard : waartegen men een Paard
Kreupel-oorig noemt, wanneer de Ooren log
hangen, en met hetgeduurig open neer buk-
ken van ’t Hoofd zich beweegen , als of het
Paard kreupel gong. Eindelyk brengt men
ook nog tot de gebreken der Ooren, de Pa-
vent of Par ; een ondermynend etteragtig
gezwel, dat zig zigtbaar tusfchen de Oo-
ren zet , wanftallig flaat , en vericheiden on-
gemakken te wege brengt.
Zyn dus de Ooren aan eenige misvormin-
gen onderhevig, de uit- en inwendige ge-
breken der Oogen zyn niet min aanraerke-
lyk. Hier toe behooren voornaamlyk de
volgende : Holle Oogkuilen of een Knok- oog ,
hier in beftaande, dat de Beenkas der Oogen
fterkbeenig en knokkig uitfteekt. Dit is by-
zonder den zwaar gebeenderden eigen; zoo
ziet men ook in zulke Menfchen , dat hunne
Oogen forsch en diep gekast ftaan , en zich als
’t ware ingezonken’ opdoen. Onderfcheiden
van deezen misfland in het Oog der Paarden
is een KlooUoog ; welke benaaming by onze
Boeren aanduid, dat de Oogkas klecn, maai-
de Oogappel groot is , en ft erk uitpuilt. Is,
in tegendeel , de Oogappel kleen , maar het
wit van ’t Oog Iterk zigtbaar , en knypen de
Wenkbraauwen flerk toe, dan zegt men,
dat het Paard Varkens-oogen heeft. Zoo wy-
dcrs de koleur van den Oogappel eengroen-
agtigen weerfchyn heeft, dan heet het Groen-
oog; is dezelve blaauwagtig, en helder naar
het withe llende, dan noemt men het Glas -
HET
PAARD.
Var ent.
Knok oog.
Kloot - oog.
Varkens*
oog. •
154 NATUURLYKE HISTORIE
het oog. Dog beide deezc laatfte verfcheidenhe-
vaakd. den zyn geen weezenlyke gebreken , ten
zy ze in die gevallen al te fterk kenbaar zyn.
Éen gebrek van meer belang vind men in de
zoogenaamde Maan- oo gen ; dat te gelyk een
inwendig en uitwendig gebrek is , ’t welk
zig op verfchillende wyzen opdoet ,
naar maate van de werking der zinkingftof-
fen , die nu eens op de traanklieren , en dan
op den Oogappel , het netvlies of hoornvlies,
vallen. Hier uit ontftaan dan verfchillende
verfchynfels , als witte vlekken , roofjes,
puisten, uitpuilingen en niet zelden geheele
verzweeringen ; naar welken dit ongemak
dan ook verfchillende benaamingen draagt.
Over ’t algemeen vertoont dit wanftal zig
uitwendig, als de oogleden van het Paard
eenigermaate zwellen, en als ’t ware fluiten;
het hoornvlies van ’t oog blaauwagtig , en ,
om zoo te fpreeken, als hoorn verdikt is;
terwyl het oog, het christalynen vogt mede
verdikt zynde, deszelfs helderheid verliest;
waarby dan dikwerf komt , dat de oogleden
met zugtige rooven bezet zyn, wanneer men
zulke oogen Leepoogen of Traangootig noemt.
Deeze gebreken aan de LOogen der Paarden
zyn hier te Lande vry gemeen ; om dat zeer
veelen onzer Paarden in laage landen en nioe-
rasfige weiden graazen : waar by nog komt ,
dat veelen onzer Boeren, (want de Stalhou-
ders en Paardenkoop ers zyn hier omtrent nog
al oplettende,) de Paarden met biesgras of
flegt Hooi voeren ; en dezelve in dampige
Stallen by het Hoornvee zetten; welk laat-
fte hier evenwel het minfte leed doet. Men
heeft
van HOLLAND. 155
heeft dit ongeval, zoo ik agte, meest te
wyten aan gebrek van goed en genoegzaam
Paardengras en Hooi in Holland , zoo als
onze Boeren zelven het maaien en gebrui-
ken: welk gebrek veelen verhelpen, door
goed Paardenhooi, dat in Vriesland, Gel-
derland, en de Generaliteit^ Landen, die
hoog en droog liggen, gewonnen word.
En zoo ’t vermoeden doorgaat, dat de Paar-
den, die dit eeton , minder aan Maan-oogen
onderhevig zyn, dan dezulken, die zig met
ons inlandsch Koeien hooi geneeren , zou dit
der nadere opmerkinge overwaardig weezen.
Ploe ’t zy, het (laat my althans voor, dat
ik meerder Maan-oogige Paarden onder
onzen Boerenftand gezien heb, dan in de
Steden en by de Stalhouders , fchoon ze ook
aldaar gevonden worden , en mogeiyk meer
dan hun lief is.
Voorts heeft men hier, omtrent deeze
Maan-oogige Paarden , of wel de traanvioei-
jing dér Maan-oogftoffe , nog aan te merken,
dat de zinkingen, aan welke de Paarden uit
dien hoofde onderhevig zyn , eenigziris pe-
riodiek of beurtlings wederkeeren. Naar
uicvvyzen der ojidervindinge blyven die toe-
vallen gemeenlyk drie wecken weg, enduu-
ren dan weder vier of vyf dagen , zoo dat
zy als maandlyks wederkeeren. Zulks heeft
"fommigen aanleiding gegeven, om dit aan
dan invloed der Maane toe te fchryven : ’t
welk de Heer bourgelat in veele op-
zichten gegrond wederlegt. Doch als men
begrypt, dat men, van de Maandftondeii
dpr Vrouwen fpreekende , niet zo zeer ziet
op
♦
- 1IET
PAARD.
TIET
PAABD.
i J6 NATUURLYKE HISTORIE
op de Maan, als wel op de Maand, of der-
zelver maandlykfche wederkeering, (van
waar ook de Ouden deeze Stonden niet Lu-
nar es , maar Menfes , als maandlyks bedoe-
lende , geheeten hebben ,) zoo valt men
zeer ligt op de gedagten , dat Maan-ocg in
dit geval zooveel zy als Maand-oog, ter be-
noeminge van een oog, hetwelk aanmaand-
lykfchc wederkeerende uitvloeiingen onder-
hevig is. Wat wyders den invloed derMaa-
ne op eenige gebreken, of natuureigen wer-
kingen der dierlyke Lichaamen betreft, wy
durven denzelven, fchoon die aan veelen
beuzelagtig fchyne, nog zoo volftrekt niet
ontkennen, omdat wy dien invloed ten ai-
lerduidelykfte in de Planten ontdekken. Hoe
verlicht onze Eeuw ook geagt moge wor-
den, we zyn egter, onzes oordeels, nog
zeer onbedreeven, in die diepe geheimep ,
welken de Ouden , ondanks de beuzelagtige
byvoegfels van bygeloovigen en dweepers,
zeer verre en gegrond gekend hebben; in
die geheimen, welken heden, by diepden-
kende en kundige Lieden , nieuwe onderwer-
pen van aandagt worden. Wanneer men
voortgaat met den invloed van goede en
kwaade lugt naauwkeuriger na te lpooren,
^zal men ook veelligt nader leeren kennen,
'welken invloed de dampkring der Maane en
die der andere Planeeten, overeenkomftig
met het gevoelen der Ouden, op onzen
aardbol, en vervolgens op de dieriyTke lichaa-
men , die daar in leeven en zig beweegen ,
liebbe. Doch het is myne zaak niet , daar-
omtrent iets te beflisfen, waarom ik zulks
lie-
van HOLLAND. 157
liever in het midden laate. Met meerdey
grond zou men zig ftouter durven verklaa-
ren , tegen een vooroordeel, dat by onze
Landlieden al zeer algemeen plaats heeft.
Veelen naamlyk gelooven vry vast , dat pen
Paard des nagts fpooken en geesten kan ont-
dekken; alsmede, dat een Paard, wanneer
het omtrent eene plaats ryd , daar iemand
vermoord is , of daar iemand zig verhan-
gen heeft , ’er niet voorby wil , en ge-
wis fchigtig word. Ik ben eens met een
Boer gereeden tot op de hoogte van ze-
kere buitenwooning, daar het Paard niet
voorby wilde: het Dier was inderdaad zoo
angftig, dat het zweet uitbrake. Ik vroeg,
den Voerman en Eigenaar van ’t Paard
naar de reden ; hy wilde my verzekeren , dat
het Dier aldaar iets ongewoons zag, ’t welk
hy niet kon zien ; en verhaalde dat hy tel-
kens, op die plaats, die ontmoeting had:
dog dat die benaauwdheid gedaan was , wan-
neer het Paard ’er voorbygeleid wierd. Ik
,kon zulks niet gelooven, en fchreef het toe
aan de eene of andere ons niet in ’t oogval-
lend ding, daar het Paard voor fchrikte en
fchigtig wierd. Dan, hoe mooi ik ook praat-
te, ik kon den Boer niet overtuigen; hy
hield egter aan , om het een en andermaal
te beproeven ; en de uitflag was telkens even
‘eens. Ten laatfte vroeg ik den Boer, of hy
ooit met zyn Paard gehold had ; ’t antwoord
was ja; „ ik heb ginder met de kar en dit
„ zelfde Paard in de floot gelegen”. Ik
tragtte hem te overtuigen , dat dit zekerlyk
de reden van deeze benaauwdheid was , en
dat
HET
PAARD.
HET
PAARD.
158 NATUURLYKE HISTORIE
dat zyn Paard den indruk van dat ongeval
by zig bewaarde. De Boer gaf my flaauw-
tjes gelyk, dog hy bleef Rilzwygend by
zyn gevoelen ; een natuurlyk gevolg van zy-
11e ligtgeloovigheid ; ’t welk ik nog eenigzins
verfchoonelyk agte, om dat onze VooVzaa-
tcn van ouds her veel bygeloovigheid voor
de Paarden hadden, en ’er iets Goddelyks
in Relden, vooral in ’t voorzien van het toe-
komende ; als by uitftek bekend is , door de
eerbied onzer Batavieren voor hunne heilige
witte Paarden. Dan dit in ’t voorbygaan. Na al-
les wat wy tot dus ver van de gebreken der
Paarden-oogen gezegd hebben, Raat ons nog
te melden, dat een Paard op het uiterlyke
zeer goede Oogen kan vertoonen, en nog-
tans inwendig blind zyn; waardoor een on-
kundig Kopper wel eens bedroogen word.
De Paardenkoopers,dit wel weetendc,plaatfen
daarom het Paard, als zy hetkoopcn willen,
met de oogen, in een helder daglicht, in
den zonnefchyn ; en als zy een aan de oogen
gebrekkig Paard verkoopen willen , zwenken
zy het , zoo veel hun doenlyk is , met de
oogen naar een flaauwen fomber licht. Voor
’t overige valt het zeer moeilyk, alle de ge-
breken der Oogen wel te kennen , en nog
mocilyker , die juist te befchryvcn. De ken-
ners geeven zig in dit geval veel moeite om
alle de deelen van een Paarden- oog naauw-
keurig te ontvouwen , en ’t zelve in alles
met een Menfchen-oog te vergelyken ; zoo
om daaruit de gebreken te verklaaren, als
tevens om na te gaan, wat men te denken
hebbe van het vergrootende vermogen van
van HOLLAND. 159
’t gezigt der Paarden , cn hun fcherp zien in
den duisteren nagt. Maar wy zouden te
breed uitweiden, wanneer wy op alle zoda-
nige byzonderheden ftaan wilden blyven;
waarom wy, zulks ter zyde Hellende , liever
overgaan tot het befchouwen der gebreken
van den Neus*
Wanneer de Neus, of dat gedeelte, waar
aan de Neusgaten zyn,fterk uitpuilt, en het
Hoofdgeftel voor ’t overige wel zy, dan
noemt men het een Dikneus of Dikmond ;
als de Bovenlip daarby zeer breed is , heet
het ook wel een Koeneus ; en de benaaming
van Smalneus geeft men aan een Paard,
welks Neus in tegendeel fpits en fmal is.
Daarbenevens houd men een Neus, welks
Lugtgaten langwerpig en klein zyn, voor
geen goeden Neus. Men noemt dit gebrek
een Damp- of Dompneus ; om dat de adem-
liaaling, welke de Paarden fterkst door den
Neus verrigten , dan korter en met een dam-
pig blaazen gefchied. Even zoo houd men
het vooreen llegten Neus, als de Neusgaten
geheel wyd zyn, of de wanden van den
Neus fterk uitpuilen, en, als ’t waré.,tegens
de Bovenlip uitkrullen : dit noemt men een
een Koker neus of Wydneus . Hier benevens
fpreekt men ook van Roodneuzen ; dog dft
komt niet voor als een gebrek , maar als ee~
‘ne fraaie hoedanigheid van den Neus, waar
door men het inwendig roode vleefchige ge-
deelte, by de ademhaaling, duidelyk in den
Neus zien kan; vooral wanneer de Paarden
proesten of briefchen. Dit is dat vuur,
waarop de Poeëten, als zy het briefchen der
moe-
II ET
PAARD.
Dikneus ,
HET
taard.
Droes,
160 NATUÜRLYKE HISTORIE
moedige Paarden befchryven , doelen ; ’t welk
hen doet zeggen, het Ros blaast vuur uitzy-
ne Neusgaten . Op eene dergelyke wyze zegt
men ook van Paarden , die in ’t loopen het
Hoofd hoog ophouden , en den Neus voor-
uitfteeken, dat zy Neus - windrig zyn, dat is
den Neus onder wind houden. Voorts telt
men, onder de uitwendige wandaden van
den Neus, even als in de Maan-oogen de
uitvloeijing der Traankliervogten , in den
Neus de onregelmaatige uitvloeijing van het
Spot, veroorzaakt door den Droes ; eene
k\vaa! , onzen Nationaalen Paarden zoo al-
gemeen, dat ik ’er noodwendig iets van die-
ns te zeggen.
Onze Hollanders geeven den naam van
Droes , in ’t algemeen , aan die ziekte , welke
zig,even als inde Mcnfchen , door alle teke-
nen van verkoudheid en verftopping , in de
fnotklieren, vertoont. Men ontdekt dan,
aan de holligheid der kaaken, eerst eene
foort van zwelling , of een eigentlyk klierge-
zwel; daar na eene ligte, voorts eene dik-
ker, en ten laatftc eene bedervende roof-
maaken.de ftoffe, die uit den Neus vloeit,
en de fnotklieren en vliezen aandoet. Ge-
merkt nu deeze ftoffe zoo verfchillende
voorkomt, en by veroudering der kwaaie
verdikt, zoo heeft men aan deeze ziekte on-
derfcheidende behaamingen gegeeven ; men
fpreekt van een goeden ^ van een kwaaden,Qn
van een valfchen Droes . Door den goeden
Droes verhaat men die uitwerkzels der ver-
koudheid of fnotverdikkingr, welke zigfpoe-
dig ontlast; het zy door eene vroegtydige
ry-
van- HOLLAND. 161
rype etterwording, by wyze van eene zweer
tusfchen de kaaken; of door eene werkely-
ke ontlasting van rypen fnot-etter uit den
Neus ; waar door de DroesftofFe zig dan als
met geweld ontlast; dat te gelyk de kwaal
in den grond geneest; zoo dat ’er geêne ver-
dere deelen meer door aangedaan worden.
Maar deeze gefteldheid Haat over tot een
kwaaden Droes , als die verder velyke ftoffen
zig niet fchielyk genoeg kunnen ontlasten ;
of, uit eene al te fcherpe ftoffe beftaande,
de tedre Leevensdeelen van de borst, de
lugtpyp of longader, en byzonder de longen
aandoen. ’t Is deeze Droes, dien men wil,
dat voor anders gezonde Paarden befrnette-
lyk zou weezen. Wat eindelyk nu nog den
yalfchen Droes betreft; onder deeze benaa-
ming bedoelt men eene ligte wederagtige
vloeijing uit den Neus, welke fchielyk op-
houd; dewyl de Droesftoffen zig niet zoo
zeer in den Neus , als wel in een of ander
gedeelte van het Lichaam, daar ze zig vast-
gezet hebben, ontlasten. Deeze kwaal is
dus wel een gevolg van de droezigheid ; maar
ze is valsch en misleidende, ten opzichte
der gewoone plaatfing van den Droes. Veel-
al ontdekt men deeze verplaatfing aan den
Hals; waarom de Ouden dien Droes Klier -
Jlrang en Hals-Jlrang , of Droes van den Halsy
noemden; mitsgaders Maan-firang , om dat
de Droesftof zig ook wel in het vet derMaa-
nen vastzet. Wyders doet deeze Droes dik-
werf, en wel doorgaans, de klieren aan de
keel aan; waarom men dit ongemak dznkeel-
klieren noemt. Voorheenen vermengde
IV. deel. L men
HET
TAARD.
162 natuurlyke historie
ret men deeze toevallen met de waare Droes-
p,\ard. ziekte ; of men benoemde dezelven met den
naam van Strangilioen en IVurg , om dat ze
de keel als ’t ware Stranguleeren of verwur-
gen.
Midlerwyl is dit zeker, dat deeze ziekte,
onder welke benaaming zy dan ook voorko-
me, eene van de algemeen gedugtfte en
gevaarlykfte ziekten der Paarden is; waar-
om meest alle Europifche Natiën zig op de
rechte kennis en geneezing deezer ziekte
toegeleid hebben. Ze fchynt ook by uitnee-
mendheid in dit ons Gewest te gras fe eren ;
en ’t is bekend, dat ’er fomtyds geheele
Stoeteryen hier te Lande, ja zelfs onze Rui-
terftallen, deerlyk mede befmet zyn ge-
weest. Maar, of men dit moet houden voor
eene pestagtige befmetting, dan wel voor
eene gemeene grasfeerende ziekte, die uit
gebruik van kwaad voedzel en algemeene
oorzaaken ontftaat,. is zeer twyffelbaar ; ’tis
althans tot nog niet beOist. ’t Ontbreekt ons,
uithoofde van dit alles, niet aan verfchil-
lende gevoelens, vvaarneemingen , en opga-
ven van Geneesmiddelen , nopens deeze
ziekte der Paarden. De Schriften van vroe-
ger en laater tyd leveren hier omtrent een
ruimen voorraad; des ik my weldra, zoo ik
hier dieper in wilde treeden, zoüde begee-
ven in eene zee van verfchillende gevoelens,
en opgaven van remedien , welken meeren-
deels naar elkander uitgefchreevenzyn. Van
dit algemeene Pag van Schriften , wil ik eg-
ter, by uitftek, uitgezonderd hebben, het
'Berigt, dat de beroemde Hoogleeraar pe-
trus
van HOLLAND. 163
trus camper, wegens deeze ziekte , op-
gefteld heeft. Zyn Hooggeleerde naamlyk,
die, met een Mannelyken yver voor ’s
Lands welzyn bezield, alles, wat hem ee-
nigzins kan opwekken, vooral in ’t Ontleed-
kundige, grootmoedig, welbedreven, en
met eene onvergelykelyke handigheid, ter
uitvoeringe brengt , heeft , by veele andere
Verhandelingen , die de waare Veek linde be-
treffen , ook nog gevoegd een kort , dog al-
lerbondigst, en op de ondervinding fteunend
Vertoog, nopens den Droes der Paarden.
Die ervaren ontleed- en ziektekundige Heer
is van een gevoelen , waar aan ik volftrekt
myn zegel hange; te weeten, dat deeze
ziekte zoo algemeen befmettend niet is , als
men gewoonlyk voorgeeft, fchoon ze toe-
vallig befmettende zoude mogen heeten*
Het gaat hier mede, even als met verfchei-
den andere ongefteldheden der Menfchen.
Men kan ongetwyffeld , wat men ook voor
’t tegendeel te berde zou willen brengen,
op goede gronden bewyzen , dat zwaare
verkoudheden , en zelfs dc bytende humeu-
ren , niet befmettend zyn; als men zig niet
roekeloos aan die gevaaren blootflelt , welken
men in' gemeens huishoudens veelal in den
wind Haat. Buiten dit zou men , dunkt my ,
wel ftaanJe kunnen houden , dat ’er bykans
geens ziekte zy , welke men niet aan ande-
ren zou kunnen mededeelen. Zoo zal, by
voorbeeld , een teeringagtig Lichaam een an-
der , door kusfen en byflaapen , befmetten :
men zal, door ’t kusfen, het fpeekfel van
een ander overneemende , gevaar loopen van
L 2 on-
HET
PAARD
i<?4 NATUURLYKE HISTORIE
x:et ongevallen , die anders niet befmettend zyn r
paard, fchoon men de Koorts niet voor volftrekt
befmettend houde , zal egter dikwils iemand ,
die geene Koorts heeft, ’er van aangedaan
worden , als hy zig geftaadig by de uitwaas-
femingen van den zieken ophoud; waar van
anderen integendeel niets weeten : en zoo
word, gelyk bekend is, Kervel, en ande-
re groente, in kooper gekookt, fchadelyk.
’t Komt ’er gevolglyk maar op aan, dat men
het onderfcheid tusfchen algemeen of toe-
vallig befmettend flegts wel in ’t oog houde :
gemerkt alle ziekten , die niet algemeen be-
fmettend genoemd mogen worden , het nog-
tans kunnen , en ook daadlyk zyn , in by-
zondere omftandigheden , en vooral door
verzuim, onagtzaamheid en dergelyken. Zoo
heeft men ook in dit geval, gelyk defchran-
dere camper zeer wel aanmerkt, den
Droes der Paarden te befchouvven ; als die
dikwerf daaruit ontftaat, dat men niet be-
hoorlyk let op de zuivering van het gebit en de
ftallen; dat togaltyd in ’t gemeen nadeelig is,
Zyn Ed. bevestigt dit door eene goede proef ;
welke duidelyk toont, dat deeze ziekte niet
befmet, door eene algemeene aandoening,
of, by manier van eene pestagtige befmet-
ting ; maar dat ze befmetten kan , door ee-
ne byzondere toevallige inneeming der be-
dorven floffe ; op hoedanig eene wyze zulks
in de meeste ziekten plaats zou kunnen heb-
ben.
Byaldien men een Lyder, (zoo ’t anders
geoorlofd ware de proef te neemen,) diet
eene oabefinetbaare Koorts had, in ’t hevi-
ge
van HOLLAND. 165*
ge der Koortfe bloed aftapte , en men dat
bloed een gezond Mensch te drinken gave,
zoii’er veelligt eene Koorts op volgen; doch
in 'dat geval zou die Koorts niet befmettend
zyn door uitwendige aandoening , maar
door ftoflyke inneeming. En dit kan “haar
myn inzien ook liet geval weezen by den
kwaaden Droes in de Paarden, als zy ’er
op de ftallen van aangedaan worden. Daar-
benevens kan ’t ook zeer wel zyn , dat dee-
ze kwaal, fomtyds, ontftaat uit de kwaade
lugt, en liegt voedfel; doch dan komt zulks
niet voor als eene overgaande fmet, maar
als eene kwaal , die uit eene algemeene oor-
zaak voortfpruit. Dan ik geef deeze myne
gedagten voor eene betere gisfing. Intus-
fchen Haat het by my vast, dat de oorzaa-
ken der verkoudheden, Scorbutike ziekten,
en daar uit voorspruitende kwaaien, hier
te Lande, en in veele Europifche Gewes-
ten, grootlyks te zoeken zyn, in den in-
vloed van het Klimaat, en de verzuimde
yoorbehoedingen tegens de Noordewinden ,
enz. , mitsgaders dat de Paarden , met op-
zigt tot den kwaaden Droes, voor deeze
porzaaken zeer vatbaar zyn. Uit dien hoof-
de zyn dezulken, die hunne Paarden zorg-
vuldig behandelen, gemeenlyk zeer oplet-
tend, dat ze dezelven voor togt, fchielyke
opdrooging van zweet , en inzonderheid voor
eene dampige Lugt, tragten te behoeden.
Een regtfchapen Voerman , of kundig Hol-
landfche Boer , zal zyn Paard niet dan lang-
zaam in ’t zweet ryden , en het daar in hou-
den : vervolgens zal hy , aan eene Pleister*
L 3 plaats
HET
TAARD.
166 NATUURLYKE HISTORIE
het ‘plaats komende, zyn Paard niet alleen ter-
faard. ftond dekken , maar te gelyk ook naauvvkeurig
agt geeven op den ftreek van den wind. In-
dien het hard waait , zal hy het in de Stal
ryden , of met het gat tegens den wind zet-
ten; om dus te verhoeden dat het Paard niet
tegen den wind uitblaaze; op dat het niet
vatbaar zy voor togt en verftopping , welke
het , door het inademen en tegen windftaan ,
kan bekomen. Onze Hollanders, die tog
voor geene Natie in alles , wat den Vee- en
Paardenhandel betreft, behoeven te zwig-
ten, hebben deeze oplettende voorzorg zelfs
tot de plaatfen hunner Stellingen uitgebreid.
Men maakt hierom in Holland , aan en by
de Herbergen en PI eis ter plaatfen , de Stal-
len met twee uitgangen ; en , zoo ’t kan
zyn, minst Noord, Noord-oost en Noord-
westelyk; welke plaatfing men ook ten aan-
zien van de Veeftallen in aanmerking neemt.
Wanneer men by eene Herberg in zulk een
Paardenftal ingereeden is , fluit men de deur aan
dewindzyde, en men opent de andere deur,
door welke de Lugt vry inkomt. Dit is genoeg-
zaam algemeen in gebruik , en men kan ’er dra
aan befpeuren, of een Voerman al, of niet,
oplettend op zyne Paarden is. Onze Hol-
landfche Boeren, eenige zorgeloozen uitge-
zonderd, liaan alles, wat hier toe betrek-
king heeft, ten naauwkeurigfte gade; zy
brengen hun Paard, als ’t wel gereeden
heeft, altoos op Stal, en nooit zullen zy
het, ten zy by ftil en heet weer, ter weide
jaagen, zonder het eerst, zoo als men ’t
noemt, te laaten uitblaazcn, en het zweet
op-
van HOLLAND. 167
opdroogen. Zoo bevestigt de ondervinding
myne gedagten , dat het van veel aanbelang
zy , een Paard voor de verkoudheid , (welke ,
mar myn inzien , het begin van den Droes
is ,) te bewaaren. Wil men nu , in aanmer-
king neemende , dat deeze ziekte het eene
jaar fterker en algemeener grasfeert , dan
het andere , een flap verder treeden ; zulks
baart hier geene zwaarigheid, met opzicht
tot het gemelde natuur Jyke gevolg. Wy
weeten, welke algemeene uitwerkingen de
Noordewinden , Zeedampen, Nevelen, en
natte of koude Zomers op de Menfchen , nu
over een geheel Land, dan over eene by-
zondere flreek hebben. Dit is bovenal
hier te Lande bekend ; en ’t kan derhalvea
niemand vreemd voorkomen , dat ’er ook de
Paarden vatbaar voor zyn; te meer, daar
men wel volflrekt kan zeggen , dat ’er on-
danks hunne flerkte, geene Dieren gevon-
den worden, welken korter van adem zyn.
Hierom houden de Roskammers , Voerlie-
den en Harddraavers het voor een der al-
iergrootfte verdienflen van een Paard, wan-
neer het, zoo ais zy ’t heeten, een langen
afem heeft. Een mensch zelve kaii, uit
hoofde van eene vryer ademing, het op
den duur tegens een Paard uithouden: een
zeker Turkfche Basfa liet een Jongeling van
die Natie om hals brengen , om dat dezel-
ve zyne Paarden altoos voorby ftreefde ; eii
een zyner beste Paarden , op zekeren tyd ,
in een wedloop tegens deezen jongeling, zig
doodliep. Als men dit en ’t verdere natuur-
geitel van een Paard in ’t oog houd, en te-
L 4 vens
HET
PAARD
163 NATUURLYKE HISTORIE
hst vens let op de oorzaaken , die den Droes in
pAAitD. dit Land te wegen brengen, dan ziet men
wel dra ten duidelykfte , dat de meerdere of
mindere algemeenheid van deeze kwaal ge-
heel en al afhangt van de meer of mindere
kwaade gefteldheid der Lugt, of derzelver
invloed op de kruiden en de flootwateren ,
die zy eeten en drinken. Voeg hier by dat
de Honigdauw, als dezelve brandig en {tin-
kende is, ’er misfchien ook in kan medewerken.
Kortom de oorzaaken van den Droes der
Paarden ,zyn dezelfde, die in de Men-
fchen, meer of min algemeen, eerst ver-
koudheid , voorts zwaare verftoppingen ,
vervolgens by toeneeming fcherpe vogten,
rooven in den Neus en op de Longpyp ver-
wekken ; en eindelyk door Teering gevolgd
worden. Het grootfte onderfcheid van de
werking der kwaaie ontftaat uit het verfchil-
lende Beengeftel in ’t Hoofd; van waar ze,
by de Paarden , haare voornaamfte zitplaats
heeft in den Neus en de Keelklieren ; gelyk
de kundige la fosse getoond heeft; het
welk hem de infnyding en infpuidng in de
Neusvliezen en Klieren, als een heilzaam
middel ter geneezinge , doet aanpryzen. Dog
dit betreft alleen het Hoofd; de bykomende
toevallen zyn van een anderen aart. ’Er
zyn tegens deeze Paardeziekte ontellyke uit-
en inwendige hulpmiddelen uitgedagt, en
?er worden nog dagelyks nieuwe gezogt;
dan wy kunnen, ter oorzaake van derzel-
ver menigvuldigheid , ons hier mede. niet
ophouden. Alleenlyk zy nog gezegd, dat
onze Landlieden ’er gemeenlyk baat by vin*
van HOLLAND. 169
den , als zy het Paard aan ’t zweeten kun-
nen krygen , en vervolgens de ettermaaking
en fnot ontlasting bevorderen ; waarom de
Theriaak , na eene aderlating , by onze
Voorzaaten reeds als het beste middel be-
kend was ; voorts houd men een warme Stal ,
mits dat ’er Lugt zy , voor zeer goed. Ge-
lust het iemand wyders de hulpmiddelen te-
gen den Droes , en deszelfs behandeling te
beftudeeren ; hy kan ten overvloede te recht
raaken , in eene menigte van oude en nieu-
we boeken , die over de Paarden gefchreven
zyn. De nieuwere Schryvers verleenen ons
zekerlyk desaangaande veele leerzaame op-
merkingen ; dog ’er zyn ook verfcheiden ge-
meene oude boekjes, die doorPaardenmees-
ters en Smeden gefchreeven zyn ; welken ,
hoewel niet van een kiefchen , maar in ter
gendeel ilegten , en nu en dan plompen ja
beuzeligen ftyl , egter eene reeks van welge-
nomen ondervindelyke proeven behelzen,
waar van onze Boeren zig nog heden met
vrugt bedietien. Ook is het niet zeldzaam ,
te ontdekken , dat fommigen van de nieuwer
en zoo genaamde geleerder Schriften wee-
zenlyk niets anders zyn , dan dergelyke ou-
de boekjes, in een nieuw kleed verplooid.
En zoo heeft men, in den tegenwoordigen
tyd , in ons Holland en Vriesland , als mede
in de andere Provintien , byzonder in Gel-
derland, zeer ervaren Paardenfmeden. Ik
heb ’er hier en daar op de Dorpen gevon-
den , die , uit eigen ondervinding , zeer bon-
dig over het ftuk der Paar denziekten wisten
te fpreeken; en ik ken ’er, daar zelfs be-
L 5 dree*
HET?
PAAUD4 '
TIET
ÏAARD.
170 NATUURLYKE HISTORIE
dreeven Pikeurs of Stalliouders mede te raai-
de gaan ; en van welken zy met goed ge-
volg geholpen worden. Te Voorfchoten
woont nog heden een Smit, diende Pikeurs,
mitsgaders de Ruiters in ’s Hage en Leiden,
in dit geval voor een Profesfor houden; een
Man van geen geleerdheid, maar van veel
ondervinding, gezond oordeel, natuurlyke
opmerking, en kundigheid in oude proefnee-
mingen. Dan dit in ’t voorbygaan.
Naast den tot dus ver befchouwden Droes
komt de dampigheid in aanmerking. Deeze
kwaal is ingelykszeer algemeen, ja misfchien
Landeigen aan onze Paarden; en ze is,
fchoon niet zoo oogenbliklyk gevaarlyk,
nogtans, by toeneeming, gedugt genoeg.
Een Paard heet dampig, als het met moeite
ademhaalt; vooral, wanneer het, in ’t loo-
pen, of arbeiden, benaauwd fnoeft, en
zwoegende voortgaat. Men bemerkt dan
ook eene fpanning in de Neusgaten; die
het, by korte tusfchenpoozingen , ter uit-
blaazinge van den adem , met geweldige uit-
zettingen, zeer fterk fpant; waar mede tel-
kens eene drooge kug , of een fchraale hoest ,
vergezeld gaat. Daar benevens gefchied de
uitblaazing van den adem met een zigtbaar
geweld; dat men vooral des Winters ten
fterkfte gewaar word ; terwyl het Paard als
een zwoegend zweet uitzweet; naar welk
dampen men deeze kwaal dampigheid noemt.
Men vergelykt dit ongemak best by de aam-
borftigheid der Menfchen; en de geheele
daöipziekte in de Paarden is niets anders,
dan Aamborftigheid. Ook ontftaat ze, ge-
van HOLLAND.
]yk in de Menfchen , voornaamlyk uit twee
oorzaaken: te weeten, uit de natuurlyke
gefteldheid van de Borst en de Longen , of
verouderde overblyffels van verkoudheid,
en ook wel uit een onderdrukkenden arbeid,
kwaad voedfel en dergefyken. De eerfte
oorzaak , die van de natuurlyke gefteldheid ,
is te vinden in eene platte of naauwe borst ,
korten hals , verkeerden hals , en aangewassen
Longen . Hierby komt, buiten de verou-
derde overblyffelen van verkoudheid, als
eene tweede oorzaak, een onderdrukkende
arbeid. W anneer men het Paard te lang doet
loopen ; of het zelve boven zyne vermogens
vergt , dan krygt het eene verfty ving in de
Borstfpieren ; dit noemen onze Hollanders
het Paard in de Borst ryden. Als men het
ook te fterk tegens den wind in ryd, dan
word het , door eene verdrukking in de klap-
vliezen der Longen, in de vrye oeffening
der ademhaalinge belet. Het een en ’t an-
der legt den grond tot dampigheid, en zoo
veroorzaakt men dezelve ook meermaals,
door veel en hard op ftaivige wegen te ry-
den. Dit is iets , waarop onze Boeren veel
meer letten dan de Stedelingen, ja zelfs de
Voerlieden , wel denken. Geen Boer , althans
?t is my genoegzaam algemeen zoo voorge-
. komen , zal , op drooge ftuivige wegen ,
kort agter een voorloopend rytuig ryden :
hy legt het ’er integendeel op toe , om , als
hy een ander rytuig bruien wil, voor, of
op de ftuifzyde te komen ; en moet hy ag-
ter blyven , dan zal hy zoo verre agter bly-
ven , dat zyn Paard buiten het ftuiven zy.
On-
HET
PAARD,
het
PAARD.
Verkeerds
Hals.
Korthals.
j?2 NATUURLYKE HISTORIE
Onkundige Stedelingen zyn ’er dus wel eensr
mede gebruid; maar kundige Koetziers en
Voerlieden, die dit ook zeer wel weeten,
letten ’er insgelyks zorgvuldig op. Behalven
dit ftof der wegen , brengt ook tot deeze
kwaal niet weinig toe , flegt en vooral ftoffig
hooi ; waar van het Paard , by deszelfs ge-
bruik , vry wat in de Longpypen opflurpt ;
het welk de Longen verftopt , hoest veroor-
zaakt, en de dampigheid te wege brengt.
Deeze zyn de voornaamfle oorzaaken van
dit ongemak, en voor ’t overige is het uituit-
terlyke kentekenen zelfs kenbaar, dat een
Paard ’er natuurlyk aan onderhevig moet
worden. Byaldien het Paard een verkeerden
Hals heeft, dat is, als de Hals, in Rede
van welftandig naar het hoofdftel te loopen ,
wanftallig , fmal en naauw in waards tekent;
zoo dat men de Longepyp digt op de huid
zie of voele : en als daarenboven die ver-
keerde Hals kort tegens de borst uitpuilt,
gelyk dezelve zig in onze Figuur opdoet,
dan is men zeker, dat het Paard, zoo ’t
niet alrede aamborftig is, zulks door dentyd
worden zal. In dien toeftand kan niet al-
leen de Longepyp, maar zelfs kunnen de
borstfpieren de ademhaaling niet behoorelyk
bevorderen ; deezen verdikken ook als ’t
ware , en verliezen hunne leenigheid ; welk
wanftal men Hardhals noemt. Zoo is ook
de Korthals , (een der wanftal ligfte uiterlyke
gebreken van een Paard ,) die veelal by de
geboorte gevormd is, een vry zigtbaar teken
van aamborftigheid : even als het genoegzaam
doorgaat, dat Lieden van een kpiten Hals,
t
van HOLLAND. 173
die als door de Sleutelbeenderen doorzinkt,
aamborftig zyn,of het zeer ligt worden. Öp
eene dergelyke wyze is het ook gefield met
eene platte of naauwe Borst. Met deeze be-
naaming duid men aan, dat de Borst, in fte-
de van eene welgeproportioneerde breedte
van vooren, en een vollen gefpierden vorm
op zyde, te hebben, in tegendeel plat, ge-
drukt , en op zyde fterk ingefneeden is ; zoo
dat zelfs de omtrek van de borstfpieren zig
geheel en al in het been verlieze ; waardoor
dan het Paard hooger op de pooten fchynt ;
des men ’t ook hoog op de pooten noeme. Dit
Haat eenigermaate gelyk met deSpillebeenen
onder de Menfchen ; welker borst zoo in-
gedrongen is , dat het bovenlyf , veel korter
dan natuurlyk , zig als op hooge beenen ver-
toont. En zoo is het ook met zulk een
Paard; doordien de Borst, om zoo tefpree-
ken , liet oppergedeelte van het been fchynt
te weezen; ter plaatfe, daar de Borst zig
anders , zeer fraai en kennelyk , van de dye
of het been verdeeld. Dit is een allermisfe-
^ lykst gebrek , en tevens gedugt ; dewyl een
’ Paard, op die wyze gevormd, gewis, niet
alleen dampig en aamborftig is , of word ;
maar ook bykans tot geenerleien arbeid
van trekwerk dienen kan; en bloot flaat
voor een fchielyken dood. Gevolglyk be-
• hoort men deeze uiterlyke gebreken" wel ga-
de te liaan, niet alleen, om de wanftallig-
heid van ’t Paard , maar ook om de vreeze
voor dampigheid; waaromtrent ik, eer ik
’er van affeheide, met opzicht tot ons
Land, nog deeze volgende ondervinding heb
me-
HET
TAARD,
Platte of
naauwe
Borst.
174 NATUURLYKE HISTORIE
het mede te deelen. Mén neemt hier, of ’t el-
paard, ders zig ook aldus toedraage weet ik niet,
waar, dat de dampige Paarden , des Zomers ,
in de weiden graazende, vet, fchoon en
fterk worden. Ze zyn dan, hoewel ze al-
toos eene foort van droogen hoest hebben ,
voor ’t overige gezond, van eene frisfche
gedaante , en van goeden dienst. Maar ze
beginnen, zegt men, zoo dra ze op dewin-
teritalling komen, af te vallen, zelfs onder
het gebruik van goed hooi en fchoonen ha-
ver. Andere Stalhouders hebben my daar-
benevens gemeld , hoe hun de ondervinding
geleerd heeft, dat, hoe minder men dampi-
ge Paarden zwaar voerde , dat is haver en
boonen gaf, hoe beter het ook ware. ’t Is
ook een gemeene regel, dat die Paarden,
welken men veelal op Stal houd , lterk
voert, en fihier nooit ter weide brengt,
meer vatbaar zyn voor dampigheid , ja voor
den Droes , dan die , welken men in de
weiden jaagt: en de reden daarvan is niet
ver te zoeken. De haver tog, en vooral
de boonen, verhitten fterk, en veroorzaa- .
ken in meest alle Paarden eene geil en bran-
derige vettigheid. Zulks maakt de Paarden
wel fchoon, glad, en driftig; maar het ver-
oudert ze tevens vroegtydig; en vooral
maakt dit voedfel de borst heet; het welk,
gelyk men weet, eene fterke medewerken-
de oorzaak van den kwaaden Droes is. Daar-
benevens is gezond natuurlyk voedfel , bui-
ten tegenfpraak , in alle Dieren, de bron van
hun Lichaamsgroei en bloei ; gevolglyk zou
de medewerkende, of misfehien de tweede
grond-
van HOLLAND. 175
grondoorzaak dier booze ziekte wel gelegen
kunnen zyn, in de veelheid, of de flegte
gefteldheid, van den haver , en vooral van de
Boonen , die men de Paarden op de Winter-
ftallen geeft. Dit is niet zonder bevvys;byde
Schaapen word ’er het fchurft door verwekt ;
en men proeft den fmaak der boonen in het
Vleesch: doch hiervan breeder, als wy over
deeze Dieren zullen handelen. Het Haat by
my, om thans by de dampziekte der Paarden
te bly ven , vast , dat deeze ziekte merkelyk
voorgekomen of ten minften verligt zou wor-
den, indien men op zagt voeder lette. Ik
heb een Paard gekend, dat een dampig
Paard, en, zoo men zegt, op den langen
weg een baas in ’t loopen was, 5t welk de
Boer , zoo lang als ’t mogelyk ware , in de
weide liet , en zelfs des Winters by daag uit-
joeg. Het hield zig op die wyze ongemeen
wel ; maar zoo dra bragt de Boer het niet
op Stal , gaf het voer en boonen , benevens
goed hooi , of ’t vermagerde dag voor dag ,
zoo, dat ’er de ribben doorfcheenen. Dit
is ook algemeen bekend onder de Natie;
waarom een kundig Voerman ofKoether,
die overweg voert, (want dat doen onze
Boeren weinig,) en zyne Paarden kent, zy-
ne dampige Paarden zeldzaam met Haver of
Boonen, maar wel met Brood, voert; en
vooral in agt neemt, zyne Paarden dikwerf
te doen drinken. Uit dit alles mogen wy
des opmaaken, dat de dampige Paarden ia
ons Land eene goede weide en geene lange
flalling vereifchen. Ook heeft men, zoo ik
het wel hebbe , zedert dat ’er voor eenige
jaa-
HET
PAARD.
HET
PAARD.
1 76 NATUURLYKE HISTORIE
jaaren een befmettende Droes onder de Rui-
terpaarden in de Stallen in ’s Hage heersch-
te, beflooten, om de Paarden des Zomers,
by de Boeren, hier en daar omftreeks, in
de weiden te bezorgen : en zints heeft men
deeze kwaal minder algemeen befpeurd.
Wat wyders de gebreken van den Mond
betreft, van welken ons, eer dat wy van ’t
Hoofd afftappen, nog een kort woord te
meiden Raat; fchoon fommigen,,by ’t ge-
wag maaken van andere gebreken , byzonder
in aanmerking komen. Hier toe behoort
de klem , welke men voor eene foort van
beroerte houd; en de Haak of liever Schil-
fert and , dat eene affchilfering , of een ver-
keerde groei der Haaktanden is. Voorts be-
trekt men hier onder eenige uiterlyke wan-
ftalligheden , die naar de verfchillende ge-
daante onderfcheiden benaamingen hebben*
Een Haazemond zegt , dat de lip , byzonder
de bovenlip , als ’t ware , omgekromd en ge-
fpleeten is , even als de bovenlip der Haa-
zen. De benaaming van Hang-lip duid aan,
dat de onder- of bovenlip los nederhangt,
als mede het uithangen van de tong, dat
voor eene zeer flegte eigenfchap in een
Paard gehouden wordt , en meest aan de ou-
de Paarden eigen is. Diklip , Dikfmoel ,
Dikmond is , naar uitwyzen der benaaminge ,
niet anders, dan eene onnatuurlyke misvor-
ming van de lippen of den mond, welke
Paarden men dan wel Osfenkoppen noemt.
Wyders is de Mond nog onderhevig aan
aanmerkelyke inwendige gebreken, als daar
zyn puistjes, die door het drukken van’t
van HOLLAND.
177
gebit veroorzaakt worden ; en vooral door- nET
gefchuurde of gefchaafde tanden , of gebitlaa- paard*
gen in ’t gehemelte; dit kwaad kan tot op
het gebeente doordringen; de etter wording
word dan buizig, en ’er ontdaan Kankerge-
zwellen; dit heeft ook plaats aan de tong,
door het geftreng opbitten. Daar benevens
kunnen flegt hooi en deekelige kruiden onge-
mak in den mond der Paarden veroorzaaken.
Voorts zyn ’er uithangende klieren aan den
Hals, die zig tot aan den Mond- uitftrekken ,
en by de Vyverklieren op te merken zyn.
Maar bovenal is van aanbelang dat gezwel ,
’t welk in het verhemelte ontftaat, en, om
dat het verhemelte in een Paard als ’t ware
roosterswyze gevormd is, ook hangenden
Rooster genaamd word ; het ontftaat zoo wel
uit dampigheid, als uit dea droes, of eene
te fcherpe invloeijing van fnot of fcherpe
vogten. ’Er zou nog meer van de gebreken
des Monds te zeggen zyn, dan, om niet
buiten ons beftek te treeden, mogen wy
ons met geen kleinigheden ophouden.
De uitwendige gebreken van ’t Hoofd der
Paarden dus afgehandeld hebbende , gaan wy
nu natuurlyk over, tot de befchouwing der
wanftalligheden in den Hals en de Borst, als
behoorende tot het Voorftel. En daar wy
die van een verkeerden Hals , een Korthals ,
en eene platte of naauwe Borst , reeds hier
boven, by de befchryving van den Droes
en de Dampigheid, voorgedraagen hebben,
zullen wy nu vervolgen met de befchouwing
van den verkeerden Nek .
Men noemt den Nek of Hals van een Vorkeerfo
IV. deel. M Paard ifcfc
HET
f*AARD«
178 NATUURLYKE HISTORIE
Paard verkeerd, als deszelfs omtrek, in Re-
de van een fraaien halvemaanswyzen cirkel
te befchryven, (dat het fchoon van een
Paard is ,) integendeel binnenwaards geboo-
gen zy ; zoo dat de Hals , van de Schouders
af, tot aan ’t begin van den Nek, langs de
Maanftreng, zig ingeboogen vcrtoone; ge-
lyk in onze Figuur te zien is. Dit gebrek
heeft thans, by onze Nationaale Paarden,
zoo veelvuldig geen plaats, als ik, uit het
nagaan van oude Afbeeldingen, befpeurd
heb , dat het in vroegere dagen geweest is.
Zulks ontflaat, naar ’t my toefchynt, hier
uit; dat men zig heden in Holland van ge-
vulde lederen bekleedfels bedient, in plaats
van de houten Haamen, die men oudtyds
op den Nek der Paarden Relde , en aan
welken de boomen der Karren of Wagens ,
meer of min,hongen; dat de Schoft op den
Nek geweldig drukte. Even als nu de Paar-
den, door het drukken van ’t Zaal, in ’t
einde holle ruggen bekomen; zoo wierdook
oudtyds de Nek, door gemelde Haamen, al-
lengskens, door inbuiging misvormd. Men
ziet deeze uitwerking der houten Haamen
zeer duidelyk in veelen der Brabandfche, ja
Gelderfche , Overysfelfche , en Duitfche
Werkpaarden; in die Gewesten, daar dit
Rag van Haamen nog algemeen gebruikt
word; zelfs kent men, in Braband, dit ge-
brek, by den naam van Haamdrich , of
Haamdruk. Ondertusfchen is zulks ook
dikwils natuurlyk , en dan is het allerleelykst :
gemerkt de Hals dan , wel verre van ecne
fchoone gladde rondheid te hebben, veeleer
een
van HOLLAND. 1 79
een krommen langwerpigen Harte- of Rhee-
hals vertoont; dat, hoe cierlyk het in dit
Dier zy, aan een Paard zeer misftaat. Tot
den urtwendigen misftand van een Paarden-
hals behoort mede, eerle dikke of verdikte
Maan- ftr eng. Men noemt de Maan-ftreng
dat gedeelte van den bovenhals, waar uit
de Maanen , of lange haïren , die het Paard
by uitneemendheid, boven veele andere
Dieren, lang en los heeft hangen, voort-
fpruiten. Nu gebeurt het wel eens , dat de
plaats , waar in deeze Maanen of hairen ge-
worteld zyn, verdikt is; en dat ’er meerder
Maanen zylings uitfpruiten, dan natuurlyk
plaats heeft; waardoor de Maanen dan als
verdikt en opeengepakt fchynen; het welk
men eene dikke of verdikte Maanftreng
heet. Dan men ziet dit gebrek nog al ligt-
lyk over ’t hoofd; dewyl het met weinig
moeite , door het uittrekken der Maanen en
fcheeren, te helpen is; erger vertooning
geeft het gebrek van een Spekhals of Ver-
kens-hals. Naar ’t my voorftaat is dit ge-
brek niet zeer eigen aan onze Nationaale
Paarden ; men vind het althans zeldzaam on-
der de eigen gewonnen Hollandfche en Vrie-
fche Paarden : en treft men ’er toevallig een
aan , die dit gebrek heeft , ’t zal gemeenlyk zo
uitkomen , dat het een verbasterd Paard is ,
uit een zoogenaamden Ket , en een nationaal
Paard. Zeker is het, dat men deSpek-halzen
meest , en al vry gemeen , vindt, onder de Ket-
ten of Hitten, welke hier te Lande, byzon-
der in Noordholland , nog al aangehouden
worden, ’t Schynt aan deeze foort van
M 2 Paard-
ito NATUURLYKE HISTORIE
het Paardjes natuurlyk eigen; misfchien doet het
paakd. Klimaat van Hitland ’er iets toe. Wat hier
van ook zy; de Spek-halzen liaan aan dit
goedje, als zy niet overhangen en netjes ge-
fchooren zyn , niet onaartig ; maar in onze
Nationaale Paarden word een Spek-hals , met
regt, onder de uitwendige gebreken geteld.
Dit gebrek beftaat eigen tlyk hier in , dat de
Maan-ftreng, of liever , de vet-vleezige
huid, waar uit de Maanen voortkomen , bo-
venmaatig dik is : hier door word de omtrek
van den Hals , niet alleen ronder , maar , by
toeneeming van overtollig vet, zoo zwaar,
dat dezelve, als de rug van een Verken,
fteil opftaa; wanneer ook de Maanen, als
’t ware , borftelig overeinde ryzen ; waarom
men ’t ook wel een Verkensnet noemt. In
de allerflegtfte foort van Spek-halzen hangt
dezelve, door zyne zwaarte, aan de eene
of de andere zyde van den Hals over: en
dit gebrek is onherftelbaar. Maar in de
Jieile Spek-halzen , die niet overvallen, kan
men zulk een Paard , nog al , door het af-
in y den en korthouden der Maanen , eenig-
zins welftandig houden ; en in de Hitten en
Ketten misftaat het , als gezegd is , niet.
Wat wyders de uitwendige gebreken der
Schouders betreft; hieromtrent neemt men
voornaamlyk de drie volgende in opmerking:
Platte te vveeten, Platte Schouders , Ronde Schou-
Schouders. ^ers 5 en Zwaare Schouders . In fommige
Paarden houd men Platte Schouders voor een
kenteken van hard loopen. Men noemt ze
dan Haazen-Schouders ; om dat ze zig', even
als in de Haazen , kennelyk tot den loop of
galop
van HOLLAND. 181
galop gefchikt vertoonen. Men vind dit by
uitftek in de Engelfche Paarden, en houd
het in dezelven voor fraai ; doch onze Hol-
landers zien liever een welgevormclen en vol-
gefpierden Schouder. Vooral telt men platte
Schouders onder de gebreken , als de Spie-
ren van den Hals en de Schouders platagtig
over elkander loopen, en ’t Schouderbeen
een weinig uitfteekt. Ja ’t fchynt, dat dit
gebrek grootlyks afhangt van de misvorming
van dit been ; of ook wel van de naauwte
der borstribben, die, in llede van rondag-
tig, platter zyn; waar door de Schouderfpie-
ren’er in zinken. In tegendeel, noemt men,
als een gebrek, Ronde Schouders , wanneer
de Schouderfpieren buitengemeen dik en op-
gezet zyn. Dit befpeiirt men veelal aan de
Brabandfche Paarden, inzonderheid aan die,
welken met het voorensgenoemde Haam trek-
ken ; dewyl dit Haam de Schouderfpieren fterk
agteruit drukt ; waardoor ze tot eene zigtbaa-
re rondheid en dikte opzwellen. Uit deeze
drukkingen , ’t zy van ’t Haam , of van den
Zadel , ontftaan kwaade zweeren , en daar na
ook fistels; die men dan aanduid door den
naam van Schouder fistels ^ of, zoo ze aan de
Borst zyn , van Borstzweer en.
By deeze twee opgenoemde gebreken , ko-
men nog, in de derde plaats, Zwaare Schou-
ders \ ; dat is, als het Paard de Schouders zoo
dik en zwaar vertoont, dat ze niet alleen
knokagtig uitfteeken , maar zelfs de borst en
den hals misvormen ; op die plaats , daar ge-
meenlyk het fraailte van het voorlid zig,
aan Borst, Hals, en Schouders, vereenigt.
M 3 ’t Ge-
HET
PAAKD.
Ronde
Schouders «
Zwaare
Schouders .
hut
PAARD.
Uootr-
Jchoft.
Gebreken
VAN HET
MIDDEL-
EN AGTER-
gTEL.
1 8 2 NATUURL YKE HISTORIE
’t Gebeurt ook dikwerf, dat de Spieren van
de Borst, en vooral het Schouderblad , ver-
lamd zyn , of dat het been iets ontwrigt is ;
in dit geval drukt men dit uit, met te zeg-
gen het Paard is Buglam , eigentlyk Boeglam.
Verder houd men ’t voor een der grootfte
wanflalligheden , als de Schoft van het Paard
hoog en bultig uitfteekt ; welk wanflal men
HoogfcJioft noemt. Deeze bultigheid word
te flegter, naar maate dat ze fcherper, of
het Paard magerder zy. De Pikeurs Haan dit
gebrek wel gade; overmits zulke Paarden
moeilyk onder den Man loopen , en fmerte-
lyk voor den Ryder zyn. Van daar heeft
men oudtyds, onder onze Ruitery, tot eene
ftraf ingevoerd , op een houten Paard , met
eenfcherpen rug, en gewigt aan de Voeten,
eenigen tyd te moeten zitten : hoedanige
houten Paarden nog ineenige Frontierfteden
gevonden worden ; doch ze zyn thans bui-
ten gebruik, ten zy voor flegte Vrouwlieden
of Soldaatenhoeren. Daarbenevens wil men,
dat zulke Hoogfchoften en Hoogfchouders
dit gebrek in ’t ryden hebben, dat ze, on-
der den Man bereeden wordende, zeer veel
aan ftruikelen onderhevig zyn ; des ze altoos
fterk in ’t gebit gehouden moeten worden ;
dit heet men , tegens den Man gaan .
Nu zouden wy, naar onze gewoon e or-
de , van de wanflalligheden der Voorpoo-
ten, als tot het Voorftel behoorende, moe-
ten fpreeken; maar gemerkt verfcheiden van
dezelven zoo niet meest allen, ook op de
Agterpooten betrekking hebben , zullen wy
•deeze gebreken der Pooten vervolgens ge-
van HOLLAND. 183
lyklyk Voordellen ; en nu liever onze be-
fchouwing van het Middelftel en Agterftel
hier laaten volgen. Hier in komt ons, na
den zoo even genoemde Hoogfchofc, in de
eerde plaatfe voor , de Schar prug . Deeze
wandalligheid bedaat daar in, dat de Rug
van een Paard, die anders eene rechte, ee-
nigzins geboogen, zagtlyk in glooiende ge-
ftalte heeft , integendeel brugswyze op-
waards gaat , en daarenboven fcherp toe»
loopt; gelyk men dit in oude magere Paar-
den dikwils ziet. Men koopt Paarden , die
dit peelyke gebrek hebben , genoegzaam
nooitj voor vermaak of cieraad : dog , by de
Boeren, als de wandalligheid zig niet al te
groot vertoont, en de Rug maar flaauwtjes
opbrugt , gelyk men ’t noemt , willen ze
nog wel aan den man. ’t Zyn , zeggen ze ,
taaie derke Paarden, voor eene Karre of
ander zwaar Rytuig. En geen wonder; de-
wyl men wiskundig betoogt, dat de reden >
waarom een Kemel zulke zwaare lasten draa-
gen kan , daar in ligt ; om dat hy de zwaar-
te minder algemeen , en flegts op den famen-
loop van het middelpunt van den opgeboo-
gen Rug draagt; iets dat men, uit alle ge-
welven of wulften , by vergelyking, ligtlyk
kan nagaan. Uit dien hoofde is dan ook een
ronde of fcherpe Rug van een Paard , fchoon
*t een gebrek in de welftandigheid zy , nut-
tig in het draagen van den last. Van daar
heeten zulke Paarden- Ruggen ook wel Ke -
mels- ruggen ; en anderen noemen ze Ezels -
ruggen ; om dat de Ezels den rug fcherper
hebben dan de Paarden. Hier benevens is ’t
M 4 eene
HET
PAARD.
Scharprug.
HET
TAARD.
Zaalrug.
184 NATUURLYKE HISTORIE
eene vry algemeene opmerking der Natuur-
kenners, dat de fterkte der Muil-Ezelen ,
die uit een Ezel en een Paard geteeld wor-
den , voornaamlyk beftaat , in den Rug ;
welken zy niet zoo ingevallen als die van
een Paard , maar veeleer bogtig, hebben.
Hoe ’t zy, dit is zeker, dat onze Landbou-
wers en Boeren dit foort van gebrek ligt-
lyk over ’t hooft zien: om het nut, dat zy
van deeze fterkte hebben. Geheel anders
is ’t , en juist het tegenovcrgcftelde heeft
plaats, in den zoogenaamden Zaalrug; ee-
ne zeer flegte eigenfehap in een Paard, en
vooral een blyk van zwakheid. Naauwkeu-
rig gefproken heeft men eene twecërlye
foort van Zaal-ruggen ; naamlyk een natuur-
lyken en een toevalligen. De Natuurlyke
is die, wanneer de Lendenen agter de Schoft
hol door zakken ; wanneer het voor einde
van den Rug zig zeer hol vertoont. Zulks
ontftaat dikwils uit de natuurlyke gefcha-
penheid van het Paard; dog kan niet wei-
nig toeneemen als het Paard te vroeg, en
nog half Veuls, bereedon wordt; voor dat
de wervelen geflooten zyn, en het kraak-
beenige zyne vastigheid heeft. Wyders
word dit gebrek niet zeldzaam veroorzaakt
door het gebruik; wanneer het als toeval-
lig aangemerkt moet worden. De voornaa-
me oorzaak is de Zadel, waarom het ook
Zadelrug genaamd word; als zig vertoonen-
de op die plaats , daar de Zadel rust , en de
Ruiter meest zit, of in ’t zitten aandringt.
Van daar bekomen veele Ruiters- Paarden ,
Post-Paarden , enz. die jaaren agtereen, op
van HOLLAND. 185
tien ren , met Zadels bereeden worden , dit
wanftal. Men ziet daarenboven den Rug*
ter plaatze daar de Zadel gedrukt heeft ,
meest al met witte hairen bezet; dit noemt
men Zadelhair. En ’t zelve ftrekt genoeg-
zaam tot een gewis kenteken , dat zulk een
Paard, alfchoon men ’t op de Markten voor
een Chaize-of Wagenpaard verkoopt, een
afgelegd Ruiters-Paard , of , ten besten geno-
men, een Paard is, ’t welk men al eenigen
t}Td met den Zadel bereeden heeft.
Tot deezen Zaal-rug is mede , hoewel het uit
eene andere oorzaak voorfpruite , eenigzins
betrekkelyk die wanftalligheid van den Rug,
welken men het Hollekruis of de Ingevallen
Kruislenden noemt. Dezelve beffcaat daarin ,
dat het Lenden-kruis van het Paard doorzakt ,
zo dat de rug min of meer tot aan de Schoft
geheel hol worde. Als dit gebrek zig met
den Zaal-rug vereenigt, maakt het een ge-
heel hollen rug , die doorgaande ingeboogen
is: maar indien het zig alleen tot of even
by het Kruis bepaalt, dan maakt het flegts
eene holligheid aan het agterfte gedeelte van
den Rug. Deeze misftand heeft dezelfde
oorzaak , als de ingevallen Ruggegraat by
de Menfchen; en gelyk dit gebrek een zwak
geftel in de Menfchen aanduid , even zoo is
het met de Paarden. Een Paard, welks
‘Lendenen aan het Kruis ingeboogen of wan-
ftallig zyn , is gemeenlyk te zwak voor zwaa-
ien, ja zelfs voor gemeenen , arbeid ; en een
Paard, welks Kruis ingeboogen en flap is,
heeft een loggen tred, vooral in het Agter-
ftel. Ondertusfchen houden eenigen dit
M 5 voor
HET
PAARD,
Ingevallen
Kruiden-
den.
HET
TAAIID.
Knokhcup.
Bultig of
boog Kr ui s.
18 5 NATUURLYKE HISTORIE
voor gemaklyk onder de Man; om dat de
ftuiting en het ftooten in den draf hier door
verzagt word: ja fommigen willen, dat men
de Lendenen der Italiaanfche Tellen , of
Paarden , die op den tel loopen , met voor-
dagt, als ze nog Veulen zyn, wel knakt,
om clezelven des te ' gemaklyker de teltree
te leeren.
Dan dit, geloof ik, zou by onze kenners
vry wat tegenfpraak lyden ; ïch'oon ’t zeker
zy dat het eene Paard gemaklyker bcreeden
word dan het andere ; en dat zulks grootlyks
ontftaat uit de gefteldheid van den Rug, of
der Lendenen ; van waar het gewislyk ook
moeilyker valle een Scharprug dan een Za-
del-rug te beryden. Met dit alles zyn egter
flappe Lendenen eene flegte kwaal ; die dik-
wils ontftaat door vallen , door al te zwaaren
last te draagen , enz. Men noemt deeze
foort van zwakheid ook wel Lenden lam ;
’t welk zoo veel zegt als verlamde Lende-
nen te hebben , dat insgelyks tot de zwak-
heid voor een ingevallen Kruis betreklyk is.
Verders behoort ook nog tot de wanftal-
ligheid van den Rug de Knok- heup , of Hoog -
heup : hierin beftaande , dat de Knokken of
Heupbeenderen , die aan de Scharniering
van den Ruggegraat komen, en, agter het
Kruis , de Billen of Heupen formeeren ,
meer dan natuurlyk uitpuilen en zig geheel
Knokkig vertoonen. Zoo ook de Langlen -
den , als naamlyk het Paard al te lang van
Lenden is; mitsgaders een Bultig of hoog
Kruis ; eene wanftalligheid , die onder grove
Paarden al vry gemeen is. Ook word zulks
van HOLLAND. 187
in Werkpaarden niet afgekeurd; het is een
teken van grof en zwaar gebeente ; en
’t mist zelden , of men ziet in grove zwaare
Paarden , welker beenderen , fpieren en geitel
grof en kloek zyn , het Kruis eenigzins
hoog, en de Heupen knokkig.
Aan het einde der Lendenen , of van den
Ruggegraat, heeft men ten laarile nog den
Staart , dien men "voor wanftallig houd ,
wanneer deszelfs wortel , agter aan het
Kruis, zeer afgefcheiden , en niet daadelyk
met deStaarthairen , maar met eene Schurft-
heid , bezet is. Wanneer de Staart dus als
kaal is, en de h air en eerst laager dan ge-
woonlyk beginnen, noemt men dit wanftal,
uit hoofde der kaalheid van den Staart ,
Rotteftaart. Dan dit , fchoon ’t ver van
cierlyk zy , ziet men egter nog wel over ’t
hoofd, als ’er maar geen Schurft aan is; om
dat men ’t, met het opftrikken en vlegten
van den Staart , nog wel kan bedekken.
Grooter misftand baart de Afval; dat is,
als het Kruis naar den Staart plat afloopt;
dan nog veel wanftalliger ja zeer leelyk is
in een Paard het doorhangen der Billen.
Men ziet naamlyk , fomtyds , dat de Billen van
een Paard zeer verre afvvyken van die wek
ftandige rondheid en gladheid , naar welke
t xnen een Paard wel gebroekt , dat is fchoon
* en gladrond van Billen , noemt ,• en dat de-
zelven integendeel, als ’t ware, tot op de
Dyen doorhangen. Zulk een Paard , dat
men een Hanggat heet, word volftrekt voor
mismaakt aan ’t Agterllel gehouden. En
niet gunftiger oordeelt men over een Paard,
53KT
PAARD,
Rottejlaan'%
Afval*
Hanggat-,
HET
PAAilD.
Platte en
/malle
Billen.
Platte
Zyden.
Hangbuik'
Liesbreuk.
Lamme
Koker.
ïS8 NATUURLYKE HISTORIE
dat Platte en Smalle Billen heeft; dat is,
als de Bilfpieren platagtig zyn, fterk door-
tekenen, en de Billen, verre van op zyde
rond, gladjes en welgebroekt te ver loopen,
zig mager, fchraal,plat en final vcrtoonen ,
ja dikwerf ook log en los hangen; zoo dat
de Vang, of liever de Spieren aan de Lie-
zen, onder het loopen, als flahbes log en
los fchudden. Dit wanftal kan het Paard
natuurlyk eigen zyn; maar ’t word dikwils
door veel arbeid, en ouderdom, gebooren.
Even zoo is ’t misftandig, als een Paard
Platte zyden of Flanken heeft: en die plat'
heid op zyde duid doorgaans, gelyk wy bo-
ven reeds gemeld hebben , eene naauwe
Borst aan. Maar , zoo ’er iets zy , dat , bo-
venal , in een Paard een allerwanftalligst
uiterlyk gebrek genoemt mag worden , dan
is het de Hangbuik. Een Paard , welks Buik
ongemeen doorhangt, dat al dikwils plaats
heeft by ingevallen Lendenen , of een Zaal-
rug, maakt de allermisfelykfte Figuur , en
heeft daar by eene logge beweeging. Dus
ook houd men een Dikbuik of Dikbuikig
Paard voor niet heel gracelyk ; men vind
dit- wanftal inzonderheid by veelen onzer
Boeren- Paarden , uit hoofde der vette en
waterige weiden , en hun volop voedfel;
Wyders vertoont zich de Liesbreuk , fchoon
uit inwendige oorzaaken ontftaande, egter
zeer fterk uitwendig, ja dikwerf dermaate,
dat de Breuk als een geheele zak zigtbaar
zy. En even zoo ziet men ook al vry ge-
meen eene Lamme Koker , of het doorhan-
gen van de Schede der Manneiyke Roede.
Schoon
van HOLLAND. 189
Schoon men dit gebrek , dat den Ruinen
veelal eigen is , wel eens over ’t hoofd
zie, is het niettemin eene groote wanftal-
ligheid, als deeze Koker uithangt; dat men
hangen van den rooster noemt : de Liesbreuk ,
evenwel, overtreft dit gebrek in zoo ver-
re , dat men een Paard hierom volftrekt
niet koopt.
Buiten deeze zo fterk zigtbaare gebreken,
hebben de Paarden aan deeze deelen , en
verder aan den Buik, gelyk ook aan de Oo-
ren en de Kin, veelal Vratten ; die egter
minder in ’t oog loopen , en niet deer en.
Zoo ziet men ook meermaals , aan de fchei-
ding der Voorarmen, aan den Buik en de
Borst , eeltige gezwellen , wengezwellen ,
of bolligheden , die men Leggers noemt ; om
dat ze veroorzaakt worden , door het liggen
en drukken van ’t Paard op de Kalkoenen.
Deeze builen hebben fomtyds de gedaante
van de uitwasfen der Boomzwam , waarom
ze ook wel Stolzwam en Zwamleggers ge-
noemd worden. Als deeze gezwellen der-
maate toeneemen , dat ze het Paard lastig
vallen, en ’t zelve daardoor kreupel gaa ,
word het gezegd een Kreupeltas te hebben.
Op eene dergelyke manier zyn de Paarden
onderhevig aan blynen en blaaren, die, door
3t fchrynen en fchuuren der Haamen , of
door ’t drukken van ’t Haamkusfen enz.
ontdaan. Men noemt dit llag van onge-
makken , een gedrnkten rug , doorgereeden
borst of zyden enz. naar de plaats daar ze zig
opdoen. Zoo fpreekt men ook van Schot-
heenen , naar het doorfchrynen tegen het
Schot ;
HET
TAARD.
Buikvr tó-
ten»
Leggers, of
Zwamieg-
gers.
HET
ƒ AARD.
Gebreken
DER POO-
T£N.
Kromme
Pyp.
Krom-
Jchenkel .
190 NATUURLYKE HISTORIE
Schot ; cn van ’t Kribbebyten , naar eene fieg*
te gewoonte van fommige Paarden , om hun-
ne Kribben uit te byten. Omtrent dit laat-
fte neeme men nogtans hier in aanmerking ,
dat het rechte Kribbebyten ontftaat uit ee-
ne kwaal, of eene killing in de Tanden, en
mogelykTandpyn, die het Paard met de Tan-
den op de Kribbe doet rusten en byten.
By deeze tot dus ver opgenoemde wan-
ftalligheden , of uiterlyke gebreken van een
Paard, welken de voornaamften zyn , die
zig aan ’t Hoofd en ’t Lichaam opdoen ,
komt nog een heir van benaamingen van
toevallen , die de Pooten betreffen. ’Er is
iiiogelyk geen Dier, dat meer gebreken aan
deeze Ledemaaten heeft, dan het Paard; en
de Liefhebbers flaan die ongemakken, met
reden, by uitftek naauwkeurig gade; dewyl
de fterkte, de deugd en het byzondere cie-
raad van den moedigen Viervoet grootlyks
in deeze Ledemaaten gevonden word. Wy
zullen die gebreken , welken bovenal opmer-
king vorderen , nu nog kortlyk melden ; en
ons, in derzelver opnoeming, zoo naauw
als doenlyken verftaanbaar is, aan defpreek-
wyzen der Liefhebbers houden.
In de Voorpooten der Paarden komt het
dikwils voor, dat de pyp of arm van het
voorbeen krom zy: dit is een zeer zigtbaar
en (legt gebrek, dat men Schuiffel-of Sche-
velbeen, of, plat uit, krommen poot, of pyp ,
noemt. Even zo fpreekt men van een Krom-
fchenkel , als de Schenkelen , ’t zy in den voor-
of agterpoot, krom zyn; dat onkundige
ook wel Schuiffelbeen noemen ; dog de eigent-
van HOLLAND. 191
lyke Schuijfel- of Schevelbeenen zyn wat anders. het
Bepaaldlyk verftaat men hierdoor ééne of r aakd.
meer uitpuilingen aan de pyp , ’t zy boven Sckevsl-
of onder; welken niet alleen misftaan, maar besn-
tevens pynlyk voor het Paard zyn. Derzel-
ver gedaante is meestal rondagtig ; waarom
men ze metregt klosfen en knobbels noemt,
en van daar Klosbeen. Ze ontdaan natuur- Klosbeen,
lyk uit een beengezwel, toevallig door kneu-
zing en ftooting: fomtyds vind men ze en-
keld, maar veelmaalen dubbeld, ’t zy bin-
nen- of buitenwaards , tegen over elkander :
ook liggen ze wel digt aan de inlyving der
peezen en gewrigten ; wanneer men ze voor
gevaarlyk houd. Voorts is mede een zeer
wanftallig gebrek eene kromme Knie ; daar in Kromme
beftaande , dat het Kniegewrigt voorwaards hlie-
fterk uitfteekt ; gelyk ook de Gekloofde Knie - Gekloofde
logt; welk gebrek zig binnenwaards in de kmebogt.
vouwing der Kniegewrigten openbaart : men
noemt die bogt dan gekloofd, om dat ze
zig , als ’t ware , gefpleeten vertoont. Naast
denkelyk zyn het dezelfde gebreken als de
Klosgezwelien op de gewrigten. Tot zoda-
nige uitwendige gebreken der Knie behoo-
ren ook zekere drooge rooven , of eene foort
van fchurft , by den naam van Rasp bekend. Rasp .
Wyders is de Slingerkoot dat zeer kennelyke Slinger*
gebrek in de Paardepooten, ’t welk zig, door koot-
èene onregelmaatige dunheid en losheid der
Kooten, kennelyk maakt. Een Paard, hier
door misvormd , flingert den voet, om zoo
te fpreeken , als met een fleependen en flin-
gerenden tred voort. By andere Paarden zyn
de Ivooten weder in tegendeel zwaar en dik,
on-
HET
PAARD.
Knobbel -
koot .
Styfhot .
Moe re vet.
Kogel -
fc keuren»
Mokpoot.
192 NATUURLYKE HISTORIE
onregelmaatig groot, en zoo fterk uitfteeken-
de, dat ze als knobbels zeer zigtbaarzyn:
waarom ze Knobbelkooten genoemd worden.
Een ander gebrek aan de Koot, beftaande
in eenc verftyving van depeezen en gewrig-
ten der Koot , waardoor het Paard met een
ftyven voet gaat, heet men Styfkoot. Hier
by komt ook een gebrek, dat van de onge-
meene vetheid en hardheid der Vetlok ont-
ftaat ; het welk men Moer ev et heet. Daar be-
nevens heeft men , onder de zigtbaare gebre-
ken deezer deelen , ook te tellen , de Kogel-
fcheuren ; waardoor de kogel zig als ’t ware
gefcheurd of gefpleeten vertoont. En niet
minder komt hier, als vry algemeen onder
onze Nationaale Paarden , in opmerking , een
geweldig uitwas, dat men dikwils aan en om-
trent den kogel, of het onderfte gedeelte
der Schenkelen, ziet;’t welk gewoonlykden
naam van Mokpoot draagt. Veelal zoekt men
de oorzaak van deeze gezwellen , in het loo-
pen op laage landen en moerasfige weiden,
en ’t heeft ook fchyn , dat dit hier en daar
in ons Land medewerkt; doch men beweert
evenwel niet ongegrond , dat ze ook dikwils
ontftaan uit kwaade humeuren; die zig aan
de onderfte deelen der beenen ontlasten ; en
eindelyk, verdikt zynde, tot groote gezwel-
len aangroeien. Dit gebrek wraakt men te
fterker , om dat het zig niet gemaklyk ge-
neezcn laat; uit hoofde van de geduurige
beweegingcn en fchuuringen , die de Mok-
pootige Paarden in ’t loop en ondergaan.
Voeg hier by de geduurige uitvloeijing van
den Etter, en dat het bedenkelyk zy, of
van HOLLAND. 193
*er ook geene Waterzugt plaats hebbe: op
eene dergelyke wyze als het onder onze Na-
tie gansch niet ongemeen is , dat Menfchen ,
welken dikke beenen hebben, aan geduurig
vloeiende gezwellen onderhevig zyn. Dan ,
wy zullen hier over niet omftandiger hande-
len, zoo, om dat de mok der Paarden over-
bekend is , als om dat wy , zo veel doenlyk
zy, ons willen onthouden van in de ge-
nees wyze , en ’t geen daartoe betrekking
heeft, te treeden. ’t Zy des genoeg, hier
als in ’t voorby gaan aan te Hippen, dat
dergelyke gezwellen, builen, bulten, uit-
wasten , wennen , leggers , of wat van dien
aart zy, naar onderfcheiden kentekenen,
verfchiliende benaamingen verkrygen ; als
daar zyn Padgezvvellen , Kootbezeering ,
mokwratten , enz. Van meer belang is het
nog een klein woordje over de Spatten en
Gallen te melden.
Deeze gebreken zyn nu eens uitwendig
openbaar, en dus gemaklyk, maar fomtyds
inwendig bedekt, en dus moeilyker te on-
derkennen. De Spatten zyn by de kundi-
gen doorgaans zeer wel bekend; maar on-
kundigen zien ze dikwils over ’t hoofd. Men
onderfcheid dezelven gemeenlyk in Beenfpat -
ten , Bloedfpatten en Koeiefpatten ,* welke
laatfte benaaming ontleend is van eene ken-
nelyke ziekte van dien aart in de Koeien.
Men verftaat ’er door harde en drooge
Gezwellen , aan de Pooten der Paarden ,
veelal in de agfterflen , nu in den eenen dan
in den anderen Poot. Zy worden dikwils
by de geboorte medegebragt; dog ook wel
IV. deel. N dQQ£
HET
TAARD.
Spatten
HET
7 AARD,
194 NATUURLYKE HISTORIE
door eene groote force in ’t fpringen , of
door verrekking , verwekt. Eerst zyn het
weeke, daar na verharde gezwellen, aan de
Waai van een Paard, meest evenwel ver-
hard en droog. Men vind ook Spatten die
als beenagtig zyn, en van daar Beenfpatten
genoemd v/orden. Ze zyn , even als de
Eloedfpatten , eene oorzaak, dat het Paard
meer of min mank gaa naar maate^dat die ge-
breken toeneemen. Wat nog wel byzonder
de Bol- of Bloedfpatien betreft , deezen
fchryft men gemeenlyk toe, aan het weiden
der Paarden op laage , moerige , bolle of
veenlanden. Men befpeurt ze buiten dit
ook wel aan vette Paarden; en ze zyn ee-
nigzins te vergelyken , by de Bleinen en
Wennen van vette Menfchen; evenwel met
dit onderlcheid, dat ze zig in de Paarden
meer of min aan de hakken , de bekleedfe-
len der gewrigten , en den famenloop of de
banden der Spieren zetten. Plier toe be-
hooren ook de Aderfpatten , die verpoppin-
gen in de aders , en dus gezwellen in de
Beenen, maaken. Ze draagen bepaaldlyk
den naam van Bloedfpatten , om dat ze veel-
al gevonden worden , in de bekleedfelen
der bloedvaten , uit welker verdikking ?
mitsgaders, volgens andere, uit zenuwvog-
ten , zy ontftaan ; weshalven dezelven week
zyn , en , by verzweering , een bloedagti-
gen , of zenuwagtig vloeienden etter opgee-
ven. Deeze foort van Spatten, in welker
kennis de Liefhebbers van Paarden belang
Pellen , heeft , in verfcheiden Landftreeken ,
verfchillende benaauiingen. Het opzwellen
van
van HOLLAND. 195
van de Waai heet, by voorbeeld in Vries-
land, het bloeien op den Dolk, en word
ook wel een Bos genoemd ; elders bedoelt
men, door Haanenfpat, die trekking, door
de Spatten veroorzaakt, welke den Agter-
poot van het Paard, met een vooruitftee-
kenden (lap, als den ftap der Haanen doet
gaan ; dat men ook met recht kramptrekking
noemt. Een ongemak, ’t welk, door het
beweegen van het Been in ’t loopen ver-
mindert, ’t en zy ’er reeds verouderde Spat-
ten plaats hebben; men zou het gevolglyk
ook Krampfpat kunnen noemen. Voorts
draagen zy den naam vanBosfen, drooge,
zagte Spatten, en meer dergelyken naar de
verlcheidenheid in welke zy voorkomen ;
dog meerendeels bepaalt men zig tot de drie
opgemelde benaamingen. Men heet ze Koste-
ƒ patten , als zy tot een vast gezwel aan de
Pyp , of omtrent de hakken , vast gezet zyn ;
Bloedfpatten als zy week zyn; en Reenfpat-
ten , wanneer zy als ’t ware beenagtig, of
aan ’t Been verknogt zyn. De meeste ver-
warring, egter , welke hieromtrent plaats
heeft , fchynt my toe te ontftaan uit, het
vermengen der Gallen en Spatten ; dewyl
onoplettenden hier dikwerf het een voor
het ander neemen ; fchoon de Gallen al vry
veel van de Spatten verfchillen. De Gallen
naamlyk zyn eerder blaasagtige gezwellen
van de Klieren , tusfehen de huid , dan pees-
agtige of bloedagtige en beenfoortige ver-
hardingen. Zy zyn gemeenlyk weekagtig,
en zelfs dikwils plaats veranderend , waarom
ze ook Vlotgallen heeten. Men vind ze
N % door»
HET
PAARD.
Galkiu,
BET
PAARD.
Steen gal
Kogcl-
fchsur.
Krappen o
Scheuthak
ken .
196 NATUURLYKE HISTORIE
doorgaans in een vlies befiooten , en meest-
al aan de Hakken der paarden. Men fpreekt
ook van Steengallen , die zig inzonderheid
aan de kroon der hoeven vertoonen , en dus
Hoefgallen mogen heeten. Deezen hebben
dikwerf gemeenfehap met de klooven, die
men aan de hoeven, ja ook aan de Waai
befpeurt. Maar de Steengallen behooren
eigentlyk tot den Voet of den Hoorn; en
worden tot drie foorten gebragt. De droo-
ge , die uit eene te fterke fchraalheid of
dorheid ontftaat; de Hoornagtige , die den
hoef als hoornagtig doet uitgroeien of on-
dermynt ; waarom men ze ook Binnenshoorns
noemt; en de gedrukte, die door kwet-
fing veroorzaakt is. Hier benevens betrekt
men ook onder de Steengallen de Kogel -
fcheuren; dat is, wanneer de Kogel , digt aan
de kroon , mede door eene verhardheid , barst
en fcheurt. Deeze gallen kan men best
vergelyken by de Lykdoornen, of Nagel-
zweeren , waar mede ze naast overeenko-
men.
Buiten de dus ver gemelde gebreken zyn
ook nog aan de Pooten zeer algemeen be-
kend , de Scheuthakken , of, zoo als de Boe-
ren zeggen, de Schythakken , die men ook
Krappen noemt. By oebschelwits, en
elders worden dergelyke gebreken ook onder
den naam van Blaas gal , en met onderfcheid
Klemmenden Blaasgal , aangeduid ; gelyk ook
Ringelzwel hier toebehoort. Deeze zeer
misBandige Scheuthakken hebben , fchoon
zy onder de eigentlyke Spatten of Gallen
niet geteld wotden, en uit andere oorzaa-
van HOLLAND. 197
ken ontftaan , niettemin vry wat van den
aart der Spatten. Eigentlyk is de Scheuthak
een gezwel , of eene famenftolling van vog-
ten; die, het zy ze door ftooting, kneuzing,
of misfchien ook wel door eene famenvloei-
jing van Spatten veroorzaakt word , de hak
of waai zoo doet zwellen, dat dezelve on-
maatig uitfteeke; in zoo verre dat de drek,
zelfs als het Paard ftaat, ’er altoos op valle,
waarom men dit gebrek Schythak noemt.
Voorts vind men , het zy aan de hakken of
aan de fchenkelen , veeltyds enkele rooven ,
die men Karbonkels heet ; dog tot de Rasp
of Schurft behooren.
Wyders komt hier by weleens eene
ganfche verlamming in de aderen en pee-
zen , die in de hak doorloopen ; welk
ongemak , als behoorende tot de zooge-
noemde Kramp-aders, den naam van Ver-
lamde Krampaders bekomen heeft. Hierbe-
nevens hebben de Paarden , het zy het gal-
len, Spatten, of wel natuurlyke dikke koo-
ten en kroonen der hoeven zyn , een leelyk
en zeer gemeen gebrek aan de kooten , dat
men Strykkooten noemt, en welks gevolg de
Voerlieden Stryken heeten ; om dat de poo-
ten, in dat geval, onder het gaan, geduu-
rig tegens elkander ftryken. Hier door heeft
het Paard ffceeds openingen en opengefchryn-
de Pooten, dat een affchuwelyk gebrek is;
nademaal men de wond altoos open ziet.
Eindelyk is ’er aan de kroon nog een mis-
ftand, dat men Egelvoet noemt; dat is als
de hoeven om de kroon borlfelig en ver-
keerd opftaan ; dog de rechte Egelvoet is de
N 3 Mok-
HET
PAARD.
Verlamde,
Kramp-
aders.
Egelvoet*
HET
PAAJD.
Overhoef,
198 NATUURLYKE HISTORIE
Mokpoot , zo genaamd om zyne rondheid, in
de gedaante van een Egel.
Als men van de uitcrlyke wanftalligheden
en kwaaien der Paardcnbeenen fpreekt, dan
vestigt zig de aandagt der kenners, by uit-
ftek , op dat gedeelte der beenen , ’t welk
men Voeten of Hoeven heet. ’t Is naauwlyks
te gelooven hoe veel oplettendheids hier toe
vereischt worde; van waar de kennis dee-
zer gebreken een rechten kenner, en der-
zelver geneezing , een goeden Hoeffmit
maakt. Wy zullen ze, even als de voori-
gen, met een kort woord melden. Ze zyn,
buiten de Steengallen , Kogelfcheuren en der-
gelyke reeds opgenoemde gebreken , zulken ,
die toevallig veroorzaakt worden; of zoo-
danigen , die uit de natuur zelve den Paar-
den eene wanftalligheid geeven. Tot de
eerfte foort heeft men vooral te brengen
de Overhoef. Deeze benaaming is ontleend
van de voornaatne oorzaak van het onge-
mak; te weeten van het overtrappen van
den hoef op de kroon van den voet ; ’t
welk onze Hollanders aanjlaan noemen ; dat
is, als de hoef van den voorpoot, in ’t loo-
pen , de kroon van den agterpoot treft.
Maar ’t ontftaat ook wel uit eigentlyk over-
flappen ; of het trappen zelven ; mitsgaders uit
kneuzingen , die andere Paarden , door elkan-
der te betrappen , te wege brengen. In dien zin
houd men de betrappingen f t zy van ’t Paard
zelve of van een ander, ook voor toevalli-
ge gebreken ; zoo dat men zelfs drie foor-
ten van betrappingen opnoeme. De eer-
fte , of de enkele , betrapping beftaat , in ee-
ne
van HOLLAND.
m
ne kneuzing van weinig belang , of eene af-
fchuuring van het vel ; veroorzaakt door het
aanflaan van den agterhoef tegens de koot
van den Voorpoot, of ook veel al door het
overtreeden. Hier nevens voegt men de
heimelyke betrapping ; dat is zulk eene
kneuzing of kwetfing, die inwendig, in de
hielen en aan de peezen der kwartieren , blyft.
En ten laatfte Ipreekt men van de Hoorn-
betrapping , die zig op den rand van den
Hoorn zet, of daar in doordringt; welk on-
gemak den Hoorn , en het leeven door toe-
iieeming van etterwording, dermaate kan
aandoen , dat de hoorn , de fchoen of hoef,
eindeiyk geheel afvallen. Men heet dit dan
Onthoevmg , of ook Hoornval , als aandui-
dende het afvallen van den Hoorn ; die , ’t
welk in de Paarden opmerking verdient ,
vervolgens weder van onderen aan opgroeit;
waardoor zig dan een nieuwe hoorn for-
meert ; waar tegen , in veeie andere dieren ,
de hoorn ; of eigentlyk de nagelen , als ze af-
gevallen zyn , van boven aan ’t been beginnen
uit te botten; dog als men den oorfprong
der Hoeven uit de kwartieren of verzenen
nagaat, zal dit op het zelfde uitkomen. Men
zou hierby nog wel eene vierde betrapping
kunnen voegen , en , indien men ’t ver-
koos, ’er zoo veelen Hellen als ’er naams
verdeelingen in den voet plaats hebben.
Dus vind ik onder anderen gewag gemaakt
van eene Kroonbetrapping ; dog deeze is zeer
gevoegelyk te betrekken tot den Overhoef ,
ki de uitgeftrektfte betekenis , in welke die
benaaming onder onze Natie Viy algemeen
N 4
ge-
HET
PAARD.
2oo NATUURLYKE HtëTORIE
het gebruikt wordt; zelfs zoo, dat men ’erdoor
rAAm de bank alle de opgenoemde betrappingen
onder begrype. Kiefche kenners, nogtans,
maaken hierin , met recht , een weezenlyk on-
derfcheid , en verftaan , door een Overhoef,
bepaaldlyk een eeltig gezwel, dat zig tus-
fchen den Kogel en de Kroon zet; het welk
de kroon over den hoef doet uitfteeken.
Dit gebrek is zeer zigtbaar, en hier door te
meer bekend; de Veulens, te jong berce-
den, zyn ’er zeer vatbaar voor; en onze
Hollandfche Boeren, dit weetende, zullen
ook daarom hunne Paarden zeer zelden vroeg
beryden. Ondertusfchen zyn ’er ook andere
oorzaaken , welken hier toe medewerken ; als ,
by voorbeeld, eene verrekking of verflui-
king , eene aanhoudende arbeid , een groote
vermoeijing, en een ongenadig af beulen,
waar door de gelederen bovenmaatig verhit
worden en zwellen. De gevolgen hier van
zyn , in de eerfte beginzelen , kleen ; het
daar uit ontftaande gezwel is week, maar ’t
word naderhand geheel eeltig en hard ; dat
voorts de gewrigten , peezen en banden der-
maate belemmert , dat ze verftyven ; zoo
dat het Paard ongeneesbaar mank gaa , de
kroon eindelyk zelve uitdroogt , en veel bo-
ven den hoorn uitfteeke. Men benoemt
dit ongemak, als een byzonder gebrek, wel
met de benaaming van eene drooge Kroon ;
dog het ontftaat niettemin , of uit de ge-
melde oorzaaken van den Overhoef en be-
trapping , of, zoo 5t etteragtig is , uit de
oorzaak der Mokpooten en derzelver kwaa-
ie ftoffsn. Voorts betrekt men ook hier
t;oe
van HOLLAND. 201
toe het Overkooten , dat eigentlyk een ge-
brek is, ’t welk, door verlamming van de
eene en inkrimping van de andere peezen ,
of zelfs der zenuwagtige bekleedfelen , den
kogel zoo fterk voor waards doet uitfteeken
of uitpuilen, dat dezelve onregelmaatigover
de kroon van den hoef gaa , of liever als
gelyk met den voet worde : daar anders de
kogel een cieraad aan den inham van het
gewrigt is.
Wyders doen zig, in den eigen tlyken Hoef
of Hoorn , en de Kwartieren der voeten ,
zigtbaare gebreken op, welken by onze Na-
tie , niet minder dan elders , fterk in aan-
merking komen. Hief toe behooren inzon-
derheid de volgende, (i.) De Volvoet , met
welke benaaming men aanduid, dat de voet
of hoorn van het Paard te hoog en onwel-
ftandig dik is. (2.) De Naauwvoet , hierin
beftaande , dat de voet of hoorn , naar even-
redigheid van de koot en den kogel , te
klein is, en platagtig rond als ’t ware recht,
en niet met eene geregelde fchuinte neder-
loopt, zoo als in een fraai Paard vereischt
word : waartoe men mede betrekt eene foort
van inkrimping en inteening van den hoef ;
bekend by ’t woord Hoefzwinden , dat zoo
veel zegt als verdwynen of naauw worden.
(3.) De Platvoet , zoo genaamd , om dat
de voet plat en breed voorwaards uitloopt ,
waarmede de Hoorn dan , zelfs van de kroon
af, platagtig nederglooit. Een gebrek, dat
zeer misfelyk ftaat , en dikwils gevonden
word by Paarden , die veel in ’t zand loopen
en arbeiden , (4). De Spitsboef , waar me-
N 5 de
HUI1
PAAIlD*
Spisthosf
202 NATUURLYKE HISTORIE
het de men bedoelt , dat de hoef, in Rede van
paard, eene juiste rondigheid, of een rondagtigen
rand* van onderen aan de zool te hebben,
fpits en fcharp toeloopt. Met deeze vier
opgenoemde gebreken is ’t egter zoo gefield ,
dat ze nog al door ’t veegmes en afvylen ,
als anderzins, te gemoet gekomen, en meer
of min verholpen kunnen worden; maar, ’t
geen een kiesch Kenner ook wel dra ont-
dekt. Van vry flegter aart is de Kwervoct ;
een gebrek, dat men ook Schelf erhoef en
Schelf erhoom heet; ’t welk na genoeg het
zelfde te wege brengt , dat by het betrappen
plaats heeft: deszelfs herflelling valt zeer
moeilyk, en ’t is bykans ongeneesbaar.
VyttfFik. Voorts komt hier, aan dit gedeelte van
den voet, nog in aanmerking, de Vyt^ by
de Vriezen de Fik geheeten; een gevaarlyk
ongemak aan den voet der Paarden. Het
zet zig agter aan de verzenen, en behoort
mede veelal onder de gebreken, die door
vertrapping op fpykers, fleentjes en fplin*
ters ontflaan; mogelyk word .het ook wel
veroorzaakt , door te veel in ’t leeven te be-
flaan , en de verzenen en llraal te veel af-
te fleeken. De Vyt zit, by wyze van een
fponzig of vliezig uitwas, meestal aan de ag-
tervoeten, agter aan den hoef, en flinkt
zeer verdervelyk : by toeneeming maakt zy
de zelfflandigheid der hoeven en der peezen
week, zoo dat het Paard fchroome zyn
poot neder te zetten : dit noemt men Vyter +
week. Uit hoofde van het voortvreetende
verderf, heet het ook wel Kanker in den
voet : en elders draagen dergelyke gebreken
den
Van HOLLAND. 203
den naam van Stol; dog waarom weet ik
niet; gelyk my ook niet bekend is , wat het
woord verpeld , waar mede men de kneuzing
onder aan den ftraal bedoelt , betekend.
Wyders is ’er nog een gebrek aan de Hoe-
ven , maar van vooren , dat men , naar des-
zelfs gedaante, Kameelpoot heet. Het zelve
beftaat hierin , dat de hoorn , onder de kroon ,
holagtig uitloopt , de zool van den hoef ver-
re vooruitfteekt, en geheel plat nedertreed.
Even zoo heeft men ook hoeven, (dog
deezen zyn niet heel gemeen,) die zig, als
’t ware, gekliefd vertoonen; welken men
dan, naar hunne gelykheid aan de gekliefde
pooten van ’t Rundervee, Kalfspooten of
Splythoeven heet. Voeg hier by, dat men,
door de benaaming van een Beestevoet of
Koepoot , ook aanduid , dat de onderfte pyp
of fchenkel , benevens de kogel en de hoef,
wat inwaards geboogen ftaan , en den Rand
van een Koepoot hebben ; daar ze anders ,
in welgemaakte Paarden , recht en welftan-
dig zyn. Hier benevens ontdekt men niet
zelden, dat ’er, het zy door verzuim van
de hoeven af te vylen en Hegt befiaan , of
uit den aart der hoeven zelven , het intrap-
pen van Spykers , en dergelyken , in de hoe-
ven van onderen fcheuren komen, die zig
fchilferagtig van elkander verwyderen. Dit
‘gebrek noemt men Scheurvoet en Scheurhoef ,
ook wel Hoornskloot en gefcheurde Hoef : dan
het word veelal betrokken onder de alge-
meene bekende benaaming van kwartier voet ,
by verkorting kwer- of queervoet ; dewyl het
onderfcheid flegts in de zitplaats beftaat. Ei-
gen-
HüT
TAARI^
Kameel*
poot .
Kalf spoot
of Splyt- ;
hoef.
Beestevoet
of Koepoot .
Scheurhoef
)
HST
PAARD.
Kwart ie r-
VQSt*
NATUURLYKE HISTORIE
genlyk zyn Kwartiervoeten fcheuren, onder
aan de hoeven , op de zyden , of de zyde-
lingfche deelen der hoeven, welken men
Kwartieren heet; of ook geduurige fcheurin-
gen en drooge affchilferingen aldaar ter
plaatfe. De voornaamfte oorzaak van dit
ongemak is de uitdrooging van den Hoorn ;
waarom zorgvuldige Stalbedienden de Hoor-
nen met fmeeren wel onderhouden ; dog de
uitdroogende ouderdom brengt dit gebrek ,
desniettegenllaande , in oude Paarden veel-
tyds voort. Het ontftaat daar benevens,
buiten andere oorzaaken, ook wel uit de
onagtzaamheid der Smeden , die den Hoorn ,
in plaats van uit te fteeken, te fterk uit-
branden. In dat geval worden die vogten,
of leemige ltoffen, welken den Hoorn op
eene allerbyzonderfte , en voor de ontleed-
kunde nog onbekende , wyze , voeden, door
deeze toefchroeijing in dcrzelver werkzaam-
heid belemmerd. Wanneer het Kwartier,
om dit ter deezer gelegenheid nog te mel-
den, natuurlyk kleen en inkrimpig is, by-
zonder aan de veerzen, dan noemt men
zulk een Paard Naauwveerzig. Ten laatfte
merkt men hier nog op , dat men de eigent-
lyke Kwartiervoeten vry algemeen by onze
Boeren- Werkpaarden vind, vooral by de-
zulken, die op de klai werken, en in droo-
ge zanden loopen; waartoe ook hunne wy*
ze van beflaan het haare kan toebrengen.
Veelen onzer Boeren, naamlyk, beflaan hunne
Paarden, vooral de Ploegpaarden, flegts aan
de voorpooten , en laaten de agterften onbe-
flaagen; om dat zy gelooven, dat de Paar-
van HOLLAND. 205
den , hoe platter en broeder de agterhoeven
zyn, des te beter door de kluiten kannen
trappen. Hierby komt nog, gelyk zy zeg-
gen , dat de voorvoeten , als de eerften in
’t veur of in ’t voortgaan werkende, den
zwaarden trek doen, en derhalven gehoefd
moeten zyn. Dit is de eenige reden die ik ,
na een herhaald onderzoek, hier van heb
kunnen te weeten komen : dan zy erkennen
tevens dat dit dikwerf eene oorzaak van
fcheurvoeten zyn kan.
Vraagt men nu, daar ik hier mede myne
fchetswyze ontvouwing van de voornaamfte
uitwendige gebreken der Paarden denke te
fluiten, of veelen deezer gebreken, die de
Paarden zoo aan ’t lichaam als aan de voe-
ten bekomen, in de vrye Natuur plaatsheb-
ben, zoo is myn antwoord, ik geloof Neen;
en hier in zyn alle Paardenkenners vry een-
ftemmig ; ook vinden de Schryvers over
dit onderwerp de meeste oorzaaken deezer
gebreken dui^elyk in de behandeling en ’t
gebruik der Paarden door de Menfchen , dat
by onderfcheiden Natiën zeer verfchillend
gevonden word. Hier uit is dan voorts na-
tuurlyk ontftaan , dat de plaatflngen en be-
naamingen der gebreken grootfyks verme-
nigvuldigd zyn ; waartoe de Franfchen , wel-
ken den roem van in de Paardenkennis uit
te munten, verdienen, niet weinig het hun-
ne toegebragt hebben. Maar zy hebben ,
door dit vermenigvuldigen van gebreken en
naamen , de Paardenkennis te gelyk by uit-
ftek lastig gemaakt. Hunne Schriften, hoe
keurig vertaald 5 worden daardoor veelal te
ver-
HET
PAARD*
2 o6 NATUURLYKE HISTORIE
wet verheven voor een algemeen nuttig gebruik 5
rAAitD. en de Paardenkennis blyft dus eene weeten-
fchap voor maar zeer weinige Liefhebbers,
die geduld en yver genoeg hebben, om al-
les zoo naauwkeurig na te gaan. De Boe-
renlieden , aan den arbeid en hunne brood-
winning verbonden, die nogtans de meeste
Paarden aan fokken , hebben geen tyd om
zig tot veel leezens en tot zulk een ftipt
nadenken te fchikken. Ook zyn ze , hoe
fchrander , en van een goed natuurlyk oor-
deel, vreemd van uitheemfche kunstwoor-
den. Ik heb my ook, om die reden, in dee-
zen bepaald tot eene korte fchets, en, zoo
veel ik kon , tot het gebruiken van bekende
Vaderlandfche benaamingen; waar mede ik,
zoo ik vertrouw , het zaaklyke , dat tot de
voornaamfte gebreken der Paarden behoort ,
verft aanbaar heb voorgedraagen. Gaarne
was ik ook in eenige byzonderheden der
Geneeswyze getreeden ; dog myn beftek
liet zulks niet toe. ’t Was wel te wenfchen,
dat men in de laatere Werkjes, die keurig
genoeg over dit Stuk gefchreeven zyn , het
oog wat meer gevestigd had, op derzelver
gebruik voor den Landman; om hem, niet
ingewikkeld , maar plat en goed raad te gee-
ven; op hoedanig eene manier onze oude
Paardenboekjes ingerigt zyn. Men moge het
Huismans Handboek , voorgefteld in den Frie-
fchen Stalmeester en Koeiendokter , houden voor
byeengebragt uit andere Schryvers, en het
zelve beneden eenige andere Schriften plaat'
ien; ik durf, zonder andere kundige tekort
te doen, het zelve, na dat van b o ur ge-
lat
van HOLLAND.
207
lat en viTET, wel aanbeveelen , als een
algemeen] nuttig Hand- en Huisboek , regt ge-
fchikt , om zoo wel onze Hollandfche als
Friefche Boerenlieden, vooral Land-enVee-
bouwers , eene goede behandeling van het
Vee te leeren. Men zal ’er, hoewel niet
zoo veele remedien als andere opgeeven ,
egter de meestnoodigen voor ons Land in
vinden.
Na dus de voornaamfte uitwendige gebre-
ken der Paarden opgegeeven te hebben , zou
ik nu nog wel iets van de inwendigen dienen
te melden; dan dit onderwerp is my van
te veel omflags, om het in dit Werk te be-
handelen ; waarom ik ’er flegts kortlyk ee-
nige algemeene aanmerkingen over zal me-
dedeelen. De Paarden hebben , even als de
Menfchen , zeer veele onderfcheiden en
famenloopende gebreken ; ze zyn , buiten den
' Droes en de Dampigheid , eene natuureigen
kwaal der Paarden, by voorbeeld, onderhe-
vig aan buikpynen, koortfen, kliergezwel-
len, Lies- en andere breuken, zelfs dikwils
tot openingen in den buik. Voorts krygen
de Paarden ook ftuipen, fchieJyke beroer-
tens, en worden dol, dat men de kol kry-
gen of kolderen noemt, het welk hen, met
den kop tusfchen de beenen , tegen alles
doet aanloopen. Met deeze kwaal zyn de
Paarden nu en dan bezet , dog ze is egter ,
althans naar myne opmerking , in Holland
niet zeer gemeen. Men telt hier onder ook
zulke Paarden, die men voor gekke Paar-
den hóud ; om dat zy met fpringen , flaan ,
vallen, liggen, en dergelyken, allerleie kuu-
ren
IJ ET
P4£RD.
2o8 natuurlyke historie
ïjet ren bedryven, en tekens van krankzinnig.
paard, heid vertoonen. Hier uit is zelfs ontftaan,
dat men van iemand, die van ’t een op ’t
ander valt, en alles door een praat, by ver-
gelyking, gewoon is te zeggen, dat hy koldert.
By gelegenheid van dit kollen of kolde-
ren , kan ik niet na laaten ook gewag te
maaken, van het gemeene gevoelen hier te
Lande, wegens eene benaauwtheid , die het
Paard, zoo zy zeggen, ’s nagts overkomt;
en welke zy met den naam van de Nagtmer-
rie benoemen, ’t Is overbekend , dat de
Paarden, des nagts , dikwils angftig en fchrik-
kig zyn ; ’t gebeurt dus wel , dat een Paard ,
met angst bevangen, des nagts fchrikkende
uit zyn flaap opryst, fchopt en flaat; maar
dat een Nagtmerrie, een zoogenaamd wee-
zenlyk Spook, de oorzaak hier van zou zyn,
zal geen geoeffend verfland gelooven. Men
heeft het ongetwyffeld aan dezelfde oorzaa-
kcn toe te fchryven , als die by de Men-
fchen benaauwde droomen verwekken; als
daar zyn, dikbloedigheid , een diepe flaap *
eene ongefteldheid , der maag en dergelyken.
Intusfchen is dit denkbeeld veelen bygeloo-
vigen Landlieden niet uit het hoofd te praa-
ten ; en een Boer , die ’er fterk mede inge-
nomen is , houd gemeenlyk een Bok op den
Paardenftal; meenende dat de Nagtmerrie
zelve voor de Bokken angftig is ; en dat het
fterkriekend uitdampende zweet der Bokken
de Nagtmerrie, door den reuk, verjaagt:
zoo dat de Nagtmerrie of kolrydfter den Stal
voorby gaa. Ik heb, daarenboven, onder de
Boeren eenigen gevonden ? die ’er zig voor
'van HOLLAND. 209
uitgaven , om , door het omwinden en onk
winden van een mes, te zeggen, op wat
plaats ^e Nagtmerrie of Kolrydfter gereeden
had, en op welk Stal zy ftond te komen;
dog deeze onderneeming liep meest altyd
flegt af. Wenfchelyk ware het, dat deLand-
zaaten eenmaal zulke grollen geheel en al
uit hun hart verbanden. Middelerwyl heeft
egter het Paard door de kol , of den kol-
der , (waar van vcrmoedelyk het kolryen
zyn oorfprong heeft ,) weezenlyke ziek-
ten , welken de hersfenen aandoen , en het
Beest krankzinnig maaken. Daarbenevens is
’er eene ongefteldheid , welke den Paarden
byzonder eigen is, die men bevangenheid
noemt ; welke veroorzaakt word , door het
Paard den adem te ontryden, en te fterk in
’t zweet te jaagen , ’t welk dan door de kou-
de te fchielyk opdroogt: dat men bevangen
ryden heet, en ’t uitwerkfel van een dollen
Voerman is. Wyders vind men een Paard
ook onderhevig aan hartkloppingen , bloed-
wateren , en verftopping in de blaas ; ja het
graveel en de Heen is onder dezelvcn niet
zeldzaam. Dit gaat zoo verre, dat men
meermaals Paardenfteenen van eene onge-
meene grootte uit deeze Dieren haale; en
’t verwondert my , dat men , wegens deeze
iteenen en het Steengraveel zoo weinig mel-
ding by de Paardenkenners ontdekt ; ik heb
tot nog , nopens den aart deezer kwaaie weiv
nig geboekt gevonden. — ’t Is egter by de
Natuurkundigen en. de Verzamelaars van
dierlyke Steenen gansch niet onbekend, dat
’er, zoo in de Blaas, als in de Nieren zel-
IV. DEEL. O Veil
HST
PAARD
2io NATUURLYKE HISTORIE
het ven van verfcheiden Paarden hier te Lande ,
>aard. verbaazend groote Steenen groeien, en dat
men in de Galblaas der Paarden, evenals in
die der Osfen , meermaals fteenagtige Tak-
fchietingen vind. De Paardenfteenen heb-
ben zelfs eene zekere waarde ; men Helt ze
by de Bezoardfteenen , onder den naam van
Paardenbezoard ; en ze zyn inderdaad, in
glans en laagswyze omkorfting , aan den Be-
zoard gelyk ; dog ze verfchillen merkelyk in
grootte. Myn geagte Vriend, de Heer
joan coenraad brand, welke een
fchat van Bezoard en dierlyke Steenen be-
zit, heeft ook eenige Paardenfteenen; en
inzonderheid één , welke , door a. s e b a , in
zyn Muzeum afgebeeld is , die wel 2| pond
weegt, en 4 duimen middellyns heeft. Dee-
ze Steen is zeer fyn van Laagen , welke niet-
temin zeer duidelyk kenbaar de eene op de
anderen gezet zyn : voorts is dezelve van bui-
ten ongemeen glad en olyfkleurig , zo als ze
meest altyd gevonden worden. Wanneer
men zulke Paardenfteenen in ’t midden door-
flaat , dan ontdekt men , even als in de Be-
zoards , in ’t midden eene kern van een hout-
je, ftrootje, of ander lichaam, om ’t welke
de Steen zig gezet heeft. Men fchryft, op
goeden grond, den oorfprong deezer Stee-
nen aan dezelfde oorzaaken, als dien der
Menfchenfteenen , toe: dog ze zyn minder
broos en kalkagtig; zynde integendeel onge-
meen glad en vast. Een Paard hier mede
bezet , vervalt gemeenlyk in eene kwyning ,
waaraan het , uitteerende , eindelyk fchielyk
fterft. Naar ’t getuigenis der Vilders, in-
van HOLLAND. 2iï
dien ik op hun berigt aan kan , vind men in
Paarden, die, zonder bevangen te zyn, of
den Droes te hebben, fchielyk fterven,
meest altoos het begin van fteenwording, of
reeds een werklyk gevormden Steen : niette-
min zyn de grooten zeer zeldzaam.
Men begrypt Jigtlyk dat zulk een Paard
ook veelal onderhevig is aan opftopping van
’t water ; dog deeze kwaal ontftaat niet min-
der dikwerf uit de onbarmhartigheid der
Voerlieden. Een Paard naamlyk pist altoos
ftilftaande , en het heeft eenige ftonden noo-
dig eer het aan ’t pisfen raakt; het wil zelfs
in een Hand van volkomen rust zyn. Kun-
dige Voerlieden letten ’er daarom zeer nauw-
keurig op, of het Paard dringt om te pisfen.
Zo dra zy zulks meenen gewaar te worden ,
houden zy Uil , en fluiten , als willende het
Paard een teken van rust geeven ; welk te-
ken onze Paarden ook verdaan, zy zet-
ten zig op hunne rust; maar, als zy niet
pisfen willen flaan zy de ooren, liaan llil,
en zien eens om , als of ze den Voerman
wilden antwoorden;, dat ’er nog geen drang is :
van daar onder onze Natie het fpreekwoord ,
’ t is vergeef sch gefluit , als ’£ Paard niet pis -
fen wil . By deeze melding van de opftopping
der Pisfe , kan ik niet wel nalaaten , gewag
te maaken van de koude Pis , of het onge-
mak, dat men Louterftal heet. Het zelve
ontftaat uit de verandering van het Water,
dat de Paarden drinken; het welk in ons
Land, hoe kleen van omtrek, eene aanmer-
kelyke verfcheidenheid heeft; gelyk wy, by
het verhandelen van ’s Land Wateren, ge-
O 2 toond
HET
PAARD*
2i2 NATUURLYKE HISTORIE
- #
het toond hebben. Voornaamlyk komt hier3
paard, ten opzigte van de Paarden, in aanmerking
het verfchil van zoeten zoutWater: een
onderfcheid dat men in Holland op kleene
afftanden , by voorbeeld te Haarlem en Am-
fterdam , en zelfs korter by , ontmoet ; het
welk dikwils aanmerkelyke toevallen in de
Paarden veroorzaakt. Een Paard, dat te
Amflerdam woont, en gebruikt word, of,
om op zyn Sleepers te fpreeken , door den
tyd een Amflerdammer word, zal, eer het
recht aan het drinken van brak water ge-
woon is, eenigzins kwynen en moeilyk, of
met poozen, pisfen; totdat de Natuur, die
lydzaame Zorgmoeder der Dieren , het Paard
eindelyk daar aan doe gewennen , zoo dat
het ’er niet meer van weete. ’t Zy intus-
fchen den geenen , die met hunne Paarden ,
welken aan zoet water gewend zyn, voor
een korten tyd in brakke ftreeken, of te
Amflerdam, flallen, geraaden, hier omtrent
zorgvuldig te zyn. Braave Stalhouders , die
weeten wat een Paard toekomt, neemen
zulks ook wel in agt; en men ‘s aan fommi-
ge uitfpanningen , inzonderheid om of aan
en in Amflerdam , gewoon af te vraagen , of
het Paard wel aan brak water gewend zy?
Is dit onvoorzigtig niet gadegeflaagen , en
krygt dus het Paard, door brak water te
drinken , den Louterftal , de koude Pis , of
de Hortpis , zoo als de Boeren fpreeken , dan
bedient men zig best van pisafdry vende mid-
delen. Onder de meer gedugte kwaaien,
die we niet wel flilzwygende voorby mogen
gaan, behoort verder vooral d e Klem, niet
on-
van HOLLAND. 213
ongelyk aan eene beroerte ; dewyl ’er veele
Stuipen onderJoopen. Men houd dit gevaar-
lyke ongemak der Paarden , indien eene tij-
dige aderlaating, dragten, en andere uitwen-
dige middelen , niet helpen , voor doodelyk.
De Klem bevangt de Paarden fchielyk , voor
al in het Hoofd en de Kaaken. De Mond
is dan dermaate vast geflooten , dat fterke
kragten en werktuigen denzelven niet ope-
nen kunnen ; waar door men buiten ftaat is
om eenige inwendige middelen te gebruiken ;
de Hals ftaat insgelyks onbeweegelyk ; hier
by komen zwaare zenuwtrekkingen , hart-
kloppingen, het verdraaien van de oogen,
kortom , alle toevallen , die eene onverhoed-
fche beroerte en kort aanftaanden dood voor-
fpellen ; inzonderheid als ’er na de aderope-
ning geen bloed volgt. Eene niet minder
fpoedig opkomende kwaal, in haare benaa-
ming den Paarden alleen eigen, is de Vy-
ver , zoo genaamd , om dat ze zig het flerkst
in de Vyverklieren vertoont. Dit ongeval,
dat zeer fchielyk opkomt, en eene fpoedige
hulp vereischt; is het uitwerkfel van eene
fchielyke verkoudheid of bevangenheid; die
uit eene groote verhitting met fterk zwee-
ten , en eene fpoedig daarop volgende op-
drooging en verkilling der poriën, ontftaat ;
waarvan by ’t gewag maaken van den Droes
reeds iets gemeld is ; en waar mede ze ook ,
ten aanzien der oorzaaken, veelal overeen-
komt. Voeg hierby, als een ongemak, dat
dikwils het gevolg is van den Droes , Dam-
pigheid en Bevangenheid, het Longevuur.
Eene bekende Paardeziekte , of eene verder-
O 3 ven-
HET
PAARD,
HET
PAARD.
214 NATUURLYKE HISTORIE
vende ontfteeking in de Long, die men,
naar den verfchillenden aart deezer Long-
teering, verrottend, befmettend, galagtig,
droog, of ook wateragtig noemt. Wat de
eigenlyke Schurft betreft, dezelve is, in an-
dere Landen , mede eene gewoone Paarde-
ziekte; dog in Holland is zy, fchoon men
’er ook Paarden aantreffe , welken hier door
aangedaan worden, niet heel gemeen. Het
meeste fchurftagtige vertoont zig veel al op
de Schoft , aan den Hals en aan de Ooren ;
maar dan krygt dit ongemak den naam van
Var ent , Halsrooven , en doorryden op de
Schoft . In dit Schurft ontdekt het Micros-
coop diertjes, welken men Schurftluizen
noemt: dan de Paarden zyn, buiten dit,
ook door Luizen geplaagd, welke fran-
ciscus redi ons vertoond heeft: en daar-
benevens hebben zy builen tusfchen de huid,
in welken insgelyks diertjes zitten, die uit
vliegen gebooren zyn. Voor ’t overige kan
een Paard kwynen aan Wormen, aan ver-
flopten afgang, aan loop, en meer dergely-
ke kwaaien. Gemeenlyk krygen onze Paar-
den, als zy van den Stal ter Weide gaan,
een merkelyken afgang, en worden loslyvig;
dog dit hangt af van ’t voedende gras , en
ftrekt hun ter gezondheid ; maar de kwaade
loop is van een flegter aart , ais ontftaande
uit bedorven vogten in het Darmchyl. Aan-
gaande de Wormen, hieromtrent heeft een
groot onderfcheid plaats ; de meeste Paarden
hebben korte dikke Wormen , die als aan de
Maag hangen , welken hun , als ze niet over-
tollig veel zyn, weinig of niet deeren: maar
’cr
van HOLLAND. 215
’er is eene fchadelyker foort, die zig, by
wyze van Lintwormen, in de Darmen zet.
Men verdeelt de gewoone en genoeg beken-
de Wormen in drie foorten : te weeten , in
lange Wormen, die de fchadelykften zyn;
in dikke korte Wormen , die zig veeltyds in
den Mastdarm onthouden, en ook in den.
drek der Paarden gevonden worden ; en ein-
delyk in korte als ’t ware driekantigronde
Wormpjes, die in den Krop der Paarden
nestelen , en mede zeer fchadelyk zyn : dee-
zen zetten zig ook aan de Maag vast, wel-
ke zy dan by toeneeming doorknaagen. Be-
halven deezen hebben de Paarden nog uit-
wendige Wormen, die in Etterbuilen onder
de huid woonen, en tot vliegen verwande-
len. Men noemt ze Vaarnen of uitwendi-
ge Wormen, en verdeelt dezelven insge-
lyks in foorten. Als daar zyn; (1.) de vlie-
gende Wormen, zo geheeten, om dat men
de builen , daar zy in zitten , gemaklyk ver-
fchuiven kan , of misfchien ook om dat ’er
vliegen uit voortkomen. (2.) De verbon-
den Wormen , om dat ze knobbelig aaneen
verbonden fchynen te zyn. En (3.) dehen-
negats Wormen, om dat de buil, waar in ze
zitten , eene foortgelyke geflaite heeft. Ein-
delyk zyn de Paarden nog aan veele gebre-
ken in de teeldeelen en ingewanden , mitsga-
ders aan teering, kwyning, en eene menig-
te van andere byzondere kwaaien onderhe-
vig, die hen, gelyk alle andere Dieren, na-
tuurlyker wyze verzwakken , of een ontydi-
gen dood doen fterven. ’t Zou overbodig,
en buiten ons oogmerk zyn , die allen op te
O 4 noe-
HET
PAARD.
2JÓ natuurlyke historie
het noemen; waarom wy, oordeelende genoeg
paard, gezegd te hebben van de uitwendige gebre-
ken, en de voornaamfte by zonderheden ,
die omtrent de inwendige kwaaien nog eeni-
ge melding vorderden, tot een vrolyker
Hoofdftuk overgaan ; waar in wy het gebruik
en het nut der Paarden hier te Lande zullen
ontvouwen. — Alleenlyk hebben wy het,
tot gemak van den Leezer, nog dienftig ge-
oordeeld , de benaamingen der hier voorens-
gemelde uit- en inwendige gebreken, zoo als
ze in verfchillende Gewesten van ons Va-
derland benoemd worden, in een beknopt
lystje by een te verzamelen ; én ’t zelve
aan ’t einde van dit Hoofdftuk te hegten.
De Leezer kan hier, met éénen opflag, ge-
maklyk nagaan, aan welke gebreken ieder
voornaam gedeelte van het Paard onderwor-
pen is ; en tevens zien , van welke gebreken
wy in dit Hoofdftuk , en waar ter plaatfe^
gewag gemaakt hebben.
T A-
van HOLLAND.
21?
TAFELTJE,
behelzende
De benaamingen der voornaamfte uit- en inwen-
dige gebreken der PAARDEN, zoo als
ze, met betrekking tot dit Hoofdfluk y
in orde der Hoofdverdeelingen voor-
zoomen.
Uitwendige en zigtbaart gebreken .
IN HET HOOFD.
Bladz.
IN DE OOREN.
Bladz.
Dikkop. .
148
Hangoor.
. 152
S malkop. , ,
IJO
Ezelsoor.
. IJ2
Ramskop.
149
Motsoor.
- ÏJ2
Kaphoofd.
Zuiloor. ,
• 1 52
Ingevallen Hoofd. .
149
Kortoor.
. 152
Plathoofd.
150
Kreupeloor.
* 153
Osfenkop. . •
148
Stoutoor.
. 152
Spitshoofd.
Schothoofd.
IJO
Varent.
•
Kol.
I5I
IN DE 0 0 GEN.
Bles.
1 51
Knokoog.
* 153
Star.
151
Holle oogkuil.
• IJ3
Blaarkop.
U I
Klootoog. •
• J53
Osfenkol. •
I5I
Varkensoog.
• 153
Spitsmuizebek.
IJO |
Groenoog.
• *53
Mollenkop.
IJO ;
Glasoog.
• 153
0 5
Maan,*
218 NATUURLYKE HISTORIE
Bladz.
Bladz.
Maanoog. . 154 155 156
Hazemond.
I7<5
Blaauwoog.
•
Geftheurde Laagen.
176
Hoornoog.
•
Hangende Rooster.
177
Leepoog.
•
IJ4
Kribbebyten.
190
Traangootig. .
•
154
Klem. .
176
Tr aanroof.
.
Haak- of Schilfertand.
I7<S
Traan.
•
AAN DEN HALS EN KEEL.
IN DEN NEUS.
Klierflrang.
161
Dikneus.
.
159
Kliergezwel.
l6l
Smalneus.
.
1 59
Halsftrang.
161
Dampneus.
159
Maanftrang.
161
Dompneus.
.
V9
Keelklier.
l6l
Koeneus.
.
159
Vyver.
1-77
Kokerneus.
.
159
Vy ver klier.
177
Roodneus.
*
159
Strangilioen.
162
Wydneus.
.
159
Verkeerde Hals.
172
Snot 5 of Snotneus.
.
160
Korthals.
172
Neuswindrig.
.
160
Hardhals.
172
Bloeden uit den Neus.
Verkeerde Nek.
178
Droes.
•
160
Verdikte Maanftreng.
179
Goede Droes.
160
Spekhals.
179
Kwaade Droes.
160
Verkensnek.
i8q
Valfche Droes.
•
1 60
Borftelhals.
179
IN DEN MOND.
Overhangende Hals.
180
Dikfmoel.
#
17 6
Steile Spekhals.
180
Dikmond.
•
175
IN DE BORST.
Diklip.
#
176
Platteborst.
x73
Smousfelip.
. •
176
In de Borst ryden. .
x7*
Hanglip.
176
Naauwe Borst.
171
Lan-
van HOLLAND.
ai?
Bladz. 1
Lange afem. .
i67
Aangewasfen Longen.
171
Dampig.
170
Drooge kug.
170
Hoesten.
r/o
Boeglam.
182
Boegroot.
IN DE SCHOUDERS.
Misvormde Schouders.
0
00
M
Platte Schouders. .
l8l
Ronde Schouders. .
l8l
Zwaare Schouders. .
l8l
Haaze Schouders. .
l80
Haamdruk.
178
Hoogfchoft. i
182
IN DEN RUG EN ’T KRUIS.
Zadelrug.
I84
Gedrukte rug.
I84
Scharprug.
183
Kemelsrug.
183
Verkensrug.
Ezelsrug.
183
Zadelhair.
18J
Holle rug.
185
ingevallen Kruis. ».
185
Holle Kruislenden. .
185
Bultig Kruis.
186
Bladz..
Hoog Kruis. .
•
i8<J
Plat Kruis.
•
18S
IN DE HEUPEN EN DE BILLEN.
Knokheup.
.
18 6
Hoogheup.
.
18 6
Lamheup.
18 6
Lendenlam.
.
18 6
Hanggat.
.
187
Afval.
.
187
Welgebroekt.
•
187
Smalbïoek.’
.
188
Platbil.
.
188
Rotteftaart.
.
187
Schurft. .
-
AAN DEN BUIK.
Platte zyden.
188
Hangbuik.
.
188
Dikbuik.
.
188
Liesbreuk.
*
188
Hangende koker.
.
188
Lamme koker.
.
188
Leggers.
.
189
Zwam. j
.
189
Stolzwam.
.
189
'Vratten.
.
189
IN DE POOTEN.
Kromme Pyp. . . ipo
Krom-
22? NATUURLYKE HISTORIE
Bladz.
Kromme Schenkel. 190
Schuiffelbeen. . . 19 1
Schevelbeen . .191
Klosbeen. . . 19 1
Gekloofde Kniebogt, 19 1
Rasp. . . . 191
Spat. . . , 193
Bloedfpat. . .193
Beenfpat. . .193
Bolfpat. . .194
Koejefpat. . . 193
Aderfpat. . . 194
Haanefpat. , . 1 95
Krampfpat. . . 195
Dolkbloeijen.
Opzwellen v an de W aai j.
Bosfen.
Gallen. . .195
Vlotgallen, . . 1 95
Steengal. . .19 6
Hoefgal. , . 196
Drooge gal.
Hoorn gal,
Waai gal.
Blaas gal. . .196
Klemmende Blaasgal. 196
Verlamde Krampader. 197
Opgezwollen Waaij.
Krappen. . .196
Bladz.
Scheuthak.
. 196
Schythak.
. 1 96
Ringelzwel.
. 196
Padgezwel.
. 193
Karbonkels.
* 197
Egelvoet.
• 197
Mok.
. 192
Mokpoot,
. 192
Mokwrat.
. 193
Moerevet.
Styfpees.
. 192
Styfkoot.
. 192
Knobbelkoot. .
. 192
Kogelfcheur. .
. 192
Slingerkoot.
Strykkoot.
OverkoQt.
. 191
Aanflaan.
. 193
Betrappen.
. 198
Over trappen.
Peesrotting.
. Ï9g
AAN DE HOEV OF
HOORN.
Dikke Kroon.
,
Over hoef.
. 198
Hoornval.
• 199
Kroonbetrapping.
. 1 99
Drooge Kroon.
. 200
Onthoeving.
. 199
Ver-
van HOLLAND,
zli
Verpeld.
Bladz.
. 203
Kwaadzoolig. *
Bladz;
Hoefzwinding.
. 201
Zoolbuil of Vyt.
202
Hoeffchelfer. *
Kanker in den Voet.
202
Schelferhoef.
. 202
Naauvoet.
201
Overkooten.
. 201
Spitshoef.
2or
Kwervoet.
. 202
Volvoet. *
20 r
Kwarciervoet.
. 203
Platvoet.
201'
Hoornkloof.
,
Kameelvoet. .
203
Scheurvoet*
4 203
Beestevoet.
203
Scheurkloof. .
> 203
Kalfspoot.
203,
Gefcheurde Hoef.
. 203
Osfepoot.
203
Yyt of Fik.
Vyterweek.
. 202
. 202
Naauwveerzig.
204
L Y S T J E
der
Voornaamfte Inwendige Kwaaien.
min of meer kortlyk
Dulligheid.
Dulle Kol.
Stille Kol.
Kol.
Nagtmerrh
Hartklopping.
Stuipen.
Buikpyn.
gemeld van 207 — 21 6^
Kolyk.
Koorts.
Verhoudheid.
Dampigheid,
Droes.
Bevangenheid.
Klierontfteeking.
Klem.
Be«
NATUURLYKE HISTORIE
Beroerten.
Graveel.
Steen.
Bloedwateren.
Verflopping van ’t Wate-
ren.
Verdopte afgang.
Loslyvigheid.
Loop.
Louterflal of Koudepis.
Teer in g.
Scherpbloed3 of Schurft.
4 4 4
4 4“ i
4
4
Inwendig Beenbederf.
Kwyning. •
Neusbloeden.
Jigt of Kramp,
Darmjigt.
Longevuur.
Moeielyk draagen en ver-
los fen.
Verteering der Vrugt.
Barden in den Buik.
Waterzugt. enz.
4 4
4- 4
4
ZES-
?b*r IV.
JJ' J' V- ArAW •yU-.
AANWYZING van de PLAAT ZING der MEEST BEKENDE GEBREKEN,
en UIT'WENIMGE "WANSTALLIGHEBEN in een PAARD .
van HOLLAND. 223
ZESDE HOOFDSTUK.
Behelzende het hoofdzaakelyke van het Natio-
naale gebruik , nut en dienst >der paar-
den; byzonder het Hollandfche en
Friefche Harddraaven .
Zoo wel de natuurlyke fchoonheid, als
de natuurlyke Gebreken van onze Va-
derlandfche Paarden dus ver voorgedraagen
hebbende , word het ty d , om derzelver na-
tionaal Gebruik te befchryven. Men zou,
’t is waar, hier, in den eerften opflag , mo-
gen vraagen, of de Paarden in het eene
Gewest van eenig meer byzonder gebruik
waren, dan in het andere ? nademaal men
overal de Paarden , tot het trekken en draa-
gen van zwaare lasten , als mede , om ’er op
te ryden , bezigt. Dan men gelieve in op-
merking te neemen, dat, fclioon het over
*t geheel waar zy, dat de Paarden, by alle
Natiën, tot de gemelde einden gebruikt wor-
den , egter de wyze hoe , de gelegen-
heid by welke, en de zaaken waar toe,
zoo verfchillend zyn, dat dit gebruik ruim
zoo veel weetenswaardige ftukkenoplevere,
als mogelyk het verfchillende ras zelve. Wy
willen des , te meer daar wy het vermaake-
lyke met het nutte poogen te vereenigen ,
on-
HIT
PAA&3.
Het ge-
bruik deï
Paarden.
HET
>AARD.
Het nutti-
ge gebruik
der Paar-
den.
1H NATUURLYKE HISTORIE
onze Natie niet onkundig laaten, nopens
zulke byzonderheden , die eene al te fterke
bekorting , naar de gewoonte der Rangfchik-
kers, altoos over ’t hoofd ziet. In ’t alge-
meen valt hier, omtrent dit Stuk, onder,
onze opmerking, dat ’er geen Natie zy, by
welke het gebruik der Paarden algemeener
is, dan hier te Lande. De gelieldheid, en
vodral de vlakte des Lands, de Landbouw,
de Koophandel , de Volkrykheid , de ftryd-
baarheid , de eigenaartige neiging der Land-
zaaten, alles loopt famen tot een genoeg-
zaam algemeen gebruik der Paarden; op ee-
he byzondere wyze naar den aart der Land-
zaaten gefchikt. Hierom zullen wy, zon-
der ons in ’t breede uit te laaten over de
wyze hoe dit gebruik, en de behandeling,
der Paarden , zig elders toedraage , ons voor-
naamlyk bepaalen tot het geene in ons Va-
derland plaats heeft; ’t welk wy tweeledig,
als behoorende tot het nutte of tot het ver-
maakelyke kunnen befchouwen.
Wat het nuttige gebruik, om hier mede
te beginnen , aangaat ; ’t is overbekend , dat
de Paarden van zeer veel dienst zyn in hun
leeven, en dat zy ook, in zekeren zin,
niet onnut zyn , na hunnen dood. Dog dce-
ze laatfte nuttigheid kan niet opweegen te-
gen die van andere Dieren , als der Runde-
ren en Zwynen; overmits wy ’er hier te
Lande dat gebruik niet van maaken, ’t welk
by de Kalmukken , en eenige andere Volken ,
die Paardenvleesch eeten, in zwang is. Een
Kalmukfche Ruiter , naamlyk , legt een ftuk
Paardenvleesch onder zynen Zadel , ryd het
week,
\
van HOLLAND.
week, en doet ’er zynmaal mede: ook opent
hy, by gebrek van drank, het Paard een
ader, en zuigt het bloed af. Maar deeze
ruwe wyze is by ons onbekend, en het
Paardenvleesch word, als den Menfchen on-
nut, den Honden voorgeworpen. Alleen-
lyk wil men, dat de Bilftukken van een
Paard nog wel tot Rookvleesch gefchikt, en
dus, onder den naam van gerookt Osfen-
vleesch, in de Winkels verkogt worden:
dan ik zou hier voor niet willen inftaan. Ze-
kerer is het , dat de Huid haare waarde heeft ,
en tot Leder bereid word : zelfs maakt men
’er elders Segryn Leder, en ook eene zeke-
re foort van Turksch Leder, van; maar of
dit in ons Vaderland plaats hebbe , kan ik
niet zeggen* In den Haag, heb ik meer-
maals opgemerkt, dat fchamele Lieden hun
werk maakten, van de Schelfers van den
Hoorn der Hoeven , by de Smeden , op te
raapen ; dog tot wat einde zulks gefchiedde
is my tot nog niet gebleeken. Toen ik ’er
eene arme Vrouw eens naar vroeg, kreeg
ik een verkeerd antwoord ; eene andere , die
’er by Hond, zeide my, dat het voor de
vallende ziekte was; en de Smit wist het
even zoo min als ik. Of dit affnydfel der
Hoeven , en de Hoeven zelven , den Ljmamaa-
kers dienen kunnen, is my twyffelagtig ; ’er
* word althans geen byzonder werk van ge-
maakt. Dan met het gedroogde Paarden-
vleesch pleegen de Jooden , en andere Bedrie*
gers, een grof bedrog; gemerkt zy de Spier-
vezelen , die zeer hoog rood zyn , fyn klop-
pen, in Orlean weeken, met wilde Saf-
IV. DEEL. P fraan.
HET
*AA*Üi
HET
PAARD.
WS NATUURLYKE HISTORIE
fraan en eene zekere hoeveelheid goede Saf-
fraan vermengen; waar op ze die aan on-
kundigen voor fyne Saffraan verkoopen. Zie
daar al het gebruik , dat men , zoo veel my
bewust is , hier te Lande , van het Paard na
zynen dood gewoon is te maaken ; of men
moest ’er nog by willen voegen, dat de
Boeren aan den Duinkant de doodshoofden
der Paarden in hunne tuinen plaatfen, om
de Konynen te verjaagen; die men zegt dat
’er zeer vreesagtig voor zyn : dan de vraag
zou weezen, of alle witgekleurde beenen of
fleenen dit ook niet zouden doen. Dog laa-
ten wy tot iets zaaklykers overgaan ; te wee-
ten het nuttige gebruik der Paarden in hun
leeven; waar onder zig vooral opdoet het
gebruik in den Handel en in den Landbouw ;
’t welk weder verbonden blyft aan den aart
van het Land.
Vermits ons Gewest vlak is, en onze
Steden op geene heuvelen noch aan het han-
gen der bergen liggen , zoo hebben wy niets
gemeen met gebruiklykheden , die in berg-
agtige Landen plaats hebben ; als daar zyn ,
het ketenen der wielen in het afryden der
bergen , het fchraagen der draagboomen ,
enz. Ook weeten wy in dit Land genoeg-
zaam niet van draagbaare lasten op de rug-
gen der Paarden te leggen. Het meeste en
algemeene gebruik der Paarden , onder ons ,
beftaat in het vervoeren van trekbaare Las-
ten; en deezen kan men ook, in vergely-
king met die van andere Landen , niet zwaar
noemen: ten ware men, en met reden,
de wyze van fleepen in de Kooplieden hier
van
van HOLLAND. 227
van wilde uitzonderen. Wy bedoelen des
hier alleenlyk het Wagentrekken , en daar-
omtrent is het bekend , da4" onze Hollanders
de Paarden geene zoo zwaare Lasten laaten
trekken als de Duitfchers. Eene zoo ge-
naamde Hesfekar , die zeer zwaar is , en een
ontzaglyken omflag heeft, word door vier
Paarden getrokken, daar wy ’er agt voor
zouden zetten. Niet , om dat onze Paarden het
niet kunnen doen; maar om dat wy diezelfde
Lasten gemaklyker en onkostbaarder verdee-
len kunnen ; mitsgaders om dat onze Paarden
en Voerlieden ’er niet aan gewoon zyn. Voeg
hier by , dat de gedaante van onze Wagens
merkelyk verfchilt ; en dat onze wegen , of
de Wiel-fpooren , daarbenevens van eene
geheel andere gefteldheid zyn. Hier door
zyn onze Rytuigen en Befpanningen, veel
ligter zynde, ook ligter voor de Paarden;
en deeze Dieren gewennen buiten dat der-
maate aan hec Landeigen Rytuig, dat hun
de arbeid gemaklyker valle. Een Amfter-
damsch Sleepers Paard, by voorbeeld, dat
gewoon is zeer zwaare Lasten voort te flee-
pen , zal gebukt gaan onder eene Duitfche
Karre, die men op eene gelyke zwaarte ge-
laaden heeft: en een Duitsch Paard, gewoon
zulk eene zwaare Karre te trekken , zal in
de borst krimpen voor eene Sleepers Slede
van gelyken Last; ’t welk ontegenzeggelyk
uit het nationaale gebruik ontftaat. Hierby
komt nog , dat een Duitsch Paard , gewoon
aan het Rappen en treeden op breedfpoor,
zig wel dra afmat als men ’t op onze elfen
en gladde fpooren of wegen tot den draf
P 2 aan-
II ET
PAARD»
22$ NATUURLYKE HISTORIE
KET aanport, waarvan het tegendeel weder in
vaard. onze Paarden plaats heeft. En dit leid ons ,
om verder iets van de Landeigen wyze van
Gefpannen te melden.
Het Drie- Desaangaande komt , zonder ons , in de
fpan. veelvuldige en verveelende benaamingen van
de tuigen in te laaten, ons als Landeigen
voor , het Wagenfpan met den krommen dis-
fel , en daar voor het tweefpan of wel by-
zonder het driefpan; dat men volftrekt na-
tionaal noemen mag ; dewyl het twee- drie-
ën vierfpan elders op eene andere wyze
gebruikelyk is. Dit gemelde Span is alge-
meen by de Boeren ; waarom men zulk een
Span ook Boerenfpan noemt. Het beftaat
byzonderlyk daar in, dat de Paarden vry
voor den Wagen loopen; ze zyn dus, niet,
gelyk voor de Koetfen, aan een langen
disfelboom verbonden; noch draagen, als
voor de Chaizen , de boomen op de Schoft ;
maar trekken den Wagen los, en zonder be-
dwang van eenig tuig dan alleenlyk het be-
ftuur van den disfel door den Voerman,
voort. De Paarden hebben, in dit geval,
flegts een eenvoudig haam voor de borst,
zonder meer ; en men beryd dit Span fom-
tyds met twee, maar ook wel met drie.
Paarden. Het beftuuren daar van is vol-
ftrekt eene nationaale kunst ; in zoo verre ,
dat een Duitsch, een Fransch,of ander vreemd
Koetfier, ten zy hy ’t hier geleerd hebbe,
buiten ftaatzy om’er mede te ryden: waar-
tegen onze Boeren en Voerlieden ’er zoo
fel en juist mede kunnen ryden, dat ze den
Wagen, hoe los dezelve zwiere, in een vol-
van HOLLAND. 229
len ren , op de breedte van een ftuiver ,
weeten te ftuuren; van welke handigheid
veeJen, benevens my, meermaals ooggetui-
gen geweest zyn. Daarbenevens ziet men
dikwils met verwondering , hoe onze Zee-
voerlieden, met volgelaaden Vischwagëns,
door de Steden ryden , dat men ’er van beeft ;
terwyl ze tusfchen Koetfen , Sleden , en an-
dere hinderlyke voorwerpen , heen draaien en
zwieren ; het welk zy egter doen zonder iets
te raaken. Intusfchen hangt dit kunftige , dat
eene zeer byzondere behandeling eischt, al-
leenlyk af, van ’t wel beftuuren van den krom-
men disfel met den voet , en het aanzetten der
Paarden. Voeg hier by, de ongemeene han-
digheid en kunde onzer Strandbewoonders,
die , door middel van zulke Driefpannen aan
een Kabeltouw te brengen , niet alleen dage-
lyks hunne Schepen en platboomde Visfchui-
ten over de Banken zeulen ; maar ook zwaa-
re geftrande Schepen vlot weeten te bren-
gen. Den tyd van Eb en Vloed, mitsga-
ders weer en wind behoorelyk waarneemei>
de, doet men ’t dikwils flegts met zes Paar-
den, of twee Driefpannen; dan men brengt
het ook, als zulks vereischt word, wel tot
drie a vier Driefpannen en meer. In dit
opzicht moet ik hier by uitftek recht doen
aan myne geagte Katwykers , die het , in dit
iluk, daar reets verfcheide Kooplieden hun
behoud aan derzelver kunde , in het afbren-
gen van Schepen, verfchuldigd zyn, van
tyd tot tyd nog verder brengen.
Het zal wel der moeite waardig zyn , dit
Span, daar ’t zelve, gelyk ook deeze be-
P 3 han-
HET
PAARD.
Wagen
met eea
HET
Ï*AARD.
krommen
Dis fel.
Zie m.
Deel , PI.
XL
230 NATUURLYKE HISTORIE
handeling der Paarden, volflrekt nationaal
is, wat omftandiger te befchryven. De
Wagen, dien men een Boerenwagen noemt,
hoedanigen ’er twee in onze Begraavenisplaat
vry duidelyk afgebeeld zyn , heeft , in on-
derfcheiding van andere Wagens, aan den
as der voorfte Wielen, in ’t midden, een
kromhout, den krommen Disfel geheeten;
dat zig tot voor de zitbank van den Voer-
man uitftrekt. Het is van die hoogte enaf-
ftand, dat de Voerman, zittende op zyn
Rybankje aan ’t vooreinde van den Wagen,
zyne voeten op het kromme van dien Disfel
kunne zetten, en wel zoo, dat hy eene
vrye beweeging hebbe , om den Disfel , met
den hollen voet, tegens zekeren opftaanden
yzeren ring, van zig te duwen, of door de
drukking van den voet naar zig toe te dwin-
gen: juist zoo als een Schipper, met de
hand, het Roer. van een Schip van zig af
en tot zig beweegt; waarom deeze kromme
Disfel ook, niet ten onrechte, het Roer
van den Wagen genoemd word. Aan het
midden van deezen Disfel , onder aan , is het
Trekfpan , door middel van eene kram en
pen, verbonden. Voorts beftaat het byzon-
dere van dit Trekfpan , hierin , dat de Spoor-
ftokken , of die houten , waar aan de trek-
touwen vastgemaakt worden, op een zon-
derlingen afftand geplaatst zyn , geheel ver-
fchillende van die der Karosfen of andere
Wagens, en wel zeer wiskunftig. Men heeft,
naamlyk, den eerften Spoorftok onder aan
den Disfel , waar aan dan , ter wederzyde ,
weder een Spoorftok geftoken is; met dit
on-
van HOLLAND.
231
onderfcheid , dat het einde by de hand veel
langer is , dan het andere , zoo dat deszelfs
eene einde juist kome op het middenpunt,
daar het van de Handfche en het Midden-
paard trekken moet (*). Deeze Spoorflok
is indiervoege verdeeld , dat het eene einde
veel langer uitfleeke naar het by de Hand-
fche, dan naar het Middenpaard, om de
kragt gelyk te maaken. Hieraan zyn dan
weder twee Spoorflokken gehegt, waar aan
de trekzeelen vastgemaakt worden; met dit
onderfcheid, dat de tweede Spoorflok aan
’t eene einde langer is dan aan het andere ,
’t welk men den Evenaar noemt. In dit
Trekfpan trekt het by de Handfche Paard
dan daadelyk aan den eerflen Spoorflok;
dog het Middelfte en het van de Handfche
aan de twee Spoorflokken. Deeze fchikking
moet een onkundigen eerst vreemd voorko-
men , dewyl men op het oog oordeelen zou ,
dat de Paarden dan ongelyk trekken moeten ;
en ondertusfchen is ’er geen wiskunfliger
Trekfpan, om de Paarden gelyk te doen
trekken. De lengte van het eene einde van
den tweeden Spoorflok maakt de kragt ge-
lyk aan dat einde daar dezelve weder kor-
ter is , voor het Middenpaard ; het van de
Handfche Paard, met het by de Handfche
dus gelyk trekkende, heeft het Middenpaard
in bedwang; en dit wederom, dóórtrekken-
de,
(*) Van de hand , en hy de hand , zyn fpreekwyzen
der Voerlieden ; het by de handfche Paard loopt ter
linker , en het van de handfche Paard ter rechterzyde ,
▼oor den Voerman.
P4
HET
TAARD*
HET
PAARD,
232 NATUURLYKE HISTORIE
de, houd de Medepaarden in eene gelyke
trekking en bedwang. Hier by komt , dat het
Middenpaard, door een byzonder Leizeel,
gedwongen word , en niet verder noch ller-
ker doortrekken kan dan de andere Paar-
den. Ook zyn de Leizeelen,of touwen , aan
het gebit van het Middenpaard vast; enloo-
pen , langs de zyden der Medepaarden , tot
aan den krommen Disfel ; waar aan ze ge-
hegtzyn, door middel van ketentjes, wier
fchakels in eene kromme haak vervangen
worden; welke ketentjes de Voerman, naar
maate dat hy het Middenpaard veel of wei-
nig wil doen doortrekken , ruimer of korter
vast maakt. Het beftuur van dit Midden-
paard , dat men , uit hoofde van het boven-
gezegde , hier altoos meer met den kop in
de borst ziet loopen, hangt dus af van de
teugels, welken aan den Disfel vast zyn; en
de Voerman heeft, als in het losfe driefpan ,
waar in het Middenpaard vry en los voor
den langen Disfel loopt, geen twee Leizee-
len, maar flegts één Leizeel, noodig. Het
draaien en zwenken tog word in dit geval al-
leen geregeerd, door de zeelen aan het gebit
van het Middenpaard, welken aan die van
de twee Zypaarden verbonden zyn; waar
door de Voerman, zoo dra hy aan de Lei-
zeelen of den toom van één der Zypaarden ,
zylings of rechts, trekt, het middelfte,
en dit wederom het andere Zypaard dwingt ,
om dien kant in te liaan, werwaards de
Voerman heenen wil. Dit doende, beftuurt
en dwingt de Voerman tevens den Distel en
hst Voorkrat, met den rechtervoet, op
zo&
van HOLLAND. 233
zoodanig eene wyze , dat de Wagen of tegen
of met den loop der Paarden , gedwongen zy
dezelven te volgen , naar dat zulks vereischt
word. Men kan hier uit afneemen, dat het
in deezen byzonderop het Middenpaardaan-
kome; waarom men ook de beste jonge
Paarden, die men tot Voorloopers fchikt,
in dit Trekfpan oeffent. Wyders fchoort de
Voerman, ingevalle de Wagen te fterk toe-
loopt , vooral in ’t afryden van bruggen ,
den voet tegen het gat van het van de Hand-
fche Paard , en houd te gelyk de Paarden
kort op het gebit; waar door de Wagen vol-
llrekt niet ffcerker kan toeloopen, dan de
fchoorende voet van den Voerman toelaat.
Als men met den langen Disfel ryd , word
dit toeloopen van den Wagen door de Borst-
riemen belet, en de lange Disfel is in dit
geval van zeer veel nut ; dog dezelve haalt
niettemin op verre na niet by het vlugge en
konflige ryden met den krommen Disfel.
Eene konst onzer Natie by uitneemendheid
eigen; eene konst, zeg ik uitdrukkelyk , na-
dien het wel ryden met een krommen Dis-
fel , zelfs onder onze Landzaaten , voor ee-
ne zeer byzondere handgreep erkend word.
’t Is waar, dat zulk een Wagen gemeenlyk
wel iets meer flingert; dog hier in beftaat
juist de kunst , om met goede en jonge Paar-
den zonder flingeren te ryden,* dat fommi-
gen onzer Boeren volmaakt wel kunnen
doen. Dit fielt deeze nationaale kunst eeni-
germaate gelyk aan die der Romeinen ; wel-
ken de grootïte kunst van ryden daarin Rel-
den, dat men, in de Wagenloopen, drie of
P 5 vier
HET
TAAKI)
HET
PAARD.
Verfchil-
lende
Trekfpan-
Den.
234 NATUURLYKE HISTORIE
vier Paarden naast een , los voor den Wa-
gen , onbelemmerd kon mennen : en ’t is ze-
ker, dat onze effen wegen daar toe ook
best gefchikt zyn.
Voorts zyn hier te Lande verfcheidcn an-
dere, zoo vroegere als laatere Trekfpannen
bekend. Men fpant, by voorbeeld, één
Paard, of ook wel twee Paarden, naast el-
kander voor eene Chais (*), of Wagen.
Den laatstgemelden ryd men ook wel met
drie Paarden , waar van twee in een gelyk
Span ftaan, en hetvoorfte los voor den lan-
gen Disfel gefpannen is ; of met vier , wan-
neer de twee voorften mede aan een langen
Disfel gefpannen zyn. Somtyds ftelt men
’er zes Paarden voor , waar van de twee voor-
ften met hunne ftrengen aan die van de twee
middelften trekken ; en de Voerman , zynde
de Leden door ringen vereenigd, beftuurt
dit Span met twee of ook wel drie Leizeelen :
dan gemeenlyk zit ’er dan , op één der voor-
fte Paarden, een jongen of een ligt perfoon,
d:e de voorfte Paarden beftuurt. Men heeft
ook voorbeelden van agt Paarden voor één
Rytuig ; dog dit gefchied meest uit eene by-
zondere liefhebbery. Zoo is te Amfterdam
bekend geweest de Pikeur Schreuder , die,
by eene weddenfchap, welke hy ook ge-
J wonnen heeft:, aannam, met agt Paarden
voor eene Koets, zonder Voorryder, de
Haar-
(*) Onze hedendaagfche Chaizen op lederen rie-
men waren eertyds onbekend; men reed met Karren,
of met eene foort van Chaizen, die op houten fchen-
kels Honden.
van HOLLAND. 235
Haarlemmer Poort uit te ryden. ’t Is be-
kend, dat deeze Poort, om zyne bogt en
draaijing, zelfs met vier Paarden, in vollen
draf , moeilyk door te ryden is:hy volvoerde
het egter, heen en weder, met agt Paarden,
tot verbaazing der Aanfchouvers; rydende
in vollen draf, tot tweemaal toe , op het Haar-
lemmer PJein zwenkende, de Poort in en uit.
Onder dit fl ig van kunftenaaryen of liefheb-
beryen , telt men ook het ryden met eene
Chais met twee of drie Paarden voor eilan-
der. Het eerïte gaat nog al door ; maar het
laatfte word by rechte Liefhebbers niet veel
geagt: dewyl het welgelukken dier onder-
neeminge meer van de makheid der Paarden,
dan vaneen kunftig beftuur, afhangt. Men
telt het zelfs eenigzins onder de dollemans
lief hebberyen ; nademaal de Ryder, hoe
kundig hy ook zy , op ’t minfte verzet van
zyn Voorpaard , geen meester van zyn ge-
fpan is , en gevaar loopt van droevige onge-
lukken, die ’er overvloedig van bekend zyn,
te krygen. Daar zyn ’er ook , welken drie
Paarden naast elkander voor eene Chais ge-
fpannen hebben; het middelde draagt dan
de hoornen, en de wederzydfche trekken
mede; maar dit gaat op onze Spooren en
wegen niet : ook ftaat het , myns bedunkens ,
niet deftig. Fraaier, mannelyker, en tevens
kundiger is ons bovengemelde Boerenfpan ,
dat natuurlyk los en kunftig ryd.
By dit alles is men, in Holland, welk een
gefpan men ook gebruike , als men meer dan
één Paard voor ’t Rytuig ftelt, zeer kiesch
op de gelykheid van het gefpan , zoo wel
we-
HET
PAARD.
Gelykheid
van ’c Span.
236 NATUURLYKE fflSTORIE
wegens het ras , de koleur , en de fexe , als ,
en wel inzonderheid, wegens de grootte. In
andere Provintien is men’er gansch niet keu-
rig op ; en ’t heeft my , in zekere aanzienlyke
Hoofdftad van eene nabuurige Provintie,
daar een overvloed van fchoone Paarden is,
wel eens geftooten, heel deftige Ingezete-
nen in een huurtuig te zien ryden , met een
groot zwart Paard en een kleinen witten Hit
naast elkander; of een mager afgebeuld ros
Rypaard, met een Engelfchen Staart, naast
een welgemaakt appelgraauw Koetspaard,
voor eene Koets te zien loopen. Neen ! on-
ze Hollanders zyn ’er kiefcher op ; wel te
verftaan voor Speelwagens en dergelyke Ry-
tuigen van vermaak. Voor den Ploeg fpant
men wat men heeft en kan, fpaarende de
beste Paarden ; intusfchén ziet , evenwel , een
keurige Boer, die ’t Hellen kan, ook hier
in naar de evenredigheid; en, zoo dit mist,
ontflaathetnogmeerendeelsuit gebrek. Wat
wel byzonder de kieschheid der Natie, om-
trent de gelyke grootte der Koetspaarden be-
treft, ten bewyze hier van hebben wy ons
flegts te beroepen , op de bekende geregelde
meeting, volgens een Vadem, of zoo men
zegt eene Galg; welker dwarshout men met
pennen hooger oflaager vastfteekt, en waar-
onder de Paarden dan gemeeten worden.
Hierbenevens maakt men ook gebruik van
eene Keten , welker Schakels naar de voet-
maat gefchikt zyn; zynde ieder voet, ter
lengte van zes voeten, afgemerkt, en de
Schakels zelven op -de duimmaat gemaakt:
voorts heeft deeze Keten aan ’t ondereinde
van HOLLAND, 23 7
een klomp loods tot een gewigt, dat vlak op
den grond ftaat. Wanneer men een Paard
hier door meeten wil , zet men dit lood by
de voorhoeve neder op den grond; men
vlyt de Keten langs de Schouder tot boven
op het punt van de Schoft ; men telt, en
onthoud , of tekent , van geleding tot gele-
ding , de afftanden der ledemaaten , tot zoo
veele voeten en verdeelingen,als men de hoog-
te van ’t Paard bevind; en vervolgens meet
men ook het wederpaard op dezelfde wyze*
Deeze manier van meeting is van eenigen
dienst; maar ze kan egter misfen, om dat
het eene Paard den omtrek der Schouderen
breeder kan hebben dan het andere: men
zou zig, in dit geval, zoo men met meerder
naauwkeurigheid te werk wilde gaan, van
onze Meetkundige opgave kunnen bedienen*
Intusfchen toont dit gebruik dat eene ge-
regelde Meetkunde daaromtrent by onze
Landzaaten niet geheel nieuw is; en dat zy,
ook hier in , zeer kiesch in hunne gefpan-
nen zynde , by een keurig oog een keurig
oordeel voegen, ’t Zou ons weinig moeite
zyn, nopens dit Stuk, nog meer byzonder-
heden te berde te brengen ; te minder , daar
de liefhebbery van ryden , met den fmaak
voor pragt en weelde, onder onze Natie
zeer flerk is toegenomen : ’t welk ten ge-
volge heeft, dat ’er geen jaar verloope*
zonder eene aanmerkelyke verandering, zoo
ten opzichte van het gefpan,> als van de ge-
daante en het maakfel der Rytuigen , ’t zy
Chaizen, Fourgonnen, Cariolen, Koetfen,
of Speelwagens , en meer dergelyken. Dan
wy zouden , met zulks afzonderJyk na te gaan ,
on-
het"
PAAR»*
I
HET
PAARD.
Nationaale
Rytuigen.
238 NATUURLYKE HISTORIE
ongetwyffeld verveelen ; en zien ’er ook te
ligter van af, om dat het meerendeel deezer
veranderingen niet tot het Nationaale, maar
tot de Uitheemf«h0 , Mode behoort. Alleen-
lyk eischt myn beftek nog een weinig ltil te
ftaan by onze Nationaale Rytuigen.
Naar uitwyzen der berigten van vroegere
dagen, zyn de Speelwagens en Koetfen, van
ouds af, de meest bekende Rytuigen by on-
ze Natie geweest, en zoo ook by de Fran-
fchen ; waar van wy heden de nieuwfte fnuf
van Rytuigen ontleenen; fchoon zy de uit-
vinding der Chaizen en zoogenaamde Cario-
les, mitsgaders der gekapte of Phaëtonswa-
gens , en misfchien ook der Koetfen , aan ons
verfchuldigd zyn. ’t Is waar, fommigen wil-
len dat de eerfte Koets door hendrik
den IV gebruikt is geworden ; doch ik zou,
door voorbeelden, kunnen aantoonen, dat ze
in dien tyd ook hier te Lande reeds bekend
waren; dan ’t lust my niet, als zynde dit
ftuk van geen byzonder belang, my ’er bree-
der over uit te laatcn. Dit althans is onbe-
twistbaar zeker, dat de Koets- en Speelwa-
gens in onze Gewesten van een overoud ge-
bruik zyn. Men had hier voordeezen, zoo
als nu nog in Brabant en Duitschland, Wa-
gens, overdekt met linnen kleeden, over
Hoepen getrokken , die men Huiven noem-
de, waar van ze nog heden Huifkarren of
Huifwagens heeten. Men vindt dezelven ten
overvloede in oude Tafereelen en Print-
kunst; byzonder ook in het Plaatje voorden
eerften Druk van het recht Hollandfche
Speelreisje van den Heer j. v. heems-
kerk.
van HOLLAND. 239
kerk, dat in ieders handen is. Vervolgens
maakte men de Hoepen , die ’er bevoorens
maar los in gezet wierden , konftiger aan den
Wagen vast; en wel dra hechtte men het
Doek ook vast aan de Hoepen. Hier door bleef
dit Doek, dik geverfd of gewascht, voorts
beftendig de Kap van den Wagen. Deeze
Wagens waren gefchikt voor agt perfoonen ,
in dien fmaak, als nu onze Boeren Bolder-
wagens en Koetswagens zyn; welken in
Noord-holland nog gemeenzaamer dan in
Zuid-holland , ten zy aan den Stichtfchen en
Gelderfchen kant , gebruikt worden. Oudtyds
waren zy de ftaatlykften naast de Koetfen ,
waarom ze ook den naam van Koetswagens
verkreegen. De Koetfen naamlyk , wierden
toen gemaakt op de wyze vaneen Paviljoen,
of eene rybaare tent; welker verhemelte,
by manier van een Ledikant, aan de zyden
met pragtige falbalaas, en gordynen, mits-
gaders van boven met pluimen , vercierd was ;
en deeze Koetfen llonden op een houten on-
derdel. Van zodanig eene inrigting waren
de oude Prinfelyke Koetfen , mitsgaders die
der Heeren Staaten ; en in zulk eene Koets
wierd maria de medicis binnen Am-
fterdam ingehaald : ook ziet men ’er nog een
overblyfzel van in onze Lykkoetfen; wel-
ken, gelyk ze in onze opgemelde Begraave-
nisplaat verbeeld word , veelal iets van dien
ouden fmaak behouden hebben. Naderhand
heeft men de manier uitgevonden van de
Koetfen op zeelen of riemen te hangen , ja
zelfs met Haaien veeren te onderfteunen;
dat zekerlyk veel gemaks tegen het hotfen
aan-
HET
PAARD*
XlET
PAARD.
240 NATUURLYKE HISTORIE
aanbrengt : en hier door is ’t ook in gebruik
geraakt, de Phaë tons wagens , de Chaizen,
en meer andere Ry tuigen , op zeelen te han-
gen. Dan dit heeft te wege gebragt, dat
’er, door ’s Lands Overheid een Impost ge-
field is , op zulke gemaklyke en ftatieuze Ry-
tuigen. De Boerenfland , en die geenen,
welken tot hun gebruik Karren en Wagens
benoodigd hebben , zyn van die belasting op
de Rytuigen vry verklaard; mits dat zy de
Chaizen of Speelwagens , die ze gebruiken ,
op een vasten as , by wyze van eene Karre ,
laaten maaken. Wanneer ze met Rytuigen ,
op riemen , ryden , zyn ze gehouden ’s Lands
Impost te voldoen; of mogen ten minfie,
als men eenige toegeevendheid hieromtrent
heeft , zoodanig een Rytuig aan geenen an-
deren ten gebruike geeven. By het tot dus
ver voorgeftelde , wegens het nationaale ge-
bruik der Paarden en Rytuigen , zouden wy
nu nog kunnen voegen een berigt van het
nuttige Landgebruik, ten aanzien van den
Landbouw. Dog dit doende, zouden wy
ons genoodzaakt vinden , grootlyks te her-
haalen, het geen wy van den Ploeg, het
Ploegfpan , de Egge , en wat hier toe be-
hoort, in ons tweede Deel naauwkeurig
voorgedraagen hebben. Ter dier oorzaake zul-
len wy , als oordeelende , daar mede te kunnen
volflaan, van dit anders zoo hoofdzaaklyk
nut thans geen verder gewag maaken ; en
voorts ons oog liever nog vestigen , op eene
andere byzonderheid , welke onze Kooplie-
den betreft ; te weeten , het gebruik der Sle-
den , te Haarlem , Rotterdam , en vooral te
van HOLLAND. 24*
Amflerdam. Men onderfcheid ze voornaam-
lyk in Koetsfleden , Sleepfleden cn Koefle-
den: en derzelver befchouwing zal ons nog
al etlyke merkwaardigheden aan de hand gee-
gen, die men, zoo verreik weet, nergens
gemeld vind.
De eerstgenoemden, gewöonlyk Koetsfle-
den geheeten , vervullen , op eene gemaklyke
wyze , de plaats der anders gebruikelyke Huur-
koetfen. Men heeft naamlyk overdekte Koets-
tenten, juist gelyk aan die der gewielde
Koetfen : deezen ftelt men op riemen , wel-
ken aan houten fchenkelen verbonden zyn ;
en op die fchenkelen , welken men door
fmeering met vettigheid glad houd, word
het Koetsje voortgefleept , door één Paard,
■L welk, ten zy des Winters, als ’t glad is*
wanneer men boomen gebruikt, los in de
ftrengen loopt. Zulk eene Slede , en tevens
het Paard , word befluurd door een Man ,
die met de eene hand den toom regeert, en
met de andere de Slede vast houd , dezelve
fchoort, van zig af duwt, of tot zig trekt,
naar maate dit op bruggen , in ftraaten , of
in ’t uithaaien, enz. te pasfekomt. Ten dien
einde zyn de Toornen, of Leizeelen, onge-
meen lang; zoo dat de Sleeper, in naauvve
llraaten , of by ontmoeting van andere Sle-
den-, de leids door kunne laaten fchieten, en ag-
ter de Slede gaan, tot dat hetgeene, ’twelk
hem in den weg is, voorbygereeden zy. ’t
Is voor een oplettenden vreemden verwon-
derlyk na te gaan , hoe de ervarenheid hier
handigheid leere ; ’t kan althans te Atnfter-
dam iemands aandagt niet wel ontglippen,
XV. DEEL. Q hQê
HET
PAARD.
Het ge-
bruik déf
Sleden.
242 NATUURLYKE HISTORIE
het hoe ’t mogefyk zy , dat ’er , onder een aan-
paard. merkelyk getal van zulke en andere Sleden *
zoo weinig voorbeelden van ongelukken zyn.
Men hoort ’er tog zeldzaam van ; en fchoon
’t by Winterweer, met gladde ftraaten, al
eens moge gebeuren, dat eene Slede agter
uitglyd , of den beftuurder ontglipt , komt eg-
ter op verre na niet by de ongelukken met
Koetfen, Wagens, en andere Rytuigen die
omvallen , of op de eene of andere wyze ge-
fchonden worden. En bonst hier of daar de
eene Vragtflede eens tegens de andere , dit
loopt meestal met een Sleepers bindfel ligt-
lyk af. Ondertusfchen is de oorzaak, dat
’er , vooral in de woelige en volkryke Stad
Amfterdam, zoo weinig ongelukken met
Sleden en Rytuigen gefchieden, ten hoog-
ften in het wys befluur der Overheid te vin-
den; dewyl ’er, wegens het ryden en ont-
moeten, in of uit de ftraaten, hoekflagen
of anderzins, zeer ftipte wetten en regle-
menten zyn , naar welken ieder Voerman 3
Koetfier of Sleeper, weet, welken kant hy,
op. elke ftraat, of by ieder ontmoeting, te
houden hebbe; even zoo als op onze ge-
meene wegen , wegens het uithaaien der Ry-
tuigen, die van de Steden komen, voor
hun, die naar de Steden gaan, en deezen
weder naar de nabyheid der plaatfe, daar
ze elkander ontmoeten. Voeghierby, dat
elke Sleeper, op zyn Tuig, een koperen nom-
mer heeft , waardoor hy , in geval van onbe-
fcheidenheid, ter aanklaaginge kenbaar is.
Daarbenevens heeft men de vaste Regle-
menten j op het getal der Paarden en der
Wie-
van HOLLAND. 243
Wielen, zoo dat een tweewield Rytuig moe-
te uithaaien voor een Rytuig met vier Wie-
len , en dit weder met één Paard voor een
ander met twee Paarden. Dog alle Rytui-
gen, hoe genaamd, zyn, om dit in ’t voor-
bygaan te melden, volgens een gewettigd
gebruik, verpligt, uit te haaien, vooreen
gelaaden Hooi- of Stroowagen : ’t welk ook
de billykheid medebrengt; om dat deeze
Wagens gcmeenlyk zeer topzwaar zyn , en ee-
ne ongelukkige fchok dezelven kan doen om-
vallen. Hierom is het ten uiterfte laakbaar , dat
fommige kregele Jonkers , of Koetüers , op
hunne gewaande meerderheid liaan; temeer,
dewyl ze, al is de Boere- Voerman genegen
om hun ten wille te zyn , gevaar loopen van
door den Hooiwagen o ver dompel d te wor-
den. Ook eischt hier de heuschheid, zelfs
in andere gevallen, infchikkelykheid : by
voorbeeld, in Melkkarren en Melkwagens;
die men zeker, op de eene of andere wyze,
eehe aanmerkelyke fchade kan toebrengen ,
door ze te veel te doen uithaaien. Dan on-
ze Boeren zyn ’er gemeenlyk wel op gevat;
en een onbeleefd Voerman betaalt, den ee-
nen of den anderen tyd, wel eens zyne on-
bedagtzaame behandeling. En in het tegen-
overftaande geval toonen de Boeren meeren-
, deels dat ze zeer wel onthouden , wie hun
op de wegen, als ze zwaar gelaaden zyn,
met infchikkelykheid te gemoet komen ; met
voor de zulken in andere gevallen gereedlyk
uit te haaien : zoo veel vermag eene geringe
beleefdheid. Voorts kunnen wy, om weder
tot onze Koetslleden te keeren, den Lee-
Q 2 zer
HEI
P AAR0*
*l£T
fAARD.
m natuurlyke historié
zer wyzen, naar eene Afbeelding in de reeds
meermaalen aangehaalde Regraavenisplaat ; in
welken wy ook eene aftekening, van de he-
dendaagfche Koetfen voorgedraagen hebben.
Men vind des, in die Plaat, onze drie voor-
üaame Nationaale Rytuigen vertoont: en
wat de verdere thans meest gebruikelyke
Rytuigen hier te Lande aangaat, men zal ze
in onze volgende Harddraaversplaat meeren-
deels aangeduid vinden. Eindelyk Raat hier,
nopens de Koets of Toefleeden nog in aan-
merking te neemen, dat ze meest in Arn-
fterdam , minder in Haarlem , en elders wei-
nig of geheel niet gebruikt worden. Men
heeft ze in Leyden , en elders , nu en dan in-
gevoerd , maar ’t gebruik gaat ’er niet door :
mogelyk, om dat het niet algemeen genoeg
is; of wel, om dat de ftraaten aldaar, door
het veelvuldige fleepen, zoo glad niet zyn;
als mede, en veelligt meest, om dat men
’er zoo goedkoop eene Huurkoets kan ge-
bruiken. Ook maakt de lengte der afftanden
in Amfterdam , dat deeze Sleden aldaar van
meer dienst zyn dan op andere plaatfen:
men kan ’er zelfs, als men van een goed
vrolyk gezelfchap , of, om op zyn AmRer-
damsch te fpreeken , uit zyne Kreb komt ,
en t’huiswaards ryd , wel eens een goed
tokje in de wiegende Sleden doen, eer men
t’huis komt.
Wat wyd.ers de Vragtüeden betreft, die
men gewoonlyk Sleepfleden, of als zy breed
zyn, én twee hekken op zyde hebben, ter
onderfcheidinge , Koefledsn noemt, om dat
dat men ’er ook Koeien of Kalveren op
Reept;
van HOLLAND, 245
ileept ; derzelver maakfel heeft niets byzon-
ders, boven dat der alomme gebruikelyke
platte Werklieden. Alleenlyk heb ik hierom-
trent nog te melden , dat de Sleeper zorge
draagt, om voor op de Slede een vaatje wa-
ter te hebben, ’t welk, onder het voortry-
den der Slede, doormiddel van gaatjes, wa-
ter uitfpreid ; en dus de ftraaten , waarover
hy fleept, vogtig houd. Daarbenevens be-
dienen zig de Amfterdammer Sleepers , zoo
by deezen als by de Koelieden , van een
olielap aan een lang touw, welken zy nu en
dan zeer handig onder de fchenkels der Sle-
de weeten te werpen, om dezelven glad te
houden. Voorts kan ik van deeze Sleden,
waaromtrent we geene verdere byzonderhe-
den der meldinge waardig oordeelen , fpree-
kende , niet nalaaten van nog eene aanmer-
king, met betrekking tot derzelver gebruik,
te berde te brengen, ’tlsmyalover lang zeer
bedenkelyk voorgekomen , hoe men in dee-
ze werktuigkundige en vindingryke Eeuw,
byzondcr te Amlterdam, de zwaare lasten
zoo algemeen op Sleden ligt; daar men el-
ders, zonder de Paarden boven vermogen
te vergen , dat zeker door ’t lleepen jammer-
hartig gefchied , veel zwaarder , ten minflen
zekere foort van lasten , door één Paard te
gelyk laat voorttrekken. In myne Vaderly-
ke Stad Leiden zal een Kraankruiers (*) Paard
met gemak vier zwaare Wolbaalen , van 23
a 2400
(*) Een Eraankruier te Leyden is zoo veel als een
Sleeper te Amfterdam, behalven dat hy ook Waag-
draager is.
Ql 3
HET
PAARD.
f
246 NATUURLYKE HISTORIE
hkt a 2400 ponden gewigts voorttrekken; elke
paard. baal op een daar toe gemaakten Wagen met
breede ronde rollen geleid zynde , en deezen
arbeid een geheeien dag uithouden. In Am-
fterdam neemt men voor ieder baal eene
Slede, welke, zoo de baal 1000, een hon-
derd twee meer of min ponden weegt, een
zwaare trek voor ’t Paard is ; niet om ’t ge-
wigt , maar om den omflag en dc laagte van
den trek. Even zoo is het gelegen met de
fusten, ’t zy Suiker, Syroop, of andere
Waaren. Een Kraankruiers Paard trekt een
Brunswyker Garen fust van 3000 tot 4000
ponden, op een Wagen. Men laat, naar
gerade van de fusten, de Baa'laadje, en den
verderen omflag, ook wel vyf, zes en ze-
ven Wagens, agter den ander, door één
Paard trekken ; en het gewigt van de vragt
beloopt 2000 en meer ponden. By herhaal-
de keeren , heb ik onderfcheiden Sleepers te
Amfterdam, naar de reden van dit verfchil-
lende gebruik, gevraagd; dog men heeft my
nimmer een voldoenend antwoord gegeeven.
De een twyffelde aan de waarheid ; een an-
der hield ftaande, dat het fleepen gemakly-
ker voor de Paarden was, ’t welk de dage-
lykfche ondervinding althans in ’t bovenge- ,
melde geval egter wederfpreekt ; een derde
zeide, dat het, volgens de wetten, in Am-
fterdam niet mogt zyn; zoo om het flyten
der ftraaten, als, om dat ze dikwils breek-
baare waaren vervoerden , die door het ry-
den zeer veel leeden. Met opzicht tot dit
laatfte, was zyne bedenking, als gegrond,
in dat geval aanneemelyk : waarom men ook
te
van HOLLAND, 24?
te Leyden , daar anders de Wagens veel ge-
bruikt worden , voor breekbaare Waaren ee-
ne Slede verkiest. Ten laatfte trof ik een
Leydenaar aan , die het gebruik van de ge-
melde Wagens zeer wei kende , en te Am-
fterdam Sleeper was. Deeze gaf voor rede-
nen, dat het, zoo men in Amfterdam op
die wy ze veele Wagens agter elkander ge-
bruikte, eene merkelyke belemmering in de
naauwe ftraaten, en in geval van ontmoe-
ting , zou geeven. Een lleep van dusdanige
Wagens, en wel tot zeven en meer, elkan-
der ontmoetende , zou de een of de ander ,
zeide hy, met ftilftaan veel tyds verliezen;
en ’t zou daarenboven aan de Voetgangers ,
in liegen en ftraaten, zeer hinderlyk zyn.
Dit voorftel kwam my niet geheel verwer-
pelyk voor ; dog met dat alles kan ik niet
goedkeuren het misbruik der Sleden , vooral
in vragtcn van baaien , fusten , enz. die te-
gen het ryden beftand zyn. Men behoefde
in dat geval geene geheelen lleep van Wa-
gens te hebben; ’t zou, zoo ik meen, mee-
rendeels genoeg zyn, als men op één Wa-
gen kon laaden , ’t geen men knders , om ’t
minfte te noemen, op twee Sleden legt; en
dit zou geen meer belemmering veroorzaa-
ken , dan nu een lange Bierwagen met etly-
ke halfvaten doet. Wat wyders de naauwe
ftraaten belangt, wat zwaarigheid, zoo men
al twee korte Stelwagens had? ’t Is tog wis^
kundig zeker, dat de tweede Wagen den
eerften juist volgt in dezelfde wenteling der
wielen. Zoo ziet men meermaals in Ley-
den , zelfs in eene naauwe ftraat , zes a ze-
Q. 4 ven
TIET
PAARD,
&4§ NATUURLYKE HISTORIE
ïiRT ven gelaaden, en agt of tien ledige Wagens,"
£aardo agter een voorttrekken, juist, en zeer juist,
in ’t fpoor van den allereerften ; ik heb het
dikvvils afgemeeten, en bevonden dat het
nooit miste. Waarfchynlyk zal het onderhoud
deezer Wagens kostbaarder zyn , dan dat der
Sleden; maar ’t is te gelyk zeker waar, dat
men minder Paarden noodig heeft , en deeze
dieren minder benadeeld worden; ’t welk die
kosten ryklyk kan opweegen. ’t Is daarbe-
rievens wel te denken, dat de Koopman ’er,
in de yragtloonen , voordeel by zou vinden :
dan, en hier zal ’t veeiligt haperen, zou
ook het invoeren van het gebruik der Wa-
gens voor de Sleepers nadeelig zyn? Dit in-
denkende, ftap ik ’er liefst van af; dewyl ik
niet gaarne onder den haat van die bagjes
geraaken wilde: men behoort, het Stuk uit
dit oogpunt befchouwende , alles met rekke-
lykheid te overweegen. ’Er zyn meer ge-
bruikelykheden , hier en daar in de Steden,
welken men met reden zou kunnen verbe-
teren; dog waardoor men tevens aan vee-
len hun brood zou ontneemen , of de goede
“ inrigting van den Handel, en ’t beftaan der
Ingezetenen , over ’t geheel, benadeelen.
Men houde derhalve deeze myne aanmer-
king, hoe gegrond dezelve anders ook mo-
ge voorkomen, voor niets anders, dan voor
eene befpiegelende befehouwing; welke mo-
gelyk, fchoon ze my in veele opzichten
voordeelig toéfchynt , nogtans niet in prak-
tyk gebragt kan worden, zonder, aan den
anderen kant, voor een groot aantal Inge-
zetenen nadeelig te zyn. Éven zoo zou
van HOLLAND
249
jnen , hier te Lande , verfcheiden nieuwe uit-
vindingen in de Fabrieken en andere takken
van den Handel, kunnen invoeren , die op
zigzelven veel nuts belooven ; maar die in-
tusfchen aan zeer veele gewigtige takken
van den Handel , en het beftaan van byzon-
dere Steden , de allervernielendfte (lagen
■zouden kunnen toebrengen. Dan \vy wil-
len hierover niet breeder uitweiden , en
liever het oog liaan op een ander nationaal
nuttig gebruik der Paarden, waardoor men
dezelven bezigt tot behulp onzer Vaartui-
gen, byzonder der Trekfchuiten.
Een reizend Vreemdeling kan niet afzyn
van zig te verwonderen , over ons geregeld
gebruik van eene zekere foort van Post-
schuiten en Jagten , op vastgeftelde tyden
en uur en , door middel van Paarden , te doen
vaaren. Men kan , door deeze inrigting ,
zeer „ gemaklyk en onkostbaar , gansch
Noord- en Zuidholland door reizen ; en , in
alle veiligheid , beftendig zoo vast (laat
maaken op zyn tyd en uur, dat de gewig-
tigfte correspondentien ’er aan vertrouwd
worden, ’t Is onnoodig, om voor onze
Landzaaten eene Trekschuit , ook Jaagfchuit
genoemd , te befchryven ; en voor den
Vreemdeling zal ’t genoeg zyn , te zeggen ,
dat ze langwerpige overdekte Vaartuigen
zyn , ter wederzyde met openingen , als
venlleren en luiken gemaakt, waar in de
reizigers op lange banken , ais in een ge-
meenzaam en gezellig vertrek , zitten : en
dat in de meesten ook een afgezonderd
vertrekje is, het welk men de floefheet,
ITEÏ
PAARI>»
Trek*
fchuiten,
250 NATUURLYKE HISTORIE
het dat byzondere perfoonen voor wat meerder
ƒ aard. vragts kunnen afhuuren. Dat wyders zul-
ke Schuiten gemeenlyk door één Paard, of
fomtyds door twee of meer Paarden , aan
eene lange Lyn voortgetrokken worden ;
welk Paard of welke Paarden door de Voer-
lieden , bepaaldlyk Jaagers geheeten , be-
ftuurd worden. Ten aanzien deezer Paai-
den heb ik hier nog te melden , dat men
dezelven , door den tyd , op een zekeren
tred of ligten draf gewent, welke het Paard
niet harder of zagter doet voortgaan, dan
men weet, dat het kan uithouden, en met
den bepaalden tyd juist uitkomt ; welken
tred men een Jaagerstred noemt. Men dres-
feert de Paarden hier toe van tyd tot tyd;
met ze eerst naast een Trekpaard , vervol-
gens voor een kleen endje aan de Lyn , en
ten laatfte geheel alleen dus te leeren loo-
pen. Zulks is te meer noodig, om dat de
Lyn en Spoorftok dikwils tegens de hakken
van het Paard Haat; des het ’er aan diene
te gewennen ; ’t welk met kitteloorige Paan-
den niet gemaklyk gaat. Veelal neemt men
hiertoe oude Paarden; dog geregelde Vee-
ren , of Schipperyen , verkiezen , en bevin-
den ’er zig , op den duur beter by , fterke
jonge Paarden, het welk de Haarlemmer en
Leydfche Schippery by uitftek in agt neemt.
Voor de gemeene Zeilfchuiten , die zig by
ftilte ook van dit middel bedienen, mitsga-
ders voor andereVragt-Trekfchuiten en derge-
lyken , die meest al door gemeene Jaagers, wel-
ken hier te Lande overal aan de aanflagen en
hoofden te vinden zyn , geholpen worden ,
heeft
van HOLLAND.
25 r
heeft men gevvoonlyk flegte Paarden en ou-
de knollen ; van waar men ook dit flag van
Paarden , Jaagers-knollen heet. Het gebruik
van deeze Trekfchuiten is den Franfchen
zoo vreemd, dat zy, hoe vindingryk in bc-
naamingen, hier mede verlegen ftaan : des
het moeilyk zy , hun dit naar ’t konst-
woord te beduiden. Men vertelt hierom-
trent, als eene grap, dat zekere aanzien-
lyke Hollandfche Dame zig in een gezelfchap
van Franfche Dames zeer verlegen vond,
om dezelven te beduiden, hoe men hier te
Lande de Trekfchuiten gebruikt; en dat ze
zig by die gelegenheid zeer belachlyk maak-
te", met, in Fransch Nederduitsch , te zeg-
gen, un lire bateau , avec un vieu navet , et
nupetit Chasfeur la desfus: „ een trekfehuit,
„ met een ouden knol , en een kleine Jaa-
„ ger daar op”, De Trekfchuiten zyn dus
nationaale Vaartuigen; en ze dienen zoo
wel tot gemak als vermaak. Men doet, om
zoo te fpreeken , zynen weg vervorderende ,
een fpeelreisje ; men ontmoet ’er allerlei flag
van Menfchen; en zelden doet men de reis,
zonder in een gezellig gefprek te geraaken,
of dat van een ander te hooren ; ’t zy ’t op
Vrouwenklap , ernftige redeneering , of boer*
tery uitkome : elk een heeft gelegenheid om
iemand naar zyne zinnelykheid tot tydver-
•dryf aan te klampen. Onze Trekfchuiten
zyn inderdaad aan te merken als vrye plaat-
fen, waar in elk met befcheidenheid het zy-
ne vrylyk zegt. Hierom is ’t ook , dat Au-
theurs , die zig toeleggen om ’t een of an-
der geval bedektlyk te vertellen, ja ook wel
Staat s-
HET
r AARD»
^ NATUURLYKE HISTORIE
«et Staatszaaken te verhandelen, hunne Werk-
taard, jes veeltyds bety telen met den naam van
Schuitenpraatjes. En zeker niet oneigen,
dewyl ’er in deeze Schuiten dikwils al vry
rond over zaaken van belang gefproken
word, en een vei ftandige zomtyds voorzig-
tigheid noodig heeft om wysjyk te zwygen.
5t Zyn , en blyven, ’t is waar, veelal Schui-
tenpraatjes; maar intusfchen moet ieder, ’t
zy geestlyke of waereldlyke , die wat op zy-
ne rekening heeft, het aanhooren. Zwy-
gen is dan gemeenlyk best ; en ’t ftaat niet
heel fraai , als iemand zig wil doen gelden ;
vooral is het te ontraaden aan de Geestlyk-
lieid , die zig , door een onvoorzigtig be-
ftraffen, wel eens befpottelyk maakt, voor
een dartelen matroos of ligcmis, welke hier
zoo vry fpreekt als een Leeraar op den kans-
fel ; en in zulk een geval , tot eene gefarde
losbandigheid 'aangefpoord, fomtyds het ge-
noegelyke van het gezelfchap afbreekt.
Y’s- en Ar- Verder heeft onze Natie , buiten dit na-
jrefleden. tionaale gebruik der Paarden voor de Trek-
fchuiten , het met die van andere Landen
gemeen , dat men ze als Trekpaarden bezigt
in allerleie Molen- en Waterwerken , als me-
de tot het karnen , grutten of boekweit pel-
len en anderen zwaaren arbeid. Maar meer
byzonder is onzen Landzaaten eigen , het ge-
bruik der Paarden over ’t Ys; niet alleen
ten noodigen dienfte voor verfchillende
foorten van Sleden, om voorraad naaren
van de Steden te brengen , maar bovenal
tot vermaak voor de zoogenoemde Aixe-
fleden. Het gebruik deezer Sleden is mo-
ge*
van HOLLAND.
gelyk zoo oud als de bewooning van ons
Vaderland; ’t is ten minde te denken, dat
het al vroeg dand gegreepen heeft. Gelyk
de menigte van wateren onzen Ingezetenen
van den beginne aanleiding gaf, om zig toe
te leggen op het vaaren en zeilen met
Schuiten , even zoo zyn ze , door ons kou-
der Lugtgewest , en het flerk bevroozen
Ys, gebragt, niet alleen tot het ryden op
fchaatfen , maar ook tot het gebruiken van
fleepende Rytuigen over het Ys. Met den
aanvang zullen ze zekerlyk zeer eenvoudig,
en alleen tot noodig gebruik ingerigt zyn ,
maar men heeft ze , van tyd tot tyd ver-
maakshalve pragtiger gevormd. In vroege-
re tyden was men voldaan met eene een-
voudige vierkante Slede , gemaakt als een
grooten bak , waar in doorgaans vier tot zes
Menfchen konden zitten , zo als nog tegen-
woordig de Boeren Sleden zyn ; volmaakt
overeenkomende met het bovendel of den
bak eener Karre. Naderhand wierden dee-
ze Sleden, zoo door vergulden- als fehil-
derwerk, allengskens pragtiger. Ook ver.
zon men wel dra een bankje agter op de
fchenkels der Sleden , waar op de Voerman
daan kon: dit bankje was gemeenlyk met
yzer of blik , by manier van eene rasp door-
. boord , befhagen , op dat de Voerman te
minder gevaar zoude loopen, van door het
aangevroozen Ys , of de vastgebakken
Sneeuw, uit te glyden. Wyders had men
oudtyds flegts een Schelletje op het tuig;
't geen ik in eene oude Schildery gezien
heb, in dieri eigenden finaak, als zulks nog
HET
PAARD.
254 NATUURLYKE HISTORIE
«et lieden gebruikelyk is op' de Paardentuigen
paard, der Molenaars- wagens. Men weet dat de
Molenaars verpligt zyn deeze Schellen op
die tuigen te voeren , om dat het hun vry
ftaat te ryden met houten wielen , welker
geluid men niet gemaklyk hooren kan. Het
dient dus den voetganger ter waarfchouwin-
ge ; om welke reden ook veelen onzer Boe-
ren- en Bolderwagens, alsnog, fchoon het
iterk afneeme, onder, tusfchen de asfen,
twee koperen bekkens hebben , die onder ’t
ryden op elkander rinkelen. Overeenkom-
ftig hier mede heeft men het al vroeg ins-
gelyks noodig geoordeeld, zig op de Slede-
tuigen , over lheeuw en Ys , van zulke
Schelletjes te bedienen ; vermits men anders
de aankomst eener Slede volftrekt niet hoo-
ren zoude ; dat , boven al onder de menig-
te van Schaatsryders , ligtlyk ongelukken
zou kunnen veroorzaaken. Hier uit nu
zyn, in laater tyd,ontftaan de Bellentuigen ,
die men al vroeg zeer zwaar , met eene
groote menigte van Bellen, gemaakt heeft,
en welken van tyd tot tyd cierlyker geworden
zyn. ’t Is ook niet vreemd , te gisfen , dat
de benaaming van Arre-of Narreflede van
deeze Bellen afkomftig is ; dewyl de Re-
derykers Narren , of andere Polichinellen
en Zotten , aan hunne Zotskappen en kle-
deren , altoos Bellen droegen , en dus gebeld
op wagens en tooneelen op de Kermisfen
fpeelden. In vroeger dagen , althans , was de
benaaming van Arre-of Narrefleden onbe-
kend ; men heette dit flag van Rytuigen
toen flegts Ysfleden.
1
van HOLLAND, 255
Dog wat hier van ook zy , een geflreng
Zedemeester moge die vermaak Nardery of
Narrery noemen, ’t is zeker, ’t misbruik ter
zyde geftcld zynde, een aangenaam geoor-
loofd Wintervermaak; en de Cieraaden der
Tuigen, zoo in Bellen als Pluimaadjen, gee-
ven ’er een eigenaardgen weldand aan. Al
voor twee Eeuwen , had men , in dede van
die eenvoudige Sleden , van welken wy bo-
ven gefproken hebben, reeds Sleden, by
wyze van laage Chaizen op omgekromde
fchenkelen geplaatst. Men had dit fatfoen
overgenomen van de Poolen en Moskovi-
ters , by welken de Sleden , uit hoofde der
menigte van Sneeuw en Ys, zeer gemeen
zyn ; van waar dit flag van Sleden , ook nu
nog , Poolfche Sleden heet. Ze zyn nog he-
den in gebruik, maar de kieschheid onzer
Liefhebbers en Kunftenaars heeft dezelven ?
hier te Lande , op allerleie kundige manie-
ren verfraaid. Men vind ’er wier Voordel-
len of Arrefchenkels , vergulde Leeuwen,
gehoornde Herten, wilde Zwynen, of, dat
eigenaartiger is , Tritons , Zwaanen en
Stroomgoden of Godinnen verbeelden. In-
tusfehen hebben de Vriezen , die tog de eer-
de Leermeesters in ’t duk der Harddraave-
rye zyn, ook ten dien einde eene foortvan
ligter Sleden uitgevonden ; welken men me-
• de in Holland , by het toeneemen der lief-
hebberye voor ’t harddraaven, in gebruik
gebragt heeft. Van hier hebben ze den
naam van Vriefche Sleden, en men noemt
ze ook Prikfleden , om dat ’er agter op de
fchenkelen zwaare yzeren prikken zyn , die
/
HET
PAARD,
tiET
t'AARD.
4
V
156 NATÜURLYKE HISTORIE
in ’t Ys fnyden; waarvan men zig vervob
gens insgelyks by andere Sleden bediend
heeft, ’t Zyn klccne Sleden , flegts gefchikt
om ’er één mensch in te plaatfen , en ge-
meenlyk een agter op. Meerendeels hebben
zy de gedaante van een zeshoekigen houten
Stoel, gelyk aan, de Kinderkakftoelcn ; waar-
om men ze, fchertfender wyze, ook Kak-
ftoelen noemt.. Decze foort van Sleden is
zoo naauw , dat eene Dame ’er niet alleen
bekrompen, maar zelfs zeer ongemaklyk in-
zitte; waarom deftige Lieden, dezelve voor
de Jufterfchap zeldzaam gebruiken, en ’er
zig meest van bedienen tot harddraaven *
daar ze eigentlyk toe gefchikt zyn. Ter be-
tere uitvoeringe hier van, hebben deeze
Sleden, agter aan, een ftaartswyze uitftek,
by manier van een kusfen opgevuld , waar
op de Voerman of de Paardemenner zit;
terwyl zyne voeten op de fchenkels ftaan ;
waarmede hy den prikker of krasfer, dien
men , naar vereisch dieper of ondieper in
het Ys drukt, om den gang der Slede te
dwingen, in het Ys intrapt, zo als hy naar
zyne oogmerken goedvind. Voorts word
deeze prikker, als het Paard in zyn vollen
loop is , door een veer opgedrongen ; wan-
neer de Slede los heenen glyd. Voor zulke
Vriefche Sleden fpant men de Plarddravers ,
en de Liefhebbers ryden met dezelven te-
gen elkander, om te beproeven wiens Paard
op. het Ys het hardde draaft. Dit gaat ont-
zaglyk gezwind toe, en dikwils niet zonder
gevaar: ook is het meermaals eene kostely-
ke Hefhebbery; gemerkt ’er, buiten dat men
van HOLLAND. 257
’er de Paarden aan waagt, wel eens zeer
groote weddenfchappen uit ontftaan ; veelal
is het , ten minfte , te doen , om eene par-
ty of eene traktement, ten huize van den
Kastelein, of op eene andere plaats, wer-
waarts men bepaald heeft te ryden. Klaas
bruin fchetst ons dit, met opzicht tot
het Slederyden op den Amftel , aldus af.
Het moedig Paard gefcherpt , en voor de Slee gebragt*
Vliegt over ’t Ys , en word genoopt , met zulk een kragt.
Dat het in eenendag genoeg heeft voor zynleeven;
Doch winst genoeg ; wanneer men meester is ge-
bleeven.
Gints word een wedloop van veel Narren aangefteld ;
Elk bied uit al zyn magt ; ’t ontbreekt hier aan geen geld ;
Daar Janoom wel van vaart, voor pand van goude
ringen,
En menig uurwerk , ’t geen men vlugger weg ziet
fpringen ,
Dan ’t ros op zynen draf door bellen opgewekt;
‘t Geen zwygend het verftand van zynen Heer ont-
dekt.
Deeze Dichtfchildery is niet al mis; want
het misbruik, fchoon de harddraavery, be-
fcheiden behandeld, een onfchuldig vermaak
zy, heeft in dit geval maar, al te veel plaats.
. ’Er word inderdaad menig fchoon Paard door
bedurven ; veel meer dan in eene geregelde
Harddraavery; dewyl men de perken, die
men rekent , dat een goed Paard zonder letfel
kan afloopen , zeer zeldzaam op het Ys naauw-
keurig bepaalt ; en het Dier daarenboven .
fterk bezweet in den Winter te ligter bevan-
IV. deel. R gen
IJST
PAAR**
a58 NATUURLYKE HISTORIE
het gen vvord. Hierby komt nog , dat dit ver-
taard. maak te kostlyk is voor minvermogenden,
die mede willen doen, en geen eigen Paar-
den houden : dewyl men , op de meeste
plaatfen , voor een uur rydens , een Ducaat
en meer betaalt. Wanneer dan een kaale
Jonker dit alle dagen wil volhouden , zoo
moeten gewis de horelogien , de ringen , of
andere kleinodiën , en , by de Heeren Stu-
denten, dikwils een goed deel derBiblotheek
naar de Lombaard, of, op zyn fchertfend
Hollandsch, naar Jan- Oom. Alle zoodanige
misbruiken van dit Slededraaven zyn zekerlyk
gantsch niet te pryzen : dan aanzienlyke of
bedaarde Lieden behandelen dit Ysvermaak
op een beter trant , die in geenen deele te
berispen is. Dezulken voegen zig in eenfta-
telyken trein by een , by manier van eene
geregelde Sledevaart , en ryden in gezelfchap .
deftiglyk een toer door de Stad, of naar bui-
ten, om aldaar eene gezellige en vriendely-
ke maaltyd te houden; ’t welk onder de
braave Burgerlieden in onze Steden gemeen
is. Het houden van zoodanige Sledevaarten
mishaagt zelfs den Grootften onzes Lands
niet ; ’t is een der uitfpannende vermaaken
van onzen Vorftelyken Erfftadhouder ; die ,
* ’s jaarlyks, verzeld van het Hof en den
Adel, zeer fierlyke Sledevaarten laat inrig-
rigten. Daarbenevens verlustigt zig ook de
Schooljeugd aan de Akademien , nu en dan ,
met gemaskerde Sledevaarten ; ’t welk in den
jaare 1740, te Leiden, by uitftek in zwang
was, en wel eens gelegenheid tot buiten-
fpoorigheden gaf. Zekere Giongisky , by
voor-
van HOLLAND. £59
voorbeeld , verzon zulk eene Sledevaart in
de verfchillende kledy der Roomfche Geest-
lykheid; dat egter niet wel opgenomen
wierd; en zeker Student, die ftout genoeg
was om bloodshoofds met een gefchooren
kruin te ryden , kostte dit vermaak vervol-
gens, uit hoofde van de felle koude, het
leeven. Ik heb dit voorbeeld hier byge-
bragt, om onze Jonge Heeren, die in dit
Ysvermaak behaagen fcheppen, te leered
toezien, om zig, ten gevalle van vermaak,
niet onvoorzigtig te veel te ontblooten* Na-
derhand heeft men , hier ter Stede , op ver-
fcheiden tyden , onergerlyke en zeer deftige
Sledevaarten gehad; vooral die van hetToo-
neelgenootfchap , onder de Zinfprek , Veniam
pro Laude ; en wel byzonder de laatstgehou-
"dene , by gelegenheid der Eeuwfeesten van
de Stad en ’s Lands Hooge School. Ik heb
’er diestyds eene befchryving, met eene ne-
vensgaande Kunstplaat, van ’t in ’t licht ge-
geeven , die jn veele handen , en als nog te
bekomen is : en dus zou iemand , des be-
geerig zynde , deeze Plaat , door den konst-
ryken simon fokke gegraveerd , uit lief-
hebbery, hier by kunnen voegen. Met
dit berigt van het Ysvermaak afftappende,
zal het niet oneigen zyn , dat wy , daar we
* reeds van het harddraaven over ’t Ys gefpro-
ken hebben, nu overgaan, om, Volgens
belofte , wat byzonderer gewag te maaken ,
van de eigentlyke harddraavery , of het ry-
den om de Zweep, Roskammen, Spooren,
Hoofdftellen , enz. Dan deeze nationaale
Liefhebbery, onzer befchouwinge wel waar-
in 2 dig 9
riEt
tAARÖ»
HET
TAARD.
Oorfprong
der Hard-
draavery.
Paarden-
anarkten.
260 NATUURLYKE HISTORIE
dig , eischt vooraf eene korte ontvouwing van
de gelegenheid , by welke dezelve onder
onze Landzaaten ftand gegreepen heeft.
Men vind derzelver oorfprong, zoo ik
agte , zeer duidelyk , in den aart der Natie
zelve; die, gelyk wy elders gezegd hebben ,
goede Ruiters , en wel bedreeven beryders
van Paarden , geweest zyn. Van hier, waren
de ren- en draafpartyen , benevens het ring-
fteeken, onder hen zeer gemeen; als ten
overvlo ede blykt , uit de verhaalen der Rid-
derlyke Renfpelen , by alkemade en an-
deren geboekt. Wel byzonder is het aan
onze Nederlanders al vroeg eigen geweest,
de Paarden tot het draaven te gewennen;
en het lichaam, zoo veel de konst vermogt,
daar toe te vormen. Althans nopens het
afkappen van de Staarten ter Harddraavery ,
vind ik eene oude aantekening , melden-
de dat onzen Hollandfchen of Duitfchen
Paarden de Staarten ontbraken, om te hevi-
ger te loopen: ’t welk ook nog onder de
Liefhebbers in agt genomen word. In zoo
verre is het harddraaven in ’t algemeen hier
te Lande al van oude herkomst ; maar wat
bepaaldlyk betreft, het zoogenoemde Vrie-
fche of Hollandfche harddraaven, deeze
Liefhebbery is eerst recht in gebruik geko-
men, by gelegenheid van het aanleggen van
gepriviligeerde Paardenmarkten in deeze
Landen.
Men had ’er , toen dit in zwang kwam ,
met der tyd zeer aanzienlyke Paardenmark-
ten , op welken niet alleen de Ingezetenen ,
maar zelfs uitheemfche Frinfen en Vorften
kwa-
van HOLLAND. 261
kwamen. De Heerlykheid Valkenburg was
van ouds de vermaardfte , en naastdenkelyk
de eerfte plaats, daar men Paardenmarkten
hield; ze is althans zeker de aanzienlykfte
geweest. By pars en anderen ftaat aange-
tekend, dat ’er, in ’t jaar 1554, over de
drie duizend Paarden op ééne Markt verkogt
zyn; en elders zegt men, dat ’er drie dui-
zend , eenhonderd en zes vertold zyn. He-
den is dezelve op verre na zoo aanmerkelyk
niet: men hield deeze markt toen agt dagen
lang; tegenwoordig duurt ze flegts éénen
dag, fchoon het recht van agt dagen blyve;
en men vind ’er thans niet , dan een gemeen
flag van Paarden. Men mag ’er , myns be-
dunkens, uit afleiden, dat de Paarden fok-
kery oudtyds , in deze ftreek van Holland ,
van meerder aanzien was dan heden : ’t fchynt
of dezelve wat laater verplaatst zy in het
Stichtfchc, byzonder om en aan Utrecht,
mitsgaders te Leksmond , in ’t Land van Vi-
anen, alwaar men tegenwoordig de beste
jonge Paarden ontmoet, ’t Komt my genoeg-
zaam bewysbaar voor, dat zulks grootlyks
hier van daan komt; om dat men, zints die
oude dagen , toen men in Zuidholland veel
Hoornvee aanfokte; in Zuidholland, en
vooral in Rhynland,aan den kant vanVoor-
fchoten, Valkenburg, Noord wyk, Katwyk
enz., de hooge landen, welken diestyds
meestal mienten of vette weiden waren, tot
teelland en koornlanden heeft ingefloken.
Voeg hier by het toeneemen der Tichel-
steen- en Pannen fabrieken , waardoor veelen
deezer klailanden ingegraaven zyn. Doch
R 3 ■ kee-
HET
PAARD.
NATUURLYKE HISTORIE
*ET keeren wy ons, dit daar laatende, weder'
waard. tot de Paardenmarkten. Van tyd tot tyd
zyn ’er , vervolgens , zeer veelen , in etlyken
onzer Dorpen en Steden, opgericht; wel-
ken hier en daar in bloei zyn , maar elders
kwynen. Onder die der Steden is de Goud-
fche Paardenmarkt, eene der voornaamften
geweest ; en , zoo ik niet mis hebbe , eene der
eerllen, waar op men aanzienlyke pryzen
aan de Roskammers en Harddraavers uitdeel-
de; waarvan dadelyk nader. Voorts moet
men van den tegenwoordigen ftaat onzer
Hollandfche Paardenmarkten zeggen , dat ze
om zoo te fpreeken , bykans alleen ten dieri-
fte der Ingezetenen zyn , of liever, dat de
Ingezetenen zelven de eenige koopers en
verkoopers zyn. Voorheenen voerde men
integendeel aanzienlyke floeteryen , uit alle
de Provinciën , of de nabuurige Gewesten ,
naar Holland ter markte , en men vertierde
ze grootlyks onder uitheemfehen ; dat ten
opzichte van de beroemde Valkenburger
markt over bekend is. Zulks heeft thans
genoegzaam geen plaats , om dat de meeste
Provinciën haare by zonder e Paardenmarkt
ten hebben. Zedert dat de fchrandere Vrie-
zen zulks ook in hunne Provincie ingevoerd
hebben, ziet men naauwlyks een enkele
Vries in Holland Paarden ter markte bren*
gen ; veel eer noodzaaken zy onze Liefheb*
bers en Paardenkoop ers, omze by hen te
komen opzoeken en koopen. Wyders
brengen nog de onderfcheiden jaarfaifoenen
eene groote verfchillendheid van Paarden op
de markten te wege. Op de Na- en Voor,
van HOLLAND. 263
jaarsmarkten vind men meestal Werk- en
Boeren-Paarden ; om dat de Boeren tegen
den ploegtyd, en vooral tegen den oogst-
en hooityd, de meeste Paarden behoeven;
die ze dan , tegens den natyd , om de kosten
der winterftalling te ontgaan, weder ver-
koopen; waarom men zulke markten onder
de Boeren wel knollenmarkten heet. Maar
in den Zomer, als de Liefhebbery van Spe-
lenryden den Landzaat en vooral den Stede-
ling uitlokt, om gezellige Speelreisjes te
doen , dan is het de tyd , om op de Markten
naar de beste Paarden om te zien ; en ze
zyn gemeenlyk op de zomermarkten welaan
te treffen: vooral heeft men dan aan den
Lek en Ysfelkant, daar men veele fchoone
Paarden teelt , te kust en te keur jonge Veu-
lens en jonge Paarden ; en overeenkomftig
hier mede doet dan ook de verfchillendc
ftreek, of de gelegenheid der plaatfe , en het
belang van den Landbouw aan zekeren oord ,
niet weinig tot den meerderen of minde-
ren bloei van deeze of geene Paardenmarkt ,
waarvan ook eenigermaate het uitdeelen van
pryzen op dezelven afhangt: op welk ftuk
wy wat byzonderer moeten ftilftaan.
Verfcheiden Heeren of Baljuwen van ze-
kere Diflriften of Dorpen , welken geprivi-
ligeerde Paardenmarkten hadden , hebben
zig naamlyk beyverd om Volk en Kooplie-
den te trekken door het uitlooven van pry-
zen. Ze gaven , en ’t gefchied ook noghier
en daar , verfchillende pryzen , welken ten
koste van de Marktplaats aangebooden wier-
den. Meerendeels beloofde men den gee-
R 4 nen.
HET
PAARD.
Het lij-
deden van
Pryzen.
ÏÏET
.TAARD.
264 NATL JRLYKE HISTORIE
nen, die de meeste Paarden, aan hem als
koopman in eigendom toebehoorende, on-
der eede te verklaaren, of met voldoende
bewyzen aan te toonen , ter markte bragt >
een Zilvren Roskam. Hy, die de meeste
Paarden voor eigen rekening kogt, kreeg
eene zilvren Stalborftel. Hem, die het fraai-
lle koppel Paarden ter markte bragt of kogt ,
wierdeen zilvren Maanekam toegeleid. Men
zeide den geenen, die ’t fraaifte rypaard ter
markt bragt , een paar zilvren Spooren toe ;'en
eindelyk hem , wiens Paard het hardde draaf-
de, eene zilvren zweep. Alle deeze of
foortgelyke pryzen , op kosten van de Markt-
plaats vervaardigd, wierden in vroeger tyd
aan de Prysbehaalders , zonder eenige on-
kosten van hunne zyde, uitgedeeld. Dog
naderhand, en vooral heden, is het met de
zweepen gewoonlyk anders gelegen: door-
dien ze , op verfcheiden plaatfen , zelfs daar
geene geprtviligeerde Markten zyn , door de
kasteleins of Herbergiers aangebooden wor-
den, ten koste van de Ryders en het ge-
lag. Somtyds bieden ook wel de Stalhou-
ders of Paardenkoopers zulke zweepen hier
of daar aan; die ’er dan ook hun voordeel
in beoogen, en doorgaans wel weeten wie
de zweep ftryken zal. Meermaals is ’er dan
de eene of de andere Heer , die zin in een
harddraavers Paard heeft , en het zelve
koopt, op voorwaarde dat het een zweep
moet haaien of gehaald hebben ; waaronder
niet weinig listigheids plaats heeft. De Be-
ryders fpreeken in zulk een geval onderling
met malkander, om die Paarden, welken
het
van HOLLAND. 265
het anders verre winnen zouden van het te
verkoopen of verkogte Paard, in den draf
op te houden; en men weet de eerst 011-
onwillige Ryders gewoonlyk de hand wel te
vullen. Maar uit dit flinkfche bedryf ont-
ftaan niet zelden groote krakeelen, als ’er
een harddraaver onder komt , die wat af kan
doen , en wiens Beryder zig volftrekt onzy-
dig houden wil. Men bedient zig dan van
allerhande llegte konstgreepen ; als daar zyn
het Paard in ’t fpoor te dringen ; het de lei-
zeelen voor den kop te liaan; dik wils te ver-
ryden ; en elkander te overfchr eeuwen.
Zulks brengt , hoe fraai en mannelyk dit ver-
maak anders zy, te wege, dat veele Lief-
hebbers van aanzien, welken zulk eenen
handel billyk wraaken, afgefchrikt worden
om van de party te zyn. Dog waar vind
men uitfpanningen, by welken niet eenig
misbruik plaats heeft? ’Er zyn ondertus-
fchen hier te Lande veele draafpartyen , by
welken het integendeel zeer zuiver toegaat ,
daar de Beoordeelaars der wetten van ’t
harddraaven kundig, en onpartydig zyn; in
hoedanig een geval de volgende byzonder-
heden in agt genomen worden.
Vooraf gaat, van wegens eene Stad,
Heerlykheid, of Dorp, of van wegen een
Hospes, een ordentelyke bekendmaaking , ’t
zy door Biljetten of in de Couranten, dat
men, op een beftemden tyd, en ter bepaal-
derplaatfe, zal laaten draaven om eene zil-
veren of ook wel om eenen gouden Zweep ,
mits dat de Paarden van zesfen klaar zyn.
Hierop komen de Liefhebbers , welken ry-
R 5 den
KET
PAARD,
Geregelde
inrigting
eener
Harddraf
very.
2 66 NATUURLYKE HISTORIE
het den willen, daar ter plaatfe, en doen hunne
^ aard. Paarden, meestal aan de hand geleid, en
met fraaie Maanekappen verfierd , eenige
uuren, veelen wel een dag te vooren, in
den Stal van den Hospes brengen. In de
Herberg bevinden zig de Keurmeesters , wel-
ken de Paarden bezien, of ze van zesfen
klaar, of ze Koopmans waar zyn , dan, of
ze eenig gebrek hebben , om ze te kunnen
afkeuren. Men heeft aldaar ter tafel liggen,
of men geeft ’er de voorwaarden op , naar
welken men ryden zal , die op verfchillende
wyzen bepaald worden. Veeltyds is ’er, dat
inzonderdeid by de Vriezen fterk in agt ge-
nomen word, eene bepaalinng van de jaa-
ren , dat is , dat men Paarden van gelyken ou-
derdom bedingt : als mede , dat het Paarden
zyn moeten , die of nooit , of althans op die
plaats niet , eene Zweep gehaald hebben ; el-
ders laat men ailerleie foorten van Paarden
draaven , indien ze ze flegts vierkant en rad
zyn. Naar deeze voorwaarden bepaalt men
de waardy der Zweep; welker bekostiging
de Liefhebbers onder zig verdeden; nee-
mende ieder aan , zyne portie aan de Zweep
te betaalen, met beding, dat de Winder
een heel of half anker Wyns, of zoo veel
als de Liefhebbers betaalen willen, en over-
eenkomen, zal geeven; terwyl de Hospes,
van zynen kant , ’er het zyne by voegt in ’t
gelag: dog dit gaat wel eens zoo verre als ’t
voeten heeft. Tot dus verre overeengeko-
men zynde , ondertekent men de voorwaar-
den, en fluit alles, wanneer het getal der
Draavers voldoende is. Hierin heeft men
me-
van HOLLAND. 267
mede bepaald , hoe en op welke manier men
zal moeten ryden; te wee ten , op zyn
Vriesch , of op zyn Hollandsch. De eerfte
beftaat hierin; dat men uit en t’huis, of
heen en weder, of, naar ’t kunstwoord, op
en neer draaft; des ’er van de drie ritten
twee moeten gewonnen worden. Het Paard,
om dit nog wat duidelyker voor te ftellen,
dat, van het eerfte rit heen en weer, het
eens wind , ’t zy in het heen en weder ry-
den, moet het met den derden keer, by ’t
verryden, nog eens winnen met een rit.
Het kan gebeuren , dat het Paard het rit in
’t uitryden wint, en ’t in het weerryden
verliest; dus ftaat de kans dan gelj’k: dog
wint het Paard het, by het verryden, nog
eens; dan heeft hy drie ritten gedaan, en
wint ’er dus twee : waar mede het ook mees-
ter blyft. Het Paard kan het egter ook, en
dit is de regte trant, in twee ritten heen en
weer winnen. Op zyn Hol&ndsch ryd men
niet heen en weder, ’t en zy men vooraf
bedingt , op zyn Friesch te ryden. Men
bepaalt hier flegts den afry van agteren , van
’t begin van het loopperk af, naar vooren
toe; zoo als wy, om deeze onze nationaale
en recht mannelyke oeffening, in eene
fraaie afbeelding, tefchetfen, in de hier by-
gevoegde Plaat , tot vermaak der Leezers,
vertoonen.
Ter betere afmaalinge hiervan hebben wy,
door den konstryken en vluggen Tekenaar
p. c. de la F ARGUE, naar het leeven, en
niet zonder zeer veel moeite , den wedloop
der Harddraavery , aan het Haagfche of
Dui-
HET
TKAEjOé
Afbeel-
ding der
Holland-
fche Hard-
draaveiy.
BET
PAARD.
Vooraf-
gaande
fchikking.
268 NATUURLYKE HISTORIE
Duivenvoorder Schouw, onder ons toever-
zigt, en volgens onze opgave, doen teke-
nen: welke tekening wy vervolgens, door
den vindingryken Konstgraveerder simon
fokke, hebben laaten graveeren. In dee-
ze Plaat , hoe kleen het beftek ook zy , is
de houding der Ryders , en die der Paarden ,
meetkundig afgebeeld: met eene nevens-
gaande vertooning van het gewoel van ’t
volk en der ry tuigen, mitsgaders de plaat-
iing der Coramisfarisfen , die het harddraa-
ven moeten beoordeelen. Men ziet in de-
zelve de Paarden, op de Hollandfche wyze,
naar het [Schouw , daar ze moeten aanko-
men , en van het andere einde , daar ze van
daan komen , in vollen draf loopen , waarom-
trent men de volgende regelmaatige fchik-
king gadeflaat. x
Voor eerst word het rit, of eigentlyk de
loopbaan , bepaald : gemeenlyk heeft ze de
lengte van honderd en vyftig roeden ; en de
breedte is veelal verfchillend , naar de gele-
genheid van den weg: men verkiest egter
altoos de breedfte wegen, op dat ieder
Paard een behoorelyk vryipoor hebbe. Hier-
benevens vermyd men vooral wegen, daar
bruggen of ongemeene holten zyn ; ook ef-
fent men de baan wel bevoorens, wanneer
men zulke holle plaatfen naar eisch aanvult :
en indien de baan gul zand zy , maakt men
dezelve, zoo veel ’t noodig is, met water
nat. Aan het einde en het begin van ’t
loopperk zet men een merkpaal; of men
perkt een kenbaar teken van een boom,
brugge, of hek af. Aan beiden deeze plaat-
VERKLAARING
VAN
PLAAT V.
Tn deeze Kunstplaat vertoont zig, ter rechterzyde,
A het Huis, en het fteenen Hek vaü de Schouw van
Duivenvoorde , met de daaraan verbonden Stallinge ,
benevens de gewoone Koekkraam, met eenig verder
gewoel.
Aan den hoek van ’t Huis hangt de zilveren
Zweep , digt by de Kamer, uit welke de Harddraavery
gewoonlyk befchouwd word. Op het Voorplein van
’t Huis ftaan de Harddraavers , die nog te draaven heb-
ben , met hunne Ryders , klaar.
Voorts word men , tusfchen het hooge geboomte en
het Huis, dat den Heerenweg naar Valkenburg ver-
beeld, verfcheiden Rytuigen en veel gewoel van volk
gewaar ; mitsgaders , in ’t verfchiet , de huizen van de
Ruurt. Tegen den eerften boom, die aan den hoek-
flag van den Haagfchen of Wasfenaarfchen weg ftaat,
ziet men den Commisfaris ,die den witten doek tot een
teken der afry uithoud , en voor wiens plaats het rit
beflist word ; hebbende de Draavers van daar tot aan
het fteenen Hek ruimte van op te houden.
De voorgrond, waar op de grootfte beelden zig
opdoen, duid ons aan de gemeene weide, waar in
het den aanfchouwers , voor dien tyd , vergund is te
treeden ; gelyk ook , aan de overzyde , in een kamp
weiland, de opry van allerlei Rytuig word toegeftaan.
In
VÊRKLAARING VAN PLAAT V*
In de eerstgenoemde weide , die alleenlyk voor voet-
gangers is, ziet men perfoonen van allerleie Standen.
De Tekenaar is hier genoodzaakt geweest, om niet
veel beelden aan den kant van de floot, en flegts
eenige toekykers , zittende , af te maaien* om het hoofd-
zaakelyke , den Draf, des te duidclyker te kunnen ver-
beelden.
Wat de werkzaamheden der Perfoonen betreft , die
yerklaaren meerendeels zigzelven ; de Kindermeid
wandelt met de haar toevertrouwde Kinderen wat uit
het gedrang ; de jonge Heeren iicemcn , onder voor-
wendzel van naar de draavery te zien, de kans waar,
om mot eene heufche Dame, of een bevallig Boerin-
netje, een vriendlyk praatje te maaken; terwyl het
Zeehagje met zyne Deerne, onder ’t rooken uit ee-
ne lange pyp, onver fchillig de draavery aftuurt; en
Krelis met zyn Tryntje in ’t gras al foliende ne-
der zit.
Wyders kan men het harddraavery-fpeelen van dea
Jongen met zyn Hond aan een touwtje, het Nooten-
meisje , dat haare Nooten , en den Smous , die zyne
Kammen en Brillen rond vent , met meer foortgelyke
omftandigheden , aan dit gewoel eigen , natuurlyk genoeg
nagaan.
Het zaaklyke, daar ’t inzonderheid op aankomt, is
de Draf zelve; welke hier eïgenaartig, en, gelyk we
vertrouwen , zoo na als mogelyk is , voldoende aan het
geproportioneerde, verbeeld word. De Draaverszyn
eenigzins agter elkander geplaatst , op dat men elk in
zyn behoorlyk rit zoude zien loopen ; overeenkomt ig
met de Meetkundige Plaat, in den Tekst breeder ont-
vouwd. Daarbenevens ziet men in de weide , aan den
over-
VERKLAARING VAN PLAAT V.
overkant van den Ryweg ; een aantal van Rytuigen van
allerleien (lag in ’t verfchiet ; meerendeels vervuld met
toekykers, waaronder ook een lugtige bol, die, met
den vollen kroes, den Draavers een hoezée toezwaait ;
en voorts Volkje van verfchillenden rang , in onder-
fcheiden houding, om de Draavery te zien. Eindelyk
wykt en verliest zig het verfchiet , in de Duinen , tus-
fchen Wasfenaar, en in de grazige weiden van dit
oord ; terwyl het geboomte en de boerenwooning , digt
by het Schouw , het verfchiet aldaar flopt ; welk alles
geene ongevallige fchilderagtigheid aan het geheel ont-
werp van deeze Harddraavers Plaat byzet.
AFBEELDING van de HOLLAND S C HE EAIDMAAVE1IJ om de GOUD
van HOLLAND. 269
fen vervoegen zig twee Commisfarisfen , of
Goemannen; die zig, gelyk in onze Plaat
te zien is, veelal op eene Ladder ofStel-
laadje begeeven; om de Ryders in het af en
aanryden , naar de Wet desaangaande te beoor-
deelen. Veel al hebben zy een witten neus-
doek aan een langen flok gebonden , dien ze ,
by het afryden der Draavers , uitfleeken en
zwaaien ; welk teken door den anderen , die
by de aankomst zyn, beantwoord word, ter
aanduidinge dat zy klaar zyn. Midlerwyl be-
vinden zig , in het midden van de Loopbaan ,
nog twee andere Commisfarisfen , om te be-
letten, dat niemand der draavers, ’t geen
buiten dit wel eens gebeurt, den ander uit
het fpoor dringe , of in des anders fpoor ry-
de; voorts om toe te zien, of de Paarden
wel draf houden, en niet rennen of galop-
peeren ; want die dit doet , is ’t , naar de ge-
meen e rechten van ’t harddraaven , kwyt.
Verder hebben zy ook agt te geeven op al-
lerleie molesten en ongeoorloofde kneepen
der Ryders ; mitsgaders de invallende verfchil-
len te beflisfen. Als de Commisfarisfen dus
geplaatst zyn begint de Draf: na dat ’er
by Looting bepaald is tegen Paarden te draa-
ven , die door het lot by een vallen , of die
de keur aan den Looter geeft. Wanneer
• byzondere Liefhebbers eene opzettelyke
harddraavery onder elkander bepaalen, ge-
fchied dit ook wel eeus naar keuze.
Na deeze voorafgaande fchikkingen , neemt
men , omtrent de ritten zelven , het volgen-
de in agt. Indien het getal der Paarden even
is, draaft men twee en twee; zoo dat ’er
tel-
HET
PAARD.
De Hard-
draavery
zelve.
HET
TAAitD.
270 NATUURLYKE HISTORIE
telkens één afvalle , en dan de laatfte twee
om de zweep draaven. Dat is : als ’er van
de twee eerfte Paarden één agter blyft, is
die Draaver glad van de kans af, en de Win-
der blyft liaan, of word zoo lang op ftal
gebragt, tot dat de overige ritten afgedraafd
zyn. Vervolgens loopt hy op dezelfde wy-
ze weder tegens de andere Winders ; en , by
winst van het rit , wagt hy wederom naar
zyn tweeden tegenflreever , tot dat hy het
eindelyk van den laatlten wint , of ook wel
tegens denzelven verliest. Ais het getal der
Paarden, in llede van even, oneven is,
of als ’er Paarden overbly ven , dan bepaalt
men het rit tot drie , en de Winder van de
twee blyft aan het til of de kans : dat ook
wel plaats heeft by even getallen. Wanneer
*er, by voorbeeld, tien Paarden zyn, en
deeze twee en twee draaven , dan bly ven ’er
gewis vyf over ,* en dus is ’er een oneven
rit. Zulks valt dikwils niet gelukkig uit voor
een goed draaver; die dan, terwyl elk gaarne
zyne kans behoud , veelal genoodzaakt is een
rit meer te loopen. Maar dit word , onder
befcheide Liefhebbers , doorgaans by lootirig
of naar rang der voorige ritten gefchikt.
Somtyds ryden de laatften met hun drien;
en die dan voor is wint de zweep; of ’er
ryden ook, zoo als het natuurlyk valt, van
de vyf twee; een valt ’er af: ’er ryden we-
der twee, en dus valt ’er weder een af; de
vyfde fchiet alleen over, met de twee Win-
ders van de vier: daarop ryden deeze drie
te famen , en die het dan wint is de Baas. ’t Ee-
nige in dit geval is , dat dan de twee eerfte
Win-
van HOLLAND. ïji
Winders van de vier een rit meer doen moe-
ten, terwyl de andere Winder een rit min-
der loopt, ’t welk, door dien dit op ’t laat-
fte voorvalt , en fpoedig agter den anderen
volgt, ’er vry hevig op aan komt; en met
vuur naar den Eerprys gefchied. De draa-
vers , die dus op eene der gemelde wyzen
ryden, moeten zig dan vervolgens onder-
werpen, aan de wetten en gebruikelykhe-
den der Harddraavery. Zy hebben dan af
te wagten de uitwyzing voornaamlyk van de
twee Commisfarisfen , die zig ter plaatfe,
daar zy aankomen , bevinden ; wier zaak het
is, in het voorby draaven , naauwkeurig gade
te flaan, wie voor zy, en, op een Paarden
hoofdsbreedte voor uit, den prys toe te wy-
zen. Gevalt het, dat de Draavers te gelyk
aan den merkpaal zyn, dan gebieden ze
te verryden : ’t welk al dikwils gefchied ,
wanneer ’er twee knappe Draavers ge-
lyk loopen, of, zoo als de Liefhebbers
fpreeken, aan malkander blyven hangen:
in zulk een geval beflist dikwerf één en-
kele Harddraavers fprong het winnen
van den Prys. Ondertusfchen wagt men ,
eer de Zweep afgehaald en den Winder ge-
fchonken word, de agterfte en middelfte
Commisfarisfen af, om te verneemen, of
alles in orde toegegaan zy, en vooral om
te weeten, of de Draavers gelyk van ’t
Stuk, of ’t begin der Baane, afgedraafd
hebben. Hier aan tog ligt veel geleegen:
waarom men, wanneer een Draaver in ’t
afryden door laat fchieten , dat is den
draf doorzet, voor dat hy gelyk met zyn
par-
Bet
TAARD.
ÏIJiT
ÏAARD#
272 NATUURLYKE HISTORIE
party in den draf is, telkens te rug moet
keer en, en op nieuw afryden; tot dat de
Commisfaris, récht oordeelende, den afry
goedkeurd. Dit afryden is hier een Ruk van
vry veel aanbelang; want, zoo men ’er wat
oogluiken in gebruikt , kan ’er de een of an-
der merkelyk by winnen.
Ook kennen de Roskammers en Bery-
ders van Draavers de kneep, die ’er op zit,
zeer wel. Zy weeten de Paarden, in ’t
aan vangen van den draf, zekeren fprong te
doen maaken, die dezelven flerk voortzet;
en op zulke fprongen flaan zy mede agt on-
der het ryden ; voornaamlyk als de party op
zyde fchiet, en allermeest, wanneer ze, na
aan malkander hangende , bykans aan ’t ein-
de zyn , en door zulk een fprong de zweep
kunnen winnen : ’t geen zeer veel van de
handigheid van den Ryder afhangt. Maar bui-
ten deeze en dergelyke kunstjes, bedienen
fommigen zig,by het afryden, van eene fy-
ner kneep. Ingevalle dat een knappe Draa-
ver fterk vooruitfchiet , houd de zwakfte
zyn Paard wel eens op , en fluks om ; voor-
geevende , dat men niet gelyk afryd. Hier
door loopt dan het Paard , dat voor is , dik-
wils halverweg, ja tot aan ’t einde van ’t
perk, en vermoeit zig dus onnoodig; waar-
mede de ander zyne kans bevoordeelt. Dan
rechtfchapen Liefhebbers houden dit voor
eene * laage en onwettige kunstgreep : te
meer te wraaken , om dat ’er zekerlyk fleg-
te gevolgen uit ontftaan kunnen. Een Paard
is een moedig en vernuftig, dog, te veel ge-
vergd , een koppig Dier ; men maakt het ,
door
van HOLLAND. 073
door dit tc mg keeren baloorig;en ’tword,
als of het een bezef had van de verdrukking
en ’t onrecht hem aangedaan , moedeloos ;
’t welk hem buiten ftaat fielt , om met zoo
veel vuur en drift door te draaven , als hem
natuurlyk eigen is, en de Konst in hem op-
wekken kan. Hierom zyn zulke kunstjes ,
naar myn begrip , onedelmoedig en allerflegtst.
Ook veroorzaaken zy gemeenlyk twist ; ter-
wyl andere kunstgreep en , aan ’t begin van
den afry, als daar zyn het Paard van zyn
party met de Spooren in de borst te prik-
ken , of de Leifen uit te flaan , om dat al-
daar de meeste Aanfchouwers zyn , als onge-
zien doorgaan; dus ook Honden, in ’t mid-
den der draf, te laaten aanblaffen; huurlin-
gen te hebben , om ’t Paard te doen fchrikken
door middel van Spiegeltjes, enz. Geduu-
rende dit draaven zyn ’er gemeenlyk onder
de Aanfchouwers zulken die party kiezen ,
en tegen elkander wedden; vooral indien
de kans twyfelagtig zy , als de Paarden aan
malkander hangen , of elkaar agter her zitten.
Maar deeze weddenfchappen gaan hier te
Lande zoo grof niet als die te New Mar-
ket in Engeland: men wed flegts om ee-
nigeDucaaten , om eene Vischparty, of ee-
nige flesfen Wyn , maar hooger niet ; of ’er
moet eene enkele Losbol zyn , die ’er door
heen wil.
Wanneer alles dus ver in orde afgeloopen
is, word eindelyk de Zweep den Winder
toegeweezen. De Schout, de Commisfaris,
of de Hospes , ontftrikt de Linten , aan wel-
ke de Zweep te pronk hing, haalt dezelve af,
IV. deel. S en
HÈf
PAARD}
Het ver»
kiygen va is
de Zweep,
S74 NATUURLYKE HISTORIE
het en reikt die den Winder over. Deeze, moedig
j*aard. op zyn Triomph, ryd, onder het zwaaien
en klappen van de Zweep , door het Volk.
Het Paard zelve fchynt ’er moediger door
te worden, het huppelt en fpringt, alsof
het der behaalde overwinninge bewust wa-
re. De Winder ryd vervolgens nog een rit
uit vermaak af ; om zig als Meester van de
Baan voor de Aanfchouwers te vertoonen ;
en keert ten laatflen naar den geenen dien
het Paard toebehoort ; flapt van ’t Paard af,
en geeft zynen Heer of den Eigenaar de
Zweep over ; die den Beryder dan met een
braaven Steekpenning beloont. Hierop be-
geeft zig het gezelfchap der Mededraavers in
huis , om het Lag op te neemen , en zig lus-
tig te vermaaken; dewyi ’er nu eene Fles
op flaan mag. Het gewoel van ’t Volk ver-
levendigt voorts alles niet minder; te meer,
daar op veele plaatfen dan ’s avonds het
Veeltje gaat, als in eene volle Kermis; ’t
welk ook in onze Plaat , zoo veel het val-
len konde, afgebeeld is. Onder dit alles
worden de Draavers op Stal bezorgd, warm
gezet, en, na wat gerust te hebben , naar
huis geleid. Veelal neemt de Liefhebber,
welke de Zweep heeft, dezelve by zig in de
Chaize; of de Ryder, op den Draaver ge-
zeten , en ’t huiswaards rydende , houd de
behaalde Zweep in de hand. De Liefheb-
ber, ’t huis gekomen zynde, plaatst dezel-
ve, zoo hy ’er meer gewonnen heeft, in
zyne Zweepenkas. Het is naamlyk, onder de
groote Baazen der Harddraavery , niet ge-
noeg , met ééne Zweep te pronken ; zy leg-
ger*
van HOLLAND. 275
gen Ver op toe om verfcheiden zulke Zwee-
pen van onderfcheiden Paarden te hebben ,
en ’er als een Kabinetje van te maaken. Ge-
meenlyk krygt dan ieder Zweep den naamvan
het Paard, waardoor, of dien van de plaats,
daar dezelve gewonnen is: en ’t luid niet
zelden grappig, als men de Liefhebbers,
met den uitleg derZweepen, by voorbeeld,
hoort zeggen; dat V van JVyker Griet , Val-
kenburger Hans , ’t Haagfche Spook , Malle
Jan, ’t welk de rechte fpreektrant der Lief-
hebbers is;
Deeze Zweepen, om nu nog met een
kort woord derzelver maakfel te melden,
zyn pragtig, van allerleie fatfoen en ver-
fchillende waardy; gemerkt de eene uit ee-
ne ruimer beurs gegeeven word dan de an-
dere. Doorgaans is het Hegt twee handpal-
men lang, en agter aan ’t handvatfel heeft
men een zwaarenknop, met een ringetje;
aan ’t welke een Zilveren of Gouden Lint ,
met een breeden Strik of eene geflxikte
Roos hangt. Voorts is de Zweep zelve be-
kleed, met rood, groen, of blaauw Flu-
weel, ryklyk met Zilver geborduurd; en
het fiag eindelyk is met roode , witte , groe-
ne en blaauwe Linten geftrikt. Dit is de
gemeene manier; dog als de Zweep van
Goud of verguld zy , dan is ook het bor-
duurfel Goud. By uitflek kostbaar en recht
Vorstlyk was de Zweep , die , op de pragti-
ge en ftaatelyke Harddraavery te Soestd37k,
in tegenwoordigheid van zyne Doorlugtige
Hoogheid, vvierd uitgedeeld of verreeden;
welke door het Paard van den Heer lever,
S 2 te
HEl*
P AARD#
HET
?AARD.
De Hard-
draayers-
kunst be-
fchreeven.
276 NATUURLYKE HISTORIE
te Amfterdam, gewonnen is. En vooraf
niet minder was de allerpragtigfte Gouden
Zweep, op eene aanzienlyke Harddraavery
behaald, toen zyne Doorlugtige Hoogheid
den laatften keer in Vriesland was, door den
Koopman laas boumans, van Frane-
ker, wiens Draaver de zeven- en twintigfte
was; des hy dezelve van zes- en twintig alle
uitgeleezen Vriefche Harddraavers gewonnen
heeft. Op deeze Zweep waren de Wapens
hunner Hoogheden, met dat der Provintie
Vriesland, gegraveerd: dat zeker een aan-
zienlyk gedenkftuk voor de Familie des Win-
ders is. Hier mede , zoo ik vertrouwe , op
eene voldoende wyze befchreeven hebbende
hoe het regelmaatige harddraaven toegaa;
eischt nu de naauwkeurigheid nog , dat ik den
Leezer een begrip geeve, van de hoedanig-
heden of bepaalde vereischten der Hard-
draavery; mitsgaders van de Vaderlandlche
kunstoeffening en bewoordingen daarom-
trent gebruikelyk ; om dus wel byzonder te
toonen , waar in eigentlyk deeze konst be-
ftaat.
De Franfche Paardenkenners , en de be-
roemdfle Schryvers over de Paarden , gelyk
ook BORELLi, wiens uitfteekend Werk
over de beweeging der Dieren , by de Wis-
konftenaars en Geleerden overbekend, en in
hoogagting is, hebben, met zeer veel door-
zigt en kunde, op verfchillende wyzen, den
Stap, den Draf, den Galop, en den Tel der
Paarden, befchreeven, en met wiskundige
figuuren opgehelderd. Ondertusfchen fchynt
de byzondere Harddraavers - tred van onze
Vrie-
van HOLLAND. 277
Vnefche Leermeesters , en Hollandfche Ken-
ners by de Vreemden geheel onbekend te
zyn; men vind denzelven althans in hunne
Schriften niet befchreeven , vermoedelyk
om dat die Tred in hunne Landen niet be-
kend zy. ’Er is in deezen Tred inderdaad
ook ieis byzonders, dat veelligt de Vreem-
den , zelfs den kundigen viTETen bour-
gelat, zou verbaazen. Die fchrandere
Mannen zouden in den eerften opflag oor-
deêlen, dat men de waarheid niet fprak,
wanneer men zeide, dat ’cr Harddraavers
gevonden worden , die , in het tempo van ’t
neerzetten en opligten der overhoekfche
voeten, de tree van den agtervoet, zes
voeten over de gewoone tree van den over-
hoekfchen voorvoet, in den draf brengen:
dat egter, volgens wiskundig wel afgemee-
ten Harddraavers treden, ontegenzeggelyk
blykt waarheid te zyn. De vreemdheid hier
van heeft my bewoogen, om vooral myn
werk te maaken, van deeze Vaderlandfche
byzonderheid naauwkeurig na te gaan; en
alles wat hier toe behoort zorgvuldig op te
fpooren. Gelukkig vond ik , bovenal in dee-
ze myne Geboorteftad , verfcheiden Liefheb-
bers , die zig genegen toonden , om my hier
in alle behulpzaamheid te verleenen : welken
Heeren ik deswegens openlykmyne erkente-
nis betuige , byzonder den Heeren daniel
Hendrik righoud; en den Stalhouder
jan ledeboer, als hebbende eerst flag
van Harddraavers. Maar allerbyzonderst
ben ik de naauwkeuriglte en gegrondfte on-
derrigting verfchuldigd aan den dienst van den
S 3 Heer
HET
PAARD*
278 NATUURLYKE HISTORIE
iiet Heer jan ruth van andringa, Stal-
ïaard. houder te Leiden. Ik heb , zonder eenige pluim-
ftrykery gefproken , deezen Heer in dit fluk
zeer kundig bevonden; niet alleen door ee-
ne keurige beleezenheid van de beste Au-
theuren , maar te gelyk door eene langduu-
rige ondervinding; als zynde, van Vader en
Grootvader af, van Vriefche Paardenken-
ners herkomftig , en dus van kindsbeen aan ,
als ’t ware , in het gehos der Paardenftoetery
• gewiegd en opgevoed. Uit dien hoofde heb
ik ook niet getwyfeld , of ik alhier gebruik
zoude maaken van ’s Mans fchriftlyke opga-
ve, nopens deeze byzonderheid ; maar ter-
ftond beflooten dezelve den Leezer mede
te deden met eene nevensgaande fchetfe
van den omtrek van een fraaien, welgepro-
portioneerden Harddraaver in zyn vollen
draf. De opgave van den Heer van an-
drin ga is deeze :
„ De draf van een Paard is een tred , dien
zy met de Beenen over ’t Kruis doen ; wel-
verftaande met het opligten van het rechter
Voorbeen , en het linker Agterbeen ; en dus
ook met het linker Voorbeen en het rechter
Agterbeen ; die beurtlings , en genoegzaam ge-
lyktydig , twee en twee , worden opgeligt en
neergezet ; welke nederzetting men duidelyk
en eensluidend moethooren, by eiken ftap,
dien het Paard doet, als het zuiver draaft. In
het harddraaven behoud het Paard dienzelfden
Tred, maar de flap word, door de force*
die een Harddraaver doet, verlengd. Som-
mige en verre de meeste Harddraavers zet-
fen den agterften voet over den Stap of
Tred
van HOLLAND. 279
Tred van den Voorvoet; zoo dat het Voor-
been reeds geheel opgeligt zy , eer het Agter-
been, of deszelfs voet, zig nederzet. Malle
Jan liep , in zyn besten tyd , zes voeten over.
Dit , als mede nog zeker beroemd Paard , al-
hier bekend geweest onder den naam van de
Ruin van de Hoogelind , zyn voor de ver-
maardfle , zuiverfle en beflendigfle Hard-
draavers gehouden, welken men in vyf-en
twintig jaaren in Holland gevonden heeft.
Ze liepen twee honderd roeden binnen ééne
minute af; en ik heb verfcheiden maaien,
met eenige Liefhebbers, derzelver treden,
op zes voeten , afgemeeten. Ik reken het ,
in dit geval, niet, als een Paard zig verzet,
of wanneer een Paard , zo als men ’t noemt ,
uit malkaar vliegt ; want dan zyn ’er eenige
tempos, dat het Paard, in éénen fprong,
met alle de vier pooten van den grond is;
en in zulk eene vlugt ongeloovelyke flappen
doet (*). Maar in deeze twee genoemde , en
meer eerfle Harddraavers , welken door een
kundigen Beryder vierkant van onderen op
gereeden wierden, heb ik meerendeels op-
gemerkt, dat dezelven, met een vierkan-
ten flap van de Agtervoeten , in den Tred
van de Voorvoeten begonden te draaven , en
tïndelyk tot zes voeten overliepen, ’t Is ’er
mid-
(*) De ervaaren Stalmeester lubek, te Amfter.
dam, heeft my getuigd, Draavers gezien en gekend
te hebben , die agt voeten overftapten. Dog de Heer
van ANDRiNGA meent, dat dit in de gevallen
is, als het Paard, zoo men zegt, uit malkaar vliegt ,
dat is, een ongemeenen tred doet.
s 4
HET
PAARD*
fï)IT
PAARD.
r
280 NATUURLYKE HISTORIE
midlerwyl zoo mede gelegen , dat dit over-
loopeh in ’t harddraaven niet gefchied door
alle Paarden , fchoon zy zuiver en hard kun-
nen draaven: neen; ’er zyn verfcheiden
Harddraavers welken niet dan van tred op
tred, of met den Agtervoet in den flap van
den Voorvoet komen. Dit overloopen hangt
grootlyks af van den natuurlyken frap ,
of den draf, die het Paard daar toe eigen
is ; en voorts van de hand des Beryders ,
die het Paard op deeze vvyze geleerd, en
*er de fundamenten van het Harddraaven in
geleid heeft. Tot den waaren en zwierigen
loop van een Harddraaver word vereischt,
dat het Paard een ftaanden kop en nek heb-
be ; los en vierkant in de Schouders en in
de kniën; mitsgaders gerekt in het Lyf zy;
als mede dat het de Hakken opgehaald en
geflooten hebbe , zoo dat de Beenen el-
kaar als Molenwieken volgen. De voornaam-
fte gebreken welken 'een Paard veelal in ’t
harddraaven heeft , zyn het fpringen en het
in malkaar loopen. Het fpringen beftaat
daarin , dat het Paard zig fchielyk agter en
voor uit op den grond op en neder geeft ,
in de manier, welke de Franfchen ïn de
kunsttermen Terre a Terre noemen. Het
andere is als de Galop ; het in malkaar loo-
pen als de Tel, Vamble ; de gebroken gang,
als le Fraquenard , het draaven en agtergal-
oppeeren als PAubin der Franfchen. Maar
dit alles wraakt men; in het zuiver draaven
houd men flegts één ftap of tred voorgoed;
zoo dat alle tusfehentreden , die buiten het
zuiver en gelyktydig nederzetten,' en het
hoo
v*a n HOLLAND. 281
hooren der twee klanken gefchieden, voor
gebreken in het harddraaven gehouden wor-
den.”
Dit berigt van den Heer van andrin-
q a , dus verre opgegeeven , zullen wy nu
voorts door onze verdere opmerkingen , en
verklaaringen tragten op te helderen. Een-
flemmig met eene zeer uitmuntende ver-
handeling over den gang der Paarden, in
het Zevende deel der Uitgezogte Verhandelin-
gen , naar een vertoog van den HeerBOUR-
gelat, in onze Moedertaale overgebragt.
Haat het volgende vast. Te weeten , dat ’er
in een zuiveren draf niet dan twee klanken
gehoord moeten worden; fchoon ’er zig
telkens twee -voeten, als ’t ware, te gelyk
nederzetten: daar men in tegendeel in de
Galop meerder klanken hoort ; en byzonder
in den natüurlyken Hap , of den langzaamen
gang, zeer onderfcheiden den hoefftag van
eiken voet hoort. Dit onderfcheid toont,
dat ’er een zeer aanmerkelyk verfchil van
beweegingen in den ftap en den draf plaats
heeft ; het welk men , fchoon een onoplet-
tende zig verbeelde, dat het Paard in den
draf dezelfde beweeging heeft, en de voeten
of de hoefüag , (dus zal ik dit in ’t vervolg
benoemen,) dezelfde klanken geeft als in
den ftap , in het draaven klaar befpeurd. In
den eenvoudigen ftap hoort men in tegen-
deel den hoefftag verdubbeld.. Zoo laaten
byzonder de Sleepers Paarden te Amfter-
dam , en elders , daar de Paarden zig aan een
dagelyklchen ftap gewennen, zeer duidelyk
de vier onderfcheiden klanken en tempos,
S 5 by
\
PAARD,
I-
282 NATUURLVKE HISTORIE
het by ’t nederzetten der voeten, op de ftee-
paard. nen hooren, ’t welk dus een zeer kennelyk
onderfcheid tusfchen den ftap en den draf
maakt; even als in den galop den drieklank;
’t welk virgilius reeds nagevolgd heeft ,
in ’t bekende Versje :
Quadrupedajite putrem fonitu quatet ungula campum.
Maar in den draf beweegen zig de voeten
fpoediger over ’t kruis. Als een Paard draaft y
beweegt het niet de twee voorfren , of twee
agterften ; noch ook de twee zylingfche , de
rechtfche voor- en agter- of de tweelingfche
voeten, zoo als in den tel; zy beweegen
zig integendeel beurtlings, de een na den
anderen, by wyzc van de Moolenwieken ,
welker einden nu boven en dan onder zyn ,
zonder eenige andere tusfchenpoozing van
op en neer te zyn , dan die het tempo nood-
wendig bepaalt. Ter dier oorzaake noemt
men deeze beweeging in den draf eene kruis-
wyze beweeging; om dat de beenen zig
beurtlings rechts en lings overkruifen. — Om
den Lezer hier van , zoo veel ’t ons doen-
lyk zy, een klaar begrip te gee ven , zullen wy
dit, door eenige Figuuren, in de nevens-
gaande Plaat tragten op te helderen. Laaten
ten dien einde, volgens deeze voetmaat in
Plaat VI 28 voeten, de twee horizon aale
lynen A B de lynen zyn, naar welken een
Paard recht doorftapt en doordraaft , en waar
op de hoefflagen neêrkomen. Op deeze
lynen nu ftel ik de vier hoefflagen, of de
rust van een ftilftaand Paard , op vyf voe-
ten ; zoo als het van een welgemaakt Paard
door-
van HOLLAND. 283
doorgaans gefield word : en deszelfs hoefGa-
gen worden aangeduid met R. V. Rechter
Voorvoet; R. A. Rechter Agtervoet; L.
V. Linker Voorvoet; L. A. Linker Agter-
voet. Het Paard, dus in eene natuurlyke
rust ftaande, begint zig te beweegen; het
ligt eerst één der Voorvoeten, kortflondig ,
met één der overkruis flaande Agtervoeten ,
op; by voorbeeld: eerst ligt het op den
Rechter Voorvoet by R. V.; brengt dien,
in den natuurlyken flap , zagter voort , tot
twee voeten by A ; en maakt , in ’t nêerzet-
ten , den eerflen klank , aangeduid met nom-
mer 1. Oogenbliklyk , en lchier gelykflon-
dig , is ook opgeligt de Linker Agtervoet L.
A. ; deeze zet zig insgelyks neder op twee
voeten afflands van den fland des agterflen
hoefflags , van L. A. tot by B ; en geeft , in
het nederzetten, een tweeden klank; die
aangeduid is met 2. Nu zyn deeze twee
voeten , fchoon ze , door dien flap , op den
platten grond kruiswyze flaan, elkander nog
niet kruiswyze gepasfeerd ; dat is de Rechter
Voorvoeten de Linker Agtervoet hebben nog
niet voor by den Linker Voorvoet en den
Rechter Agtervoet geflapt, om dat’er flegts
maar eene beweeging voorwaards gefchied
is. Dan daarop helt het lichaam van ’t Paard
over , als nog fleunende op den Linker Voor-
voet, enden Rechter Agtervoet , geduuren-
de die eerfle overhelling, of flap, van de
twee voeten 1 — 2 ; tot dat de Rechter Vooiv
en de Linker Agtervoet op den grond rusten.
Voorts bevorderen de Linker Voor- en Rech-
ter Agtervoet; die zig agtervolgende oplig-
ten,
HET
PAARD,
UET
?AARD.’
a8 4 NATUURL-YKE HISTORIE
ten , de tweede overhelling op dezelfde wy-
ze als de twee eerften ; met dit onderfcheid ,
dat de overhelling, te gelyk met de Stappen,
eenpaariger en wyder worde; om dat de
tred van den Linker Voorvoet nu volftrekt
voorby den flap van den Rechter Voorvoet
treeden moet , zal het Paard voortgaan. Dus
dan kruist de Linker Voorvoet voorby den
Rechter Voorvoet, en plaatst zig twee voe-
ten voorby A by C; en door dien de over-
helling van den Linker Voorvoet verdubbeld
is , op den afftand van vier voeten , uit zyn
hoefflag by L. V. , dat de derde nedertrede
is, zo geelt deeze Linker Voorvoet den der-
den klank , aangeduid met 3;terwyl de Rech-
ter Agtervoet R. A. zig insgelyks voortzet ;
en vermits hy dien afftand der trede volgen
moet, kruifende voorby den reeds voortge-
treden Linker Agtervoet by j B, zoo valt hy
mede, met eene verdubbelde overhelling,
treedt neer by D, en geeft dus den vierden
klank, aangeweezen met 4. Hier uit blykt
nu, dat, doordien deeze treden onderfchei-
deniyk gehoord worden , ’er altyd vier voe-
ten in eene fuccesfive beweeging zyn , en
beurtlings vast op den grond ftaan, daar
integendeel , in den draf, wanneer men flegts
twee klanken hoort, ’er fuccesfivelyk twee
beenen omtrent te gelyk zig beweegen
en neder treeden , waar van dadelyk nader.
Laat ons nu zien hoe wy verder deezen
ftap, en het geene men kruifen der beenen
noemt, kunnen verklaaren. Om dit, door
een tweede voorbeeld, in den waaren ftap
van een Paard te toonen, heb ik, naar de
te-
van HOLLAND 283
tekenwyze van den beroemden d e laïres-
se, boven op dezelfde voetmaat, by manier
van lynen en gevvrigtstekenen , gefteld de
waare verdeelingen van het rif en degewrig-
ten van een Paard, zoo als die by den flap
op den platten grond ftaan. Het Paard ftaat
in Fig. 2, boven de voetmaat, in de zelfde
voetmaat , als in den platten grond , by de ly-
nen van Fig. i , aangeweezen is. De Rech-
ter Voorvoet , en de Linker Agtervoet J
ftaat hier reeds opgeligt, en in het tempo
van den val , om neder te treeden , op den
hoefflag, die, naar uitw}7zen der flippen,
loodrecht overeenftemt met A B op den
platten grond van Fig. 1. Terwyl nu deeze
Recht er Voor- en Linker Agtervoet in hunnen,
val of nedertred zyn , helt het lichaam van ’t
Paard , op de rust van den Linker Voorvoet
c , en dien van den Rechter Agtervoet d over :
zo dat de Linker Voorvoet c,e n de Rechter
Agtervoet d, waarop als nog de rust van het
Paard is , in dit tempo overhellende van
ftand veranderen, en dien der aangeftipte ly-
nen aanneemen. Dat is, de Rechter Agter-
voet helt over, in de lynen i, e, b. en
de Linker Voorvoet in de lynen c, /,g: zoo
dat de romp van ’t Paard tusfehen e en ƒ
vooruit gefchooven zy. In dien ftand is de
eerfte flap der twee opgeligte en mede voort-
treedende voeten, te weeten, die van den
Rechter Voorvoet a en van den Linker Agter-
voet by in beweeging van overhelling; als
wanneer de voeten elkander ftaan voorbyte
kruifen, ' Dezelven dus nederzettende by c
en d , hebben deeze flappen , voorby den Lin-
ker
HET
?AAR»>
HET
PAARD.
286 NATUURLYKE HISTORIE
ker Agter- en Rechter Voorvoet de lynen
h
met den Rechter Agtervoet, en de lynen
k
met de Linker Voorvoet geformeerd. Hier
mede is de volle ftap van twee fchreden
volbragt, en de beenen hebben, gelyk de
geftippelde lynen £, k (kruis) aanwyzen,
twee en twee voorbygekruist , en dus is de
romp van ’t Paard vooruit gefchooven tus-
fchen hen L Uit deeze Figuur ziet men ten
klaarfte, wat de Liefhebbers door het kruifen
verftaan; en ze toont tevens hoe men de
fchreden of flappen van een Paard, het zy
in den ftap of draf , best kan aanduiden met
de Figuur van de famengeftelde Letters
MAA;’t welk ook by de Liefhebbers gemeen
is. Deeze Figuur nu voldoende agtende,
met betrekking tot den zagten flap , of het
begin van ’t beweegen van een Paard tot den
draf, zoo hebben wy hier niets by te voe-
gen, dan alleen dit; dat een Paard, wanneer
het zig tot ‘den ftap of den draf begint te
beweegen , doorgaans het hoofd zal bewee-
gzn , en den hals eenigzins vooruitfteeken ,
om het overhellende evenwigt voorwaards
te bevorderen , ’t welk eene moedige
Harddraaver byzonder cierlyk doet;geeven~
de zelfs voor den ftap een zagten fprong; dan
r
van HOLLAND. 287
hier van vervolgens nader. Dog laat ons
zien , hoe nu het Paard , uit den flap , in
den draf, en vervolgens in den Harddraa-
vers overftap komt.
Om dit duidelyk te begrypen , volgt men
beide de reeds verklaarde Figuuren. Men
ftelle, dat het Paard gelyk in een fterken
draf gefchied, de Agter voeten brengt even
agter, of in den hoefftag van de Voorvoe-
ten of ook wel daar over ; terwyl de Voor-
voeten zig dus juist ook zoo veel verder
voortzetten, en het lyf, in de overhelling,
gerekt er en ook laager vak. Want , en dit
dient vooraf wel opgemerkt te worden , de
Voorvoeten kappen zelden wyder, dan de
ftand die het Paard natuurlyk heeft , dat is
vyf voeten ; maar , wanneer de Agtervoet
overtreed , dan word de Voorvoet juist zoo
verre vooruit gebragt , als zulk een Agter-
voet na en van. zynen overftap in den na-
tuurleken ftand van den Voorvoet geeft.
En dit kan ook nooit anders zyn; want de
gewrigten en kniën van den Voorvoet, zig
binnenwaards buigende of liever vouwende,
kunnen geen voorwaardfchen overftap maa-
ken, zoo als de buiging van den Agtervoet,
die den arm voorwaards beweegt. Intus-
fchen is de kragt van den Voorvoet zeer
fterk, in ’t houden van ’t evenwigt, in ’t
* overhellen, en vooral in de kragt, om den
Agtervoet voort te trekken. Evenwel kan
een Paard de Voorvoeten fterk voor uit
zetten , gelyk in den Renloop , en het agter
uit Haan, te zien is; als wanneer het de
Voorvoeten zeer fterk vooruit zet. Maar in
bet
HE*
PAARD,
«ET
PAARD*
288 NATUURLYKE HISTORIE
het draaven, en byzonder het harddraaven J
alhoewel een weinig niet fchade, zou het
evenwel den agtertred benadeelen; waarom
de Liefhebbers liever zien , dat ze dc Voor-
voeten fraai en zuiver opligten , en ftout ne-
derftappen ; zoo dat de Voorvoeten , in den
draf, de Hoeven , als ’t ware , tegens de ar-
men omwenden; ’t welk de Paarden ongeloo-
velyk digt aan den Elleboog kunnen doen.
Men telt het gevolglyk, alhoewel ’t kunne
gefchieden en ook werklyk gefchied, dat
een Paard den Voorvoet verder dan gemeen
voorzet, egter niet onder de fraaie en meest
natuurlyke beweegingen. Dog keeren wy
weder bepaaldlyk tot ons onderwerp.
Het Paard ligt nu, naar de aftekening op
den platten grond in Fig. i , weder op , den
Rechter Voorvoet by A , en te gelyk den Ag-
ter Linkervoet by B, met dit onderfcheid,
dat, daar ze in den flap met vier onder-
fcheide tempos opligten, zy nu als beiden
te gelyk opligten. Het Paard hier door fter-
ker overhellende , zoo valt de Rechter Voor-
voet A nu neder na den gevormden hocf-
flag van den Linkervoet C byE; en de Lin-
ker Agtervoet B juist in den opgeligten hoef-
flagvan den Linker Voorvoet, by L. V. dat
een goeden draf is. Maar, vermits deeze
Voeten gelykilondig nederkomen,zoo hoort
men niet dan éénen klank , ten minften in
den zuiveren draf: hierom tekenen wy die
klanken, om niet in de nommers te dvvaa-
len, aan,- met E 3 enL. V 3. Daarbenevens
ligten zy nu ook, in het zelfde tempo, dat
deeze Rechter Voorvoet Aen E, en de Lin-
ker
van HOLLAND. 289
leer Agtervoet B, in den hoefflag L. V. val-
len, de andere Voeten op; zoo dat, terwyl
A en B , in den val of nederdaaling , zig op
den grond Baan neder te zetten , de Linker
Voorvoet C , en de Rechter Agtervoet D ,
alreede in beweeging zyn , en oogenbliklyk
de opligting der gemelde Voeten volgen. De
Rechter Agtervoet D valt als dan in den
hoefflag van den Rechter Voorvoet by R. V*
en de Linker Agtervoet B in den gevveezen
hoefflag van den Linker Voorvoet C. Ge-
merkt nu deeze Linker Voorvoet zig fchie-
lyk , en onmiddelyk te gelyk met den Rech-
ter Agtervoet opheft, zoo valt de tweede
ftap van den Linker Voorvoet neder by F;
en de Rechter Agtervoet in den hoefflag A ;
waarmede het Paard in den draf loopt. Dus
is , volgens de Lynftreeken , die zig in Fig*
3 als halve Cirkels vertoonen* de kruifing.
der Beenen tweemaal gefchied; eerst is de
Rechter Voorvoet en de Linker Agtervoet in
den draf gekruist, voorby den Linker Voor-
en den Rechter Agtervoet, en zo vervol-
gens, over en weder; ’t welk by de Letters
k , k nagegaan kan worden. En nademaal de
hoefflagen der agtervoeten treeden in die
der voorvoeten , zoo is derzelver flap nu een
voet meer voorwaards ; als blykt in de twee
agterfte halve Cirkels , en de voorfte wydte
• van dien flap met de voorvoeten. Maar nu
ftapt de Harddraaver van drie tot zes voe-
ten over; eene wydte , welke fchier alle
denkbeelden te boven gaat. Dan laat ons ,
om by onze Figuur te bly ven , het Paard nu
eens in den Harddraavers overftap befchou*
IV. deel. T wenu
HET*
TAARÖ»
<290 NATUURLYKE HISTORIE
ket wen. Wy kiezen de middelmaat van drfe
faakd. voeten , voor by de voorvoeten kruifender
Ik ftel des dat het Paard, in den Harddraa-
vers draf fchietende, nu wederom den
Rechter Voorvoet E, en den Linker Agter-
voet C, zoo fchielyk opligt en over doet
vallen , dat hy die beiden nederzet in het
tempo , dat de anderen reeds opgeligt zyn ;
5t welk men noodwendig aldus moet begry-
pcn. Want doordien het Linker Agterbeen
verder treeden moet, dan het Linker Voor-
been Raat, zoo moet het Linker Voorbeen,
zal het Linker Agterbeen van drie tot zes
voeten over dien hoefflag overftappen , in
het tempo deezcr fnelle beweeging al mede
in beweeging zyn, en dus over en weder.
En dit tempo , hoe onnagaanbaar , is dat ,
waar in de overftap gefchied ; en waarin
het Paard , door zyne kragt en draavers oef-
fening, zoo lang, als ’t ware in de lugt han-
gende, zonder eenigen der vier voeten op
den grond te zetten, zyn overftap verrigt,
en te gelyk weder in zyn draf voortvliegt.
Men kan hier uit afneemen, dat, fchoon
wy , daar wy om ons uit te drukken niet an-
ders kunnen doen , gewag maaken van eene
beurtlingfchè optilling der voeten , dat eg-
ter, die beurtlingfche optilling der voeten
zoo ongeloovelyk fpoedig gefchied, dat het
ons niet mogelyk zy de juiste tydftippen
daar van te bepaalen ; ook zal het ’er voor
als nog niet zeer op aankomen. Ingevolge
hier van zoo helt het Paard dan over, op
de rust van den Linker Voorvoet F, en den
Rechter Achtervoet A; als waarin de hoef-
flag
van HOLLAND. stat
flag van den voorgemelden draf Raat. Maar
nu , in den tyd dat de Linker Voorvoet F
zig fpoedig opligt, met den Rechter Agter-
voet, de wydte van drie voeten overkap-
pende , zoo is de val van den hoef, over
den hoefflag van den nu opgetilden en reeds
voorgefchooten linker Voorvoet F, juist by
G; en het Paard heeft, in deeze twee
fchreden , voortgedraafd elf voeten wydte ,
daar onder vier voet overkap; terwyl de
Rechter Voorvoet alrede verplaatst is. Hier
op kapt het Paard wederom , met den Rech-
ter Agtervoet , vier voeten over , of voor-
by den hoefflag van den Linker Voorvoet
F ; en dus valt de hoefflag van den Rechter
Agtervoet neder by H ; en de Linker Voor-
voet F, op deeze wyze overgeheld zynde,
valt neder by I ; zoo dat het Paard nu , in
twee fchreden , voortgedraafd hebbe, 1 6 voe-
ten ; waaronder zes voeten overkap in de
twee fchreden. Indien onze Aftekening het
niet klaar bewees, zou men ligtlyk, in den
eerken opflag , rekenen , dat ; als ieder Ag-
tervoet 4 voeten voor by den overkruistefi
Voorvoet overkapte, dat dan het Paard
tweemaal vier, dat is agt voeten gronds
overkapte , en voortzette in de twee fchre-
den. Dan men gelieve in agt te neemen,
dat juist de beide overkappen , wel te ver-
‘ kaan die der Agtervoeten, al fchoon ieder
Agtervoet op zig zelven vier voeten over-
kappe , elkander zoo kruifen , dat zy beiden
twee voeten gronds, in een gelyken Rand
houden. De Voorvoeten tog, die nimmer
wyder kappen , dan het uitgerekte kei van
T 2 een
rAAttü#
«Er
PAAiïD.
292 NATUURLYKE HISTORIE
een draavend Paard overftapt , tekenen den
hoeffiag op twee voeten afftands van elkan-
der. Zoo flaat , by voorbeeld , in de voet-
maat onder aan by M, den overflap van
den Linker Agtervoet in G,vier voet voor-
by den hoeffiag van den Rechter Voorvoet
E gevallen zynde , de hoeffiag van den Lin-
ker Voorvoet F dan, op een afftand van
twee voeten van den hoeffiag van den Rech-
ter Voorvoet E. Gevolglyk is de overftap,
ten opzichte van den hoeffiag van den Linker
Agtervoet in Gen Rechter Voorvoet E , vier
voeten wyd; maar dezelve is flegts twee
voeten , ten opzichte van den hoeffiag van
den Linker Voorvoet F. Dus blyft dan ook
de hoeffiag van den Linker Agtervoet dezelf-
de , in opzicht van den overftap van vier
voeten , door den Rechter Agtervoet by H ;
waar in wederom dezelfde afftanden zyn.
Zy vullen dus , in de kruifing der hoefflagen
juist de wydte van twee voeten ; en hier
door komt het, dat, fchoon ieder ftap wel
vier voeten wyd zy, die waare tusfchen-
wydte van vier en vier zig nogtans op een
zuiveren afftand van zes voeten bepaalt.
Nadien elke onderfcheiden tred twee voe-
ten op dezelfde plaats inneemt , zoo worden
deeze vier voeten maar twee voeten; en
gevolglyk is de geheele winst der beide
overflappen 6 voeten gronds. Het valt zeer
moeilyk om dit door eene Figuur te verklaa-
ren ; en zonder dezelve is het in ’t fchryven
onmogelyk te doen ; dan de Leezer , ver-
trouwen we, zal het nu gemaklyk begry-
pen, als hy maar met oplettendheid naar
van HOLLAND.
*93
de voorgemelde Figuuren en Letters te werk
gaat. Om hier in beter te flaagen ftelle
men zig den gang van een Paard duidelyk
voor: men neeme vier Hukken gelds, of
anders , om ’t nog klaarder te hebben , vier
papiertjes, getekend LA. R A. L V. cn
R V.; en legge die in zulk een Hand,
naar de betekenis der Letters , in de linker-?
en rechter hoefflagen , als het Paard
Haat, Hapt, of draaft. Men verlegge tel-
kens ieder van de^elven naar den Hand ,
Hap, of draf, langs twee getrokken lynen
van voet tot voet , met kryt op een tafel of
lei; en tekene vervolgens, by ’t verleggen
van ieder, als zynde een flap of tred, den
hoefflag. Dit doende zal men zig een dui-
delyk begrip vormen van het harddraaven ;
eene recht Vaderlandfche liefhebbery en
kunstbehandeling. Hierom hebben wy ook,
ter betere voorftellinge van dezelve , in dee-
ze Plaats boven de gemelde Voetmaat, en
in denzelfden Hand, in Fig. 4. nog voorge-
draagen een netten omtrek van de waa-
re en zuivere houding van een welgemaak-
ten Harddraaver en deszelfs Ryder.
De Rechter Agtervoet A, gelyk ook de
Linker Voorvoet B, Haan in den Hand van
draaven; terwyl de Rechter Voorvoet C,
en de Linker Agtervoet D , in den val zyn.
Op dit zelfde tempo is de Rechter Voorvoet
en de Linker Agtervoet air ede opgeligt , om
neder te Happen in den hoefflag i , en over
te Happen in den hoefflag L ; ’t welk dus
vallen moet; nademaal, om den anderen
Hap , nu de Rechter Voor- en Agter- , en
T 3 dan
HET
PAARD»
HET
f AARD,
194 natuurlyke historie
dan de Linker Voor- en Agtervoet elkander
beurciings volgen , waarom ook in onze af-
tekening deeze ftap dus valt. Dat is, om
tog klaar te zyh, de eerfte ftap of liever
halve fchred in Ftg. 1. was, met den Rech-
ter Voor- en Linker Agtervoet, in A en
B ; de tweede was die met den Linker Voor-
en Rechter Agtervoet in C D ; de derde en
vierde in den draf insgelyks van A in E;
van B in L. V. van C in F en van D in A ;
Zoo dat by A de eerfte te doene drafftap
ftonde: de Agtervoet D trad des uit Aover
tot H; ’t welk de eerfte Harddraavers ftap
was, vervolgens trad C tot G; ’t welk de
tweede Harddraavers ftap was; en einder
lyk , vooronderfteld dat die Rechter Voor-
voet buiten het perk der tekening in bewee-
ging zy, ftapt de Linker Agtervoet voor
den vierden keer neder, en valt in den
ov,er ftap van den Harddraf. Dat is , eens in
den ftap van R. A. tot D ; eens in den draf
van D tot in den hoefflag van den Voor-
voet A ; eens in den Harddraf van A tot H ;
ten laatften in den Harddraavers overftap van
H tot L,en dus viermaalen. De kruifmg valt
hier insgelyks in de aanwyzing by K , onder
Fig. 4. en de beenen hebben ieder, van den
ftap tot den draf, nu tweemaal gekruist , of
famen vyfmaal met de halve fchred: dat is,
tweemaal met eiken Rechter Voor -en
Linker Agtervoet; en tweemaal met den Lin-
ker Voor- en Rechter Agtervoet ; en eens met
den Rechter Agter- en Linker Voorvoet,
waar op onze Harddraaver afgebeeld ftaat.
Het dus ver gezegde genoegzaam oordee-
lem
VERKLAARING
VAN
PLAAT VI.
V . )■
Fig. i. De Lynen of Loopflreeken , waar op da
hoefflagen , van den ftilftand tot den Stap , van
den flap tot den Draf, en van den draf tot den
Harddraf, zyn aangetekend. Zie Bladz. 282.
— — 2. De Overkruifing van den Draf, in eene ge*
leedkundige afbeelding van een Paard, aange*
toond. Zie Bladz. 285.
— 3. De Overkruifing van den Draf, met betrek-
king tot de afgeperkte hoefflagen, in Fig. 1,
gemerkt Draf. Zie Bladz. 28 9.
— - 4. De Aftekening of omtrek van den waaren
zwierigen ft and en loop van een Harddraaver,
in den overftap , met des zelfs Ryder , vol-
gens de voetmaat en afmeeting in Fig. 4* 4 %
Zie Bladz. 293.
NB. De Voetmaat der twee overflappen op 6 voet
berekend. Zie Bladz. 292.
/
. < V
' *
/
CJ
;
:: 'po v r. .
; .• . o*4 -tr. • : •
*1 ' . ■
■
.
|rj t;/ \ - i . ,/j
-7 1
. ' r -v®£ï. • ■- .*•/. :~ztss
■ . . .
r
. I riüO C 7 \ 7 * . .; ;
"•/rt -j 4 *1- e' , jó r4,.'V . ;
'l ’.l iy * •*
.ah; :: o
; *■. t r,
PI. M.
vy den HAMB3IIAT, lomt .
van HOLLAND.
*95*
tendé, tot het verleenen van een recht be-
grip van den Hard draa vers llap en draf, kun-
nen vvy uit de gemelde aanmerkingen ge-
reedlyk befluiten, (en dit dient vooral in
agt genomen te worden,) dat ’er, by deeze
fnelle beweeging, hoe zeer wy, naar het
werktuiglyke , den flap, den draf, en den
fchred vatbaar hebben getragt voor te draa- v
gen, egter iets uit onze eigen overdenking
moet bykomen , het welk met geene teken-
pen aangeduid kan worden. Men heeft
naamlyk , als men een recht begrip wil vor-
men , van de fchielyke overkruifing der bee-
nen, en derzelver hoefflag op den grond,
vooral in gedagtente houden de uitwerking,
die den loop en harddraf heeft; waardoor
het onmogelyk is een Harddraaver, in de
kragt van zynen loop, eensklaps in zyne
vaart te fluiten , zonder het Paard , uit den
harddraf, in den gewoonen draf en flap te
brengen , dat mede tot de kunst des Ryders
behoort. Men moet zig voorflellen, dat
de vaart, wanneer de Harddraaver in zyne
volle kragt daar heenen fnelt, zoo flerk is,
dat het Paard zig , gelyk we gedeeltelyk ge-
meld hebben, op ieder fchred van alle de
vier voeten overkruis , in een tempo of tyd-
ftip bevind, dat alle vier de voeten te gelyk
. in de lugt zyn, of geen grond raaken. Even
dit heeft plaats by de Menfchen , die draa-
ven; en de zogenaamde Hardloopers heb-
ben, om dit tempo waar te neemen, hunne
lange ftokken, met welken zy, als ’t ware,
overfpringen. Ook heeft de Heers o or-
gel at zulks, zelfs ten opzichte van den
T 4 draf
HET
PAARD.
296 NATUURLYKE HISTORIE
#ET draf der Paarden, beweezen. En is dit
*aarp. zoo, ten aanzien van den draf, hoe veel
moet het dan niet uitwerken in die vervaar-
lyke fnelheid der harcjdraavers ? Dit tydflip ,
fchoon ?t een oogenblik zy, is evenwel,
voor een fynziend oog, nog al tamelyk te
onderfcheiden. Wanneer men aandagtig let
op het oogenblik van den overftap der Hard-
draavers , zoo ziet men dat het Paard vry
kennelyk in ’t agterftel krimpt, en zig in
het voorilel fterk uitrekt; juist op het tyd-
ftip dat het, de voeten overkruifende , het
eene paar ftaat neder te zetten en het an-
dere opligt. Dit gefchied , fchoon het niet
volftrekt gelykftondig gebeure, egter zoo
kortftondig op elkander, dat men het, in den
klank der hoefflagen of twee fchreden , naauw-
lyks , ja niet , kunne hooren , nadien het flegts
een onmeetbaaren toonklank voor het ge-
hoor verleent; en even zoo word het gezigt
zulk eene lchielyke voorbyfnelling gewaar,
dat het onmogelyk , of ten minfte allermoeie-
lykst zy , dien voortgang te bepaalen. Men
ziet den Harddraaver, als ik my zoo mag
uitdrukken , in die vlugge vaart , op ieder
fchred en overfchred, als voortfchuiven ;
vooral, indien hy gezegd mag worden zui-
ver te draaven, en eene goede houding te
• hebben. Het fraaie tog van een Harddraa-
ver beftaat, volgens den Heer van an-
dringa, in het volgende: Het Hoofd
recht op ; den Nek recht ; los en vierkant in
de Schouders , en Knïén; gerekt in ’t Lyf ; en
( let wel,) de Hakken opgehaald en gefiooten^
enz, Yergelyk hier onze vierde Figuur. In
vau HOLLAND. 29?
dien ftand van harddraaven befpeurd men
dan geene ongeregelde beweeging, en ’t
Paard, gelyk gezegd is, fchuift of vliegt, in
’t gemelde tempo, als voort; ’t welk de Ou-
den deed zeggen , het Ros raakt ; flegts de top-
pen der grasjes. Men zou het geen in dit
tempo gefchied, zeer wel kunnen vergely-
ken by een fprong; en ’t is inderdaad als
een fprong; dog dezelve ontglipt by fraaie
Harddraavers, door de gelykheid en fpoed
van den draf, genoegzaam ons oog; terwyl
die in andere Draavers zeer kennelyk tè be-
fpeuren is. Als men ’er naauwkeurig op let,
ziet men dikwils, dat de Harddraavers in
hunne beweegingen, vooral zoo de Ryder
het Paard aanzet, eene kennelyke bewee-
ging van een fprong fchyne te maaken ; en
dit is juist het tydftip, dat alle vier de voe-
ten te gelyk van den grond zyn. Dit noemt
men gewoonlyk een Harddraavers fprong;
en een handig Ryder , die de kunst in den
grond verftaat , weet ’er ook een goed ge-
bruik van te maaken , als het Paard uit den
draf, of aan ’t doorflaan raakt. Wel by-
zonder bedient hy ’er zig van , wanneer zyn
Portuur hem , als zy het einde der draaf-
baane naderen, te naby komt: de Ryder
weet dan het Paard, ’t zy door een fpoor-
flag , of door eene behandeling van ’t gebit ,
ja zelfs door de ftem , in een draffprong te
brengen ; of het zelve , als het ’er uit ge-
raakt is , in den draf te herftellen. Dan men
telt dit, fchoon deeze beweeging in ditdraf-
fpringen al vry gemeen zy , evenwel voor
gene fout; bovenal indien de Paarden 'in el-
T 5 kaar
HET
paajrd<
fTET
Verelsch-
ren in den
Beryder
der Hard-
„draavers.
298 NATUURLYKE HISTORIE
kaar loopen, dat is ongelyke beweegingeti
maaken, enz. Intusfchen is het fraaije,dat
het Paard de uitwerking van de fpringkrag-
ten, in zyn harddraf, gelykmaatig doet,
zonder dat men het ziet.
By deeze aanmerkingen nopens het draa-
ven van het Paard zelve, voege men nog,
dat ’er, zal het Paard in alle deelen vol-
maakt draaven, niet weinig gelegen is aan
den Ryder ; dog wy zullen het niet onder-
neemen daar omtrent eenige Lesfen te gee-
ven; te minder, daar alle Liefhebbers het in
dit ftuk niet eens zyn. De een verkiest al-
toos ligte perfoonen; de ander houd het
voor onverfchillig : de een oordeelt het best
wat meer naar agter, dan voor naar de
fchoft te zitten ; de ander fielt in dit zoo
zeer agterlyk zitten geen belang: de een
keurt het agter overhellen , en het uitftee-
ken der been en van den Ryder niet nadee-
lig; de ander wel: in alle deeze en meer
dergelyke byzonderheden , heeft men zoo
veel hoofden , zoo veel zinnen, Ondertus-
fchen houden ervaren Kenners gemeenlyk
de Vriefche wyze voor de beste.
Men verkiest dan tot Ryders aankomende
Jongelingen en alleszins rappe gasten ; veelal
Jongens van zestien of agttien jaaren, of
ook wel flukfche Kaerels van meerder jaa-
ren , die van jongs af in dit ftuk opgevoed
en als volleerd zyn. De Engelfchen zyn
omtrent de ligtheid der perfoonen zeer
naauwkeurig : fomtyds zelfs weegen zy de
Ryders ; en doen , als ze ongelyk van gewigt
zyn, zoo veel gewigts in den zak van par^
ty>
van HOLLAND. zyp
ty, tot dat ze gelyk ftaan; dog dit heeft
by ons geen plaats, fchoon men egter ge-
mecnlyk de ligtfte perfoonen verkieze. In-
zonderheid kiest men, als ’t zynkan, den
Ryder , die ’t Paard gewoon was te dresfee-
ren , of die het dagelyks hanteert en beryd.
Uit dien hoofde kunnen de rechte Liefheb-
bers, zelden, het vermaak hebben, van
hun eigen Paard , gelyk in de Manege ge-
fchied , te beryden. Zelfs ontbied men , als
3t op eene weddenfchap en een fterk Por-
tuur aankomt , wel uit Vriesland den Ry-
der, die ’t Paard geleerd heeft. Voorts
éischt men in den Ryder eene welgefchik-
te houding: hy moet recht op de lenden,
óf eigentlyk, op het voorrif van ’t Paard
zitten; met het lyf niet fterk agter over
hellen , gelyk veele bohamaakers doen ;
egter word een klein weinigje agter over te
zitten, dat aan de houding eenige gracelyk-
heid byzet , niet afgekeurd : dog het een en
ander van dien aart hangt zeer veel af van
de adretheid van den knaap , of de natuurly-
ke bevalligheid, die het eene mensch boven
het andere bezit, dat ook in deezen het oog
trekt: als een mooie handige jonge knaap
het Paard beryd, fchynt zelfs de toegene-
genheid der aanfchouwers hem den prys te
• gunnen. In den zit op het Paard moeten
de kniën geflooten zyn , tegen de zyden van
den Voorfchoft, agter of tegen de Schou-
derbladen : de beenen vry en los ; dog egter
zoo, dat ze altoos , zonder veel beweeging,
of een fpoorflag,of een aanzet met de hiel,
in de zyden, kunnen doen; juist zoo, als on-
ze
HET
FAAt\I>«
HET
PAARD.
Do opfchik
tier Hard-
dravers.
\
Soo NATUURLYKE HISTORIE
ze Fig. 4. aanduid : de handen , met de ld-
zeelen, vry en los van den hals van ’t Paard;
de armen uitgebreid, en niet ftyf, maarlee-
vendig, altoos fpeelende,en het hoofd recht
op , met de oogen tusfchen de Ooren van
’t Paard heen ziende. Daar benevens moet
de Ryder niet veel omzien ; altoos recht
door ryden ; het Paard in den draf houden ,
en het zelve niet in den bek trekken,
maar los en onbedwongen door eene zag-
te behandeling en tokkeling van het ge-
bit leiden. Met één woord, de Ryder
moet, als ’t ware, los en vry op ’t Paard
zitten, en het gebit, om zoo te fpreeken,
op ’t zagtfte gevoel van een pink , regeeren.
Verder is het eigen aan de Ryders , dat zy,
onder liet harddraaven , by poozen , een ag-
tervolgend gefchreeuw maaken : dit geluid ,
hoewel het wildheid fchyne, geeft niet te
min aan een zoo moedig dier, dat tog na-
tuurlyk het geluid bemind , meerder moeds.
Zelfs fchynt het aan de Item zyns Ryders,
en derzelver modulatie te verftaan , of ’t ’er
op aankome, en daar door aangepord te
worden: even zoo wil het, na den gedaa-
nen loop , gaarne geftreeld en aangefproken
zyn , als of het wenschte gepreezen te wor-
den. By dit alles heeft men wel voor een
gebruik, het Paard, wanneer ’t ’er op aan-
komt, en het veele ritten afloopen moet,
Brandewyn in den neus te blaazen om het
re verfterken ; dan of dit goed of kwaad zy
zal ik niet beflisfen.
De toeftel eindelyk vran het Paard i$ over
\ geheel zeer eenvoudig ; niettemin in dq
Hoofd'
van HOLLAND. 302
Hoofdft ellen veelal buitengemeen zwierig,
als welken of fraai geborduurd , of met ftrik-
ken of roozen, van goud-of zilver- lint, en
met koraalgewerkte trosfen vercierd zyn:
voorheenen waren zwierige kwasten in ’t
gebruik, dog nu verkiest men de roozen.
Wyders is men tegenwoordig zeer algemeen
gewoon, flegts een Friesch dekkleedje, met
een gordel , op den rug vast te maaken. Za-
dels worden hier te Lande in dit geval nooit
gebruikt, gelyk de Engelfchen in hunne
renpartyen doen. Ook is een Ryder nimmer
gelaarsd; eenigen zyn gefpoord; en wel
eens op zyn Vriesch koopmans, maar met
ééne fpoor , aan den eenen of anderen voet.
Voorts is het een beftendig gebruik, dat de
Staarten der Harddraavers gekort zyn ; dan
of men gegronde redenen hebbe, om te
beweeren , dat de lange ftaarten hinderen ,
daar aan twyfel ik zeer. Hoe ’t zy , ’t is ,
gelyk ik boven gemeld heb, van overoude
herkomst hier te Lande; en veelen onzer
Smits zyn ’er zeer wel in bedreeven; dog
doen zulks nooit op zyn Engelsch, te wee-
ten zoo, dat de ftaarten uitfteeken,’t welk
zy door ’t infchroeijen der Staartfpieren doen:
ze dollen of korten de ftaarten flegts , en
fchroeien dezelven vervolgens toe. Deezen
dus afgekorten Staart fchikt men vervolgens
met e enige geftrikte Lintjes op.
Zie daar den gebeden zwier van zulk eene
manneiyke liefhebbery, die zeker der Natie
eere aandoet ; als zynde zoo byzonder en
aanmerkelyk voor uitheemfche Pikeurs , dat
ze bekennen moeten , dat onze Vriezen en
Hol*
HÉT
PAARD.
«ET
PAARD.
Aanmer-
king over
dg Tellen.
302 NATUURLYKE HISTORIE
Hollanders hen overtreffen in de natiiur4-
Jyke beftiering der Paarden tot den Harddraf 5
en dit is, voorwaar, geen kleene eer. De
geforceerde kunstbeftiering der Vreemden
is van te grooten omflag , of geeft te veel
misftand; waar van onze natuurlyke konst-
beftiering m geenen deele te befchuldigen
is. Een Paard in den galop te leeren is min*
der kunst dan in den draf; de overige ma-
noeuvres zyn fraai, maar op verre na zoo
fraai niet als de draf; en van de honderden,
die ’t ftuk van de Manege verftaan, of ten
minften oeffenen, zyn ’er maar weinigen
die het draaven grondig verftaan, en men
vind naauwlyks een enkel Heer die ’t onder-
neemen durft.
Het gewag maaken van de geforceerde
konstbeftiering , en de daaruit volgende mis-
ftanden, leid myne gedagten wel byzon-
der tot de Teltree, waarom ik ’er met een
kort woord nog iets van melden zal. Zy is
zoo ver van fraai te zyn , dat men naauw-
lyks denken kunne , dat iemand onzer Natie ,
die den natuurlyken gang van een fchoon
Paard daarby vergelykt, behaagen in dezel-
ve zou fcheppen ; hoe gemeen ze ook elders
zy. ’t Is waar, ze geeft veel gemaks aan
den Ryder; men gebruikt daarom de Tellen
voor oude Gryzaarts, in Italien voor de
Kardinaalen, en elders ook voor de Juffers.
Daarbenevens wil men , dat ze fterk fpoe-
den ; en de Liefhebbers twisten onder elkan-
der ’er over, of een wel gedresfeerd Paard,
op den tel loopende, het van een goeden
Harddraaver kan winnen? De Heer dan r-
E U
Van HOLLAND, 303
tL Hendrik reghout heeft my des- mr
aangaande verhaald , dat zeker Heer te Rot- paard,
terdam , eene weddenfchap op dit ftuk aan-
gegaan hebbende, eene Telle van elders deed
komen , dezelve tegen een Harddraaver deed
Joopen, en dat de Telle het verre weg won.
Dit moet zekerlyk eerst vreemd voorko-
men aan iemand , die de fnelheid van ’t
Harddraaven kent : intusfchen is ’t , als men
’er bedaard op let , zeer wel te begrypen ,
dat het mogelyk zy. Dewyl de Telle haar
Regter Voor- en Agtervoet, en dus, in het
tegenovergeftelde , ook den Linker Voor-
en Agtervoet te gelyk beweegt, en voort-
zet, zoo zyn de fchreden eenpaariger over
elke zyde; en zy doet, die beweegingen ver-
dubbelende, als ’t ware, twee fchreden te-
gen één Harddraavers fchred; waardoor zy
't gevolglyk winnen kan. Daarenboven ftaat
hier nog aan te merken, dat eene Telle zei
den uit haaren fchred raakt, en noch zagt
van onderen op in den fchred gebragt word ,
noch in haaren fchred eenigen misitap doet.
Voeg hierby dat de Teltree, fchoon ze een
onnatuurlyke flap der Paarden zy, eene on-
gemeene en geltadige vaardigheid van bewee-
ging heeft ; waardoor ze , zonder tuslchen-
poozing voortgaande , zeer veel uithaalt :
egter wenschte ik wel te weeten , of zulks
• aan alle Tellen eigen is. Ook word dit laat-
fte by veelen onzer Harddraavers gevonden.
Want , hoewel de overftap in baazen van Hartfdrai’
Harddraavers de fchoonheid der zaak uit- v.ers die
maake , zyn ’er niettemin Harddraavers,
die nooit overftappen, maar altoos den Ag- “pp
ter-
3 04 NATUURLYKE HISTORIE
ïif.t tervoet in den hoefflag van den Voorvoet
f^ARD. brengen ; en evenwel tegens een knappen
overftapper aan kunnen. Dan dit hangt af
van de vaardigheid der fchreden , waar door
zulk een Draaver , door het verdubbelen zy-
ner beweeging, het wint in den harddraf. Zó-
danige Harddraavers zyn ongemeen vast in
■ den draf, en Haan zelden door. En dit is
het geen de Heer van andringa be-
doelt, als hy zegt; „dat dit overloopen in ’t
„ harddraaven niet gefchied door alle Paar-
„ den, fchoon zy zuiver en hard kunneil
„ draaven : neen ; ’er zyn verfcheiden Hard-
„ draavers, welken niet dan van tred op
„ tred , of met den Agtervoet in den ftap
„ den Voorvoet koomen. Dit overloopen
„ hangt grootlyks af van den natuurlyken
„ ftap of den draf, die het Paard daar toe
5, eigen is; en voorts van de hand des Be-
,, ryders, die het Paerd op deeze wyze ge-
„ leerd , en ’er de fundamenten van het
„ Harddraaven in geleid heeft.” De by*
zondere natuurlyke ftap , en de door oef-
fening en konst aangeleerde vaardigheid,
brengt gevolglyk zeer veel toe tot het
Harddraaven. Intusfchen blyTfc dit egter
waar, dat een fterke overftapper, zoo als
Malle Jan en de Ruin van de Hoogelind ,
altoos veel vooruit heeft. Zoodanige Paar-
den zyn gemeenlyk ook lenig en fchoon van
ftel ; waar tegen de anderen , hoe hard zy
loopen kunnen , meestal in den ftand een
zeer ftyf en houtig voorkomen hebben ; zoo
dat men ze dikwils op ’t oog voor geen Hard-
draavers zoude aanzien : en ’t is natuurlyk ,
• 4 ^ dat
Van HOLLAND.
3 os
dat men de fraaifte Geitellen meest bemint, hè?
en aan dezelven den voorrang geeft. paard.
Uit dien hoofde worden ook deeze fraai- stalling
fte Geitellen , inzonderheid zoo ’t Harddraa- der Paar*
vers zyn , voor zwierige Chaizen gebruikt ; den , enz,
in welk geval men zulke Paarden ten kost-
baarlte opfchikt. Vermogende Liefhebbers
hebben de Gespen, en al het andere gewoo-
ne Metaaltuig, van Zilver: ja my geheugt,
by zoodanig eenen , een Hoofdltel gezien
te hebben , waar aan de Knoopen der kwas-
ten uit Diamanten en Paarlen beltonden.
De Itaatlykheid gaat zelfs by fommigen zoo
verre , dat men , zoo voor Harddraavers als
andere Paarden , zeer kostbaare Stallen aan-
legt : men vind ’er te Amllerdam , en , zoo
ik meen , ook te Rotterdam , daar de drink-
en voerbakken van wit marmer zyn , de
zolder geltikkadoord is, en de tuigkasfen,
mitsgaders de wanden, genooteboomd zyn:
alles is ’er even zindelyk, tot aan de em-
mers , met koperen hoepels enz. toe ; en
zoo alles naar gerade. En fchoon dit enke-
le voorbeelden zyn , is het evenwel over ’t
geheel waar , dat men nergens , waar men
buiten dit • Land kome , zulke fchoone en
Zuivere Stallen zal vinden ; zelfs tot by do
Boeren toe , ten minlte by regtfchapen
Boeren , die zugt voor hunne Paarden heb-
ben. In de Gelderfche kwartieren fcheelt
het al vry wat : men ontmoet ’er plaatzen ,
daar men fchier geen ruiven vind, en de
Paarden van den grond, of uit eene han-
gende mande , moeten eeten : dog dit is
evenwel meest op het platte Land, en ten
IV. deel, V liegt-
'RET
PAAKD.
306 NATUURLYKE HISTORIE
flegtfle in Overyszel , Drenthe , enz. Ik zou
hier nog meer van ’t Rallen , en ’t geen
daartoe behoort , kunnen fpreeken ; dan ’er
zyn geene byzonderheden in, die niet el-
ders mede bekend, of niet hier en daar ter
bekvvaamer plaatze reeds gemeld zyn; by-
zonder daar ik over de dampigheid gehan-
deld heb. AlJeenlyk Raat my, met opzigt
tot de Koets-Paardcn en Plarddraavers , in-
zonderheid te melden, dat ze een gantsch
jaar op Stal gehouden worden; vooral in-
dien zy uit de handen der Leermeesters ge-
kogt zyn. Dit heet men , op voer honden ;
om dat die Paarden meest op voer, dat is,
op haver , boonen , en vooral op fyn droog
hooi gehouden worden ; ze flaan meeren-
deels zindelyk in witte linnen Maanenkap-
pen op Stal. Onder den Boerenfland zyn
’er wel, die de Harddraavers in de weiden
jaagen; doch de Stedelingen doen dit zel-
den. Ook zyn onze Hollandfche weiden
voor jonge Paarden wat gevaarlyk , uit
hoofde van de menigvuldige doorfnydingen
der Slooten ; waar door het Paard, in de
weide dartelende en hollende, ligt een been
breeken of zig verfluiten kan. Voeg hierby,
dat deeze doorfnydingen en Slooten overal
de aflcheidingen van ieder land zyn ; en
dat men , als een jong en dartel Paard de
Slooten overfpringt, ongenoegen met zyn
Buurman heeft ; mitsgaders dat ’er zelfs boe-
te en bekeuring op Raat, als men ’er niet
in voorziet. Ter voorkominge van dit over-
fpringen, heeft men, hier te lande, meer
dan elders, zekere blokken in gebruik, die
met
van HOLLAND $07
met yzeren kluisters om het voorbeen van
het Paard geflooten worden , om het zelve
het fpringen te beletten: dan men durft dit
aan beste Paarden noode, of in ’t geheel
niet, waagen; om dat het zekerlyk meer of
min nadeelige gevolgen kan hebben. Wat
de overige byzonderheden betreft, ze zyn
van te weinig belang, om ’er den Leezer
mede op te houden : als , by voorbeeld , de
wyze van ’t voeren, door flobbering, brood,
boonen, garst of gehakt ftroo; het inftru*
ment of de fnybak daar toe ; de manier vee-
ler Voerlieden , van de Paarden oud bier
met brood te geeven , om op den weg ge-
hard te zyn; als mede de wyze van ’t ros*
fen , hairvlegten , en in één woord allerleis
Stalmeesters zaaken. Alle dergelyke dingen
zyn overal in de Paardenboeken te vinden ,
welken een ieder naar zyne zinnelykheid ge-
fchreeven heeft. Onder veele zoodanige
fchriften kennen wy , met opzigt tot dit
ftuk, een klein dun boekje, dat, fchoon
de fchryver hier en daar mede iets uit ande-
ren getrokken hebbe, egter zeer veel ver-
dienden heeft, althans op vry wat onder-
vinding fteunt. Het is getyteld de Ervaren
Koetzier , en gedrukt by S. vanEsveld , 1752.
Wy durven ’er onze Leezers wel heenen
wyzen, om alles , wat tot het ftallen, te
weide jaagen , en behandelen der Paarden
behoort, te weeten; en doen het te eer-
der, om dat wy zulks by anderen , zelfs
Meesters in dit ftuk, of geheel lugtig, of
in ’t geheel niet, behandeld vinden; en ’t
ons niet raadzaam voorkomt hier verder in
V 2 te
HET
PAARD.
J08 NATUURLYKË HISTORIE
het te treedcn. Voorts vind men, in de Vader*
paard, landfche Letteroefeningen , hier en daar, me-
de zeer fraaije aanmerkingen, nopens dit on-
derwerp (*).
Ten Jaatfte heb ik, het geen ik bykans
vergeeten had, na deezen uitftap, met op-
zicht tot onze Harddraaf- Liefhebbery, nog
te melden, dat men ook wel eens met de
Chaizen tegen elkander draaft ; mitsgaders
om eenigc Dukaaten wed, wie, in den kort-
ften tyd, van de eene Stad naar de andere
zal ryden. Rechte Liefhebbers, die hunne
Paarden beminnen , waagen dit zelden ; dog
de Stalhouders doen het wel eens met hun-
ne Paarden; vooral gefchied dit overfnel ry-
den in den tyd van den nieuwen Haring ;
en fomtyds om tydingen van belang ten
fpoedigfte over te brengen : dit noemt men
cpftooten. Met betrekking tot dit ongemeen
gezwind ryden , is my , om zulks in ’t voor-
bygaan nog aan te tekenen , door een ge-
loofwaardig Man verhaald, dat zeker Stal-
houder, op eene weddenfchap, ik meen dat
het de bovengemelde Schreuder was, in een
Zomerfchen Dag, van Amfterdam naar Ant-
werpen, en te rug, gereeden is, met eene
Chais met twee Paarden , zonder relais. Dit
is een fterk voorbeeld, maar ’t kan niet te
min waar zyn. ’t Is tog bekend , dat onze
Noordwyker Zee- Voerlieden nog heden ,
in
(*) Zie inzonderheid Vaderl . Letter-Oef. IV. D. bL
35 .Redend. Vaderl. Letter-Oef. IV. D. bl. 181. eu is
’t Mengelw. bl. 533. als mede V. D. bl. 5Ö1.
van HOLLAND. 309
in ruim twee uuren , van Noordwyk tot
Gouda op de markt ryden , en wat zy in ’t
Courieren doen kunnen , weeten de Actio-
nisten best.
En hier mede flap ik van deeze en derge-
lyke byzonderheden af ; maakende tevens
een einde van dit geheeie onderwerp ; daar
ik oordeele een genoegzaam voldoenend be-
rigt van het nationaale gebruik der Paarden
in ’t algemeen, en van de Harddraavery in
’t byzonder, gegeeven te hebben.
€1 «
w w w
Na dat alles blyft my5 met opzicht tot
de Paarden niet meer overig, dan dit Hoofd -
ftuk te befluiten, met eene beknopte op-
gave van de ORDE der rangschikking ;
waar omtrent in dit geval flegts twee Ge -
(lagten in aanmerking komen.
Eerfte Geflagt .
HET PAARD.
In dit Geflagt vinden wy, de verfchillen-
de rasfen en koleuren der hairen, die bo-
ven in ’t eerfte Hoofdjluk , waarop wy ons
hier beroepen , vermeld zyn , bekend voor-
onderstellende, niet meer dan twee of ten
fterkfte drie Soorten van Paarden.
1. Het Natuurlyk Hollandfche paard,
volgens de befchry ving op bladz. 3 1 , enz.
2. De zoogenaamde ketten of kleine
Paarden , die tusfchen een groot Plollandsch
V 3 Paard
HET
PAARD.
RANG-
SCHIK-
KING.
HET
PAARD.
3io NATUURLYKE HISTORIE
het Paard en een Hit zyn, en uit derzelver ver-
paard, menging gebooren worden.
3. De hitten, die egter niet natuur-
lyk aan dit Land zyn , maar uit Hitland tot
ons overgebragt , en hier genaturalizeerd
worden.
Buiten deeze drie weeZenlyke onderfchei-
dingen ken ik ’er geenen , dan die men , ge-
lyk gezegd is, uit de verfchillende koleuren
en rasfen , als variëteiten , zou kunnen op-
tellen, en zeer veelvuldig zyn. Ten aan-
zien van de Hitten heb ik hier nog te mel-
den , dat men dezelven in ons Land bykans
niet gebruikt dan voor jonge Heeren en
kinderen , om ’er op te leeren ryden , waar
toe ze meestal gekogt worden. Elk Vader,
die ’er wat liefhebbery voor heeft, koopt
ligt voor zyn Zoontje een Hitje; en niets
is ’er, dat een leevendigen jongeling meer
verrast en vermaakt, dan ’t gefchenk van
een kleen Hitje. Wyders heeft men, om
dat dit goedje taai is, en gaarne op galop
loopt , onder onze Hollanders , ook Renpar-
tyen met de Hitten. Men rent naamlyk
of galoppeert met dezelven , om een hoofd-
ftel of een paar fpooren : of ook wel , om ,
volgens de oude Ridderlyke wyze , naar den
Ring te Iteeken. In dat geval houd de Ry-
der eene gepunte lans in de hand, welke
hy in het onderdoorryden van het dwars-
hout , waar aan de Ring in een kromme
haak hangt, indiervoege weet te bellieren,
dat hy den Ring affteeke : eene konst , wel-
ke, zedert .eenige jaaren, in Holland we-
der leevendig geworden is. Oudtyds was
zy
van HOLLAND. 3ir
zy algemeen onder den Adel, en ook by
den Boerenfland; men kan ’er by alke-
made een breedvoerig verflag van vinden ;
waarom wy ’er hier flegts met een kort
woord van gewaagen, en den Leezer ver-
der wyzen naar ons Hoofdftuk , in ’t welke
wy over de nationaale fpeelen gehandeld
hebben.
Op het Geflagt der Paarden volgt, naar
onze afdeeling der Enkelgehoefden , het
Tweede Gejlagt .
DE EZEL.
De volyverige enfchrandere hout tuin
brengt dit Dier , naar het famenllel van
LiNNJEus, onder het Gejlagt der Paarden ,
als eene tweede Soort; maar, volgens onze
zinnelykheid , overeenkomftig met onzen
aangenomen ftelregel , komt ons de Ezel
voor , als een afzonderlyk Gejlagt. Het
zelve is, hoewel het hier en daar in ons
Vaderland voortteele, in geenen deele na-
tuureigen aan dit Gewest. Men heeft den
Ezel hier te Lande inzonderheid eerst be-
gonnen in te voeren , zedert dat men in
derzelver Melk eene byzondere Geneeskun-
dige kragt, vooral tegens de Teering , ge-
•fteld heeft. De vooringenomenheid van
Aanzienlyke perfoonen , om dat het byzon-
der , en vooral kostbaar was , heeft te we-
ge gebragt , dat deeze Dieren allengskens in
ons Land vermenigvuldigd zyn , waardoor
9$r , vooral in , en omtrent Amfterdam ,
V 4 vce-
HET
PAARD,
DE
EZEL>
HET
PAARD.
312 NATUURLYKE HISTORIE
veelc Ezelen aangefokt worden. De Joo*
den, die tog overal winst in zoeken, hou-
den ’er in die ftad verfcheiden , dog pasfen
dezelven elendig op. In ftede van deeze
Dieren behoorlyk te voeden en waar te nee-
men, worden ze veelal geweid en gejaagd,
op en omtrent de puinhoopen, aschdellen
en vuilnishoopen der ftad , tusfchen de
Muider- en Weesper- Poorten. Ze jaagen
dezelven des avonds op zulke plekken , en
leiden ze over dag rond aan de Huizen der
Grooten , om Ezelinnen-Melk aan de kie-
fche Juffers en Heeren te flyten ; die dezel-
ve, fchoon ze anders ten uiterfte kiesch
zyn , greetig drinken. Maar zagen ze eens ,
welk een onguur en onnatuurlyk voedfel
deeze dieren nuttigen, en floegen hunne
Medicynmeesters dit gade, veelligt zouden
ze , gelyk ettelyken ook reeds doen , afzien ,
van kwaalyk bereide melk , die nog door een
ontiegen Jood en luizigen Smous afgemelkt
word; en weinig, of liever, rond uit ge-
zegd, geen meer goeds te wege brengt, dan
zuivere Koeien- of Geitenmelk , of ook , als
’er de twee Borften iets toe doen, Paarden-
melk: dan dit in ’t voorbygaan. Verder zal
ik,dewyl tog de Ezels aan dit Land niet na-
tuurlyk eigen , en flegts inzonderheid tot dit
gebruik alhier ingevoerd zyn , in geene an-
dere byzonderheden deswegens treeden , en
my alleen bepaalen tot de voornaamfte ken-
merken van den Ezel, welken hier in be-
ftaan.
Het is een enkelgehoefd Dier ; heeft d§
Oo-
van HOLLAND. 313
Ooren veel langer en meer overhangende
dan een Paard; over den Rug een zwarten
flreep, die aan de Schoft overkruist word;
de Hairen langer en ruiger dan een Paard;
den Staart alleen aan het einde gehaird , by
wyze van eene pluim ; waarin het van een
Paard merkelyk onder fcheiden is ; als zynde
die van het Paard , van den wortel af, met
lange hairen behangen; daarbenevens zyn
ook de Maanen veel langer.
Een Ezel heeft , gevolglyk , zeer duidelyke
kentekenen van geflagtsverfchil ; en behoort
niet, dan ten aanzien van den Hoef, die
enkel is, en de Tanden of het Gebit, tot
deeze eerfte ORDE . De overige byzonder-
heden , nopens den Ezel , leeze men by den
Heer houttuin, in de befchryving der
Paarden, I. Deel , III. Stuk , Bladz . 385,
enz. Men vind ’er vervolgens ook een bon-
dig verflag , van den Muilezel , en de Zebra ,
of den Kaapfchen Ezel ; welke Dieren , fchoon
Voor ons niet nationaal, egter in dit Land,
daar tog alles , wat Uitheemsch is , zig ver-
voegt , en men dus ook met allerleie vreem-
de Ezelen aankomt , insgelyks nu en dan ge-
vonden worden.
Hiermede aan deeze Verhandeling een ein-
de maakende , zal ik nu overgaan , tot een
der aanmerkelykfte , en , naar myn inzien ,
‘voornaamRe Rukken deezer natuurly-
ke historie; naamlyk de befchouwing
onzer Runderen , klein Vee en den Vee-
bouw. Ik hoop dit Ruk, zoo god my ’t
leeven fpaare , en myne onophoudelyke be-
zigheden het toelaat en, met alle de ray mo-
ge-
' ITZT
PAARD.
§ 14 NATUURL. HISTORIE van HOLL,
het gelyke naauwkeurigheid te behandelen. Ifc
paard, vleie my3 dit Stuk indiervoege te zullen uit-
werken 9 dat het den weldenkenden Vader-
lander van ruim zoo veel nut zal zyn, als
de kortfpreukige famenftellen, en de ver-
zamelingen van vreemde nieuwigheden, die
onbeftaanbaar zyn met den waaren toeftand
onzes Vaderlands.
NATUURLIJKE HISTORIE
VAN
1
H O L L A N D.
VIERDE DEELS TWEEDE STUK.
(
NATUURLIJKE
HISTORIE
V A N
H O L L A N D,
DOOR
J. LE FRJNCQ VAN BERKHET.
Èfcd. Doiïor en Praleftor in de Natuurlijke Hijlorie aars
rs Lands Univerfiteit te Leyden , Lid van verfcheidene
tos Uithccmfche als Vaderlandfche. Maal fchappl jen
der Natuur - en Dichtkunde .
VIERDE DEELS TWEEDE STUK,
ilÉT NOODICÏ AFBEELDINGEN
«■ — ^gn*«.. t>
TE LEYDEN,
bij P. H. TRA Pi
M D C C C V,
;■ -- -
v- ~ J'F
.
o
ƒ
f 1
i: . ;■
VJl
• ■ -.V i ■ 3'.V;.(>
-•SfcW1
-
• 'f 'V •--*
■' .'"'V,.' . .
• • ^ ... .
*
a ;■ .
- - •
+ * £\ . « 4T* W
,i «I , / , .
KORTE INHOUD
HOOFD STUKKEN
HET RUNDVEE.
EERSTE AFDEELINGc
EERSTE HOOFDSTUK.
Jnldding tot de kennis van de Natuurlijke Hl flor ie
der Koeijen , derzelver verreizing met de Oudva -
deren en eerfte Veehoeders uit de Oosterfche IVe»
relddeelen , in Europa , tot in de Neder laudfche Ge-
westen. • • • , Bladz. i
TWEEDE HOOFDSTUK.
"Handelende over de wonderbaar lijke vermenigvuldiging
van het Rundvee , mitsgaders derzelver ge fl acht re -
* kening * . . Biadz. 80
Befchrijvtnde de Naams - verfchilkndhedcn der Koei-
jen , derzclver ras , kleuren , bont 5 foort van haren ,
Hoekte en verdere bijzonderheden • . Bladz, 155
DER
Van het
VIERDE DEELS TWEEDE STUK.
DERDE HOOFDSTUK,
v|Ea<
korte
I N H O ü Ik
VIERDE HOOFDSTUK.
Ontvouwende de algemeene en bijzondere kenmerken
van het Herkaauwend Vee in het algemeen , vol-
gens de jlcllingcn der fysthematifche Natuurkenners ,
bijzonder dat der Runderen; mitsgaders eene uit-
voerige bcfchrijving van de groeijing en 'afbeelding
der Horenen , en het Horengejlcl der Koeijen in het
bijzonder . . . . i . ; . . . Bladz; 23 d
/
8ERIGT AAN DEN BINDER,
wegens het plaat f en der Platen enz . in dit
Vierde Deels Tweede Stuk <
Het Pourtrait van den Schrijver, te plaat-
fen tegen over . • . Bladz. i
Plaat I te plaatfen tegen over bladz. 57
II 89
III — 194
«— IV 224
v 320
Tafel I — »• — 1:38
II 147
/
\
I
DRUKFEILEN.
Bladz. 2 regel 1 6, (laat: graam , moet zijn: graari
10
12
30
93
*3 7
160
— 34»
— i9
~ 3i ,
— 24,
— 19,
— 13,
20,
Lcentodon ,
Susmi llich ,
niet ,
om
mét de
vetuuna
Fig. XX
— LcontodöH
— Susmilclï
— en niet
— op
— met
— vitulinA
^ Fig. XX lï
AAN DE
WELEDELE VOORSTAND ERS)
\
DER
VADERLANDSCHE NATUURKUNDE ,
DIE DE UITGAVE DER
NATUURLIJKE HISTORIE
VAN HET
RUNDVEE in HOLLAND
DOOR HUNNE INTEEKENING BEVORDERD HEBBEN,
WORDT
DIT EERSTE EN DE VOLGENDE STUKKEN
ERKENTELIJK TOEGEWEID
DOOR DEN S CHIUJVER
JOANNES le FRANCQ vXn BERKHEY*
\
L
NOODIG BERIGT
, . . . . N
AAN DEN
E Z E R.
Ziet hier 9 geachte Landgenoteh i eindelijk na een verloop van
ruim vijf - en twintig jaren , het eerde Stuk van het zoo lang ver-
wachte en begeerde vervolg der NATUURLIJKE HISTORIE VAN HOL-
LAND , in het licht verfchijnen , onder den Tijtel: natuurlijke
HISTORIE VAN HET RUNDVEE IN HOLLAND; Waar bij OOk VOOr
de bezitters der reeds uitgegeven natuurlijke historie van
hólland, afzonderlijke tijtels en bladz. i en 2 zijn gevoegd,
om, desbegeerende , in plaats van den tijtel, waar onder dit
werk te voorfchijn komt, voor en in hetzelve te plaatfen , en
daardoor dit Stuk te maken tot het Vierde Deels Tweede Stuk
der NATUURLIJKE HISTORIE VAN HOLLAND, OII1 alZOO dit hun
werk te Completeren ; terwijl het thans uitgegeve wordend werk
onder den tijtel van: natuurlijke historie van het rund-
vee in hólland, voor hun , welken het onder dien tijtel be-
geeren te houden, echter een Compleet werk op zich zelven
blijft. • — Het bij voegen van afzonderlijke tijtels enz. zal ook
tij de volgende Stukken plaats hebben. Ook zullen bij de uit-
gave van het laatfte Stuk, algemeene tijtels gevoegd worden,
om het Werk , zoo onder den eenen als onder den anderen tijtel , ,
in deden van eéne evenredige dikte te kunnen laten inbinden —
Aifchoon nu deze natuurlijke historie van het rund-
vee reeds voor lang in gereedheid was , om de gemelde na-
tuurlijke historie van holland daarmede te vervolgen,
heeft men daarin verfcheide onvoorziene vertragingen ontmoet,
die de opvolgende uitgave dermaten verhinderd hebben , dat de-
zelve, gedurende de opgemelde reeks van jaren, geftremd is,
eu*het werk fchier in Vergetelheid ftond bedolven te worden.
De oorzaken daar van zijn algemeen genoeg te begrijpen, na-
melijk de rampfpoed des Vaderlands, hetwelk door oorlog,
tweedragt en partijfchap, onrekenbare verliezen en zware
lasten geteisderd , allerlei takken van welvaart, var koopvaardij
en iandbonw door eene verteerende kwijning zag verminderen , en
alzoo de Hartader van ’s Lands welvaart doorkankeren , gevolglijk
ook alle voortbrengfels van befchaafde Wetenfchappen , van
kunst, vernuft en oorfpronkelijke Vaderlandfche of andere Ge-
leerde Werken deden kwijnen, bijzonder • zulke werken, die
uRgcbieid en kostbaar waren, zoo dat over het algemeen, d@
* Boek»
II
VO ORBERIGT.
Boekhandel en Boekdrukkunst, daardoor boven alle andere gp«
derwerpen , zulke onherftclbane fchokken kreeg , als dezelve ooic
fints de uitvinding der Drukkunst heeft doorgegaan , en ik voor
mij wel durf beweeren , dat de menigte voortbrengfels der zoo-
genaamde vrije drukpers , die zulk eene aanmerklijke rol in liet
midden der tweedragts tooneelen fpeelde, in eene volkomen fla*
vcrnij , van de Boekhandelaars en Boek - ftaafkunst zelve ver-
keerd is , nademaai hierdoot Legioenen van onnutte Boeken zijn
in ’t licht gekomen , die het vertier en de uitgaaf van nieuwe en
oude beproefde cn kostbare wertten geheel belemmerde , waar
van de opgekropte Magazijnen der aanzienlijkfte Boekhandelaars
getuigen , gelijk ook de menigvuldige- verkoopingen van kost-
bare Kopijen, die tot de allerlaagfte prijzen , ja fchier voor fcheur-
papier verkogt worden: Voegt hier bij de treurige verkoopingen
van kostbare en weluitgekipte Boekerijen, daar de verkoopers
bunkeren en fchier bidden , om een bod op eenig best werk
te loven en te bieden; voorzeker een natuurlijk gevolg van de
lusteloosheid der Vaderlandfche Schrijvers , en geldeloosheid van
Lees- en Letterlievende kopers, die tot bun verdriet niet alleen
bet zeker verlies op hunrie Bibliotheken van kostbare Werken
vooruit zagen tevens rtiet de algemeene daling . der waardije,
maar ook door het aankopen van Boeken en Bibliotheken ,
volgens de taxatie ook van deze hunrte anders vrije uitfpanningen
moesten betalen.
Als men dit nu onpartijdig in overweging gelieft te ne-
men , zal men dra bevroeden , dat de Boekhandelaars, om
bovengemelde oorzaken en de kostbaarheid der kunstplaten ,
tot dit werk behoorendc , huiverig en aarzelende waren tot het
vervolgen en verder ondernemen van dit en dergeli. ke werken ,
zelfs dezulken van meerder gezag en Hooggeleerdheid , waarbij ik*
tiedrig erken , niet te kunnen worden vergeleken , waar van de
Voorbeelden voor handen zijn, in de meeste werken van de luiste-
rijke Maatfchappijen van ÏVetenfchappeii , Natuur- , Taal* en
Jjichtkunile , die almede in derzelver uitgaven en vervolgen ver-
traagd en verlaagd wierden. Niettegenftaandc , dit alles zoude
echter dit werk nog al voortgang hebben gehad , ware het niet
dat er tusfehen yntema als uitgever, en mij als Schrijver, fints
de fcheiding dep Compagniefchap met tiboel eenige onaange-
naamheden ontdaan Waren , die de vertraging der uitgave almede
niet weinig belemmerde; en die ik hier wel zoude willen en
bunnen mededeelen , doch die ik om de omftandighéid van weder-
Zijdfche brieven, gefprekken en handelwijze, waar aan de lezer
niets dan vervelende gefchilzaken heeft , verkieze te laten be-
rusten, Alleen om den mond aan fommiger wangunftige achterklap
te Buiten . als of ik geen Kopij regt op dit werk had , moet ik
hier te« gevalle van den tegen woordigen uitgever p. h. tïiap mei-
dea, dat de Boekhandelaar yntema bij eigen handfchrift bet werk
ge-
VOORBERIGT.
IU
geheel en al ter mijner difpofitie heeft gelaten en van het ver-
volg afgezien: en dit zij dus genoeg ter redengeving van de o
zaken der vertraging. Ik begeer om des eendragts en vredes wille
in dit werk geene herhaling te maken van andere perfoneele weder-
waardigheden en grieven, die ik ondergaan hebbe door ipiine deel-
neming in de rampen en bittre lotgevallen zoo van mijn Vaderland
als van mijne vaderlijke Geboorte Stad leydf.n, en hare Burge-
rij , en welke zekerlijk ook veel toegebragt hebben , dat dit werk
door partijfchap almede verdrukt is geweest.
Dan hoe zeer alle deze zaken, oorzaak der vertraging
zijn , hebben dezelven niettemin veel , ja zeer veel toege-
bracht tot verbetering en befchaving, want daar ik den mued
niet verlooren gaf, om te eenigcr tijd mijn oogmerk te berei-
ken, en aan genoegfaam de Algemeene begeerte tot het ver-
volg der Natuurlijke Historie van Holland te kunnen voldoen,
kreeg ik tevens tijd en gelegenheid om met kundige mannen
te raadplegen, zoo als ik met wijlen de groote camper en
ook de Heer Proffesfor h. vink, beiden beroemd in de Vre-Art-
zenij- kunde geraadpleegt heb. Maar aller bijzonderst me: wij-
len de Hoogleeraar lambertus bikker , Hooglecraar in de
Medicijnen en Lire Beur van de beroemde Maatfc happjj der
Proefondervindelijke Natuurkunde te Rotterdam , mijnen gé-
achten tijdgenoot op ’s Lands Univerüteit : een Man , die door
zijn doorzigüg , kundig, bondig cn on partij dg oordeel, de
achting en eerbied van alle nog levende tijdgerooten in zijne
nagedachtenis nalaat.
Deze Man het werk zoo als het toen was , langer dm een
Jaar onder zich gehad hebbende, heeft er rondborfb'g en
fchriftelijk over geoordeeld : Dat het nuttig , belangrijk en on-
ontbeerlijk voor den Land en Veebouw, en het Vaderland
was, maar dat er volftrekt ook hier en daar verbetering ver»
eischt wierdt, met liet uitlaten van fommige en bij voegen van
andere zaken, voornamelijk met betrekking tot het huishoude-
lijke , namelijk : het (lal en bouw bedrijf , weiden , en
beregten , van het Rundvee , het Melk karnen , Boter maken ,
in een woord alles , wat maar eenigfints tot de Historie der
Runderen kon betrokken worden. Deze raad en ongeveinsde
aanwijzing ter verbetering , fpoorde mij ( die niets meerder
verlangde ) dan , om dadelijk aan het werk te gaan , en mij
zoo veel de omflandigheid , tijd , lust en vermogens toelie-
ten , andermaal onder de Landlieden en Bouwmannen te bege-
ven, om alles wat tot de bouwboerderij behoort, naar het leven
afteteekenen , te befchrijven , en uit de mond en omgang der
knndigfte Landlieden te leeren, het geen ik zonder bij haar
ter fchool te gaan , niet had kunnen voordragen. Dus ver-
meerderde en verbeterde het Werk in Schrift en Teekeningen ,
* 2 tot
IV
VOORBERIGÏ,
töt een aanzienclijken bundel van Vaderlandfche Veèkundé,'
waar toe dan in het vervolg niet weinig toebracht de volvaaf.
dige heuschheid van de Heer j. a. bennet , ivï. d. en Lid
der MaatfcJiappij van den Landbouw , die behalven eene keurige
• en kiefche fmaak in de Natuurlijke Historie , wel aller bij-
zonderst in de Vee - artzenij , en ook in het Huishoudelijke
der Landbouw eu Vee -artsenij bedreven is. Deze Heer ins-
gelijks het werk ter bezigtiging en beoordeling gehad hebben-
de , bracht niet weinig toe , aoor mij uit zijne keurige boekerij *
verfcheide Hukken en Verhandelingen van uitheemfche , mits-
gaders eigen ondervindingen op zijne reizen en bezoeken vaö
uitheemfche Vee - artzenij fchoien , uiedetedelen , van welken
ik ook, hier en daar gebruik gemaakt heb, terwijl dezelve
Heer insgelijks zoo als dc-n Heef L- bikker., mijn arbeid op
eene gunflige wijze aanmoedigde, en zelfs zeer veel moeite
hééft aangewend om het in het licht t£ breilgen het zij door
inteekening van eenige voorltanders der Landbouw zelve of andere
begunftigérs , waar toe ook de Wel Edelen Heer Mr. hendrik.
kalkoen. Secretaris der Maatfchappij van Landbouw , volvaar-
dig medewerkte , zoo dat ik aan deze Heeren niet weinig ver
plichting heb, en ik mij zelve van ondankbaarheid zoude be-
fchuldigen , indien ik bij deze gelegenheid niet openlijk mijne
erkentenis betuigde en altoos zal betuigen voor hunne edel-
moedige bereidwilligheid en dadelijke blijken van bevordering
ter uitgave en eenig genot voor mijn arbeid te willen bezor-
gen , dan ook ondanks deze welwillentheid is het ook al we*
derom om de opgemelde reden van kostbaarheid, en de tijds-
omftandigheid daar bij gebleven , doch niet te min heeft de lof-
felijke Maatfchappij hetzelve niet ongunftig beoordeeld.
Intusfchen kreeg ik nu en dan , aanzoek van ter zijde, en
ook wel perfoneel van eenige Boekverkoopers , om het werk te
zien, of te laten bezigdgen, en dan met mij in onderhande-
ling te treden, het geen ik om reden mij bewust weigerde ,
uit mijne handen te geven, tot dat ik bij zekere gelegenheid
met de Heer a. loosjes, pz. Boekhandelaar te Haarlem , in
©nderhandeling trad , onder proteftie van de Wel Edelen Heer
Jan kops , Commisfaris van Landbouw , enz . enz. enz . aan
wien ik dan wederom het geheele werk met alle de ver-
meerderingen en verbeteringen toevertrouwde , waar van ik mij
door een gunftige beoordeeling en dadelijke pogingen * eene
beteren uitdag voorfpelde. Terwijl de Heer a. loosjes , pz.
met mijne voorkennis en toeftemming, een ontwerp van In-
teekemng alomme verzond, met eene korte fchets van hét
werk en daar bij behoorende platen , waar op dan dadelijk
wel een zeker getal zoo aanzieneïijke als kundige perfoonea
en Leden der meest vermaarde Maatfehappijen ïntekenden, doch
niet
VOOR.BBRIGT,
V.
«iet zoo groot in getal , om er met een goed vooruitzicht mede
te kunnen voortgaan , ten zij er eenige bijval van eene ande-
re zijde, waar op men hoopte, bijkwam. Dan hoe het hier
en anders met de zaak gelegen was , zoo kwam de Heer
loosjes tot een beflisfend aanbod, om het gehele werk op ze*
kere overeenkomst in vollen en vrijen eigendom machtig te
worden , en het zelve of geheel of gedeeltelijk uittegeven.
Doch dezen voorflag voor mij niet aannemelijk zijnde , is dit
Werk op zekere voorwaarden in handen van den Boekverkoo-
per p h. trap gekomen, aan wien ik lang te vooren, de
voorkeur beloofd had , indien ik geheel vrij waj» van onder-
bedeling met anderen , zoo ajs het toen hij zijne eerde aan-
vraag. gelegen was, het accoord dus met den Boekhandelaar tra?-
getroffen, en dezelve verders met den Heer loosjes overeengeko-
men zijnde * ter overneming derRefpective Imeekenaren , zoo is hij
door het bekomen van nog eenige imeekenaren , zoo verre ge-
flaagd, dat hij met hope op een goed gevolg, werkelijk ter onder-
neming is overgegaan , en ïjiet infpanning van alle njogelijke aan-
dacht, tot eene keurige uitgave , thans het Eerde Stuk in het Licht
geeft , en de Vaderlandfchen Lezers ter beoordeclmg aanbied.
Tot dus verre dit .noodzakelijk berigt, het welk ik om re-
deneu niet heb kunnen noch wiUen achterlaten , ter voorkoming
van allerleie beoordeelingcn en verkeerde vermoedens , die
uit valfche begrippen en misleidende naijver omitaan , die
mij ook billijk ten flotte van dit berigt noodzaken , om nog
eenige nadere vertoogen hier bij te voegen , ter voorkoming
van vooroordeelen , die al zagtjes aan fluipen , hoofdzakelijk
hier in beflaande , dat daar naar gewoonte , deze Natuurlijke
Historie der ; Runderen zoo wel onder de Roede der hedendaag-
fche Recenfenten zal doorgaan , als andere mijner werken mits-
gaders die van anderen , en zelf ZUitheuren van meerder gezag
dan ik, dit moeten gedoogen. Zoo heb ik ten mijnen opzigte
zeer zeker het gewoon verwijt en beoordeeling te verwagten ,
dat men voorlang , en nu almede voorlopig in de Algemeene
Vaderland jche Letter Oefeningen voor 1304, No. 6. gemeld
vind: wegens de vrijmoedige voortellingen tot jlichting eener
Vee** artztnij kuudige fchole in ons gemeenebest , gedrukt bij
A. LOOSJES, PZ 1804. 8°.
De hoofdzakelijken inhoud en berisping van dit uittrekfel van
punt tot punt te wederleggen , en te beantwoorden zoude zeer ze-
ker al vrij wat ernftige ftof ter wederlegging van de mij aange-
wreven blaam kunnen verfchaffen , voor al , aan de op mij toege-
paste ftijf hoofdigheid en eigen lof, zoo wel als aan de aan-
gewezen gebreken der TheoretifcTie Hygiene tevens de vergelij-
king der Vee aitzenij met die der Menfchen, dan daar dit
hier te wijdloopig ep vervelend zoude zijn, en niets ter za-
ke doen , laat ik dit daar,
f * 3
Met
VI
VOOR.BER.IGT,
Met korte woorden evenwel is de zaak te beflisfen , nade-
maal de ti’tel van het zoo vinnig beoordeeld ftuk zelve , niet
anders aanduid dan eenige vrijmoedige voor/tellingen tot Jiich •
ting eener Vee-artzenij fchcle in ons Vaderland , en geenfints
eene geregelde Theorie , wsaromtrcnd men wel uitdrukkelijk naar
mijn groot werk, waar van nu het eerste ftuk het «licht ziet,
verwezen wordt; gelijk ook andere redengeving, bijvocgfels
die den Redadteur met vooroordeel en dcrhalven zeer ontijdig
beoordeelt , en zoo ik van ter zijde hoor fluiftren , bij voor-
raad op deze natuurlijke historie invloed fchijnt te wil-
len inaken, dan het een noch het ander deert mij niets, na-
demaal de geheele Recenftc het kenmerk draagt van iemand , die
een ar der van eigen lof befchuldigende , zelve, op een mees-
terachtigen • toon zijn hoogmoed aan den dag legt: zijn gezag
fchijnt te willen doen gelden , in voorftellingen , die ik voor
mij , niet zoude durven voordragen , en die waarfchijnlijk aan
eenen ervarener Theoreticus en Practicus , dan ik , vfeemd moe-
ten fchijnen , namelijk: dat de Theoritïfche Hygiëne , enz. ei-
genlijk eene staatkundige volks en vee-artzenij kan
genoemd worden: hoe dit te pas komt wete ik niet, en be-
tuige niet te bevatten, dat dit meerder tot de Staatkunde behoort;
dan eenvoudig de protectie derzelve , en andere takken van We*
tenfehappen : althans ik voor mij, zoude niet gaarne het
fpoor drukken, van den fchrijver die A°. 1672, de Holland -
fche Koorts Staat en Artzenijkundig befchreef.
Daar ik evenwel volgens getuigenis des Recenfents verfcheide
belangrijke en wetenswaardige aanmerkingen heb gemaakt en wij-
ders wel eenige bouwftoffe, maar geen gebouw, ja zelfs geen
goed bedek geleverd heb, zoo was dit juist mijn bedek, want
meer als het leveren van eenige bomvdod'en , heb ik in de daad
in dit beoordeeld ftuk niet bedoeld, maar wel uitdrukkelijk ge-
zegd, dat ik hetgeen er nog, vooral ten aanzien der Theare -
tifche en Praïïicalt vergelijking der Vee-artzenij met die van
den Mensch in ontbrak ,1 dit alles voor dit werk fpaarde , zoo
dat het nn bij de verdere geheele uitgave van dit Werk, aan
een iegelijk zal moeten blijken of het al of niet aan die ver-
eischten voldoet, en of ik als een Triviale Plagiarius of wel
jds oorfpronkelijk Vaderland, sch Autheur dit werk in het licht
geve. Wijders wil 'ik andere verwijten van perfoneele ftijfhoof-
digheid overflaan , om dai ik' niet gaarne met den Rccenfent ,
die zegt , mij van nabij te kennen , en die ik vermoede ook
wel te kuönen kennen , in gefchil wil treden , en dus vermij-
de gebruik te maken, van het gezegde van iviartialis.
Wat
Cape re Caucidicus , Fertur mea QarmitiU , quis fit
Nefcio ft Sciero vat tibi Caitcidtjfe,
V O 'O? R B E R I G T«
-Vit
Wat nu betreffen eenige aanmerkingen, die mén nu en dan
maakt over het bijvoegen van oorfpronkelijke Taallievende be-
namingen, vaersjes, vertelzels en dergelijke vrolijkheden meer,
hiervan zal overal waar het te pas komt, in ieder deelreden
ge^etfen worden , welke allen hoofdzakelijk daar op neder ko-
men^ dat onze Hollandfche natie, van ouds , en nog eene natuur-
lijke' geneigdheid tot zulk een ftijl heeft, zoo dat ik wat mij bij-
zónder betreft hiertóe eene onaffnijdelijke geneigdheid hebben-
de , ook het genoegen heb, dat de natuurlijke historie
van hólland, daarom wel gedebiteerd is en nog gezogd wordt,
en jjunftïg beoordeeld is. I
Zoo dat ik dit aanmerk als een fprekend bewijs, dat mijne
Landgenooten ook in het vervolg, dezelve wijze van befchrij-
Vëh wabhten en begeren , het gene ook buiten mij , de Heer
a. loosjes in zijn berigt tot inteekening heeft voorgefteld , en
th eenen bijzondere brief aan mij , deze vergelijking maakte , dat
het aangenamer was eenen langer weg te bewandelen , met ver-
vrolijkende befpiegelingen , dan eene korten, in fomberefchaduwe
van treurige kreupelbosfchen ; heeft dit gezegde een overbren-
gende gelijkenis, dan zeker zal zij in vele opzigten voldoen-
de zijn tot de opgegeven redengeving, te meer daar ik mij
durf vleijen dat de oorfpronkelijke naamsafleidingen aan de Taal-
kundigen geene onaangename befpiegeling zullen maken, om te
beniger tijd even als IVinfchotens Zeeman , ook alzoó een
Landmans- Woordenboek op te {tellen, het welk ik thans bij
voorraad bedoele, waarop wij -dan onzen Lezer vriendelijk
verzoeken , het een en ander niet te voorloopig te beoordeelen ,
voor dat het geheel ter beoordeeling opentlijk aan een ieder
zal zijn overgelaten eii bijzonder1 wegens mijne gedurige herha-
lingen optemerken , dat , daar het Rundvee de allervoornaamfte
bron van ’s Lands welvaard is en eenen invloed heeft op alle
takken van handel, en alle menfehelijke nooddruft, en dus ze-
ker onder alle dieren , het belangrijkste in Holland en onze
Nederlanden is , het zelve ook even daarom eene meerdere en
uitgebreider befchpjving vereischt , en het beter is een zoo
nuttig dier alleen wel te leren kermen , dan hondert anderen
van minder aanbelang, en wat men wijders zegt: dat er vele
nieuwe 'ontdekkingen zijn, welke aan mij onbekend zijn, het zal
in het werk moeten blijken , of niet zeer veel voor nieuw wordt
opgegeven , dat reeds als oud bij onze landzaten bekend is.
Ziet daar, zoo durf ik nedTrig van mijn eigen ik fpre«
ken , en al wie deze Natuurlijke Hiftorie van het Rundvee
zal lezen , laten beoordeelen , of ik , al waar ik van mij-
ne eigen ondervindingen en daadzaken fpreek , of ik daar
als oorfpronkelijk fchrijver anders konde , als van mij zelyen
U zeggen; dit heb ik zelve gezien, gehoord en ondervonden,
* 4 en
Vilt
VOORBERIGT*
cn daar ik bcflisfende fpreek , daag ik ze allen uit wien het
luste om aan te toonen , dat ik mij hier in eenig ander gezag
heb aangematigd dan dat zich nedrig aan een iegelijks oordeel
onderwerpt, en vooral daar ik van eenig oud of nieuw Autheur
van den Hooggeleerden tot den eenvoudigften Landman toe
fpreek, heb ik altoos derzelver naam met eerbied en dank-
baarheid genoemd, zoo er dan al eens hier of daar eemge fchij*
van eigenliefde was , wie die leeft en als oorfprotikelijk of na-
volgend fchrijver, zich op den breden loopbaan der Wijsgeeren
Letter- en Dichtkunde begeeft, hoe grootsch of gering zijn
werk zij, wie is ongevoelig voor het gevoel van eer, goed-
keuring, toejuiching van zijn Landzaten? wat nut doen ander*
alle die Eerenmunten , Lofgedichten en Loffprakcn , als de eere
niet een prikkel, ja een (Irelend looi* is voor ijver ea kun-
de ? Wie hier in onverfchillig is , is een ongevoelige , integen-
deel dit te willen, is zelfs een eere en een deugd; de eere
zegt de Schoolfpreuk , is de fchaduwe der deugd: — in magnis
voluijfc fat tjl , is de fpreuk der Ouden ; wel nu dan , zoo ik
dan in fommiger oogen te veel met eerzugt bezield ben- Men
vergeve deze menfehelijkheid en gebreken en men vergunne mij
flechts deze toefpraak, dat ik wel met het welzijn van mijn
Vaderland gewild heb#
Eindelijk , eer ik bij dit noodig berigt beruste , houde ik
mij e* mijnen Drukker verpligt, om de geëerde IJeercn Inteeke-
naren die deze uitgave bevorderd en begunstigd hebben , opent-
lijk dankbaar te zijn, en hun tevens te berigten, dat mijn voor*
nemen is om een afzonderlijke opdragtplaat te laten vervaar-
digen , welke door den uitgever , bij een der volgende Stukken
zal worden afgeleverd en waar in de namen en qualitei^en der
intekenaren elk afzonderlijk zal gefchreven worden , en zal zulk
een opdragtplaat aan geene anderen worden gegeven , dan aan
de zoodanigen, welke op het geheele werk hebben ingeteekend
of welke als nog, nu dit eerde (luk wordt uitgegeven, op
het werk inteekenen en zich tot den aankoop van hetzelve
verbinden , ten einde de geëerde inteekenaien alsdan het genoe-
gen kunnen hebben van eene bijzondere nagedachtenis en er-
kenning voor hunne geachte deelneming iu dit ons werk te
bezitten; zullende ook de lijst der inteekenaren , bij. een der
volgende (lukken gevoegd worden.
Ltyden dtn
3. Odobcr 1805. J. le FRANCQ VAN BERK HE Y,
NATUURLIJKE HISTORIE
" i
„ ' »;<• k • ***; %
VAN
' ijj* . . . f;"j f , I '
HOLLAND;
EERSTE AFDEELING.
EERSTE HOOFDSTUK.
Inleiding tot de kennis van de Natuurlij •
ke Hiflorie der Koeijen , derzelver ver •
- reizing met de Oudvaderen en eerfle
Veehoeders uit de Oosterfche U'e-
relddeelen , m Europa ,
Nederlandfche Gewesten .
Indien er onder de gefchapen Wezens , wier MET
natuur, aarp en eigenfchap tot nut van den rundvee.
Mensch gefchikt zijn , eenigen derzelver j, Afde
voornamelijk in aanmerking komen , zoo t Hoofdft*
zijn het on wederfp rekelijk da* foorc van Die- . j
ren, die men in het algemeen Melkvee , Vee
IV.D.II.ST. A (P<?-
a NATUURLIJKE HISTORIE
HET ( Pecora ) noemt; bet zij Horenvee, Horen«
rundvee, beesten Q Best ia j) df wollig Vee. Zoo dra
I. Afd.de Mensch beftond en zijne nooddruft ken-
I. Hoofdft. de ^ leerde bij dadelijk bij uitnemendheid het
Vee, de melk- en botergevende Beesten
kennen. Het boomooft en de Veldvruchten
waren wel zijn eenvoudigst, en mogelijk
voor den eerden Mensch, in den eenvoudigen
Natuurftaat , het natuurlijk voedfel , maar
zijn ingefchapen vernuft, dat alle andere
dieren en wezens overtrof; die heerfchappij ,
die de Almagt aan den Mensch , als aan zijn
bezield beeld , had ingefchapen , leerde
hem weldra, ond.er het Rijk der Planten,
buiten het Boomooft, ook de krachten van
het voedzaam graam, de verkwikking van
den wijndok, in één woord, de voortbreng-
fels van het Aardrijk kennen. In alle Ge-
westen, waar den Mensch zich koude bevin-
den, vondt hij boomooft en kruiden, zoo
dat, op welk een plek gronds van den be-
woonbaren Aardbol een Mensch gebooren of
‘geplaatst werd, daar vond hij, of hem natuur-
lijk eigen fpijze van ooft en veldgewas, of
zijn vernuft bereidde zich zei ven ook voedfel
uit allerlei dierlijke wezens, die de plaats
daar hij zich bevondt, opleverde. Het is
immers nog heden in onze dagen alzoo, dat
de onderfcheiden volkeren, die den Aardbo-
dem bewonen , hun voedfel zoeken in die
voortbrengfds van het Land en van die Die-
ren , die in dat Gewest gevonden worden : en
die in andere Gewesten door geën Mensch ,
dan in nood, zouden gebruikt worden. Dus
leven de Samojeden en Laplanders genoeg-
zaam
van II O L L A N D. 3
zaam alleen van het fpek en de traan der het
Walvisfchen , Zeerobben , enz. bijna zonder RUNDVEE>
graan of ooftgewas te nuttigen. De CanU i.
balen en fommige woeste Bosehbewoners ,I.Hoófd(C
leven van het vleesch en bloed der wilde die-
ren , of van de jagt : anderen alleen van visch.
De Chinezen begeeren niets dan moes- en
veldvruchten; andere volken hebben door
den tijd, van bijzondere voortbrengfels der
Aarde , die zij bewoonden , zich als ’t ware
een algemeen voedfel weten te maken : bij
Voorbeeld : de Amerikanen van den brood-
boom', huncasfave: de Oosterfche Volken ,
buiten het koorn, ontdekten in Egypte eiï
het IVoest Arabien , het manna, en wie
weet niet , hoe , nog geen eeuw geleden , in
Duitschland , en bijzonder in de Nederlan-
den , de aardappelen gelijk liaan aan de ver-
vulling van het koorn en graangewas?
Dan , hoe voedzaam , hoe vervullende de
voortbrengfels van het Aardrijk voor den
Mensch zijn ; en hoe dezelve naar ’s Men-
fchen om Handigheid , tot zijn onderhoud'
kunnen dienen; is er, benevens den zegen,’
die in moeskruiden, boomooft, het graan,
of den Haf des broods, door den alles on-
derhoudenden Vader van het Heelal gelegd is ;
insgelijks geene te vergelijken onder het Die-
renrijk, bij het nut van het Rundvee, of Hét nut
over het geheel het herkaauwende Vee , want, ,het
waar men heenen reist, waar men komt,
in welk gewest, of aan welke kust men aan -
land, overal waar Hechts Menfchen wonen of
gezeten zijn: ofKoeijen, Schapen, Geiten,
Kenielen enz. geweid worden, zijn hunne
A 2 rijk*
HET
RUNDVEE.
I. Afd.
I. Hoofdft.
Vet
varreizen
van het
Pv.ur.dves
net den
Mensch.
4 NATUURLIJKE HISTORIE
rijkdommen deze de voornaam de dierlijke
wezens , die tot hun onderhoud dienen ; en
zoo er volkeren zijn , die deze dieren in
hunne zamenleving of hunne gewesten ont-
beren, zijn zij doorgaans de arm de , nood*
druftigfle en ongezondfte Menfchen , zoo
als van de Laplanders is aangeflipt Deze
waarheden zijn te overvloedig in de Schrif-
ten der Reisbefchrijyers bekend, om er hier
in uit te weiden , , doch het geen eigenlijk
het natuurlijk nut en de wijsheid eener voor-
zienige zorg voor ’s Menfchen onderhoud,
door middel van het Melkvee bewijst, is,
dat de Mensen van nature dit nut kundig
zijnde, ook juist om dat zelfde ingefchapen
inftinkt, altijd zijn grootile zorg en vlijt
aanwend, om zich deze Dieren te nutte te
maken , te koesteren , aan te lokken en te
vermeerderen Het is hierom, dat alle ver-
reizende , verhuizende ( emigrerende N vol-
keren, het zij de/ elven uic hun Vaderland
verdreven zijn; of dat zij, uit de natuurde
vruchtbaarse oorden der wereld zochten;
dat zij altijd het vee , het melkgevend en
voedend vee, met zich voerden; en met de-
ze kudde voortreisde.
De oudfte Wereldhiftorren , die wij, zoo
uit gewijde als ongewijde Schriften voor-
handen hebben, getuigen dit. Immers is de
gantfche Hiftorie van het bedrijf der Aarts-
vaderen , niet anders dan eene verhandeling
of Jaarboek der verreizing. met hun Have en
Vee, van het eene naar het ander Gewest,,
en dezen wierden rijk , magtig. en groot»
Daarentegen verteerden en vernielden alle
van HOLLAND. 5
andere volkeren zich onderling, die alleen
van bloed, van de jagt, van oorlog, moord
en brand leefden, juist uit gebrek van Vee,
in zich zelven De oudfte Egijptenaren ,
Arabieren , en de oude bekendlte volkeren ,
Helden zulk een prijs op de waardij van
rijkdom in Have en Vee, dat zij tot afgo-
derij vervielen, en een isis of Stierenbeeld
voor hunne Godheid hielden. Zoo ook haar
sERAPis , dat een beeld met een osfenhoofd
is. Ook APis , die men voor den Afgod
van JEPOBEAM , en die men voor een Se-
raphin hield , die met een osfenhoofd uit den
Hemel gevallen was; en wat' zal men zeg-
gen van het Gulden Kalf, dat de Kinderen
lsraëls als eene Godheid vereerden ? Ook wordt
jacob de Aartsvader , bij fommigen gehou-
den voor een der navolgers van de Egijpte-
naren, in het offeren van Osfen en Runde-
ren , aan Heilige Haardgoden. Ik zwijge van
alle die bijzondere Landgoden en Godinnen,
die in der Grieken en Ronieinen\.zn&h\ft.5-
rien bekend zijn, als Jupiter Ammon ,
Ceres , Pales , La&ucinia , Pan enz. waar
van in het vervolg nader. Alles komt daar
op neer, dat alle Volkeren der Aarde, die
in den Land - en vooral in den Veebouw,
hun natuurlijk beftaan , mitsgaders het heil
van hun gedacht en volksvereeniging vonden ,
door een foort van bijzondere heiligheid ,
dikwerf tot afgoderij aan Runderen vervielen.
De Schepper der Natuur , God zelve
had de oppervlakte der Aarde , het ver-
mogen ingefchapen , om bijzondere foor-
ten van kruiden en voedfel voor de Run-
A 3 der«
\
HET
RUNDVEfc,
I. Afd.
I. Hoofdft.
6 NATUURLIJKE HISTORIE
HET derdieren te verfchaffen. De Dieren kej^.
RUNDVEE,den zelfs, hetgeen hun voeden et) onderhou-
I. Afd. Jen moest. Maar de Mensch, bovet) alle
ï.Hoofdtf. Dierlijke wezens, met vernuft begaaft, kon
en leerde buiten de kennis van zijn eigen
nooddruft, ook die der Dieren kennen, en
waardeerde daar na zijne dankbaarheid aan
den Almagtigen Gever, door Offerhanden
aan denzelven , te brengen , en verkoos
dus voor zich, de nuttigffe," en in nood,
den geenen dien hij konden vinden, als
vogelen , visfchen en andere dierlijke we-
zens.
liet na. De Mensch dus van nature kundig ei)
tuurlijk vernuftig, zorgde dan ook voor het onder»
vanTet h°uc* van ^at ^ee', ^ Dieren, die hem
Vee. inde omftandigheden , waar in hij was , nood-
druftig waren : onwederfp rekelijk was het
dan het Rundvee, in het gemeen het Vee,
namelijk Koeijen , Osfen , Schapen , Geiten ,
Kemelen, in een’woprd, alle melk, boter',
vleesch en zacht yoedfel gevende Dierèh ,
waarop hij zijn aandacht natuurlijk bepaal-
de. Het waren daarenboven zulke Dieren,
die hem dekfel en kleederen verfchafcen,
iiit welker vellen hij kleederen bereidde,
zoo als dit van de oudffe Wereldvolken en
ook onze Batavieren bekend is; hij leerde
vervolgens bedekfeleh te bereiden, uit wel-
ker huiden hij zich tenten en woningen maak-
te, ja zelfs borstwapeningen ten oorloge ,
en dat meer is , zulke Dieren , die^ hem in
den arbeid, waar in zijne krachten te kort
fchoten, hielpen en onderffeunden , namelijk
Dieren, die voor den Mensch ontilbare las-
van HOLLAND. 7
/
ten droegen of voortzeulden, zoo als de Ke- HET
melen , Ezels en Paarden ; Dieren , die door RUNDVEe’
hunne krachten , benevens de Osfen , de i Afd.
ploeg leerden trekken , om de harde en fchier Hocfdft'
onbreekbare klei- fteen- en cementkluiten
der aarde te breken, te mengen , ter aun
kweeking van Graan, en voedfel voor zich
en voor het dienstbaar Vee zelve ; in één
woord, zulke Dieren, wier gefchapenheid ,
natuur, aart en gellel, door het Albeftuur
voor den Mensch tot den Landbouw ge-
fchikt waren , even gelijk ook die zelide
Algenoegzaamheid wederom voor andere we-
zens andere noodwendigheden bezorgd had,
zoo dat de een van en door den ander
leefde en bcftond , en het vernielen van den
eenen het beftaan van den anderen bevor-
derde ; hier van overtuigen , ons onder de
de viervoetige Dieren : de Leeuwen , Tijgers ,
Wolven, en andere verfcheurende Dieren:
TORPA LECENA SEQUITUR. J.UPUM t IFSE LUFUfi
CAPELLAM.
De Wolf vervolgt het Lam , de Wolf wordt
door den Leeuv; verfcheurd. De Katten
vervolgen de Muizen; het Gevogelte en de
Visfchen elkander. Onder de gevleugelde
eft het gevederd heer zijn de Gieren, de
Arenden , de Valken en Sperwers , de ver-
flinders van alles wat bloedrijk en vleesch*
voedend is, namelijk de Duiven, de Veld-
hoenders, alle foorten van gevogelte: ja dik-
werf hun eigen gedacht - aart, dienen tot hun
ondeihoud. De Ooi je vaars en Reigers ver-
nielen het kruipend gedierte* Zoo ook ver-
A 4 flind
HET
HUNDVEE
I. Afd.
ï. Hoofdft.
8 NATUURLIJKE HISTORIE
flind den eenen Visch den anderen, gelijk
die het Hollands fpreekwoord geestig zegt:
De Vischies in de Zee
Die leven van elkander ,
Zoo doen de Mcnfchen mcé,
Den een leeft van den ander.
In zekere oude Holland fche Spotprent op
den Hoekfchen en Cabeljaauwfchen tijd , vindt
men hier van onder anderen eene zonder-
linge afbeelding, daar een Zoontje een Visch
uit de rob van een andere fnijdende, dit als
als een wonder acht} doch de Vader ant>
woordt:
Zone , dit heb ik lange geweten ,
Dat de kleene Visfchen van de grooten worden gegetea.
Wij gaan verder, en beweeren, dat zelfs '
de Planten door het verdelgen van elkande-
ren beftaan : de Distelen en Doornen, ja,
de meeste kruipende gewasfen verflikken en
verdelgen onderling de andere gewasfen door
het vermenigvuldigen van hunne wortelen ,
zoo dat verfebeiden foorten met den tijd, als
meesters van geheele gewesten worden. De
Klimop omhelst den Eikenboom , doch door-
kankert den ham door den tijd, tot dat hij
llerft, Het Boommosch is de plaag van
alle boomen. God zelve onderwees die
aan den Mensch , toen hij hem beftraf-
te , zeggende: het aardrijk zal u diste *
len en doornen voortbrengen , en in het
%vseet uws aanfchijns zult gij brood eeten .
God
van HOLLAND.
9
God had Adam tot zijn natuurlijk voed- het
fel toegelegd, al het zaadzaaijend kruid b-vndve*.
en al het geboomte, in hetwelk zaadzaai - i. Afd.
jende boomvruchten waren ; doch om dat !< Hoofdft,
genot te fmaken, moest adam en zijne na-
komelingen , door het zweet zijns aanfehijns ,
dat is : door zijn zwoegenden arbeid , het genot
bekomen, en derhalve, wilde hij die vruch-
ten genieten , zoo moest hij die kruiden ,
die gewasfen , dat geboomte , voortplanten
en aankweeken , hetzelve zuiveren van die
distelen en doornen , die plantgewasfen , die
derzelver vruchtbaarheid belemmerden , en
eindelijk ook zulke verflindende Dieren af-
weeren en verdelgen , die hetzelve verniel-
den , of ook de zulken verminderen , die zoo
wel als den Mensch van de kruiden des velds
moesten leven. Hier toe had het Opperwezen
hem bevestigd in de heerfchappij over alles , en
hetzelve geheel aan hem onderworpen. Immers
zoo luid uitdrukkelijk den zegen, die God over
den Mensch bij zijn allereerfle beflaan uit-
fprak: Wees vruchtbaar en vermenigvul-
digt , en vervult de aarde , en onderwerpt
ze, en hebt heerfchappij over de visfehen
der zee en over het gevogelte des hemels,
en over al het gedierte dat op de aarde
kruipt . Genef. 1. vs. 28.
Op dit zoo uitfluitend gezag , dat de Adams
wijze Maker nu aan zijn Evenbeeld, deneerftek«n-
Mensen, gaf, komen nu mijne overwegm- DUtvanhe.t
gen neder, te weten, dat de Mensch het Rundvee,
natuurlijk recht hebbende om heerfchappij
over Dieren en Planten te oefenen , ook na-
tuurlijk die heerfchappij uitoefende over die
A 5 fchep-5
10 NATUURLIJKE HISTORIE
het fchepfelen , die hem natuurlijk het meest
rundvee. nuttjg waren, om dezelve te doen verrae-
I Afd> nigvuldigen , en op zijn tijd ook te Aagten
I. Hoofdft. tot zijn onderhoud, en daarentegen, gelijk
gezegd is , die fchepfelen te vervolgen of
te vernietigen, die natuurlijk ter vernieling
en verfcheuring van de voor hem nuttige
wezens gefchapeh waren. En zie daar het
natuurlijk recht van den Mensch. — Dan
verre af, dat dit natuurlijk recht zich uit-
flrekte tot vernieling van zijnen Medemensch ,
die in gelijk regt (lond, als elk op zich
zelven die een eigen grond bezat. Zoo was
het aardrijk groot genoeg , om aan ieder
mensch zoo veel gronds , zoo veel vee , zoo
veel veldgewas te verfchafFen , als hij bij de
grootfte vermenigvuldiging van zijn bijzon-
dere (lam of gedacht noodig had, terwijl
de wijze Algenoegzaamheid door het bepa*
len van den leeftijd en (lerfelijkheid der
Menfchen , zoo wel als die der Dieren en
Planten , van ’s werelds begin af, tot heden
toe , zulk een verbazende evenredigheid in
de natuur gelegd had, dat het getal der ver-
ilindende Dieren nooit dat der te verflinde-
nen overtrof, noch ook het getal der niet
verbindenden te weinig was om zijne ver-
dinders te onderhouden, die dan ook met
hun prooi, die zij vervolgden, verhuisden.
Dan, in ’t voorbijgaan, is het opmerke-
lijk, dat ook de Planten verhuizen, en door
de natuur of kunst voorttelen : de willigen ,
als ook de zaamgedelde bloemen , Paardebloe-
men ( Leentodon ), en Hoefbladen ( Petafi-
hebben als gevleugelde zaadjes die door da
luchc
Verhiu-
2en van
planten.
van HOLLAND, u
lucht op zeker dons, pluis ( pappus} zwe- iHET
yen (* ) ; overal ontellijke anderen , voor ons RÜNDVEE’
oog onzigtbaar, volgen den luchtdroom, tot i. Afd.
dat zij gevoerd pp eenen hun diendigen grond , h Hoofda.
als met gevoel nederdalen, en in de aarde,
die hen dient, indringen. Wie opmerken wil ,
rnerke het pp , en (la het oog in ons Va-
derland op de nieuwe uïrgemalen droogma-
kerijen; naauwelijks zijn zij wind -droog, of
de zaden, vooral der Hoefbladen en Raap-
zaad , doen in een jaar tijds , ja nog korter ,
het geheel moeras groenen. De Waterplan-
ten , het Kroos ( Lemna ^ , de Meerkrui-
ken, de Fonteinkruiden (Fvntinalia ;, ver-
huizen met de droorren. De beroemde val-
lisnerus , een Italiaansch Kruidkundige ,
heeft ops een Waterplant leeren kennen,
die van beiderlei gedacht, elk afzonderlijk,
bedaat. Deze Planten maken hunne worte-
len in den bloeitijd los, en drijven vervol'-
gens boven op dep droom ; zij omhelzen of
liever vlechten zich zamen, en na de be-
vruchting der Moederplant, dalen zij weder elk
naar zulk een bodem der wateren, waar hun
natuurlijk bedaan is ter aankweeking. —
Wat is dit nu anders, dan een indinkt van
verreizing in de Planten?
. Wat np de evenredigheid betreft; deze
waarheden, behalven dat die alrede bij de
ouden betoogd zijn , zijn in onze eeuw
bij uitnemendheid opgehelderd. Ten aan»
zien van de Menfchen , hebben wij de
uit-
(*) Dit wonderlijk verfchil is door ons befchreven
en afg, beeld in de Disfertatio de ftructu fiorum qui
cuntur Compofiti.
is NATUURLIJKE HISTORIE
I!ET uitmuntende berekeningen van susmillich
rundvee. voorhan(3en , en ten aanzien van Holland
I. Afd. hebben wij her onze in de Natuurlijke Hi-
l. Koofdfï. ftorie des Lands betoogt. Ten aanzien der
Dieren zijn de voortreffelijke werken van
REiMARus en LiLOFS bekend, ook is dein-
leiding van den Heer de buffon met be-
trekking tot het Rundvee, overwaardig om
gelezen te worden.
Evem-e. Maar nu, wrat gevolg moet men uit dit
digheid betoogde trekken? — Dit, dat deze even-
der uie* redigheid voldrekt beantwoordt aan het be-
flaan van het geheel , dat is , dat de verme-
nigvuldiging der wezens bedaat en dat zij leven
moeten van de voedingen , welke hun beffaan
onderhouden moeten tot dien trap van evenre-
digheid, die bij den Schepper van het Heel- al ,
van eeuwigheid is bepaald.
Dewijl het nu naar onze natuurlijke denk-
v beelden, als redenerend mensch, onmogelijk
was, dat die vermenigvuldiging in een klein
beffck van het aardrijk , men Helle hier Eden
of het Paradijs , konde plaats hebben , zoo
verkreeg of bezat de Mensch en al het Ge-
dierte, bijzonder het Vee, ook het natuur-
lijk in Hinkt om zich zulk eene plaats, zulk
een oord of gewest te zoeken , waar hij
voor zich en de zijnen voedfel en onder-
hond vinden konde, ingevalle de plaats zij-
ner geboorte, door de vermenigvuldiging
van zijn gedacht, het noodige tot zijn on-
derhoud ontbrak. Dus dan zocht hij ,
voor zich en het vee , dat hem tot zijn
onderhoud diende, die gewesten der aar-
de , waar hij voor zijn gedacht^ vrucht «
bare velden en bezaaibare akkers vond, zoo
dac
van HOLLAND. 13
dat elk Huisvader voor zich en de zijnen HET
een vrij bezit nam van die gewesten, die
Natuur en vernuft hem fchonken, en zoo 1. Afd.
vervolgens zijne nazaten , een iegelijk meTt1' 1Iootcilb
zijn have, vee en eigendom, op zijn beurt
wederom naar een oord of gewest zocht ,
dat hem en zijn vee best te (lade kwam.
Hief op rusten nu alle denkbeelden, die Het ver-
men uit de bevolking der aarde, zoo uit reizen van
gewijde als ongewijde Schrijvers, ooic ge
vormd heeft, of heeft kunnen vormen; jyicnsch.
want, zoo wel als de Heilige bladeren in
het verhaal van mozes , dit verreizen der
Men fc hen en Aartsvaderen met hun have en
vee bevestigen, zoo bevestigen dit ook ; de
Hiftorien der oorfpronkelijke Wereldvolke-
ren , als de Chaldeën , de Chinezen , de
Grieken en Romeinen , en mogelijk wel
Volkeren, die ons nog nooit zijn bekend
geweest.
Men (la ons dit ten dezen opzigte toe,
het duidelijk/le voorbeeld dat wij weten,
althans dat wij als Christenen uit „het ver-
haal van mozes voor bdlisfend houden , aan
te voeren; te meer, daar dit verhaal aan
alle Volkeren, althans zeer zeker aan Jood
en Christen bekend is, en vermoedelijk on-
der verlierde namen ook de Heidenen; en
ónze Natie boven allen , welke deze 13ij-
belfche waarheden op hun Veehandel kan
en moet overbrengen. De Hillorjekiindigen
des Vaderlands, allen, komen daar in over-
een, dat de bevolking van geheel Duitsch -
land , en vervolgens van ons Bat avien, al-
hier oorfpronkelijk is van de O os ter feite
Volkeren. Dus
14 natuurlijke historie
HET Dus nader ter zake. Wij leeren uit de
rundvee, bcfchrjjving van M0ZEs9 ^om jn ai het ge-
I. Afd. ne voor noach en den Zondvloed onder de
I. Hoofdft, Menfchcn en het Gedierte der aarde ge-
Oorfpron fchied kan zijn, niet te herhalen,) dat de
keiijke eerde en voornaamfte bevolking tevens met
verreizing. vermenigvuldiging van het Vee , enz.
beftond en door dezen Goddelijken Schrij-
ver voornamelijk bepaald is tot abraham
en zijnen broeder Loth, als de voornaamfte
Herders en Veehoeders, die onder de Vol-
keren van Palestina en Canaan uitmunte-
den ; want* dat deze Volkeren, fchoon
geene afftammelingen vaft abraham of zijné
Voorzaten , ook natuurlijk kennisfe van het
Veehoeden en het nut der Dieren hadden,
kan niemand betwisten: dit bevestigt de rijk*
dom van abraham zelve , want hij bezat
goud , zilver en rijkdom , welke rijkdom hij
natuurlijk niet konde bezitten , dan door den
handel met die Volkeren, die door middel
van hunne fchatten , Wolle , Vee , Boter , Kaas *
Huiden , in één woord, alles wat van het Vee
kwam , door goud en zilver kochten. Abraham
dan de kracht dezes handels, voor zijnen tijd
volkomen kundig , vermeerderde zijn Vee , en
met zijn Vee zijne Geftachten , zijne Knechten
en Dienstmaagden, welke vermeerderingen
dermate vermenigvuldigd werden , dat hij zich
Voor eerst tot geen vast gewest konde be-
palen, maar gedurig verreizen moest, van
de eene plaats naar de andere, waar voed-
dcren "mctfel voor het Vee, en Koorn en Most was,
hun Vee. en vooral daar frisfche waterbronnen waren.
Eindelijk vermenigvuldigde het Vee onder
ABRA-
Verrei-
zing der
Aartsva-
van HOLLAND. 15
abraham en loth in de deelen en fmaldee* hst
len van hunne Zoonen en Knechten zooRUNDVB#"
derk , dat er geen gronds noch lands genoeg 1. Afd.
was om bijéén te kunnen blijven , en dit Hoofdft.
juist was de eerde oorzaak der bevolking en
voorttrekking van het Vee op de aarde door
abrahams gefhcht, vervolgens van noachs
nazaten, mitsgaders derzelver Knechten of
Zonen, terwijl eene dergelijke vermenigvul-
diging ook alrede bedond vóór abraham of
loth , of naderhand bij de Volkeren, die,
het zij uit de Ismaëliten of uit noachs an-
dere Zonen, of zoo men waarfchijnlijk,
zoo niet als voldrekt waar dellen kan, dat
er buiten abrahams gedacht en voor noach
alrede een andere bevolking bedond; want de
Canadniten en Pherifiten woonden ook in
dat Land, (Gen. XIII. vs. 7.) daar abra-
ham en loth met hun have en vee hetzelve
als vreemdelingen doorreisden, want beves-
tigde Landzaten waren zij niet. Het gevolg
was dan ook, dat, zoo als betoogd is, de
vermenigvuldiging oorzaak was van gebrek
aan bedaan voor Mensch en Vee in Landen
die bevolkt waren, en door abraham en loth
vermenigvuldigd wierden; zoo dat er einde-
lijk twist ontdond tusfchen de Herders van
abraham en de Herders van loth, want
de gewijde Schrijver zegt: En loth, die
met abraham toog, had ook Schapen en
Runderen , en tenten, (Gen. XIII. vs. 5.)
Eindelijk de vermenigvuldiging van Have en
Vee onder deze Broeders was zoo derk,
dat het land hen niet langer droeg om za -
men te wonen, want hare have was veis ,
dat
1 6 NATUURLIJKE HISTORIE
1HiT dat zij te zamèn niet konden wonen, ( Gen*
rundvee xill. vs. 6;) daarenboven woonden er, zoö
I. Afd. als gezegd is, de Canadniten. en P her i fit en *
I» Hoofdft. die ook hunne Have en Vee hadden, —
Dit nu was oorzaak van den twist der Her-
ders, die alleen ontftond uit het bezie der
weiden , beemden en waterbeken , die elk
voor zijn Vee opfpeurde en in bezit nam.
Eindelijk dempte abraham wijsfelijk deze
twist, en zeide tot loth: Laat doch geen
twist zijn tüsfchen u en mij , wij zijn
immers Mannen Broeders. Hoogvliet in
abraham den Aartsvader fchetst dit voor*
treffelijk , daar hij den Herder dus doet
ipreken :
Ai! laat ( dus fpreekthij ) toch de twist, die vijandirt
Van liefde, o Togtgenoot ! in ons , noch onze knechten y
Den gulde vrede noch de vriendfehap ooit bevechten y
Want wij Zijn vrienden , wij zijn Broeders , met elkaêr.
Abraham en loth beiden dus de nood-
zakelijkheid ziende, om voor hunne zegen-
rijke Have en Vee te zorgen , befloten , om
elk met de zijnen te verreizen* en de beste
weiden op te zoeken.
De eerfte toonde hier eene grootfche edel-
moedigheid , door aan zijn Broeder Loth de
keuze , ter linker - of ter rechter zijde der Jor-
daan over te laten. Loth koos de vlakte der Jor-
daan tegen het Oosten; eene keuze, die het
vernuft en de wijsheid van loth in het veehoe-
den bevestigde, want dat Land was vlak en
bevochtigend , en eer S.odom en Gomorrha
ver*
van HOLLAND. 17
verdorven waren , als een Hof des Heere. HET
TT j RUNDVE&p
Hoor wederom hoogvliet:
J. AfiL
De fiere loth, geraakt door die zachtmoedigheid , I. HoofdtL
En *t vreedzaam voordel, dat zijn gramfchap nederleid ,
Slaat de oogen op , en meet met zijn gezigt de ilreken
En ruimten, tusfchen het gebergte en langs de beken ,
En zag de vlakte van den Goddelijken droom
Jordaan, alwaar hij fchiet langs zijn beglaasden zoom ,
En opgezwollen door de wederzijdfche vlieten ,
En bronnen , die ’t kristal in zijnen droomkruik gieten .
Het dal bevochtigt , dat door vruchtbaarheid beroemd ,
Weleer de vlakte der vijf Steden werd genoemd.
Een welige Landsdouw — — - — — »
Dar Eden van dien tijd , daar malfche klaver groeide ,
En dat van honing , most , en melk en boter vloeide ,
Verkoos nu Herder loth , op abuams voordel ree ,
Hij dond de fcheiding toe , en deed het wollig vee ,
Zijn hooge Kemels, en zijn drift van loeijende Osfen,
Langs Jericho, en zijn vermaarde Pallembosfchen ,
Vast henen drijven, brak zijn leger op, en nam
Een ted^r affcheid van den vromen abraham,
. • ... ' , /-
Deze voortreffelijke Dichtfchilderijkan hier
niet onaangenaam zijn. Er zijn in dat vierde
boek van hoogvliet meer fchoone trek-
ken, die op dit onderwerp pasfen,. doch die
ik, om niet ai te veel uit te wijden , over-
ila.‘ Ondertusfchen kan ik voor mij, zon-
der den grooten hoogvliet te willen beris-
pen , niet wel verdragen , dat hij de fchuld
en den oorfprong der Herdert wist, te veel op
rekening van loth’s knechten fielt, en den
eenen fchimpwoorden in den mond legt ,
die hij in den anderen verfchoont. immers is
B het
i8 NATUURLIJKE HISTORIE
Hf T
HUNUVEE.
I. Af d.
1. hoofdit.
het niet beredeneerd, dat abrahams knech-
ten, op het verwijt van loths knechten , dat
zij te traag waren in het opfpooren van wei-
den en begraasde velden , (waar van hoog-
vliet zegt : )
Maar ’t volk van loth , alrec voor daauw , voor dag
aan ’t razen ,
Ziet hier zijn Runders en zijn hooge Kemels grazen.
En juichte , en fchimpte , en riep : (laat morgen
vroeger op ;
O tragen! drijft nu ’t vee op gintfchen heuveltop.
En tapt daar ieder uur de melk van uwe Schapen ,
dit tegenverwijt wordt in den mond gelegd:
Hoe , roept er een , zal dan een hoop van lompe boeren
En koeijendrijvers, ons met fchimptaal dus beroeren?
Staat ons , geboren in ons Heeren huis, dien hoon
Van flaven, hier en daar gekocht, gebuurt om loon.
Te lijden ? — neen —
Behoudens den eerbied voor den grooten
hoogvliet, is dit verwijt onnatuurlijk ,
want abrahams knechten waren zoo wel
koeijendrijvers als die van loth; en abra-
ham had zoo wel knechten, die om loon
dienden en gekocht waren, als loth, en
dus is de twistfehimp niet zeer natuurlijk
aan de zijde van abrahams knechten, doch
die van loth eigenaartiger , vermits zij al-
leen aandrongen op hun regt , om door vroeg
op (laan en naarftigheid , de besre weiden op
te fpooren, het geen hun vrij Hond. Ik voor
mij ,
van HOLLAND. 19
mij, boude het op loths hand; doch HET
de groote hoogvliet, die zeker aisRU*DVEt*
Dichter zijn Held in alles groot moest 1. Afd.
vertoonen , en in alles gelijk geven, kon aoofa$*
niet anders , en als Dichter heb ik er
niets tegen, doch als Natuurkundige, het
geval van abraham en loth aanvoerende,
is het blijkbaar dat loth een uitnemend ken-
ner van Veehoeden en het verkiezen der
Landsdouwen was; namelijk vlakke en door-
waterde Landen ; gelijk ook onze eerlteLand-
bewoners in dien zin de Nederlanden en Ba -
tavien verkozen hebben.
Dus dan abraham en zijne Herders
van loth gefcheiden zijnde, toog elk
zijnes weegs. Vervolgens elk hunner, zo-
nen en dochteren voorttelende , en zoo
ook hunne knechten en dienstmaagden; ei-
genlijk hunne herders, { want als lijfeigene
dienstknechten of dienstmaagden komen zij,
tiaar mijn gevoelen, hier niet voor, fchooti
hoogvliet van fhvinnen fpreekt ) deze ins-
gelijks vermenigvuldigende , zoo vermeerder-
de ook tevens een iegelijk Have en Vee,
als een loon zijner dienstbaarheid , gelijk het
voorbeeld van jako3 en laban uitwijst,
en gevolgelijk zocht ook een iegelijk, om
zoo te fpreken, een goed heen komen in of
omtrent een plaats of gewest, waar hij mee
zijn natuurlijk eigendom befiaan konde, in
dier voege , dat door deze gevolgen , onbe-
woonde gewesten bewoonbaar , ontbloote lan-
den met Vee vervuld , en onbebouwde landen
tot akkers bezaaid wierden ; hetwelk van zulk
een verbazend gevolg wierd, dat en het zuide*
ao NATUURLIJKE HISTORIE
HKT lijk en oostelijk gedeelte der toen bekende
* wereld , door deze reizende Herders mee
i. Afd. hunne Have en Vee als overftroomd wier-
1. 1 ootdft. jen, in diervoegen, dat die volkeren, die
Vcrfprei- voor dien tijd Hechts van de vruchten des
ding van yelds , de jagt , enz: leefde: of in vele op-
Ve hoe^C ^Kten door ^et beoorlogen en vernielen,
das met den een van den anderen be Honden, door
hua Vee. deze zwervende Herderbenden of overwon-
nen wierden , of van den Veehandel leefden.
De menigte der kleine Koningen en Volke-
ren, die deze Herders, of Afftammelingen
van abraham en loth, te beftrijden had-
den, ter oorzake der nooddruft voor hun
Vee , om , als het eene Land afgegraast was ,
het andere te zoeken , zijn te overbekend in
de Hiftorien van mozes, om er hier meer
van te melden. Overtuigelijk immers is het,
dat abraham , isaüc enjACOB, en de zoo
beruchte twaalf Stammen Israëls , allen
Herders en Veehoeders waren en bleven,-
tot dat later tijden hen tot Koningrijken en
oorlogvoerende Volkeren hervormden. Voorts
rpoet en kan men ook niet voorbij gaan,
hoe fterk de Nazaten van loth , noach ,
laean, jsMAëL, en de andere Veehoeders
der bekende wereld, vermeerderd zijn.
Overgang Dan, mogelijk zal mijn Lezer vragen,
«ter vee- waartoe zulk eene uitweiding over de ver-
™g inenigvuldiging van Mensch en Vee in de
Uud. oude Wereld , nademaal de bevolking der
Wereld genoeg voor ons betoogd is? —
Dit is zoo, maar alzoo aan dit betoog, ten
aanzien van Holland , nog zeer veel ont-
breekt, kan niemand mij ten kwade duiden,
dat
van HOLLAND. t>i
dat ik dit hier wat nader ophelder, en daarom HET
verwacht ik billijk ook van mijne Lezers *ÜKDVEE«
eenige infchikkelijkheid. 1. Afd.
Ik ga dan met onze aloude Herders dade- Hoofdft.
lijk tot in ons Vaderland, ons {Sederland ,
ons Holland, verreizen: ik ga aantoonen, dat
de voorzienige God , ons Vaderland en des-
zelfs Inwoonders voorbefchikt heeft , om
door de vermenigvuldiging van Vee en Run-
deren, degrootde, de voornaamfte bronnen
van rijkdom en magt in dit Land , te doen
ontfpringen.
Niemand ontkent , noch kan ontkennen , Stast van
dat Duitschland , en vooral Nederland ,°"d Rattl'
( Batavien ) voorheen, na genoeg bewijs- yun'
baar , in den tijd van de optochten der Israë-
lieten, een woest, ledig onbewoonbaar Land
was; althans voor het gr 00 tfle gedeelte, en
zeer zeker was ons Batavien , Friesland en
Zeeland , aan de Noordzee- Stranden ; Oud
Fleveke , Vlieland , enz. die voor de ebbe
en vloed , fpringvloeden en overftroomin-
gen bloot lagen , onbewoond , ten min-
ilen vermoedelijk, in de oude Wereld on-
bekend, als een woest en ledig Land, en zoo
ook geheel Neder -Duitschland , dat ten tijde
van juLius caesar, vol tallooze Bosfchen
en Woestenijen was , als het meergemelde Hi -
renium , het Hircijnfche , het Zwarte Woud ,
en bij ons het Sacernemus , Schaekerhos ,
en zoo men onze gronden nagaat, getuigen
de menigte bomen en wortelbonken , overal ,
dat ook ons Batavien , zoo niet geheel ,
ten minllen gedeeltelijk, en ja wei toen verre
B 3 in
HFT
RUNDV E.
I. Af,!.
I, HooKift.
21 NATUURLIJKE ILSTORIE
in zee, tot aan de Zeebank de Bree Veer-
tien, voor onze Kusten nu verdronken ,
Bosch geweest is , hetwelk wij in onze Na-
tuurlijke Hiflorie van Holland breedvoerig
betoogd hebben, waar van zoo fommigen wil-
len, de naam Holland , van Holtland , [lout-
/^/^afitamt; dit fla ik over , ik wil hier alleen
annmerken, dat in deze Bosfchaadien natuur»
lijk wilde Koeijen en Stieren waren , zoo
als er nog heden in Hongartjen en het
zwarte IVoud zijn, waar van ik nader ter
zijner plaatfe zal fpreken.
Daar nu hier boven ook bewezen is , dat
de bevolking, benevens de vermenigvuldiging
van Rund- en ander Vee, veel verder te
zoeken is dan bij abraham of de Israeliten.
Behalven van de 'Pherizitcn , is dit nog na»
der bewijsbaar, om dat volgens monen en
anderen , het woord Pheriziten , bcteekend
Dorpelingen. Deze Dorpelingen nu waren
insgelijks Landlieden en Veehoeders, eer
abraham en LOTH aldaar kwamen. Voeg
hier bij , dat no^h alrede de Aarde bevolk-
te, en Canadn aan chams Nazaten verble-
ven was , zoo verkregen de Zoonen japhets
tot hun deel en uitbreiding, de Eilanden
der toen bekende Wereld, althans zoo meld
de Bijbelhillorie van noaci-is Zonen uit ja-
phet voortgeteeld, uitdrukkelijk dus: Van
deze zijn verdeeld in de Eilanden der Vol -
hen, in hare Landfchappen , elk na zijne
Sprake , naar'hnre Huisgezinnen , onder
hare Volkeren . Gen. X. vs. 5.
Na-
van HOLLAND. 23
Nademaal her nu overbekend is, en uit de
oudfte kennis, die wij van hetgeftel des Aard-
bols hebben, blijkt, dat de Eilanden des Oce-
aans, naderhand de afdeelingen derMiddeland-
fche, de Zuid en Noordzeeën, allermeest
aan den kant van Europa , aan de thans bekende
Italiaanfche , Gallifche , inzonderheid Ger -
manifche Gewesten , Mauritanien , Span •
je en het Oud Griekenland , zich bevin*
den, zoo geeft dit zeker klem aan de Hel-
ling , dat de bevolking, en tevens de ver-
meerdering van Vee en ook Akkerbouw, in
de opgemelde Gewesten, uit japhets Stam-
zonen is bevestigd. Dit heeft ook de waar*
lijk geleerde Christen Leeraar adriaan
pars, in zijne Katwijkfche Oudheden , en
velen met hem , te regt betoogd , te weten ,
dat kenas, een Zoon van japhet , Duitsch -
land bevolkt en met Vee voorzien heeft.
Van den Nazaat twisto, een Oudvader der
Duitfchen , als eene Godheid geëerd , fpreek
ik dadelijk.
Deze gevoelens zijn des te minder ver-
werpelijk , om dat zelfs de ongewijde Schrij-
vers hieromtrent melding maken, namelijk
julius caesar en TACiTUS , die melden ,
dat de Duitfche Volkeren, die geene hifto-
rifche boeken hadden, nogtans de oude ge
heugenisfcn in zekere Liederen elkander
overleverden. ' Bij voorbeeld, zoo als nu
nog de Jooden de Liederen van mozes en
debora, mitsgaders de Pfalmen als hunne
hiftorieboeken elkander overleveren ; even
zoo als wij zei ven met de nooit volprezen
B 4 ten
HET
RUNDVEE.
I. Afd.
I. IlGOfdft.
«ET
RUNDVEE.
I. AfcL
ï. Hoofdft,
Bevol-
king van
Dnitsch'
land.
-4 NATUURLIJKE HISTORIE
ten kate en HuiDEKOPRR nog zoo veel
weiks maken van de Verzen van melis sto-
re, lödbrog, en alle oude Duitfche oor-
fpronkeliike Liederen, Kronijken en Schrif-
ten als Hiüorieboeken aan te merken. Het is
dan naar ons inzien zeer opmerkenswaar-
dig, volgens caesar en tacitus voor-
noemd, dat de oude oorfpronkelijke Duit-
fchen in die Liederen verhaalden , „ dat er
,, eenen twisto was geweest, die uit de
„ aarde gelproten was, en een zoon man-
5, mus had, die, zoo zij melden, drie zo-
„ nen had voongebragt, naar wier namen
,, de Volkeren, wonende naast de Oceani-
,, fche Zee, genaamd zijn:” te weten, vol-
gens PLiNius. de Itigevoners , waar van men
wil dat het woord inwoners oorfpronkelijk
afibmt. Onder dezen telt men de D eenen en
Zweden en Jiyder fche Volkeren; de Her -
miones , en onder dezen wederom de Saxi -
fche , de Suevifche , Meisfenfche en Hes ft -
fche , laatftelijk de Ifevoners: dezen zijn de
Duitfchers aan den Rhijn. Anderen willen
aan dezen mannus nog meer zonen toefchrij-
ven , waar uit Duitfche Volkeren zouden
zijn voortgefproten , als de Marzaten ,
Camberfche , Tongerfche , Gottifche , Van-
daal fche , en ontellijke aframmelingen meer.
Dan, dit buiren ons doelwit gaande, blij-
ven wij alleen hier bij flii (laan , om te
rustiger voort te gaan tot ons bedoeld ont-
werp, namelijk, dat zoo wel de vermenig-
vuldiging van Bewoners als dat van Vee in
on*
van HOLLAND. *5
onze gewesten , zeer overeen (temmend is HET
« ° .. RUNDVEE.
met het gene wij en van ad m, en van
NO ach , en van abraham en loth in de i. Afd.
Heilige Bladeren vermeld vinden : althans H°ofdft;
zoude men twisto voor adam, mannu
voor nonch en deszelfs drie zonen, zeer
wel op de overlevering des Bijbels kunnen
overbrengen, en vervolgens de Genealogi-
fche Hiftorie volgende , op kenas en de
Duitfchers , terwijl het daarenboven aan-
merkelijk is, dat alle de aan ons bekende
oude Volkeren der aarde daar in overeen-
demmen , ten minde naar den aart des men-
fchelijken verdands denken , dat er een eer-
de Mensch uit de aarde gevormd is ; het
zij, zij die nu als een Godheid of anders,
onder allerlei gedaante eerbiedigden , dat laat
ik daar; maar dit doet evenwel, ten aan-
zien van ons onderwerp , veel af, dat de
eerde menfchen, bij de zinnelijke drift tot
vermenigvuldiging van hun eigen gedacht,
welke hen nog eigen is , ook het vernuft ,
de magt, en het vermogen verkregen had-
den om over Dier en Plant te heerfchen,
iets dat wij menfchen in dien hoogen trap
in geene andere - dieren ontdekken; op alle
plaatfen der aarde , waar Menfchen ver-
reizen , wonen of huisvesten , ziet men
haar deze magt nog uitoefenen : al mede
in overeendemming van het tot hier toe
aangevoerde.
Maar hier bij komt het ons zeer opmer- Nader
Lelijk voor, dat aan adam voornamelijk hetbetooê
B 5 boom-
26' NA7UU l LIJKE HISTORIE
*** boomooft, de kruiden des velds, het graan
*undvee, toc voe(^fei worden toegelegd , benevens de
I. AM. heerfchappij over alle Dieren, zoo als wij
I. Hoofdd. fcetoogd hebben, echter het eerst aan noach
het Vee* en zijne Zonen door Gods bevel, volgens
Aagten, den Bijbel, vrijheid wierd gegeven om alle
gedierten tot fpijze te gebruiken. Uitdruk-
kelijk zcide de Almagtige tot noach , na
dat hij ook cp nieuw aan dezen dezelfde
heerfchappij , die hij aan adam over all’
het gefchapene op deze wereld bevestigd
bad: En ulieder vreeze en verfchrikkin -
ge zij over al het gedierte der aarde ,
over het gevogelte des hemels , en over al
i wat zich op den aardbodem roert , en in
alle de visfchen der zee , zij zijn in uwe
hand overgegeven . Gen. IX. vs. 2. Hier
nu dat ingefchapen Menfchelijk regt door
God aan den eerften Menscli gegeven, op
nieuw aan noach bevestigd wordende, als
de bevolker der toenmaals bekende aarde,
na den Zondvloed , ten minfte daar die de
landen overftroomde , want te denken dat
den gcheelen aardbol onder water Hond, is
«iet wnarfchijnelijk: zoo werd aan hem en
zijne nazaten uitdrukkelijk gezegd: wat
zich roert en levendig is , zij u tot [pij •
ze , ik heb het u al gegeven , gelijk ook
het groene kruid ; doch het vlees ch met
zijnen bloede , dat is zijne ziele , zult gij
niet eten . Gen. IX. vs. 3 en 4. Eindelijk
wierd noach daarenboven een Akkerman ,
eigenlijk hij begon het te worden, en plant-
van HOLLAND. 27
X v
te eenen wijngaard. Gen. IX. vs. io, zoo
dat nu , al dit aangeftipte zaamgenomen ,
moach en zijne nazaten die genen in de over-
levering der Bijbelhiftorien waren, die hetna-
tuurlijk regt over Dier en Plant fterker uitoe-
fenden , dat is , die van aller Dieren vleesch
aten en van aller Planten vruchten nuttig-
den. Dit gevolg was ook natuurlijk, en
beantwoordt volkomen aan de verhalen der
vermenigvuldiging vanMenfchen ; want adam
en eva voor zich zelven hadden in den
Hof Eden allen overvloed van vruchten en
nooddruft; maar toen naderhand de Men-
fchen en het Vee in zulk eene geduchte
vermenigvuldiging toenamen , fcheenen de een-
voudige voortbrengfels der aarde niet toe-
reikende tot derzelver onderhoud in een
bepaalden tmtrek lands; derhalve verkreeg
noach toen de uitdrukkelijke magt om
vleesch van dieren te eten en een Akker-
man te worden; en dus wierden die onbe-
woonde wereldgewesten bewoond, terwijl
die Menfchen gedachten , die aldaar verme-
nigvuldigden, van tijd rot tijd meesters en
bewoners van onbewoonde gewesten , ge-
volgelijk ook van Duitschland , wierden ;
waaromtrent wij evenwel in het voorbijgaan
aanmerken , dat zij bijzonder in deze uitgebrei-
de ftreeken, genoegzaam in geheel Europa ,
het planten van Wijngaarden, het aanfok-
ken van Vee, het jagen van Wild, de Vis-
fcherijen , den Akkerbouw, in één woord,
alles wat Natuur aan het menfchelijk ver-
nuft ten nooddruft fchonk , uitoefende en
als
HET
RUNDVEE.
I. Afd.
I. Hoofdft.
68 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE.
I Afd.
I. Hootdft.
Over-
brenging
op ons Va
derland.
als een eigendom zich aanmatigde; hetzij die
nu , of door de aframmelingen van japhet , of
naderhand door de verdeeling van zijne na-
zaten , of nader verbeterd, of algemeener
wierd, of wel van andere Volkeren gefchied
zij: dit is althans zeker, en hier op komt
deze uitftap neer , dat inzonderheid onder
alle takken van beftaan de Vee - en Akker-
bouw door deze Oosterfche Volkeren ook in
onze gewesten, tot ons Vaderland, is over-
gebragt.
De opgenoemde Volkeren met hun Vee
zich aldus in Europa , en inzonderheid in
de Duitfche of Germanifche gewesten ver»
fpreidende, zoo verkoos een iegelijk Huis-
vader , even als de Isra'èliten voornoemd ,
voor zich dat oord, dat hem best aanftond,
en gaf tevens aan zijne zonen of doch teren
zoo veel Vee om op zijn beurt te kunnen
beftaan, om ook voor zich een vruchtbaar
©ord, plaats of grazige weiden op te zoe-
ken. — Een iegelijk dan van deze Huisva-
ders, of Stamzonen, volgde, zoo als bo-
ven is aangeftipt , zijne zinnelijkheid , en
nam bezit van zulk een ftreek lands , zulk een
bosfehaadje , zulk gebergte , zulk eene vlakte
en zoodanige waterbeken , als hem het eerst
en best voorhanden waren, of die zijn ver-
nuft best uitgedacht had of bebouwde : zoo
dat dezen, gelijk loth, vlakke en doorwa-
terde Velden; anderen, gelijk abraham,
heuvelige en bergachtige Landen; anderen,
gelijk de Oosterlingen of Egijptenaren ,
ook de Grieken in ’t gemeen, af hellende
van HOLLAND. 29
gebergten en breede heuvelige vallei jen be- MtT
minden ; dat de Romeinen naderhand Horti
Penfiles , af hellende, hangende Hoven noem- Ard*
den, die bijzonder It alten eigen zijn. HierLHoüi '
van daan zijn dan oorfpronkelijk alle die
bijzondere benamingen die tot heden toe,
niet alleen in Hoog Duitschland , maar ook
bijzonder in Neder Duitschland , en dui-
delijk in ons Vaderland bekend zijn , op Ste-
den , Dorpen en Gehuchten , maar wel bijzon-
der betrekkelijk op de oorden waar den Land-
en Veebouw, in deze (treeken, plaats heeft.
Bij voorbeeld; zoo is de naam van Bo * Naams'
hemen , Bohems , oorfpronkelijk van den ^ra°dne^
zin van een huis of land of woninge dieiandfche
zeker Volk verkoos, hetwelk zij Bojehe streken uit
tium noemden. Zulk eene verkiezing van de verrci"
land, huis of woning, bij eenbosch, beek , Mensch en
rivier , weide , berg of dal , was dus nader- Vee ont-
hand oorzaak van de benaming der bijzon- ftaaQ*
dere Landen of Vrijdommen der Stamvade-
ren, die Duitschland bevolkten, en dien-
volgens bouwden zij volgens tacitüs, stra*
bo, HERODOTus en vele anderen, geene ge-
regelde Burgcen , Steden of bemuurde Vrij-
dommen , maar hunne woningen waren ver'
fpreid bij en omtrent het kamp of de (treek
lands, die zij met hun eigen Vee en Have
befloegen , of die zij tot hun akker, zaai-
of maailand benoodigd hadden, het zij dan
in verhuisbare, tenten of wel op ge (lagen hut-
ten van riet en bladerdaken, dat zeker het
natuurlijkfte was, en bij de Drentfche Vol-
keren niet allen nog is, maar ook in gansch
ƒ*/-
3o NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE.
I. Afd.
1. Hoofdft.
Holland , West - Oost en Zuid Vriesland ,
ja overal heden blijkbaar is in de ontelbare
menigte van Boerderijen, Havezaten, Hoe-
ven , Hoven , Grietenijen , Bruiken enz. ,
zoo als betoogd is.
Doch ook alle zulke Woningen , Vrij-
dommen en Landbezittingen verkregen in
het vervolg van tijd en verandering van di-
ftriél , ook bepalingen van diftriét of be-
bouwde landftreek , het zij een vrijdom*
een huisgezin , een gedacht bij een b'cef,
en anderen zich vermengden in den bloede
door huwelijk en bondgenootfchap. Elke
vrijdom , elke vermenging van Vee en Have
bekwam eenen bijzonderen naam naar de gele-
genheid en omstandigheid der plaatfe; toe
dat zij eindelijk in zulk een bondfehappelijk
vrijdom algemeene befchermplaatfen ter ver*
dediging regens jaloerfche en heerszuchtige
naburen of uitheemfche vijanden bouwden.
Zulke gedichten wierden dan Burgt , Borg •
ten, Tooren , Kasteden genaamd, van ge-
bakken of gegraven deen gebouwd, die als
vestingen tot borg , borging , berging der
Vee- en Landbouwers dienden als zij voor
den vijand of de hooge vloeden uit hunne
leeme hutten en riete daken moesten vluch-
ten , waar van ook zulke Burgten meest op
hoogtens getimmerd , Vliebergen genaamd
wierden. Zulke Burgten zijn dus meestal de
naams- oorzaak onzer Sneden en Dorpen, niet
anders, dan om de eigenlijke gemeenfehappen
der Landbouwers , Akkerlieden , Visfchers ,
Jagers en ontellijke anderen aan te duiden.
van HOLLAND. 31
Hier bij voege nog een kleene uitftap ; HET
mmelijk, dat onze oude Landzaten, en nogRÜNDVEE#
heden onze tegenwoordige Ingezetenen, hij I. Afd.
zij Boer, Edelman of Koopman, van welk Hoofdft*
een rang of Haat hij zij, behoort tot eenert 1 an^.
of anderen Vrijdom , Burgt of Stad, door Burgten.
onze Voorouderlijke Veehoeders en Land-
bouwers gedicht, waar van dan nog cntel-
lijke Heerlijkheden , Dorpen , Vlekken eh
Steden getuigen. Bij voorbeeld : Rhiins *
burg , Britte?iburg , Valkenburg , Foro
Bargum, Voorburg , Kronenburg , Meer-
burg , Middelburg , Metelloburgum. In
Duitschland zijn er ock eene menigte, en
wel inzonderheid die op vrijdom betrekkelijk
zijn , als : Freiburg , Vrijburg , Maegdeburg ,
Marpurg of Marburg , en ontellijke ande-
ren. De Franfchen hebben eene menigte
Bourgen ; in één woord , een Burgt of
Bonrg, bij de Latijnen Arx , Ar ca, ( Kas-
teel ) enz., was een ronde of vierkante hoo-
gen toren, of een hoog en fterk bemuur-
den omtrek gronds , waar in binnen zoo veel
ruimte was , dit er een goed getal gewa-
pende manfehappen, en des noods de inge-
zetene Landlieden met hun Have en Vee voor
een tijd konden huisvesten en befchermd
worden, en dus zulk een Burgt, eigenlijk
Borg of Borgt , een borgtogt , waarborg
voor hen was ; en in dien zin was elke
Landzaat een Borger , Burger van zijn Vrij-
dom , en de door het Vrijdom verkozene
oudfte en vertrouwdlle was de Burgmees-
ter , Borgmeesier , die voor de Burgers
borz
HET
RUNDVEE.
I. Afd.
I. Hoofdft.
32 NATUURLIJKE HISTORIE
borg was : de Romeinen gaven de zul ken
den naam van Conful of Bulenta , dat zoo
veel zegt als Raadsheer , Raadsman , Borg
en Raadsman der Burgers . Hier van is
de hedendaagfche verkiezing om voor Burge-
meester , Raad of Borgmeester , het woord
Municipaal , Municipaliteit te gebruiken,
om dat Municeps volgens papilius §. 1. de
verb . fig. wordt gezegd : die eere en gaven
deelagtig is , die in een Stad voor Bor •
ger , Burghman aangenomen wordt als
deelachtig aan alle Burgerlijke Privile •
gien , ^ moet volgen der plaats
daar hij Borger is ende woonachtig ; of
in dien zin die naam beter is als die van
Borg , Borgtogt , Bor ge , Burgemeester ,
laat ik voor het vrije Borg en Burgerregt
over; gelijk ik hier met reden de overbren-
ging der ouden, op Greeve Gr ave, Feld •
heerqn , Princen der Vrijdommen , die men
Bor gjgr even , j Burgt graven , Burgi - comes ,
Burg Hertoog , Bar oen enz. op de-
zelfde oorzaak toepasfe. Over de ontellij*
ke andere afleidingen van fteïn of jleen , dat
insgelijks zekere volksflerkte beteekent, wil
ik liefst niet uitweiden ; ais Tsfelflein , Hol*
fleiny te Leyden vooral V Graven (jein of
j leen , dat volftrekt, zoo wel als den Burgt,
het overblijffel is van de Burgi comes ,
Burggraven, Burgheeren der Stad Leyden ,
van die tijden af, dat Holland en Oud Ba •
tavien door Veehoeders, Herders en Vis*
fchers bewoond wierd , en zeker nog is
Leyden , het oud Lugdunum , als nog de
' Hoofd-
VAN
HOLLA
N D.
S3
Hoofdrad, Burgt en Borg der beroemdfte
Veehoeders, als ook van Rhijnland, ja van RUNDVEï*
gansch Nederland , en benevens hare zus i Afd.
terilad Delft , namelijk Rhijn en Delfland , 1 Hoofjft,
die van geheel Europa Ook is zeer zeker
Rhijn sburg {Rhencbnrgum-} voor zulk een
Belchermburg der Bataven te houden.
Na deze uitfrap, die mij als Leydfchen Bijnamen
getrouwen Burger en regtfchapen Bataaf op ^epB,^ar^
het harte lag, heb ik nu voorts nog temenenH*u
vervolgen met al zulke benamingen , die uit gen.
de Plaatfen* Oorden en Landilreken zelve
oorfpronkelijk zijn, of ook zijn ontleend
van Planten, Dieren, G onden enz. , als die
van Wald) IVoud of Bosch , bij voorbeeld;
’s Blartogenbosch , Schaekerbosch , H'aeg-
bosch , Zwartwald , Groenwa’d , Groen -
woud, Abswoude , Zoeter v/oude , Grijps •
wonde , Hazaartswoude ■; die van houtrijk*
Haarlemmer en Alkmaar der hout , Berk-
hout; die van hage, V Gr ven 'of V Gr^-
venhage , CcpPenhage , Meinershage ,
kershage ; welke laatften naam den doorlet-
terden en in ’s Lands oudheden zeer erva-
ren Heer a. bakker aan dat bekoorlijk
oord , digt bij IVasfenaar , fchijnt gege-
ven te hebben, en in der daad is hetzel-
ve docr deszelfs nagelatene Dochter, Me-
jufvrouw clapa bakker, tot zulk een trap
van volmaaktheid gebragt , dat ik * in mijn
leeftijd, meer dan anderhalf uur gaans, zoo
niet meer. in den omtrek de woeste dorre
duinen rot een bewoonbaar en boom - en
veerijk oord heb zien hervormen, zoo dat
zelfs in hetzelve verfcheidene Woningen ,
C Stal-
34 NATUURLIJKE HISTORIE
HET Stallen, Tasfen en Schuuren met Arbeiders
rundvee en Huislieden gevonden worden, in dicr-
i. Afd. voege dat deze natuurlijke Landerijen vol-
l. Hoofdft. maakt het denkbeeld van een oud Bataafsch
Vrijdom vertoonen. Dus zijn ook in dit
opzigt vooral niet over te (laan de uitge-
breide Landen, Zanden en Weiden, Wo-
ningen, Bosfchen, Koekampen en Hartekam-
pen, die nog heden ten dage als kleine Re-
publieken in de Republiek zouden kunnen
aangemerkt worden. Bij voorbeeld , onder
Hillegom en Lisfe , de Landerijen van wij-
len de Douariere van hogfndorp; ook zijn
de Duinen van Raaphorst door deszelfs
bezitter, den Heer twent van Raaphorst ,
tot een heerlijk oord en als vrijdom hervormd ,
meer dcrgeliike uitgebreide bezittingen van
verfchillende Huismanswoningen, Weiden en
Boerderijen aan den anderen verheelt, en aan
eenen Landman of Havezaat behoorende , aan
welke ook dan bijzonder de vrijdom van jagt
of eigen erf gegeven werd, zijn er ook elders,
tot in Noordholland toe, terwijl aan velen ook
beteekenende namen gegeven wierden, naar de
gelegenheid en oorzaak, het zij die op den
grond, het bedrijf, of de bewoning van dieren
betrekking hadden ; als : Hartekamp , om dat
men er een kamp voor Harten had , Schapen -
veld. Konijnenberg^ meer anderen, waar
van dadelijk nader.
Bijnamen Maar allerbijzonderst zijn op ons onder-
van Koe werp toepasfelijk de namen van Koet jen , Koe -
kampen, kamp , Koeham , Koemient Koeven enz. , zijn*
de ven de beteekenis van eene vlakke Weide ,
in een bogc of inham liggende , waarvan Inham
/ bij
van HOLLAND. 35
bij KiLiAAN , en hec Woordenboek van jan
plant vn moer as ft ge Welden ; Ven - of Veen -
weiden, waar van daan ook de naam van
Veengrond , Veenweiden , Moer grond , Moe-
rasgrond, Palus Paludus , Palus Bitami-
nojus , en dus als men eene Koeweide op
dien grond had, bekwam die den naam van
Koeren , zoo veel als Koereen; gelijk ook
nog heden allerlei gewasfen , op Veengrond
geteeld, dien raam voeren; als: P'enne*
kool , Veenkool , Venhooi , Veenhooi , dat
bij uitftekendheid onder den naam van
hooi bekend is, en daarvan ook hec hooijen
op dat Land Venhooijen , zoo als in een
ander opzigt Benthooi , van Bent gr as , £ƒ/•
terkooi , Uiterwaardhooi , Duinhooi , Horst ,
Hooihorst , Boekhorst , Binkhorst enz. ,
waarvan in het vervolg nader. Omtrent
de verdere naams- oorzaken van Land-di-
flriélen weten wij dat er zeer velen hunne
afkomst hebben van de bezitneming der
zwervende Volkeren zelve; als: Katwijk,
wijk - of verblijfplaats der Katten; Noord -
wijk , Norenwijk , /F/;# Z^, Berer -
wijkn Wijk te Duur ft ede : voorts die van
Drecht of Landfcheiding ; want D recht
betcekent zekere wijk of open plaats , pleit*
of. markt ( Forum ) ,• Dordrecht , Utrecht ,
Mijdrecht , Wieldrecht , en in Noord - Hol-
land geheel Drechterland ; voorts van dam :
Amfter dam , Rotter dam , Schiedam , Zaan -
, Spaar ndam , Maasdam enz.; van
Meeren , V Heien , Dijken , zijn er eene me*
nigte, welke allen bij hadrtanus junius in
zijn Batavia kunnen nagezien worden. Alle
C 3 wel*
HET
RUNDVEE.
I. Afd.
I. Hoofdft.
s 6 NATUURLIJKE HISTORIE
,:iT welke Landnamen niet anders zijn dan gedenk*
rundvee. narncn ^er Volkeren die deze Landen in bezit
I. Afd. hadden, en die naderhand tot Steden en Pro*
1. Hoofdft. vintien zijn hervormd. Dan, men fta mij als
Natuurkundige nog een uicftap toe, betref-
fende de rangfchikking uit de Natuur ontleend.
Naams- Die namen, welke uit het rijk der Delf-
oorzaken ft0ffen zijn ontleend, komen juiat overeen
keF verrel- mec den aai*d der gronden van ons Land.
zingen en Zoo vindt men ten aan zien van de aarde:
gronden. Aardenburg , Aardland , Aard en Zand ;
van Zand: Zcindvoort , Zandwijk , Zand-
vliet, Zand en Duin , Stuivezand; van
veen: Zeenoord , Amfielveen , dat is een
Veen aan den Amftel , Aarlanderveen ,
Land aan Aarde en Veen , Schieveen , Veen
aan de Schie, ïVaverveen , Roelof aartgens*
veen , van Geest - of fchrale Landen : Oest -
geest , Geestgrond , Ade geest , Poelgeest,
als gedeeltelijk poel en geest , zoo ook
Rhijngeest enz. ; voor Oehr of fteenachtige
gronden : Keiduin , Steenberg , Tzerlo ,
Schor duin, Oerveld , Roestenberg — De
benamingen van Broek, Broekland en Moer
zijn ontellijk; als: ’s Gravenmoer , Moer -
veen , Broek in Waterland , Polsbroek ,
Meerbroek enz. Deze namen komen fchier
bij elke voornoemde en nog te volgene bij
zulk eene menigte voor, dat wij er veelligt
eene Alphabetifche lijst van zouden kunnen
öpftellen ; doch daar die telkens voorko-
men, zullen deze bijnamen genoegzaam doen
zien, dat ons Land, en wel bijzonder met
betrekking tot het Planten- en Dierenrijk,
deszelfs moerasfigen aart zal bevestigen.
Met
van HOLLAND. 37
Met opzïgt nu van de planten en bco HE'i’
men , komen , behalven die van Boomgaart , RUNDVEt*
Akker , //(?ƒ enz., bijzonder voor die van I. Afd.
de Boomen; als: Eikenduin of Eikelduin ,1‘liooïd^»
Beukenberg , Boek - of Beukhorst , Naams-
ken hout , Berkhout , Lindenhorst , Tpen - £3^00-
, Appeldoorn, Appelboomgaart , Doorn - men en
duin. IV Jet betrekking tot andere Planten : Planteoo
Rietveld , Liesveld , Biesbosch , Krooswij k ,
Klaverwei , Mosch - of Mor s cal and , Ha-
verkamp, Koor n dijk, Stoppelw aar d , Kool-
akker. Akkerland , Bloemendadl , Bent -
Rozeveld, Bramenburg, en vele an-
deren.
Voeg hier bij de afdamming der menig- Namen
vuldige namen van Vrijdommen, die nog he-
den onder ons zijn, en Kreupelbosch , offthem
liever allerlei klein Geboomte, ( ƒƒ«-
?«//« tantum frutices proferens ; virgulta ,
dat is klein laag geboomte;) voortbrengen,
of voortgebragt hebben ; bier van frutelam , in
het Fransch //>* />ģ/# (T Arbriceau , dat wij
in oudHollandsch Horscht , Horst noemen,
zoo als Bink- en Boekhorst , Zandhorst
en meer anderen ; welke ftreken in der daad
vol Brem, Kruipwilg, Lagewilg, Braam-
-boschjes en Hei overdekt zijn ; zoo ook
Heiland, Braamherg, Berkenhei, Berk-
Jiey , en dergelijken meer. Naams-
Omtrent de Dieren is het niet minder. 00r2aken
Bij voorbeeld , omtrent de Visfen en Water- fca^nVls*
.dieren, Aalsmeer en Spieringmeer , na het
water waar men veel Aal, Paling of Spie-
ring vangt; wijders Visvliet , Schollevaart ,
Scbilperoort , Roggeplaat , Haringvliet ,
C 3 Scheh
HUfODVEE.
I. Afd.
I. Hoofdft.
Namen
na Gevo-
gelte.
Namen
naar viet
voet! ge
Dieren.
S? NATUURLIJKE HISTORIE
Sthellevïsmeèr , Poeldijk , Smelfenflrand ,
Mosfelfchorre , Krabben dijk , Kikkerpoel ,
enz. Van het Gevogelte zijn ontleend:
/irentsberg, Valkoord , Valkenburg , /^/£-
ö0g, Reiger sbosch , Reigersberg , Duiven-
voorde Duivendregt , Duivenvlugt , /Az-
nekamp , Vinkeveen , Vinkeveld , Eende -
of Endepoel , Ganzenoort , Koolwijk, van
het kooijen op Eenden ontleend, R^veftein,
Raveif^berg , Crajenhof enz Eindelijk
wegens de viervoetige Dieren, zijn dezelve
naamsoorzaken , nog alzoo aanmerkelijk, en
wel bijzonder tot die Dieren betrekkelijk , die
ons aanleiding gegeven hebben om dezen uitftap
der Naamsoorzaken te betreden ; te weten : het
Rundvee of de herkaauwende Dieren : of die
natuurlijk in het Land gevonden, of wel
door de bezitnemers aangefokt wierden.
Zoo vindt men vooreerst de nartiurlijkfte
naamsoorzaak van Caninefaten , Conijnen -
vatters : dat duidelijk zegt Conijnenvan-
gers, welke Dieren in Batavien overvloe-
dig waren en nog 2ijn , hier van Conijnen -
berg, Conijnenduin , Conijnzand , Hazen-
berg , Hazeveld , zoo ook Vosfevelt ,
meer , IVolvenberg , Muizen oor t , Honds -
bosch , en ontellijke meer. Dan bepaalde-
lijk tot het herkaauwetid Vee zijn nog zeer
velen bekend , van de Harten - of Rhee-
beesten , Hinden en Runderen ontleend ; zoo
zijn inzonderheid opmerkelijk de namen
Harteveld , Hartekamp , Hamwijk , Hart-
wond, Hindelopen , bij uitnemenheid is be-
kend onder de naam van Hyrcinia , als be-
tedr
van HOLLAND. 39
teekenende het IVoud der Hartebeesten , een
Woud , Bosch of Hout , waarin Hanebees-
ten ( Hircij weiden; gelijk de Keizerlijke
Schrijver uitdrukkelijk onder de Dieren
van Duitschland , en vooral ook Neder -
Duitschland , de Hartebeesten en Woud*
Stieren befchrijft , als aan dat Gewest ei-
gen , waar van dadelijk nader. Bij ons zijn
daarenboven als nog in de Plakaten van de
Jagt, de Hartebeesten bekend als Dieren
aan dit Land eigen, dan dit tot de bijzonde-
re Befchrijving dezer Dieren behoorende,
(laan wij dit over, en bepalen ons bij ons
eigenlijk doel , namelijk het Rundvee of
den Veehandel in ’t gemeen. Ten blijk van
de natuurlijke aanfokking dezer Dieren,
komen vooral in aanmerking, de als nog be-
kende benamingen van Schapenhei , Scha -
penwei , Hameloord , Hamelsveld , Rams~
kooi , Blaetenberg , alle ontleend van de
Schapen, de Hamels en de Rammen, ook
Bokkenberg , van de Bokken en ander klein
Vee, hier boven alrede aangedipt. Maar
vooral de namen van die Landdreken, die
van de menigte Vee en derzelver Herders de
naam kregen Zeer uitdrukkelijk is in dk
opzigt, de naam van Harderwijk , als een
Vdjk der Herders, Herderswijk , dat is den
wijk die de Schaapherders verkozen hadde,
als een nuttig verblijf, en inderdaad getuigt
dat Gewest nog in onze dagen , dat dit
Oord voor Herders en het aanfokken van
klein Vee , het gefchiktde is van alle onze
Nederlandfche Provintien, nademaal uit dat
c 4 ge-
HET
rundvee.'
I. Afd.
I. Hoofdft.
Naams*
oorzaken
van Land-
ftreken.
JlUNDVEE
J. Afd.
iioófdtt
4a NATUURLIJKE HISTORIE
gedeelte van Gelderland , Overijsfel , en
voor zoo verre Vriesland daar ann grenst ,
de meeste, de beste en gezondfte Wolle
•wordt verderf, gelijk dit ook te regt altijd
in de Vignetten der oude en nieuwe Land-
kaarten 'te zien is, alwaar men, vooral in
die van O ver ijs fel en Gelderland , meest
altijd Herders, Schapen, Bokken en Geiten
verbeeld vind. Wie dit begeere te onder-
zoeken , fla het oog op de zoo ongemeene
Kaarten van menso alting, Noütiae Germ .
Inferioris , en alle daar op gevolgde. Bij-
zonder ook de Atlas van blaauw, en vrij
naauwkeurig op de Tijtelplaat van de Te-
genwoordige Staat van Holland , Vries-
land, enz. Terwijl men in een ander op-
zigt in de Landkaarten van Vriesland , voor-
al de Paarden, waarin hetzelve van ouds
vermaard was ; in die van Groningen , de
Koeijen ; in die van Zeeland en Noordhob
land , de Vislcherijen , en in die van Hol-
land alles zal zien afgebeeld , hetwelk
te zamen genomen, middagklaar aantoont,
dat de natuur der Nederlanden , van de eer-
Be tijden der bevolking af, tot nu toe , de be-
namingen heeft ontleend van het aanfokken van
Vee en Lanbouw. De Oude gaven ook aan
zekere Bergen , waar op men Koeijen weide ,
den naam van Berg ( Mons ) Dal. N.eritre-
nus meld dat dit van oud-duitfchen oorfprong
is, om dat deze zulke Koeijen, Bergkoeijen
( Montanas ) noemden, Montanae grega -
Vim in Montibus prascuntur , Koeijen die
pp tte Bergen grazen. In onze dagen getui-
ge»
van HOLLAND. 41
gen die nü wijders de namen van Koegras , HET
Koedijk , Koeveld , Osfenberg , Bullebuurt , RüNDVRBi
Koewei, Ka lv er veld , allerbijzonderst is de 1. Afd.
naam van Koevenne ,( ixzbladz 35. en nog in1, Hoofd^*
de Steden zelven zi :n de namen van Koemarkt , Namen
Osfenmarkt , Kalvermarkt over bekend :
in Amflerdam draagt zekere Straat den naam v
van Kalv er [trant , zoo ook Osjesfluis , om
dat de Vleeshouwers aldaar veeltijds hunne
C sfen plaatften. In Haarlem is bij uitne-
mendheid een Deenfche Osfenmarkt be-
kend. In de j Beemfter de Bullemarkt. In
vele Steden dragen de Stadspoorten de naam
van Koepoorten , zoo als de Stad Leyden
en Alkmaar eene Koepoort hebben , die dien
naam ontleend hebben van de menigte Koei-
jen die uit de Weipoort , Koeweipoort en
Rhijnland , of de Koedijk , in die Steden
ter markt komen. De Hogewoerdfche of Ho*
gewaar dj'che Poort dier eerstgenoemde Stad,
draagt in zijn front d'Efpice ten dezen blij -
ke, de afbeeldingen van Koekoppen , ja
zoude ik van grootfpraak te. befchuldigen
zijn, als ik zeg, dat de Leydfche en ld elf
fche Koemarkten de beroemdtle uit Holland
zijn; doch hier van in het vervolg nader.
Het is hier ons oogmerk , om uit de opge-
melde benamingen te betoogen , hoe en op
hoedanige wijze de aanfokking en plaatfelij-
ke vermenigvuldiging van het herkaauwend
Vee, inzonderheid der Koeijen , hier te Lan-
de, van het begin der bezitneming en be-
volking af, tot nu toe, bewijsbaar is.
Het zij dan nu de Catten , de Batavie-
ren, de Tendieren, Marfaten, Uifipèten ,
C 5 Friz
42 NATUURLIJKE HISTORIE
het Frifiabonen en verdere Geflachten, de eer-
rundvee. fl.e bezitnemers der opene en onbewoonde
I. Afd. Landen waren, dit is toch zeker en onlo-
I. Hoofdft. chenbaar , dat zij er zich met hun Have en
Vee, bijzonder Runderen en Schapen, ter
nedergezet hebbende, ook daar naar die plaat-
fen noemden ; en dat wel zoo , dat zij , niet-
tegenltaande de moerasfigheid des Lands , en de
gedurige vloeden der Zee en Rivieren , zich
voor hun en hun Vee hoogtens pp wierpen,
om er op te vlieden, tot dat de ebbe en vloed
terug keerden ; en die hoogtens ook al door
bijzondere namen onderfcheiden ; hoedanige
hoogtens en vliedbergen ( Terpen ) men nog
heden hier en daar in Holland , IVestvriesland
en elders vind. ( Zie boven over de Burgten
bladz 30. enz.) Van dit zetten, ter nederzet-
ten , woonplaats verkiezen met Have en Vee ,
Havezate, is als nog oorfpronkelijk en in gebruik het
woord Havezaaten , elders, bij verkorting,
yivefaat , hetwelk in Gelderland , en bij-
zonder in Overijs fel en Drenthe , als nog
beteekent , eene uitgebreidheid Lands , waar
op zeker Geflachtvader of Eigenaar oor -
(pronkelijk regt heeft bekomen , door het
regt der Natuur als eerfïe bezitnemer ,
' zoo dat, uit hoofde van dat regt, zulk een
eigendom niet mogt vervreemd worden, zonder
toeilemming der Naastbeftaanden , waar uit,
ik gis , dat het regt van naasting als nog in
zwang is. In dien zin, waren de medebe-
woners van zulk een Havezaat , geen ei-
genlijve Onderdanen, maar Landzaten ,
vrije Havezaten , dat is, die met hun Have
en Vee in dien omtrek, een Buurtfchap, een
van HOLLAND, 43
vrijdom uitmaakte , of die , zoo als vennekool het
uit TACiTus te regt vertaald , een vrijdom RUNDVE**
hadden, dat de bezitter volgens de regten I. Afd.
van den Mensch bezat , even als Inwoners , Hoofdft.
Landzaten , Havezaten , dat is, bezitter
van eene Have, een rijkdom van Vee, waar
van men dan zegt Have en Vee, en nog he-
den Levende Haaf, waar door men dan
Koeijcn en Schapen verilaat. Voorts nu
nog Landhoeve , Landhof , ’t geen in nog
later dagen , toen de oudften , de Huisvaders
of Opperhoofden van zulk eene Havezaat ,
meerder gezag kregen , veranderde in Heer-
lijkheden, GraaiTchappen , Hertogdommen,
enz. hetwelk vooral in Duitse hl and het
eerst doorging. Doch in Vrieslanden m Hol-
land zijn deze Tijtels of Oppergezag voeringen
nooit, tot op deezen dag , tot zulk een hoogen
trap geklommen; in Vriesland zijn de Griete-
nijen , misfehien van Grienten , Grientenijen ,
als zijnde eene vereeniging van Havezaten of
Landen, binnen den omtrek van zekere Grien-
ten gelegen , afkomftig , en welke Grienten zoo
veel zijn als Hagen en Kreupelbosch, of
Grientrijzen , aan de Rivieren gelegen. In
Holland is zulk een vereeniging van Ha-
vezaten , Heemraadfchappen , Heerlijkheden ,
Riddermatig en Leenroerig; maar vooral
tnet betrekking tot bijzondere Landen of Bruikerr
Havezaten, thans genaamd Bruikers , Boe-
renbruikers , als Landen die den Boer ge-
bruikt tot aanfokking van Vee , zoo ook
Huismans - of Boerenwoning , Boerderij ,
Mer gentalen; hooger op, naar het Sticht
en Gelderland , Boerenhoeve of Hof , Hei -
HET
JtUNDVEE.
X. Afd.
b Hoofdft.
44 NATUURLIJKE HISTORIE
hof, Moeshof enz. en om dat daar veel
’ Boomooft valt, ook Bogert, Boomgaard .
Nog zijn er hier en daar benamingen van
Manfen , ' Manfenhoef , dat zoo veel bete-
kent, als Mergen , Morgen , Bunder Lands 7
waar van ook Bunderhoeye of gemeten ,
een Hoeven van veel bunderen Lands, zulk
een Manfe of Manfe -Hof, wierd oudstijds
berekend op 20 Jugera of Akkers , welkeelk
zoo lang en groot waren , als twee Osfcn op
een dag konden beploegen, zoo dat dan tot
het beploegen van eene Manfe, op eenen
dag, 40 Osfen behoorden, waar uit men
kan nagaan, dat de Bezitter van Hechts eene
Manfe, al een vrij gegoede Havezaat was,
hetwelk op onze Roede en Bunderen of ge-
meten Lands beraamt, ook al aanzienlijke
Morgentalen zoude opleveren. Uit deze oor-
zaken ook nog eigenlijk een Veehoeder of
Landman, in het Fransch Burgert genaamd ,
want het woord Boer, dat wij al te veel met
zeker foort van verachting bezigen, was
bij de Latijnen in hoogachting , en onder
verfcheiden namen bekend, als Ru ficus ,
dat is Boer, Bouwer, bij de Duitfchers eir
genlijk Bouwman , Boerman , Colonus , Land-
man , Bouwboer, Agricola , Landbouwer,
Akkerman , welken naam de eerlte en edelfte
Romeinen zich een eere rekende : voorts
Villanus , dat juist tot ons betoogde be-
hoort, omdat Villa , eene Hoeve, Hoffte-
de, Boerewoning, Landhuis en Pachthoeve,
ook Suhflantiva , dat is eigenbeftaande Land-
hoeve beteekende , volftrekt ons gezegde
ftaaft, en op onze Boerenftand betrekkelijk is,
van HOLLAND. 45
Dan waartoe dienen , zal veelligt iemand h^t
vragen , alle deze naatnsoorzaken ? en vooral RUNÜVEE*
zullen de hedendaagfche Vitters der oude 1. Afd.
Vaderlandfche kundigheden , die uitvoerige l* Hoofdft»
Werken verachten ; vooral zullen dezen,
herhaal ik , wel wat te vitten hebben , waar-
om doch , zullen zij vragen , zoo veel
oudheidkundigen omttag? Waartoe dienen
de Bijbelhittorien der Aartsvaderen , de oud-
tte der Veehoeders? Wat raakt ons in deze
verlichte Eeuw, wie onze eertte Landbewo-
ners , Land - en Havezaten waren ? Welk be-
lang hebben wij bij het verreizen van Rund*
vee, en vervelende uitbreidingen van oude
verhalen?
Komt hier , gij voórbarigen en onkundigen !
ik zal u allen uit mijneover wegingen en duchti-
ge bewijzen antwoorden; ik zal u fchaamrood
doen blozen over den geringen eerbied , die gij
in deze dagen overig hebt voor den groottten ,
den dierbaarden zegen, die Gods Voorzie-
nigheid in den Veehandel dezer Landen aan
onze Voorvaderen gefchonken heeft! Kort-
om , ik zal , kan ik van ulieden Hechts een
oogenblik toel uittering bekomen , aantoo-
nen, dat en Natuur en ijver, door Gods
zegen, dit Land, dit Holland , wat zeg ik?
alle de Nederlanden , ja nog meer, gansch
Dliitschland , door de vermenigvuldiging
van Vee - en Akkerbouw heeft groot ge-
maakt, eer nog de goud- en zilver -aderen
en Koopvaardij bij hun bekend waren, ik
ga over tot bewijs.
Uit het betoogde betreffende de overbrenging t,e^gei
der over de
BET
MJNDVEK.
'i. Afd.
I. Hoofdft.
Veeteelt
in ons Ge-
west.
46 NATUURLIJKE HISTORIE
I
der Vee - en Lonübouw door de Oosterfchc
Volkeren in Duitschland , vertrouwen wij be-
wezen te hebben , dat de rijkdommen van Have
en Vee aan alle emigrerende , verreizende , va*
gebunderende en zwervende Volkeren der»
zelver onderhoud en natuurlijk bellaan ver-
fchaften; en waarin, vraag ik in het voor-
bijgaan , is de bevolking van nieuw ontdekte
Landen of Colonien anders gelegen, dan in
de bevolking tevens met Have en Vee te
verfterkcn ? Doch om dat wij geene verdere
hiftoriële kennis van den oorfpronkelijken
Veehandel in Duitschland , en gevolgelijk
ook in Neder - Duitschland , hadden, dan
die of uit den Bijbel of uit de gefchiede-
nisfen der Oosterfche Volkeren kunnen be-
redeneerd worden ; zoo blijft voor ons ten
duchtigen bewijze niets overig dan het ge-
tuigenis van zulke Volkeren , die ervaren in
het aanteekenen van zeden en gewoontens,
aan ons hunne pergamenten en boekftaven
hebben overgelaten. Onder dezen worden
met alle regc als de geloofwaardigfte met
eerbied erkent de meergemelde cajus ju-
lIüs caesar, die met eigen oogen alles ge-
zien , alles naar waarheid en trouw dermate
heeft opgemerkt en aangeteekend , dat mar-
CUS TULLIUS CICERO en AULUS HIRTIUS
pansa eenparig getuigen, dat aan deszelfs
aanteekeningen door geen Hifloriefch rijver,
hij ware een verbeterende, vermeerderende,
of berispende, nimmer eene jota van de waar-
heid en getrouwheid der zaken konde toe
of afgedaan worden. Deze julius caesar
was
van HOLLAND.
47
was dan het gene voltaire van den groo-
ten FREDRiK, Koning van P ruis f en , zeide:
11 voit tout par fes jeux £? fait fout par lui - mé me.
dat is: hij zag alles met zijn eigen oo gen ,
en verrigtte alles door zich zelven .
Bij deze verhalen van caesar voegen wij
nog eens corneliüs tacitus , Befchrijving
van de Zeden van oud Duitschland , een
doorluchtig Romeinsch Hiftoriefchrijver , van
wiens trouwe en bondigheid alle geleerden
eenparig getuigen, en waar van vondel te
regc zegt :
Geen koper beeldt hem uit, zoo levende als zijn daden ,
Met wereldwijs geftarnt van fpreuken rijk geladen *
En Regelen van Staatè - welfprekendheid gepropt.
Met wijsheid herelijk , en bondig en beknopt.
Het is daarom dat wij , nazaten der Batavie-
ren , aan dezen tacitus en julius caesar on-
ze dankbaarheid verfchuldigd zijn, omtrent
air het gene wij nog nader met zekerheid van
den voortgang en de aankweeking van Vee-
en Landbouw in dit Gewest weten. Waarom
ook den voortreffelijken vennekool te regc
zegt, dat wij zonder caesar en tacitus
weinig van onze oorfpronkelijke Landza •
ten weten zouden ; wij hebben nog wel ken-
nis aan de Reizen van antoninus , aan
strabo , vooral ook aan plinius , ptolo»
meus , ortelius en andere Geographen ,
doch derzelver befchrijvingen van den waren
toeftand van oud Opper - en Neder -Duitsch-
land
HET
rundvee;
I. Afd.
I. Hoofdft.
48 NATUURLIJKE HISTORIE
«ET land zijn zeer ingewikkeld , en niet zel-
kündvee. ^en veriierd , of verdicht. Hierom hou-
I. Afd. den wij ons aan het gene wij met ze-
L M®ofdft, kerheid hebben kunnen weten : wij hebben
ons derhalve gehouden aan die vermaarde
en waarachtige getuigenisfen Voorgemeld,
en wijzen daarenboven den Nederlandfchert
Lezer naar de voortreffelijke vertalingen van
vennekool en p. c. hooft , echter met
voorrang aan den eerstgdnoemden , als wiens
aanteekeningen en juistheid van vertaling
iiooFT verre overtreffen , fchoon hoof^t
hoofdzwieriger was; zoo dat wij geenzins
aarzelen óm te zeggen , dat , zoo venne-
kool (anders fenacolius) zoo wel Bur-
gemeester van dmfterdam was geweest *
cn een’ Hendrik de groote gefchreven had ,
als dat hij Schoolmeester te Maasfluis was,
hij verre in juistheid der zaken den palm
zoude geftreken hebben. Dit in het voor-
bijgaan.
Ter zake: beide opgenoemde, zoo oor*
fpronkelijke als vertalende, ja zelfs' de twij-
felachtige Schrijvers, vermelden algemeen,
dat bij de Duitfehen , uitdrukkelijk de Ne -
derduitfche , de Overrijnfche , eindelijk
bijzonder bij de Batavieren , Frifiabonen ,
Lrierfche , Drentfche en andere Volkeren,
eigenlijk Vrijdommen , en zoo als wij be-
toogd hebben , Havezctten of Landhoeven
geene andere rijkdommen , bezittingen of
eigendommen waren , dan hun Have en Vee,
hetwelk uitdrukkelijk door caesar en ta-
ciTüs gezegd wordt, als zij melden: deze
Vol- -
van HOLLAND. 49
Volkeren hebben geen kennis fé aan gouden
of zilveren munte , noch zilveren of RUNDVEB‘
den vaten, ten ware aan eenige' oude Ser- l Afd.
raters of Bigaters , die bij haar door de h HoofdlU
oorlogen met ons bekend zijn geworden ;
(hetwelk in onze Natuurlijke Hiflorie
van Holland alrede uitvoerig befchreven is*
met afbeeldingen dezer Munten*) Wij-
ders zij betalen elkander met Vee , of
woordelijk, Koeijen , Schapen , Geiten *
Paarden , Vee ( Pecora ) ,• zij geven hutme
hinderen ten Huwelijk een Paard, Jok- os*
fen en Vee ; zij geven aan hunne Pries*
teren en Prinfen een iegelijk naar zijne
bezitting , gefchenken van hunne have , in
dier voege , bij hunne Prinfen en Oud •
ften wederkeerlglijk den rijkdom van elk
Vrijdom vertrouwd wordt . v
Daarenboven melden de opgenoemde Aanmer-
Schrijvers, dat hunne verkiezing en rijkdom ove*
van Vee niet zoo zeer belfond in dé uitge-
lezenheid noch 'fchoonheid van Vee, als den.
wel in de menigte ; en geen wonder! want
daar dit Volk zelve in menigte voortteelde*
zoo volgde noodwendig ook de menigte van
Vee tot onderhoud. Veeg hier bij, dat zij
de Vellen , de Huiden en de Wolle van hec
Vee tot hunne kleebing noodig hadden, ge-
lijk zulks al mede getuigd wordt , namelijk *
dat zij meest allen kleederen droegen van
Beestenvellen , en ter ook hunne bedden van
maakten ; dat zij wijders kunftiglijk de
Vellen der Bieren wisten aan een te hech*
D ten
50 NATUURLIJKE HISTORIE
rtfT ten en te fchakeeren ; eindelijk , dat zij
fcoMDvEB. z»cfo f'childcn en wapenrokken van Dieren
I. Afd. bereiden , en op hunne hoofden de horenen
i. Hoofdft. en bekkeneelen der Dieren droegen ah
helmetten , hetwelk een vreesfelijk aanzien
gaf (*). Tacitus meldt zelfs van gewel-
dige Dieren uit de Noordzee, wiens vellen zij
bezigden tot kleeding; welke Dieren eenigen
voor Zeerobben houden , doch verkeerdelijk ,
nademaal er althans heden hier zoo nabij geene
Robben , maar wel Zeehonden ( Phocaena )
bekend zijn , welke Dieren zelfs aan de
Zeeuwfche en Vlaamfche kusten nog vrij
menigvuldig zijn ; en het is opmerkelijk ,
het geen weinige onzer hedendaagfche Na-
tuurkenners opmerken, dat nog heden jaar-
lijks de Embders en eenige Groninger Frie -
zen ter Zeehonden vangst naar de Vlaamfche
kust uitvaren, gelijk als ook nog zeer vele
Friefche en Embder Schippers of Boots-
lieden Kaaijakken of Schansloopers van Zee-
hondenvellen, en meest allen bonte mutfen
van Schapenvellen dragen ; zoo kenbaar
zelfs, dat deze Volken, in dit habijt, in de
Landkaarten afgebeeld zijn bij de Overijs -
felfchen en hooge Gelderfchen , CUefsland
en Munfler; en het is als nog niet zeld-
zaam , den Boer en Boerenknegt met een
wambuis van een bereide Schapenvacht te
vin-
(• ) Zie Nat. II i flor ie van Holland III. D. de af-
beelding op bl. 45 5.
van HOLLAND. 51
vinden ; dit kunnen de liefhebbers der Schil- HET
derkunst overtuigelijk nagaan in de Schil *UNDV*t#
derdukken der Kunstenaren onzer vorige 1. Afd.
Eeuw; bij voorbeeld, in die van nicolaas I.Hoofdü,
berghem , die meest Overijsfelfche Land-
fchappen en Vee fchilderde, ziet men altijd
de Herders en Koeweiders met een Scha-
penvachten-wambuis gekleed, de Vrouwen
met korte rokken en keurzen. In de Ta-
fereelen van van de velden, en vooral in
die van paulus potter, die meest Hol-
landfche Landfchappen fchilderden, vertoon-
den zij den Boer in grove pijen en netter
kleeding, en de Vrouwen met langer rok-
ken; uit welke vergelijking het dan in ’t ge-
heel niet ongerijmd is , te (lellen , dat in
de eerstgenoemde Landen als nog het over-
blijffel der gewoonten van die kleedij der
eerde bevolkers te vinden is. Ik voeg hier een
fterker bewiisbij, te weten, dat in Over ijs*
fel , in Drenthe , en daar, waar Gelderland
aan Cleefsland grenst , als nog de onderlinge
betalingen in ruiling van Vee of derzelver
voortbrengfelen , mitsgaders de vruchten van
den Akkerbouw , gefchieden ; zoo dat de
geen die veel Vee heeft , en Boter en Kaas
maakt , deze gaven van zijnen handel ver-
ruilt tegen Koorn, Haver, Gerst en Boom-
vruchten, die eenen anderen voortteelt, zelfs vaQ y1®*.
tot den Bakker en Molenaar worden aldus
betaald; men vindt daarom in die dreken
ook het geld zoo derk niet in handen als
in Holland en de Kooplieden der andere
D st Pro-
5* natuurlijke historie
Frovintien. Het zonde zekerlijk een rijk
RUNDVEE Amflerdamsch of Rotter damsch Koopman,
L Afd. of ook een met Zeeuwfche Rijksdaalders
b Hoofdft. gefpekte Zeeuw , gewoon ter Koopbeurze
te treden, en in vergulde koetfen, omringd
van Livreibedienden , te rijden ; die door
Kantoorknegts , Makelaars , Beunhazen ,
Kasfiers , Slepers, Pakkers, Convooiloo-
pers, met de hoed in de hand, zich eer-
biedig buigende, dagelijks hem ziet eerbie-
digen; — het zoude, zeg ik, zoodanigen
vreemd voorkomen , als hij bij de vermo-
gendftenenaanzienelijkften in fommige Steden
of Vrijdommen der opgemelde Landen kwam ,
en aftrad voor twee groote Staldeuren , en in
plaats van een marmeren Voorportaal eenen
Dorschvloer * een Paarden - en Koeijenflal
vondt ; als de Huisvrouw van een Burge-
meester in een bruin ferge jak hem welkom
heette, terwijl zij met den ontblooten arm
Boter kneedt ; als hij de fiere, bevallige en
welgemaakte Dochter, een’ helder gefchuur-
den koperen Melkkan op het hoofd dragen-
de, zag binnen treden; als hij den Burge-
meester, Schepen , Ouderling, of vermogend-
ften der Sfede, onder den hooivork zag liaan,
en als het noen is aan eene en dezelfde tafel met
zijne knegts eeten , eerbiedig bidden en God
loven; — zeker, dit zoude zulk eenen een
wonder zijn, en was het eene nieuwmodi-
fche vrijheid of zedeleerdrijver , hij zou
moeten uitroepen : hier woont befchaafde
Vrijheid, Gelijkheid en eerbiedige Gods-
dienst ! — Indien ik met eigen oogen , ei-
gen
van HOLLAND. 53
HET
gen gevoel , en zelfs meer dan loome drift
voor Vrijheid, deze dingen niet had opge- RUNDVE^
merkt , ik zoude het hier aldus niet te berde 1. Afd.
brengen.
I. Hoofdft,
Dus, zoo beredeneerd als het ons moge- Natuur-
lijk was, de voortfokking en overtochten lijke aan-
van het Rundvee in onze Gewesten , be fokklӤ
...... 1 . van h<?t
toogd hebbende , is er tevens met de verrei- Vee>
zing of emigratie onzer eerfte Landbewo-
ners, niettemin eene verhuizing der Runde-
ren, die uit de natuur dezer Dieren zelve
oorfpronkelijk is, zonder dat het menfche-
Jiik vernuft hier in eenig deel heeft. Het
is den Natuurkundigen, en vooral de Reizi-
gers, in allerlei Gewesten der Wereld, be-
kend , dat zij in alle door Menfchen onbe*
woonde en onbekende Landen, eene natuur-
lijke zamenleving en verhuizing van allerleie
Dieren erkennen : dus weet men , hoe de
Trekvogelen, velerlei Visfchen , ja Infek-
ten, op gezette tijden, met geheele benden,
van het eene Gewest naar het andere verhui-
zen , en alzulke Gewesten opfpooren , waar zij
hun voedfel, naar hunnen aard en hunne natuur ,
best kunnen vinden, als bij voorbeeld, on-»
der de Vogelen: de Oije vaars, de Zwalu-
wen , de Ganzen , Kraanvogels , Vinken ,
Sneppen enz. Onder de Visfchen: de Ca-
beljaauwen, Zalmen, Baarzen, en vooral de
Haringen, die allen bij fcholen verhuizen.
Onder de Infekten , de Bijen , de Sprinkha*
nen, zwarte Vliegen en ontelbare andere
Gedachten. Maar onder de viervoetige Die-
ren zijn er even zoo vele doorflaande blijr
D 3 ken*
54 NATUURLIJKE HISTORIE
*ST ken , onder de Muizen , de Konijnen , en
RUNDVEE. j|^eest alle graan- en vruchteetende Dieren,
I. Afd. die bij troepen verhuizen , om hun voedfel
I. Hoofdft. te zoeken ; doch onder geene viervoetige
Dieren heeft er eene zoo maatfchappelij-
ke attroepering, zamenfcholing bij hopen,
plaats, 4an onder het herkauwend Vee, zoo
Samenle-dat men den naam van gr ex , greges , dat
Runderen *s : h°°P 9 bij hopen grazen , bijzonder ook
’ op het Rundvee, Schapen, Geiten enz. toe-
past. Immers ovidius ondericheid dit dui-
delijk dus: mille greges illi, totidemque
pars altera per herbas pascebant: dat is
in deze zin: duizend hopen (namelijk
groot vee ) met nog andere gedeelten , wei •
den in de kruiden of het gras . Zoo ook
TiBüLLüs en douza, pro grege ferre da -
pum , dat is: ruimfehoots , bereid dit voed*
zei ( den groenen disch N voor de Kudde , het
Vee . Immers vindt men in allerleie onbe-
woonde Landen , de Hartebeesten in de Bos-
fchen in troepen bij elkander: de Schapen,
Geiten en Bokken vergezellen insgelijks al-
toos elkander, ook de Koebeesten, wilde
Stieren en wilde Paarden, vindt men in
benden bij een , daar men integendeel de ver-
fcheurende Dieren, als Leeuwen, Tijgers,
Wolven , Vosfen en Honden , meest altoos af-
zonderlijk, ja elkander verfcheurende vindt,
hetwelk men , als men het bedaard overweegt ,
befchouwen moet als een blijk van de wijs-
heid des Scheppers, om juist door die ge-
zelligheid der herkauwende Dieren , als eene
eendragtige magt en kracht tegens hun na-
tuur»-
van HOLLAND. 27
tuurlijke vijanden , de verfcheurende Die- HFT
ren , te Hellen , tegens welken anders , wanneer RUNDVEï^
deze ook in gelijke getallen vereenigd waren, i- Afd.
zij niet beltand zouden zijn ; het is dus over 1 iloofdi**
bekend, dat wanneer de wilde Paarden en
hunne Veulens , door Wolven, Leeuwen of
Tijgers worden aangerand, dat zij zich dan
met de koppen bijeen Hellen, hunne Veulens
in het midden plaatfen , en met de achterhoe-
ven achteruit flaande, zich verdedigen. De
Hartebeesten , en vooral de Koeijen , loopen
dom en driest, met ganfche koppels en de
hoornen vooruit, tegens hunne vijanden aan;
en het is juist daarom , dat zij in de wilder-
nisfen altoos in groote troepen bijeen fcho-
lende, ook aldus van het eene oord naar het
andere trekken.
Deze optogten nu, verplaatfen dan ook die Natuur-
Dieren van het eene Gewest naar het andere , ^gteen°p"
en gevolgelijk zijn er ook in onze Gewesten
natuurlijk zulk een foort van wilde Stieren ,
als in het oude Duitschland , geweest, waar
van juLius caesar gewag heeft gemaakt. In
latere tijden zijn zulke wilde Koeijen en Stie-
ren ook nog in Duitschland bekend ge-
weest. Procopius, de Belle Gothorum *
maakt gewag van een wilden Stier , die op
de jagt, door theodibau), Koning van
Mets en Oostenrijk , die in het jaar 548
leefde, vervolgt, een zwaren boomtak in
zijn woede brak* die op het hoofd des Ko-
nings vallende, hem het leven kostte. In de
Bosfchen van Bourgonje zijn ook wilde Bul-
len bekend geweest, die zij tam gemaakt
D 4 heb-
5 5 NATUURLIJKE HISTORIE
HET hebbende, in overvloed voortfokten, zoo dat
rundvee. zjj ujt wee}^e hunne hoofdharen en lig-
I. Afd. chamen met boter fmeerden. Nu nog worden
I‘ Hoüfdft. ^ij jn jHong,7rijen en elders in de aangren-
zende Landen gevonden en gevangen. In
korte woorden heeft j. jonston, al wat de
Ouden omtrend de wilde Koeijen gezegd
hebben, verklaard, het zij onder de naam
van Urus , dat van het Duitsch woord ur ,
dat is: wild, oorfpronkelijk is, of van Bi *
Jon , mede van oud Duitfchen oorlprong, of
dat er ook de Bonafus onder begrepen word,
als zijnde, naar het hedendaagsch gevoelen ,
hetzelfde Dier, doch van Gewest verfchil-
lend, van alle welke bij denzelfden Autheur
matig goede Afbeeldingen gevonden worden ,
en in welk werk hij over de wilde Koeijen dus
1 fpreekt : Reperitur in Sylva Hyrcinia Po -
dolia , Samogitia , Mazovia & Uungaria ,
dat is : zij worden gevonden in het Hircijn •
ceJVoud , nu nog het zwarte JVoud , daar
zij ook heden nog zijn, in Padolien , nu
Groot Rusland , in Samogetien , nu Klein
Azien , aan Hongarijen grenzende, Mazo-
via en Hongarijen , alle Gewesten die on-
' derling aan Duitschland grenzen , en gevolge-
lijk ook de Gewesten zijn der wilde Koeijen*
die door den tijd tam gemaakt, aan die in
Bataviën nog iets van hun ras overlaten , in
welk opzigt ook jonston er bijvoege: Ad-
fuefcere ad Homines & Manfue fieri , m
parvulum quidem excepti posfunt , dat is:
eenige weinige uitgezonderd , kunnen zij
tam gemaakt worden , en aan, den Mensch
gewennen; dus is er ook geen twijfel over.
VAN HOL L A N D. 57
of onze Koeijen zijn ook gedeeltelijk af-
rammelingen van die wilde Koeijen , zelfs
zoo, dat fommige onzer Stieren en Koeijen,
iets van derzelver gedaante hebben , hetwelk
uit de vergelijking van onzen afgebeelden Stier
op de , in dit ftuk gevoegde , Geflachtplaat
nagenoeg is overeen te brengen ; het on-
derfcheid is alleen daar in gelegen, dat de
wilde Koeijen op de nek zwaarder hoog gekrul-
de manen (juba') hebben, die tot op de kos-
fem nederhangen; voorts op den kruin tus-
fchen de hoornen, tot op de ftar , insgelijks
zware lokken, tot over de groote zwarte
oogen , wreed van opzigt , zoo dat de oogen
tegen het oogwit fteik uitpuilen , de muil breed
gerimpeld, zwarte groote neusgaten, voorts
aan de kin een vrij groote baard , voor hec
overige niet hoog van pooten, echter de
voorpooten hooger , zoo dat het Dier in zijn
voordel geweldige kracht draagt, fchoon zij
de kop altoos duikende en als ftootende dra»
gen ; gelijk ik dan ook eene afbeelding ,
op Plaat i , mededeel van zulk een wilden
Stier , die men toen den Woud - Stier
noemde, als zijnde in het zwarte JV011&
gevangen. Deze Stier is voor eenige ja-
ren hier te Lande te zien geweest, en ook is
dergelijke door riddinger, die alle Jagtdie*
ren van het tegenwoordig Duitschland in
Plaat heeft gebragt, zeer fraai afgebeeld.
ïn hoe verre nu zulke wilde Stieren en
Koeijen bij troepen ( gregatim ) vereenigd
omzwerven , is- gedeeltelijk gemeld , en komen
wijders de nieuwe Reisbefchrijvers met de ou-
de , daarin , overeen. Het geen dit ten aanzien
D 5 van
HET
RUNDVEE.
I Afd.
I, Hoofdft.
HET
RUNDVEE.
I. Afd.
I. Hoofdft.
58 NATUURLIJKE HISTORIE
van ons Land ophelderen kan , is dat de oude
Duitfchers , en gevolgelijk ook de Nederduits
fctiers en Bataven , zoodanige wilde Koeijen of
Woud-Stieren , behalven dat zij die Dieren op
de jagt nedervelden , ook door list opvingen en
tam maakten ; hetwelk zij op de volgende wijze
deden: zij fpoorden in de Bosfchen en de
daar tusfchen liggende Beemden of Valeijen
het gewone ritfpoor der wilde Koeijen op.
het geen zij , zoo als nog heden alle Jagers
doen , aan den indruk der pooten in de aar-
de , ligtelijk ontdekten , en daar de Koeijen
van nature geneigd zijn om tegen boomen,
paalwerk of muraadje met de huid te fchu-
ren, of, zoo men zegt, te fchurken, als
zij jeukerig zijn , of van de infekten gekweld,
rappig ©f fchurftagrig worden , en de natuur
haar geene genagelde vingeren om zich te
kunnen klaauwen en krabben, gegeven heeft,
zoo verhelpen zij dat gemis door het fchu-
ren en fchurken van de huid tegen de boom-
(lammen, zoo als onze Boeren daarom in
hunne weiden overal fchurkpalen zetten,
waar van in het vervolg nader. Daar nu de
hoornen, waar aan die wilde Koeijen zich
fchuurden, kenbaar genoeg waren aan de Ja-
gers , zoo groeven zij aan de eene zijde die-
pe kuilen, zoo diep, dat er eene Koe in
vallende , niet uit konde worstelen , daar na
zaagden zij zulke boomftammen zoo verre aan
den wortel door, dat de boomftammen even
konden blijven (laan , maar ook op de minste
fchuring of aanftoting , braken en nederftortte,
wanneer dan een wilde Koe of Stier naar
g*
van HOLLAND. 59
gewoonte zich tegen zulk een halfgezaagde
boom met kracht aanfchuurde , brak de
boom en ftortte met de Koe in den gegra-
ven kuil , die dan nog met zijne takken en
bijftaand kreupelbosch , de Koe belemmer-
de , behalven nog de takken die listig in den
kuil gevlochten waren ; de Koe aldus belem-
merd en onweerbaar, wierd dan met ftrik-
ken, touwen en ketenen dermate gekluis-
terd, dat hij niet fchaden kon , en alzoo
gevangen bleef, tot dat zij gekalfd had, en
allengs gedweeër en vervolgens geheel tam
gemaakt wierd. Anderen groeven kuilen in
bet open veld, en joegen dan de wilde Stie-
ren, door het gebrom van trommen en het
geweld van Honden , die daar van den naam
van Bulhonden kregen, tot in zulke gekuil-
de hinderlagen. Deze manier van wilde
Koeijen te vangen, die bij de oude Duit-
fchers plaats had , kan men in de Afbeeldin-
gen van joNSTON zien. Wijders getuigt dit
ook de meergemelde julius caesar , die deze
wijze van wilde Koeijen te jagen en te van-
gen, uitdrukkelijk befchreven, doch moge-
lijk zich vergist heeft, door dit aan de ftijf-
te der pooten , en het ftaande flapen tegen
een boom , toe te fchrijven, waar uit dan ook
een zeker verfchil onder de Natuurkenners
is , of de bedoelde wilde Koeijen , door hem
befchreven, niet wel voor een Rhenoster
of Eland of ook de zwager Woud Ezel is te
houden , dat ik voor mij niet geloof, maar hoe
dit ook zij , zeker is het , dat nog heden ten
dage , de Duitfche Jagers in de groote Bos-
fchen %
HET
RUNDVEE.
I. Afd.
I. Hoofdft.
HET
RUNDVEE*
I. Afd.
I. hoofdft.
6o NATUURLIJKE HISTORIE
. 1
fchen, de wilde Koeijen, Zwijnen, Harte-
beesten , Wolven , Vosfen en dergelijke
woeste Dieren , in hinderlagen van diepge-
graven . met hoornen en kreupelbosch be-
dekte kuilen , vangen , waar van zelfs ai van
ouds uitvoerige Befchr ij vingen en Afbeel-
dingen, in de Prenten van a tempeest te
vilden zijn , bijzonder ook in zeker oud Jagt-
boek , dat ik bezit , tot b'rancfurt gedrukt
AQ. 1592. met privilegie van den Roomsch
Keizer , en opgedragen aan den Grave van
JSasfau Sarbruck.
Dit in opmerking genomen , zoo is het
genoeg bewezen, dat ook onze Voorza-
ten zoo wel van het aan dit Land natuur-
eigen tamgemaakt Vee , als dat gene , hetwelk
zij met zich overbragten , het tegenwoor-
dig gedacht der Koeijen aan ons Land als
Nationaal hebben nagelaten. Dan, eer ik
van deze zonderlinge wijze van Koeijen te
vangen en tam te maken, afflap, moet men
echter niet uit het oog verliezen , dat
deze Dieren natuurlijk , alfchoon zij niet
tam gemaakt zijn, evenwel onder elkander
een foort van gemeenzame zamenfcholing
hebben; hetwelk wij, met het geen onze
Voorzaten in later eeuwen in de Oost - en
West -Indien ontdekt hebben, volkomen kun-
nen ophelderen. Immers alle nieuwe Reis-
befchrijvers , die ons de ontdekkingen op de
Kaap de Goede Hoop , die van de West -
Indïen , inzonderheid van Amerika mede.
deelen , komen daarin overeen , dat zij al-
daar gevonden hebben geheele koppels Koei-
jen, Stieren, Buffels, die alle jaren zeker
foort
van HOLLAND. 6t
foort van optogt namen van den eenen fïreek het
naar den anderen. De Franfche Zendelin RUNDVE**
gén in ,de JHis/isfipi , in de Buono Ayros i. Afd,
of de gezonde Lucht fir eek , de Honduras Hoofdft.
en elders verhalen , dat de Koéijen in die
ftreken , tegen den tijd dat zij Kalven moe-
ten, zich bij troepen afzonderen naar afge-
legen oorden, aldaar hun Kalven werpen,
en zoo lang vertoeven , tot de Kalveren in
Haat zijn op zich zelven re grazen ; dat daar
na die Koeijen bij menigte verhuizende v op
dien verhuistijd door de Amerikanen wor-
den opgefpoord en gedood ; latende de
Kalveren, die op haar beurt ook weer voort-
telen , gerust aanfokken , tot dat deze op
haar verhuistijd insgelijks worden gejaagd en
gedood.
Hoe deze oprogten der wilde Koeijen ge-
fchieden , wordt zeer naauwkeurig verhaald
door de Franfche Misfionarisfen l. p. hen-
nepin en de la borde r in hunne Reisbe-
fchrijvingen van een groot gedeelte van
Amerika , de Caraïbes en Antillifche Ei-
landen , bij den Botkverkooper van der
aa te Leyden in 8vo. 1704 in het licht ge-
geven : zij melden onder anderen , dat de
Koeijen jaarlijks , na, het verloop der fai-
foenen , het zij noord - of zuidwaarts trek-
ken , of ook oost - of westwaarts , na dat
het climaat hen gunitig is : dat deze optog-
ten in eene groote menigte en regelmatigen
trein gefchieden: alle achter den anderen,
de Stieren en jarige Koeijen vooraan , de
Pink - Vaarzen en Kalveren in het midden , de
Vaar*
6 2 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
HUNDVEE.
I. Aft\
I. Hoofdft.
Over-
brenging
op ons
Land.
Vaarzen achteraan, en zoo vervolgens, in
diervoege en in zulk eene menigte , dat vol-
gens het getuigenis dezer Reizigers , er dik-
wijls eene trein is, die meer dan een mijl
gaans beflaat ; waaruit zij dan op goeden
grond de iterke vermenigvuldiging, en het
zoo bekend fterk vertier van Huiden van
deze Runderen bewijzen. Zij melden wij-
ders , dat de Wilden van Amerika dezen
aard der Runderen wel kennende , ook zor-
gen , dat zij dezelven nooit geheel uitroeijen ,
maar meestal dezulken dooden en jagen , die
of gekwetst, verminkt, of een zekeren ou-
derdom bereikt hebben ; en zoo veel Melk-
vee tam maken en zoo vele Kalveren Aag-
ten, als zij benoodigd hebben tot het on-
derhoud van hun en hunne huisgezinnen.
Laat ons nu , geachte Lezers ! dit natuur-
verhaal eens overbrengen op de eerde be-
woners dezer Landen, Hier ontmoeten wij ,
volgens de reeds gemelde echtfte befcheiden
der oudheid, de Katten , de Batten , de
ïrifiabonen , ook de Brittonen , en meer
anderen , boven vermeld; deze allen wierden
in die eerde tijden door de befchaafder Ro-
meinen , als woeste wilde Menfchen , ( Barba»
ren ) aangemerkt , die , even als heden de Ame-
rikanen , van niets leefden , dan van de voort-
brengfels der Landen, door welken zij zwer-
vende , vagabmderende ) waren ; maar wel
inzonderheid van de jagt op wilde Koeijen en
Stieren , van welker huiden zij kleederen en
wapenrustingen maakten , of ook van visch en
gevogelte ieefden , zoo als wij dit breeder in
, onze
van HOLLAND. 63
onze Natuurlijke Hijlorie van Holland HET
gemeld, en hier boven verhandeld hebben. RÜNDVEE'
Als wij nu volgens den loop der Natuur 1, Afd.
redeneren , dan blijft er onzes bedunkens *• Hoofdft.
geene de minfte twijfeling over, om niet te
mogen vastzeilen, dat zoo wel de natuur-
lijke eigenfchappen van het Rundvee , als de
natuurlijke eigenfchappen van den Mensch,
ik zal hier eens ftoutelijk zeggen, de reg-
ten van het Rundvee en die van den Mensch ,
ja ook van andere Dieren , hebben zamen-
gewerkt, om onder dat wijs en voorzienig
Albeftuur van eenen onnafpeurlijken Schep-
per ook dit ons Gewest te zegenen, gelijk
als de Aartsvaderen en het zwervend Israël
gezegend geweest zijn , en eindelijk door
den tijd befchaafder geworden zijnde, zulk
een luifterrijk voorbeeld van kunde en rijk-
dom in Have en Vee heeft voortgebragt ,
dat niet alleen alle oude Natuurkundigen,
maar ook heden de nieuwere getuigen, dat
gansch Europa , Azia , Afrika en Ame-
rika den Hollandfchen , en vooral ook den
Friefchen Veehandel met bewondering eer-
biedigen.
Ten aanzien van den natuurlijken aard der
Koeijen , om koppelswijze bijeen te fcholen ,
behoeft men flechts in onze Vaderlandfche
Weiden te gaan : men zal in den vrolijken
tichtendftond, en bij den ftatelijken avond-*
Hond , wanneer den Boer ter melktogt treedt
en op den horen toet, of de Melkmeid het
Vee aandrijft , alle de Koeijen , den eenen
na den anderen, zien volgen, om van Melk
om*
\
64 NATUURLIJKE HISTORIE
1*ET ontlast te worden. Fen honderd of meer-
v 'der getal Osfen of Koeijen voortgedreveft
I. Afd. wordende, zorgt de drijver* om er één of
I. Hoofd ft twee vooraf te geleiden , en ftraks volgen
Zij allen : dit bewijst den aard dezer Die-
ren. Maar iets dat ik bevorens niet ligt
zoude hebben geloofd , is , dat ik , Haan-
de den oorlog in A°. 1795 , met eigen
oogen gezien heb een drift van bij de
honderd jonge Stieren, die naar het Leger
gevoerd wierden , en die zoo gedwee een
ouden voortgedreven Stier volgden* als an-
ders een koppel Osfen en Koeijen: dit ge*
zigt verbaasde mij, te meer, daar men an-
ders , en met reden , hier te Lande de Stie*
ren meest afzonderlijk houdt*
Ten opzigte van het affcheiden der Kal-
ven, het Vetmessen, het Melken, het Slag-
ten, het Lederbereiden der Huiden, het Bo«
ter en Kaas maken , in één woord , het zich
ten nutte maken van het Vee* bewijst de
natuur der Menfchen: dit zullen wij bij de
hiflorie van het Huishoudelijke nader ver-
handelen , hier dient het flechts tot over-
brenging van all’ het gene tot dus verre we-
gens de Natuurlijke Hiflorie der Koeien,
ren aanzien van het verreizen en voortfok-
ken in ons Vaderland breedvoerig is voor-
gedragen ; en dit zal , hoop en vertrouw ik ,
overtuigen , dat ik hierin de eer van onze
Landzaten der vergetelheid ontrukt heb.
Dan , eer wij van dezen uitflap wederom
totv onzen ingeflagen weg, namelijk de voi-
tooijing van dit werk* in het fpoor treden,
komt
van HOLLAND. 6$
komt er nog eene bedenking voor , waar het
bij wij een oogenblik moeten dildaan ; te RUNDVEB*
weten , of, dewijl de natuurlijke voortte- i. Afd.
ling van het Vee ook zonder beduur der I. Hoofdft.
Menfchen bedaat, en bedaan heeft, en dat
den Mensch zelve aan die Natuurwetten
verbonden was , gelijk dit uit het voorbeeld
der Araerikaanfche Runderen en Menfchen
blijkt; of hier uit , om deze natuurlijke
reden te beflisfen , niet volgt , dat de
verreizende , emigrerende , vagabunderen -
de , dat is zwervende Menfchen , zonder
eenig met zich voerend Vee of Have, niet
natuurlijker wijze , volgens hun inftinkt en
gave des vernufts , zich meesters maakten
van dat Vee of die Dieren, die zij vonden in
vreemde Landen , Gewesten of door Menfchen
onbewoonde Woestenijen; en vervolgens zulk
woest en ongetemd Vee met er tijd tam
maakten tot hun gebruik? Deze denkbeel-
den, bevorens ter loops aangedipt, vorde-
ren hier eenige opheldering , en kunnen en
moeten zeer wel overeen gebragt wordetl
met ons vorig verhandelde.
Naardien men zelfs zonder vooronderdel-
Iing weet , dat de eerde bewoners dezer
Landen , de Katten , Voorouders der Bata-
vieren, of Salanders of andere Volkeren,
dien als verbannen uit hun Vaderland, en
veel van hun Have, Goed en Vee verlaten
hebbende, als omzwervers, van den roof en
de jagt op Dieren moesten leven, en dienvol-
gens geene geregelde optogt noch verreizing of
E me-
/
66 NATUURLIJKE HISTORIE
mr medevoering van Vee hebbende , althans
zeer weinig , zij evenwel de kennis , die zij
I. Afd. daar van hadden zoo door het natuurlijk ver*
I. Hoofdft. nufc ^ als door de opvoeding onder hunne
vorige Maagfchappen en onder de Volkeren ,
waar van zij verbannen en van wier me-
dewerking zij door wreede burger -oorlo-
gen verdoken waren ; uitoefenden op die
Dieren, inzonderheid op dat Vee, hetwelk zij
inde Wouden en door Menfchen onbewoonde
Landen vonden: in diervoegen, dat zij', ert
hunne nazaten na hun, de wilde Runderen,
Bokken, Geiten en Schapen opvingen, be-
Tam ma- dwongen , tam maakten , en tot geregelde
leen van kudden en als ’t ware tot zachter aard her-
^ee* vormden. * Zonder tegenfpraak is het der-
halve , dat de eerde Menfchen of Veehoe-
ders, die van het Vee leefden , dat zelfde
Vee, uit hunnen natuurftaat wild, door be-
handeling en vernuft tam gemaakt hebben-
de, dit ook alzoo door onze Voorouders
( Aborigines ) verrigt is.
Deze delling oordeelen wij even aanne-
melijk, als die der emigratie met hun Vee
zelve; en zeker, zoo wij als Natuurkun-
digen redeneren mogen en moeten, dan is
het bewijs zeker, dat de tam gemaakte Die-
ren , vooral de Huisdieren en het Vee zulk
een doorflaand kenmerk van een zeker foorc
van ontaarting van natuurlijke woestheid door
den tijd aannemen: dat zij , zoo door de
verandering van behandeling , climaat als
voedfel tammer en gedweeër wordende , ook
minder ruigharig, minder eenkleurig, maar
van HOLLAND. 67
integendeel gemengder van kleur , haar en het
horens worden: dit ziet men in ons heden- RÜNDVË|'
daagsch Hoornvee , doorgaans ook in de 1. Afd.
Geitenhokken en in fommige Schapen; doch *• Hoofdft.
het geen zeldzaam is , niet in de Hartebees-
ten , die , fchoon natuurlijk aan Duitsch -
land behoorende, echter nooit regt te tem-
men zijn. Dat de tamme Duiven , Kenden ,
Hoenders in alle Landen ontaarden, is be-
kend genoeg, en van ouds bekend gevveesc.
Jakob de Aartsvader wist de kunst,
om gefpikkelde Schapen voort te doen te-
len, door zekere rijzen in de drinkbakken
van het klein Vee te leggen , als zij in den
bronstijd verhit waren ; de Egyptenaren
legden zich toe om witte Koeijen of Stie-
ren aan te fokken; de Italianen daarente-
gen zwarte. Onze Natie is ook niet onbe-
dreven in het aanfokken van allerlei bont.
Colümella, zeer geacht onder de ouden,
fpreckt hier zoo uitdrukkelijk van , dat ik
niet voorbij kan , om hier zijne woorden
over te nemen: Pecudes pro regione Coe-
lique ftatu habitum Corporis , & ipgenium
Antmi , & pili Colorem gerunt , aliae for-
mae fant A flati cis , aliae Gallicis , Epi*
roticis aliae ; nee tantum diverfitas Pro -
yinüarum fed ipfa quoque Italiae parti -
bus fuis difcrepat , ( Colum. Lib . 6. C. 2.)
Dat is : „ het Vee ( eigenlijk herkaauwend
„ Vee } viert züne hartstochten en driften ,
„ en verandert van ligchaamsgeftalte en kleur
,, van haarvacht , naarmate het luchtgeftel
„ of climaat van het Gewest, waar zij ver-
E 2 blij-
'i
/
(53 NATUURLIJKE HISTORIE
HST „ blijven: zoo zijn die van Afia van bij-
rundvee ^ zondere gedaante , die van Gallien an-
i. Afd. „ ders , die van Epyrus anders ; dat is ,
l.Hoofdft. verfchillende niet alleen in ondciTcheide-
„ ne Provinciën, maar zelfs in de fmaldee-
,, len van It allen . ”
In hoe verre dit zeer o vertuigelijk op de
Runderen van onze Vaderlandfche Provin-
tien kan toegepast worden, lijdt geen twij-
fel ; imar om dat dk onderwerp nader en
uitvoeriger bij de befch rij ving van het te -
genwoordig Ras , gedalte en kleuren der
Hollandfche Runderen zal verhandeld wor-
den, vergenoege men zich thans met het aan-
gehaalde , dat voldoende genoeg is om ons te
brengen tot de bepaling van alP het geen
over de verreizing , nacuurdaat en voort-
fokking van de Runderen tot hier toe be-
toogd is, namelijk: dat ons tegenwoordig
Rundvee , zoo wel door verreizing , als
door verandering van climaat, luchtftreken
en Veehoeders , of door toeneming van kun-
digheden , door onze Landzaten tot een zo o
aanmerkelijk bijzonder ras en ongemeene
Schattin- gedalte is hervormd , en tot een grooten
gen van rijkdom is aangefokt; zoo dat buiten de op-
Vee. gemelde rijkdommen , die uit den Veehan-
del en de Akkerbouw bij de eerde Landbe-
woners der Wereld voortvloeiden , heden
bij ons nog te tellen zijn alle de fchattingen
die tot ’s Lands welzijn - in klinkend geld
worden opgebragt ; daar zij , te weten de
eerde bewoners, dit niet met goud of zil-
ver, maar met Vee en de vruchten des Lands
op-
van HOLLAND. 69
opbragten , en zoo aan hunne Prinfen en Hee- «et
ren, welke hunne Heircogers, Wapentuurs RUNDVEE'
en Befchermers waren, een iegelijk naar zijn 1. Afd.
vermogen, Rundvee, klein Vee. Koorn en l- Hoofdil.
Veldvruchten , ter handhaving van hunne
Vrijdommen gaven , of ter onderfteuning van
andere Volkeren , of om tot onderhoud der
Hrijdbare mannen te doen dienen ; al hetwelk
deze vrije Volkeren , met alle vertrouwen ,
liefde en bereidwilligheid , zonder eenige
murmurering, aan hunne Prinfen en Hoof-
den, aan zulke Edelen, Lieven en Getrou-
wen ( zoo als naderhand de Eertijtels waren )
onder hun toevertrouwden en opbragten,
wier Voorvaderen, en zij zelven, de door-
flaandfte blijken van moed en dapperheid
voor hun algemeen welzijn gegeven had-
den.
Deze giften en gaven in Vee voormeld , Giften
waren evenwel , hoe vrijwillig ook, onder- van Vee-
gefchikt aan zekere orde en bepaling der
rijkdommen van den bezitter, waarvan het
getal van Vee of de inkomsten der Akker-
bouw bekend was, in diervoege, dat de een
Haver gaf in de evenredigheid van zulk een
loontrekkende arbeider , die dan ook door
den tijd en door naarstigheid , in Haat kwam
om zijn Vee en Akker te vermeerderen ;
dus was bij haar ook in zwang hetzelve regt
der Priesteren, Druïden en Overllen, dat
bij de Isra'èliten Tienden genaamd wierd,
en hier van hebben nog heden de Tiend -reg-
ten , gelijk ook ten behoeve van het gemeene
Land, naar het getal van Hoornvee of Paar-
E 3 den ,
?o natuurlijke historie
HET den, het Hoorn- en O orgel d , hun beflaan:
rundvee. met die onderfcheid, dat deze Tienden of
I. Afd. Lasten niet meer bij ruiling, maar in baren
I, Hoofdft. gelde en verpachting bij koop gefchieden,
behalven dat, zoo als gemeld is, in Over ijs -
fel, Drenthe en elders, de ruiling in Vee en
Granen nog plaats heeft , en zeer zeker ook
de goede trouw meer plaats moet hebben,
als thans wel in Holland , waar een woeke-
raar gemakkelijk de ducatonnen in zijn broek-
band of lederen gordel kan verbergen , het
welk een eenvoudigen Veehoeder zijne Koei-
jen. Paarden en Schapen niet doen kan. Wij
gaan met ftilzwijgen , ten minsten oogluiken-
de, de duchtigïte bewijzen voorbij : wij
willen niet fpreken van die vrekke en bloed-
zuigende misbruiken, die de Boeren- Schou-
ten , Pondgaarders , Advocaten en Procu-
reurs, van de rijkdommen der Boeren maken ,
terwijl ook fommige vrekke Boeren zelve mee
de Schouten heulen en veelal zich toeleggen
om liever een botervierendeel met befchim-
melde Ducatonnen aan hunne erfgenamen na te
laten , dan rijkdom in Have en Vee , ten ware zij
Landerijen en vaste Goederen bezaten. Onder-
tusfehen dragen ’s Lands Wetten en Plakaten
nog in deze dagen de kenmerken der vrijdom-
men in Have en Vee, mitsgaders dat der Tien-
den en Landbezittingen , die in hunne oor-
fpronkelijkheid , van den tijd der eerde Bata-
vieren, tot onder de Graafelijke , en ontegen-
zeglijk nu nog onder de Oudftedes Volks, of
de Staten, beftaan (want wat men ook van
de overheerfching en Sonvereiniteic der Gra-
ven
van HOLLAND. jri
ven mogen zeggen of betwisten, nooit, ten «et
zij door ufurpatie , zijn zij meesters geweest RUNDVEE*
van het natuurregt der Vrijdommen en Ha- i. Afd.
vezaten en derzelver bezitters ) die , fchoon i. Hoofdft.
onder andere benaming of gebruik, op eenen
hetzelfde Natuurregt uitloopen; gelijk ook
op ftraffe des doods, zonder infchikkelijk-
heid, naar volkomen bewijs, een Koedief,
een Schapendief met den dood geftrafc , ja
zelfs die eene fpade gronds van eene fchei-
floot, greppel of roede lands, dat een an*
der toebehoord, zich toeëigend, voor lijf-
Hraffelijk gehouden , en de wet tegen alle zoo-
danige overtreders, ten fcherpfle gehandhaafd
wordt. De Graven van Holland waren in den
mam des Volks , zoo gelTreng op dit regt , en
op de vrijheid der minste gemeene Weiden en
Vennen, Steden , Koekampen en zelfs op de
Bezitting van Hechts ééne Koe ; of één Schaap
of Paard , dat de rijkfle Schout of Bailliuw ,
ja de Adelijkfte Havezaat, er de kop om
verloor, zoo hij den armften Boer in dit Huk
onderdrukte Zulk een vrijdom en eigen-
dom van Hechts ééne Koe te bezitten, en
ciie op gemeenen grond te mogen weiden,
heeft nog vooral in Overijsfel plaats. In
Holland zelve vindt men aan den Duinkant
^n op afgelegene Dorpen , zelfs in de Veenen ,
meenig Daglooner of Arbeider , die één
Koetje bezit , waar van hij zijn huishouden
onderhoud:, dit is zijn fchat, zijn rijkdom.
De geestige en fchrandere cats fchetst dit
voortreffelijk in de vergelijking van een rijk
Edelman, die een Kind verliest, en een
Boer, die zijn Koe verliest. Een aller aan te*
E 4 ke*
7* NATUURLIJKE HISTORIE
HET ningswaardig voorbeeld van de handhaving
rundvee. yan het regt geiTieicje opzigt, door
I Afd de oude Graven van Holland ; vindt men
I.Jioofdft. j*n ’s Lands echte Kronijken aangeteekend
van Willem , Graaf van Holland , de derde
van dien naam , bijgenaamd de goede , in de
teregtflelling van zeker Bailluw van Zuid •
Holland , A°. 1336. waarvan het authen-
tiek verhaal ? uit goudhoeven, hier op ne^
der komt: .
,, In Hendrik Tden Ambacht , in Zuid-
„ Holland , had zeker Landman eene uiter-
„ mate fchoone Koe, van welke hij, zijn
„ wijf, kinderen en zijn geheele huisgezin,
,, dagelijks de kost en voedfel hadden, door
,, den overvloed van melk : De Balliuw van
„ Zuid- Holland had gaarne deze Koe,
,5 doch hij kon die voor geld of andere
„ om Handigheden van den Boer niet beko^
„ men. — Wat doet de Bailluw? hij neemt
,, met geweld de Koe uit de weide en Helt
,, eenen anderen in de plaats, van gelijke
,, haren, (dat is van hetzelve bont, ) de
„ Boer dit merkende en gedwongen om te
5, zwijgen ; begeeft zich in flilte naar den
,, Graaf, te Valencijn , en doet zijn be-
„ klag. De goede Graaf hoort hem ; en
„ dat , ( let wel , ) voor zijn ziekbedde ; hij
„ ontbiedt dadelijk den Schout vaq Dord-
„ recht , met den Bailluw, dat zijn neef
„ was, (en dus misfehien, zoo als men
„ zegt, twee handen op eene buik.) De
„ Graaf hoort hem tegens den Boer, de
v Bailluw ontkent het niet , maar zoekt
„ zijn
van HOLLAND. 73
„ zijne verfchooning daar in, dat hij met het
„ eene andere Koe betaald had. De Graaft rundvee
„ doet regt, en doet den Bailluw twee hon- 1. Afd.
,, derd goude krooncn aan den Boer bèta* 1
„ len. Zoo dat dit gefchil met den Boer
,, afgehandeid was. Doch, na dat dit af*
,, gehandeld en de Boer met zijn geld te
„ vrede was, en dit verklaard had, gelijk
„ ook de Bailluw , meenende dat hij ont-
„ Hagen was , insgelijks in het gewijsde be-
„ rustte; zeide de Graaf tegen den Heer
„ Bailluw: Gij hebt nu aan het regt van
„ den Boer voldaan , maar niet aan mij ,
,, die verpligt zijt dezulken mijner Die*
„ naren te ftraffen , die mijne onderzaten
„ onderdrukken , daar gij als Regt er hen
,, moest befchermen . Hier op deed de
„ fiere Graaf een Biegtvader komen, en
,, deed den Bailluw biegten , verwees hem
9, ter dood, ende , (zoo Haat er woorde-
„ lijk in de Kronijk, ) die Gr ave toogh
„ zelve dat zweer d tater fcheide , en gaf
„ het den Beul in handen om Juflitie te
,, doen; fit ge daen zijnde , ƒ prak de Gra-
9, ve tot den Schout , neemt nu met u den
,, Bailluw uwen Neve en begraeft hem ,
„ en wacht u fulx feyt , op dat u der ge •
lijke niet en gefchiede . ”
Dit geval is in de Hiftorien dezer Lan-
den overvloedig bekend ; en onder den naam
van de Zuidhollandfche Koe , bij de Zuid-
Hollandfche Boeren gemeen. Zelfs zweeft
mij in den geest, dat ik zeker Tooneelfpel
gezien heb , getij teld : de Bailluw van Zuid -
E 5 Hol -
74 NATUURLIJKE HISTORIE
HET Holland . Eene dergelijke regtvaardige regts*
rundvee pjegjng van karel fe Stoute , in Zeeland ,
I. Afd. aan zijn Stadhouder, is in het overheerlijk
I. Hoofdft. Stuk van p. verhoek, mede over bekend.
Bij ons onderwerp blijvende , zoo be-
hoorde dit verhaal , ware het mogelijk ,
eenen indruk te maken op onze hedendaag-
fche Schouten , Bailluwen en Regters , wel-
ker fchreeuwende onderdrukkingen , ten He-
mel roepen om regt, daar niet alleen deze
Bloedzuigers, maar zelfs de rijke Boeren,
met hun heulende en het eens zijnde, een
naarstig, eerlijk en van weinig Vee of Ei-
gendom voorzien zijnde Landman , onmede-
dogend dwingen, om zijne beste Koeijen,
zijn klaverrijk kampje Lands, zijn voorou-
derlijk eigendom, eerst te moeten bezwa.
ren , daar na te verruilen of te verkoopen ,
eindelijk den dijk op te moeten, om te bede-
delen, Helaas ! wat zal ik zeggen ? be-
wijzen heb ik in overvloed, duchtige, ech-
te bewijzen; dan zij baten niets, en het
zoude den Moriaan gewasfchen zijn , als ik
dezelven hier ter neder ftelde ; dit echter
moest er uit. Het ontbreekt zeker niet aan
de goede wetten der Souvereinen of repre-
fenterende Graafelijkheid , noch aan een
goed Beftuur , blijkens de fcherpe Plaka-
ten ; maar het zijn de menigvuldige hinder-
palen7, die Bailluwen, Schouten, Advoka-
ten, Procureurs en Pondgaarders in den weg
leggen , om eenen armen geldeloozen Boer den
toegang te beletten tot den Souverein , om
ronde en waarachtige aanklacht te kunnen
doen ;
van HOLLAND. 75
doen ; hier bij komt , dat doorgaans de HET
Schepenen en Wclbooren Mannen van Vee- RUNDVEK*
en Koornrijke Gehuchten en Dorpen, on- 1. Afd.
kundig en blind gehouden worden van de L Hoofdft.
wetten, door dubbelzinnigheid misleid , of
uit vrees voor mijn Heer den Schout of
Secretaris , doorgaans , ja en amen zeg-
gen op alles wat de Schout voorftelt , of
dikwerf , moede van den arbeid , in flaap
vallen', als de Advokaten en Procureurs
tot vervelens toe pleiten, zoo als de fnaak-
fche Dichter van de Puiterveenfche Hel -
leveeg , de Boeren Rechters van witte
pruimen laat droomen. Deze dingen zijn
bij de Landlieden allen evenwel niet onbe-
kend, want zij gebruiken het fpreekwoord:
die pleit om een Koe , verliest er een toe .
Ondertusfchen zijn er wel eens koppige en
(lijve Boeren, die, als zij een eerlijk Ad-
vokaat aantreffen, en met gepaste eerbied
en vrijmoedigheid , zich aan den Souverein ,
den Hoven en Raden durven adresferen,
het den Schouten en Bailluwen al zoo be«
naauwd maken, als die van Zuid- Holland ,
die het met de kop geboet heeft. Doch
deze zaken zullen in het vervolg, als wij
over den hedendaagfche Vee- en vooral
KQeijenhandel en bedrijf, breedvoerig zul-
len handelen, wel nader te berde gebragt
worden.
Hier zal het nu voegen, dat wij uit de
gevolgtrekking van het betoogde , in dit
inleidend Hoofdftuk met grond kunnen vast-
ftellen :
1. Dat
HET
RUNDVEE,
I. Afd.
J. Hoofdft.
76 NATUURLIJKE HISTORIE
1. Dat in onze Gewesten de rijkdom-
men van den oorfpronkelijken Vee-
handel , door de verreizende en zwer-
vende volkeren zijn overgebragt, bij-
zonder door de aframmelingen der
Oosterfche Volkeren.
2. Dat zij door die overbrenging van het
Vee , hetwelk zij met hun voerden ,
hetzelve als natuureigen aan dit Land
gemaakt hebben , gelijk deze Volkeren
zelve natuureigen , dat is , aan ons
climaat en Land gewoon wierden.
3. Dat deze natuureigen fchap door den
tijd ook tot zulk een trap van vol-
maaktheid gebragt is, en dermate ver-
eenigd met het Vee , dat zij in de na-
tuurftaat vonden, dat er -in gantsch
Europa , ja Azia , Africa en Ame-
rica ^ geen Gewest tot heden toe be-
kend is , waar zulk eene onuitputbare
bron van Rijkdom door den Veehan-
del bekend is, als in Holland , Vries-
land, Overijs fel , en voornamelijk
ook in Groningen en Ommelanden ,
met één woord , in de zeven veree -
nigde Nederlanden .
Kan, derhalven een regtfehapen Vader-
lander , een geleerd Natuurkundige , aan
mij misprijzen , dat ik alle mijne vermo-
gens ingefpannen en als uitgeput heb, om
zulk een gezegend , nuttig en welvaard-
fcheppend Dier, aan hun van nabij te doen
kennen ?
Kan
van HOLLAND. 77
Kan het een onderzoeklievend Lezer ver-
velen , dat ik door de nevelen der oud-
heid heendringe , om het geene de oude
Wijzen wegens het Rundvee hebben opge-
merkt, in een helder licht, het geen ook
den onkundigen kan verlichten , klaar voor
te (lellen?
Hoe! zoude ik mij behoeven te fchamen
over dingen, waarin de Ouden zich eene
groote eere (lelden? Waarin bedond bij de
Koningen der Oosterlingen , bij die der
Grieken en Romeinen , de achting, die zij
eenen aristoteles, eenen plinius, eenen
ENNius en viRGiLiüs , eenen agricola en
DEMocRiTus den Ab de rit er , toedroegen? in
later eeuwen eenen columella , ulysses
aldrovandus, eenen gesnerus, peierus,
FABRiTius, casserius, en nu den beroem-
den de buffon en daubenton ? en ja ,
waarom hebben eenen engelman , cam-
per, VINK, VEERMAN, EELKE, ALTO , AGGE
ROSKAM KOOL, TAK, GEERT REJN0ERS, de
fonteinen en aylva’s in Vriesland , en
ontellijke Vaderlandlievende Veekenners, van
de waardij des Veehandels door hun ijver
getuigenis gegeven? — Zij, die het zeer
nuttig en alzins loffelijk Genootfchap van
den Landbouw te Amflerdam tot (land heb-
ben’ helpen brengen, genieten in onze da-
gen den lof en zegen des Volks; waarom
dan ben ik minder bevoegd , om eene uit-
voerige Ontleedkunde der Koeijen , naar mij-
ne ondervinding, in het Nederduitsch, en,
om zoo te fpreken, in Boersch en verftaan-
baar
hst
RUNDVEE.
I. Afd.
I. lloofdft.
78 natuurlijke historie
I. Afd.
I. Hoofdft
MET baar Hollandsch te fch rij veil, als j. cassërt
undvee • piaceiltinus ^ fabricius ab Aquapendente ,
willis, hoboke en peierus, dit in de La-
■ tijnfche Tale zoo voortreffelijk gedaan heb-
ben? Staan voor mij, voor den Boer, de
buizen dezer bron - fonteinen niet zoo wel
open, om, gelijk ik nederig beken, daar
uit te putten, zoo als de beroemde camper
en de naauwkeurïge vink gedaan hebben,
en op het fpoor dezer Mannen de Ontleed-
kunde met eigen oogen in de Dieren zei-
ven na te gaan , die met de ouden te ver-
gelijken, derzelver werken te ontwikkelen,
nieuwe ontdekkingen te doen , en het ver-
der te brengen, dan tot heden gefchied is?
Of zou men mij voor dwaas verklaren, om
dat ik een groot deel van mijnen leeftijd en
van mijne goederen verfpild heb , niet alleen
voor mijn Vaderftad Leyden , maar ook
om tot de kennis van het Dierlijk geflel
der Runderen te geraken ? Zoude ik even
als democ ritus den Abderiter veroor-
deeld worden , om dat hij in de
wanden der Dieren wroette ?
met hem die vitters allen uit, en
moedig over tot eene vatbare en
kende verhandeling over de verbazende ver-
menigvuldiging van het Rundvee ; daarna
zal ik mijnen Landgenoot, volgens de Na-
tuurkundige regelen, de geflaeht- orden van
het herkaauwend Vee kortelijk affchetfen,
en tevens tot dat der Koeijen overgaan ; het
ras, zoo natuurlijk , landeigen als vermengd,
benevens de bijzonderheden van elk ras,
foorc
mge-
Ik lagch
ga ftout-
welbere-
van HOLLAND. 79
foort van bont, benamingen , in één woord, HET
alles wat bij Neêrlands Koeijenhoeders , RUNDVER*
Landheeren , Boeren en Veehandelaars be- A^*
kend is ; daarna alles wat tot een alleruit- I'
voerigfte Ontleedkunde der Koeijen behoort,
uit echte Schrijvers nazien, en dit met ei-
gen ondervindingen ophelderen : waaruit wij
dan uitvoeriger de ziekte -kennis en de gene-
zing der Koeijen kunnen befchrijven , en
eindelijk tot het huishoudelijke overgaan.
Zoo dat dan éindelijk op goede welgelegde
gronden den tegenwoordigen Veebouw en
Handel , het bedrijf van dezen voornamen en
eerl^en tak van Hollands welvaart, zal be*
toogd , en , zoo wij hoopen en vertrou-
wen, tot een geheel zamenllel ftaat gebragc
te worden#
8o NATUURLIJKE HISTORIE
EERSTE AFDEELING.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Handelende over de wonderbaarlijke ver*
menigvuldiging Van het Rundvee *
mitsgaders derzelver geflacht -
rekening .
het ij verfcheidene gelegenheden , waar wij
üujNDVEE in het vervolg van dit werk eenige aanmer*
I. Afd. hingen gemaakt hebben over de bijzonder-
II. heden van het Rundvee , hebben wij telkens
Hoofdft. herinnerd de opmerkenswaardige kracht der
, De voort- Natuur in derzelver wasdom, waar door een
teling der Kalf binnen of op den tijd van twee jaren
Runderen. na zjjne geboorte in de volle kracht der
voortteling is, en dus gevolgelijk door de
voortteling yan zijn gedacht een fchier on-
noemelijk getal in weinig jaren kan voort-
• brengen. Deze aanmerkingen zijn telkens
door het ganfche beloop des werks door
'ons levendig gehouden; en hadden wij die
voor verdere uitweidingen gefpaart, tot dat
wij genoegzaam in ftaat waren, om dit ftuk
van HOLLAND. 81
V
nis een afzonderlijk boofdfluk te behande- HFT
len , en tevens uitvoerig te betoogen, meerRUNDVE*
dan vijftig teekeningen , en zoo vele bere- I. Af d..
keningen , hoe vatbaar anders voor ervaren TI;
del- en rekenkundigen , zijn er verworpen,
om er flechts éénen te kunnen uitvinden,
die voor den Landman en gemeenen Burger
verdaanbaar ware. Immers kan men aan
eenen eenvoudigen , die flechts de eerde be-
ginfelen der Rekenkunde , of zijn Boeren-
krijtje verdaat , niet vergen , om de Alge-
braïsche applicatie of de Arithmetifche pro*
gresfien ordelijk te bevatten ; terwijl daar-
entegen de natuurlijke vatbaarheid gefchik*
ter is voor de zaak zelve. Ik da gerede-
lijk toe , dat het voor ervaren Reken-
kundigen niet moeijelijk valt om in cij-
fer zoodanige tafelen op te dellen , en
dat men dienvolgens daar mede zoude
kunnen voldoen ; dan , daar ik mij toeleg
om vooral voor den Landman nuttig en tevens
verdaanbaar en vermakelijk te zijn, en men
daarenboven over het algemeen op derge-
lijke afbeeldingen van gedacht -tafelen, aan-
wijzingen van deelen, gebreken enz. bij en
aan het dier zelve , gedeld is ; zoo heb ik
deze wijze van gedacht -telling gevolgd, in
denzelfden fmaak als ik die in het Ili. Deel
* der Natuurlijke Hifi or ie van Holland , op de
beruchte Zoetermeerfche Gedacht- tafel van
DIRCK JONGE JAN en COMMERTJE J ANSZ , heb
geplaatst , bij gelegenheid van het befchrijven
der Nationale vermenigvuldiging als'Mensch,
en hier mede vertrouw ik aan de tegenwer-
ping, die fommigen zouden willen maken,
F be-
\
8a NATUURLIJKE HISTORIE
"ET beantwoord te hebben (*). Dit dan, heeft ons
eene ongelooiehjke moeite gekost , om r ge-
I. Afd. lijk wij in ons geheele werk bedoeld heb-
II- ben, de ontzagchelijke vermeerdering van
00* gefjQcht ^er Koeijen , bijzonder in ons
Gewest, aan te toonen, en ten dien einde
nog eene Tafel te reekenen , waarin men met
een opflag, zonder zelfs een groote bereke-
naar te zijn , de progresfie der voortteling
zien kan, bijzonder, hoe veel Kalven en
fuccesfivelijk Runderen in tien jaren tijds
ééne éénige Koe kan voortbrengen , hetwelk
wij nu vooraf gaan yerjdaren, als hier best
pasfende.
Gedacht- Een Boer of Veehoeder dan, Hellen wij,
ui ene ^iee^c een j°nge Vaars vportgefokt, die op
de zestien , of op zijn jongst , op de vijf-
tien maanden , ( wil men iets vroeger of la-
ter Hellen , ’c is ook goed , ) kan be-
fpröngen worden, en dus bevrucht zijnde,
op negen maanden dragt gerekend , pp 24
& 25 maanden ouderdom , eene maand on-
der of over, kan Kalven; zoo dat men,
om de moeijelijkheid van de gebroken
rekeningen te vermijden, na genoeg, zoo
niet zeker , Hellen kan , dat een Kalf,
in April of Mei geboren, twee jaren daar
ra in April of Mei wederom een Kalf kan
voortbrengen , en zoo achtereenvolgende,
van Kalf tot Kalf, hetwelk dan, vooron-
derflcld, dat de eerfle Koe en het JaatHe
* Kalf
uit eene
Koe,
f*) Voeg hierbij, dat de beroemde de buffqn
ea daubenton ook met dergelijke Gefla^httafel v$n
}.et Kas der Honden , hun werk yerlierd hebben.
van" HOLLAND. 83
Kalf gezond blijven , en de Kuis - Kalven HE* _
vooral mee gellagt worden , in tien jaren
tijds, tot EEN HONDERD DRIE- EN VEERTIG I. Afd.
stuks kan voorttelen. Hoofdft.
Om dit wel te bevatten, zoude veelligt
bij eenige oner varenen mistellingen kunnen
voorkomen , die wij vooraf dienen op te Evenre-
helderen ; namelijk , ten aanzien der Sexe
tusfchen een Stierkalf of een Kuiskalf, om c
dat een Stierkalf niec eigenlijk baart of kalft.
Het is den Geflachtrekenkimdigen overbe-
kend , welk eene onbegrijpelijke evenredigheid
door de Voorzienigheid onderhouden wordt
in de Mannelijke en Vrouwelijke Sexe der
Dieren. — Ten aanzien van den Mcnsch is
dit, als bovengemeld, door de niet genoeg
te roemen susmilch doorflaande betoogt;
ten aanzien van Holland hebben wij het
onze toegebragt in de Natuurlijke Hiflo •
rie van Holland , en inzonderheid dit in de
Geflachtboom van commertje jansz en dirck
jonge jan te Zoetermeer , bij die verbazende
gelijkheid van Knechtjes en Meisjes, in Zonen
en Dochteren aangetoond. Dat er nu in de
Koeijen iets dergelijks plaats heeft, is bo-
ven reeds aangeteekend ( * ) , en dit zullen wij
wederom aantoonen ; doch , offchoon het
•onmogelijk is, om de geboortelijsten der Die-
ren tot dien trap van naauwkeurigheid te
brengen, als die van den Mensch, zoo is
evenwel ons plan van evenredigheid nagenoeg
hetzelfde, om dat de kruisfing der Sexe ook
nagenoeg in deze Dieren hetzelfde is, name-
lijk
(*) Zie I. Afd. I. Hoofdft. bladz. u en ia.
F 2
HET
ZU7NDVEB.
I. Afd.
II.
tfoofdft.
S4 NATUURLIJKE HISTORIE
lijk, eene Koe en Stier beurteling regelmatig
voorttelende, zoo zoude het getal van Stieren
en van Koeijen , of zoo men zegt, Kuis-
of Stierkalven , na zeker verloop van jaren
evenredig zijn , indien zij bleven leven ; maar
het zij dat dit al of niet te berekenen zij ,
zoo is het echter onbetwistbaar zeker, dat
elk Kalf, hetwelk eene Koe jaarlijks vóórt-
brengen kan, een Stierkalf of een Kuiskalf
is: en dienvolgens kan , volgens het be-
loop der Natuur, en de fchikking der onbe-
grijpelijke Voorzienigheid, in twee jaren tijds
een Kuiskalf dragen en kalven , en een Stierkalf
eene Vaars bevruchten, hetwelk dan vooron-
derfield , nagenoeg de berekening op een uit-
kom t : te weten , dat eene Koe het eene jaar
een Kuis - en het ander jaar een Stierkalf voort-
brengt, en dus in tien jaar vijf Kuis- cn
vijf Stierkalven ; welke dan beiden voort-
telende met hun geflachtaard, ook volftrekt
na twee jaren elk jaar een Kalf kunnen vóórt-
brengen, en hier op is onze teekening en
berekening gegrond, namelijk, dat elk Kalf,
het zij Stier of Kuis, /Vaars of Bul zijnde,
jaarlijks kan voorttelen, waarvan de Tafel
ftraks volgen zak
Ondertusfchen 'kunnen wij , noch niemand
ontkennen., dat in dit foort van berekening
gen vérborgendheden, ja onmogelijkheden
zijn, die ons menfchelijk vernuft beletten,
om dit alles zoo juist te bepalen, dat er
geene misrekening op is ; dit is Gode alleen
bekend : de grootfle .berekenaars flipten hier
altijd; en waarom? om dat wij, volgens
Gods
van HOLLAND. 85
Gods woord * tot den einde toe , den AI- HtT
magtigen niet kennen mogen! en ten ancle- RUNDVES“
ren, om dat onze leeftijd en vernuft niet 1. Afd.
in Haat is, om onze men fchelijke evenredig
heid, en dus veel minder die der Dieren vol
maakt te kunnen berekenen ; zoo dat ons
beperkt vernuft ook nooit verder mag of
kan redeneren * dan tot die verrukkende be-
fpiegelingen van Gods Majefteit en de be-
wondering Zijner wijze Werken, waar toe
hij ons Menfchelijk Geflacht verordineerd
heeft* Hij toch heeft alles met wijsheid
gemaakt en de aarde is vol van Zijne
goedheid. In dit opzigt, is dan ook onze
vooronderlïelling aan te nemen , te we-
ten , die van eene Koe in tien jaren op eene
gelijkheid van' beiderlei Sexe, hetgeen ech-
ter over het geheel van meerder Vee moet
berekend worden , om dat , even als in
den Mensch , fomtijds een man bij eene
vrouw , niet dan zonen , een ander niec
dan dochteren voortbrengt , dit ook met de
Runderen plaats heeft : derhalven moet onze
opgave niet anders als eene opgave van het ge -
hecle evenredige naastmogelijke aangenomen -
worden, waar van aanftonds nader. Dus
denkende, is er dan bij gevolg, bij ons tiiecs
.overig , dan om te berusten in het geene
boven ons verhand gaat , en voor te dragen ,
het geen voor ons vatbaar zij.
Ten aanzien der Koeijen dan , komen er tnMmg
even zoo vele zwarigheden voor , in het be- van het
rekenen der kruisfmg van de Sexe en hetVee*
Ras , als in den Mensch , en zeer zeker eene
vrij onoverkomelijker zwarigheid , hier in
F 3 be*
8(5 NATUURLIJKE HISTORIE
BET beftaande, dat het Gedacht van het Rund-
HUNDVEE. i i r* i
vee, van de geboorte af aan , tot den
I. Afd. bloei der jaren toe, gefchikt is voor den
Hoofdit kijl en ^en Aagtbank, om tot voedfel der
Menfchen te itrekken , en het dus den
aanbiddclijken Schepper behaagt heeft, de
ontelbare vermenigvuldiging der dierelij-
ke Wezens over het geheel , en dat der
Runderen in het bijzonder, zeker perk van
leven, vermenigvuldiging en derven te be*
palen, het geen zij niet zullen overtreden.
Intusfchen is het voor een Natuurkenner,
en ook voor mij, onmogelijk de natuurlijke
leeftijd van eene Koe of van eenen Stier te be-
palen , alzoo men weinig daar van weet , en
het kenmerk der hoornkrappen met de tien ja-
ren ophoudt. Van de Hartebeesten weet men
dat zij zeer oud worden , om dat men er
gevonden heeft met halsbanden van on-
heugelijke jaargetallen. Hoe het zij, hun
natuurlijk levensperk zullen zij niet over*
treden , hetwelk men zeer zeker ten aan-
zien der Menfchen mede niet kan lochenen,
zoo dat, ik voor mij zelven althans , geloove
dat zelfs de tijden van Oorlogen, de bezoe-
kingen van Pestilentiën , Sterfjaren , door de
wijsheid van God zoodanig geleid worden , dat
zij , naar zijnen wil alleen , die onbegrijpelijke
en ftandvastige evenredigheid van het Heelal
bewaren; waar bij wij Menfchen, hoe mild
deze of gene met een wijsgeerig of diep-
zinnig vernuft mogt begaaft zijn, altoos
zullen fluiten ; waarom wij , wat ons be-
treft , in deze verborgenheden hier niet die-
per
van HOLLAND. 8;
per kunnen noch willen inzien; en dus al-
leen het geene wij met vatbaarheid kunnen RUNDVEf'
voordragen , hier zullen vervolgen. i. Afd.
Op dezen grond , meenen wij , ten bete- n.
i*e verdande* hier eenige nadere oplosfing te Hoof *
moeten doen van beredetieringen , die er veel- Nadere
ligt zouden kunnen ontdaan uit de verfchillen- opiosüng
de voorttelingen der Koeijen ; bij voorbeeld :
eene Koe kan , ’c welk meermalen gebeurt , °
tweelingen en meer voortbrengen; eene Koe
kan meest Kuiskalveren ; eene andere we-
derom meest Stierkalveren baren; dus dan,
zoude veelligt een vitter ons tegenwerpen,
dat er geene evenredigheid kan bepaald worden;
dit zoude bij den eeriten opfiag eenen eenvou-
digen kunnen voorinnemen , maar dezulke ge-
lieve aan te merken, dat men de berekenin-
gen der Sexen en Gedachten , door malkander
moet dellen , dat is: de eene Stier tegen
den anderen ; en nog naauwkeuriger, de eene
Koe tegen de andere, want gelijk eene Koe
tweelingen , ja ’t geen zeer zeldzaam ij,
meerder Kalveren te gelijk kan baren: zoo
zijn er weder anderen die het Kalf vergoöi-
jen of miskramen . deze zijn geene ongewone
gevallen, en daan weer gelijk. Zoo is
Ihet ook ten aanzien der Stierkalveren: als
men rekent , dat er zoo vele Mestkalven ge-
flagt, of tot Osfen gelubt worden, dan moet
men ook dellen dat een Stier voor een
drifc Koeijen genoeg is , en dus het gebrek
van zijne Sexe vervuld. De befcheidenheid
laat niet toe om hier den Mensch in verge-
lijking te brengen. Onze Boeren weten hier
F 4 wel
88 NATUURLIJKE HISTORIE
het wel op te fchertzen , als er een vreemde Stier
RUNDVEE. j,n weide js>
l. Afd. Dit overgefhgen , komt er ïn dit opfcigt
II* eene aanmerking voor, die wij niet voorbij
Hoofdrt. mogen gaan, te weten, hoe de natuurftaat
der Runderen , buiten het gebruik dat er de
Mensch van maakt, is» als de Koeijen en
Stieren in het wilde voorttelen.
■Evenre- Bevorens is alrede uitvoerig verhandeld,
digheid in ^ac voorheen ook natuurlijk in het wilde
het wild en ^jer te Lande de Runderen voortfokten ;
maar de reden , waarom ik dit in het voor-
bijgaan wederom herhalen, is eigenlijk hier
de vraag. Nademaal de Stierkalveren in
het wild even zoo voortgroeijen als de Kuis-
kalveren , cn het getal der Sexe dus evenre-
diger fchijnt, dan wanneer zij onder het be*
ftuur der Menfchen zijn , die de Stierkal-
veren Aagten of tot Osfen lubben , tot vet-
vveiden of de ploeg fchikken, zoude dan
een Stier en ecne Koe ook beAendig gepaard
zijn? dit is moeijelijk te beflisfen, nademaal
de Koeijen en Stieren bij benden in het wild
famenfcholen : ondcrtusfchen is het zeker ,
dat de wilde Stieren , vooral in den fpring-
tijd, elkander dikwerf tot den dood toe be-
vechten om eene tochtige Vaars. Dan, men
zij hier omtrent in het zekere of onzekere, het
blijft altijd eene op de ondervinding gegronde
waarheid , dat eene Koe in haren gezonden Aaat
jaarlijks een Kalf voortbrengt, of natuurlijk
kan voortbrengen, en het zij dan een Kuis*
of een Stierkalf, deze op zijn beurt weder
een Kalf Van een van beide Scxe 7 het-
welk
—
van HOLLAND. 89
welk dan alwederom tot een grondflag van,RV”^yEE,
onze berekening gefield zijnde, de volgen-
de optelling zal uitleveren, zoo als die in L Af(1*
de nevensdaande Kunstplaat is uitgebeeld. Hoofdft;
Wij dellen dan dat de roode Stier in den
grooten cirkel van deze Plaat , in het Bafiment . VerkIa*
afgebeeld, in het jaar 1700 befprongen heeft
de Moederkoe, mede in den naastaanllaanden zijnde de
cirkel geteekend , en li^t roodhond gevlekt, Gedacht-,
als zijnde de naast natuurlijke kleur der Hol- plaat*
landfche Koeijen , misfchien wel om dat de na-
tuurlijke Koeijen altijd ros -rood zijn; dezen
Stier cnKoe dellen wij dus voor, als de twee
eerde Stam - ouders van een gedacht van tien
jaren achter den anderen , dus dan , ingevol-
ge onze delling, brengt de Moederkoe ge-
durende tien jaren, van Maart tot Maart 9
of, om den meesten Kalftijd in Holland in het
oog te houden, van April tot April, alle
jaren, voort een Kalf, tot tien toe, welke
allen in de opklimmende rondten zijn afge-
beeld, en met Kapitale Letters aangeduid,
te weten :
1701.
het
Kalf
A.
170a.
—
—
B.
1703.
—
—
C.
1704.
—
——
D.
17°5*
—
—
E.
1706.
—
F.
1707.
—
—
G.
1708.
— —
- —
H.
1*709.
—
_
I.
1710.
—
—
K.
F 5 No
Kalvea
der Moe-
derkoe.
HET
RUNDVEE,
I. Afd.
H.
Hoofdfl.
90 NATUURLIJKE HISTORIE
Nu brengt het Kalf A. dat op A°. 1701.
in April geboren is, A°. 1703* wederom in
April een Kalf voort, letter 1. na tweö
jaren oud te zijn , terwijl de Moederkoe
jaarlijks vervolgd met te Kalven, waar door
het dan toekomt, dat het derde KalfCvatl
de Moederkoe , op denzelfden tijd geboren
wordt, dat het eerde Kalf A, deszelfs eer-
de Kalf voortbrengt, zoo dat, om het
vatbaar bij vergelijking voor te dellen , het
Kalf i/fci neef of nicht wordt, op een en
denzelfden geboertedond , van zijner moeder
tweede zuster of broeder, en zijner groot-
moeder derde dochter of zoon * zoo dat
dan* vervolgens van jaar tot jaar voorttelen-
de, de over - klein -kleinkinderen , te gelijk
geboren wrorden met hare grootmoeders*
overgrootmoeders en bed - overgrootmoeders
kinderen, gedurende het beloop van tien
jaren agter den anderen. Om dit nu mee
een opflag van het oog te kunnen nagaan,
hebben wij de genoemde Plaat 2. op die
wijze ingerigt , dat in elk cirkelrond , het
zij klein of groot , ( om de proportie op
een Plaatbeftek te vinden) het jaartal waar
in elk geboren is, is getcekend, waar uit
men zien kan , hoe veel Kalven , Kuis of
Stier, elk jaar geboren worden, en om zoo
veel mogelijk deze anders droeve ingefpan*
nenheid te vervrolijken , en nog fpoediger
de gelijktijdigheid te vinden , hebben wij de
tien jaren door tien verfchillende kleuren
smderfcheiden , als;
An*
pi
HET
&UNDVEX*
I* Afd.
II.
Hoofdft*
Kleuren
ter aandui-
ding dec
verfchil-
lende ja*
ren.
ij ui ten dit, hebben wij , mede ten nutte
en vermaak , in de Ovalen A tot K , de af-
beelding der Kalven of Vaarzen , ( die ver-
onderlleld worden uit de Moederkoe te zijn
voortgekomen) geplaatst, en met tien on-
derfcheiden foorten van Bonten en ander %
Haar der Koeijen getekend, en welke Bon-
ten nader zullen worden verklaard. Ter-
wijl onder ieder dezer tien afbeeldingen , op
een gerold Lindje , de naam van het Bont
door Bijfchriften zijn aangeduid; en wijders
ieder Lindje gekleurd na de kleuren van het
jaartal, zoo even opgegeven, en voorts de
trap van verwandchap op de Linten, (waar
op de kleine cirkelronde zijn geplaatst) ver-
meld, welke Linten mede volgens de jaren
zijn - gekleurd.
Ook hebben wij ter betere bevatting van
deze Familieplaat der Koeijen, deze volgende
onderfcheidingen van Letteren in eiken trap
van verwantfchap gefield, als:
?an HOLLAND.
Anno i?ol . Carmozijhrood.
1702. Oranje,
1703. Donkergroen,
1704. Muisvaal.
3705. Geel.
1706. Blaauw.
1707. Vermiljoenrood#
1705. Paars.
3709. Bruin.
1710. Ligtgroeil.
A.
92 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE.
I, Afd.
II.
Hoofdft.
Opklim-
ming der
Koe fami-
lie-
A. B. C. enz. Kinderen van de Moederkoe*
«S> . G. enz. Kleinkinderen van de Moe-
- derkoe.
a* v. c. enz. Klein - kleinkinderen van de
Moederkoe.
a. b. c. enz. Over-klein-kleiiikinderen. van
de Moederkoe.
ö. 6. C. enz. Bed - over - klein - kleinkin*
deren van de Moederkoe.
en derhalve kan men tot in het vijfde Gedacht ,
deze onderfcheidene Familien, zoo men
wil , zelfs tot Ooms , Tantes , Nigtjes ,
Neefjes enz. overbrengen.
Wijders hebben wij nog ter meerdere
verfiering dezer Plaat , in de twee boven-
fle groote cirkels, eenen vetten Os en eene
vette Koe geplaatst, zoo als dezelven voor*
heen , en nu nog op fommige Plaatfen , met
kranfen en bloemen verfierd, worden rond
Plan dan nu volkomen gereed zijnde ,
verbolgen wij met de naauwkeurige verkla-
ring.
De Moederkoe brengt dan van A • 1701.
in April tot 1710. ingefloten , 10 Kalven
voort: elk dezer 10 Kalven , twee jaren oud
zijnde , brengt wederom zijne Kalven voort ,
en deze wederom op twee jaren ouderdom
de zijne, en zoo voorts van 1701. tot 1710.
ingefloten, van gedachte tot gedachte.
geleid.
Ons
Men
van HOLLAND.
Men volge onze berekening aldus: De Moeder-
koe brengt voort, als reeds gemeld is,
'Anno 1701. het Kalf A»
1702. — — B.
17c3. c.
I 1704. _ — D.
17 °5' E.
Kalven van de Moe-J 17°°‘ ^ •
derkoe. 1707. G.
a 1708, — — H.
1709. I.
1710. K.
Totaal 10 Kalven.
Deze 10 Kalven Vaars wordende, kalven elk op of
over den ouderdom van twee jaren, ook in April,
veronderfteld dat het met de vijftiende Maand
van zijn ouderdom befprongen is en gevat heeft;
dat zijn kan , ten minste op de zestiende maand ,
dan zal, na negen maanden dragt, eene week
twee of drie onder of over , het eerde Kalf der
Moederkoe kalven, en zoo vervolgens alle de
overigen, die op de twee jaar en vervolgens elk
jaar kunnen kalven. Om dit nu regelmatig te
vervolgen, zal ik van Kalf tot Kalf, of Vaars
. tot Vaars , deze optelling , volgens de Gedacht-
plaat, voordellen
&
94
NATUURLIJKE HISTORIE
A.
j
OPTELLING DER KALVEN UIT HET EERSTE
KALF DER MOEDERKOE,
Men bekomt uit dit eerde Kalf A der Moeder-
koe, zijnde donker rood bont, dat, Vaars ge-
worden zijnde, in April 1703 voor het eerst
kalft, de volgende Kalven, kleinkinderen der
Moederkoe:
S Anno
.Kalven uit de eerfte \
Kalf, of kind A , I
zijnde kleinkinderen J
van de Moederkoe ,
en geteekend t/Z 1
ent GfG I.
1703 het kleinkind i
1704 i
1705 G i
1706 Gl) 1
1707 — G i
1708 — gr j
1709 n j
17 10 GfG 1
Totaal 8
l
£00 dat het eerde eigen kind der Moederkoe
heeft voortgebragt acht Kalven, dat kleinkin-
deren zijn van de Moederkoe,
Het
95
van HOLLAND.
Het eerde kleinkind i , in 1703 uit het eerde
eigen kind A gefproten , brengt voort de voL
geilde kjeiii - kleinkinderen ; als;
*A». 1705
het klein -kleinkind ai
Kalven uit het eerfte
kleinkind , zijn-
de klein-kleinkinde-J
ren van de Moeder- ;
koe , en geteekend
*•
I *7 > < <<
1707
T •’iO 9
d I
T "7r\Ci -
I7°9
1710 —
— /i
Totaal 6
1
Vervolgens brengt het eerde klein -kleinkind
de volgende over - klein - kleinkinderen voojt ; als :
Kalven van het eerfte PAQ. 1707 het over-klein-kleinkind a i
klein-kleinkind a 1 , I 1708 1 ■■■— ■ b I
jeijnde over - kleir- 1 1709 ^ 1
kleinkinderen van de 1 j 7 j o ■■■■» — — i w» — —
Moederkoe , en ge- J — — — —
teekeqd ft i totd J 3 ^ Totaal 4
C l
d r
-*
Nog
Nog brengt het tweede klein -kleinkind *i de vol*
gende over - klein - kleinkinderen voort; als:
Kalven van het tweede P^0. 1708 het over-klein-kleinkind e t
klein kleinkind 1 , j I709 - ■ — — f|
zijn ook over* klein-^ 1710 gl
kleinkinderen van de j - ■ - ■ ■■-
Moederkoe, en ge- j Totaal 3
teekend Cl tot g I • L
Ook brengt het derde klein -klein -kind c 1 de vol-
gende over - klein - kleinkinderen voort ; als :
Kalven van het derde P
klein kleinkind c \ , \ A0* 170) het over-klein-kleinkind h t
zijnde mede ovcr-J
klein - kleinkinderen j
van deMoederkoe,cn j
geteekend hl en H ♦ L
1710
i I
Totaal 2
Verder brengt het vierde klein - kleinkind d \
voort:
Kalf van het vierde P
ktein-kleinkind dl A
zijnde desgelijks een j A°. 17 10 het over-klein-kleinkind k 1
over - klein - klein- 1 ^
kind van de Moeder- j iOtaal I
koe , en geteekend 1
k 1. i
van HOLLAND. 97
■
.. -
Eindelijk brengt het over -klein -kleinkind ai de
volgende bed -over -klein -kleinkinderen voort;
als :
Kalven uit het over- i
r
klein-klein kind UI ,
zijnde bed * over- J
klein - kleinkinderen 1
A°. 1709 het bed-over-kl.kl. kind ai
! 1710 — fc i
van de Moederkoe, 1
en geteekend Ö I en
Totaal 2
fc I.
L
• ' ■> -
Nog brengt het over - klein - kleinkind bi voort:
Kalf uit het over- (
klein kleinkind b I ,
A°. 1710 het bed -over -klein-
zijnde een bed over- \
klein - kleinkind der <
kleinkind C I
i
Moederkoe , en ge
Totaal i
teekend Cl. j
L
•V 7 * *1 ï ff H •• v V vj
Voorts brengt het over - klein - kleinkind e i voort:
_ ■ . i . i
Kalf uit het over* f
• kiein-kleinkind ei , j A°. 1710 het bed - over - klein-
zijnde een bed over- ^ kleinkind fc l
klein -kleinkind van j
de Moederkoe, en 1 Totaal I
geteekend Ö I . L
G
Zijn1
NATUURLIJKE HISTORIE
Zijnde aldus het Totaal van klein -klein over-
klein -klein , en bed- over -klein -kleinkinderen
uit l^et eerfte kleinkind der Moederkoe :
Totaal van alle de
klein - klein- , over-
klein klein- , en bed-
over - klein-kleinkin-
deren , gefproten uit
het eerfte kleinkind
%/£ !•
r
Klein -kleinkinderen. , , , 6
Over - klein -kleinkinderen . t jo
1 Bed - over - klein - kleinkinderen 4
Totaal 2Q
Het tweede kleinkind 5) 1 , in 1704 uit het eer do
eigen kind A gefproten , brengt de volgende
klein - kinderen voort :
rA°.
Kalven uit het twee-
de kleinkind
zijnde -klein - klein
kinderen van de <
Moederkoe , en ge
teekecd ai tot /i . j
1706 het
klein - kleinkind ƒ 1
... . A
1707
T 9
4 I
v°y
1710 —
£ 1
— ' — * /l
l
Tpcaal 5
f
yan II O L L A N D. 99
Uit het eerde dezer klein -klein -kinderen ƒ i ko-
men de volgende over - klein - kleinkinderen voort;
als:
Kalven uit het eerfte
klein kleinkind Jn ,
èijnde over - klein- <
kleinkinderen van de |
Moederkoe* en ge I
teekend 1 I tot n I . ^
A9.
1708 hetoverklein-kleïnkindl 1
1710 — ui
Totaal 3
Uit het tweede dezer klein -klein -kinderen ^ i
komen de volgendë óver - klein - kleinkinderen
voort; als:
Kalven uit het tweede f
klein kleinkind /i , I Aó. 1709 het over- klein kleinkind 01
èijnde over . klein- I7IC> T p t
kleinkinderen van de I "77 1
Moedeikoe , en ge* I 1 O taal 2.
teekend O l en p 1 . ^
Het derde dezer klein -kleinkinderen 1 1, brengt
een over - klein - kleinkind voort, namelijk:
Éair ült het derde rA°. I71Ö het Over - klein - klein-
kleinkleinkind l I 5 I
zijnde een over- <
klein-kleinkind van j
de Moederkoe , erf I
geteekend q I • ^
kind q \
Totaal i
G & Ein-
1
IOO NATUURLIJKE HISTORIE
Eindelijk nog brengt het over - klein- kleinkind 1 r ,
voort een bed -over- klein - kleinkind, namelijk:
Kalf uit het over-
klein kleinkind 1 I ,
zijnde een bed-
over - klein - klein <
kind van de Moe- 1
derkoe , en getee- |
kendCl.
rA*. 1710 het bed -over -klein-
kleinkind e i .
Totaal i
Zijnde aldus het Totaal der klein -klein-, over-
klein- klein- en bed over -klein -kleinkinderen
uit het tweede kleinkind 3$ i der Moederkoe.
Totaal van alle de
klein -klein-, over-
klein - klein • en bed- j
over - klein - klein- i
kinderen, gefproten ;
uit het tweede klein-
kind JS i .
r
Klein - kleinkinderen . , • 5
1 Over klein -kleinkinderen . 6
j Bed over - klein kleinkinderen 1
j Totaal 12
L
Het derde kleinkind G i , in 1705 uit het eerfte
eigen kind A gefproten , brengt voort de vol**
gende klein -kleinkinderen , als:
Kalven uit het der-
de kleinkind G 1 #
"A°. 1707 het klein -kleinkind m \
1708 — - — * i
zijnde klein -klein-
kinderen van de
Moederkoe, en ge
teckend/» 1 totjp, 1.
1710 ^ I
L Totaal 4
Uit
101
van HOLLAND.
Uit het eerile dezer klein - kleinkinderen m i * ko-
men voort , de volgende over klein - kleinkinde-
ren, als:
Kalven uit het eerfte f
klein-kleinkind mi , I A°. 1709 het over-klein-kleinkind r 1
zijnd» over klein- J
kleinkinderen van de j
Moederkoe, en ge- I
1710 SI
Totaal <2.
teekend r I en SI. (_
Uit het tweede dezer klein - kleinkinderen » i , komt
voort een over -klein kleinkind, namelijk:
Kalf uit het tweede f
klein- kleinkind n 1 >
zijnde mede een
over - klein - klein-
kind van de Moe-
derkoe , en getee-
A°. i7iohet over-klein-kleinkind 1 1
Totaal i
kend tl. L
Zijnde aldus het Totaal der klein -klein -en over- klein-
kleinkinderen van het derde kleinkind C 1 der
Moederkoe.
Totaal van alle de f
klein- klein- en over- I Klein -kleinkinderen . - • . 4
klein-kleinkinderen , j Over . jjeln . kleinkinderen. . 3
gefprooten uit het 1 ' r
derde kleinkind G i.\ Totaal 7
G 3 Het
10 1
NATUURLIJKE HISTORIE
t JJHHLg"! ■■ 11 »
Het vierde kleinkind & i , in 1706 uit het èeHle
eigen kind A gefproten, brengt voort de vol-
gende klein - kleinkinderen , als:
Kalven uit het vier-
kleinkind 2)t,\
lijnde klein - klein- J
kinderen van de j
Moederkoe , en ge- 1
teekend^ i tot ƒ 1. ^
1708
17°9
het klein -kleinkind f i
— r x
1710
è i
Totaai 3
Ült het eerde dezer klein - kleinkinderen f 1 , kömt
een over - klein - kleinkind voort , namelijk i
Kalf uit het klein- f
kleinkind fi, zijn- J A®.
de een over -klein «j
kleinkind Van de
Moederkoe, en ge-
teekend Ui* t
1710 het over -klein -klein-
kind ü ï
Totaal i
Zijnde aldus het Totaal der klein - klein - en over - klein-
kleinkinderen van het vierde kleinkind 2) 1 vui?
de Moederkoe.
t
Totaal der klein* f
klein- en over- klein- I
kleinkinderen van |
het vierde kleinkind i
2, !
Klein -kleinkinderen <
Over - klein - kleinkind.
* • 3
. i
Totaal 4
Het
van HOLLAND.
103
Het vijfde kleinkind 1 , in 1707 uit het eerde
eigen kind A gefproten , brengt voort de vol-
gende klein - kleinkinderen , als;
Kalven uit het vijfde f
Kleinkind (§ 1 , zijn
de Klein ' kleinkin
deren van de Moe-
derkoe , en getee
kend 1 1 en u, 1 ,
zijnde dit tefftnshet
totaal der klein-
kleinkipderen van «
het vijfde Kleinkind
ê.
A°. 1709 het klein - kleinkind t\
Totaal a <«■
Voorts brengt het zesde kleinkind F 1 , geboren
in 1708 uit het eerde eigen kind A, niet meer
voort dan een klein - kleinkind ; namelijk:
Kalf uit het zesde
kleinkind zijn-
de een klein - klein-
kind van de Moe-
derkoe , en getee-
kend Vi , zijnde dit
teffens het totaal de?
klein - kleinkinderen
van het zesde klein-
kind ^Fi*
1719 het klein •kleinkind *1
Totaal i
Hec
104
NATUURLIJKE -HISTORIE
fl Iet zevende kleinkind^ i , geboren
Het kleinkind
*
in 1709 uit het eerlle eigen kind
A , kan niet als kalvende gere-
kend worden, als zijnde A°. 1710
Pinkvaars.
I* Het achtfte kleinkind i , ge-
^ | bo ren in 1 7 1 o uit het eerde eigen
kleinkind tfCi.i kind A , kan' insgelijks niet als kol-
I vende berekend worden, als zijn
j de A9 1710 Kalf of Schot -Kalf.
I
< Als men nu volgens deze verklaringen en optelling
de hier voren genoemde Plaat e , zijnde de Ge-
flachtplaat, naziet, zal men zien, dat bij elk Kalf,
hetwelk op zijn tweede jaar voortteelt , het zij kinde-
ren , klein-, klein- klein - , over -klein- klein - of
bed- over- klein- kleinkinderen , altoos twee niet
kalvende overfchieten , te weten : die in A°. 1709
en 1710. geboren zijn, het geen veroorzaakt worde
door dien. onze berekening niet verder als tot
A°. 1710 loopt, en volgens welke alle Kalveren,
die in 1709 of 1710 geboren zijn, overfchieten,
en niet verder tellen dan zich zei ven.
Dat, tot nader begrip, volgens de vermindering
d^r getallen, op 1709 en 1710 bij voorbeeld
das U:
f
Het
van HOLLAND.
105
Het kleinkind brengt voort 6 Kalven.
<3 i — 5 Kalven , dus 1
minder als */^i.
Qi ■ ■■■— — 4 Kalven, dus 1
minder dan 1.
Söi « — 3 Kalven, dus 1
minder dan Cw
£1 - — ■•>■■■■—- 2 Kalven, dus 1
minder dan 2> 1.
^"i .mi * .■■■■ — i Kalf, dus 1 min-
der dan
£^1 dito, dito.
1 1
Dit voorbeeld nu op alle de opklimmende voort-
telingen toegepast , verklaart zich zei ven genoeg
door het aftrekken van 1 minder op eiken Staak
of Jaartal,
Dus de berekening der kinderen , kleinkinderen ,
klein - klein - , over - klein - klein - , en bed -over-
klein - kleinkinderen , ordelijk voorgemeld zijnde ,
200 zal het eerfte eigen kind der Moederkoe
van A°. 1703 tet 1710 hebben voortgebragt:
H
de
/
105 NATUURLIJKE HISTORIE
de kleinkinderen van */£ i tot &€x , is . . 8
cn deze van A°. 1705 tot 1740 de klein klein-
kinderen van ^ i tot v i , is ♦ . . . .ai
en deze van A°. 1707 tot 710 de over -klein-
kleinkinderen van a t tot u i ) is . . .20
en deze in A°. 1709 en 1710 de bed - over-
klein- kleinkinderen van ai tot ei, is , . 5
Totaal 54.
pus blijkt uit deze Tafel duidelijk, en uit de pro-
gresfive optelling van de Beesten , dat uit een Vaars
van twee jaar in acht jaren kunnen voortge-
bragt worden vier* en vijftig Kalven of Vaar-
zen, en dus met het Vaarskalf zelve vijf - en
vijftig Beesten, die op hunnen tijd Melkgevende
zijn of worden; en hier mede is tevens de ge-
flachts opklimming van het eerde Kalf der Moe-
derkoe geboren in 1701 , en aangeduid met
Letter A, afgefchetst.
B.
van HOLLAND. 107
B.
OPTELLING DER KALVEN UIT HET TWEEDE
KALF DER MOEDERKOE.
Die tweede Kalf, B, der Moederkoe , zw art bont.
Vaars geworden zijnde, kalfc voor het eerst in
1704, en brengt voort de volgende Kalven,
kleinkinderen der Moederkoe, als:
rAnno 1704 het kleinkind
Kalven uit het tweede
Kalf , df kind B >
zijnde kleinkinderen
vaa de Moederkoe,
en
tot
geteekend e/^a
9*'
Fk .
V'O
ir ~rr\F\ - - - —
p
1700 ■
0 2
O)
- - - P
G a
crr
V°9
1710 — — -
Zr a
G a
Totaal 7
Dus een minder als die van het eerde eigen kind
der Moederkoe, welker getal was 8«
H a
Het
12$
NATUURLIJKE HISTORIE
Het eerde kleinkind in 1704 uit het tweede
eigen kind B gefproten , brengt de volgende
klein -kleinkinderen voort; als:
Kalven uit het klein*
kind , zijn-
j*A*. 1706 het klein -kleinkind an
de klein- kleinkinde
ren van de Moeder
koe , en geteekend ï
«52 tot «a.
1707
1708
I7°9
1710
c 2
d 2
6 2
Totaal 5
Vervolgens brengt het eerde dezer klein -kleinkin-
deren ö5 2 de volgende over -klein -kleinkinderen
voort; als:
Kalven uit het klein- r A°. 1708 het over-klein-kleinkind a 2
kleinkind a 2 , zijn- 1 *7°9 - " 1 h2
de over klein- klein- J l?iO rr -« C2
kinderen van de ] 1
Moederkoe , en ge* j * 3
zoekend a 2 tot C 2. k
VAN
HOLLAND.
ic9
Nog brengt het tweede dezer klein - kleinkinderen
^2 de volgènde over - klein - kleinkinderen voort \
als:
Kalven uit het klein* f
kleinkind , zijn» | A°.
de over-klein-klein- J
kinderen van de
Moederkoe , en ge-
weekend d 2 en 0 2. ^
1709 het over-klein-kleinkind d&
1710 ~ ea
Totaal 2
Ook brengt het derde dezer klein -kleinkinderen c%
een over - klein - kleinkind voort, namelijk:
Kalf uit het klein* f
kleinkind c 2 , zijn-
de een over- klein- <
kleinkind van de
Moederkoe, en ge-
teekend fs. I
A°. 1710 het over -klein -klein-
kind f 2
Totaal i
Eindelijk nog brengt het over - klein - kleinkind a 2 ,
een bed - over - kiein - kleinkind voort , namelijk :
Kalf uit het over- f
klein kleinkind a 2 , 1 A». 1710 hec bed - over - klein-
zijnde een bed- 1 Hpinbmrl <1
over - klein - klein <
kind van de Moe f
derkoe, en getee j
kleinkind aa.
Totaal i
n
Zijn-
lio NATUURLIJKE HISTOPvIE
Zijnde aldus het Totaal der klein -klein-, over klein-
klein- en bed over klein kleinkinderen, uit het
eerde kleinkind 2 , der Moederkoe , gefproten
uit het tweede eigen kind R, als volgt:
Totial van alle de
klein klein , over*
klein klein • en bed-
over - klein - klein-
kinderen van het eer
(te kleinkind ** yfa,
gefproten uit het
tweede eigen kind Ï3.
Klein - kleinkinderen . . • 5
t Over klein -kleinkinderen . 6
< Bed over -klein kleinkinderen 1
{ Totaal 1 2
1
i
l
Het tweede kleinkind <5? 2, in 1705 uit het twee-
de eigen kind R gefproten , brengt de volgende
klein - kleinkinderen voort, als:
Kalvert uit het klein* [
A°. 1707
kind £3 2 , zijnde ^
1708
klein • kleinkinderen
van de Moederkoe ,
! 1709
«n ‘geteekend jp 2
1710
tOt 6 3.
i
— — Az
— — — *z
Totaal 4
Uit
-r
t
-C
van HOLLAND.
in
Uit het eerde dezer klein -kleinkinderen ^2 ko-
men de volgende over klein - kleinkinderen voort ,
als:
Kalven uit het klein- f
J ..Ia
kleinkind^- 2, zijn- [
de over klein kTein <
kinderen van de j
Moederkóe , én ge- 1
teekend g2 en h 2 ^
1709 het over klein kleinkind g$
1710 — ha
Totaal a
Uit het tweede dezer klein - kleinkinderen ƒ2 ,komt
voort een over klein - kleinkind , namelijk:
Kalf uit het klein^
k.e.nkmd^s 2 , zijn- 1 ^ 1710 her over-klein-kleinkind 12
de mede een over- < — — ■ ...
klein - kleinkind van j Totaal I
de M>ederkoe, en
geteekend ia. [_
Zijnde aldüslïet totaal der klein - klein • en over - klein*
kleinkinderen uit het tweede kleinkind «3 2 der
Moederkoe , gefproten uit het tweede eigen
kind B , als volgt :
Tdtaal van alle de f
klein klein- en over- T/i • 11 . , . .
klein -kleinkinderen Klein - kleinkinderen, ... 4
van het tweede klein- < Over -klein -kleinkinderen. . 3
kind $3$ » ge&rp*
ten uit het tweede
eigen kind B.
Totaal 7
lift
NATUURLIJKE HISTORIE
Het derde kleinkind G 2, in 1706 uit het tweede
eigen kind B gefproten , brengt voort de vol-
gende klein - kleinkinderen , als:
Kalven mt het kiem- j^08 het klein - kleinkind / 2,
kind G z» zijnde |
klein - kleinkinderen
van de Moederkoe , <
en geteekend & 2,
tot m ft*
1709 —
1710 —
/ 2
m ft
Totaal 3
Uit het eerde dezer klein - kleinkinderen & ft , komt
een over- klein -kleinkind voort, namelijk:
Kalf uit het klein* C
kleinkind zijn- | A*. 1710 het over- klein- klem-
de een over- klein •"{ kind ka
kleinkind van de I
Moederkoe , en ge- 1
teekend k ft. t
Totaal x
Zijnde aldus het Totaal der klein - klein * en over - klein-
kleinkinderen van het derde kleinkind G 2 van
de Moederkoe, gefproten uit het tweede eigen
kind 13, als volgt:
Totaïd der klein* f
klein* en over* klein- j , . , . .
kleinkinderen van I Klein kleinkinderen • • • 3
het derde kleinkind j Qver- klein- kleinkind. . . I
G>, gefproten ukj Totadl
het tweede
kind B.
eigen
l
Her
van Holland. 113
Het vierde kleinkind ,2? 2, in 1707 uit her tweede
eigen kind B gefproten , brengt voort de vol-
gende klein -kleinkinderen, als 1
Kalven uit het klein- P
kind 2)*, zijn I
de klein - kleiokin- I
deren van de Moe- 1
derkoe , en getee j
kend n 2 en 02 A
zijnde dit teffens het 1
totaal der klein- 1
kleinkinderen van I
het vierde kleinkind !
2 , gefproteh
uit het tweede eigen
kind B.
1709 het klein -kleinkind ^2
Totaal 2
Voorts brengt het vijfde kleinkind (§ 2 , geboren
in 1708 uit het tweede; eigen kind B, niet meer
voort dan een klein - kleinkind ; namelijks
Kalf uit. het klein» f
kind (§2, zijn-
de een klein - klein-
kind van de Moe-
^erkoe , en getee-
kend fy, zijnde dit!
teffens het totaal der ■
klein - kleinkinderen I
van het vijfde klein- J
kind (§ 2 , gefpro I
ten uit het tweede j
eigen kind B* £
1710 het klein* kleinkind
Totaal i
ï
Het
NATUURLIJKE HISTORIE
114
J’Het zesde kleinkind ^2, geboren
cfr* } in >709 uit het tweede eigen kind
Het kleinkind •/'*.« B ^ kan niet ais kalvende gere-
I kend worden, als zijnde Aü. 1710
j i Piuk vaars.
I^Het zevende kleinkind ^2, ge-
boren in 1 7 1 o uit het tweede eigen
Het kleinkind kind B , kan insgelijks niet als kal-
I vende berekend worden , als zijn-
l de 1710 Kalf of Schot -Kalf.
Dit alles nu wederom tot een totaal overgebragt,
dan heeft het tweede eigen kind der Moederkoe
vail A°. 1704 tot 1 710 voongebragt 2
de kleinkinderen van */£<! tot ^2 , is * ♦ 7
en deze van A\ 1706 tot 1710 de klein -klein-
kinderen van ^2 tot ^>2, is é . - • .15
en deze van A°. 1708 tot 1710 de over-klein-
kleinkindereri vari as tQt ks, is . . .10
«n deze in A°. 1710 een bed - over - klein-
kleinkind 0 2, is # • I
Totaal 33
en dus in het geheet 21 minder als van het eigen
kind A , waarvan het getal was 54.
*»•
o
tan HOLLAND.
115
c.
OPTELLING DER KALVEN UIT HET DERDE
KALF DER MOEDERKOE.
Dit derde Kalf, C , der Moederkoe , zijnde een
zwarce witkop, Vaars geworden zijnde, kalfc
voor het eerst in 1705 , en brengt voort de
volgende Kalven , kleinkinderen der Moede*r-
koe, als:
«s
Anno 1705 het kleinkind 3
Kalven uit liet der-
de Kalf of kind C ,
Zijnde kleinkinderen
van de Moederkoe,
en geteekend
tot 0^3.
1706
*7°7
1708
I7°9
1710
3 3
G 3
2 3
£3
Totaal 6
Dus een minder als die van het tweede eigen kind
der Moederkoe, welker getal was 7^
I a
Het
ii6 NATUURLIJKE HISTORIE
Het eerde kleinkind «^3, in 1705 uit het derde
eigen kind C gefproten , brengt de volgende
kjein - kinderen voort, als: ;
Kalven uit het klein-
kind e/^3 , zijn-
de klein - kleinkin-
deren van de Moe - "
derkpe , ea ge
teekend a 3 tot Ui*
rA°. 1707 het klein - kleinkind ^3
— - -/
1708
1709
?7jo
3
6 3
^3
Totaal 4
Vervolgens brengt het eer ft e dezer klein -kleinkin*
deren « 3 de volgende over - klein - kleinkinderen
vcort; als: -i ’
Kalven uit het klein* T
i
kleinkind ^3, zijn- A°. 1709 her over klein-kleinkind a 3
de over - klein- < 17* 0 — t>3
kleinkinderen van de I • — -
Moederkoe , en ge- J *1 Otaal 2
.teekend ag en b 3. ^
Nog
van HOLLAND.
"7
Nog breng: het tweede dezer klein - kleinkinde-
ren ^3 , het volgende over - klein - kleinkind
voort; namelijk:
Klif uit het klein- f ^ :
kleinkind ^3 » zijn* J AQ. 17 io bet over-klein-kleinkind 03
de een over - klein- i ^
kleinkind van de J d Otaal I
Moederkoe , en ge I
tcekend C3.
Zijnde aldus het totaal van klein -klein - en over*
klein kleinkinderen van het eerfle kleinkind ,^€3,
der INIoederkoe , gefprocen uit het derde eigen
kind C, als volgt:
Totaal van alle de f
klein klein- enoyer-
klein-kleickinderen,
van het eerfle klein-
kind «/f^gefpro
ten uit het derde ei-
gen kind C.
Klein -kleinkinderen. ... 4.
Over - klein - kleinkinderen . . 3
Totaal 7
1 3
Het
natuurlijke historie
jiS
Het tweede kleinkind 5^3, in 1706 uit het der-
de eigen kind C gefproten , brengt de volgende
klein - kleinkinderen voort , als :
Kalven uit het klein- f
kind 3 , zijnde |
klein kleinkinderen 1
van 3e Moêderkoe , '
en geteekend & 3 *ot
/3*
1708 het klein -kleinkind
1709
l?l° — — ƒ3
Totaal 3
* . r . • * r ' T r
Uit het eerfte dezer klein • kleinkinderen e 3 , komt
voort oen over -klein 'kleinkind, namelijk:
Kalf uit het klein- i"
kleinkind c 3 , zijn- j ^ i jr $ o het over- klein kleinkind d 3
de een over klein < — — — —
kleinkind van de I T O taal I
Bfloederkoe , en ge I
teekend d 3. ^
Zijn-
1 19
Van HOLLAND.
Zijnde aldus et Totaal der klein- klein - en over-kleitï-
kleinkinderén Van het tweede kleinkind 3$ 3, der
Moederkoe* gefproten uit het derde eigeis
kind C * als volgt :
Totaal van alle de
klein- klein- en over-
klem - klein - kinde-
ren van het tweede
kleinkind 8 3. » ge*
fproten uit het der-
de eigen kind C.
r 4
[ Klein - kleinkinderen . . # 3
I Over - klein - kleinkinderen. • 1
Totaal 4*
L
Het derde kleinkind ^3, in 1707 uit het derde
eigen kind C gefproten, brengt voort de vol-
gende klein - kleinkinderen , als:
Kalven uit het klein- p
kind Q 3 f zijnde
klein - klein - kinde
ren van de Moe
derkoe , en geteö'
kend y^3 en ^3,
zijnde ditteffens het^j
Totaal der klein*
kleinkinderen van
het derde kleinkind
G 3 , gefproten uit
het derde eigen
Kind C*
A°. 1709 het klein -kleinkind 1/3
Totaal 2
Het
ISO
NATUURLIJKE HISTORIE
Het vierde kleinkind S)3 , in 1708 uit het derde
eigen kind Cgefproten, brengt een klein - klein-
kind voort, namelijk i
Kalf Uit het klein-
kind 2) 3 , zijn-
de een kkin - klein-
kind van de Moe-
derkoe , en getce*
kend ^3 , zijnde die <j
teffens het totaal der
klein - kleinkinde-
ren van het vierde
kleinkind 2)t.
gefproten uit het der^
de eigen kindC.
A®* 1710 het klein - kleinkind ^3
Totaal i
fHet vijfde kleinkind <§3 , gebo-
p I ren in 1709 uit het derde eigem
Het kleinkind O 3 < kind C , kan niet als kalvende ge-
rekend worden, als zijnde A*.
L 1710 Pink vaars.
'Het zesde kleinkind ££*3, geboreii
er- in 1710 uit het derde eigen kind
Het kleinkind d1 3. < q , kan insgelijks niet als kalven*
I de gerekend worden , als zijnde
j A°. 1710 Kalf of Schot-Kalf.
L Dit
Van HOLLAND. tat
>
Dit alles nu wederom , als voren , tot een to-
taal overgebragt , dan Heeft het derde eigèn kind
der Moederkoe van A°. 1705 tot 1710 voorts
gebragt :
de kleinkinderen van «/?3 tot is . • 6
en deze van A*\ 1707 tot 1710 de klein -klein-
kinderen van d3 tot ^3, is . . . * ’ 10
en deze in A°. 1709 en 1710 de over-klein-
kleinkinderen van a 3 tot d 3 , is . • . 4
Totaal 20
èn dus in het geheel .13 minder als van het éigen
kind B, waarvan hec getal was 33.
K
D
NATUURLIJKE HISTORIE
Ö.
OPTELLING DER KALVEN UIT HET VIERDE
KALF DER MOEDERKOE,
Dit vierde Kalf, D, der Moedesjtoe , zijnde eert
wit laken. Vaars geworden zijnde, kalft voor
het eerst in 1706 , eii brengt voort de vol-
gende Kalven, kleinkinderen der Moederkoe,
als:
Kalven uit liet Vier-
de Kalf of kind D,
zijnde kleinkinderen
van de Moederkoe,
en geteekend 4
tot Gi.
1706 het
kleinkind •yf 4
- fk .
l7°7
Q) 4
17°y
1710 — ■
£ 4
Totaal 5
Dus een minder als die van het derde eigen kind
der Moederkoe, welker getal was 6.
Het
van HOLLAND. 123
/
Het eerfte kleinkind 4 , in 1706 uit het vierde
eigen kind D gefproten , brengt de volgend^
klein - kleinkinderen voort, als:
Kalven uit het klein-
kind e/f4 , zijn-
de klein- kleinkin-
deren van de Moe*<
derkoe , en ge- I
teekend & 4 tot f 4.
1708 het klein - kleinkind #4
1709 /+
1710 — c 4
\ — —
Totaal 3
Vervolgens brengt het eerfte dezer klein - kleinkin»
deren #4 een over * klein - kleinkind voort; na-
melijk:
Kalf uit het klein- f
kleinkind <3 4 » Z1jn- J 1710 het over-klein-kleinkind a 4.
de een over- klein- < — —
kleinkind van de j Totaal J
Moederkoe, en ge I
teskend & 4 • L
K a
Zijn.
'V
i S4 NATUURLIJKE HISTORIE
Zijnde aldus het totaal der klein -klein- en over-
klein - kleinkinderen van het eerde kleinkind,
der Moederkoe, gefproten uit het vierde eigen
kind D, als volgi::
^Totaal van alle de
klein klein- enover-
klein-kieiökinderen,
van het esrfte klein-
kind gefpro’
r
Klein - kleinkinderen.
> Qv£j. - klein - kleinkind
ten uit het vierde ei-
gen kiu,d
D.
L
• • 3
. . x
Totaal 4
Het tweede kleinkind 55 4, in 1707 uit het vierde
eigen kind D gefproten, brengt voort de voL
geilde klein - kleinkinderen ? als:
Kalven uit het klein*
" i
kind
de klein - kleinkin
deren van de Moe
derköe , en getee
kend d \ en <54
zijnde dit teffenshet s
t draaf der klein- I
kleinkinderen van [
hettweedekleinkind >
cp 1
kJx) 4 , gefproten «
uit het vierde eigen |
kind D. b
1709 het klein - kleinkind
Totaal 2
, » ;
■ V
Voorts
UN HOLLAND.
m
t _ - - ■ '■■■1 i
Voorts brengt het derde kleinkind G 4 , geboren
in 1708 pit het vierde eigm kind D, niet meer
voort dan een klein -kleinkind; namelijk:
uit het klein*
kind G 4 > zijn-
de een klein - klein-
kind van de Moe-
clerkoe , en getee-
kend^4, zijnde dit
teffens het totaal der
klein - kleinkinderen
van het derde klein-
kind G 4 , gefpro
ten uit het vierde
eigen kind D.
* 1 * * . l”XS /.-JL-lJi L'il'JJJ
A®, 1710 het klein -kleinkind ^4
Totaal i
!
i
|*Het vierde kleinkind 2} 4, geboren
£75 i in 1709 uit het vierde eigen kind
Het kleinkind •^4.^ D , kan niet als kalvende gere-
kend worden, als zijnde A°. 1 71 q
l Pinkvaars.
fHet vijfde kleinkind 64, ge-
I boren in 1 7 1 o uit het vierde eigen
Het kleinkind G ;• kind D , kan insgelijks niet als kal*
I vende berekend worden , als zijn -
\ de A9 1710 Kuif of Schot -Kalf.
K 3 Dit
o
/
/
ir-6 NATUURLIJKE HISTORIE
Die alles nu wederom , als voren , tot een totaal
overgebragt, dan heeft het vierde eigen kind
der Moederkop van A°. 1706 tot 1710 voort-
gebragt :
de kleinkinderen van tot & \ , i$ . . 5
en deze van A°. 1708 tot 1710 de klein -klein-
kinderen van ^4 tot^ 4 , is . » . • 6
en deze in A°. 1710 een over -klein- klein-
kind a 4, is • ••••••••. j
Tqtaal 12
en dus in het geheel 8 minder als van het eigen
kjad C , waar van het getal was 20.
ii.<
E.
tan HOLLAND.
**7
E.
OPTELLING DER KALVEN UIT HET VIJFDE
KALF DER MOEDERKOE.
Dit vijfde Kalf, E , der Moederkoe , zijnde een
zwart tijgerhond. Vaars geworden zijnde, kalft
voor het eerst in 1707 , en brengt voort de
volgende Kalven , kleinkinderen der Moeder-
koe, als:
Kalven uit het vijfde
Kalf of kind £
zijnde kleinkinderen
van de Moederkoe , , -
Anno
en geteekend t.
*, 2)s.
1707 het kleinkind jf. 5
1708 «3 5
3709 Gs.
17*0 — — 2) 5
i
Totaal 4
Dus een minder als het vierde kind der Moeder-
koe, welker getal was 5,
Hec
/
fcAf UÜRLTjKÈ HISTORIE
4 228
Het ëefftë kleinkind e/^5, in 1707 uic het vijfde
eigen kind E gefproten , brengt voort "de vol-
gende klein - klèinkindêren , als :
Kalven uit het klein- p
kind e/^5 , zijnde
klein - klein - kinde-
ren van de Moe
derkoe , en getee-
kend as en ^5 ,
zijnde dit tellens hét
Totaal der klein*
kleinkinderen van
het èerfte kleinkind
i/fs , gefproten uit
het vijfde eigen
kind E.
A°. 1709 het klein - kleinkind aS
1710 — — - 0
o
Totaal
Het tweede kleinkind 3$ 5, in 1708 uit het vijfdë
eigen kind E gefproten , brengt een kléin - klein-
kind voort, natnélijk:
Kalf uit het klein-
kind tX) 5 , zijn-
de een kléin -klein-
kind van' de Moe*
Ktnu van de ivioe* i
derkoe » en getce* 1
k^nd c 5 , zijnde die
tefFens het totaal der
klein - kleinkinde-
ren van het tweedé
kleinkind 3d 5 »
gefproten uit het vij f-
i§ eigen kind
1 1
A*. 1710 het klein - kleinkind e 5
Totaal i
liet;
van HOLLAND.
129
filet derde kleinkind G 5 , gebo-
p I ren in 1709 uit het vijfje eigen
Ket kleinkind O 5. < ► kind E , kan niet als kalvende ge-
rekend worden, als zijnde A°.
{_ 1710 Pink vaars.
f Het vierde kleinkind 2) 5 , geboren
Gft \ in 171a uit het vijfde eigen kind
Het kleinkind E, kan insgelijks niet als kalven-
I de gerekend worden, als zijnde
E A°. 1710 Kalf of Schot- Kalf.
1 .■ .■ j ."."!!"iu .■ 1 mszar
Dit alles , als voren , wederom tot een totaal
overgebrngt , dan heeft het vijfde eigen kind
der Moederkoe van A°. 1707 tot 1710 voort-
gebragt :
de kleinkinderen van t/^5 tot «S5, is . . 4
en deze in 1709 en 17:0 de klein- kleinkin-
deren van a$ tot ^5, is ...... 3
Totaal 7
en dus in het geheel 5 minder dan van het eigen
kind D, waarvan het getal was 12.
F.
I
i3o NATUURLIJKE HISTORIE
F.
OPTELLING DER KALVEN UIT HET ZESDE
KALF DER MOEDERKOE.
Dit zesde Kalf, F, der Moederkoe, zijnde een
muisvaal of beis, Vaars geworden zijnde, kalft
voor het eerst in 178, en brengt voort de
volgende Kalven , kleinkinderen der Moeder-
koe, als:
Kalven uit het zesde f
Kalf of kind F ,
Zijnde kleinkinde-
ren van de Moeder-
koe, en geteekend«J
jtc tot Cc. |
Anno 1708
I7°9
17 <0
L
i
het kleinkind */£ 6
Totaal 3
Dus een minder als het vijfde eigen kind der Moe»
derkoe, welker getal was 4.
VAN
HOLLAND.
13l
Het eerlle kleinkind t/^6 , in 1708 uit het zesde
eigen kind F gefproren, brengt een klein -klein»
kind voort, namelijk:
Kalf uit het kleis- f
kind t/f 6 * zijn-
de een klein -klein-
kind van de Moe- ■
derkoe , en getee-
kend * zijnde
dit teffens het totaal
der klein kleinkin-
deren van het eerfte
kleinkind 6 , ge f
A°. 1710 het klein - kleinkind'^ 6
Totaal i
fproten uit het zes
de eigen kind F. ^
Het kleinkind
3 6* <
Het tweede kleinkind 3 6 , gebo-
ren in 1709 uit het zesde eigen
kind F, kan niet als kalvende ge-
rekend worden, als zijnde A°.
1710 Pinkvaars.
Ke* kleinkind G 6» ■
rHet derde kleinkind^ 6 7 geboren
in 1710 uit het zesde eigen kind
F, kan insgelijks niet als kalven'
de gerekend worden , als zijnde
A\ 1710 Kalf of Schotkalf.
L 2 Dit
132 NATUURLIJKE HISTORIE
Dit wederom tot een totaal overgebragt, dan
heeft het zesde eigen kind der Moederkoe van
A°. 1708 tot 1710 voortgebragt :
de kleinkinderen tot G 6» is . « . 3
en deze in 1710 het klein - kleinkind # 6 , is . 1
Totaal 4
en dus in het geheel 3 minder als van het eigen
kind E , waar van het getal was 7.
G.
OPTELLING DER KALVEN UIT HET ZEVENDE
KALF DER MOEDERKOE.
Dit zevende Kalf, G, der Moederkoe, zijnde een
zwart laken met witte kop en poten , Vaars ge-
werden zijnde, kalft voor het eerst in 1709 , en
brengt voort de volgende Kalven , kleinkinderen
der Moederkoe , als :
ialven uit het zeven- f
de kalf of kind O ,
zijnde kleinkinderen
van de Moederkoe , Anno
en geteekend t/^7
en , pijnde dit |
teffens het totaal der
kleinkinderen , ge-
fproten uit het ei-
gen kind. G.
1709
I7IQ
het kleinkind
%7
Totaal 3
Deze
van HOLLAND.
133
Deze kleinkinderen kunnen niet als kalvende gere-
kend worden , als zijnde het kleinkind , in
A°. 1710. Pinkvaars, en het kleinkind , in
A°. 1710 Kalf of Schotkalf.
Het zevende eigen kind der Moederkoe heeft der-
hal ven in A9. 1709 en 1710 niet meer voort-
gebragt als 2 kleinkinderen > en dus 1 minder
als het eigen kind F, welker getal was 3.
H.
OPTELLING DER KALVEN UIT HET ACHTSTE
KALF DER MOEDERKOE.
Dit achtfte Kalf, H , der Moederkoe , zijnde een
blaauw bont, kalft voor het eerst in 1710, en
brengt het volgende Kalf voort, zijnde een klein-
kind van de Moederkoe, namelijk:
Kalf uit het achtfte f
Kalf of kind H, I
zijnde een kleinkind j
van de Moederkoe, j Anno
en geteekend 8 , 1
zijnde dit teffenshet I
totaal der kleinkin «
deren , gefproten uit |
het eigen kind H. L
1710 hec kleinkind
Totaal x
L 3
Dit
134 NATUURLIJKE HISTORIE
Dit kleinkind kan niet als kalvende gerekend wor-
den, als zijnde in A°. 1710 Kalf of Schotkalf.
Het achtfte eigen kind der Moederkoe heeft . er-
halven in A* 1710 niet meer voortgebrag. an
een kleinkind, en dus weder 1 minder als het
eigen kind G, welker getal was 2.
1.
Het eigen kind
der Moederkoe.
I
fHec negende Kalf, I, der Moeder-
I koe, zijnde mengelbont van hoog
I en grijs zwart, komt van de Moe-
4 derkoe voort in A°. 1709 , en
brengt, binnen den kring van on-
ze berekening , geen Kalven voort ,
als zijnde in 1710 Pinkvaars,
K.
Het eigen kind K
der Moederkoe.
"Het tiende Kalf, K, der Moeder-
koe , zijnde rood mengelbont ,
komt van de Moederkoe voort in
j A°. 1710, en brengt, insgelijks
1 binnen den kring van onze bere-
kening , geen Kalven voort , als
zijnde in Ao. 1710 Kalf of Schot-
l kalf.
Dus
van HOLLAND.
*35
Dus heeft den Boer uit de Moederkoe in Anno
i/io de volgende gedacht -opklimming:
Eigen kinderen . , , , io
Kleinkinderen 3 6
Klein ■ kleinkinderen ... 56
Over - klein * kleinkinderen . 35
Bed - over - klein kleinkinderen 6
is dus 143 Beesten.
Waarvan de Moederkoe is Moeder, Grootmoe»
der , Over * grootmoeder , Over - over - groot-
moeder en Bed- over -over -grootmoeder. —
Dit nu overgebragt op de ouderdom der Koei-.
jen, dan heeft den Boer uit de Moederkoe de
volgende Koeijen, die in 1710 den volgenden
ouderdom hebben:
ï Ne-
136 NATUURLIJKE HISTORIE
i Negenjarige Koe, of die in zijn tiende jaar
is,' als zijnde geboren A°. 1701.
i Achtjarige Koe , of die in zijn negende jaar
\ is, als zijnde geboren A°. 1702.
2, Zevenjarige Koeijen , of die in hun achtfte
jaar zijn, als zijnde geboren AQ. 1703.
3 Zesjarige Koeijen , of die in hun zevende
jaar zijn, als zijnde geboren A9. 1704.
5 Vijfjarige , Koeijen , of die in hun zesde
jaar zijn, -ais zijnde, geboren A°. 1705.
8 Vierjarige Koeijen , of die in hun vijfde
jaar zijn, als zijnde geboren A°. 1706.
13 Driejarige Koeijen , of die in hun vierde
jaar zijn, als zijnde geboren A°. 1707-
Si Tweejarige Koeijen , of die in hun derde
jaar zijn, als zijnde geboren A°. 1708-
34 Eenjarige Vaarzen, of die in hun tweede
jaar zijn , als zijnde geboren A°. 1709.
55 Kalven , die in hun eerfle jaar zijn , als
zijnde geboren A°. 1710.
Tot. 143 Beesten,
Waarvan zijn, in A°. 1710:
Melkgevende Beesten , aan den uring . 54
Vaarzen, of jonge Beesten, die kalven
kunnen . • • • • ~ • *34
Kalven • • ♦ • -55
Hierbij geteld de Moederkoe . • • 1
is van een Boer in tien jaren voortgefokt 144 Beesten*
OlB
van HOLLAND. 13^
Om nu dit alles , ’c welk tot hier toe afzon het
-derlijk in Tafelen isgebragt, tot eene alge- RUNDVE,#
meene Tafel te brengen, uit welke men met 1. Afd.
een opflag van het oog de toepasfing op de ÏI-
geteekende Geflachtplaat kan zien , is het al- 00 *
hier de plaats, die gefchikt is , om op een even
groot plan den uitleg van de Plaat en te-
vens de overbrenging op de reeds uitge-
werkte Plans en Tafelen van gefiachc tot
gellacht te kunnen nagaan.
Na dat wij dan door alle de kruisfingen Generale
der familie - geledingen getreden zijn , en van Tafei*
kind tot kindskind, klein - kleinkind , over-
klein - kleinkind en bed - over - klein - klein-
kind alles onderfcheidenlijk hebben voorge-
meld , ï hebben wij deze generale Tafel op-
gefteld, waarin het gansch beloop, dat hier
boven afzonderlijk is betoogd , tot één Plan
gebragt wordt, om, in vergelijking, met de
de Geflachtplaat gebruikt te worden , en
welke Tafel is verdeeld in een plan:
1. Hoeveel Kalven, het zij kinderen of Plan tot
kindskinderen, een Boer uit de Koe Recapitu*
en uit elk .zijner eigen kinderen heeft.
Tafel.
> %. Hoeveel Koeijen of Kalven de Boer
van jaar tot jaar bezit.
5. Het geheele totaal der Beesten, welke
in de tien jaren zijn voortgebragt , als-
mede in het bijzpnder het getal der
eigen kinderen, kleinkinderen, klein-
M klein-
HET
RUNDVEE,
I. Afd.
II.
Jïoofdft.
138 NATUURLIJKE HISTORIE
kleinkinderen , over - klein - kleinkinde-
ren en bed -over- klein - kleinkinderen
van de Moederkoe, op het einde der
tien jaren.
Eindelijk zullen wij nu nog de bereke-
ning laten volgen , hoe vele Melkgevende
Koeijen of Mestkalven , Stieren of Osfen
men kan voortfokken , vooronderlleld dat
eene Koe het eene jaar een Kuis - en
het andere jaar een Stierkalf voortbrengt;
want dit behoort ons ook hier niet te ont-
fnappen , om dat wij de mogelijkheid van
het een tegens het ander (lellende , reke-
nen, dat, zoo een Boer gedurende het tijd-
perk van A°. 1701 tot in 1710, zonder de
Moederkoe er bij te rekenen, heeft voort-
gefokt 143 Beesten, en elk dezer Beesten
is het eene jaar een Kuiskalf, en het ander
jaar een Stierkalf, dan heeft hij in die tien
Jaren:
72 Kuiskalven, en
71 Stierkalven.
Totaal 143 Beesten. +
Maar nu houdt den Boer volgens gewoon-
te de Kuiskalven aan, en heeft dus in tien
jaren 72 Beesten , die of melk geven of
kalven kunnen, te weten: 72 Kuizen, en
71 Stierkalven, die, of Kalf of Mestkalf,
of Stier of Os zijn.
On-
ttt
H
RUI
I.
ï .
van HOLLAND. 139
Onder alle deze Beesten heeft hij in A°#
1710 van de Kuiskalven:
HET
rundvee:
I. Afd.
II.
Melkgevende Beesten aan den
uring « . * * . . 27
Jonge Beesten, die kalven
kunnen 17
Kalven 28
Totaal — 72
Hoofdft.
En van de Stierkalven , vooron-
derfteld , dat dezelve tot Osfen
gelubt zijnde, vetgeweid en
overgehouden worden:
Osfen 44
Nugtere Kalven • . .27
Totaal — 71
is wederom 143
Hierbij gerekend de Moederkoe 1
is te zamen het geheele te vo-
ren opgegeven totaal van 144 Beesten#
Als men nu met bedaarde opmerking de-
ze verbazende opklimming nagaat; en men
wilde dezelve nog verder uitbreiden , dan zoude
men eerst verftomd Haan over de fterke vermei
M % nig-
(
HET
JUUNDVEE-
I. Afd.
II.
Hoofdö.
I/LO natuurlijke historie
nigvuldjging der Koeijen, welke in eens Men-
fchen leeftijd, of in die van een Landman,
("welke men op 70 of 80 jaren rekenen kan,)
plaats kan hebben; ja men zonde zich zoo
niet verwonderen, hoe het mogelijk zij, dat
na de verfchrikkelijkfle woede der Veepest , de
ontzaggelijke confnmptie van Slagtvee voor
den oorlog en fcheepvaart , behalven nog
tot het dagelijksch onderhoud yoor het
Menfchelijk geflacht, dat, zeg ik, in korte
jaren, de overvloed van Rundvee, hoe ook
verminderd, wederom zoo fpoedig zoo groot
wordt. De Heer g. brender a br andis , wiens
kunde bekend is , met wien ik over deze be-
rekeningen geraadpleegd heb, en welke de
mijne heeft goedgekeurd, heeft mij uit ver-
maak eene Tafel van 25 jaren medegedeeld,
welke op dezelfde manier als onze Tafel ,
van tien jaren, berekend is. Deze Tafel
is gefield in drie kolommen, waar van de
eerfte de jaargetallen van 1 tot 25 aanduidt:
de tweede die der voorttelende Koeijen , die
in elk jaar aanwezig, en de derde die der
Kalven, welke in elk jaaf geboren zijn;
voorts is daar bij berekend de Moederkoe
van alle de in 25 jaren uit haar voortge-
tpelde Runderen. Wij laten deze TafeJ hier
dus volgen:
TA-
van HOLLAND- 141
TAFEL VAN DE VOORTTELING EENER
KOE IN 25 JAREN. rr
Jaren. Koeijcn.
HET .
rundvee;
I. Afd.
2
3 t
4
2
5
4
6
7
7
12
.8
20
9
33
10
54
ii
88
12
• 143
*3
23 5
34
376‘
IS
609
36
936
17
1596
ia
2583
19
418O
20
6764
21
10945
2*
I7?lO
23
28656
24
46367
25
. 75°24 . .
Hierbij de Moederkoe
ï Progresfie
a Tafel van
g S5 jaren.
5
8
J3
2t
34
55
89
144
233
377
610 »
987
1597
2584
4181
6765
10946
1771 1
28657
46363
75025
Komen in 25 Jaren 796418 Beesten.
Men neme nu deze Tafel eëns op , in' Vers^i*
vergelijking van de zwaarfte Sterfte onder
M 3 het pest. I )
HET
KUNDVEE.
I. Afd.
IL
Hoofdft.
142 NATUURLIJKE HISTORIE
bet Vee, dan zal men gemakkelijk begrij-
pen, hoe d;e ontzaggelijke vernieling onder
het Rundvee, in korte jaren wederom her-
fteld is. Men heeft berekend dat Anno 1744
tot 1745 in Friesland aan de Veepest zijn
ge (lor ven:
64596 Koeijen.
20248 Vaarzen of Stieren.
24753 Hokkelingen of Kalven.
Totaal 109597 Beesten.
Maar volgens opgave in de Noorderkwar-
tieren, bedroeg het getal der Beesten in ÏVest •
yriesland aan de Veepest gellorven :
54344 Beesten,
gezond gebleven 15366 -
gebeterd 7923
is een Totaal van 77633 Beesten, zoo dood
als levendig (*<).
Maar nu waren:
gezond gebleven 15366 Beesten,
gebeterd 7923
Totaal 23289 Beesten.
Al*
(*) Zie de Lijst, geformeerd door Gecommitteer-
de Raden in Ao. 1745, geplaatst in de Nederland*
fcht Jaarboeken van het jaar 1745. bladz. 6<?8.
v a ft HOLLAND. 143
Als men nu die getal eens overbrengt, bij I1ET
vergelijking op onze berekening , hoe veel RUNDVEEi
eene Koe in tien jaren , en volgens den Heer 1. Afd.
brender & BR and is , in 25 jaren kan voort- n* .
brengen , dan zal men zonneklaar overtuigd 00a *
worden , dat de nlwijze fchikking der Voor-
zienigheid, in dezen altoos de natuurfhat
der wezens in eene onoverfchreedbaar perk
van begaanbaarheid Houdt, wanneer men ook
onze Helling en manier van opgave, over-
brengt op de berekeningen van ’s Lands in-
komsten , naar het Horengeld , en eene Kali-
koe voor een, twee Vaarzen ook voor eene
Koe , en vervolgens vier Hokkelingkalven me-
de voor eene Koe berekend , dan zoude men in
A°. 1745. in JVestvrïesland of het Noorder-
kwartier hebben kunnen tellen 5885a Bees-
ten. Indien men nu dit getal in rang van voort-
ling, op de twee jaar, van kalfkoe, van
kind , kleinkind , klein - kleinkind , over - klein-
kleinkind en bed - over- klein - kleinkind * van'
AV 1745. af, benevens de berekening der tot
in A*. 1750. en later vooredurende Sterfte kon-
de weten, dat mogelijk, doch niet te min,
voor ons althans, moeijelijk is , dochk geen
ook als nog gefpaard kan worden tot nadere
gelegenheid , dan zoude in 25 tot 50 jaren tijd ,
bij voorb. van 1745 tot 1794. het vierde-
of achtfte gedeelte van al dit Vee, (vooron-
der He ld dat zij van tien tot tien jaren wer-
den aangehouden naar de mogelijkheid van
ons Plan , ) als nog in gausch tVestvries *
land , en zoo ook in Holland , Fries-'
land, Groningen en andere Provinciën , niet
M 4 kun*
144 NATUURLIJKE HISTORIÉ
*ET kunnen geborgen worden , en de Mcnscfr
bundvee zej£ j,unnen be(^aan# Uit dit Haaltje
I. Afd. meen ik nu den Lezer een begrip van die
iï. gewigtig gedeelte der voortplanting van het
ot *' Rundvee, in de meest mogelijkfle verdaan-
baarheid voor den Landman , te hebben voor*
gefield. Bij onze Verhandeling over de Vee-
pest zelve y zal dit onderwerp, ten aanzien
der berekening van gebeterd en ongebeterd
Vee, uitvoeriger verhandeld worden. Ach-
tcrvolgens dit zelve gro-ote flelfel, zoude
men dit Huk zeer verre kunnen uitbreiden *
indien wij geloofwaardige Lijsten konden
bekomen, hoeveel melk, boter, kaas, mest*
kalven enz. op eene Boerderij van 144 Bees-
ten , of de helft daarvan , Hechts in tien jaren
door de Boer verkreegen werd; want het is
niet zeer zeldzaam in Holland en Vriesland
Boeren te vinden , die meer dan zeventig zoo
melkgevende Koeijen , als Vaarzen , Hokke-
lingen , Pinken en Kalven bezitten , indien
men, zeg ik nog eens, dk tot een facit of
beraming wilde brengen, dan zoude men
eerst zien, welk een rijkdom Holland r
Vriesland , Westvriesland Groningen en
Ommelanden , in één woord, de Vereenig--
de Nederlanden , alleen in Rundvee bezit-
ten ! Tot een Haaltje ten bewijze dient
hier bij , hoe ook nog in deze Eeuw , in
1801 , na het leveren van zoo veel Slagt-
vee bij de voortzetting des oorlogs, wel-
ke vooral in Noord- Holland gewoed had,-
in dat- Gewest nog in de voornaamfle Ste-
van Holland. 145
den is ter Markt gebragt en ter Wage ge-
wogen de volgende ponden Kaas:*
HET
RUNDVEE*’
Alkmaar . , *
Hoorn . . . .
Purmerende
Medenblik
Etdam • . • •
Enkhuizen
I. Afd.
<5,660,63! « n.
4,231*688
3>S59648
1,368,235
1,060,445
1,213,900
Totaal 17,894,447 @
Die ftaaltjé, waar van men de oorfpronke*
lijke opgave van maand tot maand in het
gemelde jaar 1801 vindt in het zoo belang-
rijk Magazijn van Vadtrlandfchen Land-
bouw van den Heer jan kops, I. D. L Sc.
bl, 110, bevestigt dus ontegenzeggelijk , dat
als nog aan deze Landen den voorrang bo-
ven alle uirheemfehen toekomt, te meer*
daar men er de ponden Boter, als ook de
Melk, nog daarenboven bij berekenen kan*
en dat nog maar in een gedeelte eener Pro-
vintie, hoe veel aanmerkelijker zoude men
dit dan in dit geheele Gewest bevinden !
Hieruit behoorde men te erkennen , hoe
veel achting men aan een braaf Landheer , Ha-
vezater en Boerman verfchuldigd is. Gui*
ciARDijN , een Italiaan , beroemd door zijne
naauwkeurige befchrijving der Nederlanden ,
verhaalde als iets merkwaardig, dat in het
Dilbrikt van Asfendelft , eene vermaarde Heer-
lijkheid in Noord - Holland , gevonden wier-
den 4000 Koeijen , die, winter en zomer
door een gerekend, daags 8000 flopen melk
M 5 ga-
HET
RUNDVEE
U Afd.
II.
Hoofd ft,
146 NATUURLIJKE HISTORIE
gaven. Dit zelve teekend ook zoeteboom
aan, in zijne Zaanlandfche Arkadia , II. Z).
pag. 82. ScAUGER , HADRIANUS JUNtUS,
ULïjssEs aldrovandus en vele andere Schrij-
vers van gezag, fpreken met eerbied hier
van, en geven eenparig den voorrang in
geheel Europa, aan Holland , bijzonder
aan Noord - Holland en Vriesland , ja de
waardij van dezen rijkdom, heeft men in
voorige Eeuwen, buiten dat, erkend,
door op fommige Gedenkpenningen de Hol-
landfche Koe te Ilempelen, als een voor-
beeld van eene onuitputtelijke bron van wel-
vaart. Men heeft deze zelfde Hollandfche
Koe, zelfs ten tijde der wreede Spaanfche
lnquifitie, ten zinnebeeld genomen. Men
verbeeldde dezelve alzoo , dat Philips , Ko-
ning van Spanje , er op reed. Elizabeth,
Koningin van Engeland , gaf haar gras en
dukaten te eten. De Koning van Frankrijk
trok haar bij de (taart en gaarde de ducaten
op , welke zij van achteren loosde. De Kar-
dinaal de granvelle melkte haar, en Prins
Willem- de e erft en greep haar bij de horenen
en omrukte het Dier aan alle de bloedzuigers.
Meerder bijzonderheden zijn mij en velen
.onzer kundige Landzaten bekend; dan, wij
(laan alle deze zinnebeeldige kundigheden
liever over, om, zoo als men zegt, geene ou-
de Koeijen uit de (loot te halen. Wij gaan
dan dadelijk over tot de nadere bcfchrij-
ving van het ras en foort der Koeijen.
Ten (lotte evenwel willen wij onze Landge-
nooten mededeelen eene uitvoerige Tafel en
Re-
/
\
van HOLLAND. 147
Berekening van den tijd van 10 h 1 1 jaren , die het*
op eene andere wijze dan de onze is inge- *UNDVC*'
rigt , en zeer zeker hier bij voegt ; want 1. Afd.
daar wij bij vooronderftelling, dat en Kalf-
koe en Stier , of zoo men kan hellen , bei-
de fuccesfivelijk Kuiskalven kunnen vóórt-
brengen en voorttelen , het zij dan uit een of
meerder Koeijen , of ook wel dat de Stier
zijne eigen kinders befpringt , en dus in onze
Tafel fpeculatief is geheld, dat het alle Kuis*
kalven waren ; dan, daar de evenredigheid
in de geboorte der Sexe gewoonlijk anders
berekend wordt , zoo heeft mijn zeer kundi-
gen en volijverigen vriend brenber k bran» Tafel v-m
dis, mij , behalven de vorige op bladz. 141 erende
gehelde, nog eene zeer uitvoerige Tafel me-* »ran-
degedeeld, waarin hij berekend, dat de Moe-ms*
derkoe in het eene jaar eene Kuis en in hec
andere jaar een Stier voortbrengende, (dat
zeker nader bij der Boeren berekening op
Melkgevende of niet Melkgevende Beesten
uitkomt,) en dienvolgens de Stierkalven op
het totaal uitvallende , is het getal van Kuis-
jes, welke volgens deze berekening van bren*
der k BRANDis in io jaren, en wel van i Ja-
nuarij AQ. 1745 tot den laatften December
A9. 1754, geboren worden, ook minder;
maar men lette tevens daarop , dat de
Heer brender met primo Januarij begint ,
en ook helt, dat 1 januarij 1754 een Kalf
geboren zijnde,, de Moederkoe in dat zelfde
jaar ultimo December wederom een Kalf
voortbrengt ; dan verloopt de berekening van
brender op 1 1 Beesten , Kalven van de Moe-
derkoe, doordien hij nog een elfde Kalf in het
ein-
1 48 NATUURLIJKE HISTORIE
het einde van het tiende jaaiJ (lelt : daarenboven
rundvee. ^eze Yafel bepaalder naar de Algebraïfche
I. Afd. flijl voor kundigen ingerigt : dit verfchil, en
IL zeker meerder anderen , zal een kundig re-
Hoofdft. ^enaar wei kunnen nagaan , doch het is
in oe ijelijk er voor een min kundigen. Ik wil
er geene verfchikking in maken, en deel
dezelve om hare nuttige befpiegeling voor
meer ervarenen , hiernevens oorfpronkelijk
mede , niet twijfelende of het zal den weet-
gierigen niet onaangenaam zijn, behalven dat
hier ook op gevonden wordt zoo wel eene
befpiegelende berekening van de foorten van
Beesten elk in zijn ouderdom, als hoeveel
voortteling den Boer jaarlijks uit zijne Koe
heeft, of kan hebben, in foorten van Vee,
Kruisfing namelijk Kuiskalven, Stierkalven, eenjarige
van Stier Hokkelingen, eenjarige Stieren tot Osfen,
ftn^f om jarige Melkvaarzen , jarige Osfen, jarige
Koeijen enz.; welke Tafel met een opflag
van het oog , voor een kundigen , ver-
flaanbaar genoeg is. Voor het overige ,
fchoon deze Tafel in het montant, merkelijk
verfchilt van de onze , is dezelve , gemerkt
de Heer brënder de kruisfing van Stier en
Kuiskalf anders voordraagt, evenwel op de
onze over te brengen, waar door dan de
Stieren veelal uitvallen , en , gelijk gezegd
is, een elfde Kalf in het tiende jaar eene
verandering veroorzaakt. Wij geven dus de-
ze Tafel zoo als die origineel is, en willen die
niet veranderen om hare ingewikkeldheid;
vertrouwende als nog, dat de onze, met de
daar bij gevoegde Geflachtplaat, fchoon een-
VGU-
\
van HOLLAND* 149
voudiger , niettemin vatbaarder voor den het
Landman zal zijn ingerigt. rundvm*
Dan , daar ik nu dit hoofddeel der ver» 1. Afd<
menigvuldiging van het Rundvee zou be- R.
fluiten, en het werk ter persfe Hond ge- Hoofdft<?
legd te worden, komt mij nog ter goeder Tafel van
ure in handen eene berekening over het ge- de Hoog-
tal van het Rundvee in de geheele Repu-leeraar Yti
bliek der Vereenigde Nederlanden , opgefield * ■
door den Hoogleeraar j. h. van der
palm , als Lid van den Raad van Bin-
nenlandfche Zaken der Bataaffche Republiek.
Deze Tafel , die het kenmerk draagt van
alle naauwkeurigheid , is voor ons onder-
werp en voor mij van het grootfte belang,
en fielt mij in flaat om daar van een nuttig
gebruik te maken , door dezelve hier nevens
mede te deelen , het geen ik zonder dat niet
zoude hebben kunnen doen. Schoon ik bevo-
rens wel gewenscht heb hier toe te geraken,
was echter den toegang tot de finantiële papie-
ren van den Staat , mitsgaders de tallijsten der
Diftri&en , voor mij , zonder bijzondere toe-
flemming gefloten, en ik konde noch durf-
de hier niet in treden. Dan, nu was de
Hoogleeraar van der palm gewettigd toe
het inzien en verzamelen der getallen van
hêt Rundvee in alle Diflricten der Repu-
bliek , met oogmerk om daar uit de finantiële
calcule te vinden , tot den Haat van het
Fonds, opgerigt ingevolge Art. ii* der Pu-
blicatie van het Uitvoerend Bewind in dato
den 26, December 1799. tot voorkoming
en afwending der Runderpest. Deze »
ge*
HET
RUNDVEE.
L Afd.
II.
Hoofdft.
C-^V 1
„Yi
150 NATUURLIJKE HISTORIE
geplaatst in het Magazijn der Vaderland*
fche Landbouw (*J), kan en behoort al-
daar met erkentenis voor ’s Mans volvaar*
digen ijver tot welzijn van den Lande ge-
lezen te worden van elk, die den Land- en
Veebouw hanteerd, om nut te trekken uit
de publiciteit van dit belangrijk onderwerp.
Wat de betrekking betreft, die wij er van
op onze Tafelen maken, behoeft men geen
breeden uitleg , nademaal de bepaling der
getallen van het Rundvee, tot in het klein-
tte Dillridt, in elk Gewest of Provintie,
zoo duidelijk gefield is , dat zij allen uitleg
onnoodig maakt. Het geen zamengenomen
tot onze zaak behoort, is, dat, zoo men
zich tot Holland alleen wij bepalen , dan
zal , volgens de generale Recapitulatie ,
Holland , in getal van Vee, alle andere Pro?-
vinden verre overtreffen , zijnde het getal van
Runderen , boven en onder de twee jaren ,
1261028. Het hooglle daar na is Friesland y
als zijnde het getal 148968 , dus een aan-»
merkelijk verfchil van 112060, welk ver-
fchil vervolgens ten opzigte der andere Ge
westen dermate vermeerderd, dat Holland
het geheel van elk der overige Provintien
verre te boven gaat , e^i tegen de allerlaagfte ,
namelijk Zeeland , welks getal is 27226
Beesten , een verfchil maakt van 233802.
Maar als men nu het getal der generale
Recapitulatie van alle Dillriften te zamen
neemt,
Zie Magazijn der Vaderland fchen Landbouw ,
floor J. kops, I. Deel .1 Stuk bladz . 53.
van HOLLAND. 151
neemt, dan is het gehecle Totaal 902^26. nE1,
Dit nu eens overgebragt op den (laat vanRUNDV
HET
RtJNDVÉF.
lijk veelal in de kracht der teel- of fpring*
tijd, en dus, volgens onze Tafelen, voort-
telende Kalf- Vaarzen , en de anderen als
aankomende. Als nu , herhaal ik , daar
Gods goedheid de Veepest nog genadig af-
weert, eeneKoe, naar onze optelling, zulk
eene vermenigvuldiging in tien jaren , en
naar de berekening van den Heer brender k
jBRANDis , in vijfentwintig jaren kan vóórt-
brengen; hoe ontzaggelijk kan dan de ver-
menigvuldiging niet zijn van een getal van
NEGEN HONDERD EN TWEE DUIZEND VIJF
honderd en zesentwintig, dat eindelijk
tot een fchier onberekenbaar getal zou op-
klimmen, want als men, volgens de bere-
kening van brender a BRANDis , ftelt, dart
in vijf- en twintig jaren, 196418 Beesten,
van eene Koe, kunnen voortkomen; welk
een groot getal zoude dan wel door 261028
in het jaar 1801, in Holland , in het leven
geweest zijnde Beesten , in een gelijk tijd-
perk kunnen voortgebragt worden? In hoe
verre nu de Produ&en van het Vee, en de
daar uit fpruitende Inkomsten voor den
Staat , en de gewone Belastingen en Boe-
ten ter Finantie kunnen berekend worden,
blijft voor hooger gezag. Nog eene aan-
merking echter kan ik niet voorbij , ter
opheldering en bevestiging van het geen
ik wegens de evenredigheid der voortte-
ling
BET
RUNDVEE
1. Afd.
II.
Hoofdft.
152 NATUURLIJKE HISTORIE
ling der Koeijen betoogd heb , namelijk
het getal der jonggeborenen tegen dat
der ouden en volwasfenen. In de Tafel
van den Hoogleeraar van der palm kan
men zien dat het getal der Runderen bo-
ven de twee jaren merkelijk verfchilt te-
gen dat van beneden de twee jaren , dat
is , tusfchen tèelbare Vaarzen en Pinken
en Kalven, als zijnde het eerde getal in
Holland 198061 , en het laatfte 62967,
zoo dat het eerde getal het laatde ruim
tweemaal overtreft, en dus geene nage-
noegzame evenredigheid tusfchen jongge-
borenen en volwasfenen daardelt, het geen
men natuurlijk na genoeg gelijk zoude
vinden , indien men van de Koeijen het
juiste getal der geborenen konde weten ,
dewijl er zeer vele Kalveren nuchter ge-
flagt , of vetgemest wordende , dood zijn ,
eer zij op de lijsten van onder de twee jaren
geteld waren, of geteld konden worden, zoo
als wij dit integendeel naar' de Doopcedul*
len en Doopboeken van den Mensen weten
kunnen ; dan , daar men toch geene Doop-
of Geboorteboeken der Koeijen pf andere
Dieren heeft, even zoo min als Doodlijs*
ten, blijft het een en ander eene vermoede -
Jijke beraming van nabijkomende zekerheid,
die intusfehen althans zeker tot bewijs ftrekj:
van welk een aanbelang de kennis der voort-
teling van het Rundvee in ons Vaderland
kan gerekend worden : het geen ook alreeds
in vroeger eeuwen bij de Staten des Lands
js in acht genomen ; want bel^alven dat zulk:
eene
van HOLLAND. 153
eene financiële beraming reeds in den tijd der het
Graaffclijke Regering heeft plaats gehad , zoo RüNDVEE<
is dezelve na de Unie van de vrijgevogten 1 a fcU
Provintien A°i 1583 bij dekraten berekend, L.
toen men eene belasting gelegd heefc op het Hoofdftl
Horenvee van vier en een halve Huiver per Relating
maand, van ieder Beest, drie jaren en daar"*3 hel
boven oud ; en van twee Huivers en vier ee’
penningen vah ieder Beest, beneden de drie
jaren oud; hetwelk naderhand wel verminderd
wierd, doch in den jare 1625 weder ver-
hoogd en verdubbeld tot zes en drie Hui-
vers; waar uit blijkt, dat in dien tijd ook
acht op de jaren en den ouderdom van het
Vee geflagen is. Verdere berekeningen zou-
den er- kunnen gevonden worden ; dan , de-
ze dingen, als behoorende rochet hoog gezag
vands Lands Financiën , zijn buiten mijne taak :
alleen kan dit al wederom mijnen Landzaten
en ook den Uitheemfchen tot een bewijs die-
nen , van welk een aanbelang het Rundvee voor
het Vaderland is , en vooral, welk een önuit-
putbare rijkdom , welk eene fchat voor de Fi-
nanciën van Hollands Goud- trefoor , ’c welk
zelfsin nood, wanneer de kwijnende Zeevaart
en Koophandel verteerde , nog zulk eene toe-
vlugt en waarborg Voor ons zoo rijk in Ve£
gezegend Gewest zoude zijn , dat zij door
geene uitheemfchen ooit zoude kunnen ver-
kracht worden $ dan alleen door eene ganfche
üitroeijing van het Vee en van onze Land-
zaten zelven , maar ook tevens niet zonder
hunne eigene Gewesten te berooven van de
voor hun onontbeerlijke Hollandfche Kaas
en Boter*
N
Dat
154 NATUURLIJKE HISTORIE
WFT Dat dan onze dankbaarheid aan den Gever
rundvee. yan a]]es goecjs zjj toegewijd ! Onze zorgen
I. Afd. voorden Veebouw, de gave van vernuft on-
n* zer Landlieden , hun zoo bijzonder in het Vee-
00 fokken eigen, niet worden uitgedoofd noch
verdrukt ! de liefde tot algemeen welzijn niet
murmurere tegen de onderbanden van wet-
tige en noodige belastingen , of andere nood-
wendigheden , die tot handhaving van onze
Eendragt , Vrijheid en Godsdienst behoo*
ren, zoo dat de Oudben en Edelbe Staats-
mannen en Overben des Volks, hun aanzien
en gezag, de Helden des Volks hunne heer-
lijkheid, de Krijgsknechten hunne bezoldigin-
gen, en de Priesters hunne Tienden, met één
woord, alle Befchermers van Landbouw,
Veehandel, Zeevaart en Wetenfchappen ook
genot van onzen Hollandfchen Veehandel heb-
ben! Dit mijn hartewensch zijnde, befluic
ik dit , en ga over tot het derde Hoofd'
Üuk : waarin wij de verfcheidenheden van
het natuurlijk Ras, mitsgaders de bijzonde-
re Nationale benamingen enz. zullen voor-
dragen.
EER-
van .Holland. 155
EERSTE AF DEEL IN G*
Derde hoofdstuk.
Befchrijvènde dé Naams - verfchillendht -
den der Koet] en, derzclver ras, kleu -
ren , bont , foort van haren , kloekte
en verdere bijzonderheden.
e bênaining van eeneri Stier, eene Koe *
eenen Os, in het algemeen, die van een
Rund f Runddier, wordt in verfcheidene
TaJen en Spraken, verfchillende uitgedrukt,
naar den tongval of de beteekenis, die ieder
Natie daar aan geeft; de Hebreeuwen , Is -
raëliten en Joden , als .de bij ons bekend de
oudde volkeren $ en vooral ais wereldver-
maarde Herders en Veehoeders * gelijk Hoofd-
jduk 1. betoogt is, hadden al vroeg onder-
fcheidene bereekenende Namen der Runde-
ren; 'oo noemden zij eenen Stier of Bul,
Schoor nen Os óf geliibden Stier , Aiouph ;
eene Koe, Bak ar j een Kalf, Egel. De
• Chdldeeuwèn niet minder , of mogelijk ou-
der Volkeren, noemden eenen Bul of Stier,
Thor of Tora ; ook elders Pr in of Schor;
de Koe Tor at a ; het Kalf Egela De Ara-
bieren, wier tongval onwederfprekelijk van
de Chaldeeuwen afdamt , noemden den
Stier Tour ; de Koe Tdurd ; het Kalf
Egela 7 Parak of Par , jong Kalf. Uic
N % weF
tif.T
RUNDVEE»
I. Afd,
III.
Hoofd*,
J5* NATUURLIJKE HISTORIE
HF.T welke woorden blijkt:, dat de benamingen
LNUV * der Hebreen en der Chaldeën , mee de Ara*
1 bieren nagenoeg overeen Hemmen. Uit hec
Hoofdti vo^ende zal blijken, dat ook onder later
Gedachten die zelfde naambetekenisfen zijn
overgenomen, alhoewel de tongvallen mog-
ten vcrfchillen : zoo komt althans het
Grieksch nagenoeg aan het Latijnsch graecis-
me. In het Latijn , wordt de Stier genoemd
Taurus ; de Os Bos ; de Koe Vacca ; het Kalf
Vltulus . — In de Franfche , Spaanjche en
Italiaanfche of Portugeefche Talen , loopen
de meeste benamingen op hetzelfde uit : dus
noemt men in het Spaansch den Stier Toro
of Burezio , den Os Bury , de Koe Vacca ,
het Kalf Ternerat misfehien van tenera ,
teeder ontleend. In het haliaansch heet
de Stier insgelijks Toro , de Os Bue , de
Koe Vacca , het Kalf Vitellio . De Franfchen
of oude Galliërs , noemen den Stier Tar-
re au , den Os Boeuf, de Koe Vache , het Kalf
Veau , ’t welk ook bij de Franfche Zwitfers
fchijnt overgenomen te zijn, alzoo zij een
geheele Hreek Lands Pats de veaux , dat is ,
Kalverland , noemen. Alle deze namen ko-
men na genoeg in den woordenklank met Tau •
rus , Toro , Vacca , ifo?. Boe enz. overeen;
doch het fchijnt dat die onder de bewoners
der Duitfche Gewesten eene aanmerkelijke
verandering ondergaan hebben , want in het
lllirisch en Poolsch of Sarmatisch , heet
een Runddier Wul of JVel. In het tloog*
duitsch een Stier, Stier , Stour , Reitsck.
De Dichters hebben dikwijl^ na hunne zin-
nelijkheid, denzel ven genaamd Imaus7 Cra -
gus7
/
van HOLLAND. 157
gus , Circus , Pariedris , ook fomtijds toe» het
pasfelijk op den XSzrgTaurus , Stier berg, zr\z. RUNDVEE
doch alle deze namen veranderen in dat zeilde I. Afd.
Dier , wanneer het gelubt is, in Os; denOs I!f:
Oxs, de Koe Kuh , Kuje; het Kalf Kalb . i0ülu
De Zweede'n en Engelfchen hebben de na-
men van Ko en Bul ; de Rusfen Kua: en het
geen zeldzaam is , de Deenen die van Noet ;
en dat nog zeldzamer is, in het uit alle Ta-
len te zamengelïeld verward Engelsch , wordt
het Rundvee in ’t gemeen: Home Cate , en
het Kalf Kukate genoemd. Ik vinde ook nog
melding gemaakt, dat een Kalf bij de Hebreen
Cal genaamd wierd , het geen men wil dat bij
oude Daitfchers en Neder duitfeher s , op
een jong dier, dat in fterke krachten is,
wierd toegepast , en veranderd in Calf , welk
woord Calf bij omkeering onder de Bel-
gen in Flac veranderd , een flap of tee-
der jong Dier beteekende. Ihre leidt het
woord af van het Gallifche galba , vet , geil
on z. ; Hebr. aSn. Hoe het evenwel met
alle deze onderfcheiden Benamingen gelegen
zij ; zeker is het boven dien , dat in allerlei
foort van Talen , Spraken of Benamingen, de
tongval en uitdrukking iets heeft, dat over-
eenkomstig is met het geluid of den aard van
het Dier zelve: dit leidt over het algemeen
geene tegenfpraak; nademaal de Taalgeleer-
den het eens zijn , dat in de oudfte bekende
Spraken de benamingen der zaken overeen-
komstig waren met de beteekenis of het ge-
bruik der zaken , zoo dat zij nimmer aan
eenig Dier of onderwerp eenen naam gaven,
of het was overeenkomüig den aard van het-
N 3, zei*
ttF.T
HIJNDVRE
I Afd.
ITT
Hoofdft.
158 NATUURLIJKE HISTORIE
zelve; dus gaf en no mde adam, die als de
eerfte Dierenkenner voorkomt, elk Dier met
een en naam naar zijnen aard . I )e Hebreen ,
en in het vervolg de Chadeën , en alle Oos -
terfche Volkeren, gaven aan hunne Kinde*
ren , aan hunne Gedachten , aan hunne Rich-
ters en Vorsten , nimmer eenen naam zonder
beteekenis, en dezelve had meest altoos op
de omdandigheid; of geboorte, her bedrijf,
of de geftalte, ot den aard, van het onder-
werp, eenige betrekking. Onder allen de*
zen kwamen evenwel, ten aanzien der Die*
ren , de meesten voort uit den aard of het
geluid der Dieren dus komen alle de naam-
klanken der Koei;en, Osfen of Stieren, in
alle Talen daarin overeen , dat zij meestal het
geluid van het geloei, gebulk en geblaet der
Koeijen en het gebrul der Stieren uitdruk-
ken , naar de gelijkheid van den tongval , die de
taal der Volkeren het naast aan die geluiden
konde uitdrukken, Wij verklaren niet ge-
noeg ervaren te zijn in de Oosterfchc Ta-
len , om de geluiden of uitroepingen te ver-
klaren, ■maar. omtrent de Europefche mee-
nen wij te kunnen bewijzen dat de naam van
Koe, Kühe , Bo , Bos , 1 'ureiro , $cefy
Boeuf , allen van her bulkend geluid afkom-
ftig zijn : als mede Be, Boe , ba , hue; wor -
dende de letter u in vele talen den klank van
oë gegeven: bij voorbeeld, een Duitfcher
kan nooit de u uitfpreken, dan op de klank
cê. De geleerdlle Profesfor en i )uitfche
Latinist zal zich bij ons aan zijn oê doen ken-
nen, even als een doorlctterd Nederlander
aan zijn u. Dit is als een Sibboleth en
Schik -
r
van HOLLAND. 159
Schibboleth onder deze Natiën of Gedachten. HCT
Niettemin is de klank van koe en boe de- RÜNDV£E*
zelfde, en wordt, even gelijk de geluiden i- Afd.
van andere dieren , onderkent ; bij voor
beeld : van het Schaap naar het blaeten ,
het mekken der geiten , het hinneken en brie-
fchen der Paarden; het knorren der Varkens,
het kwaeken der Eenden , het kakelen der
Hoenders en het quakkelen der Kwartels (O ,
en wat fterker is , de fpraak der dieren zelfs ,
als van de Koekkoek, Kivit enz. is onder*
fcheiden, en die van den Roerdomp, (in
het Latijn Buteo j is , naar het geluid dat
hij geeft, gelijk aan het bulken eener Koe ;
zoo dat, alle andere naams - oorzaken in an-
dere talen daar latende, er geene andere in
onze Hollandfche taal nationaal is af te leiden
dan die van het boe , het geloei en geblaet der
Runderen zelve , oorfpronkelijk is , gelijk
dit brullen, dat is: loeijen, bulken, blaeten
van eene Koe in onze oud Duitfche tale het-
zelfde is ’t welk de Latijnen Boare , Boatus ,
Mugetus noemden. Zoo ontftaat het Griek -
fche @qvs van fioca , loeijen , luid roepen . Met
betrekking tot de benaming van Stier , of Ox
in ’t Hoogduitsch, of Os in ’t Nederduitsch ,
zouden ook wel eenige befpiegelende aflei-
dingen kunnen worden aangevoerd : dan , om
dat die te ingewikkeld zouden worden , en te
veel
(*) Zie mijn Dichtftukje over de verfchillende toon-
klanken, getijteld: Het vermogen der Neder d. Dicht*
kunst , en geplaatst in de Taal - en Dichtlievende Oefe -
ningen van het Genootfchap onder de Zinfpreuk.: Kunst
A wordt door Arbeid verktegen , in het I. Deel 9 in de
Mengeldichten , biaiz. 33 enz.
N 4
I
i6o NATÜURLtjKE HISTORIE
het veel ophouden, {laan wij dezelven liefst over :
rundvee ^en eenjge ^ fjoch die ik echter voor een
I. Afd. beter geef, en ook voor niet meer dan eene •
*TI voorfellendo twijfeling opgeef, durf ik wa*
Hrtofclft. g€n ]1jcr ^jj te voegen, namelijk: daar wij
Gisftng in het eerfle Hoofdiluk reeds hebben aan-
d i d b^o t ° * r'e v 0 e r d , dat de ouden, en ook onze eer lte
rina.01^ Landbewoners, bijzondere Haardgoden had-
den , die zij als Befchermers van hup Vee
of Landbedriif eerbiedigden , bijzonder de
OEA LACTUCiNi a , de Melkgodin , en daaren-
boven nog bekend is geweest zekere dea
vet c li na , welke eene Godin der Kalveren
of der jeugdige vrolijkheid was, den Kal-
veren eigen ; of er ook eenige letterver-
zetting of toegevendheid van de beteeke-
nis , in den naam van dea borarina kan
vallen , welk opfchrift onlangs op een ou-
den Heen rot Domburg in het Eiland Wal-
cheren gevonden is, of dk' niet op den zin
zonde uirkpmen van Bo , Boare , dat is het
bulken der Koeijen , die ook daar uit dat
van Bo , Boe , Boves , voor Osfen of Koei-
jen, bij de Meeste Volkeren hebben beko-»
men , en vervolgens op andere Perfonen of
In aardgoden zijn overgobragt * althans eenOs^
fenboeder of Vcebezorgcr droeg bij de Latij-.
nen den naam van Baartas; en in dien zin zoude
eene Osfenhoedfter , Boarina genaamd kun-*
nen worden ; maar buiten dat is mij, door eenen
Taalkundigen en in de fchrifcen der oude erva-
rcnen,eene aanmerking medegedeeld, te weten,
of ten opzigte van het verbum of woord Bora -
re en Borarina nier eene letterverandering
dient opgemerkt te worden , om dat vele woor-
van HOLLAND. 161
den in het Latijn met een V beginnen , die van HEr
Griekfchen oorfprong zijn en in die taalmet RUNDV£B
een B beginnen > zoo als rwj, Pita. (Zio i. Afi*
scHREVELius Lexicon Graec . ) Dus IIL
zou het woord Borare kunnen beteekenen
Vorarè , kaan wen, herkaauwen, inflokken*
cn dan zoude dea borarina eene behoe-
dende Godin der herkaan wing van het Rund-
vee kunnen bereekenen , hetwelk , onzes in-
ziens, nog waarfchijnelijker wordt, om dac
het Grieksch woord Bcpa (Bora') , eigen-
lijk Pabulum , voeder, gfas, of Esca , voed-
fel vaii allerlei kruiden voor het Vee be-
teekent, volgens vossius Etymologicon
Ling . Lat in. fol. 567. op Voro ; doch het
geen beflisfend fehijnt, is dat het woord
Bora , uitdrukelijk wordt toegepasc op het
kruid Borago , dus genaamd, om dat des-
zelfs bladen naar een fcherp gefagrijnde 0$-
fentong gelijken , en volgens dodon^us
de opregte Èluglojfa , der Latijnen en der ou-
den was, die alles zamengenomen , en overge*
bragt op het oud JValcheren , toen Domburg
en Zeeland nog aan het vaste Land gehecht
waren, en het geen bewijsbaar genoeg is, ook
daar overvloed van vee was , zoo zal ook ze-
ker aldaar, het zij in navolging der Romeinen
of andere Volken , den naam van zulk eene
Befchermgodin van het herkaauwend vee on-
der de naam dea boarina , in Heen gehouwen ,
voor de ftai of lieden geplaatst zijn geweest.
Dit als eene befpiegeling daarlatende , roer Stierem
ik wijders met den vinger Hechts aan,^^01
dat ook de beteekenis van Thor, Schoor ,
Thora , Tora , Taur , Tdurus , Taurreau
enz. bij aiie die Volkeren den zin heoben
N 5 van
162 NATUURLIJKE HISTORIE
het vaneen woedend, gramftorig, norsch dier,
«.uNDVRE jn welke beteekenis dan naar de oude ,4-ngeU
I. Afd. Saxifche en Teuthonifche fp raken , zoo als
.. I!i* in vele tongvallen der ouden , voor Thor o is
genomen Stoor o, in den zin van toornig, >
verft oord, gram , woedend enz., zoo als
men nu nog zegt van een vergramd en ver»
toorrd man: hij is verfbord , dat is : hij is
toornig . Hier van komt dan , naar mijne gis-
ling, dat men voor tor of tier , Stier of
Stoer , ook Stuirs zegt; althans wie Hechts
een weinig op het gebruik en den zin van
het woord Stier onder onze Landzaten let ,
weet zeer wel, dat het geen zachtmoedig
man beteekend , als men zegt : hij ziet als een
Stier ; hij is een norfchen Stier; even gelijk
wel voornamelijk in Holland , en vooral in
Noord Holland , de Stier den naam van Bul
hebbende , ontleend van het bulken , aan dit
dier in de bronstijd eigen , men ook dit woord
betrekkelijk maakt op norschheiden ftuursch-
heid ; zoo zegt men van een Bullebak:
Met zijn norfchen Stierenkop
Spart hij st Bulle - bakhuis op.
Dit zaamgenomen, is de benaming van Stier ,
of ftuirs , norsch , bullebak enz., genoegzaam
om een begrip te vormen van die beteekenis
bij onze Vaderlanders. Want nu de afleiding van
Os, in den zin van een gelubden Stier betreft,
is mij volflrekt duifler De Duitfchers zeg-
gen Ox , de Been en Bol - oxe , en vrij gemeen
wordt fom wijlen alle Runderflagtveeopfom-
roige plaatfen van ons Vaderland , en over ’t al»
gemeen in Amfterdam , Qhfen. genoemd,
pc overige fpraken vallen op Bos , Bo -
van HOLLAND. 163
vis , Boeuf , Buffel* Bus. Hier van geeft HE,f
men den naam van Ros buff aan een gebra- RUNDVE1*
den Osfenbom; bij de Engelfchen , en bij de 1. Afd,
Franfchen Boeuf rosti: eene nadere uitleg- ln-
ging kan ik hier van niet geven. Misfchien is H oof ^
de naam van Os wel oorfpronkelijk van den
arbeid die zij doen, als ploegen, dorfchen;
gelijk men dus in dien zin zegt: jugatorius
Bos , immunis Bos , Aratri , een Os onbe-
kwaam tot ploegen ; Bubulcum pecus , een drift
Osfen; een Osfendrijver , Bubulcus: Bouvier
bij de Franfchen . Mogelijk ligt er ook wel
eenige zinfpeling op de lompe dommekracht
der Osfen en hunne domheid in , zoo als
men wel eens van een groven Herken ke-
rel zegt , die buiten dat niet vqel oordeel
heeft: lompen Os , dommen Os , Brouwers
Os , Roeren Os, Osfekracht , domme Osfe -
kracht , Buffel , Os enz. Dan, ik Haak
die verdere taal - vermakelijkheden hierbij ,
en ga over tot de onderfcheidene benamin-
gen , die onze Lan Jzaten van de geboorte
tot aan den volwasfenen ouderdom aan de
Koeijen en Osfen geven.
Het eerstgeborene dan verkrijgt den naam
van Kalf : deze naam verandert na de ge-
geboorte onderfcheidene malen, zoo in ou-
derdom als in Sexe.
Wanneer een Kalf eerst geworpen is , en Nuchter
nog niet gezoogd heefc, bekomt het den Kalf.
naam van nuchter Kalf , om dat het nuch-
ter is, dat is, nog niets genuttigd heefc: bij
de Latijnen Fitula Juvenca ,
Deze nuchtere Kalven bekomen Hraks Stier- e»
na de geboorte eenen naam naar het on Kuiskatf-
der-
1
IÖ4 NATUURLIJKE HISTORIE
BRT derfcheid hunner Sexe : is het van de Man-
undvee. nejjj|ce ^ ^an jieec jiet Stierkalf , is het
I. Afd. van de Vrouwelijke , dan heet het Kuis -
Hoofdft kalf i Koekalf De naam van Stierkalf
verklaart zich dra, als zijnde een eerstge-
Bullekaïf. boren Stier , dat men elders ook wel Bul -
kalf noemt ; ik vinde bij j. plantyn den
naam van Balie voor die van Stier of Bul ,
misfchien nog van het oud Angel - Saxisch ,
die den naam van JVulle aan een Woudftier
gaven. Kuis kalf is wat ingewikkelder, om
dat zelfs eene Koe tot aan zijn eerfle Kalf,
en altijd, den naam van Kuis behoudt. De zin
van het woord Kuis hkuisch , zuiver , rein ,
{Caftitasj , kuischheid: er is geen ande»
ren zin van bekend, dan misfchien ook vol-
gens KiLiAAN , kuijfe , kudfe; ook volgens
die lieftalige diminutive verzachtingen, aan
onze Hollanders alleen eigen, van het bij-
voegfel je , Kuis je , het is een Kuis je, in
onderfcheiding van eene volwasfener Koe ,
die men Kuis noemt; zoo als Kindje , in
de eerfle geboorte : het is een lief Kindje ;
ouder geworden : het is een lief Kind . Dus
dan is een eerstgeboren Koekalf een Kuis je ,
maar wordt het ouder, een Kuis . Zonder-
ling is het , dat men ook door kuis , de ft ar of
^tf/vcrflaat , waarop men de Koeijen bold, en
dit betrekkelijk maakt op hetvegten en geven
van een vuistflag op het voorhoofd , bij
voorbeeld : ik zal hem een kuis voor de
flar of den kop geven , dat hij fuizebcld;
maar ftraks over deze flar of kol nader. Het
woord kuis is zeker oorfpronkelijk van der
Koei en voorhoofd; wantdit fchijnt nog meer
be.
van HOLLAND. 165
bevestigd te worden uit de gewoonte, wan- HET
neer de Boerenknechts of Kinderen , in het RÜNDVE**
veld eene Koe om de horenén willende bin- 1. Afd.
den , roepen : Kuis , Kuis ! en de Koe aan in.
de ftar of kruin vrij ven. Uit deze aan- 1
merkingen blijkt dan zeker, hoe men het
verder begriipen wil, dat de naain van Kuis
bij uitnemendheid op eene jonge Koe of
Kalf wordt toegepast, en wel bijzonder op
die van de Vrouwelijke Sexe.
Een Kuiskalije derhalve is een eerstge-
boren Koekalf, dat is, van de Vrouwelij-
ke Sexe.
Een Stierkalf dan ook een eerstgeboren
Kalf, van de Mannelijke Sexe.
Maar nu worden meest alle Stierkalveren
of nuchteren verkocht of vetgemest : de Koe-
kalveren daarentegen meest allen aangehou*
den. Hier uit worden dan geboren de onder-
fcheidingen van nuchter Kalf , Mestkalf ,
Aanhouder of Zoogkalf
De nuchtere Kalven , of Stierkalven , wora
den doorgaans , zoo als zij ( gelijk men ge-
woon is te zeggen} van de Moer komen,
verkocht of geflagt. In eenige Steden van
Holland worden de nuchtere Kalven, die
het gemeen tiuchtsr hlae noemt, niet ver-
kocht dan ter fluik, althans zij mogen niet
ter Halle komen ; in Amflerdam en elders
echter gedoogt men dit , en er zijn in die
Stad nuchtere Kalven -fiagters. Het is on-
gelooflijk, welk eene menigte er naar die
Wereldllad gevoerd worden : en voorwaar
het is eene groote vervulling voor de ge-
ringe Gemeente , te meer, daar dit Vleesch,
door
1 66 NATUURLIJKE HISTORIE
*ET door de billijke gedoogzaamheid , zindelijk
iLUNDVEE. behield Wordc , en men dikwijls nuchtere
I. Afd. Kalven in die Stad vindt, daar elders geen
ni. kleen gemest Kalf bij halen kan. Ik voor
Hoofdft. ^eb ge(jurcnde mijne inwoning in die
Stad , meer dan eens nuchter Kalfsvleesch
gegeten , dat zoo goed was als gemest ; het
is waar, er is eene zachter en leemachrïger
weekheid bij, maar dit is in zeker opzigt
zoo wel eene lekkernij , als een Speenvar-
ken of Paaschlam. Ik roer dit ftuk hier
aan, om dat bijgeloovig wangevoelen weg
te nemen, waar door dikwerf de rijke ho-
vaardij bezield wordt, als of het fchadelijk
ware : integendeel , zoo ben ik voor mij van
gevoelen , ( misfchien is het een Medicinaal
bijgeloof,) dat een Kalfsfoup van nuchtere
Kalfsbout, bij uitftek meer uitwerking zou-
de hebben op zogende Kraamvrouwen, dan
die van zwaar gemeste Kalveren , om reden
dat de natuurftaat van zogver wekkende ftof-
fen daar naast aankomt.
Dit in ’t voorbijgaan* Er is , eer wij
van den eerstgeboren (laat van een nuchter
Kuis • of Stierkalf afftappen , nog dit te mel-
den : dat , bij overvloed van Vee , ook wel
Kuiskalveren nuchteren verkocht en gellagt
worden ; maar dat bij fterfte , Veepest of
andere noodzake, door de Hooge Overheid
het Aagten van Kuiskalveren bij Plakaten
verboden wordt , gelijk dit nog in de laatst
bekende Veefterfte verboden is geweest.
Wanneer dan nu een nuchter Stierkalf
word aangehouden , dan bekomt het de naam
Mestkalf, van Mestkalf , Vetkalfo als dan wordt zulk
een
van HOLLAND. 167
een Kalf in een hok of affchutfel gezet, en HET
ook wel Schotkalf genaamd doch dit worde RUNDVEE*
meer toepasfelijk op een Kuiskalf, ’c welk men 1. Afd.
aanhoudt, en naderhand hier van de naam m*
van Schotpink of Schotvaars bekomt. Bei- Hoof
den de Sexe worden de Moederkoe , kort na schotkalf,
de geboorte . ontnomen , en daar na door den Schotvaars
Boer met melk , of veelal met melk , vermengd
met hauw water , gedrenkt. De Mestkalveren
echter veel ruimer en meerder, om dat zij
des te beter zoude toenemen, en den zegen
genieten , die in de Heilige Bladeren alzoo
op den welvarenden Mensch worden toege-
past, namelijk: zij zullen toenemen als
Mestkalveren .
Ik kan niet nalaten op dit Huk aan den
Noordhollandfchen Boer den voorrang te
geven boven alle mij bekende Veefokkers
van Europa: er komt ten minsten geen
Vreemdeling , Boer of Vleeschhouder in
JSoordholland of in Am ft er dam , die niet
verdomt daat over de Kalven , die zoo zwaar
zijn als Koeijen , vol goudgeel niervet , wel-
ke aan de deuren en in de hallen te zien
zijn, fchoon de Zuidhollanders ook wel
zeer zwaare Kalveren kunnen mesten. In
de Leydfche Vleeschhal is eene Schilderij van
eet) Kalf, dat 400 fg pond gewogen heeft,
en door den Vleeschhouder jan ledeboer
geflagt is. Te Delft , in den Haag en te
Kotterdam worden ook zeer zware Mest-
kalveren ter markt gebragt, doch hier van
zullen wij bij de wijze van Veebouwen en
Kalfmesten in het vervolg nader fpreken.
Een Mestkalf of Verkalf is dan onder-
fchei-
i 68 NATUURLIJKE HISTORIE
HFT fcheiden van een Nuchterkalf , door zijne
ründvee. afzonderlijke befchikking tot een Slagtdier.
l' ui*' Een Aanhouder of Koekalf, gefchikt tot
Hoofdft. voortteling cn melkgeving , wordt dan afge*
Aanhou- zonderd opgevoed in een hok of in de wei*
der. de, en dan genaamd Schot- of jarig Kalf,
Schotkaif. dat de oude Inis noemden, zoo wordt ook
Bullekaif. een Stierkalf, ais men het aanhoudt, Bul-
lekalf genaamd. Daar na ouder wordende,
tot zes & zeven maanden, een jaar enz*
Pink. wordt het een Pink genaamd. Dit woord
Pink word in het Hollandsch meestal toe-
gepast op iets kleins , althans tusfeheti
klein en groot , zoo als de pink aan de
hand, als de kleinHe vinger, oudtijds pin*
gelijn, gelijk den vinger, vingerlijn; ook
pingeling Pink , met opzigt tot een kleine
Boot of Scheepje, zoo als Katwijken Pink-
jes enz. Ten opzigte der Kalveren, is de-
ze naam gemeen, zoo wel aan een jong ge-
lubden Stier, als aan een jong Koekalf, bei-
den noemt men dezelve Pink, of wel Pink*
os, of Pinkftier, zoo als het kilïaan op-
; neemt , of Pinkkalf ; maar bijzonder wordt het
toegepast op een Koekalf, dat nu Vaars Haat te
worden , dat is : ’t welk in Haat wordt , om
gedekt te worden en voort te telen , dan zegt
men het is een Pinkvaars , elders Guize •
vaars . De Friezen noemen zulk een Vaars
Kier , Enter - Kier. Bij de Ouden noemde
men een jonge Stier, die nog niet gereden
had, Varre. Van zulke Varren vindt men
onder de Offerbeesten der Israëliten gemeld.
Vondel bezigt het ook in het geval van
entellus, noemende den PrijsHier Var re .
Men
V A N
HOLLAND. 1 69
I. Afd.
III.
HoofdftJ
Men moet dus Var re , Vare en Vaars wel
tmderfcheiden ; want men noemt ook Vare 0f*-ÜNDVE8*
Varrekve eene Koe die,alfchoon zij gekalfc
heeft, echter daarna zonder Kalf is «, en kan
befprongen worden , of tot de vetweijerij ge-
fchik't is, maar eeh Varre, in drenger izin*
is, zoo als gezegd is, een jonge Stier : een
Vaars daar en tegen is een jarige Koe , die
tochtig wordt of begint te worden , en dus
van nuchter Kalf een Kalf , van Kalf een
Schot kalf, een Pink of Schotpink , van schotkat
Pink een Vaars of SckotWaars , welk bij*
voegfel van Schot , niet anders is als dat. de-
ze jonge Koeijeri als nog niet op de gemee-
ne reep (lal of koes, maar los en vrij onder
een, in eene fchuiir of ftal afgefc horen ,
tusfehen fehotten, gehouden wrorden; of om
dat ze nog te teéder of al te fpeels en te dar-
tel, of al té dom zijn, wadr uit dan dé
fchertfenden aard ónzer Boeren, met zelden
zulke geestige trekken ontkenen, als veel-
ligt de zoogenaamde fijne Franfche of Spaan *
fche < .eestetl, Inliners weet een iegelijk *
hoe men een dom of nog eerst ontloken jon-
gen , een nu gier Kalf , een Kalf Mo fes noemt»
Een jongeling , die de eerde vonken van lief-
de én aanprikkeling der jeugd gevoelt * wordt
gezegd nog Kalverliefde of eerde liefdedrift te
bezitten, ’t welk zooveel zegt, als nog onbe-
ftuurd en onberedeneerd te zijn in het losfe en
eerde der ontluikende Jeugd. Vondel, den
dood van een aankomend Dochtertje befchrei-
jende, zeges
O
170 NATUURLIJKE HISTORIE
De Ouden, gelijk boven gezegd is, vorm-
den eene dea vitulina, als Godin der jon-
ge Kalvervreugd , en ter vergelijking van de
menfchelijke eerfte jeugd , die even als deze
Dieren , jong zijnde , onbedwongen natuur-
eigen huppelen , fpringen en zonder erg vro-
lijk zijn. De geestige en Godvruchtige lo-
destein , fchetst dit overaardig, hetwelk ik,
hoe men ook in mij berispen wil dat ik dit
werk met Vaderlandfche Rij uitjes trachte te
vervrolijken, hier niet voorbij wil.
Onherroepelijke Jeugd !
Hoe past u die zoete vreugd?
Als nog in uw jonge jaren
9s Levensgeest in bloeijen ftaat,
*t Past niet dat uw hand de fnaren
Deze losfe vreugd der uitbottende Na-
tuur , wordt zeker ook niet oneigen van de
Kalveren of aan (taande Vaarzen ontleend, na-
derraal deze Dieren in dien tijd aardige fpron*
gen, kalverfprongen en gieren maken, ge-
lijk dit ook boven al Geitenbokjes, jonge
Lammeren , en meest alle Dieren met ge-
kliefde klaauwen doen, dermate, dat een
opmerkzaam wijsgeer verwonderd moet (laan ,
als hij opmerkt, dat deze Dieren, die geen
HET
RUNDVEE»
I. Afd.
III.
Hoofdft,
Daar was er een , die los en onbeftuurd
De vreugd was van de Buurt,
En dartelde en fprong.
En zoet fiane zong.
Anders dan in vreugde flaat.
Vreugde eischt het jonge bloed ,
Dat zijn eerfte fprongen doet.
van HOLLAND. 171
tiagels of klaauwen hebben om zich in den H1T
fprong vast te houden, echter zoo wiskuns- *UNDV>Eih
tig op de vier pooten nederkomen, en een I. Afd.
vast centrum behouden, zoo dat men ook
van iemand , die in een gierenden fprong ech-
ter regt op de voeten nederkomt, zegt, hij
doet een Kalver fprong , een Bokkefprong enz.
Van dezen fprong op een ander komende,
zoo wordt dan eindelijk het Vaars , de Pink Vaars;
of jarige Koe befprongen , en het krijgt de
ttaa.11 V aar e Roe , Kalfkoe , te weten, zoo Kalfkoe;
het met Kalf is en de fprong gevat heeft,
na het tochtig worden. Aan den NoordhoU
landfchen kant en elders , noemt men de jonge Duinzig
Vaarzen die tochtig worden , duinzig , elders Vaars ,
vnunfig . Onze Rkijnlandfche Bouwlieden Va^nüg
zeggen plat uit , tochtig , vaarziek , rijziek , Tochtif
flierziek , ritzig , kitzig enz. al naar het valt , Vaars,
doch de zin komt altijd op de teeldrift ne-
der De Ouden noemden zulks Marino ,
misfchien is daar vaars van afkomstig, doch
waarfchi nlijker van vaar , v aar ziek , dat is
naar den Stier, den Vaar verlangende, doch
mbn zegt ook veel hunzig , güizig , Veer
koeijen , veer , dat met Vaars of Vaare Koe
overeen komt. Nog vind ik in zekere Vee-
koopbrief van Amer ongen, in de Nedsrbe -
iuwe , den naam Maalpinken , dat ik meen Maalpink;
dezelfde te zijn als bij ons Pinhvaars , ook
wel Garstevaars enz. Wat nu de verdere
benamingen aangaat, den Stier betreffende,
deze volgen insgelijks naar den ouderdom, al
verder naar de Sexe.'
Maar er is nog eene bijzondere naambé-
tekenis, die op beiden de Sexe wordt toe*
O % gfr
J?2 natuurlijke historie
WFT gepast, namelijk brom , broem , brommig ,
&UNDVEE. bronzig > die woord betekend Jchuimbek •
1. Afd. kende , fchuimbekkende brullen , fchuim -
Hoofdft. bekend likken , dat de Stieren doen , als zij
ritfig, en de Vaarzen of Koeijen als zij toch-
Broem"1 °f worden ; als nu eene Koe , gelijk de
Brul, * Queen, het lijf of het kruis, den klink niet
Bromme, gefloten hebben en geil blijven , hetwelk zij
Bronzig, door ^et gefj-ac)jg fchuimbekken , lekken en
loslijvigheid toonen, dan noemt men die
brommers , broemig of bronzig , waar van
daan dan ook de Springtij d , Bronstijd ,
Brultijd • Hier van bij vjrgilius:
Als ’t Bromtijd is , pas op het Vaars , en let
Op het gebrul der Stier , enz.
Intusfchen als een Vaars een Brommer
wordt, is het een onnutfe Koe.
Nu nog iets nader over de Sexen. Hec
Stierkalf, dat tot aanlokking wordt aange-
Varre; houden, is dan Varre , bij ons Stier en ver-
krijgt tevens den naam van Bul , maar wordt
hij gelubt, tot den arbeid of tot vetwei-
Stierbuk den , dan wordt hij Stierbul , Os of Bul -
Os , doch eigenlijk noemt men eenen Stier
Bul -os» Bul -Os, die alrede twee, drie jaren, of
ouder is, en als Bul, Bul -Stier geteeld
heeft, en daarna gelubt wordende Bul- Os
wordt genoemd; deze kunnen fomtijds ge-
weldige en zware Osfen worden.
Nu omtrent den opgenoemden tijd van Vaars
of Rijflier wordende, ontdekt de Boer on-
der zijne Koeijen een zeker foort dat niet vat
op den fprong van den Stier, of niet voort-
Queën, teey. dejze noemen zij QucSn of Gelte-
£elte-Koe, J
van HOLLAND. 173
Koeljen , daarentegen zoo eene Koe vat, heet hit
het een Muntige Koe . Men wil dat de RUNDVRf*
Qneën , als ’t ware , tweeflachtig zijnde , 1. Afd.
iets van den Stier en iets van de Koeijen
hebben, zulks noemt men onder deMenfchen 00
Viragines , het geen wij ook elders hebben K^ntl6e
aangemerkt. De zin van het woord Gelte
: en Queën , is ook bij den Ouden volmaakt
in dien zin opgenomen, althans wij vinden
Quéne voor eene onvruchtbare Koe, zoo
ook Quene , bij kiliaan, voor eene ligte-
Kooi , eene Hoeve , 'die onvruchtbaar is
door geilheid: zoo worden ook de Nonnen ,
Begijnen en Klopzusters , die zich der voort-
teling onttrekken , Queenen genoemd ; doch
daar ook die Koeijen die altijd fchier darte-
len en geilen , wel eens Queeziek worden
genaamd, blijft dit fpeculatief. Wat be-
langt gelte , ghelte , dit wordt genomen in
den zin van een gelubt zwijn , gelijk ook
lubben ghelte genaamd wordt, in dien zin
wordt een Gelte Koe als een gelubde die
niet voortteeld, aangemerkt. Ik ben niet
vreemd van te onderzeilen, fchoon ik het
maar als eene gisfing opgeef, dat de Ouden
zelfs de kunst verftonden om de Koeijen de
eijerftokken uit de liezen te fnijden , om daar
door de zei ven tot ongemeene vetheid en
zwaarte te brengen : hoe dit zij , dit is ze-
ker en overbekend, dat de Vetwijders bij
uitftetc de Queën opzoeken om te weiden,
en dat men er onder de Queën vindt , die
tot tweeduizend ponden gewigts, en meer,
geweid zijn , hoedanige er op fchilderijen te
Leyden en elders in de Hallen zijn afge*
O % beeld.
i74 NATUURLIJKE HISTORIE
*f,T beeld. Een kundig Vetweider beeft mij ver’*
B.UNDVE* haalt , dat hij in verfcheidene Queën de
I. Afd. Clitores zeer llerk in de klinken had er-
11 kend : dit is aannemelijk, om dat ervarene
00 * Ontleedkundigen de pretenfe Hermaphro *
ditae of twee {jachtigheid hier uit afleiden.
De Queën nu daarlatende, behoeven wij
van den Koenaam noch dcszelfs oorfprong hier
verder niets te melden , dewijl hier aan reeds
ruim voldaan is ; alleen met een woordje
dient aan geflipt, dat men eene Koe, die mee
Kalf is. Kalfkoe noemt, en vervolgens op-
telt: Koe van haar eerlle, tweede, derde,
vierde Kalf enz , ’t welk bij de krappen
der horenen breeder befchreven zal worden,
Drooge Zoo ook zegt men draoge Koe , dat is eene
Koe, die op het kalven flaat en niet meer
gemolken wordt ; ook: de Koe flaat droog,
of fpeent.
Wanneer de Koe gekalfc heeft, en zij is
aan \ melkgeven, dan is de Koe aan den
Aan den uving , aan den el der ; elders zegt men :
«nng. aan den j adder \ de Koe jaddert .
Is de Koe tochtig, dan is het eene tochtige
Duinzige ^oe ’ ^ac meri duinzige , muntige Koe noemt ;
Xoe, zie boven bladz. 171. In één' woord, alle bij^
komende om Handigheden veroorzaken bij voe-
gende namen; als: dolle - zieke , ronzige ,
gruizige, fchurfde , blarige , en oncellijke
anderen meer, die nog wel nader bij het
verhandelen der ziekten zullen voorkomen.
War nu de naam van een Vaars eigenlijk
beteckenr, het is die van eene jonge Koe,
B ciila , die men oudtijds en nog hier en daar
Peetje noemt, ook Varfey volgens kiliaan.
van HOLLAND. 175
Daar men nu ook een gedicht of rijmpje een HET
Vaers of Veers noemf*, ontfiaat hier uit het RUNDVEE’
bekende dubbelzinnig rijmpje:
Kan men hier zoo Veerzen maken, Hoofdfte
Vrolijk zitten bij de wijn? Guizige
Dan zal *t Land vol Beesten raken , Koe.
En Koe noch Stier niet noodig zijn.
Dan, de naam van Vare of Guize Koe
dien ik niet over te {laan , als zijnde te al-
gemeen in gebruik. Er is alrede aangeflipt ,
dat men Varre , een jonge Stier, Vaars ,
een jonge Koe , niet moet vermengen met
Vare Koe , in dien zin, dat eene Vaars tot
den Stier geneigd is , als tot den Vader van
het te ontvangene Kalf, dan is eene jonge Koe
Vaar ziek , Vaars , genegen tot een Vaar ; Vaarziek;
maar in den zin van Vare Koe wordt fchier
beiden begrepen, namelijk eene Koe, die,
alhoewel meer of min gekalfc hebbende,
nog in ftaat is om te kunnen kalven, of
eene Koe die tot vetweiden gefchikt, en
van den Stier afgehouden wordt, dit noemt
men Vare Koeijen , en dit zijn dezulken , die
in den voortijd op de zoogenaamde magere
Beestenmarkten gebragt worden ; hier koopt
en verkoopt men veelal de Vare Koeijen ,
tot het een of ander oogmerk : is er een
Vare Koe, die nog niet zeer oud, en frisch
en gezond is, de Boer koopt hem op avan-
tuur van een goed Kalf of tot vetweiden ;
is er eene, die of twijfelachtig is, of het aan-
zien heeft van wei te kunnen gedijen, de
Vetweider koopt haar, en een iegelijk zoekt,
zoo zij het noemen, zijn beflag, naar g e-
O 4 rad©
NATUURLIJKE HISTORIE
**ET rade van het Land, dat hij kan laten be-
*uadvee. grazen . ^ct js danrom, dat de een en de
I. Afd. ander de Voorjaars- markten niet afwacht a
n!* maar lang bevorens bij den Landman op-
00 ' fpeurt , waar goede Vare Kopijen pf Vptwei -
vee is; deze koopen zij op, om aan hun
geleverd te worden op zekeren tijd, dat hec
Vee ter weide gaat ; hier van fehijnt de naam
Tijdkoei» van Tij dkoeijen oorfpronkelijk ; doch deze
jen. naam wordt ook toegepast op Koeijen , die
op tijd kalven moeten , of Koeijen , die op
tijd aan den uring zijn Bij uitnemendheid
wordt deze naam op de Groninger Koeijen
toegepast ; want wanneer in het voorjaar de
Friefc-he en Groninger Vare of magere
Koeijen bij menigte m Holland komen x
vindt men in de Plakbrieven alcoos gemeld:
dat siEBEs , sjoerd of foppes , of deze of gene,
is overgekomen met puiks puiks Groninger
Tijdkoeijen , of Koeijen die aan den uring
zijn, en andere qnderfcheidingen meer.
Er is nog onder dit foort bekend de
Omninger naarn van Groninger plat , platte Tïjdkoei-
plat. jen , Tlatbii; het welk voor zoo verre ik
heb kunnen opfporen , daar op doelt , dat
onze Boeren het daar voor houden , dat de
Friefche en vooral Groninger en Omme~
landjehe Koeijen het lendenkruis breeder en
platter hebben, en gevolgelijk ook de dijen,
de billen en het uurgeftel breeder en plat-
ter is. Ik kat deze befpiegeling der Boeren
daar; zeker is het niettemin, dat zij deze
termen niet bezigen zonder reden , gelijk zij
ook in dien zelfden zin, Groninger Osfen ,
vierkante Osfen noemen , en voor zeer
. fchooB
r
van HOLLA ND. 177
fchobn ras houden. Intusfchen meen ik, dat HET
de hollandfche' Koeijen integendeel altoos RUNDVM*
zwaarder van fchofc en van kosfem of hals- 1 A/d-
kwab zijn , hetwelk in het vervolg een nader 'AA
onderzoek zal vereislchen. H°°Wft'
Du? een begrip van Vare en andere Koei-
jen of Osfen bekomen hebbende, en tevens
van de onderfcheiding van Groninger en
Friefche Koeijen of Osfen, zoo zijn er
nog anderen, die eenige verfchillende na-
men bekomen , naar de Gewesten , waar
van de Dieren tot ons worden verhan-
deld: zoo kent men Gelder Osfen , Geld
Osfen , die uit Gelderland komen ; Deen -
fche Osfen uit Denemarken; Bremer Os -
fen uit Bremen; Hamburger en Holftein-
fche Osfen , vooral ook Kemper en Bra *
bandfche Koeijen en Osfen , welke laatlle
het kleinfte foprt is , doch in Holland door-
gaans wel gedijen , als komende van de
dorre Braban'dfche heiden, in onze klaver-
rijke beemden en weiden. Ontellijke bijna-
men worden er bij onze Landzaten aan Os-
ien en Koeijen gegeven , die uit de Vet-
weidërij als andere oorzaken geboren wor-
den. Oudtijds, (doch dit gebruik is lang-
zamerhand verdwenen,) had men Gild -
Osfen , Gild - Koeijen , Kermis - Osfen ;
te Legden: Leyden Ontzets Osfen , vette
Osfen , dit waren bij uitftek fchoone en
zware dieren; deze wierden dan voor re-
kening van eenig Gilde geweid, of voor de
Kermis ter flagcing gebragt, dan onthaalden
de Gildebroeders elkander op de beste ribbe
of nierharsten enz,, en dan wierd zulk een
O § Güd-s
1/3 NATUURLIJKE HISTORIE
h*t Gild - Os of Koe bevorens , (latelijk ver-
*undv»e. pier(j mct kransfen^ bloemen, en vooral met
I. Afd. twee oranje -appels, een op eiken hoorn, met
ni* trom en muziek de (Iraten rondgeleid; fom-
Ho° * migen noemden hem daarom eenen helderom ;
Gild -Os. en indien het een alleruirtnuntendst zwaar
Beest was, dan liet men het uitfchilderen
en in de Vleeschhal of in de Gildekamer
het fchilderij ophangen. In onze Geflacht-
plaat hebben wij uit Vader cats een prentje
overgenomen , waarin een Gild - Os met trom
en fpeeltuig wordt omgeleid, en daar bij
tegen over een bekranste gemeste Quee af-
geheeld; men hoore zijn rijmpje hier op:
De Gild-Os gaat daar heen , verfiertmet rozen-kransfen ,
Men hoort den trommel flaan, men ziet de kinders dansfen.
Hij fchuimbekt in den wijn , en pruist van enkel vet ,
Maar peist niet op den bijl , die op hem is gewet.
Behalven dat deze Dichtregelen den naam
Gild- Os verklaren, verdient het hier eenige
oplettendheid , dat den Dichter fpreekt van
fchuimbekken in den wijn , en pruhfen van
het vet , hetwelk dan bewijst , en het is
waar, dat de Koeijen natuurlijk op wijn of
geestrijke dranken verhit zijn. Onze Boeren
weten zulks , en geven dit fom wijlen de Koei-
jen , als zij aan iets kwijnen. De bierborstels-
en fpoeling is als eene lekkernij der Koeijen
bekend; het daarenboven overbekend,
dat overmatige vette Koeijen of Osfen zeer
flerk kwijlen of pruisfen , dat is proesten ,
fchuimbekkcn , waarom men zegt : hij proest
van het vet ; doch het waggelen is gemee-
ner , als pien zegt : hij waggelt van het
i vet.
▼ a n HOLLAND. 179
vet Dus heeft men fchier overal afbeel- KtT
dingen van zulk eene fchuimbekkende vvagge RUNDVEE<
lende vette Koe; dergelijke fchilderijen van Afd*
vette Feest - offers of Gild Osfen zijn in Bra 1Ï0ü^ft
band vrij gemeen; maar ook in Holland ,
hier en daar , bijzonder in- mijne Vaderltad
Légden , is als nog in de Vleeschhallc eene
afbeelding van eenen Os te zien , met dit op-
fchrift: Dezen Os is geftagen bij johannes
berkhey en gillis de veth, op den 2 . April
1705 , heeft gewogen 1479 pond. Naderhand
zijn er afbeeldingen van Osfen tot 2000 ponden
bijgekomen. Ampsing , in zijne Befchrijving
van Haarlem , meldt van twee Osfen , die
elk drieduizend ponden zwaar gewogen heb-
ben , en aan den Hertog van alva tot Brus -
fel ten gefchenke gezonden zijn geworden.
Het een en ander gade flaande, komt het
daar op uit , dat de benamingen van vetten
Os, Gild - Os , Deenfchen Os enz., uit de
bijzondere grove gedalte en het vet gewas
oorfpronkelijk zijn, waar van nader bij de
verhandeling van het veeweiden ; hier bij het
doelwit ter verklaring der onderfcheidene
benamingen en naams- oorzaken blijvende,
achten wij het tot hier toe genoeg, ten wa-
re men er nog bij wilde voegen de toena-
men van gr oven , bonk , knokkig , breed ,
ftnal, dik , kort , lang , rijzig *, gepropt ,
laag, ft oer , ruig , bont enz , die allen op
de verfchillende grofheid of getlalce wor-
den toegepast , of naar de kleur van het
haar van het Beest.
Dit gedeelte dan zoo naauwkeurig moge- Kleuren
lijk afgefchetst zijnde , gaan wij over tot deQr Koeir
eene
«
/
ï8o NATUURLIJKE HISTORIE
MET
H*U £\ i> V £ E .
I. Afd.
III.
Hoofdft.
eene andere niet minder opmerkenswaardige
verhandeling , die betrekking heeft op het
ras , op de kleuren en het verfchillend bont
der Koeijcn ; dan , eer wij tot die eigenlijke
bepalingen der benamingen , uit het bont
oorfpronkelijk , overgaan, zoo is het hier
de plaats , om eenigzins uit te weiden in
het oorfpronkelijk ras, of eigenlijk in een
natuurkundig onderzoek , waarom onder de
Hollandfche , Vriefche , Groninger , Over -
ijsfelfche , Gelder [che , in één woord, on-
der de Nederlandfche Koeijen , fomtijds een
verfchil in het bont of de kleuren gevon-
den wordt.
Wij hebben bij onze inleiding en vertoog
over het verhuizen Q emigreren ) der Koei-
jen, en derzelver voortplanting in ons Va-
derland , alrede breedvoerig gehandeld , en
bewezen , dat het Rundvee tevens met de
Menfchen den aart en natuur aanneemt van
het Land , het voedfel , het Climaat en het
Volk, waar mede het verreist of waar het*
zelve aanlandt. '
Onderzoek Maar er °P dit (luk ter dezer plaatfe
raar de ook nog eene zeer bijzondere befpiegeling ,
zoo niet een vast befluit te maken , waar
toe wij een weinig oplettendheid van onze
Lezers verzoeken.
Er beftaat , zoo als boven reeds in het
voorbijgaan gezegd is , onder de Natuurkun-
digen en Wijsgeren eene bedenking, wat de
reden toch kan zijn , dat genoegzaam bij alle
Dieren , die gemeenfehappelijk met den
Mcnsch huishouden , en door den Schep-
per hem tot nut en onderhoud toegefchiks
zijn *
oorzaak
van het
hout.
^ van HOLLAND. 181
■/ • N
zijn , zulk eene zeldzame verfchillendheid «ET
van kleuren * geplektheid , en verandering RUNDVEÏ*
van haar bellaat; als, bij voorbeeld en wel i. Afd.
voornamelijk onder de Duiven, de Hoen- m-
ders'; maar boven al bij de Koeijen , Honden Hoofd^
en Katten, in één woord, bij de Huisdieren,
plaats heeft.
Dit onderwerp is door velen nagedacht,
en ook door velen onderfcheiden begrepen,
doch vooral de buffon, en bij uitnemend-
heid de Hoogleeraar zimmerman, hebben
zeer aannemelijk betoogd , dat de oorzaak daar
van gelegen is in het verhuizen dezer Die-
ren , met de Menfchen zelven. Zij beweeren
zelfs , dat de groote of kleente van geiïalte
hier van afhangt , (j vergelijk hier bij , hen
geen hier boven uit columella is aange-
haald, blad?. 67.) ik heb er vooral niets te-
gen. Volgens verhaal van fommige Reizi-
gers , zouden er , bij voorbeeld bij de Kaffers ,
aan de Kaap de Goede Hoop , Koeijen ge-
vonden worden van vier tot zes voeten hoog-
te : dit komt mij wat ruim voor : dat er
Osfen en Koeijen zijn die fchier tot een
kloek mans hoogte zijn, is waar, maar zes
voeten is wat flerk ; evenwel dragen de hui-
den die van daar tot ons komen, genoeg
blijken van bijzondere grootte. Zeker is het,
dat er Wereldgewesten zijn , daar daarentegen
zeer kleene Koeijen zijn ; waar van de Zebu
tot een bewijs verftrekt, zijnde naauwelijks zoo
groot als hier een groot Kalf. De Buffels
zijn ook zelden kloek , men heeft er hier
geweid en gevoed , doch zij tieren niet. De
We!
*
V, »
18a NATUURLIJKE HISTORIE
hrt Wel Ed. Geftr. Heer ad. boers, in Leven
fcuNDVEi. Bailjtiw tot Voorfchoten , heeft er van de
I. Afd. Kaap de Goede Hoop gekregen en hier ge- .
weid, doch zij zijn geftorven zonder zich
met onze Koeijen te vermengen, bene
Zebu heeft men cenige jaren op den Leyd-
fchen Burg geweid, en na zijn dood zijn
huid opgezet, welke nog in de Akade-
mie - tuin bewaard wordt. In mijn leef-
tijd heb ik er twee gezien die ongemeen
dik waren, doch insgelijks van onze Stie-
ren niet gevat hebben. Dan dit overflaan-
de, vordert het hier eene aanmerking op de
grootte onzer Koeijen zelve: de buffon
Propor- heeft de naau wkeurige meting van zfnen F ran-
lie-mceting fchen Stier opgegeven, maar aangezien het
der Koei- niet onze Koeijen gaat als met de Mënfchen ,
*eD' dat is, dat zij lang, kort, dik, dun, ma-
ger cf vet zijn, naar mate het gewas of de
vermenging der voortteling zij; evenwel is
er eene zekere beraming op de kloekte der
Koeijen, Stieren of Osfente vinden. De Boe-
ren , Vleeschhouwers , Vetwijders en Kooplie-
den weten de berekening juist te bepalen : zij
gaan die na uit hun eigen kloekte , of naar
hun ftok. Wanneer iemand van vijf en een half
of zes voet lengte, voor eene Koe, of op
zijde voor den fchoft ftaat, en de koefchoft
of lenden komt zoo hoog » dat hij even zijn
hoofd over de Koe kan uitfteken , is het
een buitengewone hooge en groote Koe of
Cs, en dus zal vier, of vier en een half
voet hoogte volfïaan. De kloekfte Koeijen
kan men de een door de andere , toe
omtrent de hoogte van een kloek mans borst
van HOLLAND. 185
rekenen: de minderen tot op of aan de HET
borst, zoo dat, wanneer men over eeneRUNDVEI*
Beestenmarkt gaat , den eenen door den an- 1. Afd.
deren . op drie en een half of vier voet, of IIL
een vrij gezigt van een kloek man kan bere-
kend worden : evenwel merkt men aan , dat
altijd de kloekfte de zwaarlle niet zijn , want
men vindt Koeijen, bijzonder Osfen, die
zoo hoog van pooten zijn, dat de romp of
het koffer, zoo men zegt, zeer kleen is;
men vindt er met zeer flerk en hoog uit.
puilend gebeente , dat men bonken noemt.
De Osfen , welke naar den Hertog van
Alva gezonden wierden , waar van de
zwaarfte drie duizend ponden woog, en tien
voeten langte en tien voeten dikte had , waren
zekerlijk buitengewoon ; althans tien voeten
dik is niet aannemelijk , maar als men opmerkt
dat de meting der dikte in den omtrek der rondte
is genomen, dan zal de diameter van een cir*
kei van 10 voeten omtrek, bij de vier voet ko-
men , en dan is de zv/aarte der Os nog bui-
tengemeen. Integendeel zijn er kleene Koei-
jen , welke laag van pooten zijn , die naau-
welijks tot eens mans borst, of drie a drie
en een half voet komen , en echter de kloek-
fte in zwaarte overtreffen. Alle deze oplet-
tendheden zijn moeijelijk te befchrijven, maar
behooren door ondervinding gekend te wor-
den , en dit fchijnc zich tot de zoogenaamde
geleerdheid der Boeren meer te bepalen , dan
tot geleerdere onderzoekingen , want een Land -
man met zijn boerenftok , heeft naauwkeuriger
maatftok , als een Geleerden met zijn voetmaat ,
dui-
«ET
JlUNDVEE.
I. Afd.
III.
Hoofdft.
Propor-
tie-meeting
van p.
fOTTER.
i H NATUURLIJKE HISTORIE
duimen en lijnen. Men lette er op , wanneer
een Boer of Veehandelaar vet Vee ofKoeijen
koopen wil* dan houdt hij zijnen (tok voor
zich, (laat er de hand boven op, en na de
hoogte , die de hand , de vuist of de vingers
boven den (tok heeft , kent hij de kloekheid
der Koe, zelfs als hij op zijnen (tok leunt i
tuurt hij de kloekte, breedte en zwaarte
af, en zelden bedriegt hem hier in zijn oog.
Maar daar ik mi van de grootte en pro-
portie der Koeijen fpreek, zijn mij zeer toe-
vallig in handen gekomen twee ongerueené
naauwkeurige meetkundige afteekeningen vaii
eene Hollandfche Koe en een Os, onge-
twijfeld van paulus potter of adriaan van
de velde, om dat zij met meest alle hun-
ne Teekeningen en Koeprentjes, door hun
geëtst , overeenkomen. Deze Teekeningen ,
die ik van de Kunstfchilders, de gebroeders
de groot, uit eene partij oude modellen
van hunnen vader j. de groot als fchier
vergeten opfpoorde , heb ik niet kunnen
noch mogen achterlaten 'om dezelve hier bij
te voegen , niettegen (taande ik alrede vart
<eene meetkundige afbeelding bad afgezien , de-
wijl de Boer hier van weinig gebruik maakt ;
doch daar ik ook de Vaderlandfche Schil-
ders en Teekenaars, van ouds beroemd in
het Vee - en Landfchap fchilderen , mitsga-
ders den fchranderen Natuurkundigen , ten
nutte wil zijn, zoo heb ik ook, even als
ik in de Natuurlijke Hiltorie van het Baard i
de proportionale berekening van bourge-
ï-at , op het fpoor van de ^riefche Paarde*
van HOLLAND. 145
kündigen Heer fontein, héb medegedeeld, het
in dezen geen haar breed willen wijken , RUNDVEE^
maar de verdienden en roem van onze Va i. Afd;
derlandfche Veeteekenaats daar mede gelijk ni.
willen dellen, die zelfs niet voor dé juist- Hoofdft*
heid van de Franfehê Meetkundiger! , de
feuFFON en daubentonï, behoeven te wijken.
Deze Teekeningén zijn dus ook naar de
kunstgebrüiken der Hollandfche Schilders
berekend en aangéduid , bij modulen en mi-
nuten. Modulus beteekent zekere bepaalde
maat , die men in proportie van een grooter
vermindert of vermeerdert, en welke men
in minuten, lijnen en dippen afdeelt; dus
is doorgaans een duim van de twaalf dui-
men in een voet Rhijnlandsch , de module
van een voet, en hier Uit volgt de vermin-
derde verdeeling van halve duimen tot quar*
tieren , en deze weder tot achtfte of minuten,
en lijnen of dippen. De meest gewone
verdeelingen van een Rhijnlandfche voet zijn : •
een voet verdeelt in 12 duimen, ieder duim
in 12 linies, 12 linies in 12 Hippen; doch
daar de verdeeling in modulen, minuten eii
flippen éenigermaté verfchilt in het begrip
der KunHenaars , volgen wij die liefst , zoo né.
mogelijk, volgens potter; zoo zal de be-
rekening telkens vallen in de verdeeling van
een voet Rhijnlandsch op 12 duimen, d^zê
12 op halve duimen, is 24 halve duimen;
elke halve duim op quartduimen, is 48 quart-
tieren ; elk quart op achtften , is 96 ; elk acht-
fle wederom op zestfènde, is 192, volgensdë
bijgevoegde fchale op Plaat III. Hier uit moet
P hu
‘ i
t86 NATUURLIJKE HISTORIE
HET nu de bepaling van module minuren en pun-
iüindvee ten nader beraamt worden, gefield eene mo-
I. Afd. dule van een duim Rhijnlandsch, tegen een
I1L voet berekend, dat nader te beramen is:
Ho° ' dan, daar wij de eigen maat en fchrift in
het fchetsje van potter juist volgen , zoo
komt de berekening overeen met de opge-
geven en de bij$eteekende maat van een
duim Rhijnlandsch tegen eene volle voetmaat,
als boven in berekening tegens een voet van
ia duim, zoo dat hier in de fchale van 2
voet ieder wit en zwart vakje elk een duim
beteekent , in de tweede en derde lijn , en
in de vierde, die der minuten, naar gisfing,
welke om derzelver kleinte niet zoo wel
kunnen onderfcheiden worden; voorts wij-
zen wij onze Lezers naar de maatrekening
van bourgelat , die in de proportie van
het Paard in de Natuurlijke Hiftorie te
vinden is, mitsgaders - de uitvoerige verhan-
deling, over dit foort van meting op onze
Rhijnlandfche voetmaat overgebragc; al het
welk bij één getrokken , genoegzaam is tot
begrip van deze voordragt.
Ik ga dan over tot de verklaring van de
proportien in eene Koe op de bijgaande
Plaat III., volgens de voorbeelden van pot-
ter en onze bijvoegfels, en wel in vier on-
derfcheiden (landen aangeduid door Fig. I ,
eene Koe regdlandig vlak van voren; Fig II,
eene Koe regtfiandig vlak van achteren ;
Fig. III, eene Koe regdlandig vlak op zij-
de; en eindelijk Fig. IV, een Os regdlan-
dig vlak op zijde, in welke beide iaatfte
on-
van HOLLAND. 187
örifce gewone vèrdeelingen in het voordel, het
het midden (lei en het achterdel, alle door RUNDVER=
de perpendiculaire en horizontale lijnen zijn 1. Afd.
aangeduid. ' Hh
Dit tot een algemeen begrip voldoende Hoofdft#
zijnde, ga ik over tot het bij voegen der
volgende aanwijzing*
PLAAT III* FIGUUR I.
ï)e Proportie van eene w elft andige Koe vlak
van voren , in haar Natuurlijke Stand .
aa . De afdand der Horenen , 1 module 12
minuten.
b . De Kruin, 44 minuten.
cc. De atdandder Ooren, 1 module 28 mi-
nuten
dd De afdand der Oogen , 53 minuten.
ee. De Neus en Muil, 36 minuten
ƒ. Perpendiculaire lengte van het Hoofd,
i module.
gg. De Voörfch ouders of Nok, 1 module
28 minuten.
hh . De Schouders , r module 27 minuten dik.
ii. De Voorarmen, 50 minuten dik we-
derzijds.
kk. De Armpijpen , 3 6 minuten dik , we»
der zij ds,
11. De Kniefchijven , 20 minuten, weder*
zijds.
mn. De Onderpijp , 1 1 minuten dik weder#
zijds.
nn . De Kroon, 17 minuten dik wederzijde
90. DeKoocen, 22 minuten dik, wederzijds.
P a pp. Pe
Verklft"
ring van
Plaat III,
s 83 NATUURLIJKE HISTORIE
; , , . I
HET pp. De Klaauwen, 23 min. dik, wederzijds.
ÏLUNDVEE» -pw \r r ° j i • J
q* De Kosfem, i module 7 minuten.
I. Afd.
Aftanden der perpendiculaire , lóodregte
en diametrale Horizontale Lijnen.
AA AA. Perpendiculaire lengte van de Horens
af tot onder aan de Klaauw, 3 mo-
dulen 84 minuten.
BB. Perpendiculaire lijn van de Star tot on-
der aan de Klaauw, drie modulen 40
minuten.
C. Lengte van de Schouder , 70 minuten.
D. Lengte van de Bovenarmpijp , 61 mi-
nuten.
E. Lengte van de Onderarm pijp , 69 minuten.
F. Lengte van de Schenkelen, 53 minuten.
G. Afiïand van de Borst en Kosfem van bo-
ven de Knie tot op den grond , 1 mo-
dule 9 minuten.
PLAAT III. FIGUUR II.
De Proportie van eene welft andige Koe , vlak
van achteren , in de Natuurlijke ft and.
a. De Kroon of Kuive van achteren, 40
ïhinuten.
bh. De afttand der Horenen, 1 module io
minuten.
ec. De afftand der Ooren, 1 module 38
minuten.
d. De Nok of Nek van achteren , 37 minuten*
NB. Alle deze gedeelten kunnen ver-
fchillen , naar mate eene Koe mee
' de
van HOLLAND. 189
den kop meer of min duikt , en dus het
in het profiel minder zigtbaar is , RUNDVEE*
of bij verheffing hooger fland be- i. Afd.
bekomt, dat zich zelfs verklaard, m*
ee . De afftand der Achterheupen aan het Hei- Hoofdft,'
lig Been of Kruis, i module 8 minuten.
ƒ. Het Kruis , 1 8 minuten.
g. De Staartnok aan het Walegat, 19 mi-
nuten.
hhk.De afftand van het Heiligbeen of Stuit-
been wederzijds aan het Walegat, in het
geheel 1 module 30 minuten.
ii Het Achterheupgewricht aan de knip
der Bovenbonken, 1 module 28 minuten.
De breedte der Billen, 1 module 28
minuten.
//.De Onderbillen of Bouten, wederzijds
44 minuten, elk afzonderlijk, om dat
Achterpooten aldaar aan de Klink en
het Uur fcheiden.
rum. De Schenkelen, wederzijds 38 minuten.
nn. De Schijthakken of Hielen , wederzijds
elk 20 minuten.
00 . De Agcerpijpen , wederzijds 11 minuten.
pp. De Agterkoten en de Kroon , weder-
zijds elk 19 minuten.
qqt De Klaauwen , wederzijds 23 minuten.
De hier volgende Kapitale Letters van A.
tot H. duiden aan de loodregte fperpendicu-
laire en diametrale afltanden der lengte , met
de horizontale breedte eener geproportio-
neerde Koe vlak van achteren.
p 3
AAAA. De
HRT
31UNQVEE'
I. Afd'.
II.
JHoofdft.
190 NATUURLIJKE HfSTORIE
AA AA. De lengte van eene Koe van de
Horentop tot de Onderklaauw, 3
modulen 84 minuten, komende om?
geveer ( iets onder of over tegens
ruim 3* voet Rhijnlands , zijnde de
beste middelmatige wélftand,
BBBB, De lengte en hoogte eener Koe,
loodregt van de Nok tot onder aan
de Klaauvv, 3 modulen 14 minuten ,
komende overeen met ongeveer ( iets
onder of over ; 3- voet Rhijnlands,
zijnde de doorgaans welftandigfte
maat eener fijne Koe in ’t middenrif,
C. De loodregte affiand van de Nok tot het
gewrigt van het Heiligbeen, het Kruis
en de Stuit, 39 minuten,
B. De loodregte afftanden van het Heup-
gewrigt tot het Dijebeen , 1 module 8
minuten.
E De loodregte afftand van h^t digter Dij-?
been tot aan de Hakken, 58 minuten.
F. De loodregte affiand van de Hakken tot
de Kooten, 65 minuten.
G. De lengte van de Staart met de Pluim,
2 modulen 4 minuten.
li. Het horilbntaal diameter van de Pens of
Koffer en de Puik, 1 module 58 minu-
ten, doch welke meting merkelijk kan
verfchillen , om dat de Buik of het Kof-
fer of gezwollen of £ef]onken voorkomt,
mar mate eene Koe zwanger, dik, vet,
mager of fluik van buik is, zoo dat men
veelal in het profiel van achteren de breed-
te van het Koffer of de Buik niet ziet.
PLAAT
van HOLLAND. 191
PLAAT III. FIGUUR III.
Deze en de volgende Figuur zijn gaaf en
origineel naar de gemelde teekeningen van p.
potter, waarom ik er niets heb bij noch af
willen doen , hebbende alleen , daar ik om
het kleine bellek vele letters vermijden moet ,
de volle namen van modulen en minuten,
zoo als die bij de proportie -lijnen waren
geplaatst, veranderd, en in plaats van mo-
dulen gelleld M., en in plaats van minuten
m. , hebbende in de metingen en bijgellelde
maten niets veranderd, maar dezelven gela-
ten zoo als die in de teekeningen geileld
waren ; maar mijne metingen in Fig I. en II.
heb ik gedaan volgens de verkleinde fchaal van
2 proportie -modulen tot 2 voeten Rhijn-
landsch, welke mede op deze Plaat geplaatst
is. Het eenige dat in deze Figuren van potter
nog ter opheldering behoort, is dit, dat, daar
dezelven den Hand eener Koe op zijde ver-
toonen , gevolgelijk ook die gedeelcen daarin
voorkomen , die regtllandig van voren en van
achteren niet kunnen gezien worden , en
daar ik in alle afbeeldingen van een Koe,
Stier, Os of Rund, het zij in het geraam-
te , de fpieren «, zenuwen enz. , de verdaan^
bare verdeelingen die de Huisman wegens
de Koeijen in acht neemt, ook heb in het
oog gehouden, namelijk: in het voorlid,
tniddenflel en achterllel , zoo heb ik die
ook hier bij deze proportie - fchetfen ge-
voegd, welke dan in de volgende orde ter op-
heldering dienen , om dat dezelve in het ver-
P 4 volg
♦
HE*
RUNDVEE.
I. Afd.
III.
Hoofdft.
ïja NATUURLIJKE HISTORIE
HET
SLVNDVEE.
I. Afch
III.
Hoofdft.
volg bij alle andere afbeeldingen in ache
genomen zijn, dus is:
A. het voorstel, waar in voorko.mt het
Hoofd, de Borst, deKosfem, de Voor-
heup en Schouder.
B. het MiDDENSTEL , bevattende de Nok,
het Koffer, de Lendenen, de Voorvang,
Navel en de Buik-
C. het achterstel, bevattende het Kruis,
de Dijen en Bjllen, het Uijer, de Staart
en Aehterpooten, met alle andere dee-
len van achteren.
PLAAT HL FIQUUR IV.
Deze afbeelding van eenen Os in zij-
ne meetkundige proportie is insgelijks ver-
deelt in A. het voordel, B. het midden»
ftel, en C. het achterdel, alles als voren,
zich zelve verklarende, en waar in alleen
is op te merken het verfchil, dat zeer ze-
ker algemeen tusfcheii eene Koe. en eenen
gelubden Bul of Stier plaats heeft, hier in
beflaande , dat de Osfen altoos kenbaar ver-
fchillen in de uitdijing der lpieren en grofte
der gewrigcen.
Deze verklaarde Figuren zijn dus , naar
pns inzien , voldoende genoeg voor kundi-
gen in deze manier van vo.ordellingen, tot
overbrenging en berekening van proportien,
van verkleining of vergrooring van de beste
natuurlijke geftake eener Hollandfche Koe,
van HOLLAND. 193
terwijl de verfchillen , die uit eene meerdere HET
lengte , hoogte of dikte van eene of andere RUNDVEE*
Koe buiten de doorgaande maat en bepaling I. Afd.
ontdaan, naar gerade van derzelver verfchil ni*
kunnen geraamt worden , even zo, o als de 00 u *
Schilders en Teekenaars de verfchillendheid
van een buitengewoon lang, kort, groot,
klein, dik, dun, mager, breed, en fmal
Mensch , als buiten het geregeld fchoon
waarnemen.
Maar daar deze kunstregelen en propor-
tie-metingen in het klein tot modulen, mi-
nuten en punten , om derzelver fijne ver-
kleiningen, behalven dat dezelve ook voor
ervarenen moeijelijk zijn af te perken, niet
minder moeijelijk voor den Boer en Land-
man te bevatten zijn*, zoo heb ik dan, om
dezelven verftaanbaar en gemakkelijk voor
het begrip te maken , hier bij gevoegd eene
geheele Rhijnlandfche voetmaat, vol uit,
met alle zijne duimen , halve duimen , kwar-
tieren , achtften of minuten en punten afge-
meten, zoo als die bevorens, is opgegeven ,
waar door dan met een opfiag van het oog ,
volgens deze algemeen bekende Hollandfche
meting , niet alleen de proportien eener
Koe, alhier befchreven, kan bepaald wor-
den, maar ook tevens ten voorbeeld en ge-
bruik dienen van alle metingen . die in meest
alle de Figuren, zoo van Vee- als Land-
en Bouwkundige afbeeldingen of befchrij-
yingen , in dit werk voorkomen. Om
dit dan zoo duidelijk als mogelijk is voor
p $ w
HET
HUNDVEE,
I. Afd.
III.
Hoofdft.
194 NATUURLIJKE HISTORIE
te (lellen , zie men ook op Plant III. de
’ volgende afdeelingen , als van :
* ;
Een voet Rhijnlandsch , verdeelt in twaalf
duimen.
— • — in 24 halve
duimen.
— — — — — — in 48 kwart
duimen.
11e duimen of minuten.
— — - — - — in 192 pun*
ten.
Alle welke afdeelingen telkens bij vier of
acht getalen afgeperkt, de verdubbeling ge-
makkelijk voordellen, zoo dat een weetgie-
rige deze afdeeling met een opflag tot de
beraming van eene module en minuten kan
vinden.
Voor het overige moeten alle deze pro-
portionale metingen met eenige toegevend-
heid worden gade ge (lagen , alzoo, gelijk
ter /loops gezegd en elders betoogd is,
de geftalte der Runderen, even als in den
Mensch en alle Dieren, verandert en ver-
fchilt naar den ouderdom , het klimaat en den
wasdom. Omtrent dit alles moet men den
Hollander en en Vriezen bij uitnemendheid
de ' kennisfe der geftalte van het beste
Vee, mitsgaders het aanfokken van rijzige,
welgemaakte Koeijan, toekennen: zij ken-
nen volmaakt de natuur dezer Dieren. Mee
roem en hoogachting wijzen wij onze Le-
zers
\
n. in
c^joatuMn tot ;
: ' 'Jl&ttulen <
J'anuts/i .
3Z
*»| -J\ A«6-c Q*i»w
~4 -1 I M 1. 1 MM M I 1 K-— -/*
68 12 76 80 84. 88 qz 7/6
11 1 n 1 1 1 1 1 1 1 1 1 'ü 1 1 1 111 1 1 n 1 1 1
van HOLLAND. 195
zers naar de Verhandeling van den ervaren
geert reinders , over de hoedanigheden
van het Rundvee , en wijders naar het
Schoolboek van gerret ponse, beiden pronk-
ftukken in de werken der Maatfchappij ter
bevordei ing der Landbouw , welker keurige
befehrijving overeenkomt voet de lesfen die
viRGiLius in zijne Landgedichten voor*
fchrijft. Ik wil mijnen Landman vergasten
cp den voorcreffelijken zang dezer Landdich-
ten; dus zingt hij, door vondel vertaald;
Een fture en norfche Koe is wel van de allerbeste ,
Die groot van hoofd is , lang van nek , cn die zich meste ,
Zoo dat de kosfem van de kin hange op den fcheen ,
Wiens lenden bijster lang zich uitftrekt , lang van leên»
En voeten, en die *t oor ruig opfteekt bij den horen;
Een die gegremmeld is zal mijne keur niet ftooren.
Of die onwillig *t juk wil dragen , en vol vier
Somwijl met horens ftoot, gelijk een norfche Stier;
En hoog en groot van leest, met zonderling genoegen *
Den Haart langs de aarde flrijkt , en nafleept onder ’tploo^
gen;
Men laat ze rijden en ook kalven dien het lust.
Na ’t vierde jaar, en dat zij voor het tiende rust.
Dan wordt zij onbekwaam te kalven , enz.
Deze Dichtfchets is volmaakt overeenkom-
flig met de beste keuze der Hollandfche
Koeijen , alleen met dit onderfcheid , dat
men bij ons geene Koeijen tot den ploeg
aanfokt, en zelden of nooit met het kalven
wacht tot het vierde jaar, zoo als dit vir-
OiLius wil, Ten opzigte van de doorgaande
HET
RUNDVEE.
I. Afd.
UI.
Hoofd^.
NATUURLIJKE HISTORIE
«FT keuze van eenen Stier , zijn onze Landzaten,
RUNDVEE - geiijk wij meermalen herinneren, ongemeen
I, Afd., oplettende; doch bij uitllek is in Plaat II,
UJ* de. fchoone en wel beftudeerde afteekening
Ho of van jen roojen Stier van gemelden potter
overgenomen, die zoo duidelijk en zelfs ont-
Jeedkundig van proportie in ledematen , fpie-
ren, houding en karakter! Terend kenmerk
van een echten Hollandfchen of Noord - Hol -
landfchen .Stier is, als er geene Teekenaar
in haat is die te verbeteren , en zelfs die van
de BUFFON er niet bij vergeleken kan wor-
den , alzoo deze veeleer een Os dan een Stier
gelijkt, en ik, wat moeite ik doe, nooit
zoo juist eene afbeelding kan geven dan de
voorgemelde , ten zij men de afteekening van
den Stier, op het prentje bekend onder den
naatn van het Bullemannetjc , door a. van
de velde; en nog eene andere zwarte Stier
van gemelde potter er bij voege; en wie
doch zou het beter kunnen doen , of hij moest
een paulus potter zijn , die Landman,
Schilder en ontledend Koemeester zelve was,
en al wie ooit Koefchilder was , overtroffen
heeft en nog overtreft , ja daar alle hedendaag -
fche Koefchilders nog zonder zijne modellen
of prentjes, en die van a. v. d. velde, niets
kunnen doen?
Over het algemeen houden onze Landlie^
den voor het beste Hollandsch ras van Koei-
jen , dezulken , die de volgende hoedanig-
heden hebben.
iets na* Vooreerst, geen langen maar een middel-
deh °dar mat*Sen eenigzins geplooiden hals , jegens d<?
e a* borst
van HOLLAND. 1 97
HET
borst of voorfchofc aandringende: deze voor
borst, eigenlijk de fchouders, moeten breed RUNDVEÏ’
over de fchouderbladen uicfpieren, en zacht I#
te betasten zijn, tot aan den nek: daar op Hoofdft.
de lendenen regt , niet fcherp , maar wel
aangefpierd zijn, vooral niet te fcherp
niet te vleezig: de borst, eigenlijk de neer-
borst, laag doorzakkende , kwabbig aan de
kosfem : op dit gedeelte letten de Boereti
vooral ; zij zien gaarne dat dezelve tot over
de knieën hangt en leenig in het betasten is,
en daarentegen dat de naborst aan de rib-
ben, het lijf of het koffer, zoo men het
noemr, rondachtig opwaarts gloord; een al
te dikken buik is niet geacht; het kruis
moet niet knokkig noch breed uitHekend
van beenderen zijn , maar pintachtig en glad;
de Haart of het flaartbeen niet grof, maar
een weinig heuvelig; de heupen plat, zoo
ook de billen niet al te vleezig noch door-
hangende; de Haart dun, zachtharig en lang,
met de pluim tot over de hielhak hangende;
de beenen regtftandig fijn , en flerk helder
optredende of in Hand; voor het overige
de huid zacht, week en los over het lijf te
betasten ; — van het hoofd , de levendigheid
der oogen , het getfel der ooren en horenen ,
zal breeder gefproken worden. Voorts zijn
de Noord - Hollanders in de keuze van Stieren
opperbazen , nademaal zij zelfs jaarlijkfche
Bullen - of Stierenmarkten houden; ook zijn
er van ouds hier te Lande Maatfchappijen
in dit Huk geweest; wij vinden dit al bij
onze Ouden befchreven, en in den jare 1621
had
198 NATUURLIJKE HISTORIE
had Amper dam binnen hare muren alrede
ï.um)vee. geiecr(je Mannen , die , gcliik heden , tot
l. Afd. hun lof eene Maatfchappij van Landbouw
II1* hadden. Dus waren er zekere geleerden,
Hoofd ft. jyjr. KAËRLE sxkvens en Mr jan Lïbaut,
beiden Doctoren in de Medicijnen, die eene
zee r naauwkeurige befchrijving van den Hol -
landfchen Landbouw in het licht bragten,
onder den tijtel : de Veldbouw en Landwin-
ninge . Dit werk , alhoewel met vele over-
nemingen der ouden, en naar den ftijl vat!
dien tijd, hier en daar wat ingewikkeld ,
toekent echter de doorllaandfte blijken vat!
de kennis der Veldbouw onzer Landzaten,
en vooral der Koeijen en liet Kaas en Bo-
ter maken in dien tijd, waar van wij nader
zullen handelen. Hier willen wij hunne opga-
ve ten aanzien van de keuze van eenen besten
Stier Hellen, bij die van de Koe uitMAno.
Voorbe- ” De Scier ’ ” zeggen ziJ ’ ” zal vet ziin
re? dmg van,, en wel geknokt van leden, zijnde alrede
den Stier „ twee maanden te voren daar toe bereid,
totBcfprin-^ (^namelijk tot bet befpringen,) met gers*
*en’ „ ten en linfen gevoed , den welken men ook
„ zal kiezen , meer lang dan hoog , rood
,, van haar, breed van lchouders, grof van
beenen, fmal van ligchaam, maar rond,
,, breed van borst, kort van hoofd, breed
,, van voorhoofd, van een ftraf wezen en
,, vreeslelijk gezigt , ” enz. Deze befchrij-
ving komt juist overeen met de kieschheid
onzer Boeren in dezen ti d. Zulk een ftraf
wezen van een Stierenkop is aan ons door
den beroemden Graveur r. vinkeles, naar
een
van HOLLAND, ipp
een model van p. potter , medegedeeld , «ST
en in Plaac V. fig. 28 afgebeeld : het een RUNDVEE*
en ander toont dan , ‘dat onze Stieren en 1. Afd.
Koeijen niet onder de klcinfte en onfier- m-
lijkfte van Europa te tellen zijn. Hoof c*
Hoe het wijders met de kloekte of kleinte
der Koeijen gelegen zij, wij hebben niets
tegen de gevoelens der genen die dit verfchii
ook aan de vermenging toefchrijven ; zij ver*
onderzeilen dan eene Oude en Nieuwe We-
reld, da: is zoo veel als de oude bewoonde
Wereld., en de nieuwe onbewoonde. De
©ude bewoonde Wereld, is die, waar van
wij de overlevering uit den Bijbel en de Hi-
ilorien der Chaldeen , Chineezen , Egijptena -
ren en der Aartsvaderen hebben ; de nieuwe
Wereld zijn die werelddeelen , welke later
bevolkt, en thans bij ons als bekende We-
relddeelen zijn beroemd geworden; als, bij
voorbeeld, Amerika nige Oosterfcke Ei- Over de
landen of Gewesten aan de Noord - pool
enz ( *). Maar nademaal het nu blijkbaar der Kod.
en ontegenzeggelijk bewezen is , dat de jen.
Mensch zelf, als hij in een of ander Ge-
west zich nederzet, eene verandering of vau
geZalre of van kleur ondergaat , en deze
vooral zigtbaar is in de kinderen, welke uit
zijne vermenging met vreemde Natiën voort*
komen , zoo kan men ook veronderllel-
len, dat de Dieren, die hem in alle die ver-
anderingen van luchtgeftel niet alleen, maar
ook
( * ) Zie zimmerman Zoölogia G&ographicac qua-
drupedum.
200 NATUURLIJKE HISTORIE
ÖET ook van voedfél vergezellen, ook aan ver-
slundvee. an(jerjng onderworpen Zijn , even als dè
I. Afd. hoofdkleuren der Natiën, bijzonder die der
Hoofdft v*er ^ere^deelen, ( welke duidelijk bekend
zijn , bij Voorbeeld : de Europeanen zijn
blank, de Azianen bruin, de Afrikanen
zwart, de Amerikanen geel,) door de ver-
menging dezer Natiën van kleur verwisfe-
len , zoo is er geen tegenzeggen aan het
uitwerkfel dér climaten of het voèdfeh
Onze Hollanders , die zeker onder de blank-
fte, reihfte en welgemaaktfte mënfchen be-
hooren, zijn evenwel onderworpen aan de*
grootfte veranderingen ; en misfchieri wel
zoo, dat men üit dezeivett de flerkfte bewij-
zen van verandering der lüchtklimaten eri
voedfel kan betoogen, om dat zij alle de ui-
terde Wereldgewesten bezoeken, zich, met
de aldaar wonende Volkeren vermengen , en
meest alle van koleur ontaarten : de zqcm
genaamde Mestizen zijn toch kinderen *
Uit de vermenging van blanken en zwar-
ten , geboren. Zelfs kan men uit het ge^
laat van een oud Matroos of een Baar,
zoo als men dezelve noemt ,' duidelijk
zien, dat hij in de Indiën heeft omgezwor-*
ven: aan een IVestindieschvaarder insge-
lijks, en vooral aan de Mulatten de verj
menging van Zwarten en Blanken onder-
kennen. Voor het overige is het onbe-
twistbaar waar, dat een oplettende genoeg-»
zaam uit de oppervlakte der huid, den op-
llag der oogen, de gehalte des ligchaams*
maar vooral uit de kleurem van het hoofd-
haar
VAN HOLLAND. &ot
haar en baard* de Natiën oriderfcheiden kan- het
Het laatlle is dus het voornaamfte dat ons RUNDVEE*
weder tot onze Koeijen brengt, namelijk i. Afd.
het haar of de huid Men merkt op, dat lil.
het verfchil daar van , de Menfchen en Na- Hoofdrt*
Natiën eer onderfcheidt. De Moor en of Het haar
Mauritiaanen hebben wollig haar , de Cin der Koei*
galeezen pikzwart lang haar , zoo ook de jen*
Spanjaarden , Biscajers en Italiaanen . De
Fooien zijn vermaard door lang haar , zelf
dat het tot ziekte overflaat , genaamd de
Poolfche vlegt. De Duitfchers zijn bekend
door hun bruin haar, en vooral waren onze
Batavieren bekend door hun ros of rood
haar, waar van de Romeinfche Heeren en
Grooten zich pruiken en fierlijke kapfels
maakten. Immers zoo zegt zeker Latijnsch
Dichter:
Germanje fchenkt u *t haar van zijn gevangen Heeren*
Wijders vergelijke men hier bij het meer-
maals aangehaalde werk van den geleerden
ziMMERMAN * over het verreizen van het
Vee , waar in ik tot mijn genoegen zie,
dat dezelve dit na Ier bevestigt. Kort-
om , zoo wel de kleur als de vlokking
der haren, is zoo wel bij het Vee als on-
der het Menfchelijk gedacht aan zoo vele
verandering onderworpen, als er fchier be-
palingen in de klimaten zijn. Dit nu over-
gebragt op die zeldzame veranderingen , die
wij in het bont en de kleuren van het haar
of de vederen der tamme dieren zien, die
met den Mensch verkeeren en verreizen,
Q (ah
/
HET
«.UNDVEE.
I. Afd.
III.
Hoofdft*
Nader
vertoog
over de
haarkleur.
502 NATUURLIJKE HISTORIE
( als in HoOfdft. i en 2 betoogd is ) zoo
meen ik mijne Landgenóoten geen ondienst
gedaan te hebben , met op een anders in
fommiger oogen zoo gering onderwerp ,
de aandacht in dezen meer re vestigen , ten
einde den Godbefpotters te overtuigen, dat
ook hier in een eerbiedigend voorwerp is,
om de wijsheid der Natuurwerken van eene
Majestueuze Voorzienigheid te erkennen.
Maar laat ons nu nog een flapje nader'
treden. Uit de getuigenisfen der geloof-
waardigfle Reizigers en het voorige betoog-
de C*)? weten wij, dat de kleuren van
het haar der Koeijen in het een en ander
Gewest merkelijk verfchillen , en zelfs (in
een en hetzelfde Land , zoo als vooral
bij ons in Nederland. Onder cusfchen hel-
len de hoofdkleuren altoos in elk Gewest
naar een zekere algemeene kleur: dus houdt
men de Italiaanfche Koeijen’ meestal hellen-
de naar het grijze, of ook naar het witte; ge-
lijk ook de Poolfch&y en volgens gross Rei-
zen in Oost - Indien ; zoude de Indiaanfche
ook meestal wit zijn ; doch dit laatfle ontken ik
ronduit , naardien wij in de zoogenaamde em-
ballagia , van Indiaanfche Kalfsvellen zaam-
genaaid, meestal fijne roodgefpikkelde huiden
vinden , en wij , zoo in de fpekfleene beelden
2l\s Indiaanfche teekeningen, meestal de Koei-
jen en Buffels grijs of bruin , en ook zwart-
kleurig zien , doch zelden zoo bont als
de Hollandfche Koeijen, of als die der
Afrikanen , die alle doorgaans zuiver wit
met
C*} Zie hiei voren bladz. 67,
van H ö L L A N Ö. 203
mee zwarte plekken zijft. De JVest-Indi HtT
fchè , blijkens de emballagie om de Indigo, 'N
Cacao en andere goederen , zijn doorgaans L Afd.
rood of rosbont getijgerd met kleine vtek
jes; eindelijk verfchiic nog de kleur veel,
naar mate het haar kort , lang , gekruld
of vlos is , waar van ftraks nader.
Onze Hollandfche Koeijen eindelijk zijn Hollandsck
zeer verfchillend van bont* waar door zij bont.
ook onderfcheiden worden; doch met dat
al fchijnt de hoofdkleur oorspronkelijk bruin
frood, zoo als ook doorgaans alle Runde-
ren in Duitsèhland zijn, in zoo verre, dat
men daar plaatfen vindt, alwaar een zwart
bonte Koe eenö zeldzaamheid is. De
meeste Kemper Koeijen zijn geheel bruin;
elders heerscht het zwart, of het grijs; het
geheel wit is overal bekend, echter maar
een enkelde hier of daar , doch men maakt
er niet veel werk van : de oude Batavie -
ren hielden witte Koeijen of Stieren zeer
in godsdienstige achting.
Dan, laten wij nu tot onzen taak over-
gaan , en de onderfcheiden benamingen der
kleuren , die onze Veehoeders van het bont
ontleenen, voordragen, zoo als die in der-
zelver gemeenzamen Veehandel plaats heb-
ben. Om dit zoo veel mogelijk geregeld
te verklaren , vereischt de beteekenis van het
woord bont hier eenige opheldering; want
alfchoon men door bont , met opzigt tot de
Runderen , meestal eene vermenging van
kleuren verftaat, zoo wordt ook fomtijds
door bont eene zachtharige , huid begrepen,
Q 2 al
*
*04 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE.
L Afd.
III.
Hoofdft.
Gegrem
snelde Koe
al is die van eene enkelde kleur; bij voor-»
beeld, onder de Pelterijen noemt men hec
fpierwit Ermelijn , het roode Vosfenvel *
het zwart, grijs, graauw, Otterbont , de Sa-
bal-, Hazen-, Konijnen - en andere vellen,
niet om de kleur , maar om de zachtheid en
verwarmende eigenfchap , ]bont , waarom men
van iemand, die warm in zulk een pels ge-
kleed gaat, zegt: hij zit dik en warm in
het bont . Van de Koeijen, die dik in het
haar zitten, zegt den Boer: hij zit dik in
het wand , door wand de huid verfhande,
als iets dat verwarmd ; doch (preekt hij van
een bonte Koe die gevlekt is, dan zegt hij:
die Koe heeft een mooije bonte rok , of
bont wand .
Uit dit alles blijkt , dat de benaming van
bont , bonte Koe enz. ,• eigenlijk beteekend
eene geplekte of gevlekte Koe van verfchil-
knde kleuren, hetwelk onze oude Landza-
b ten gegremmeld noemden , dat is gemen-
.geld: Maeulatus , geplekt , gevlekt , voh
gens KiLiAAN, zoo als ook vondel in de
vertaling van vikgilius zegt:
Een die gegremmeld is , zal mijne keur niet (tooren ( *
De eerde benamingen fpruiten dan eerst
uit de enkele of onvermengde hoofidkleu -
ren, als wit, zwart, rood, grijs of vaal
de tweede zijn de vermengde , die iet
bont voortteelen. Onder* enkele en onver*
meng-
(*) Vergelijk hier voren bladz, ip5*
van HOLLAND* <205
mengde is de voornaamfte kleur : Rood of HET
bruin ,* deze noemt men dus roode 0f RyNDVE1-
bruine Koe, Os of Stier. Deze zijn ech- i* Afd.
ter nimmer zoo eenkleurige of het bruin
is omtrent de ooren en qogen en }den nek
hqoger van kleur ; men vindt in dezen het Roode of
haar middelmatig lang en zacht, en
wijls zeer ruig» T
Wit . Dit ibort is er dikwijls; de oogen ^itte
zijn meest altijd, gelijk in all’ het* fpierwit Koeijen*
viervoetig gedierte * rood ; zij zijn meest al *
tifd ruig en ftroefharig ; men houdt ze voor
zvyak. Volmaakt fpierwit of hagelwit vindt
men niet algemeen*, er loopt altijd iets van
het grijs door. Men merkt aan , dat het
wit haar in de Koeijen afgeruid of door de
blaarziekte uitgevallen zijnde, nooit weer
sangroeid : in der daad zal men ook de
witte Koeijen doorgaans hier of daar met
kale plekken zien , zoo dat men ze rappig Rappige
of ' fchur ft harig noemt, denkelijk om dat*oe-
die fmet op het wit zigtbaarder is.
Zwart is de derde hoofdkleur: deze zijn Zwam
zeer gemeen in Holland , doch hoe geheel Koeijen»
en al zwart zij zijn , hebben de meesten een
klein wit kolletje voor den kop. De zwart-
harige Koeijen zijn zonder tegenfpraak de
fijnfte en gladfte van haren, meest altijd
glimmende, gelden vlokachtig; men houdt
dezelve voor het fijnrtè 'ras.
Ros. De roskleurige Koeijen zijn eigen- Rosfe
lijk dat foort, dat, als het ware, tusfchen Koeiicfl*
bruin en paars in is; zij zijn niet algemeen,
en doorgaans ruig en het haar vlokkig, zelfs
Q 3 krul*
io 6 NATUURLIJKE HISTORIE
hït krullokkende; die foort komt nabij aan de
rtjndvee» wjj(je Köeijen van Duitschland. Ik heb
I. Afd. er’ gezien , van welke het haar krulde als
m- - Sehapenvagten Vervolgens volgen de
Roof ’ Koeijen die wel geen eigenlijke hoofdkleur
hebben , maar echter door de vermenging
van het haar eenkleurig- fchijnen , als b. v.
van de Rosfe Koeijen zijn er ook nog ver-?
fcheiden { welker kleur tusfehen hoog bruin
en grijs is,
Beife Beife Koeije*u Deze naani werd in Hol -
Koeijen. land , althans in Rhijnland , gegeven aan
een foort van ’ Koeijen ,' welker kleur dis
muisvaal is , en gemengeld- tusfehen vaal-
zwart, blaauw en roskleurig, als hebbende
iets van beide, hier van komt, naargisiïng,
het woord beis .
Muisval# Muisvaal , is ook omtrent als beis ; doch
Koeijen. m e er mef: fijne wjtachtigé haartjes vermengd ,
’c welk éindelijk verloopt op grijs.
Grijze Grijs , is volkomen een mengfel van zwart
Koeijen. en wjt haar, zoo als men weet wat grijs is.
Biaauwe Blaauw , of blaauwe Koeijen, zijn niec
Koeijen. gemeen , of bedaan eigenlijk niet regt blaauw ;
men diende blaauwachtig te zeggen , want
het geen de Boer blaauw noemt, is na het
blaauwhellende , meestal blaauwachtige ha-
ren , met wit of grijs vermengd ; men vindt
dit foort nog al vrij gemeen, en houdt het
voor goed Ras.
Geeie Geel is er ook , doch niet vddrekt geel ,
Koeijen* maar wel geelachtig ligt bruin, dat men
ligf
(*) Zie hier na op Plaat IV,
van H O L E A N Ö. 107
ligt brui» noemt, in tegenfteflirtg van hoog ,,BT
bruin. Deze foorten zijn er Zeet velen ; RÜNDVEi*
doch doorgaans' wit aan den buik. I. Afd.
Meerder- hoofdkleuren van haar kunnen er
Zijn ; dóch' zijn ons niet bekend ; ten ware
men hier of dakr eenige meerdere of min-
dere vermenging vond , waar uit dan die on-
nagaanbaare menigte van verfcheiden ver-
mengde vlekken, fprenkels en plekken, die
men bont noemt, ontdaan, en waardoor in
Holland en Vriesland , gelijk ook in gansch
Nederland , bij uitnemendheid den naam van %0T[te
Bonte Koeijen voorkomt , zoo dat men Koeien*5,
fchier overal, waar vee- rijke Dorpen of
Markten zijn , uithangborden vindt , waar op
een Bonte Koe , een Bonten Stier , Bonten
Os of Kalf gefchilderd ftaat , met een
Rijmpje of Boeren fnakerij er opder. Mij
is er een bekend , waar mede ik mijne
Lezers wil vermaken. Een zekér Schilder ,
te Leyden , jan van doornik genaamd ,
welke vermaard was in het fchilderen van
Uithangborden , en een bekende klugthart
was, wierd door een Boeren -Herbergier ge-
vraagd , hoe veel het fchilderen van een Bon-
ten Stier wel kosten zoude ? Onze jan
vroeg aan den Boer , of de Stier los en vrij,
dan of hij gemuilband en aan een touw moest
loopen , zoo als men meestal ziet , en of
het vast Bont moest zijn , dat niet verfchoot ,
dat dit verfchil in de prijs maakte , want , zoo
hij er een touw en een ketting aan moest
fchilderen, en vast bont, dat dit eens zoo
veel zoude kosten om de kunst, die er tot
Q 4 een
*o8 NATUURLIJKE HISTORIE
een touw en. ketting en vast bont vereischt
rundvee. ^yer(j^ £)ep goer, gelijk meest alle Boe-
I. ‘Afd. ren, op de beurs geteld. Oordeelde dat hij
I11- de kosten van de ketting en touw-, den. muil-
Hopfdft. ban<j en het bontverfchil , wel, pntbeeren
konde, bedelde dus de Stief los in de weide
loopende , en het Bont , zoo ajs het den
Schilder goed dacht, voor twee Diicatonnen.
Jan van doornik nam de penceelen, en
fchilderde met vaste oliiverw,, een fraai Land-
fchap , waar in hij vermaard vyas ; dit opge-
droogd zijnde, fchilderde hij met gomwater-
verw, een fchoonen jongen Bonten Stier er
op , waar onder dit referijn , want de Schil-
dersbaas behoorde tot de Rederijkers - feamer
der Witte Akkolijenx
In de Roodbonte Stier ,
Tapt men Wijn en Bier,
Gaat hier niet voorbij ,
Of houd de Sti^r wel in de w?i.
Dit Uithangbord ftond den Hospes won^
der wel aan , en vooral het Rijmpje, weshalve
hij jan de twee Dukatoqnen gaf, en hem
nog daar en boven met een frisfche teug
befthonk: maar wat gebeurdt er? er vallen
regenbuijien en windvlagen , zoo dat de water-
verw los weekende , eerst het bont , en eindelijk
de geheele Stier verdween De Boer hier over
verzet en vertoornd, wierd door den Verwers-
baas van het Dorp onderrigt , dat dit de fchuld
van den Schilder wras. Hij Ihelt naar den Schil-
der toe, verwijt hem zijn flecht Rhilderen,
en zegt dat den Stier uitgewischt en weg was„
Wel,
▼ a n HOLLAND. 2 op
m
Wel , zeide jan , heb ik u niet gevraagd of HET
gij oen Stier gemuilband en aan een touw *DNDVB®*
en vast bont wilde hebben, dan zoude hij I. Afd.
niet weggelopen nog het bont verfchoten ln* -
zijn; maar nu hij los in de weide liep, 00
had gij er op moeten pasfen, daarenboven
■heb ik op het bord gezet : houd den Stier
wel] in de wei , en u gewaarfchu wd. De
Boer. voelde de zet, en mede tot de Rederij-
kers kamer : uit zoetigheid meer , te Zoeter -
meer , behorende , verzogt hij aan jan omdan
een. gemuilbanden Stier aan een touw , die niet
weg liep , en met vast bont te fchilderen ; en
beval den Schildersbaas er onder te zetten:
v/»” Tav 30 f ! •:*. , • «1^20100 v T.
In de vast roodbonte Stier, -
Tapt men Wijn en beste Bier,
Treé gerust. in. Man of Vrouw,
Wa^t de Stier loopt aan een ketringtouw.
Hier mede eindigde deze koddige Hiftoric,
die veel gerucht in dien tijd- gemaakt haeft :
en in vele gevallen maakte deze fnaakfche
.Uithangbord Schilder er. verlcheiden , als
hem iets dergelijks voorkwam, waar van er
eenrgen hier te Leyden bekend zijn. Ik heb ,
jong zijnde, dezen jan van doornik nog
gekend, en dit vertel fel bij overlevering, uic
goeder hand , vermits deze Schilder veel
voor miin .Grootvader, jan berkhey, die
een Konsthandeiaar en kenner was , fcbilder-
de. In het voorbijgaan kan dit klugtje die^
nen , ten bewijze van den fchertfenden aard
der Boeren Landzaten , en tevens tot nadere
Q s ver-
/
sip NATUURLIJKE HISTORIE
WT verklaring van nog vérfcheiden fcherrfe-
aundvee. rjjen ^ u-t j1<?t verfchillend bont der Koei-
h Afdi jen kunnen ontftaan.
Hoofd ft ^et voornaamfte bont der Hollandfdu
Koeijen is, of jood- of zwart bont; het is
moeijeljj.k te bepalen welk Ras in dezen de
overhand heeft ; doch men kan op vrij aan*-
nemelijke opmerkingen, aan het rood bont
den voorrang geven , mits men oplettend
nagaat de Streken en Landsdouwen, of de
geneigdheid der Boeren, die het meest tot
dit of dat bont overhellende , zeker foorc
aanfokken ; want men vindt Streken , daar de
Boeren meest op rood bont of rood valien ,
bij voorbeeld, in het hoge van Zuid -Hol-
land , insgelijks aan dén Rhijnkant, bij Bo-
degraven , Zwammerdam , omftreeks Ou-
dewater , Waddingsveen , en in de meeste
Droogmakerijen. Ik ben te meer in dit gevoe-
len veifterkt geworden, zints ik onder de hier
* Zie voren * aangehaalde drift van bij de hon-
bladz. <4. derd jonge Stieren , welke van die Stre-
ken kwamen , geen eene zwarte gezien
heb , maar meest alle rood of roodbont.
Integendeel fchijnt het mij toe , dat de
NoordhoUanders en fZestfriezen meest op
zwart bont vallen ; althans men vindt in
Kennemerland , ornftreeks HaarUm , Am*
fier dam en in Amftelland , ontelbare Boerde-
rijen , die men fchier aan het bont, en wel
aan het zwart bont der Koeijen , onder-
kennen kan ; er zijn er , die opzettelijk hier
toe de Stieren óf Bullen van hun Ras aan-
houden, en ik voor mij vermoede, dat de
meeste Beemfter of Purmerbullen , zwart of
zwart
van HOLLAND. au
gwaft bónt zijn ; dit kan iets ter zake doen , "*r
om de kiesheid en oplettendheid der Natie , *UNDVB**
in de kennis der kruisfing van het Ras der I. Afdj
Runderen te bewijzen, even zoo als men IITj,
on tegen zeggelijk bewijzen kan , dat er geene 1 00 *
Natie bóven de Hollanders en Moordhol -
l anders , aan mij althans, bekend is, waaron-
der de kunst van het kruisfend vermogen der
voortteling, buiten het Rundvee , oök bijzon-
der in het fchöon gevederd Gevogelte, beter
wordt uirgeoefehd? De Leydenaren zijn zoo
ervaren in het vobrtfokken en' laten uitbroe-
den van allerlei vederkleuren onder de Dui-
ven en Hoenders, dat zij genoegzaam zeker
zijn , dat zij na het tweede of derde broed ,
een geregeld ras^ of foort kunnen aanhouden;
en . wie ónder de zöögenaamde Hennen- bf
D ui venmfclkers , wie in ■ óordholland bekend
is , weet niet , dat de Schager , en in die
Streek aafcgek weekte Hoenders, een der bij-
zoriderfte foorten zijn , die voorheen zoo
algemeen 1 niet waren , en nu evenwel tot
een beftehdig Ras gebragt zijn. Iemand
vraagt mogelijk wat eigenlijk dat kruisfèn
van het Ras zij? wij zullen het verklaren,
om dat het fQt de vermenging 'van het bont
in de Koeijen behoort. Wanneer een Dui-
vënhöuder eenrg fraai bont of ander foort
van veerenwil aajjfökken, en hij bezit er geen
vast paar van , d jn ziet hij hier of daar een
jong paar, of een alleen, ’t Duif óf Dof-
fer te bekomen , erA kat die paren met een
bijkomende vederbom' : het paar ’t welk uit de-
M twee voorkomt, gewoonlijk basterd.
HET
B.VNDVEE,
I. Afd.:
III.
Hcofdft.
«u 2 NATUURLIJKE HISTORIE,
of zoo zij hef noemen , vuil : maar dan la-
ten zij dit jonge paar weder, broeden , of
wel paremmetj een tweede., teelt uit het eerfte
Ras, waapna::het.dan 1’chier vast ga^t dat zij
daar van een befendig Ras bekomen, want
dan keert de natuur cpt haar eerfte kleur weder»
De Paardentuilchers of Roskammqrs , we»
ten dtfn ook'.in het verkiezen der Merrien en
Hengften ; dit heet men Ras kruisfen. Bij
ons Menfchen is het over bekend , dat een
blanken en een zwarten , een middelfoort
voortbrengt , ’c welk noch blank noch zwart is ,
maar van beiden Natiën iets heeft, d«ch
zoo dra teelt zulk een halfkjeurigq niet we-
der voort met een der beiden kleuren, of
eer het derde of vierde, gedacht daar ris, is de
kleur wedergekeerd tot zijn oorfprong, ge?
lijk ook bij de Blanken de zoogenaamde
röoedervlakken of maanvlekken , muizevlek>
ken , waaromtrent onze Natie vele bijgelovig-
heid bezit , ^altoos bij het overkruisfen van
het eerfte of tweede gedacht verdwijnen.
Deze kruisfing of yerfchillende paring van
eene Koe telkens met eene andere Stier, of
ook den Stier met Koeijen van vel^lei foor-
teti van bont, veroorzaakt dan zeer .zeker
die verbazende verfchülendheden van bonte
en geplekte Koeijen in ons vee -rijk Vader-
land; gelijk wij dit in Plaat II. in tien ^
twaalf ,verlchillende Bonte Koeijen hebben
afgebeeid , <en in het op die tlaat geplaatfte
versje, hebben verklaard.
Het getal of de berekening der .mogelijke
Bontfoorcen , is gedeeltelijk alrede in dit
, Hoofd-
/
van HOLLAN D.
213
I. Afd.
III.
Hoofdft;
Hoofdftuk breedvoerig betoogt , en zoude MEt
wel op honderd drie en veertig foorten van *UNDVEE6
bont, door kruisfing met verichillende Stie-
ren kunnen worden gebragt , en voorwaar , ie-
mand die- met een fchilderkundig , en vooral
met een verwonderd oog, Hollands beem-
den en weiden beziet , itaat verbaasd over
die wonderlijke fchakeringen van allerlei
bonte Koeijen , Osfen of Stieren, De
Boer kent die verfchillendheden bijzonder,
en geeft voornamelijk de volgende verfchil-
lende bonte' Rasfen , nog de volgende na-
men :
Rood bont is, als de Koe groote roode
plekken op eene witte huid heeft. In deze
foort merkt men op , dat de neus, den nok
of nek , en de dijen de grootfte roode plek-
ken hebben.
Rood mengelbont is, als de roode plek-
ken genoegzaam evenredig zijn aan den wit-
ten huid.
JVit bont is , als het wit de overhand Witbontc
heeft, het zij in zwart of rood.
Roodplekt of tijgerrood is , als de roode ,e^0^
plekjes kleen, en als een tijger geplekt zijn. TijgCr*
Dit foort is niet gemeen , en wordt ook rood.
niet veel geacht, met te min zijn zij fierlijk.
‘ Hier op volgt nu het tweede hoofd -ras,
te weten :
Zwart bont , welker verfchillendheden ins- Zwm
gelijks van de grootte of kleinte der plek ont‘
ken afhangen, en waaromtrent meerder bij-
zonderheden voorkomen dan in de rood bon*
te rasfen,* De zwartbonten hebben door-
gaans
Rood
bont.
Rood
*i4 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE.
L Afd*
rii.
Hoofdii.
*•
Tijger
zwart.
Zwartkop.
Oogzwart.
gaans zwarte koppeti en horenen , de meesté
plekken op de fchoft en heupen.
Zwart getijgerde : eene Koe met Zwarte
tijgervlekjes.
Zwartkop : eene Koe die geheel wit , of
ten minden weinig geplekt is , en een ge-
heele zwarte kop heeft, fchoon het lijf wit
is, dat nog al gebeurt.
Oogzwart: eene bonte Koe met een wit-
ten kop en zwarte oogen : dit is vrij alge-
meen aan de zwart bonte Koeijen , vooral
aan de Stieren.
Zwartoor. Zwartoor is insgelijks * als de kop wit
is en de ooren zwart zijn, hetwelk mede
genoegzaam aan allen eigen is. Maar wie
hoorde ooit van gebefte Dominé's Koeijen
of Kalven met een Trekmuts ? enz. Onze
Boeren- meiden cn knapen echter doopen
fommige foorten aldus.
Dominéé Dominéés boïit is dan eene zwarte Koe ,
bout. boven aan ^en kosfem tegens de borst
wit geplekt en als gebeft is.
Trekmuts. Trekmuts . Een Koe of Kalf met een
trekmuts is een pikzwarte Koe, met een
geheel witten kop. De befcheidenheid ver-
hiedt om de naams-oorfprong hier van te
melden, bij de Boerenknechts en Meiden
is dezelve echter wel bekend.
Blaer - of bleerbont , Bleskoe , is insge-
Blaerbont, lijks eene zwarte Koe met een witten kop,
doch eigenlijk met een witte kol of bles,
volgens KiLiAAN ; want bles en blaar betee-
kende oudtijds hetzelfde , en nog , vooral
ten aanzien van de Paarden \ doch dit woord
blae -
van HOLLAND. 215
hittere Koe bezigen de Boeren thans niet *
veel, om dat men door eene blaere Koe ookRUNDVE**
verftaat eene Koe die de Blaar - of Pofziekte i- Afd.
heeft gehad ; dit foort noemde men oud-
tijds , en nu nog , rappige Koeijen , het-
welk zoo veel zegt als fchurftige Koeijen .
Witlakenfche Koe is een bijzonder ras,
dat namelijk geheel zwart is, dat is, aan de Witlaken-
Voorfchoft, achterfchoft en kop, doch overfchc Koc*
bet middenftel fpierwit, zoo dat het fchijtit
als of men een wit linnen laketr over een
zwate Koe gefpreid had; dit foort is vrij
raar, men ziet ze niet gemeen, althans niet
volmaakt witlakensch ; evenwel heb ik er in
eene weide bij Noordwijk Binnen eens vier
fraaije bij een zien grazen, met nog andere
daar nabijkomenden , zoo dat ik gisfe dat de
Boer hier van een ras zocht aan te fokken*
In eene weide bij Wilnis , onder het Sticht
van Utrecht , liep in denjare 1796. eene ge-
heele koppel, van 15 of 16 Koeijen, met ee-
nen Stier, welke daar aangefokt waren. Even
zoo welnu als een zwarte Koe een wit laken
over de huid kan fchijnen te hebben, zoo
zijn er ook röodlakenfche ; maar bijzonder
worden de witlakenfche door eenige wel eene
Kraamkoe genoemd, om dat, als op fom-
mtge plaatfen eene Boeren Kraamvrouw in *
de kraam fterft , dan , bij het begraven , een
wit laken over de zwarte baar gefpreid
wordt (*).
Zwart*
(%) Zie Nat* ffift. *an HolU Afbeelding der Be-
grafcnisfe.
HET
RUNDVEE
1. Afd.
III.
Hoofdft.
Zwartla-
vkenfchc.
Bagijne-
kap.
Zwartrug.
Zwarc-
fnuit.
fi 1 6 NATUURLIJKE HISTORIE
Zwartlakenfche , dat is, als het voordel
en achterdel wit, en het middendel integen-
deel zwart is y en dus het tegengedelde van
wit laken: zoo zijn er ook die het hoofd,
den nek en het ftaartduk wit hebben. De
Boeren noemen deze wit - of zwartlakenfche
Koeijen meestal lakenveldfche Koeijen , ook
wel wit - of zwartvelders * om dat het la-
ken op den rug als op een veld ligt uitge-
fpreid.
Bagijnekap is er ook; dit zijn gemeen-
lijk kleine Koetjes, wier horenen niet uit-
gewasfen zijn, en de kruin zwart hebben*
zoo dat deze zich ais eene zwarte Bagijne
tipkap vertoond, en even of zij een ouder-
wetfche Bagijnehuik dragen.
Zwartrug : het is zeer ongemeen , als
eene Koe geheel wit, maar zwart op den rug
is; integendeel is het aan de meeste zware
bonte Koeijen genoegzaam gemeen, dat de
rug of de nok wit is, en meest altijd de
fcheidingen van de ruige bonte plekken van
het wit achter de voorpooten , en voor de
achterpooten aan den rug beginnen, gelijk
meest altijd: in welk ras van bont het vai-
le, de buik en de onderlel der krop of kos-
fem wit is, het uur is echter fomtijds ge-
plekt , de ftaarten in alle bontfoorten zijn
meest met een witharige pluim of haarlok.
Zwartfnuit , zwartmuil , is eene Koe die
een witten kop of kol , en een zwarten muil
heeft De muilen der Koeijen zijn boven-
dien dikwerf ook wel geplekt naar den aard
van het bont , doch niet zeer algemeen ,
door-
van HOLLAND. 217
doorgaans * zijn dezelve zwart of vaal; de het h
witte Köe ij en hebben echter meestal roodach* RUINIDVEE*
tige muilen. ' I. Ata.
Blaauwbont is insgelijks vrij gemeen. Dit
foort is doorgaans zacht en fchiiderachtig, °
gelijk, ook .. '
Beis - of grijsbont , welker beide men- Beis bont.
geling dikwerf, als het ware, witte of zwart
Vale paarfe randjes fchijnen te hebben, ge-
lijk dit ook wel in het roodbonc valt, als
welke plekken nooit zoo fcherp afteekenen ais
in het zwart bont: — dit hebben onze groot-
11e en voornaamfte Schildersbazen altijd waar-
genomen , zoo dat een Kunstkenner, ja een
kundige Boer, wel dra hier aan ontdekt cf de
natuur gevolgd zij ; het is dus die dommelige
fmelting der bonten, die een Schilder, wiens
liefhebberij zich tot het fchilderen van Bees-
ten bepaald , vooral behoort in acht te nemen.
Hier mede de voornaamfre rasfen van bon-
ten kortelijk befch reven zijnde , behoeven
de nog overige kleinere bijzonderheden geen
breeder uitleg , als , bij voorbeeld : vaal -
bont> munnikkenbont enz s dat een donker- J^£nn*kkc
bruin bont is, nademaal alle die onderfchei-
dingen afhangen van de zinnelijkheid der gee-
nen, welken hier op fpeculeeren, en niet
zelden worden de*Koeijen genoemd naar de
overeenkomst van het bont met een of ander
figuur, zoo als van Bagijn , trekmuts , wit
laken enz. gemeld is.
Een woord echter nog van de onderfchei- witpoo-
ding der kleuren aan de pooten of voeten. ten» cnz'
De gemeenzame oplettendheid hier op ver-
R OQF-
y
ai8 NATUURLIJKE HISTORIE
«et oorzaakt veeltijds de grootfle onderfchei-
RUNDVEE' ding, gelijk dit de arivertenticn in de Cou-
I. Afd. ranten , wanneer eene vermiste of geltolen
Koe wordt uitgeduid, volkomen getuigen;
00 * als dan vindt men doorgaans , bij de om-
fchrijving van het bont, gevoegd: witte of
zwarte poot en, of witvoet , en met reden,
dewijl de meeste Koeijen* van welk eene kleur
dezelven ook zijn, aan zwarte of witte voe-
ten , of wel voornamelijk witte voorvoeten
of voorpooten onderkend blijven , vooral
witte, dat is, dat de pooten van de knieën
of hakken af wit -harig zijn. Door zulke
voeten worden daarom hier niet veritaan ,
de eigenlijke voet of de gehorende klaauw,
alfchoon dezelven naar de kleuren van het
Beest verfchillcn : in de zwarte Koeijen meest
zwart, in de roodc vaalachtig, in allerlei bont
is dikwerf het horen der klaauwen of fchoe-
nen bleek geflreept , al hetwelk ook zijne
opmerking verdient , en tevens bij de bc-
lchrijving der horenen nader zal voorko-
men; het zij hier voldoende, ten aanzien
van de benamingen, die eene Koe van zijne
pooten , of, het geen wel op te merken
is , van zijne voeren ontvangt ; althans in
ons Rhijnland zegt een Boer doorgaans
zwartvoet of bruinvoet , meest witvoet ,
wit hak , zelden witpoot .
staart- Behalven dat zijn er nog zeer algemeens
onder- naams - oorzaken , die uit den ftaart der
fcheid. Koeijen ontleend worden, als daar zijn:
vlos ft aart , pluimflaart , raïgflaart , wol-
ve- of vosfefraart , ruift aart , rotte - of
tnuizefïaart , kort - of langflaart , ook
kwis-
van HOLLAND. 219
kwispelftaart ; die allen dus onderfcheiden zijn : het
Vlos ft aart is, als het geheel beloop der RüiSD^E*
(taart van het lendenkruis af, als wollig is. 1. Afd.
Pluhiifiaart is algemeen, en een natuur- „ 11 1*
kenmerk der Koeijen, het is, als aan het
einde der (taart een bos haar als eene pluim Vlosftaart.
afhangt en nafleept , en wordt genoemd :
Cauda plumofa (pluim ft aart}', linn^üs
noemt het Cauda floccofa , en bij de ouden
werd het genoemd Cauda Leonina ( Leeu -
weftaart} , naar de gelijkheid der haarpluim
aan den (taart der Leeuwen. Dezelve is
doorgaans wit, doch niet zelden morsfig,
om dat zij op de fchijthak vieid: doch on-
ze kiefche Boeren houden ze zuiver; in de
(tallen binden zij die op , en laten ze aan
een touwtje over de goot hangen, zoo dat
ze die niet met den drek kunnen bemorfchen,
en dus beletten zij het aanbakken der drek-
klonteren , en de Koeijen worden niet mors-
fig, zoo als dit in andere minder zuivere (tal-
len altijd het gevolg rs: waarom zij ook eene
morslige Melkmeid klontergat noemen.
Ruigftdart komt naast aan vlosftaart , Ruigftaart.
maar met dit onderfcheid, dat het haar niet
zoo vlos zacht is.
Wolve - of vos fefl aart is , als de (taart- Wolve-
‘pluim hooger op begint, en, even als bij of vosfe-
de vosfen, allengs een grooten algemeenen ftaaru
pluim maakt , ’t welk fomwijlen aan de roode
of ruige roodbonte Koeijen eigen is, doch
als een gebrek wordt aangemerkt.
Er is nog een foort , dat zij wolvenftaart
noemen, als de (taart rappig of fchurft is,
’t welk men dan ook wel woljziekte noemt ,
R 2 doch
<220 NATUURLIJKE HISTORIE
HET doch waar over wij nader zullen fpreken bij
ruivdvee behandeling der ziekten.
I. Afi. Ratte - of rotte - of ook muizefiaart 9
Iir* is als de geheele Haart kaal is , floppelig
Hoofdft. jiaar heeft., en de piujm uitgeruid is of uic-
Rore - of valt : dit is almede een gebrek in de Koei-
initize- jen f en een teeken van ongansheid ; men
ftaart' noemt ze ook ruijlaart , om dat de kaal-
Rmftaart. heid door afruijen van het haar ontHaat.
Kortftaan. Kortjiaart is , als de Haart niet langer
is dan op of even aan den fchijthak , dat
echter niet veel gebeurt , en meest aan kleine
geflellen eigen is.
Langftaart. Langftaarten zijn, die tot over de hiel-
hakken en kooten overflepen , en zoo als
viRGiLius zegt, in het uitrekken den Haart
langs den grond Hepen: zulke Haarten heb-
ben de Ösfen, vooral de Deenfche , veel.
k wispel' Kwispelflaart is genoeg bekend : alle
(taart. Koeijen kwispelflaarten onder \ grazen om
de vliegen af te weeren; maar er is nog
eene gewoonte ? uit dit Haartkwispelen ont-
gaande , die misfehien en wel meest uit
eenige jeukerigheid of onderhuidfche prik-
keling ontHaat, waar door fommige Koeijen
de Haart krom en altijd in beweging hou-
den; hier op Haat dit Boeren rijmpje:
De Koe , die draagt een quispolftaart, daar aan een quispclkwast ,
Daar mee zoo jaagt zij wrik wrik wrak de vliegen van haar bast.
Stijffhart. Stijfftaarten : dit komt voort uit een ge-
brek van de aanwas der Haartwervelen , of
het lendenwee, bij de ziekten en beenkun-
de nader op te helderen.
Muil en Nog zijn er oplettendheden op den muil,
neus. de neus en ^ kol y zoo als dadelijk volgt*
De
van HOLLAND. 221
De muil of de neus der Koeijen verfchilt het
meest altoos naar de kleur van het bont. RUNDVCE*
In de fpier witte of Iterk witbonte Koeren 1 Afd.
zijn de neusgaten doorgaans vleezig rood; in.
in deroode, roodbonte of zwarte, blaauw- Hootdft*
achtig, zoo ook in de beifen of blaanwen;
in de tijger- en zwartbonten zijn de lippen Tjjger-
der muil dikwerf vol zwarte tijgervlekjes of muil.
gefpikkeld ; dit is aan allerlei bont insge- spikkel-
lijks eigen; hier van fpikkelmull. muil.
Blaauw muil of gladmuil, als de lippen, Biaauw-
’t welk genoegzaam algemeen is , blaatiwach- muil.
tig glad zijn.
Rimpelmuil : als de muil gerimpeld is , Rimpel-
dat meest alle oude Koeijen hebben muil.
Stekel - of borflelmuil , dat is, als de Stekel,
neus en kinharen borftelig en ftijf zijn. mml-
Smoufemuil , dat is , als de Koeijen , ’c geen smoufe-
veclal gebeurt , een foort van een baard aan muil.
de kin hebben.
Snot muil , als de Koe fnotterig is, dat SnotmuiL
zich wel verflaat in vergelijking met den
Mensch , gelijk nog ontelbare dergelijke on-
derfcheidingen meer.
Uit de gellalte zijn er insgelijks zeer vele Getuite-
op te noemen , als : breede Koe , [malle namen.
Koe , gedrongen Koe , ( ook volgens de La-
tijnen Bos qua draws , vierkante Koe , )
lange Koe , fchrale Koe , fcharprug ,
holrug , rare Koe , dat is fijn en welge-
maakt, ruige Koe , gladde Koe , en onnoe-
melijke anderen, die de onderfcheiding naar
een ieders uitdrukking maakt, en niet zelden de
gebreken aanduiden , waar van op zijne plaats
telkens nadere ophelderingen volgen zullen.
R 3 Nu
HET
8.UNDVEE
I. Afd.
Til.
Hoüfdft.
Koehaar.
2*a NATUURLIJKE HISTORIE
** 1
Nn blijft ons nog overig om ook iets te
melden van de natuur van het Haar. Hier in
is een opmerkenswaardig onderfcheid, zoo
dat het fchijnt dat de verfohüiende kleuren
een invloed op de haarvlok hebben. CKrer
het algemeen i? het rood haar het langde
en ruig de , eenigzins vlokkig ; van dommige
Koeijen of Osfen groeit het langs de nok ,
de nek, den hals en fchoft zeer ruig en
lang, anderen wederom hebben onder de kin
en langs den hals insgelijks langer vlokking
of baardmuil ; zulk foort heeft de geheele
huid met langer haar bezet, zoo dat het
zelfs al golvend en ruig door een vlcid Dit
haar wordt ook daarom boven al gezocht
om er zekere Kleden, die men Koekleden
roemt, van te bereiden, ook om Zadels en
Matrasfen mede te vullen ; doch hier toe
dient het gemeende foort. Men heeft , zoo
ik meen, nu eerst in deze eeuw, althans in
ons Land, de kunst uitgevonden, om Koe-
liaar tot eene groote lengte te fpinnen; al-
thans binnen de Stad Leyden is zekere jan
lazaar, wiens Zoon die Fabriek nog aan-
houdt, zoo verre gevorderd, dat hij thans
Gangklcden en een zeker foort van Karpetten
van zoodanig Koehaar, tot zulk eene lengte
maakt als men begeert ; zoo insgelijks Kamer-
kleden met verfchillende dreepen , ook zaal-
dekken enz. kortom, men maakt thans van
zulk bereid Koehaar , wat men wil , en vooral
als het met zeker foort van wol , zoo men
zegt , geplamoest is ; doch het geen zeld-
zaam is, en dat ik geloof, dat niet algemeen
be-
van HOLLAND. 223
bekend is, ('althans ik ben nog niet lang hier HET
van onderrigt ) is , dat de Fabrikeurs van Koe- RDNDVEtt#
baarkleden, overal bij de Haarfnijders het 1. Afd.
kort Menfchenhaar, dat niet tot paruiken kan m*
dienen , laten opkopen en dit onder het I£oe- Hoofdft*
haar mengen en tot grove draden fpinnen. —
Aangaande het zwart haar , dit is doorgaans Zwart
korter en gladder , echter fomwijlen ook haar.
wel vlokkig; doch op verre na zoo grof en
wollig niet als het bruin haar , maar is droe-
ver: dit doet mij vermoeden, zoo als wij
reeds hier en daar hebben aangetoond, dat
het rood, ros of roodbont het natuurlijkde
Ras is dat nog van de Woudosfen of wilde
Duitfche Osfen is overgebleven: nademaal
deze Osfen , wier eigen foort nog in de Pool -
fche of Hongaar ^ fche Bosfchen bedaat, na dat
zij door de bevolking uit Duitschland en
de Nederlandfche Bosfchen verreist zijn, en
alleen thans bij ons bonter, en de haren kor-
ter geworden zijnde , door de vermenging
en igvoer van Koeijen, die gladder en korter
van haar zijn, en meest allen na het grijs en
zwart helden , deze verandering ondergaan
hebben: zoo dat wij niet fehroomen, vast
te dellen, dat de fijnheid en glimmende
gladheid van het zwartharig Ras , meerder
vatbaar is geweest voor ons ciimaac , als het
natuurlijk Quitsch Ras; daarenboven houdt
men het daar voor, dat de zwartharige Koeijen
het fijnde en vaste vieesch hebben , ’t welk
ook zeker van onze malfche weiden afhangt.
Men vindt insgelijks onder de zwartharige
kleine Koetjes , die laag van poten en lijn van
horenen zijn, welker haar zoogitzwat, kort en
R 4 fijn
-i
HFT
Aundvee
i: Afd.
III.
Hoofdft.
Rare Koe,
fijne Koe.
Krulhaar.
Verklaring
van Plaat
IV.
254 NATUURLIJKE HISTORIE
fijn is , dat het zelfs in de zonnefchijn als
fatijn glimt ; deze Beesjes noemt men raar ;
( zie boven Rare Koe ) het is, zeggen de
Vleesehhouwers , ali’ fijn en raar, wat er aan
is. Nog merkt men op dat zwartharige of
zwartbonte Koeijen of Osfen meer gehard
zijn tegen koude of ongemakken dan eenig
ander haar; dit is niet zoo ongegrond of
het heeft zijn bijval uit de Natuurkundige
Waarnemingen der proefnemende Natuur-
kunde, waar door men betoogt dat de zwam
te kleur voor de lichtftralen of luchtinvloed
minder vatbaar is dan andere kleuren : en
dit overgeflagen , merkt men wijders op, dat
het beis of vaal haar meestal ook kort en
glad is
Maar er is een foort van ros krulhaar, dat
naar het .bruin of omberbruin heldt, welker
viokking volmaakt krult als de vlokken vaneen
krulhond, of een lamsvel: inderdaad is dit
haar zagt en wollig , vooral aan den hals en
de borst , daar het fterker gekruld is, en
zich als met plooijen en rimpels op een vleit,
velen van dit foort heb ik niet ontmoet, doch
hier -en daar eenigen; in dit jaap, terwijl dit
ter persfe was , heb ik nog een dergelijk
Kalf gezien ; doch de bijzonderfie die ik ooit
gezien heb, was op de ftal van arij boer,
te Bodegraven , dewelke ik , om de zeld-
zaamheid heb afgeteekend , en , der zei ver af'
bedding hier nevens op Plaat IV. gevoegc
Men ziet er duidelijk de wolvlokkïng in, en
daarenboven , ’t welk het opmerkelijkfie is , op
den kosfèm tot boven de kin , dik gek ruïne
hu-
JPZ. IV
ft
R
fi.
van HOLLAND. 225
haren afhangen , zoo dat deze Koe volko- het
men een Ram geleek , indien de horenen en *-UNDVEB*
de kop geene Koe teekende. 1. Afd.
Nu moeten wij nog iets van het blaauw, Ui-
blaauw bont en grijs zeggen. Over het ge- Hoofdft-
heel hebben de gemelde foorten iets van deze rdaamv
haren, uitgezonderd dat zij regter, ftomper ^«ar-
en ftroever fchijnen, althans het grijs haar
is on tegen zeggelijk het flroeflïe, zelfs is de
kuif of lhrrenkol borstelig.
Eindelijk komen wij tot het wit haar. Wit haar.
Dit is het allerweekffe foort van allen ,
meestal ruig en lang, dikwijls krulvlokkig,
fomtijds geelachtig : echter zijn er fpier-
witte Koeijen van ongemeen fijn haar en
glad: dit foort is bij de Vleeschhouwers en
Boeren in achting, anders houden zij niet
veel van wit haar , om reden dat het veel af-
ruid en uitvak, en het ruig wit Ras, veel
aan zeker foort van fchurft onderhevig is.
Er zijn er insgelijks, gelijk meer gemeld is,
bij welken het wit haar uitgevallen zijnde , het
zij natuurlijk , of door fchurft , nooit , ten min-
flcn zelden, weder aangroeit, gelijk hier na
zal worden gezegt , hetwelk dan ook de re-
den is, dat men onder de bonte Koeijen ,
vooral de zwart bonten, het wit dikwijls
kaal of kaalachtig ziet, daar het bruin of
zwartharige, of liever de huid zelve gansch
gaaf is.
Meerder bijzonderheden over het verfchil-
lend haar der Koeijen zijn er waarfchijne-
lijk , doch daar wij het voornaamfte , ’t welk,
wij wetenswaardig oordeelden, hebben op-
geceekend, laten wij het overige berusten
R 5 Ik
H"T
RUNDVEE.
I. Afd.
III.
Hoofdft.
De Hui-
den.
NATUURLIJKE HISTORIE
Ik kan niet nalaten om hier nog met
een woord euiige aanmerkingen over de
Huid der JJollandfche Koeijen te maken.
Het behoeft geen bewijs, dat, daar de Vee-
handel zoo rijk en overvloedig in ons Land
is, dat onder de voornaamfte takken van
handeL ook die van de Huiden begrepen is,
hetwelk wij nader bij het opzettelijk ver-
handelen van de Veekoophandel zullen be-
fchrijven. Alleen moet men opmerken dat
de Huidekopers , Leertouwers of Lederbe-
reiders , in Holland immers zoo oud bekend
zijn als de Volkeren en Veehoeders, Koei-
jenhouders zelve, ja als die der eerstbeken-
de Wereldvolken , in zoo verre , dat de ou-
de Landbewoners het Leertouwen, Leder-
bereiden, zoo wel in den aard en de vastheid
der Huiden van het Rundvee, dat aanmerke-
lijk nut en verfchil kenden ,en mogelijk beter
dan wij , wegens de Horenen , het Bont, het
Haar en de Huid betoogt hebben. Bij voor-
beeld , men kent fijne huiden , zachte huiden ,
lenige huiden , flroeve huiden , harde , jon-
ge of oude Huiden enz. Men kent ook een
aanmerkelijk onderfcheid in de Oostindi-
fche , JVestindifche , Duitfche en Holland -
fche Huiden , zoo in grootte als dikte of le-
nigheid; de grootfte en zwaarfle komen van
de Honduras , bijzonder van de Bueno Hy-
ros , welker Koeijen ook voor de bekende
grootfte gehouden worden. Van de Kaap
de Goede Hoop bekomt men ook zware Hui-
den door de Kaffers, zoo als boven is aange-
ftipt. De Duitfche Huiden volgen hier op:
en
van HOLLAND. s*7
en offchoon de opgenoemde Huiden, de
zwaarfte en dikfte zijn , komen zij allen te RUNDVER*
kort in de lenigheid, fijnheid en zachtheid, I. Afd.
die de Duitfchc Leertouwers aan het leder
weten te geven. De eer van Opperbazen
komt hen in dit ftuk toe : en fchoon het
Turksch leder voor nog fijnder gehouden
wordt, zoo halen zij hier niet bij, vooral
als men opmerkt, dat de Turken , Arme-
niërs en Perfianen , hun fijnst vermaard le-
der van Kemels - en Ramsvellen bereiden.
De Duitfchers daarentegen bereiden meest
Koeijen en Osfenhuiden, en voornamelijk
de allesovertreffende Hartenhuiden. Het is
er ook dus mede gelegen , dat verre de mees-
te onzer kundiglte Vaderlandfche Leertou-
wers, Duitfchers zijn , of van Duitfche af-
komst , alhier genaturalifeert , zij hebben
dan ook in dien zin, deze wetenfehap met
de verreizing en vermenging der eerfte Hol-
landers of Neder duitfehen , in dit Land ge-
bragt. Deze Leertouwers of Huidenkopers
komen dan gezamentlijk daarin overeen , dat
dc Huiden der Duitfche en Holland fche
Koeijen beter tot zacht leder, dat is, vet le-
der , kunnen bereid worden , dan tot vast of
zoqgenaamd zoolleder ; ook erkennen zij ,
dat, hoe fijnder haar, hoe fijnder huid. Er-
varene Leertouwers , die ik hier over geraad-
pleegt.heb, erkennen een merkelijk onder-
fcheid in de Huiden van Koeijen of Osfen,
die uit fommige verfchillende Dorpen of
Landfireken uit de Nederlanden komen ;
daarenboven nog een verfchil in den aard van
v het
r
228 NATUURLIJKE HISTORIE
HET het bonten bet baar, dc zagtheid of wreed-
rlndvee. -jieid9 jongheid of oudheid der Huiden, van
I. Afd. alle welke verfchillendheden het. niet gemak-
Hoofdd keliJ*k va1iC rcchm fe geven, om dat deze ken-
nis afhangt van de bijzondere oplettendhe
den, die het vernuften de ondervinding leert;
injtusfehen is hec bepaald waar, dat de Koe-
huiden uit waterachtige Landen, veel rek-
baarder en losfer van poriën zijn, dan die
van hoogere en droogere Landen : even-
wel blijven de Hollandfche Kalfsvellen den
palm ftrijken boven alle Europeaanfche , of die
van elders : nergens vindt men dezelven zoo
groot en zoo fijn, hetwelk een natuurlijk
gevolg is van de manier die onze Boeren,
zoo Hollanders als Noofdholl anders , heb-
ben om ontzaggelijke groote en vette Kalven
te voeden. Voor het overige deelen de be-
reiden Koeijen- Osfen- en Kalveren -vellen of
Huiden, gelijk overal, in de digcheid der
poriën, die veel meer aan de Runderen en
Paarden eigen fchijnen, dan aan andere Die.
ren. Men weet dat de Oosterfche Volke-
ren er wijnzakken van bereiden. De Her-
ders hunne pijp - of doedelzakken. De Or-
gelmakers, Smits en Fabrieken hunne blaas-
balken , en eindelijk de Soldaat zijn trom ,
die daarom ook den naam van kalfsvel be-.
komen heeft. Zoo zingt vqndel:
Wanneer de felle krijgsrumoeren.
Op *t raat’lend kalfsvel zijn aan ’t roeren,
Gefpannen op den keteltrom ,
Dan roept het krijgsgefchrei alom
Den lieren krijgsman fluks te wapen.
Al
van HOLLAND, 229
Al hetwelk zamengenomen , een bewijs is IIET
van eene ongemeene digtheid , doch tevens RÜNDVEE
dastiekheid der poriën van de Luid der I- Afd.
Koeijen, zoo dat de fijn de lucht er niet
kan doordringen , en dus het kalfsvel die ei-
genfchap heeft, die men aan het koper en me-
taal toefchrijft , en fomim , dat is , een klinkend
geluid genaamd wordt, het geen een oplettend
Natuurkundigen , een eenvoudig Landman al
wederom moet opleiden , om hier in de on-
nafpeurlijke wijsheid der Voorzienigheid te
erkennen, waar door zijn Vee, aan zoo veel
hitte en koude in de open lucht bloot ge-
Held , natuurlijk befchermd wordt.
Luister eens, Lezer! luistert gij Godonte-
rende Materialisten ! kunt gij mij gegronde
reden geven , waarom de Pvunderen en Paar-
den algemeen zulk een digten huid boven
anderen Dieren hebben ? is er eenige de min-
fle twijfel aan , of het is daarom , dat de
Schepper van het heel - al , deze Dieren ge-
fchikt heeft tot Dieren des velds? Dieren,
die in de open lucht , op de vlakte der aarde
leven moeten, en gevolgelijk hagel, fiieeuw,
vorst, rijm, weer en wind, hitteen koude
moeten doorflaan, daar in tegendeel alle an-
dere Gediertens, wollige of gehaarde hui-
den , holen en nesten hebben? De Vosfen
immers hebben holen , de Vogelen des He-
mels hebben nesten: elk Dier heeft zijne
fchuilplaats , en zijn huid is gedekt naar zij-
nen aard, maar de Runderen, die met de
Menfchen tot op de koude Noorderklippen,
de toppen der Alpen , in het brandend Ae*
thio -
ü3o NATUURLIJKE HISTORIE
HET thiopiën , in de woestijnen van Arabiên
rundvee omzwerven — deze Dieren alleen hebben
I. Afd. zulk een bijzonder geitel van huid en na-
1IL tuur, dat zij in alle de cli maten , waar Men-
HoofdiL ^cjien Woncn kunnen, ook met hem leven
en voorttelen; wat is dit anders als eene
Voorzienige Wijsheid, daar ons eindig be-
grip voor ftil moet Haan ! Gij , mijne Va-
derlanders! gij behoordet vooral hier bij te
blijven Uil liaan , als gij opmerkt , hoe in
ons zoo wisfelvallig climaat, waar in wij
dikwijls de eene week, den eenen dag, ja
het een uur, zomer, hitte, droogte, re-
gen en donderbuijen hebben, daar in het
andere winter , koude , vogt , fneeuw , ha-
gelbuijen, orkanen en winden heerfchen,
hoe, zeg ik , ons Rundvee, in alle die lucht-
verfchillen^heden met ons deelende , nog-
tans zoo welig tiert, zulke fmakelijke bo-
ter, zulke vette kaas, zulk malsch vleesch
geeft, als eenig Europiesch of ander Ge-
west? waarom is dit alzoo? waarom ver-
teeren , vermageren alle andere foorten van
Dieren, en zelfs vreemd ras van Runde-
ren , van ongezondheid? is dit, waarde Le-
zer! niet der opmerking waardig, om weg
te zinken in ootmoedige dankbaarheid aan
den Heilbezorger van ons Vaderland, van
ons klein plekje gronds, ons moeras, ons,
door gansch Europa , ja door de ge-
heele bekende Wereld , bewonderd Vader-
land? Wel nu dan, verdient deze mijne be-
fpiegeling uwe opmerking : wilt gij mee
toegenegenheid hec doeleinde van mijn oog-
merk
van HOLLAND. 231
merk begunstigen, verleen mij dan uwe ver- HET
dere aandacht op het gene ik nu ga vervol- RUNDvEE
gen; laat ik U opwekken in het befchou- I. Afd.
wen van die aanmerkelijke kenteekenen en n**
de volgende bijzonderheden van het Horen- 00 M
geftel en den aanwas dezer Dieren , om daar
na over te gaan tot de verbazende wonde*
ren , die wij in het inwendig geftel der
Koeiien ontdekken I Gij zult , ik beloof het
u , wonderen leeren kennen , die u nog
meerder zullen verrukken, dan de tot hier
toe befchrevene zaken hebben kunnen doen :
waarom wij zelven dan ook met hieuwen
ijver overgaan tot derzelver ontwikkeling.
EER-
2t32 NATUURLIJKE HISTORIE
EERSTE AFDEELING.
VIERDE HOOFDSTUK.
Ontvouwende de algemeene en bijzondere
kenmerken vdn het Herkaauwend Vee iri
het algemeen , volgens de fiellingen der
fysthematifche Natuurkenners , bij-
zonder dat der Runderen ; mits-
gaders eene uitvoerige befchrij -
ving van de groeijing en af •
heel ding der Hor enen , en
het Hor en ge ft el der Koei -
jen in hei bijzonder .
np
HET*
rundvee. Ji- hans eischc ons bedek om mijne Land-
genoten te onderrigten in de kennis der ver-
I# j^fd‘ deelingen , die de Natuurkundigen in het al-
Hoofdft. gemeen omtrent de Herkaauwende Dieren,
doch inzonderheid wegens het Rundvee be-
palen. Het eerde gedeelte zullen wij hier
zoo kort mogelijk is , voordragen , en
vooral het in onze eeuw meest aangenomen
itelfel van linnjeus onderzoeken, om ook
hier
VAn HOLLAND* 233
kier van den Vaderlander kennis te doen dra- RE*
gen. De Natuurkundigen noemen alle Her RUNDV28*
kanu wende Dieren Rnminantia , of Vee, I- .Afd,
(Pecora) , geliik ook dit laatfte woord
meest bij onze Hollanders bekend is, zoo °° u *
ook in den Bijbel Rundvee voor groot en Natuur*
klein Vee: door groot Vee ver Honden de
ouden Kemel en , Osfen , Koeijen en Paar-
den ; door klein Vee : Herten , Geiten ,
Rokken , Rammen , Schapen enz. t, men
onder fcheidde hetzelve, gelijk nu nog , in Ho-
renvee, ’t welk bij uitnemendheid op de Koèi-
jen betrekking heeft.; want de Kameelen hebbeti
geene horenen , ook niet de Reën der Herteii
of de Oijen der Schapen , waar van alleen de
Hercebokken en Hamels gehorend zijn* de
Geiten en Bokken , alsmede de Koeijen en
Stieren zijn in beide de Sexen gehorend. Mért
vindt nog nadere onderfchiedingen in Wollig
en harig Vee ; dit laatile behoort aan de
Koeijen , Geiten , en eenigzins aan de Ke-
melen, als hebbende hun haar tusfchen wol-
lig en harig in. Maar de beteekenis Van
wollig Vee { Pecus Lanofus volgens colu-
mella > behoort alleen aan de Schapen $
gelijk dit ook alle Dichters en Natuurkun-
digen bij uitnemendheid in hunne Herders-
dichtengadeflaan. Hoor hoogvliet nogeenss
Hij ... • deed het wollig Vee ,
Zijn hooge Kemels en zijn drift van loeijefide Osfen &
X,angs Jericho en zijn vermaarde Pallembosfchen
Vast henen drijven , enz. —* — - ( * )
D iï
C*) Vergelijk hier voren bladz, 17# ___
3
\
234 NATUURLIJKE HISTORIE
b*t Dit is genoeg tot ftaving van dit onder-
rundvee. . ^och toe ^ Lezers ! daar het
I. Afd. Herdersdicht eene mijner geliefkoosde uit-
Iv* fpanningen is, u hier dit volgende ochtend*
Hoofdft. tafereeitje mede te deden.
• , j j \ * > J 1 ■ ' ■ * !m fi ' 1 * •
Wanneer het Herdersvolk zijn Schaapjes grazen laat
In de ochtendfchemering der purpre dageraat;
Aurora’s morgenfter, gehuld met zonneftralen.
Uit de Oosterkimmen rijst , en gloort in veld en dalen ,
Daar ze op de toppen van de hooge abeelen vonkt;
De Karakiet ( * ) in ’t riet zijn daglied tjilpt entjonkt ,
En Phebus wordt begroet door ’t blaeten en het loeijen
Van ’t Woudvee, en den drift van OsfenenvanKoeijen:
't Gevederd Choor alom het morgen - loflied juicht ,
Elk kruidje en bloempje naar de zon zijn tuiltjes buigt ;
♦tOntwaakte Menschdom uit zijn flaapkoets op gaat rijzen.
Om zijnen Maker in het morgenlof te prijzen ;
Dan fchijnt het wollig al weem’lende in den daauw,
- Als wolken wit als fneeuw, op bergen hoog en blaauw*
Al deinzend heinde en veer , vast heen en weer te zweven ,
Tot dat ze fmelten in het fchaauw van groene dreven ,
Daar dan den Herder met de ganfche kudde rust,
ZijnVeldlied fpeelt op ’t noen , zijn Herderinne kuschr.
Voor het overige zijn de beteekenisfen ,
uit de benamingen van Vee ontleend , menig**
vuldig, zoo dat dezelve in onze oorfpronke,-
lijke en nog levende fp raken mogelijk op-
mer-
en) De Karakiet is een Hollandfche Vogel die altoos
in den zomer juist zingt en tjilpt ten twee ure in de
ochtendfchemering, als de Morgenfter aan de kimmen
lijst.
van HOLLAND. £35
'Werkelijker is dah sin eenige andere talen , om
dat het gebruik van het naamwoord VeeKVVDVt*
( Pecus , en ook wel Vee voor Veen l' ^ ^
( Paludes • dikwijls verward wordt ; bij Hoofdig
voorbeeldt men zegt Veeboer > Veeman ,
Veehoeder , tégen s een Boer, die in Vee han-
delt, en foms ook Veenboer tegens een Boer
die Veen, dat is Turf baggert of bereid,
en dus ook Turfvoer ^ hetwelk tlogtans in
de uitdrukkingen wei eens het een voor hec
ander genomen wordt-, en dus in onze Moe-
derfpraak misvattingen veroorzaakt Kiliaan
die anders de vraagbaak is van onze Taal-
kundigen, fchijnt hier in misleid', verkla-
rende de benaming van Veemol voor een
Dier dat het Vee fchadelijk is ; daar wij al-
thans door Veemol , eigenlijk Veenmol , een
foort van infekt verdaan , *t welk voornamelijk
in de Veengronden, even als een viervoet i+
gen Mol, woont, wroet en graaft; even»
wel fchijnt het , dat die doorfnuffelende
Man hier het oog heeft gehad op zeke?
foort van Wormen , die' in Torren veran-
deren , en tusfchen den huid der Dieren et»
termakende zijn ; deze foort noemt hij Bu -
presfis ( Veemol ): zij zijn ook bij ons be-
kend onder dien naam, en zullen nader bij
het verhandelen van de ziekten der Koeijen
voorkomen ; doch , voor zoo verre het hier
te pasfe komt , dient mén Veemol met Vee»
mol of Veenmol niet te vermengen* In hec
voorbijgaan: het is opmerkelijk dat kiliaan
een Koopman in Vee Veebol noenjc, ook
bij het woord Vee Vèe'gh voegt, en het-
S 2 zelv#
*3$ NATUURLIJKE HISTORIE
SET
HUNDVEE.
I. Afd.
IV.
ttoofdft.
Vcebol.
zelve in het Fransch vertaalt Bestail , waar
van bij ons het oud Duicsch woord Bees*
tiaal , zoo als het in ’s Lands Placaten
voorkomt, afftamt; dan, de naam van Vee •
bol is mij heden in gebruik onbekend; wel
is het gemeen onder de Boeren en Land-
lieden , om van iemand,, die in zijn zaak
fchrander is , te zeggen : het is een bol ;
die Boer heeft een bol onder zijn klap *•
muts ; ik dacht niet dat er zulk een bol
onder die klapmuts zat , zegt brero: hec
is dan zeker in dien zin: het is een fc bran-
der en bol in den Veehandel Insgelijks is
het ten opzigte van een Veenboer niet al-
gemeen. meer bekend, dat men denzelven,
behalven Veenbol , Veenpuit , foms Veepuit
noemt , zinfpelende op de moerasfen , waar
in vele Kikvorfchen wonen: in Zeeland en
Vlaanderen noemt men nog heden de Kik-
vorfchen Puite , Pute * deze naam wierd
dan oudtijds op de Veenboeren even zoo
overgebragt als die van Veebol op een Vee-
boer. Brederode, in zijn Vlnkeyeenfcha
Kermiszangi zegt:
Maar Koen die Rak en hil
Zoo dapper uit.
Dat een Veenpuit
Daar dood ter aarde vil.
Waar uit "dan volgt, dat beide deze namen
een afzonderlijke oorfprong uit verfchiilende
zaken hebben.
Er is nog iets dat onze opmerking ver-
dient ; namelijk : dat kiliaan meldt van Vet •
water*) IVeewater*) dat hij vervolgens ook
& Vee
van HOLLAND. 137
Vee Vee gh noemt : beide deze zonderlinge hrt
beteekenisfen worden dus van den naam van RUNDVERJ
Vee afgeleid. De reden fchijnt mij eenïg 1. Afd.
zins oplosbaar, om dar wij gewoonlijk door
Weewater ook Leewater verdaan , dat is *
een waterachtig vocht, dat tusfchen de ^e-Veewatcr
dematen en den huid met blaren en bulten v
qpzweld: nademaal nu het Vee, vooral hec
Rundvee, onderhevig is aan eene dergelijke
waterachtige opzwelling, die men de blaar
of ook wel de pof , en thans elders Koepok-
ken noemt (*J, komt het vrij aannemelijk
voor, dat men Veewater , als wee en fmar-
ten veroorzakende aan de Koeijen , ook IVee*
water of Leewater in eenen anderen zin
noemt. Wat het woord Veegh voor Vee Veegk;
belangt , hier voor kan ik geene reden
tot verfchil uit denken , wijl veegh of
veijg ook beteekent iemand die op het
derven legt , of teekenen des aanftaanden
doods draagt , of anderzins iets buitenge-
woons als een voorteeken aanneemt ; zoo
zegt men bijzonder van een vrek, als hij
in zijn ouderdom mild wordt: hij is veeg ,
Misfchien zou dit veeg voor Vee wel eens
Ipij zinfpeling kunnen zijn overgenomen van
vet Vee , dat ieder oogenblik voor het flagt-
rpes gereed ftaat , en dus altijd veegh is.
Dan , ik ftap van deze befpiegelingen af,
en vervolg.
De beteekenis van Vee fchijnt inderdaad
oorfpronkelijk van allerlei foort van Vee on-
der
( * ) Zie onze Natuurkundige vergelijking over 4*
Kapokken en de Blaar»
sj
238 NATUURLIJKE HISTORIE
der een. Immers too zegt men ook: het is
rundvee. vö/£ waar door men ver ftaat allerlei
I. Afd. foort van Menlchen onder elkander, ri k en
arm* mannen, vrouwen, kinderen, allerlei
** * flag van Natiën onder een ; en in dien zin
heeft de naani van Vee èen flechte betee-
kenis, waar bfj men niet zelden nog flech-»
ter namen voegt, die alle op de vermenging
van allerlei flecht foort van vagabunderendè
Menfchen onder een, nedcrkomen. Deze
aanmerkingen zijn eenigermaten zonderling ,
om dat, voor zoo verre ik weet, bij geene
volkeren of talen dit woord vee , zoo in
eene algemeenen zin, op Menfchen en Die-
ren wordt overgebragt. De Franjchen ver«*
f dijken flecht volk bij Dieren, des Bejes%
)e Latijnen hebben plebs , plebe$ , het
welk een troep gemeen volk beteekent. De
Jtalianen en Spanjaarden , il Canaillor
Canaille , enz. Dan , hoe elke Natie- ook
deze benaming gebruikt, zeker is het, dat
dezelven oorspronkelijk fchijnen van de Vee*>
hoeders, Herders en Landzaten, die aller-
lei foort van Herkaauwend Vee voortfokten ,
waarvan daan dan de Latijnfche cïasficale
tiaam ( 'Pecora ), eigemlvkvee dat bij troepen
of koppels weidt, oorfpronkelijk is ( *},
zoo beteekend Pecyaria , eene kudde , dac
is eene troep vee. Men past dit meest toe
op de Schapen, als een kudde Schapen ,
zelden op Koeijen of Osfen, deze noemt
men
( * ) Zie onze aanmerking over de troepswijze ve$=
Imiziuga hier voren biadz. 61. enz»
van HOLLAND. 23$
men een drift Koeijen of Osfen ; armento - 5IET
rium , Q drift) , oorfpronkelijk van drij- RUNDvet4
yen , Koeijen voortdrijven. Bij uitnemend- I. Afd.
heid fchijnt evenwel het woord kudde , kud- I^-
op de Zwijnen toepasfèlijk, en hier 001
van de naam van kudde varkens , een kudde
zwijnen. Behalven dit kudde , wordt ook een
zeker getal vee, het zij Osfen of Koeijen,
bijzonder ook Paarden, een koppel genoemt,
alfchoon eigendijk door een koppel een paar
Dieren verltaan wordt , vooral te faamenge-
paarden, als een koppel Duiven, Hoenders
enz. hier van zamenkoppelen , koppelaar- Koppelen,
fier , die twee gelieven tot een paar koppelt ,
zoo ook in dejagt, het koppelen van Hon»
den , dat is twee aan twee bij paren binden ,
een koppel Paarden ; evenwel wordt dit verder
uitgebreid als meerder getal Dieren aan een
gebonden worden. Mogelijk is het kop-
pelen daar van oorfpronkelijk, om dat men
de Paarden met den kop aan de ftaart van een
voorpaart bindende, alzoo een gantfche rei
Paarden aan een koppelt, die dan als een
lange lloet agter een volgen , en den naam van
Stoet , of die van Paardenftoeterij verkre- stoeterij
gen hebben. Niet oneigen is ook zulk een
achtereenvolgende (loet , op een koppel Os-
fen of Koeijen over te brengen , om dat juist
de Osfen en Koeijen, het zij zij natuurlijk
zamen loopen, of zamenkoppelen, om zich
tegens de Roofdieren te verdedigen, of da.t
zij bij hoopen worden voortgedreven, al-
toos den eenen achter den ander volgen,
en dus zamenkoppelen; in welken zin dit
ook op eene zamenloop of bijeenkomst
S 4 van
24ö NATUURLIJKE ÏPSTORÏB
het van Menfchen , die bij een koppelen of'
^.üno^e. fc|100]en ^ wordt overgebragt , even zoo,
ï. Af d. als ook een bende volks ; rot een of an*
IV der bedrijf bij. een koppelende, eén veem
Hoofdft. genaanit wordt , dat zeer waarschijnlijk uit
yeem. Vee , in den goeden zin van eene bende, of
liever zeker getal van allerlei Menfchen „
omflaan is; en alzoo ook bcceekent een gild
of rot van zekere arbeiders, dat men veem
noemt, zoo als tot Amfierctam het klap •
viutfe , bonte - en witte hoeden veem , bij
de Waagdragers en Pakkers onderfcheiden
wordt ( 4 ) : want alfchoon een hoop Hech-
te Menfchen vee genoemd wordt , is het in
tegen overhelling ook op beerlijker beteekenis
gebruikelijk re zeggen: gezegend , kostelijk
Vee , melk - en zuivel gevend Vee , op de Koeh
jen bij uithek , Rundvee ., Horenvee , Melkvee ,
eindelijk, waar op dan alle aanmerkingen ne-
derkomen: herk aanwend vee .
Dit dan za mengen om en , komt alles daar
op neêr, dat men door Vee, het zij vau
wat foorc hetzelve, is, verhaat zulk foorc
van Dieren die of uit hun aard en natuur, of
door het beleid der Menfchen , bij benden
en troepen te zamen leven. , terwijl de Men-
fchen naar hunne zinnelijkheid, nooddruft en
belang, elk foorc van Vee onderfcheiden.
De Joden en derzelver Stamvaderen , hadden
eene algemeeoe verdeeljing in rein en onrein
Veei
(*) Zie hoogstraten Ztlfjlandigt Naamwoorden
•p ’t wooïd Vurn*
vak HOLLAND. 241
IV.
Hoofdft,
Vee ; dus althans onderfcheidde noach het het
Vee hetwelk hij in de arke nam. Opmer RUNDVEB*
kelijk is het, dat hij van het rein Vee ze- I* Afd.
ven, en van onrein Hechts twee uitkoos:
dewijl nu onder het rein Vee vooral de her-
kaauwende Dieren te tellen waren, befloegen
deze ook het grootfte getal, ’t welk naderhand
door moses breder onderfcheiden werd; voorts
is bij uitnemendheid bij de Latijnen en Grie-
ken het woord Horenvee ( Bos Cornigera )
op deKoeijen toegepast, zoo meld lucretius
van Bucerum Pecus , dat van Bucera , een ge-
horende Koe , afftamd. Al het opgemelde *
waarin wij mogelijk wel wat al te fpeculatief
zijn , dient niet te min ter duidelijke betooging ,
dat de clasficale naam Pecora , die l?nnaeus
en alle andere Natuurkundigen, aan de Her-
kaauwende Dieren geeft , eigentlijk be'tee-
kend Herkaauwend Vee , van welk foort en
geflachtaard hetzelve zijn mag, het zij Ka-
meelen , Rendieren , Herten , Geiten , Rok-
ken, Schapen of Koeijen.
Dit genoeg achtende ter verklaring van de
benaming van Vee, zoo verre dit op Koei-
jen, Osfen, Stieren en Herkaauwend Vee
afgemeen toepasfelijk is , volgt er nog te
verklaren waarom de naam van Rundvee ,
Rund, Rins, zoo bijzonder, althans in on-
ze Moeder fp raak , van ouds en nog, alleen
op Koeijen, Stieren, Kalven, maar allerbij-
zonderst op Osfen worden toegepast. Van
de meeste oorfpronkelijke namen , uit hec
geluid, geblaet, geloei en andere oorzaken
der Koeijen ontleend , is zoo na mogelijk
S 5 re»
/
542 NATUURLIJKE HISTORIE
het reden gegeven * , dan waar van het woord
RuNDVKE. Rind, Rund , Runderen , Rundvee ,z ijn oor-
I. Afd. fprong gekregen heeft, is duister: althans ik
Hoofda v^n(^e bij kiuaan en alle onze Taal verklaar-
ders , en ook in alle andere Woordenboe»
w ken , geene andere overbrenging dan op Os ,
159' Osfen , wordende de naam van Rind , Rund ,
Rundvee, altoos verwezen op dat van Os , zoo als
verklaard is bij het Latijnfche Bos , enz. Dan
hoe dit zij, te weten, dat men Rund , een
Rund , voornamelijk op eenen Os, een ge-
lubden Stier, een Mannelijk Rund toepast,
is niet te min het woord Rundvee, op beidende
Sexe van het herkaauwend Horenvee toepas-
felijk , zoo dat men in het meervoudige door
Runderen het geheele Koegeflacht verftaat,
en zoo wel Kalf, Pink , Vaars , Varre , Koe ,
Stier als Os, tot het gedacht van Rundvee
behoort, waarom dan ook dit werk met regt
voor een latuur lijke Hiporievan het Rund*
vee in Holland kan gehouden worden. In hoe
verre nu deze benaming in onze Sprake, en
in geene andere, zoo verre ik weet, alge-
meen is , blijkt genoeg uit alle daar uit voorc-
fpruitende bijnamen , als : Rundvleesch ,
Runder - of Rintvet , Rinderworst , Rund -
of Rintbraad , Runderkoppel of Koppel
Runderen , Run ddr ijver , Runderbloed,
bijzonder bekend bij vergelijking van perk
bloeden , hij bloed als een Rind of Rund,
en dergeüjke meer. Maar eene kleine
gisfing nog , waag ik hier bij te voegen:
wat reden is er te geven , dat men van ouds
bij onze Leertouwers en Lederbereiders ,
ook
van HOLLAND. 243'
ook de naam van Rind, Rind of Run geeft HET
aan een Iborc van Eikenboomen - Base, zon- RUNDVE2<
der welk men geen Osfenhuiden tot leder be-
reiden kan? Zoude het wel vreemd zijn om Hoo^^
te vermoeden, dat ook deze naam soor zaak ,
zoo gelijk in (peiling en klank, uit die van
Rund en Rind ontdaan is? of zou men hier
ook mogen gisfen , dat het Run , Rund , oor»
fpronkelijk is van runnen , ronnen , fatnen*
runnen , eene eigenfehap aan het zuivel van
Rundvee eigen, als geronnen of geronde
boter en kaas. Het een en ander laat ik 011-
beHischt , doch het blijft niettemin , naar
mijne denkwijze, aanneemlijk genoeg, dat
de bijzonderen naam van Rund, Rind , aan
onze Nederlanders zoo algemeen bekend,
niet zonder eene natuurlijke oorzaak aan hec
Berkaauwend Rundvee gegeven is. Zou men
ook wel mogen denken aan Run , in den zin
van rennen , hardloopen , gelijk het Lapo -
tiisch Rendier , dat ook een Berkaauwend
gehorend Dier is, dat de Laplanders even
als Koeijen melken en (lagten ; daar nu ook
onze Koeijen en Osfen dikwijls achter den
anderen, fom wijlen bij koppels, rennen en
loopen , of runnen , zoo men zegt , zoo zou die
ook wel de uitleg van een vertelfekje kunnen
Zijn. Wij leiden dit ook niet hooger op , en
laten dezelve ter uirfpanning over; terwijl
wij nu nader ter zake treden, namelijk toe
de onderfcheidene kenteekenen van het Her»
kaauwend Vee in het algemeen, en dat der
Runderen in het bijzonder.
Deze verfchillende Soorten en Geflachteri
nu,
1
*44 NATUURLIJKE HISTORIE
HET nu, worden door Natuurkundige Kenteeke-
rundvee* neu aldus bepaald:
I. Afd.
IV.
ttoofdft.
Algemeen
Natuur-
kundig
Kenteeken
yolgens
l*INN<£US.
Het HERK A AU WEND VEE
Heeft geene tanden in het bovenfte gebit.
Dentes Superiores nulli .
In het ondergebid zes af acht tanden, ver af
ftaande vaji de kiezen.
Dentes inferioris VI aut VIII a Molari -
bus remotisfimi .
Gehoefde voeten.
Pedes ungulati.
De prammen aan de liezen,
Manmae inguinales .
Door deze algemeene uitwendige Kenmer-*
ken wordt het Herkaauwend Vee van alle
andere viervoetige Dieren zeer eigenaarcig
onderfcheiden : want: vooreerst hebben alle
andere viervoetige Dieren in het hovengebit
zoo wel tanden- als in het onderfte.
Ten tweede , hebben dezen de bovenfnij-
tanden altoos beantwoordende aan de on-
derfte.
Ten derde , hebben alle andere viervoetige
Dieren de voeten gevingerd en genageld,
uitgezonderd het Paard en de Ezel, en bij-
gedachten: dezen noemt men gehoefde Die-
ren , zoo als wij bij de befchrijving van het
Paard betoogd hebben; maar naar het ons
voorkomt, heeft linnaeus hier eenigzins
misgetast, dat hij bij het kenteeken van ge-
hoefde Dieren , ten aanzien van het her-»
kaauwend Vee, niet gevoegd heeft: gefple -
ten
t
van HOLLAND. $45
ten ( fisfi') of gekliefde klaauwen C pedes iingu * HEt
lati fïffii j, Door dit bijvoegfel bleef het her- RUN1)vea'
knauwend Vee ( Pecora') onderfcheiden van I. AfcL
de Paarden en Ezels, die hij ook ungulati , Iv*
gehoefd neemt; doch mogelijk heefc hij dit 00 ’
aldus gefield, om de moeijelijke bepaling te
ontduiken van de pooten of hoeven der Ke-
melen , Rhenosters en Elephanten, wier hoe-
ven meer; of min verdeelt zijn in meerder na-
gelfpletige hoeven : wat ons betreft , wij vol-
gen ons zamenftel, en hellen uitdrukkelijk
tot een bijzonder kenteeken van het her-
kaauwend Vee^ dat zij hebben gekliefde hoe-
ven , welk woord wij in ons Nederduitsch Koehoe*
zeer eigenaardig vinden, om dat hoeve zeer'en‘
onderfcheiden is van gehagelde pooten , zelfs
van geklaauwde , nademaal een Leeuw en
Adelaar , , offehoon genagelde vingers heb-
bende, echter geklaauwd , genageld , maar
nooit gehoefd worden genoemd ; ex ungut
Leonem , uit de klaauw of nagelen kent men
den Leeuw ; doch dit onderfcheid wordt
bepaalder opgemerkt , nademaal men door
-gevingerde , genagelde pooten ( unguiculati ) ,
-het onderfcheid maakt van gehoefde ( un -
gulati )* De eerften zijn uit wasfende nagels
aan de toppen der vingeren : de laatften zijn
als kokers en hokens , waar in.de toppen
der beenderen rusten: in ’t vervolg zal dit
bij het béendergeilel der Koeijen nader ver-
klaard worden. Eindelijk is hun bijzonder
kenmerk, dat zij de pramtnen hebben aan
■de liezen of den aohter - on de?' buik ; een
kenteeken, zoo uitdrukkelijk onderfcheiden-
-tiö
M 6 NATUURLIJKE HISTORIE
MET de, dat hetzelve alleen konde voldaan; want
* daar alle, andere viervoetige zogende Dieren*
I. Afd. uitgezondert de Merrien, de prammen en
Hoofdft Z0°gtePe^s °P de borst of langs den buik
hebben , zoo zijn het de. herkaau wende alleen *
die dezelven zoo bijzonder achter aan de
liezen tusfchen de achterpooten , onmidde-
lijk aan de teeldeelen hebben hangen , van
welke bijzonderheden wij in het vervolg uit-
voerig zullen fpreken ; hier is ons doel
Hechts om onzen Landgenoot kort en be-
knopt eenig licht te gevsn in de kentee-
•kenen van het herkaaiiwendi’ Vee. Men
rverdeek hetzelve door dit kenmerk van an-
der viervoetig Vee, namelijk alle herkaau-
wende, doorgaans in de volgende gdlacht-
aarten, als: i. de Kameelen ( Camelus)' ,
2. het Muskusdier {Mojchus') , 3. de Har -
tebeesten QCervi) , 4. de Bokken ( Ca -
prae ) , 5, de Schapen ( Oves ) , 6. de
Rimderen of Koeijen ( Boves ). Tot na-
dere kenteekenen van deze zes onderfchei-
den geflachts- aarten , heeft de beroemde lin-
naeüs vrij geestig en natuurkundig zijn aan-
dacht gevestigd op het gefïel der hore-
nen; want alhoewel men ook de opgenoem-
•de kenteekenen van herkaauwend Vee ,
Rundvee , wollig Vee , en gekliefd , gc~
klaauwd Vee in aanmerking neemt , zoo
Gehorend-komt hier bijzonder bij gehorend Vee , oih
y ee. dat de meeste der het kaau wende Dieren ge-
horend zijn; evenwel is er in dit opzigt al
mede eene zachte overgang van de eene
geflacht-aart tot de andere, en dus zijn er
♦ on-
T
van HOLLAND. <147
onder de herkaan wende Dieren , die geene
horenen hebben , of onder dewelken de Man- HET
nelijke Dieren alleen horenen dragen , zooRUNDVE£'
als van de Schapen gezegd is , of dezul- Afd-
ken , die in heide de Sexen gehorend zijn ,
als de Koeijen; wijders ook dezulken, van
welke de horenen wisfelende zijn, of die
dezelven bejlendig hebben, dat linnaeus
disfukia ( afvallende ) en pertnnia (over-
jarige ) noemt. Deze bijzonderheden zijn
te aanmerkelijk, dan dat wij onzen Land-
zaat hier van onkundig zouden laten, der-
halve willen wij met onzen Lezer hier in
een vermakelijk en nuttig uitftapje doen. De
De Kameelen, alhoewel geen natuur - ei- meelen%
gen Dieren varr onze Gewesten , komen
echter hier het eerfte voor als herkaauwen-
de Dieren ,* Vee , ’t welk geéne horenen heeft :
voorts gefpleten lippen, eigenlijk de boven-
lip , en met ilagtanden , waar door deze
Dieren van de Koeijen en Schapen onder-
fcheiden worden niet alleen, maar ook van
de ktasficate bepaling. Het zoude hier veel*
ligt eene vraag kunnen veroorzaken, of de
Kameelen, uit hoofde der verréi-zing van de
O ostprfche Volkeren met hun Have en Vee ,
hier in onze Gewesten te eenigen tijde heb-
ben kunnen genaturalifeerd worden , of zijn
geweest, ~mec onze voor onder ftelde op cogt
öf émigratie der Oosterlingen? Dat de Ka-
meden zoo wel als Elephanten met de heir-
tochten der oude Wereldvolkefen hier ver-
reist zijn geweest, is oploqhenbaar , xmi dat
men derzelver overblijffels en beenderen he-
den nog in verfcheidcn opgedolven gronden
ont*
148 NATUURLIJKE HISTORIE
HFT ontdekt heeft (*). Dat deKameelen in Hoog >
rundvee. Qnitschiand en oucj Qallien vrij gemeen
I. Afd. zijn geweest, getuigen de Hillorien dier Ge*
IV- westen; in hallen zijn dezelve nog, bene-
Hoofdft. veng ]\/jui]ezels , onder de lastdragende
Dieren bekend; in de 13. eeuw waren zij
in Parijs mede gemeen genoeg, gelijk blijkt
pit het gebruik dat men er aldaar van maak-
te, tot het wegvoeren van vuilnis, en tos
het aanvoeren van water en groenten, eer
het gebruik van vuilniskarren zoo algemeen
was ; zij bezigden zelfs Kameelen tot het
uitvoeren van regtsplegingen : immers zoo
wierd de Koninginne brunehaud of brun-
nechilde twee dagen door de ftraten van
Parijs , naakt, ongeredderd, als een fcha-
mei wijf, op een Kameel gezeten, omge*
voerd , en daar na ter dood gebragt Cf). Alle
welke aanmerkingen genoeg toonen, dat de
Kameelen oudtijds in de noordelijker erl
noord westelijker Gewesten van Europa be-
kend waren. In de Nederlanden , en in *
zonderheid in Holland , hebben zij nooit
kunnen aarden en nog niet ; want de meeste
Kameelen en Drommedarisfen , die nu en
dan hier te Lande komen, leven niet langs
zij kwijnen dra en derven , en kunnen dus
onder de herkaau wende Dieren dezer Lan-
den niet geteld worden, gelijk ook niet het
Mus>
( * ' Zie Nat, Hijlorie van Holland , II. Deel , in
de Befchrijving der Delfflofftn
C t Zie Dictionaire de Monri , op ’t woord Bru *
riebaudt
van HOLLAND. 245
Muskusdier , bet Gcftueesch Rheetje , ’c welk het
bet tweede geilacht van linnaeus uitmaakt, RUNDVE^
welks kenmerk- insgelijks wordt opgegeven j, Af&
zonder horenen, ( Cornua nulla) te zijn. iv.
Het derde gedacht, namelijk de Herten, HoofdftJ
brengt ons nader tot ons doelwit, te we DeHarce*:
ten : de onder fcheiding der horendragende^ecsteiu
herkaau wende Dieren.
Dit ftuk dienen wij nader ter kennisfe
van onzen Lezers te brengen , te meer , wijl
bier uit zeer opmerkelijke bijzonderheden
met opzigc tot ons Land en de Koeijen
Voorkomen.
Men onder fcheidt dus de gehorende Die-
ren zeer eigenaardig in de volgende door-
ren :
1. Die harde hor enen hebben , met een
ruige aangroeijende huid bedekt , en
met takachtige uitfpruitfels ; die ein-
delijk glad worden , en jaarlijks
afvullen. Dit is eigen aan het ge-
dacht der Herten , doch alleen aan de
Mannelijke Sexe..
2. Die holle opgerigte achter over bui-
gende geribde horenen hebben. Dit
zijn de Bokken,, zoo van de Manne-
lijke als Vrouwelijke Sexe , die men
Bokken en Geiten noemt.
3. Die holte horenen hebben 5 wjef
draaijingen zijlings uit fl aan. Die
zijn de Rammen of Hamels der Schapen#
4» Die holle horenen hebben , welke eeni -
germate vooruit zwaai jen , en bei •
den als halvemaansgewijze verwijde *
T ren %
WET
R UNDVEE
2. Afd.
JV.
2Ioofdfl.
Afvallen-
de hore-
nen.
S50 NATUURLIJKE HISTORIE
ren , voorts glad en puntig . Die zijn
de Runderen van beide de Sexen , zoo
Stier als Os of Koe.
Dus zijn er drie gedacht s- aarden die holle
horenen hebben, tegens eene, welke harde
horenen heeft ; maar daarenboven is er nog
een aanmerkelijk onderfcheid tusfehen deze
gehorende Dieren, die vooral der opmer-
king niet ontglippen moet, namelijk, die der
jaarlijks afvallende en op nieuw aangroeijende
horenen ( Cornua Annua DeciduaJ , zoo
als in de Herten, en blijvende of aangroei-
jende horen en (Accrefcentia perennia ), zoo
als in de andefe, door ons genoemde, ge-
horende Dieren. Deze benamingen heeft
ltnnaeus gevolgd, naar de kunsttermen in
het Plantenrijk, alwaar men de Planten,
die jaarlijks derven, en telkens uit een nieuw
zaad voortfpruiren , Jaarplannen ( Annua )
noemt, alzoo die in ieder jaar on tfp ruiten ,
en wei in de Lente, Zomer of Herfst*
tijd, en vervolgens des Winters fterven,
afvallen en verdorren , zoo als veelal aan
de Moeskruiden en andere Bloemgewasfen
eigen is. Daarentegen onderfcheidc men we-
derom de Planten, die overwinteren kunnen,
en één , twee of meerder jaren overblijven ,
aangroeijen , en in ouderdom en wasdom
toenemen : deze noemt men jarige Plan-
ten (perenneren de ), zoo als de meeste Doo-
rnen en Heestergewasfen , waar onder men
er van zulk eenen hoogen ouderdom kent,
dat zij de eeuwen tarten, gelijk hier in van
©nheugelijken tijd de Kleeffche Lindenboom
van HOLLAND. 251
bekend is. Zoo is nog onlangs in den jare
1783 omtrent den Tsfel een ouden Eik ver*
kocht , die door treen drie mannen , arm
aan arm, konde omvat worden, en als tot
een' klokhuis diende; de ouderdom van de-
zerf boom is niet te bepalen, doch men kan
dezblve gerust op meer dan duizend ja-
ren Hellen. In verfcheiderie Steden van
Holland zijn zeer oude boomen bekend,
althans binnen Leyden ben ik ooggetui-
ge geweest van een tweehonderd jarig ju«
belleest , dat de gebuurte de Burgftreng
met wijlen den Heer adriaan drabbe Ha-
telijk gevierd heeft, die om een boom, wel.
ke toen 200 jaren aan de Koornbrug geHaan
had, met de Buren een gullen ronden dans
dansten, terwijl de boom luisterrijk geïllu-
mineerd was. Deze boom Hond er onlangs
nog , en werd zorgvuldig met een Heenen
Hutfel er om , bewaard , doch was nu door een
zwaren florm dermaten geceiscert , dat men hem
heefc moeten wegnemen. Maar mogelijk
zal hier een of ander vragen, hoe komt hier
al wederom deze BoomhïHo'rie' bij de be-
fchrijving van de herkaau wende Dieven te pas.
Luister , gij , vrager ! een oogenblik , en ik
vertrouw, dat uwe heusheid mij niet beris-
pen zal , als ik uit deze vergelijking der Boo-
men en Planten , ulieden brenge tot de ver-
bazendHe verfchijning in de Natuur , waar
van de doorluchtigHe en fcherpzinnigHe ver-
nuften der wereld; tot nog toe geene reden
kunnen geven , te weten : hoe het toëkome ,
ê&t op de ktuin of hoofdfchedel van een
T % vier-
HET
RUNDVEE.
I. Afd.
IV.
Hoofd*.
25* natuurlijke historie
*FT viervoetig herkaauwend Dier, als het Herte4
.RutNpvEE. ^eesCï j^ariijks ecn fleeiiharden boomtak of
i. Afd. boom uitfpruit, en dat deze, jaarlijks afval-
Hoofd ft. lenc*‘e’ wederom aangroeic, tot dat eindelijk
het Dier in een allerhoogHen ouderdom , zulk
eenen boom op het hoofd blijft dragen, zoo
als dit van de Hertebokkcn bekend is. Wijders
hoe dit hu te verklaren is , dat ook wedetom
andere Dieren, wier horenen niet afvalien,
dezeiven al mede tot eene hoogen ouderdom
en geweldige grootte en hardheid dragen,
dat men daar na de leeftijd kan bereke-
nen. Deze bepaling van den leeftijd wordt
nu even als in het Plantenrijk, vooral inde
herkaau wende Dieren , uit de horenen be*
raamd. In de gevingerde Dieren let men
veelal op het gebit en de tanden, ook op de
verharding der nagelen, of de grijsheid dè?
huid. Beiden deze uitwerkfden des ouder-
doms, zijn dus de teekenen der jaren, deze
zijn nu (zoo als gezegd is) evenals in de boo-
men , of jaarlijks veranderende, als jaarhore-
nen ( annua ) , óf overjarige ( perennia ) op
te merken. De Kruid- en Plantkundige niet
alleen, maar zelfs elk Landman of Hovenier,
in één woord, elk opmerkend Mensch Haat
verbaasd in overdenking, hoe uit een enkal
kennipzaadje , uit het zaad der zonnebloem ,
uit een Hofje zaads van andere planten , in
den tijd van geen drie maanden , een gewas
voortkomt , dat verre boven eens mans hoog-
te , en zoo uitgebreid van bladeren is , als een
eikenfpruit van tien jaren , maar ook weder in
dat zelfde jaar Herft. De Goddelijke jezus
merkte dit reeds op Qver het mostertzaat, als
een
van HÓLLAND. 253
een: der kleinfte zsdeta; maar wie moet niet «et
in verwondering wegzinken , als men op een RUNDVEB«
klein plekje van het bekkeneel der Herte- 1. Afd.
beesten, dat geen duim breed bedafet, uit iv.
een (lipje merg, jaarlijks een getakt1» boren-
geflel QCormia Ram of a ) ziet groeijen en
afvallen, waar bij in hardheid geen eiken
hout, noch dat van den lokusboom, het
zoogenaamd paardeflvleeschhout , ja geen
Heen halen kan; en-’t geen nog bijzonder-
der is, is, dat de Hertshoren , ja Koe-
horen. Scheikundig beproeft, veel moèijè*
lijker door het vuur tot kalkftof kan gebracht
bracht worden, dan marmerfteen , of andere
kalkaardige fteenen, en evenwel door wasch
en olie gelenigt worden- Dit alles opmer-
kende , Haat ons menfehelijk vernuft (til , en
kan dit niet verklaren. Wij ondernemen dit ook
niet, maar wij kunnen ook niet befchuldigd
worden van verwaandheid , als wij door eeni-
ge vermoedelijke waarfchijnelijkheden beto-
gen, dat de bijzondere groeijing der hore*
nen op den kru in der herkaan wende Dieren ,
voornamelijk der Herten , Bokken , Ram-
mon en Koeijen, eene overeenkomende ei*
gen fchap heeft met de groeijing, uithotdng,
uitfpruiting ( vegetatie) der Planten en Boo*
men, en gelijk de Plantkundigen opmerken,
dat velen der jarige en overjarige Boomge^
wasfen, (lechts tot een zekeren tijd, aan do
verandering onderworpen zijn , zoomoet men
ook dit opmerken dat , dre wisfeien der ho-
renen in de Herten, ook niet tot in haar
hoogden ouderdom gefchied, als mede d^q
tn het gedacht der Koeijen , wier boten
T $ Tien
S5’4 NATUURLIJKE HISTORIE
aET ^ nen nooit afvallen, ten zij in de eerde doppen,
RUNDVEE, de krappen des ouderdoms, natiën jaren buiteti
I. Afd. telgeraken. Indien men, eene Koe of Stief zijn
^ 1Y' natuurlijken ouderdom liet beleevcn, of in-
*00 * dien men van een Hertebeest den regten ou-
derdom konde aanteekenen, zoo twijfel ik
geenzins, of men zoude hier van eenige na-
dere oplosfing kunnen geven: althans in de
wilde Buffels is dit bewijsbaar, dat derzel-
ver horenen door ouderdom , tot geweldige
zwaarte en hardheid , aangroeijen, De Heer
Doétor w. greve te Noorclwijk , een oplettend
Natuurkenner , bezit zulk een Buffelhoren ,
CBos Lafer linnaei) , die in den affland der ho-
renen 34 duim, dat is 2 voet 10 duim heeft, aan
de ingekrulde toppen 2 voet 6\ duim affland ?
aan de kroon, kol of atlas 1 voet 3 'duim,
dan ’t geen ongemeen is , is dat , daar de horen-
wortel van de grootfle Koehoren , aan haar
dikfle wortel ongeveer 3 a 4 duimen middel-
lijn heeft, deze is tot 8 duimen, en in den
omtrek 2 voet 2-j duim, en dus 2 duim:
voorts weegt deze horen met de horenpit
en een gedeelte van de kruin 23 ponden.
Dit alles te zamen genomen , overtreft de-
ze Buffelhoren , tegen onze zwaarlle eq
grootfle Koe- of Osfehoren vergeleken, al-
les in zwaarte en hardheid. Hoe nu en op
welk eene wijze de Natuurkundigen over de
Onder- groei der horenen redenkavelen , het blijft
zoek over tot nog toe in de beflisfing duister ; zeker is
domWaS ^ec , dat zoo wél de Hertebeesten als de
Koehore- &oeijen > ,n den natuurflaat tot een zekeren
nen. trap van hogen ouderdom komen, als wan-
neer de eerfle niet meer jaarlijks afvailende
ho-
van HOLLAND. 255
horenen hebben, en de anderen geene merk- HET
teeltenen des ouderdoms , uitbet horengeftelRUNDVEt
kenbaar, laten ontdekken* 1. Afd.
Ten aanzien der Hertebeesten, weet men ^1V*
uit de Hiilorien, dat er gevonden zijn, op Kooidft#
yvier horenen dernaam van een Vorst of Ko-
j?ing gebrand xfflïv die , toen het Dier gevan-
gen werd , -reeds meer dan eene eeuw geleden.,
pverleden was. Men vindt aangeteekend ,. dat
er Herten in het zwarte Woud gevangen zijn ,
die een halsband om hadden, waar op de
mam van juLTus caesar ftond. Zoo is nog
ibekend zeker Hertebok, die insgelijks een
halsband om had, waar op de naam van
-isabeLla van Oostenrijk Hond, welk dier
wel honderd jaren na haar dood zoude ge-
vangen zijn , en welks horenen nog to:
Brusfel , als een kenmerk der oudheid, be-
waard worden; dan buiten dit , is het een-
parig -door alle oude Natuurkundigen, zoo
wel als door latere Hiftoriefchrijvers, bewe-
zen , dat onder de bekende viervoetige Dieren,
de Hertebeesten de kenbaarfte reekenen van
een buitengemeenen hoogen ouderdom hebben,
en men dit ook aan het gewas der horenen op -
merkt, alzoo de horenen van Herten, die
niet meer afvallen , oneindig zwaarder aan
de kroon , en van meer takken voorzien zijn ,
welk onderfcheid de Ouden reeds hebben waar*
genomen. Wat de Koeijen belangt, ik twijfel
geenzins, of dit geflacht zoude, natuurlijk
levende , insgelijks tot een vrij hoogen ou-
derdom kunne komen 2 van hier de geweldig
groote horenen der wilde Koeijen; maar na-
T 4 d§*
a56 NATUURLIJKE HISTORIE
HET demaal de tamme Koeijen door de Menfchei\
fcüNDVEE. worden, en daarenboven de wilde
I. Af<$. Koeijen gemakkelijk te temmen zijn, en zei»
Wofdil ^en 200 ontvliedende als de Hertebeesten , ia
•* dit niet gemakkelijk te bepalen; de Herte-
beesten zijn integendeel volftrekt niet tot zulk
een trap van tembaarheid te brengen. Het is
dus twijfelachtig, of die Woudosfen, waar
van wij boven bladz. 57. gewaagt hebben, en
die door julius caesar befchreven zijn ,
als Dieren die géene gewrigten hebben ,
en dus de knieën niet buigen kunnen, Her-
ten van een onberekenbaren ouderdom zijn
geweest , dan of dit ook op Woudfiieren
of Koeijen is toe te pasfen , althans hij be-
fchrijft dezelve zonder kniegewrigten , (fme
articulïs fine nodis ) en meldt, dat zij, ge-
vallen zijnde , niet weder kunnen opftaan ,
en zich tegen de boömen plaatfen , om te
rusten , zoo dat de Duitfche volkeren , die
cp haar jagt zich toqrigten , de hoornen
op fp oor en , waar deze Dieren tegen rus-
ten, en die (lammen dan half doorzagen,
zoo dat het Dier , daar tegen rustende ,
* Verge- met den hoorn valt enz . , * daarenboven
lijk bladz. fpfeekt de Schrijver van Eenhor enige Osfenc
58 en 59* j)eZe melding heeft ongelooflijke verwar-
ring in de Natuurlijke Iliflorie dezer Die-
ren en in die der Koeijen veroorzaakt , zoo
dat AELIANUS , ULYSSES ALDROVANDUS , na'
hemGESNERus , eindelijk johnston , èn zeer
velen anderen , denkbeeldige afbeeldingen
gegeeven hebben van Dieren , die nooit
bellaan hebben. Barthounus heeft grof
f a n HOL L A N D.
in dit duk gedwaald in zijn werkje H~r
corne\ , nademaal hij zominigen, en bij- XVN:yvfl^>;
zonder den Qldenburgfen Osfenhoren , als AfdJ
zulk een foort van een horen voordraagt,
doch dadelijk hier van iets nader. Onder-
tusfchen is er in die alles eene fchaduw, die
ons tot den waren om trek van het fchaduw-
beeïd leid. Ik merk op , dat men van cae-
sar, die het hoofd vol had van grootfche
krijgsontwerpen , eene zoo naauwkeurige Na-
tuuronderzoeking niet kon verwachten , als
dit onderwerp wel verdiende, hoe naauw-
keurig hij ook was in het befchrijven van den
aard der Duitfche , Gallifche en Neder duit-
Jche volkeren, cn derhalven, dat hij veelal
zijne befchrijving der opgemelde Dieren , of
uit de berigten der volkeren, of van de bijge-
lovige Romeinfche Soldaten, die zeker zeer
vatbaar waren voor bijgelovige vertellingen ,
heeft overgenomen, óf misfehien wel een
verouderd Hertebeest of Stier, wiens bee-
nen door ouderdom aangegroeid waren , ge-
zien hebbe, en daar uk tot het geheel befloo.t :
of zou men mogelijk ook wel kunnen ver-
moeden , of er in dien tijd dn die Gewesten
wel Rhenocerosfen geweest zijn, nademaal
dit Dier in middelbare luchtftreeken leeft;
aithans men vindt de Rhenoster ook onder
den naam van Taurus unicornus , Taurus.
Mthiopicus y hoe het zij, ik geef het op.
voor gisfing, of zoude het de Eland ook kun*
nen geweest zijn ?. Terwijl men de Elan-
den eene hardheid in de knieën toefchrijft;
echter heeft de hedendaagfche Natuur^
kennis wej degelijk in dezelve kniegewrich-
258 NATUURLIJKE HISTORIE
HET ten ontdekt, doch tevens, heeft lïnn^eus*
rundvee, ^ gijn Laplandfchc Reizen , daar de Elan-
i, Afd. den zijn , bevestigd , dat zij zelden gaan lig-
§eH> maar tegens de boomen rusten: daar»
«oofdit. €nfoovenj dat , daar zij veel qvcr het ijs
loopen, de pooten natuurlijk gewoon zijn
Rijf te ftaan , om niet uit te glippen , even
als die der Steenbokken , op de /llpen : en
hier mede zoude het misverftand ontknoopt
zijn y mif;s men de Eland QAlcis'?), niet ver-
menge met het Rendier (. Rangiter ) , dat niet
alleen takkig gehorend, maar ongemeen vlug
as ; indien hij nu , gelijk alex ander de Groote ,
eenen, ik zoude bijna zeggen eenen onfeil -
baren arisïote^es bij zich gehad had, dan
zoude ik kunnen berusten in zijne befchrijving
der Dieren van ons onderwerp.
Maar gelijk ik naar mijne gewoonte nim-
mer vreeze om mijne denkbeeldpn voor te
dragen , zoo meene ik bevoegd te zijn
om mijne aanmerkingen mede te deelen. Wij
vermoeden dan , dat de bedoelde eenhore-
nige Osfen , de Alces of greote Geiten zon-
der* knokken of kniebuigingen, niet anders
zijn geweest dan Elanden, Hertebeesten of
Hinden van een; onnagaan baren .ouderdom,
en die de gewrichten verflijfd waren; daar-
enboven rusten onze bedenkingen vervolgens
nog nader op de. volgende Hellingen: voor-
eerst,, dat het een bewezen zaak is, dat
het beender gelief "van alle viervoetige Die-
ren, ja ook van de Vogelen en Visfcheq
verhard , als zij- tot een hoogen ouder-
dom komen , de listen der Jagers , do
netten, fuiken enz. ontweken zijnde, zoo
tan HOLLAND. 259
i dat zejfs Dieren , die anders een kraak-
beenig en graatac-htig geftel nebben , iieen-
harde gewrichten bekomen. In den Mensch 1. Afd.
weeten wij dat het ecrfte- kenmerk van
den oyderdom iigt in de opkrimp ing : der
gewrichten * de ftev-ighc:d der zenu-
wen , en hardheid • d<er kraakbeenderen
immers* vraagt men eenen ouden man of
vrouw j naar zijnen of Jiaren welftand, het
antwoord is: ik worde oud en ftijf ,* deze
verharding en onbuigzaamheid der Ledema-
ten is zelfs ten duidelijkste kennelijk uit
de oefening der Menfohen : ik heb er op
gelet , en de .Ontleed- of Bcenkundigen
(Ofleoïogi j letten er ©p, en behooreu er
op te Jetten , hoe dat een Warmoezier of
Landbouwer-, een Spitter , die zijn leeftijd
met.al jukkende en kruipende het onkruid te
wieden* en dagelijks te spitten , de lendenen
daar nw groeijga; hier van als bemand buKC
en de i;uggegra^t wordt ftijf,. tiegc men \ ik
krijg h$t fpit i». /fo lenden-j ja het b eender -
geftel en de gewrichten yan een’ Wever, ,die
dagelijks het Weefgetouw betreed , wordpn
zijn ouderdom dermate verhard, dat hij er nier
alleen naar gebukt gaat en' zich beweegt , maar
tot zijn dood die beweging behoudt ; van eene
nacrrftige Huismoeder, die dagelijks werkt
en fpint , zegt de Prediker : hare handen
[taan mar het fpinnerokken ; wat is dit
alles anders dan een bewijs, dat het dierlijk
geftel onderhevig is aan verharding door ou-
derdom? Ik kan hier niet voorbij', om vrij-
moedig eenige bedenking te maken op dien
heerfchenden ijver, welke thans de Ontleed-
' Irnri»
a6o NATUURLIJKE HISTORIE
*ET kundigen bezield , om in de knekelhuizen
RUNDVEE. a}jer]ej foorc van vergroeij ingen der beende-
f. Afd. ren op te zoeken , zonder de oorzaken daar
Hoofdft van na ce fpeuren He Hooggeleerde en ijverige
Profesfor sandifort fchijnt hier in evenwel
Verharde eenig nader doorzigt gehad te hebben , in zijn
vergroei- voortreffelijk werk over de zieke Beenderen:
jmg van de jonge Heer Do&or van de wynpersse , mijn
;eenem s' geachte Leerling , helaas ! te ontijdig gefforven ,
had in dit ff uk eene uitmuntende verzameling,
en heeft met mij onderling menigmaal over
de verharding en vergroeijing der beende-
ren in Menfchen en Dieren geredekaveld:
wij waren het eens , dat men uit de was c-
heid en hardheid der beenderen tot den ou-
derdom der Dieren konde befluiten; en te-
vens dat men vooral uit de zamengroeijing
der wervelbeenderen en gewrichten na ge-
noeg de oorzaken ea den arbeid van velen
konde vermoeden. Zeker zeer ervaren Re-
ken-, Schrijf- en Schoolmeester, die te
gelijk Koster en Doodgraver te Huisduinen
was, heeft mij verhaald, dat hij en zijn va-
der voor hem , aan de oude beenderen kon -
den zien, of het Zeevarenden of Landlieden
waren geweest. Het zoude ons hier te veel
ophouden, om dit vollediger te bewijzen,
en in der daad behoort het ook tot ons on-
derwerp althans niet verder , dan om de
kennisle van het been - en horenge ftel in de
Runderen op te klaren. Het is dus dat
men voornamelijk zoo uit het hoofd en
de bekkeneelen der Dieren , als uit die
der Menfchen den ouderdom kan ken-
nen door een zekeren trap van hardheid*
VAN K O L L A N D. 261
tot daar de kenmerken geen fpoor meer KXT
hebben ; bij voorbeeld : in alle hoofdfche- RUN£>VEE*
dels of bekkeneelen der Menfchen zijn de 1. Afd„
randwijze naden, kroonnaden ( Suturae Co - ^ 1V;
ronales ) kenbaar, en kunnen van trap tot ll90i
trap der jaren van een gefcheiden worden,
zelfs tot de losfe tusfehenbeentjes van wor-
ïviius ( Osficulae IVormiame ) ingeflotem
Maar nu vindt men bekkeneelen, waar in
die naden en zamenvoegfèls geheel en al
vergroeid zijn, zoo dat er geen fpoor vaa
te vinden is, en dit zijn juist de kenmer*
ken, dat zulke Menfchen tot een zeer h 00
gen ouderdom gekomen zijn. Dit zelfde
kenmerk (om van de tandeloosheid en ver-*
harde kakenbeenderen niet te fpreken,) heeft
insgelijks in de Herrebeesten , Bokken , Ram-
men en Koeijen plaats. Men vindt bekke-
neelen dezer Dieren , waar aan de horenen
zoodanig verheeld en verhard zijn, dat de-
zelven niet meer kunnen afvallen , en in de
Koeijen vooral nooit, om dat de horenpit
in het bekkeneel vereeld is, waar van zoo
dadelijk uitvoeriger: hier hebben wij flechts
een weinig uitgeweid , om dat wij als nog
de Helling van linnaeus en die van de
buffon niet dan met bepaling begrijpen,
De Hertebokken dan , hebben geene jaar-
lijkfche afvallende horenen , dan tot een ze-
keren trap van jaren; de Koeijen hebben
nooit afvallende horenen, zoo als de buf-
fON ftoutelijk zegt, ten zij eene afpelling in
een eenjarig Kalf, maar in beide deze ge-
dachten worden zij door ouderdom verhard.
Men
262 NATUURLIJKE HISTORIE
het IVTen heeft in het Kabinet der Natuurlijke
rundvee. Zeldzaamheden aan ’s Lands Univerfiteit" te
I. Afd. Leyden , een levensgroot opgezet Hert, dat
Ho of dit in ^en diergaarde van wijlen den Edel gebo-
ren Heere Charles , Grave van B&itinck ,
Heere van Doodewaard , geweest is „ en
meer i dan honderd jaren oud geacht wierd
te zijn , wiens horenen iedert lange niet ge-
wisfeld waren. Ik héb op den Leydfchen
Burg, v/aar men uit hoofde van zeker oud
regt of gebruik Hertebeesten onderhoudt ,
Hertebokken gezien en gekend , die meer
dan vierjarige horenen droegen; doch ik ben
het alleen niet, die dergelijke waarnemin-
gen voordraag: ülvsses aldrovandüs, ges-
:nerus, aristoteles, en eindelijk de buf-
pon en DAUBENTON, hebben allen bijzon-
dere oplettendheden gehad wegens de ho-
renen der Herten, die men ook het gewei
noemt : de verfchillcndheden der takken ,
derzelver verbreeding , en als ’t ware bla-
derachtige zamengroeijing onder de geflacht-
aarden zijn Zoo verfchillende , dat men er
in verwart, en zeer dikwijls een bijzonder
iöort opgeeft , dat niets anders is dan een
verfchillenden trap van ouderdom ; men wil
zelfs, dat bij elke wisfeling een tak meer
aangroeit; wie hier inde alleropmerkenswaar-
dige onderfcheidingen wil nagaan, fla het
werk van de bufeotï op , waar men eene
alleruitgebreidlie verzameling van Herteho»
renen, uit het Kabinet des Konings van
Frankrijk , naauwkeurig afgebeeld kan vin-
den ; evenwel heb ik er niet in gezien , ecne
dub-
van' HOLLAND. 263
dubbele Horenvlucht , zoo als er in de Leyd - HE?
fche Academie , in de verzameling van den RÜNDva*-
beroemden heurni üs , een te zien is geweest, 1. Afd.
en nog moet zijn, ingevalle door de veran- lv*
deringen , daar in gemaakt , de zeldzaamhe- Hoofdft*
den der Ouden , niet onder de zoogenaamde
prullen zijn weg geraakt. Dan, het worde
tijd van deze bijzonderheden af te flappen, om
des te vatbaarder tot de kennis der Koeho*
renen, als kenteekenen van hun geflacht ,
over te gaan.
De voorgefielde kenteekenen van het Rund-
vee zijn, volgens de Natuurkundigen, behal-
ven de gemelde reekenen van gekliefde klaau-
wen en tanden , dan bijzonder, als tot dit ge-
Hacht behoorende , dat zij holle horenen
( Cornua concava ) hebben. Dit kenmerk
vereischt opheldering, althans voor den on-
ervarenen en den Boer, om dat de Koeho-
renen uitwendig glad en piet hol fchijnen ,
dat is, zonder groeve of langwerpige infnij-
ding, zoo als in de Rammen en Bokken,
wier horenen langs den geheelen draai of
wenteling het zij achteroverhellende of zij-
lings uitdraaijende , altoos eenfc holle groeve
langs den horen hebben , die allengs ver-
naauwd, verhard en enger wordt, naarden
ganwas cn ouderdom der horenen , maar
de Koehorenen zijn uitwendig glad aan de
toppen, en rimpelig aan de worteleinden.
Door holle horenen moet men dan verflaan HoUt
den inwendigen horen , die inwendig welHoiene^
hol is, doch niet te min op en om een in-
wendigen beenpic fluit. Deze pit is niet hol,
maar
2È4 natuurlijke historie
*** maar eigenlijk van dat zelfde gebeente oor'-*
rundvee. fpron]^eiijk ? ’t welk u}t bekkeneel voort-
l. Afd. komt, even als in de Hertebeesten den wor-
IV* tel der getakte horenen ; linnaeüs had dan
Hoofdit» ter tiaaüwkeuriger bepaling, onzes inziens,
Bepaling moeten zeggen: Cornua interne concava s
' der Hore- externe glabra , interne nucleum Osftüm ;
aeh. dat is: horenen die inwendig hol zijn , de
pit inwendig been achtig , uitwendig glad ,
enz.
Dan , wij laten hier nu onze verdere aan-
merkingen op dié kenmerkende bijzonder-
heden van het horengeftel der herkaauwende
Dieren over het algemeen berusten, en gaan
over tot ons eigenlijk onderwerp , te we-
ten, het bepaalden horengeftel der Koet -
jen. Ten duidelijke begrippe voor onze
Landzaten hebben wij hier toe eenige af-
beeldingen naar het leven gemaakt, en de-
zei ven op een Tafereel gebragt, op dat de
onervarene hier uit eene goede bevatting
zoude bekomen over de kennis van die
merkwaardige onderfchiedingen , die de Vee-'
hoeders * de Boeren en Veehandelaars uit
het horengeftel der Koeijen ontkenen.
Kochore- Bij de eérfte Figuur, Plaat V, is dan af-
kiTart Vncar-gebeeld het hoöfd vart éen nuchter cerscgc-
Piaat v/ horen Kalfje : op deszelfs kruin ziet men
niets dan flechts twee knoopen of uitzet»
fels , a a , die den wortels der uitpuiling van
de aanftaande horenen aanduiden, en welk
teeken zelfs in de eerfte wording der Kal-
veren kenbaar is, kort na de zigtbare ge-’
daante in de baarmoeder , gelijk zulks in
d§
VAN
HOLLAND. «65
de figuren en de befchrijving der baarmoe-
der nader zal betoogd worden. Om even- HRT
wel te dezer planrfe duidelijk te zijn, flaat RUKPVEf'
men het oog op Figuur VIII en IX; deze 1. aw.
Figuren zijn twee levensgroote afbeeldin-
gen van den wortel der horenen in een
INuchter- en in een Schotkalf : deze wortel
of kruin , ook de kuif of de lofkol gehe-
ten , vind ik in een Brabandsch boek Kot -
kamme genaamd , waarom , dit is duister.
Fig. VIII. bij ciaaa duidt een gedeelte
van het hoofdbeen of den kruin aan; b is de
eerfte uitpuiling van den horen , die men met
den vinger op den kop der nuchtere Kalve-
ren kennelijk kan betasten.
Wanneer men deze knop in een Schot- Horen-
kalf, die alsdan nog weekbeenig is , door- knop.
zaagt, dan vindt men in den doorgezaagden
fchijf inwendig doorgaans vier openingen
of buizen, zoo als men in Fig. IX. ziet,
bij bbbb , fomtijds ook wel vijf; alle deze
holtens worden door nog kleiner hollighe*
den omringd , en zijn eigenlijk mergbuizen ,
die den pit van den horen formeren, waaruit
dezelve bij toeneming van jaren den in wen-,
digen horen doen uitbotten : om deze ronde
pit nu vertoont zich bij aaaa den rand
van den koker der horen, die de pit in zich Horenko-
fluit , al mede levensgroote gevolgd, naarker«
het voorbeeld van een Schot- of Pinkkalf.
Wanneer nu deze eerfte knobbel begint uit
te puilen , groeit dadelijk den horen , en
naauwelijks is hec Kalf vier, vijf of zes
weken oud , of men ziet reeds kennelijk
V de&
* *
aó<5 NATUURLIJKE HISTORIE
KET den horen uit het horenbeen ecwasfen , zoo<
als dit in lig. I. in hec hootd van een zes-
I. Afd. wekig Kalf hij aa is afgeteekend. In dien
Hootlii ^ van ouderdom is de horen weekach-r
tig, er is flechts een eeltig vlies om , ’t welk
van dag toe dag verhard; het is eigenlijk
Horen- een korst: deze korst fchclferd telkens af.
fchelfer. en verveld, zoo dat men dikwijls het uit-
wendige van den horen als een dopje kan
afpellen : in dien zin zou men den horen
af vallende kunnen noemen , even zoo als
wij dit bij het betoog over de Hercshore*'
nen (*) hebben opgemerkc. Het Kalf van
tijd tot tijd groeijende , groeijen insge-
lijks de horenen, tot dateindelijk de affiche}*
feringen verminderen , de horendop harder
wordt, en daar na zijne ijvoorachdge en
doorfchijnende hardheid verkrijgt; hetwelk
meestal gefchiedt als de tandverwisfeling be-
gint en eindigt, en men liet Kalf een Schot *
vaars, Hokkeling of Pink noemt: dan be-
ginnen de toppen der horenen zwartachtig
te worden •, glimmende en puntig uit te was-
fen, gelijk in Fig. 1 1 1. te zien is, naar een
origineel model van paulus potter; einde*
lijk, wordt het dier Vaar of Vaars, en wan-
neer het omtrent t&ee jaren bereikt heeft,
dan begint den horen te zwellen en uit te
zetten ; er begint een breeden ring of kring
aan den wortel' zich te vertoonen , ( zie
Fig. IVO en men naar dien ring het
Vaars een jaar of daar over oud ; daar na
ver-
Zie bladz. 250 en 16.1.
van HOLLAND. *67
verhard den horen bn het tweede ïaar, en HBT
, , J . j t RUNDVEE.
teekent een tweeden ring , die men ook
krap noemt, de punten krommen om, of 1. Afd.
zwaaijen uit, naar den aart van het ras. In
de Hoilandfche Koeijen doorgaans zoo als
in Fig. V. te zien is : eindelijk verkrijgen Horen-
de horenen op het vierde jaar hun volko- krap#
men zwaai of gevlucht , zoo als in Fig. VI.
vertoond wordt na een oorfpronkelijke teeke-
ning van van berghem, waar in tevens op-
merkzaam is de fmalte der muil en halve Os-
fenvlugt, meest aan de Overijs fel 'fiche Koei-
jen eigen.
Fig. VIL vertoont den kop van eene echte
Zuidhollandfche Koe , met gladde horenen ,
die het vierde Kalf reekenen. Op of omtrent
dien tijd wordt de horenpit beenachtig ver-
hard, en de mergbuizen , (bij Fig. IX. bbbb
aangewezen ,) worden enger en (luiten, tot
dat dezelven geheel verdwijnen ; evenwel Horenpit.
wordt deze horenpit nooit hard -beenig, maar
derzelver zelfftandigheid blijft altoos ruig
en fponzig, en verfchilt merkelijk met de
hardheid der andere beenderen : alleenlijk
wordt deze pit beenachtig, ter plaatfe daar
zij in den kruin of het kruin -kroonbeen Kruin-
mwortele. (zie Fig. XI. j Dit kruinbeen is bc^"llin.
.het hardde en dikde van alle hoofdbeende- ll0rea<
ren in eene Koe , de kracht en de flerkte
der Runder horenen is in deszelfs vastheid
gelegen : door de kracht van dit gebeente
trekt de Os den ploeg of wagen; om de
kruin van dit gebeente bindt men de Koeijen
met touwen; door deszelfs kracht en derkte
tilt een Stier, Os of Koe, in zijne grimmig-
V % heid
s68 NATUURLIJKE HISTORIE
mrt heid, de zwaar Rc dieren op, en werpt ze
rundvee. jn lucht; de Slagers hebben handigheid
l. Ard. en kracht benoodigd als zij het afhakken,
Ho o* j ft n’ec te m*n ^ee^'c been ïnwendig zijne
weeke holligheden en beenmerg , tot zeker
getal van jaren , maar in oude Koeijen is
het verhard , vooral ook in oude Ploeg *
Osfen, wanneer de horenen fomtijds der-
mate in het kruinbeen vereeld zijn , dat
2ij als een gebeente zijn , en alzoo de kuif
ook aan de horenen inwortelt, (zie Fig.
XX VII. ) Insgelijks kan het in jonge Kal-
veren in het midden gefchciden worden „
even als de bekkeneelen van alle andere Die-
ren: dit vertoont zich duidelijk in de na-
Kroon. den , hoofdnaden ( Suturae Coronales ) van
<iaad. meest alle horengertellen , zoo als in de
caad?ren Figuren van XI. tot XXVI. te zien is,
Horenpit, De eigenlijke hoorenpit, Fig. XI. 'c9 dus
uit het kruinbeen a ontfpruitende, wordt
omkorst en omvangen door den eigenlijken
horen e9 die als de koker der pit, dezelve
omvat en befebermt : in Fig X. ziet men de
horenkoker van de pit Fig XI. c, afgefchei-
den verbeeldt, en in Fig. XI. bij d9 is de ho-
ren als half affeheidende , van de pitafgebeeld.
De zelfitandige Itoffen van den horenkoker ,
verfchillen aanmerkelijk van die der pk ; even
gelijk de nagcllteffen van^ den Menseh en
der viervoetige Dieren van het gebeente; ja
in de vogelen, verfchillen de nagelén mede
van de zelfitandige' beenftoffen. Het is aan
geene der fchranderfte ontleedkundigen on-
bekend, dat de nagelen, als de uitein-
{fcns van het huidvlies ( Epidermis ) zich
van HOLLAND. 269
daar mede merkelijk vereenigen, zoo dat het
men door weeking dit fijne huidvliës, teRUNDVE®‘
gelijk met de nagels er aan , kan affcheiden , 1 Afd.
welke kunstgreep de beroemde rüisch bij T^*
uitnemendheid bézat , zijnde als nog in de
kabinetten, zulke hnndfchoentjes en Voetjes
overbekend. De kunstgreep is gering, maar
eischt geduld en handigheid; er is niets meer
noódig, dan dat men een handje van eefi
kind of jong ménsch , in warm Water, a U
lengs tot een trap van zwelling brengt, tot
dat het epidermis kennelijk van dén onderhuid
begint te fcheiden, of eigenlijk van den Ie*
derachtige huid, als wanneer men zachtjes Kün&töm
het epidermis of huidvliës affeheid , en als eeh
hand fc hoen ömkeerd tot aan de nagels, die,penen#
'als dezelve ook tot éën zekére trap van week-
heid zijn, gemakkelijk afpellen, en daar na in
liquor gezet, eeh alleraangenaamst voorwerp
bekomen, vooral als de beoefenaar met ge»
duld en handigheid zorgt , dat het hand*
fchoentje of vliezig armtje, Omgekeerd ziiii-
de, in het vócht hangende , inwendig ook,
doof middel van een fptiitjé, met hetzelve
vocht gevuld wordt , nademaal anders hén
Voorwerp als een verward vel in de flescii
hangt, of met luchtbobbels, een onregel-
matig figuur maakt. Het is ongelofelijk ,
taar mijne ondervinding althans , hoe vele
bijzonderheden men ten aanzien van het dier-
lijk gevoel in horenen , nagels , fnavels en
vogelbekken , door middel van macerafie ,
Weeking of verrotting, in die deelen, kan
ontdekken ; dus heb ik door eene macera -
v 3 tie7
27o NATUURLIJKE HISTORIE
tic , wceking cn toevallige verrotting van
rundvee. eenjge jaren , in den harden fnavel van een
I. Afd. ouden Papegaai of Ooscinclifchcn Raaf, ont-
dekt , dat aan het eind der bek , aan den har-
00 f * den horenigen huid , zekere tepeltjes en tak-
fpruirfcls waren, die tot het gevoel van den
bek cn den finaak gediend hadden. Het is
even zoo met de horenen der Kocijen gele-
gen, want de uiterlijken horen is niet an-
ders dan een verhardend uiteinde van den
opperhuid aan den kruin, even zoo als het
de gekliefde klaauwen zijn aan de pooten
der gehoefde Dieren , en de nagelen aan die
der gevingerde , en hier door wordt dan ver-
klaard de reden, waarom de Koeijen zulk
een fijn gevoel in de uiterlijke horentoppen
hebben, zoo wel als wij in onze nagelen;
dit noemen de Boeren hor en jeuk; ( zie wij'
ders horendol ,) dit gevoel der uitwendige
verfchilt veel van dat der inwendige horen,
of pit. Voeg hier nu bij, dat, hoe ver-
hard de toppen der horenen, de uiteinden
der nagels , en de fnavels der vogelen zijn
mogen, het gevoel hier het teederfle is,
waar door wij, ingevalle wij niet vreesden
uit te weiden, aannemen zouden te betoo-
gen, dat het uiteinde van het fijn gevoel in
die deelen ligt, zoo als het voorbeeld van
den fnavei der Papegaai zoo even heeft aan-
getoond; ja, immers kennen wij Menfchen
zeer wel het fijn gevoel der nageltoppen,
welk gevoel ook bij ons als dierlijk moet aan-
gemerkt worden. — In de allereerfte uitbot-
ting en uitpuiling der Kalverhorenen , is de-
ze
van HOLLAND.
2T7\
Ze opperhuid zeer kennelijk week, leenig en Hr*
dermate teeder, dat, zoo dezelve door on- RUNDVEÊ’
befuisde ilokflagen of ftooting gekwetst wor- i. Afd.
den, er dadelijk eené bloeding volgt en het IV-
Dier pijn veroorzaakt; eeneKoe, een Stier *°°
of Os op de horens te haan, maakt dezelve
dol , daar een ftokflag msfehen den kol geen
nadeel toebrengt : ook kan een verfhndig
Ontleeder den dunnen huid of epldermus
van de wortel der horenen * aan de eerde
niebotting , te gelijk met de horen , door
weeking en zachte opkooking afpellen, ge-
lijk dit door de Munjlerfche Boeren ge-
daan wordt. Ingevalle deze uitbotdng nu
buitengewoon verhard is* of dat er anderen
ons onbekende oorzaken bijkomen , gebeurt
het, dac de horenen niet voortgroeijen , en
het Dier tot op den tijd van Vaars en Koe
geene horenen ichijnc te hebben ; zulk een
Koe is bekend onder deii naam vaU Begijn ,
(zie Fig. XiX.) waarom weet ik niet, ten
ware dac het ontleend is van de kappen
der Begijnen , wier gedaante oudtijds vier-
kant was als eene Koe zonder horenen ;
het is ondermsfehen volgens de ondervin-
ding zeker, dat de wasdom der horenen in
de Koeijen zeer veel verfchilt , naar mate
den aard , de natuur en eigenfehap van de
* horenvochten * in zoo verre, dat zelfs de
vlucht of uitzwaai daar van afhangt; als
ook van den aard van het climaat of gewest
waar in de Koeijen zijn aangefökt Het
is algemeen genoeg te bewijzen , dat ve^
Jen der Groninger Koeijen de klein de eri
lijnde horenen hebben; niet te min hebben
V 4 zij
hei*
RUNDVEE-
I. Afd.
IV
Hoofdft.
NATUURLIJKE HISTORIE
zij de horenvlucht iets hooier. De ïïol-
jteinfche Osfen overtreffen allen in breeden
zwaai, doch bijzonder de iJeehfche Osfen
(zie Fig XXV.) doch’ hier van ffraks na-1
der* Hier dienen wij nog iets van de eer-
de weekheid te zeggen. Men vindt zeer
vele Koeijen, wier horenen of fcheef, of
tegennatuurlijk gekromd zijn , ( zie Fig. XVIï*
en XV11I.) fomtijds ook vele horenen die
Homp zijn, (zie Fig. XIX. > deze misvor-
mingen worden meestal, zoo niet altoos*
geboren in de jongde jaren der Kalven en
Koeijen, in dien tijd, als de pit nog niet
verhard is^ vooral in den fpringtijd, als de
Koeijen tochtig worden , want dan ltoeijen *
fpelen of floten zij tegen elkander , en ver-
wringen de horenen : dit ziet men veeltijds
in den zomer of in den fpringtijd, als zij in
de wei tegens elkander aanloopcn , ftooten
en (loeijen, tot dat uit die ftoeijerij ernstigen
toorn ontdaat: dan verwringen zij elkan-
ders horenen , dat er fonftijds het bloed
volgt. Dit bevestigt virgilius voortreffe-
lijk, door vondel dus vertaald:
Ook hitfte dikwijls door aanminnige bekooren ,
Bc forfche vrijers aan , en horen tegens horen ,
De fchoone Vaarze gaat te weide in ’t groene woud ,
Terwijl de Stieren , reis op reis , vergramt en ftout
Toeftootende , het vleeseh met fcherpe horenen noopen.
Zoo dat het zwarte bloed de huid komt afgedroopen.
Die dooten der horenen valt dus meest
voor onder de Stieren en Osfen, evenwel is
het
van HOLLAND.
o ** **
*: O
het de jonge Koeijen en Vaarzen ook zeer HFT
eigen , vooral in den fpringtijd , als wanneer *-UNDVRF«
dezelven , althans hier te Lande , ruim zoo I. A?d..
dol vechten om den Stier, als de Stieren in
andere Gewesten om het Vaars. Dit boo-
ten en verwringen der horenen, heeft aan den
Fabeldichter ovidius gelegenheid gegeven , om
de gefchiedenis van den Horen des overvloeds
te befchrijven , daar achelous zich in een
Stier hervormende, door hercules den eenen
horen wordt afgewrongen, even zoo als
twee kloeke Stieren, die om het witte Vaars
onder zijn bedwang te hebben , horendol te-
gen elkander booten ; dit horendol verdient Horendol,
hier opmerking. Onze Boeren kennen dit
horendol : zij noemen het hor en jeuk , en Horenjcuk
maken hier uit de tegenwoordige of aan-
baande tochtigheid der Koeijen op , en het is
in deze drift , dat de meeste Koehorenen ver-
wrongen worden ; de verdere zinfpeling van
den horen van achelous , komt op hetzelfde
uit, namelijk het verwringen, immers de
naauwkeurige vertaler van ovidius, a. va-
lentijn, drukt het eigenaartig uit : zoo zegt
hij , achelous fprekende in voerende: hij
greep mij daarenboven fchrihkelijk en ver-
woed hij den horen , en wreekte , C dat is
wrong') hem van mijne kop : dien namen
de Vlietmaagden op, en vulden hem met
ooft en welriekende bloemen, , en heiligde
hem. (ovid. Herfch . IX. Boek') In het ver-
volg zal dit gebruik van Koehorenen tot
drinkvaten en geheiligde horeaen nader voor-
komen. Dit aangehaalde diend hier in het
V 5
voor-
MET
HÜNDVEE
I. Afd
IV.
Hoof elft*
Stomp-
horen.
Knotho*
ren.
NATUURLIJKE HISTORIÉ
voorbij gaan , om cenig gefchiedkundig licht
tc geven over het afHootcn der horenen door
de Stieren, Osfcn en Kocijen, en de ver-
wringing cn verlamming die daar uit ontflaat,
want dus wordt het huid cn horenvlies ge
kwetst, en er ontllaat ontHeeking aan de
kroon , of de geheele pit wordt gekneusr ,
ja ook wel geheel afgeknakt* Hier uit volgt
ccne misvorming, die dan den geheelen leef-
tijd der Koe blijft duren , zco dat zulk een
verflompte of geknotten horen geheel ver-
hard, cn in den groei toeneemt. Zeik eene
Koe draagt dan den naam van ftompho-
ren , ook knothoren , als zijnde Homp en
afgeknot. Als de jonge Kalveren, Pinken,
Hokkelingen of Vaarzen op Hal Haan en in
de fchotrepen gezet worden , zelfs ook jonge
Koeijen , fchurken £ij veelal aan de palen cn
fchotten met de horenen, gelijk in de weiden
aan de hekken, zij hebben dan horenieuk,
en wrijven met den kruin tegen de palen :
hier door worden ook de horenen misvormd ,
om dat zij het vlies affehuren. De Koeijen
zijn over het algemeen zeer aandoénlijk en
gevoelig op den kruin en aan den wortel der
horenen ; wanneer een boer of vetweider
den zei ven betasten wil , of een touw om den
kruin Haan , of ook op Hal wil Hreelen om
aan bet melken te gewennen, Hreelt hij eerst
den kosfem of de borst, en zoekt dan al zagtjes
aan den horen te komen : deze krouwt en Hreelt
hij , het Dier heeft dit graag , en treft men dien
luim, dat hij dit begeert, zoo is het, het gedoog-
zaamHe Dier der wereld; ondertusfehen is
dit
\
van HOLLAND, afj
dit door een onbekenden niet zonder gevaar
te ondernemen , want door dien zijn oog- RUNDV£B*
punt niet opwaarts ilrekt , en de voor- i. Afd.
naamfte kracht in het horengeftel legt, zoo lv-
mistrouwt het Dier altijd een onbekenden, Hoof *
maar daarentegen is het in dit ftuk zoo ge-
dwee voor den genen , met wien het dage-
lijks verkeerd, dat een klein boeren - zoontje
er mede fpeelr. Kolbe verhaalt in zijne
Befchrijving van de Kaap de Goede Hoop ,
dat de Üsfen en Koeijen, ook de Buffels,
dermaten aan het huisgezin der Boeren ge-
woon zijn, dat zij die nimmer deeren, en er
gaarne door geftreeid worden ; maar daarente-
gen zoo norsch en ftuursch een vreemden aan-
vallen, dat de Boeren de Osfen en Buffels
als wachtdieren tegen dieven en onraad des
nachts laten loopen. Deze eigenfchap is
insgelijks bij onze Koeijen , want men zal
de werfhonden van den Boer door de Koei-
jen ongemoeid zien loopen en horen baffen,
maar komt er een vreemde hond in de wei-
de of op ftal , de gantfche kudde is in rep en
roer : zoo ook wanneer een vreemde , vooral
met vreemde kleeding, in het veld komt , aL
wanneer het Dier niet bedaard, voor dat er de
Boer of zijn knecht , de melkmeid of het
zoontje, zelve bijkomt: zelfs reiken deze for-
fche Dieren al blatende of murmerende den
muil toe aan het jongske, om aan de jeukeri-
ge horenen geklaauwd te worden. Hier van
daan is bij vergelijking op de Landfpreu-
ken overgenomen, een kregel kop , een jeu*
herig hoofd , voor iemand die kregel, dac
a/S NATUURLIJKE HISTORIE
wet is, die warhoofdig, of zoo men zegt, nar -
RUNDVEE. js . c]an zegt men 9 te k0p jtukt hem ,
I. Afd. hij is kregel , krevelig , en dan van iemand
IV. die zulk een kriewelkop wat tot bedaren
Iioofdft. wjj brengen , hij zal hem den kop wel kr aan-
wen. In de aanmerkingen die ik over de
horenziekten der Koeijen denk voor te dra'
V gen , zal veelligt hier wel meer op kunnen
volgen.
Ernstiger bedoelingen leveren de Koehore-
ncn op in het aanmerken der horenkrappen ,
waar door men den ouderdom der Koeijen ,
Stieren en Osfen erkend , en welke onder-
fcheidingen bij overneming, ook zinnebeel-
dig door onze Landzaten gemaakt worden,
als men van een oud man of vrouw zegt :
hij of zij heeft al wat krappen op de ho-
rens. Onze Dichters beduiden dit door een
rimpelig voorhoofd, bij voorbeeld:
*t Mooi weeuwtje heeft heel glad heur haartes opge-
(Ireeken ,
Doch wordt het lmlfel op de horenkrap bekeken ;
Legt zij den hoofdnaald af, dan is dien gladden tooi *
Een riniplig voorhoofd van tien jaar op eiken plooi.
Dit in het voorbij gaan. Ter zake ; hét
rekenen en tellen der horenkrappen is de al-
lereerlte oplettendheid van een Boer of Veehan-
delaar * als hij eene Koe of een Os zal koopen.
Deze krappen zijn in de een - eh tweejarige
Koeijen breed en kennelijk op het bloot
oog: (Zie Fig. IV. en V.) daar na krim-
pen zij van jaar tot jaar in , zoo nogtans,
dat
van HOLLAND. 277
dat elke ring kennelijk blijft: echter is er HET
altoos tusfchen de geledingen dezer ringen , RUNDVEE
zekere fchelferachtighcid , die fomtijds zoo- 1. Afd.
danig verhard, dat zij de oppervlakten der iv.
ringen verduisteren , hetwelk vooral in oude Hoofdft*
Koeijen gefchiedt, als zij boven de zes, ze-
.ven, acht, negen of tien jaar oud zijn, als
wanneer het buiten tel raakt, en de Boer
er ook niet veel acht meer op (laat, ten zij
hij fomtijds de krappen wat af vijlt. Deze
ringen nu zijn niet altijd cirkelrond, maar
hebben een loort van golving, zoo echter,
dat de achterile ring of horenkrap, altijd
evenredig blijft aan de voorfte bij verminde-
ring van oppervlakte. (Zie Fig. XIV. en
vooral XV, XVI. en XVII. en XVIII.)
daar zij tot tien toe kenbaar zijn , ten einde nu
dit alles voor onkundigen begrijpelijk voor t e
dragen , hebben wij wel uit meer dan vijfen-
twintig foorten van Koehorenkruinen , die wij
van de Leertouwers en Vleeschhouders ge-
kocht hebben, de voornaamfle , in onze Plaat
verkleind , afgeteckend , die lïraks zullen
volgen bij de nadere verklaring der Plaat;
vooraf hebben wij nog iets te melden van de
verfehillende gedaantens der horenen , eigen- Horen*
lijk de Horenvhicht . Deze benaming is al- vlucht,
gemeen onder onze 'Landzacen , gelijk alles
wat zich verheft in de hoogte en in de lucht
vliegt, vlucht genaamd wordt, zoo is het
ook met het horengellel der Koeijen gele-
gen, want om dat de horenen op den* kruin
van het hoofd liaan , en het Dier natuurlijk
zijn kop in de lucht lleekt, vooral als het
locid of toornig wordt ; of wel zich verhe-
ven
tfET
RUNDVEE.
I. Afd.
IV.
Hpofdft.
278 NATUURLIJKE HISTORIE
ven vertoont, zoo noemt men dan het ho-
rengeltel vlucht , alfchoon het Dier daarom
niet vliegt, in den zin van de vlucht der vo •
gelen, maar even zoo als men bij vergelij-
king zegt van een fierlijken gevel voor een
huis dat hoog gebouwd is : deze gevel vliegt ,
van een zeilend fchip: dat [chip heeft een
fchoone vlucht ; en misfehien is het woord
vlug , flux , een fluxe — vlugge kaerel ,
eene flukfche maagd , een fluks dier , hier
wel van oorfpronkelijk. Deze Horen vlucht
noemden de Ouden patuli , patulos , dat
is iets breeds en wijd uitgefpreid , vol-
gens viRGJLius Lib IV. Patuli boves , qui
corniia late diflinÏÏa habent , dat is ;
Koeijen of Osfen die breede uitweidende
horenen hebben . Dan deze bijzonderheden
daarlatende, zoo is het zekerlijk waar, dat
de afleiding, van horenvlucht , met opzicht
tot de Koeijen, dezelve oorfprong heeft,
als dat van alle bijnamen, op zeker foort
van verhevendheden , op de hoofden der
Dieren: bij voorbeeld de fpreckwijs in de
H Schriftuur: ik heb mijnen horen ver -
hoogt» de hor ene fi des hogen altaars enz.
Zelfs maakten de Rederijkers dit betrekke*
lijk tot de hoeden der mannen en de huiven
per vrouwen , of eigenlijk zeker foort van dun-
ne zijde doeken, die in den flukfen gang van
een jeugdig meisje , tegen den wind opvloog ;
dceze kleedij noemden zij vliegers , die aan het
hoofd vast waren , en zich dus als een dunne
fluijer in den wind uitfpreiden, zpo ook ze-
kere famaren of lange bouwen of lange fle*
peti-
«
van HOLLAND. *79
pende rokken van2ijde, die zich in denflukfen het
- £ang uicfpreiden, zoo als nog onze Juffer- RUNDVEE*
fchap dragen. Vader cats, die regte na- 1. Afd.
tuurlijke Landaardkenner , fpreekt dikwijls IV*
van zulke vliegers. In onze dagen gaan de
Dames wederom met zulke ouderwetfche
dunne zijde vliegers langs ftraat flepen. Van
de mans hoeden , in den zin van horen •
vlucht , vind ik in een oud Kluchtfpel:
Zijn hoedje ftaat hem klugtig,
Haif fcheef en fchuinsch of vluchtig ,
Doch ook wat ftuur en gram.
Als hoornen van een Ram.
Ik wil hier ter uirfpanning op den zin
horenvlucht ook nog dit bijvoegen : te we-
ten , dat men de horenvlucht der Koeijea
ook kruinvlucht , kuif vlucht , kroonvluchp Kruiai
noemt, ook flarre - of kolvlucht ; dit woord vlugn;*
is niet zeer gemeen in het verband met de
horenen , maar zoo veel te meer met den
kruin, de kroon of kuif zélve: door kroon
verfïaatmen uitdrukkelijk dat gedeelte van het
voorhoofdbeen in de Koe, ’t welk tusfehen de
horenen is , en waar uit de horenen fpruiten ,
( zie Fig. XIÏL tot XVIÏI. ) de Kruinvlucht
is in vele Koeijen dikharig en gekruld , en moet
wel onderfcheiden 1 worden van de fïar of
haarkrul op het voorhoofd: wanneer nu dit
gedeelte van den kruin met dik haar bedekt Krooa.
wordt, en ;wel met grof of gekruld haar , dan vlucht,
zegt men wel kuif ? haarkutf , kroon kuif
of vlucht , en zoo ook naar de horenvlucht
hoé
*8o NATUURLIJKE HISTORIE
het boven de kol of ftarre: kolvlucht , flarr
nuNDVhE, vlucht j zoo dat het alles hierop ukkomt,
I. Afd. dat de kuif , kroon of kruin der Kocijen ,
iv. zich met de horenen vereen igd , ’t welk
Hootdft, men jn ^ ]^oejjen y lucht , de horen -
Kolvlucht. vlucht noemt.
Dan, dewijl nu deze vlucht vooral be-
flaat uit de weder a ij dfche uitbreiding der hö-
renen, die als ’c ware als twee vleugelge-
wichten ukwaarts op het hoofd zwaaijen,
even als de takken wederzijds op eenen
Gfwaai ofboom , zoo noemt men deze vlucht ook
gewei. wel gewaai of gewei , vooral in de Herten
en Rammen, waar van men zegt: zij hebben
een fierlijk gewei op het hoofd; dit gewei
meet men onderfcheiden van het ontwijen
der ingewanden, op de jagt van Herten of
Hazen, die men dadelijk de darmen uitperst,
dat men gewei noemt; ook van gewei, dat
is het fpoor der Jagtdieren, of daar zij wei-
den enz.; het gewei , hier bedoelt, is de
zoo evengenoemde horen vlucht. Linnaeos
heeft er naar zijne gewone fpitsvindigheid
eene niet onaardige zet op, als hij het ho--
réngellei der Koeken onderfeheidt door Cor~
yita Lunata aanhor enen). Hij had ,
SemUunata kunnen zetten, dan was het
volmaakt, want juist heeft de horenvlucht
der Koeijen de gedaante van eene halven
tfiaan. Bij de Dichters., die eene maan-
horenige Koe F acca Lunata noemden ,
was ook van puds alreeds deze vergelij-
king bekend , door de wasfende en af-
gaande maan als gehorend af te beelden,
zoo dat zc „ van de rijzende of wasfendq
van HOLLAND. 281
maan (prekende, zeiden, dat zij hare hore- het
nen gevuld had. rundvee.
^ I. Afd.
De zilv’re Maan had na&iUv haar horenen gevuld, IV.
Of Herder Damon treed van liefde en ongeduld, Hoofdft,
In ’t fchaauw dier ftralen , in het fchemerigcn woud.
Daar hij zijn rainneklagt voor Philis ftulp ontvouwd.
En van de dalende of donkere mane, dat
zij hare horenen geledigd had , waar bij nog
komt, dat de Ouden van de holle horenen
der Koeijen zich lampen maakten , die zij
met olie ter verlichting vulden. De gewij-
de Koningen wierden ook met olie uit eenen
hollen Koehoren gezalft , zoo als overvloe-
, dig in de heilige bladeren bekend is , doch
tfraks hier van nader, als wij tot (lot iets
over het gebruik der Koeborenen zullen
voordragen. Hier komen alle de opgemel-
de aanmerkingen neder op de hal vemaans wij-
ze horenvlucht der Runderen , want gelijk
de natuur in alle hoofdfieraden der Dieren
hare fpelingen heeft , of het geen wij na ge •
noeg hebben bewezen, dat de Dieren, rra
de klimaten , waar in zij woonen , veranderen
van ras en uitwendige gehalte , ’t geen be-
toogt is, ten aanzien van de kleur en het ras ,
alzoo verfchilt ook de horenvlucht inde Koei-
‘jen merkelijk, en vooral ook in de Sexe:
waarom dit onderfcheid door linnaeüs in
vijf foorten van Koeijen of Runderen gemaakt
is, te weten: onze
1. Europifche ; Cornibus teretibus , ex~
Srorfum curvatis , palearibus laxis , dac
X is:
28a NATUURLTJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE
I. Afd.
IV.
Hoofdft.
is : langwerpige zijlings uitgebreide ge-
' kromde horenen , met een weeke hosfem of
halskwabbe .
2. Cornibus in fe flexis , juba longisfima ,
dat is : inwendig ingekromde horenen , met
een langen baart ; Bonafus . ( Zie onze
wilde Stier op Plaat I.)
3. Cornibus divaricatis ,jub'a longisfima ,
dorfo gibbofo , dat is : verwijderde horenen 5
/<2/?g£ baart 1 dertig gebuid ; Bifon .
4. Cornibus teretibus extrorfum curva*
tis , vellere propendente , cauda undique
jubata; grunniens , dat is: gedraaide Ho -
renen, uitwendig gekromd , vlokken han-
gende, de ftaart gehaard, knorrend van
geluid .
5. Cornibus refupinatis int or tis , anti eet
planis , dat is: zfe horenen zijlings ingebo •
ge/2, kruin; Bubulus . (Zie Plaat:
V, Fig. XX.)
Op deze wijze heeft de Heer linnaeus de
Runderen of Koeijen in vijf bijgeflachtaanen
gerangfehikt ; er zou evenwel al vrij wat te
zeggen en te vragen zijn, of alle deze ge-
flachtaartige teeltenen , wel zonden beant-
woorden aan het algemeen hoofdkarakter,
’t welk den Wijsgeer opgeeft , te weten :
Aö//é horenen , vooruit ft ekende , halvemaans -
wijze, glad; Cornua concava , antror-
fum vetpa , Lunata ; ik voor mij vinde
in alle deze vijf foorten of gelhchtaarten
volftrekt het algemeen kenmerk niet van hal *
vemaansge wijze , {Lunata ) , dat hij voor
hec
van HOLLAND* 283
het klasficaal karakter opgeeft , doch hier in met
het bijflachtige tegenfpreekt, want de Bona- RUNDVÊK«
fus hebben de horenen in waards gebogen, 1. Afi.
de Buffels inwendig naar buiten gekruld, tv.
en voHlrekt geen kuif of vlucht, (zie Plaat
V, Fig. XXII. ) maar daar tegen vereenigt
enz.; doch aan dergelijke mistellingen is
de groöte linnaeus in zeer vele onderdeden
der gdlachtkenmerken onderhevig , en met
hem oök meest allen , die de natuur tot een
al te eng (ijsthema willen brengen. Ons
oogmerk is niet om hier verder in te tre-
den , nog dien grooten Natuurkenner oneer-
biedig te beoordeelen. Bij onze Holland -
fche Koeijen blijvende, is het zeker, en on-
ze Plaat V. bewijst het * dat genoegzaam
alle de horen onderscheidingen van linnaeus *
op bijzondere* geflachtfoorten der Run-
deren toegepast, meest alle als bij fpeling
der natuur in onze Koeijen voorkomen*
Men vindt dus over het algemeen volkomen
halvemaansgewijze horenvluchten in de Hol -
tandfche ^ Friefche en Groninger Koeijen *
doch allen niet te min verfchillende ; er zijn
er die vlug en volmaakt halvemaansch zijn,
(zie Fig. VIL) dit is meest in de Holland -
fche of Friefche , in den eenen minder groot
dan in den anderen , naar den ouderdom , de
onverbasterde Hollandfèhe houdt men door-
gaans voor de fijnfte horenen, (zie Fig. IIL
IV. enz.) er zijn er onder de Friefche eri
Groninger velen , die de top der horeri
eenigzins meer ingekromd hebben , ( zie
Fig. XIV. ) dan dit is ook wisfelvallig in de
X HoU
$84 NATUURLIJKE HISTORIE
HRT Hóllandfche Koeijen: men noemt zulk faort
aundvek. van horenen, die aan de wortel digt tegens
h Afd. een groeijen, horenhoef , om dat zij, even
1V- als de hoefijzers van een paard* tegens el-
Hoofdft* j^ancjer jn krommen. Maar het verdient op-
merking , dat de meeste Koeijen die van den
kant van Gverijsfel , Drenthe , en vooral
uit het Kleeffche , Holfleinfche en daar aan
grenzende Streken komen , doorgaans de ho-
renen langer uitweidende, dunner en pun-
tiger , als het ware zijlings iikzwaaijendc
hebben, (zie Fig. XV en XX.) dit noemt
men osfenvlucht ; en zekerlijk zeer eigenaar-
tig, nademaal de horenen der Osfen meest
altoos veel fijnder , gladder en ruimer vlucht
hebben , dan die der Koeijen , het geen men
aan het lubben toe fch rijft , vermits alle Die-
ren, en vooral de ontmande Osfen, veel ker-
ker en zwaarder uitdijen, zoo dat men de«
zelve van verre aan de horenen onder-
fcheid. Het is daar en tegen aanmerkelijk
dat de Stieren, althans de Hóllandfche , zoo
lang zij niet gelubt zijn of Bulos worden ,
de horenen komper en korter hebben, i Zie
Holland- Fig. XXVIII.) Ook is het opmerkens-
/t^nKoc' vvaardig, dat meest alle onze Stieren de ho-
renen kleiner en (lomp hebben, en daar en
boven kantig en niet rond, (zie dezelve Fi-
guur) er zijn boven dat horenen die volmaakt
wederzijds fpits en regtflandig zijlings op den
kruin kaan, zoo als ik een originele teke-
ning van van BERCHRM daar van heb , waar
van de horenen in Fig. XXI. zijn afge-
beeld. Wijders zijn er Koeijen, vooral in
mu
van HOLLAND. 285
Holland al vrij gemeen, die de horenen regt HET
voor uit regens elkander ingekromd heb- *UNDVER*
ben; (zie Fig XVI.) deze noemt men ook I- Afd. *
duikhorenen , dezelve zijn ook ttompach- HoI^ft;
tig , en worden voor goed ras gehou-
den : deze kromming is na genoeg gelijk Duikho-
aan de kromming van die van den Buf-rcnen*
fel, (zie Fig. XXII.) doch met dit ver*
fchil, dat in den Buffel de wortel der ho-
renen tegen een loopt, en in het midden
eene groef over laat, daar in het bedoelde
foorc altoos de kroon of kuif vrij blijft. Nog
zijn er , doch volftrekt ongemeen in ons
Land , die de horenen geheel geribt en in-
gedraaid hebben als Iiamshorenen , (zie Fig.
XXII I.) doch ik twijfel of dit niet wel eene
miswasfing is, ten minste eene ganfche ver-
bastering. Eindelijk zijn er in het horenge-
fbel der Koeijen, gelijk als in alle gehorend
Vee , en ook in de hoofd fchedels der Menfchen
en Dieren , ontellijke misvormingen , die of
uit ziekte , of misgewas der hoofdbeenderen
geboren worden , en de geheele leeftijd van
het Dier blijven verharden, zoo vindt men
horengeffellen op de hoofden der Koeijen,
tegenlTrijdig regens elkander; dit noemen de
Boeren verwrongen horen , verlamden ho - Verwrcn-
ren , fcheven horen , enz. De voornaamite sen horen*
bekende zijn dezulken , die in de jeugd der
Koeijen, zoo als boven gezegd is, door
hoeijen en toorn , tegen elkander verwron-
gen worden ; zoo wordt menigmaal den eenen
horen kromom bovenwaards gebogen, daar
de andere in zijn natuurlijken hand blijft,
X 3 bij
/
a 86 NATUURLIJKE HISTORIE
HET bij voorbeeld, in Fig. XVii. daar zier men
rundvee* ^en horen a natuuriijk, doch de horen b
I. Afd. opwaards inwendig ingekruld In Fig. XVIII.
Boofdft daarentegen Z]Ct men cien eenen horen a op-
waards, en de horen b neder waards gebo-
gen ; zoo zijn er ook waar aan de toppen
geheel afgeknot zijn , en dikwerf tot aan het
kroonbeen toe, deze noemt men flomphort'
nen ; deze foorten zijn al vrij algemeen,
want men komt zelden op een kpeftal, of men
vindt er Koeijen met zulke ftompe horenen ;
doch den boer Hoort zich daar weinig aan,
en houdt al vrij algemeen dit llag van vee,
voor cje beste melkgevers en levendigfte van
aard , nademaal deze flomphorenen getuigen
dragen van hun ftrijdbaren en Houten aard,
en gevolgelijk moedig en gezond geflel, in-
derdaad zijn ook dit foort van Koeijen de
kregelfie om te melken, doch daarentegen
ook de meest gevleesde en gezondlle ; niet*
tegengaande dit alles , zijn het gebreken , en
niet zelden zijn dit foort van horenen aan
een zeker foort van vuile ettering of eeltig-
heid onderworpen ; doch hier van nader
bij de ziekten en gebreken der Koeijen.
Het geen bier nn ter onderzoek voorkomt,
is de onderfcheiding , die de horenen in bei-
de dc Sexen vrij kennelijk onder fc heiden.
Men merkt over het geheel aan , dat de
horenvlucht der Koeijen rondachtiger uit-
loopt , en fijnder van oppervlakte is dan die
der Stieren , ook na gerade luchtiger van
Stieren- vlucht. De Stieren hebben de horenpunten
vlucht. fpiefer en korter , eenigzins naar het kantige
hel-
van HOLLAND. 087
hellende, ( zie Fig. XXVIII.) dat is, zij HRT
zijn zelden zoo rond en glad als die der RUNDVI*‘
Koeijen : althans in onze Holiandfche Stie- 1. Afd.
ren ziet men doorgaans de horenen korter Iv-
err fchielijker toeloopen tot het horenpunt. Hoofdft*
De Ouden hebben dit voorlang als het ken-
merk van een jonge en welgemaakte Stier
erkent: immers ovïdius, befchrijvende de
fchoonheid van den witten Stier, waar injupi-
ter zich hervormd had, zegt onder anderen:
de horenen wel kort , maar fchooner , ah
of ze gedraaid waren , en fchooner van
glans als fijn gefteente . Dit is nog bij de
Holiandfche Koekenners eene voorname op-
lettendheid, als zij zeggen: hij is fijn van
horenen. De vermaarde Beesten fchilder
paulus potter, welke met veel oplettend-
heid het fchoone in Osfen, Koeijen en Stie-
ren, in het Veerijk JVarmond , gadefloeg,
heeft zich beroemd gemaakt, buiten andere
tafereelen , inzonderheid door het fchilderen
van eenen jongen rooden Stier, bekend onder
öemaam van den Rooden Stier van potter,
gelijk dit blijkt in Fig. XXVIIL waar wij
een origineel Stierenhoofd van twee jaar, na
p. potter afgebeeld hebben. — Dat nu de Stie-
renhorenen kleiner vallen , dit is waarfchij-
nelijk daarom, om dat men zelden ouder
• Stieren dan van twee tot drie of vier jaren
bewaard. In het voorbij gaan moet ik doen
opmerken, dat ik het in de Ouden voor
een misflag houde, dat men de Stieren te
jong laat fpringen; de voornaamfte der Ou-
den willen eenen Stier ten minsten vier jaar
X 4 oud
288 NATUURLIJKE HISTORIE
"ET oud hebben, om dat hij dan meer in de
kracht van voortteling is. In tweejarige
I. Afd. Stieren hebben de horenen hun volkomen
IV* uitwas niet, dit blijkt daar uit, dat zoo
001 # wanneer de Stieren gelubt en tot Bul -osfen
als herfchapen worden, dat als dan de ho-
renen geweldig uitwasfen, zoo als van de
Osfen is opgemerkt; dus is het eene alge-
meen erkende waarheid , dat de Osfenhore-
nen eerst in een bovenmatigen zwaai uitwas-
fen, als zij gelubt zijn. De kleenlte af-
panden der Koehoreren kan men op 2 voet
Rhijnlands Pellen : de grootfte op 2 en een
halt voet, maar bij de Osfen zijn die tot drie
a vier voet , en daar over. Men vindt Deen-
Jche Osfen, wier horenen vier voet en meer
vlucht hebben, waar van de horenen, die de
Leertouwers voor hunne deuren hebben ge-
plaatst, ten bewijze ftrekken : ik heb er gezien
die ruim een vooruitftekend kloek mans vaam
befloegen ; wijders 13 de zwaai der Osfenho*
renen altoos ten kennelijkfte met den top
buitenwaards, zoo als bij Fig. XX. en XXV.
is 'afgeheeld, en bij Fig. XXVII. dezelve
zwaai zich op zijde vertoond. In de ha*
liaanfche Osfen evenwel zijn de horenen
meer ingekromd, gelijk dit ook in de Fran +
fche en Zwitferfche wordt , waargenomen ,
hetwelk veroorzaakt fchijnt te worden door
dat de Osfen , en dikwijls ook de Koei-
jen , daar van jongs aan gewend worden ,
en federt eeuwen lang gewend zijn , om
door de horenen den ploeg te trekken , waar
door dan van jongs af, het kruinbeen en
van HOLLAND. 289
de horenwortel vergroeid naar den arbeid ,
en vooral de horentoppen gewrongen wor
den naar het jukijzer, ’t welk hen dwingt,
dit is ontwijfelbaar de oorzaak, en kan eeni-
germaten worden óvergebragt op de befpie-
gelingen, die de Wijsgeren maken, en bij-
zonder op die, welke de buffon gemaakt heeft ,
namelijk , dat. zeer vele last - en werkdieren ,
beendergeftellen aannemen , naar den ar-
beid , die de menfchen hun opleggen , en
dus afwijken van hun natuurlijk geftel: bij
Voorbeeld , de bulten der Kamelen , de holle
rugg-en der Paarden , Qzaalrug ,) de ftevige
ruggen der Ezelen enz. dit verdiend zijne
aanmerking , en fchoon wij voor ons wel
geloven, dat door deze bijvallende oom*
ken, zulke Dieren eenigermaten die veran-
dering van geftel kunnen onderworpen zijn ,
zoo als wij dit alrede aangeroerd hebben,
zoo belet dit geenzins de waarheid van onze
en de meeste gevoelens van nederige Natuur-
kenners , re weten , dat de Schepper ook
deze Dieren gefchapen heeft om door zooda-
nige verzetting van haar geftel, den mensch te
kunnen behulpzaam zijn , zonder dat zij ech-
ter haar natuuraard verliezen. Het is dus
voornamelijk , dat ik hier uit afleide de re-
den , waarom de Hdllandfchc , de HoljJein -
fbhe , vooral de Deenfche Osfen, de fterlijk-
fte en natuurlijkfte horenvluchten hebben , om
dat zij minder tot den arbeid, maar meerder
tot verworden geweid worden: daarenboven
geldt hier mijne aanmerking, in het eerfte
X 5 Hoofd-
HPt
RUNDVEE*
I. Afd.
IV.
Hoofdft.
590 NATUURLIJKE HISTORIE
Boofdftuk medegedeeld , over de emigratie der
rundvee* koeijen ^ te weten dat dezelve lborten die
I. Afd. in de Duitfche wildernis fen natuurlijk ge-
IV vonden worden, eu naderhand getemd en
00 ‘ ' met nieuwere ingevoerde vermengd zijnde
Na iere geworden , ais nog de meest natuurlijke
«plosfing, fehoonheid en gehalte behouden, althans
het fpoor daar van.
Hier afhappende, is er evenwel nog aan
te merken , dat onze Boeren zei ven , in zeker
foorc van Koeijen, de Osfenvlucht onder-
kennen. De Bremer en vele Gelderfche en
Overijsfelfche hebben een bijzonder foort
van Osfenvlucht. ( Zie Fig. XX. ) Dit ver-
fchil merken de Schilders en Konstkenners
op in den vermaarden Landfchap - en Koeijen-
fchilder n. van berchem, die altoos zulk
foort van horenen tekende, nademaal hij het
meest Overijsfelfche , Kleeffche en 'Duit*
fche Landfchappen fchilderde, terwijl daar-
entegen P. POTTER en A. VAN DE VELDE,
altijd kleiner en fijner horenvluchten maalde ,
om dat zij altijd Holland fche Landfchappen
fchiiderden; dit deed ook klomp en andere
JSloordhollandfche Schilders. Later Schilders
zijn er weinig , die op de Natuur gelet hebben ,
maar meest de oude modellen volgden, zoo
dat als een kenner alle Taferelen van meest
onze hedendaagflhe Beestenfchilders nagaat,
men fchier in elk Tafereel de modellen van
opgemelden juist gevolgd zal vinden.
Men brenge wijders dit alles flechts op-
pervlakkig over op de horenen der Koeijen
en
van HOLLAND. 291
en op het Vee in het algemeen , dan zal men H,ST
200 wel een aanmerkelijk verfchil vinden RUNDVEE*
in de horenen als in de geftalte des lig- 1. Afd.
chaams , en de eigenfchap van het haar, ulv'
’c weïk wij bewezen liebbqn. oof *
Met opzigc tot de verlchillende kleuren
en het bont der Koeijen is ook reeds breeds
voeriger gefproken; wijders herinnere men
zich het gevoelen van Profesfor zimmerman,,
hier voren bladz, 201. vermeld. Dezen Wijs-
geer is van gevoelen, dat het verfchil van
het horengetfcl in de Koeijen Gsfen en
Buffels, ten aanzien van de kleinte, grootte
of uitwas , afhangt van het klimaat en het
voedzel. Ik aarzel geenszins om dit denk-
beeld te omhelzen , zelfs met betrekking
tot onze Nederlanden en Holland Ier-
land hebben de Reisbefchrijvers opgemerktr,
dat de Koeijen, die aan de klippen van den
zeekant worden aangefokt , bijna geene ho-
renen hebben. Hippocrates gewaagt- van
Koeijen zonder horenen, die bij do -Scythen
en in de moerasfen der Meótiers Nor na des
gevonden wier den k[ Europa: circa pain-,
dem Meotidum Nomados vocatos Boves ,
ejje fine Cornibus . Met opzigt tot de ge-
melde Ierfche Koeijen is het gevoelen ge-
meen , dat de oorzaak ligt in het voed-
zel en de plaats , namelijk het voedzel
van Zeewier en Zeegras , ’t welk op de
klippen groeit , en de Ieren daarenbo-?
ven de Koeijen ook met zeker foort van
koeken van visgrom , vis en graten voe-
den, daar die Ierfche klipbewoners anders
i... niet
&9* NATUURLIJKE HISTORIE
mr niet tot voedzel hebben, en waar van ver-
rundvee. 1y,oecje|jjjc ^je 0lieachtige Herke fmaak dep
I. Afd. lerjche Boter oncHaat, het geen onze Bo-
Hoo^fdfi tcr^°Pers °ók zeer wel weten. Maar, om
a * bij de ongehorende Koeijen te blijven, wat
zal men zeggen van de kunst om Koeijen
ongehorend te maken? Dat fommige Koei-
jen op de grenzen van Groningen, digt aan
het Munfïerfche , kleine horenen hebben,
is bekend; maar het is verwonderenswaar-
dig, dat men in Munfierland eene menigte
Koeijen zonder horenen vindt, en verre de
meeste niet dan Hompen hebben; dit lijdt
zeker onderzoek, hoe dit toekome in een
Gewest, dat tusfchen anderen in ligt, daar
zoo vele wel uitgewasfen horenen op den
kop der Koeijen Haan , en welks climaat geen
graad , of Hechts een weinig met dat van
Vriesland en Groningen verfchilc: ik weet
er geene reden van te geven , dan alleen het
vermoeden, dat dit door kunst gefchiedt;*
dewijl ik van nabij onderrigt ben, dat men
in die flreken bijzonder ervaren is, om door
een zekére pap van Roggemeel of iets der-
gelijks, zelfs oude horenen aan den kruin
en de verharde horenkrappen zoodanig week
te maken , dat zij die geheel kunnen afpel-
len, of, geweekt zijnde, met een mesje af-
fchellen, zoo dat de horen geheel glad en
jong fchijnt, en zoo ook den top der hoW
renen in jonger Vee afdoppen; dit zoo zijn-
de , is het niet on waar fc hij n lijk , dat de
Munfïerfche Boeren het kunstje bezitten,
om de Kgehorenen in den wisfeltijd der eer-
Van HOLLAND# 295
fte krap den verderen wasdom te beletten, I!ET
door het afdoppen of afpellen der uitbotting, RUNDVEt'
en die vervolgens te verharden voor verdere 1. Afd.
uitbotting, waar door dan de Koeijen niets 1V-
dan een lïompje van den wortel behouden, Ho° *
(zie Fig. XIX.) en dienvolgens den naam
van Begijn bekomen, zoo als gemeld is.
Deze kunst fchijnt zelfs van oude afkomst,
altans ik vinde . bij aristoteles gemeld v
dat de horenen der Koeijen, heet gemaakt
zijnde, gemakkelijk kunnen gekromd wor-
den, en in de jonge Koeijen geweekt in
wasch, naar willekeur kunnen gebogen
worden. Plinius fpreekt hier van uitdruk*
kelijker dus : Bovum attritis ungulis ,
Cornua ufigendo aruina medentur agrU
colae : adeo fequax ncltura efi , ut in ip/ius
yiventis Corporibus ferventi cera fleètan -
tur , atque incifa nafcentium in diverfas
part es torqueantur , ut fingulis Capitibm
quaterne fiant; dat is: De Landlieden ge -
nezen de verminkte nagelen en horenen
der Koeijen door het wrijven met fmeer*
fel; want de natuur is zoo gedwee , dat
zij in de ligchamen der levende ( Dieren )
door heete wasch kunnen buigen < en krom -
men ), en door groeijende wasdom dezelve
door infnij dingen in verfcheidene deelen
yerdeelen ; zoo dat zij op enkele kruinen ( be-
doelende Koekorenen en Koehoofden of krui-
nen) vierhorenig kunnen gebogen worden .
Dit vergeleken met de kunst, die men heden-
daags bezit, om van Koehorenen, behalven
fmeltbare lijm , ook horenglas, zoo als men
overal in de lantarenen ziet, te bereiden,
ja
294 NATUURLIJKE HISTORIE
ja dit fchiertot een doorfchijnendheidte bren«
iiuNDvER. gen ^ we]ke jiet helderde glas evenaart. Daar
1. Afd. dit nu zulk een natuurlijke eigenfehap der Koe-
Iv- horenen is, en de Ouden getuigen* dat men
Ho° ll' in levende Runderen de horenen in het groei -
jen kan dwingen en krommen, zelfs tot vier
deelen fplitfen, is het niet te verwonderen,
dat dit bij de Munjlerfchen , Groningers
en elders geoefend wordt. Gaarne zoude
ik , indien ik gelegenheid had , hier van wel
eens eene proef willen nemen ; dan * mijne
jaren en de kosten gedogen dit niet; niet te
min ware het voor een Natuuronderzoeker*
een Landheer of Boer niet ondienftig, om eens
aan een jong Kalf, dat in het uitbotten der
horenen is, hier van eene proef te nemen.
Bij onze Hollandfche Koeijen blijvende *
hebben dezen, zoo als gezegd is, zeer zeker
over het geheel fijne gladde horenen, zoo
ook de Friefchè en Groninger ; niet te mirt
zijn er onder de laatfte meerder klein ge-
horende , daar die der Deenfche en Overijs -
felfche meestal fpitfer zijn. Maar daar het
hier nog nader op aankomt., en ons doel
is om aan te toonen , dat niet alleen
over het geheel den wasdom van de ho-
renen der Koeijen zelve, natuurlijk, zon-
der kunst, het zij in kleinheid of uitgedijde
grootte, afhangt van den aard der gron-
den , climaten en voedzel , maar ook dat
de groei der horenen, buiten dat, betrek-
king heeft op het voedzel der Holland*
feke Koeijen bijzonder. Mijne oplettend-
heid is hier ten minfte werkzaam op ge-
weest*
van HOLLAND. 295
woest. Ik heb gezien , en reeds betoogd , «w
dat de Brabandfche Koeijen , of eigenlijk dat RUNDVEI*
foort, ’c welk uit de Meijer ij van den Bosch I. Afd.
of Staats -Br ab and komt, en op de Hei- nIV*_
velden graast, onder alle de JS'ederlandfchc- ÏA°°
de kieinfte zijn ; maar hier is nu de plaats om
te melden , dat zij ook de klein (te horenen heb*
ben ; doch zoodra komen deze Dieren niet in
Hollandfche Klaverweiden of Beemden, of
zij nemen ongeloofelijk toe in wasdom en
horengeftel. De Koeijen , die nabij onze Zee-
dorpen in of omtrent de Duinen gevoed
worden , zijn insgelijks altijd fchraalder , en
ook kleiner van horengeftel ; die genen , wel-
ke men op Geestgronden of Bentvelden aan-
houdend weid , tieren nooit , en altijd kan
men de kwijning aan de kleinheid en doffige
fchelferachtigheid der horenen onderkennen :
men vindt er die Hechts Hompjes hebben*
gelijk reeds vermeld is van de Begijnen .
Daarentegen is het overtuigeiijk waar * dat
de fijnheid der Hollandfche , Friefche en
Groninger Koeijen , daar van afhangt , dat
zij des zomers in frisfche klaverweiden, en
des winters met goed hooi gevoerd worden,
en dit bij uitnemendheid bij dat foort plaats
heeft ; ’t welk door gegoede Boeren dikwijls
van het eene afgegraasde kamp naar het andere
geweid wordt , en die na het hooijen op goed
etgroen grazen , en dus , zoo men zegt , best
gedijen , dat is in wasdom toenemen. Over-
geestig, om den Lezer eens weder met een
trek van Hollandsch vernuft te vermaken:
pvergeescig gaf het hoofdju weel der vrouwen,
AN-
NATUURLIJKE HISTORIE
flET ANNA MARIA SCHUURMAN, den gTOOtCn VON-
RUNDVEE. DEL een trefc* jn vergelding op zijne fcherts
i. Afd. op haar Labadiste Godsdienstigheid , dus
Iv* luid het:
Hoofda.
&oo de Rechtvaardige door het gelöve leeft.
Gelukkig zijt gij dan , Heer vondel ! boven d’ ander eft,
Want gij hebt ftraks een nieuw aU u het oud begeeft ,
Doch Beesten dijen best , die veel van wei veranderen.
Deze fcherts , die goed raak was , om dat
vondel zich niet bepaaldelijk bij eene der
Christelijke Kerkgenootfchappen voegde ,
maar nu tot dit , dan weder tot een ander
gevoelen overfloeg, bewijst, dat die fchran-
dere Stichtfche Vrouw in haar tijd ook wel
wist , dat het verweiden der Beesten , Koe-
beesten namelijk , haar best deed gedijen. Dit
dan verder daarlatende, gaan wij voort: er
dient dan nog aangeteekend , dat onze oplet-
tende Höllandfche Veekenners, eene bijzon-
dere opmerking hebben omtrent de horenen
van Koeijen , die zij Queeën noemen, vol-
* Z*e gens het voorig betoogde *. Volgens het
Aadz.i73. a]gemeetl gevoelen, hebben de horenen van
deze altijd iets van den Stier en iets van de
Koe. Ik ben met verwondering menig-
maal met Boeren, Boerenknechts, Boeren-
zoons en Boerenmeiden in het veld geweest ,
en hen verzocht , om mij toch eens te leeren ,
waarom zi uit alle Koeijendriften , in het
open veld, met het opflag van het oog kon-
den zeggen, dat is een Qnee; het antwoord
: zij hebben iets van den JStierho-
ren
was altijd
van HOLLAND. 297
ren en kop , wijders vraagende waar in
het beftond , kreeg ik zelden voldoenend RUNDVE1~
antwoord , dan fommigeh zéide : dat zien 1. Afd.
wij aan de horenen , aan de krop , eigen- *v.
lijk kosfem, en aan hec gertel der elders. Htofdft*
Ik voor mij, beken rond uit, dat ik, hoe
veel moeite ik mij zelve heb aangedaan j
nimmer op het oppervlakkig befchouwen,
deze onderfcheiding heb kunnen maken ,
maar wel bij naauwkeuriger onderzoek ge-
zien heb, dat de horenen dezer foorten
gladder en minder kenbare, of geen jaar-
krappen hadden, en dat wel degelijk, dé
krop of kosfem altoos breeder en vleziger
was dan in Melkkoeijen. Dat voorts dezé
Queën altoos het achterdel of het lenden"
kruis veel fmalder hadden dan andere kalfdra-
gende en melkgevende Koeijen , insgelijks
waren zij doorgaans zachter en malfchef
van huid , doch met dat al de wildfte en dar-
telde *. Ten aahzien van de horenkrappen , 4 Zie
hebben de Queën , even als de Osfen eri^^r
Stieren, dezelve of niet of heel flaauw en a z,l‘
gladder, dan Koeijen die jaarlijks kalven,
welke dezelve altoos zeer fterk ingegroefc
hebben, (zie Fig. XIII. tot XV1IL ) daar
ze in de Osfen gladder en dikwijls enken*
baar zijn. (Zie Fig. XXV. en XXVIL)
Meerder bijzonderheden omtrent het Ho-
rengeüel der Koeijen, zouden er kunnen
voorkomen , die ons nog onbekend zijn , of
die veelligt te verre zouden uitweiden; wij
vertrouwen onze Vaderlanders genoeg vol-
daan te hebben , om haar dit noodzakelijk ge-
Y deel-
apB NATUURLIJKE HISTORIE
HFT deeke der Veekennis nuttig en vgrmakelijk
rundvee voor te dragen. gen gewigcig gedeelte
I. Afdi voorwaar, om dat de kennis van de bexeu-
IV- geling der krachten van dit ontizagcfeeMjk
Iiöofda. j)ier5< in de kunde der horenen
Immers is de Spreuk in de Latijnfche Schö-
len overbekend: ; L
Corda Ligant Ho min es , Taurormn Gore
mia Funes .
dat is: de koorden des harten binden de
menfchen , maar door de touwen worden
de hor enen der Stieren bedwongen; dac is
na ons dichterlijk vluigtertje:
v' r ■ ‘ ■ > C. - ;
Het menfchen hart gedtyee voor zachte, yriendfchap*
trouwe , *
Verbindt zich zagt’lijk door gevoel van menfchenpligt ,
Be norfche Stier word niet beteugeld dan door touwen ,
Waarvoor de kracht van zijnen forfchen horen zwigt.
Na dat ik.u, mijne Vaderlanders! met
- eene ingefpannen oplettenheid wegens het
Horengellel der- Ilollandfche Koeijen heb
bezig gehouden, het u niet onaange-
naam zijn, dat ik ulieden, ten tpegifte,. eeni-
ge nuttige gebruiken mededeele , welke in de
Maatfchappij van hetzelve gemaakt, wprdt,
en u tevens uit de aloudheid aantoone , van
hoe veel nut en waardij de Koe - en Osfen-
horen op de Feesten der Hollanders , D uit-
filters en Batavieren was.
Ten opzigt van het eerlle, te weten het
nut, behoeve ik niet breed yit te weiden,
nademaal het genoeg bekend , en gedeelte-
lijk
van HOLLAND. 299
lijk is aangeooond , dat de Leem of Lijm
in de Lij ip makerijen , uit Koehorenen en Ho-
renklaauwen meestal bereid wordt. Men
kjent in overvloed de horenen Glazen inde
Lantaarneh ,/ <Jè:Fabrieken . der Haarkammen ,
Smiifdoze;! en ontelbare zaken meer , die
uit de Koehorenen bereid warden, zijnde
deze ‘ Jtoj^tbe^dihgen in deze dagen , inzon-
derheid b ij 4e :Eng$lfch en , de Italianen , de
ï^uikenaarsl^ en ook in Spa en Aken , tot
eenen z$o hoogen trap van doorfchijnendheid
gebragi , dat zij die ais cristal of als helder
glas, op. de- ^ Snuifdozen , ja zelfs in plaats
yan Horologieglazen bezigen.
Ten opzigte, van de andere opmerking, te
\yetenr: het gebruik der Koe - en Osfenhore
nen , tot water- en drinkvaten , verdient,
tgr uitfpanning , hier iets vermakclijks ge-
meld* t£ worden , namelijk : dat de Koeho-
renen, na dat zij van ,, de hier boven be-
fchreven pit ( zie 3Fjgr , IX; en XL)zijn af-
gefcheiden , eene genoegzame holte: jiebben ,
in welkers bellek , ( capaciteit ) , allerleije
vochten , <jf andere zaken kunnen bevat
worden, dit is door het algemeen gebruik
ip Holland genoeg bekend. Op de vinke-
bymen worden de holle Koehorenen tot
djrinkvaxjes aan de kevien of kooitjes gebe-
zigd : de Zeilenmakers hebben- zulke horen-
tjes, met vet gevuld, op zijde hangen, om
er hunne fpinalen en naaldens mede te fine-
ren: die van het Gilde van Crispijn, heb-
-ben dezelve ook op haar Schóenmakersta-
Y 2 fel:
HET
RUNDVEE.
1. Afd.
IV.
Hoofdft.
Gebruik
der Bore*
nen.
Soo NATUURLIJKE HISTORIE
HEt fel : de Soldaten hadden oudtijds hunne kruid"
RUNDVEE. horens 0p zjjje . en wje weet njet ^ dat er
I. Afd. fchier geen Posdlliön is * die niet een toet-
Hoofdft horen van een Koehoren heeft , teil minden
oudtijds had? want Zoo wel de posthoren.
Toet - en als de waldhoren , die men thans van koper
Posihoren maakt, zijn niet anders dan nabootfingal van
de holle Koehorenen der Ouden. Men heeft
in Holland en in geheel de Nederlanden , dé
uitgelezenfte Ösfen- of Toethörenert , waar
op men hier en daar in Overijsfel en el-
ders, door toeten, de Gemeente ter kerke
roept : dat de Broodbakkers door hun ge-
toet aankondigen , dat het brood uit den
oven gaat, is overbekend, ’t Welk ook bij
uicftek op Nieuwejaars- avond, Vasten-avond,
en andere Feesten plaats heeft , waarop ze-
ker Dichter in zijn Vasten-avond-zang doelt:
Loop om warme bol met fpoed*
Onze JBollebakker toet
Op zijn Osfenhoren. — —
Dit toeten of blazen op een Osfenhoren ,•
is niet alleen bij de Duitfchers en Ne de?'-
landers , in vroeger tijden in algemeen ge-
bruik geweest , maar zelfs van zulk een hoo-
gen ouderdom , als de gemeenfchap der Men-
fchen met het Horenvee bekend is. Bij de
Israëliten zijn door de ons bekende over-
leveringen der hiftorien, de horenen der Os.
fen of Koeijen bekend als hunne bazuinen,
zoo dat ik voor mij geenfins twijfele of de
drie*
van HOLLAND. 301
driehonderd bazuinen , waarop de mannen HET
van Gidepn bliezen, zijn Osfen- of Koe- *UNDVEB
horenen geweest, nademaal hec niet waar- 1. Afd.
fchijnlijk is , dat Qideon zoo fpoedig zoo iv.
veel bazuinen van koper in gereedheid kon- Hoofdft*:
de hebben-, hoe het zij, aan hunne alta-
ren •waren horenen *, bij het zalven hun- * Zie
ner Priesteren wierden zij met welriekende13-*
olie, uit eenen horen uitgeftort , gezalfd en
ingeheiligd. De Bijbel - hiftoriekundigen
twisten over de horenen des Altaars, of hec
eigenlijke Osfeq- of Koehorenen, dan wel
zekere uitftekende verhevendheden aan de
vier hoeken des Altaars waren (*). Wat
mij belangt , ik twijfel geen oogenblik of
hec zijn in der daad Osfen - of Koehorenen ,
ten minde gedaantevormige horenen van Os-
fen , Koeijen of Rammen geweest , en zie
hier redenen , waarpm : orn dat men op zeer
v^le oude Egyptifche en andere overblijf-
fels van Altaren , aan de hoeken of op zijde
Osfen- of Ramshorenen ziet uitgehouwen;
en wat zal men zeggep van de afbeeldin-
gen van pales en pan met horenen van Os-
fen en Koeijen, jupiter hammon met Os-
fen- of eigenlijk Rams - horenen , ’t welk
fpmmigen qp ivjozes willen toepasfen ,
om dat men hem gewoonlijk als met ge-
horende haarlokken afbeeld: dit is duister,
ik laat het d^ar; maar echter vindt men ge-
zegd : Bind het feestojfer met touwen
aan de horenen des Altaars . — - Als ik
nn
(*} Zie cuNifcus , Republiek der Hebreen .
Y 3
302 NATUURLIJKE HISTORIE
nu als Natuurkundige ’eens fpreken. mag,
rundvee, begrijp ik , dat hier duidelijk gézinfpeeld
I. Afd. wordt op het binden met rouwen om fle
Hoofdft horen en van het SJagtdier , namelijk als het
Feest -otter, aan de hordncn des Altaars, dat
eigenlijk de fiagtplaats van het Dier was,
in diervoege , dat het Altaar en deszelfs ho-
renen figuurlijk beantwoordende waren aan
de zaak, de daad, het jhBum, namelijk het
binden met touwen om de Koehorenen , even
gelijk van ouds en nog heden hovende deu-
ren of aan de gevels der Vleeschhallen overal
Osfenkoppen en Ramsh orenen in (leen zijn
uitgehoüwen , waar van de fraaifte , naar
mijn inzien, voor de Vleeschhal te Haar-
lem zijn, en men daarenboven genoegzaam
gansch Holland en geheel SSederland door ,
aan dergelijke beelden de gewezen woon-
plaats of geheugenis van den Bouwheer,
die of Vleeschhouwer of Leertouwer ge-
weest is, vindt. Even zoo ken ik nog he-
den met opzigt tot het horentoeten of bla-
zen der Bakkers , Koehorenen*1, die meer
dan tweehonderd jaren oud zijn : ik heb er
gezien die ongemeen kunfiig bdheden wa-
ren , en het is ' niet vreemd , om bij ge-
goedde en oude Broodbakkers Familien den
toethoren van zijn Bestevadéry fierlijk be-
fneden, met zilver beflng, aan een zilveren
keten in het voorhuis te pronk te zien han-
gen. Zie hier van een afbeelding " in
Fig. XXX. De Indianen fnijden ook kun-
flige figuren in de Osfenhorenen, vooral in
de Renosterhorenen , die zij tot drinkkroe-
, * •" zen
van HOLLAND. 303
zen. gebruiken , en 'zelfs .daar in een vermogen hét
ter ontdekking 'van vergif ftellén , het geen in‘RUNDVEE*
eenig bpzigt, als Scheikundige' befchouwd, L lv^fd’
zijne bedenking heeft, halde'maal het zeker is, Hoofdft.
dat alle fcherpe zuren , vergiftigende bijtende
zouten , en dergelijke vergiften , dadelijk op
eenig Alkalijn of dierhjk kalk- of beenach-
tig wezen , gesten , fchuihïêrf , ‘( Esfervesfe-
ren ), en óók' bijzonder op dierlijke horen-
deden; ’t geen wij echter alleen als een be-
denking mededeelen. Daarenboven befuijden
de Indianen zeer kundig de Tritons'horens ,
Trompcthorens ( Buccina ) , tot hetzelfde ein-
de als drinkkroezen , ook tbc Toethorens of
Trompethorens, even als de Koehórenen.
De Toethoren van Triton , ’t welk zulk een
Zeehoren is, heeft zijn.naam van de eigen-
fchap en den draai der Koehoren ontleend,
want draai, df iets dat een zweem van een
kronkel of krenkel heeft , zgq als de Koe-
horenen een fóort van draai hebben , wordt
kink genaamd, bij voorbeeld: er is een
kink in de kabel , en dus hier van kinkho •
ren. Misfchien ook wel kinkhoren van het
kugchen of hoesten, de kuch , die men de
kinkkug , of kinkhoest noemt, om de ge-
lijkheid die dezen hoest heeft, om bij hor-
ten en pozen te ademen, zoo als iemand,
die op den toet- of kinkhoren.,, telkens mee
pozen blaast en toet. Mogelijk ( doch mis-
fchien wat verre gezocht) is de naam van
poeren kinkel wel afkomftig van een Boe-
ren knaap of jongen die op den toet-,
fcnk- of klinkhoren toet, als hij den Stier
Y 4 Of
/
304 NATUURLIJKE HISTORIE
nRT of het Vee geleid. Hoe dit alles zij , de
*undveï QUtje en 00jc onze hecjendaagfche Dichters
I. Afd. hebben naauwverbonden zinfpelingen op bei-
Hoofdft. f°orc van horenen gemaakt. Men
hoore hier vondel, in deszelfs vertaling van
VIRGIL1ÜS :
- — — De Triton als een Rad ,
Voert dezen held , verfchrikt de golven , die vast breken v
Met zijnen kinkhoorn op het waterblaauw te ftcken.
, . \ \\7 ' J ' "
Elders wordt het onderfcheid van Zee-
en Land-, Toet- of Kinkhoren duidelijker
opgezongen, in de Vrijerij van Atys en
Calathé:
Toet rens, Triton, luide en blij.
Op zijn Kinkhoorn voor den wagen ,
Waar op Nereus wordt gedragen ,
Met Maagd Thetis aim zijn zij?
Atys antwoord bij zijn Vee ;
Op een hollen Osfenhoornc ,
Al gnort Polypheem van toorne*
Ook voor fchoone Galathé. ~
Ten opzigte van den bogt of de draai
der Osfenhorenen, en de benaming die deze
Oudtijds hadden, als klaroenen of bazuinen
bij de hraëliten , en dit nog bij de Duit-
fchers hebben , vertaalt ook vondel üit:
viRGiLius, dus: v ; ‘ :
Hij grijpt de kUnkkl&roen , beneden eng i n’tdraaijen 9
Maar boven wijder, én vol krinkelende ommezwaaijen.'
" ”# Er
van HQLLAND. 305
Er behoeft hier verders niets meer bijge- het
voegd te worden, om te verklaren dat deRUNDVE£*
Osfen - of Koehorenen en de Zee -kinkhore- 1. Afd.
nen , het zij men die als bazuinen, trom- IV*
petten of toethorenen aanmerkt , beiden in Hqofd(^
den zin v^n Zee - en Land - toethqrencn
voorkomen, en deze, zoo in gebruik als
zinfpeling van de Osfen - en Kqehorenen
ontleend zijn.
Maar, geachte Lezer ! het zal u mogelijk
vreemd voorkomen , als ik u zeg , dat , zoo
wel als de Osfenhorenen oudtijds bij de /?-
raëliten dienden om de menigte zamep te
roepen , er alzoo op fommige plaatfen en
gehuchten , waar geen Kerkklok is , in en
bij het Gelder fche , Overijsfelfche , Drertt-
fche en Munflerfche , op Zon- en Feest*
dagen als ‘ander zins , op eenen Koe- of
Osfenhoren geblazen wordt, om het volk
zamen te roepen,; en hoe vreemd komt
het een Hollander voor, als hij op trom-
mel llag de Kerkleden ziet ter Kerke ko-
men ; en dat nog vreemder is : omtrent
eenige plaatfen aan het uiterüe van
Noor dholl and en elders , is het opheis-
fchen van een mand het fein , dat de
Kerkdienst begint; dan, dit in ’t voorbij*
gaan : het is bij onze Landlieden gemeen ,
om , ingevalle van brand , diefftal öf huis-
braak , de geburen door het toeten op
een Koe - of Osfenhoren op te roepen ,
veelal ook door op een koperen melkke-
tel te trommelen. Elders worden de kop-
Y 5 pels.
30(5 NATUURLIJKE HISTORIE
met pels Koeijen door eén “toethoren ook ter
rundvee. meikt0gt geroepen. ]'
I. Afd. Het verdient uitdrukkelijk onze ‘opmer-
IV* king, hoe het geluid van het getoet op een
Hoofdft. Qspen . 0f Koehoren zoo gelijkluidend is
met het geloei of gebulk der Koeijen of
Osfen zelve; welk bulken ook onderfchei-
den is van het loeijen; want het bulken is
heefcher van geluid als het loeijen. De
Koeijen bulken meest in angst of fchorheid ,
gelijk men ook van den Mensch, die een
benaauwde kuch of hoest heeft , of dolzin-
nig is, zegt: hij bulkt als eên Os; dan,
ook dit geluid wordt door den toethoren
nagebootst, zoo dat het door geen toonge-
luid op eenigen walthoren of ander muzijk-
tuig dus kan nagebootst worden : de Koei-
jen zelve beminnen dit geluid , en volgen
den toeter gaarne ; in Noordholland temt
men er de Stieren mede; een klein jongske
met een toethoren beftuurd en geleid den
fierften Stier gemakkelijk. In een prentje
van adriaan van de velde is zulk een
Boeren zoontje met zijn toethoren, rusten*
tende op de fchoft van een Stier , geestig
afgebeeld , dat men het Btdle mannetje- mei
de Stier noemt: in onze Plaat II. is zulk eene
afbeelding van een Bulleman en Stier ori-
gineel naar potter. Voor het overige, en
dit komt hier zeer wel ter fnede , getuige
ISoordholland en lYestvriesland , door zeer
onwraakbare getuigen omtrent de Koehore-
nen , dat dit ons Vaderlandsch oord een der
vermaardfte geweest is, en, Gpd dank! nog
van HOLLAND, 307
is , waar de Veehandel en het aanfokken HB?
van welgehorende Koeijen en klein Vee, de RUNDVEE*
zenuw der welvaard js; immers draagt de 1. Afd.
aanzienlijke Hoöfdffad van het Noor der kw ar- .
tier * volgens hadrtanus junius en haar Ho0c^
dborluchtigen Kronijkfclirijver velius , den Naams-
naam van Hoorn , om *dat er voor zeker oorz?kcn
Huis of Herberg , waar de voornaamHe Vee- a
hoeders of Horenvee - fokkers bij een kwa-
men , een uithangbord , waarop een horen
gemaaid was. Hond. In Holland kent men
onder Zoeter me er , Zegwaard , Leiderdorp
en op vele andere plaatfen, den Hom of
Horen , waar een Koehoren op het uithang-
bord gefchilderd Haat. Ik ga verder , en
vermoede dat 'de naam van het Dorp CoL Koihorn.
hom in Noordholland zijn oorfprong heeft
van een horen met de kol, zoo ais men
nog zegt , een Kolhoren, , dat is , een horen
die op de Har of de kol van den Os Haat;
en dus zoude men mogelijk wel kunnen
ontknopen , waarom men óp zoo vele plaat-
fen in Noord- en ook in Zuidholland , het
zij op uithangborden of in Stedelijke blu»
zoenen , Kochorenen afgebeeld vindt , en
ook waarom men aan eene als een horen
gekromde inham van een hoek Lands of
Have , den naam van Horen' of Hom geeft ; Horen,
bij voorbeeld: de Stad Hoorn , wier naam Spelling*
fommigen van de kromme Havenbogt , die
als een Horenbogt loopt, afleiden, men
vindt ook Hoorntker hop ; wijders nog den
ouden- en nleüwen Horen ; op Texel de
Burg of Burghoren , Burghorn , voorts
3o3 NATUURLIJKE HISTORIE
HET ook Schermerhorn , Barfingerkorn , Col*
rundvee, ^ Ingezetenen verkorten in Co*
I. ^Afd. iorn en Qiorn 9 waar uic blijkt dat de
Hoofdfta Natie , althans de A 1 oor dhall anders , na-
tuurlijk al wat op het naamwoord horen
betrekkelijk is, ook op de letter n en niet
pp de e uitfpreken. Nog is op Terfchel-
ling zekere Buurt , Hoorn genaamd , dat
de Inwoners zelve in Hom veranderen; zoo
is ook in Zuidhollandy onder Zoet er meer
eene aloude Herberg, met een horen op
het uithangbord, die de Ingezetenen overal
in Rhijnland den Hom noemen , en het
geen bijzonder is , hier en daar verandert
bet gebruik ook hoorn of hom , wel in
heurn , heurnen enz, ; ook de Engelfchen
* zie bo-noernen een geh°rend dier home Catle *; en
ven biadz, wat zal men zeggen van Jiornpijp , bornpiep ,
157. dat eigenlijk een doedelzak is , waarop de Tij -
rolders en Zwitfers. op pijpen en trompet-
jes van horenen voor den rondendans bla-
den en toeten. Kortom, het is uit dit al-
les blijkbaar genoeg, dat alle de gemelde
benamingen uit het woord Koeboren oor-
fpronkelijk zijn, en dat dus vondel, ten
aan zien der vermaarde en het Vaderland ge*
trouwe Stad Hoorn , met regt zegt:
O Horen ! gij verheft uw kostelijken Horen ,
De groote veuus is uit uw fchoot geboren.
Evenwel , dijt versje vergeleken met de
bovengemelde afleidingen , feflijne het mij
toe, dat, zonder dezen beroemden fiicbcer
zoo
van Holland, 309
zoo min als die latere Taal- en Spelktirtdi- HRT
gen te willen berispen, om dat zij Hoorn of RÜNDVÉÉ#
Hom , ’t welk volftrckc dé oude Landfpelling i. a fd.
is, welke door Velius en vele anderen , zélfs IV-
in ’s Lands Charters, en bij dé Bijbelvertalers HoofdR%
alzoo gevolgd is , verkiezen te veranderen
in Horen en Horenen , welke fpelling, al-
fchoon ik die uit infchikkelijkheid in dfe
werk gevolgd heb, even Wel naar mijn denk-
beeld niet eigenaardig beantwoord aan het
oorfpronkelijk Nationaal , van welke de ver-
fchillendhedert bij kiliaan en anderen, die
hier in verward fchijnen, gevonden worden;
want ik vinde bij de eerstgenoemde, en
ook bij plantyn , voor Hoorn of Hom ,
Wel Hoornen , maar ook Hoor inch , Hoornick}
Horen , Hom , Hombeest , Hoorenbeest voor
Koe , en zoo wel één o als twee oo ; ook Hom -
hoef voor Hoörenhoef ,een Hoefklaauw enz. ;
in de Bljvoegfelen van outiiqf en kluit op
HOOGSTRATEN ÏS ÖOk * Vólgens j. DE DEK-
KER, Hoorn en Hoor en óp den zelfden zin;
doch hoogstraten zelve in zijn nieuw groot
Woordenboek , j in alle deszelfs betrekkin-
gen, en ook pitiscus , fpelden Hoorn , en
dit is aart mij althans zoo voldoende, dat
het geheel en al dit verfchil tusfchen hét
werkwoord hooren (audire') , en Hoorn
(Cornu') beilischc: zoo dat men zoo wel
voor hoorn hoorne , als vóór geboren ge -
boorne , toorn toorne kunne fpellen , al*
welke Dichterlijke vrijheden, mijns bedun-
kens , zoo eigenaardig zouden zijn , als hoo
ren te rijmen op geboren . Zou het er
niet door kunnen, als ik, volgens de oude
kén*
3io NATUURLIJKE HISTORIE
HET leenfpraak en met een. weinig; vrijheid, eens
rundvee. r^jmde;
I. Afd.
iV. .o Itoornc! g\) v€j heft ujv kostlijken Hoornc!
lloofdft. Dc grootc velius is uwe Stads geboornc.
r» *'r t • , f ■ ( « f..
Het zoude althans de gr aote velius,, die
zelfs Hoorn , Hoornc en Hom fpelde , en
een Stads geborene was, indien hij leefde,
njet kunnen mishagen , alzoo zijn, Vaderstad
n,qg verheven te zien 7 en op dezelve toege-
4>^sc, }i,etgeevi de au de Hebreen en andere
WereldyQlken r bij uitlrek als een zegen en
luiste# yoqi: hunne Gewesten hielden , als
(U Horen en desheils , de Horenen des Al-
■taars^Aen.tlorcn.van overvloed , het ver-
heffen en . verhoogen zijnes horens , den
gi44Hv horen , uit zijnen horen zalven ,
eengn verheven ent hoogen horen , en der-
gelijke ripeÊcder , bij het befchrijv^n der Hor
renvïucht breeder befchreven. Het ga dcr-
haj.ven , in den volmaakten zin , den Horen-
betekenis,; de, Stad Hoorn , en gantsch Noord-
en Zuidholland wel , en men fta mij al we-
derom, na deze uitweiding, toe, om ook
niet èen Vaderlandfche teug , aan der ver-
Alkmaar- maar Noprdholland/ihen ^ Alkmaarfchen
fche drink- brinkhoren te gedenken. Deze Horen in
horen* de Alkmaarfche Familie van kinschot be-
rustende, en oorfpronkelijk van een Noord-
JtQllapdscJi Kooijen-Ras is bij van der
, Neder landfche Dischplegtighe -
den , befchreven en afgebeeld : hij is voorze-
ker-van eene buitengewoon? grootte, nader
v a N H Q %'L A N D. 31 1
IV.
Hwidit.
maal hij fohrijfc dat deze Moren , zonder het ¥F.T
beloop der bogten te volgen , twee Alkvuuir. Rursu'vte
voeten befloeg , zpadaty als men dit op I. Afd.
twee horenpn , zoo als zij op de kroon der
Os gedaan hebben , berekend , dan Z3I de
horenvlueht ruim vier voeten geweest zijn,
’c welk een onciagjjhelijke zwaai is , ypor-
al als men er bij voegt , dat als de Horen , op
zijn voetfhak nederltond , de zwaai anderhalf
voer was. Wij- hebben deze kostelijke Va-
derlandfbhe - Horen verkleent in Fig; XXXI.
afgeb^eld , en hiep ook ter kennisfe-.van onze
Landgenpten gebracht. Voorts maakt dé
buffon mejding van een linker Osfenhoren,
m bet Kabinet des Konings.van Frankrijk
berustende, wiens lengte op de bplrpnde zij-
de gieten, drie- voepen en zes en een half
duMO Egpijsiche maat, befloeg, en in de
holle zijde flecbtjs twee voeten, zes duimen
en. ze.s- lijnen, de dikte of middellijn is veer-
tien duimen, ter plaatfe der, afknotting; de-
ze Horen nu bij de regeer gerekend , zou
de geheel e7 zwaai; bijna- zes en een half ,vqqc
geweest zijn , om dat men van de afftanden
van^ethopemo^pn de krpintp tijoet afreker
i^eii ,,:en dan nog F-arijsfche -j-naat , die al vrij
grp<#. |s:. evew^hpb.ik .er. nog, grooter
waargenomen, De-.Quden hebben ook van
zéér grootp Osïenjip jenen gewaagt, die zij
Biicera Soda noemden: alex ander noenv
de zijn BiiïtpfózlasyBucerO) 9 na de gfoote
van zijn kop, als een Osfenkop. Met ver-
bazing heb ik een Osfenhorenvlucht gezien
en gemeten, die^pg^aplijks voor het veng-
, . fier
312 NATUURLIJKE HISTORIE
het Her van den'Lederkopers en Looijers jonge-
rundvee. NEEL en CALTS ^ tot Rotterdam , in de Lamp-
I. Afd. fleev Haat; deze Horenvlucht beflaat, van
^ punt tot punt, bij dé zes voeten vlucht*
00 * behalven de kroon , dié een voet Rhijnlands
tusfchen eiken horen befloeg: eiken horen,
langs den bogt gerekend en gemeten, Was
drie voet in de zwaai, én tusfchen de ho-
rentoppen, was de tusfchenruimte van twéé
en een half voet, zoo dat de vlucht vijf
voeten Rhijnlands wijd was ; wijders was de
dikte der horenen aan de kroon , vier en een
half duim diameter, welke allengs met de
vlucht der horen verfmallende, eene ronde,
zeer fchoone gladde , zelfs agaatachtige glans ,
als of dezelve gepolijst ware, vertoonde, en
dus is deze horen, wiens weêrga ik nooit
gezien heb, eens zoo groot als de Olden -
burgfche , die anderhalf voet iri de zwaai
was, daar de gemelde, wel gemeten, drie
voeten had. Buiten deze horen, zijn er
mij verfcheiden voorgekomen, die bij dé
Leertouwers voor de gevels of venfters ge-
plaatst waren , doch die in onzen tijd niet tot
drinkhorenen meer gebezigt wierden: even-
wel heb ik op verfcheiden Rariteitverkopin-
gen, kleiner foort van horenen, tot drink-
horenen vervaardigt , met goud en zilver he-
ilagen gezien , bijzonder eenen , Welken door
den vermaarden j. belkièn vervaardigt is ,
gelijk ook glazen drink- en toethorenen ;
zilveren horenbocalen , als mede drinkhore-
nen van zeehorenen , gelijk ik eene afbecl-
ding gegeven heb van de vermaarden fcheeps-
drink-
van HOLLAND. 313
Brinkhoren van piet heyn, bij de Heerj. a. het
DiBBETZ berustende , en zijn er voorts eene RUNr,VE*»
menigte anderen vrij algemeen bekend; hier I Afd,
in uit te weiden, zou te ver afleiden. Dan .
daar gemelde de buffon melding maakt van 00
de gladheid en doorfchijnendheid in den Os-
fen horen , brengt dit mij verder ten betooge ,
dat zeer velen onzer Koeijen , Stieren en
Qsfen natuurlijk gladde doorfchijnende ho
renen hebben, vooral die tusfchen de vijf
en zes jaren en echt Hollajidsch ras zijn,
dat is, fijnhorenig; men vindt er zelfs, die
agaatachtig gevlekt en gemarmerd zijn, en
1 om mi ge overlang geflreept , zoo als in
Fig. XXIX. in de afbeelding der Hore-
ren van eene India anfehe Koe te zien is,
doch deze zijn zeldzaam. Nog zijn er
fomtijds horenen , die zoo fneeuwwic en
glanzig 1 zijn , dat zij op den kop éener zwar-
te Koe van verre af uitblinken: er komen
er ook wel voor die geheel en al zwart glim-
mende zijn , doch de meeste zijn flechts zwart
aan de toppen. Aanmerkelijk is het , dat
thans is uitgevonden om de Köe- en Osfen-
horenen als een middel tot het Rookverdrij-
ven te gebruiken , en dat wel door Koeh o re-
pen tusfchen de muren der Schoorftcnen , n&
de Pvookwmdftreken, in te metfelen, als
* wanneer de rpok door de. holle wenteldraai
fterk optrekt. De uitvinding van deze nut-
tigheid hebben onze Voorzaten aan ons alï
nog overgelaten. Nog is het bewezen.,
dat de oude Rhunifche en vooral cte
iXoordfche Volkeren, de Koehorenen voor
Z drink-
HET
5-UNDVEï,
I. Afd.
IV.
Uoofdft,
314 NATUURLIJKE HISTORIE
drinkbekers gebruikt: hebben. De oude Dec*
nen , welker nazaten als nog de fchoonfl:^
en fraaifte Q>fen en Horenvee hebben, had
den zulke, horenen aan hunne Koningen toe-
gewijd, dezelve met goud en zilver beflaan*
de , hoedanige onder de Koninglijke Decn~
fche zeldzaamheden als nog bewaard wor-
den; o. jacobaeus heeft ze befchreven, en
gezegd : quae Cornua poculorum ufum Ma*
jeribus noflris olim fuhnnnïftrarunt , dat
is, dat deze horenen bewijzen, dat zij tot
drinkhorenen ten gebruike der Voorvaderen
bereid wierden. Maar de geleerde van der
schelling maakt ook gewag van geitenbe-
kers^ geit e -horenen , ook van zekere ree-
kenen van horenen in d z Rhunifche Alma-
nakken : ik kan niet nalaten hier bij te voe-
gen, dat men onder de fijnlte Koehorenen
telt en veelal uitzoekt , die van eene Gelte koe
en zoogenaamde Quee., en dezelven om hun-
ne bovengemelde doorfchijnendhcid worden
afgeriomen ; zoo zijn er ook nog Boeren Al-
manakken, vooral aan Br abandfche kant
bekend , die eiakél en alleen uit teekenen en ka-
rakters bellaan, waar onder ook vooral Koe-
koppen, horenen enz. voorkomen. Deze Al-
manakken verllaat fchier niemand, dan de Boe-
ren onder elkander. Dit bewijst dan overvloe-
dig, hoe er bij onze Natie als nog de vaste
fpoorenen overblijffels der voorvaderlijke ge-
bruiken , die van den Veehandel, de horenen
als anderzins oorfpronkelijk zijn, gevonden
worden. Hier behoort met een woord mel-
ding gemaakt te worden van het vergulden
van HOLLAND, 315
der Horentoppen, waar van bet gebruik nog HET
overig is bij de Schilders van St. Lucas Gil- RUNDVCE
de , die tot een proef een fchoon gehorende 1. Afd.
Osfenkop met vergulde Horenen fchilderen; XY:
hier van daan de fpreuk : hij drinkt uit een 00 ' v'
goud horentje. Men moge ons dan moge-
lijk te gemoet voeren dat wij wat ruim te
veld gaan om die oudheden op te visfen ,
het deert ons niet : wij houden het daar
voor, dat het te wen fchen ware , dat jonge
levende vernuften en vermogende lieden hun-
ne zonen wat meerder opleiden om de oud-
heden en gebruiken van hun Vaderland op te
zoeken , dan ze bezig te houden met on-
nutte nieuwigheden; doch. Goddank! ik
zie alreeds bij het dalen mijner levenszon lui-
fterrijke Lichten verrijzen , die uit den be-
nevelden hemel der aloudheid en regtfeha-
pen Natuurkunde het verheven vernuft en
de beflisfende kunde der Ouden weêr zullen
eerbiedigen, en, zoo wij hopen , als dan
ook aan al de volgende befchrij vingen , die
wij nu wegens de Koeijen ftaan voor te dra*
gen , dat regt zullen doen , van ons uitvoe-
rig werk met die Vaderlandlievende infehik-
kelijkheid in te zien , als wij het geduld ge-
had hebben, hetzelve te vervaardigen, en
het tevens onpartijdig en vrijmoedig te be-
oordeelpn.
Z 2
VER-
Zi6 NATUURLIJKE HISTORIE
VERKLARING van PLAAT V.
In dit tafereel zijn afgebeeld de verfcliillcnde trappen
van den ouderdom eener Koe , van een nuchter Kalf af *
tot een tienjarigen ouderdom , kennelijk uit de krappen
op de horenen , mitsgaders de onderscheidene gefield-
heid der Koe-, Osfen- en Stierenhoofden, in allerlei
natuurlijke fpelingen , naar de beste Beestenlcliilders
gevolgd.
Fig, I. verbeeldt het hoofdgeffel van een zeswekig
Kalf, als wanneer het fchepfe'1 de oogen als fcheel en
nog fchemerig heeft, en de horenwortels Homp en week
zijn; in dien tijd Haan de tanden los.
aa Vertoónen de wortels der horenflompen.
Fig. II. verbeeldt een Kalfshoofd van vijf a zes maan-
dep , waarop de horenen reeds kennelijk uitgegroeid
ziin , de kruin öf kroon verheven Haat , en de ooren
Heiler aantrekken, terwijl de kol of de Har begint të
krullen; in dien tijd Haan de tanden vaster.
Fig. III. vertoont het Hoofd van een Schotvaars of
Pink van één jaar, iets min of meer : hier zijn de hofenen
reeds puntiger uitgewasfen , de Har of kol begint te vlok-
ken. Dit kopje is eert origineel model van paulus pot-
ter. , en toont nadrukkelijk het kwijlen en afdruipen der
kwijl, dat in dien ouderdom vooral den Pinken of Hokkë-
lingen eigen is. In dien tijd Haan de tanden bewegelijk
en op het wisfelen , gelijk ook de fchilfer der horen.
Fig. IV. vertoont het hoofd van een Vaars , dat met
zijn eerfie Kalf is , als wanneer de horenen hun eerHe
krap beginnen te vertoonen , de tanden te wisfelen, en
de kuif op de kroon merkelijk met haar begint uit te
Heken , gelijk ook de kol of Har duidelijker vleugt. In
dien Haat begint de onderlip meer vooruit te Heken.
aa Ziin de horentoppen, die nu zwartachtig worden,
bb Zijn de eerHe jaarkrappen.
c Is de Har of kol.
d De kuif.
r
Fig- V,
van HOLLAND. 317
Fig. V. is de afbeelding van eene driejarige Koe,
van zijn tweede Kalf , met zoogenaamde fijne Holland*
fche horentjes, zijnde, dit, volgens een echt model van
den B eesten fchilder klomp. In dien tijd zijn de tanden
volkomen gewLsfeld,' de horenen vast en hard, en de
kuif op den kruin volkomen uitgewasfen. Dit hoofd (lel
vertoont de opregte Hollandfchc horenvlucht. Men lette
ook, dat de muil of lhoet hier' brecder is.
Fig VI. is eene origineele fchets van n. van berg-
hem, van eene vierjarige Koe , of die op zijn derde Kalf
is. in deze figuur moet men opmerken, dat de horen-
Vlucht fpitfer is en iets van een Osfenvlucht heeft;
voorts, dat de fnuit fmalder uitloopt als die van Fig.
IV. en V. ,■ en dus, om zoo te.fpreken, de Phyfiono-
mien der Koeijen in opgemelde Koeijen al vrij oplet*
tenswaardig zijn.
Fig. VIL is een volmaakte horenvlucht van fijn Hvl-
landsch Rhijnlandsch ras, op zijn vierde Kalf, beste
ftaat en karakter, door p. potter.
Fig. VIII. vertoont een levensgroot gedeelte van het
kroonbeen, uit het hoofd van een nuchter Kalf , waar
In de eerfte uitbotting der horen zigtbaar is.
aaaci Het gedeelte van het kroonbeen.
b De ronde horeneeltige eerfte uitpuiling.
Fig. IX. is eene juiste afbeelding van een doorge-
zaagd gedeelte van de horenpit en den omringenden
horen van een Schotpink, aan den wortel en inlijving
van het kroon- of voorhoofdbeen: men ziet in hetzelve
vier voorname openingen en eenige kleinere, dat eigen-
lijk de mergbuizen zijn , die de horenpit voeden 3 en
allengs in ouder Koeijen verharden.
aaaa Is de omtrek der horenpit.
bbbb Zijn de mergbuizen.
cccc Is de omtrek der horen zelve.
Fig. X. vertoont een uitwtndigen hollen horen , van
<de horenp.it afgefcheiden.
Fig. XI. is de afbeelding van een hoofd- of kroon-
geftel in een Vaars, dat nog niet teekent, met de ho-
renkrappen: men ziet hier in aan de eene zijde de ho-
renpit , die van de holle horen bij Fig. IX. is afgepeld ,
N £ 3 ia
8 1 8 NATUURLIJKE HISTORIE
in liet midden het kroonbeen , aan de andere zijde den
horen nóg gedeeltelijk om de pit , of daar van affehuivende.
a Is het hoofd- of kroonbeen.
b Toont de fcheiding of groeve ( fat ura Coronalis') aan.
c De ontblootte pit der regterhoren.
d De pit, half affeheidende van den linkerhoren.
f De horen.
f Hij Fig. X. de regterhoren geheel van de pit af.
Fig. XII vertoont de doorfnijding van een horen *
vlak af, met pit en al.
a De. horen. b De pit.
Fig. XIII. verbeeldt een volkomen en volmaakt horen-
geftel, regt halvemaansgewijze , van eene allerbeste Hol-
landfche Koe, van het vijfde Kalf, te tellen op de vijf
horenkrappen.
a liet kroonbeen. ib De krappen.
Fig. XIV. is de Afbeelding van het horengeftel van
eene volmaakte en opregte Vriefche of Groninger Koe,
op haar zesde Kalf : deze horenen zijn aan de toppen
eenigzins inwaarts gebogen.
a Het kroonbeen. bb De krappen.
Fig. XV* is eene afbeelding van de horenen eener
Koe op haar zevende Kalf of jaren , hebbende eene zoo-
genaamde Osfen vlucht , dat is , de horentoppen uit-
waarts gebogen.
a Het kroonbeen. bb De krappen.
Fig. XVI. verbeeldt het horengeftel van eene Holland -
fche of Noordhollandfche Koe , met duikhorenen , en
krappen, van het achtfte Kalf; hoedanige foorten van
horenen bij uitnemendheid de Noord - en lage Zuidhol-
landfche Koeijen doen onderkennen : dit foort noemt men
ook doorgaans fijne horenen , Noordhollandsch ras enz.
Fig. XVII. vertoont de gedaante van een verwrongen
horen die reeds vastgegroeid is, in eene Koe van het
negende Kalf of negende jaar, als wanneer de krappen
beginnen in een te gröeijen.
a De eene horen in zijn natuurlijken ftand.
b De verwrongen horen.
Fig. XVIII. -doet zien de afbeelding van een horen-
geftel in eene Koe van haar tiende Kalf, welker hore-
nen
van HOLLAND.
3*y
uen aan beide zijden in de jeugd zijn verwrongen ge-
weest, zoo dat den een en (£) nederwaarts, den ande-
ren (tf) opwaarts kromt.
Fig. XIX. vertoont een ftomphoren , die men Begijn
noemt , en alzoo van jongs af blijft : deze horenen
teekenen meestal geene krappen.
Fig. XX. vertoont een wijde en fijne breede horenvlucht
van de meeste Brcemer , Gtldcrfchc , en fommige Ovcrijs-
felfcht Koeijen of Osfen , volgens de gemeene originee-
len van n. van berghem , en de grootfte foort van
horenen.
Fig. XXL vertoont een zonderlinge foort van fpits-
horenen , die geen bogt hebben, en doorgaans driekan-
tig of plat zijn , mede naar het leven geteekend.
Fig.XXII. vertoont een foort van horenen, die boven voor
aan het kroonbeen vereenigd zijn, even als in de Buffels,
welk foort zeldzaam in Hollandfchc Koeijen voorkomt.
Fig. XXIII. Afbeelding van horenen die geheel gcribt
zijn, en omkrullen als Ramshorenen.
Fig. XXIV. eene afbeelding van zeldzame druip- of
neushorenen, die regt vooruit neerkrommen ter weder-
zijden langs den neus.
Fig. XXV. vertoont het hoofd, en horengeftel van een
grooten Decnfchcn Os in zijne grootfte vluchten proportie
van ruim vier voeten afftand der uiterfte punten: men
ziet in dit ftel duidelijk het geftel der kruin en het
krbonbeen, de afftand der oogbollen, de kol of ftarre-
beenderen enz. , alles naar het leven geteekend.
a Js de naad of zamenvoeging van de kroon of (Je
kroonbeenderen.
bb De inlijvingen der horenen wederzijds in dit been.
cc De ringen of horenkrappen , die, alhoewel glad-
der dan in de Koeijen , hier een vijfjarigen Os tee-
kenen.
dd De holtens der voorhoofdbeenderen.
c Het eigenlijke kol-, dol- of ftarrebeen boven de
neusbeenderen.
ff De neusbeenderen in hunne zamenvoeging tegfns
de Star.
gg De holligheden der oogbeenderen*
Z 4 Fig.
Sao NATUURL. HIST. van HOLLAND.
Fig. XXVI. verbeeld de kuif van bovengemclden Os,
geheel met de horenen in een verhard.
Fig. XXVII. afbeelding van het horcngeWel van ccnen
Os , op zijde vooruitwekend te zien , waarin de vooruit-
zwaai der horenen zigtbaar voorkomt , gelijk ook de ge*
haarde kroon in den, nek.
aa De gehaarde kroon*
bb De vooruitwekende horentoppen.
c De War of kol , op zijde te zien.
d Het uitWek der bovenkaak.
e Het oogbol.
ƒ Een gedeelte der bovenkaak met de kiezen.
Fig. XX VIJL vertoont zeer accuraat een Hollandsch-
Stierenhoofd van twee jaren , origineel door den Heet
vinkeles geteckend naar den beruchten Hollandfchtn Stier
van p. potter, waarin volmaakt deszelfs Stierenhorenen
en natuurlijke fierheid of karakter , het onderfcheid der
Scxe aantoont, en volkomen verfchilt van die der Koei*
jen bij Fig. L tot VII. in deze Plaat afgebeeld.
Fig. XXIX. vertoont het horengeWel van een Indiaan -
fchcn Os of eene Koe, welker horenen een dubbelde
zwaai en draai hebben , en tevens overlangs geWreept
zijn , hetwelk nu en dan ook wel onder onze Koeijen
gezien wordt, doch zelden zoo Werkkot aan den top.,
N 13 4 Deze horenen moeten niet vermengd worden
met die der Kotdoc , dajt een ander foort is.
Fig. XXX. afbeelding van een Bakkers toethoren,
door kunst gedrild met zilyere banden en keten.
Fig. XXXI. afbeelding van de Alkmaatj'ehe drink-
horen.
iz/r
ry- *3-
S2C
;
F
geh'
F
Os.
zwa
haai
a
b
\
§tie
VIN
van
en
Scx<
jen
F
fche
zwz
zijn
gezj
ïs
F
doo
F
lior<
* ' J
.
3
v.*/
pJrl-Z,
■
_
r-- - <=