Skip to main content

Full text of "W. Sluiters Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven. Aenwijsende, hoe men op een slechte en eensame plaats, buiten op 't lant, vernoegt mag leven, meer dan in 't gewoel van groote aensienlijke steden"

See other formats


Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [1] 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [1] 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17[1] 







Early European Books, Copyright© 201 1 


ProQuest LLC. 


Images reproduced by courtesy of Koninkli 


jke Bibliotheek, Den Haag. 


4C 17 [1] 






Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [1] 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17[1] 



W. SLUITERS 

BUITEN- 

EENSAEMHUIS- 
s o m e R - 

E N 

WINT ER-LE VEN. 

aenwijfcndc , 

Hoe men op een jlechteen een fame plaats j 
buiten op 't lant , vernoegt mag leven , 
meer dan in *t gewoel vangroote 
aenfienlijke Steden, 

Crede mihi , bene qui latuit , bene vixit, 

Mee IIOÜÜUM. 




^Amsterdam. 



ByJoHANNEs Boeckholt, Boeckverkoper) 
in de Gap«r-fteegh , by de Beurs, Anno 16S0. 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



L. A. SENECA in HIPPOL.Adu II. 



NOn alias magis efl libera , & *HÜ0 carens j 
Riiusque melws vita qua prifeos colat , 
Cfotatn qua , rdiftis manibus , fifoas amat. 
Non illum avara menüs infiammat furor , 
Qgife dieavtt monüum injcntem jugis: 
Non aura pof uh , & 'vulgus infidum bonts t 
Non peflilens invtdia , non fragtlis favor. 
Non tik regno Jèwit ; aut , regno immtnms * 
Vanos honorus fequitur , aut fluxas opes ; 
Spei metusque liber, Haud illum niger 
Edaxque livor dente degeneri peiit. 
Nee Jcelera populos inter atque urbes fiia 
JSovit; nee omnes concius Jirepttus pavet j 
Haud i erba finget &c. 



TOE-EIGENING 

Aen den Hoog-en wei-geboren Graef 
en Heere , 



I Heer OTTO. 

" Graef tot himborg en Brcnkhorft ' 7 Hecre tot Slier urn y 
IVtfch) Borkeloo en G 'hemen , Erf-banner-beer des 
Vorjicndoms Gelreen Graefjfchaps Zutphen- y Colonel, 
ende Gouverneur tot Grol/ &c. Capitein te Paei'd* en 
tevoet&c. 

Mijnen Genadigen Hecre. 
Hoog-en wei-geboren Graef, Genadige Heer , 

Et is U Hoog-Gracfl. Genade bekent, 
hoe ik mijn vrije en ledige uiren meelt 
beltedein deoeffening van llichtelijkc 
Poèflj , als mijn eenigff.' en innigfto 
vermaek en verluiHnge, wanneer ik 
I door mijn gewichtig beroep vermoeit ben, opdat 
ooklèlfsde uitlpanninge van het lelve niet geheel 
vruchteloos en 7.y. Ik ben dacrom al voor lange bc- 
geerig geweeft , om uit de verfcheide voor-raet van 
mijnGedichtenictaenU Hoog. Gr. Gn.opcntlik 
) op te dragen en toe te eigenen •> als niet anders heb- 
bende , waer mede ik mijn onderdanige genegent- 
heit tot U Hoog-Gr. Gn. voor al de wccrelt moge 
betoonenj temeer, alloo ik menigmaelgefpeurt 
hebbe een gunltig welgevallen , welk U Hoog-Gr. 
Gn. in mijn eenvoudige Dichten belieft te nemen , 
ja ook wel door U Hoog-Gr. Gn. felve daer toe ver- 
wekt en aengeinocdigt ben. A 3 Op.'. 





Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




Om dan u Hoogh-Gr. Gn. met te veel lefèns niet 

te bemoejen, lbo kom' ik voor den' dag met dit 
klein werekje van mijn eenfaem Buy t en-Le- 
ven , 't welk , alhoewel het , behalve fijn kleine 
ftature, ook Teer gering is tenaenfienvandeforme 
en'tfatiben; dewijl ik de hoog-vliegende Poëten 
defer eeuw niet fbeke na te draven , maer ( om van 
elk verftaen te worden ) eenvoudig op voet en maet 
henen gae , nochtans U Hoog-Gr. Gn. behagen lal 
ten aenfien van de materie en Itoffe. Want u Hoog- 
Gr. Gn. lieft en looft ook het vrye gerufte Buy- 
t e n-L even boven het onruftig en verflaeft ge- 
woel der Steden. Ik hebbe defè vrymoedigheit 
te eer en meer durven hemen, dewijl U Hoog- 
Gr. Gn. Hechts een afgelchreven deel van dit mijn 
Buyte n-L even met fuik een fmaek en ver- 
maek heeft gelefen , dat hem naderhant belieft heeft 
my te vragen, wanneer ik 't felve eens in 't licht 
{oude brengen. Als nu uit het herlelèn van dit 
Boekje fal blijken mijn vergenoeghfaemheit alhier 
in dit geringe lantgehuchtc , fil U H. Gr. Gn. dies 
te waerder konnen achten fijn eigen gelukkig 
Buyte n-L even op fijn heerlijk vernaemt en 
wijdbefaemt Hof, dat, als een aerdlch paradijs 
en luft-prieel, alle aenlchouwers met vcrwonderin- 
ge ver-rukt. 



Leef lange, door Gods gunfi , aI(oo 9 

Op 't Heerlijk Hof te Borkeloo , 
Vernoegt , geruft en wel te vreden , 
Als in een ander heuglijk Reden , 

Het Haegfch Voorhout zy trots en brontm* . 



9 



m 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuestLLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Met foo veel veel hoet fin, die rondom 
Daer daeydijks fwieren door malkander» 
Laet d'eene daer braveren d 'ander. 
Al iv at wen ooit in 's Graven-Haef 
Op 't haeglikft fag , is maer een paeg 
By dees 9 uw Borkeloofebe vry heit , 
Die 't bert verleent weer ruft en blybeü. 
Beken, oEdelwoedighGraef, 
Dit groot geluk vry als Godsgaef. 
Want fuik een heerlijk Buyten-leven 
Is maer aen wemigen gegeven, 

Mogt'er nu in de eenvoudige befchri j vinge van dit 
mijn flechte Buy ten-Leven iet te vinden 
zijn, waerdoorUH. Gr. Gn. het fijne, datfoo 
voortreffelik is , diesheugliker en geneugliker viel, 
of waer mede men fich fomtijts kon verantwoorden 
tegen de ghene die nooit geruft zijn dan midden in 
d'onruft van den drang der Werelt,foo hadd' ik met 
defè vrypoftigeToe-cigening mijn oogmerk beko- 
men , en fou alle gelegentheit foeken , om door iet 
fcetergen grooterste mogen betooncn, dat ik ben 

Hoog en wei-geboren Gratf t 
Genadige Heer , 

V Hoog-Graefl. Genad. Onderdanige 
ca Ootmoedige Dienaer , 

1 W. Sluiter. 

A 4 Am 




*Am (kEE. Predicanten ten platten Lank\ 
over het Buite-leven 

Van den Godtfaligen Hoog-geleerden 

D.WILHELMUS SLUITERUS, 

Vredicant te Eibergen. 



\T Aders , Broeders , die Godts 
V hant 

Op de Dorpen hecfr geplant > 
Om fijn Kerken daer te itichten , 
En, met weldoen, voor te lichten , | 
Hebt gv luft y van üuk tot ftuk 
Tc befien het groot geluk , 
Dat de Heer u heeft gegeven 
In dat (tille B uit c leven 9 

Daer gy eenfaem , ophetvelf, 
Verlderhande /egenStelt t 
Slaet uw o ogen op de Dichten , 
Die, als over-aerdfche Lichten • 
Sluyter (die t' Eibergen woont) 
U (oo konftig hier vertoont ; 
Dichten,die fo foet en dicht rijn , 
En fo vol van geur en licht zijn , 
Datfe niemant lefen kan , 
Of hy wert een ander man : 
*k Soek u hier geen yd'le faken 
Noch onwaerheit diets te maken , 
Maer te tooncn , hoehetlagh, 
A ls ik fijne Veerden fagh 
# t Scheen my,of ik in een Hemel , 
Onder \ Engelfch foet gewemel , 
Of in teerfte Eden was, 
Doen ik fijne Dichten las. 
Mannen Broeders , feid' ik , 't Le- 
ven , 

Dat de Steden aen ons geven , 
Wat is dat.by fulcken Itaet , 
Daer in onfe Slujter Itaet ? 



Ghy en hotft ons , die in Steden 
Ons' Talent op winlk belteden , 
En wat hooger ltaen op Itoel 
Als die leven buiten y t woel , 
Nooit dat fchijnluk te benijden. 
En met wangun(t van ter zijden 
Aen te fchouwen , als of Wy 
't Beter hadden daer, alsGhy. 
a t Schijnt van buyten wat te we- 
fen , 

Maer, die 't recht v en waere wefen 
Van de Steden wel doorfiet , 
En wat hier en daer gefchiet ; 
Hoe de (tilt* , en de Gerultheyt 
Daer te woonen genen lult heyt, 
Maer te vinden is in 't Velt , 
Daer s' haer fetel heeft geltelt \ 
Die magh fich geluckig achten, 
Buyten pralen, buyten prachten , 
Soo te woonen ah men doet 
Daer me ftects Godts gunft 
ontmoet. 
Dunkt u , dat, het geen ick feggt 
Lichtlik is te wederleggen , 
Leeit maer Sluiters Dichten , 
leelt 

Met opmerking in den geeft , 
Haelt fal hy 't contrari toonen, 
En met defe kroon my krooncn , 
Dat ick voor de wa«rheit pleit, 
En dc waerheit heb* gefcyt. 



VOLCKERUSab OOSTERWTCK, 

Ecclepa Velphenfis Pafior> 



Of 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




Si 



G P HET 
BUITÊ N-L EVEN 

Je Godtfalige wei-geleerde Heer, 

WILHELMUS SLUITER. 

DIc geerne fagh veel goede daghen , 
Die mijden wil de fnoode lagen 
Van dien, die liftigh loert en vleyt 
Tot nadeel van de Saligheyt:^ 
Die onder Godts geley wil wand'len , 
Die niet dan 't goede wil behand'len , 
En alles richten naer Godts ftem 
Van Horeb en Jcrufalem , 
Die mijd' al wat de ruft kan rooven, 
Die heft' fijn ziel van d'aard naer boven x 
En Leer van Sluiter, voor en na, 
Het oude Tecum habita. 

A. Bornius, 

Vitnétr 'j. Chrtjli in fijn Gtmcintt tt Mekjnstr. 



Op het 

Geeft-en finrijcke Buiten-leven, 
Gerij mt door den 

Eerwaerden en feer Geleerden 

D. WILHELMUS SLUYTER. 

SLuyter floot fijn flot aan flot , en 
Ving in ftilheyd aan tefpotten 
Met al 's Werelds trooft , en feyd : 
So feer kan een blanck gewitte . 
Rampen , weelden , dulden , mille 
In een trooftige Ecnfaamheyd. 

A 5 



Dunckt 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Dunckt het u tot mijnent duyfter } 
't Is niet vreemd , want 't mane luyfter 

Van uw vreugde ontfinckt mijn Kim j 
Als my in het falige Ooften 
't Wefentlijcke Ligt komt trooften , 

Daerom ick meed' ten Top-punt klim. 

't Rampig dampig ken'pe lemmet 
Van uw kift ( daer in gy {wemmet ) 

Met wat fmeers geraackt in brand 
Doet u 't ware Ligt verliefen , 
En in 't fcheemrig t weeligt kiefen , 

Kefel-fteen voor dyamant. 

't Weeldrig woelen , ruyfchend rafen , 
Dans en (ang van duyfent dwafen , 

Winftgefogt, en Staat bekuypt, 
Pooven u voor Jefus woorden 
Die men in de ftilheyd hoort , en 

Die in 't eenfaam herte fluypt. 

Eenfaam leer ick Jefum vinden 5 
Eenfaam aan mijn herte binden , 

Eenfaam met hem ommegaan > 
Om, alsrijckdom, vrienden, ftaten 
Met dit leven ons verlaten , 

Eenfaam, niet alleen, teftaart. 

O ! geluckig Eenfaam leven ! 
Willig wil ik om u geven 

Al de luften van den woel. 
Laat de Steden prachtig blincken : 
Al haar foetigheden ftincken 

By dat ick in 't eenfaam voel. 

Danck heb Sluyter , die den Luyfitr 
Van dit leven uit den duyfter , 

So te voorfchijn hebt gebragt , 
Dat dien groote dingen luften , 
Wenfcht te fchuylen wenfcht te ruften 

In fo nagteloos een Nagt. 

J. van Lodensteyn, Dienaar ètt Gemeinte 
J.C.uUtrecht. H O- 



I HONORI 

' Admodum Reverendi y Eruditi, Pli 

D. WILHELMI SLUÏTERI, 

Paftoris EibergenGum vigilanti{lïmi,cognati 
fui fuaviSmi'i quando Librum iüum 
de rufticantium Vita,in feceilu 
fcriptum, evulgabat. 

Vltam quidfaciat beatiorem 
Hoe fcivere Viri vetuftiores , 
Qui vitam vacuam negociorum 
Iran fegere probe proctd reliëf is 
XJrbis carcere , civictsque rehus. 
Nttnc vero (jlomacher querarve ? ) plebes 
Ruralis capitur potent iorum 
Vah l plebs luxurians amxnitate , 
Autplehs efuriens cihatione , 
Dum Belknafero furit flagello , 
Fiandrique horihilt ruimt ruina , 
Brahanttsque eadem videntur orta , 
Et Marsplurima Gaüicus cruentat. 
Hoe durum eft equidem , tarnen nee ohftat 
Vitam quo minus eligam feorfum 
Expers qua exigitur doli, corufcans 
Sancid fimplicitate Rujlieorum 
Qjios nee pocula mille neccihorum 
Luxant lautitia* kves t apud quos 
Jnvenere Vin graves quietem 
Sacratam ftudiü facris, apud quos 
Vera latttia loeus , licet nee 
Cultus nee domuum micet nitela. 



Hof, 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Hoe S LUITERE, probas asque mecum^ 
Quawvis tnftia damna qua tulifti 9 
Te pojjent altter monere. Quare 
Mecum propt fiti tenax voveto : 
3> Sit fedes ulinam mea? fenetfa. 

Hoe qualecunque infubidc 
muginabatur 

JODOCUS WlLLICHIUS, 

Ecclcfia:, qua; J. ChriftounicoSalvatoric noftroOoIlcr- 
vici in Brabantia Colligitur , Pa(tor. 



Toestemming 

0/>'rx/ry* Buiten-leven , ftichteltk gerijm van 
dcnEcroaerdigen e?t hoog- geleerden Heer , 

WILHELMUS SLUITERUS. 

\ \ En heeft voor defen hoog; her leven van de Steden 
* By ieder-een gefchat ; 't landt-leven lag beneden , 
Ter rijt toe dat het b oek van Sluyter quam in 't licht , 
Daer in hy voor het landt een luyfler heeft gefticht. 
Hy heeft'et bey beproeft , en op de fchael gewogen , 
Wat luft en lail het landt en trotze fte'en vertogen : 
Waer in de werclt woelt en glinftert in haer glans, 
Waer in de bitze Nijdt bevindt de meeile kans. 
Die* mijdt hy dit belet , en keurt het eenlaem leven 
VaiTcftill' eenvoudig land, daer niemantwort gedre- 
ven 

Soo groots en trots te zijn. Siet, Sluiters fin en 
geeft 

Is nu de mijne , en lang voor defen foo geweeft. 
Maer ieftinael hoorde ik eens niet onverftandig feggen.; 



> fs quaetft , dat lantluy voor den vyant open leggen , 
En moeten lijt en goet ( wanneer men 't noch krijgt 
me'e) 

Ter vlucht gaen bergen in de vaft-bem tierde fte'e. 
Nu is dit quaet vergoedt door dees gemaeckte Vrede 3 
Nu woont men vry op 't landt foo wel als in de fteden. 

De Godt des vrede* maek' beftendigh dit verbondt, 
En legge alfoo fijn loff in 's Nederlanders mont. 

Magnus Umbgrovius, 

Dienaer der Gemeente 
J.Chrifti te Borkeloo. 



dankoffer en fihuldige erkentenis* 

Voor het 
Soetenluftig Buiten-leven 
van den Eerw, Godtf. Hoog- geleerde 

D. W. SLUITERUS, 

Dienaer des Heeren Jefa te 
Eibergen. 

HEt is een out gefchil al langen fijt gedreven , 
Wat beft van beiden zy het ftadts of buiten leven j 
Elk brengt het fijne by , Die nu wil bondig wefen 
In defifiek bericht, magh Sluiters Dight maerlcfen, 
Hjf is die Godts-geleerde man , 
Die eik hier in vei ifbtert kan. 
Hy is die vergenoegde ziel , 
Die *t Buy ten levm wel geviel , 

Em 



Een die genegen ü na reghten eys te keren 
Hoe dat men op het landt kan tot fijn lufi verkeer en, 
Dien is bet nut voor al , dat hy om y t Buiten-leven 
Van Sluiter te doorfien fich ganfchltk gae begeven. 

Hy toont , dat niet in fiats cieraet 

't Geluk , maar in 9 t genoegen , (loet. 

Die ziel is in haer element, 

Die neemt in y t haer contentement. 
Hier komt de foete man alleen het velt betreeden 
Met Jefius fijnen vriendt, en u daer in te vreden 
DathymetDavidmagh, ganfth opgenomen y finnen , 
De Hemelen, o Godt, u lof en eer toe bringen. 

Hy %aet met Jefus in het velt , 

Al waer men duyfènt bloemen telt. 

O ! faligh is hy , die alleen 

Met Godt en Jefus is te vreén. 
Lett , vrienden , op de faek , Jöekt alles wel te vatten : 
't Veitgeep wat ongemeens , 't ontdekt ugroote fihatten. 
Tooght gy een fiillen geefi en welgemelde finnen 
Poogt gy een vallen gront in uwgemoet te winnen , 

Sluiterus door exempel toont , 

Hoe men vernoegt te lande woont. 

't Zijn wijfe lién die haer verbly 'en 

En vrolik by haer felve zJjn. 
Ik ben 't met Sluicer eens , 'k ben buiten wel te vrede : 
Ik fehep mijn adem graeg in d'open lught te JNede: 
Ja 'kweet geen bet ei' wegh om reght vernoegt te leven 
Als dat men buyten fieh te lande gaet begeven ; 

Die heeft een welgefielt gemoet 

In alle dingb fijn lufi voldoet , 

En overal rs vreugt en lufi 

Als ziel en hert moer is geruft, 

Lant- 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Lant- leven ftboon juweel, voor Stits gewoel feprijjen, 
Wie kan na reghten ejs u eer genoegh bewijfen ? 
Ghy ztjt een rijkgefehenk y gelieft van Godt en menfchen. 
Men kan dogh buiten u geen meer genoegen wenfchen 9 

't Orakel van Apoïï verklaert 

Aglaus by fijn boeren baert , 

Gelukkiger , in fijn geftaght , 

Alt Koonink Gyges in (,jn praghts, 
Scbcon iemant tn de Steên tot hooger ftaet verbeven 
Magb boven fijnt gelijk in glant en eere leven , 
Lant- le ven, buiten u en beeft het genen val dogh - y 
" Want alwathonigh fchijnt dat it maer enkel gal dogh : 

Waarom dat Cato praght en ftaet 

Van Romen heel en afverlaet , 

En fieh op ' t landt na buiten geeft , 

Afwaer hy eerjl geluckigh leeft. 
Wat ftaet kan eenigh menfch op aarden overkomen, 
Daer niet een foet vermaek kan worden uit genomen t 
Stam hem de Velden aen , de vruchten van den acker , 
Dat geeft een foet bedrijf , en maekt de geeftenwacker. 

Men fiet het Vee in weiden gaen. 

De velden vol van kooren ft aen. 

Men krijght van alle kanten ftof 

Te melden Godet prijt en lof 
Wat dient' er meergefeyt ? Waer iemant komt getreden > 
Daer vindt men dier geheim en faecken boven reden > 
Daer vindt men hoog beleidt; om met een woort te fluiten> 
Men vindt den groot e Godt ook.in de minfte fpr uiten* 

Sicaccino Vicinusvicino, Amicusamico, 

E. Beckinck, 

Dienaer des Heer en Je fn te Ne de. 

AN A- 



. I 



ANAGRAMMA. 



WILHELMUS SLUYTTERUS* 
HÜYS-RÜSTE LUST MY WELL. 

EYberghen , waer foudt ghy gepaft er Leeraer vindt 
Als Sluyter , die het Buiten-leven foo beminde? 
Lant-luyden , wie heeft u foo deftigb afgemaelt 
Ah Sluyter doet , die u wet glans en eer beftraeltl 
Chy fult gefegent z-i/n en moghen u verblijden , 
Indien hy by u leeft nogh langh na defe ttjden, 
U paft een man , die *t huys-gewoel en't/tadtsgerelt 
Feragt, enfeggenkan, Huis-ruste lust mt 

WELL, 

VefteronmiOffMQ) E. Beckinck j Paftor* 



t 

ld 



C 



1 



■I 



W. SLÜI- 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Pag. i 

W. SLUITERS 

BUITEN-LEVEN, 

aeriwijfende , 

tJoe men op een jlechte en eenfatne plaets vernoegt 
mag leven , meer dan in V gewoel van groote 
aenfienlike Steden. 

GY die geducrig gaet betreden 
De ftraten van uw trotfche Steden , 
En leeft , na uw begeerlikheit > 
By al des Werelts heerlikheit \ 
En onderdies u fcer verwondert , 
Hoe ik alhier, dusafgefondert, 
Op fuik een plaetsje woonen mag , 
Daer nooit u oog iet cierliks fag. 



1 Die roept als ofgy groot gelijk hadt, 
Hoe kont ey woonen in dit llijJcgat ? 

Ik moeft'er ft erven voor mijn tijt , 

Houdt op: te wijdt gaet dit verwijt. 
Al fchijnt het u hier flccht cn oolik , 
Ik leev'er wel vernoegt en vrolik , 

En wenfcht in vred' op mijn manier j 

Mijn leven foo te eynderi hier. 

'kHebb' ook al, in mijn jonge jaren , 
Het leven van een Stadt ervaren , 
En alles voor my felfs gehadt 
Wat gy foo foet en heerlik fchat. 
Maet 't afgefondert eenfaem Jeven 
-r I Kan my veel meer genoegen geven.' 

Het dunkt u vreemt ^ geen wonder is 't 3 
Als 's Werelts glans uw oog bemift. 

B De 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



2 W. SLUITERS 

De kift om prachtige gebouwen 

En ftrarcn vol van volk t'aenfchouwen , 

't Gewoel, 't geloop, 'tgekoop, 'tgeprael, 

Kan ik verachten altemael. 
My dunkt, ik hebbe. door Godts zegen, 
Voor my een Koninckrijk verkregen , 

Wanneer ik op mijn kamer mag 

Iet vruchtbaers werken al den dag. 

Wiens geeft gekift blijft in fijn bocfem , 
En fteeds ligt op fijn oude droefem, 
Die mag uyt een geringe plaets 
Sich felfj verkondgen lbo veel quaets. 
Maer wie fijn wakk're geeft kan roeren , 
Soo dat s'hcm hemelwaerts kan voeren, 
Ontlaft van d'acrdfche fiaverny , 
Acht weinig waer fijn lichaem zy. 



De Wijsheit kan, met haer bedrijven, 
Wel eenig , in haer felve blijven, 

En gaen beweeglik fheeg en fnel , 

Door alle dingen even wel. 
Soo dat een ziel , die wel geftelt is , 
Ook nimmermeer foo foct verfeit is, 

Dan daers' is by haer felfs alleen , 

En houdt met ftomme boeken reen. 

Die fuik een onderhoud gewent is, 
Acht> dat hy in fijn element is, 

Gelijk de vifch in 't water leeft , 

En in de lugt de vogel fweeft. 
Ja, foohymoeft, van dees' twee quaden , 
Op een van beyde lich beraden , 

Om fteeds, of nooit, alleen te zijn, 

Scheen 't laetft' hem wel de grootfte pijn 

Hy voelt fijn luft daer heen te ftrekken , 
Hoe dat hy beft fich mag vertrekken , 



Wiph. 4. 

H- 2 r r - 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BUITEN-LEVEN, 

Van al 't gewoel , tot ftilligheit , 

Verkoren uit vrywilligheit. 
Wie ilTer die dit niet vermoên kan , 
Dat m' ook in eenigheit iet doen kan , 

Het geen veel' eeuwen op een ry 

Miikhicn noch nut en dienftigzy ? 

Men mag met recht het Buiten-leven 
De naem van Buiten-leven geven , 

Dewijl m'er heeft foo veel voor uit , 

Om na te jagen buit op buit , 
Men haelt , in d allerftilfte hoeken , 
De befte buit uyt heifge boeken , 

't Is niet te feggen hoe het hert 

Door iiilk een buit vervrolikt wert. 

Wie graeg fijn tijt verquift met mallen > 
Denk' , dat s'hem hier te lank fou vallen ; 
Maerwie'fewijslik, laet en vroeg, 
Wel uitkoopt , valtfe kort genoeg. 
Hier zijn oock tydig alle tyden , 
Om my voor ledig-gaen te myden. 
Men vraeg» my dan fo dwacllik niet , 
Or my de tijt hier niet verdriet ? 

'k Behoeve , van den vroegen morgen 
Tot acn den avond, niet te iörgen , 

Wat beft ter hant genomen zy ; 

Ik vind' hier werks genoeg voor my. 
Meer reden hebb' ik , om te klagen , 
Dat jaren, maenden, weeken, dagen, 

En uiren my ontgaen foo fncl , 

Als noch te kort voor mijn beftel. 

Doch d'eenfaemheit , die 'k hier dus prijfe , 
Sou weinig paflfen voor d'onwijfe , 

Die fap noch fpijs , noch fmout noch fout 
Weet voor 't gemoet tot onderhoud ' 9 
Die met üch fe'.fs niet wel vcrwaen is , 



?ƒ iif. 
v. 161. 



Epb. <r. 
*v. 16- 



Maar 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuestLLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



4 ^ SLUITERS 

Macr voor fich felve fchier vervaert is 
En nooit, dan met bedwank ca pijn , 
Eens by üch felfc alleen kan zijn. 

Die d'eenfaemheit misbruikt fo bvfter , 
Dat hem, gelijk een aüchevyftef, 
Deluiheit vaft houdt aen den haert, 
Is eenfaemheits geluk niet waert. 
Maer die den geelt wei uyt kan fpannen , 
ün ivadf ge fluymer weet te bannen , 
Ontfangt een invloct , die de zie) 
Nooit licht verveeld' of moeylik viel. 

Ei ! wat verfchilt het , waer men woone ? 

De plaets ver eert doch geen perfone, 
Noch ftrekt tot minderingh fijns ftaets , 
Maer hy ver-eert veel eer de plaets. 

Daerom behoort men fich te wachten 

Van na de plaets den man te achten , 
Vermits de plaets niet heeft noch geeft 
Waer van een wijs man vrolik leeft. 

Laet elk van fchoone fteden rallen , 

Ik acht de befte fteê van allen , 
Dacr flechts de menfehe liefft mag zijn 
Schoon 's in fich felfc niet heerlik fchijn. 

N iet m de plaets, maer in de menfehen , 

Is t dat men wel is na fijn wenichen. 
Men leeft hier wel of niet vernoegt r 
• Na dat m'er felfs fijn laken voegt. 

Op aerden is geen ftadt of ftede , 
Die 't hert geeft ware ruft en vrede ; 
Of feker , waer der ergens een , 
Elk menfchliepingedrang, dacr heen. 
k Haek na een plaets , nier dieplaifierk 
Of vol gewoel is , of ganfeh cierig , 
Maer die bequaem is , om mijn geeft 
In t ftill' te oefFnen allermeeft. 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BUfTEN-LEV EN. 



'kBeminn'een plaets, daer plaets voor my is , 

Wacr in de ziel op 't meefte vry is 
Van 't gheen haer ondanks komt aen boort , 
En meeft haer vred' en ruft verftoort. 

k Soek fuik een plaets , voor mijn bedrijven 3 

Alwaer ik in mijn plaets magh blijven , 
En niet hoev' over-al te zijn 
Daer niet gehandelt wordt van 't mijn. 

Van hier en daer te rinkelroijen 



Soo dat het 's avonds uw gebedt , 
Uw lult, uw ruft, en llaep belet. 1 
't Zy wat vermakingh Ooft of Weft Is , 
Uc fie doch , hoe 't te huis op 't beft is ; 

Daer leef' ik, ichrijv'ik, doeietgoets, 
Ik juich, ikfing', en ben goets moet. 

't Beleit van ieders ampt en leven 
Vermag hem altijdt werk re geven. 
Elk heeft aen 'ttijne, laet en vroeg, 
Doch meer dan tijt-verdrijfs genoeg i 
Soo dat hy 't in 't geklap van faken , 
Die hem gantfeh niet of weinig raken , 
Noch door gcduer'ge nieuwe maer , 
Niet hoeft te loeken hier en daer. 

Men kan nauw , in 't gedrang der menfehen , 
Iet lofliks werken na fijn wenfchen , 

Mits 't voorwerp van veel ydelheit 

Ons van de rechte ftreek afleidt. 
Men foekt'er dikwils maer vergaert niet , 
M' ontfangt'er fomtijts , maer men baert niet : 

Heel feldcn komt/er iet wats voort, 

Dan onvolmaekte wan-geboort- 

Dies , wie volbrengen wil iet hecrliks 
En ernftig tracht na wat bcgccrliks , 
Dat nimmermeer 't gewoel hem gaf. B 



En komt niet, dan'i 




verftroijen , 



* VT. SLUITERS 

Die (onder eerft het felve af : 

In allerlei beltcnd'ge wijsheit 

( Als of hy in een paradijs Jeit ) 
Vermengt hy fich daar na fijn fin : 
En niemant ftoort'er hem dan in. 

Wie al fijn vreught foo binnens huis heeft . 
MH met om 't wereldfche gedruis geeft , 
Die weet niet veel vermaeks en baets 
Te vinden in de keur van plaets. 
Een flechte kamer van vier hoeken , 
üequaem voor my en mijne boeken, 
IS my genoeg, 't zy waarfe ftaet. 
W at raekt my hoe 't 'er buiten gaet ? 
Wat löu 't , fo 't plaetsje , daer ik woone , 
Een groote ftadt waer , ja de kroone , 
Van alle Steden , die ik kcnn' , 
Als ick doch op mijn kamer ben ? 
OFtStadt, of Dorp, of vuil, of mooi is, 
En of er veel of geen gerooi is , 

Of groot, of klein, of geen plaifier, 
Wat geeft of neemt my dat alhier ? 
Als ik mijn kamerken mag fluyten , 
En houden al 't gewoel daer buiten , 
En doen mijn eigen werk alleen , 
Dan ben ik alierbeft te vreên. 
Daer hebb' ik al , waer hert en oogen 
Sich lieflik mee verluftcn mogen ; 
Daer pronkt mijn alierbeft cieraet 
Wat raekt my, hoe 't 'er buiten gaet? 
Of daer de Straten dan vol drek zijn , 
Of daer de poorten maer een hek zijn , 
Of voor elk huis een meftvaelt U , 
Wat geeft my dat voor hindernis ? 
Moet ik iomtijts daer over ftappen , 
Ik weet niet , of op marm're trappen , 

Of 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BÜITEN-LE V EN. 7 

Of op een glatgeflepe fteen , 
Al fachter föudezijn te treên. 

I\ ly dunkt , hy is wel week gebakken , 
Die 't hert laet in fijn fchoenen fakken , 

Wanneer een ongevaegde ftraet 

Hem die met weinig flijk begaedt. 
Ik ga, met haft, langs onfe ftraaten > 
En ben verwondert boven maten , 

Dat iemandt ooit lich voor laet ftacn , 

Dat daer mijn vreugt door fou vergaen. 

Niet dat ik , tegen alle reden , 
Vermaek hebb' in den drek te treden ; 

Oneen: ik minn' de reinheit feer , 

Macr 's herten reinigheit veel meen Mattb.5. 
'k Hebb' liever noch befmet mij n fchoenen v. 8. 
Met flijk, die weer is af te boenen, 

Dan 't hert met fondendrek bedijkt, Spr. 30. 

Die 's Werelts grootfche prael aenftrijkt. v. 1 2. 

Ik trede d'aard' en drek met voeten j 
Maer die in aerdfche dingen wroeten , 

Om foo te wefen grootlch en rijk , 

Die laden op fich dikken flijk ; Hab.t. 
En dikken flijk, die nu mag blinken, v. 6. 

Maer al te walgelik fal ftinken , 

Indien eens 't quxë geweten kom , 

En roer des herten mefthoop om. 

Hoe wel fich ook , langhs onfe ftraten 3 
Meeft leemen huilen vinden laten , 

Een dikwils maer een ftroye duk , 

Wat geeft my dat voor ongemak ? 
Ja 'k hebb'er voordeel uit te wachten . 
't Is als een beek voor mijn gedachten , 

Dat ieder menfeh , hoetrifch, hoefchoon, lob.^. 

Hier flechts een leemen-huis bewoon. v. 19. 

Laetmoojers, toojers, viefe pronkers , 
.Verwijfde, kiefeftrate-jonkers, 

B4 



Op 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



* W. SLUITERS 

Op fulke beufelingen fien , 

Het is geen werk van wijfeliên. 
De wilpeltuerigheit der Vrouwen , 
Die van wat moois, uitfwakheit, houwen 

Sien fulks foo wars en fpijtigh an ; 

Het paft te-qualik voor een Man. 

Selfs achten edele gemoeden , 

Die fich met mergh van wijsheit voeden , 

Al woonenf ' in een woel'ge Stadt , 

't Gewoel maerfcha, deftnYeenfchat. 
Ik foekgeen placts tot mijn genoegen , 
Dan daer 't gewifT op 't minft mag wroegen 

boo 'k ben die 'k wefen moer , is 't my 

Ai-even-eens waer dat ik zy. 

Schoon onfe plaets waer tien-mael Hechter 

Ik leefd'er wel te vreden echter , 
Als ik'er 't mijne maer mag doen , 
En met myn oogmerk voort kon fpoên. 

Al is 't er dootfeh van ftraet-gefweven , 

Die dootichheit is mijn eige leven : 
'k Acht' als een doot te veel gewoel , 
Die 't foetfte foet in Mhcit voel. 

Daer'topdeftraten, merkten, bruggen, 

yan menfehen fwiertenfwarmtals muggen , 
Daer d'eene d'ander loopt op 't lijf, 
Dat m' in 't gedrang fchier fteken blijf } 

Daer 't al den dagh van kruien , rijen j 

Enflepen, raeft allen zijen; 
Daer 't rondom fchreeu wt , als of de ftadt 
In oproer waer i wat vreugt is dat? 

Een Stadt , van d 'O verdaet verkoren , 
Om , als een trotfche Babels Tooren , 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



i.Pet.2. 



BUITEN-LEVEN, 9 

De Werelt door vermaert tc zij n . Gen. 1 1 • 

Geeft tot veel quaets een lolk lijn 
De weelde gaet'er ongebonden. 
Men geeft lich felfs in dert'le fonden , 
Om d'algemeenheit , veel verlof. 
De Hooghmpet houdt'er open hof. 

, Wat hoeftm' op grachten vol kafteelen 
: Sijn oogen juift te laeten fpclen ? 
Waer toe doch met vermaek gelet 
Op pragt en prael te vry van wet ? 
Men hoeft veel meer fich toe te ruften , 
Om voor d'aenprikk'lingen der luften , 
Die'd'ed'leziel den krijg aen doen , 
Sich felfs na mog'likheit te hoen. 

Bevind' ik mybeluft, omd'oogen 
Iet groots en aengcnaems te toogen , 

Ik kies debeemden en 't geboomt , 

Daer 't verfche water lieflik ftroomt. 
Daer fitt' ik neer om wat te ruften , 
Of ga al wand'lend my verluften , 

Enfie, in vreugt mijns herten , dan 

Het fchoon gebouw des Hemels an. 

Dan moet al 'sWerelts glans verdwijnen. 
Wat fiet men ai cieraets verfchijnen 

Slechts op het velerlei gebloemt , 

Het welk fijn fcheppers glori roemt ! 
Ook Salomon , die groote Koning , 
In al fijn heerlikheits vertoning , 

Was niet bekleed als een van die , 

Indien men 't na den eifch befie. 

Hier kan mijn ziel fich beft vermeien , 
Van Godt verquikt in graf ge weien , 

Gevpert aen wat'ren facht en ftil. 

Hierfegts'j Heï;r, sus lust 



Matth. 5. 
v. 19. 



i. 3.4 
MT U WILL. 
Hier 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




io W. SLUITERS 

Hier hang' ik vafter aen den heme] , 

Dan in het ongeftuim gewemel 
Der werek , die my lokt en vleit, 
My toonend' al haer heerlikhcit. 

Al wat by na hier komt voor d'oogen , 
Kan haeit een Sinne-beelt vertogen 
Van d'een of d'ander goede faek , 
Tefaem tot ftichting en vermaek. 
Men mag uit boomen , kruiden , dieren , 
Ja felfs uit muggen, mieren, neren. 
Veel Jeflèn trekken die heel foet 
En leerfaem zijn voor elksgemoet. 

Hoe vry en heugelik kan men buiten 
Voor Godt fijn ziel-begeerten uiten ! 
Het hert komt in den Hemel haeft , 
Of d'hemel wort in 't hert geplaetft. 
Maer ( om te fpreken fonder veinfen ) 
Ik wee: niet , waer ik mijn gepeinfen 
Allaet/, wanneer ik, in de Steen, 
Door 't volk gae langs de ftraten treen. 

De daeg'raet fpreidt haer goude glenft'ren 

Alhier eer voor mijn glalè venft'ren , 
Dan daer de muuren dicht en hoog 
Zijn als een blinde voor het oog. 

'k Aenfchouw me luft, enmilFte noode 

Die allereerfte morgen-roode , 

Die 't aerdrijk geeft een nieuwe jeugt , 
En 't hert en oogen t '&em verheugt. 

't Is dikwils jaer en dag geleden , 
Dat fomm'ge luiden in de Steden 
Nooit fagen , waer , en hoe de Son 
Haer fchoone morgen glans begon $ 
Hoe die met goud' en purp're ftralen , 
Onseenigfins daer afkomt malen 



Matth.^. 

v. 8. 



P/al. 104. 
Spreuk. 6. 

v. 6. &(< 



| Hoewel 




*V. 12.. 

Godts 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BUITEN-LEVEN. 



Godts vrecfclijke Majefteyt , 
Die meerder is in heerlikheit. 



1 1 

V. 2. 



[ Is iet op aerden aengenaemer , 

[ Dan ( als een Bruid'gom uytfijn kamer, 
Verciert in 't heerlikft fceft-gewaedt ) 
De Son fien opgaen in cieraet ? 

( Of, met haereerl te glans, hierbuiten 

' Te lïen de jonge teere fpruiten , 
Van dauw en regen foet bevoght, 
Haer hooft uit iteken in de locht ! 

't Gcvogelt felfs kan 't niet verfwijgen , 
Maer fingt en fpringt dan op de twijgen , 
Om dat het weer een nieuwe dag , 
Met nieuwe vreugt , aenlchouwcn mag. 
Het leert ons met fijn quinkeleren , 
1 Hoe ieder fal fijn Schepper eeren , 
En hertlik zijn verheugt in 't licht 
Van fijn heilftralend aengeficht. 

Dan tijtmen hier by tijts aen 't werken i 
Maer ( lbo ik immer aen kan merken ) 
't Onluftig Stadt- volk wil niet op , 
Tot dat men haer van 't bedde klopp'. 
't Genoegen , dat fy 's morgens rapen , 
Is in 't vergapen en verflapen 

Van 't eelite deel des dags op 't meeft, 
Welk 'tlichaem hindert en den geeft. 

Hoe foet is 't, 's morgen j, op het fingen 
Der voog'len , uyt het bedd' te fpringen , 
Endantefien, wat, tot Godts lof, 
Is uitgefproten in den hof! 
Wat geeft dan tijt en vlijt al vruchten 
In fulke ftille lantgehuchren ! 
Wat werpt de vroege Morgen-front 
Ons dan al gouts toe uit haer mont ! 



Pred. ii. 7. 

*y. 19-6. 
lef. 61. 10. 
R/Wtf.5.31. 
2.Sam. ij. 
v. 4. 



PreJ. 1 1. 4. 
Pf. 104. 14. 



Pfal 4. 

7. 8. 

Pfal. 104, 
2.1*12. 



Wat 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



1 



ii W. SLUITERS 

Wat gaet de dag voort heuglik henen 
Voor een die figh begeert te i'penen 

Van al wat d'ed'le ziel verftoort 

En tot verkeerde luft bekoort ! 
■ t Geluk en is niet uit te fpreken , 
Dat , waer men 't hooft hier uit komt fteken , 

Men d'oogen , rondom heeft in 't groen , 

En die voor ydelheit kan hoen. 

Laet macht'ge fteden , trtofche wallen , 

Met luiftcr van de werelt brallen ; 

Des hemels glori blinkt op 't velt; Tfal i*4 

En wordt'er lïchtbaerlik vermeldt. 14. &c. 

Daer 't vruchtbaer kooren op fijn ftoppelen , Tfal. 6 5 . 

Of 't weilant groent van verfche droppelen , ' 1 1 . &c. 
De kudden berg en dal bekleen , 
Daer wordt met vreugt Godts lof beleen. 

O | die bevr ij't van aerdfehgeflommer , 
Slechts gaet of fit in dichte lommer , 

Op d'oever van een fuiv're beek , 

En houdt daer met fijn Godt gefpreek , 
Die wortbckoorliker gedragen , 
Dan in karos of gulde wagen 

Door 't ailermeeft gefwier der ftadt , 

Daer 't aerdfeh alleen wordt hoog gefchat 

Gy denkt mi flemen; By fomer tijden 
Sou dit noch alles zijn te lijden } 

Maer 's Winters is de vreugt van 't Lant 

Geheel verftorven en van kant. 
Dan Zijn geen bladen aen de boomen , 
Dan ftremt het ys de water-ftroomen : 

't Is ai van gras en bloemen kael j 

De voog'len fwijgen altemael. 

Maer fegt my , lieve Stadts-gefinde , 
Wat vreugt is dan by u te vinde ? 

Komt 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



1 BUITEN-LEVE K. ij 

Komt ook by u geen fneeuw of ys , 
Of koud', oponfeiandeswijs? 
3 Of fchijnt de Son daer in uw nekken , 

3 Dat d'oogen u van tranen lekken ! 

Men wierd van ouds al verr' gewaer , 
Hoe kout en fuer de Winter waer. 

Wie gaet dan lang op ftraten dralen ? 

4 Men weet fijn neus daer in te halen > 

En foekt een hoekje dicht by 't vier , 
Tot fijn vei maek , foo wel als hier. 
[ Daer fitmen dan foo net en nertjes , 
Al meeft by kleine prop're viertjes , 
Want turf en hout wordt dier betaelt , 
Die m' hier uy t bofch en veenen haelt , 

Ik vinde 's Winters niet bequamer , 
Dan dat ik , op een warme kamer , 

Inftillevryheit, iet ver- richt' 

Het welk te faem vermaekt en ftieht. 
En 'k fal my 's avonds minder quellen , 
Dan of een narre llee met bellen , 

Door al de Straten van de Stadt , 

My op en neer getrokken hadt , 

Geen winter drijft myn luft na Steden. 
'kHebb'dan, foo welals'sfomers, reden, 

Om liever hier te mogen zijn , 

Vermits hier 't dag-licht eerder fchijn. 
Men windt hier wel een half uer daegeliks i 
En is dat niet iet welbehaegeliks 

Voor een die nauwkens, vroeg en fpi, 

Die korte daegjens houdt te ra ? 

Wat iemant ooit geneuglik toetfte , 
Ik houde licht en lucht voor 't foetlte , 

Dat mijn gemoct verquikken kan , 

Wat deert my hier de winter dan : 

• 'kAcht 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



14 



W. SLUITERS 



'k Acht ieder winter-dag voor winfte. 
Ik weet niet wat als dan in 't minfte 
Voor vreugt fou wefen in de Steen , 
Of 'k heb'fe beter hier alleen. 

Weet , dat ik ook wel , met vermaken , 
Kan na de winter-daegjens haken , 
Waer in ik hebb' het minit belet 
In 't geen daer 't hert is op gelet, 
't Bcfoek van dert'le Stedelingen 
Verftoort my dan niet in mijn dingen. 
Men klopt , om d'een of d' ander leur , 
Dan half lbo veel niet aen mijn deur. 

Men laet my met gemak by 't mijne. 

Soo heeft dc winter ook het fijne , 
Dat my tot groot genoegen ftrekt , 
En tot veel goets en foets verwekt. 

'k Segg , dat de ftadt-liên , daerentegen , 

Meer met de winter zijn verlegen. 
Sv zijn dan hier dan daer ter bank , 
De winter valt haer jaren lank. 

Soo lang' aJs ik maer niet en mifle 
Een bly gemoet en vry ghewifle , 

En mag gevoelen in mijn geef; 

Slechts dat geduerig vreugden-feeft , 
Wat fal ik dan om 't ander geven ? 
Een vrolijk hert is 's menlchen leven : 

En dat bewaer ik beter hier , 

Dan midden in het Sradt-gei wier. 

't Valt moeilik, langs bepronkte ftraten 

Geen ydelheit in 't hert te laten. 

Daer alles fich foo fchoon doet voor , 
Is licht iet , dat het hert bekoor. 

Maer , waer de werclt minder glans heeft , 

Weet , datfe daer ook minder kans heeft , 

j 0 



Syr. 20. 



Door 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BÜITEN-L EVEN. 

Door aenfien wordt hetoogveriöcht. 
Schoon voor-doen is al half verkocht. 

) Een ander mag fich fterker voelen , 
« Om, onder 't menigvuldig woelen, 
Sijn aendacht even fterKerte vocn , 
Ik ben te fwak om fulks te doen . 
'k Bevinde , dat men langs de ftraten , 
Vol wereltfch' eere , glans , en ftaten , 
Veel meer naer d 'aarde buigt en nijgt, 
Dan opwacrts naer den Hemel ftijgt 

't Is feker , dat wy met ons' oogen 
Den Hemel foo nietaanfien mogen , 

Daer fich een muerwerk tuffchen ftelt, 

ALs in een vlak en open Velt. 
Wy lïen langs 't velt de Sonne blinken , 
Daer langs de ftraet ons' oogen pincken 

En gluiren na dien aerdfehen pracht, 

Die uitdergrootichen huifen lacht. 

't Valt lichter hier fich felfs met eenen 
f Van al het ftadtfch vermaek te fpenen , 
Dan in de ftadt het fel v' alleen 
Te fchikken na beftier van reên. 
De luften , die de ziel bekoren , 
Zijn lichter t'eenemaeltefmoren 
Dan foo te maet'gen , dat het hert 
Niet eenigfins verftrikt en wert. 

Daer , met betoverend gegrinkel , 
De wereldt open doet haer winkel 
Van welluft, koftlickheit en eer , 
En wat een grootfeh gemoet begeer, 
Wie fu Iks als dan van herten weigert , 
Die moet al hooger zijn gefteigert , 
En klimmen met fijn ziel recht op , 
Tot Zions berg, yid'hooghftecop. 



16 W. SLUITERS 

Daer,'t fteen geflonk als nieuwe fterren , 
Een vleefchelijk ooge komt verwerren , 

Daer als een nieuwe hemel brandt 

Van peerlen, gout, en diamant ; 
Daer daegliks ruifcheh hooffche drachten j 
Hy moet al fterk ha 't hemelfch trachten , 

Die fuik een prael en pom pcrij Hand. i 5 

Dan houden kan voor lomperi j . v. 1 3 . 

D'aertfch vyant vaü Godts lievelingen , 
Geheel deurtrapt in al fijn dingen , 

Wanneer hy 't heeft van all 's befocht > 

Dat hy fe tot fich trekken mogt , 
Vindt niet bequamer uit ten leften , 
Dan dat hy d'heerlikfte gheweften Matth. 4. v. 8. 

Van 's werelts Koninkrijken toog' , 

Als meeft verlokkend' hert en oog. 

'kVoel, in mijn kleintje, hier geen mangel j 
Daer fteekt my een verborgen angel , 

My twijf 'len doend' , of fuik een ftaet 

Den mijnen niet te boven gaet. 
Word' ik daer door niet afgetogen , 
Ik word'er echter door bewogen. 

Het gaet hoe 't gaet , een fuik vertoog 

Bedwelmt al heimelik ziel en oog. 

Derhalven hebb' ik meer begeereri , 
Om weer geruft naer huys te keeren , 

Dat mijn gemoet fich fêlfs befit' , 

En volg' fijn voorgeftelde wit ; 
Om my weer vr) heit te beloven , 
Dat niemant my een dagh mag rooven , 

V/ ant tijt-verlies is fuik een quaet , 

Dat fich niet weer vergoeden laet. 

Hy kan niet in fyn ruft gedyen , 
Die ftrijkt en kijkt aen allen zyen. 

Indien 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BUITEN-LEVËN. 

Indien g' uw geeft bezaed'gen wilt , 
Bedwing uw lichaem eerft in ftilt*. 

Dien d'Ydelheit niet fal bekooren , 

Keer' af fyn oogen en fyn ooren : 
Soo fluit men haer de venfters veur j 
Soo gunt men haer geen open deur, 

Wie in de werelt kan verkeeren > 

En uit het hert de weerelt weeren , 
Die moet al heel vooriïchtig gaen , 
Soo licht kleeft ons het werekfeh' aen. 

Hoe 'k van de werelt meer kan fcheien , 

Hoe minder datfe my fal vleien. 
Sy vleit ook hier , maer fulks verfcheelt , 
Als fchildery van 't levend' beelt. 

't Gefchildert onweer flaet vervaerlik , 

Maer is m' op zee , en wordt'er waerlik 
Soo hol geflingert op en neer j 
Als dan verneemt men 't dies te meer. 

Deswereltsydelheit, by tijen, 

Verfchijnthier wel in fantafijen , 
Maer , even alsfe dan verfchijnt , 
Bevind ' ik , datf ' ook weer verdwijnt ; 

Een goede fchuil-plaets en bevryding 
Is hier voor driederlei beftrijding , 

Waer door men meeft en in 't gemeen 

Bevochten wordt in groote Steen , 
De ftrijdt der oogen, tong, en ooren, 
Komt my foo dikmael hier niet ftooren. 

Ik hou my hier als buitens fchoots. 

En is die vrijheit niet wat groots ? 

De werelt kan heel licht verlokken , 
Soo dat de menfeh wordt afgetrokken , 
Van 't goê , tot quaê begeerl ij kheit , 
Als door een lekker aes verleidt. 



'7 



c 



lêC. tl 

v. 14. 
M'aen* 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



i8 



W. SLUITERS 



Pred.z- 



M' aenfchout geen aerd' en hemel tïamen : i . loav. i. 
En Godrs en 's werelts liefde quamen ^.15. 

Nooit met malkander ovcr-een : 

Men kan maer dienen een alleen. Matth: 6. v. 14. 

Die in 't gewoel van aerdfche dingen 
Sich felfs foo diep en vaft in-wringen, 

Dat s' altijt die voor oogen fien , 

En zijn belaên met forg van dien ; 
Hoe vinden s' ooit fich felve ledig. 
Om on verhindert , vry en vredig , 

Te trachten na een hoogergoet ? 

Dacr elk voor-al na trachten moet. 

Ook kan een weelig woelig leven 
Geen ruil: of waer genoegen geven ; 

Dacr deen als d'aer , wil overdact , 

En kuynt en kruypt om hooger ftaet . 
Daer meelt gelijke-ftands-perloncn 
Malkaér uit ftacr-en baet-fucht hooncn , 

Of d'een is heimelik gram en quact , 

Dat d'ander voor fijn oogen gaet , 

Daer elk wil voeren hoogmoets ftander , 
Daer d'eenc jalouzy volgt d'ander, 

Soo dat de geeft fchier nimmer vry 

Noch d'afem recht geruft en zy. 
Daer ftceds te hakken en re weeren , 
Altoos te ftooten en tc keeren , 

Nu dit, dan dat, isindeweeg' 

En 't nimmermeer eens is te deeg. 

De nijdt , der vroomfte vyandinne , 
Die als een boofe loofe fpinne ; 

Vergift uit 't eelfte bloemkcns ichept , 

Waer uit het byken honig lept , 
Mag my van verr' een krijg aenfeggen 
My Juft niet met hacr aen te leggen. 

'kOnt- 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BUITEN -LEVEN. 

'k Ontfchuil haer liever hier in 't ftill' , 
En laet haer woeden na haer wil. 

Men fal my hier foo licht niet mogen 
Aenfchouwen met afgunftig'oogen , 

Noch ik voor al een ander niet. 

't Bekoort geen hert dat d'oog niet liet. 
Hier leev' ik met mijn ftaet te vreden , 
Ën wenfeh , in ftille befigheden , 

Dus buyten n i jt en ft rijdt , voortaen 

Na d'eeuw'ge ruft-plaats voort te gaen. 

Niet is op aerden groot te fchatren , 
( Hoe falig is hy die 't kan vatten I ) 

Dan'tvrygemoet, dat, welberaên, 

Die grote dingen kan verfmaên. 
O ! mogt ik foo my felrs verfaken , 
Dat 't hert na 't aerdfche nooit mogt haken , 

Maerzijn, metluft, dacr van ontbloot ! 

'k Waer boven alle grootcn , groot. 

Begeertge vreed' en ruft ? Waer foekje ? 
S'is in een hoekje met een boekje. 

Soekt hier en daer , en waer gy wilt , 

Sy is te vinden in' de ftilt\ 
Gy mcugt van luft en ruft veel droomen , 
Doch fultf ' in 't aertfche nooit bekomen , 

Maer onluft in de plaets van luft , 

En onruft in de plaets van ruft. 

Wat is 't dat iemant V werelts fpel luft ? 
Daer al de wel-luft is een quel-luft 
De we) -ftant wel-fant ; al haer goet 
Gaend'op en af als ebb' en vloet : 
Daer d'allergroootfte prael haer quael heeft ; 
De fcherts veel fmerts tot haer onthael heeft j 
De eer haer fcer , 't beval fijn val ; 
Het foet fijn roet , ja al fijn gal , 

C z 



19 




Spr. 14: 
Soo 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



20 W. SLUITERS 

Soo't al , wat in dc Steen bchaeldt wordt. 
Soo dier gekocht , foo luur betaelt wordt. 

Wieiüer, die niet, met vermaelc , 

Na'tvryc Buiten-Leven haek? 
Om liever dacr fich te verquikken , 
Dan foo clendclik te flikken , 

Door bange lucht van 't Steedfch gedrang ? 

Wie kieft geen vryheit voor bedwang ? 

De ftaet der aller eerft'oprechtheit Ce», z- 

Was buiten, ineenvoud'geflcchtbcit, $.&c. 

I}aer Adam met fijn ribb' alleen 

Soo fbet in t Paradijs ging trcén. 
Dat leven was het aengenaemfte , 
Vol ruft en kift , en foo 't bequaemfte 
' Om beft met God te zijn gemeen. 

Maer Cains onruft bouwde fteén. Genef. 4 . 14. 1 7. 

De wijfe Vader? leefden immer 
Meeft buiten , niet in 't ihdtfch getimmer. 

In hutten op het eenfaem velt 

Was fl echts haer wooning ncêrgeftelt- 
Soo wierd van haer op't beft , in tenten , 
DeStadt, op vafte fondamenten 

Selfs door Gods meefter-konft gebou wt , 

Verwachten door 'tgeloov'aenichouwt, 

Dit kon haer daegliks recht verklaren , 
Hoe dat s' alhier maer Pelgrims waren ; 

>ioe m' hier geen vaft verblijf en hadt , 

Maer foeken moeft d'aenftaendeftadr. 
Soo wierden allerbeft haer oogen 
Met vreugt na dat gebouw getogen , 

Wiens laegfte fold'ring blinkt en bernt 

Van Son en Maen en 't hel gefternt. 

Godt felfs , om vleefch gaend' hier beneden , 1 . Hm. $ . 
Hield nooit foo veel van macht'ge fteden . *. 1 6. 

Ging 



Heb. 1 f . 
9. io. 



Hebr. 1 j , 
v. 1 4. 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



B U I TEN-L EVEN. 



Gingh Nazareth en Bethlehem 
Godrs Soon niet voor ] erirzalem ? 
Moeft niet de glans van fijne werken 
In kleine ftedekens uitfperken ? 
Moeft niet d'Olijf-berg of W oeftijn 



Mhh. 
Matth. 2. 14* 
loan. i ii' 

Luc. zi. 39* 



Sijn kcurigfte vertrek-plaetszijn? Luc. /\. '\x.9n$. 16' 



Mare. i } . 
1.2. 3. 

Mare. r. 



Indien hy in de Steen verkeerde , 
't Was maer , op dat hy 't volk daer leerde , 

En niet als of haer trot/ch gebouw 

Hem eenigfins vermaken ibu : 
Maer 't fcheen fijn luft en ruft te welen , 
Selfs eer de Son noch was ver-relèn , 

En eer 't gewoel hem hadd' vermei: , 

Weer uit te gaen na 't open velt. 

Soud' hy fijn Godtheits glans verklaren , 
En fich verheerlikt openbaren , 

1 Moeft niet zijn in 't gewoel der Steen ; 

Maer op een hooge berg alleen. Matth. \ 7, 

Daer blonk , als 't Son-ücht, ons' Meflias , 1 • »Scc. 
En fprak met Molês en Elias ; 

Daer klonk Godts ftem de wolken door , 

Als by de vloet Jordacn te voor , Matth. 3 . 1 3 . 1 7. 

Ik merk ook , hoe *t fijn ondertrouwde , Hof. t. 1 8. 
Sijn Bruidt , wel meeft met dorpen hotide , Hoog!. 7. 

En luft hebb' , om , met hem verfeit , v. 1 1 . 

Te gaen in 't vry en eenlaem velt. 
De Bruidgom wil op opn'er ftraten ; 
( Soo 't fchijnt ) fich niet omhelfen laten , 

Noch met zijn bruidt fijn lbo gemeen , 

Als daerfe by hem is alleen . 

Sondt Godt fijn heil- boon ooit beneden , 
't Was felden in 't gedrang der Steden , 

Maer in de vrije velden meeft , h *fc 2.8.9. 

Of daer m' in 't ftil verhief fijn geeft Dan.g. 1 o, 

C 3 Ver- 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



■ 



11 W. SLUITERS 

Verwacht m ook noch befock van Ena'len 
Men moet niet veel op ftraetgaen hcnglcn 
Akopdataerdfchgefwierbeluft, 5 
Godt foekteen ziel in hem geruft. 

Wat fouden wy foo boven maten 
Ons' hert en oog verbijft'rcn laten 

Door glans van fteen vol pncht en trots , 
Die niet en zijn in d'oogen Godts ? 
't f s ydelheit en derde fotheit , 
Kleinmocdighcit, ofenkei berheit, 
Niet op een plaets te mogen zyn 
Om datie Hecht van aenlien ichijn'. 

Men fiet ook noch , uit 't Stadtfche leven > 
De wijsfte lich na 't lant begeven , 

Dat in lyn afgaend' ouderdom , 

Sijn leven tot geruftheit kom. 
Daer vindt hy dan gehjk een haven , 
Na al tgeduen'gh omme-dravcn ; 

En , na veel ftormen , goede ree , 

Op dat hy leev' en fterv' in vrcê. 

Soowiedan, in fijn jonge dagen, 

't Geluk heeft, om, van'taerdfchontllugen , 

Strak tot höt befte voort te gaen . 

Is hy'er niet veel beter aen ? 
't Kan niet gcfegt zijn , noch befchreven , 
Wat voordeel dat dit llag van ievcn 

Geefr aen een yverigh gemoet, 

Dat graeg het fijn', inftilheit, doet. 

Hoe Toet is 't , 's avonds na den eten , 
Sich met een vry en bly geweten , 

f n d'ope lucht hier te vcrtreên ! 

Maer wat gefchiedt dan in de Steen ? 
Men iit'er op de ftoep Hechts neder, 
En fiet 'er fwieren heen en weder , 



i.TheJf.4,. 
<v. 1 1 



Soo 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BUITEN-LEVEN. 

Soo veel geloop , gepronk, geprael, 
Dat fchier 't gelicht daer in verdwael. 

Men hoort rontom foo veel gedommel. 
H ier Tchiet musquet, daer raeft de trommel. 
Hier klapt men deur en venfters toe , 
Daer roeptmen beid' uwooren moe. 
Wanneer g'eens wilt in 't ftil alleen gaen , 
Men laet u ongemoeit niet heen gaen. 
Men noodt u binnen , tegen dank , 
Soo mift gy 't oogmerk van uw gank. 

OJ die, infehaduwvandeboomen, 
Soo vry , by ftille water-ftroamen , 
Een avond-luchtjen huilen mag , 
Hoe foet vol-eindigt die den dag ! 
Hy flaept geruft , en quelt fich minder. 
Syn aendacht vindt niet foo veel hinder , 
Als wel wanneer men 's avonds laet 
Sich heeft verluftigt langs de ftraet. 

Maer , fegteen, die fulks nooit bekende, 
Gy fit fchier als aen s wereldts ende , 
En weet niet eens in fuik een ftaet , 
Wat in de vvcrelt omme gaet : 
En daerom maekthy fijn gedachten , 
Dat ik de werelt meer föu achten , 

Soo 'k van haer flechts meer kennis hadt , 
En niet foo verre van haer fat. 

't Is waer , ik fitt' hier als verborgen , 
Wanneer ik denk , wat van den morgen 
Tot aen den avond, algefwier 
Is in de Steden , meer dan hier. 
Maer doch, ik kenn' genoeg de werelt, 
Die foo bedrieglik is beperelt , 
Dat s' heel en al in 't boofe leit , 
En fchoon genoeg voor oogen vleit- 

C 4 



I .laan. 5 . 
v. 19. 



De 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




*4 W. SLUITERS 

De Werelt lacht in haer vertoog-luit , j 0 . 

.Van'slevensgrootfcheitjvleelch-luftjoog-lüft, 2 '16. 
Drie elementen, daerdemenfch 

Tracht in te leven, ria fijn wenfch : 
Dat •$ d'acrde , daerlè fteeds in wroeten : 
Het water daer s' in fwemmen moeten - y 

De lucht , daer d 'aem fich in verwijdt. 

Het vierd'is % vier van twift en nijdt. Luc. 1 2. 49. 5 1 . 

Het is noch niet heel lang geleden , 
Dat ik, door noot in d'eêlfte fteden 

Een ruime tijt hield mijn verblijf: 

Maer wat was daer mijn tijt- verdrijf ? 
Ik vondt'er doch niet aengenamer , 
Dan dat ik ftil bleef op mijn kamer , 

En floot mijn venfters dichtjes toe , 

En deed' het gheen ik hier ook doe. 

Wat kon my doe 't gewoel der Ara ten 
En 't leven van de Stadt doch baten ? 

Mits ik het alfins focht t'overvliên , 

En moede was van fulks te'fien. 
Mijn hooft moeft malen van al 't pralen. 
Wanneer ik 't hert eens op wou halen , 

Soo moert ik, uit'tgefwerm der ftadt, 

Verkiefen 't ftille wandelpadt. 

Dan voeld' ik ook een fwcrm te trekken 
Van 't hert , en 't vry gemoet te ftrekken 

Na hoogcr dingen dan al 't gheen 

De Wereh foekt in 't trotfche Steen. 
Dan fprak ik tot mijn ziel i Verluftu, 
En tot mijn moede finnen ; Ruft u , 

Sweeft in uw eigen element , 

En leeft eens alsgy zijt gewent. 

Wie 's werelts masker afkan trekken , 
Sal haeft met al haer fchponheit gekken , 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BUITEN-LEVEN. 

# 's-Is als eert vuile Jefabel ; 

Met valiche blankketfel blinkt haer vel. 
Sy lonkt en lokt , en jokt begeerlik , 
Maer kroont en loont op 't left te deerlik 
Dien, die, gelijk haer trouwe vriendt, 
Haer heeft ge- eert, geviert, gedicnt. 

't Is 's werelts acrt , dat fy dc fchell' 

En fchorfs' van alle fchoon voor-ftclle 
Met fchitter-glans ; maer 't vuile merg , 
Onfichtbaer voor ons' oog , verberg. 

Sy toont de vleefchlike genuchten ; 

Maer bergt jde pijnlik quijnlik fuchten , 
Dat door hetfpade rouw , in 't hert 
Te jammerlik veroorfaekt wcrt. 

Daer is by grote rijke lieden , 

Die, hooginftaet, veel volks gebieden, 
Een heim'lijk fuchten en geklag , 
Dat elk niet üen of hooren mag. 

't Schijnt heerlik , als men haer geprael fiet ; 

Maer niemant iflèr , die haer quael liet , 
Om dat de glimp van overvloet 
Die voor ons oog bedekt en hoedt. 

d' Aenflenlikft , houdt in fich verborgen 
Veel lect , bekommernis en forgen : 

En onder 't uiterlijk geluk 

Schuilt menigmael inwendig druk ; 
*t Welk dies te meer hem valt befwaerlik , 
Om dat hy niet mag openbaerlik 

Elendig zyn als lïecnte liên , 

Diefichhet fel ve niet ontfien. 

Seer cierlik zijn wel groote Steden , . 

Om wand'lend' eens daer door te treden , 
Maer onbewroegt vernoegt en rein , 
Aldaér te woonen , dat 's geen klein. 

C 5 



I 



26 W. SLUITERS 

Hoe menigh mcnfch , die't Buiten-Leven 
Ging onbelüift , voor 't Steedfchc geven , 

Heeft fulks betreurt, wanneer hy dacht, 

W at luit en ruft hem 't cerfte bragt ? 

De VVcrelt , met al haer bedrijven , 
Gaet om , en ftaet op loflè fchij ven , 

En 1 waeit en draeit geweldig krom : 

Wie vraegt my dan ? W at gaet dacr om ? 
'k Sie , uat de trein van 's menlchen laken , 
Waer in hy hier iïch gaet vermaken , 

Met recht geftadig wordt geieit, 

Slechts in haer ongeftadigheit. 

In onruft fockt de menfeh daer rufte, 
Soodatnudit, dan dat, hemlufte.. 

Al i ij n begeerten zijn op 't beft , 

Maerwint, die nu waeit Ooft, danWeft. 
Door kragt van wenfehen na 't aenftaende 
Is tegenwoord'ge vreugt vaft gaende. 

Soo dat m'er met veel wroegen hijgt , 

Maer noit een vaft genoegen krijgt , 

Wat is 't genoegen onbeftendig , 
Wanneer men 't (beken moet uitwendigh ? 

Dewijl het doch niet kan gefchien , Tred. U 

Dat d'oog verzadigt wert van ficn., v* 8. 

Vermaektu, om, in allen wijken, 
Veel koft'liks door en door te kijken , 

Gy blijft weer op wat nieuws beluft , 

In plaets van wel vernocgde ruft • 

Eer 't aerdfeh vermaek noch word genoten , 

Kan \ wonder lyn vvaerdy vergrooten ; 
Maer , als men 't heeft een wijl gehad t , 
Soo wordt men 't haeft weer moed' en fat. 

Dus (iet men elk fich felfs bedriegen , 

En haeft van 't een op 't ander vliegen , 

Gelijk 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



I BUITEN-LEVEN. 

Gelijk een bye, die, rondom, 
Haeit fwerft van d'een ot' dander blom. 

Al wat verandering kan geven , 
Schijnt eerll gelijk een nieuwe leven ; 
Doch 't nieuwtjen ifler haclt weer af. 
Al wat lbo lief lcheen , wordt haell laf. 
Pv l ier kont gy wacrhk u vermaken , 
Niet in veranderlijkefaken , 

Maer in een goet , dat nooit verkeert , 



27 



Soo hebt gy wat u hert begeert. 



Soo wie 't vernoegen heeft van binnen , 

En niet door d'uiterlijke (innen , 
Dien blijft, hy zy dan waer hy zy , 
Het voorwerp fyns genoegens by . 

'k Befchouw den Hemel nooit van ond'ren , 

Of moet op 't hoogfte my verwond 'ren , 
Dat iemant om een yd'le leur , , 
In d'aerdfche woonplaets foekt veel keur , 

Wy hebben , onder alle fteden , 
Geen vafte Stadt alhier beneden , 

Waer in men fyn verblijf-placts ftcll'. 

Al wat hier fchijnt , verdwijnt te lnel. 
Maer moedig moeten w'ons verkloeken , 
Om fteeds d'aenrtaande ftadt te foeken , 

Die boven alle trotlchc Heen , 

Beklijft en eenig blijft alleen. 

Wat fal hy 't uiterlijk veel achten , 
Die dag by dag mocc loeren trachten 
Na 't gheen hier boven is , en niet 
Na'tghecn men hier op d'acrde fiet ? 
Die 't wereltfch aenlicn niet kan mificn , 
Wat fal men anders van hem gifïèn , 
Dan dat hy noch te feer bemint , 
En meer dan 'c hem cliché verlint ? 



Heb, 13. 
V. 14. 



1. z. 



De 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



i8 



W. SLUITERS 



Dc ziel-oog van een yv'rig Chnften 
Dringt , dwars door 's werelts nevel-miften , 
Ons fteeds omcingMend' om en om , 
Tot 's hemels binncnft heiligdom. 
Dan achtfe maer voor beufèlingen 
Dees' ondcrmaenfchc fijmelingen , 
Daer hch de wcrelt aen vergaept , 
En foo veel yd'le vreugt uit raept. 

Gelijk de fiere Sonne-ftralen 

Wel op den aerdboom neder dalen , 
Maer blyven daer ter plaets nochtans , 
Daer d 'ooi fprong is van defe glans , 

Alloo de ziel , van Godt gegeven , 

Om voor een tijt alhier te leven , 

Toont wonderlik de kragt haers aerts, 
En heeft haer opligt hemelwaerts. 

Ecnmenfch, die noch, in allen hoeken , 
Sijn wcliull hier beneên wil focken , 

Die kan noch wijs zijn noch vernoegt , 

Hoe dat hy 't immer fchikt of voegt. 
Een klein misnoegen kan hem quellen , 
En haeft ontiielen of ontftellen. 

Al d'ingebeelde luft en ruft. 

De Werelt krabbelt daerie kuft. 

Haer dulle Ichijn-vreugt (foo wy weten) 
Kan heel bcquaemlik kortswijl heeten, 

Om datfc duert een korte wijl y 

Enisgedaen in allerijl. 
G eneugt , en weelde , zyn verfcheiden : 
Sict , datgy d'eerfte kielt van beiden. 

Een Chriften weer geen ware vreugt; 

Daer men fich in Godt verheugt. 



Pred.12, 

Kt.J, 



Gy denkt,- duseenfaam is niet lieflik, 
Maer ved geleHchap is gcrieflik; 



lef.ói. v. io. 



Pat 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



B U I T E N-L EVEN. 

Dat heeft men in de ftadt ter hant , 

En na fijn keur foo niet op 't iant. 
A her meent gy , dat men groot geluk heeft , 
Wanneer men 't dag by dag foo druk heeft , 

VcrÜaeft aen 't een befoek op 'c aêr ? 

Is't heiligft veiiigft leven daer ? 

Hoe veel gefelfchap veel verleide , 
Wift hy leer wel , die ecrtijts feidc ; 

Soo *k onder menfchen veel verkeei * , 

Ik keer altijt een min • menfeh weer. 
Men komt heel felden by malkander, 
Of d'eenc menfeh wrijft af van d'r.nder 

Een fchelfer van lyn menfchlikheit; 

O ! waer 't ook van fyn vleefchlikheit ! 

Hoe hacft verderven quade reden 
En dwaes geklap daer goede zeden ! 

Hoe hacft wordt iet ontroert van 't ghcen 
Men wel geregelt hadd' door reen i 
Het quacd' , alred' uit 't hert verdreven , 
Sal plots'lik ons op 't nieuw aen kleven. 
Men komt'er felden foo van daen , 
Gelijk m'er was na toe gegaen : 

Eicht doet'er dit of dat ons wanken. 

Het gaet met ons als met de kranken , 
Die hacft weer uitgaen na de ftraet , 
't Gheen oorfaek geeft tot grootcr quaet. 

Want onfe zielen , die veel dagen 

In doodelijke fiekte lagen , 

Zijnaltefwak, enonbequaem, 
Om veel te zijn in 's werels aêm. 

Weeft ergens maer de vierd' of derde , 
Daer niet u ziel befmet en werde , 

Of onbewroegt blij v' uw ghewis ; 

Indien 't gefelichap werekfeh is , 



29 



1 . Cor. i r. 



In 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



$n W. SLUITERS 

In 't fcill' alleen te zijn gefeten , 
Heeft felden my daer na gefpeten ; 

Maer dikwils wierd ik op my gram , 

Na dat ik uitgefelfchap quam 

Men gaet fich by de menfchcn voegen , 
Wel met een ingebeelde genoegen , 

Maer 't tegendeei bevindt men juin: , 

Als ieder weer na 't fijn verhuift. 
Men (iet het al te licht gefchieden , 
Hoe feer men 't fomtijts meent te vlieden , 

Datiemant by de vrolikheit 

Te veel of weinig doet of feit- 

Hoe licht vcrklaptmen fich ten quaeften 

Tot nadeel van fijn even-naerten ! 

Waer hoort men immer veel gepraet , 
Daer d'een of d'aér geen hairtje lact ? 

Elk foekt uit ander luiden falen 

Een glimpkroon voor fich fclfs te halen, 
'k Segg', dat hy als een Engel leeft , 
Die hier van niet een angel "heeft , 

| 'v Indien 't gcfclfchap ons verblije , 

De bitfche Nijdt , de jaloulije , 
ji r ' DeGulfigheit, onkuifchc min , 

En hoogmoet, nemen 't hert haeft in 
Veel foeter is 't in 't M te fchuilen , 
Dan dat men met de wolven huilen > 
; £ En met de honden ballen moet , 

,j j • . J Gelijk men licht uit fvvakheit doet. 

Indien ik meet de vreugt ontbceren , 

Die komt uit dagelijks verkeeren , 
'kOnbeer'hetlectook, dat daer uit 
Soo on voorfiens gemeenlik fpruit. 

Ik acht geen vrolike gefcllen , 

Wanneer *t ghewetc fich moet quellen , 

Soo 

^^^^^^^^^^^^ 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BUITEN-LEVEN. 31 

Soo datter iet van binnen woel , 

En 't hert in 't lagchen fmert gevoel. Spr. 1 4 . v. 1 5 . 

't Is al te flecht en ftaefts met eencn , 
I Sijn vreugt te moeten gaen ontkenen 

Van d'andere ; maer een dapper man 

Is't, die fichfêlfs vermaken kan. 
Hy hoeft 't vermaek niet verr' te Roeken , 
Die 't vinden kan in wijfe boeken : 

Dien 't hert } door 't grê ghewifs' verheugt , Spr. 1 5 . 

Verichaft een ftadigh fceft rol vreugt. | v . 1 f . 

1' 't Is waer , men moet by menfehen leven , 
Doch 't meet geen hinderniüe geven , 
Maer eer en meer behulp , in 't werk , 
Dat elk heeft tot fijn oogemerk. 
Wilt met de menfehen foo verkeren , 
Dat s' uw beroep niet mogen deeren , 
Maer daer in tot bevord'ring zijn. 
Geielichap loet zijn baert veel pijn. 

'tGaetwel, wanneer men, na fijn wenfchen , 
Is vry van d'o verlaft der menlchen , Yfal 1 1 9. 

En dat ons niemandt licht belet . v. 1 34. 

Van 't gheen waer toe wy zijn gelet. 
'tGaetwel, wanneer men, met goê wille, 
Soo lang het fijne doet in ftille , 
Tot dat beroep en nood als dan 
Ons roep' en nood' , en haei daer van. 

Vermits de boog , door 't felf bedrijven , 
Niet altijt wil gefpannen blijven , 
Soo maek' men ftaet in fijn gemoet , 
Omuyttefpannen, als men moet. 
D'uitfpanning fal van felts wel komen. 
Daer is in 't minft niet ?oor te fchromen . 
Men krijgt altijt genoeg befoek , 
Al fit men achter in een hoek. 

'kBen - 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



! 



' \\\ 



li W. SLUITERS 

J k Ben van gefelfchap niet af kecrig, 
Maer ook daer na niet foo begerig , 

Dat ik het , fonder leet of rouw , 

Somwijlen niet onbeeren fou. 
'k Ben geerne vriendlijk en gemeenfaem, 
Maer geern' ook by my ièHs weer eenfaem. 

Het is een ongelukkig man, 

Die niet van beide wefen kan. 

Wie na gefelfchap en 't gefhater 
Steeds jankt , gelijk ccn viich na 't water : 
En buiten dat geen foetheii kenc, 
Als fwevend' uit iijn element , 
Die altijt , buiten eige deuren , 
Sijn vreugt moet elders na gaen fpcur«n , 
En by fich fel ft niet is te huis , 
Die heeft ccn ongevoelijk kruis , 

Die by 't gefelfchap zijn op 't kluchtigft, 
En by de vrolikhcit uitruchtigft. 

Zijn by hacr felfs wel meeil ontitelt , 

En met de fwarte gal gequelt. 
'k Vermaek my matig by de menfehen : 
Maer 't gaet niet minder na mijn wenfehen ; 

Wanneer ik in mijn eige geeft 

Aenrechten mag een vreugden feeft. 

Soo 'k , befig met mijn eige dingen , 
Het hert mag uitten treuren fingen , 
Gy weet niet hoe 'k my dan verbly' , 
Al iflèr fchoon geen menfche by. 
Wie om te eaen weet met papieren , 
Wat hoeft die hier en daer te fwieren , 
Of aen te halen fulke maets , 
Die hem meer hinders doen dan baets r 

Wie fuik een volkje wil believen, 
Krijgt meaigmacl lijn huis vol dieven , 



:Meen 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



B UITEND E VËN, 

'k Meen ftoute dieven van de tijdt, 

Die uitgekocht moet zijn met vlijt» 
Schuwt alle dieven , maer befonder 
Een ti jt-dief , want hy fchaedt te wonder , 

Die 't gheen hy neemt , u nooit als-dan ; 

Al wild' hy fchoon , weer-geven kan. 

Doch, foo men d'omgank met veel wiïfe, 
Geleerd' en hoog-ge-cerde, prijfe; 

Die meelt beroemt zijn en vcrmaert , 

Zijn op mijn kamer t'facm vergaert : 
Ja felfs ook van de voorig' eeuwen , 
Die foetjens , fonder veel te fchreeuwen> 

Verhand'len allerhande ftof. 

Elk /preekt bedachtfacm en met lof. 

Nooit gaet fïch een van dees' ontfteken* 
Men magfe nacht en dag aen-fpreken , 

Daer wordt by haer geen tijt verfpilc, 

Indienge felfs op merken wilt. 
Deef ommegank gcichiedt vrypoft'lijk i 
En dees'gemeenfchap valt nietkoft'lijk : 

Sy willen altijt by ons zijn , 

En proeven nooit ons' broot of wijn l 

U Dunkt ,• Men wordt ge-eert in Steden 5 
Daer wordt uw roem en deugt beleden , 

En als op \ fchouw-tooneel geftelt , 

Soo dat m'er over al van meldt. * 
Maer 't gaet wel dikwijls recht daer tegen : 
En ook wat ifïer aen gelegen , 

Of juift het ongeftadig volk 

Niet over-al uw lof vertolk ? 

Die nooit iet lofF'lijks doen en mogen , 
Of 't moet juift zijn , in aller oogen , 
Dat fmaekt wat na 't vermomde grijn , 
En heeft een yd'le faemfuchts fchijn. 

D 



|4 W. SLUITERS 

De ware Deugt is , daercntegcn , 

Om oog-getuigen niet verlegen : 
De fchouwburg hacrer werken is 
Haer eigen onbevroegtgewitr. 

Hoewel de deugt ook woont in 't duifter , 
Noch fprijdtfe wijd en zijd haer luifter , 

Haer minnaer wordtfe licht gewaer , 

En volgt haer op de voet-fpoor naer . 
Ia ware deugt kan in de mueren 
Van d'een ofd'anderftadt nietduerent 

Sy wil niet in foo eng een bandt. 

De werelt is haer Vadcrlant. 

Doch 'k laet u gunft en macht verheffen* 

Als ik, inftilheit, magbefeffen 
De foetheit van een vry gemoet , 
Dat, fonder hinder, 't fijne doet. 

Munt uit , en zijt uitftckend hooge* 

Het is niet anders in mijn ooge 
Als een verheven fteike maer , 
U houdend' in een ftacg gevaer. 

De ftormwint treft den hoogen ceder , 
En imaktverheve toppen neder, 

Daer kruit en bloemen , lacg m t dal , 

Welzijn bevrijt van 't ongeval. 
Die wel te blijven weet by d 'aerde , 
Valt immers met te minder fwaerde. 

Hoe hooger doch alhier gepraclt , 

Hoe lacger eindelik gedaelt. 

Hoewel ik hier niet fteeds verkeer» 
Met luiden van gelag en eere , , 
Kn om haer groothert, ftaet, of pracht 
Van elk geacht en opgewacht : 
Soo mag ik nochtans by de vromen , 
Soodikwilsals'cmylufte, komen ; 



BUITEN-LEVER 3? 



En vinde by haer foet onthael , 

En 't goed eenvoudig hert, voorprael 

Als ik my dus wil gaen verfellen , 
Behoev' ik niet te Itaen en fchellen 

En bellen voor de deur of poort , 

Totdatheteerfteendienft boo hoort, 
'k Behoev' de vloer dan niet te mijden. 
Noch in de 2ael te ftaên by-zijden , 

En wachten daer my fel ve moe. 

Ik gae hier over- al reoht-toe. 

Dan fie ik geen cjeraet foo heerlik , 
Noch na mijn fin foo iet foo Segeerlik , 
Als 't vroom en oprecht hert der liên , 
Dat 's in eenvoudigheit my biên. 
'k Sie alfoo lief op leeme vloeren 



Dan dat men fich in 't fchoontl falet 
Tot ledigheit of fpelen fat'; 

'k Sie liever in boomfije kled'ren 
Den huis man hier fich felfs verned'ren , 

En na fijn werk ten akker gaen , 

Dan pronkers op haer wandel-baen , 
Die met beftriktezije kleeren 
Een ieder langs de ftraet braveren , 

En ledig fwerven over-al 

Waer 't beft haer dertelheit bevall'. . 

't Sie alfoo lief een karr^ of wagen 

Denmeft, die 'tlant bevrucht, uit-dragen, 
Dan koets by koets , waer in m' om ftrijdt 
Soo vruchtloos uit-draegt d'ed'le tijt. 

Van al dat toeren gins en weder , 

Van al dat voeren op en neder , 
En 't hoffeboflèn door de ftadt , 
Is d'oor haeft moe , en d'ooge fat. 





16 W. SLUITERS 

Gy fcgt : Dacr is geen leer of voordeel 
By luiden van foo weinig oordeel. 
O ja ; een wijfe leert ook daer , 
Of hy ten minften leert een aêr. 
Ja 'k ben'er met veel meer genoegen , 
En voel in 't herte minder wroegen , 
Dan dacr men , met bevalligheit , 
En uitgefochte woorden , vleit. 

Daer fich deurtrapte koppen fpitfen * 
Om met haer fletfen , als met flitfen , 
t Eens flechten en oprechten oor 

Somtijts te booren door en door. 
Dat noemt men daer politifceren. 
Wie 't niet en kan , die fal 't daer leeren. 
Die door de werelt wil , moet zijn 
^Nuwit, danfwart; nu grof dan fijn. 

Die in de Steen met lof wil woonen , 
Moet meeft fijn aenfichtav'rechts toonen > 

En weten , door een loofe vondt, 

Elk een te praten na de mont. 
Gy fult 'er veel aen u verbinden ; 
Maer zijnfe daerom air uw vrienden ? 

Sy bieden u haer dienft wel aen , 

Maer 't is flechtsom haer felfs gedaen. 

Schoon d'cen op d'ander is verbeten, 
Ia fchoonfe 't beyde feker weten , 

Dat s'op elkander zijn vol fpijts ; 

Noch is 't als vnendièhap wederzijds. 
Men kuft'cr menigmael de handen , 
Waer in men liever floeg fijn tanden , 

Om s'ar te byten , móg 't gefchiên. 

*t Gaet wonder vrecmt by ftaetfche lien. 

Men moet'er 't vleien dikwils hooren- 
Met jonftig' en met open' öoren , 



BUITEN-LEVEN. 2^ 

Om datter vriendfchap en gevlei 
By veelen nu is cenerlei. 
Het fchijnt doch , dat men nu oprechtheit 
Houdt onder volk van ftaet , voor Üechtheit 
Als of de deugt Hechts in de mont , 
In fchijn , en niet in zijn 9 beftondt. 

Ja die met and'ren nu wil voort zijn , 
Moet van Vos-meer of Sehalkcr-oort zijn. 
De werelt overvloeit nu doch 
Van linkernijen en bedrogh. 
Wie mee niet weet van bril-verkopen , 
Die heefc'er niet veel goets te hoopen , 
Wie 't ampt van kuipen niet en kan , 
Die blijft'er een vergeten man. 

Die na der wereklchen genoegen 
Sich niet begeert noch weet te voegen , 
Wordtoveralbefpot, veracht, 
En , als een Hecht hooft uitgelacht. 
O! Wat al liften, Uiten, luften, 
I ; Zij n 't , die de ziele ftaeg ontruften , 
Dan hier dan daer , in groote fteên ! 
Veel beter leeft men hier te vreên. 

[) Loop wereltfch woel-geeft , als een jager ; 
' Uwbeurfevct, uw ziele mager ; 

Ik hebb' een goud-mijn hier in 't ftill' : 
Daer vind' ik fchatten , na mijn will' i 
Doch fchatten voor de blinde mollen , 
Die met veel moeite d'aerd' uit hollen , 
Verborgen en ganfeh onbewuft, 
Dies zyn s'er ook niet op beluft. 

'kWenfch, dat mijn oogenen mijn ooren 
Ter werelt nooit iet fien of hooren , 
Dan 'tgeen my van de werelt treklc' , 
En tot Godes liefde meer verwekk'. 

D 5 Wie 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



58 W. SLUITERS 

Wie fou , voor 't ydcl aerdfch gefemel , 
Nier graeg verkiefen fuik een hemel , 
Een hemel , die men voelt in 't heit , 
Als 't vry van 't aerdfeh gelaten wert ? 

Wat heeft de vroom' al ziel gefpertel 

In groote Steen , daer weelde der tel , 
Daer hoovaerdy , en prael en pracht , 
En veinfery , zyn in haer kracht ! 

Daer Staet-en Éaet-fucht , als twee petten , 

Soo licht vergiften d'aller beften. 
Daer d'Ydelheit is op 't tooneel , 
Op dats'haer roll' aenlokk'iik fpeel. 

't Is feker , aenfien doet gedenken , 
En menigmael aenlokk'lik wenken , 
Soo dat He vroomfte wordt verleidt 
Door aenfien en aenfienlikheit. 
Laet , 't geen gy prij lï , zijn heel aenfienlik , 
Het is ten weinigften niet dienlik 

Voor een , dien 't moeilik valt en deert , 
Dan ooit de werelt hem verheert. 

Men heeft alhier geen forg te dragen , 
Om foo veel oogen te behagen, 

Als dag by dag , in groote Steên , 

Zijn over- al rondom u heen. 
Hy mag wel letten op fyn faken , 
Die 't elk aldaer te pas fal maken. 

Men raekt'er dikwils in verfchil , 

Men zy foo vrcediacm als men wil. 

Men hoeft fich hier , als in de Steden , 
Niet daegliks even mooi te kleden. 
Men doet al hier foo veel metpy, 
Als daer met blinkend felp en zy. 
Te Uaeffch is 't , fich te moeten voegen , 
In kleding , na eik-eens genoegen. 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BUITEN-LEVEN. 

Hiergaenwy, met gemak en ruft , 
On-opgefchikt , foo lang 't ons luft. 

Die na iet goets en foets wil pogen , 
Siec hier een ander niet na doogen , 
Maerdoet, in vryheit, onverzaegt, 
Hetgeen fijn grage luft behaegt. 
'k Sou , woonend in de Stadtfche ftraten , 
Mitlchien veel goede dingen laten , 
Die 'k , na mijns herten wenfeh en wil , 
Alhier verrichten mag in 't ftil. 

Die 't hert ontlaft van aerdfche forgen , 
En na Godts vree haekt in 't verborgen , 

En fchat de rijdt na waerd' en recht , 

Wat plaets is fuik een menfeh te llecht ? 
Wat van de werelt wort geprefen > 
Dunkt fuik een hinderlyk te weien , 

Vermits 't hem van veel tijts berooft , 

Die tot iet beter is belooft. 

O vryheit , aengename vryheit ! 

Wat geeft gy 't hert al ruft tn blyheit ! 
Wat nut en voordcel brengt gy voort \ 
Hoe doet gy alles ongeftoort ! 

Mijn ed'le ziel , foo vry-geboren , 

Mag van geen dwank of ketens hooren , 
Daer 't Stadtfch gewoel u vaft in houdt , 
Al waren s'ook van enkel gout. 

Wat kan de wcrclt dien vermaken , 
Die arbeidt om haer re verfaken ? 
Die haer gelijk een vyant acht, 
En om haar loosheit houdt verdicht ? 
Wy bidden immers en begeren , 
Dat Godt ons' oogen af wil keeren , 
Op datfe d'ydelheit niet (ïen , 
Die 'k hier foo veilig kan ontvlicn. 

D4 



39 



Tft.l.V. 12. 



Tf ii 9.' 
Wat 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



4^ W- SLUITERS 

Wat foud' ik mijn geficht dan weiden 
In dingen , die de ziel verleiden ? 
Om welke niet te fien; ik 'toog 
Veel nutter uit te fteken poog. 
Gevaerlik is dees open venft'rcn 
Te fetten naer het meefte glenft'ren 
Derydelheit, die eerft daer in 
Komt fluipen , eerfe 't herte winn\ 

Watftiertmen, fooverdwaeft, fijnoogen 
Na 't geen wy doch niet hebben mogen f 
De werelt gaet hoe Ichoon fe zy , 
Met haer begeerlikheit , voor- by. 
Waerfalik, onder d'heeleSonne, 
Iet fien , dat lange blijven konne ? 
- 't Is ydelheit der ydelheit 
Al watter is in 's werelts kreit. 

Ochlacy! arm' erbar melingen , 
Die ftar-oogt na foo niet'ge dingen , 
Die gy uw leven-lank miflchien 
N iet weer fult met uw oogcn fien 
Wanneer de Doot maer aen komt kloppen , 
Soo maektfe fpaden ende fchoppen 
- Met kroon en fcepter haeft gelijk ; 
Cieraet en prael met drek en flijk. 

Segt eens op 't einde van uw leven 5 
Wat u de werelt heeft gegeven $ 

Och lacy ! ongewillè vreugt , 

Geiauft mctleeten ongeneugt; 
Een valfche hoop , die veel te keur ftell' , 
Maer op het eind' u felfs te leur fteU' j 

Een blocrn die in der yl verwelk' 

Vergif in een vergulde kelk. 

Sy toond' u deftige paleifcn , 
Maer opgepropt metforg en peifen ; 



Mate. 9. 
1/.47. 



Spr. ij. 

ff, 
i.lob. 2. 

v. 17. 
Pred. z. 

tb tl. 
Tred. 1. 

V.2. 



Volk- 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BUITEN-LEVEN. 41 

Volk- rijke fteden , fchoon van glans 5 
Vol onruft en gewoel nochtans : 
Geraden , fchatten , eere-titt'len , 
Maer die tot hoovaerdy ons kitrïen ; 
Veel heerlikheit , maer al vermomt , 
Tot dat de Doot ter deur in komt. 

O kromme zielen , domme finnen ! 
Hoe meugt gy 't aerdfche foo beminnen , 

Daer d'aerd' al ree lig neigt ten val , 1 Tet .4* 

En in der haeft befwijken fal ? v. 1 7. 

Die 't hert hier op geen fichtbaer goet ftclt , 
Maer all fyn goed'ren in 't gemoet ftelt , 
En niemant fiet , met wien hy wenfch 
Tewifl'len, ïseenfaligmenfch. 

Men moet de goede dingen leeren 
Na haer geduurfaemheit weerderen : 
Dies vjndt alleen een wijs gemoet 
Genoegen in 't onfichtbaer goet. 
Al wat hem waretrooft fal geven , 
Moet wefen van een beter leven : 

Want tijd'lik is 't al wat men fiet , a. Cor. 4; 

Maer 't eeuwig goet en fiet men niet. v, 1 8. 

Al wat gy hebt van doen nootfaeklik , 
Al wat de ziel ooit was vermaeklik , 
Al wat ooit heil op aerden brogt , 
Moet boven d 'aerde zijn gefocht. 
Hy doet wel een verkeerde keufe , 
Die fich laet leiden by de neufe 
Van d'yd'le werelt. O! die hoer 
Verleydtfe diefe krijgt aen 't fnoer. 

Waerom dus ydel , edel menfche , 
Dat uw verflaefde luft flechts wenfche 
De valfche glans van 't aerdfche (lijk , 
En fichfoo feer daer op verkijk ? 

D 5 Waer- 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



4* 



W. SLUITERS 



Waerom is niet uw fluim-fiek oogc 
Meed na 't onfichtbaer goet om-hooge ? 

Want daerom fchip u Godt recht-op , 

Om fteeds te fien na 's hemels top. 

'k Laet d'ydelheit aen die foo bot zijn , 

Dats', aerdfchvand'aerd', op'taerdfchverfotzyn; 

Het fchoonfte , dat men foekt op d aerd' 

Is doch mijn liefde ganrlch nietwaerd: 
Ik fal'er nooit het hert op fetten ; 
Maer fteeds op beter dingen letten. 

Ik ben veel hooger van gemoét , 

Gefchapen tot een beter goet. 

Niet anders hebb' ik voorgenomen - 
Dan dat ik mag te boven komen 

De gantfche werelt tTaem met al 

Wat hier is in dit aerdfche dal. 
Mijn fin is hemelfche vedinning . Tkil. 5.20. 

't Geloot is d'ederoverwinning , 1 . loa. 5 . 

Die elk na Godt geaerdt gemoet v. 4 . 

De werelt overwinnen doet 

Den adelaer , foo ecl van aerde , 

En wroet niet, met de mol, ind'aerde, 

Maer fpoedt fich , door een wakk're vlucht , 

Metluft, in de hoogte, na de lucht: 
Soo vliegt een Chriilen , als met vlerken , 
Ook edelmoedig na de fwerken , 

En acht als 's wereltsdom gefwier , 

Aldus verheven niet een fier. 

Wil 't volk , te feer van 't aerdfche beftoven , 
Dit noch niet loven noch gelooven , 

Ik blijv' nochtans by mijn gevoel. 

En kies' het rot mijn deel en doel. 
Dus fal ik wacrlik niemant kunnen 
Sijnwclluft, fchat, of eer, mis-gunnen. 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



BlMTEN - LEVEN. 4 j 

Dus hebb' ik wat mijn hert begeer', 
En wenfeh op aerden doch niet meer. 

S< >o 'k mag een heer zyn van de Kiften , 
Die d'ed'le ziel, door'taerfch', ontruften, 

En onverhindert blij v' in 't mijn' , 

Hoe kan ik dan gelukk'ger lijn f 
Een menfeh die ftil en geern' alleen is , 
Met Godt, lijn hoogfte lot, gemeen is, Pfi 16. f. 9. 

En niet met 's wcrelrs forg befwaert , Luc . 2 1 . 

Heeft als een hemel hier op d'aerd. *>. j 4. 



Fabel van de lant-muis en de Stadt-muis , 
HoratiusSerm. Lib. 1 1. Satyr, V I. 



uit 



Waer mede. hy te kennengeeft fijn rufte, gemak en 
genoeg faem heit op 't Lant , en d'onrufl en 
moeite van 't weliu/itg Stadtfch leven. 

HOort vrienden , hoort wat ongemeens. 
Menjegt , boe dat de lant-muis eens 
De (ladt-muis in fin holontftng. 
Al was fyn <voor-raet Jchoon geringd 
Hy heeft nochtans fyn oude vriendt 
Van alles m:hflik toegedient. 
Hoewel hy felfs meeft eet iaat rouw , 
En '/ fuinig by malkander hou 1 , 
*/ ls al ten beften voor eengaft, 
Daergroote (j>aerfaemheit niet paft. ■ 
Hy brengt fijn wech- geflopte grein , 
Eu al fijn voor- raet groot en klein » 
Met half gegeten fiukjens fpek , 
Nugraeg te voorjehijn met fijn bek , 
Ah t y eenemael daerover uit , 
Dat eens de hoogmoet zy gefluit 



Der 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



44 W. SLUITERS 

Der Stadt-muis , die de fpijs van V lant 
Te walg lik aenraekt met haer tant. 
Mits alles nu dus is bereidt y 
Daer dï * huisheer fich in 't kafuitfpreidt 
Eet onkruit en van 't flechtfle zaet > 
Waer med'hy ftggenoegen laet , 
Maer V beft banquet niet aen en tafi y 
Soo fegt op V le ft de ft eedfc hegaft : 
Waer toe y wijnvriendt, waer toe leeft gy % 
Dus arm in defe woefleny ? 
Indien gy d 9 overvloedt der Stadt 
jAeer dan verlaten bojfchen Jchat > 
Soo jteemt de reis nu vaerdig aen , 
Om ingefelfchap mee tegaen \ 
Vermits al wat op aerden leeft 
Een ft er flik lot ontfangen heeft y 
Noch daer en is voor klein of groot 
Gantfchgeen ont komen van dedoot. 
Daer om terwijl H uw beuren mag y 
Geniet met vreugt een goeden dag. 
Terwijl gy leeft gedenkt altijt , 
Hoe kortgy doch van leven zijt. 
Dit woort beweegt de buiten-muis i 
Hy fpringt Hgvaerdig uit fijn huis , 
Sy geven fich van daer op 7 padt 3 
En r elfen tfamen na de ftadt ; 
Op dat men : s nachts den wal bekruyp 7 , 
En vry en vrank in V dut fier (luip\ 
V Was nu ontrent de middernacht > 
Wanneer je t famen Joet Jacht , 
Daer komen in een ynachtig huis± 
Een fprei van purper-roode pluis 
Blonk op den dijch van wit yvoor 5 
En mits* er y s avonds juift te voor 
Een boven maten heerlik fecfi 
Was in die grote zaelgcweefi, 
Soo ftondt daer noch veel (choon banquet > 



* De huis-heer 
d i. de Lant? 
muis in fijn 
eigen huis of 
hol. 



..... 



In 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



In tafel-mandjes neer gefit] 
Be Stadtmuis neemt de lantmuh daer 
Op 'tpurp kleedt forgvuldig >waer. 
Hy dient heel fneeg, als weert en knecht l 
Enfehaft het een na *t aêr gerecht 
Van allerhande lekkernij , 
En proeft eerft <wel<wat fmaeklikft z»l 
De lantmuis is heel in fin fcbiky 
Vermits nu in een oogenblik 
Sijn fiaet foo fier verandert zy , 
En is om al de voorjfoet bly , 
Terwijl feer haeft een groot gedruis 
V tn open deuren klonk door 't huis , 
En onver fiens (laes ! al te vroeg) 
Uaer beide van den difch afjoeg» 
Sy liepen door de zaelte faem 
Met vrees en fchrtk , als uit den aêm \ 
Tering? er 't heele huis door va(t 
Vangroote doggen ivierd gêbafl . 
Doe fprak de Lant-muis metfatfien: 
Ik hebb' dit leven niet van doen , 
't V ter wel, foo vol van vrees en fchrik : 
'/ Is tijt , dat ik my weder Jchikk' 
Na* t bos jen, in mijn hol, daermy, 
Van foo veel lift en lagen vry , 
De flechte ivikken foeter voên , 
Als hier de lekkernijen doen. 



Men neemt 't niet qualik , dat ik fluite met een Fabel. 
Door Fabels heeft men 'tvolk, van ouds, af, foeten 

r abel » 

De Waerheit ingefcherpt , en goede zeen beduidt. 
Oprechte liefde legt het al ten beften 

U I T. 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




W. SLUITERS 

EENSAEM HUIS- 
WINT ER-LEVEN. 

Quant o fecretins* tantotiberitis. 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Spreuk. Cap* 'XVIII. verf. i 

DIeftchaf-fonderty trathtna wat be- 
geerlijks : hy vermengt fich in alle be- 
Jlendigewijsheit. 



1 

i 

» 



* 





Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Aendk 

Hoog-en Wei-geborene Gravinne 
en Vrouwlij n, 

AMELIA LOUYSA 1 

WILHELMINA, ' M 

Geborene Gravinne tot Limborg en Bronkhorft, 
Vrouwlijn tot Styrum , Wifch * Bor- 
keloo en Ghemen &c. 

ïloog-en ffiel-geborene Gravinne j 
Genadige Vrowisfyn , 

MYn voorgaende Buiten-Leven, aen Ü 
Graefl.Gen. Heer Vader, mijnen genadigen 
Heere, onderdaniglik toe-geëigenten opgedragen * 
is niet lbo haeft in 't licht gekomen , of 't heeft: U 
Graefl. Gn. belieft acn my te fchrijven , dat het wel 
fier aengenaem was , maer dat het haer Heer Vader , 
Vrguw Moeder , en haer allen verdroot , dat het aller- 
foetjre van mijn eigen Hujs-houdinge ( lbo luiden U 
Graefl. Gn. woorden) daer was uit- gelaten ; datjy 
dat datelikgefocht hadden door het heele Boekje 5 niet an- 
ders mcenende , of 't felve Jou mede daer by zyngeweeft. 

De reden , waerom ik 't 'er niet by-gevoegt had- 
de, hcbb'ik, fulksverftaeride, wel overgefchre- 
ven , doch is niet aengenomen , noch genoegfaeni 
bevonden tot mijn verontfchuldinge : maer my 
wordt door laft van fyn Hoog-Gracrl. Gn. bevo- 
len , mijn Eenfaem Huis-en Wtni 'er-leven noch daer 
by te voegen. 

Het komt dan heden dus in 't fclve klein for- 

E maetje 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



I 



maetjc voor den dag , op dat het als het een Boekje 
met het voorige moge weien. 

Maer ik neem dc vryheit , om 't felve acn U Gr. 
Gn. die fich foo veel aen 't felve heeft laten gele- 
gen zyn, opentlik op te dragen en toe te eigenen , 
onderdaniglik verfoekende , dat het om fy n flecht- 
heit en eenvoudige ftijl niet moge verfmaedt wor- 
den, 't Heeft fy n reden gehadt , waerom ik immers 
in defe ftoffe by d'eenvoudigite en gemeeniaemfte 
maniere van fpreken bleef. Doch 

Hoepel mijn ft ijl eenvoudig gaet , 
Sy blijft noch recht op voet en maet , 

Het welk ook wel veel glans en leven 

Kan aen de fkchtfte redengeven. 

De felve dingen , ( fegt Seneca in fy n 1 08 . Brief ) 
m ongebonde redenen ge/ègt , worden onacht jamei jker 
aengehoorty en dringen met foo diep i?t. Mier als de 
tnaet daer by komt, en een heerl.ke fin-fpreukinfeke- 
re voeten beftoten ü , foo dringt defelve fm-Jpreuk deur 
als met de bant deurgeftmvt. 

U Graefl: Gn. 'Heeft doch nooit eenig Gedicht 
Tan my, om fyn eenvoudigheits wille , veront- 
waerdigt t'ontfangen. 

Siet nu dan ook alhier , hoe 'k in mijn Jlechte wooning , 
Daer memant by my is , kan leven als een Koning. 
Schoon dat de werelt niet kan krijgen in haer hooft , 
' Soo weet ik doch , dat gy 't wel fonder moeit gelooft. 
7 t Is u bekmt , waer in ik weeft mygae verluften , 
Wanneer mijn moede geeft een weinigjen moet ruften 
Van'tfwaeren wichtig werk, dat my bevolen is - y 
Dat felfs mijn ledigheidt haer voordeel ook met mifs\ 
AlUeftgy felve , na uw ftmt gehoon Hooffck en heerlik? 

O edel- 



0 
fii" 



flip 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



O edelmoedige ziel, niet dunkt u foo begeerlik , 
Als datge , (lil en vry , fit op uw cabinet % 
En dat u niemant daer in uw bekijf belet. 
Gy meugt den oogenblik van u verganklijk leven 
Soo nood aen d y ydelbeit van Hooffche weelde geven. 
Veel hoogerjïrekt uw geeft. Het dunkt u al maer ft of > 
Wat met in u verwekt eenluft na t Hemel fcb Hof. 
Gy rijt niet in den Haegjheds met de Koels in orden , 
Alleenlijk om te ften en omgefien te worden : 

Sy voert u maer regt toe waer datge wefen moet. 
3 t Is nimmer finder vrucht alwatgy werkt of doet. 
Al wie op 't Graeflijk Hof hem fchikk'lik wenfcht te 
dragen , 

En weet fomtijts niet , Hoe? dte komt' et u maer vra- 

Die door uw kloek beleit altijt te raden wi/l , 
En watter iondeeg is , met wij fe redm jlijl. 
Voorfechtige Gravin, u ts niet aengcnamer , 
Dan dat alT onruft blijf van uw Vrouw Moeders ka- 
mer, 

Alwaergy mei vermaek de mentijt meeft paffeert , 
En alle deugt van hacr voortreffelijk voorbeelt leert. 
Terwijl uw hant daer werkt , wil doch u geeft niet rui- 
ten, 

Dte altijt wakker ü , en foekt fich te verluflen 
Op allerhande wijs , maer nooit met beufèlwerk , 
Gy hebt in al uw doen een loffelijk oogemerk. 

Men fiet geen fw arte maen , of jlerr , of and' re plek- 
ken; 

>Js De ft ae? ge mmlikheit uws aengefichts bevlekken , 

Welk boven 'theld're Son- en Af aen- en Sterre-licht , 
D/xt aen den Hemel blinkt , begeeft te zvn gericht. 

E i ' 'tCc- 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



9 i Gewaet is aWtgelaet , itïv zeden als uw reden , 
In aÏÏ ootmoedigheit , en nochtans niet beneden 
Uw Graefelijke fiaet. Gy toont , in uw beleit 9 
Op ongemeene wijs , een zeed 'ge Majefteit. 
Ve Graefelijke difch , Jbo vol van lekkernye , 
Verfchaft u Jbo veel foets niet , als uw Voëfye , 

Waer door uw wakk're geeft op 9 t heughkftgaet te 

g a ft> 

Èn meer dan Koninklik, in fuivre wettuft , brafi* 
De Dichters roemen veel van ne^en Zang-heldinnen , 
Gy meugt de tiende zyn , o glori der Gravinnen . 

Wte deer mag hebben , van uw kon/lig werk te fien , 
x Moet [eggen , dat het tot vermaek en ftkhting dien . 
y t Is weinig y datgemy , of mijns gelijk , met dichten 
Bywijlen overwint : gy hoeft ook niet te Juichten 

Foor geeflen , dien 't laurier gefehoncken wordt tot 
loon. 

Al wil 9 1 uw ootmoet niet , gy fteektfe na de kroon , 
Wïen Jbud 9 ik beter nu dit Rijm-werk opgaen dragen , 
Dan u , Hoog-eJ'le fpruit f die u doch laet behagen 
Alwat ik immer dicht hier achter in mijn hoek , 
Daer gy ons, meer dan eens, gegunt hebt uw be* 
foek. 

Soo gy ietgoets vint in mijn H u i s-en Winter- 
leven, 

'k Sa lom 't verkeert gevoel der werelt dan niet «even. 
Ei ! lees het fomtijts uit ; indien 't u niet verveelt , 
Om dat het nu en dan wat koddig tsgefpeelt. 
De werelt moet met fuik een lift ook zyn ^evangm* 
°k S 'al anders niet te veelaen boert er yen hangen . 

Indienge fomtjts lacht, wanneer 't wat klucht igluidf, 
Dat Jchaedt niet. Lach , met my } de blinde werelt uit» 

UGraetf. 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



U Graefl. Gn. believe niet aentefien degering- 
heit van die werkje, maermijn ernftige genegent- 
heit om hier door ten allen tijden, en voor al dp 
\rerelt , te mogen betoonen , dat ik ben , 

Hoog-en Wei-geborene Gravinne > 
Genadige Vrouwlijn , 

U Graefl. Genad. Onderdanige en 
Ootmoedige Dienaer, 

W. Sluiter, 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Aen dm 

GUNSTIGEN 

L E S E R. 

IKJchrijfdü niet om eigen lof 9 
Of dat ik met het mijne fhjjr ; 
Maer om foo velerlei gepraet , 
Dat van mijn leven omme-gaet , 
Op dat nu d'een aen d'aer daer van 
Goé onderrichting geven kan» 
't Is foo, als 't uit mijn hert hier vloeit , 
Of anders waer my 't dichten moeit ; 
Maer moeit' en arrbeit moet van V mijn 
Infonderheit gebannen z,ijn 3 
Die wat gewicht* gers hebh' te doen. 
t Moet vluchtig van der handaffpoén ; 
Of anders liet ik *ï liever jl aen . 
Mtjndichten is mijn jpelen gaen, 

Anagr.HEEL rym wil lust. 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



W. Sluiters 

EENSAEM HUIS- 

Elf 

WINTER- LEVEN. 

Pcrditwbacinter mifaro lux non fint votis* 

INdienge vraegt hoe 't my al gaet 
Hier achter af, en van de ftract ? 
En of dit eenlaem leven my 
Niet moeilijk in de winter zy ? 
Of fpreektm'er als een wonder van , 
Hoe 'k my aldus behelpen kan ? 
Of wat ik al den dag door doe , 
IkfaPtufeggen. Luiftertoe: 
'k Ben meelt alleen hier in mijn huis , 
Gelijk een kluis'naer in fijn kluis , 
Van al't gewoel der werelt fchuw. 
Mijn keuken is mijn kamer nu , 
Op dat ik geen twee vieren ftook , 
En 't eene vruchteloos ver-rook , 
Of dat men in de winter hier 
Geen haert-fteê vinde fonder vier. 
Doch datmen hier geen keuken meen' , 
Alsdaer, in dicht-bemuurde Steen. 
Het licht eerft van een engeftraet 
Door dobb'le glafen henen gaet :: 
Daer 's winter fchier de dag weer daelt 9 
Eer datter t heuglyk Son-licht ftaael. 
Menfietnuhier, by winter -tij t, 
Door 't Bladerloos geboomt heel wijde. 

E 4 i* 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



W. SLUITERS 



Ik kan , van vinn'ge kou bewaert , 
Hier blijven fitten by mijn haert, 
En fien nochtans , door 't ope velt , 
De Son , foo vrolijk als een helt , 
Haer ommeloop te fneller fpoên , 
En flikk'ren op 't begrijpte groen , 
En door mijn glafe venfters heen. 
*t Gemakjen is wel flecht en kleen ; 
Maer licht en lucht is , na mijn fin , 
Het allerbeft cieraet daer in , 
En rekt den dag uit voor mijn werk. 
Dat 's recht de ruimte , die 'k bemerk. 
De glinfterende Morgen ftond 
Brengt hier hetgout al uit haer mont, 
Wanneer men in de Steen noch flaept , 
En op het bedd' in 't duifter gaept. 
Ook licht noch d'avond-Son op 't lant , 
Als in de Steen de keers al brandt. 

Hoewel mijn keuken keuken hiet , 
Het keuken-werk en éeldt'er niet. 
Ik fett'er my in 't midden neer , 
En ben alleen daer baes en heer , 
Met al mijn boeken en gefchrijf} 
Waer by ik makk'Jik fitten blijf, 
Daer mort geen meit met 't wiel in d'afch. 
Ik hebb' geen noot van fpijt of vlas , 
Noch dat (al ben ik fc hoon niet vijs) 
Bcquijlde vingers mijne fpijs 
Betaften of bemorflèn gaen. 
Ik ftook'er felfs een viertjen aen ; 
Het welk geen meit om verre wroet , 
Wanneer s' een kook jen hebben moet- 
ik fitt/erby, gelijk een prins, 
En weet voor my al veel gewins 
Uit ieder dag alfoo befteedt , 
Waer van de werelt niet en weet , 
Die Hechts na eer eu rijkdom tracht, 



Vfal 19. 
PreJ.1.6. 



Ea 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Eenfaem-huis en WintCY-hven» 9 

En 't befte niet en kent noch acht. 

♦k Hebb' arbeit noch bekommernis loaiu 6 

Om fpijfe die verganklijkis. *v- 27. 

Ik winn' geen geit , geen lant of font , 
En hebb' daer van ook geen verllant > 
Maer fitt'en kijk gelijk een kint , 
Als iemant roemt , hoe veel hy wint, 
En oplegt van dien acrdfchcn (lijk , Hab. 2. 

Of wat hy hier of daer van ftrijk\ v. & 

Ik denk op gek en goct op 't min ft , 
En arbeid' om een groote winft. 
Hoe falig leeft de menfch voor Godt , 
Wat heeft hy een gelukkig lor , 
Die, dag by dag, niet van veel gout , ' 
Maer van fijn leven rek'ning houdt , 
En t'faem verlies en winft daer van 
Slechts wel te boeke fetten kan ! 
ik hael my felfs niet geern van all's 
Noch al de wcrelt op mijn hals j 
Ik moet mijn felve machtig zijn , 
En hebb'genoegh te doen aen 't mijn', 
Dat Godt wel niet met magtig gek , 
Maer met een beter loon , vergeldt. 
Godt geeft lijn gunftgenooten vreugt , Tred. 2. 

Enwijsheit, die de ziel verheugt, v.z6. 
Terwijl hy 't fondig wcreltfch wicht , 
Welk 't aerdfeh alleen aen 't herte ligt , 
Geeft beligheit ; om met verdriet 
Te faem'lcn 't gheen hy nooit geniet. 
Ifcarjot hou' fijn beurfe felf, loan. 12. 

Indien ik maer, metd'anderelf, v.4. 6. 

Te pas kom by dien rijken buit , 
Die niet was voor dien fnooden guit. 
Wat is de winftc los en flecht , 

Indienfe niet wordt aengclegc 1 Tim. 6. 1 9. 

Aen vafte grondt en blijvend goet, Heb. 10. 34. 

E 5 Voor 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



io W. SLUITERS 

■ 

Voor roeit en dief-ftal wel behoedt , N 
Dat nooit fich weer verteeren laet , 
En felfs in 't fterven met ons gaet. 

[-kt is doch niet in d'overvloet, 
Dat yemant leve van lijn goet. 
Wie't klein > datr«'»is, nebben magh, 
Schuw als een peft , veel ommeflagh. 
Soo 'k matig my van 't mijn kan voên , 
Wat hebb' ik dan foo veel van doen ? 

Dunkt iemant , dat ik leer te li echt > 
Die kent mijn leven noch niet recht. 
Ik hou' dus al wat heerlik ftaet. 
'k Eet mael op mael Ichier warm gebraedt : 
En felden is mijn difch foo kael , 
Of dit geniet ik tot onthael. 
'k Hebb' ook iet anders voor een gaft , 
Maer warm gebraedt gaet meeft-tijds valt. 
Doch weet, datalhetbraet-werkzy 
De roofter , die my hangt na-by : 
Dien grijp' ik by fijn fteele ftraks , 
En fet? hem met min ongemaks 
Hier by my op de kooien néér , 
Dan of fich 't fpit hier wend' cn keer , 
Met al 't geratel en gefwicr , 
Dat daer by hoort rondom het vier. 
Een Koek, gerooft op kooien, was't, 
Daer Godts Propheet op ging te gaft , 
Ja die hem felfs een Engel bragt j 
En 't wortd'er als wat groots geacht. 
De water-fleiïche ftondt'er by \ 
En dit was al de lekkerny. 
Wel, watfoumydanovergaen, 
Dat ik my met foo veel gcbraên 
Niet Hechts van koeken , maer van vlees , 
En alles, nictvernoegt bewees! 
De honger koft den menfeh niet veeJ , 



Mat tb. 6. v- 



zo. 



12. V. 



i.Kên. 19. 

5.6. 



Maer 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Eenfaem huys en Wtnter-kven, 

Maer d'eerfucht en een lekk're keel. 

Een ander kookt my fomtijts iet , 

Maer dat gebeurt foo dikwils niet , 

En aller minft voor my alleen , 

Die met het minfte ben te vreên , 

En alle werk , dat my niet roer' , 

Soo veel ik kan , hou van mijn vloer. 

Geen fpijfe die my beter luft . 

Dan 't gheen my hier beft laet in ruft , 

En niet veel loopens en gedruis 

Behoeft te brengen in mijn huis. 

'k Eet alles wat my luft of fmack' , 

Soo lang, ik na niet anders haek , 

En, graeg van maeg , met mijn gebraedt 

My fel ve dus vernoegen laet. 

Ik fett' daer op een dronkje wijn , 
Die van de flechtfte niet moet zijn , 
Maer die het herte van een man 
Verheugen en verquikken kan. 
'k Drink buiten maeltijt niet met al ; 
Maer 't heeft by 't eren goede val , 
Dat ik een glaes je twee of drie 
My felven uit mijn wijn-flefch bie. 
Niet dat ik ben tot wijn heel graeg , 
Maer om de fwakheit van mijn maeg $ 
Tot koeft 'riag van mijn mag're huit , 
Soo lepp' ik met verpoofmg uit, 
Mijn dunne biertje warmt geen borft ; 
Het dient alleenlik voor den dorft. 

Al ruft men hier niet ftaegh veel toe , 
Men wordt goed broot niet licht'lik moe, 
Al eet men 't zelve ook dag by dag , 
Dat hebb'ik hier van alle flag , 
't Zy bruin of wit , of goe biskuit , 
( Daer blijft de muftè fchimmel uit ) 
Met boter , verfch en van de mey , 
En kaes wel drie of vierderley . 



II 



Tfal. 104. 
v. 15, 



ï.Tm. 5. 



Ik 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




12 W. SLUITERS 

Ik vocg'cr my in alles nae , 
Dat m' hier niet daegliks kooken gae. 
Ik kies geen fpijs dan van fuik ilag , 
Die 'k fönder toe-ftel hebben mag ; 
't Geen gaer gekookt leit in d'azijn , 
't Zy van den os of 't jonge fwijn , 
Het geen ik haeft te braden weet , 
Of kout maer uit den wijn-eêk eet. 
Watm'uiteeneêkjen eet, verfrifcht, 
£n wordt gemakk'lik aengedifcht. 
Dat'skoft, alsBoazhadd'terhant, 
Waer med' hy op fyn kooren-lant , 
Slechts met wat broot en met gerooft , 
D'ootmoed'ge Ruth verzaedt en trooft , 
Noch hebb' ik fpijs , die 'k warm en heet 
Ter vlugt hier aen te rechten weet , 
9 t Geen in tinne ftoof-pot leit , 
Die hier geduerig ftaet bereidt 
Met vleelch gefauft door fpecery > 
Die 't van verderven lang bevry' , 
Welk aerdig en voord-vaerdig dan 
Mijn pot en fchotel wefcn kan : 
Doe 'k maer alleen den dekfel op ; 
't Ruikt keurig , geurig, vleefch en fop , 

Dan, dunkt my, is mijn tafel rijk. 
Indien datik, of mijns gelijk, 
Sich daer niet mede lijden kond' , 
Het waer wel groote fchand' en fond'. 
Elias difeh is niet ontbloot , 
Als hem de raven vleefch en broot 
Toebrengen daer hy eenfaem fit , 
En fchept een friflche dronck uit Crith. 
Elifa flaet , op fijn manier , 
Den grooten moes-pot haeft te vier, 
Waer van die groote Godts-propheet , 
Met fijn prophete-fonen , eet. 
Al heeft men weinig, als men 'toog 



Ru/b. 
v. 14. 



i Kon. 17. 
5.6. 



2 Kon. 4.' 
38.&C 



Heft 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Henfiem-hitjs en Jï 'int er -leven* 



Heft dankbacrlik tot Godt om-koog , 
Die y t geeft en zegent , dan is 't veel. 
De ziel fmaek gae doch voor de keel. 

Hoe dikwils wenfcht' ik , met gelucht : 
Onlangs geleên , in onfe vlucht , 
Dat ik, verloft uit fuik een noot, 
Hier eten moght een ftukje broot , 
In plaets van alle vleelch en vifch , 
Die 'k daegliks , acn mijn vrienden difch 5 
Genieten mop; ia ovcrvloet I 
Sou k nu dan door een los gemoct , 
My fteets met lekkernyen voen ? 
Neen : 't kan my vry wat minder doen. 

Waer toe mijn difch foooverlaên, 
t)at ik my felve lbu beraên , 
Entwijft'len , wat van ajlcn my 
Op 't fmaeklikft of vermacklikft zy ? 
Gen» -egfaemheit is 't befte deel. 
Wie veel begeert , ontbeert ook veel. 
Ik hebb' genoeg; Waer toe de relt ? 
Ik wil gevoedt zijn , 'niet gemefh 
Waerom doch voor 't gewormt 5 in d'acrd' 
Aen 't lichaem foo veel vets vergaert ? 
Hoe lekker gaet de pier te gaft , 
Dacr s'aen gemefte buiken braft ! 
De menfeh , die foo veel fpijs verdoet , 
W ordt felfs een fpijs die wormen voedt. 
• O! waer 'tgemoedt hier door beroert, 
En gulfge luft wat ingefnoert 1 
Een heelt weet maet in fpijs en drank, 
En wil, alpreftmen'tmetbedwank, 
Niet meer dan lijn natuur hem raedt : 
Leert noch een red'li j k menfeh geen maet 
Geen dier is, na vervolg in al , 
Van keel foo eng , van buik foo fmal > 
Gefchapen, aL de menfeh. Dathy 
Dan ook yan allen matigft zy. 





14 W. SLUITERS 

Gedenk , dat een geringe dis 
De moeder van gefontheit is , 
Daer guliïgheit en overdact 
De voefter is van alle quaet, 
Soo datfe ziel en lichaem deert , 
En doot'er meer dan 't oorlbgs fweert. 
Veel lekkerny befwaert de maeg , 
En maekt de menfche loom en traeg ? 
Soo dat hy luft noch moed en heeft , 
Noch na iet heerlik tracht of ftreeft. 
Het fchip met ballaft overlaén 
Komt in 't gemeen te trager aen. 
Soo 'k van twee quaden kiefen mort , 
Te veel of al te weinig koft , 
Ik koos , tot foberheits gebruik, 
Een holle voor een volle buik. 
Een holle buik deugt noch rot iet , 
Een volle buik tot min als niet, 
Dan tot ontfteking van de luft , 
Die beter dient te zijn gebluft. 
Daer m'overdadig braft en flemt , 
Daer gaet de v'eefch-luft ongetemt. 
Hoe veel aenlokking , wat gevaer 
Lijdt d'onbefmette kuilcheit daer .' 
Maer matighcit in fpijs en drank 
Houdt beft het weeld'rig vleefch in dwank 
Men vliegt veel lichter van der aerdt , 
Indien de buik ons niet befwaert. 
Waerom de keel dan foo getergt ? 
Waer toe den buik foo veel gevergt ? 
Als ondertuilchen 't eêl gemoet 
Daer by foo weinig wordt gevoedt. 
Ik neem alfoo mijn vlceich Hechts waer , 
Als die niet geern' heel vleefch en waer , 

Het voorbeeldt aller matigheit 
Heeft nooit op fpijs veel toegeleit : 
Defpijfe, die hem beft kon voén , loan.^ v.^. 

Was, 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Eenfitem-huji en W'inter-levtn. 

Was , dat hy 's Vaders wil mogh doen. 
Dat koos lw voor gcibön gebraên , 
Ook als hy elders was gelaên. 
Het bleek wel , dat hv 't noo verdroeg , 
Dat m' om hem foo te haerde Üoeg , 
En foo veel moeit hadde om de keel , 
Jn plaets van 't belle zielen-deel. 

Ik hou doch van geen lekkertant , 
Die , met een al te Uaeffch verirant ; 
Geen foeter fmaek aen tafel heeft , 
Dan die de fpijs fyn tonge geert. 
Vol-op is alles toc-bereydt , 
Daer God met fpijs en vrolikheit 
1 kt hert vervult. Hy zy gelooft , 
Die my daer van ook niet berooft. 

Mijn difch is na mijn eigen fin : 
Mijn Boek-kraem heeft de plaets halfin, 
Daer ftaen dan mijn gerechten by , 
Slechts op 't iervet , aen d'ander zy. 
En h is met min bekommernis , 
Dan , daer men 't fil ver op den dis 
Sorghvuldiglik in order Ichikt , 
En 't lange tafel-laken ftrikt ; 
Daer foo nauwkeurig wordt gelet , 
. Wacr elk gerechte wordt gelet j 
Daer alles eerft het oog vermaekt , 
Eer dat het eens de keel genaekt , 
En juift in lijn byfond're leen 
Moet na de konft zyn voorgemeen ? 
Daer op de prijs van koftlikheit 
Met alle kracht wordt toegeleit j 
Ja daer men fpcurt in ieder dink , 
Dat m' ook met eerfucht eet' en drink' , 
En moeit' hebb' , om na 't nieuw fatfoen , 
Soo wel als na behoef te doen . 

Ik troti ' alhier , met mijn onthacl , 
De keur van trotfehc tatel-prael , 



15 



Luc 10. 
40.4141. 



Hand. 14 
V> 17. 



Met 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



i6 W. SLJÜITERS 

Met alles wat , foo dom en blint , 
Der menfchen dertelheit verfint , 
Ik hebb' in alles mijn gerak ; 
Ik reken' alles tot gemak , 
En vinde , na mijn wenfch en luft , 
By kleine ruiling groote ruft. 
Mijn viertje , dat ik hebb' alleen , 
Verwarmt my foet door all' mijn leên : 
Ik hebb' 't foo geern' in mijn geficht. 
Dat 's mee foo goet als een gericht. 
W at helpt gebraedt van tam of' wilt , 
Als m' aen den difch van koude trilt ? 

Ik weet, na mijn geringe ftact, 
Voor (laeffche moeilikheden raet. 
Men brengt my reis op reis alhier 
Geen ketel voor mijn neus op 't vier , 
Men maekr mijn vaten allegaer 
Met eens ter week gemakk'lik klaer. 
Onnodig is 'r , dat ik mijn huis 
Om 't een of 't aer deurloop of kruiiTj 
3 K hebb' alles by der handt foo fraei , 
Mijn branthout , kelder en fchappraei , 
Mijn water , dat ik met een kraen 
Laet uit een rein lampetje gaen , 
Daer ik mijn handen onder wafch , 
En vaerdig fpoelen kan mijn glas, 
Mijn toegeftopte flefch met wijn 
Hoeft ftaeg niet voor de ton te zyn, 
Als daer men roemers van een ooft 
Met eene teuge fet overhoort. 
Al wat tot mijn gerief maer dien , 
Dat hebb' ik in een ommefien , 
Soo dat ik , met fatfocn en eer , 
Hier nu kan wcfen knecht en heer , 

Mijn woning is beknopt en kleeri. 
Ik hebb'er alles dicht by-een. 
't Is al foo licht eens ómgetaft , 



Ai* 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Emfaem hnys en IVmter-ltvm, if 

Als iet aen meit of knecht belaft 
Soo 'k nu en dan eens op moet ftaen y 
Soo waflP ik onder dies niet aen : 
Mijn lijf en leden worden ftijf , 
Soo 'k al den dag door fitten blijf. 
Mijn werk dijt daerom even wel. 
Sulk opftaen is voor my als fpel. 
Het ftoort veel min een goê gedacht , 
Dan fpreken j al waer 't noch foo facht. 

Al doe ik fel k mijn deur eens op , 
Indien 'er d'een of d'ander klopp' , 
Daer is geen (chaè > maer voordeel by 
Want niémant komt'er dan om my . 
Geen menfch fiet na mijn huys fyn voet j 
Dan die my fel ve fpreken moet. 
Waer toe aan cent door meit of knecht 
My ieders bootfehap aengefegt ? 
Nooit gaf ik icmantdoor mijn meit, 
Maer altijt door n ly Ich'a , befcheidc. 
Nooit voerd' ik hier (bo groots gebiedt* 
t)at ik aen iemant (eggen liet > 
Mijn heerlchap fit noch aen den dis , 
Komt weer als 't na de maeltijt is. 
Al jaegt men my van 't tafel op , 
Öf dat men my van 't bedde klopp' , 
Indien ik iemant wel mag doen , 
't Kan al het ongemack vergoên. 

Is 't moeite , dar ik 's morgens hier 
Ontfteek mijn eerfte licht en vier ? 
Sulks hebb' ik lang al felfs gedacn ; 
'k Liet daerom nooit mijn meit op ftaert , 
Die hier foo vroeg geen werk en vindt , 
Dan datfe flechts een draetjen fpint , 
Ofmaekt, met noodeloos geboen , 
Alleen fich ielve wat te doen. 
't Slaept alles vry van boven neer , * 
Als ik wat vroeg ben in de weer. 
Demeeftcftilt', en'tminftgcraes, 

F Ui 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



W. SLUITERS 
• op-bb 



Is, datikfelfsmijm 

Soo 'k 's nachts wil , dat mijn kecrfe brandt j 
Ik hebb' mijn vicr-flag fclfs ter hant y 
Dacr kom ik makk'lik mee te recht. 
Indien ik dacr toe meit of knecht 
Van 't bedd' afriep , dat hadd' geen aert , 
En nauwliks waer 't depijne waert. 
Mijn hant , die fdden fich ver-roert , 
Dan als fe Hechts de penne voert, 
Gevoel ten minften , datfc leeft , 
En tot mijn dienlt vijf vingers heeft. 

Hetzy, hoe^tzy, 'k hebb' minder moeit/, 
Dan of mijn vryheit was geboeit , 
Soo dat ik , reis op reis weer acn , 
Mijn dienft-boon achter aen moert gacn , 
En fien in alle hoeken toe , 
Hoe dat men 't maek' , of wat men doe , 
Men zy van dienft-boon opgepaft ; 
Maer'tis, mijns oordeels, meerder laft, 
Dat m alti}t haer op-pallen moet ; 
Het welk een man te noodc doet , 
Dien 't al te flaeffch dunkt fijn bemerk 
Te nemen op foo ilecht een werk , 
En die fyn tijt te koftüjk kent , 
Dan dat 's hier toe zy aengewendt. 
Ik föu by luik een diénft vcel-eer 
My achten knecht tezyn , als heer, 
En vinden , ( foo ik 't recht uit fegg' ) 
Veel meer werks in , als uit de weg. 
Ik moet alleen doch doen al t mijn y 
De reft fou Hechts het harezyn. 

'k Sitt' aen mijn difch nu als een heer , 
En ben aldaer van geen duik meer 
Gcdient , als dat ik felvc dan 
My na mijn fin beft dienen kan . 
'k Hebb 1 eens voor-al , om laft t'ontgaen , 
Mijn wintcr-voorraet opgedaen i 



So4> 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Eenfiem-huys en Winhr-ltvm. 

Soo dat ik niemant vroegen laet 

Hoev' uit re fenden langs de ftraet , 

Om my te koopcn dit en dat. 

Ook woon' ik in foo fraey een Sradt; 

Men brengt my meer te huis om niet, 

Als ik'er immer koopen liet. 

Wanneer mijn maeltijt is gedaen , 

Dan moet'er 't vrolijk fingen aen , 

Soo dat de luide Pfalm-gcklank 

My meer verheug dan fpijs of drank. 

Dan denk' ik by my felfs alleen ; 

Hoe kan natucr ook zijn te vreên 

Met fuik een kleintje na haer fin. 

En rechte wijsheit met noch min , 

Die al wat overtollig is , 

Wel achten kan voor hindernis ! 
Waer toe voor my foo veel beflag ! 

Al'tkooken, fmooken, al den dag! 

Ik hebbe een fpijfe , die ik eet, 

Die ieder-een niet kent of weet. 

Soo die my maer wel fmaken kan, 

Wat vraeg' ik na 't al ander dan ? 

Soo 'k , fonder veel geftoort te zijn , 

Dus vry mag blijven by het mijn' , 
Weet dat my fulks dan in der daet 
Voor eeten en voordrinken gaet. 

'k Ben met mijn kleintje wel gedient ; 
En komt my on verfiens een vriendt , 
Ik krijg'er licht noch foo veel by , 
Dat hy hy genoeg verzadigt zy , 
Goê gaften vinden licht haer deel , 
En quade gaften doch te veel . 

Maer in 't gemeen , foo als de waert , 
Zijn ook fyn gaften meeft geaert. 
Men neemt hier 't mijn'algeern' in dank , 
En komt hier nooit om fpijs of drank , 
Mits hier gants weinig te doen 

Y 2 



19 



Met 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



JO W. SLUITERS 

Met 't gheen alleen de buik kan voên . 
Ik houd' hier nooit een drink-gelag ; 
Maer hael wat Dichtjens voor den dag j 
En daer en luft geen tcerbroêr an : 
Hy krijgt'er licht het buik-wee van , 
En houdt de befte rymery 
Voor lymery óf mymery . 
Is dan 't Gedicht wat ruim en lank , 
Hy fit in eng en kort bcdwank , 
En overpeinft het middel vaft 
Om van 't geteem te zyn ontlaft , 
Of, toeft hy wat, hy raekt door 't rijm 
Schier heel in ilaep of half in fwijm. 
Hy denkt ( Is dit hier 't beft onthael ? 
Dat komt geweldig Hecht en kael. 
Sulk volkje gaet dacr 't kan-lit klapt , 
En daer m' uit ander vaetjens tapt. 
Al vloeid'een Dicht noch eens foo gladt - 
Sy houden 't met het vloeyend nat. 
Men krijgt daer van wat meer in 't lijf, 
Dan van mijn bullen en gefchrijf. 

Doch wat ook iemant laek' of prijf, 
Ik hou doch huis op mijne wijs , 
En fchafP mijn fpijs en drank met maet, 
Maer al te nood' in overdaet. 
Die geeft en opfet 't gheen hy heelt , 
Is immers waerdig dat hy leeft. 
Het hert is 't beft gerecht van al * 
Dat elk hier by my vinden lal , 
Met nootdruft voor gefonde licn , 
W*ef med' ik altijt ben vèrfien. 

U ïthcen- fchc koft , van verre gebragt, 
Kom hier niet eens in mijn gedacht. 
Scndt iemant my van felrs iet meê , 
Dat 7 alswatraers, komt uit de zee, 
Ik neem 't in dank , en fmaekt mijn mont j 
Maer lbo t my nicmant t'huis en fondt , 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Eenfaem-huys en JVtnter-kvtn* 



Ik dacht er 't heele jaer niet om. 
Soo dat het my heel vreemt voor kom , 
Als 't volk , dat geernc maeckt goê c, icr , 
My vragen magh ; hoe maeckt je 't hier , 
Daer fulks niet wel te krijgen is ? 
Als of een verfche Berkcl-vis , 
Of wat ons Godt hier geeft op 't lant , 
Noch n ; ct genoeg wacr voor den tant. 
Godt geeft genoegh in elke kuil , 
Daer meet tot voedfel , niet tot luft. 
Met weinig is natuer verzaedt , 
En daer ons die alleen toeraedt , 
Dat krijgt en vindt men o ver-al. 



't Is enkel weelde die ons ileckt , 
Als by genoeg foo veel ontbreckr. 
Men droomt nu 's nachts van lekkerheit , 
En 's daegs is 't op dendifch bereidt. 
Men wil in ordening fien gefchikt 
Al wat m' op 't lant en zee verftrikt. 
De luft, nooit van verfoekingvry, 
Wordt aengehitft door lekkernij. 
Met moeite leert men overdaet , 
Die beter ons t'ontleeren ftaet. 
O menfeh , leer , 't geen een Chriftcn voegt. 
Met weinig wel te zijn vernoegt. 
Is iemant al wat rijk van goct , 
Die deake , dat men leven moet 
Niet na fijn wclluft, maernareén. 
Die al tc veel heeft , fend ' iet heen 
Na 't volkje dat geen munt of kruis , 
Noch broot noch boter heeft in huis. 

Die , altijdt met wat nieuws vermaekt , 
Schier felfs niet weeten , wat haer fmaekt , 
Zijn doch met al haer lekkerny 
Niet half foo wel tcvreêa> alswy. 




Het volkje, dat voort koopt en fnoept 

F 3 



Wat 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



It W. SLUITERS 

Wat langs de ftract de roeper roept > 
En vaerdig is met d'hoogite bodt , 
Blijft altijc op wat nieuws verfot. 
't Is met verwond'ring aen te hen , 
Hoefj in de Steen, ter merkte vliên. 
Dan dingt en dringeer , d'een voor d aêr > 
Als of men uitgehongert waer. 

Mijn eet-luft ftrektcn trekt alleen , 
Na koft en drank , die Godt verleen*. 
Ik hoev' de vifch-of vleefch merkt niet , 
Soo 'k mijn gewoone dtlch geniet. 
Al waer 't veel Hechter en veel min , 
Soo fie Ver doch een zegen in. 

Men leeft niet Hechts by broot en fpijs, Matth.\ 
Maer, opeenongemeene wijs, v, 4. 

By alle woordt uit Godes mont , 
Het welck ons kracht en leven gont. 
Hoe falig is hy die dit weet ! 
Ik leev' hier niet, op dat ik eet', 
Maer eet' hier flechts op dat ik leev' , 
En 't vleefch lijn noodig voedlel gcev' . 
Want fpijs en drank houdt hier beneén 
Der menlchen lijf en ziel by-een. 

Daer toe zy 't voedfcl dan gebruikt ; 
Tot dat men ueef onf ' oogen luikt , 
En d'ed'leziel verhuifen gaet , i.Cor.^i. 
Daer s'eeuwig haer by Godt verzaedt , Ff. 1 6. 1 1 . 
En eet en drinkt, ftacgeven frifch , Luc. 22. 30 
In volle welJuft , aen lijn difch •> PJal. 56. 

Daer al des werelts lekkerny verf 9. 

Is enkel fnot en vuilnis by. 

O trefFlijk onweerdeerlijk mael , Openb. 19, 

In 's hemels hoog verheven fael ! verf. 7. 9. 

Wie hoop heeft , dat hy eens nldaer 
Aenlitten fil met Chriftuü Ichaer. Matt. 8. 1 1 

En met fijn nieuwe vreugde wijn Mattb. 26. 

boo heuglik fal befchonken zijn verf. 19. 



Eenfaem-huys en Wïnter-levm. 1 3 

Van fijn nooit toegefloten hant , 
Wat leit die hier een lekkertant , 
En maekt , uit weeld en dertelheit , 
In d'aerdfche kort: veel onderfcheidt ? 

Door dit bedenken vind' ik nooit 
Een difch foo fober of berooit , 
Ofkeer'er, na mijn Meefterswet, Luc.10. 
Het geen'er my wordt voorgefet. verf. Z . 

Segt, wie my ooit ter tafel noodt, 
Daer ik met boter en grof broot , 
Of met een eitje verfch gefoön , 
Of diergelijk my aengeboón , 
Niet al foo wel te vreden zy > 
Als offer was van alles by ? 
Ik kan by fcherp-bier , als by wijn , 
Indien 't te pas komt, vrolijk lijn, 
En rijk'lik teeren als een Graef. 
Ik ben doch van mijn buik geen flaef , 

Hoe fou dan nu mijn eige dis , 
Waer op veel meer dan nootdruft is , 
My niet vernoegen? Eer dunkt my : 
Dat alles noch tc heerlijk zy , 
Dan datter iet ontbreken fou , 
Soo lang ik iülk een tafel hou'. 

En waerlik hebb' ik overvloet , 

Waar voor ik Godt fteeds danken moet. 
Oydelheit! óquaed gebruik, 

Dat menigmael om eene buik , 

Die foo ganfch licht kan zijn gevoedt , 

Het heele huis vol werks zijn moet ! 

O ydelheit ! ö quaed gebruik , 

Dat meenigmael om eene buik , 

Die 't al weer draegt na d' heim'likheit , Mat tb. 1 5 . 

De konft met koft om win-prijs pleit ! verf. 1 7 ■ 

O ydelheit ! ö quaed gebruik 1 

Dat menigmael om eene buik , 

Van fuik een korte levens hoop , 

F 4 fc^* 



»> 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




Hier wordt niet veel in huis gedaen , 
Voor fpijs en buik , die 't faem vergaen , 
En noch veel minder werksgemaekt 



j.Cor, 61 
v.13. 




Voor 't geen alleen het ooge raekt. 
Waertoe'tgewafch, geplafch, geplaer? 
Waer toe al 't boenen , voor als naer ? 
Al 't vagen, ragen, al't gewrijf, 
Dat geen dink ongeplaegt en blijf? 
AFtfchrobben, tobben, fonderend^ 
E» alles van fijn plaets gewendt , 
Én dit foo dag by dag weer aen , 
Soo dat het nim mer is gedaen ; 

Het hoeft foo net niet dat het kraekt. 
I^et hoeft foo rein niet, dat het blaekt. 
Een ftofje maekt ons niet ver vacrt. 
,Wy zijn doch felve ftof en aerd. 

Soo m' hier of daer wat fpin-rag fiet. 
Het hangt ons in de mont nog niet. 
Men bruikt het hier als fachte zy , 
Indien men in de vinger fny\ 
Het is daer toe te wonder goet : 
Het ftilt en ftolt terftont het bloet. 
De Spinne-kopp' heeft doch den lof, Spr. $0' 

Dat s'ook is in een Koninks Hof. f . 2$» 

S 'is felfs 's Koninks difch niet wijdt , 
Al fchuilt s'er achter fchoon tapijt. 

De vloeren zijn alhier doorgaens 
Doch niet op fijn Italiaens , 
Die 't minfte vlekje fmeert en deert, 
't Is hier Hechts befem-fchocn gekeert. 
3 k Hou niet van liên , die , al te kuis , 
Een afgodt maken van haer huis ; 
Soo dat m'er , als in 't heyligdom , Exed. 3.5. 

Met uitgetogen fchoenen kom . lof. 5. 1 j . 

Noch in gebraek , noch in gebrek , 
blijft Sinlikhcit in haer beftek : 



Eenfeem-huys en Winter-Uven, 2% 

Soo dat ik middelmaet bewaer , 
Jvliet al te morfig noch te klaer. 
't Is hier bewaert voor Y en Fy ! 
En dat is al genoeg voor rny , 
Èn elk die niet te nauw en fiet. 
Het blinkt'er noch en ftinkt'er niet. 

Dat iemant fich hier ftoor' of floot? 
Aen nettigheit , heeft nu geen noot. 
Het is myn bueren Hechts gelijk ; 
En , foo men 't deur en deur bekijk* , 
Sy mogen met my over wegh. 
Op pracht en valt'er geen gefegh. 

De meit komt daegs een half uir hier ? 
En voorts en ifler geen gefwier 
Van eenig huis-of keuken-werk. 
De ftilheit is myn oogemerk : 
Die hebb' ik hier in defe ftaet. 

Ik hoor geen praetjens van de ftraet. 
Wat d'een of d'aêr al doet of feit > 
Daer my niet aengelegen leit. 
Wat raekt my ieder beus'lery ? 
Ik hou mijn huis te geerne vry 
Van yd'le ftraet-en meule maer 
Die weinig nut is , of niet waer* 
Klap- woorden, die 'k niet bemin', 
Èn draegt men hier noch uit noch in, 
Waer menig huis daer van ook vry. 
Het bragt meer ruft en vrede by. 

Ik minn' , de welvaert van het lant , 
Maer hunker na geen poft-courant : 
'k Hoor liever 't gheen dat oudt en wis , 
Dannieuenheefonfeker, is. 
*k Hoor 't quade voor fijn tijt foo noó j 
En dikwils volgt de kreup'le boo 
Op goede tijding achter-aen , 
En legt ons, hoe't'erzygedaen. 

Mijn vryheir. is myn macht en recht. 

F 5 Ik 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



W. SLUITERS 



Ik hoev' geen dienft van meit of knecht \ 
Waer in ik my gelukk'ger acht , 
Dan een die fteeds wordt opgewacht 
Van foo veel dienaers om fijn dis , 
Dat elk om't feerft gedienftig is.^ 
Hy fch.jnt gelukkigh voor de liên , 
Die foo veel booden magh gebién . 
Maer diefe niet van doen en heett , 
Seg , of hy niet gerufter leeft ? 
Een Prins heeft noodigals den dag 
Veel dienaers van verfcheide flag ; 
Maer diefe niet behoeft, dunkt my, 
Dat wel te recht een Konink zy. 

N iet daer ik foo by groei en bloei , 
Als dat ik my met mijne moei. 
En , na mijn eigen keur en wil » 
My felfs vermaken kan in 't ftuT, 

Die fich af-fondert van 't gewoel , 
Heeft iet begeerlijks tot fijn doel ; 
Hy mengt fig in een wijs bedrijf ; 
Dat eeuwen lank beftendig blijf ,^ 
Ditfoek'enjaeg'ik, vroeg en fpi, 
Na mijn geringe kracht ook na. 
Geloof my 'k hebb' geen ander wit 
In al mijn eenfaemheit , dan dit. 
Soo 'k ben vermoeit , ik fing' of dicht' 
Het welk te faem vermaekt en fticht. 
Ik maek heel weinig werks van vreugt , 
Die niet en fticht , maer flechts verheugt. 
Vreugt fondcr ftichting geeft het hert , 
Ook midden in het lagchen , fmert. 

Nooit ben ik minder eenfaem, dan 
Wanneer ik eenfaem wefen kan. 
Dc ziel heeft dan haer onderhoudt , 
Waer mcê s'op 't allerlieflikft kout. 
Kan (alk een zyn gefegt alleen , 
Die al den dag rondom fich heen 




Heeft 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Eenfaem-buys m Winter-kven. 2 7 

Heeft foo veel wijfe mannen ftaen , 
Waer med' hy mag te rade gaen , 
En op'nen hun verborgen fchat 
Vcrfpreidt op elk gelettert bladt ? 
Huys-ruste Lust my altijtWELLj 
Soo dit gefelfchap my verfell'. 

Hoe feer ik my na ftilheit fett' , 
Noch word ik al te veel belet : 
Sooverr'is't, datmy'tftillezyn 
Sou ftrekken tot verdriet en pijnv 
Hoe lang ik 't huis dus eenfaem zy , 
*t Is maer een kort vermaek voor my. 
Trekt van mijn leven eens den tijt , 
Die 'kin mijnampt, daer buiten flijt', 
En binnen, tegen dank en wil, 
Metiemant, die my ophoudt , fpüT, 
Wat fchiet'er dan , na uw vermoên , 
Veel over tot mijn vry verdoen ? 
Wanneer ik dan een VVinter-dag 
Tot mijn believen hebben mag , 
Hoe on verdrietig , ja hoe foet 
Moet die dan zyn voor mijn gemoet ! 
Het is een ongelukkig man , 
Die by fich felfs niet woonen kan j 
Die voor lich felve vreeft en fchrikt ; 
En nooit fijn geeft alleen verquikt , 
Maer al fvn vreugt moet in 'c gedruis , 
Der werelt foeken buitens huis. 
Ik weet geneugt , in dees mijn flaet , 
Die'k niet kan halen van de ftraet. 
Met boeken , en goed fchrij f-gerak , 
Verluft ik my op myn gemak. 

Ik hebb' aldus veel min gebrek 
Dan een die geit vergaert als drek , 
Het welk der werelt is en blijft. 
Hoe wel men foo veel lof toe fchrij ft. 
Een vroom > een vry en bly gemoet , 

*^£>at 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



W, SLUITERS 



Datismynfchat, myngeltengoet, 
Waer med* ik , als ik pover fchijn y 
Soo ryk als 't water diep kan zyn. 



In ongeftuimig tap-huis flyt , 
Al waer men, rnetdenbekin'tnat, 
Geen drooge blijdfchap kent noch vat i 
Daer blyde dolheit van een uer 
Eindt in berouw te lang van duer. 

'k Benijd' ook niemants eer en ftaet 
Die in het graf niet met hem gaet : 
Ik ben op d'hoogfte punt van eer , 
Indien ik maer , gelyk een heer , 
IVlag heerfchen over fnoodc luft , 
En al wat d'ed'le ziel onrruft ; 
Soo 'k moedig onder voet magtreên 
Den trots van 's werelts ydelheên , 
En, verr' van 'twereltfch eer en ftaet» 
My hier in 't mijn vernoegen laet. 

Ik laet een ander fijn gevoel. 
En kies de ftilheit voor 't gewoel, 
't Ghewete blijft dus beft in vreê. 
Hoe vrijer dm, hoe blijer mee. 
Ik kan hier in mijn element , 
Al iflcr fchoon geen menfch ontrent , 
Noch fmook tabak , noch wijn of bier , 
Wel luftig zijn op mijn manier j 
Het welk noch my noch and'ren deert, 
En daer geen geltin wordt verteert. 
Soo 'k anders geen verdriet en hadt , 
Als 't geen ik uit myn ftilheit vatt' , 
Ik fou maer weinig zyn ontftelt. 
Al wat my meeft ontruften qudt , 
Dat komt van buiten in mijn huis. 
En dan ic 'tnoch myn meefte kruis, 
Dat fulks my fco belet in 't goê , 



Spr. 14.' 
v. 13. 

v. 18. 




Het wejis ik hier in ftilheit doe , 





Eenfaem-huii tn Winter-kveri, 

Èn ctot myn werk met minder vrcugt 
Ook geeft te minder vrucht en deugt. 

Doch 't eigen onbevroegt gewiil' , 
Dat van niet quacts bewuft en is , 
( Dewijl myn eenig oogmerk 
Godts eer en ftichting van fyn Kerk 
In alles is ) fegt dan in 't ftill* 

TotGodti H EER, SUS LUST MT 

Men fie , in allerhande quaet , 
Op Godts bepaclde wil en ract, 
Die 't eind'lik al ten beften keer , 
Soo dat ons geen verdriet en deert. 

Dan ga ik in myn plicht weer voort , 
•Schoon niet foo wakker als 't behoort. 
Ik denk'; al lijd' ik wat verdriet , 
War niet cnfuert, dat foet ook niet. 
Al is all' ongeval geen vrcugt , 
Men maekt wel van de noot een deugt , 
EenChriften, wat hy immer ly*, 
Kan droevig zijn , doch alti jt bly : 
Indien de werelt hem eens ftoot , 
Hy moet de werelt zijn als doot , 
Dewijl met Chriftus in fijn Godt, 
Verborgen is fijns levens lot. 

Wil 't hert dan noch niet zijn te vreên 
Ik fing'cr al mijn beft door heen , 
Het luft my dan , of 't luft my niet , 
Met d'cen of d'ander Pfalm of Liedt , 
Die foo verr' komt , dat hy fyn hert , 
Met al fijn ingckropte fmert , 
Waer door 't fich voeld' als in de klem , 
Al fingend' , en met luider ftem , 
Voor d'herte-kenner draegt en klacgt , 
Vindt al fijn quclling fchicr verjaegt , 
Soo dat hem dunkt , hem fal voortaen 
Geen zee van ramp te hoogc gaen. 
Gefang en fpel , dat zielen trekt , 



2? 



i.Tet.%.16. 

Handl. 24. 
verf. id. 



u' WlLL', 



Amos. 



1. Tet. 4. 19. 
Rom.%.1%. 

37 38-39* 



x. Cor. <J. 
verf. 10. 
C0I. $.verf.}, 



Eph.^.verf. 
19. 



Da: 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



3 o W. SLUITERS 

Dat felfs propheete-geeften wekt , i 



i.Sam. 10. 



■ 



ml 



En vaerdig maekt hun traeg gemoet • 2- Kon. 3 . i 
Is doch voor my te wonder foet , 
Mijn hert moet berften , foo 't fomtijts 
In foo veel moeilik hei ts en ftrijdts , 



Men fingt fyn felite vyant doot. 
Soe 'k door geen Sang kon zyn verheugt , 
Ik hadd' op aerden weinig vreugt j 
Maer waer ik ben , of waer ik kom , 
Verfelfchapt my die vreugt al-om , 
Doch allermecft hier in mijn huis 
Soo vry van't woelig aerdfeh gedruis , 
Alwaerikfchroomloos, dag by dag. 
Mijn ftem vry uit verheffen mag , 
Vermits 't een dwaes , die haet en fmaedt , 
Hier niet kan hooren op de ftraet. 

Soo doe men hier het geen hier-na , 
Door 't vreugdenrij k Halleluja , Openb. 1 9 . v. 1 . 
In eeuwigheit fal zyn het werk 
Van Chriftus uitverkoren Kerk. 
Dit's vreugt , die 't hert nieuw leven geeft , 
En die de Werek niet en heeft. 
Het meefte volk weet hier niet van , 
Dat nooit fchier fmack'lik fingen kan , 
Dan vol en dol door bier of wijn . 
Maer ik moet nuchter vrolijk zijn. 
'k Hebb' hecle ftapels hier in 't ftüT, 
Van alle Sang-ftof tot mijn wflP. 
Soo 'k Davids harp dan reent mag flaen , 1 . Sam 
Moet haeft de boofe quael-geeft gaen. v. i 3 • 
Hoe voelt men fich van heil omringt , 
Als 't hert fich uitten treuren (ingt ! 
Waer troon: en vreugt in G odt kan zijn , 
Wordt alle quclling medicijn. 

Mijn werk gaet vaft tot d'avond heen : 
Dan ga 'k befocken dees of geen' > 



Sich felfs niet door gefang uit goot. 



Pf.62. 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Eenfaem huys en Wmter-kven. 

Die na mijn komft wel felfs verlangt , 
En my met iiilk een luft ontfangt , 
Dat door het vriendelijk gelaet 
Mijn hert in 't lijf my open ga<it. 
'kBewysdan, hoe ik daer ook foet 
En openhertig welen moet , 
En geerne zyn mag by de liên ; 
Soo darfe by de kaers wel hen, 
Datalmijnftilt' en eenfaemheit 
Niet fpruit uit füer en ftuer belcit : 
Want fchoon ik veeltyts eenfaem ben , 
Men Tiet ook hoe 'k gemeenfaem ben > 
En aen het volk , waer by ik woon , 
My nimmer-meer on-minn'lijk toon'. 
Al is foo veel gefelfchap juift 
Alhier niet fteeds by my gehuift: , 
Behoev' ik daerom met verdriet 
In eenfaemheit te zijn ? Gantfch niet. 
Ik hebb' gelelfchap over hoop , 
Ook fonder dat ik verre loop , 
Hier by myn volk foo menigmael 
Als ik'er ooit na tracht of tael' : 
Dat weet my mijn befocking dank ; 
En 'k fie de ryge noch foo lank > 
Dat ik bekommert ben om tyt , 
Hoe 'k noch eens komen fal foo wydt» 

De wintcr-dagen zyn heel kort j 
Soo dat nu 's daegs niet veel en wordt 
Van myn befoeken hier en daer , 
Ten zy het by de k ranken waer , 
Of daer de faek geen uitftel lijdt. 
Maer 's avonds is 't de rechte tydt- 
Myn volkje, dat h ier woont op 'tlant, 
Is 's daegs wel hier of daer van kant , 
Maer 's avonds vind' ik groot en kleen 
In ieder huis-gefin by-een. 
Dan ruft elk met gemak by *t vier* , 



3* 



W. SLUITERS 



Soo dat hy mijn gefelfchap vier' , 
En vryer by my fitten mag , 
Dan in fyn arbeit op den dag. 
*k Neem die gelegentheit dan waer j 



Wanneer ik dit befoek dan doe , 
Men ruft my geen lanteerne toe , 
Soo groot en fwaer, datfehier daerom 
De meit haer gantfche lichaem kromm' j 
Of d'arm moet fetten in haer zy , 
Eer dat s* haer door de fwaert' ontgly' , 
En dan weer hebb* van doen een uer , 
Eer dat s' haer blanke bodem fchuer*. 
Ik ben al meeft gewent te gaen 
By t blinken van de lichte Maen , 
Soo haeft die maer van 's hemels trans 
Verfchijnt met d'allereerfte glans , 
En lijd' als dan , om pracht of ftaet , 
Geen ander licht voor my op ftraet. 
*k Onfteek geen keers voor oon of Maen , 
Soo 'k by haer licht kan fien en gaen. 
Of fchijnt aen 't hemels hoog gewelf 
Geen held're Maen , foo vatt' ik felf 
Mijn kleine dicve-luchtje ras , 
Met eene keers , en een gelas , 
En ben daer van heel wel geleidt , 
Vermits al 't licht fich voorwaerts fpreit , 
En trekt fich t'faem , recht voor mijn treên > 
Niet achter of rontom my heen. 
Al wat door weinig wel gefchiedt , 
Hoeft fonder noot door meerder niet. 
Ja 'k ben daer van gedient veel meer , 
En ftappe daer mee v oort veel eer , 
Dan of mijn gank moeft na den tredt 
Der luchte-dragers zijn gefet. 
Men heeft doch hier voor knecht of meit 
Geen voor- of achter-huis bereidt , 




luft, dan hier dan daer. 



Èmfaem-huys en Wtnter-Jevetf. 

Waer in men haer foo lang doe gaen , 
Tot dar haer heerfchap op lal ftaen. 
En dat men haer te ftem met my 
Sou fetten in die felve ry , 
Dat hadd' geen val ; en 't huisgefin > 
Dat ik befoek , fou dan te min 
My openen haer vreugt of 1'mert , 
Of watter meeft leidt op haer hert. 
Men is doch weerzijds geern'als dan 
Soo openhertig als men kan. 

Waerlóud'ik ooit veriêlichaptzyn 
Soo foet en wel als by de myn' ? 
Die raekt ons nu te meer aen 't hert, 
Omdatwy, met verdriet en fmert, 
Zijn van rr ilkaêr verftrooit geweeft ; 
Doe't noch verquikken kon myn geeft* 
Indien ikd'allorminfte maer 
Van ditgcfclfchap wierd gewaer : 
Doe 'k nu éi i dan , uit liefdens drift, 
Myn volk befocht met briefen fchrift $ 
Ja doe wy weerzijds kermden ; Ach ! 
Die eens beleven mogh dien dagh. 
Dat wy malkander hier ter fteê 
Weer fagen in goê ruit en vree ! 

Is'tvreemt, datditgefelfchapmy 
Pus aengenaem en heuglijk zy ? 
Ik (ie, Dat onder haer eik-een 
My ongeveinfd 'lik minn' en meen' , 
Gelijk als ik met hert en Gn , 
Ook haer al tTamen meen' en minn'. 

Schoon 't ongeacht fchi jn of gering 
Aen een vcrwaende Stedeling , 
Die 't al na ftaet en baet weerdeert , 
En met fyn minder noó verkeert , 
Javraegt, wat eer, of leer, of nut 
Voor my is in een leemen hut, 
By volk niet van deurtrapt verftant , 



ii 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 





24 V. SLUITERS 

Maer in haer eenvoudt op het lant ; 
Soo acht' ik 't nochtans als wat groots , 
En hou my hier meer buiten fchoots 
Van jaloufy en vinn'ge Nijdt , 
Soo datfe my foo licht niet bijt' , 
Maer flechts van elders , en van verr' , 
Haer fchen-bck tegen my opfperr' : 
't Is ook niet fonder nut of leer , 
Soo 'k hier dus met myn volk verkeer' : 
Haer ommegank leert my myn plicht , 
En fy zyn weer door my gefticht. 

Als ik met dit gefelfchap praet , 
Weet, datmyfulksaen'thertegaet, 
Veel meer dan daer men , na de k onft » 
Met hooge woorden , fonder jonft, 
My op fijn grootfch feefteert en eert , 
En honig om de lippen fmeert. 
Wat uit het herte komt van daen , 
Moet immers meell rer herren gaen . 

Ja 'k breng wel uit de flechrfte kluis 
De meefte vrucht en vreugt weer t'huis ; 
Mits, fonder ftoot, de tyt daer meer 
Met ftichtelyk gepraet p&fleer'. 
Sy willen liefft zyn onderrecht 
Die dus eenvoudig 7.yn en flecht. 
De trooft heefc op haer ziel meer vat. 
Sy roemen van geen aerdfehc (chat , 
Noch van haer ftaet , of geit en goet 
Maer 2.yn verneêrt door arremoed , 
Waer door ik haer en mijn geluk 
In haerr' en myne ziele druk' , 
En leert te faemen haer en my , 
Hoe 's menfehen rijkdom niet en zy 
Gelegen in veel tijd'lijk goet , 
Maer in een welgeftélt gemoet ; 
En, dat hy rijk is, die, vernoegt, 
Sich na fyn armoed' heeft gevoegt. 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Ecnfaem-hnys en Wïnter-leven 



Maer iflèr ergens een wat meer 
Verhoogt door rijkdom of door eer , 
Daer (preekt m' al veel van geit en vvinfl: , 
Ofwaer'twin fuchtighcrtoppinft. 
Helaesj 'k vergeet my felfs daer wel 
Door veel onvruchtbaar aerdfch gerei ; 
Soo dat ik namacls in mijn geelt 
Gedenk j hoe ben ik daer gewceit > 
En hebb'on-nut mijn tijt verpract 
Met 't gheen dat my niet aen en gaet ! 
Men is beft in een arme hut 
Voor 's werelsydelheên befcliut ^ 
Het goê gheweten houdt daer by 
Sich belt van 't pijnlijk w roegen vry. 
Al wordt my daer dan op mijn hanc 
Gern groote roemer wijn geplant , 
Haer liefd' en lult tot my en't mijn' 
Verheugt'er my veel meer dan wijn. 
Wie uit een goedertieren aert , 

My Hechts een ftoel zet by lijn haert , 

Al is't gefeet van ftroo of tien , 

Behoeft my anders niet te bicn. 

Noch hebb' ik vrienden hier rontora-, 

By welk' ik ben heel wellekom : 

Soo my de rijt hier viel te lank , 

Ik nam tot haer wel meer mijn gank. 

'k 1 kei ondank , loo 'k dus lange drael ; 

En hier foo valt blyr als een pacl > 

Soo dat men my by -wijlen vracgt , 

Of my haer vriendfehap niet behaegt , 

Om dat ik s' in foo lang een tijt 

Niet eens hebb' met mijn komlt verblijdt, 
'k Weet lbo 't gefelfchap lact en vroeg , 

Hadd' ik daer toe flechts tijt genoeg. 

Want geen dink kom' ik meer te kort 

Als tijt wacr aen 't my immer fchort. 

Steeds blij ft 'er noch iet ongedaen , 




G t 



} é W. SLUITERS 

Al vang ik dag by dag weêr aen. 

Veel fticht'lijks hadd' ik noch wel voor ; 

Maerraek'er, na mijn wenfch , niet door 

Hoewel ik fomtijts al wat winn' 

Ik fteek'er noch ten hals toe in. 

My komt dan geen dink vreemder voor 
Als dat ik fomtijts feggen hoor > 
Ja wel ! hoe lank moet u de tijt 
Daer vallen , daer g'alleene zijt ï 
\ Is fteeds by elk het out gcfank ; 
Wat valt u nu de tijt wel lank ! 
Daer ik veel meer my fel ve quell' , 
Dat alfins my de tijt verfnelF. 
Mijn tijt die valt my, laet en vroeg, 
Noch veel te kort , nooit lank genoeg 
>t Is offe my te poft ontrijdt. 
Ik hebb' alhier meer werk dan tijt. j 
Indien dan nu mijn ftaet u deer' , 
Beklaeg mijn tijt-verlies veel-eer j 
Vermits mijn hert na tijt-winft helt 
Gelijk de vrekkaerd na veel geit. 
Mag in geen dingen gierig zyn; 
Ikfpaer voor vrienden broot noch wijn 
MaerwatdeTijtraekt, ik beken, 
Dat ik daer mee recht gierig ben. 
Ik hebb' het geit niet over- hoop , 
Maer, wafTer tijt voor geit te koop, 
Ik gaf daer voor het befte gout ; 
Dal iemant in fyn fpaer-pot hout. 

Daer is geen fchat , na-by of wijdt , 
Te fchatten tegen d'ed le Tijt. 
Wie defe fchat verquiften gaet , 
Of (ïch foo licht ontftelen laet, 
En krijgt hem met geen moeite weer , 
Als wel verboren gek of eer. 

O menfehen kint , weerdeer den tijt : 
>t Zy watge doet , gy raekt hem quijt. 



1 



Emfaem-huis en Winter-lcven. 37 

fiy gaet foo wel met boertery , 
Als met gewichtig werk voor-by. 

Doet alles met een wakk're hant , Prea. 9. 

Mits geen gebruik van kloek verftant , v. I o. 

Noch werk , noch wijsheit noch beraedt 
In 't graf is , daer gy henen gaet. 

Wie tijt wil achten als iet groots , 
JBefieP, alshyf'ind'uirdesdoots. 
Wanneer sliem is geheel ontvlucht, 
•Sal deerlik na-fien metgefucht.^ 
O! konden doch foo wel de Hêa 
Haer kort' aenftaende tijt befien , 
Als wel die nu verftreken is , 
Wat fchrik , wat al bekommernis 
Sou zyn in 't binnenft haers gemoets , 
Om s'aen te leggen tot iet goets ! 
Maer, eer men dit te weten kom , 
Men is verfleten ; 4'uir is om 
De Doot legt menig' in de kift , 
Eer dat hy van wel leven wift. 

Het is een wijs voorfichtig man , fred. 8 . 

Die tijt en wijfe kennen kan } verf % . 

Die tijt vergaert en wel bewaert , 
Als 't befte dat hy vindt op d'aerd , 
Soo dat hy voor geen koninks kroon 
Syn tijt verruilde, alkond'hy fchooo. ' 

Elk uirken zy al fneeg betrapt , 
Eer 't fonder vrucht ter vlucht ontmapt. 
Men neem' een ieder dag foo waer , 
Als of 't onf * heele leven waer. 
Men kamp' met fnelheit van de tijt , 
Door 't fnel gebruik der fel've , om ftrijdt. 
Dien t volk onnut veel tijts ontrooft. 
Verheft meer als hy wel geloott. 
'kBenblyde, dat de Winter my 
Van menig tijt-dief nu be vry'. ^ 
Het Stee-volk wil nu niet van ftee , 

G 3 He- 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



W. SLUITERS 



Bevrceft voor buien, koud', enfnee: 
Het weet op 'tlant nu geen plaifier , 
En denkt wel dat nu ntemant hier 
Kan leven , dan met groot verdriet. 
Syfeggenj 't uTer 's Somers iet : 
Maerwieis't, dieby winter-dag 
Op fulke plaetfen harden mag ? 
Daer ik my felve vaft verbly' , 
Die hier nu fitten mag foo vry , 
Op dat ik dag by dag ver-richt' 
Al wat my felfs en and 'ren fttchr. 

Of 't buiten mottig is, ofkout, 
Ik hebbe hier droog en luchtig houc , 
Dat fraei gcfchelt is en geklooft. 
Ook fchijnt de veen-fon my voor 't hooft. 
Waerom ik 't in de Winter hier 
Wel harden kan op myn manier. 

De tijt verleent my nu meer jonft. 
Daer wordt niet half foo veel gebonfi: , 
AlsindeSomer, voor myn deur, 
Wm door de dag krijgt fcheur op fcheur. 
Wat is een winter-dagje foet 
Voor een die lich voor luiheit hoedt ! 
Die meer in ftilheit fich verblijdt , 
Dan een die luikeen dierb're tijt. 
Op 't glad-bevrofèn ys of (hee , 
Verjaegt met paerd en narre-flee. 

Doek eens een uitvlugt na de Steen , 
't Gefchiedt al om gewicht'ge reen. 
't Is fomtijt? om myn nacfte bloet , 
Dar my daer by fich heb:>e^. moet. 
Wie kan fig dat geheel cndhen ? 
Het bloet dat kruipt daer n et kin gaen. 
Maer foo 'k nu in een Stadt eens toef , 
Het is uit noot , of groot behoef, 
Om dat het dm aldacr voor my 
Soo druk is met de druickery. 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Eenfaem-buys en Winter-levm. 

Ik ben niet finlijk in myn huis , 
Maer hebb' myn werk graeg net en pluis , 
Dat voor elks oogen komen moet , 
En blijft ais 't is, 'tzy quaetofgoet. 
De drukkers proef heeft vaek een fout , 
Die niemant licht bemerkt of fchouwt , 
Dan felfs de maker van 't gefchrift , 
Die alles op het nauwfte lift , 
Of vindt iet onfatsoenlijks uit, 
Dat door geen tekens wordt beduidt ; 
Waerom hy felfs daer by zyn moet. 
Als *t lefte bladtten einde fpoedt , 
Moet fomtijts daer iet by of af , 
Dat nooit een vreemde nam of gaf. 
Indien'er haeft is by myn werk , 
Soo moet de drukke drukker fterk 
Gcport en aengedreven zyn j 
Of ander werk gaet voor het myn'. 
Dan moet ik tot de binders gaen , 
En fel ve met haer overflaen , 
Hoe beft myn werk gebonden 7.y , 
Of hoe veel dat men eifch van my 
Voor hoorn 1 of flechte fchapen bandt* 
'k Maek met haer klaer den achterftant. 

Om fuik een diergelijk ver-eifch 
Is 't dat ik na de Steden reif ! 
Geloof my, vrienden, dat ik daer 
Om ander reen niet henen vacr* 
Het Stadfch bedrijf geeft my geen vreugt , 
Maer wan-luft en veel ongeneugt ; 
Waer van foo klaer gelijk de dag , 
Myn Buiten-Leven tuigen mag, 
Het welk ik ongeveinf delik fchreef , 
Soo als myn geeft my daer toedreef , 
Voor-al niet anders als ik 't meen. ^ 
Daer gaet het lant my voor de Steen. 
Wie tijt weexdeert , en dicht en fchrijft , 

G 4 



39 



Heeft 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



'4° 



W. SLUITERS 



Heeft nooit meer vreugt, dan als hy blyft 
Gantfchafgefondertj byfynwerk, 
En in fyn felfs bepaelde perk. 

Ik waer wel mal > foo 'k om plaifier, 
Ging in de Winter-tijt van hier , 
Daer felfs geen foete Somer-dag 
My licht'lik toe bewegen mag. 
'k Weet met mijn geit wel beter keer > 
En met mijn koft'le tijt noch meer , 
Dan dat ik die met reifen quift , 
Alsof ik daer geen weg mee wift. 
'k Hebb' meer vermaeks te huis alleen 
Dan 'k weet te halen in de Steen * 
Daer nooit voor my iet is bereidt 
Dan moejelijke beligheit. 
"kOnnemy, dat m'erftaeg weer aen 
My ledig langs de ftraet fie gaen , 
En niet begrijp' wat ik daer doe , 
Soo dat m'er 't een of 't aêr vermoê , 
Dat nooit mijn hert eens hadd' gedacht. 

'k Sly t hier den winter toet en facht i 
En denk al dag by dag weer aen ; 
Wat wil hy haeft ten einde gaen { 
Nietongerijmder , dan bejag 
Om 't korten van de winter-dag , 
Die 's avonds vroeg en 's morgens laei 
Te veel met flapen henen gaet , 
En tuflchen bedd' en dekens blijft , 
Hoe feer men ook fich felye drijft. 
Profijt'ge befigheit en vlyt 
Verkort op 't allerbeft den tyt. 
Waer iemant duifent vreugden foek x 
Mijn vreugtis in deef achter-hoek. 

Soo 'k als een afTche-puifter fat , 
En anders niet te doen en hadt , 
Als flechts mijn fchenen wat te braên , 
Men mogh dit leven my ontraên. 



Ik 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Eenfaemhuys en Winter 4evm» 4i 

Ik ben gantfeh niet van fuik een aert , 
Dat ik in 't hoekje van den haert , 
Wat lang fou fitten fonder werk , 
Ofeenig lofPlyk oogemerk. 
Ik houde niet van fulke liên , 
Die flechts in 't vier wat mann'kens fien > 
En 't mym'rig hooft vol fotheit broên , 
Niet wetend watfe fullen doen. 

'k Hebb foo veel werks hier over-hoop , 
Dat alty t my de ty t ontloop*. 
'k Hoor na geen klokke die der flaet , 
Eer datfe 's middaegs bom-bam gaet , 
Soo dat ik denk; Wel! hoe is 't hier! 
't Gebraedt is noch niet eens by 't vier ; 
En 't is foo laet ? De klok die liegt , 
Of 't is dat my de tyt bedriegt. 
Soo gaet het na de noen-tyt weer. 
Ikdenkvaek; Is het donker weêr* 
Of komt den avon d al weer aen ? 
Daer noch foo weinig is gedaen ! 
't Is tyt dat ik mijn keers ontfteek. 
Soo gaet elk uire, dag, en week. 

Nu oordeelt eens , na 't geen gy fiet , 
Of my de tyt verveel' , of niec ; 
En or 't foo groot een wonder fchijn' , 
Dat ik foo lang alleen kan zyn. 
Ik hou de tyt in waerd' en eer , 
Maer ik verdrij v'fe nimmermeer. 
Ga 'k hier en daer by-wijlen heen , 
'tlsomgeentijt-verdrijf; oneen; 
Maer *t is , om dat beroep en ti jt 
My dan niet langer 't huis en lydt. 
Indien ik d'eenofd'aêrbefoek, 
't Is niet, om dat ik, in mijn hoek, 
Hier achter niet , n iet meer raet en weet 
Waer in mijn tijt fal zyn befteedt i 
Maer dat hier door mijn fchuld'ge plicht Kom- i$.v.9. 

G $ Van 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



4 t W. SLUITERS 

Van liefd' en trouw' ook zy verricht. 
Die u befoekt om anders niet , 
Dan dat hem eigen haert verdriet , 
En ielfs de tijt hem valt te lank , 
Verdient van uw heel weinig dank. 
Al komt hy dan al menig-werf , 
Gy zyt alleen fyn noot-bederf. 

De reden zyn daa veel te fiecht, 
Als d'tm ofjdWkf tot my fegt; 
Sco, komt eens uit, ondat de tijt 
U doch te laak valt daer gy zijt. 
Neen , vrienden ; foo ik tot u kom . 
Gefchiedt het nimmermeer hierom. 
Soo 'k 't niet ei i deed' om uwent will' , 
Ik fat de ganfche week hier ftil : 
En fou niet eens noch vroeg noch laet > 
Myn beenen fetten op de ftraet. 
Ja, foo'kwouuitgaenomeenleur, 
*k Hadd' hondert plaetfen tot mijn keur. 
Daerom gedenkt vry, waerikkom. 
Het heeft geduerig fyn Waerom. 
Heeft 't een of 't aêr niet veel om 't lyf , 
Noch doe ik 't om geen tijt verdrijf , 
Geniet ik wat vermaek of ruft , 
*t Is , om den ty t met verfche luft 

Weer na te jagen al myn beft. 
Tijtquifting fihuw' ik meer den peft. 
Fy ! dat de nacm van Tïjt-verdr 'èjf 

Noch by den Chrift'nen overblijf! 

Daer Godt fo fcherp eifcht tijt en ftondt , 

Die hy ons hier ten goede gont. 

Niet wordt'er foo beklaegt in d'hal , 

Als dat men d'ed'le tijt door fpeJ 

En ydelheit verwaerloofl heeft. 

Maertijt, eensquijt, wordt niet herleeft. 

O tij c verdrij ver , wie gy zijt , 

Verdrijf ons doch den quaden tijt , 



Rom. 13. ir. 
Gal. 6. 9. 10. 



Maer 



Cm 




SB 

Hm* 




Gd 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Emfaem-hHjs en Winttr-ltvtn. 

Maer koop den goeden wijflijk uit ; 
Hy heeft en geeft een rijke buit. 

De menfch , op koopmanichappen wijs, 
Eilaes! fet alles nu op prijs, 
Maer geeft fijn ti jt flechts overhoop , 
Gelijk een toegift op de koop. 
Segt, wiefoograegnatijt-winftty, 
Om die te fchatten na waerdy ? 
Men acht nch nu aen ons verplicht 
Voor iet van geen of klein gewicht , 
Dat elk doch haeft , na fynen doen , 
Met 't een of 't ander kan vergoên. 
Men dankt ons voor en dronk je bier ; 
Maer vooreen uire drie of vier, 
Die m' af-breekt van fyn tijten werk , 
En aen hen geeft, dankt niemantfterk. 
Indien men tyt van onsontfimg , 
Dat acht men als van geen belang , 
Daer nochtans felfs een dankbaer man 
Die nimmer weer vergelden kan , 
Noch daer voor , met fatfoen en eer , 
Kan feggen , Uaelt uw fcbaê *.< ww. 

Men deelt fyn gek niet geerne mee j 
Maer met fyn tijt is elk haeft ree , 
Om die te quiften aen een aêr , 
Als of fe van geen waerde waer : 
Daer doch geen dink op aerden meer 
Gefpaert mag zyn met lof en eer. 
O blinde, waer is u gelicht? 
Hoe weegt gy 't fwaerfte doch foo licht ? 
Geen menich lydt meer verborgen fchaê , 
Dan die fyn tijt niet houdt te raê. 
Segt, ofter op aerden leef, 
Die ooit verloren tijt weêr-geef 

De Tijt loopt vlug en fnel voor-uit , 
Wordt niet her-roepen noch geituit , 
Vliet fachtjes heen , maekt geen gerucht , 







Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuestLLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



44 



W. SLUITERS 



En yvaerfchouwt niemant van fyn vlucht. 
De tijt wordt niet beftiert door konft , 
Noch ooit verlangt tot iemants jonft. 
Hy houdt fijn vlugge loop en draf ; 
Die Godt van aenbegin hem gaf. 
Hy fpant nooi: uit , wordt nooit verlet » 
Noch door gefmeek eens neer gefet j 
De tegenwoord'ge tijt is kort, 
Soo datter aen getwijfelt wordt $ 
Of tegenwoord'ge tijt ook zy , 
Want s'is all' oogenblik voor-by , 
Het gheen ik nu fegg' , is niet meer. 
Een ander tijt-punt iiTer weer. 
De Tijt wil 't fnelfte zyn van al , 
Tot datfe niet mepr wefen fal. 

Gy vraegt my , of ik felve dan 
Mijn tijtióo wel toe-brengen kan > 
Dat ik s'aen ieder dus weerdeer' ? 
Ik fegge • Dat ik fulks begeer' , 
En tracht'er na met alle vlijt , 
Ora niets te cjniften van mijn tijt. 
'k Segg^ niet loo feer wat ik vermoog' , 
Als wel, waerdatikmeeftnapoog'. 
En wat een man , als my , betaem'. 
Is ïemant ielfs fchoon min bequaem 
Om fnel te loopen in de baen , 
Noch maent hy wel een fterker aen. 
Ja 'k ben, doorGodtsgenaê, fooverr*, 
Dar ik volmondig fegpen derr' , 
Dit ik tot in mij .1 ziel befucht 
Den rijt , die "k tpiflfe fonder vrucht. 
Ik overdenke dag by dag , 
Hoe'k ; >eft mijn ov'rig leven mag 
Beft ede rot Godts dienft en eer, 
Ik vrees ^een dink ter werelt meer , 
Dan dat m ƒ ocit veel aerdfeh bedrijf 
Mog komen vallen op het lijf. 



Of enk. io. 
vtrf.6- 



i. Tstri^. 
verf. 2. 



Tot 



Mi 



Aivttbp« 

Dcc* 
Mi 



MM 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Eenfaem hup en Wïnter-leven* 

Tot niet- en quaet- doen ftl , met weet , 
Van my geen uire zyn befteedt. 

Omenfch, die, met lbo licht een hant , 
Den dierb'ren ti jt verlanterfant , 
Verfin doch , waer gy henen feilt. 
Koop tijt uit , wijl su wordt ge veilt. 
Maer die fe beft uit-koopen wil 
Tot zielen oefT'ning, moetin'tftüT 
Al veeltijts weten om tegaen 
Met ftommen , buiten 's Werelts baen , 
Soo dat hy afgefondert leev* , 
En fich geheelik over-geev' , 
Met lijf en ziel , aen 't lofflik werk , 
Verkoren tot fyn oogemerk. 
Dit maekt ook , dat mijn Eiberg my 
Soo mooi als *t Graven-Rage zy. 
'k Was left een ruime tijt aldaer j 
Maer fat meeft , d'eene dag na d'aéx $ 
Op mijn vertrek in 't ftill' alleen , 
Met boek- en fchrijf- tuig om my heen , 
En hiel mijn deur en venfters toe , 
Van al 't gefwier ontruft en moe. 
Mijn vrienden deen my dikwils d'eer , 
Om my te leiden op en neer , 
Na 't Princen Hot , of na 't Voorhout , 
Daerm'al, wat prachtig is , aenfehouwt) 
Waer in ik wel haer gunft aen-nam , 
Maer, als ik op mijn kamer quam, 
Wasdaer, inplaetsvanaPtgeprael, 
In ftilheit \veër mijn foetft onthael, 

Dan dacht ik by my felfs alti jt j 
Wat lijdt een Chriften hier al ftrijdt , 
Die in de werelt geen vermaek 
Begeert, dan dat hy dieverfaek! 
Geloof my, dr»c ik reis op reis 
Sat by my felfs in fuik gepeis : 
A woond' ik in den moojen Hacg > 



4* 



Eph. f. 
v.16. 



Spr. 18. 
té 



s. Ioan,2. if> 
lit.l.ll- 



Die 



m 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



4 6 W. SLUITERS 

Die mooiheit waer my flechts een plaeg , 

En gaf my veel belet in 'c myn , 

Waer in ik- doch moet bclïg zyn . 

Of ioo veel koetien , met veel ftaet , 

Hier hoiTeboilen langs dc ft. act , 

Soo d;it hef in mijn ooren raeft , 

Daer van hebb' ik de iatheit haeft. 

Al waer 't te Eiberg ook als hier , 

Gedacht ik, wat fou dat gefwier 

Voor my zy n , die na lhlheit tracht , 

En 't ander maer voor quelling acht , 

En d'on-weêr-roepelijke tyt 

Niet geern' in aerdlch vermaek verflyt ! 

'k Ben noch al van het felf gevoel , 
Waer ons plaetsloo vol gewoel , 
En praeld' ook foo in weeld' en glans , 
Ik blijrhier in myn huis nochtans , 
Enhadd'nochluft, noch tyt, om 'toog 
Te weiden in al 't ftaet-vertoog. 

'k Weet in die grootfche Steên ook hen , 
Die't al met tegenheit acnlien 
Wat daer van 't wereltfche gedacht 
Soo wordt geacht of na getracht ^ 
En daegliks met een hoek in 't ftiU' . 
Op 't beft vernocgt zyn na haer wiü\ 
Wat helpt haer al dte lui f ter dan ? 
Dewijl fc liever zyn daer van , 
Opdathaeroogen> ooren, hert, 
Niet zyn bekoort, deurboort, verwert. 

Is'thiertedootich- Weet, dat voor my 
Diedootsheitalseen teven V} : 
Maer veel gewoe! l- :v.y ren tioot, 
Waer in ik nooit Hen , dan door noot. 
'k B<m op geen plaets fo- - wel te vreen , 
Als daer ik 's werelts vdelheen 
Al levendig ontfterven mag. 
OfiemantopfvnJelredag 
Wanneer hem Dootsgewelt om-vat, 



Eenfaem-huys en Winter-Uven 

FyWerelt! fcgg', wat lof is dat? 
Ik tracht , dat ik de werelt haet , 
Eer datfy felve my verlaet. 

AI quam my al de werelt toe , 
'k Sou doen het geen ik heden doe , 
En foeken , even graeg en fterk , 
Al voort te gaen in 't felve werk : 
'k Sou by my felft nooit blyder zyn , 
Dan als ik bly ven kon by 't myn'. 

't Genoegen, dat ons d'aerde geeft > 
Is niet in dingen die men heeft, 
Maer in 't gemoet van een dies'acht. 
Ietgrooters wordt van ons verwacht. 

Al waer ik van al 's werels eer , 
Van al haervreugt en rijkdom, heer, 
Het waer een arme flaverny , 
Soo 'k daer door week van Godt en my. 
Daer is geen waer geluck in iet , 
Daer niet is dan een groote Niet , 
Dat, als een fchouw-fpel, eens verfchynt ; 
En daer med', als een fchim , verdwynt. 
't Is ydelheit der ydelheên 
Al wat gefien wordt hier beneên. 
Wat ooit een vleefchlyk herte vleit , 
Een Chriften leeft voor d'Eeuwigheit. 
Dit 's ook mijn doel , waer na ik mikk'. 
Hoe foud' ik dan den oogenblik 
Mijns levens geven aen bedrijf, 
Daer niet op't left van over- blijf ? 
Haeft valt deef' aerfche hut daer neer , 
En daerom yver' ik te meer , 
Dat al myn tyt en vlyt doch wel 
Befteedtzy, eerdeDootfoofnel 
En onvermoed 'lik my verrafch , 
En al mijn fpillen werp' in d'afch. 

'k Moet nu iet doen het welk ate-dan 
De levenden noch ftichten kan. 



47 



"Rom. 8. 23. 



Handl. 5.23. 
Fred.l.v.2. 



Pbil. 

v. 14. 

Fred. 1. 

*. 3. 
z. Car. 5. 
verf 1 . 



2. Pet. 1. 
v. 15. 
Oni' 




S 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




4 S V. SLUITE RS 

Onf ' leven gae doch foo niet heen 

Voor luiden van ons' eeuw alleen. 

Men moet iets doen, dat voor de hén, 

Die na ons leven , ook noch dien' , 

En aen meer eeuwen voordeel geef. 

Men leeft voor wein'ge, foo men leef, 

Slechts voor de luiden van lyn tijt. 

Men kan ook, buiten 'toog der Nijdt> Pr^.4.2.4 

Die na de Doot niet wordt geacht , 

Iet doen voor 't verre na-geflacht. 

Is mijn talentje klein en flecht , Matt. 2 5 . 

Het moet al mee zyn aengelegt. ifr&t* 
Schoon 't veel geringer waer in waerd' , 
Ik bergd'et nochtans niet in d'aerd', 
Om dat ik merk' , hoe 't hier of daer 
Meer fticht , als of 't iet grooters waer. 
Soo niet j het hout ten minften my 
Van fchendig niet- en quaet-doen vry. 

Denkt, als ik dit al t'faem betracht 5 
En na behooren neem in acht , 
Of my mijn ftille leven dan 
Te lank vall' of verdrieten kan. 
Doch elk en vat het niet foo ree 
Die 't vatten kan , die vatt'et mee. 

't Is juift voor ieder-een geen raedt , 
Te leven in foo ftill' een ftaet , 
Die voor een fwaer en traeg gemoet , 
Door Satans lift , veel onheil broedt. 
Weet , dat geen eenfaem leven paft 
Voor een , die felfs fich is tot laft , 
En d'aerde die hem dragen moet , 
En met verdriet foo ledig voedt. 
Men bind'er fich , door los beftaen * 
Ook nimmer door geloften aen. 
'tlsvooreenmenfchenkint, in tijt 
Van fwaer' aenvechting en van ftrijdt , 
Nietracd&em, dat hy eenfaem zy, 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Maef 



10* 



I V, 



pi 



Te) 




Miorvr 





Ëettfaem-huys en Wïntcr-Uven. 

Maer fich by goed gefelfchap vly', 
Het welk hem help' en onderftutt'. 
En voer bedroefder leet befchutt'. 
Maer foo men , van verfoeking vry > 
Sich felfs gemakk'lik machtig zy , 
En , fterk en moedig in den Heer > 
Sich in lich felve wend' en keer* , 
En fmaek' het allerheugelikft foet 
Van foo een wérkfaem vry gemoet , 
Men blijV in fuik een ftaet , als-dan. 
Soo lang vry eenfaem als men kan. 

Ik voege myn genegentheit 
Aldus na tijtsgelegentheit. 
Mits God myn huis dus eênfaem ftelT 
Soo tracht ik d'eenfaemheit ook wei > 
Tot myn en ander luiden baet , 
Te bruiken , eer de tijt vergaet. 
*k Geniete foo een ftille dag 
Niet langer dan ik kan en mag. 

Beliefnet Godt , dat ik eenmael , 
Mijn jonge fpruitjensby my hael , 
Met al wat tot haer dienft behoort , 
Dan is myn gantfe wooning voort 
Van goet en loet gefellchap vol. 
'k Moeft ongevoelig zyn of dol , 
Soo 'k daer in ook geen vreugt en hadt. 
Myn kind'ren zyn myn rij kfte fchat 9 
Myn erven die ik over-won 
Na dat ik d'Ee-ftant eerft begon. 
Kond ikie bey , met goet fatfoen , 
Hier by my felft foo wel voldoen , 
Als nu fteeas op haer wordt gepaft , 
't Sou my een luft zyn , maer geen laft. 
Godgunn'my, dat ik s', aenmyndifch, 
In vrede, maggefontenfrifch, 
Gelijk olyve-planten , fien , 
En daeglik* haer myn liefde biên. 



4> 



Vred. 4. 
Verf. 10. 



Eph.6. 



verf.%. 



P/al. 
verf.}. 



Het 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



5° 



W. SLUITERS 



Het fal ook ftrckken tot Godts eer ! 
Soo 'k wel myn ei^en huis regeer' , 
En hou myn kind'ren met belcit, 
In ftemmig' onderdanigheit, 
Jafoo foud' uit der kind'ren mont 
Godts lof hier by my zyn verkondt : 
't Gheen 't foetfte foet is in een huis. 

'k Sal nochtans haten , veel gedruis , 
En trachten , dat ik ook als-dan 
Noch by my felve woonen kan , 
En, fondernoot, geen aerds bedrijf - 
Aenhale , maer in 't myne blijf : 
Gelyk ik hebb' toe noch gedaen. 
Ik hebb'er 't volle voer doch aen , 
En kenn' myn fchoudVen veel tefwak 
Tot meerder laft en fwaerder pak. 

Gcprclcnzy mynGodt, dathy, 
Die beft myn fwakheit kent , van my 
Tot noch toe d'aerds geflommer weert. 
Al wordt mijn geit fchoon niec vermeert , 
Hy gunne my voortaen 't geluk j 
Dat my geen nypend' armoe drukk' , 
Die d'oorfaek wefen moeft alleen , 
Dat ik fou buiten 't myne treén. 

Al wift ik ergens veel profijt, 
Soo 't zyn moeft met verfuim van tyt , 
Die 'k tot iet beters kan hefteen , 
Dan 'tgeen men t'faem raept hier beneên , 
't Waer eer en meer verlies dan win ft ; 
Het meefte wierd verquift om 't minft. 
Al d arbeit van een wereltfch kint 
Is doch, inplaetsvaniu/»/?, maer<u/>/f, 
Wanneer hy naekt weer henen gaet , 
En 't alles in de werelt laet. 

Myn ftille vryheit was myn fchat , 
Selfs doe 'k foo wel verfellchapt fat 
Met haer die 't nooit in 't ftüT verdroot ; 



i. Tim. 3. 
verf.^. 

py:8.3. 

Matt. 11. iG. 



ÏWed. 5. 
verf. I f , 



Maer- 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



van des Au- 
theurs zalige 
Huis-vrouw } 



Eenfaem-huys en Wïnttr-kven 5 1 

Maer, metmy, al't gewoel ontvloodt : 
Om 't eeuwig onwechnem'lyk Een , Luc. 1 o. 

Dat nut en noodig is alleen. v. 42. 

Dit was haer fchat en eer; diesquam 
Haar eer-troon rasby'tsalig lam. Anagramma, 
Soo 'k leven mag met myn gefin , of Let ter -keer 

Sal nochtans hier, om aerdfch gewin , uit de Naem 
Of voor-raet van veel tijdlij k goet , 
Niet veel gefweet zyn of gewroet , 
Soo lang de noot daer niet toe dwing , 
Die 'k maer alleenlik uit beding 

Krijgt myn gefin geen ti jd'lyk goet , 
Dan 't ghcen dat ik haer winnen moet , 
Soo wil haer deeltjen fober zijn. 
Ik mag niet woelen buiten 't mijn' , 
Noch fteke , door te veel beftier , 
Myn hant niet in een nood'loos vier. 

Doch waer toe maek ik veel gewag 
Van d'ongewiffeaenftaende dag ? 
'k Vergat fchier , dat ik Hechts befchreef , 
Hoe'k nu in defe winter leef, 
In beef'ge ruft en ftilligheit. 
Verkoren uit vrywilligheit , 
En dus alleen hier dueren kan. 
Begrijpt men 't niet ? Dit ilTer van, 
Myn werk , mynSang, enPoeè'fy, 

Brengt altijt my verand'ring by , 

Soo dat 'k nooit op een dink dutt\ 

Mijn ledigheit heeft ook fijn nut : 

En wat ik hier dus eenfaem klaer*, 

Dat wordt aen veelen openbaer , 

Soo dat het nut en dienftig zy 

Soo wel aen and'ren als aen my. 

Wie niet in 't ftill' fich felfs kan voen , 

En t'faem aen and'ren voordeel doen , Thil. 2.4. 

Waer toe de Chriftenen liefd' ons raedt , Heb. 10. 

Schuw d'eenfaemheit als 't giftigfb quaet. 



H 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Spr. 17. 
verf. 1 . 



24. 15. 

Men 




52 W. SLUITERS 

Men is niet voor fich felfs alleen , 
Maer ook voor and'ren in 't gemeen. 
Geen kooren maet bedekk uw licht y 
Het glinfter' ook in elks gelicht , 
Soo veel hetfonder huicnlen kan : 
Dan krijgt'er God meer eere van. 

Men vrage nu voortaen niet meer , 
Hoe 'k dus alleen myn tyt pafleer ? 
Dat niemant fulks te vrtemt voor koom , 
Soo help' ik hem nu uit den droom , 
En toon' hier , hoe 'k den Winter-tijt 
Soo ftil en afgefondert flijt'. 

Ik voeld' in my een foete drift > 
Om dit te ftellen in gefchrift j 
Want waer myn kennis my ontmoet > 
Of wie my fent een brief of groet , 
Ik hoor al datter wordt gepraet , 
Hoe 'k leven kan in fuik een ftaet ? 
Elk dunkt , hy kan dit niet vermoên > 
Dat iemant die 't wel konde doen > 
Indien hy 't anders hebben wou , 
Sich foo alleen behelpen fou. 

Jawel! fegt een die 't hoort of fiet: 
Die man behoefd'et immers niet ; 
Dat hy , die foo gantfeh eenfaem leeft , 
Geen wil meer van de werelt heeft. 

Wat! wat! heft weereen ander aeni 
Men moet hem eensten beften raên , 
't Geeft hem geen aenfien noch ontfig , 
Die doch wel anders hebben mag. 

Jawel, is'tmooglik! fegt een aêr^ 
Indien ik in fijn plaetfe waer , 
Ik dee my beter wat te goê : 
Hoe brengt hy foo lyn leven toe > 

Dan vraegt'er een weer •> Sit hy daer , 
Nu noch al als een kluifenaer , 
£n fonder dat hem fulks verdriet ? 



Matt. 5. 
15. 16. 



'kV*- 



EL 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Emfaem-hujs en Wmter-ltvm. 

Y Verfta my fuik een leven niet. 

Dan roept een vreemt en los gefel t 
Dat lijkt het monniks leven wel , 
Hy fou met kleine moeit en pijn 
Alfoo haeft: geeft'lyk konnen zyn : 
Als of het geerVlijk leven maer 
Aen kloofters vaft gebonden waer, 
En of met elk van ons fyn vat 
Soo wel in eerbaerheit befat , 
En 's werelts ydelhecn kon vliên , 
Alsjuiftgefchoren Kloolter-liên. 

Noch roept men ; Dit en heeft geen aert # 
Want, komthyt'huis, hy vindt kout haert- 
Maer weinig weten fy 'er van , 
Hoe haeft my n viertje branden kan. 
Ik hael myn nout niet eerft van veer 
't Leit by my voor de fchoorfteen neer, 
Schoon uit gedroogt , en heel ver jaert a 
Van 't Munfterfch krijgsvolk fraei gefpaert , 
Veel meer dan eenig huis-gerak , 
Or mantels kleeren , fak of pak. 
Het komt de blaesbalg fchier te voor , 
En warmt het heel gemakje door. 

Maer elk verwondert fich voor-al s 
Hoe lank my hier de tijt wel vall'. 
't Is een uit hondert , die den ichat 
Van ftille befigheit wel vat. 
Men grijpt het al aen 't onrecht endt. 
Dies maek ik 't alles hier bekent 

Wie nu dit leven prijft of laekt , 
Ik ben'er felve meê vermaekt , 
En fine' als noch myn oude Liedt. 
't Beval is 'tal; en is 't foo niet ? 
Ja > foo het fpreek-woort heeft gelyk , 
Is 's menfchen fin zyn hemelryk. 

Genomen dat dit leven my 
Soroty ts wat ongemakk'ly k 2.y , 



Gal 6. 
«I. 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



54 



W. SLUITERS 




En juift niet gac gelyk 't behoort 
Is 't elders na elks wenfehen voort ? 
'k Weet fcker , dat by veel gefwier 
Wel meer te ondeeg is als hier , 
Soo datm'er fomtijts knort en kijft , 
En om een beuf'ling misbaer drijft , 
Soo 't hier fomtyts niet recht en gaet > 
Ik word' alfdan op niemant quaet , 
Noch fpreek iet , dat niet wel betaemt'. 
Ik ben hier doen en laten t'faem , 
En kan in al myn overlegh , 
Wel met my lèlven over wegh. 
'k Ga even-moedig uit en in , 
En niemant overdwerft myn fin. 
Een drooge beet met vreed' en ruft 
Was ook wei-eer een Koninks luft. 
Niet dat mijn hooft foo korfel zy , 
Dat ook een ander niet met my 
Sou vreedfaem weten om te gaen ; 
Alleenlik wijf' ik hier med'aen , 
Dat in een huis vol levens 't kruis 
Soo wel U , als in 't c^nfaem huis. 
'tZyho^men'tfchikk', met veel bedil , 
't Is nooit volmaekt na iemants wil. 

Indien g' iet beters vinden kunt , 
Dat wordt uw wel van my gegunt. 
'k Misprijf het goe van and'ren niet. 
Elk 1 .- emaer, na dat hy (iet, 
Dat beft , na fyn beroep en ftaet , 
Syn werk gedijt en ef?èn gaet. 
'k Ben dus tot noch toe wel vernoegt i 
En, foo 'tGodt anders met my voegt: 
Ik voeg my na fyn wille weer 5 
Na dat als-dan de ty t beft leer\ 

Of iemant my hierom befchimpt, 
En 't vleefchlijk oordeel fchoon beglimpt , 
Ja of my fchoon een werelts fot 



Spr. 17, 
vtrf.i- 



Vmi 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



vers % . 



loan. 9. 
verf. 4. 



Eenfaem-huys en Winter -leven* 5 5 

Voor vies houdt, of te Hecht en bot 
Om met de menlchen om te gaen , 
Ik ftoor'er my heel weinig aen. 
Wie wereltfch is , brengt wereltfch voort > 1 . loan, 4. 
En wordt van werelts volk gehoort. 

'k Ben wijs , foo 'k wijs in 't myne ben , 
En fo *t gewicht myns ampts beken , 
Dat ik myn werk by-daeg beftell', 
Eer my met fchrik de nacht verfneU'. 
Myn adem ylt , van fnik tot fnik , 
Vaft na den leften oogenblik , 
Gelijk een uir-werk , dat fteets gaet , 
En naer lang loopens ftille ftaet 5 
Doch niet weer opgetrokken wordt, 
Haeft is myn tijt voor-by eefnort. 
Dan leit daer ook al 't aerdfeh beleit. 
Aen defe ftip hangt d'Eeuwigheit. 

HEERjSUS lust my u' will'. 

Dat hier geen blaedtje ledig blïjve , 

Hoort , ivat een deftig Leeraer fchrjjve > 
Terplaets daerfyn deur wijs beleit 
Veelroemt van 't goet der Eenfaemheit. 

Joannes Hoorenbeek, Theol. Pra&. 
Tom. II. Lib. IX. Cap. XXVI. 

TOtam nofiram vitam veldegimus foli , velcum 
aliis. Quovüautem modoyfèmper & ante omma t 
& in omnibus colendus Deus efi : adquia in ficitatefa- 
eik aliialios impedimus , faltem ne tam liberè agamus , 
fape nee tam bene ac oportet , hinc fiudtofe otium quari- 
mus & folitudinem , ut cum folo Deo hoe agamus fer- 
vidius fancliufim } quo foli % <jr ab impedtmmtis varia 
nmotions % Dat is-, 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



v;1 



t! 



y 6 W. SLUITERS &c. 

Dat is: 

ONs* hccle leven brengen wy of alleen , of met 
anderen , toe. Doch in allerlei manicre, altijt 
en voor alles , en in alles moet men Godt dienen ; 
maer dewijl wy in gefèllchap malkander lichtelik 
beletten , ten minften dat wy 't lbo vry eliik niet en 
doen , dikwils ook foo wel niet als 't behoort , 
hierom foeken wy neerftelik de geruftheit en een- 
faemheit , op dat wy 't met Godt alleen foo veel te 
vieriglikeren heiligliker doen, als wy te meer al- 
leen , en van menigerlei beletfelen verder af zij n. 



Gevonden op den Auteur fijn doot kleec , 
en ftondt buyten op gefchrevcn. 

£>// is het laatfte gewaadt. 

STct hierdekoftelijckheit » den rijkdom enden fchat, 
Die 'k van al 'c aerdfche goedt ten leften mee fal dragen j 
Daerom heb ick'er noyt veel me te doen gebadt , 
Vermits mijn ogen na een beter , op waerts fagen. 

O menfche, wiensbegeert , hier nimmer wort verfacr, 
Denckt immers op u eynd', als alles hier moet blijven , 
Behal ven d'cd'le (chat der ziel' die met ons gaet , 
JSy wilt dit fo in't hert, als opugraf-kleetfchrijven. 

was geteeckent 

Heer sus lust my u will. 

Du Antticrs nsem fymt wjt het Ana • 
gramma, ofUtttrkftr , 

Wilhelmus Sluyterus- 



NOTA Den Gunftigen Lefer heeft noch te verwachten eenige 
andere Gefangen van den felven Auteur , dewelke ( foo het Godt 
belieft ; eeriangh meede (taan uyt te koopen. 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuestLLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 



Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [2] 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [1] 




Early European Books, Copyright© 201 1 ProQuest LLC. 

Images reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. 

4C 17 [1]