!>-: ^^i
A*
fflDERLANDSCH TUDSCHRIFT
VOOR
LIEFHEBBEBS
YANJAGT m VISSOHERIJ.
m^w>^.
J.(..MFiIJtiK
INHOUD
VAN DEN VIEIIDEN J A A R G A N G.
BLAhzr.
Voorwoord i
Schetsen uit mijueii Icvensloop, door ^'lMROD. ... 7t
Over bet vangen van ivvee Dasscn i\
Eendenjagt in de Ponlynsche nioerassen 21
Eene Parforce-jagt , uit de vorige eeuw 50
Allerlei -^*- >.;;v..v^i^' 48
Vcrslag vaa de jagt eii viss,clierij , iu de provincie
Grouiugen , over ^855 40
Hoe het St. HuBERxs-feest eindigde. . . . . . 67
Schetsen uit mijnen levensloop , door Nimrod. ... 77
Open brief aan mijnen jaglgenoot A 86
Allerlei 97
Boekaankondiging. . - 100
Verslag van de jagt en visscberij , in de provincie
Zuid-Holland , over 1855 101
Verslag van de jagt en visscberij , in de provincie
Noord^Holland/over 1855 108
Schetsen uit mijnen levensloop, door Nimrod. . . ,115
Misgeboorle van een haas. fMet eene afbeeldingj. . .125
Eene zeldzame jagt-kwesiie 128
Over den slaap van bet wild, en bet lijdslip waarin
bet op voedsel uitgaat 154
Allerlei 14,5
Versing van de jagt en visscherij , in de provincie
Gelderland, over 1855 149
Verslag van do jagt en visscherij , in de provincie
Ulreclit, over iSo5 165
Verslag van de jagt en visscherij , in de provincie
Limburg, over 1855 171
Cedachten over het verstoren van vogelnesten , en de
bij de jeugd bestaande neiging om met de verza-
melde eijeren te prijken • ... 178
Niels nieuws 189
Over den slaap van het wild, en het tijdstip waarin
het op voedsel uiigaat. fVervolgJ 200
Allerlei 206
Verslag van de jagt en visscherij , in de provincie
Noord-Brabant , over 1855 216
Verslag van de jagt en visscherij , in de provincie
Drenthe, over 1855. 220
» De jagt moet vrij zijn en de doodslraf afgeschaft
worden!" Een wensch van zekere vrome , ge-
moedelijke lieden 225
Eene bijdrage tot de sludie van het jagtveld. . . . 251
De liefhebbcrij jager 252
Allerlei 258
Verslag van de jagt en visscherij , in de provincie
Friesland, over 1855 259
Geschiedenis van eenen hertsvanger 266
Allerlei 501
ERRATA.
Bl. 146, regel 8 v. o, staat »harl", lees iherl''.
AAN DE LEZERS.
Gedurende cle uitgave van den S^"" jaargang, ont-
waarden wij met genoegen de toenemende belangstelUng
in dit TijdschrifL Zij was den uitgever j door het ver-
meerderen der inteekenaren , eene schadeloosstelling voor
de opolferingen J die hij zich vroeger getroostte — voor
de redaclie eene aanmoediging, om hare taak ijverig te
vervolgen, Zij betuigt hij deze aan alien j die^ door
meerdere of minder e medewerking , hunne belangstelUng
deden blijkenj haren welgemeenden dank.
Het is er evemcel verre afj dat de redactie den
wenschj, aan het hoofd van den 3^""^ jaargang uitge-
druktj geheel vervuld zag. Zij herhaalt hier hare
overtuiging, dat er in ons vaderland een aantal lief-
hebbers der jagt aanwezig zijn , die even goed de pen
•VJERDE JAARGANG. 1
aJs het jagtgeweer iceten (c voeren; en wcmneer ztj
daarbij het oog vestigt op het luttel getal bijdragcn , die
ingekomen zijn, is de uitkomst niet zeer bemoedigend.
Nogmaals beveelt ztj bij deze het Tijdschrift dringend
bij alien aan. Elke mededeeling zal welkom zijn.
De visscherij — waaraan toch ook het Tijdschrift ge-
wijd is — schijnt de aandacht weinig of niet op te
wekken. En toch is dit onderwerp in belangrijkheid ge-
stegeUj seder t de aanwending dcr kunstmatige visch
kweekerij , door de zorgen van Z. M. onzen geeerbiedig-
den Koning; eene zaak waaromtrent nog veel te on-
derzoekcn valt ^ die voor zoo vele uitbrciding vaibaar
en, icelUgt _, geschikt is om hoogst gewigtige uitkomsten
op te lever en, wannecr eenmacd de theorie door de
praktische ondervinding zal zijn gclouterd. In het na-
burig Didlschland heeft de baron von EimEisKiiEirTz^
in den loop van het vorig jaar, de uitgave van een
afzonderlijk Tijdschrift (*) voor de visscherij bcgonnen;
en van hoe veel meer belang is de visscherij niet voor
Nederland !
De redactie hoopt, dat haar vertrouwen, gedurende
de uitgave van den 4'"" jaar gang, niet zal worden te
leur gesteld, maar dat zij zich in de wehvUlende
medewerking van vclm der Jczers zal mogm verhen-
gen.
RED.
(*) Journal dcr Figchcrcl. Ulm, 1855. Vcrlag van r, Ebncr.
SCHETSEIV UIT MIJNEN LEYENSLOOP,
DOOR
NIMROD.
(Waar?ieid enfict'.e.)
I.
Wie is er wien, in zijnen levensloop, niet een on-
vergetelijke dag te beurt viel? — Voor den predikant
is het zijne eerste intrc^preek; voor den advocaat,
de promolie met de kap, more majorum; voor de
liefhebbers van dergelijke dingen , hunne eerste re-
devoering in de kamer ; voor den krijgsman , zijn
eerste veldtogt, mits hij er beter afkome dan de
Engelschen in de Krim; in 'tkort, ieder mensch
heeft in zyn leven ten minste 6en onvergetelijk tijd-
slip, en het is derhalve niot vrcemd, waarde lezcr,
dat ook ik eenen onvergfetelijken dag mogt beleven;
het was mijn twaalfde verjaardag !
Dc gerande diicaten , die in den spaarpot vloeiden ,
het nieuwe zondagspak , het horologie met bungelen-
den ketting , de lekkere confitimrtaart en de makkers ,
welke dien avond bij mij zouden »komen spelen" —
zoo noemde men het destijds nog — ; dit alios, hoe
fraai en aangenaam ook , verzonk in het niet bij een
geschenk , dat ik van eenen oom ontving : een enkel
jagtgeweer, met weitaseh en toebehooren. — Vele
beelden nit mijne jeiigd zweven , reeds in duisteren ne-
vel gehuld , verward voor mijnen geest ; maar dit eenig
oogenblik staat nog in een helder licht, met fris-
sche kleuren voor mijne verbeelding. — Nog herinner
ik mij levendig, hoe driftig mijne bevende hand den
geweerzak onlknoopte , en zich een sierlijk geweertje ,
uit de fabriek van Ronge , aan mijn oog vertoonde ;
ik zie het nog duidelijk in de grootste kleinigheden ,
zelfs den fraai gestikten , groenen geweerband , voor
mij. — »Een geweer! een geweer!" riep ik uit^ i>Z[e
»eens hoe mooi ! en/' kets, »wat geeft het vuur!" —
AIs een bczetene holde ik het huis rond ; ieder , zelfs
de keukenmeid, mocst het geweer zien, en toen deze
mij durfde toevoegen : »het is ook wat , er hangen bo-
»ven geweren gcnocg op het rak; het horologie, dat
))uwe mocder u gaf , is vrij wat meer waard, want dat
is echt goud ," toen . . . doch , necn I ik ga niet ver-
der; Helmers alleen , in zijnen verhevensten bombast,
zoiide dcsi veradiiciiden blik kuincn soliildcrcii, dicii
ik baar iocwierp ; ik kan liet nict ! -- Vervolsens
werd de weiiasch omg:ehan{jen en iiitsepakt ; de kruid-
hoorn , hagelzak , scliroevendraaijer , liet zakje met
de vuursteenen en het puimsteentje , zelfs het nialtcn
fleschje , alles was voorhanden , niets ontbrak ; kort-
om , ik was te^jen den nabij zijnde jasUyd — zoo
als men zegt — »gebeel ingespannen."
Wei had ik vroeger, half tcr sluik, in naburigc
moestuinen met eene oude karabijn rondgeslopen ,
ierwijl een medicijnfleschje met kruid , nevcns een
pillendoosje met musschestof, in mijne zakken slin-
gerde, en nu en dan een onseUikkijj voselljc het licht
uitgeblazen ; maar nu , nu konde ik gcrust met mijnc
spullen voor den dag komen ; het geschenk had mij
tot eenen jager gemaakt , en reikhalzend zag ik do
opening der jagt te gemoet. — Dat het geweertje ,
nog op mijnen verjaardag, beproefd werd, zai ik
wel niet behoeven te zeggen.
EindeUjk was de 15de September daar. — Desavonds
te voren werd alles in gereedheid gebragt , en herhaal-
delijk nagezien. Het bed was mij, dien naclit, ecne
legerstede van brandnetelen ; honderde malen wendde
ik mij om; elken klokslag telde ik. — Daar begon
de lang verwachte dageraad te schemcren, en gelijk-
tijdig stond ik aan het venster; de lucht was onbc-
wolkt. Met vreugdegejuieh ging ik mijnen ouden
beer wekken , en den jager , die reeds op was , in
de keuken opzocken ; de oude, eerlijkc kcrcl had de
weiiasch al omgchangen , en naast lict flikkereiul viiur
stond zijn lange kuilenbiirger oercccl. Na het ont-
bijt, dat mij eindeloos sclieen, stapien wij in het
rijtui{} ; spoedig waren wij op do verzamelplaats ,
buiten do stad.
Het jagtgezelschap , dat zich daar verecniGde , zoude
in deze dagen gewis de lachspieren opwekken. Op
6(3n' na, die een zoogenaamd »petje" (*) droc{]^, en
voor wicn de blozende appelen , in het net zijncr
weitasch , mij een sympathetisch gevoel inboezemden ,
waren alien met zwarte , ronde hoeden gedekt ; 6^n
zelfs, een deftige notaris, droeg den grooten, drie-
kanten hoed , waarmede hij altijd door de stad wan*
delde , en had de weitasch over eenen afgesleten ,
zwarten rok gehangen; de overigen waren alien in
het ligt groen , met glimmende knoopen, gedoscht.
Mijn oude heer en nog een voerden dubbele geweren
van zeer naauw kaliber, uit de fabriek van Le Clerc,
de overigen waren met spaansche of kuilenburgsehe
enkelloopen gewapend. Twee of drie bejaarde, dikke
honden van ouderwetsch ras, met korte staarten, die
steeds in het fransch gecommandeerd werden, waren
aanwezig.
Om tot het bepaalde jagtveld te komen, moesten
wij eene kleine heide oversteken; daar spron^ eene
w^atcrsnip , cr vielcn twee schoten , en de snip vioog
nog ; toen branddc ik , op goed geluk , los en — de
snip viel. Wcrktuigelijk w ierp ik het geweer weg ,
(*) Dit hoofcltooiscl was clcstyds iu grootc minachting, en wciii'g in gcbruik.
•7
herciklc de snip, ecrdcr ilan de lioiulen, en appor-
iecrde liaar met blij gejuicli. — Daar stond ik, met
mijn <5(5r8te stiik wild in de hand; ik kon er mij niet
zat aan zien ; welke sclioone kleuren ! z66 ziet men
ze slechts ^^nmaal ! — Dronken van vreng^de stak ik
haar cindelijk in de weitaseh; het gezelschap reiktc
mij de hand en feliciteerde mij als »jager." — Het
overijje van dien dag, waarop mij alles zoo nieiiw,
zoo vreemdsoortig seheen, ga ik met stilzwijgen voor-
bij ; ik behoef niet te zeggen , dat mijne overigc
schoten alle te vergeefs gelost werden.
»Waai toe zulke beuzelingen zoo breedvoerig opge-
•discht?'' mag welligt een der lezers vragen; voor
hem is mij die vraag leed, want dan belecfde hij
nimmer eenen onvergetelijken dag !
Van tijd tot tijd trok ik met den een' of anderen
jagtlicfhebber te veld, maakte eenige vorderingen
in het schieten, en zoo werd ik langzamerhand opge-
nomen onder de groenrokken onzer stad, die dcs
avonds , in eenen vasten hoek der gelagkamer van het
koffijhuis, bijeenschoolden en zich, onder rooken en
bier drinken, in jagtgesprekken verdiepten. Zoo ver-
vlogen eenige genoeglijke jaren.
De oude liefhebbers waren intusschen of zat van
dagen geworden, of van het groot toonecl afgetre-
den; de cnkcle gewcrcn waren door dubbele, uit
de luikschc fabrickcn van Le Berleur en Ronge,
vervangcn; de pctjes haddcn de hoedcn verdron-
gen, en de weitaseh prijktc, in den regel, op den
s
blaauwen kiel, toeii andermaal een belanjjrijk tijdstip
voor mij aanbrak.
Dezelfde oom, die zich toen in Parijs bevond, zond
mij een geweer uit de beroemde fabriek van Boutet
ten geschenk. Een aangenaam gevoel greep mij aan
bij bet gezigt van bet uitmuntend bewerkt stuk ;
maar die vervoering, weike mij bij bet uitpakken van
mijn e6rste geweer bemeesterde , kon ik niet meer ge-
voelen; dat oogenblik moest met onuitwisehbare trek-
ken in mijn gebeugen gegrift blijven.
Het fraaije , dubbel geweer verscbafte mij eenig aan-
zien bij de oudere jagtliefhebbers ; dikwerf bemerkte
ik de zijdelingscbe blikken , die zij er op wierpcn ; en
daar ik inmiddels mijn zestiende jaar bereikt bad,
werd ik voor goed als lid van bet jagtgezelschap aan-
gemerkt. — Ik bad nii ook mijnen eigen bond, een
fraai gevlekte reu van goeden aanleg, doch wicns
geheele dressuur in bet apporteren bestond , en die on-
tembaar wild was. De meeste, of liever alle bonden
van dieu tijd waren van denzelfden stempel, en im-
mer, wanncer wij ter jagt togen, joegen zij allcs,
links en regts van den weg, af, waardoor menig
baas, dat zij dwars over den weg dreven, sneuvelde,
\66t dat wij in bet bestemde jagtveld waren aangeko-
men. Ik berinner mij geenen enkelen bond van des-
tijds, die behoorlijk appel bad; alleen door de zweep
werden ze eenigzins in toom gebouden , en begonnen
eerst dan bcdaard te worden , wanneer ze half versle-
ten waren. Intiisschcn gingen onze vrolyke jagtpar-
lijeii hareii Ga»u en leverden, bij vcle fienoegens,
meestal ecnen gimstioen uitslag op.
Ik zie, dat dcze schctsen tamelijk iiitvoerig worden;
doch onder het schrijven werd het mij even als of ik
in een gezelschap mijner jagtvrienden aan het vertellen
was, terwijl alien aandachtig luisterden. Daarom wil
ik nog , op deze wijze voortkeuvelende , eene onzer
jagten van dien tijd ophalen.
Op eenen helderen winterdag, in Januarij, bevon-
den wij ons des voormiddags in het koffijhuis. —
»Welk schoon weder om eene vossenjagt te houden ,"
zeide de een; »dat konden wij morgen wel doen ,'
hernam een ander, »wie gaat mede?" — »Wij alien,"
was het eenstemmig antwoord. — Ik, als de jongste,
nam op mij naar een nabijgelegen dorp te wandelen,
en daar het noodige, met eenen daar wonenden jagt-
opziener, af te spreken. — Des avonds deed ik mijn
verslag, en er werd besloten des morgens ten acht
ure in eene herberg, buiten de stad, bij een te ko-
men.
Toen ik opstond was de lucht donker; er viel
eene digte jagtsneeuw , die steeds bleef toenemen , toen
ik op het rendez-vous aankwam. Ik vond er slechts
een' van het gezelschap; na ecnigen tijd kwamen er
nog twee opdagen. De sneeuw bleef aanhouden , doch
de opziener, die met acht drijvers tegenwoordig was,
hield staande , dat de lucht zoude opklaren ; inmid-
dels hadden wij nog een paar oudc liefhcbbcrs in het
dorp opgeschommcld , en toen, ten half elf, de lucht
10
Jieltler wcrd , trokken wij le veld : zcs sduiltcrs cii do
opzlcner, die dc drijvcrs zoudc aanvocren ; het afdrij
vcn van het ecrstc bosch begon even na elf urc.
Iloewel wij wisten dat er in die streck vele vossen
waren, konden wij, uithoofde van den korten tijd , die
voorhanden was, slechts weinige bossehen afjagen, en
wy besloten die te nemen, op welke de vossen bij
voorkeur hielden. — Het geluk was ons gunstig; wij
kregen dien dag acht vossen op de been , waarvan zes
sneuvelden , een — door mij — misgeschoten werd , en
de andere door de drijvers been brak. Een onzer had
het geluk een meesteriijk doublet op twee vossen tc
maken , die op een paadje in een digt mastbosch ,
waarvoor hij geposteerd was, regt tegen hem in kwa»
men , en welke hij , eerst den acliterste en toen den
voorste, op de plaats nederschoot. Des avonds wer-
den de pelsen, in de dorpsherberg, verloot en, onder
warmen wijn , weidelijk feest gevierd , waarbij de ge-
zondheid van den behendigen schutter niet wcrd ver-
getcn. — Dit was de gelukkigste vosscnjagt van dc
Tele, die ik bywoonde.
(Wordt vervoIgiL)
-^^^-^^^^/^f^^^e/-^^
OVER IIET VAKGEN VAN TWEE DASSEN,
BESTEMD VOOll IIET
KONINKLUK ZOOLOGISCH GENOOTSCIIAP NATURA
ARTIS MAGISTRA.
De letters E,, B., Bb., P., H. en L, duideii do
verblijfplaatscn van dassen aan, in de Provincie Gel-
derland gelegen , op een half uur gaans van elkan-
der verwijderd. Vooral te E. , hebben zij hunne ho-
len , waar de grond onoverkomelijke hindernissen op-
level t by liet uitgraven , en van waar zij uit passagie-
rcn gaan om elkander tc bezoekcn of om vocdscl op
te sporen, dat zelden bij klaren dag plaats grijpt.
Te Bb. waren verleden zomer twee jonge dassen
12
uitgegraven , welke men een wfletske" — teclmisch
woord, voor ligte kiuidlading zonder prop, na het
reinigen van het gewecr, hier een zwakke lading be-
teekenende , wegens den korten afsland , waarop het
schot behoeft aangebragt te worden — op den neus
gaf, om ze onschadelijk te maken. De eigenaar van
den grond , een liefhebber van jagen uit ganseher hart ,
begreep, dat men met overhaasting was te werk ge-
gaan , bedenkende , dat bijaldien men zich van dezc
dieren levend had meester gemaakt , het boven ge-
noemd genootschap misschien daarmede gediend w^are
geweest.
Daar zich, in November van het verledenjaar 1855,
we^r spoor van dat gedierte op de ingangen der door
hen opgeboorde holen vertoonde , werd vooraf naar
Amsterdam geschreven, ten einde te weten, of er een
das welkom zou zijn.
Het antwoord liet zich niet wachten, tevens met
het uitgedrukt verlangen van liever een' volwassen dan
een jongen te bezitten , en dat het een nog volkomencr
geschenk zou zijn , indien men er een koppel kon over-
zendcn.
Alsnu werden, tegen den volgenden morgen, de
belangstellenden gewaarschuwd , en een meester in de
kunst van dassenvangen , tegen het bepaalde uur ont-
boden. Deze man is, wegens langdurige, trouwe dienst
en gebrek aan het gczigtsvermogen , als jagtopzicner
op pensiocn geslcld; hij ging zijnc wjongens" voor,
die hctzelfde bcdrijf uitoefencn , en nog naar dien
13
naam liustercn , ofschoon ook zij op liiinne beiirt vader
zijn geworden ; hij werd geleid door ecn hoiidje , dat
hij aan eene lijn liield, en droeg een' barpoeii in de
hand, als aanwijzing van hetgene er stond te gebeu-
ren.
Wanneer ik den persoon , die gebezigd wordt om bet
jagtveld te bewaken , bij verschillende namen als: kod-
debeijer (woordafleiding van »kodde" , oudtijds : een
knods of knuppel) , jagtoppasser , opziener , en dezen
persoon nu zelfs boutvester boor noemen, dan geef ik
in bedenking of bet niet beter ware hem »wild8cbut'*
te noemen ? zoo als ik die aanduiding herbaalde malen
in een jagtproces zag voorkomen, van af 1665 tot
1680gevoerd, en waarin men bijzonder onderzocht : of
men zich ook aan onbctamelijke uitdrukkingen tegen
den wildscbut had schuldig gemaakt. Als ik niet zien
kan, w^aartoe eene verandering nuttig is, dan bepaal
ik mij bij het oude, en blijf dezen » wildscbut" noe-
men, te meer daar hij bet werkelijk is. (*)
De voorste bond draagt den naam van Waldman,
zoon van Waldman en Veldin ; de laatste stierf op haar
16>''' jaar, terwijl Waldman 21 jaren mogt bereiken.
Waldman junior is alzoo de afstammeling van een
cud, door wederwaardigheden beproefd, deugdelijk
beldenras van dashonden , met welks hulp hij wel
1000 vossen , en een niet te bepalen aantal dassen had
(*) „Wild6chnt dcr Grafclrkhcid van Holland", hectte de persoon, die met
het schicten dcr etukken grof wild , voor de baanderhceren en hooge colle-
git'u beslemd, werd belast.
RED.
14
uitgc{jraven. Waldman tie oude, was op ccn' zoiidag
uit werkclooslieid ziek geworden , liad achter dc kag-
chcl liffgen aaiislaan , was opo^cspronoen , Qver den
kop gebuitcld en dood gcblcven : alles gcwaarmerkl
door de eenvoudigheid van den verhaaltrant. Zooals
(jezeijd is, Hep Waldman junior voor den wildschiit
uit , en volgde zijnc broeders Bergman — bij ver-
korting : Bergje — en Eerdman* Het spoor van den
das werd versch bevonden , waarop de honden dade-
lijk luid werden, De ingangen van den bouw, zijnde
12 in getal , werden op 66n' na digt gemaakt, en de
honden in den open gehoudenen gelaten , waartegen de
voeten van hunnen meester precies pasten; achtereen-
volgens werden de andere pijpen onderzocht , maar de
das werd niet te huis bevonden , helwelk later , door
het spoor op den akker, duidelijk werd bevestigd.
Er was eene kooi uit Amsterdam gezonden, er
moesl dus een das gevangen en geleverd worden, op
welke wijze ook. Op dezen dassenbouw viel vooreerst
niet te rekenen wegens de daar gepleegde storing;
terwijl om verschillende , later te ontwikkelen rede-
nen, de vergunning om de andere punten te onder-
zoeken , niet kon worden verkregen , met uitzondering
ccliter van te L. , na welke toestemming het getal be-
langstcllenden bevonden werd niet te zyn verminderd.
Blijken van het daarzijn van dassen werden spoedig
waargenomen.
De das liet zich rond drijven, hij had welligt den
Ijeschikten grond niet gevonden om , door pogingen tot
voortgraven , zicli van zijii lastige aanvallcrs tc ontdoen ;
dat, in lossen grond, een paar voeten per minuiit kan
vorderen , als wanneer hij de aarde achtcr zicli werpt ,
en steeds, op dezelfde wijze, door dehonden wordt na-
gewerkt ; en daar de drie elkandcr, bij hct wcrken onder
den grond , met zand in oogen en muil wierpcn , moes-
ten zij, nil en dan, buiten komen om zich te verfris-
schen. Zoodra de voorste bond bem bereikt bad, was
de das tot omkeeren verpligt en genoodzaakt zicli pal
te stellen; nu werd, door bet aanslaan der bonden
geleid , bet punt ontdekt , waar de opening moest
gemaakt wordcn, om ben te bulp tc komen en bim-
nen vijand te naderen. De dcugdclijkbeid van den
bond blijkt iiit bet vast voorliggen en den stand , waar-
in hij den das , gcdurende bet bulpgraven , weet
tc bonden , waarbij men , tusscben das en bond , de pijp
poogt te bereiken. Dit kwam bier goeduit, en werd,
nu en dan, de neus en bet vonkelend oog van den das
gezien. Daar de das levend moest bemeesterd wor-
den, werd deze ingraving zoo ruim gemaakt, dat een
persoon cr zicli in konde bewegen , en gepoogd om
den das cenc boiiten gaffel op den neus te zetten,
waartoc bij zicb ecbter niet genocgzaam bloot gaf;
en om bem van acbtcren te porren, daartoc stond
een eiken wortelstomp in den weg , waaronder bij
op dat oogenblik zat.
Bergje, die zicb niet bij tijds bad geborgen, of te veel
door de anderen was vooruitgescboven , kwam zich bij
zijn' meester beklagen over een uitpiiilend oog, ver-
16
scheurdc wang en gehavcnden neiis; liij rikle van
smart en liuilde van verontwaardiging , zoo dat men
verpligt was zijn' bek te omvatten , om clkander te
kiinnen verstaan. Ecn der aanwczigen met zijnen toe-
stand bewogen, wilde hem reinigcn, maar dit werd
hem niet toevertrouwd , uit bezorgheid van den ouden ,
blinden man , dat hij hem mogt laten vallen , als zijn-
de zulk een bond voor hem een schat; en zonderling
genoeg: hoe meer gekwetst en gescheurd, des te beter
wordt dezelve.
Ofschoon de kreet »pakt hem!" herhaald werd,
hield de das de toeschouwers, door zijne schoone witte
tanden in respect , tot dat eindelijk een der aanschou-
wers, met eene koffijbaal, in den kuil sprong en, er
alles aan wagende, het onderste gedeelte van den zak
onder zijne knieen bragt, en den bovenkant met beide
handen vast hield. Weldra zag men den zak , schokken-
de , zich aanmcrkelijk vullen , en alsnu gesloten on-
der een algemeen »hoera !" daar men aan de uiterlijke
gedaante zien kon dat er twee in zaten, welke men,
als veiligheids maatregel, met geweren volgde bij het
dragen uit het bosch , voor het geval , de zak niet
sterk genoeg mogt blijken, want de vrienden werden
later bevonden 63 oude ponden te wegen.
De vreugd was geevenredigd aan den gelukkigen
uitslag der vangst, waaromtrent men aanvankelijk
niet gerust was; de dag was intusschen helder maar
f risch , en op de klok was het half een geworden. Het
schoone geslachf , dat het genoegen weet te rekken ,
17
had ecne {jclegenlicids iafol docn bijbrciigcn , waarop
alles, wat een' jager pleizicr kaii doen , zclfs de coii-
raiit van dicn dag , iio(j in zljnen oraslajj , voorhanden
was.
De dassen moesten een klein uur ver gebragt wor-
den, waarbij hunne nag^els door den zak drongen,
hetwelk door hunne {jedwon{ifene bonding kan veroor-
zaakt zijn ; misschien door den aard der stof , waar-
door zij werden bedwongen ; niet beslissende , of zij
ook veiliger in een linnen zak zouden gedragen zijn,
waarin zij nog gemakkelijker eene opening hadden
kunnen maken.
Daar de kooi , tot vervoer bestemd , te klein werd
bevonden, moest men op een gescbikter middel ter
verzending bedachtzijn; bet woord » champagne" deed
aan eene cliampagne wijn-kist denken. Dezelve werd
met zink gevoerd , en wat fijn hooi er in gedaan tegen
de schokken; in bet deksel werd eene ronde opening
gemaakt, en daarop een rooster aangebragt, tot inla-
ting van versche lucht en licht. De overwerking uit
den zak in de kist , gelukte , ondcr de noodige voor-
zorgen en een langzaam bewegen , ook goed , en werd
dadelijk door een tevreden buidschudden gevolgd ,
waardoor bun bet zand, van den strijd des morgens
overgebleven , uit hunne pelsen stoof. Ook werden er
eenige veldvvortels (penen) door de tralies gestoken ,
als eene verfrissching bij kwaUjk worden, door de bewe-
ging van den eersten spoorrid; ofscboon de wildschut
beweerde , dat zulks niet noodig was , daar zij maan-
VIERDE JAARGANG. ^
18
den laiiG' nit hiin nvctpotjc" — zoo noemde hij de ope-
ning of vetklier, die de dasscn onder den staart heb-
ben — konden leven. Men wil dat hnn neus hierin
past , om er hun ci{jen vet nit te zuijjen , dat in dikkc
lagen, van af den kop langs den rug, op de opening
van den spaarpot aan loopt. In die bonding be-
weert men, dat de das den winter al shiimerende
doorbrengt tot na de eerste strenge vorst, als wan-
neer hij de weersgesteldheid onderzoekt , zonder alsnog
nit te loopen , hctgeen , zoo als gezegd is , bij nacht
plaats grijpt, om hun onderhoud te zoeken, hetwelk
uit knolvruchten , beukennoten en vooral uit eikels be-
staat; in de jaren dat vele der laatste voorkomen zijn
de dassen bijzonder vet, en bereiken 35 zelfs 40 oudc
ponden , w^elke zwaarte meest uit vet bestaat , hetwelk ,
na uitgebraden te zijn , geschikt is om in de lamp als
olie te branden ; wordende verder hun vleesch , door de
mindere klasse, ter dege lekker genoemd. Van dadr
hunne voorspraak tot behoud der dassen, en misgun-
ning aan het Amsterdamsch gcnootschap. De vellen
hebben een waarde van f 2,50 , zijn in rijtuigen en
vooral als deurmatten , ter reiniging van het schoeisel
te gebruiken; de afzondcrlijken lange haren tot schui-
jers, voor schilders en vergidders — en voor seheer-
kwasten. Op de buitenverblijven , waar men deze be-
reide huiden op cene plank gespijkerd ziet, zal men
verder eene onderwctsche deftigheid waarncmen; deze
huiden dragen dikwerf de blijken, dat een gewoon
schot hagel de dassen niet vccl schaadt; ook als zij de
19
ruimte hebbcn, weten zij den onvcrschrokkcnsten
hond van zicli tc houdcn. Waartoc ecn niet aanval-
lend dier met zulk een sterk gebit gewapend is ,
kan niet verklaard worden , ten zij voor het opruimen
van hindernissen , bij bet daarstellen van verblijven ,
en ter verdediging; voor het nuttigen van hoender-
eijeren , between men bun tc laste legt , zal zulks we\
niet noodig zijn.
Het kaarslicbt bragt geene vcrandering in hunncn
toestand; zij bleven zich rustiger gedragen dan ver-
moedebjk zij, die de eerste zes kurken van den vroe-
geren inboud der kist, van de flacons, tegen den
zokler zagcn springen.
Van de bestemmingsplaats w^erd gemeld: )>dc
»scboone dassen zijn in onze diergaarde aangekomen,
Dgewennen zieb aanvankelijk reeds goed aan hunnen
»gevangen staat; zij scbijnen de bebandeling en voeding
»goed te verdragen," met verdere welwillende dank-
betuigingen aan den eigenaar van den grond, de guile
zender , de vangers en alien , die ben met raad en daad
badden bijgestaan; waarmede een ieder tevreden en
gelukkig was , en alles ten genoegen van alien is geein-
digd. Alle genoegen is dus nocb niet uit de vv^ereld ,
al duurt bet maar een' balven dag, en bet is altijd
wat gewonnen, wanneer de bazen en patrijzen, we-
gens de gevolgcn van den winter , moeten gespaard
worden.
Verondersteld , dat de das zicb door indringend wa-
ter verrast ziet, zoo als wij dit in bet begin van
20
dit jaar zagcn gebciiren, vcrdrinkt hij dan in dien Le-
dwelmdcn tocstand , of wect hij zich voort tc hcl-
pen? Vermoedelijk wordt hij door zijn instinkt ge-
waarschuwd; voor hct overige staat hij als cen iiit-
muntend zwemmer bekend, en daariiit kan verklaard
worden hoe hij op pimten geraakt, waar hij nimmer
was waargenomen , zoo als in dezen zomer onder Elst
gebeurde, waar knapen een versch gckrabt hoi von-
den en , met hunne schop , cen' volwasscn das af-
maakten.
Bergman hoorde ik vier da^jen na zijn misavon-
timr, dat men kon onderstellcn zijne laatste campajjne
te zijn , achter konijntjes aanslaan ; hij werd voor mij
geroepen, zijn oo{j zat weer op de gewone plaats,
en de wonden warcn bijna geheeld. Brave dashon-
den, ik bewonder u nu no{y mcer dan vroe{jer! Uw
ernstige blik is {jcc:rond op gcvocl van ci{jenwaarde.
Jagerstaal.
IN DE
PONTYNSCHE MOERASSEN.
(Vertaald.)
Er was {^gqh eiiidc aaii'de feesten en banketten bij
(le ambassade te Rome : dagclijks verzameldeii
zich een aantal vrolijke gasten, van verschillendc
natien , aan des ministers oastvrijen disch , die steeds
van alle lekkernijen , welke land en w^ater opleveren ,
ruimschoots voorzien was. Onder andere uitstckende
vreemdelingen bevond zich daar een fransch schildcr,
die met regt als een dcr eersten in zijn vak wcrd
schuldi^jd en , wat de uitvoering van veUl8la(j-tafe-
22
reelen betrotj sleclits wcinige mededingcrs had. Ver-
mits wij te zamen vriciidschapsbetrekkingeii haddcu
aangeknoopt , plaatstc ik mij aan tafel steeds ne-
vens hem.
Eens had de kok van Z. E. , een in zijn vak bc-
roemd persoon, zich niet alleen zijiier vermaard-
hcid waardig betoond , maar door eene reeks der
kostelijkste (?eregten , waaronder de uitgezochtste spij-
zen voorkwamen , zich zelven , zoo moselijk , over-
troffen.
»Bij de nagedachtenis van Lucullus ! gij doet on-
wregt," zeide ik tot mijnen buurman, den schilder,
toen ik zag dat hij voor een heerlijk bereid ragont
van wilde eenden, dat hem een bedicnde aanbood,
bedankte, »men kan gcen heerlijker ragout beden-
»ken I Zie slechts hoc heerlijk het met truffels is
»toebereid; waarlijk, de reuk alleen is genoegzaam
»om het aan te prijzcn ; ik wenschte w^el te wetcn,
»van waar deze uitmuntende truifels af komstig zijn ,
»waar8chijnlijk uit de lagchende beukenwouden van
»Provence of van de heuvels van Languedoc."
»Matig iiwe geestdrift /' antwoordde de schilder ,
»het is gcene gril , die mijnen tcgenzin veroorzaakt ,
»maar eene vreemde ontmoeting , die ik niet ligt
»vergeten zal. Slechts de naam van wilde eenden is
»gcnocgzaam, om eenen onvervvinnelijken afschiiw bij
»mij op te vvekkcn. Ik licb cr voor mijn gansche
>»lcven genocg van , al bcreikte ik ook den oiiderdom
»van MiiTiii SALEM. Wannecr gij mij uwe opmerk-
23
»zaamheid wilt schcnkcn , zal het vcrbaal van mijn
»avonluur u welligt cenio medelijden inboezcmeii en
wmijnen afkcer regtvaardigen."
In cen gezelschap van Engelsclien, die van eene
jaotparlij in dc Pontynsche moerassen teruggekeerd
waren , hoordc ik met veel lof van het aangenaam
vcrblijf aldaar gewagen. Naar het verhaal dezer hee-
ren waren aldaar fabelachtigc jagten te maken, en
leverde het oponthoud bij den jager des Pausen ,
wiens bereidvaardigheid zij niet genoeg konden prij-
zen, alle geriefelijkheden op, welke men verlangen
kon. In (^^n woord, de beschrijving van het gemaakt
uitstapje was zoo verlokkend , dat mijne verbeeldings-
kracht in hooge mate werd opgewekt en ik den
wenseh niet wederstaan kon , het zeldzaam genoegen
van eene zoo buitengewone jagt te genieten. Ik
maaktc spocdig de noodige toebereidselen , steeg in
mijn rijtuig, en reed over de afschuwelijkste wegen
door die bcfaamde moerassen, welke allerlei soorten
van koortsen, als eene tweedc doos van Pandora,
in den omtrek verspreiden,
Na eene reis van eenige uren ontwaarde ik, bij
het oraslaan van eenen hoek , dien de weg vormde ,
eene cllcndige hut, gelegen aan den oever van eenen
kolk met drabbig water. »Ziedaar dc herberg ^
»Exccllentie 1" briildc mijn postilion vol gccstdrift .
24
terwijl hij zijne met schuim bedckte paardcn stil
hield, en de echo's dezer wildernis door het klappen
zijner zwecp opwekte. Door dit (jerucht geiioopt,
stortten een dozijii kerels de deur uit , door welke ik
in de zoogenaamde herber{]?, die een levend beeld
van onreinheid en ellende opleverde , oetleeltelijk ge-
dragen , gedeeltelijk gesleept werd. De zwarte mod-
der, welke de eenmaal roode plavuizen van den vlocr
bedekte , had zich sedert jaren zoodanig opgehoopt ,
dat zelfs Hercules bij het reinigen van dczen Augias-
stal zoude zijn te kort geschotcn. In het woonvertrek
gekomen , zette mij een dezer lieden , een zesvoetige
reus , op eenen bouwvalligen stoel , onder eenen mi-
men sehoorsteen , op whelks haard cenige bosscn groen
hout en riet onder eene dikkc rookwolk smeulden.
Het duurde eenige oogcnblikken eer ik de voorwer-
pen , door den viilkaanschcn damp been , kon onder-
scheidcn; toen ik mijne oogcn weder gebruiken kon,
bevond ik mij in liet veilrck alleen. Mijne eenzaam-
heid duurde evenv^^el niet lang; want naauwelijks wa-
ren twee minuten verloopen , toen een kreupel, oud
wijf , die allezins waardig was nevens de hekscn van
Macbeth op te treden , binnen kwam. Deze Megera ,
wier uiterlijk afschuwelijk was , dekte met eenen
smerigen dock vol vlekken den nog smcrigeren disch ,
zette mij een aarden schotel onder den neus , die
een walgclijk ragout bevattc, plaatste twee geweldige
drinkschalen van buffelhoorn daarnevens , terwijl zij
mij tot etcn en driiiken uilnoodigde. Mes, vork en
25
lepel, die iiit' ceii' vui'cn, woUen lap te voorsc'iiju
kwamcii, warcn reeds nevens eeiic soort van rood,
aardeii Lord nedergelcad; hoe walo'verwekkend ook
de toebereidselen voor den maaltijd zijn mogten,
meer nog was het dc persoonlijkheid mijner morsige
Hebe.
Verbeeld u, dat zij, bij eenc poking om mij regt
vriendelijk toe te lagehen , haren wijden , sints jaren
tandcloozcn mond vreeselijk opsperde, dan weder mij
verliefd toelonkte en allerlei afschuwelijke (jezichten
Irok , terwijl zij hare dorre handon , die meer naar
de klaauwen van een' gier geleken, vrolijk wreef.
Een w^einig later klopte zij mij op den schouder ,
en vroeg met eenen grijnzenden laeh , of ik niet een
fameuse jager was ? voer met hare klaauwen in
mijne lokken , terwijl zij zwoer , dat ik een allerliefste
jongen was , en veroorloofde zieh , tot mijne grootste
verbazing , mij andere, onbesehofte bewijzen van hare
verliefde stemming te geven. Ik hiiiverde inwendig ,
en was op het punt om van walging buiten mij zelven
te geraken , toen ik niet langer aan de plotselinge
hartstogt kon twijfelen , die ik onwillekeurig bij deze
tooverkol had opgewekt. Uit vrees van mij eindelijk
door hare dorre handen omhelsd te zien , besloot
ik mij tot het uiterste tegen hare liefkozingen te
verdedigen ; gelukkig duurde de strijd slechts kort ,
want eensklaps verwijderde zij zieh , woedend over
de teleurstelling , en liet mij aan mijne sombcrc mij-
mcring over.
26
De twijfelachtige schotel stond voor mij te dam-
pen ; eene onverwinnelijke nieuwsgieriohcid beving mij
om dit geheimzinnig ragout te onderzoeken. Moedig
greep ik mes en vork , die ik eerst van het sedert
jaren daaraan klevend smeer poogde te reinigen , en
toetastende verstoiitte ik mij eene portie in den mond
te brengen. Goede hemel! welke afschuwelijke be-
standdeelen prikkelden mijne tong. Ossenlever, knof-
look , spaansclie peper , paddestoelen enz. waren de
minste vergiften , waaruit dit afgrijselijk geregt be-
stond. In mijne ontzetting greep ik den eersten drink-
hoorn, die mij voor de hand kwam, en nam eenen
duchtigen slok om den akeligen smaak te verdrijven.
Helaas ! ook deze zoogenaamde wijn was zoo zuur
als azijn , en reeds stond ik gereed het tweede drink-
vat te ledigen, toen ik gelukkig bemerkte, dat het
{jevuld was met den sterksten brandewijn, gloeijend
als vuiir.
Om mijncn wrevel ten top te voeren, Het zich op
dit oogenblik cen schaterend gelach hooren, dat met
Iwistende en scheldende stemmen vermengd was ;
hlerop opende zich de deur van het vertrek , en mijn
bediende Joseph , dien de lieden van het huis tot over-
matig drinken hadden gedwongen , tuimelde smoor-
dronken binnen. Zijn zwaaijende gang, zijne strakke
oogen, zijnroode, gezwollen neus, liet gevaar waarin
hij zich bevond van , ten gevolge zijner alcoholischc
libalie , eene beroerte te krijgen , verdienden eerder
inijn mcdolijdcn dan mijncn loom ; ik riikte hem den
27
halsdas af, en legdc hem op ecnen stroozak in den
hoek der kamer neder, waar hij in eenen staat van
volkomcn bewusteloosheid verzonk.
Ik had mij bij hem neder gezet , en wendde pogin-
gen aan om eenige ievensteekenen in den ongeluk-
kige op te wekken , toen cen nieuw acteiir het too-
neel betrad. Het was eene ware Goliaths-gedaante ,
welke met reiizensehreden binnen kwam en, terwijl
hij mijne menschlievende pogingen met eenen spotach-
tigen blik aanschouvyde , in een hiid gelach uilbarstte,
dat de bouwvallige muren deed dreunen* Zoo onver-
wachts gestoord, sprong ik op en bevond mij van
aangezigt tot aangezigt tegenover mijnen waard , die
in zijne indrukwekkende gestalte voor mij stond.
»Ho , ho , ho !" riep hij met eene stentorstem , die
met eene trompet kon wedijveren , »waarom geeft
»Uwe Excellentie zich zoo vele moeite met dien honds-
»vot ? Dat vee heeft nu vuur in de aderen , maar
»morgen zal hem de duchtige les, die hij ontvangen
»heeft, wel tot een ander mensch gemaakt hebben.'*
Na een herhaald gelach vervolgde hij : »KigenHjk
»ben ik hier gekomen , Excellentie , om uwc bevelen
»tegen morgen te vragen; het moeras wemelt van
»waterwild en belooft eene gelukkige jagt. Is Uwe
»Excellentie een groot liefhebber?" — »Een hartstog-
»telijke/' antwoordde ik eenigzins stotterend, terwijl
cen blik op den spreker den indruk , wclken hij bij
zijne ecrste vcrschijning op mij gemaakt had, niet
weinig vcrslcrkte. Gclijk ik reeds zcidc , was zijne
23
gedaanle reusachlig; evenwel waren allc dcelcn iiitersl
cvenredic, en ontwikkeldcn bij clke bcweging hare
alhlciisclic vormen. Zijiie briiinc, schoonc physionomic,
waarvan de sprekendc trekken een mengsel van snaak-
sche vrolijkheid , moed en wildheid aandiiidden , werd
door eene rijke hairmassa overschaduwd , die met de
kleiir dcr raven kon w edijveren ; een zware baard
versierde zijne kin, en zette zijn oelaat iets ridderlijks
bij. Met het eigenaardige costuum , dat den jagers der
Abruzzen, even gelijk den roovers van Calabrie zoo
fraai staat, bckleed, geleek hij eenigzins naar een' der
helden van Salvator Roza ; en waarlijk , er bestaat
geene kleederdragt , die zoo zeer geschikt is als deze ,
om de buigzaamheid der fraaije gestalte van de Italia-
nen te doen uitkomen.
Zonder pligtplegingen naderde hij den disch , waar-
op het door de oude opgezette maal stond, greep den
drinkhoorn , die minstens eene pint brandewijn bevatte,
ledigde hem in eene teug, viel toen, onder eene
diepe zucht , met zulk eene kracht op den 8toel aan
den haard neder, dat dezelve bijna onder het gewigt
bezweek , en woei het vuur met den brecden rand van
zijnen hoed aan, om op zijn gemak eene pijp, die hij
uit den zak haalde , aan tc steken. Zonder op mijne
legenwoordigheid acht te geven, bleef hij stilzvv^ijgend
litten dampen , en v^cl eene soort van tabak , die het
rertrek met slank vervulde ; vervolgens stond hij op
?n trad naar het bed , waarop mijn knccht , als in
ecnen doodsiaap vcrzonken , lag tc snorken. Met de
29
eene hand hicf liij lict hoofd van den arnion drommcl
op , brak met de andere de krampachtig gesloten ka-
ken open , en blies hem met kracht eene portie rook
in den mond, waaraan zelfs een salamander zoude
gestikt zijn ; hicrop liet hij hct hoofd weder los, dat
op het harde kussen terugbonste. ))Laten wij hem mi
»li{jgen/' zeide hij vrolijk lagchende ; ))Uwe Excellen-
»tie zal ik morgen vroestijdig wekken , en ik zal
»RiG0RNA bevelen , dat zij u het bed opmake. Fell-
v>cissima notte /"
Naauwehjks had hij zich verwijderd of Rigorna trad
binnen, een' hoop beddelinnen dragende, dat zoo
smerig was , dat men er van huiveren moest. Daar
de oude heks in eene g^oede luim was , verviel zij in
haar gewoon oebabbel, en ik moest mij getroosten al
den onzin, die haar in het hoofd kwam, aan te hoo-
ren. »Ah ," begon zij , »de kapitein heeft u een bc-
»zoek gebragt , hij is verrukt dat Uwe Excellentie de
»jagt bemint en daarenboven een goed schutter is;
»hij heeft uw geweer onderzocht en zweert , dat het
»niets waard is, hij zal u morgen hct zijne laten
))proberen .... Ah , welk een schoon man is die
»kapitein! ... Er is geen enkel meisje in het dorp,
»dat niet op hem verliefd is; maar hij is grillig, even
»als alle schoone mannen , en hij heeft meer dan
»eene vrouw op zijn geweten .... Naar mijn' smaak
»is hij wat te groot .... Ik voor mij houd niet van
»groote mannen , en toch hcb ik er , om de waar-
»heid te zeggen, meer dan eenen tot liefste gehad. —
30
»De eerste was Polycahpus, de schocnmaker van Por-
»lici , dczelfde, die te Salerno is (jeschavotteerd , om-
»dat hij niet voorzigtig genoeg was bij den moord van
»ecn' engelschen lord en zijne slgnora. Daarna had
»ik kennis aan Lodovicus, een brave kerel, die in
»de garde van Z. H. diende , en nu te Ostia in den
»kerker zit. Die snaak had cens , in eenc bui van
»uitgclatene vrolijkheid, zich zonder eenig kwaad op-
»zet, de grap veroorloofd zijnen oven gloeijend te sto-
))ken , en er zijne huisplaag voor een oogenblikje in
»te zetten. Bij ongeluk vergat hij ze er iiit te halen,
»en de oiide heks werd , zoo als tc begrijpen is , in
»asch veranderd Ha ! ha I ha ! In mijnen tijd
»had ik vele vrijers ," vervolgde de Sibille met een
zeker zielsgenoegen , terwijl zij bij elke herinnering
met het hoofd knikte , »maar, op mijn woord 1 ik
»verkie8 boven al die tamboermajoors een' man van
»middelmatige gestalte, met breede schoudcrs en wel-
»gemaakte beenen/'
Bij deze ondubbelzinnige verklaring stond ik op het
punt van te vertwijfelen , en ik kan naauwlijks den
angst .beschrijven , die mij bckroop, toen de afschii-
welijke oude, bij haar afscheid , mij eenen »goeden
»nacht 1" wenschte en eene mijncr handen tusschen
hare magere klaauwen drukte; cindelijk bood zij mij
hare pergamenten v^ang aan om te kiisscn; ik moest,
om mij van haar te ontslaan , mij aan deze walge-
lijke ceremonie onderwerpen.
Het was een koiide , regenachtigc nacht , dc wind ,
3t
die huilend door de kieren dcr venslcrs drong, joc0
van den haard dikke rookwolkcn door hct vertrek.
Ik legde eenige takken op het voclitioe hoiit, dat zon-
der te verbranden lag tc smeiilcn , en spande al de
krachten mijner lonjjen in , om de vlam aan te wak-
keren , die , terwijl zij eenig licht in dit duistcre hoi
yerspreidde , tevens mijne verklenmde leden ver-
warmde en de treurige stemming, waarin ik verzon-
ken was, verbande. Spoedig evenwel werd deze
kortstondige gloed weder door eene verstikkende rook-
massa afgewisseld , waarbij de koude in het vertrek
de overhand kreeg; terwijl de storm onafgebroken
voortloeide en het bouwvallige hiiis deed kraken. In
dezen treurigen toestand bleef mij geene andere toe-
vlugt dan de armen van Mobpiieus; ik wierp er mij
vertwijfelend in; doch de vunzige legerstede, die mij
opnam , vermeerderde slechts de verschrikkingen van
dezen akeligen nacht. Eindelijk kreeg de vermoeid-
heid de overhand; ik sliep in.
Er kondcn omstreeks twee uren verloopen zijn,
toen eene krachtige hand mij aanpakte en ik ont-
waakte, Een ruw gelach klonk in mijne ooren , met
den uitroep : »Heidaar, Uwe Exccllentie, gij schijnt
»wel dood!" IJlings sprong ik uit de legerstede en
bevond mij te midden eener groep bandieten; hct was
de kapitein , bcgeleid van vier kerels , wier uiterlijk
volkomen met het zijne overeenkwam. Twee van hen
droegen brandende fakkels, en alien waren met lange
jagtgeweren gewapend. Hunne door de zon gebruinde
32
Irekken , hiinnc schittcrcnde ooc^en , de breed^jerandc
hoeden en de vrcemdsoortige kleeding, door het fak-
kellicht beschenen , Icverden het schilderachti^jste tafe-
reel op , dat men zich denken kan.
»Alles is gereed , Excellentie !" riep de kapitein ,
»wij willen ons spoedig op weg begeven, want de
))Zon wacht niet tot wij uitgeluijerd hebben." Eer
hij evenwel aftrok, pakte hij mijnen armen bediende
met eene hand aan , hief hem , als eene veder , van
het bed en plaatste hem regt voor zich, terwijl hij
hem , onder het hiid gelach der bende , losliet. De
beschonkene viel als een zak op den grond , en kon
slechts op een' steunenden toon om een glaasje bran-
dewijn vragen. »Hij is nog niet nuchteren ," zeide de
kapitein, terwijl hij hem oppakte en weder op zijn
leger wierp, i>laat den miserabelen kerel liggen; hij
»zal niets te drinken krijgen, voor dat Uwe Excellen-
»tie van de jagt terugkeert, en nu, voorwaarts ! ter
»jagt getogen !"
Aan dit bevel gehoorzamende , begaf zich alles op
weg, Een der mannen ging met eene fakkel vooruit;
twee andere namen mij onder de armen en hielpen
mij om , uit een venster , eene wrakke ladder af te
dalen, die van het huis in het moeras geleidde. Aan
den voet der ladder was eene ranke schuit vastgebon-
dcn, waarin ik werd ncdergezet; onder krachtige
riemslagen doorsneden wij eenen met riet bewassen
modderpoel.
»Mijn gceerde beer, gij zult nu eene voortrcffclijke
33
)>ja{jt zien," bcgoii de kapitein, toen de krachtige
roeijers stilhielden en op de riemen rustten ; »maar
»Uwe Excellentie kan onmogeiyk eeii goed schot doen
»uit deze schommelende boot." Zijne medsezellen
hieven mij op , hielden mij een oogenblik zwevend in
de lucht , en zetten mij toen tot onder de armen in
den stinkenden modderpoel , waar het welige riet zoo
hoog boven mij uitstak , dat ik bijna niets zien kon ;
bovendien was de lucht bewolkt en de dageraad nog
niet aangebroken. Spoedig deed het modderbad ,
waarin ik mij bevond , mijne leden verstijven , en de
koude wind, die nog niet geheel bedaard was, drong
mij door merg en been. Eindeiijk , na drie kwart uur
wachtens, werd de doodehjke stilte, die om ons
heerschte, door een vreemd geluid in de lucht a%e-
broken. »Pa8 op !" sprak met gesmoorde stem raijn
naaste buurman , terwijl hij met den vinger op eene
duistere wolk wees, die boven onze hoofden scheen
te zweven, »pas op, mik zoo goed mogclijk en
»schiet !" Half verstijfd legde ik werktuiglijk aan ,
drukte op goed geluk af, en plomp! plomp !
een zwerm van dooden en gewonden vielen rondom mij
in het water en op mij; maar in den verkleumden
toestand, waarin ik mij bevond, had ik vcrzuimd het
geweer behoorlijk aan den schouder te zetten, en ont-
ving daardoor bij het schot eenen zoodanigen stoot ,
dat ik ruggelings in het moeras nederviel , tot groot
vermaak mijner begeleiders, die zich met de grap
grootelijks verlustigden. Nadat zij mij eenige oogen-
YIERDE JAARGANG. 5
34
blikkcn in dezcn onbehagelijken toestand liadden ffc-
laten , en de vruchteloosheid mijner po{jin(}en om over-
cinde te komen himne lachspieren {jeprikkcld had ,
schoten zij ter hulpe toe en brag^ten mij weder op de
beenen; doch bet totale modderbad had mij in eenen
deerlijken toestand gebragt. In een oogenblik hadden
zij mijnen jagtrok uitgetrokken , mij in eenen pels
van schapenvachten gehuld, en een' hunner smerige
vilthoeden opg^ezet; daarna reikten zij mij een ander
geweer. Spoedig liet zich een geruisch in dc hicht
hooren ; ik schoot herhaalde malen met de geweren ,
die zij telkens laadden en mij aangaven, en mikte
steeds op den digtsten hoop. Telkens getuigde bet
plompend gerucht rondom mij , dat mijne schoten
niet vruchteloos waren , tot dat eindelijk de aanbre-
kende dag een einde aan dit , in Rome van alien zoo
hoog geprezen, vermaak een einde maakte.
»Bravissimor riep de kapitein uit, »hoe voortref-
»felijk hebt gij uwe taak volbragt. Bij Hercules ! gij
»moogt u beroemen een ware Acteon te zijn ; gij
»slingert uwe bliksems trots den besten dondergod !
»Wanneer Uwe Excellentie het verkiest, zullen wij u
»naar de locanda terug geleiden , en daarna weder-
»keeren om den jagtbuit te verzamelen."
Alles, wat verder gebeurde, zweeft mij slechts als een'
droom voor den geest. Ik klappertandde van kou-
de , mijne tong was verstijfd , mijne ledematen waren
gevoelloos geworden, en het gestrcmde bloed scheen
naar het hart terug te vloeijen. Dit slechts kan ik
35
mij heriiincren , cbt ik na eenige iiren uit mijne ver-
dooving^ ontwaakte , in het vertrek der locanda , uit-
(jestrekt op eenige scliapcnvachten , die eene walgclijke
IiicM verspreidden. Aaii den haard nedergehurkt ,
was RiGORNA onledig met het droogen mijner kleede-
ren. Twee personen stonden aan de legerstede van
mijnen knecht; de eene was de kapitein , de andere ,
een groote , magere man , eene soort van barbier ,
die in zich de betrekkingen van arts, vroedmeester,
apotheker, heelmeester en veearts vereenigde. Deze
veel omvattende man had eenen tinnen schotel in de
hand , waarin het dikke bloed van den armen Joseph
vloeide , die , op zijnen stroozak uitgestrekt , een af-
schrikwekkend beeld van de treiirige gevolgen der
dronkenschap opleverde.
»Ik moet vertrekken!" riep ik, van mijne legerstede
opspringend , vol vertwijfeling uit. »De signora j^
zeide ik , mij tot Rigorna wendende, »zal mij wel
»een' kop koffij gereed maken, en den postilion zeg-
»gen , dat hij oogenblikkelijk inspanne."
»Hoe , Uwe Excellentie wil niet nog eenen nacht
»overblijven , om het vermaak der jagt te genieten ?"
»Een andermaal ," riep ik wanhopend uit , »wil ik
»het met genoegen hervatten, thans is het mij onmo-
))gelijk; dringende bezigheden roepen mij naar Rome
»terug."
»Maar," merkte de barbier aan, »de knecht van
»Uwe Excellentie ligt aan eene heete koorts; hij kan
wgeenszins de vermoeijenissen der reis wederstaan."
3*
36
»Ik laat hem geheel aan iiwe verzorg^ing over," ant-
woordde ik , hem cen goudstuk aanbiedcnde , »cn
»verzoek u deze kleinigheid voor zijne verpleging aan
»te nemen."
Om geene afgimst te verwekken gaf ik aan den
kapitein en Rigorna gelijke , handtastelijke bewijzen
mijner mildheid. De oude, veiTukt over mijne groot-
moedigheid , overlaadde mij met zegcnwenschen ; ik
hoorde alien de betuigingen hunner dankbaarheid
herhalen , toen de postilion de zv^^eep deed klappen
om mij , in den galop , van de Pontynsche moerassen
te verwijderen.
In den avond van den volgenden dag zat ik , in
mijnen gemakkelijken leuningstoel gedoken , in eenen
gemakkelijken huisjas, met uitgestrekte beenen de
warmte van een helderbrandend houtvuur genietende ,
terwiji op een klein tafeltje, in een' porseleinen scho-
tel, heerlijke kastanjes van Lucca dampten, en eene
flesch fijne wijn prijkte. Plotseling dreunen eenige
zw^are slagen op mijne deur, en wekken mij nit mijne
zoete mijmeringen; eensklaps stond de reusachtige
gestalte van den kapitein voor mij.
Ik vroeg hem , aan welke oorzaak ik zijn onver-
wacht bezoek te danken had en tevens, in welken
toestand mijn arme knecht zich bevond.
»Jui8t hij is het , dien ik zelf bij Uwe Excellentic
»terug breng, dewijl ik vreesde, dat hij op nieuw
»eene domme streek zoude aanvangen. Er bestaat
» scene ergere ondeugd dan de droukensehap ! Dit
37
»2eidc ik liem nog gisteren avond , toen ik hem eene
»groote kom punch zag ledigen. Ik voegde er de va-
»derlijke Termaniiig bij, om zicli voortaan van den
»sterken drank te onthouden , welks misbruik den
»mensch beneden het dicr doet dalen Zie !
»daar hoor ik hen reeds met hem aankomen."
Naauwehjks had hij uitgesproken , toen de vrolijke
snaken binnentraden. Vooraf ging de kolossale An-
SELMus, die met krachtigen arm mijnen wankelenden
knecht ondersteunde ; zijne roode oogen en drooge ,
zwarte lippen kondigden verregaande dronkenschap
aan. Hij durfde zijne oogen niet opslaan, maar ver-
borg zich sidderend in eenen hoek. Hierop trad de
reusachtige Tuomaso met zijnen makker Leopoldo
binnen, beiden van het hoofd tot de voeten met za-
mengebondene eenden behangen. Trotsch op het aan-
tal , spreidden zij dezelve op den vloer , de stoelen en
de sopha ten toon; zelfs mijn bed bleef niet ver-
sclioond.
»Uwe Excellentie kan nu zien welk eene uitmun-
»tende jagt zij gemaakt heeft !" riep de kapitein uit ,
terwijl ik verw^onderd om mij been staarde, en nicts
dan eenden , overal eenden , rondom mij zag. wJa !
»honderd zeventien wel getelde eenden , dat is , bij
»mijne zondige ziel , geene klcinigheid I"
»Maar ik . . . . ik hcb toch al dat wild niet ge-
»8choten?" stotterde ik.
wStellig! bij den heiligcn Hqbertus ! dit is de
'•>vrucht van uvve jagt; maar de iijd is kostehjk , dc
38
»goed€ RiGORNxi wacht mij ; zij zoudc zich over mijn
Dlanger uitblijven verontrusten. Illustrissimo ! ik
»wensch u duizend jaren levens I" Hierop drukte hij
mij de hand , met zijiie gezellen vertrekkende.
Mijne , door den handdriik des kapiteins verdoofde ,
vingers wrijvende, wierp ik eenen blik in het rond,
half vertoornd op mijnen dronken knecht , half mis-
moedig mijne kamcr in cene soort van poelierswinkel
veranderd te zien. Ik had den moed niet de eendcn
na te tellen ; het scheelde weinig of ik had ze , in
mijne kwade luim , ten venster uitseworpen. Na de
doorgestane tcleurstellingen en vermoeijenissen der
treurige jagtpartij , bleef mij ook nog het aangenaam
vooruitzigt over van tot walgens toe ecnden te etcn.
EENE PARFOEOE-JAGT.
Hit be bori0c eeiitu.
(Uit de hcrinncringen van den pikeiir C, 1?auch; zic bladz 7.3
van den 3^" jaargang,)
Het bezoek van den z wager Zijner Doorluclitigheid ,
den markgraaf van Schwedt, gaf aanleiding tot eene
parforce-jagt. Zij zoude in het Mistelgauer-woud be-
ginnen. Tevens sprak mijn vorst den wensch uit,
dat het »hallali" op het hoogstc punt van den So-
phlasberg zoude plaats vinden , zoo om zijnen zwager
van de bekwaamheid zijner pikeurs te overtuigen , als
omdat de koude keuken op den top van dien berg
door hem besteld was.
40
Onzc chef gaf ons het verlangen van Z. D. te ken-
nen , doch het was geene geringe taak ; hier gold het
»ijzer met handen breken !" Intusscheii bewces het
bevel des vorsteii het vertroiiwen , dat wij met onze
goede paarden en honden het mogehjkc zouden be-
proeven; doch onze genadige heer had geen' zijner
jagtbedienden omtrent de gelegenheid van het terrcin
ondervraagd , anders zoude hij de toestemmende bul-
ging van onzen anders duchtigen, doch niet al te
voorzigtigen , chef niet vertrouv^^d , en de jagt zeker-
Hjk in ecn meer gunstig gedeelte zijner bezittingen
gehouden hebben. Behalve dat hindernissen van
verschillenden aard het aangewezen terrein doorsne-
den , maakten eenige zeer moerassige beemden de
jagt voor menschen en dieren hoogst gevaarhjk.
Een kapitale , witte twaalf-ender, met prachtig ge-
wei , het sieraad van bovengenoemd klein woud , was
voor het aanjagen bestemd, ten bewijze hoe hoog
onze vorst het bezoek zljns z wagers schatte. De aan-
jagt ging met vijftig honden — cen gehjk getal was
m relais geplaatst — vrolijk voorwaarts. Dc mark-
graaf van Schwedt vcrvulde met veel geschiktheid de
functie van pikeur , terwijl hij zelf het hert opdeed ,
en de aanjagt zoo bestuurde , dat het op 't vlakke
veld bleef, en hij het den tcrngweg naar het bosch
afsneed.
Dc jagt ging door de akkers van Pcttendorf , alwaar
de vette kleigrond den Snellen gang dcr paarden bc-
Icmmcrde; doch zij hidden moedigvol, en het gelukte
41
ons bet lierl naar cen nabijjjelegen veldbosch le dn'n-
gen , aan welks zoom bet eerste relais o'eplaatst was.
Onze meute werd nii met vijf en twintig bonden ver-
sterkt ♦ en wij bestegen versdie paarden. Het liert
werd iiit het bosch gejaagd , en de mark^jraaf van
Schwedt was met zijnen engelscbman de voorste onder
zijne vervolgfers , tocn liet weder op bet vlakke veld
verscbeen. Ik en een der pikeiirs moesten hem vol-
gen. Hij beval mij regts vodr bet bert om te rijden,
cm bet naar de boogte van den Sopbiasberg: te drin-
gen , betwelk mij g:elukte. Docb op de linkerzijde za,«?
ik nocb den markgraaf, nocb mijnen makker opda-
{jen , ofseboon de meule bet bert vrolijk , tegen den
berg op, vervolgde.
Vreezende dat er een ongeluk gebeurd was , reed
ik , zoo snel als mijn paard vermogt , naar de plaats,
waar ik ben bet laatst gezien bad. Welk een scboiiw-
spel ! In den moerassigen grond zag ik de paarden
tot aan de koppen verzonken , terwijl de ruiters alles
aanwendden om iiit bet gevaar te geraken; docb de
grondelooze bodem verijdelde bimne pogingen. Ik
sprong dadelijk van bet paard, vond gelukkigbjk eene
steng, die ik den zinkendenden toestak, en waar
door ik ben, met eigen levensgevaar , uit dezen poel
trok.
Terwijl ik bezig was met den modder , zoo veel
doenlijk, van de kleeding des markgraven te strijken,
kwam Z. D. , onze beer, met zijn gevolg aan. Hij zag
de in bet moeras gezonken paarden , die zich zoo
4-2
afgctobt haddcn , dat zc naauw lijks mcer adcmdeii ,
en was gehcel verstomd door het voorval.
Om de arme dieren te redden, wierp ik mij op
het paard en rende naar Pettendorf, evcnzeer om
lieden met touwen en sparren, als om drooge klee-
deren en linnen voor den markgraaf te halen. Het
dorp was nabij, ik kwam derhalvc spoedig terug.
Kort daarna kwamen ook de boeren , die de paarden
slechts met groote moeite en gevaar iiit den modder-
poel redden konden.
nGeef mij de kleederen aan", zeide de markgraaf
lagchend, »opdat ik nog tijdig bij het »hallali" van
»het hert aankome ; voorloopig dank ik u , dat gij my
»uit dezen Charybdis gered hebt."
Spoedig was hij verkleed , en stond daar zoo op-
geruimd in eene hertslederen broek , scharlaken vest
en blaauwen rok met groote knoopen , als of er niets
gebeurd ware. Onmiddelijk besteeg hij een ander
paard, en reed met onzen heer vooruit. Deze lachte,
toen hij zijnen zwager in dit vreemd costuum nevens
zich zag rijden. Dit scheen den laatste niet te be-
vallen , en hij zeide: »die het mij op de eerstvolgende
»jagt niet nadoet, is geen brave parforce-jagerl" Mijn
vorst scheen over deze soort van uitdaging niet zeer
gesticht, evenwel zeide hij »top!"
Onze meute en de overige pikeurs waren het hert
gevolgd , doch met het »hallali" zoude het misseHjk ge-
slaan hcbben , wanneer onze kloeke , vorstehjke jager
niet wedcr in den zadel gczetcn had. »Zwager,"
43
sprak hij tot onzcn hccr, »wij moeteii rijden ai wat
»wij kimnen , om de mente in te lialen." Do als
boer verklcede markoraaf nam de leiding dcr jagt op
zich , die wij spoedig inhaalden. Niet weinig ver-
baasde de onverwachte gedaanteverwisseling het jagt-
personcel. De maatregclcn van den vorstelijken gast,
zijne bedrevenheid en zijn moed waren de oorzaak ,
dat het »hallali" jiiist ter bestemde plaats voorviel.
Onze genadige hcer scheen genoeg van de jagt te
hebben , hij kwam eerst met zijn gevolg aan , toen het
hert reeds voor de meute stand hield. »Zv^ager," riep
hem de markgraaf te gemoet , ))ik heb op uwe aan-
))komst gewacht. Wie van ons beiden zal het hert
wafvangen en het »hallali" doen blazen ?"
y>Eh Men mon cher/' was het antwoord, »eere wien
»de eere toekomt I"
»Meent gij mij ?" — »Gewis!" — In een oogenblik
was de onvermoeide jager afgestegen en wilde het
hert den vang geven ; dit liet zich evenw^el , trots dc
onversehrokkenste pogingen , niet naderen , en de vorst
liep gevaar , door het gewei te worden gewond ,
waarmede het zich woedende verdedigde.
»Wij zullen de honden aanhitsen!" riep de vorst.
»Neen , dat ware schande voor onze jagerij ," ant-
woordde de markgraaf , gaf mij bevel om af te stij-
gen , en met hem te beproeven om het hert de hessen
af te houwen , terwijl de te paard bUjvenden het woe-
dende dier van voren zouden bezig houdcn. Na vcle
pogingen gchiktc mij dit , niet zonder gevaar , aan
u
den regter looper , terwijl eeii boiiw van den mark-
jjraaf den linker trof. Oogenblikkelijk zonk het hert
van achter inecn , de honden vielen aan en trok-
ken het verder neder , terwijl de moedige jager
het reeds had afgevangen eer ik het gewei konde
grijpen.
De trotsche twaalf-ender lag levenloos in den kring
der jagers; ons »hallali" klonk over berg en dal.
»In de zakken van dit scharlaken vest kan ik niets
»voor u vinden , brave pikeurs ," zeide de markgraaf ,
»maar morgen zal alles te regt komen." Onze paarden
en honden hadden zich deugdelijk gehoiiden , en ,
zonder het treurig tnsschenspel , was de jagt reeds
vroeger geeindigd.
Na de curee reed de held van den dag , den regter
voorlooper van het hert aan de greep van den herts-
vanger dragende, nevens onzen vorst den berg op,
terwijl het jagtpersoneel volgde. Van deze met
vruchtbare velden omgevene hoogte , overziet men twee
vorstendommen en de in het verschiet liggende stad-
Baireuth. Eene groote tent , waarop de vlaggen van
Brandenburg , Schwedt en Baireuth wapperden , was
nevens de bouwvallen van het oude slot opgeslagen,
en noodigde de vorstelijke personen tot rust en ver-
kwikking.
Alvorens de markgraaf de tent binnentrad, bewon-
derde hij het heerlijke vergezigt , en riep in verrukking
uit : »de duivel hale mij , beer zwager, gij hcbt mij
»op bet schoonsle punt uwcr bcziltingcn gobragt ; bij
4b
>)dit prachtig tafcreel ver{jeet men alle vermoeijenis-
»sen ! Schenker, ik verzoek om eeneii beker wijn." —
Hij nam de met den eikentak versierde boerenrauts
af en bragt , voor de tent staande , den voljjenden
toast uit :
nDer weisse Hirsch mit seiner Pracht
nHat mich tief in den Schlamm gebracht ;
»Doch mit diesem Humpen voll Burgunder
yyBlick' ich lustig nach Baireuth herxmter ,
» Wo Schwager Alexander thront
y>Und die Hebe Wilhelmine wohnt,
y>Fiir beide sei dieser Trunk gebracht ,
^So freudig y als die Sonne lacht P*
Hij zwaaide zijne niuts en riep: » Leva Alexander en
»zijne WiLHELMiNA !" Eene fanfare onzer hoornen be-
gcleidde deze woorden.
Onze vorst bedankte hem; de beide zwa{jcrs tra-
den gearmd in de tent. De aankomst onzer vorstin
met de beide princessen van Anlialt , beg^eleid door
eenijje hofdames , veroorzaakte eene nieuwe verrassinjj.
De rijtuigen waren in het hangcn des bergs achterg^e-
bleven, waardoor men hare aankomst niet bemerkt
had.
»lk wil mijnen zwager met schoon linnen en eene
»andere kleeding verrassen," zeide onze vorstin tot
een' der jajjtjonkers; wik ben van het gansche voorval
»onderri8t en weet dat de markgraaf , in zoodanige
46
»{jevallen , met weinig overleg te work gaat. Vol(j
»mij oiigemerkt !"
De beide vorsten waren door de aankomst der da-
mes niet weinig verrast. Toen onze markgravin in
de tent trad, sprak zij tot haren z wager : »vermitsu,
»mijn lieve Hans, uwe hiiisvroiiw in den steek laat,
»heb ik voor u gezorgd." Hierbij nam zij den jagt-
jonker het pak kleederen af , en reikte het den mark-
graaf over.
»Dit is waarlijk te veel goedheid,'' zeide deze, »gij
»weet, even als uw broeder, onwederstaanbaar aller
»harten te winnen.
»Dacht ik het niet,'' antwoordde de vorstin, »dat
»gij mij met dergelijke loftuitingen zoudt willen afzet-
»ten; doch zoo komt gij er niet af. Gij moet mij
»omstandig verhalen , hoe het toegegaan is om u in
»een' mijner waarde onderdanen herschapen te zien.''
Onze vorst zette een ontevreden gezigt; het was
als of hij muizennesten in het hoofd had. Hij sprak
zeer weinig.
Men gaf met de hoornen het teeken om ter tafel
te gaan; de Pettendorfsche boer scheen er niet aan
te denken om zich te verkleeden. »Iedere minuut,''
zeide hij tot de vorstin, »waarin ik mij als een'
»uwer onderdanen beschouwen mag, is mij dier-
))baar."
Na afloop van het diner stond de vorstelijke zwager
eensklaps, in een sierlijk jagtkostuum , voor onze
markgravin , die het aanzienlijk gezelschap tot eene
47
waadeliiig op den berg uitnoodigdc. Onze vorst
scheen vermoeid en nam daaraan geen deel.
De markgraaf verhaalde onderweg zijn jagtavon-
tmir ; dat hem zijn zwager had uitgelagchen , doch
dat hij zich de revenge voorbehield.
»Zijt gij zulk een slecht christen?" zeide de vorstin,
»gij weet dat de Schrift zegt ; gij zult niet weder-
»vergelden/'
Be rijtuigen stonden gcreed; het gczelschap nam
den terugweg naar dc residentie aan.
ALLEHlEl
Anecdote.
Bij eene drijfjagt giiig een haas op tien passen
voor een' der schutters — een nieuweling — - zitten;
de schutter hem ziende, liep dadelijk terug; het haas
insgelijks. — Nadat het drijven geeindigd was , werd
de weggeloopene door zijnen nevenman , die de zaak
gezien had , gevraagd : »waarom hij niet op het haas ,
»dat hij digt genoeg had, schoot?" — »Ja" ant
woordde deze, die wel eens over het inschieten van
buksen had hooren spreken, »verbeeld u mijne verle-
»genheid : ik had mijn geweer op zestig passen inge-
»schoten, en daar komt nu dat drommelsche haas
))zich op tien passen voor mij nederzetten. Nu bleef
»mij immers niets anders over, dan vijftig passen te-
»riig te loopen?"
VERSL\G VAN DE JAGT EN VISSCHERIJ,
n DE PROVINGIE GRONISGEN , OVER 1855. (*)
Belangrijkheid is , gclijk vele zaken des Icvens , dik*
wijls slechts lets betrckkelijks. Zoo is ook dc bekend-
making met den toestand van jaijt en vissehcrij voor
velen welligt minder, of in het geheel niet belangrijk)
terwijl wederom een ander de zaak als in het geheel
niet van belang onlbloot, of wel van zeer veel belang
zal beschouvs^en. —
Hoe dit zij, in een Nederlandsch tijdschrift voor
liefhebbers der jagt en visscherij is zoodanige bekend-
(*) Het is aan den steller van dit verslag, den Ilecr Inspecteur der Jagt en
Visscherij in Groningen , dat wij het denkbeeld verschuldigd zijn, om aan
zijne anibtgenooten dergelijkc medcdcclingcn te vcrzocken en die, in hot Tijd*
fichrift op te nemcn. Onzes inzicns zya dezc bydragcn hoogst belangrljk
voor onze lezcrs.
Rr.r>.
VIERDE IAARG\NG. ^
50
maliinu, vooral wanneer ze algemcen, dat is van
iedere provincie , mogt plaats hebben , zonder twijfel
op bare plaats. lederen liefhebber zal ze belangrijk,
en daarom welkom zijn.
Een telken jare jjegeven verslag over hetg^een de
jagt en visscherij aanji^aat , van iedere provincie , en
dus van gebeel Nedcrland, wordt nerg^ens anders als
een gebeel gevonden , en zou nergens anders zoo doel
matig als een gebeel kunnen gevonden worden.
Komt zoodanig verslag eenmaal gediirig voor , dan
zullen de opgaven van wat in ieder jaar plaats vond ,
voldoende zijn ; in een eerste verslag evenwel mogen
eenige algemeene bescbouwingen niet ontbreken.
Mijns inziens mogen en moeten ze bier voorafgaan
of tusscben gevlocbten worden , ten einde als bet
ware tot inleiding te dienen voor bet gebeel , dat
volgen zal , opdat de belangstellende moge weten , lioe
bet eigenlijk ten aanzien van de provincie, van welke
bem ieder jaar een verslag omtrent dit punt wordt
toegezegd , opzigtelijk de jagt en visscberij gestcld is.
En wanneer men dan in bet verslag , dat in 1854
door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gronin-
gen , aan de Staten dier provincie , van den toestand
van Groningen over 1853 werd gegeven, wat de jagt
aangaat , leest , dan zou men moeten gelooven , dat
de jagt , boewel bet daar gebeel in bet algemeen
wordt gezegd, ten minste in Groningen wijkt voor
de bescbaving.
Zoodanige uilspraak kan vcrscbillend worden opge-
51
vat , gelijk ze in verschillenden zin kan zijii tcr neder
geschreven.
Wanneer men de zaak wil beoordeelen in betrek-
king tot de tijden , toen men het dierlijk voedsel
slechts magtig werd door de jagt , dan zeker wijkt
die jagt niet slechts voor de beschaving , maar is daar
al lang voor geweken; doch indien men haar in be-
trckking tot den tegenw^oordigen toestand van zaken
beoordeelt , dan scliijnt de beschaving , — wanneer
men , in algemeenen zin , daaronder ook meerdere wel-
vaart en ontwikkeling en ook verbetering van ver-
voermiddelen mag begrijpen, of wel als een barer
gevolgen aanmerken — de jagt , zooals zij tegen-
w^oordig v^ordt uitgeoefend, eerder aan te moedigen.
Dc landbouwende stand, die toch in den laatsten
tijd in beschaving inderdaad is toegenomen, neemt
meerdere jagt-acten, en de raiddclen van vervoer,
welke door meerdere beschaving ongctwijfcld worden
uitgebreid en vergemakkelijkt , zullen meerder ver-
voer, meer vcrkoop van wild, mcer broodjagers in
het leven roepcn.
De duurte der levensmiddclen , de grootere bevol-
king, welligt ook hier en daar het gevolg van meer-
dere beschaving , zal meer behoefte doen ontstaan ,
om magtig te worden , wat aan niemand tocbehoort ,
en uitnemend geschikt is om , of onmiddelijk te voe-
den , of middelijk door vangst en handel daartoe te
strekken.
Menig jaglbcdrijf, bij voorbceld het vangcn van
5-2
walcrwild met netten, of van ccnilcn in hot bijzonder
door kooijen, kan nog vecl wordcn uitgcbreid.
Diiizcnden dezer dieren worden er gevangcn, en
bij tienduizcnden keeren ze lelken jare uit de stre-
ken, waar ze zeker ongestoord hunne eijeren leggcn
en hunne jongen groot brengen , terug , terwijl hunne
waarde tot over de hclft, van wat voor eenige jarcn
er voor besteed wcrd, is gcklommen.
Verslagen uit andere provincien leeren ons, wat
zelfs in enkele strekcn uit het zoogenaamdc vinken
wordt gemaakt; en er is geene reden om nict te
kunnen aannemen, dat ook de loop der tijden en de
menscheHjke vinding nog hoe langcr zoo meer midde-
len ter verkrijging van wat aan niemand toebehoort
zullen doen geboren worden, en dus ook de jagt de
middelen van bestaan zal kunnen vermeerderen.
Ook de visscherij werd uitgeoefend door de onbe-
schaafde volken; evenwel is ze, als middel van be-
staan of van voeding , voor beschaafden ook nict on-
belangrijk.
Grof wild wordt in dezc provincie niet gevonden;
faisanten zijn er evenmin.
Korhoenders worden in de heidestreken aangetrof-
fen; zij beminnen de eenzaamheid en den woesten
grond, en wijken daarom wel eenigzins voor bebou-
wing en bewoning.
In de streken , waar laag bosch wordt aangekweekt ,
blijven ze zich evenwel ook dan nog ophouden; en te
meer naar de mate ze nict stcrk door de jagt ver-
mindercn , daar zc dikwijls spocdig dc aannaderins
des jagcrs wcten te bemerkcn, en te vcr wegvliigten
eer hct schot is gewaagd.
Wat liaas en patrijs betreft, zoo zoii men, wat
doze provincie aangaat, bijna tot het besluit mocten
komen, dat zij de bebouwing beminnen, missehien
wegens den overvloed van koren ; ten minste wanneer
zc voor de bebouwing weken, dan moesten ze sedeit
lan^jen tijd uit onze noordelijke en oostelijke streken
zijn verdwenen; en juist in dezc streken is {jedurig
nog overvloed van dat wild en vooral van patrijs.
Waterw^ild levert onze provincie niet veel op , dan
in zoo verre hierdoor de telkens trekkende vogels
worden verstaan. Minder evenwel worden dcze met
bet geweer geschoten, dan wel in de kooijen of met
slagnetten gevangen , hoev^el dit laatste bedrijf , ook
in verhouding zoo als het konde plaats hebben , nog
slechts op geringe schaal uitgeoefend wordt.
Plevieren — dat is de soort, welke bier »wilster'*
wordt genoemd — zijn in de lagere streken en op de
polders dikwijls bij aanzienlijke vlugten aanwezig, en
zouden hem ^ die zich hierop wilde toeleggen , zeker
dikwijls eene goede vangst verschaffen.
Ganzen komen dikwerf bij ontelbare scharen onze Ian-
den bezoeken , en berokkenen nadeel aan den landbouw
door het eten en uittrekken van koren- en graswortels.
Houtsnippen bezoeken eenige streken dezer provincie
soms vrij talrijk; anders dan met hct gcweer wordt
er evenwel gecn jagt op gemaakt.
54
De floiiwen zijn hier tot nog? toe niet in gebruik,
en ziillen dit ook te minder worden, naar mate men
de nitgestrekte woudstreken meer mist.
Het jaar 1854 was zeer voordeelig, wat haas en pa-
trijs aangaat. In de meeste streken van Groningen
was er overvloed van dit wild, en op het einde van
dat jaar bleef er eene aanzienlijke hoeveelheid over.
A an het goede vooruitzigt , dat hierdoor voor het
volgend jaar ontstond, beantwoordde 1855 niet.
De bouwlanden waren in het voorjaar meest vrij
kaal, veel winterkoren werd omgeploegd en vooral
het koolzaad. Ze leverden alzoo geen goede schuil-
plaats op voor het wild, om ongestoord de eijeren te
leggen , te broeden of jongen groot te brengen.
Het natte weder, hoewel dan ook slechts gedu-
rende korten tijd, en eenige zware onweders waren
zeer nadeelig, zoo wel voor den broed als de op-
groeijing der jonge patrijzen.
In den herfst werden vele nesten met verslagen
eijeren gevonden , en de jagers schoten vele oude pa-
trijzen.
In enkele streken was minder patrijs dan in het
vorige jaar was overgebleven ; in andere, vooral de
meer boschrijke en met heide bezette, leverden ook
nu veel patrijs en haas op, terwijl daar de korhoen-
ders ook eerder meer dan minder aanwezig waren.
Over het jaar 1855 zijn in deze provincie afgegeven:
227 groote en 9 kleine jagtacten, 107 groote en 495
kleinc vischacten.
55
Hiervoor is ontvan(jeii cene som van f 4711,00 aan
regt, /" 1555,50 aan zegel en /" 590,09 aan opcenlen.
Er zijn geregistreerd 5 eendenkooijen , 166 duiven-
tillen en 68 zwanendriften.
Het getal bezoldigde opzieners der jagt en visscherij
bedraagt in de provincie Groningen 13.
Het getal onbezoldigde opzieners is in 1855 met 12
vermeerderd en met 5 verminderd, bedragende dit
thans 42.
Het getal der overige ambtenaren met het toezigt op
de jagt en visscherij belast, beloopt ongeveer 375.
De aanstelling der bezoldigde opzieners der jagt en
visscherij , als Rijks veldwachters , werkt bij voortdu-
ring niet ongunstig op de waarneming hunner andere
werkzaamheden.
De jaarwedden van den Inspecteur der jagt en vis-
visscherij en der opzieners bedroegen eene som van
/• 3504,00.
In zake der jagt en visscherij zijn er 235 bekeurin-
gen gedaan.
Dit getal is kleiner dan dat van het vorige jaar;
die vermindering is vooral het gevolg der mindere be-
keuringen , welke hebben plaats gehad w^egens het in
het veld komen met , of ongebungeld laten loopen
van honden.
Van deze bekeuringen betrofFen 55 de visscherij , 7
het vervoer van wild in verboden tijd, 18 het wiid-
strikken , 6 het onwettig hoiiden van duiventiilen ,
4 het rapen van patrijzen- of van kievitseijeren in
56
verboden tijil , de oveiige, anderc jastovcrtrcdingcn.
Hiervan zijn er 3 onvcrvolsd ceblevcn we{jens de
vcrklaring van eigenaar of regthebbendc , dat er {jeene
vervolging verlangd werd > of vvegens vrijwillige beta-
ling der hoogste boete , en 6 om andere redenen ; 10
bekeuringen zijn door vrijspraak gevolgd.
59 zaken zijn nog niet uitgemaakt , als hebbende nog
niet gediend.
In bet vorige jaar bedroegen de vrijspraken 38.
De appellen zijn zeer verminderd. De jurisprudeniie
begint zich ook in zake der jagt en visscherij eeni-
germate te vestigen.
De toegekende premien voor bekeuringen in zake
der jagt en visscherij bedroeg eene som van /* 1127,00,
bij welk getal men in bet oog dient te houden, dat
natuurlijk een groot deel der premien betaald is voor
bekeuringen, in bet vorige jaar bewerkstelligd , het-
welk daaraan bijzonder rijk was.
De ontvangst der bocten in zaken der jagt en vis-
scherij bedroeg /" 1487, 50 , die der voor de verbeurd-
verklaring in de plaatstredende gelden /305,70, dus
te zamen eene som van f 1793,20.
In 1855 is er wegens 149 bekeuringen geheel of ge-
deeltelijk gratie verleend , waarbij evenv^ el altoos de
geregtskosten ten laste van de veroordeclden bleven.
Men houde echter hierbij ook in het oog , dat deze
kwijtschelding of verminderingen , ofschoon in 1855
toegcstaan, ook vele bekeuringen in 1854 betreffen.
Hot getal van bet schadelijk gedicrte , waarvoor in-
57
{jevolije dc wet prcmicii zijii iiitocreikt , is als volgt :
105 vossen.
11 marters.
142 bimsings.
11534 wezels.
1 arend.
193 valken.
1 havik.
3 sperwers.
Voor dit gedierte is betaald eene som van /" 3661,00
aan premien, terwiji een no{j veel grooter gelal vier-
voctig? gedierte werd gedood, hetwelk niet bekend is,
dewiji daarvoor in de twee laatste en in de vier eerste
maanden des jaars geene premien worden genoten;
zoo bemagtigde b. v. de bezoldigde opziener te Vlugt-
wedde alleen een 50tal vossen.
De verbazend groote hoeveelheid w^ezels, in dit jaar
vertoond , en de premien , daarvoor uitbetaald , zulien ,
wat geldelijke opbrengst aangaat, voor 1855 eene na-
deelige uitkomst moeten opleveren, gelijk de laatste
maanden van 1854, te dezen aanzien, ook reeds zeer
nadeelig waren voor 1854.
Naauwkeurig ingewonnen berigten hebben doen zien,
dat werkelijk op het einde van 1854 en in het begin
van 1855, een groot aantal wezels in vele streken on-
zer provincie zich ophielden. Ooggetuigen, die wel
zijn te vertrouwen, hebben den ondergeteekende ver-
zekerd, dat door hen wel cens 7 a 9 wezels te gelijk
en als bij elkander zijn waargenomen.
58
Naauwkeurig in het wcrk gcsteld onderzoek heeft
evenwel tevens den ondergetcekende tot de overtuiginjj
gebraat, dat niet in alle gemeenten de vereischte zorg
is besteed aan het onderzoek, of wel alle die dieren
in Nederland waren gevangen, en evenmin aan het
geven der kenbare teekenen aan dezelve, waardoor
het erlangen van twee h drie premien voor hetzelfde
dier moet worden voorgekomen.
Over het algemeen is zeker uit het oog verloren ,
dat volgens art. 30 der wet, geen burgemeester de
premie behoeft toe te staan, wanneer hij de omstan-
digheden, dat het dier op Nederlandsch gebied is
gedood, en dat het gedood is op eigen grond of
waar men bevoegd is te jagen of het gedierte te doo-
den , niet als genoegzaam bewezen aanmerkt.
Hoe toch is de inachtneming dier toch zoo noodige
en voorgeschrevene naauwkeurigheid aan te nemen,
terwijl op de staten van dat gedierte posten voorko-
men van 100 tot 300 wezels , door een' persoon op
hetzelfde tijdstip vertoond. Het onderzoek heeft nader-
hand hier en daar het vermoeden bevestigd , dat het
kenmerkend teeken aan het vertoonde dier, volgens
de wet te maken , niet altoos volgens het voorschrift
dier wet werd bewerkstelligd , maar wel eens aan
een ander ligchaamsgedeelte werd gegeven, zoodat de
vertooning van dit zelfde dier , als niet met het wettige
teeken voorzien , b. v. in ecne andere gcmeente , zeor
gemakkelijk kon plaats hebbcn, waar er dan weder
eenc premie voor werd genoten.
69
En v\ aar i(i6 wcrd {jehaiideld , wordt men daar niet
eveneens geneigd aan den invoer van wezels iiit het
buitenland te gelooven? en hoewel het altoos moei-
jelijk zal blijven deze omstandioheid bepaald zeker te
weten te komen, zoo geeft het vertoonen van zulk
een groot aantal dezer dieren tegelijk , toch altoos aan-
leiding tot een zeer gestreng onderzoek.
Ondergeteekende vond zich dan ook genoopt, aan
den heer Commissaris des Konings in deze provincie
mededeeling zijner opmerkingen te doen toekomen ,
hetwelk vervolgens het voorschrijven van eenige maat-
regelen heeft ten gevolge gehad, aan welke het zeker
is toe te schrijven, dat tegenwoordig de staten van
het schadelijk gedierte op verre na niet zulk een
groot aantal wezels bevatten. Tevens schijnt dit ge-
dierte thans ook in het geheel niet in die mate, als
in den vorigen vs^inter, aanwezig te zijn.
De finantieele uitkonisten der jagt kunnen bij deze
plaats gehad hebbende omstandigheden onmogelijk
gunstig zijn.
De hier achter bijgevoegde staat zal van deze uit-
komsten een spoedig te overzien geheel opleveren.
Klagten over schadelijk gedierte worden alleen, in
deze provincie, ten aanzien van vossen vernomen.
De wezel is zeer nadeelig voor de vv^ildbaan; eijeren
zijn haar geliefkoosd voedsel, en in den tijd dat het
wild broedt is de wezel deszelfs geduchtste vijand.
Voor den landbouw is ze , vooral in de rijke streken ,
eerder voor — dan nadeelig. Zij maakt jagt op dc
GO
nmis en vernielt daaidoor ccn dcr schcpscls, welkc
voor de landerijcn onder de schadelijkstcn worden
gerekend. In de streken evenwel, waar de landbouw
Ook nog op kleinere schaal wordt iiitgeoefend , en
alzoo ook Hit eijeren van hoenderen en eenden een
voordeel wordt gezocht, klaagt men zeer over dezen
eijerdief en verlangt deszelfs verdelging.
In 1855 werden er in deze provincie 403 magti-
gingen verleend om schadelijk gedierte, door het
hoiiden van vossenjagt en door middel van geweer of
lionden, te bemagtigen.
Sterk zijn overigens de klagten hier en daar aan-
geheven over de schade , door de wilde ganzen aan
koren en hooilanden veroorzaakt.
Volgens verzochte en daarop in gezondene berigten
mag men het er voor houden, dat in 1855 in deze
provincie, op wettige wijze , ongeveer is bemagtigd
het navolgende wild:
5000 hazen,
12000 palrijzen ,
80 korhoenders,
250 houtsnippen,
300 watersnippen ,
700 eenden.
In de kooijen zijn ongeveer gcvangen:
4500 eenden,
3000 talingen,
3300 smienten ,
700 pijlstaarten.
61
Met slajnctten zijn ongevccr (jc\^n{jcn :
800 ganzen,
200 eenden,
400 smienten ,
260 kemphanen.
De hazen zijn dit jaar op de markt te Groningfen
voor f 1,00 tot f 1,60 verkocht.
De patrijzen van f 0,35 tot f 0,80 , de korhocndcrs
van f 4,00 tot f 10,00 het paar.
De houtsnippen van f 0,60 tot f 0,90 , de eenden
van f 0,40 tot /'0,80, de ganzen van /" 1,00 tot
f 1,40. Wanneer de eenden tot f 0,70 en f 0,80
komen, gaan ze meest naar Engeland; in de eerste
maanden heeft deze verzending om de warmte geen
plaats.
Het wild konijn komt in deze provincie weinig
voor.
De visscherij in de binnenwateren dezer provincie
is, in verhouding tot vroegere tijden, niet voordeelig
te noemen.
Het lage waterpeil en de inpolderingen moeten hier-
van als de eerste redenen worden aangemerkt.
In vele streken behoeft de landbouwer het water
in de slooten niet mcer tot afschutting van zijn vee ,
daar hij bij de toeneming van den graanbouw dat
vee op de stallen voert; in het voorjaar wil hij gaarne
hoc meer droogte hoe liever, op dat dit eene vroege
bebouwing zoude toelaten.
Die slooten evenwel waren de plaatsen , waar de
62
visch schaarde en Jle kleiiie visch zich aankweekte.
De inpoldcring snijdt die kleinere wateren van de
grootere af, zoo dat de visch zich niet meer vrij van
deze in gene kan begeven , en die grootere wateren
zijn wel voor de eenmaal grooter geworden visschen ,
maar niet voor de scharing en kleine visch voordeelig.
Het sterk stroomen door het open en der skiizen ,
ten einde toch maar vooral laag waterpeil tc erlangen
is, op zich zelf beschouwd, in het algemeen wel niet
nadeelig voor den visch, daar deze in den regel tegen
den stroom opgaat, maar het is zeer nadeelig, zoo
als dit in het voorjaar geschiedt, — daar in dien tijd
de waterstand het hoogst en behoefte tot droogte
voor de bebouwing het grootste is — wanneer er bij
water, dat met ijs bedekt is, of bij opdooi wordt ge-
stroomd.
De visch toch is dan flaauw en magteloos, kan
alzoo niet tegen den stroom inwerken, maar gaat
met denzelven de zee in , waar hij sterft , indien hij
niet voor de sluizen bij ontelbare menigten wordt
gevangen, als anders toch verloren zijnde.
Deze zijn in het algemeen de redenen der vermin-
dering van den visch; daar waar deze redenen min-
der krachtig werken , zijn de klagten minder.
De kunstmatige vischteelt is, schoon wel alhier
beproefd, tot hiertoe niet met gunstig gevolg ben
kroond geworden, en daardoor alzoo evenmin aan
die vermindering van visch te gemoet gekomen.
Hare voordeclcn zoiidcn buitendien ook mocijelijk
63
op de bovengenoemde bezwarcn de bovenhand kiin-
nen hoiiden, tenzij in de meren, waar ook nu nog
altoos eene niet onbelangrijke hoeveelheid visch wordt
gevonden.
Het getal groote en kleine viscliacten , in 1855 afge-
geven , is reeds bij de opnoeming der jagtacten vermeld.
Dit getal is kleiner dan in vorige jaren ; de reden
ligt vooral in de verhuring der meeste wateren , die
vooral sedert de invoering der wet van 6 Maart 1852,
Staatsblad No. 47 , door de zijlvesterijen geschiedt.
Die verliuring heeft dikwijis plaats onder de voor-
waarde van b. v. niet meer dan eene vergimning te
mogen afgeven , ook wel van niet met het een of
ander visclituig te mogcn visschen.
Dit heeft natuurlijk invloed op het nemen van ac-
ten, daar men, zonder vergunning , bij de opheffing
van publieke vs^ateren , aan dezelve toch niets hebben
zoii ; evenwel geeft dit welligt ook w^eder eenige aan-
leiding tot verbetering van den vischstand.
Er zijn afgegeven 146 kostelooze vergunningen om
de visscherij te mogcn uitoefenen met niet meer dan
6en vischtuig.
Aan S8 personen werd door den heer Commissaris
des Konings, ingevolge magtiging van hecren Gedepu-
teerde Staten , toestemming verleend om in de pro-
vinciate wateren te visschen.
De plaats gchad hebbendc bekemingen in zake der
visscherij, zijn bij die der jagt opgegeven.
64
De goUlelijke uitkomstcn in zake der ja<jf en vis-
scherij over 1855 blijkcn uit den volgcnden staat.
Ontvog.
1855
UlTGAAF.
Opbrengst der jagt en
Tischacten f
Opbrengst der boelen
na aflrek van het een
derde voor het fonds der
gebrekkige opzieners ,
hunne weduwen en wee-
«en • • • /
Opbrengst der ver-
beurd verklaringen . /
Opbrengst der zegels
met opcenten, gevorderd
bij de aanrraag om regi-
stratie van zvranendrif-
ten , eendenkooijen en
duivenlillen, — oraver-
gunnlng tot het brengen
van honden voor het
wild, — om magliging
tot dejagt op schadelijk
gedierte, en om toe-
stemming tot het vis-
schen in provinciale
wateren f
Totaal f
G856
991
305
59
8!
66
70
8235 22
lukomen van den In-
specleur der jagt en vis-
scherij. /
Rciskosten f
Inkomen van 13 op-
zieners der jagt en vis-
scherij * • • /
Kleeding voor die op-
zieners /
Premien voor gedane
bekenringen. ..... y
Premien voor gedood
en vertoond schadelijk
gedierte f
Druk-vf erk, ongeveery
800
98
2704
211
1127
3661
90
Totaal f
8691
75
J)e%B uitkomsten zijn niet voordeelig voor 's Lands
schatkisL
65
De redcncn zljn vooriiamclijk : het oroot getal prc-
mien voor het schadelijk gedierte verleciid; de min-
dere vischacten, welke om opgegevene redenen wor-
deii genomen; het overgroot aantal bekeuringen in
het laatst van 1854 gedaan, en waarvoor in 1855
de meeste premien moesten worden uitbetaald ; en
het gedurig geven van gratie — alleen toch in 1855,
zoo als wij opgaven , in 149 zaken — , terwijl voor de
bekeuring , als zijnde wettig geschied , de premie
wordt genoten ; waarbij men dan evenwel nog in het
oog moet houden , dat voor geringe bekeuringen , b. v.
wegens het ongebungeld loopen van een' bond enz.
op verre na niet altoos premien werden toegezegd.
Maar de rijke landbouwers, die zich het meest aan
deze laatste overtreding en het komen in het veld met
een' bond schuldig maken , verkregen meest altoos
gratie tot op ftfiO boete, terwijl zij juist, bij het
niet erlangen van gratie, niet door gevangenisstraf,
maar natuurlijk door betaling de zaak zouden beein-
digen.
Deze nadeelige finantieele uitkomsten zljn tijdelijk ;
1853 had een meerderen ontvang van /" 3359,52, niet-
tegenstaande er toen , aan groote jagtacten , ongeveer
/" 600,00 minder werd ontvangen. Met het oog op het
schadelijk gedierte, dat, na de plaats gehad hebbende
en omschreven omstandigheden , thans op de staten
der gemeenten voorkomt, zullen die uitkomsten voor
een volgend jaar, alleen in dit opzigt, reeds aanzienlijk
beter zijn. Sedert 1853 is, gelijk wij zagen, het getal
VIERDE JAAI.GANG. ^
groote jagtacten, dat jaarlijks {jenomen vvordf , vcr-
meerderd, en het is niet onwaarschijnlijk , dat, naar
mate de landboiiwende stand vermogender wordt ,
deze zich eerder eene acte zal verschaffen, ten einde
wettig te kunnen doen, hetgeen nu nog zoo veelsoor-
tig en zoo dikwijls onwettig wordt bewerkstelligd.
In velc streken toch kan men aannemcn, dat iedcr
landbouwer , of zelf , of door middel van bedienden ,
wild stroopt. Met het oog op dit laatste wordt men
daarom geneigd het volgende aan te nemen :
Het jagen, het bemagtigen van wild (hetgeen men
niet met geoorloofd jagen, dat is het nemen van
eene acte enz. moet verwarren, want dit doct tot
de eigenlijke zaak niets af) is eene ingeborene nei-
ging van het landvolk.
Hoe meer wild er komt, hoe goedkooper de acten
worden, hoe gemakkelijker het jagen wordt ge-
maakt, destemecr zullen de stroopers wettige jagers
worden, ten voordeele van de wildbaan, ten bate van
de schatkist.
W. C. A. AlBET\DA VA\ EKENSTEm.
^.<N3^/g@.S^€/^--
Hoe het St. Hubertsreesl eindigde.
(Zie bladz, 176 van den vorigcn jaargang )
Wij willen de St. HuBERxs-gasten dan weder gaan
opzoeken bij den brouwer te B ; gelijk ik
verhaalde , liep het gesprek over de heldendaden ,
die zij jagende hadden bedreven. Een van hen b. v.
had, op een' St. HuBEiiTs-da{j , des morgens reeds
voor acht ure, 10 patrijzen in een schot op eene
rogge-vore geschoten , trof er dien dag nog menige
andere, benevens een koppel hazen: van twee, drie,
vier , zelfs van vijf hazen waren er verschillende ;
ook waren alien het eens , dat zij nooit zoo onge-
lukkig als dit jaar St. Hubert gehouden hadden ,
5*
68
want hadden de eksiers en de kraai het niet goed
{jemaakt, dan was hiinne jag^t letterlijk niets gewcest.
Van lieverlede ging men over tot de zonderlingc
toevallen , die ieder ontmoet had ; de zoon van den
brouwer verhaalde , onder andere , dat hij eens ja-
gende eene sloot wilde over springen, docli dat zijn
voet uitglisseerde J waardoor hij alzoo zijnen sprong
mankeerde en er tot zijnen centiiur in....in....inzakte ;
dat hij er met formidable moeite uitkwam en , aan
de overzijde gekomen, bevond, in zijne botten elf
pond paling gevangen te hebben ! . . . . Een ander ver-
telde dat het hem eens overkwam, met door een digt
bosch te gaan, dat hem een tak in het oog sloeg,
en wel zoo hevig dat er het viiur nit sprong , waarvan
eene of meer vonken (dit durfde hij voor de waarheid
niet juist te bepalen) op zijne pan vlogen , die zijn
geweer ontbrandden, dat tevens een haas doodde! . . .
De meester, die deze en meer andere met het ge-
duld van Job had aangehoord, kon het nu niet lan-
ger uithouden; hij stond plotseling op, en zeide, dat
hij been ging, »want," voegde hij er bij, »gij begint
»zoo goddeloos te liegen, dat ik het van gepaten-
»teerde jagers nooit grover gehoord hcb." Buitendien
moest hij , nog dien avond , zijn geweer iiitpompen
en insmeren.
Naaiiwelijks was de meester heengegaan of de
eigenlijke stroopers, die zich cm zijnentwille niet
durfden uiten, trokken eerst voor goed van leer.
Wat deze in himne loerkuilcn, aau hiin mocs, met
m
hunne tirassen , strikken en klemmen uitgevoerd zou-
tlen hebben, was zoo schrikbarend , dat ik het gee-
nen liefhebber durf opdisschen ; als er slechts 5 p.c.
van aan was, kon er geen stuk wild meer bestaan.
Een enkel voorval was echter van dien aard, dat ik
het niet mag verzwijgen.
Een hunner , P. . . d. . D , wiens eenvou-
dig uiterlijk alles behalve eenen strooper kenschetste,
nam op zijne beiirt het woord en sprak: »Gij lieden
»zijt alien zoo gelukkig geweest, en hebt in uw leven
»zoo veel wild van kant gemaakt, doch ik, ik ben
»een ongeluksvogel ! gij weet alien, dat toen ik het
))VOor de eerste keer probeerde om mijn varksken te
»smokkelen, dat ik het geheele jaar heb moeten
»smous leven (S); en even zoo ongelukkig ben ik ge-
)>varen met de strooperij. Ik was eens met den riek (*)
»in het veld werkende, toen ik , tegen eenen struik
»van eene elzen haag, een haas zag liggen. Ik dacht
»in mij zelven, dat toch mijn riek eens een ge-
»weer ware! en legde aan als of ik wilde schieten.
»Het haas bleef onbeweeglijk ; ik zette den riek nog
»eens tegen den schouder, en zeide zonder erg: »ik
»)>gaf wel eenen schelling aan den armen als mijn
»»riek een geweer ware," ik mikte nog eens goed , en
»paf.... het schiet! het haas valt in den sloot; ik
» spring er bij en terwijl ik het opnam, zie ik den op-
» passer met een geweer in de hand »Ha stroo-
C§) Bij dc bckeuring wordt het stuk vee geconfiskecrd , en zonder gpek zijne
maaltijd houdon, noemt men in B en omstrckcn y,smott$ leven."
(*) Zoo noemt men in Noordbrabant een mistvoik. RED.
70
»»per! heb ik joii daar, gij ziilt er slecht mede \vc{]f
»»komen !" — »Och, mijnheerl ik school hem met
»»den rieksteel, zeide ik, »ik bid u neem het haas
»»mede en laat mij gaaii." — »Wat !" sprak de op-
»passer, »met den rieksteel ? . . . dat is dubbele
»»boete, een verbor{jen moordtuig." Het zou er mal
»met mij uitgezien hebben, doch ik wist hem zoo
»8choon te praten, dat hij het voor twee zeeuwen
»met mij afmaakte; wij trokken zamen op mijn huis
»af, en ik betaalde hem met eene fransche kroon en
»een vijffrankstuk , toen had ik nog een stniver pro-
»fijt; doch ik moest hem beloven het nooit tegen ie-
»mand te zeggen; ik heb het ook trouw stilgezwe-
»gen, doch nu is de mensch dood. Onze lieven Heer
»heeft zijne ziel , hoop ik !" »Dat is het ergste dat ik
»den mensch gmi," hervatte een ander, wmaar hij
»had van mij ^een twee zeeuwen gekregen; gij kondt
»niet helpen dat uw riek afging." Een ander zeide,
dat hij heel verstandig had gehandeld, want als
men voor den houtvester moest komen dan vielen er
weinig praatjes , dan was het maar betalen , en zoo
kwam hij er met eene bagatel af , zonder dat er ie-
raand iets van wist; er werd nog veel gesproken en
geadviseerd wat P . . d . . D . . in dit geval had
moeten doen, doch ik moest even de deur uit en
kon het dus niet hooren.
Buiten stonden vele vrouwen; eenige vol opgewon-
denheid over hunne jagers pratende, andere daar-
cntegen pruttelcnde, dat zij daar zoo lang blc-
71
veil zitten kwakken ; eene zeide , dat zij wenschte ,
I'at het nooit St. Hubert ware , want haar man , be-
halve dat hij zijn daggeld verzuimde , was bij die
gelegenheid gewoon , al de worst van hun varken
op te eten. ))0", sprak eene andere, ))dat is ook
»wat, er komen dikwijls groote heeren op de jagt ,
»hij kan daar toch zoo schooijerachtig niet aanko-
»men/' »Maar" hervatte zij, »ik ben nieuwsgierig
»wat zij hebben ziillen." ))0", hernam de vrouw, die
zoo bitter over de worst klaagde, »dat weet ik
wprecies V" — »En wat hebben zij dan ?" — » Wat zij
»hebben ? Grooten honger ! en anders niet ; dat zijn
»zij altijd gewoon , als zij St. Hubert houden." Ik
sloop lagcliende naar binnen , waar mij weder wat
nieuws toefde. Het gebeele vertrek was met zulk
een' verpestenden geur opgevuld , dat mij de walni
op de borst sloeg. Mijn oog viel op de brouwerin,
die zeide, dat zij niet kon begrijpen wat het voor
wonder e lioncepten j vreemde commotierij bitzare fan-
tasijen en kale gasconnaden waren , om zoo iemands
huis vol stank te maken; »gij hebt," sprak zij, »stel-
»lig lets in den kagchel gesmeten !" en toen zij het
deurtje opende viel zij bijna omver. Ik heb nooit
geweten , dat bonte kraaijen in den kagchel eene zoo
verpestende lucht afgaven, en raad in gemoede ieder
jagtliefhebber af, die op te stoken. Toen de brou-
werin de oorzaak gevonden had , werd zij woedend ,
sloeg met den pook lings en regts, ijlde naar achter
en gelastte aldaar haren man, den jagers eene goede
72
sclirobbering te geven. Dc brouwer, gewoon dit aan
zijne wederhelft over te laten, was daarin slecht erva-
ren; hij bepaalde zich met zeer flegmatiek te zeggeii,
dat hij him gaarne alle pleizier gunde , maar dat zij
toch geene schavielikigheid (baldadigheid) moesten jpaA-
seren, en sloop weder naar achter, waar zijne vrouw,
die zulks geheel anders verwacht had , hem afwachtte :
»8ij hadt," zeide zij, »er veel grover achter moeten
»zitten, maar gij zijt geen oordje waard; als ik er
»niet voor zorgde, dan zoii men u weldra boonstaken
»op uwen kop aanscherpen;" zij riep haren zoon en
zond dien met denzelfden last uit.
Deze zeide : »jongens , vrienden , broeders in St. Hu-
»BEiiT ! mij dunkt bet wordt tijd , dat een ieder zich
»ga retireren; ik ben den geheelen dag gecharmeerd
»geweest over het pleizier, dat wij gejouisseerd hehhen,
))doch, zoo als bij alle zaken, komt vooral bier het
»spreekvv^oord te pas : op het scheiden der markt leert
y>men de koopUeden kennen ; gij pousseert nu de zaak
»te ver, gij hebt u den geheelen dag deftig gedra-
»gen, doch nu laat gij het door de praam loopen;
»daarbij is het laat genoeg om u te gaan coucheren ;
»ik verzoek u dus, gaat naar huis." Dit gebeurde dan
ook, te meer omdat ik en mijne reisgezellen een be-
gin maakten; de meesten deden ons iiitgeleide tot
bijna aan de scheiding der gemeente, nog steeds over
het genoegen van den afgeloopenen dag uitweidendc,
Meermalen zeiden zij: »wat was het toch jammer,
»dat ik geen enkel goed schot gehadheb, want haddc
73
»ik daar gestaan waar deze of gene stond, wis hadde
»ik omvergeschoten wat nu gemist of verketst is."
Eiiidelijk bedankten wij elkander rcgt hartclijk voor
het onderling aangedane pleizier , spraken tegen hot
volgende jaar weder eene jagtpartij af, en scheidden.
Zie hier nu , lezer , den geheelen afloop , zoo
naaiiwkeurig mogelijk afgeschetst , van den zoo ge-
vreesden , zoo jagtvernielenden St. Hubert; zoo als
het met ons ging, gaat het in den regel overal, waar
iedereen St. Hubert houdt.
Groot geschreeuw , maar weinig wol ! het wild
wordt wel van de eene plaats naar de andere gedre-
ven , doch bij toeval wordt er een enkel stuk gescho-
ten. Waarom toch den menschen dien voor hun zoo
genoegelijken dag niet, even als vroeger, ooghiikend
toegestaan ? te meer , daar zij van hunne zijde , ons
zoo volgaarne , hiervoor een geheel jaar lang hun
jagtveld zouden overlaten , — ■ iets , dat zij ons nu uit
spijt betwisten.
Ik zal, in eene latere aflevering, aan de mij voorge-
nomen taak een einde moeten maken ; want hier valt
mij iets in , dat zoo juist in de reden te pas komt ,
het mogt mij anders nog ontgaan....
Ik was in 't begin van September j.l. langs de ri-
vier de Aa , in de gemeente B , op watersnip-
pen jagende, toen eensklaps mijn bond, voor een
eiken haag, die het hooge van het lage scheidde, pal
bleef staan. Ik dacht : het zal een haas wezen; hier
onder B. mag toch niemand jagen. . . . , zal ik het
74
schieten of den stroopers ovcrlaten ? Zander nojj een
beslult te nemen , beg^af ik mij aan de overzijde ,
tastte naar den grond om een stuk aarde te grijpen ,
ten einde mijn' bond tot doorgaan aan te sporen ,
toen eene vlugt van 16 a 20 {jescbildde boenders voor
mij sprongen. Eer ik nog gedacbt bad seboot ik er
onder en trof er twee in een scbot , met bet an-
dere vergat ik te scbieten. Terwijl ik bezig was de
geschoten boenders op te zoeken, komen twee boeren
op mij aangesneld , scbreeuwende als aangescboten
tijgers.
»Gecalangeerd!!" — riep de eene. »Ontboud uw
dag!!" sebreeuwde een ander. »In naam des konings!"
riep een derde, die acbter op kwam ," dit boort er
»ook bij !" Van alle kanten kwamen de boeren toege-
sneld, en bun werd al juicbend toegeroepen: »wij
»bebben eenen jager beet!" »Ha, ba," zeide er een,
»wij zuUen bem zijn boeltje maar afnemen!" »Dat
»mag niet," zeide een ander, »maar scbatten." )>Ja,
»scbatten!" riepen alien te gelijk. — »Een dubbel ge-
»weer, tien gulden; zijn bond is tocb ook ligt vijf
»gulden waard," sprak een ander. »Zijne weitasch met
»twee patrijzen en een dozijn of anderbalf snippen,
»een rijksdaalder !" riep er een, die nog niets ge-
zienbad," dat is," telde men: »tien en vijf is vijftien ,
»ze8tien, zeventien, acbttiendebalve gulden aan cont-
y>verscheer r »Dat bebben zij er nu van, dat zij ons
»geenen S. Hubert meer willen laten bouden ," zeiden
Z3j sebertsende; »daar staat nu mijnbeer de jager ^ even
75
»als of hij zijn laatste dubbcltje versnoept iieeft , ze
»moeten ons maar terg^en !"
Nadat zij deze en meerdere andere grofheden iiitge-
worpen hadden , die ik met een zecr pacifiek stilzwij-
gen beantwoordde , doch waariiit ik himne bedoelin-
gen zeer goed kon proeven , zeide ik , dat ik nog gecn
iiur geleden iemand had zien jagen , dien ik wel wist
geene akte te hebben. ))Dat geloof ik wel," riepen
bijna alien , »die mag vrij !" »Er mag bier onder
»B. . . wel gestroopt , maar niet gejaagd worden ,
»en dat hebben wij gemakkelijk. Wij kiezen den
»raad , en de raad kiest den veldwachter; wij hebben
»er diis eenen naar onzen zin. Hij mag geene stroo-
»pers vatten , en als hij eenen jager bekeurt , dan
»krijgt hij van ieder der vijftig grootste stroopers een
»dubbeltje; als gij geene akte hadt dan waart gij vrij,
»maar nu zijt gij bakker aan, bet water van de zee
»kan bet u niet afwasschen."
Ik hernam : »maar beste vrienden ! weet gij wel
»wanneer de jagt open gaat?'' »0f ik hetweet," ant-
woordde een , »'t is eerst in de nieuwe week." »Wel-
»nu , gij ziet voor uwe oogen dat ik bier patrijzen
»schiet; oordeel nu zelf, heb ik gejaagd of gestroopt?"
Zij zagen elkander verbaasd aan ; eindelijk brak een
hunner bet stilzwijgen en zeide : »wij hebben er niets
»aan, want waarachtig hij heeft gestroopt, en slroopen
»is gepermiteerd ;" en zich tot mij wendende: »kom ,
»mijnhecr, ik heb de hoenders precies neer zien zet-
»ten, dan kimt gij er nog een paar keeren onder bran-
76
»den." Ik zag er van af te komen , onder voorwend-
sel dat ik geen tijd had om nog terug te gaan , maar
verzocht him om eens met mij te proeven. Zij ver-
zwolgen gretig den inhoud van mijn jagtfleschje , sta-
ken met mij eene pijp op en praatten nog vs^at over
de jagt; eindelijk trok ik op, mijne snippenjagt ver-
volgende , en zij naar hunnen arbeid.
U, . . Jamiarij 1856. J. W. v. d. H.
SCHETSEN ITIT MIJxN^EN LEVENSLOOP,
DOOR
M I M R O D.
f Waarheid en fictie. )
II.
Een vreemd regiment kwam in onze stad garnizoen
houden ; onder de officieren bevonden zich eenige
jagtlief hebbers , en ik , die reeds eenigen naam onder
bet groene gilde verkregen had , in bet omliggend
jagtveld overal den weg wist en over een tamelijk
voorziene eigene jagt mogt bescbikken , maakte spoe-
dig bunne kennis. Vooral de aalmoezenier , een aarts-
liefbebber en een man van veelzijdige kennis, trok
78
mij bijzonder aan , zoodat ik dikwerf met hem ter
jagt siiijy. — Hij was in liet bezit eeiier jonge teef ,
die de kamerdressuur ondergaan had , en nu verder in
hct veld afgerigt werd. Van velddressuur hadden wij
destijds geene andere begrippen , dan het toedienen
van zweepslagen ; hoe verbaasd was ik dus , toen ik
voor de eerste maal met mijnen nieuwen makker tc
veld trekkende — het was in het voorjaar , om op
de heide watersnippen te schieten — , hem zijne teef
een* halsband met pinnen zag omdoen , waaraan eene
dunne lijn van omstreeks twintig vademcn bevestigd
was, om haar op deze wijze het noodig appel in te
prenten. Aanvankelijk , ik ont veins het niet , wekte
die handelwijze mijnen spotlust endienmijnerjagtvrien-
den in ruime mate op ; het heugt mij hoe wij , wan-
neer hij die lange lijn afwikkelde , lagchend zeiden :
»daar wordt de vlieger weder opgelaten." — De
meesten vonden die praktijk te vermoeijende en te
dikwerf de gelegenheid tot schieten benemende, haal-
den de schouders op en lieten hem begaan ; ik ge-
raakte meer en meer op een' vertrouwelijken voet ,
en wij joegen meestal te zamen. Eindelijk begon ik
de resultaten op te merken , die zijne dresseerwijze
opleverdc, en toen ik , na verloop van eenige weken ,
zijne teef op een enkel »pst" ras zag gehoorzamen,
en niet , gelijk onze honden , op het schot loopen ,
begon ik zijne handelwijze geheel anders te beschou-
wen. Ten zelfden tijde gaf hij mij — die niet wist dat
er bocken over de jagt geschreven waren — het werk
79
van Jester , ilber die kleine Jag I , in hantbn ; ik las^
en herlas het , met dat gevolg , dat ik de zaak van
eene geheel andere zijde begon in te zien. Ik nam
voor {joed afscheid van het empyrisch stelsel ; maar
toch, het nil afgesloten tijdvak had mij vele genoe-
gens doen smaken , Het vele onuitwischbare herinne-
ringen achter.
Het lezen van Jester had in mij het denkbeeld ont-
wikkeld , dat de jagt iets meer dan eene bloote uit-
spanning — dat zij eene wetenschap was. Door de
hebbeUjkheid van nadenken , werd dit thema onop-
houdelijk in mijnen geest omgewerkt; daarbij kwam
het verband , dat ik , reeds bij de lezing van Jester ,
tusschen jagt- en dierkunde had beginnen te vermoe-
den , en dat mij later , toen ik de schriften van von
Wildungen en aus dem Winckell had leeren kennen ,
volkomen helder werd. De jagt , in alle hare vertak-
kingen , werd sedert dien tijd mijne geliefkoosde stu-
die , eene studie — waaraan ik een groot deel van
mijn leven heb kunnen wijden, en die ,^ bij klimmende
jaren , met onbekrompen hand nog menig onverbitterd
genot in mijnen levensloop weeft. — Doch .... kee-
ren wij tot het verlcdene terug.
Zoo als het gewoonlijk gaat werd ook onze jager-
kring allcngs opgelost; de dood, vertrek, huwelijkcn,
betrekkingen bragten daartoe het hunne bij. Ook ik
verliet onze stad ; doch , hoe vele jaren ook sedert
verloopen mogten , nog steeds voel ik mij door eene
magische kracht tot dien tijd terug getrokken; dikwerf
80
ireden mij zijne beelden , met al de frissclie kleurcn
der jeii(jd , voor den geest. — Waar ik mij inmiddels
ook bevond , de jagt bleef steeds mijne gelief koosde
bezigheid en , daar ik in het bezit van een iiitmim-
tend spaansch ras geraakt was, konde ik mijne theo-
rien , bij de dressuur mijner honden , met het beste
gevolg toepassen.
De naam , dien ik mij — verdiend of onverdiend —
in het vak verworven had, bragt mij in aanraking
met vele beoefenaars der edele jagt, waaronder eenige
weinige , die wevkelijk geheel op de hoogte der weten-
schap waren; tot deze laatsten behoorde de bejaarde
Z., eigenaar van het uitgestrekt landgoed X.
Onze kennismaking had spoedig een bezoek op X.,
gedurende den jagttijd, ten gevolge; ik leerde Z. meer
^n meer als eenen echten jager kennen. Hij bczat
de beste werken over jagt- en dierkunde , welke hij,
door eene heldere kritiek geleid, grondig bestudeerd
had en , in de praktijk , met vrucht wist toe te pas-
sen. Zijnen j^ger, geheel door hem gevormd, had
hij zooveel theoretische kennis medegedeeld als tot de
beoefening van zijn vak noodig was. De honden wer-
den , naar de regelen der kunst , grondig gedresseerd
eer zij ter jagt gebruikt werden ; beter appel dan zij
hadden is niet denkbaar; nimmer liepen zij op het
schot, en bij het apporteren kenden zij geene afgunst.
Als men van honden verhaalde , die scheurden , lachte
Z. altoos , terwijl hij medelijdend de schouders op-
haalde. — »Dat komt er van", plagt hij dan te zeg-
81
gen , wals men den honden hot wild , dai zij apporte-
»ren, zoo driftig ontneemt en dadelijk wegstopt, in
»plaats van het op den grond neder te legmen en er
))lien bedaard bij te laten zitten, tot men geladen
»heeft. — De honden, welke voor de patrijzenjaat be-
stemd waren , kon men , in den strengsten zin van het
woord, whazenrein" heeten; die, waarmede men op
de bosschen joeg- , hadden genoegzaam appel om hen van
den voet terug te doen komen. Het schadelijk ge-
dierte werd behoorUjk , het geheele jaar door, nagc-
spenrd en kunstmatig weggevangen ; in deze kunst
muntte zijn jager bijzonder uit , niet minder dan in
het beteugelen der stroopers. Onder zulke omstan-
digheden kon niet falen , het jagtveld in den bes-
ten toestand te houden ; de oude heer schcpte er bc-
hagen in, dit alles, met eene zekere zelfsvoldoening,
aan zijne vrienden te doen opmerken. Hij was een
vijand van groote jagtgezelschappen , vooral op de
patrijzenjagt ; dan joeg hij bij voorkem- met een paar
echte liefhebbers , of met zijnen jager. Onder zijne
zwakken behoorde, dat hij uiterst aan het gebruiken
der jagtterminologie hechtte ; eene misgreep daarte-
gen maakte bij hem een' onaangenamen indruk, en
nam hem onwillekenrig tegen iemand in; zelfs zijne
keukenmeid hoorde men nooit anders dan van »ha-
»zenzweet" spreken. Op eenen avond, onder ver-
trouvsehjken kout, kwam dit onderw^erp tusschen ons
ter sprake , en toen ik hem onbewimpeld zeide , dat
hij, mijns inziens, dit punt misschien wat al te ver
* YIERDE JAARGANG. G
82
dreef, antwoordde hij mij met een crnstijj oelaat:
)>hoor eens, mijn waarde N., ik wil ii mijne dcnk-
»wijze rondborsiig mededeelen : of de ja{jt is eene
»wetenschap^ of zij is liet nict; in het laatste geval
» — zij moge dan voor anderen eene uitspanning, even
»gelijk een partijtje hombre , blijven — is zij voor
)>mij niets; ik moet diis het eerste aannemen. In dat
))geval weet ik niet waarom zij , even als alle andere
»weten8chappen — b. v. de rijkunst — , niet hare ei-
»gene terminologie zonde raogen hebben. Bovendien ,
))dit valt niet te ontkennen , maken de jagers eene
»soort van gilde uit ; daarom sluiten zij , wanneer zij
»elkander ontmoeten, steeds aaneen. Hoe dikwerf
»!heb ik niet, op eene diligence, stoomboot of spoor-
»trein , uren lang stilzv^ijgend nevens iemand gezeten ,
»wiens uiterlijk mij sympathetisch aantrok, tot dat
)>het een af ander toevallig woord ons elkander als
»jager8 deed kennen en een gesprek over het vak aan-
»knoopen, dat, door het bereiken van het doel der
»reis, steeds te spoedig werd afgebroken, en ons, even
»als oude kennissen, onder eenen handendruk deed
»scheiden, om elkander nimmer weder te ontmoeten,
»somtijds zonder onze namen genoemd te hebben.
»Zet men de terminologie met de jagersgebruiken ter
»zijde, dan vervalt deze soort van vrijmetselarij , en
»de broederschap , die onder de jagers bestaat, wordt
»in den grooten hoop opgelost, gelijk een volk dat
))door een talrijker overheerscht , met zijne cigene taal
»cn zcden ook zijne onafhankclijkhcid verlicst."
83
Evenzcer hechtte Z. aan het opzoeken van verloreii
■j];e8clioten wild; was er lets aanges^hoten , dan liet
hij zich de plaats wijzen, onderzocht wat er van ve-
deren, wol of zweet aanwezig was, en hoe de voet
van het loopend wild , na het aanschot , afgedrukt
stond; wanneer hij oordeelde dat het wild vleugellam
of doodelijk getroffen was , dan zag men hem onver-
moeid blijven zoeken; bemerkte hij dat dit oponthoud
zijne gasten begon te vervelen, dan zeide hij altoos:
»jaagt maar verder, ik zal u wel teriig vinden; maar
»ik blijf nog wat zoeken."— Somtijds kwam hij, wel
is waar, terug zonder het aangeschotene gevonden te
hebben ; doch dikwerf werd zijne moeite beloond , en
men moet zijn tevreden gelaat gezien hebben , om
zijne vreugde te kunnen beschrijven. Hij was dan den
ganschen dag in eene vrolijkere luim dan gewoonlijk:
))indien wij," zeide hij bij zulke gelegenheden , »ons
»voor geregtigd houden om die weerlooze dieren te
»dooden, moeten wij ook, zoo veel mogelijk , alles
»v66rkomen dat hun nuttelooze smart doet lijden: het
»geven van een' spoedigen dood , waar hij zulks kan , is
»de pligt van den echten jager." — Hij vergat dan
ook nimmer den onvermoeiden ijver zijner honden te
prijzen , die ook werkelijk in het vinden van aange-
schoten wild uitmimtten.
Somwijlen wisselde, uit de nabij gelegene domein-
bosschen, een stuk grof wild in de jagt van Z. over;
dit gebeurdc eenmaal terwijl ik mij bij hem bevond.
Zijn jager berigtte , dat een acht-ender in een iiitge-
84
strekt perceel bosch stand hield, en onmiddelijk werd
er bevel gegeven om alles te vermijden wat tot ver-
storing aanleiding geven kon; terwijl inmiddels, naar
het voorschrift der wet — want alle wettelijke ver-
ordeningen waren hem heilig — , door Z. een con-
sent om het stuk te mogen schieten werd aange-
vraagd , dat dan ook spoedig verleend werd.
Des morgens speurde de jager alle de lanen van het
bosch behoorlijk af , en vergewiste zich , dat het hert
in een vak digt eikenhout zijnen stand genomen had.
Wij plaatsten ons op de breede laan onder den wind;
de jager begon het bosch , met een dashondje , lang-
zaam op ons aankomende te doorzoeken; nadat wij
een kwartuur gestaan hadden begon het dashondje
aan te slaan, en hoorde ik het hert, in voile vlugt,
regt op Z. aan^ door het bosch breken. — Bedaard
zag ik hem de buks aan het hoofd brengen en, tocn
het hert op ongeveer tachtig passen dwars over de
laan kwam , vuur geven ; het hert brak op het schot
in elkander, rees weder op, maakte eencn geweldi-
gen sprong , en stortte neder om nict weer op te
staan. — Het was een fraaije acht-endcr, het sterkste
hert dat Z. immer schoot; hij was buiten zich zelven
van vreugde, niet zoo zeer over het prachtige wild,
dat hij geschoten had, dan wel omdat zijn kogel,
zoo echt meestcrlijk de beide voorbladeren doorboord ,
en het hart getroffen had. — y>Z6() moet het edele
»hert geschoten worden ,'' zeide hij met eene vergeef-
lijke trots , terwijl hij op de doodelijke wonde wees.
85
Vele gelukkige dagen heb ik op X. doorlecfd, doch
even als die dagen in den tijdstroom verzwolgen wer-
den, zijn ook de brave Z. en zijn trouwe jager van
het ondermaansch tooneel verdwenen.
(Wordt vervolgd,)
OPEN BIUEF
AAN MIJNEN JAGTGENOOT A.
Ja! ik ben van de in liet laatst des vorigen jaars
ondernomen reis naar liet zuiden, terug gekeerd.
Ofschoon ik mij dagelijks uwe aanbeveling te binnen
bragt en mijne belofte, van te zullen letten op die vo-
gels, welke ons vaderland veiiaten, of hetzelve als
trekvogels kortstondig aandoen; hoezeer ook daar-
toe bij mij de lust bestond, en ik al sporende,
en stoomende, uit de rijtuigen, of langs den alge-
meenen weg gaande , voortdurend oplettend was en
steeds met mijne oogen joeg , kan ik evenwel niet
naar wensch aan uwe billijke verwachting beantwoor-
87
den. Hiertoe ontbrak mij zoo wcl tijd, als de iioo-
dige vereischten; maar vooral het gemis der italiaan-
sche taal, alsmede dcr gelegenheid om kennis aan
te knoopen met lieden, die, bij genoegzame zaakken-
nis, ook het vereischte geduld en den lust hadden om
mijne weetgierigheid te voldoen.
Na de ontvangene aanporring, die van uwe belang-
stelling getuigt, mag ik niet langer stilzitten , nit
vreeze van onverscliilligheid in deze verdacht te
worden , hetwelk geenszins het geval zijn mag. Ver-
gun mij slechts wat verademing van mijne reis a la
course^ en dat ik u door middel van dit tijdschrift
voor ware liefhebbers van jagt en visscherij antwoord;
gij zult er bij winnen, daar het onvolkomene of duis-
tere, des noods, door de aanmerkingen van den een
of anderen lezer , of door de noten van de redactie
zal kunnen worden toegelicht; terwijl ik den wensch
koester, dat er onder de bestendige lezers worden
aangetroifen , die zonder schouder ophalen er zich bij
zullen kunnen verlustigen, zijnde dit het eenige doel,
dat ik beoog.
Hoewel het mij geen moeite zoude kosten, u vele
opmerkingen van verschillenden aard mede te deelen,
die, ofschoon niet onbelangrijk , echter minder tot ons
onderwerp behooren; zoo stel ik mij echter voor,
zooveel mogelijk binnen de door u gestekle palen te
blijven. Mogt mij onwilkeurig de voet uitglijden,
dan zal ik bij het eerste ophoudingsteeken weer bin-
nen de afbakening treden.
88
Bij de jongste strcnge koiide vervvonderde het mij,
de laatste bonte kraaijen op bclgisch groiidgebicd tc
zien; bij mijii terugkeeren over Triest en Weenen zag
ik ze terug bij Laybach , waar hier en daar sneeiiw lag,
hetwelk omtrent de bergen ook het geval was in Frank-
rijk. Voor de rest was de natuur, wat de vogelen be-
treft, als dood, zelfs de gewone kraai ontbrak op de
velden.
Te Parijs bezocht ik op de quai d' Orsay een gebouw ,
waar wild en tarn gevogelte van verschillenden aard,
zoo levend als dood , bij duizenden , ja ! missehien op
dien maandag , alles te zamen genomen , 100,000 stuks
kan hebben overtroffen, hetwelk in het openbaar en
bij afslag werd verkocht; men was hiermede op drie
verschillende punten bezig , terwijl lets meer vooruit ,
omtrent in het midden , een ontvanger zat , die zich
met goud stapelen bezig hicld, ofschoon de wagens
nog steeds voorraad aanbragtcn, en er nog veel onver-
kocht lag. De voorwerpen werden bij tallen of risten
in een' bak voor de afslagers gehouden , die geen on-
dcrzoek met de handen toelieten. Men veilde de hazen ,
opgevulde kalkoenen , ganzen en dergelijke artikelen
bij zes stuks ; de magere houtsnippen , patrijzen ,
schrieken en waterrallen werden bij dozijnen voorge-
bragt; zooveel ik uit die vlugge handelingen en be-
korte woorden verstaan kon , verschilden de prijzen
nict aanmcrkclijk met de onzen. De roode patrijzen
golden 2 francs per stuk. Verder lagen er poulepein-
lades , fasanten en allerhande gcvogelle, daar wij nict
89
aan denken om het te niittigen. Er werdeii joiige diii-
ven iiit den mond gevoerd , anderen de kroppen opge-
blazeii , zoo als het den echten duivenmelker betaamt ,
welke curiositeit ik u aanraad bij gelegenheid te gaan
zien. In hetzelfde geboiiw werd , na den afslag , da-
delijk de waar gesleten. Kort hierna zag ik in de
hallej op de marche des innocents ^ ook eene aanmer-
kelijke hoeveelheid van de reeds opgenoemde voorwer-
pen. Onder de heerschende bedrijviglieid had niemand
het geduld mij uitlegging te geven, uit welk meer
zuidelijk gelegen gedeelte van Frankrijk deze voor-
raad werd aangebragt; welligt w^isten zij het zelven
niet , en van daar dan de ontwijking mijner vragen.
Zwartachtige voorwerpen , die door de huid van de
rijkgevulde borsten der vogelen zigtbaar waren , deden
mij Perigord vermoeden.
Verder reizende, zag ik de schapen hoeden door
vrouwen bijgestaan door jagthonden, welke met den
neus laagloopcnde aantoonden dat dit hun werkkring
niet was, en nict die geestdrift aan den dag legden,
welke den herdershond altijd bezielt.
Op den 2den Januarij sprak ik te Varennes met
een' van de jagt terug keerenden jager, die platzak
was; hij zeide, dat de strenge koude alle vogelen
van daar verdreven had; hetzelfde werd mij door
een' Rouaan gezegd , en door twee Lyonezen beves-
tigd. Te Lyon was de markt tamelijk met houtsnip-
pen voorzien in eene wildkraam hing , onder meer za-
kcn, een in breeden vorni opgevuldc vlaamsehe gaai.
90
die men alleeii de fraaije glans-vederen had gelaten,
naar dezen stonden twee dames te dingen; de zaak
kreeg haar beslag door de gemoedelijke uitdnikking
van de jongere: »wat is dat fraai, wat moct dat
»lekker zijn ! ! !"
Te Hyeres werd mij door een' iiitgaanden jager
gezegd, dat men uit de bergen niets medebrengt
dan vermoeidheid , en dat er binnen kort in het moe-
ras een trek van kwartelkoningen zoude zijn, dat
de vreemdelingen geene aanmerkingen van de grond-
eigenaren ondervonden; en terwijl ik naar zijnen bond
omzag, vervolgde hij: )>ik heb een' bond gehuurd,
»ik moet hem altijd zoeken," onderwijl zag bij op
zijn horologie, dat precies twaalf uur wees, ))bet
»is middag, hij zal zijn gaan eten;" zoo gemakke-
lijk denkt en drukt men zicb uit in bet zniden.
Meer waarheid bespeurde ik aan zijne laarzen dan
uit zijn persoon; de eerste namelijk waren goed
ingewreven met een smeer, blijkbaar zamengesteld
volgens het recept, voorkomende in bet werk »Jagers-
»taal," uitgegeven bij J. G. Meijer te Arnbem, in
1838, welks deugd nog onlangs door een' deskun-
dige, op bl. 225 van den 3den jaargang van dit
tijdschrift, is bevestigd.
De markt te Cannes bezoekende, merkte ik op,
dat bij een honderdtal musschen, die er lagen, niet
^en wijfje was; hetzelfde nam ik op andere mark-
ten waar, waar in ecne rist slechts twee wijfjes
yoorkwamen. Had ik deze niet opgemerkt, dan ware
91
ik in tvvijfel gebleven of het niet ecnc aiulcre vo-
{jclsoort kon zijn, dan de veronderstelde. Hct-
zelfuc verschijnsel nam ik ook nog- waar omtrent
de zwarte lijster, wier gele bek, nojj duidelijker
dan de zwarte streep onder den hals bij de miisch ,
liet mannelijk geslacbt doet onderkennen. Het kan
de oude veronderstelling bevestigen , dat de verlei-
ding van de kant der \toiiw komt, indien bij het
vangen de aanlokking door middel van het wijfje ge-
schied. Het vleesch der lijsters had een'^ aangena-
men, bitteren smaak, ontstaan door het nuttigen
cener vrucht, waarvan de kern in hunne maag voor-
kwam.
Te Nice wandelende, hoorde ik op zondag mor-
gen in de olijfgaarden schieten; een aldaar bezig
zijnde jager meende het ernstig : hij was voorzien van
bond en weitasch, in welke een vink en een rood-
borstje was ! In Italie noemt men dit ook »jagen'*
en spaart men niets; en ten bewijze dat hij een
wezenlijke jager was, voerde hij aan, bij een zijner
kennissen in eene week in de bergen, werwaarts
hij wees, 14 houtsnippen te hebben geschoten. De
markten en poelierswinkels te Genua, Livorno en
Civita Vecchia leverdeii weinig verschil in aantal en
soorten; overal eenige van onze bekende trekvogels,
maar weinig. Te Napels bij afwisseling , aan de tafel ,
plevieren en watersnippen. Aan het beroemde meer
van Agnano is een jagthuis, tot verblijf van vorste-
Ijjke liefhebbcrs der jagt op talingen en meeuwcn;
92
(k ocvers daarvan zijn kaal, alsof er nooit planlen-
groei had bestaan.
Op tlen 4den February heb ik de wildmarkt te
Rome bezocht. Aldaar werd van alles en volop,
onder anderen drie reeen , twee wilde varkens (die
in die omstreken veel voorhanden zijn), wilde ganzen
en eenden in soorten (zelfs de noordelijkste) , plevie-
ren , kievitten , water- en houtsnippen , leeuwerikken ,
vinken , groenlingen , keepen en alles wat ons verlaat ,
zoo levend als dood aangebragt; ik heb een' man
zien buigen onder een' last meerkoeten. Slechts drie,
door mij niet gekende vogelsoorten heb ik gezien,
de eerste soort had een' spitsen bek , gaf een schel
geluid , was grooter dan onze bastaard nachtegaal
en met zwarten kop; de tweede had overeen-
komst met de tuinekster, die bij de valkenvangst
gebruikt wordt (*); de derde, was ligt grijs als
de regenwulp, van grootte als de tortel, met hoe-
kigen kop als de houtsnip , en een' bek als de
patrijs. Ooijevaars, zwaluwen, of hunne nesten,
zag ik nergens, de gewone blaauwe kwikstaart over-
al.
Te Florence , de tuin van Italien genaamd , is een
eikenbosch , in voege als bet Haagsche , maar van
onderen digt door in blad zijnde heestergewas , waarin
veel vogclgezang maar geene nesten. Hieruit besluit
(*) De tuin-, klapekster of klaauwier (Lanius e.rctibitor), hceft een bijzonder
scherp gezigt , en waarsclmwt den valkenicr, reeds laug voor dat deze hem
zict , van de iiadcring cens roofvogcl? ; dit in -vvelligt lanius meridionaJis.
Rkd.
93
1k, dat daar geene winierbroeding plaats grijptj of-
school! zich eenige soorten huwelijkstroiiw verzekereii
alvorens ons te verlaten , dat het tegendeel zou kunneii
doen veronderstellen. De kwartel zag ik als eene
zeldzaamheid ; daarvoor leerde ik in Oostenrijk het
middel, om dezelve gedureiide den winter in den sla{j
te brengen, bij avond, en dan nog wel in eene ge-
lagkamer; gelijk aan de andere vogels, gaf men hem
een' meelworm, eenige mieren-ijeren en voor het ove-
rige gierst tot voeding , welk zaad voor dien vogel het
prikkelendst zou zijn. Aan een uitstal te Rome zag
ik een zwartgrijs, welgevoed dier hangen, zonder
haren , met gewelfd hoofd , dat iets van een' otter
had; daar wist ik geen' naam aan te geven. Verder
ziende zag ik een tweede van die soort, met lange
pinnen op het lijf. Ik wees er met den vinger op,
uitende een der drie door mij gekende woorden , het
»6me", en ofschoon ik het driemaal snel herhaalde ,
)>si signor /' als overtreffend goed kon aanmerken ,
liet ik het er niet bij; nader onderzoekende bij
den kok van het hotel , waar ik logeerde , zeide
hij mij , dat het vleesch van het stekelvarken in
melk iiitgetrokken , zoet smaakt als dat van een
klein varken, wijzende op een speenvarkentje. Dit
dier zoude aldaar, in besloten ruimte gehoiiden,
voorttelen (*).
De italiaansche smaak verschilt in vele opzigten van
(*) Dczc soort van stekelvarken — Upstn'x cristata — komt veel in het
ZHulolijk Italie voor.
RED.
94
den onzen; zij vuUen, bij voorbeekl, tie talingcn met
kleinc , witte boonen , de kalkoenen met grootere ,
salie , kruizemimt enz; de soiisen zijii meestal zoet ,
gebroken door bet zure van kleine morellen en bar-
barissen, hetwelk bij wild varkensvleesch liet beste
smaakt. Na de bouwvallen van bet vroegere paleis
van Caesar bezi(jtigd te hebben, ontmoctte ik een*
zonderling? gekleeden jager, die twee witte, lang-
badge honden bij zieb bad. Zijn geweer was lang
en blank, uit d^n loop stak eene grasprop, de
kolf was kort en vierkantig , bij droeg over kruis
twee linnen zakken, in een' derzelve bad bij twee
eenden, waarvan een bastaard van wild en tam,
die een lidteeken van een vroeger scbot door bet
linker zwemvlies had ; in den tweeden zak was
eene wilde gans, van klein soort. Had nu niet
deze man mij dadelijk, volgens landsgebruik , de
hand voorgehouden als een bedelaar , dan hadde ik
hem een voorstel gedaan voor den volgenden dag;
jagers, zien zoo lets niet gaarne , dat vooral daar
te land te mistrouwen is. Het beruchte Pontynsclie
moeras beb ik dus niet gezien , maar wel , ook in
den omtrek van Rome, opgemerkt dat er twee soor-
ten van riet bestaan, het onze en dat der hengel-
stokken , waarin de honden zwaar werk moeten vin-
den. Naar Frascati wandelende zag ik zwermen
kievitten met spreeuwen door een, zoo als bij ons
tijdens hun vertrek, en dat er veel leeuwerikken
wcrden opgedaan door jagcrs zonder honden, ook
95
dat een weinig nachtrijp aldaar als vorst wordt aan-
gemerkt.
Te Venetie, de roiidom in water gelejjene sfad,
die voor de rest op een' oiiderwetsclien doolhof gelijkt ,
zag ik geen ander gedierte dan duiven, de gewone
veldvliegers , in groot getal en zeer mak , wonende tegen
of op de onde gebouwen aan het eentoonige st. Marcus-
plein; zij dienen het algemeen tot vermaak , en wor-
den door lien welwillend gevoerd, gelijk dit ook
van stadswege geschiedt, op een bepaald uur, het-
welk zij kennen even als of zij de klokslagen tel-
den.
Van de jagtv^etten der onderscheidene kleine itali-
aansche staten kan ik u niets verhalen; omtrent de
rivieren zag ik polderland als bij IJssel, Rijn en Waal,
met knotwilgen en riet , en slechts op twee plaatsen
onloochenbare palen , waaraan eene plank met een voet
groote letters beschreven :
wReservate." (*)
waarvan ik de beteekenis aan ii te verklaren over-
laat, (laar gelijk reeds gezegd is, mijn italiaansche
taalkennis zich bij drie woorden bepaalt , waarvan het
laatste tot goeden wensch dient.
Na Laxenburg bij Weenen bezien te hebben, had ik
eene streek te gaan langs de spoorbaan , om plaats op
(*) Ook zonder italiaanscli te verstaan, kan niea opmaken, dat dit woord
,.gcreserveeid" bctcekcnd, Rkd.
96
flezelve te kunnen krijgen; op 20 passen van die
baan zag ik lets liggen , dat mij bekeiid voorkwam , ik
dacht hard op: »kunneii dat altemaal hazen zijn ,"
nam een kluit aarde op, en wierp er na. Als nu
rezen er 7, ze{jge zcven, hazen nagenoeg? te gelijk. —
Altijd dezelfde, hoor ik u zeggen. Ja! het iswaar,
dat hoop ik altijd voor u te blijven.
Vergeet niet van mij in uw antwoord te zeggen ,
hoeveel jongen uw witte haas heeft geworpen, en of
er eene behoorlijke eerewacht bij de vermoedelijke
erfopvolging van kleur , wordt gehouden ?
YivLf
ALLERLEI.
DE DAHKBAARHEID VAN EEK' ENGELSCHEN VOSSENJAGER.
Wanneer men in Engeland iemand van het paard
ziet vallen , kan men zijne hiilpvaardigheid soms zeer
slecht besteden. De gentlemen vossenjagers zijn won-
derlijke lieden , gelijk het volgend voorval bewijst.
Een elegant rijtuig met twee fraaije volbloed schim-
mels bespannen^ rolde eens door een der lagchende
^dalen, welke het oog van den reiziger tusschen Lon-
den en Brighton verlustigen. Plotseling vloog een
ruiter met bliksemsnelheid over den weg, en stortte
met het paard , dat bij het overspringen eener sloot
VIERDE JAARGANC. 7
98
miste, ter neder. Even spoeclig deed de hecr die
in liet rijtuig {jezeten was , den koeisier stilhoudca ,
steeff uit , ijlde naar den gevallen ruitcr , nam hem
bij den arm om hem op tc rigten , vroeg hem deel-
ncmend: »of hij zich ook erg bezeerd had?" terwijl
hij hem zijn rijtuig aanbood om hem naar cenen
wondheeler te brengen. — »Ik dank u ," antwoordde
de vossenjager verstoord , »ik dank ii , mijnheer, ik
»verzoek u slcchts om uwen naam en uw adres!" —
»Het zal mij een genoegen zijn , u bij mij te zien ,"
was bet antwoord , »maar ik verzoek u, u geenzins
»jegen8 mij verpligt te achten; bet is immers niet der
»moeite waardig." — »Niet der moeite waardig ,
» mijnheer, gij zijt al te nederig. Ik hoop en wcnsch
»niets Yuriger, dan u van bet tegendeel te overtiii-
»gen." — »Inderdaad gij maakt mij verlegen ! . . . .
»mijn naam is Eduard Acerby, ik woon Regentstraat,
>»no. 102." — »Binnen kort," bernam de vossenjager,
»zult gij van kapitein Adx\m Mondwell hooren."
Werkelijk boorde sir Acerby spoedig meer van den
ruiter, want hij werd voor bet geregt gedagvaard;
de kapitein Mondvvtell bad hem aangekiaagd. Hoo-
gehjk verwonderd verscbeen de aangeklaagde ; bet
verhoor begon. Sir Acerby bekende , dat hij den
kapitein ter hulpe was gesneld, zonder dat deze hem
daartoe had verzocht, doch deed tevens de vraag :
»wat daarin strijdig met de wet en strafbaar was ?"—
»Gij bebt mij, door uwe ongevraagde hiilp, van den
»prijs der jagt verstoken; want ik zoude de eerste
99
)>bij het »haUali" gewccst zijn , indien gij mij met
»vredc gelaten hadt/' antwoordde de kapitein. De
getuigen verklaarden , dat noch de aankla(jer , nocli zijii
paard, door den val, de minste kneuzing bekomen
had ; dat hij alzoo gemakkelijk , zonder ecnige hulp ,
weder op de been en te paard zoude geraakt zijn ;
dat eindelijk , wanneer alles rustig zijnen gang had
kunnen gaan, en sir Acerby hem niet opgehouden
had , de kapitein , die tien minuten op zijne medemak-
kers Yooruit had , onmisbaar den prijs had gewonnen.
De regters beslisten , met de wijsheid van Salomo ,
dat hij, die schade veroorzaakt, ook daarvoor boeten
moet, en dat derhalve sir Acerby aan den klager
de waarde der weddingschap , behalve de proceskos-
ten , moest betalen. — Deze aardigheid kostte hem
3200 ponden sterling.
GRONDIG O.NDERWIJS.
Vraag. »Waaraan onderscheidt men den rammeiaar
»van de voedster?"
Antw. »Niets is gemakkeHjder : als hij loopt , is
»het een rammeiaar , als sij loopt is het
»eene voedster."
100
EENE E5GELSCHE JAGTPAUTIJ.
In December van het laatst afgeloopen jaar werd
door den graaf Stamford, op zijn land^joed EnviUc-
Hall , in Staffordshire, met neg^en zijner jagtvrienden ,
fjcdurende veertien dagen geschoten: 732 hazen, 227
konijnen, 1116 fasanten, 16 patrijzen en 22 andere
vogcls; te zamen 2113 stuks.
(20
BOEKAANKONDIGING.
Opmerkingcn over het ontwerp lot wijziging der
Wet op de Jagt en Visscherij van 1852, door Mr. P.
VAN Bemmelen, waarnemende het Openbaar Ministerie
l)ij het Kantongcregt Noordwijk. Leyden, bij P. En-
GEi/i, 1856. 78 bl.
Wij haasten ons dit werkje, dat in het tegenwoor-
dig tijdstip hoogstbelangrijk is, onzen Lezers aan le
kondigen. — Ofschoon wij niet op alle punten met
den geachten Schrijver kunnen instemmen, levert de
inhoiid vele scherpzinnige en praktische beschouwin-
gen op , die eene oplettende lezing allezins verdienen.
Red.
Verslag van de Jagt en Visscherij, inde Pmincic
ZaidHolland, over 185S.
HEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECT EUR F. A. TERSTER.
De staat van het Jagtveld was gedurende het jaar
1855, over het algemeen, ongimstig. — Ten onregte
heeft men het van verschillende zijden willen doen
voorkomen , alsof die minder gunstige toestand , waarin
het jagtveld zich, bij het openen van den jagttijd, bc-
vond, hoofdzakelijk moest worden toegeschreven aan
in de Wet van 6 Maart 1852 (staatsblad no. 47) voor-
komende leemten. — Zonder eene herziening dier wet
als eene overbodige zaak te beschouwen , heeft des-
niettemin de ondervinding voldoende aangetoond , dat
VIERDE JAAr.GANG. 8
102
de jag( wet , seclert hare invocring , haar voornaamsle
doel , to weten : bescherming en instaiidhouding van
het wild, steeds heeft bereikt, voor zooverre namelijk
als de verijdelins daarvan niet aan buiten haar bereik
Ii{jj<]^ende ooi-zaken moct worden toegesdireven.
Zoodani{je oorzaak kenmerkte het jaar 1855. — De
strenge weersgesteldheid , die in de eerste maanden van
dat jaar heerschte , gepaard met de in grootc hoeveel-
heid gevallen sneeuw, die bij afwisselende dooi en
vorst, gedurende geruimen tijd aanwezig bleef, was
voor den ongunstigen wildstand, althans voor zooveel
klein wild betreft, stellig de voornaamste, zoo niet
de eenige oorzaak. — Volgens ontvangen informatien
werden, vooral in de duinstreek langs de zeekust de-
zer Provincie, door de opzieners der jagt vele hazen
gevonden, die tengevolge der sneeuw, aanhoudende
strenge koude en daardoor veroorzaakt gebrek aan
voedsel, waren omgekomen, terwijl het van zelve
sprcekt , dat de slechte toestand , waarin de nog over-
gebleven hazen verkeerden, van nadeeligen invloed op
de voortteling mocst zijn.
De patrijzen werden, bij het openen der jagt op
die wildsoort, ook in mindere lioeveelheid aangetrof-
fen, waarblj nog als eene bijzonderlicid kan worden
gemeld , dat het aantal koppels , zoogenaamde gusle
patrijzen, aanmerkelijk grooter was dan in andere
jaren het geval plagt te zijn.
De klagtcn over gebrek aan waterwild w^aren vrij
algemccn ; zoowel de kooilicden als de jagtliefhebbers
103
hebben weinig eendeii gevangen en oescholcn. — Dc
hiervoor bcstaande oorzakcn kunnen cvenwel moeijelijk
met eenigen grond worden opgegeven. Voor zooveel
de gewone eend {a. boschas) betreft , is bet niet on-
waarscbijnlijk dat de, bij artikel 22 der wet tot rege-
ling der jagt en visscherij, gegevene bevoegdheid tot
bet rapen der eijeren dier wildsoort , tot hare ver-
mindering veel toebrengt. — Be overeenkomst , die
cvenwel besfaat tiisschen de eijeren der wilde en der
tamme eenden , en die bet onderscheiden daarvan on-
mogelijk maakt , is oorzaak dat eene verbods bepaling
omtrent bet rapcn van eijeren van wilde eenden on-
uitvoerbaar zoiide worden.
In den loop van bet jaar 1855 werden 745 acten
tot uitoefening der verscbillende , geoorloofde jagthe-
drijven verleend. — Daarvoor was verscbuldigd aan
reeognitie f 10960,00 en aan
zegelgelden » 3289,50
Totaal / 14249,50.
Blijkens daaromtrent ingekomen opgaven werd aan
de boofden der verscbillende gemeentebesturen , gedu-
rende bet jaar 1855, bet onderstaand scbadelyk ge-
dierte binnen deze Provincie vertoond , als4
1 moervos, 6 fluwijnen, 808 bunsings, 7^ liermelij-
nen , 3220 wezels , 13 arenden, 133 valken , 35 ba-
vikken, 679 sperwei^, 305 wouwen en 66 buizerden,
te zamen 5338 stuks ; waarvoor, op grond van art.
30 der meergenoemde wet, premien werden toege-
kend tot cen bedrag van / 1611,70^
104
Op (le gronilen , waar eene te groote vcrmcnigvuldi-
ging van koiiijnen of ander schadelijk gedierte was
ontstaan, werden de eigenaren of regthebbenden , ge-
diirende den gesloten jagttijd , door buitengewonc
magtigingen , in de gelegenheid gesteld dat gedierte te
schieten of te vangen.
Aan de betrokken eigenaren werd, in Zuid-Holland
voor de dienst van 1855 — 56, kosteloos registratie
verleend van 42 eendenkooijen en 10 duiventillen, ter-
wijl voor zwanendriften geene registratie werd aange-
vraagd.
Dezelfde oorzaken , die van nadeeligen invloed op het
jagtveld waren , bragten ook eenen gevoeligen slag aan
de visscberijen in de binnenwateren toe, zoo zeer, dat
in sommige streken eene scbier totale vernieling van den
viscb daarvan het gevolg is geweest , waardoor zij ,
die de visscherij als middel van bestaan drijven , groote
nadeelen ondervonden , en de onvermogenden , die tot
eigen onderhoud en dat hunner huisgezinnen zich met
de visscherij onledig houden , daarvan bijna gcene voor-
deelen hebben genoten.
Gedurende het jaar 1855 werden 2583 acten tot uit-
oefening der visscherij uitgegeven. — De daarvoor ver-
schuldigde recognitic beliep f 6922,00 en
het zegel » 2591,25
Totaal f 9513,25
Op grond der bepaling , vervat in het slot van art.
6 der aangehaalde wet , werden in 1855 tot iiitoefe-
105
ning der visscherij met e^n vischtiiig , 1109 kostelooze
vergunningen aan kennelijk onvermogenden verleend.
Het toezigt op de Jagt en Visscherij werd in Zuid-
Holland , gedurende den loop van laatstgenoemd jaar ,
door 33 bezoldigde opzieners waargenomen , terwijl
162 personen op het verzoek van eigenaren of regtheb-
benden van jagtgronden en vischwateren aangesteld,
zonder bezoldiging met hetzelfde toezigt belast waren.
Door de overige beambten , ingevolge art. 37 (voor-
laatst lid) der jagtwet , tot het waken tegen overtredin-
gen dier wet verpligt , werden in het jaar 1855 meer
bekeuringen geconstateerd dan vroeger, en het schijnt
dat de toekenning van premien voor bekeuringen tot
die vermeerdering de hoofdzakelijke aanleiding is.
Het gezamenlijk bedrag der door de verschillende ,
tot het doen van bekeuringen geregtigde , beambten
geconstateerde overtredingen bereikte in 1855, in
deze provincie, het aanzienlijk aantal van 1018; —
waarvan wegens:
Jagen zonder acte 25
» » schriftelijke vergunning .... 12
9 in verboden tijd 49
» met de lange jagt en met schietgeweer
gelijktijdig 1
Stellen of herstellen van wildstrikken .... 23
Komen in het veld met schietgeweer, zonder jagt-
acte of buitengewone magtiging 14
Komen in het veld met , of laten losloopen van
honden , in strijd met art. 20 en 24 der jagtwet . 278
106
Tirasseren i
Vervoer van nachteg^alen 1
Rapen , zoeken , vervoeren , verkoopen van eije-
ren van wild en van kievitten in verboden tijd . 23
Visschen zonder acte 181
» » schriftelijke vergfunningf . . . 324
» m verboden tijd 49
» op ongeoorloofde wijze of met verbo-
den middelen 6
Vervoer of verkoop van wild of visch in verbo-
den tijd 29
Weigering van het onderzoek , bedoeld bij art.
28 der jagtwet , 2
In den loop van het jaar 1855 werd aan premien
voor bekeuringen toegekend een bedrag van /'3127,00.
Door de ontvangers der registratie werd aan boeten
en verbeurten ingevorderd een geldelijk bedrag van
/'2569,10.
Ten slotte wordt hierbij eene opgave gevoegd van
de ontvangsten en iiitgaven, die gedurende den loop
van het jaar 1855, ten gevolge der wet van 6 Maart
1852 (staatsblad No. 47) hebben plaatsgehad, waarbij
evenwel dient te worden in het oog gehouden, dat
het batig slot niet geheel als zoodanig kan worden
aangemerkt , vermits daarvan nog moeten worden af-
getrokken de iiit de ten uitvoerlegging van vonnissen
voortvloeijende onkosten , die evenwel met geene ze-
kerheid kunnen worden opgegeven, doch die stellig
als post van uitgaaf moeten worden aangemerkt , wan-
107
neer men dc opbreii^'st der zegcls der jajjt- en visdi-
acten als ontvangst beschouwt.
Ontvangst.
1855
Uits^aaf.
Recognilie en ze-
gelgelden der jagt-
en vischacten » . , •/
IngeTorderd aan
boeteu en verbeur-
len /
/
23762
2569
2633 1
10
85
Traclement yan
den Inspecleur. . ./
Reis- en verblijf-
kosten van denzel-
ven /
Bezoldiging^ van
33 opzieners a /'4
per -week /'
Klecding{jeld voor
diebeanibten a/ 16,
25 per jaar /
Premiijn voor ge-
dood en rertoond
schadel. gedierle f
Premien voor ge-
dane bekeuringcn f
1000
300
6861
536
1611
3127
f 13438
00
00
00
25
00
95
Mcerdere onivangst f 12892,90.
VERSLAG VAN DE JAGT EN VISSCHERIJ,
IN DE PROVINCIE KOORD-HOLLAND , OVER 1835.
MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER IlNSPECTEtJR M^ P. C. VISSER.
STAAT VAN HEX JAGTVELD.
De wildstand was in 1855 zeer slecht. De felle
winter, late- en langdurige snceuw waren oorzaak;
dat er veel wild van gebrek is omgekomen. — De
broedsels van pati ijzen zijn meestal mislukt , en de
schaarschte aan faisanten in deze streken was alge-
mcen. — Hazen waren er betrekkelijk veel , en in den
Haarlemmermeerpolder overvloedig.
109
Omtreni het waterwild zijn dezclfde ongunstige be-
rigten mede te deelen.
In deze provincie zijn 8 geregistreerde eendenkooijen
en 4 geregistreerde zwanendriften.
OPGAVE VAN HEX GETAL JAGTACTEN.
Groote jagtaeten
Kleine »
Suppletoire »
Voor deze jagtaeten werden betaald:
1854.
1855.
457
468
.
17
11
. . .
2
Geheel
476
479
Jaglaclen.
Recognilie-
gelden.
Zegel.
58
Opcenlen.
Geheel.
Groote. . . .
Kleine ....
Suppletoire . .
/ 7020,00
» 55,00
/• 2106,00
« 16,50
f 800,28
» 6,27
/• 9926,28
» 77,77
Geheel in 1855 .
. » in 1854 .
/• 7075,00
» 6960,00
/• 2122,50
» 2091,00
f 806,55
» 794,58
10004,05
9845,58
Alzoo hebben de jagtregten in 1855 meerder opge-
bragt dan in 1854.
SCHADELIJK GEDIERTE.
Met uitzondering van de wouwen, is er in dit
jaar veel minder sehadelijk gedierte gedood dan in
no
1854. De kouijiien zijii door de algemeene delviiij^
veel verminderd.
Aan burgcmeesters zija vertoond en daarvoor pre-
mie-mandaten afsegeven :
1854.
Bunsings 453
Hermelijnen 151
Wezels 461
Arenden 5
Valken 141
Havikken 29
Sperwers 424
Wouwen 301
Buizerds 95
1855.
277
30
435
2
159
30
305
,604
84
De hiervoor iiitbetaalde premien beliepen :
in 1854 ....../ 621,50.
in 1855 » 579,30.
TOEZIGT OP DE JAGT.
Het toezigt over de jagt was opgedragen aan 17 be-
zoldigde en 104 onbezoldigde jagtopzieners.
Over het algemeen betoonen de bezoldigde jagtop-
zieners veel ijver bij de waarneming hunner betrek-
king, welke activiteit veel is aangewakkerd door eene
tractementsverhooging van 6en gulden per week, zoo-
dat men thans , by eene bezoldiging van f 5,00 per
week , geschikte personen bij ontstane vacature zal
Ill
kuiinen krijgen , lietgeeu vroeger bij te geringe be-
zoldiging hoogst moeijelijk was.
Het aantal bekeuriiigen wegens overtredinoen der
jagtwet heeft bedragen 121.
Hierop zijn gevolgd 88 vcroordeelingen , en 14 vrij-
spraken of ontslag van regtsvervolging.
Zijn nog in behandeling 8 zaken.
Buiten regterlijke beslissing gebleven :
op grond van art. 40 der Wet .... 3 zaken.
» » » » 51 » » .... 7 »
» » » toepassing der artt. 207, 208
& 227, No. 6. Wetboek van strafvordering . 1 zaak.
TOESTAND VAN DE MSSCHERIJ IN DE BONEN WATERED.
De visscherij in de binnenwateren is steeds acliter-
uitgaande , en levert voor vele visscliers van beroep
geen genoegzaam middel van bestaan meer op.
Behalve in de droogmakerijen is hiervan de oorzaak
gedeeltelijk te zoeken , doordien vele visschers de vis-
scherijen uitputten, en de voor den handel te kleine
visschen voor eendenvoeder gebruiken.
112
OPGAVE VAN HET AANTAL VISCH-ACTEN.
Groote Vischacten
Kleine »
Suppletoire »
Het aantal kostelooze vergunningen om te mogen vis-
schen heeft bedragen 678 tegen 689 in het vorige jaar.
Voor de in 1855 verleende visch-acten zijn de na-
volgende regten betaald;
1854.
1855.
. . . 376
. . . 898
. . . 5
347
800
4
Geheel 1279
1151
Jaglregten.
Recognilie-
gelden.
Zegel.
58
Opcenlen.
Geheel.
Groote. . . .
Kleine ....
Suppletoire . .
/• 1735,00
» 1200,00
» 14,00
f 520,50
» 600,00
» 6,00
f 197,79
» 228,00
» 2,28
/• 2453,29
» 2028,00
» 22,28
Geheel in 1855 .
» in 1854 .
/• 2949,00
» 3244,00
/• 1126,50
» 1245,00
f 428,07
» 473,10
/•4503,57
)> 4962,60
TOEZIGT OP DE VISSCIIEIllJ.
Het toezigt op de visscherij is opgedragen aan de-
zelfde personen , die met het toezigt op de jagt be-
last zijn.
Voor gedane bekeuringen in zake van jagt en
visscherij is , overeenkomstig Z. M. besluit van 24
April 1852, No. 86, in dit jaar aan premien uitge-
reikt de somma van f 774.00
SCHETSEN UIT MIJNEN LEVENSLOOP,
DOOR
IV I .^ R O »,
C Waarheid en fictie. )
III.
Familiezaken noodzaakteii mij tot cen uitstapje iiaar
eene onzer provincien , die ik sedert deitig jaren niet
bezoclit had. — Vdor mijne afreis bejjaf ik mij naar
eeii' mijner weinige oiide vrienden, om afscheid te
nemen ; hij was een der harstogtelijkste jagers , dien
ik immer gekend heb , doch sints jaren belette hem
het podagra de praktische beoefening van het edel
vermaak. — Wanneer ik met hem , onder pijp en
114
Flesch, aan den liaard zat , stelde hij zich voor dit
jjemis schadeloos , door het bepraten van onze ge-
zamenlijke jaottogtjes in vroe{jcre dagen en de her-
inneringen aan vele onzer jagtmakkers , die reeds in
de groote weitasch van den onverbiddelijken jager
met de zeissen waren opgestoken. — Onder zulke
gesprekken waren ens de winteravonden steeds te
kort; mijn vriend scheen dan weder jong te worden
en het podagra niet te gevoelen; zijne oogen fonkel-
den van jeugdig vuur, en dikwerf werd het krukje ,
dat, ten steun hij zijne omstrompelingen indekamer,
aan zijnen stoel leunde, opgenomen en in het vuur
van het verhaal , onder een »paf /" aan de wang
gebragt, wanneer het een of ander meesterschot uit
den rijken schat onzer herinneringen werd opgera-
keld. — Toen wij den avond weder op deze wijs
hadden doorgebragt, xeide mijn vriend bij het afscheid
nemen : »uwe reis brengt u te X. in de nabijheid
»van het landgoed Y. , thans het eigendom van mijnen
»neef A. wiens voogd ik geweest ben; ge zoudt mij
»eene dienst kimnen bewijzen, door hem eenige
-»papieren van waarde te overhandigen." — - »Gaarne,"
was mijn antwoord, »dan kan ik tevens die plaatsen
»nog eens bezoeken, waar ik met mijnen overleden
»vriend Z. , den vroegeren eigenaar, zoo vele genoeg-
•»lijke dagen heb doorgebragt ; het was een echte jager
»die Z." — Ja, daar heb ik veel van u over ge-
tioord," zeide mijn vriend, terwijl hij de papieren
anpakte en mij overrcikie. — Na een liartelijk:
115
» adieu, tot wederziens!" scheiddcn wij met eenen
warmen handdruk.
Toen ik mijne zaken in X. had afgedaan, decide ik
aan A. den last mede , mij door zijnen oom opgedra-
{jen, en vroeg tegen den volgenden dag belet om mij
daarvan te kwijten. — Ik stelde mij met gcnoegen voor
die plaatsen nog eens te betreden , waar ik met
mijnen onvergetelijken vriend Z. zoo menig aangenaam
luir doorgebragt, zoo menig gelukkig jagtavontuiir
bijgewoond had. — Het antwoord — op geparfumeerd
postpapier geschreven — was hoogst hoffelijk, en be-
vatte, behalve de betuiging van het verlangen om
mijne kennis te maken, de uitnoodiging tot een ver-
blijf van eenige dagen te Y. — Aan die verlokking
kon ik geenen wederstand bieden; de oude herinne-
ring werd levendig, en het voorstel door mij aange-
nomen.
Een jongen werd, met mijnen reiszak belast, voor-
uit gezonden; ik nam den wandelstok op om hem te
volgen. — Het was een dier schoone herfstmorgens ,
welke het gemoed van den jager met de aangenaamste
gewaarwordingen vervullen; de zon sclieen zoo helder
op de fraaije kleurschakerigen der bosschen, waarin
het gezang der roodborstjes en meezen zoo vrolijk
klonk. — Aan de eene zijde van den weg doolde eene
kudde schapen over de bruine heide ; aan de andere
doorkriiiste een jager het stoppelveld. — Ik zctte mij
op eene hoogte nedcr , om dit verrukkend tooneel te
genieten; intusschen loste de jager een schot, ik zag;
116
de hocnders wegstrijken en den bond er een apporte-
ren ; daar ontwaakte mijn jagersgevoel , en mijn blik
viel tevens op de torens van liet kasteel Y. , dat ik
reeds genaderd was.
Het gezigt van die torens werkte als een tooverslag
op mijne verbeelding ; de dertig vervlogen jaren ver-
loren zicb in bet beeld , dat mij tbans voor den geest
zweefde; bet voorledene was tegenwoordigbeid gewor-
den. — Ik bevond mij weder op Y. in bet gezelscbap
van den braven Z. ; alles, bet buis met zijn' gullen
gastbeer, bet ouderwetscb buisraad, de trouwe jager,
de lievelingsbond van mijnen vriend, bet rijk voorzien
jagtveld, dat alles stond mij levendig voor den geest.
Vele berinneringen ontrolden zicb voor mijne pbantasie,
en ik r^noest eene opwellende traan wegpinken. —
Onder die berinneringen was ik zoo gebeel in gemij-
mer verzonken , dat ik den terugkeerende jongen niet
bad zien naderen, en zijn: »mijnbeer, ik beb den
»reiszak op bet kasteel afgegeven!" eensklaps de kin-
deren mijner verbeelding in rook deed verdwijnen, en
mij in de wcrkelijkbeid terug voerde. — »En de ou-
»derdom alleen is tegenwoordigbeid!" zucbtte ik met
Feith, nam mijnen stok op en wandelde verder.
Toen ik bet kasteel bereikte , zoebt ik te vergeefs
naar de trotscbe eiken, die de vroegere oprijlaan be-
scbaduwden; beide waren verdwenen. — Een ruim
grasperk, waardoor de weg slingerde, en dat spaar-
zaam met eene groep boomen versierd was, bad ben
v^rvangcn. — Ook de onde poort was weggeruimd,
117
en de o'raclit, waarin zicli vroeger trotsche zwanen
spiegelden, gedempt.
Een vrij winderige jager , netjes gekleed als eene
pop, opcnde mij de deiir: »mijnheer wacht UE reeds,
»mas ik UE verzoekcn biiinen te gaan," en hiermede
leidde hij mij in eene kamer.
De heer A., die een' bontkleurigen kamerjas en sier-
lijke pantoffels droeg, verhief zich uit een' gemakke-
lijken leuningstoel , en trad mij te gemoet. — »Ik heet
»ii welkom, mijnbeer," zeide hij op beleefden toon,
»ik ben waarlijk confus, dat gij dc moeite neemt om
»mij met een bezoek te vereeren, en eene commissie
»van mijnen oom overtebrengen. Tk hoop dat gij bet
»hier eenige dagen voor lief zult willen nemen, te
»mecr , daar bet juist in den jagttijd is , en velc
»herinneringen van vroegere dagen u bier wacbten;
»8"y jaag^t immers nog?"
» Wei zeker , als ik daarmede ophoude , zal of bet
»pootje , of de dood er de schuld van hebben/'
Terwijl hij bet paket opende , en de papieren nazag ,
bad ik tijd om bet vertrek eens rond te zien ; bet was
toevallig de vroegere studeerkamer van Z. — Het
eikenbouten geweerrak, waarop allerlei oude, zeld-
zame geweren prijkten, bad plaats gemaakt voor eene
elegante, giazen kast, gevuld met engelscbe geweren,
buksen , pistolen , krissen , yatagans en dergelijkc wa-
penen ; in plaats van bet rak , waaraan fraaije , duitsche
pijpen plegen te bangen, zag ik eenen stapel sigaren-
kisten, met allerlei fraaije etiquettes versierd. — Wei-
,* VIERDE JAARGANC. 0
118
iassclien zao ik nict , raaar wel eenc rijke verzamclino'
van allerlei hondenzweepcn , colliers, fmiljes , haoel-
zakken en kriiidhorens. — Op eene sierlijke etagerc
prijkten, in fraaije banclen , liet Sporting Magazine^
het Journal des ChasseAirs, nevens de werken van
Blaze en la chasse au lion van Gerard. — Oostindi-
sche hertengew eijen , tijger- en leeuwenhuiden, blaauw
porselein en een paar op schijfsehieterijen , of op na-
geaapte, engelsche wedrennen gewonnen stukken zil-
ver , v'oltooiden de decoratie.
Intusschen had A. de papieren nagczien en in zijn
pracliti{j barean geboroen. - »Ik dank ii vriendelijk ^
»mijnheer, voor de {jenomene moeite, en hoop de oe-
wlegenheid te vinden om u insgelijks van dienst te
»zijn; mag ik n," vervolgde hij , »cene sigaar aan-
»bieden ?"
»lk rook wel eene sigaar na den elcn, maar voor
»het overige verkies ik een gonwenaar."
De heer A. s<'helde , de fraaije jager trad binnen ;
»JoiiN, bezorg pijpen en tabak."
»Mijnheer," antwoordde hij bedremmeld, »die zijn
»niet in huis; maar als VE verkiest zal ik naar den
»majoor G., die in de bunrt woont , gaan en er om
»vragen; die heeft ze zeker , want ik zie hem aUijd
»uit lange pijpen dampen."
»Doe geene moeite," zeide ik, en haalde mijne ta-
baksdoos en jagtpijp voor den dag ; ik stopte , de
jager bood mij met veel zwier een vlammetje en
verliet de kamer , terwijl zijn heer eene sigaar opslak.
119
»>Gij ircfl lict lieci'lijk , mijiiheer, ik wacht niorocii
»ceni8C vrieiulen om hier te jag^en ; alien iiitmiintendc
»scliiiiters , die enjjelschc oewercii hebben , welkc , met
»{yroene patronen, op lioiiderd passen scbielen. Mis-
»schieten is bij hen eenc zeldzaamheid , er stuiven al-
»tijd veeren of wol van hct wild; de patrijzen ontko-
»men dikwcrf met een' hangenden poot, en de hazen
»met een' slingerenden achterlooper , in allc geval
»toch een zekcr teeken dat bet niet mis was. Ja ,
»met die enoelsche geweren en die grocne patronen ,
»dat mag eerst scbieten heeten!"
Ik merkte wel dat mij bier niets anders overbleef
dan dc rol van lijdelijken opmerker^ en de dingen ,
die daar komen zoiiden, af te wacbten; ik antwoordde
dns: )>ja , dat scbijnt tbans zoo de mode te zijn."
»Onder ben, die komen jagen, is gewis de uitmun-
wtendste scbutter , de beer de V.; die scbiet lijsters ,
»vinken, musscben en alles , wat maar voorkomt , op
Mongeloofelijke distanties."
»Die beeren , die zulke voortreffebjke scbutters zijn,
»bebben zeker ook uitstekende bonden ?"
»Honden , ja , bijzonder fraaije ; eebte setters van
»de beste en^clscbe rassen , en gesoigneerd zijn ze!
»Ze glimmen als spiegels, daar moeten de grooms voor
»zorgen. Zie, bet is een lust om die bonden te aan-
»scbouwen, als ze uit de jagtwagens komen; ik ver-
»lustig er mij altijd in om die fraaije dieren op bet
»voorplein te zien rondloopen. — Wilt gij de mijnen
»cens zien
p"
120
)>Gaarne," aiitwoordde ik ; iiadat dc hcer A. zlch
»was wezen aankleeden , traden wij naar biiiten."
Aan sierlijke, met ijzeren rastcrwerk omoeven , hok-
keii lageii zes uitmuntend fraaije setters van verscbil-
lende kleiiren ; ik was verbaasd over hiinne schoon-
heid. »Zoo, aan de hokken, ziet men ze niet be-
»boorlijk ," merkte ik op, »indien bet niet te vcel
»moeite is, zoiide ik ii verzoeken ze te doen loslaten."
»Loslaten! ja, bm, dat beeft nog- al wat in; maar
»ik zal John roepen."
De jager kvvam , van eenige lijnen voorzien , trad in
het rasterwerk , deed elken bond eene lijn aan, en
werd letterbjk door ben naar buiten getrokken , waar
hij ze met alle kraebtsinspanning staande bield. —
Eensklaps vallcn twee dcr bonden elkander aan , en
beginnen ccn woedend gevecbt; de lieer en de jager
grijpen cr elk een' in den balsband , waardoor de
overige vier ontsnapten ; na lang tobben gelukt bet
eindeUjk de strijdenden te scbciden. — »God dank,"
zeide de beer, »Joiin^ leg zc maar dadebjk weder vast;
»tracbt de andere weder op te vangen, en geef ze een
»ferm pak ransel !" — Ik bad nu bet mijne al van
die fraaije bonden.
Terwijl de jager roependc , fluitende en de bonden
verwenscbende rondliep , stelde mij zijn meester eene
wandeling voor, die ik met genoegen aannam. —
Na eenigen tijd vernamen wij door bet erbarmelijk
gegil der bonden, dat John ze weder magtig gewor-
den, en met de cxecntie bezig was.
m
Onder het vvaiitlelen speurde ik op de lancii lainc-
lijk veel wild en, lot mijnc verwoiideriiiG' , Qeen seha-
delijk gedierte. — »Gij schijnt liier weiiiig sdiadelijk
vgedierte le liebben, mijiiheer A.!"
»Och ja, dat zal ik u uitlesgeii, dat is zeer toeval-
»lig; gij begrijpt wel dat John zich met zulke dingcii
»niet kan afgeven, want dat is toch wel geen jagers-
))werk, dat klemmen leggen; en schieten kan men
»dat tuig maar zeer zeldzaam; maar ik heb hier den
»zoon van den ouden jager van den heer Z. gevon-
»den — gij weet hoc die gocde man op het vangen
»van die beesten gesteld was — , dien heb ik iiit mede-
»lijden gehouden , en die vangt mij nu het ongediertc
»weg. Hij had mij eerst gevraagd om jager te wor-
»den, maar dat ging niet; verbeeld ii eens, dat hij
»nooit verder dan op veertig passen op een haas wilde
» schieten, en dan moest hij het nog dwars hebben.
»Toen ik hem, als proefstuk, een' bond had laten
»dres8eren, had hij hem zoo bedorven, dat hij geen
»haas meer wilde naloopen en , als er geschoten was ,
»stil bij mij ging zitten; hij had er den moed iiitge-
»werkt; ik zag dadelijk wel dat het nict gaan zoude,
»en dat hij er geen verstand van had, want, verbeeld
»u eens ! hij wilde geenc zweep gebruiken. Dat van-
»gen van ongediertc is juist lets voor zulke domme
»menschen!" — Wat kondc ik beter doen dan zwij-
gen en den volgenden dag afwachten?
Des morgens ten acht m^e trad de heer A., in
eene jagtkleeding, die een fransch modeplaatje be-
1-22
schaaiiide , in hot salon , waar een rnim voorziene
ontbijtcliscli gereed stood; bet ontbrak even min aan
fijne scbotels als aan fijne wijnen. — Omstreeks half
negen begonnen dc elegante rijtuigen op te dagen,
en bet getal der gasten groeide tot acbt aan ; kleeding,
geweren en bonden, alles was even pracbtig.
Bonjoufj mijn waarde A. ! die shooting coat zit u
»voortreffelijk; zeker iiit Parijs medegebragt ?" ~ De
gastbeer knikte toestemmend.
»Zie eens," zeide een ander, »welk een iiitmuntenil
»geweer van Ma^ton, kaliber No. 12; ik geef er nit
»de tw^eede band vijftig pond voor; op bonderd pas-
»sen scbiet bet alles door en door."
)>Wie is die oudervTetscbc patroon?" vrocg een
derde flnisterende aan den gastbeer.
»St," was bet antwoord, »bet is een vriend van
)>mijnen ouden erfoom" ~ bier werd eene bevveging
van geldtellen gemaakt; — )>begrepen 1"
Toen ik aan bet gezeiscbap als eenen ouden — op dit
woord vs^erd eenigzins gedrukt — lief bcbber was voorge-
steld , zetteden w ij ons aan bet ontbijt. — Het gesprek
liep over verre scboten , die dczer dagen gedaan waren ;
over de op banden zijnde wedrennen , tot verbetering —
gelijk men bet gelieft te noemcn — van bet paardenras ;
over verloren en gewonnen weddingscbappen enz. ; ter-
wijl de scbotels en flesscben ducbtig werden aangesproken.
Toen bet tien ure geworden was , vroeg de gast-
beer: »zouden wij nu niet te veld trekken?" en korl
daarna was alles marscbvaardig.
in
Het iiiLbraiidcii der gevveren nam nii ceii' aaiivaii{;^
terwijl dQ lioiideii , als bczeteiicn , blaffend in hct rond
renden. — Eindelijk waren do grocne patronen mot
kraclit naar beneden gcdreven en de geweren geladcn;
wij trokkcn bet veld in.
Mijne pen is onmagtig , de lafereelcn , die ik daar
aanscbouwde , aftemalen; ik wil ze liever in aloe-
meene trekken zamenvatten. -- Schieten , roepen ,
fluiten , sdireeuwen en het kermcn der geransclde
bonden vormden bet wanlnidenst cbarivari , dat men
zicb kan denken. — Werd er een stuk wild O'escho-
ten, dan ontstond telkens een bevige kampstrijd
tusscben de bonden ; slecbts zelden gelnkte bet , den
buit onbescbadigd aan bunne tanden te onttrekken. —
Het viel mij zwaar den onaangenamen indruk , dien
deze tooneelen bij mij verwekten , te vcrbergen ; deze
werd nog verdubbeld door bet aanschieten van zoo
vele stukken , naar welke op onzinnige afstanden gc~
vuurd werd, en waarvan de wol of de vederen afsto-
ven. — Wanneer bet maar »raak" was, waren dc
scbieters tevreden , dan werden bunne bekwaambeid en
de dragt bunner geweren luide toegejuicbt. -— Geluk-
kig kwam — gelijk aan alle dingen ~ ook een einde
aan deze luidruebtige en woeste, voor mij vcrvelende,
jagtpartij , die ik niet ligt zal vergeten.
Toen bet dine was afgeloopen , wektc bet druiven-
nat de spraakorganen ruimscboots op; de avond werd
onder gesprekken over de bekende onderwerpcn van
des morgcns — docb sterker geklcurd — doorge-
124
bragt. — Den volgenden dag nam ik afscheid, onder
de gelofte van nimmer weder een bezoek op Y. af te
leggen.
Ik ging spoedig mijnen ouden vriend opzoeken, eii
verhaalde hem mijn wedervaren in al zijne bijzonder-
heden. — Hij Irok de schouders op; wij verdiepten
ons in de vervlogene dagen onzer jeugd.
Den Yolgenden dag nam ik het geweer op, en toog
met mijne oude Diana te veld. — Hond en meester
deden om het zeerst hun best : de onaangenamc
indrukken van mijn uitstapje waren uitgewischt !
MISGEBCOETE VAN EEK HAAS.
(Met eene A f bedding).
Door de welwillendheid van den heer B. v. V. te H.,
voormalis Houtvester in het derde jagtdistrict der pro-
vincie Zuid-Holland , ben ik in de gelegenheid gesteld
geworden, eene afteekening te maken van de misge-
boorte van een haas, die thans, opgezet zijnde, het
eigendom van voornoemden lieer is.
Het haasje werd in de laatste helft der maand Maart
van het jaar 1851 , in de heerlijkheid Willige-Lange-
rak (provincie Utrecht) gevonden , door eenen opziener
der jagt , die het , nog levend , aan gemelden Houtves-
ter overbragt. — Weinige nren daarna is het gestor-
veu , en door den lieer B. v. V. naar de veeartsenij-
school te U. gezondcn, alwaar hct ward opgezet.
Tot aan het middenrif (diaphragma) is bet haas ge-
heel normaal gevormd , althans wat dc uitwendigc
deelen betreft; daar verdeelt zicb de ruggegraat in
tweeiin , en ontstaan twee acbterHjven , die , op zicli
zelven beschouvvd, niets onnatumiijks opleveren. —
Alleen vertoont zicb , ter plaatse waar de ruggegraat
zicb verdeelt in eene opwaartscbe rigting , een goed
gevormde voorlooper.
Ik bad gewenscbt eene korte bescbrijving van den
inwendigcn bouw van bet dier bierbij te kunnen voc-
gen , en beb daartoe pogingen in bet werk gesteld ,
door mij scbriftelijk tot Prof. L. de J. te U. te wen-
den J onder w iens toezigt mij was medegedeeld dat
bet opzetten gescbied was; docb die pogingen bebben
tot geenen uitslag geleid. Het blijft dus twijfelacbtig,
boe de vorming van bet ingewand (iuhus intestiiialh)
bij deze misgeboorte was ; er kunnen daaromtrent ,
iiit dien boofde , slecbts gissingen worden gemaakt.
Intusscben komt bet mij , naar aanleiding van den
uitwendigen bouw , niet onwaarscbijnlijk voor , dat
de edele ingewanden (bart en long) , die voor bet mid-
dcniif liggen , gcbecl normaal zuUen zijn gevormd ge-
weest , en dat, van dit punt af, te gelijk met dever-
dubbeling der ruggegraat , de slokdarm zicb ook in
tweeen zal verdeeld bebben , en de onedele (onderbuiks)
ingewanden , in elk der beide acbterlijven , als naar
gcwoontc zuUcn gevormd geweest zijn.
w
Van welk geslaclit het haas was is evenzeer tvvijfei-
achtig gebleven ; intiisschen is het stellig , dat het iii-
gewand zijne functien {jedurende eenigen tijd moet
hebben verrigt , verm its het haas , naar de grootte te
oordeelen , minstens acht dagen moet hebben geleefd.
De hierbij gevoegde afbeelding is op de helft der
grootte genomen.
F. A. V.
EEliE MhmmE JAGT-KW'ESf Ji.
Voor eenige weken kwam een welbekende brood-
jager , Gerardus Wijdeven , mij iiit ons nabiirige dorp
Zeeland opzoeken, zich beklagende, dat zijne doch-
ter Cornelia gecalangeerd , en vervolgens door den kan-
tonregter van Grave tot boete of gevangenzetting was
veroordeeld.
Ik vertrouvs^, dat de lezer , even als ik, het geduld
zal willen nemen, om de geheele geschiedenis aan te
hooren; jagers , over de jagt sprekende , zijn zelden
zeer laconisch , dit ondervindt ieder van ons dage-
lijks; ik waag het dan ook, om al, wat ik dienaan-
gaande gehoord heb , zooveel mogelijk letterlijk over
te brengen.
Ge weet — dus ving hij aan — ge weet, dat ik voor
129
eenigen tijd eeii ongeluk met mijn geweer gehad heb,
waardoor ik drie maanden het huis moest houden ;
dat er , doordien ik niets verdiende , honger in de
keet kwam , kunt gij ligt vatten ; doch ik had een'
hond , die bunsings en fluwijnen konde vangen , waar-
mede mijne vrouw en mijne dochter des nachts op de
lappen trokken. Zij namen ook mijn geweer mede
om de fluwijnen, en ook wel soms eene zwarte kat,
uit de boomen te schieten, en zoodoende kreeg mijne
Cornelia , die toen nog maar acht jaar oud was ,
zachtjes aan liefhebberij in al , wat jagt was.
Toen ik allengskens beter werd , hield dit naluur-
lijk op , en zij zou er welligt nooit meer aan gedaan
hebben, ware het niet, dat, bijna 3 jaren geleden ,
P. S. uit Mil mij op nieuw aanschoot, en toen kon
ik in geen half jaar iets verdienen. De nood derhalve
weder aan den man gekomen zijnde , trokken mijne
vrouw en mijne Cornelia des avonds weder op den
ulling (bunsing) los , en zorgden dat wij , hoe schraal
dan ook , toch iets te eten hadden ; want Cornelia
werd zoo knap met den snaphaan , en bleef zoo onver-
moeid, dat zij, ofschoon niet voor 2 a 3 ure in den
nacht huiswaarts keerende , weder voor het krieken
van den dag in het veld was , en niet zelden een
haas of patrijs op den loer schoot ; ja , wat nog ster-
ker is , dat zij eens met den eersten loop onder de
patrijzen in de zit geschoten had, en er toen met het
twcede schot nog een' in de vlugt raakte ; sedert
dien tijd was er ook geen houden noch binden aan,
no
en als ik lict iiiet oekcerd en haar inschouden hail ,
ware er in ons {jeheele dorp niet ecn paar hoendcrs
meer overgcschoten ; dc hazcnja;]t had zij voordatjaar
al glad bcdorven.
Dat aanhoudend stroopen word , zoo als gij wel
begrypen kiint, al spoedi^; verpraat; ik moest dus ,
cm eene calangie voor to komen , haar het ja{jen
plat af verbieden. Tegen dat de groote jagt geopend
werd, was ik weder geheel en al herfteld, en in
dien tijd komt er ienaand, iiit onze gemeente , bij mij
aan huis. Hij was van Cornelia's goed schieten al on-
derrigt , en vraagde mij , waarom ik haar niet mede op
de jagt nam ? dat wij , met ons beiden , toch altijd het
dubbele wild konden schieten ; want , voegde hij er
bij , volgens de nieuwe wet mag dit gerust , en
tevens — want het was om de weerga geen lom-
pert — haalde hij de wet uit zijn' zak , en las mij
Yoor, dat een vader inwonende zonen benedcn 18
jaren op zijne acte kon laten mede jagen ; dat mijne
Cornelia dit ook mogt, want voor de wet , zeidehij,
staan alle menschen gelijk , en om u dit te bewijzen j
lees hicr .... en toen hield hij mij een muntbil-
let voor, waar onder op gedriikt staat: hij die
muntbilletten vervalscht, en nog al meer, dat ik niet
onthouden kan, zal gestraft loorden met, ik weet niet
meer waar mede, maar het ging kort langs de galg
af. Hier zoiide dus , volgens de letter van de wet , aan
vrouwen vrijstaan, valscli geld te maken en in omloop
te brengen; het is dus zeker, dat of Cornelia mag
Ill
met II saaii jageii , of wel zij mag papieren geld ver-
valschen. Volgens de letter van de wet — zoude
zij mimtbilletten mogen namaken, en niet mogen
jagen; het spreekt van zelf dat men volgens den zin
van de wet moet te werk gaan, en dan is het zoo
duidelijk als een catechismus, dat zij gerust met u
mag gaan jagen.
Toen ik het muntbillet gelezen had , voer de jager
voort, twijfelde ik er geen oogenhlik aan, en werd
al boos op onze boeren, dat zij dien mensch , die zoo
verstandig is als een advocaat, met die regtstreeksche
verkiezing uit den raad geknikkerd hebben. Ik zag
aanstonds er op uit om voor Cornelia aan een ge-
weer en weitasch te komen ; wij trokken te velde ,
en dat verzeker ik u, zij scliiet, dat het een last is
om te zien, onverschillig of het loopt of vlie^t.
Niemand , zoodra ik hem den zin der wet had uit-
gelegd, had er lets tegen, dan alleen de veldwachter
in den Reek, een dorpje bij Grave, die begreep de
wet geheel anders, en bekeurde haar, omdat zij geene
aete of permissie had; wij jaagden toen in gezelsehap
met den pachter der jagt. Zij werd vervolgens gedag-
vaard voor het kantongeregt te Grave , en ofschoon ik
ZEd. Achtb. de wet op de jagt en op het papieren
geld duidelijk aan zijn verstand bragt , veroordeelde hij
haar evenwel , zoo als ik u straks gezegd heb. Geef
mij nu eens goeden raad, want behalve het mocten
gevangen zitten, is het nog bitter ongelukkig; begrijpt
eens goed: zij kan, voor dat zij 18 jaar oud is, geene
132
acte bekomen , zij zit van top tot teen vol jagtliefheb-
berij ; met mij zoude zij ook niet mogen medegaan ;
hoe moet zij dan jagen? Is er dan gcene kans voor
iemand , die op de jagt zoo bekwaam is , als ik zelf
maar durf te denken ? Ik bid ii , raad mij wat ik er
mede moet aanvangen."
Ik raadde hem, zich van een attest van onvermogen
te voorzien, en dan te appelleren; Mr. F. V. heeft zijne
zaak verdedigd , en de Arr. Regtbank van 's Hertogen-
bosch heeft, op donderdag den 15den Mei 1.1., geoor-
deeld , dat in de tegenv^^oordigheid van den eigenaar
of regthebbende eene schriftelijke vergunning van
denzelven overbodig is , en haar dien ten gevolge van
alle regtsvervolging ontslagen. Op bet tweede punt
heeft de regtbank beslist, dat de 2de zinsnede van
art. 7 der jagtwet, alleen op zonen betrekking heeft,
en niet tot dochters mag uitgestrekt worden. Corde-
lia WiJDEVEN is derhalve schuldig verklaard aan over-
treding der jagtwet, doch vrij gesproken, op grond
dat bet gebleken is, dat zij, nog geene 16 jaar oud
zijnde, gehandeld heeft zonder onderscheid des oor-
deels.
Daar in dit tijdschrift een ieder is uitgenoodigd ge-
worden , om zijne bezwaren tegen de bestaande jagtwet
in te dienen , vlei ik mij , dat de Redactie voor boven-
staande een plaatsje zal willen inruimen; mogelijk wordt
dan, bij eene aanstaande herziening, de schoone sekse
met wat meer consideratie bejegend. Zou die zinsnede ,
van art. 7 niet de oorzaak wezen, dat velen barer,
133
zicli in haar regt gekrenkt achtende , zooveel antipathie
tegen de jagt gevoelen? Zoii het de reden niet kun-
nen wezen, dat meiiig liefhebber^ wanneer liij des
morgens vol viiur te velde trekt, zijiie dierbare gade
zoo koel gestemd en in eene zoo slechte luim verlaat?
01 kondc de nieuwe jagtwet hieraan eenigc verbe-
tering toebrengen , dan zeker ware de vurigste wensch
verviild van een' bestendigen lezer.
J. W. V. D. H.
Uden, 16 Mei 1856.
VIERDK JAARGAXG.
10
0\^EE DEN SLAAP VAN IIET WILD
EN HEX TIJDSTIP
WAARIN HEX OP VOEDSEL UITGAAT.
( Vertaald, )
Gelijk zoo vele zaken in de huishoudinjj der natiiur
en de levenswijze der dieren nog niet genoegzaam
opgehelderd zijn , schijnt mij de slaap der bij ons voor-
komende wildsoorten , even als het tijdstip , waarin zij
op voedsel uitgaan , steeds nog een onderwerp toe ,
dat der overweging dubbel waardig is.
leder bewerktuigd ligchaam behoeft minderen of
meerderen tijd om te rusten, gedurende welken het
de door de levensverrigtingen verbruikte krachten her-
stellen moet.
Wij zlen dit evenzeer in het planten- als in het die-
135
renrijk. lii bciden , altlians bij velesoorten, nemeii wij
eene diibbele periode van deze rust of, waniieer wij
bet zoQ noemen willen , van dezen slaap waar, na-
melijk: ecne das^elijksclie en cene langeren tijd du-
rende, den wintcrslaap, bij welken de levensverrigtin-
^en gredeeltelijk ophouden, of althans naauwelijks merk-
baar en onderdrukt zijn, — eene den dood nabijko-
mende verstijving , voortjjevloeid uit het gemis van den
tot volkomen leven noodijjen warmtegraad , 8'elijk wij
eene soort van herleving opmerken bij klimmende tern-
peratnur. In de meeste gevallen is die winterslaap noo-
dig om het dier gednrende den winter, wanneer het
noodige voedsel ontbreekt, in eenen toestand te bren-
Gcn, waarin het (jeene voeding behoeft, en alzoo voor
den hongerdood te behoeden. Wij willen ons evenwel
minder met dezen winterslaap, waarvan wij slechts in
het voorbijoaan spraken, bezig houden, en den dage-
lijkschen slaap nader beschouwen.
Gelijk de winterslaap van de temperatuur afhanke-
lijk is, kan wel op den dagelijkschen het licht zijnen
invloed uitoefenen. Ook hier ontmoet men hetzelfde
beginsel bij de planten gelijk bij de dieren , verm its
sommige soorten der beide rijken 6f aan eenen dag-
df aan eenen nachlslaap onderworpen zijn. Het neder-
hangen en zamenvouwen der bladeren , vooral der ge-
vederde, is, even gelijk het sluiten der bloemkelken ,
als een toestand van rust, — het ontluiken en geur
verspreiden als een ont waken te beschouwen. Wij vin-
den evenzeer bloemen, die zich bij den opgang der
10*
136
zon oiitsluiten, ah die daartoe liareii ondergang af-
wachten. Op gelijUc wijzc is aan sommige dieren een
nacht- aan anderen een dagslaap eigen.
De slaap zelf is bij verschillende diersoorten ook
weder van verscliillenden aard; bij den mensch ver-
toont hij zich in den volmaaktsten vorm, vermils eene
meer volkomen zamenstelling, in den regel, eene meer
volkomene rust behoeft. De vleescfivretende dieren
staan in de schepping eenen trap hooger dan de plan-
tenvretende , vermits zij niet onmiddelijk van de voort-
brengseien van den grond leven kiinnen, maar van
vleesch en bloed , die als prodiikten der planten te be-
schouwen zijn. Om him voedsel te verkrijgen moeten
zij buitendien meestal meer kracht en tijd dan de
plantenvretende aanwenden. Bij hen vertoont zich de
slaap dan ook, in den regel, in zijnen volmaakteren
vorm , gelijk wij bij den bond en den vos kimnen
waarnemen , welken laatste wij dikwerf op de jagt
verrast hebben, ofschoon dergelijke ontmoetingen bet
sluwe Reintje alles behalve aangenaam zijn.
De volkomen slaap der herkaauwende dieren werd
reeds door Buffon en anderen betwijfeld; dit schijnt
wel zeker , dat him slaap niet volkomen vast is , en
dat de tijd, welken zij onder het herkaauwen in apa-
thischen toestand doorbrengen , gedeeltelijk den slaap
vervangt. Hoewel het den mensch zeer moeijelijk , ja
bijna onmogelijk is , zich duidelijk de verschillende toe-
standen en gewaarwordingen der dieren voor te stel-
len, kimnen wij ons toch een flaauw denkbeeld van
137
de verscliillende sdiakeria^cii van de rust of den slaap
der dieren vormen , wanneer wij overwegen , hoe on-
derscheiden de slaap in het algemeen bij den mensch ,
maar ook bij de verschillende individiis is, en welke
ondersclieidene verscliijnselen hij , naar gelan^j van den
leeftijd , kranken of {jezonden toestand , sterkere of
zwakkere gesteldheid , meerdere of mindere kraclitaan-
wending, hartstogtelijkbeid of zielerust, levenstoestan-
den , gewoonten enz. oplevert. Wanneer de slaap van
vele dieren dien van den mensch scbijnt te gelijkcn ,
wijkt hij bij anderen klaarblijkelijk van dezen toestand
af; en toch missen wij bij geen enkel dier eenen toe-
stand van meerdere of mindere rust, die geschikt is
om de verbruikte krachten te berstellen , om het even
of wij aan dien toestand het algemeen begrip » slaap'',
dan wel een meer omvattend denkbceld verbinden.
Vermits wij den invloed van het licht op den slaap
niet mogen ontkennen , is hij eenigzins van den ge-
zigtszin afhankelijk , of staat, in alle geval, daarmede
in verband. Grondige of betrekkelijke waarnemingen
omtrent de scherpte en het vermogen van dezen zin
zullen, evenzeer als cen ontleedkundig onderzoek der
oogen , zoo der viervoetige dieren als der vogelen , deze
stelling nog meer bevcstigen. Een scherp oog verdraagt
en behoeft , in den regel , meer licht dan een zwak ,
om duidelijk te zien , terwijl ecu zwak gezigtsorgaan ,
dat door het voile licht verblind wordt , bij minder
licht , hoe wel minder hclder , steeds het duidelijkste
ziet. xian het scherp gezigt ontbreekt daarentegcn
138
raeestal het vermogen om in liet donker of bij steikc
schemering te zien, waartoe het zwakkere beter in
8taat is. Bij den menscli althans meen ik dit stellig te
hebben kunnen opmerken, en ben overtuigd, dat het-
zelfde verschijnsel zich bij de dieren , in de verschillen-
de graden, herhaalt; behalve van de grootere of ge-
ringere prikkelbaarheid der gezigtszenuwen , hangt dit
ook hoofdzakelijk af van het zamenstel des oogappels
en het vermogen , om zich meerder of minder zamcn
te trekken of uit te zetten. Men kan dagehjks opmer-
ken , dat de pupil bij sterk licht zich zamentrekt , bij
zw^akker zich verwijdt, omdat hij van het eerste weinig,
van het tweede veel moet opnemen , om de voorwerpen
te onderscheiden; het is alzoo zeer waarschijnlijk , dat
een scherp oog niet het vermogen bezit, om zich ge-
noegzaam te verwijden, ten einde zoo veel licht op te
nemen, dat het nog in de schemering de voorwerpen
behoorlijk kan onderscheiden; een zwak daarentegen,
zich niet zoo veel kan zamentrekken , dat het niet door
de massa indringend licht verblind wordt. Dit vermo-
gen, van den pupil te kunnen verwijden en zamen-
trekken, vereenigt zich op de merkbaarste wijzebij de
kat en hare geslachtsverwanten. Bij vclc dieren ver-
naauwt of verwijdt zich dc pupil kringvormig , bij som-
migen elliptisch; bij de kat daarentegen gaat zij van
eene regte lljn, door den ell iptischen tot den kringvorm
over; zij is daarom onder alie dieren datgene, welksoog
het minste en het mecste licht kan opnemen , en daar-
door even goed bij dag als bij nacht ziet ; lets dat door
139
haar op roof uitgaan ten alien tijde, genoegzaam ge-
staafd wordt.
In het vermogen van in het donker , of althans bij
zeer zwak liclit, te zien, komen de iiilen en andere
nachtvogels de katten het meest nabij , doch de na-
tuur heeft haar niet zoo begunstig^d, dat hunne oogen
evenzeer voor het helder daglicht geschikt zijn ; naar
het uiterlijk heeft hun oog eenige overeenkomst met
dat der katten in den verwijden toestand; bij dag
zijn zij minder of meerder verblind. Men kan dit
het beste bij den geitenmelker of dagslaap [Capri-
mulgus europeus) opmerken , dien men dikwerf over
dag op grijpen af kan naderen , die , wanneer hi]
opvliegt, onzeker been en weder fladdert en dadelijk
weder neervalt, uit vrees van zich aan de takken te
stooten , terwiji hij bij de schemering eene vaste , ze-
kere vkigt heeft. Evenwel zijn alle zoogenaamde nacht-
vogels genoodzaakt hun voedsel bij de schemering te
zoeken, niet in het volkomen duister, waarin zij ge-
vaar zouden loopen zich de slagpennen aan de boom-
takken te beschadigen. Ofschoon het niet onmiddelijk
tot het onderwerp behoort , mag ik toch niet onop-
gemerkt laten , welke merkwaardige maatregelen de
natuur {jenomen heeft, om de vkigt der uilensoorten
bijna onlioorbaar te maken : alien zijn van dikke , doch
losse en zachte vederen voorzien , bij sommigen zijn
de slagpennen ruig, even als of ze met wol of hair
bezet waren , bij sommigen is de voorste slagpen ge-
heel getand , bij anderen is niet de eerste , maar de
140
derde of vijfde slajjpen de langste; alles blijkbare
voorzorgen om hunnen vleugelslag zoo min lioorbaar
als mogelijk is te maken. Het meesle schijnen vele
watervogels van de zijde van het oezigtsorgaan begun-
stigd, die zoo wel bij dag als bij nacht op hun voed-
sel uitgaan , gelijk b. v. de eendensoorten , wier sclierp
gezigt bij dag, tevens bij vrij sterke schemering, eene
zekere vlugt toelaat; hun scherp gezigt wordt wel is
w^aar ook door de niet minder scherpe gehoor- en rcuk-
zinnen aangevuld. De snipsoorten strijken evenzeer in
de schemering rond, en toch is hun het vermogen om
bij het daglicht te zien niet te ontzeggen , ofschoon de
houtsnip, met hare groote, zwarte oogen, niet zoo
ruim in het vermogen van bij dag duidelijk te zien
deelt, waardoor zij bij dag hoogst zelden uit eigen
beweging opvliegt, ten ware zij de plaats, van waar
zij verjaagd is, of haar wederpaar wil terug vinden.
Deze opmerking hecft menigeen dezer vogels het leven
gekost, wanneer ik, na uren lang vergeefs gezocht te
liebben , w^eder naar de plaats terug ging , waar ik
liem voor het eerst had opgedaan. Bij de houtsnip heeft
het mijne verwondering gewekt , hoe naauwkeurig men,
bij eenige ondervinding , naar den graad der scheme-
ring liet tijdstip bepalen kan, waarop zij begint rond
te vliegen of te strijken en daarmede ophoudt; slechts
eenmaal heb ik opgemerkt dat zij begon te vliegen, toen
nog de laatste stralen der zon de toppcn van het dcn-
nenwoud vcrlichttcn. Dcs morgens strijkt zij gewoonlijk
bij eenen mindercn graad van licht, dan des avonds.
141
Zecr vrocg voor dcii naclit betrekkeii daarentc^jen
reeds de roofvogels liiinne rustplaats, juist oradat
him sclierp oog niet voor de schemering geschikt, en
het voor hen van groot belan^j is, dat zij zich de
slagpennen niet beschadigen; des morg^ens jjaan zij
niet op roof uit , voor dat de dag volkomen is aangc-
broken. Ook de kraaijen en de met haar verwante
soorten betrekken bij het vallen van den avond het
nachtkwartier; men kan de boomen, waarop zij riis-
ten vrij digt naderen eer zij opvliegen , om er spoedig
weder te gaan zitten. Dat ook hier de natuur — die
zich noch om klassifikatie noch om systema's be-
kreunt, — de verschillende geslachten niet streng van
elkander scheidt, maar veeleer door onmerkbare over-
gangen verbindt, bewijzen de kuikcndieven (Circus) ,
weike nog in het vallen van den avond hunne prooi
zoeken even als de, bij ons zeldzame, daguiien. Te-
gelijk met de zon begeven zich alle kleine vogels tcr
rust, en bun gezang verstomt; slechts de babbelzieke
lijsters doen zich nog in de nabijheid van hun nacht-
kwartier hooren, en fladderen van den eenen tak op
den anderen. Des morgens ontwaakt de gansche na-
tuur reeds bij eenen zwakkeren graad van schemering,
dan waarbij zij zich des avonds ter ruste neigde;
nog voor dat het morgenrood zich vertoont hooren
wij reeds het lied van den heideleeuwerik , wiens ge-
zang door den morgengroet des koekkoeks gevolgd
wordt. Spoedig vernemen wij het bolderen van den
korhaan. Het wordt helderder , en de lijstersoorten
142
stenimen het loflied aan ; in de verte kraait het veld-
hoen; de viiiken en de andere kleine woudvogels ont-
waken; de dag is daar. Ginds zien wij nog een paar
hazen zich boscliwaarts begeven, en den listigen vos
naar zijne schuilplaats ijlen.
De prikkel van den honger, de lust tot leven, de
neiging om te paren of de zorgen voor het broed mo-
gen wel de oorzaken van dit vroegtijdig ontwaken
zijn. Kan ook niet het oog, dat bij nacht geslo-
ten, en aan het donker gewoon geworden was, nu
bij eenen minderen graad van licht zien, dan des
avonds toen het aan het daglicht gewoon was? Daar-
door wordt , met het langer worden der nachten , ook
de slaap der vogels van langeren duiir , omdat het licht
tot het ontwaken noodig is. Hier doet zich evenwel
eene vraag op, die ik nergens voldoende beantwoord
vond : wanneer treedt in de noordelijke streken ,
waar het gedurende eenigen tijd, in den zomer,
nooit donker wordt, dit rustpimt der levende schep-
ping in, dat door ons toch zoo duidelijk bij de vogels
is op te merken? De volgende langdurige winternacht
kan daarvoor niet schadeloos stellen, want dan ont-
vlugt alles , wat vlugten kan , die doodsche verstijving
der natuur, en zelfs de dieren, die de natuur door
den winterslaap aan een' gewissen dood onttrok, kun-
nen bij him weder ontwaken den dagelijkschen slaap
niet ontberen.
Indien bij de vogelen de tijd der rust stellig bepaald
is, en de waarnemingen dienaangaande gemakkelijk te
143
makeii zijn, bieden ons daarbij de viervoeti^je bevvo-
ners der velden en bosschen meerdere zwarighedcn aan ,
vermits voor hen de dag? meer voor de rust, de nacht
tot bet opsporen van voedsel bestemd is. Hier zoude
weUigt de vraag kunnen rijzen: of deze omstandij^heid
in de inrigting der natuur, dan wel in de vrees voor
den menscb, bunnen onvermoeiden vervolger, baren
oorsprong beeft?
Genoese is bet bekend, dat bij ben de dag zicb niet
zoo slreng van den nacbt afscbeidt , dat de eerste gebeel
en al der ruste oewijd is, en dat of een weinig ver-
ontrust jagtveld , of korte nacbten , of knellende bon-
ger ben ook soms aansporen om bun voedsel des daags
te zoeken, maar evenwel veroorzaakt bet tijdstip van
morgen en avond een geregeld wisselen van bet veld
naar bet boscb, dat niet enkel zijnen oorsprong in de
vrees voor den menscb of voor ander gevaar bebben
kan. Wanneer wij meer in de bijzonderbeden afda-
len, bemerken wij, dat bij bet berkaauwend wild,
de berten en reeen, de zintuigen zoo scberp zijn, dat
zij bun, ook bij dag, de meestmogelijke veiligbeid
verzekeren. De zintuigen van bet geboor en den reuk
kunnen des nacbts niets van bunne scberpte verliezen,
maar zijn welligt door de stilte en koelte van den
nacbt nog verboogd. Wat evenwel den gezigtszin be-
treft , meenen wij bun een bijzonder vermogen om des
nacbts duidelijk te zien, te moeten ontzeggen. Bij ber-
ten en reeen, die ik des avonds op den aanstand zag,
ben ik , wanneer bet duister geworden was , in liot open
144
veld, boven den wind en met voorzigtige schreden,
dikwerf zoo digt aangekropen, dat ik ze bijna met de
hand kon bereiken.
Kan de natuur ook niet nog eene verdere bedoeling,
dan alleen hunne zekerheid , gehad hebben , toen zij
hun bij voorkeur den nacM aanwees om hun voedsel te
zoeken? Is het niet mogelijk, dat zij bij nacht eene
grootere hoeveelheid voedsel tot zicli kimnen nemen ,
dewijl dit alsdan niet zoo spoedig tot gisting overgaat ,
en de herkaauv^ing dus langer dan bij dag kan uitge-
Steld worden? Althans voor het warme jaargetijde laat
zich deze stelling aannemen , en in den winter komen
zij zelden in de gelegenheid , zich door het rijkelijk ge-
not van voedsel te overladen; zij moeten zich dikwerf,
wanneer de jager niet te hulp komt , karig behelpen.
Gelijk reeds hierboven is aangemerkt, neemt men
bij de herkaauwende geen' zoo volmaakten slaap ,
dan bij andere dieren waar; daarom moet men den
tijd der herkaauwing voor eene soort van rust hou-
den, hetwelk trouwens den veehouders ook genoeg-
zaam bekend schijnt, daar zij niet gaarne zien , dat
men het vee in dien toestand stoort.
(Wordt vervolgd,)
AlLSiLSi.
HET GELUKKIGE SCHOT.
(Bene proere van jagerslatijn.)
De jager Frans keerde , vroeger dan gewoonlijk ,
van den aanstand op grof wild huiswaarts. Zijn weg
leidde hem voorbij een' waterkolk , die midden in het
woud lag. — Op het midden des waters zag hij een
klein , donker voorwerp , dat zich bewoog. Duizende
menschen hadden kimnen voorbijgaan zonder dit op
te merken ; doch Frans , wiens oog zoo scherp is ,
dat hij in stikdonkeren nacht op tachtig passen een*
rammelaar van een moerhaas onderscheiden kan , be-
speurde naauwelijks dit voorwerp , of hij zag dat het
146
eenc gewone, vvilde eend, en wel een woerd was.
De bilks wilde liij toch afschieten, en daar hij zulk
een geoefend schutter is, dat hij in warme zomer-
nachten, voor zljn vermaak, de vle^rmuizen met ko-
gels scliiet, legde hij aan , mikte eene seconde, en
gaf vuur. — Hij zag duidelijk , dat de kogel bij de
eend op den waterspiegel afkaatste; hij hoorde hem
op den oever in een week ligchaam inslaan. In het
denkbeeld , dat hij de eend gemist had , wilde hij
mismoedig verder gaan, toen hij zag dat deze begon
te fladderen — een bewijs dat de ruggegraad door
een schampschot getroffen was — , zich langzaam ver-
hief, en aan den oever dood neder viel. Een ander
had om den kolk been moeten gaan, ten einde de
eend te halen, doch Frans was in het watertreden
zoo bedreven, dat hij den weg over de breede water-
vlakte spoedig aflegde , en met drooge voeten den over-
kant bereikte.
Digt aan den oever lag de eend; eenige schreden
verder een kapitaal hert, van 24 enden, morsdood:
de kogel , op den waterspiegel afstuitende , was dwars
door de beide bladeren van het hart gegaan. Van
vreugde dronken wendde Frans het hert om, en
zie! een dood haas lag onder hetzelve; in zijnen val
had het den onschuldige verpletterd. »Neen ! dat gaat
»te vcr !" riep Frans verbaasd uit , sloeg de handen
boven het lioofd te zamen , en — eene houtsnip , die
juist daar voorbij streek , worstelde tusschen zijne
handen.
147
Hot is vreemd , dat de jagers sonis zulkc o'elii^ki^je
en ongeloofelijke ontmoctingen liebben ; nog vreem-
der, dat nog nooit ecn jager gelogen heeft.
MEN XAN INIET TE VOORZIGTIG MET BUSKRUID OMGAAN.
Een duitsche houtvester en een ambtenaar der do-
meinen , die goede vrienden en buren waren , hadden
tegen den jagttijd een vaatje buskruid ontboden. Bij
de verdeeling werd de inhoud van bet vaatje in goed
gedroogde wijnflesscben overgestort; onder deze be-
zigbeid was de avond ingevallen , en de flesscben ston-
den nog ongekurkt op de tafel. De boutvester scbelde
om licbt. Op bet oogenblik, dat de bediende met bet
licbt binnentreedt , staat bet vertrek in vlam , en doet
zieb eene vreeseUjke ontploffing booren. De aanwezi-
gen worden ter aarde geworpen; de boutvester om
nimmer weder op te staan.
De fijne kruidstof, die zieb bij bet overstorten van
bet kmid in de kleine kamer had verspreid en rond-
zweefde , had door bet licht vlam gevat , en die aan
den inhoud der ongesloten flesscben medegedeeld.
148
r«OG EENE MISGEBOORTE.
Volgens de nieiiwsbladen van het begin der afge-
loopen maand Junij , werd aan den Helder , in het
fort Erfprins, door een' kanonnier een jong haas
gevangen met zeven loopers, waarvan twee aan het
voor- en vier aan het achterlijf, en de zevende op
den rug.
Verslag van de Jagl en Visscherij, in de Pro\incie
Gelderland. over 188S.
gfr^^^S
MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECTEUR M"". E. A. JORDENSi
A. Ja§rt.
Hazen waren over het algemeen voldoende voorliaii-
den. Nogtans was dit wild in die gedeelten van het
gewest , welke overstroomd werden , nagenoeg geheel
uitgeroeid. Groot was het getal hazen , dat verdronk
of doodgeslagen werd.
De patrijzen zijn daar ook veel door het water ver-
nield.
Wij hebben de jagt op hazen en patrijzen gesloten
gehouden in alio gemeenten, welke beneden Lienden
VIERDE JAARGANG. 11
150
en Tiel , Batenburg , Ilorssen en Druten gelegen zijn ,
met inbegrip der vijf gemelde gemeenten. Later heb-
ben wij termen gevonden , de jagt in de polders
Drempt en Zennewijnen tc openen.
In de Geldersche Vallei , in de Lijmers en een ge-
deelte der graafschap Zutphen was ook veel wild door
de overstrooming omgekomen. Daar echter liet wild
in deze streken zeer gemakkelijk weder aangevuld
wordt van de wildrijke onmiddelijk aangrenzende Ian-
den , hebben wij gemeend , de jagt op bazen en pa-
trijzen in die streken te kunnen openen. Hetzelfde
was bet geval met een gedeelte der gemeenten Olde-
broek en Doornspijk , waar veel wild was omgekomen
door een' zeevloed in den winter van 185*.
Grof wild was genoegzaam voorbanden. Reeen zijn
ecbter in de laatste jar en , en vooral in bet afgeloopen
saizoen , zoo veel gescboten , dat dit wild in alle ge-
meenten waar bet gevonden wordt , bebalve Apel-
doorn , sterk verminderd is.
De korboenders zijn in de gemeenten Ermelo en
Apeldoorn sterk vermeerderd.
Houtsnippen en vinken waren scbaars.
De eendenkooijeu , in die gedeelten van den Tieler-
waard en bet land van Culenborg gelegen, welke den
geheelen zomer van 1855 groote waterplassen zijn
gebleven, maakten goede zaken.
1^1
B. Yisscherij in de binnenwateren.
De visscherij op de binnenwatereii bleef in den
zelfdeii toesland als in vroegere verslagen is gemeld.
Hot verdient editor opmerkino:, dat in de lage ge-
deelten van den Tielerwaard en het land van Cnlen-
bonj de visch ongemeen menigvnldig \vas , hetgeen
men daaraan meent te kunnen toeschrijven , dat het
vloedwater alien viseh van de streken, welke benedeh
de dijkbreuken liggen , dns van Lienden af, naar
bovengemelde streken gevoerd heeft , ahvaar hij als
in eene groote fnik is bewaard gebleven. Daar de
dijkbrenken in Maas en Waal gevallen >yaren , kon
deze reden aldaar niet bestaan.
C. Verleende ja^t- en visch-acten.
De jagt- en visch-acten in 1855 verleend , vindl
men opgegeven in den volgenden staat.
iV
Apeldoorn
Arnbem
Zalt-Bommel. . .
Culenborg ....
Doesburg
Druien
Elburg
Elst
Groenio
Harderwijk. . . .
Locbem
Nijkerk
Nijmegen
Terborg
Tiel
Wageningen. . .
Zevenaar
Zutphen
38 opcenten . .
ji* -;>- oi lo lo or "^ oi ^ ^ oi 1-0 ^ Ci 1-2 ^^ C5 >&=-
O -1 00 -1 ^ O **. O OI(M C--I >t^- O OD 1>S kO 00 4^
Groole
Jagt-aclen.
oc
i
O k-S CT! *s- ^ ^1 l« C-'. ^ Cti *^ OM>£i O CM ^ O Ci
oo2^ooo7'-^ooo*'.oc5J^ioc>ioo>-oai
0 0«OO^Oi:OOC?!0?!:j?C;t:0000000
B3
P
--
00 ^i ^ i>Q lo i^s o ^1 cj? o iti- o ^ o o a« o :o
OCi^-*-^0s0ID'00 0l0000l>SC5O>^Ct00
or. or Oi Oi Oi ZJZ Or
o o o o o o o
4=-
lO ^^ ^
Rleine 11
jagl-acteii.
s
O O-z C?
p
E3
bO 05
Ol m;^ ^
r
§
Oi or.
o o
ki- hi* >.i* 1^ C>| b^ to Ol *^ lO '^ ^^ »o h^
Groole
visch-aclen.
o
CO O O?. O to C5 -^ 00 O -1 OD -*• CO O O^ C5 >;^
0?C?002CXOC^O CiO^OOC?-'. ooo^c;?
5S
CO
1
^ oc
to to "^ Ci *> to CI o? to on to to C>1 ^ '^
ozccof'^^ccJ^^i^ h^toJ!>c^oc^o<:ooi
§
O? O? O^ O? OS C7S Ov. Oi Ot: O?
oo oo o oo o oo
r
00
*^ uiK >.=>. -.1 i.^ ^ ^.i". »0 4^ Ji- it>« to »0 "^ Cf5 «.^ to
OCOtOtOMOOO^l>OOOOCC;^0?0020
Kleine
visch-aclen
■>4
to to ^ O lO ^ ^ Ol Ci O C5 1^ 01 lO CO to Ol
i-4 4s- oc GO OJ Ol Ot: CO '^ Ol O CO to ^ to CO lO O
S3
M
1-
era
1
o o o o o o
oitoco^too^co h^o^^-^Gc^cO"^:;?
PI
r
or. ^ ^l or or. ^ Zjr. Oi ^1 lO Or. lO
O CJ? O? O O tJ? O O OS tJ? O O!
163
Verzameling>.
Groote jagi-aclen .... Regt ..../■ 8925,00
Zegel » 2677,50
Opcenlen. » 1017,35
Kleine » Regt » 20,00
Zegel » 6,0e
Opcenten. » 2,28
Groole visch-acten . . • Regt . . . , » 1610,00
Zegel » 485,50
Opcenten. » 183,54
Kleine » .... Regt » 777,00
Zegel B 388,50
Opcenten. » 147,63
Geheel.../" 16237,80
Er blijkt iiit , dat het getal der verleende groote
jagt-acten 109 minder is dan dat in het vorige jaar
verleend. De oorzaak hiervan is in de omstandigheid
gelegen, dat in een aanmerkelijk deel van het gewcst
de jagt op liazen en patrijzen niet geopend is. Het
getal groote visch-acten bedraagt 6 raeer dan in 1854
verleend is; dat der kleine visch-acten 48 meer dan
in het vorige jaar zijn uitgegeven. De opbrengst van
alle acten te zamen was ruim f 2000 minder dan in
1854.
Er werden 1996 kostelooze vergunningen om te
visschen uitgegeven voor het dienstjaar 186§, zijnde
238 meer dan in het vorige jaar.
Over het dienstjaar 185 J werden 340 buitenge-
wone magtigingen verleend , meestal tot het schieten
van schadelijk gedierte. Sommige strekten om in
gesloten jagttijd honden voor het wild in het veld te
154
brengen , eenigen "bin klopjagt op klein of grof wild
te mogen houden , enkelen om fazanten te vervoeren.
In 185| werd kosteloos registratie verleend voor
41 eendenkooijen en 51 duiventillen , hetgeen een aan-
merkelijk verschil oplevert met de het laatst onder de
vorige jagtwet verleende registratie, bedragende 61
voor eendenkooijen en 122 voor duiventillen.
D. Boeten en confiscatien.
De boeten en confiscatien , in 1855 betaald , en de
uitgeleverde verbeurd verklaarde voorw^erpen worden
in dezen staat gevonden.
BEDRAG VAN
Uitgeleverde ran
MAANDEN.
de boete
in zake
dc
■ap:t.
boete
in zake
de vis-
scherij.
de
confis-
cation.
het twee
derde
voor
het riik.
het een
dcrde
voor
h. fonilP
verbeurd verklaring
onder vvorpen
voorwerpen.
Januarij. . .
Februarij. .
Maart ....
April
Mei
Junij
Julij
Augustus. .
September.
October. . .
November.
December .
125
50
302
238
242
79
108
101
20
20
28
191
40
15
10
20
25
14
40
56
50
59
15
25
16
f:0
28
15
74
37
2
3a
46
62
50
50
50
25
10
45
80
50
05
05
83
59
211
158
167
66
88
76
40
50
52
166
99
35
66
98
67
69
01
66
01
68
41
30
105
79
84
33
44
38
19
25
25
83
67
01
65
34
02
33
31
99
34
99
42
een enkel jagt-
geweer.
een jagtgeweer.,
Geheel..
1504
329
391
1221
93
611
07
Daai'bij moet nog gevoegd worden aan boeten wat
de jagt betreft f 87,50, wat de visscherij aangaat
455
f 17,00 en wegens confiscatien f 11,40. Van die som-
men was in der tijd verzuimd opg^ave te doen.
De boeten overtreffen die van 1854 met f 773,50 ,
de confiscatien met / 148,55.
E. Premi^n van bekeurlng'.
De aan de bezoldigde en onbezoldigde opzieners
der jagt en visscherij en aan andere ambtenaren ver-
leende premie-mandaten voor gedane bekeuringen zijn
als volgt :
M A A N D E N.
BEDRAG
der verleende
PREMieN.
Januarij
Februarij
Maart
April
Mei . . •
Junij
Julij
Augustus
September
October
November
December
Hiervan werd uitbelaald
aan bezoldigde opzieners
der jagt .........
Aan andere bij art. 37
der jagtwet genoemde amb-
tenaren
00
00
00
00
00
00
00
00
00
f 4944
156
F. Premien voor vertoond schadelijk gedierte,
Het gedood schadelijk gedierte , aan de burgemees-
ters vertoond, en de daarvoor verleende premie-man-
daten komen voor in den volgenden staat :
1
Augustus..
September.
October. ..
November .
December. .
Januarij
Februari
Maart..*
April..
Mei. . . .
Junij. . .
>
S
: : ■ : T : 1
CO
M. MO Wi-».M
J\loervos/l,50
o
o
<-i
«?
p
f=
P
?r
«
re"
g
t5 CW Ul t>» O U»
Rekelvos / 1,00
Niet volwasseii
vos / 0,75
1^
i-k, c^ cu; ui
JJlarler / 0,30
v\
^ ^
Fluwiin/0,30
1
-iS^sIS:^
Bunsing/0,80
^
Ct W O O »te» tn >^
Ilermelijn / 0,30
M- t>S >£a- 1-^ OS
Wezel / 0,30
C3
l>5 C: 03
Arend / 1,00
C3C0O3 IC H-ktO:j«i-*
Valk / 0,30
l>»
03 tc 00 c: ^ >^ >b. 00
Havik / 0,30
MOO§Oi-^lSwo:oc«MM
Sperwer/0,30
^\
o oo ic »->. c: CO 00 o; w ^ 00
Wouw / 0,30
'S
Hi -A fcC> -A to W 00 L>» ijis
Buizerd/0,30
hi
s
85S8I
SI E!SS§§
Het {jroote getal wczels in December van het jaar
1854 {jcvangen , 980 stuks, is in Januarij 1855 niet
veel minder geweest , doch is van maand tot maand
minder geworden , tot het in December 1855 slechts
157
34 stiiks bedroeg. Er werden 67 jonge vossen minder
iiitgegraven en gedood dan in 1854. In sommige ge-
meenten slaagt men er vrij wel in , dit schadelijk ge-
dierte te vernielen. Zoo zijn in dc gemeente Heerde ,
waar vroeger vele vossen waren , er nagenoeg geene
meer te bespeuren. De menigte van hazen , in de
groote bosschen aldaar thans aanwezig , zijn er bet
bewijs van.
In andere gemeenten wordt bet nitroeijen der vos-
sen boe langer zoo moeijelijker, door de uitgestrekte
nieuw aangelegde dennen-bosscben , waarin zij zich
veelal zonder bolen verscbuilen, en in elk geval, de
bolen , waarin zij bunne jongen hebben , boogst moei-
jelijk te ontdekken zijn. Bebalve de vossen, waarvoor
van h Mei tot ultimo October premien verleend zijn,
is er nog een aanzienlijk getal dezer dieren gedood
tusscben 1" November en ultimo April, waarvoor geene
premien gegeven werden.
Het verdient opmerking , dat bet konijn , betwelk
in dit gewest op vele plaatsen in eene zeer scbadelijke
menigte werd aangetroffen , in bet jaar 1855 op de
meeste plaatse zeer merkbaar verminderd was. Men
scbrijft dit aan den strengen winter van 185| toe.
Opzieners.
In ons gewest zijn 37 bezoldigde opzieners , wier
dienstijver en gedrag meestal lof, omtrent sommigen
geen klagen en omtrent slecbts enkclen aanmerkingcn
158
verdienen. Op ultimo December 1855 wareii nog 225
onbezoldigde opzieners , ten verzoeke van bijzondere
personen aangesteld, aanwezig. Een vrij aanzienlijk
getal aanstellingen was vervallen, doordien zij niet in
de laatste drie maanden van 1855 ter visering waren
aangeboden. Van slechts weinigen der onbezoldigde
opzieners (wanneer men de onbezoldigde opzieners in
de gemeente Apeldoorn uitzondert) heeft de dienst der
jagt en visscherij veel dadelijk nut. Verreweg het
meerendeel laat slechts van zich hooren door het jaar-
lijks ter visering aanbieden der acten van aanstelling.
Van slechts enkele veldv^achters en andere , bij art.
37 der jagtwet genoemde ambtenaren , wordt eenig
nut voor de dienst der jagt en visscherij waargeno-
men. Nogtans zal de bewustheid bij de stroopers ,
dat al deze ambtenaren geroepen zijn om tegen hen
te waken, ongetwijfeld bijdragen om de strooperij
te beteugelen.
H. Bekeuringpen.
Er werden in 1855 553 relazen ter provinciale griffie
geregistreerd , dat is 112 meer dan in 1854 en 54
meer dan in 1853. Van deze werden er 385 opge-
maakt door bezoldigde opzieners der jagt en visscherij,
en 168 door onbezoldigde opzieners en andere , b\j
art. 37 der jagtwet genoemde ambtenaren.
De relazen constateerden de volgende overtredingen :
159
Het jagen zonder acle , mecstal tevens zon-
der schriflelijke toestcmming van den eigenaar
of reglhebbende (art* 1 , 2 en 19 der wel) . 49
Het jagen op eens anders grond of jagt ,
zonder schriflelijke vergunning van den eige-
naar of reglhebbende (art. 2 der wet) ... it
Het jagen in gesloten jagltijd (art. 19 der wet) 39
Het liomen met schietgeweer in het veld
builen openbare wegen en voelpaden zonder
jagtacle , of in gesloten jagtlijd zonder buiten-
gewone magtiging (art. 20 der wet) ... 44
Bemagtiging van wild met wildstrikken, of
poging daartoe (art. 15 en 42 der wet) • . 94
Onwellig vervoer van wild (art. 28 der wet) . 16
Weigering van onderzoek der middelen van
vervoer en der goederen die gedragen worden
(art. 28 der wet) 6
Het komen met honden in het veld buileu
openbare wegen en voelpaden zonder de ver-
eischle jagtacle , of in gesloten jagltijd zonder
buitengewone magtiging (art. 20 der wet) . . 35
Het lalen losloopen van honden zonder sle-
pende kruisbungel , buiten de kom der landge-
meenlen en de openbare wegen (art. 24 der wet) 7
Andere overtredingen op het sluk der jagt. 14
315 relazen,
Het visschen zonder acle of kostelooze ver-
gunning (meestal tevens zonder schriflelijke
toestemming van den eigenaar of reglhebbende
art. 1 , 2 en 19 der wet) 171
Het visschen zonder schriflelijke toestemming
van den eigenaar of reglhebbende van het
visch water (art. 2 en 19 der wet) . . . . 21
Over te brengen . . . 507 relazen.
160
Overgebragt. . . . 507 relazen.
Het visschen in geslolen vischtijd (art. 19
der wel) 8
Het visschen met verboden vischiuig , door
bedvvelmende middelen , met strikken of har-
poenen (art. 19 en 26 der wet) 18
Het visschen, terwijl het water met ijs be-
dekt is , zonder toestemming van den commis-
saris des Konings (art. 19 en 26 der wet) . 15
Het niet op de eerste vordering aan de be-
ambten vertoonen der reeds genomene visch-
acte (art. 1 en 42 der wet) 5
Geheel . . . 553 relazen.
I. Vervolgringen.
Aan deze 553 relazen is dit gevolg gegeven
Buiten vervolging gesteld of aangehouden . 20
Niet vervolgd , ten gevolge van het betalen
van liet maximum der boete , naar aanleiding
van art. 51 der jagtwet 6
Niet vervolgd, ten gevolge van de verkla-
ring van den eigenaar of regthebbende , dat
hij geene vervolging verlangde, ingevolge art.
40 der jagtwet 16
Naar den officier van jusiitie gezonden ter
voldoening aan art. 45 der jagtwet .... 8
Nog in behandeling , in I*'"'" aanleg ... 5
t » » » appel 6
Door den regter in 1"^*=° aanleg , appel of
cassalie afgedaan 492
Geheel, . . . 553 relazen.
161
Definilief door veroordeeling aclitervolgd . 451 relazen.
Definilief door vrijspraak of ontslag van regls-
vcrvolging achlervolgd 36
De strafvervolging geschorst , naar aanleiding
van art. 6 van lict welboek van slrafvordering. 5
Gelieel dcr behandelde relazen . . 492
Hoogor bcroep word aangeleekend van 30 vonnissen.
Drienialen bevestigde de hoogere regler vrijspraak of ont-
slag van reglsvervolging.
Vijfmalen vernietigde de hoogere regter vrijspraak of ont-
slag van reglsvervolging en sprak veroordeeling uit.
Derlien veroordeelende vonnissen werden in appel beves-
tigd of de daarbij opgelegde straflen verminderd of verzwaard.
Drie veroordeelende vonnissen werden in appel vernietigd
en in vrijspraak of ontslag van reglsvervolging veranderd,
Zes vonnissen van vrijspraak of ontslag van reglsvervol-
ging moeten nog in appel behandeld worden.
Tvveemaal werd cassatie aangeleekend ; eens werd afstand
van bet booger beroep in cassatie gedaan; eens veranderde
de hooge raad een vonnis van veroordeeling in ontslag van
reglsvervolging.
K. Finantien.
Opbrengst der jagt- en viscb-actcn f 16257,80
Opbrengst der boeten , na aftrek
van bet i voor bet fonds der
opzieners » 422i,93
Opbrengst der confiskalicn ...» 391,70
Gebeel der opbrengst f 17851,43
162
Uitgaven.
Beiaalde premien voor gedane be-
keuringen ...'.../ i 944,00
Betaalde premien voor gedood scha-
delijk gedierle » 1405,90
Tractement van den inspecteur . » d 000,00
Reiskosten van den inspecteur ,
na aftrek der zegels . . . . » 193,09^
Tractement van 37 opzieners , k
f 4,00 per week » 7696,00
Kleeding van 37 opzieners , a
f 16,25 per jaar » 601,25
Onafgehaald geblevene jagt- en
visch-acten » 122,31
Drukwerk en materieel , kleine ver-
goeding voor gemaakte kosten en
kleine belooningen aan soramige
opzieners, enz., voor memorie . »
Geheel der uitgaven. . . . f 12962,55^^
De zuivere opbrengst , in 's rijks-
schatkist gevloeid , zal dus niet
ver verwijderd zijn van eene
som van f 4888,87^
Uit het fonds voor oude en gebrekkige opzieners der
jagt en visscherij , hunne weduwen en weezen werd
omstreeks f 2000 in 1855 aan daartoe in dit gewest
beregtigden uitbetaald.
-¥t-W-
VERSLAG VAN DE JAGT EN
VISSCHEEIJ,
IN DE PROVINCIE UTRECHT, OVER 1855.
MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECTEUR Mr. A. G. J. BARON
TAETS VAN AMERONGEN.
WERKING DER JAGT- EN VISSCHERIJVVET.
De werking der wet van 6 Maart 1852 (Staatsblad
n". 47), is bij voortduring als gunstig te beschouwen.
Het valt echter niet te ontkeiinen , dat eene herziening
dier wet wenschelijk en noodzakelijk te achten is,
dewijl de ondervinding heeft aangetoond, dat som-
mige artikelen eene betere en duidelijker redactie ver-
eischten, en ook sommige verbeteringen in de wet
noodig zijn. In mijne verslagen van vorige jaren,
164
alsmede in oiiderscheidene aan den Heer Commissaris
dcs Konings gerigte rapporten, zijn de meeste der
piinten, weike verbetering vereischen, en die bepalin-
gen , welke in de wet , naar mijne meening , zouden
moeten opgenomen worden , reeds aangewezen , en het
strekt mij tot genoegen, vele dier verbeteringen en
nieiiwe bepalingen in bet , aan de Staten Generaal
ingediende, gewijzigde ontwerp van wet aan te treffen.
TOEZIGT OP DE JAGT EN VISSCHERIJ.
De bezoldigde opzieners der jagt en visscherij heb-
ben zich zeer goed van hunne pligten gekweten , zoo-
dat zij in alien deele mijne tevredenheid yerdienen.
Slecbts een der bezoldigde jagtopzieners, P. W. Dam-
MERS, gestationneerd te Vleuterij heeft mij in de nood-
zakelijkheid gesteld, om op zijn ontslag te moeten
aandringen , tengevolge waarvan hij uit 's lands dienst
is ontslagen.
Door vele onbezoldigde opzieners der jagt en vis-
scherij worden goede diensten bewezen en veel hulp
aan de bezoldigde opzieners der jagt en visscherij ,
in de vervulling hunner betrekking.
Door de overige ambtenaren , met het toezigt op
de jagt en visscherij belast , zijn wel eenige bekeurin-
gen gedaan, dezelve zijn echter van weinig belang,
en de diensten door die ambtenaren bewezen, strek-
ken niet tot beteugeling van werkelijke strooperij.
Door de ambtenaren der rijks- en plaatselijke midde-
16b
len zijn enkele bekciiringcn {jedaan , wegens het ver-
voeren van wild ^n visch in verboden tijd. Naar mijne
meenin{j zoiiden echter, bij een ijverig toezijjt die aan-
halingen menig^viildiger moeten zijn, terwijl het op-
merkelijk is, dat die bekeuringen zich alleen tot de
stad Utrecht hebben bepaald , alhoewel op andere
plaatsen ook wel verboden vervoer van wild en visch
plaats heeft.
STAAT VAN HET JAGTVELD EN DER VISSCHERIJ.
De zeer harde winter van 1855 heeft eenen zeer
ongimstigen invloed op de jagt en visscherij gehad.
De jonge hazen zijn door de koiide en sneeiiw omge-
komen, en, indien het jagtveld bij de opening def
jagt nog tamelijk van hazen is voorzien geweest, is
ziilks daaraan toe te schrijven, dat bij het skiiten der
jagt in 1854, het jagtveld nog ruim van hazen voor-
zien was. Vele onweders en zware plasregens hebben
eenen zeer nadeeligen invloed op de patrijzen gehad;
het ongiinstige jaargetijde van vorige jaren had reeds
dien nadeeligen invloed iiitgeoefend , en het aantal
patrijzen doen verminderen , zoodat na vele ongunstige
jaren , alleen een zeer gunstig jaar den staat van het
jagtveld zal kunnen verbeteren en herstellen.
In de overstroomde gedeelten der provincie heeft
het wild wel veel geleden , echter niet zoo zeer als te
verwachten was , en er bestaat alle hoop , dat bij een
gunstig jaargetijde de schade aan het wild geleden,
in het jagtsaizoen 185f geheel zal hersteld zijn.
VIERDE JAARGANG. 12
166
De zachte winter van 185^ is zeer gnnstig voor
den wildstand geweest, en de verwachtingen voor het
volgende jagtsaizoen zijn mede gunstig.
De viscli heeft zeer veel geleden , tengevolge van
den harden winter van 1855, en is op sommige plaat-
sen zelfs gebeel uitgestorven.
Bij de zeer sterke voortteelingskracht der vissclien
is het echter te verwachten , dat deze nadeelige toe-
stand der visscherij spoedig zal ophouden.
Gedurende den strengen winter is het zeer moeije-
lijk geweest de strooperij te keer te gaan , daar het
wild alsdan zoo gemakkehjk kan gevangen wordcn.
Veel wild is in verboden tijd verkocht geworden,
waardoor het nut van het , door den Heer van Zuij-
LEN VAN NiJjEVELT , lid van de 2e Kamer der Staten
Generaal, voorgestelde amendement , om namelijk niet
alleen het verkoopen maar ook het koopen van wild
straf baar te stellen , voldoende gebleken is. Indien het
koopen van wild in verboden tijd met straf werd be-
dreigd , alsdan zoude niet in alle logeraenten , restau-
ratien en koffijlmizen, en op de tafcls van zoo vele
aanzienlijke personen in gesloten jagttijd wild worden
opgedischt, dewijl men zoude terugdeinzen om zich
zelven aan overtreding der wet schuldig te maken ,
en men tevens meer bezwaar er in zoude vinden , om ,
zoo als thans door het koopen van gestroopt wild, de
stroopers aan te moedigen en eene straf bare daad,
waardoor zoo velen in het ongeluk gestort worden ,
le bevorderen.
167
JAGT- EN VISCHACTEN.
Voor het jagtsaizoen 185^ zijii uitgereikt :
295 groote jagtacten.
30 kleine »
175 groote vischacten.
394 kleine »
waarvan de opbrengst, met inbegrip der zegelregten
en opcenten, de som van f 8705,09 heeft bedragen*
In het vorige jaar is de opbrengst der jagt- en visch-
acten f 8622,16 geweest, zoodat eene onbeduidende
vermindering in het cijfer der opbrengst heeft plaats
gehad.
Er zijn 310 kostelooze vergunningen om te visschen
iiitgereikt; in het vorige jaar zijn 305 dier vergunnin-
gen uitgereikt , zoodat de hoop , in mijn vorig verslag
uitgedrukt, om het aantal dier vergunningen te doen
verminderen, niet is vervuld geworden.
SCHADELIJK GEDIERTE*
In het jaar 1855 zijn vertoond :
1 moervos.
6 niet volwassen vossen.
3 marters.
1 fluw^ijn.
328 bunsings.
2 hermelijnen.
780 wezels
1^^
168
1 arend.
108 valken
77 havikkv
499 sperwer;>
28 won wen.
19 hnizerds.
waarvoor aan premien dc som van f 542,50 is uit-
betaald.
2oo als in mijne vorige verslag^en is aanjjemerkt ,
wordt voor het viervoeti(j schadelljk gedierte, met nit-
zondering der wezels, van 1" November tot ultimo
April geen premie uitgereikt , zoodat veel , gedurende
den winter gevangen , schadelijk gedierte op dezen
staat niet voorkomt.
In het vorige jaar zijn aan premien uitbetaald
/ 476,80, zoodat er in dit jaar f 65,70 meer aan pre-
mien is uitgereikt dan in het vorige jaar. Het groot-
ste verschil wordt in de wezels en sperwers aange-
troffen; terwijl in 1854 466 wezels en 289 sperwers
zijn vertoond, zijn er in het vorige jaar 780 wezels
en 499 sperwers vertoond , uit welke opgave blijkt ,
dat mijne aanbeveling aan de jagtopzieners , om zich
bijzonder op het vangen van deze , voor het wild zoo
schadelijke dieren toe te leggen, behoorlijk is nageko-
men. Zoo als reeds in mijn vorig verslag is vermeld ,
zal ook in 't vervolg den jagtopzieners door mij het
vangen van sehadelijk gedierte bijzonder worden aan-
bevolen , daar het nadeel , hetwelk door het schadelijk
gedierte aan den wildstand wordt toegebragt , onbe-
169
rekenbaar is. Boven en behalve de vaii 's Rijkswegc
voor schadclijk gedierte iiitgereikte premien, is voor
vertoonde exters en raven ongeveer f 80,00 aan pre-
mien uitbetaald, uit een door jagtliefhebbers daartoe
daargesteld fonds.
RELAZEN EN VONSISSEN.
Gedurende het jaar 1855 zijn 268 relazen ingeko:
men , welke meerendeels tot eene regterlijke vervol
ging aanleiding hebben geseven, gedeeltelijk ook door
vrijwillige betaling zijn afgedaan.
Door de kantongeregten zijn in eersten aanleg 241
vonnissen gewezen , als : door bet kantongeregt te
Utrecht 30 vonnissen , waarvan 27 veroordeelend en
3 vrijspraken; 9 ter zake van jagtdelict en 21 ter zake
van visscherij delict, — door het kantongeregt te IJssel-
stein 25 vonnissen , waarvan 24 veroordeelend en 1
vrijspraak ; 13 ter zake van jagtdelict en 12 ter zake
van vissclierij delict; — door het kantongeregt te Maars-
sen 34 vonnissen, waarvan 31 veroordeelend en 3
vrijspraken ; 21 ter zake van jagtdelict en 13 ter zake
van visscherij delict ; - door het kantongeregt te Loe-
nen 38 vonnissen , waarvan 30 veroordeelend en 8
vrijspraken ; 22 ter zake van jagtdelict en 16 ter zake
van visscherij delict ; — door het kantongeregt te
Amersfoort 66 vonnissen , waarvan 59 veroordeelend ,
6 vrijspraken en eene schorsing der zaak ; 52 ter zake
van jagtdelict en 14 ter zake van visscherij delict; —
170
voor het kantongeregt te Rhenen 23 vonnissen , waar-
van 17 veroordeelend , 5 vrijsprakeii en eene schor-
sing; 22 ter zake van jagtdelict en 1 ter zake van
visscherij delict ; — voor het kantongeregt te Wijk bij
Duurstede 25 vonnissen , waarvan 18 veroordeelend
en 7 vrijspraken ; 24 ter zake van jagtdelict en 1 ter
zake van visscherij delict.
Van de door de kantongeregten uitgesproken von-
nissen waren mitsdien 206 veroordeelend, 33 vrijspra-
ken en 2 schorsingen.
In hooger beroep zijn 33 vonnissen gewezen , 5
door de Arrondissementsregtbank te Utrecht, w^aarvan
3 veroordeelend en 2 vrijspraken , en 28 door de Ar-
rondissements regtbank te Amersfoort, waarvan 25
veroordeelend en 3 vrijspraken, mitsdien in het ge-
heel 28 veroordeelend en 5 vrijspraken. Zoodat van
de 241 voor den regter gebragte zaken , slechts 5 defi-
nitief door vrijspraak zijn getermineerd.
--VHi^^^§^^?<K-^-
YERSLAG VAN DE JAGT EN VISSCHERIJ
IN DE PROVINCIE LIMBURG, OVER 1855.
MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECTEUR G. JANSSENS.
A. JAGT.
De wildstand was in 1855, over het algemeen ge-
nomen , tamelijk bevredigend.
AUeen werd daaraan eenig nadeel toegebragt door
den geweldigen hagelslag, die in Augustus 1855 de
gemeenten Thorn, Wessem, Linne, Heel, Herten,
Horn, Haelen en Roermond teisterde en een groot
aantal hazen en patrijzen op het veld doodde.
Het grof wild begint zich in dit gewest allengs
meer dan vroeger te vertoonen; althans werden in
sommige localiteiten , waar men dit wild voorheen
nimmer zag, in 1855 reeen aangetroffen.
172
De hazen waren in genoegzame hoeveelheid aanvve-
zig, doch de patrijzen in de meeste streken van dit
gcwest zeer schaars; waarvan de oorzaak is toe te
schrijven aan de stortregens , die in de maand Junij IL
zijn gevallen.
Het waterwiid was menigvuldiger dan in 1854 ;
inzonderheid de watersnippen waren in vrij groote
menigte voorhanden.
Het getal der in 1855 iiitgegeven acten bedraagt :
302 groote jagt-acten
14 kleine »
waarvan het regt en het zegel, met inbegrip van de
opcenten , hebben opgebragt f 6504,40.
Voor de registratie van duiventillen zijn ook dit jaar
geene aanvragen ingediend.
Eendenkooijen en zwanendriften worden in Limburg
niet aangetroffen.
Het schadelijk gedierte is over het algemeen niet
toegenomen; vooral het konijn is in de meeste streken
merkbaar verminderd; het schijnt dat in den voorle-
den winter, op sommige plaatsen, onder dit gedierte
eene ziekte heeft geheerscht, die eene aanmerkelijke
sterfte ten gevolg had.
Gedurende het jaar 1855 zijn gedood en ter beko-
ming van premien vertoond geworden :
38 moervossen.
23 rekelvossen.
55 niet volwassen vossen
61 marters.
173
151 fluwijnen.
166 bunsings.
2 hermelijneii.
617 wezels.
1 areiid.
41 valken.
42 havikken.
278 sperwers.
11 woiiwen.
1 buizerd.
Voor al deze dieren werd aan premien uitbetaald
eeii bedrag van f 533,25.
Hct personeel der bezoldigde opzieners onderging
geene verandering ; de standplaatsen dezer beambten
en de gemeenten tot den kring van hun toezigt be-
hoorende , bleven dezelfde als vermeld zijn in het ver-
slag over 1854.
Behalve de 11 bezoldigde opzieners, hebben 60 on-
bezoldigde opzieners , alsmede de marechaussces en de
verdere bij art. 37 der wet bedoelde beambten, het
toezigt op de jagt en visscherij iiitgeoefend.
De bezoldigde opzieners onderscheiden zich steeds
door onvermoeiden ijver en naauwgezette pligtsbe-
trachting; ook in de betrekking van rijks-veldv^achters
beantw^oorden zij behoorlijk aan hunne roeping; aan
drie derzelven werden door Z. M. gratificatien ver-
leend, wegens goede diensten in laatstgemelde hoeda-
nigheid bewezen.
Ook van de zijde der marechaussee wordt op dc
174
jagt en visscherij een ijverig en aanhoudend toezigl
iiitgeoefend ; onder de overige bij art. 37 der wet met
liet toezigt belaste beambten , wordt slechts een klein
getal aangetroffen , hetwelk op de strooperijen een
waakzaam oog houdt en deze naar eisch bekeurt.
Uit aanmerking van bet gering inkomen der bezol-
digde opzieners, heeft bet Z. M. bebaagd, bij besluit
van 4 January 1856 no. 140, de toelage dezer beamb-
ten te rekenen van den 1 dier maand te verhoogen
tot op f 5,00 's weeks.
In bet dienstjaar 1855 werden op bet stuk der jagt
en visscberij bij processen- verbaal 372 bekeuringen
geconstateerd.
De aard dier overtredingen was als volgt;
Jagen zonder acte 60
Jagen zonder schriftelijke vergunning 31
Jagen in gesloten jagttijd 3
Het komen met schietgeweer in het veld buiten de
openbare wegen en voetpaden , zonder acte of bui-
tengewone magliging 13
Poging om het wild te bemagtigen door middel van
wildstrikken 23
Onweltig vervoer van wild 3
Weigering van onderzoek der middelen van vervoer
en der goederen die gedragen werden .... 4
Het komen met honden in het veld buiten de open-
bare wegen of voelpaden , zonder acte of magliging. 56
Het laten losloopen van honden zonder slepende kruis-
Transport 1 93
175
Transport i 93
bungel, buiten de kom der landgemeenten en de
openbare wegen 15
Het vinken met slagnelten op zondag 1
Overtredingen van verschillenden aard op het stuk der jagt 1 7
Jagen op spoorsneeuw 2
Visschen zonder acte of vergunning 71
Visschen zonder schriftelijke vergunning 20
Visschen in den gesloten lijd 31
Visschen met ander vischtuig dan waarvoor vergun-
ning is verleend . . . . , 1
Vervoer van visch in den gesloten tijd 5
Visschen , terwijl het water met ijs bedekt is . . , i
Den visch door middel van keernetten den doortogt
te beletien 5
Jagt en visscherij overtredingen geconstateerd tegen
onbekenden 14
Totaal 273
Van deze overtredingen zijn geconstateerd :
door de bezoldigde opzieners 175
» » onbezoldigde » 36
door de marechaussee 104
» » veldwachters 29
» » ambtenaren der rijks middelen 18
opgemaakt door de burgemeesters op de verklaring
van getuigen , . 10
Totaal. 372
B. VISSCHERIJ.
De toestand der visscherij is sedert 1854 niet verbe-
terd ; over het algemeen kan gezegd worden dat hij
176
steeds kwijiiend is; alleeii de zalmvisscherij was tame-
lijk voordeelijj.
In 1855 zijn voor de visscherij uit{jeseven :
96 groote visch-acten
176 kleine »
waarvan het regt en het zegel, met inbegrip der op-
centen, hebben beloopen de som van f 1 124,88.
Het aantal afgegeven kostelooze vergunningen be-
draagt 159.
Ten aanzien van het toezigt op de visscherij , gel-
den dezelfde bijzonderheden , als met opzigt tot dat
der jagt zijn opgegeven.
Blijkens de vorenstaande opgaven beloopt de geheele
opbrengst der, in 1855, in Limburg uitgegeven jagt- en
visch-acten , zoo aan regt , als aan zegel en opcenten ,
na aftrek van het bedrag van vier onafgehaalde jagt-
en visch-acten , de som van f 7577,25^
Het bedrag der door de ontvangers der registratie
gedurende 1855 ingevorderde boeten , is f 741,50 en
dat wegens verbeurd verklaringen f 81,52^.
Aan de jagtopzieners , marechaussee en verdere be-
ambten is , in 1855 , voor premien wegens gedane
bekemnngen, uitbetaald f 1013,00.
Het heeft den Koning, bij besluit van den 16 Janu-
arij 1806 , n". 54 , behaagd , met wijziging in zoo ver
van Hoogst Deszelfs besluit van den 24 April 1852,
no. 86, de premien voor bekeuringen in zake jagt en
visscherij, wegens overtreding na 31 December 1855
geconstateerd , te bepalen op :
177
a. f 2,50, wanneer de bekeiiring , zonder verzwa-
rende omstandigheden , heeft plaats geliad bij dag, dat
is minder dan een imr voor zons opgang en minder
dan een mir na zons ondergang.
b. /" 5,00, wanneer de bekeuring , zonder verzwa-
rende omstandigbeden , beeft plaats gebad bij nacht^
dat is: meer dan een imr na zons ondergang en meer
dan een unr voor zons opgang.
c. f 8,00 , wanneer de bekeuring heeft plaats ge-
bad met verzwarende omstandigbeden , waardoor ver-
staan wordt : wederstand van den bekeurde ; feitelijk •
beden tegen den opziener of beambte gepleegd^ of
wanneer de bekeurde naar den naastbij zijnden officier
van justitie of bulp officier van justitie moest worden
geleid ; zoo mede wegens bet vangen van wild met ,
of bet stellen of in bet veld bij zicb bebben van wild-
strikken.
d. f 15,00, w^anneer de bekeuring beeft plaats ge-
bad wegens bet aanwenden of bet in bet veld bij
zicb bebben van tirassen.
De bij de betrokkene afdeeling der provinciale griffie
bebandelde stukken bebben , bebalve de dagelijksche
briefwisseling met de jagt opzieners, niet minder dan
1376 bedragen.
Hieruit blijkt dat de werkzaambeden wegens bet
bebeer der jagt en visscberij eerder toe- dan afnemen*
GEDACHTEN
over het verstoren van vogeliieslen , en de bij dc jeugd
bestaande iieiging'oni met dc \erzamelde
eijereh le piijken.
Het wordt aan de kinderen toegestaan , zicli tot
uitspanning bezig te houden met het zoeken van vo-
gelnesten, om daarna met de gevondene eijeren de
muur of den schoorsteenmantel te versieren , nadat
zij door het zoogenaamde uitblazen van hiinnen hi-
houd zijn ontdaan, dat door het aanbrengen van
kleine openingen in de uiteinden , door middel eener
speld , en op eene daarvan te blazen geschiedt.
Wanneer men hierover niet verder nadenkt, dan
schijnt dit een onschuldig vermaak te zijn: die het
echter bij ondervinding kent, zal zonder aarzelen
moeten toestemmen, en ook de ervaring heeft het
geleerd, dat er soms minder of meerder ernstige ge-
volgen nit ontstaan kunnen , zoo bij de verklaringen
179
(lie men heeft af fe leggen bij ontmoetin{jen op cens
anders grond, die gewoonlijk nict ten genoege van
den zwakken uitvallen , bij de verstoring en beschadi-
ging van voorwerpen , waaraan de een geen de minste ,
een ander de grootste waarde hecht, b.v. de nachte-
gaal , de zv^aan en de door volksbegrippen bescliermde
ooijevaar, als ook bij verschil over de vraag : of het
eijeren van tamme of van wilde eenden betreft ? vs^aar-
onder den landman nict altijd kalm blijft, tegenover
den onbedreven stedeling, waarvan hij dikwerf veel
last ondervindt, vooral onder kerktijd en andere als
gunstig veronderstelde tijdstippen.
Die dit alles bij ondervinding kent , zal almede toe-
siemmen, dat er nog andere punten van beschouw^ing
zijn , waaroratrent te waarschuwen valt ; te meer ,
daar er dikwerf ongelukken kunnen gebeuren bij het
overspringen van sloten en het dringen door hagen ,
door de kans van te verdrinken of zich te bezeren ,
alsmede door het gevaar van uit boomen of van hoog-
ten te storten. Zoo viel, in 1721 of 1722, van een
gedeelte van den Mechelschen toren, een meisje, dat
gelukkig met hare kleeding aan den unrwijzer , die
juist middag wees , bleef hangen , ten aanschonwe der
bevolking van de stad; welk meisje (*) den toren had
beklommen, om door middel eener, door de galmga-
ten uitgebragte plank nesten te bereiken. Hetzij nil
de plank aan de handen ontsnapte, of de zwaarte op
(*) Volgens tie overlevering licette zij Louise , en wijdile zij zich later aan
clou Ilcer. Rei>.
180
liet uiteinde der plank overgcbragt , de kracliten der
helpers overtrof, zij viel en hin{j nu voor de wij-
zerplaat. Men ijst op het verhaal ; welk eene ontstel-
tenis moet het niet veroorzaakt hehben, voor dat men
hulp kon aanbrengen , hetwelk , gelukkig voor de
patiente, cindelijk gebeurde.
lets dergelijks had plaats in lateren tijd te Aarden-
burg. Een jongen kroop door de goten van de hooge
St. Bavo's kerk , tot het iiithalen van spreeiiwen- en
miisschennesten. Een nest niet vlugge jongen van de
eersten vindende, stopte hij deze in zijne miits, welke
hij tusschen de tanden hield. De spreeiiwen trach-
tende zich uit de muts te bevrijden , wilde de jongen
dit beletten; hierdoor maakt hij eene onvoorzigtige
beweging , die een zijner voeten deed uitglijden en
hem van eene ontzettende hoogte nederstortte. Gelijk
de Mechelsche vogelzoekster aan de wijzerplaat bleef
hangen , viel de Aardenbiirger op een oud graf , het-
welk instortte, en de kracht van den val brak. Hij
bekwam evenwel eene ligte hersenschudding , en
moest drie weken het bed hoiiden. Als eene bij-
zonderheid mag men opmerken , dat hij na den val
de muts met spreeuwen nog tusschen de tanden
hield , en zijne eerste vraag , toen hij weder bij ken-
nis kwam , was : of zijne spreeuwen nog leefden ?
Als dit geene wonderen mogen genoemd worden,
die kunnen doen veronderstellen , dat de vogelaar,
onder de onmiddelijke bescherming van eenen goeden
geest staat , zullen althans de aangehaalde voorbeelden
181
te zamen wcl voor (^6n wonder mogen geklen ; ten
ware die welke in het Luxemburgsche vcrhaald wor-
den, als door de hand van St. Hubert te zijn (^e-
schied , boven hnnne waarde wordcn geschat.
Dit is , wel is waar , vreenidsoorti(je en hoogstzeld-
zame gebeurtenissen ten voorbeeld kiezen ; maar men
bedenke, dat hetgeen eenmaal geschiedde , nogmaals
kan gebeuren; dat de jongens overal en ten alien
tijde dezelfde zijn , vooral wanneer zij , zonder opzigt
gelaten , zich onderling tot roekeloosheid aanmoedi-
gen. Zoo zag ik er eens »haasje over" springen op
het plat van een' toren waarvan de spits afgebroken
was , met het blijkbare doel om van beneden opge-
merkt te worden.
Het herlezen van het opstel , lets over de jagt in
westelijk Staats-Vlaanderen en over de jagtwet, voor-
komende in den 3-^'^° jaargang , bl. 99 , gaf tot het
inzenden dezer bijdrage aanleiding : daarin is sprake
van den wildstand van voor 1795, die destijds aan-
merkelijk moet geweest zijn , en wordt er verder in
gewezen op de nadeelen door het rapen van patrijzen-
eijeren veroorzaakt. Ware het noodig den schrijver
te schragen , dan zoude ik van een' geloofwaardigen
— den vriend van een' jager , die zelfs geen jager was —
kunnen gewagen , die mij verhaalde : »uw ooni schoot
»te Cadsand , in eene maand, 1006 patrijzen." Deze
hoeveelheid kan nu, daar en elders, wel niet dan
twijfelachtig voorkomen , doch ik heb de overtuiging
dat zulks onder gunstige omstandigheden nog mogelijk
VIERDE JAARGANG. 13
18^
is, daar ik een' jager kan noemen, die, zcs jarert
geleden, den eersten jagtdag 99 patrijzen school; een
ander, een stukjager, was gewoon er jaarlijks
voor zijn hoofd 500 stuks te schieten; twee jaren
later , schoten twee lief hebbers er 650 stuks , ter-
wijl kort hierop het getal tot 100 stuks daalde. Om
een hoog cijfer te bereiken, daartoe behooren de
aardappelen gezond te zijn; is het loof daarvan afge-
storven, dan houden de patrijzen reeds den eersten
dag niet.
Behalve van hetgeen er overblljft , bij het sluiten der
jagt, hangt het ook nog veel daarvan af , of het win-
ter koolzaad in die streken al dan niet bevriest; ver-
volgens de verstoringen der nesten, bij het wiedender
gronden , buiten het opzetteHjk zoeken. Uit een stukje
fransche klaver, van 80 passen in hetvierkant, werden
nu drie jaren geleden , door den zoon van M. te B. 80
patrijzeneijeren genomen. De kinderen van eenen bur^
gerlijken ambtenaar vertoonden een' krans van 250
stuks uitgeblazen patrijzeneijeren , alleen met het
doel vergaderd, om zich eenen lekkeren pannekoek
te bakken. Dat dit zonder boos opzet, zonder zucht
tot geldgewin , alleen tot uitspanning geschiedt , is
boven reeds betoogt. Men mag zich overtuigd houden ,
dat de bedoelde ambtenaar het zoeken van eijeren aan
de zijnen zoude ontraden, zelfs verboden hebben, bij-
aldien hij er op bedacht gemaakt ware, dat andere
personen van zijne kennis , de jagers namelijk , hierdoor
in hunne liefhebberij worden benadeeld; het gunstig-
183
ste is, deze handelingen bij wijze van verzoek tegen
te gaan , of van de zijde van het eigenbelang , waarin
den jagers, in hun welbegrepen voordeel, mildheid
wordt aanbevolen.
Dat het eijeren verzamelen op het jagtveld nadeeligen
invloed moet uitoefenen, vereischt geene nadere uit~
eenzetting. Hier geldt het een vogel, die wel is waar
tot vermaak dient, maar toch ook het zijne tot ver-
mindering der insekten , vooral der mieren , bijdraagt ;
doch laat ons verder onderzoeken wat de gevolgen
zijn , van het verstoren der vogels in het algemeen ,
blijkbaar : hunne vermindering in de toekomst.
Ofschoon niet altijd genoegzaam gekend, moet men
bij iedere verscheidenheid door den schepper daarge-
steld een vast doel veronderstellen , een gedeelte van een
grootsch geheel uitmakende, dat men niet ongestraft
mag iiitroeijen. Bij de vermindering der vogelsoorten
moet het onmiddelijk gevolg zijn : de vermeerdering der
onkruiden , of wel der vlinders , kevers , wormen en rup-
sen, die aan de boomen en veldgewassen veel schade
toebrengen , zoodanig , dat zij het blad en de jonge
scheuten van een geheel eiken bosch vernielen kunnen;
waardoor de groei en de ontwikkeling , zoo niet ge-
heel en al verloren, dan toch tot St. Jan eerstko-
mende wordt belemmerd. Ja! men heeft in Geldjer-
land duizende bunders dennen door insekten vernield
gezien , waaraan de spreeuwen en torenkraaijen einde-
iijk een einde kwamen maken; en ofschoon er vroe-
ger in Zeeland gestreden is over het nut dat de reiger
184
voor den akkerbouw zoiide stichten, door het vangen
van mollen , muizen en bruine slakken , tegenover de
schade aan de visscherij toe{jebragt, is het goed regt
aan hem verbleven, en ziet men de reigerijen alom
gehandhaafd.
Wanneer wij zien , welk eenc massa spijs de ooijevaar
behoeft , die oudtijds het zinnebeeld der dankbaarheid
was , wegens het groot nut dat hij na overstroomingen
aanbrengt, door het verslinden van velerlei gedierte,
dat tot eene landplaag zoude kunnen aangroeijen ;
dat de nachtegaal , de winterkoning en meer andere
zangvogelen gedurende 12 uren meer voedsel tot zich
nemen, dan de omtrek van him iijf bedraagt; dat
anderen , zoo als b.v. de zv^^aluwsoorten , bijna altijd
jagen , dan voorzeker kan men hunnen invloed , het
doel waartoe zij bestaan niet ontkennen.
Wie , omtrent onze rivieren w^onende , heeft niet te
klagen gehad over de schade en het onaangename dat
de meikevers veroorzaken , die door den w^ind naar
den tegenovergelegen oever gedreven , aldaar de hoop
op vruchten van geheele boomgaarden doen te loor
gaan , die , vhigge paarden schrik aanjagende , onge-
hikken hebben doen ontstaan ; wie hoort niet met
bevreemding dat bun kwaad reeds hooger, den Rijn
op , begint toe te nemen , daar op de poorten van
Constanz te lezen was, dat een honderdjarig oud edict
tegen hen op nieuw in werking werd gesteld , of-
schoon eene vroegere slrenge vervolging bier te lande,
in de reeds genoemde provincie niets heeft gebaat,
185
zoo dat racn eiiidelijk besloot, hiiiine vernietiging
voortaaii aan himne natiiurlijkc vijanden over te laten ,
waaronder de vogelen , welke in liet aan Constanz
grenzendc Zwitserland weinig worden aangetroffen,
vermoedelijk wegens de sneeuw, die gedurende een
groot gedeelte van het jaar him het vinden van voed-
sel belet.
Bereikt men zekere jaren , dan rijst de overtuiging ,
dat een groot gedeelte onzer genoegens op kostbare
ijdelheid gegrond is; wanneer men zich in de jeugd
met bescliouwingen der natuiir heeft bezig gebouden ,
dan komt men daar onwillekemug op teriig, zoo al
niet op het vangen der mees, dan toch tot betere
waarneming van het huishoudelijk bestaan der vroeger
zoo begluurde en aangelokte vogels. Voor de raam
staat een pecrenboom, het is de meermaals veredeldc
beurree d'Ardanpont^ wiens vruchten alien zijn gezet,
waarin op de stamvertakking ecne kruik waterpas is
gelegd , aan welker hals meerdere ruimte is gegeven ;
hierin heeft zich een paar meezen eene woning ge-
bouwd, en een groot dozijn jongen uitgebroed, die
veel voedsel behoeven; het af- en aanvliegen tot het
aanbrengen daarvan uit een' kastanjeboom , die naauw-
kemig wordt afgezocht, bedraagt vijfmalen per mi-
nimt; deze zorg en bedrijvigheid kan mij vermaken,
vooral wanneer ik bedenk welk een nut hier wordt
gesticht , door het aanvoeren van allerlei schadelijke
insecten , zonder nog te gewagen van het nut dat de
mees in den winter sticht, door uit alle schuilhoeken
186
(le eijeren en poppen op te zoeken , die anders in de
lente zouden iiitkomen.
Als een offer aan de nagedachtenis van mijn' vroe-
geren meester voer ik hier aan, dat de schoolmecsters
niet meer zoo belagclielijk worden gevonden; dat zij
in den jongsten tijd veel meer invloed op de jeugd
hebben verkregen , dan zij het vroeger hadden ; terwijl
men rondom de scholen de paden, de bloemen en
heesters ongeschonden ziet; dat zij niet meer noodig
hebben een' vogel in huis op te sluiten, wiens gezang
voor de deur van hunne woning, in het vrije liefelij-
ker klinkt , dan daar binnen , die hon den last niet
geeft, de vioer en de kouw te reinigen, en den voc-
derdag te onthoiiden. Met geringe moeite kunnen zij
het uithalen der vogelnesten tegen gaan, door, met
ontwikkeling van gegronde redenen, het doeliooze
daarvan aan te toonen en het schadelijke van hunne
vermindering duideHjk te maken , met de opmerking
van de w^reedheid die er in gelegen is , jonge vogels
te kwellen , door ze te willen opvoeden , zonder ge-
noegzame kennis van hetgeen zij behoevcn; dat dan
ook steeds de mees^ten doet sterven voor dat de zon
onder is , of uit verveling aan de kat doct toe wer-
pen. Die hist zal verminderen, door het meerder
onderrigt en de kennis , dat even als de bond , de
vos, de muis en meer andere dieren hunnen over-
vloed bewaren , ook de verrigtingen der vogels als
nuttigc bestemmingen zijn te beschouvven , doordien
mede aan het onvertcerd zaad in hunne uitwei'pselen
m
het ontstaan van laag houtgewas wordt toegeschreveii ^
op plaatsen waar men het vroeser niet waarnam;
gelijk aan het in den grond verbergen van eikels en
beukels , tot voorraad voor ongiinstiger tijden — voor^
namelijk door den markolf — het ontstaan van boomen
wordt toegeschreven , die op zich zelf staande , eene
gunstigere ontwikkeling ondergaan , en van hen doet
zeggen : »dat de molenassen" — die men nooit te veel
kan hebben — »door den vogel worden gepoot."
Wat de musch betreft, al eet die wat harde erw^-
ten , die dan toch den mensch niet meer smaken , men
poote ten haren behoeve eenige erwten meer; hetgeen
aan ooft vergoed zal worden , daar zij het voorname-
lijk is, die de rups van de bloesem weert.
Dank zij der begrippen van mijn' gewezen Mentor,
die met onvermoeid geduld veel van de medewerking
des tijds verwachtte , ben ik hem het genoegen ver-
schuldigd deze lofrede te kunnen schrijven ; in hem eer
ik alzoo den geheelen stand , die verbetering behoe-
vende , deze te eerder heeft te verwachten , naarmate
hunne moeijehjke taak meer op alle vakken van maat*
schappelijk leven zal inwerken.
De roede, de plak, de voetangels en de klemmen
zijn reeds niet meer noodig; door een doelmatig
schoolonderrigt kan datgene verkregen worden , wat
de regtbanken door toepassing der wetten niet vermo-
gen — hoezeer men ze, ook die omtrent de jagt,
doelmatiger poogt te maken — , die echter niet van
langen duur kunnen zijn , wanneer de grond verkeerd
188
is gelegd, en meer tie strekking heeft bijzondere pef-
sonen te believen, of aan tijdsbegrippen te voldoen.
De jagtwet moet met het regaalregt in verband ge-
bragt , of geheel vrij gegeven worden ; zoo als ze nu
bestaat bevredigt zij niemand , ontstemt vele men-
schen , en is zij , zonder transactie , niet houdbaar.
En indien gij het woord »vrijheid" doet hooren , daf
het ook zijne toepassing op de vogelen hebbe , het-
welk ook de jeugd zal begrijpen ; terwijl dat woord ,
bij eene verkeerde opvatting en duidingy het onder-
wijs even als het verdere levensgehik kan verstoren.
Telemachus.
NIETS NIEUWS.
De geeerde lezer wordt reeds door het opschrift van
dit stiikje verwittigd, dat hct eenigen tijd bij den
schrijver en jyortefeiiille gelegen heeft en dat het Ho-
ratiaansche recept »nonum pr8ematur in annum" hier
niet alleen in aanmerking genomen , maar zelfs drie-
dubbel opgevolgd is. Een gevolg van dat opvolgen
is, dat de schrijver bij den aanvang zich verpligt ziet,
den lezer te verzoeken wel zoo goed te willen zijn ,
zich aan het ouderwetsche dat hij in dit opstel mis-
schien aantreffen zai , niet te ergeren en zich veel
meer, zoo hij baards genoeg heeft, meer dan dertig
jaren achteruit te denken om behoorlijk op de hoogte
van den tijd te zijn , waarin de jagtpartij plaats had.
Wat de localiteit aanbelangt , de tijd , die omgaat als
een brieschende leeuw (de term is geijkt en geheiligd ;
190
overigens hoort men in de diergaarde van Natura or-
tis magistra , zoowel als in Barbarije de leeuwen meer
brullen dan brieschen) , de tijd heeft het terrein tegen-
woordig tamelijk wel , of zoo als anderen meenen ,
tamelijk sleclit veranderd. Nabij het dorp B. in Zuid-
Holland lag namelijk destijds een landgoed , verdeeld
in buitenplaats en bouwerij , zich over een aantal bun-
ders in zekere droogmakerij iiitstrekkende. Achter
het geboomte van het buiten strekte zich eene onaf-
zienbare vlakte uit , met slooten en togten doorsne-
den , waar koolzaad , vlas en allerlei graan geteeld
werd. Daarheen begaven zich wekelijks in het najaar,
wanneer de oude luidjes naar stad waren teruggetrok-
ken , een drietal jongelingen om te jagen of te vis-
schen. Men vertrok vrijdags avonds en keerde zondag
avond terug.
De drooge inleiding is uit. — Het gordijn gaat op.
De jagtwagen stond voor de deur, Willem, de
koetsier, zette er eene groote mande met de noodige
levensmiddelen in neder. De snippenschieter (*) ging
met mij in den wagen zitten en wij verlieten de stad*
Even daar buiten namen wij den eenigen , waren , op-
regten jagermeester (*) op met zijne jagthonden, al
welke twee en viervoetige personen, zoo goed en zoo
kwaad als het ging, plaats in den jagtwagen namen.
(*) Cm het onaangename van het noemen van eigciiamen te vermijden,
vcrguunc men mij niijue mcdgezcUcn aldus te bctitclen.
191
Naauwelijks was men ccn kwartier iiiirs verder ge-
komen , toeii ik den snippenschieter hoordc zeggen :
»kijk eens, daar staan al de honden op hiinne koppen";
doch daar de jagermeester daarop droogjes anfwoordde:
»ja, zij kimnen zich somtijds wonderlijk houden" ,
sloeg ik daar verder geen acht op. Doch toen ik kort
daarop den snippenschieter verschrikt, met zijne ge-
woonlijk wel-, doch tevens hardluidende stem hoordc
uitroepen : »Bliksems , daar zitten nu die hondekinde-
»ren aan 't vleesch!" hield ik het paard stil en toen
ontdekte men eerst dat de honden de proviantmande
zeer netjes ontpakt, en van eene kapitale runderribbe ,
carbonades gemaakt hadden, die zij onder elkander
hadden verdeeld en nu met smaak consumeerden.
GemakkeHjk kon men nu, zonder zich ooit in La-
vater's theorien hoofdpijn gestudeerd te hebben , op
het gelaat van den altoos hongerigen snippenschieter
de vrees voor een' vastendag lezen. Ook de overige
aangezigten stonden niet in de vriendeUjkste plooi;
dat van den jagermeester geleek op Neptunus , toen
hij het fameuse i^quos ego'' uitsprak. De put werd,
zoo als meer gebeurt , gedempt , toen het kalf ver-
dronken was, daar men al knorrende en brommende
de honden tot voetgangers degradeerde en eindehjk
bij eene nadere recapitulatie getroost , al lagchende
over deze voor de respective magen zoo nadeelige ca-
tastrophe , buiten aankwam.
»Wat zulien wij eten? waarvan zullen wij nu le-
aven ?" waren de eerste vragen , die de snippenschieter
192
iteed, toeii hij van den wagen afgestegen was en het
huis intrad. Hij erkende , dat waar niet is , zelfs de
Keizer zijn regt verliest , doch sustineerde tevens met
een erbarmelijk lang gezigt en eene klagende stem,
dat hij tot den volgenden maandag van den wind niet
kon leven. Van sustineren, als 'tgoed gedaan wordt,
komt altijd lets; ook hier erkende men de gegrond-
heid van zijn sustenu en besloot en corps ^ na eens
opgepijpt te hebben , in het dorp te gaan fourageren.
Reeds was de zon op het punt te bed te gaan , toen
onze wandeling een' aanvang nam, zoodat het al vrij
donker was , toen wij bij den bakker aankwamen en
de Sabbath al mooi aangevangen, toen wij bij den
Joodschen slagter aanklopten. Op het zeggen , het zijn
de heeren van , werden wij door dezen Is-
raeller in zijn heiligdom binnen gelaten, alwaar wij
hem ernstig onze kritieke positie voor oogen hielden ,
hem doende opmerken , dat hoezeer wij de meestmo-
gelijke reverentie voor zijnen Sabbath koesterden, wij
echter , aan den anderen kant , behalve het heir jagt-
honden, drie hongerige menschenmagen konden aan-
bieden , die volstrekt vleesch noodig hadden en hij
dit dus , op de voor zijn geweten meest geruststellende
wijze , moest verzorgen.
»Awaij , weten de Heeren dan niks , van nimmen-
»dal, niks niet?" zeide dit kind van Abraham. »Wij
»maggen ommers op den Sabbath niemand beregten
»of iets, hoe je 'took staat te noemen , verkaufen?
»Doch", voegde hij er bij, »als de Heeren hun eigen
19^
»zoo wat konden helpen, daar hangt ommers in 't
»voorhuis nog wel zoo iets ; me geld zal ik altoos
»wel vinden. Als de Heeren heengaan , zoiiden zij
»immers zonder Levy, wel iets kunnen meenemen.
))Rachel, kind, ik zel de Heeren eens uitlaten; pas
»op de lamp."
En toen wij met den zoon Abraham's in 't voorlinis
kwamen, zagen wij daar een gevild schaap hangen.
»Zie je, als de Heeren daar nou zoo'n boutje van
»wilden hebben, dan hangt daar in den hoek ommers
»wel een hakmes; daar konden de Heeren maar mee
»afhakken , wat zij wilden/'
De snippenschieter liet zich dit geen tweemaal zeg-
gen, peuterde met de priem door half- en onbekende
plaatsen en hakte met beliendigheid tot hij er een
goed boutje af zag vallen. —
»N'avond Levy !" —
»Verexcuseer ! Als de Heeren nou zoo goed zouwen
»zijn , om het geld daar maar neer te leggen , dan zal
))Levy het later wel vinden."— Aan welk billijk verzoek
wij gereedelijk voldeeden , en op deze wijze kregen wij
fourage en bleef de Jood een godsdienstige Israeliet.
»Niets is onbestendiger dan de vrouw," zeide de een
of ander oud dichter, wiens naam mij niet te binnen
schiet en die U, waarde lezer, tamelijk onverschillig
zal zijn ; maar ik durf zeggen dat het weder in No-
vember nog ruim zoo onbestendig is. Vrijdag gingen
wij met mooi weder naar buiten , 's nachts hoorden
wij den wind zich verheffen en zaturdag 's morgens
194
teekende de barometer — veel regen en wind; en
het graauwe zwerk — pijpen en langhalzen. Dan de
jagermeester was van het gevoelen van Uilenspiegel ,
dat op regen zonneschijn moet volgen en comman-
deerde derhalve, lets daar niemand zich tegen oppo-
neerde, »voorwaarts marsch !" Men was er eenmaal
voor gekomen en mogt men ook weinig opdoen,
verveling zou er op het veld niet zijn , zoo als bij
het te huis zitten.
Met slecht weder staken wij dus in het veld; ieder
kreeg zijne distantie en wandelde naar hazen zoekende,
met denzelfden ernst als een arm kind zoekt naar het
dubbeltje, dat het van hare moeder heeft gekregen
om brood te koopen en onder weg verloren heeft.
Het eerste, dat zich deed opmerken, was dat onder
de honden een rekel verliefd werd en deze gewaar-
wording , in den beginne , door het ruiken en likken
van en aan de vleeschelijke achterdeelen der schoone
sekse te kennen gaf. Lang zag dit de jagermeester
met grootmoedigheid door de vingers, maar toen ein-
delijk de reu eene grootere vrijheid wilde gebruiken
en alleen met zijne achterste pooten voortwandelde ,
ontstak zijn toorn en met eene vreeselijke stem riep
hij den rekel bij zijnen voornaam, zeggende: »SneI,
»zel je 1 laten !" die dan ook voor een oogenblik con-
tenance hield , doch telkens als hij zag dat des jager-
meesters oogen naar eene andere plaats gewend wa-
ren , weder eene der dames aanstipte. Het kwam mij
voor, dat de liefde als een loopend vuur thans ook
19^
at de tevenharten aanstak , daar zij zich nii verdrongen
wie naast den reu zoiide gaan en zljne sultane favo-
rite worden ; iets geheel strijdig met de intentie van
den jagermeester , die dus gedurig riep: »Diaan, hoot*
»je me niet ! Lady , zcl je ! Snel , hier ! Snoek , wat
»doe je daar, enz. , enz. ;" dan daar honden niet dan
met groote moeite hollandsch verstaan , deden eenige
slagen met den pols onder deze verliefde menigte , meer
effect dan al dat geroep.
Hierop volgde eene pauze in de merkwaardigheden ,
die afgebroken werd door een' liiidruchtiger vreugde-
kreet van den jagermeester; natuurlijk zagen wij in
de rondte om ergens eenig wild te ontdekken , doch
vruchteloos , waarop wij ons tot den jagermeester
wendden en bevonden, dat hij zeker iets, met bijzon-
dere attentie min of meer scheikundig onderzocht en
proefde. Eindelijk hoorden wij iiit zijnen mond de
orakelspreuk : ))Jongens, daar heb ik versch gewei !
»'t kan niet versclier !"
Allen hieven een »hoera" aan en feliciteerden den ja '
germeester met zijne vonst , ofschoon ik , als recense-
rend jager in stilte aanmerkte dat het gezegde )>'t kan
»niet verscher" zeer te onpas gezegd was, wanneer,
't geen niet vermoedelijk was , het haas zijn gevoeg
niet in de hand van den jagermeester zelve gedaan
had. — Ondertusschen gaf dit gewei den burgers
moed , te meer daar een hunner twijfelde of hij ook
niet reeds voet gezien had, en wij zochten dus weder
van voren af aan.
196
Ik heb vergeteii aan le uierken , dat toen men in 't
veld stak, oogenblikkelijk bij anticipatie »den eersten
»zijn dood" gedronken werd ; daar ondertiisschen deze
eerste zich zoo gemakkelijk niet vinden liet en men
alweder eenige droogigheid in de keel gewaar werd ,
stelde men nu voor, daar men toch moest blijven an-
ticiperen en het eerste haas geen gelieelen borrel meer
verdragen kon, om dit met het tweede voor halve re-
kening te doen en nu in stilte »den eersten zijn dood",
maar hardop »den tv^eeden zijn loop" te drinken.
Het is onnoodig te zeggen , dat , wanneer het eeni-
gen tijd geregend heeft, het zwarteland, dat island,
dat kort geleden geploegd, geegd of bezaaid is, lastig
om te gaan wordt , v^aarvan dan wel eens het gevolg
is, dat sommige menschen meer naar het neerzetten
hunner voeten dan naar hazen zien. Dit had ook nu
bij een' onzer plaats , die philosophisch , doch met
eene edele omzigtigheid door de klei heensukkelde ,
toen hij eensklaps uit zijne mijmering gewekt werd ,
door het vooruit loopen van den jagermeester , die
het liefelijk »roe, roe, roe, poa, poa !" aanhief;
oogenblikkelijk aecompagneerde het geheele gezelschap
hem, terwijl de honden de banier der liefde verlie-
ten en rennende het haas vervolgden. De jagermeester
volgde nu , met zijn' pols de sloten overwippende , de
steeds loopende honden.
»Afgedriedonderd ! wat loopen me die honden !
»waeht , bl.ks.. kom het pad maar eens langs ! Zie je
»ze nog? Ja, ginder op den dijk, Dat hek zal ze
197
»vern..k.., daar raamt Snel hem! Wei satans, hij
» spring! over hem heen ! daar komen zij I Pas op nii !
»Verd..., daar gaan zij den dijk weer op!"
Onder zulk een verheven gesprek wachtten wij in
het hoofdkwartier den uiislag van dit rentooneel af,
tot wij eindeUjk het klagen van het haas hoorden en
de overwinningsvaan boven aan den pols zagen waaijen.
Kort daarop kwam de jagermeester in 't midden
zijner viervoetige helden teriig, met het haas in de
hand, zeggende : »wel d.nd.rs ! kijk eens , wat een
»oude schurk !" en terwijl dcze oude schm'k van zijn
overbodig vocht ontlast werd, had er eene algemeene
recensie plaats over het loopen der honden , 't welk
in eene lofrede eindigde ; ook werd er van Briiintje ,
de brak, honorable mentie in de notulen gemaakt.
Spoedig hoorde men evenwel nu den meer warm ge-
worden jagermeester zeggen: »kom aan, jongens! op-
»gemarcheerd , waar er een ligt , kunnen er best twee
»liggen," terwijl men van een anderen kant hoorde
roepen , »den tweeden zijn dood I de branderijen
»moeten ook bestaan !"
» Ja ! ik zeg het altoos , het zwarte land is toch
»maar de baas !" zeide de jagermeester tot groot
verdriet van wie een gemakkelijk pad voortrekt boven
een slijkerig en glibberig, kluitig en omgeploegd land.
De opgewondenheid van den jagermeester werd na
het eerste half uur door geen ander gedeeld; men
keek elkander eens aan en wandelde voort; want ik
durf tegen iedereen volhouden , dat er op dit oogenblik
VIERDE JAAR6. 14
198
onder ons eene siibordinatie zonder voorbeeld bestond ,
waaraan zich duizende legioenen mogen spiegelen.
Driiip- en doornat, moeijelijk door de klei bajjgeren-
de , met de voile overtuiging dat men gekomen was
om zich te amuseren met hazen te vangen , en bo-
vendien telkenreize door den jagermeester hoorende
verzekeren dat er wop dit stuk toch nog liggen
)>moesten," zochten wij ons zelven te overtuigen, dat
wij ons amuseerden ; tot eindelijk ook zelfs de jager-
meester zijne bekomst scheen te krijgen, en voorstelde
om de laatste aardappeltjes nog eens af te loopen en
dan de kwartieren te betrekken.
Men dient wel in eigen persoon met kletterende
regenbuijen door een veld met aardappelen gejaagd te
hebben, om zich een denkbeeld te vormen, van de
genoegens, die daarbij op te doen zijn; vooral als de
planten zoodanig afgerot zijn, dat men in eene bal-
zaal waant te zijn. Men kan geen voet verzetten , zon-
der dat de andere door de halfverrotte planten ach-
teruit getrokken wordt; ook hoorde ik den snippen-
schieter, toen hij omtrent de helft van dit stuk achter
zijn rug zag, binnensmonds aanmerken: »kermisgaan
»is een bilslag v^aard."
Daar men echter geene hazen meer opdeed , werd
nu de laatste , wanhopige manoeuvre in het werk ge-
steld en eene proef genomen of er ook nog misschien
een , onbemerkt door ons en de honden , was blijven
liggen , die door het geluid der menschelijke stem ware
te verschrikken ; zoodat wij dan ook gezamenlijk het
199
welbekende sproe, proe5a , preoaa" aaiihieven , dat het
een ordentelijk diibbeld van een leven maakte.
Dan toen ook dit zonder gevolg bleef, stelde de
snippenschieter voor een der verzen van den koning
van Beijeren op te zeggen , die , zoo als bekend is ,
alleen door het voorlezen van een zijner gedichten,
een duizendtal zijner oproerige onderdanen uiteendreef
en naar hiiis joeg; dan op de plaats zclve moest hij
van den jagermeester (wien de koning van Beijeren
zoo min aan 't harte ging als drie vuile eijeren , doch
die zich in de iiitoefening zijner functie op de teenen
getrapt rekende) eene correctie aanhooren , waarin on-
der anderen gezegd werd, dat men met zoodanige
ernstige zaken maar in het geheel niet vermag te
spotten.
Toen men nu eindelijk ook deze aardappeltjes wel
doorzocht en doorsniiffeld rekende en ieder bij zich
zelven overtuigd was, dat hij alleen door een wonder
dien dag nog hazen vangen kon , keek men de lucht
nog eens aan , om op het zwerk alle schuld te laden
en keerde vol etenslust naar huis; waar men later , bij
een goed vuur en onder een cognacje, zich over de
slechte jagt troostte door het verhalen van vele waar-
lijk gebeurde goede, en het bluffen met vele, die
zoo goed als gebeurd waren-
S. V. V.
w
OYEE DEN SLAAP VAN HET WILD
EN HET TIJDSTIP
WAARIN HET OP VOEDSEL UlTGAAT.
C Vervolg. )
Ofschoon Aus dem Winkell uit de omstandigheid , dat
men het ree, meer dan het hert, dikwerf in het bed
(leger) verrast, afleidt, dat deze wildsoort, of vast
moest slapen, of, wanneer zij herkaauwend achter
een' digten struik of in het hooge gras verborgen
ligt , zich veilig acht , is het geoorloofd het eerste ge-
deelte dezer veronderstelling volkomen te bctwijfelen.
De zwijnen gaan ook bij voorkeur des nachts op
voedsel uit, en slechts in groote, zecr verborgen en
digte bosschen w^roeten zij nu en dan bij dag in den
201
bodem. Him geziG't schijnt noch des daags noch des
nachts bijzonder scherp te zijn, des te scherper even-
wel hunne overige zintiiijjen. Doch wanneer zij aan
het wroeten zijn, valt het den jager niet moeije-
lijk hen te bekruipen, iets dat zich gemakkelijk laat
verklaren: terwijl zij met den snuit, aan wiens uit-
einde zich de neusgaten bevinden, in de aarde wroe-
ten, wordt hun den reuk van den naderenden vijand
benomen , en door het gedreun en het gerucht , dat dit
wroeten veroorzaakt , levert ook de anders zoo scherpe
gehoorzin weinig zekerheid op. Op dezen grond reeds
schijnen zij bestemd om, in den regel, hmi voedsel
des nachts op te sporen, waartoe evenwel nog eene
andere reden kan medewerken. Gelijk bij vele plan-
ten de uitwaseming der geuren des nachts veel ster-
ker is dan des daags, kan dit ook bij de onder den
grond groeijende, of nog verborgene truffels en on-
derscheidene soorten van paddenstoelen plaats grijpen;
ook vele wormen en insekten kruipen bij voorkeur
des nachts uit de aarde te voorschijn, waardoor het
opsporen van voedsel alsdan gemakkelijker wordt.
Bij de tamme varkens (*) kan men genoegzaam opmer-
ken, dat bij deze diersoort een volmaakte slaap plaats
heeft; en wanneer men de zwijnen des daags in het
leger verrast , genieten zij •eene volkomene rust.
Wat den vos betreft, ook deze schijnt bestemd om
hoofdzakelijk des nachts zijn voedsel te zoeken. Hij
(*) Het wilde zwijn van Eiiropa is de stam vau onze inlandsche viukeiis-
vas3eu,
Keu.
202
laat, wel is waar, geene gunstige gelegenheid voorbij
gaan om zijnen buit over dag te bemeesteren, maar
veel ligter valt het hem dien des nachts te verras-
sen. Hoewel hem zijn voortreffehjke neus daarbij
hoofdzakehjk ten wegwijzer dient, kan men hem
toch het vermogen om in diepe schemering te zien
niet ontzeggen , te meer daar , door het verblijf in
duistere holen , ook zijne oogen aan het duister ge-
woon zijn; in den regel geniet hij daar over dag den
slaap, welken dikwerf door den moedigen dashond
onaangenaam wordt verstoord. Somtijds evenw^el rust
hij in digt riet of struikgew^as , of op eenen ouden
knotwilg, van zijne nachtelijke strooptogten uit f).
Hetzelfde is toepasseUjk op onze inlandsche roofdic-
ren : de otter , de marter , de bunsing , de wezel enz. ,
die des daags meestal in hunne holen, holle boomen
of andere schuilhoeken zeer vast slapen, en bij voor-
keur des nachts op roof uitgaan.
Hier treedt gevolgelijk de das als een onmiskenbare
nachtwandelaar op. Slechts in zeer zeldzame geval-
len verlaat hij vrijwillig zijn onderaardsch verbhjf voor
de invallende schemering, om het bij het eerste mor-
genrood weder op te zoeken, hoe verre hij er zich
ook van mogt verwijderen. Met zijn zw^aarlijvig lig-
chaam en zijne zeer korte Joopers , zijn trouwens de
dagw^andelingen voor hem niet raadzaam; wanneer
(*) Ons zijn vele voorbcelden bekend van vossen die , in dezen toestand ,
door den jager vcrrast T\'erdcn; ecu dcrzclve wcrd in het leger ontdckt en ge-
schoten.
Red,
203
het al zoude gelukken den gewonen loop ecus men-
schen te ontkomen, is hij geen groot wedrenner
en moet hij , wanneer zijn hoi eenigzins verwijderd
is, spoedig voor de snelheid van een' gewonen hond
onderdoen. Als een echten troglodyt kan men hem
gerust het vermogen om in het duister tamelijk te zien
toekenncn , en tevens veronderstellen , dat hij , bij zijn
flegmatisch gestel , plompen bouw en kluizenaarsleven ,
biiiten den paartijd, zijnen tijd met slapen kort, of-
schoon het moeijelijk is hierover stellige waarnemingen
te doen. Het is dus moeijelijk te beslissen, of hij een'
vasten slaap geniet , dan wel den tijd in eene soort van
sluimering doorbrengt, en of deze slaap bij zijne win-
terrust in vastheid toeneemt. Zooveel is zeker, dat
zijn winterslaap niet zoo volkomen is als die van het
mormeldier, de hazelmuis enz. die, bij bijna geheele
verstijving, in eenen den dood nabij komenden toe-
stand vervallen. Indien zijne levensverrigtingen al
in minderen graad plaats hebben, indien hij langen
tijd zonder voedsel, op zijn vet terend, kan door-
brengen, zoo wordt hij toch bij het indringen van
vijanden in zijn hoi wakker, en zachte weersgesteld-
heid lokt hem, zelfs in den winter uit, om het te
veiiaten. Men wil dat hiertoe eene temperatmir van
6 gr. R. noodig is.
Doch wij mogen bij deze gelegenheid onzen vreed-
zamen vriend, het haas, niet vergeten, hem, den ar-
men, veel geplaagdcn, mogen wij toch ook wel een
oogenblik rust gunnen ! Wanneer zich het haas in het
204
leger dmkt, mogen wij claaiom iiiet geheel gelooven,
dat zijne slaperiglieid daarvan de schuld is; het is
veeleer eene krijgslist, waardoor het waant zich aan
zijne vele vervolgers te onttrekken. Vermits het dit
bij opmerkzame en scherpziende jagers zelden gelukt ,
kunnen wij dikwijls opmerken dat , wanneer het , bij
onze nadering , zich platter drukt en de lepels vaster
aan het lijf legt, het zich niet zoo geheel zorgeloos
in zijn leger aan den slaap overgeeft. Intusschen
gebeurt het ook, dat wij het, zonder er dc minste
beweging bij te bespeuren, in het leger naderen;
hoewel wij het dan steeds met geopende spiegels vin-
den, kunnen wij het alsdan toch niet wel eene soort
van slaap ontzeggen. Geheel zorgeloos evenwel zal
het veel beproefde dier zich wel zelden aan den
slaap overgeven, en toch heeft het hem, bij zijne vele
vervolgers en gevaren, dubbel noodig. Noch bij dag
noch bij nacht is het zekerheid gegund; evenwel ver^
schaft het de nacht nog de meeste veiligheid, en het
schijnt ook bestemd om alsdan zijn voedsel te zoeken.
Ook de onrust, die opgevangen hazen gedurende den
nacht betoonen, bevestigt dit vermoedcn. De vraag
is evenwel : of zijn gezigtsorgaan zoodanig gevormd is ,
dat het des nachts even goed als bij dag zien kan?
Bij gebrek van opzettelijke ontleedkundige onder-
zoekingen over dit punt, kunnen wij alleen naar ui-
terlijke waarncmingen besluiten. Het zien bij dag kan
het haas stellig niet ontzegd worden, dewiji, al loopt
het den geheel stilstaanden jager bijna tegen de bee-
205
nen, de minste bewcging Iiet eeiie wending doet
maken. Op grond van verschillende opmerkingen
meen ik te kiinnen aannemen , dat het over het al-
gemeen geen scherp gezigt bezit, doch het vermogen
heeft om evenzeer des daags als bij nacht tamelijk
goed te zien. De neiging , hun door de natuur inge-
schapen, om des nachts bij voorkeiir op voedsel uit te
gaan, schijnt tot hiinne meest mogelijke zekerheid te
moeten strekken; ook zal de hoogstmerkwaardige ei-
genschap , dat zij zelfs in den slaap hunne spiegels niet
sluiten , hoogstwaarschijnlijk zijn om hen voor nade-
rend gevaar te beschutten; want in het geopend oog
moet zich steeds ieder voorwerp afspiegelen, en zoo
kan , zelfs in den slaap , dit orgaan gemakkelijker op
den innerlijken zin werken, dan wanneer het geslo-
ten ware.
Welligt kunnen deze meer op de ondervinding dan
op physiologisch onderzoek gegronde opmerkingen
strekken, om meer bevoegden tot verdere nasporingen
op te wekken.
MIDDEL TEGEN DE HONDSDOLHEID.
De Berliner Zeitung , van den l^^"" Junij 1856, bcvat
een oud, onlangs bekend geworden, geheim middel
tegens de uitwerkselen van den beet van doUe hon
den, als onfeilbaar door de geneeskundige courant
aanbevolen :
Geprepareerde oesterschelpen 2 lood ,
Gentiaan wortel 2 »
Roode bolus 1 »
Gom van mirre I »
Alles zoo fijn mogelijk gestoten en zorgvuldig ver-
mengd. — Men neme hiervan drie achtereenvolgende
^07
dagen, des morgens nuchteren, zoo veel als de punt
van een mes drie malen bevatten kan (*), vermengd
met warm bier, en blijft te bed liggen om het zwee-
ten aftewachten. Bijzondere dieet behoeft niet in acht
genomen te worden en het is niet noodig de wond
uittebranden.
EEN GROOT ONDERSCHEID.
Na den afloop eener parforce-jagt zaten de ge-
noodigden bij een goed vuur en bespraken, naar
loffelijk gebruik, de voorvallen van den dag. — Het
zoontje van den gastlieer — alle lastige kinderen
heeten Gustaaf — treedt het vertrek binnen , blazende
en fluitende in het mondstuk van zijn's vaders jagt-
hoorn. Deze staat gemelijk op, beknort hem, tervsijl
hij hem het mondstuk ontneemt en in den zak
steekt. — Gustaaf verwijdert zich en keert een
oogenblik later terug, op nieuw^ naar hartenlust
zijne muziek herhalende.
»Waar duivel, hebt ge nu vv^eder een mondstuk
»van daan gehaald?" roept de vader uit, »geef het
» terug r*
(*) Men vindt het woord „Messerspitze^^ dikwerf in de duitsche recepten.
De dosis is evenwel vrij onbepaald, als te afhankelijk van de breedte van het
mes dat men gebruikt; zoude „drie klcine eijerlepeltjes" dc zaak niet beter
tiitdrukken. — Ilet uitbranden der wond zouden wij — als cr gclegeuheid too
is — steeds aanraden, en wel zoo spocdig raogclijk na dcu beet.
ilED.
208
»Neen, ueen," zegt de kleiiie scliuif /' Iiet is niet
»van u; het is het mondstiik van mama."
Het mondstiik »van mama" — men vergeve deze
opheldering — belioorde niet tot eenen jagthoorn,
maar wel tot een ander instrument, dat op eene
geheel tegenovergestelde wijze bespeeld wordt.
HUWELIJKS AANVRAAG.
Een bezoek aan de dassen wiliende brengen, wier
vangst en reisavontuiir op bladz. 11 van dezen jaar-
gang is beschreven , werden wij hierin voor de lielft
te leiir gesteld, daar er slechts een meer van leefde,
zijnde het mannetje. Het wijfje w^as bij het schoon-
maken van het hok los gekomen , bij het opvangen
bezeerd gew^orden en aan de gevolgen overleden , na-
latende drie jongen. Men achtte het doelmatig , het
overgebleven mannetje bij zijn kroost te laten ; dat
welligt tegen de ervaring strijdt , en vooral in gevangen
toestand bedenkelijk blijft ; maar doordien het zich
zoo aanhangeUjk en lief jegens de jongen betoonde ,
Iiet men hen te zamen. De jongen stierven, enteregt
of te onregt, kreeg de vader de schuld van hunnen
dood ; hij zit nu in cellulaire gevangenis , diep gedrukt
onder die verdenking. Daar zijne omstandigheden niet
toelaten van zelfs te gaan uitzien , vraagt hij langs
209
dezen buitengewonen weg , met toestemming der di-
rectie van Natura artis maghtra ^ aan alle jagers, die
hij vertrouwt dat grondig met zijn lot bewogen zuUen
zijn, tot opbem'ing zijner droefheid en tot gezellig
verkeer : eene ongeschondene dochter of jonge weduwe
van een gezond voorkomen , zullende op een goed
humeur meer gelet worden, dan op middelen van
bestaan , die genoegzaam voorhanden zijn ; noch op
nevenbegrippen , die , ter geruststelling , onder het
toezigt van het algemeen vallen.
De dassen hadden zich goed gehouden bij wittebrood
en vleesch. Aangenamer verblijfplaats hadden ze in
ons geheel land niet kimnen treffen; hun riist-oord
is met den rug naar de uilen : het spreekt van zelfs ,
dat de verschillende nachtwerkers een' hekel aan el-
kander hebben.
Jagers-taal.
Verslag van de Jagt en Visscherij,
in de Provincie Noord- Brabant, over 1855.
MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECTEUR M^ H. SASSEN.
Het jaar 1855 kenmerkte zich, ook in betrekking
tot het jagtveld , door rampen. Twee biiitengewone
onheilen verdrongen zieh, als het ware, om het jagt-
veld , in sommige streken althans , te teisteren ; de
sneeuw en eene overstrooming , waarvan s'menschen
geheugen geen weerga kent.
In betrekking tot de onlieilen , welke deze twee oor-
zaken op het gebied der jagt aanrigtten , kunnen hier
alleen het haas en de patrijs in aanmerking komen.
De sneeuw was voor deze dieren noodlottig, niet om-
VIERDE JAARG. 15
212
dat zij zelve den ondergang bewerkt , maar , omdat
zij de vrije beweging dezer dieren verhindert , en ,
verraden door het op de sneeuw zigtbaar spoor, als
slagtoffers van den strooper vallen.
Veelvuldige waarnemingen in dat jaar , op de sneeuw
gedaan, hebben voldoende aangetoond, dat het baas,
dikwerf gedurende de strengste koude, onder de
sneeuw bedolven , in volmaakten welstand , vol leven
en kracht was. Geen enkel voorbeeld deed zich op,
waaruit bleek , dat dit door honger of gebrek was
omgekomcn. De patrijs leed , vooral in het vlakke
veld, veel meer; velen kwamen om, wanneer de dooi
plotseling door vorst werd opgevolgd. De vochtige
sneeuw hecht zich aan de veeren en de slagpennen der
vleugels, die, door de vorst in ijskegels vervormd ,
elke beweging noodzakelijk belet , zoodat de patrijs
met de hand kan worden gevangen.
In boschrijke streken zijn deze dieren volkomen
tegen de sneeuw gedekt. De uitkomst bewees dan
ook, in die oorden, welke niet door overstrooming
werden geteisterd, dat de veelvuldige sneeuw en
strenge vorst geenen den minsten nadeeligen invloed
op deze dieren hadden uitgeoefend , vermits in vele
oorden het jagtveld met gew^one jaren wedijverde,
en in anderen dit jaar een buitengewoon wildrijk
veld aanbood.
In het Noordelijke en Noord-Westelijke gedeelte de-
zer Provincie bragten de overstroomingen en het kwel-
water allergevoeligste slagen toe aan deze wildsoorten.
213
Deze overstrooming clrong zelfs in eene Ziiidelijke rig-
ting diep landvvaarts in ; zoodat de landstreek door
de riviertjes de Aa en de Dommel besproeid , tot bo-
ven Vechel en St. Oedenrode, lang door opperwater
werd gekweld. Deze schoone landsdouw , welke het
heerlijkste jagtveld aanbiedt , leed dan ook , in betrek-
king tot dit onderwerp , veel.
Deze ramp werd door eenen voor de patrijzen on-
gunstigen zomer opgevolgd. De maanden Junij en Julij
kenmerkten zicli door vochtig en killig weder, het-
geen de jonge, teedere patrijs moeijelijk doorstaat.
De gevolgen van dit weder ontdekte men of uit het
groot aantal oude patrijzen , die zich later verzamelen ,
of uit het gering getal jongen, waaruit de slagen pa-
trijzen veelal bestonden.
Het najaar intusschen , wat den stand van het water
betreft, een tegenbeeld van het voorjaar, was gunstig
tot behoud van het jagtveld. Het water was buiten-
gewoon laag, het weder droog. Hierdoor is vooral
het haas , op grootere ruimte verspreid , niet beperkt in
de keuze van zijne sclmilplaats , en minder blootge-
steld aan de listen van den jager en den bond. Het
was dan ook in vele oorden opmerkelijk, dat, in
weerwil van het menigvuldige spoor, het haas niet
werd opgejaagd of opgespoord. Een groot aantal werd
bewaard, hetwelk, door eenen gunstigen winter be-
voorregt, buitengewoon is vermenigvuldigd , en een
gunstig verschiet opent.
De houtsnip vertoonde zich slechts in enkele stre-
15*
214
ken , kortstondig en niet talrijk. Dit was een scvolg
van het laag water en de droogte.
Het waterwild vergoedde , in de lage strcken , rnim-
schools het {jemis aan klein wild , immers 1855 ken-
merkte zich door de meni{jte eendvogels, duikers,
maar vooral watersnippen.
De eerstgenoemde watervogel leverde den kooiman
eenen ruimen tol , ook , nadat de zomervogel , ten
gevolge van den hoogen waterstand in Julij en Augus-
tus voor den jager, als het ware, ongenaakbaar,
rijpe vruchten had opgeleverd.
De duiker vertoonde zich in December in buitenge-
wone menigte , doch de vangst met slagnetten had
meerendeels plaats in Februarij 1856 , toen het water
het voor dit bedrijf noodzakelijke peil bereikte.
Om een denkbeeld der menigte watersnippen te ge-
ven , zij vohloende op te geven , dat sommige jagtlief-
hebbers in het voorjaar 200, 300 en zelfs tot 600
stuks schoten. In het najaar deed hetzelfde verschijn-
sel zich andermaal voor.
De handel in wild breidt zich in deze Provincie on-
gemeen uit, waardoor ook de prijs van alle wildsoor-
ten merkeUjk is gestegen.
Talrijke opkoopers doorkruisen dit gewest , die , in
het zuidelijke gedeelte , op Belgie, in het noordehjke
gedeelte , op de Provincien Zuid- en Noord-Holland en
zelfs op Engeland wildhandel drijven.
De stad 's Hertogenbosch , vroeger als het ware , de
stapelplaats van het wild , in een groot gedeelte der
215
Proviiicie geschoteii en gevangen , raakt daardoor meer
en meer op den achtergrond.
Het schadelijk gedierte in dit gewest, verdient de
aandacht door zijne menigte en verscheidenheid. Dc
hierna volgende opgave van gedood schadelijk gedierte ,
waarvoor premien zijn uitgegeven, heeft als statistieke
opgave , in zooverre geene de minste waarde , omdat
zij niet eens eene flaauwe schets van den werkelijken
toestand van dit gedierte aanbiedt. Nogthans is Noord-
Brabant het klassieke land van het keurigste klein-
en waterwild.
De vos , die , met uitzondering van het kanton
Heusden, een gedeelte van de kantons Oosterhout en
Oudenbosch, zich overal vertoont, bekleedt de eerste
plaats. Ook dit jaar was hij talrijk , getuige de me-
nigte levend afgeleverde jonge vossen, die, uitgegra-
ven, tegen hoogen prijs, naar Engeland werden ver-
zonden.
De magtiging tot het houden van klop-jagt iiitge-
reikt , en waaraan een ieder , mits bonder eener groote
jagt-acte, deel kan nemen, is vooral ook op den vos
aangevs^end. Deze klop-jagt breidt zich meer en meer
uit, meer echter als een genot dan wel als middel
tot uitroeijing van dit dier.
De magtiging tot het schieten van schadelijk ge-
dierte heeft hoofdzakelijk ten doel, het iiitroeijen van
konijnen. Het getal dezer verschillende iiitgereikte
magtigingen volgt hierna.
Intusschen werd ook dit jaar opgemerkt, dat het
216
konijn, in het algemeen, verdwenen is. Slechts in
enkele streken schuilt het in dc dennenbosschen.
De tegenwoordige jagtwet heeft een' verbazenden
invloed op de uitroeijing van dit dier , vroeger in tal-
looze menigte verspreid , uitgeoefend.
Wei is waar, werd hier en daar het vangen en
slaan van konijnen ieder vrijgelaten , ten nadeele van
het jagtveld uitgeoefend ; doch de veelvuldige en ge-
gronde klagten van den landman , w^egens de schade
door dit dier aan veldvruchten en houtgewas toege-
bragt, aangeheven, zijn verhoord.
In dezen toestand , nu het gevaar van de groote
vermenigvuldiging van het konijn verdwenen is , heeft
het ontvs^erp van wet tot wijziging der jagtwet het
dooden van schadelijk gedierte wijsselijk beperkt.
De visscherij, in het Noordelijke gedeelte en in dc
omstreken van 's Hertogenbosch en Breda , althans ,
belangrijk en verscheiden in soorten , had dit jaar
veel te kampen met voortdurend hoog water en droog ,
schraal , kond weder , hetgeen den visch aan de diepte
bindt , het leven , tieren en dartelen belet.
Ook dit jaar werd de visscherij noch beperkt noch
gesloten. De ondervinding leert , dat de beperking of
de sluiting van dit bedrijf , zoo als die vroeger , wat
tijdstip en tijdruimte betreft, bepaald was, geen
merkbaren invloed op het vischwater uitoefent, en
bijgevolg niet tot bescherming der visscherij strekt.
Drie achtereenvolgende jaren staven deze meening.
Deze bepaling is den visschers welkom; en, wan-
217
neer men in aanmerking neemt , dat ruim 2200 , on-
der welken 1513 het genot van ecne kostelooze ver-
gunning hebben , eene hulpbron van bestaan in de
visscherij opsporen, behoeft niet te worden opge-
merkt , dat , bij den hoogen prijs der levensmiddelen ,
de onbeperkte visscherij , w^at den tijd betreft , eene
wezenlijke weldaad is, zonder opoffering der zaak
verleend.
Het getal jagtacten over 1855 bedraagt :
Groole jagtacien 584
Kleine » d6
Totaal. 600
Het bedrag der daarvoor verschuldigde regten is. f 8840,
Aan zegel, zonder opcenten » 2652,
Totaal. f 11492,
Registratie van eendenkooijen » 29,
» » duivenlillen » 17,
In 1855 zijn uitgegeven :
Groote vischacten 225 sinks.
Suppletoire » 2 »
Kleine vischacten 539 »
Totaal. 764 stuks.
Het geschreven zegel beliep •...../■ 1930,50
Aan zegel, zonder opcenten » 741,75
Totaal. f 2672,25
218
Het getal der uitgereikte kostelooze vergunniii-
gen was 1515 stuks*
Er werden over het jagtsaizoen van 185| ingevolge
artikel 16 en 47 verstrekt vergimningen ,
Om klopjagt te houden op wild 35
Tot het breiigen van jagthonden voor het wild. . . 1
Tot het opvangen van fazanlen , 1
Tot klopjagt op schadelijk gedierte 52
Tot het schieten van schadelijk gedierte 25
Het getal der bezoldigde jagtopzieners is. .... 50
» » onbezoldigde » 87
Door de bezoldigde jagtopzieners opgemaakte relazen van 281
bekeuring, door de overigen in arlikel 37 opge-
noemde beamblen 207
Van dit getal haddea er 536 belrekking tot de jagt
en 452 lot de visscherij.
Het getal vonnissen beliep 577
waarvan 552 van veroordeelde.
Bekeuringen , ingevolge art. 40 buiten vervolg gesteld. 40
Voorgckomen vervolging van relazen, ingevolge art. 51 4
Onvervolgd gebleven relazen 84
omdat zij lot feiten belrekking hadden , die niet slraf-
baar waren, of onbeduidende daadzaken met belrek-
king tot de visscherij behelsden.
Relazen van bekeuring legen onbekenden opgemaakt en
buiten vervolg gesteld 45
In 1855 is aan de schatkist verantwoord eene som van
f 4021,88, als opbrengst van boeten en verbeurdverkla-
ring.
2ia
Van de bekeuringen in 1855 waren , tot 20 April i856,
542 premien uitgereikt , waarvoor f 1572 zijn uilbetaald.
Het vertoond scliadelijk gedierte bestond in :
Moervossen 34
Rekelvossen 15
Niet volwassen vosseii 223
Fluwijiien 45
Bimsings . 441
Hermelijnen 8
Wezels 2615
Arenden 8
Valken 130
Havikken 155
Sperwers 811
Wouwen 207
Buizerds . 30
Daarvoor werden aan premien uitbetaald f 1573,85.
VEESLAG
VAN DE JAGT EN VISSCHERIJ, IN DE PROVINCIE
DRENTHE, OVER 1855.
MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPEGTEUR Yf, ALINGS.
-K^^»-
De toestand van het jagtveld was, in het jagtsaizoen
1855, voldoende.
Eene aanzienlijke vermindering van wild, welke
men als een gevolg van den strengen en aanhouden-
den winter van dat jaar verwachtte, werd niet waar-
genomen.
Door een in de laatste jaren vooral sterk in zwang
gekomen , bij de wet niet verboden middel tot bemag-
tiging van wild, werd veel nadeel aan de wildbaan
toegebragt.
222
Wij bccloelen liet schieten van korhoendcrs iiit hut-
ten , of van achter heggen of wallen , bij de voeder-
plaatsen , des morgens even na zons op- en des avonds
tegen zons-ondergang , van w^elk schadelijk jagtbedrijf
ook in een vorig verslag reeds door ons is melding
gemaakt.
Het ware te wenschen, dat ter gelegenheid van de
thans voorgenomene herziening der wet op de jagt
en visscherij tegen dit misbruik kon worden voor-
zien.
Het getal verleende groote jagtacten bedroeg211,
dat der kleine jagtacten 2 stuks.
Het getal groote vischacten 36 en der kleine visch-
acten 128 stuks, terwijl aan kennelijk onvermogenden
58 kostelooze vergunningen , om te mogen visschen,
werden uitgereikt.
De ontvangsten en uitgaven ter zake van de jagt en
visscherij hebben in 1855 beloopen als volgt:
ontvangst:
Opbrengst der jagtacten f 4127,50
Opbrengst der vischacten » 657,00
Opbrengst der boeten na aftrek van het | voor
het fonds der opzieners » 207,83
Verbeurdverklaringen » 85,85
Te zamen f 5076,13
222
UIT G AAF.
Premien voor gedane bekeuringen verleend van lo January
lot ultimo December f 562,00
Premien voor gedood schadelijk gedierte . . d 991,50
Tractementen van den Inspecteur . . . . » 640,00
Reiskoslen » H0,57^
Tractementen van negen Opzieners . , . . » 1872,00
Kleeding » i 46,25
Drukwerk , ongeveer » 50,05
Te zamen f 44 72,1 2^
Ontvangst f 5076,15
Uitgaaf. » 4172,125^
Balig slot f 904,003
Het getal relazen van de opzieners der jagt en vis-
scherij en van de verdere beambten^ tot het doen van
bekeuringen geregtigd , beliep in 1855 honderd zes en
twintig stuks.
Deze relazen hebben 101 veroordeelende vonnissen
en 14 vonnissen van vrijspraak ten gevolge gehad, ter-
wijl 9 relazen voor vervolging onvatbaar zijn geacht en
van twee bij relaas geconstateerde bekeuringen , over-
eenkomstig art. 40 2^^° lid der wet van 6 Maart 1852
(Staatsbl. n\ 47), de strafvordering is voorgekomen.
De standplaatsen der bezoldigde jagtopzieners zijnr
Assen^ Beilen^ Borgen , Dalen, Diever , HoogeveeUj,
Peize J de Wijk en Zuidlaren,
»DE JAGT MOET VRIJ ZIJN EN DE DOODSTRAF
AFGESCHAFT WORDEN !"
EEN WE?«SCH VAN ZEKERE VROME , GEMOEDELIJKE LIEDEN.
In de lierberg »de blinde ezel", aldus genaamd bij
gemis of het onnoodige van een uithangbord, gelegen
in een eenzaam oord, gewoonlijk op zondag avond de
verzamelplaats van weergaas knappe en eerlijke gasten ,
zaten eenigen overleggenden bijeen, om zich onder
een glas krabhals over hunne belangens te onderhou-
den en zich te vermaken over den aftogt van den op-
passer der jagt, die gisteren zijn eerste rustdag had
genomen toen hij werd begraven.
»Gij vooral, zeide een der aanwezigen tot zijn' over-
buur , moet te vreden zijn , dat hij ingerakelt is , gij
»zijt nooit maatjes geweest."
2^4
Be aldiis aangesprokene , met woorden karig en die
een geheim goed kon bewaren^ kreeg men eindelijk,
door hem op allerlei wijzen iiit te lokken , aan bet
verbalen. Zijn' naam Stavast, doet niet veronderstel-
len, dat bij veel malligbeid kan verdragen; zijne
lengte , zijne breede scbouders en gewelfde borst , zijne
gespierde knuistcn boezemen ontzag in. Zijn inborst
komi dan ook met dat iiiterlijk vrij wel overeen. Die
hem niet kent zal zich door zijne grijze haren , min-
stens tien jaren in zijnen leeftijd vergissen. Zijn ern-
stig maar niet onaangenaam gelaat, dat zich zelden
tot eenen lach plooit, toont aan , dat zijne werkzaam-
heden niet altijd bij het daglicht plaats hadden.
De spreker met de plaatselijke gebeurtenissen minder
bekend, vervolgde: »gij en de wildschut moet iets
bijzonders met elkander gehad hebben, want ik heb
het met eigene oogen gezien, dat wanneer gij elkan-
der ontmoette, een van u terug keerde, of zoo veel
mogelijk op zijde week."
De aangesprokene kon zich nu niet langer bcdwin-
gen en begon aldus: »nu of op een' anderen dag,
moet ik ii toch mijn hart openleggen. Dat ik een pik
aan die kerel had, dat spreekt als een boek: wie van
II zoii met onverschilligheid een derde maal in de doos
zijn gegaan ! Wat gij verlangt te wetenkan u mis-
schien tot nut en leering verstrekken. Schikt wat na-
der bij ."
Aan deze uitnoodiging voldeed een ieder gaarne,
verwachtende iets nieuws te hooren uit den mond van
225
een' onverschrokken man, rijk in ervaring, die steeds
voorzigtig, zich ztlden uitliet.
»Gijlieden weet het nog, welk een last wij hier van
het wild hebbcn gehad , waarvan een ieder van ons ,
zoo als wij nu bijeen zijn , de tiend heeft geheven , zoo
dat er nu nog vrij wat minder is dan toenmaals.
Vroeger dacht ik er niet aan om mij te verzetten ,
maar het heeft zoo moeten zijn.
»Het is nu zes jaren geleden , dat ik om eenige ha-
zekeutels drie maanden achter de tralien heb geze-
ten. Gij weet het ook nog , dat de jagtwetten streng
werden toegepast , ofschoon men zich had te bekla-
gen , dat het wild het land plat trapte , als het het
lijf strak had : men kreeg toch geen regt. — Wat
volgde er uit , dat men zoo goed mogelijk zich zelf
trachtte te helpen, waar het doenlijk was.
»Toen die hazen geschiedenis plaats greep, had ik
vdor den winter een twintigtal koolstruiken onder het
raam geplant , en elken nacht die God gaf , kwamen
die schuimers de toppen inkorten , en toen er zich een
onder het hek vastliep , begon die zoo te kermen , dat
ik het niet langer kon aanhooren, en uit het bed
stapte, om het hek voor hem los te maken. Wie
stond er voor? de wildschut — die mij zijne spuit
voorhield , en het haas mede nam , dat mij drie maan-
den heeft bezorgt; maar dat komt later te pas. Gij
moet ook nog weten , dat toen ik terug kwam , mijne
nu zalige vrouw ziek te bed lag. De kinderen had-
den wel goed gewerkt , maar het ging toch berg af ,
227
(sterk achteruit) — dergelijke termen worden gebezigt
waar de bodem van oiis land niet waterpas ligt ~ , dit
heb ik de wildschut nooit kunnen vergeven , en of-
schoon ons de hazen de ooren van den kop vraten,
kan toch geen mijner buren getuigen weer een haas
te hebben hooren klagen. Daags na mijne terugkomst
iiit de kast, ontdekte ik waarom de wildschut zoo
kort bij mijn huis stond : hij had zin in onze Grietje,
maar daar mogt niets van inkomen, en vermits ik
geen schandaal of een buitenbeentje in huis begeerde,
zoo verbood ik hem de deur. Een paar maanden la-
ter , voederde ik des nachts de koe ; er viel een schot ,
er rolt lets bet huis binnen, wat was bet? de knijp-
tang , (*) zijn bloed spoot over de vloer , zijn hoofd
was geheel en al vermorzelt, hij roerde zich niet meer,
en Griet die hem met haar schort wilde dekken , viel
er dwars over been : bet was jammer voor zijnen ou-
den , strammen vader. Ik had nooit gedacht , dat
Griet zoo veel van dien vent bield , en met ieder an-
der had ik toegegeven, maar een oppasser van dejagt
tot schoonzoon , de zaak was onmogelijk. Sedert dien
tijd is ons kind onnoozel , dat mij meer leed is , dan
bijaldien de Heer onze zes jongens tot zich had geno-
men."
»Men moet zoo een verlies ondervonden hebben,"
zeide een der hoorders ; )>het zou goed zijn indien
men wist, wie bet gedaan heeft."
»Wie bet gedaan heeft ! toenmaals was er geen an-
(*) Stroopers uitdrukking , om den jagtopziener aan to duiden..
227
dere veronderstelliuj} , dan dat ik het gedaaii had , of-
sclioon er geen bevvijs bestond. Wat helpt het iemand ,
die den kop afgetrokken is , dat men hem dien weer
aanpast, het blijft altijd zigtbaar. »De doodstraf moet
afseschaft worden en de jagt vrij zijn , anders kan
het ons nooit goed gaan ," viel een ander driftig in ,
die de toespeling minder vatte.
»De opzieners lieten mij nu begaan , tot omtrent
twee jaren geleden , toen die zwarte bliksem de
zaak aanbragt. De nieuwe wildschut dacht : met al-
lerheiligen vliegt hij toch in de lamp, en dat gebeurde
ook. Ik had op een' takkebos (*) geschoten , waarvan
de jongens het vleesch naar de stad bragten, waar-
heen ik ook zelve Qin^ , om het vel te verpassen , daar
de knapen zich op die negotie niet zoo goed verstaan
dan ik , en g. 1. weet alien hoe de looijer is. En
toen ik aan den kopermolen over den vonder wilde
stappen , wien loop ik tegen het lijf? — den wild-
schnt , dien ik niet in tijds had gezien. »Wel jongen
zeide hij , waar wilt gij al zoo vroeg naar toe ?" Naar
Z... zeide ik. Zijn vervloekt krombeenig hondje ,
dat mij besnuffelde en het vel rook, kon ik niet van
mij afhouden. »En wat hebt gij daar in dien zak?"
welken hij tevens betastte. En daar hij mij toch visen-
teerdc, zeide ik astrant weg , »een hertenbil," en
schoof hem van de plank.
»Ik werd ten tweede maal ingepakt en mij toen de
zaak wat warmer aangelegd : ik kreeg drie jaar, waar-
(*) Stroopersterm , voor ceu hert dat zijn gewei op heeft.
* VIERDE JAARGAXG. 16
228
van twee afslagf. Een jaar is gaaiiw om , raaar cr
drie te moeten stil zitten ; ik dacht : gfij zult g^ek wor-
den , of liet ontslag niet beleven ; maar wij werden
nog al te luchten gebragt.
»De jongens kwamen nu en dan berigt van linis
brengen, maar ik kon het duidelijk bespeuren, dat de
wagen achteruit bleef loopen. De vroiiw zag ik niet
terug; zij moest het bezuren en stierf, steeds uitroe-
pende: »zorgt voor de kinderen". Daarvan geraakten
er onder dienst, die kloek toezagen en mijne vrijheid
voorbereidden ; welke bokkensprongen zij maakten,
toen zij mij in het open veld hadden , kunt gij u
voorstellcn.
»Ik had geen rusten noodig om de hut tebereiken;
het was in Januarij en stijf koud, de sneeiiw kraakte;
naarmate ik ons bosch naderde, steeg mijne nieuws-
gierigheid om te weten, of zich mijn geweer nog in
den hollen stam zoude bevinden. Ja waarlijk , al
haalde mij deze of gene , het stak er nog in , maar de
loop was geheel en al verroest. Ik bond den doek en
de blaas van het slot, dat nog gangbaar was, en ter-
wijl ik daarmede bezig ben, hoor ik lets achter mij,
en de duivel — - neen — op dertig passen van mij
staat een sterke hertebok, een ongemakkelijk beest.
Ik leg event jes aan , en het schot vloog van zelfs los ,
knal en val was een, en toen het we^rgalmen op-
hield , had hij de tong reeds uitgestoken.
»Het geweer werd we^r knapjes geborgen , watblad
en sneeuw over het hcrt bijeen gestooten , en toen naar
229
huis. Ik behoefdc geen driemaal te fliiiten, om den
grendel te hooren teriig gaan; wat wareu ze vcrvvon-
derd van mij tenig te zien , maar ik kon hen niet lang
den tijd laten ; ik nam het kapmes en den kruiwagen ,
hen zeggende : een handje to komen helpen. Willig zijn
mijne kinderen altijd geweest en zij gingen niet ligt
terug , maar nu deden zij het onwillekeurig , toen zij het
hert van onder de bladeren zagen te voorschijn komen ;
het huis genaderd zijnde , droegen wij het daar bin-
nen en den krniw^agen ook , om geen spoor na te laten.
»Morgen, zeide ik hen, moet het vleesch de deur
iiit zijn, voor dat eene zielweet, dat ik terug ben."
Des middags waren zij reeds met het geld terug, dat
zij er van gemaakt hadden. Maar die verw^enschtc
huid lag er nog, die vertrouvv^de ik hen niet toe, en
toen ik we^r op den molenvonder was gekomen,
werd ik als door den donder getroffen: wie stond er?
-— de wildschut ; net als of hij nog v^^achtende was.
Ik herinnerde mij het vroegere praatje , »wel man,
waar koom je al zoo vroeg van daan, waar ga je
naar toe en wat heb je in uw' zak ?"
»Ik dacht , als bij het laatste oordeel , als gij u niet
goed houdt , zijt gij bakker aan ; ik had de zak wel in
het water willen werpen , maar dat zat digt gevrozen ,
daarom had ik wel een eigen weg kunnen nemen ,
maar dat was nu te laat. Ik stapte driest op hem
aan en zeide op lagchenden , sarrenden toon : hebt
gij nog zin aan een' bout ? Hij kreeg een roode kop ,
zag voor zich en Het mij de baan vrij.
16*
230
»Wie was gelukkiger dan ik , daar mij hct koude
zvvcet reeds begon uit te breken, en ik zwoer een
zwaren eed , dat dit mijn laatste gang naar de looijerij
zou zijn. Ilet was mij in de beenen geslagen en even
als of er van binnen iets gesmeerd moest worden;"
hierop ledigde hij zijn glas , dat door de hem om-
ringenden toestemmend werd nagevolgd. »Ik bleef te
bed liggen en toen ik weer aan bet gaan kwam ,
waren mij de haren in weinige dagen sneeuwwit ge-
worden."
Hij besloot met te zeggen: dat bet een blijk van
Gods goedheid was , dat de scbut dien dag , bet krom-
pootje niet bij zich had, anders had hem — deze of
gene — weer gehaald en achter bet slot gebragt;
waarom bet betcr ware, van zich te mijden dan zicli
te nabij te komen.
Een strooperspraatje van Moordman*
EENE BIJDRAGE TOT I)E STUDIE
VAN HEr
J A G T V E L D.
Het behoeft wel geeii betooo^ dat de stiidie der ja-3t,
zoo verscheiden in onderwerpcn , het aan{]:eiiame met
het niittige verbindt. Maar hij , die hoo8:er streeft ,
de jagt niet uitsliiiteiid als een kimstmatis' dooden of
vangen van w^ild beschouwt , zal deze stiidie ook nood-
zakelijk noemen. Wij ziillen deze stelling, die meer
en meer , ook in ons vadei land erkend w^ordt , niet
nader ontwikkelen ; wij zullen alleen opmerken , dat
de jagtkunde , die vooral diep doordringt op het jje-
bied der natum^lijke geschiedenis der dieren , ceneu
hechten steim aan het behoiid van het jagtveld biedt;
232
want de kennis eener zaak leert ons iioodwendig hare
vereischten , hare behoeften , de middelen tot haar
bestaan , bloei en groei noodzakelijk , kennen.
Onder de menigvuldige onderwerpen , die men in
het gebied der jagtkunde ontmoet , bekleedt de studie
van het jagtveld eene voorname plaats. Hetzij men
het jagtveld beschouwt in betrekking tot den aard van
den grond, geologisch; de soorten van planten en gc-
wassen , dat is , in betrekking tot den landbouw ;
hetzij men doordringt tot de oorzaken, die voor- of
nadeelig op het jagtveld werken; altijd en bij elke
schrede zal men overvloedige stof tot nadenken vin-
den , die , naarmate men ze overw^eegt , boeit en de
kennis vermeerdert.
Onder de verschillende zich voordoende onderwer-
pen , wenschen wij , in deze bijdrage , de aandacht le
vestigen op eenige oorzaken , die een' nadeeligen in-
vloed op het jagtveld uitoefenen.
Het ligt in den aard der zaak , dat deze oorzaken
het meeste de aandacht verdienen , omdat zij ons te-
vens , als het ware , het spoor aandiiiden , langs het-
welk men haren nadeeligen invloed afweert , stuit of
wijzigt.
Men zij echter, bij de beoordeeling van deze bijdrage,
indachtig , dat wij een onbearbeid veld van beschou-
wingen betreden, waar, tot dus verre, de gebaande
wegen zeldzaam zijn en het spoor onzeker is.
Wij bepalen ons in deze bijdrage bij den invloed ,
dien de navolgcnde oorzaken op het jagtveld uitoefe-
233
lien, als: de bevolking, dc ontwikkelins van den
landbouw , de handel in wild , het jagtgeweer , de
wijzen waarop de jagt wordt uitgeoefend en de in-
vloed van het w^eder.
De aard dezer onderwerpen toont genoegzaam aan ,
dat, hoe zeer alien min of meer zamenwerken, som-
migen echter, sedert lange, doch langzaam , onzigt-
baar; anderen weder spoedig , zigtbaar, maar niet
voortdurend , hunnen ongimstigen invloed verspreiden ,
die dikwerf eene onweerstaanbare kracht bezit.
Wij hebben vooral getracht aan te toonen, dat de
mensch zelve , voor een groot gedeelte de schuld draagt
van het verval des jagtvelds, w^aarover hij soms klaagt;
dat wij , dikwerf maar al te blind voor onze daden ,
de kiem van dit verval vruchteloos elders trachten op
te sporen,
De bewering , dat de toenemende bevolking merk-
baren invloed iiitoefent op het dierenrijk in het alge-
meen , is noch vreemd , noch nieuw , hoezeer zij velen
dit moge toeschijnen. Zij is eene dier oorzaken, wier
werking , langzaam , in het verloop der tijden , zich
openbaart. Om haren invloed aan te toonen, zal men
derhalve eene vergelijking van twee gegeven tijdper-
ken, een tijdverloop van 30 jaren b. v., moeten maken.
Wat de geschiedenis van het menschdom leert , in
betrekking tot de dieren in het algemeen, is, hoewel
op mindere schaal, in het gegeven tijdperk, volmaakt
toepasselijk op het jagtveld , hetgeen wij , als een voor-
werp onzer beschouwing iiit dit oogpunt, betreden.
234
De geschiedenis toch van het menschilom leert ons,
dat in dezelfde mate, als de toenemende bevolking uiti
breiding der bronnen van bestaan beboeft , zij ook de
aarde bebeerscht, en hare beerscbappij over de dieren ,
die op den ingenomen grond leven en tieren , vesligt.
Tegen roofgicrige , gevaarlijke dieren toog de mensch
te velde , gev^apend met de middelen door zijn ver-
nuft, in den nood gescberpt^ ontdekt en welke bem
de overvYinning in den strijd verzekerden. In den
waren zin des woords , bescbikt bij over bet leven
en den dood der dieren naar welgevallen. Hij ver-
nielt de roofgierigen , onderwerpt aan zijne magt de
nuttigen, terv^ijl bij anderen, ~ die of, omdat de
aard, de levensw^ijze en bet kfimaat, dit niet did-
den , of J omdat de moeite en kosten niet tegen de
voordeelen opwegen , niet voor eene voordeelige en
nuttige onderwerping vatbaar zijn , — wei is waar ,
in bunnen natnurstaat aan zicb zelven overlict , maar
desniettemin rusteloos vervolgde en , tot zijn gerief ,
bemagtigde. Deze is de eigenlijk gezegde jagt, die
aanvankeUjk aangewend tot voldoening van nooddriift ,
in bet verloop der tijden tot eene iiitspanning verbe-
ven , en aan wetten en verordeningen ondervvorpen is.
Past men deze gescbiedkundige waarbeid op de laatst
verloopen dertig jaren toe , dan ontvs aart men , dat
met de verbazende ontwikkeJing der bevolking , de
aarde allerwege in dezelfde mate ingenomen is , en de
bron van bestaan , in baren scboot verborgen , door
der menscben vlijt geopend is.
235
Daar waar, dcrtis jaren geleden, liet dier eene
ruwe maar veilige scliuilplaats voiid , verrijzeii thans
schoonc lust- of bouwhoven , vcrriikt ecnc vrucht-
bare landdoiiw hct oo{j.
Het dier, het wild heeft die, weieer onbearbeide,
ruwe natuur verlaten. Het heeft den druk van des
menschen beheerschenden gecst , overal zigtbaar , overal
onweerstaanbaar , gevoeld. Deze druk orijpt in zijn
bestaan, in zijn veilig leven , in de vermenigvuidif^ing
van zijn geslacht , door de stille en rustige eenzaam-
heid beschermd ; in de liefderijke verzorging van
zijn kroost, zoo dikwerf gestoord en wreed uiteenge-
jaagd , vertrcden en vernield.
Deze uitbrciding, bet gevolg der toenemende be-
volking, gaat band aan band gepaard met de ontgin-
ning des gronds , de ontwikkeling van den landbouw.
Is de boven vermelde stelling aannemebjk, dan volgt
daaruit noodwendig , dat de landbouw in sommige
opzigten ongunstig werkt op een jagtveld. Het spreekt
van zelven , dat en de soort van wild , en de aard
der planten en gewassen , die geteeld , gepoot of ge-
geplant worden , naauwkeurig in het oog moeten
worden gehouden.
Het zoude, zoo wij meenen, uit deze beschouwing
blijken , dat hoezeer de ruwe , milde natuur , boven
alle gronden als jagtveld uitmunt , de landbouw ech~
ler voor sommige wildsoorten, in betrekking tot deze
of gene plant , den ruwen grond in een aanlok-
kend oord herschept.
236
Het zoiide welligt een niet onbelangrijke arbeid
zijn, om dieii invloed van de teelt der verschillende
planten en gewassen , op een bepaald jagtveld voor-
komende, in het bijzonder na te gaan. Ongetwijfeld
zal onze studie, gelijk wij reeds aanmerkten, ons ook
menig behoedmiddel aan de hand geven , tegen de
ongunstige werking der teelt van deze of gene plant
op het wild.
Om eene sprank van dit uitgebreid onderwerp af
te zonderen, willen wij trachten een denkbeeld te
geven van den aard van het onderwerp, door cenige
voorbeelden , uit het gebied van den landbouw ont-
leend, aan te voeren.
Hij , die slechts nu en dan een' belangstellenden
blik op den landbouw werpt , zal evenzeer verbaasd
staan over de ontginning van woeste gronden , als
over de vroeger ongekende zorg , waarmede de akker
bebouwd wordt; geen duim gronds ontglipt de aan-
dacht van den landman; overal en altijd is zijne hand
gereed, om de ontkiemende plant te verzorgen, te
ondersteunen.
De houtteelt, die een' zoo magtigen invloed op het
jagtveld uitoefent, verdient in de eerste plaats de
aandacht.
Naar den aard van den grond, wordt deze teelt
aan de eene zijde, als het ware, verlaten, of meer
en meer uitgebreid. Immers , men ontwaart , dat de
bosschen , op lagen grond , uitgeroeid en in vruchtbare
akkers worden herschapen. Wie ziet niet , dat hier-
237
door aan vele wildsoorten eene veilige scliuilplaats
wordt ontnomen ? op hoogere gronden , daarentegen ,
waar de akkerboiiw gene of weinige vruchten voort-
brengt, neemt daarentegen de zucht tot de hoiitteelt,
bepaaldelijk van dennenbosschen , ongemeen toe en
bereidt alzoo bet wild veilige en aangename verblijf-
plaatsen.
Het dennenbosch vooral biedt dit groot voordeel aan.
Immers, dit bout wordt de eerste 10, 12 a 15 jaren
geheel aan zieb zelven overgelaten; het groeit wild,
ruw op; bet vordert geene belangrijke zorgen. Dan
eerst , wanneer de landman , met het snoeimes gewa-
pend, den stam van de overtollige takken ontlast, en
den struik tot een opgaanden boom vormt, verliest
bet bosch alle aanlokkelijkheid voor het wild. Het
boscli moge diep, en als het ware, ondoordringbaar
zijn; waar alleen de geweerknal des jagers de stilte
eertijds afbrak, daarin dringt de mensch door, en
allerwege ontwaart men zijne zorgvuldige hand.
Overweegt men de vereischten van de teelt van an-
dere boutsoorten, bepaaldelijk schaarhout, is het dui-
delijk, dat zij dien waarborg voor het wild niet
aanbieden.
De veelvuldige tegenwoordigheid van den landman
in het bout, op den akker; zijn rusteloos zwoegen,
omwoelen en bewerken van den grond , oefenen nood-
wendig een' grooten invloed uit op de vogels , die hun
nest op den beganen grond bouwen , en op het baas ,
dat zijn jongen in een kunsteloos bereid leger werpt.
238
AVaaraau loch is het , althans in zckeic male , toe
le schrijvcii , clat vele oorden , weleer berocmd wegens
de palrijzen en kwartels , llians schier door dit wild
vcrlaten zijn ?
Men raadplege de geschiedenis van de ontginning
dezer oorden, of van de ontwikkeling en voortgang
van den akkerbouw aldaar, en men zal, wij twijfelen
daaraan niet , altijd met het oog op andere oorzaken ,
bevinden, dat des menschen vlijt en arbeid de ont-
wikkeling, de instandhoiiding van het wild in groote
mate heeft belet.
Wil men , tot staving van onze meening , nog een
treffend voorbeeld , men werpe een' blik op de teelt
van den aardappel. Hoezeer het wel niet aan eenigen
twijfel onderhevig is , dat de ongelukkige ziekte , die
deze plant sedert een tiental Jaren aantast, gevoelige
slagen aan het jagtveld toebrengt, omdat zij het wild
eene, bij uitnemendheid , aangename verblijfplaats aan-
bood, en, sedert dat tijdstip vroeg verwelkende, dit
voordeel niet meer oplevert, is het evenmin te ont-
kennen, dat de hooge prijs van dit product de teelt
verbazend uitbreidt, de zorg tot opkweking van de
plant verdubbelt , die de gestadige tegenwoordigheid
van den landman vordert.
Het is waar, deze onbekende ziekte heeft de maat-
schappij vreeselijk geteisterd , doch hare rampen scherp-
ten het vernuft des landboiiwkundigen ; zij beurden
den landbouw op, schonken hem jeugdige kracht en
leven. — Dc landbouw dan, men kan dit teregt zeg-
239
gen , wyzigt , veranilcrt het aanschijn dcr aarde met
al wat daarop leeft , tiert , groeit en bloeit; men
denke intussehen niet, dat dc landboiiw, van eene
andere zijde bcsdiouwd , het jagtveld niet beg^unstii^^t.
Het zij verre , docli het is hier dc plaats niet , om dit
aan te toonen.
Gevoelige en regtstreeksche slagen brengt de toene-
mende handel in wiUi aan het jagtveld toe; want het
zuiver jagtgenot wijkt meer en meer voor een ellendig
winstbejag, door de duurte van het wild aangehitst;
wij zullen later zien , welken invloed de hooge prljs
van alle briiikbare diercn uitoefent op de wijze , op
welke de jagt wordt bedroven. Genoeg zij het op te
merken , dat de snelle commimicatie dezen handel
meer en meer uitbreidt, en Londen ook eene ver-
bazende menigte wild verzwelgt.
Vermits de exploitatie, de handel in eijeren,
haezeer niet regtstreeks, echter in twee gevolgen
duidelijke sporen op het gebied der jagt nalaat,
is het hier de plaats daarop eene aanmerking te
maken.
Het zoeken of rapen van eijeren heeft een tweele-
dig oogmerk : het eene heeft ten doel de verzameling
van eijeren van alle vogelen, voor museums of kabi-
netten , het andere de eijeren , die in den handel
komen tot gebruik , als voedsel.
Het eerstgemelde wordt op groote schaal uitgevoerd*
Zoo is het bekend , dat een Engelsch agent zich in deze
of gene gemeente vestigt ; zijn oogmerk , om eijeren te
240
verzam.^Ien bekend maakt , en bepaalde , soms hooge
prijzen uitlojft voor de cijeren, onverscliillig welke ,
die hem wordon aangebragt. 0ns is verzekerd, dat
voor eijeren van de scliriek (*) vijftis? cents uitge-
loofd zijn.
Door dit lokaas aane^emoedigd , bestormt groot en
klein de velden, bosschen en heiden; geen plekje
gronds ontsnapt aan deze gretige menigte.
Hij, die niet ongevoelig is voor de ontluikende na-
tuur , zoo zeer opgeluisterd door den zang , bet leven
en tieren barer gevederde bew^oners, zal dit vernie-
lingswerk evenzeer betreuren, als bet de jagtliefheb-
ber verwenscbt.
Het is wel eene w^aarbeid, dat de mensch, w^aar hij
verscbijnt, den vrede van bet dierenrijk stoort en ver-
vs^oest; de kiem des levens van nuttige dieren zelfs
vertreedt. Wij beboeven de noodlottige gevolgen van
dit eijerzoeken, in betrekking tot de jagt niet aan te
toonen, w^anneer v^ij slechts opmerken, dat de natimr,
van liare zorgvrije bew^oners op deze w^ijze beroofd
wordende, evenmin een rijk jagtveld aanbieden kan,
De bandel in eijeren, die verbruikt w^orden, en die
boofdzakelijk de eijeren van eenden en kievitten ten on-
derwerp heeft, kan, zonder sebade, niet gebeel vs^or-
den verboden ; maar ook bier gaat men , door winst-
bejag gedreven, veelal te ver. Men vergeet, dat het
verw^oesten der nesten van nuttige vogels, of bet baat-
zuchtig rapen van eijeren de bron van eenen toekom-
(*^ Kwartclkoning-.
241
stigen rijkdom stopt, die de waarde der eijeren hon-
derdvoudig overtreft. Zonder oordeel , zonder den tijd
vanhet jaar, de zedeu en gewoonlen van den vogel in
aanmerking te nemen, blijft men rapen en vernietigt
men dikwerf een aantal eijeren, die, reeds bebroed,
onbruikbaar zijn.
Om slecbts een voorbeeld bij te brengen, wijzen wij
op het rapen van eijeren van eenden op eendenkooijen.
Wij zijn overtuigd, dat de eendenkooi, in dit op-
zigt, allergevoeligste slagen toebrengt aan de teelt
van dezen watervogel.
Verblind door de geringe winst , maar die voor de
hand ligt , rapen sommige kooilieden eene tallooze me-
nigte eijeren. Men schijnt niet te willen inzien, dat
de eijerleggende vogel eenmaal uitgeput is. Wat is
hiervan het noodzakelijk gevolg? dat deze vruchtbare
vogel, in de natuurlijke aandrift tot voorplanting des
geslachts gefnuikt , slechts een beperkt getal , of in het
geheel geene jongen voortbrengt. En wanneer dan het
tijdstip daar is , waarop de kooiman zijne netten vruch-
teloos spant , dan , ja dan nog durft hij klagen , zon-
der te beseffen, blind als de mensch is voor zijne
eigene daden, dat hij de eerste en voornaamste oor-
zaak van dien toestand was.
Het geldt hier niet het belang van de jagt alleen ; de
geheele natuur, onze sehoone landdouw, de velden,
de bosschen , de lusthoven eischen van hem de be-
scherming tegen dit vernielingswerk , die hen bemint
en bewondert.
94 •>
Men tracht wel eens den glirnp van noodzakelijk-
held aan deze vernielingszuclit te geven , als of men de
uitroeijinsf van schadelijke voxels bevorderde. Het is
slechts een voorv^endsel , waar achter de hebzucht
zicli gewoonlijk verscbuilt. Het vooroordeel tegen ve-
lerlei soort van dieren , die men schadelijk noemt ,
brengt velen op het dvvaalspoor. Wij hopen intussclien ,
dat de tijd niet ver af moge zijn , waarop dit vooroor-
deel , door de ware kennis der dieren opgeheven ,
plaats maakt voor de waarheid , die de regte schatting
van het dier aan wij st.
De mol had , — om een voorbeeld aan te voeren —
als een schadelijk gedierte in betrekking tot den land-
bouw, door eene oppervlakkige kennis van slechts
eenigen zijner gewoonten , veroordeeld , den banvloek
des landmans verworven; zijne uitroeijing werd door
velerlei middelen beproefd. Maar ziet ! de stiidie , vrij
van vooroordeel, spoort hem na in de ingewanden der
aarde, erkent spoedig in hem een nuttig dier; en,
terwijl men vroeger uitriep : dood aan den mol , roept
de wetenschap , tot verbazing van den landman : hij
leve ! Moge ons dit voorbeeld ook op het gebied der
jagt leiden, en eenige angstvalligheid inboezemen om-
trent de meening , hoe algemeen ook verspreid , die
men omtrent vele dieren voedt.
De verbazende voortgang der Industrie in de uitvin-
dingen en verbetering der middelen ter jagt aange-
wend, dien men in dit dertigjarige tijdperk opmerkt,
heeft een even gewigtigen invloed op de jagt uitgeoe-
243
fend ; en waar is dc grens , die hot vernuft van den
mensch bedwingt ?
Wij zullen, om geene andere voorwerpen te noe-
men, naauwlijks op het jagtgeweer behoeven te wij-
zen , om dit aan te tooncn. Zijn niet nii reeds al de
vereiscbten , die de kracbt , de snelbeid en de meerdere
zekerbeid van het sebot bevorderen, de ligte en fraaije
sierlijke zamenstelling , op eene bewonderingswaardige
wijze in dit viiurwapen vereenigd.
De iiitgevonden verbeteringen , die het jagtgeweer
heeft ondergaan , hebben de kansen ten nadeele van
het wild, in dezelfde mate, vermeerderd.
Evenzeer als de oningewijde verbaasd staat over de
menigte wilds door sommige jagers geschoten ; even-
min bevreemt het den jagtlief hebber , dat in sommige
streken , waar zich broodjagers ophouden , het jagt-
veld schier iiitgeput en vernietigd is.
Het gerief, het doeltreffende van het tegenwoordig
jagtgeweer schijnt de zucht tot de jagt merkbaar te
hebben opgewekt, vooral sedert het tijdperk, dat het,
door den Snellen voortgang der nijverheid en concur-
rentie tot een' zeer lagen prijs in den handel gebragt,
onder ieders bereik kwam.
Wij zullen niet van de overige middelen spreken.
Het aangehaalde voorbeeld voldoet genoegzaam aan ons
oogmerk , om den invloed , die het op de jagt uitoe-
fent , te doen opmerken.
Deze beschouwing voert ons , als van zelven , tot de
overweging van den invloed , dien het gebruik dezer
* - VIERDE JAARGANG. i 1
244
middelen ter jagt op het jagtvekl uitoefcnen , of liever
tot de wijze , op welke de jast veelal wordt bedreven.
Dit punt is des jagers aandacht in de hoogste mate
waardig, omdat daarvan , naar onze overtuigiiig , bet
beboud van den wildstand grootendeels afbanke' jk is.
Wij beweren, dat de jager, die of ecne oninatin'c
hebzuebt bot viert, of zijne onbesiiisde drift nict wect
te breidelen, de vernieling van vele wildsoorten jam-
merbjk in de band werkt en dikwerf eenc den menscb
onwaardige wreedbeid zal plegen.
Het is de bebzuebt, die des menscbon hart voor
elke edele gewaarwording skiit , en met koelbloedige
hand de moeder van een biilpeloos kroost doodt , dat
even spoedig zijn ondergang te gemoet snelt. Het is
waar, de bartstogt , de aandrift tot de jagt vervoert
den jager dikwerf tot even verderfelijkc als wreede
daden ; docb zij ontspruit uit eene gebeele andere bron
als de bebzucbt; deze verliest weldra, bij rijpere on-
dervinding en beraad, barcn onbesuisden aard, gene
is ongeneesbjk, omdat zij onverzadelijk is.
Werpt men een onbevooroordeelden blik op de wijzc
waarop de jagt door velen wordt iiitgeoefend, dan zal
men niet kunnen ontkennen , dat zij door velen tot een
gemeen middel van bestaan wordt verlaagd. De jagt
verliest voor dezen baar edelaardig karakter; genot
biedt zij niet meer, want bet eigenbelang, dat slccht^
bet stoffelijke beoogt, is ongevoelig, onverscbillig voor
de menigvuldige aandoeningen , die den waren jagt-
liefbebber, bij elkc scbredc als bet ware, bestormen.
245
Hct is den vrek gelyk , die het bezit van rijkdom , niet
het genot dat hij schenkt , najaagt.
Neen; wiUen wij krachti*je beschermers der wild-
baan zijn, verliezen wij dan het edelaardige karakter,
dat de jagt steeds kenmerkte, nimmer iiit het oog.
Verwerpen wij steeds elk middel, dat baatziichtige be-
doelingen zelfs in de verte verraadt. Bedenken wij ,
dat zelfs de verbazende kracht der natuur in de voort-
teelin{j van het dierenrijk , de rustelooze slagen , die wij
haar dikwerf nuttcloos toebrengen , onmogelijk kan
weerstaan; en, zonder verademing voortgezet, de
kiem des levens , ruimschoots in elk schepsel gelegd ,
noodwendig moeten verstikken.
Dan zuUen wij ook bevrijd blijven van die dwaze en
ijdelc zucht , om boven onze jagtgenooten iiit te mun-
ten door het getal geschoten wild , die natuurlijk meer
het getal dan het gehalte beoogt , en waaraan menig
onbruikbaar stuk wild wordt opgeofferd. Wij zullen
ons dan ook niet behoeven te dekken met de ellen-
dige uitvlugt: »indien ik het niet doodschiet, doet
het een ander."
Het is bier de plaats niet , om de menigte gevallen aan
te toonen , in welke de jager nuttelooze schade aan het
jagtveld toebrengt ; trouwens , een ieder die nadenkt ,
kan elk voorkomend geval genoegzaam beoordeelen.
Het zij voldoende , hierop te hebben gewezen , opdat
wij , in het opsporen der oorzaken , die een jagtveld
teisteren, vooral ook onze eigene daden in rijpe over-
weging ncmen,
18^
246
lloezccr onafhankelijk van des mcnschcn wil en
daden , verdient ook de aard der jaargetijden onze
aandacht.
Het heeft ons meermalen bevreemd , dat men , bij
de beoordeeling van een jagtveld, weinig of dikwerf
in het geheel niet den aard van het jaargctijde over-
weegt , waarin de levenskiem van het dier wordt ge-
legd ; het jaargetijde , waarin het ontwikkeld is , waarin
het wasdom erlangt en zijn bestaan als verzekerd kan
besehoiiwd worden. Nogthans is de teriigblik op de
verschillende jaargetijden noodzakelijk , omdat hunne
invloed verbazend groot , ja , de ontwikkeling , de groci
en bloei van het dier daarvan schier afhankeUjk is.
Laat ons, om dit denkbeeld nader te ontvouwen,
het gebied der jagt betreden , en den patrijs , in be-
trekking tot den invloed van het jaargetijde, als voor-
beeld voor oogen stellen.
Wij spreken niet van het viervoetige gedierte, om-
dat dit den druk, waarmede het jaargetijde het dier
in zijn bestaan of leven kwelt, weinig of niet ge-
voelt, en zich daartegen in hoogere mate beveiligt.
De rampen, die het viervoetige gedierte vooral teiste-
ren, zijn, natuurhjk, overstroomingen en hagelslag
die, hoewel zeldzaam, dieren en planten verplettert;
ziekten, waaraan de haas meer onderhevig schijnt le
zijn, dan men algemeen gelooft.
De meening, dat de sneeuw, ook in eene dikke
laag gevallen, den haas doodt, vernielt, wordt door
de waarneming wederlegd. De sneeuw schaadt hem
247
niet, maar zij is dit dier rampspoedig , omdat
het, ill zijnc beweging belet, door zijn in de sneeuw
keniielijk spoor verraden, als slagtoffer van den stroo-
per sneeft. Het jonge haas op de sneeuw zelfs gewor-
pen, komt deze, voor zijnengroei oogenschijnlijk iiadee-
lige omstandigheid , te boven. Het voorjaar van 1855
leverde eene menigte voorbeelden op van jonge hazen ,
die gediirende een tijdstip vvaren geworpen , dat , gelijk
men zich herinnert, de aarde met eene dikke laag
sneeuw was bedekt. En geen wonder, wanneer men
bedenkt, dat, in den regel, de werptijd van dit dier
in de maand Februarij invalt , een tijdstip , dat zich
veelal door eene gure , koude lucht kenmerkt; dat
de natuur elk dier met de noodige krachten en eigen-
schappen voorziet , om het te beveiligen , zal men ook
ontwaren , dat de ligchameHjke hoedanigheden van
het haas , van het oogenblik zijner geboorte , mits niet
van de moer gescheiden , het genoegzaam dekken tegen
den invloed van het weder (*).
Vestigt men daarentegen zijne aandacht op den aard ,
de eigenschappen van den vogel en vooral van denge-
nen , dien wij hier beschouwen , dan ontwaart men
ook, in zijne voortteeling , andere eigenschappen, groo-
tere en menigvuldige gevaren, waaraan hij is blootge-
(*) Wanneer, evenwel, bij eene dikke sneeuwlaag dooi invalt en het daarop
■weder begint te vriezen, wordt tie sneeuw met eene harde ijskorst overdekt,
door welke het wild niet kan heen krabbelen om voedsel te vinden ; vele haz«n
en ook patryzen komen alsdan van gebrek om. De winter van 1854 op 1855
liceft er, langs den HoUandschcn duinkant bet treurig bewijs van geleverd.
RED.
248
steld, en miiidere behoedmiddelen , om zicli daarlegen
te verzetten.
Om dit denkbeeld krachtiger te gevoelen , overwege
en doorloope men de lange rij van gevaren, die
hem bedreigen van bet oogenblik, dat bet ei gelegd
wordt, betwelk de kiem zijns levens verbergt, tot op
bet tijdstip , dat bij zich op zijne vleugels in bet bemel-
ruim verbeft , en men staat verbaasd over de milde en
moederUjke zorgen der natuiir, welke bem, als bet
ware , bewaakt , en door de menigle klippen beenleidf .
Oppervlakkig bescbouwd zou men aannemen, dat
eene drooge lente , vooral in Mei , gunstig op de voort-
teebng der patrijzen werkt; en nogtbans is deze toe-
stand, voor een oogenblik gunstig, in zijne gevolgcn
nadeelig.
Zie bier, wat de waarnemingen ons daaromtrent
leeren :
De patrijs bewoont, bij voorkeur, booge drooge
gronden, maar, als door een tegenstrijdig instinct
gedreven, traebt bij vooral in warme dagen, zijne na-
tuurlijke inwendige warmte, bet boendergeslacbt zoo-
zeer eigen, op lagen grond of in de scbaduw van
frisscbe planten te bekoelen. Dezelfde neiging straalt
beldcr door in den aard der plaats , waar bij zijn nest
bouwt. Weinig bekommerd omtrent deze plaats, de
maatregelen van voorzorg ter beveiliging van bet nest,
is bem een kuiltje voldoendc.
Kenmerkt de lente zicb door droogte , dan wordt bet
nest op den lagen grond gebouwd; vermits de droogte
249
door veel legeii en omweersvlagen gewoonlijk
wordt opgevolgd, is het nest aan overstrooming
blootgesteld , en vergaat dan ook by zwaren regen. De
hen is dan dikwerf reeds uitgeput door het leggen der
eijeren of het broeden, of, indien zij in staat is alsnog
eijeren te leggen, is het getal tot weinigen beperkt,
en bereikt het daaruit voortspruitende kroost zelden,
bij het openen der jagt, den vereischten wasdom.
Is daarentegen de lente regenachtig, vochtig, dan
wordt het nest op hoogeren grond geplaatst en wordt
daardoor veelmcer tegen de uitwerksels van den plas-
regen beveiligd.
Men ontdekt deze nadeeUge gevolgen spoedig uit de
slagen patrijzen, waaronder zich verschiilende ouden
voordoen. Zoodra toch de tijd, tot de voortteling
aangewezen, verstreken is, keert deze vogel, daarin
gestoord, tot het gezellige leven terug.
Heeft hij den broedtijd, die nog door andere oorza-
ken, hetzij door den mensch, hetzij door de dieren
kan worden gestoord, gekikkig doorgeworsteld , dan
opent zich voor het zwakke, teedere kroost een nieuw
veld, waar de gevaren wel niet zoo menigvuldig, doch
altijd toch in die mate voorkomen, dat zij de grootste
en voortdurende zorg der ouderen vorderen.
De patrijs is, onmiddelijk na de geboorte door de
jongen gevolgd, niet meer, gelijk in den broedtijd^
gebonden aan de plaats van het nest. De jongen ver-
laten den eijerdop en volgen hunne ouders met een
verwonderlijk vhiggen tred. Deze ontwijken behendig
250
alle geraas, keeren de dreigende gevaren af , verijdelen
met verniift, gesclierpt door eene oneindige liefde tot
hun kroost, de listen en lagen hunner vijanden; zij
verdedigen bet stoiitmoedig met eene hardnekkigheid ,
die de bewondering afperst. Deze rustelooze, oplet-
tende zorgen, bieden werkelijk een aandoenlijk tafe-
reel aan van voorbeeldelooze ouderlijke liefde. Het
moest zoo zijn; omdat bet kroost, veeltijds talrijk,
zonder deze onuitputtelijkc liefde, onmogelijk eenmaal
zijne bestemming zoude kunnen bereiken.
Eene daadzaak — ook bij de gewone hen waartene-
men — toont den omvang van zijn vernuft in de verzor-
ging der jongen, namelijk, dat bij de jongen soms
meer dan twintig in getal onder zijne vleugelen bergt ,
zonder dat een bunner de koesterende warmte mist,
die zijn ligcbaam bun mededeelt.
Intusscben, in weerwil van al die zorg en oplet-
tendbeid, zijn de gevaren steeds talrijk. Even gelijk
de bagelslag ben verplettert, is koud of vocbtig w^eder
voor ben gelijk aan een langzaam doodend vergift;
terwijl de door de stortregens plotseling overstroomde
voren der akkers, de kuilen en laagten, die ben om-
ringen, in bet volgen der ouden — die deze binder-
palen gemakkelijk te boven komen — bun noodlottig
worden.
Onder de voorldurende wisseling van deze en an-
dere gevaren bereiken zij eindelijk bet lijdstip , waarop
de kracbt der vleugels ben aan deze gevaren ontrukt.
De kans op bun beboud is grootendeels vcrmeerderd,
251
ja bijiia verzekerd, doch zij gaan weldra een aiidereii
magtigen, listigen vijand, den mensch, ontmoeten.
Hier zijn wij genaderd, tot eene andere iiadeelige oor-
zaak, het stroopen. Wij hebben deze niet in onze be-
schouwing opgenomen , omdat ze te algemeen bekend
is, en deze verderfelijke praktijk alleen een boekdeel
zDude vereischen.
Alleen willen wij nog opmerken, dat men hier en
daar het vergift aanwendt om de patrijzen te bemagti-
gen. Deze praktijk, die welligt vreeselijke, doodelijke
gevolgen voor den gebmiker kan hebben , verdient wel
bekend gemaakt te worden , opdat men zich in acht
nemen voor het gebriiik van niet geschoten patrijzen.
Zoover gaat de hebzucht ; men schroomt niet den me-
demensch aan liaar op te offeren!!
H. S.
OE LiEFHESBEHiJ JAGEi?. "
*:$■««■
Voor de onoewijden in de kiinst der edele jagerij
staan alle de zoneii van Nimrod op dezelfde lijn , en
ieder die een groen buis draagt , eene weitascli omhangt
en een geweer in de hand durft nemen (een snap-haan ,
gelijk zij zeggen) , is een jager in hunne oogen. — Hoe
weinigen, ecliter, zijn er, die dien grootschen naam
verdienen
De zoo vurig gewenschte dag, waarop de jagt geo-
pend wordt, is aangebroken. — Lang voor liet rijzen
van de zon, is de ware liefhebber reeds in het veld,
om het schreijen der hoenders te vernemen, ten einde
den kostelijken morgenstond niet met vruchteloos zoe-
ken door te brengen; reeds menigmaal, voor dat dc
hitte des dags het werk bemoeijelijkt, heeft het liefe-
iijke woord : y^apporter zijne trouwe honden ver-
heugd. — Voor den jager is het oogenblik des ontbijts
gekomen : een drooge sloot , in de schaduw van eene
(*) Dit geestig opstel, dat in de „Nederlanders" — een werk dat niet in
icders haudcn is — voorkomt , sch\Jnt ons ccnc plaats in dit Tijdsclirift over-
^vaardig.
RED.
i>53
Iieg , biedt eene heerlijke rustplaats aaii , waar hij
zich eenige verpozing vergunt en zijne plannen beraamt
voor den verderen togt. — Nu wordt ook , na lang
rekken en geeuwen, een jagtbuis-drager wakker. Hij
kleedt zich en maakt zich tot de jagt gereed. Zijn ge-
weer is vuil en roestig: de sloten spreken niet: zijn
kruidhoren is niet gevuld : de groote en kleine zes zijn
in de hagelzak dooreen gemengd. De witte en door
geen onschuldig bloed bemorste weitasch , wordt ge-
vuld met levensbehoefte. Wijn , appelen , een stuk taart
van den vorigen dag , boterhammetjes met vleesch ,
worden zorgvuldig ingepakt. Aan het brood voor de
honden wordt niet gedacht : die hebben immers geenc
behoeften ! — Om negen uren treedt mijnheer de deur
uit, en zijne eerste klagte geldt de vreeselijke warmte ,
die niet uit te houden zal zijn. — Zijn trouwe pols-
drager , uit de goede school , bemoedigt hem , en hij
is eindelijk een aardappelenveld opgetreden : zijne hon-
den staan : eene heerlijke klucht hoenders rijst : paf !
paf ! sneller dan de gedachten volgen zich zijne twee
schoten ; maar de zak blijft ledig. — »Mis ! onbegrij-
pelijk , Jan ! ik had mij zoo goed den tijd genomen,
Mij dunkt toch , dat ik de veeren er af heb zien stui-
ven."— »'t Zou mij niet wonderen , mijnheer, als dat
eene hoen bagel had. Ginds liggen zij weer." —
»Waar. Jan!" — »Achter ons , in dat andere stuk
aardappelen: alien uit elkander!" »Dat is mij te ver;
vooruit maar ! hoenders zijn er genoeg." Alle de ver-
toogen van Jan zijn te vergeefs, en vooruit gaat de
254
jagt. — Geen ander wild doet zich op, en na verloop
van een half iiur wordt het jagtveld iiitgekreten als
dood , en worden de stroopers beschimpt , die het ge-
noegen der liefhebbers bederven. — Mijnheer voelt
zich reeds vermoeid, en ook hij zoekt schadiiw en
rust. — Een geurige havannah cigaar wordt ontstoken ,
geweer en weitasch worden afgelegd , en hij strekt
zich uit, nogthans klagende over den harden grond.
De jager voelt zich intusschen genoegzaam verkwikt ,
zijne honden zijn uitgerust en met vernieuwden moed
hervat hij de jagt. — Weldra knalt weder zijn geweer
en spoedig volgen zijne schoten zich op. — »Het is
toch raar , Jan ! dat andere jagers altijd gelukkiger
zijn dan ik."
»Hij is onder de hoenders , die mijnheer niet ver-
volgen wou !"
»Ik vind het duivels onfatsoenlijk om iemand zoo
voor het hoofd te jagen. Zoodra ik buurman spreek ,
zai ik hem dat eens duidelijk zeggen !"
Even als een karrepaard , dat vroeger bij een rege-
ment kavallerie heeft gediend , zijne ooren opsteekt bij
het hooren der trompet , zoo voelt mijnheer zijnen ijver
opgewekt, bij het schieten van zijnen buurman, en
ook hij zet zich weder in beweging. — ))Waar ik hem
weet!" zegt Jan, »Castor staat voor een haas:" en
Jan ligt de pols reeds op , om den ongelukkigen steil-
oor lot loopcn te dwingen. — »Hou op Jan ! ben je
gek! ik zal hem in het leger schieten. Houd den
bond vast." — ^Zie j'em wcl goed, mijnheer?" — »Ja
^jr^r^
wel, ja wcl , claar, in die striiikeii." Mijnheer legt
aan, mikt lana, driikt eindelijk, en de kluiten van
een molshoop stuiven iiit elkander, terwijl bet haas
de ruimte kiest. — »'t Is jammer, mijnheer," zegt
Jan zuchtende , )>'t is een oude rammelaar: zie hem
«ens opslaan met zijne achterloopers."
Jagen op de klei is in de eerste dag^en hoogst aan-
genaam; men kan op de vlakte de hoenders zoo
heerlijk nazien. Echter, geen rozen zonder doornen:
de klei is met slooten doorsneden en er moet gespron-
gen worden. — Het is dus niet alleen noodig, het is
pligtmatig , dat men een goede , sterke polstok hebbe. —
Mijnbeer komt voor een sloot , hoogstens acht of negen
voet breed : hij moet er over , of bij moet in bet afge-
jaagde veld terug.
Jan heeft mijnbeer op alle mogelijke wijzen bemoe-
digd. Hij is been en weder gesprongen ; beeft de
beste plaats opgezocbt en beeft eindelijk zijn meester
overgebaald, om den sprong te wagen, bem vooral
aanbevelende , om »logt te springen, omdat de stok
niet best is, zoo als bij reeds in bet voorleden jaar
gewaarscbuwd beeft." »Wat! niet best? een riga's
bout," zegt mijnbeer, »dat ik zelf beb uitgekozen."
In zijn toorn over de ongepaste aanmerking van zijn'
polsdrager, valt bij met de voile zwaarte van zijn
ligcbaam op den stok ; de verouderde breuk sebeurt
door en ruggelings ploft bij in bet water, dat zicb
een oogenblik boven bem sliiit, om bem te bedekken
met eendekroos. Jan trekt bem iiit de sloot; strijkt
25G
met zijn mes den modder af; hoort geduldig de ver-
vvenschingen aan, die uit den mond van mijnheer
vloeijen, gelijk het water uit zijne kleederen, en daar
er nil aan geen jagen meer te denken is, gaan zij
mistroostig en plat-zak, reeds om elf iiren naar huis.
Bij het dalen van de zon kecrt ook de jager naar
zijne woning. Rein genot heeft zijne moeite beloond:
de rijk geviilde tasch getiiigt van zijne behendigheid ; ver-
moeid , maar niet ontmoedigd , begeeft hij zich ter ruste
en droomt van de genoegens van den volgenden dag.
Wacht u, lieve meisjes, voor zoogenoemde liefheb-
berij jagers. Gediirende den jagttijd zijn het ondrage-
lijke meubels in een huis , en laten hunne arme vrou-
wen des avonds al het kv^aad ontgelden, dat zij zich
zelven des daags berokkend hebben. Hun portret zal
ik u teekenen , naar het leven , opdat gij navrage
kunt doen en u hoeden voor schade.
Een lief hebberij jager draagt een nieuvs^ , engsluitend
buis, van fijn laken; omdat hij niet op zijne vingers
kan fluiten , hangt er, aan een van zijne knoopsgaten,
een ivoren fluitje, aan een zijden lint. Hij heeft veel-
al een' witten hoed op. Indien zijn gew^eer niet ge-
heel nieuw is , is het vuil en met roestvlekken bedekt.
Zijn kruidhoren en zijn hagelzak zijn volgens de
nieuwste uitvinding. Zijn weitasch is zindelijk wit,
van buiten en van binnen. Hij spreekt veel en gaarne
van de jagt, en verhaalt zonderbare jagtontmoetingen.
's Avonds kan men hem niet in bed , en 's morgens er
niot uit krijgen. Ms hij in hef veld is jaagt zijn liond
257
niet voor hem, maar voor eeii' anderen jager, omdat
een goede bond de belooning zijner moeite viiidt in
het apporteeren. Hij schreeuwt onophoiidelijk : » Castor !
ici! bl. . . boor je niet!" Als bij mis scbiet, krijgt zijn
bond slaag. Als bij met anderen jaagt , blijft bij nooit
in de rij , en nooit weet bij den weg. Hij vindt bet ,
naar gelang der saizoenen, te warm of te koud Hij
heeft immer bonger of dorst, en praat telkens van
rusten. Op de eendvogelenjagt , wanneer de bond
reeds in bet water is om een gescboten eendvogel te
apporteeren , scbiet bij nog naar bet klapwiekende
dier, met gevaar van uw lieveling den kop te verbrij-
zelen. Hij wil altijd vroeg naar buis : eet voor twee ,
drinkt voor drie , en slaapt eer bet dessert op tafel is.
Als de anderen naar bed gaan , wordt bij wakker , en
viert dan zijn ongenoegen bot, tegen de niet jagende
buisgenooten. — Meisjes , wacbt u voor zulk een man !
Jagers, w^acbt u voor zulk een logeergast in den
beerlijken jagttijd.
V. D, V. J.
A L L E K L E J.
MISVER STAND.
Een jager die, in een digt bosch, naar houtsnippen
zocht, riep zijne teef, die een slecht appel had, her-
haalde malen te vergeefs bij haren naam: »Lise." —
Eindelijk, ongeduldig geworden, schreeuwde hij uit :
»Als je niet dadelijk hier komt , jou canaille, schiet
»ik je dood I"
»Ach, doe dat toch om Gods wil niet," riep eene
arme oiide vrouw, Lise genaamd, — die aan het
sprokkelen was en bevend uit het bosch trad — den
jager toe.
VERSLAG VAN DE JAGT EN VISSCHERIJ,
IN DE PROVINCIE FRIESLAND, OVER 1855.
MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECTEUR JH^ M'*. E.
H. VAN DAEHNE VAN VARICK.
-«na
A. JAGT.
Over het algemeen , was de toestand van het jagt-
veld op verre na niet zoo gunstig als dit het geval
was in het vorige jaar.
Vooral in de gemeenten Schoterland en Weststeh
lingwerf was , volgens de berigten van de liefheb-
bers , bijna geen wild aanwezig.
Grof wild en faisanten hielden zich in de provincie
niet op.
Hazen waren er wel niet zoo veel als vroeger,
doch op de kleigronden nog al ruim aanwezig. In de
woudstreken echter waren zij meer schaars. Als
, VIERDE JAArxCANC. 1^
260
vermoedelijke oorzaak daarvoor wonlt opgcgcven dc
vele in den winter en het late voorjaar gevallen
sneeuw en dc langdurige droogfte in liet najaar , waar-
door dat wild zich alsdan meer overal verspreidt.
Het broedsel der patrljzen was in vele streken mis-
lukt , hetgeen waarschljnlijk een gevolg is geweest
van de vele slagre^ens en onweders gedurende den
broedtijd van dat wild. Dien ten gevolge werd er in
de {jcheele provincie geklaagd , dat er minder patrij-
zen waren , dan in het vori{je jaar, doch vooral was
dit het geval in de gemeenten Schoterland , Gaaster-
land J Donlawcrstal en Weststellingwerf. Jloutsnippen
waren er zecr schaars en Korhoenders niet van belang
aanwezio' ; dc laatstcn enkel in de gemecnten Oost- en
WeststelUngwprf en Opstcrland. Eenden en Watersnip-
pen werden in het begin van den jagttijd weinig gc-
schoten. In November waren de watersnippen , water-
hoenders en strandloopers in matige hoeveelheid aan-
wezig. De vangst van eendvogels in sommige kooijen
was in het najaar riiim. Duikers waren in het voor-
jaar overvloedig, in het najaar matig voorhanden.
Zwanen waren er in liet voorjaar overvloedig, als-
mede ganzen. Laatstgenoemd wild was echter in het
najaar slechts in matige hoeveelheid aanwezig. Er
werden niet vele klagten vernomen , zoo als in vroe-
gere jaren meermalen het geval was, over de door de
ganzen aan de landerijcn toegebragte schaden. De
vangst van plevieren {wildsters) was niet gunstig te
noemen. Leeuwerikken en vinken waren er als naar
261
^cwoonte , Ujsters minder en kwartels wQiniQ aanwezig*
Door lict koudc en late voorjaar werden niet zoo
vele kievietseijeren gevonden als in vorige jaren. De
hoogste prijs was van 50 tot 75 cent, de middelbare
van 10 tot 12 cent en de laagste prijs van 5 tot 6 cent
per stuk.
In 1855 zijn afgegeven 282 groote en 181 kleine jagt-
acten. De daarvoor verschuldigde regten en zegelgel-
den met de opcenten bedragen te zamen /" 7260,89.
Er werden geregistreerd 25 eendenkooijen , 34 duiven-
tillen en 8 zwanendriften.
Op grond van art. 16 der wet van den 6 Maart
1852 (staatsblad no. 47), werd aan vijf personen con-
sent verleend , om gedurende den gesloten jagttijd jagt-
honden voor het wild in het veld te brengen , en wer-
den tien consenten afgegeven tot het houden van klop-
jagten op vossen ; terwijl , naar aanleiding van art. 27
dier wet , biiitengewone magtigingen werden verstrekt ,
tot het bemeesteren van schadelijk gedierte 26 , tot
het uitgraven van vossen met honden 1 , en tot het ver-
drijven van schadelijk gedierte door middel van pistool-
schoten 1. Aan zestien opzieners der jagt en visscherij
werd vergund , om, tijdens de uitoefening hunner sur-
veillance, met schietgeweer in het veld te komen.
Op de daartoe gedane verzoeken, werd door ons
aan vijf en twintig personen toestemming verleend,
om op de gronden en wateren der provincie of onder
het beheer van haar bestuur staande de jagt op water-
wild uit to oefenen.
18"
262
Hoewel met betrekking tot den staat van het scha-
(lelijk gedierte niets van belang valt aan te merken,
dient loch te worden vermeld , dat in Hemelumer- 01-
dephaert en Noordwolde^ Gaasterland en Kollumerland
en NieuwJcruisland werd geklaag^d over de vermeerde-
ring van het schadelijk gedierte, in de beide eerste
gemeenten vooral van de wezels; terwijl medc werd
geklaagd over de vermeerdering van vossen in Tieljcrk-
stradeel. Op het eiland Schiermonnikoog , waar men
vroeger nog al veel last had van wilde konijnen , zijn,
door stormweder en hooge waterstanden , vele dezer
dieren omgekomen.
In de gemeenten, alwaar het schadelijk gedierte is
toegenomen, meent men dit te moeten toeschrijven
aan de omstandigheid , dat het niet geoorloofd is,
zelfs niet aan de opzieners der jagt en visscherij , om
op de gronden van anderen schadelijk gedierte te
dooden , dan met toestemming der eigenaren.
In 1855 zijn aan de respectieve burgemeesters ver-
toond geworden 1 moervos, 3 rekelvossen, 26 niet
volwassen vossen, 4 marters, 500 bunsings, 27 her-
melijnen, 1976 wezels, 11 arenden, 209 valken, 98
havikken, 216 sperwers, 63 won wen, en llbuizerds,
waarvoor aan premien is toegekend eene som van
/" 966.20. In het vorige jaar beliep het bedrag der
premien , ter zelfder zake toegekend , f 824.55.
Het toezigt op de jagt , dat werd iiitgeoefend door
20 bezoldigde en 23 onbezoldigde opzieners , de die-
naars van justitie en politic, de veldwachters en de
263
beambte:i der rijks- en plaatselijke middeleii, was,
over het algemeen , voldoende. Drie bezoldigde opzie-
nei-s, welke zoo door ouderdom als wegens gebreken,
niet meer in siaat waren , de dienst naar behooren
waar te nemen, werden als zoodanig eervol ontslagen
en door anderen vervangen.
Voor het doen van bekeuringen werd , aan de met
het toezigt belaste ambtenaren, eene som van /" 1838.00
voor premien toegekend.
Wegens overtredingen van de wet en de provinciate
verordeningen werden 363 bekeuringen ingesteld,
waarvan door bezoldigde opzieners 242, bezoldigde
en onbezoldigde opzieners 11, bezoldigde opzieners en
veldwachters 1, bezoldigde opzieners en ambtenaren
der rijks en plaatselijke middelen 3, onbezoldigde op-
zieners 13, justitie-dienaars en rijks- veldwachters 26,
rijks-veldwachters en ambtenaren van de plaatselijke
middelen 3 , politie-bedienden 1 , veldwachters 31 ,
ambtenaren der rijks-belastingen 23 en op aangifte
van getuigen 9. Op 266 daarvan volgden veroordee-
lende vonnissen , en op 24 vonnissen van vrijspraak ;
van 10 vonnissen werd hooger beroep aangeteeke nd
met dat gevolg, dat 8 zaken door veroordeeling wer-
den achtervolgd en 2 met vrijspraak zijn geeindigd.
Aan 41 bekeuringen werd in regten geen gevolg ge-
geven, waarvan 20 op het indienen door de eigenaren
of regthebbenden van verklaringen , dat geene vervol-
ging verlangd werd; 4 wegens het betalen van het
maximun der boete ; 16 omdat zij niet geschikt wcr-
264
den bescliouwd voor veiTolging, en 1 dewijl dc over-
treder niet heeft kiinnen worden opgespoord.
Aan 2 veroordeelden werd door den Koning gelieele ,
aan 55 gedeeltelijke kwijtscheldina' van de beloopen
boeten en verbeiirdverklaringen verleend; terwijl 2
verzoeken om gralie werden afgewezen.
Door de ontvangers der registralie werd ingevorderd
voor boeten f 1384.00 en voor verbeiirdverklaringen
/331,37^
B. VISSCHERIJ OP DE BLNNEiN WATERED.
In de Fluessen en Bergtimermeren werd riiim baars
gevangen. Overigens was de vangst van snoek _, blei
en brasem lamelijk , en die van paling niet meer dan
middelmatig, zoodat de staat der visscherij in het
jaar 1855, in het aigemeen, niet gunstig kan worden
genoemd.
In 1855 werden afgegeven 165 groote en 764 kleine
vischacten , waarvan de verschuldigde regten , zegel-
gelden en opcenten bedroegen /* 3005,74. Het getal
der verleende kostelooze vergunningen , om te visschen
met een vischtuig, beliep 870.
Aan 18 personen werd toestemming verleend, om
te visschen gedurendc den tijd, dat het water met
ijs bedekt was.
Tot het visschen in de wateren, der provincie in
het eigendom behoorende, of onder ons beheer staan-
de, werd vcrgmming verleend aan 335 personen.
265
Over het algcmecn , liceft hct loezigt op dc visscherij
geene aanleidinjj tot klagten opgeleverd.
Er werden , wegens overtredinjj der wet en van dc
provinciale reglementen, 131 bekeiiringen ingesteld,
waarvan door bezoldigde opzieners 78, bezoldi{jde en
onbezoldigde opzieners 2, bezoldigde opzieners en
veldwachters 9 , onbezoldicde opzieners 2 , justitie-
dienaars en rijks-veldwacliters 11 , rijks-veldwachters
en politie-bedienden 1 , rijks-veldwachters en ambtc
naren van dc plaatselijke middelen 1 , politie-bedienden
2 , veldwachters 22 en door ambtenaren der rijks-
belastingen 3. In 98 gevallen werden veroordeelende
vonnissen en in 8 zaken vonnissen van vrijspraak
gewezen; terwijl in hooger beroep 14 zaken werden
behandeld, welke alien eindigden met veroordeeling.
16 bekeuringen bleven onvervolgd, oindat in 8 geval-
len verklaringen werden ingediend door de eigenaren
of regthcbbenden , dat geene vervolging verlangd
werd, 3 niet geschikt werden geoordeeld, om in
regten vervolgd te worden , en 5 overtreders niet kon-
den worden opgespoord.
Door zijne Majesteit werd aan 1 veroordeelde geheele
en aan 5 gedeeltelijke kwijtschelding verleend van de
aan hen opgelegde boetcn en verbeurd verklaringen.
Door de ontvangers der registratie werd ingevor-
dcrd voor boeten f 78.00 en voor verbeurdverklaarde
voorwerpcn f 16.37.
QESCHIEDENIS VAN EENEN HERTSVANGER.
DOOR DEN BUKGGKAAF
PONSON DU TERRAIL.
( Vertaald).
I.
In 1787 was mijn grootvader offlcier bij de konink-
lijke lijfwacht.
De lijfwacht had , gelijk men weet , zes maanden
verlof tegen zes maanden dienst, zij was in zes kom-
pagnien verdeeld , waarvan drie steeds met halfjarig
verlof afwezig waren. leder lid der lijfwacht bragt
alzoo zes maanden op zijne goederen , en zes maanden
aan het hof door.
Destijds waren er weinig groote wegen en geene
diligence-diensten. De officier , die eene afgelegen pro-
267
vincie bevvoondc, kocht gewoonlijk bij zijne afreis
een gestopt , sterk paard , dat goede ribben en gespier-
de beenen had; hij bereikte Parijs met kleine dagrei-
zen en verkocht zijn paard, daags na zijne aankomst
in het kwartier der kavallerie, waar hem des Konings
paarden wachtten.
Aldus reisde mijn grootvader, in October 1787, op
den weg van Parijs naar Lyon, in den schoot zijner
familie terug keerende met een behoorlijke paspoort
door den minister van oorlog en den kapitein zijner
compagnie onderteekend.
Hij was, den vorigen dag des morgens, de kleine
bourgondische stad Auxerre doorgetrokken en rigtte
zich op Clamecy, na in het dorp Courson te hebben
geslapen.
Op een uur afstand van dit dorp verloor zijn paard
een ijzer, zoodat hij genoodzaakt werd dien dag eene
kortere reis te maken, en besloot te verbUjven op
de eerste plaats die hij zoude bereiken.
Ten twee uren des namiddags, na zware bosschen
te zijn doorgereden, ontv^aarde hij in een trechter-
vormig dal, van alle zijdcH door een statig woud om-
geven , een kasteel bij een dorpje ; beide droegen den
naam van Fom^onne.
Het dorpje telde hoogstens honderd haardsteden,
het adehjk verblijf was een tamelijk fraai gebouw ,
bewoond door een' edelman van rijpen leeftijd , de
burggraaf de Mailly, die geheel teriiggetrokken en in
de volstreksfe afzondering leefde.
268
Hct was ten miiistc tien jaren geleden , dat de
burggraaf iiiet buiteii de omheining van zijn park was
getreden , noch aan de poort van cen zijner buren
geklopt had.
De burggraaf had eene zeer schoone vronw, maar
was kinderloos. Zijne vroiiw vertoondc zich even
min als hij , en wanneer men de bedienden van het
kasteel ondervroeg , antwoordden zij , dat hun meester
steeds draefgeestig was, en hunne meesteresse dik-
werf tranen stortte, zonder dat iemand er ooit de
reden van had kunnen raden.
Evenwel was de burggraaf gastvrij; wanneer een
verdwaalde of door den nacht overvallen reiziger aan
zijne poort klopte, werd hij met eene harteHjke wel-
levendheid ontvangen. De vreemdeling bleef zoo lang
op het kasteel als hem luste, de burggraaf schecn
opgetogen over zijn gezelschap en beijverde zich
steeds om de pligtplegingen van zijn huis behoorlijk
te vervullen; maar wanneer de gast eenige vragen
over de naburen waagde , of zijne verwondering te
kennen gaf van nimmer een bewoner van den
omtrek op het kasteel te zien verschijnen, — dan
werd de gastheer zwaarmoedig, en geraakte in eenen
kwaden hum.
Fouronne, gelijk de meesie onzer dorpen voor de
omwenteling , bezat niets dat den schijn van cen loge-
ment had , en slechts eene geringe kroeg boodt den
boeren de gelegenheid aan om zich dcs zondags te
bcdrinken.
209
Voor den reiziger beslond alzoo (jecne verlejjenlieid
van keiize en hij was, wildc hij een behoorlijk onder-
komen hebben , verplis't zich op het kasteel aan te
melden. ~ Dit deed dus ook mijn grootvader.
Een uitgestrekt park van een verwilderd aanzien lag
rondom het kasteel, hetwelk zich aan het einde eener
sombere laan van linde- en kastanjeboomen ver-
toonde. Aan den ingang van het park was een
ijzeren hek, waaraan eene ketting hing, die met eene
zware klok, op het kasteel geplaatst, in verband
stond.
De klank dezer klok , wanneer men aan den ket-
ting trok, was doodsch; men zoude gemeend hebben,
dat er de slapende echo en de sedert lang verdwenen
bewoners door werden opgewekt.
Een oude dienstknecht — die aan Caleb, in de
bruid van Lammerraoor, herinnerde — en die veel
had van eenen ouden knorrigen bond , die een been
verdedigt, kwam de vreemdelingen inlaten en onder-
zocht, met eene koude beleefdheid, naar het doel
van bun bezoek.
»Mijn goede vriend," sprak mijn grootvader , wgeeft
»iiwen meester, bij wien ik overigens de eer niet
»heb bekend te zijn , huisvesting aan eenen edelman
»wiens paard kreupel is en die geene herberg op
»zijnen weg vindt?"
»Zijt gij vrcemdeling, mijnheer?"
))Ik kom uit Parijs , ik behoor tot de lijfwacht."
»Indien mijnheer mij volgen wil/' hernam de dicnst-
270
knecht zich buigende, »zal mijn meester de burgraaf
»De Mailly , zich gelukkig achten ii te ontvangen."
De bediende opende de beide deuren van het hek ,
en de officier der lijfwacht reed naar binnen.
De geheimzinnige bonding van den knecht, de ver-
vallen staat van het park, het treurig aanzien van het
slot , dat men door de half ontbladcrde boomen ont-
waarde , dat alles droeg zoo zeer eenen stem pel van
oorspronkelijkheid , dat de stelligste geest, de minst
prikkelbare verbeeldingskracht , er door moest wor-
den medegesleept.
Mijn grootvader was destijds jong, hij had het
avontuurlijk karakter van zijnen tijd, — hij was ver-
rukt over het toeval dat hem tot tijdelijken gast van
den burggraaf De Mailly maakte.
Aan den voet der stoep riep de oude bediende ecn
stalknecht , gaf hem het paard van den vreemdeling
over , terwijl hij dezen uitnoodigde hem te volgen.
Zij traden een somber , ruim voorportaal binnen , be-
stegen eene door de schreden van vele geslachten uit-
gesletene steenen trap en bereikten de eerste verdieping ,
waar de knecht mijnen grootvader in een groot ver-
trek voerde, dat in den stijl van Lodewijk XIV rijk
versierd en met eenige kostbare schilderijen behangen
was; over een en ander had de tijd eene laag stof
verspreid.
De diepe stilte die in dit vertrek heerschte was
onbeschrijfelijk.
»Het zoude mij nict vcrwondcrcn", sprak mijn groci-
271
vader bij zich zelve ," indien de meester van het
kasteel eeii lijkkleed droeg.'*
Hij had omstreeks vijf minuten gewacht , toen eene
deur zich opende en een man van middelbare jaren
binnentrad; zijne gedaante was slank en zijne bleeke
gclaatstrekken adsmden meer droefgeestigheid dan
menschcnhaat. — Hij trad op zijnen gast toe en
groette hem met wellevendheid.
»Gij ziet mij gelukkig, mijnheer, dat mijne nederige
»woning op uwen weg ligt , vergun mij er u met die
»hartelijkheid te ontvangen, die onder edellieden voegt ,
»en beschouwd u als ten iiwent."
Mijn grootvader bedankte den burggraaf voor zijne
vriendelijke opname , en de burggraaf vervolgde :
» Vergun mij u aan mevrouw De Mailly voorte-
»8tellen."
Hij leidde hem in een naburig vertrek bij wijze van
boudoir ingerigt , waarvan het meer nieuwerwetsch
huisraad even verwaarloosd was als dat der kamer
die hij verlaten had.
Aan den haard zat eene jonge vrouw, wier wonder-
baarlijke schoonheid meer verbaasde dan aantrok.
Verbeeld u eene vrouw van middelbare statuur,
spichtig, teder met kleine handen en voeten, blonde
haren en zwarte oogen, eene vrouw van de hoogste
blankheid en zoo bleek, dat hare huid de glasachtige
doorschijnendheid van was had.
Hare weinig gekleurde bovenlip schetste aanhou-
dend den glimlach eencr smartelijke mijmering; haar
272
j^root, hekler oog had eenen oiibevveeoUjk gevestig-
(leii blik ; hare bewe{jinG'en , van eene oneindi{j beval-
lige losheid, waren gelijkmatig als die van een' automaat.
Het was , op het eerste gezigt eeii dier schepsels die ,
zoo als zeker dichter zegt , gelieel in zich zelve leven.
De burg{jraaf presenteerde zijnen{jast, de burggravin
rees op , groette en glimlachte , daarop zette zij zich
weder, zonder een woord te spreken.
Mijn grootvader bemerkte toen , aan de wanden
van het vertrek eene wonderlijke versiering voor het
verblijf eener vrouw; vier jagttropheen , uit hoornen,
geweren, herstvangers , zweepen en hertengeweijen
zamengesteld , hingen aan de vier wanden.
Deze ontdekking scheen hem een heerlijk voorwend-
sel om het onderhoud te beginnen en over de jagt te
spreken.
»Ik ben, herwaarts komende, heerlijke bosschen
»doorgereden, welke ongetwijfeld aan u, mijnheer
»de burggraaf, toebehooren ?"
»Hct is zoo, mijnheer."
»En naar de sporen die ik heb opgemerkt , schijnen
»ze eenen goeden wildstand te bezitten."
»Tamelijk goed^ mijnheer, te meerder daar ik
»weinig wild dood."
»Maar, gij jaagt toch somtijds?"
»Nimmer," antwoordde de burggraaf koel.
»Het is eene passie waaraan men zich toch moeije-
wlijk onttrekt," hernam mijn grootvader met warmte.
»Dit kost mij geene moeite, ik heb nimmer gejaagd."
273
Eeii gebaar van verwondering was bet aiitwoord
van mijnen grootvader , onwillekeurig sloeg hij de oogen
naar de jagttropheen , die het huis van den zonder-
lingen man, die nimmer gejaagd had, versierden.
Hij meende toen te zien , dat eene wolk over het
reeds zoo bleeke voorhoofd der burggravin trok ,
terv^^ijl de beer de Mailly de wenkbraauvs^ fronste en
het gesprek scheen te willen afleiden.
)>Wat gebeurt er te Versailles, Mijnheer?" vroeg hij
schieUjk.
»Men boudt er zich iiitshiitend met den amerikaan-
»schen oorlog bezig, die trouwens ten einde loopt."
Het gesprek op dit onderwerp gebragt , hield zich
ruim een uur staande. Mevrouvv de Mailly zelfs
mengde er zich in. De burggravin praatte met veel
geest, terwiji zij ieder gezegde met haren treurigen
glimlach begeleide ; maar nimmer sloeg zij de oogen
naar haren echtgenoot, noch naar de jagttropheen op.
Zij scheen eene uitmuntende opvoeding te hebben ge-
noten , en zij behandelde den burggraaf met eene
eerbiedige inschikkelijkheid , waarin men den haat ,
welligt de minachting zag doorstralen.
Het uur van het middagmaal was gckomen, de
hofmeester, in groot leverei, kwam de burggravin
aankondigen dat den disch gereed was.
Mijn grootvader bood haar den arm en begaf zich
naar de eetzaal.
Daar , even als in het boudoir , waren de muren
met jagttropheen beladen, en op den disch, w^^ar een
574
groot sink gebraden hertenvleesch prijkte , lag , in stede
van een voorsnijmes, een herstvanger in zijne schee-
de. — Een vreemdsoortig verschijnsel !
De burggraaf had verklaard dat hij geen jager was , en
toch werd zijn gast bestormd door de liefkozingen en
sprongen van een dozijn honden die , van blijdschap
blaffende, de kamer instoven en de hand der burg-
gravin kwamen likken , v^elke hunne liefkozingen
met tegenzin scheen te ontvangen , terwijl eene zucht
haar ontvlood.
Te gelijkertijd , hoorde men op de binnenplaats van
het kasteel eenen jagtfanfare blazen, en de heer de
Maillt zeide tot mijnen grootvader :
»Dat is mijn '^^keur die terugkeert."
»Gij hebt dus eenen pikeur?"
»De beste van den omtrek."
»En eene meute?"
»De best gehoiidene van tien uren in het rond."
))En toch jaagt gij niet?"
»Nooit."
»Dat is vreemd !"
»Mevrouw de Mailly , is verzot op honden , het
»geluid der jagthoorns, jagtgew^eren en wild," ant-
»woordde de burggraaf koeltjes.
De burggravin sloeg de oogen neder. Het scheen
mijnen grootvader dat eene traan aan hare lange
wimpers parelde.
«En gij, mijnheer," vroeg de burggraaf, »bemint
«sy de jagt ?"
275
»Harlsto8telijk , inijiilieer I"
»Zoudt glj lust hebben om morgeii mijne hondcii
»eens te beprocvcn?"
»Met {jroot genoeijcn, mijnheer."
»Gij ziilt hen zieii werken; zij zijn goecl. Mijii
))pikeur is, naar men zegft, een man die zijn vak ver-
»8taat. AUe mijne buren benijden mij hem. Ik zoude
)>zelfs wel mogen leiden, dat, daar het toeval mij
»eenen weidman heeft toegezonden, mevrouw deMailly
))deze jagt bijwoonde;" eindigde de bm^^jgraaf, »het
»zal haar gewisselijk , genoegelijke aandoeningen ver-
»schaffcn, die ik , helaas! haar niet kan geven."
Mijn grootvader zag de burggravin aan. De burg-
gravin was bleek en roerloos als een beeld.
»Niet waar^ lieve beste?" zeide a i)iirggraaf met
gemaaktheid.
»Zoo als gij verkiest, mijn vriend ," antwoordde
zij op den toon van diepe ondervverping.
Intusschen was het eerste geregt afgenomen.
» Lieve beste ," hernam de burggraaf , »gij die zoo sier-
»lijk voorsnijdt, belast u wel met dezen hertenboiit ?'
Hij ontblootte den hertsvanger en reikte hem over;
de burggravin nam hem met een bevende hand en
sneed het wildbraad.
Mijn grootvader, dien het werd aangeboden, reikte
het den burggraaf.
»Ik dank u,^' zeide deze, »ik eet nimmer wild:
»mijn tegenzin in de jagt strekt zich zelfs tot het
»wild uit."
49
276
De burggraaf was vrolijk en opgeruimd; hij opperde
allerlei onderwerpen voor het gesprek ; zijne vrouw
scheen hare gewone droefgeestigheid af te schudden
en onderhicld zich met haren gast over de jongste
feesten van Versailles.
Men ontwaard evenwel, onder deze bevallige
spraakzaamheid , eene diepe neerslagtiglieid : de
wanhoop was onder deze gemaakte opgeruimdheid
vermomd.
Na het maal keerde men in het boudoir teriig,
waar de koi!ij werd aangeboden.
De echtgenooten en hunne gast bevonden er zich
naaiiweUjks, toen de hofmeester, die den disch aan-
gekondigd en bediend had, verscheen.
Hij droeg een^ zilveren schotel.
Op dezen schotel bevondt zich de geheimzinnige
hertsvanger : neven den hertsvanger lag een dier mans-
ringen, welke men zegelringen noemt. Hij plaatstc
alles op den schoorsteenmantel , en vertrok; mijn
grootvader was hoogstverwonderd , maar waagde geene
enkele vraag.
De biirggravin wendde hare oogen evenmin naar
den schotel , dan naar de tropheen aan den wand.
Er lag lets akeligs en onverklaarbaars in alle deze
bijzonderheden : die jagttropheen bij eenen man die
voorgaf eenen afschuw van de jagt te hebben, die
hertsvanger die van de eetzaal naar het boudoir werd
vervoerd , die ring nevens den hertsvanger op den zil-
veren schotel, en die vrouw die moeijclijk hare wan-
277
hoop en hare ti'aneii onder eeiien onbeduidendeii
grimlach bedekte ; dit alles beklemde vreeselijk hel
hart van den bezoeker die het toeval daar {jebragt had.
Het gesprek verflaauwde dan ook ongevoelig; eene
soort van beklcmdheid scheen de drie personen die
den haard oragaven te beheerschen, en toen de pen-
diile op den schoorsteenmantel tien urcn geslagen
had, rees de gast op en vroeg verlof ora zich naar
zijn vertrek te begeven.
De biirggraaf geleidde hem in persoon derwaarts
Dit vertrek deelde niet in den algemeenen staat van
verval waarin zich het kasteel bevond ; het was met
zorg gemeubeld en men kon zien dat het bestemd
was voor den reiziger, die de gastvrijheid mogt komen
inroepen.
Op een tafeltje bevonden zich de laatste nommers
van den Mereure de France en der Revue des Savants,
Aan de wanden hingen eenige schilderstukken van
waarde; het geslachtswapen van Mailly was boven
den schoorsteen uitgehouwen.
wZiedaar uw verblijf, mijn waarde gast," zeide
de burggraaf, »gij kimt op uw gemak uitslapen,
»men zal u in tijds wekken, althans wanneer gij bij
»uw voornemen blijft om mijnen pikeur en mijne
»honden te beproeven."
»Alzoo zonder uw bijzijn !" zeide mijn grootvader.
»De burggravin zal er over verrukt zijn."
»Gelooft gij?"
»Gewi8," zeide de heer de Mailly met eene spot-
19*
278
achti^je g^cdhartigiheid, »zij is l)iiiten zich zelve van
»genoe{jen, de waarde burggraviii , wanneer zij de
»klaiik van den hoorn verneemt; een hallali is voor
»haar een feest , en zij zoude er alles om geven indien
»ik een wcidman ware."
Na deze woorden, groette de burggraaf en ver-
trok.
Mijn grootvadcr, in gedachten verzonken, begaf
zich te bed.
»Hier bestaat," zeide hij in zich zelve, »een
»treurig geheim , welligt de eene of andere wreede
»wraak. ... die vroiiw, die de jagt hartstogtelijk
» zoude beminnen, wende de oogen van voorwerpen
»af die er betrekking op hebben, en zij vermeed de
»lief kozingen der honden , welke rondom haar dartel-
»den. Straks nog verbleekte zij op het geluid van
»den jagthoorn, en hare hand beefde merkbaar toen
»zij den hertsvanger aangreep om het wildbraad
»voor te snijden "
»Ik had ongelijk/' hervatte hij na cenige oogen-
blikken nagedacht te hebben, »ik had ongelijk, dat
»ik het voorstel van den burggraaf aannam; welligt
)>maak ik mij zelve tot het onschuldig werktuig eener
»nieuwe foltering voor deze ongelukkige vroiiw, die
»een slachtoffer schijnt te zijn Indien het mor-
»gen slechts regende !" — Mijn grootvader was ver-
moeid , hij sliep te midden dezer overdenkingen in ,
en ontwaakte eerst des anderen daags met den op-
gang der zon.
279
Onder zijnc vensters hoorde Iiij het gcriicht van
stemmen, het klappen van zvveepen en het huilen
der honden, die on^jeduldig verlangden om ontkop-
peld te worden.
Het w3iS de meute yem den burggraaf, die men den
hondenstal deed verlaten.
Weinig tijds daarna , klopte deze aan de deiir van
den luitenant en vondt hem geheel gekleed.
»Wel nil! mijn waarde gast, zijt gij gereed?'
»Gelijk gij ziet, ten ware men niet in reiskleeding
»zoude kunnen jagen.
»Dit kan niet anders , want ik heb geen' enkelen
»jagtrok ter uwer beschikking. Men kan het kleed
j)niet dragen zonder het beroep uit te oefenen; maar,
»bij voorbeeld , er bevindt zich nevens het boudoir mij-
»ner vrouw eene tamelijk rijke verzameling van jagers-
wgereedsdiappen, waar gij u een' hertsvanger, jagt-
»hoorn en eene zweep naar iiwen zin kiezen kunt.
»Ik zal alzoo mevrouw de Mailly niet begcleiden?"
»Neen, maar zij zal bij het hallali tegenwoordig
»zijn; men zal u een wild zwijn te jagen geven."
»Een heerlijk jagtdicrl"
»Gij behoort krachten voor de jagt op te doen, kom
wontbijten: de bm^ggravin wacht ons in de ectzaal."
De burggravin scheen mijnen grootvader nog bleeker
en treuriger dan den vorigen dag; de doorschijnende
witheid barer handen was angstwekkend , en hare
lippen waren zoo kleurloos, dat ze naaiiwelijks zigt-
baar vvaren.
280
>»Deze vrouw is stervende," dacht bij.
Evenwel deed zij , met eeiie innemende bevalligheid ,
dchonneurs van het ontbijt, en sebonk bem gUmlacben-
de den teug van den stijgbeugel in : bierop wenscbte zij
»goede jagt" en geleide bem tot op de binnenplaats ,
waar een fraai paard , uit de stallen van den burg-
graaf, bem ongeduldig wacbtte.
Mijn grootvader wierp eenen blik , die den kenner
verried , op de bonden en bet paard : bij scbeen te
vreden.
Hierna nam bij den pikeur op.
Het was een gezette kerel van gezond uiterlijk, met
een rood gelaat , reeds bejaard , die den scbijn bad
van gaarne te praten. Zoo een man die men onder
een paar flesschen wijn, en zelfs in bet boscb na
eenige teugen brandev^ijn, gemakkelijk aan bet ver-
balen kon krijgen.
Hij bereed een klein, mager paard, dat onder
den zw^aarlijvigen ruiter scbeen te moeten bezwijken ,
maar welks drooge, gespierde beenen en vurig oog
wonderen beloofden.
Op de bondenknecbten en bunne uitrusting was
niets af te wijzen.
De plaats w^aar de jagt eenen aanvang zoude nemen
was een klein uur verwijderd , in de bosscben die zich
iangs bet dorp Courson uitstrekken.
Mijn grootvader steeg te paard, groette de burg-
gravin en baren ecbtgcnoot, en reed nevens den
pikeur de sloipooit uit.
281
»Gij jaagt alzoo dagclijks?' vrocg hij hem.
»Ja, mijnheer."
»En gij jaagt alleen?"
»Ik moet wel, de biirggraaf houdt niet van dejagt.V
»Zoo onderhoudt hij dan zijn jagt-cquipage alleen
voor u ?"
»Inderdaad, ja!"
»En hij leent zijne honden nimmeraan zijne burcn?"
»Nooit."
»Gij moet toch toestemmen, dat uw mccster een
vveinig zonderling is."
»Helaas !" zuchtte de pikeur met den toon van
iemand die een groot geheim op het hart heeft, en
niets mecr veiiangt dan er zich van te ontlasten.
»Hoelang zijt gij in zijnen dienst?"
• Sedert hij Mailly verlaten heeft."
»Wat is Mailly."
»Een kasteel zes uren van hier, op den top eener
wrots gelegen , dat bijna boven de Yonne zweeft op
»een punt waar die rivier eene bogt maakt, zeer
»diep is en zoo snel stroomt, dat zij eenen draai-
»kolk maakt. Die op deze plaats in het water ge-
»raakt is verloren."
»En de burggraaf bewoonde dat kasteel?"
»Ja, mijnheer; doch sedert hij Fouronnes kwam
»bewonen is hij er nimmer teriig gekeerd , ook laat
wnien het vervallen."
»Het beviel hem dus niet te Mailly?"
«Wic weet het; op eenmaal is hij onverwacht hier
282
saangekomen en is er steeds gcbleven, zonder het
»kasteel te verlaten. Dc burggraaf komt nirnmer
»biiiten het liek van het park."
»Joeg uw voorganger ook dagelijks?"
»Ik heb geenen voorganger gehad. Mijnheer de
»burggraaf hield te Mailly noch pikeiir noch meute ;
»hij heeft dit alles aangeschaft sedert hij hier is.
»Hij joeg nirnmer te Mailly; doch men verzekert,
»dat hij dikwerf bij de parforce-jagten zijner vrien-
»den en buren tegenwoordig was."
Dit alles kwam mijnen grootvader steeds zonderlin-
ger voor.
»Er is meer," vervolgde de pikeiir, die iiit den
aard praatriek was, »het schijnt, dat de biirg-
wgraaf v6or zijn' huwelijk cen vrolijke snaak was."
»Zoo, zoo, hij leefde dan ongehuwd op Mailly?"
»Hij is daar getrouwd; het was een jaar vo(3r dat
»hij hier kwam. Ik kan u verzekeren , dat zijn hu-
wmeur sedert vrij wat veranderd is; hij brengt thans
»geheele dagen zonder spreken door; wat mcvrouw
»betreft, die is sedert haar huwelijk altijd tremig
»geweest; men wil dat zij eenen edelman beminde
»die sedert verdwenen is."
»0p welke wijze?"
»Men weet dit niet. Deze edelman was een eerste
»jager, hij joeg bijna dagelijks parforce, en als zijne
»honden moede waren of zijn pikeiir ziek was, nam
»hij het geweer en schoot patrijzen. Eens forceerde hij
»cen wild zwijn , het zwijn zwom de Yonne over,
283
»de cdelman insgelijks; het was reeds cUiistcr: den
Mvolgciiden dag vond men het paard vcrdronken aan
»deii ccver, de miter werd niet wedergezien."
Alle deze eenvoiidige mededeelingen van den pikeur
wierpen eenige lichtstralen in het gemoed van zijnen
toehoorder , die zich voornam het geheim dat deze
geschiedenis omgaf te ontsluijeren.
»Hae heette deze edelman?" vroeg hij.
)>De markies de Rey: hij was staandaarddrager bij
»het regiment Bretagne."
Deze naam deed mijn' grootvader sidderen : hij had
de markies de I\ey , die van zijne jaren was en die
zijne dienst bij de grijze muskettiers had aangevangen,
gekend. De markies had eensklaps zijn ontslag aan
den koning ingezonden en was naar Duitschland ver-
trokken , w aar hij , zoo men zeide , de erfenis had te
ontvangen van eenen bloedverwant , die de herroeping
van het edict van Nantes van den franschen bodem
had verwijderd. Later liep te Versailles het gcrncht,
dat de markies te Darmstad was overleden, ten ge-
volge van een tweegevecht met eenen pruisischen
majoor.
Deze lezing was klaarblijkelijk in strijd met die van
den pikeur , en dit deed bij mijnen grootvader nu
twijfel ontstaan over de identiteit van den persoon.
Evenwel kon men bezwaarlijk veronderstellen , dat twee
markiezen de Key dezelfde provincie zouden bewoond
hebben; want hij herinnerde zich duidelijk dat die,
w^elke hij gekend had , nit het Morvansclie was.
284
Aldus pratende waren de twee weidlieden ter be-
stemder plaats gekomen; de honden werden in een
digt striiikbosch ontkoppeld , waarin, volgeiis het
rapport van den hondenkneclit die des morgens ge-
speurd had , het zwijn met de morgenschemering ,
was gewisseld iiit een veld haver , waar het des nachts
ter lavei was geweest.
»Men kan niet ontkennen dat mijnheer de mark-
»graaf een zonderling denkbeeld heeft opgevat," zeide
toen de pikeiir.
»Wat bedoelt gij ?"
»Hij heeft mij gelast mijne beschikkingen zoo te
»nemen, dat het gejaagde dier zich tot in het park
»onder de vengsters van het kasteel late drijven."
»Het park is alzoo niet afgesloten?"
»Ten zuiden is het slechts van het veld afgescheiden
»door eene haag, die in slechten staat , en van on-
»derscheidene openingen voorzien is."
)>Waarlijk ," mompelde mijn grootvader, »dat denk-
»beeld is zonderling."
Toen gaf hij zijn paard de sporen ; want het zwijn
was reeds op de been gebragt , en de honden joegen
het luid.
Ik ga alle de gewone afwisselingen der jagt , welke
dien dag plaats grepen , met stilzwijgen voorbij ; ik
wil alleen betiiigen , dat de burggraaf niets te veel
uezegd had, toen hij de iiitmimtende verdiensten van
i?ijne honden en zijnen pikeur had geprezen.
Gelijk deze het voorzien had gcraakte het zwijn ,
285
na vele pogingen om de hoadcn tc oiiioaan, hijgend
en afgemat , aan de afsluiting van liet park en drong
er in door. De honden volgden , op kleinen afstand ,
den voet, en achter dezelve mijn grootvader en de
pikeur, meer nieuwsgierig om te weten waarom de
burggraaf gewenscht had , dat zijne vrouw het hallali
kon bijwonen , dan wel verlangend om zelve daarbij
tegenwoordig te zijn.
De jagt ging dwars door het park; eindelijk stelde
zieh het zwijn voor de honden , tegen eenen boom-
stam, op derlig schreden van het kasteel loodregt
onder een terras, waarop mijn grootvader den burg-
graaf en zijne eehtgenoote ontdekte.
De burggravin droeg een wit kleed; deze bijzonder-
heid was vreemdsoortig : waarom een wit kleed in
October, op het land, bij koud en mistig weer?
Het zwijn werd aangepakt , eenige honden opgereten;
toen steeg de pikeur van het paard en naderde tot op
tien passen ; daar legde hij zijne buks aan en gaf vuur.
Achter het schouderblad getroffen , brak het zwijn
als eene logge massa te zamen , — toen steeg een
kreet van angst, een kreet van schrik op, en mijn
grootvader, de oogen opslaande , zag mevrouw de
Mailly die in onmagt viel en door haren echtgenoot
ondersteund werd.
»Dit is onbegrijpeHjk !" mompelde hij met eene hui-
vering van onverklaarbaren schrik.
Hij bevroedde, als bij ingeving, dat de burggraaf de
rol van beul vervulde
Naar al hct gcen liij zag bcgrccp niijii groolvaclcr j
(lat het oeheim lietwelk zijnen gastheer omriiigdc on-
doorgrondelijk , en dat de sleiitel daarvan niet te
Fouronne te vinden was. Hij deed dan ook geene
enkele vraag aan den burggraaf, gedroeg zicli als of
hij de onmagt der biirggravin aan eene gewone ooi-
zaak toeschreef, toonde geene de minste verwondering
toen zicli aan tafel het tooneel met den hartsvanger
en den zegehnng herhaalde; hij nam den volgenden
morgen afscheid en vervolgde zijne reis.
In de eerste opwelling , gehoor gevende aan die
brandende nieuwsgierigheid die der jeugd eigen is,
dacht hij er aan om den cersten den besten edelmaii
nit den omtrek te gaan opzoeken, hem alles te ver-
halen wat hij gezien en gehoord had, en te vernemen
of ook hem iets van deze zaak bekend was; maar
even spoedig rees bij mijnen grootvader een zeker,
ligt te beseffen gevoel van eigenwaarde op, en hij
begreep, dat het ongeoorloofd was de geheimen van
den man die hem zoo welwillend en gastvrij ontvan-
gen had, te verraden.
Desniettemin , ontstond bij hem de begeerte om het
kasteel van Mailly, dat overigens in zijnen weg lag,
te bezigtigen. De bogt der rivier, de draaistroom
waarin zelfs de kloekste zwemmer eenen onvermijdc-
lijken dood vinden moest, de hangende ligging van
het kasteel, — dit alles spoordc zijne nieuwsgierig-
heid aan.
Hij kvvam des avonds te Mailly aan. De beschrij-
287
vinjj, welkc hem de pikcur gcgeven had, was tamelijk
jiiist: het kastecl hing bijna op den rand eeiier niet
zeer hooge rots , de stroom brak zich regtstandig op
derzelver voet , en dit veroorzaakte den draaikolk ;
de vengsters van den linker vleujjel hadden iiitzigt op
de rivier.
Intusschen was er eene omstandigheid aanwezig,
die de pikeur niet vermeld had. Op twintig voeten
onder de vengsters der eerste verdieping, lag een
klein voetpad, naauwelijks twee voeten breed, in de
rots uitgehouwen, dat boven den afgrond zweefde.
Die aan duizelingen onderhevig was, vond bij het
betreden daarvan eenen wissen dood.
Op een zeker punt kon een naauwlettcnd beschoii-
wer twee gaten opmerken , die vier of vijf voeten van
elkander verwijderd , regtstandig in de voegen der
bouwsteenen gemaakt waren en bestemd schcnen om
den miiur te beklimmen , ten einde het vengster van
een uitspringend vertrek op den 1 inker vleugel te be-
reiken.
Wie kon weten, of niet, in den eenen of anderen
duisteren nacht, een stoiitmoedige langs dezen ge-
vaarlijken trap dit vengster had beklommen.
Mijn grootvader bragt den nacht in de herberg van
het dorp, dat bij het kasteel lag, door en zette zijne
reis den volgenden dag voort.
Zes maanden later, in de lente van het volgende
jaar, keerde hij naar Venaillcs terug om zijne dienst
bij den koning te hcrvattcn.
288
Reeds had hij Foiiroime , benevens den burggraaf en
den geheimzinnigen hertvanger eenigzins vergeten ;
toen dit alles weder in zijn geheugen optrad, bij het
overzetten der Yonne en het gezigt van het kasteel
Mailly.
Het zij opwellende nieuwsgierigheid, het zij de be-
geerte om den edelman, die hem zoo gastvrij ontvan-
gen had, te begroeten; hij reed dien dag door tot
Fourroune en hield aan het hek van het kasteel stil.
Dezelfde eenoogige en zw^ijgende bediende opende
het hek, herkende hem en groette eerbiedig.
»Is uw meester op het kasteel?"
»Helaas! neen mijnheer , mijn meester is overle-
)»den."
Mijn grootvader huiverde.
»Hij is sedert eene maand gestorven," hernam de
oude, »hij bezweek onder eene hartkwaal, aan welke
»hij sedert lang leed."
»En de burggravin?"
»De bm^ggravin bevindt zich hier; zij zal ongetwij-
»feld mijnheer de graaf gaarne ontvangen."
Mijn grootvader aarselde; intusschen gehoorzaamde
hij aan een gevoel van betamelijkheid , welligt met de
begeerte vermengd om te zien welke iiitwerking de
dood van haren gemaal kon gehad hebben op eene
vrouw, die reeds bij zijn leven zoo droefgeestig en ho-
peloos was.
Hij volgde alzoo den bediende.
Deze geleidde hem in de tweede verdieping van het
289
kastecl, die de burg^gravin sedcrd zij wcduwe was be-
woonde. D^ar waren geene ja^jttropheen meer te zieii,
evenmin als honden in den hondenstal te vinden; de
pikeiir had zijn afscheid gekregen, en de honden wa-
ren tot den laatste toe verkocht.
Na eenige miniiten te hebben g^ewacht , werd de be-
zoeker een klein salon binnengeleid , waar zich de
burg(jravin bevondt.
Mevroiiw de Mailly trad hem te gemoet en reikte
hem, met vriendeHjke hoffelijkheid , de hand om te
kiissen.
Zij was in het zwart gekleed , steeds bleek , steeds
met dien weemoedigen glimlach, die zoo zeer de treu-
rige teleurstellingen van hare ziel schilderde.
»Mijnheer de graaf," zeide zij, »ik ben er ii dank-
»baar voor, dat gij u mijner herinnerd en den moed
»hebt een verblijf te bctreden waar de dood haren
»sikkel zwaaide, en dat door ccnc stervende bewoond
»wordt."
»Eene stervende! hoe kwahjk voegt dit woord in
»den mond der jeiigd."
)>Er zijn late bloemen," antwoorde zij met haren
treurigen glimlach, »die in den nazomcr ontluiken en
»die , verschrikt van zich allecn te bevinden als de
»herfst komt , van smart over hiuine verlatenheid ster-
nven. Ik ben geheel alleen; zij die ik beminde zijn
»dood : is het mogclijk reeds geheel van herinnerin-
»gen te leven, als men naauwelijks dertig jaren telt?'
»De hoop, mevrouw, is eene dochter des hemcls
290
»on8 door God Jjezondcn, om hen te troosten die een-
»zaam den levensweg bewandclen."
»Ja," zeide zij vriendelijk; »maar wanneer de hoop
wontstaat uit het verband tusschen can graf en zes ja-
»ren van smart, is zij zoo onbestemd en broos, dat
»zij ons naar elders been wijst: zij beet dan berustin^j ,
»en bereidt ons voor tot een hooger bestaan."
Mijn grootvader zette zich aan hare zijde en kiiste haar
de hand, met eerbiedige aandoening. Hij zweeg, maar
de uitdrukking van zijn gelaat ademde een droevig mede-
Hjden , dat de burggravin trof en tot weenens toe bewoog.
Zij zag hem opmerkzaam aan; het was als of zij in
zijne wezenstrekken , het belang dat zij hem inboe-
zemde wilde lezen.
Men vergunne mij hier met eenen gepasten trots te
bekennen , dat mijn grootvader een van die opene en
edelaardige physionomien bezat, die een onbepaald
vertrouwen inboezemen. Zelf zij die hem voor de
eerste maal zagen , voelden zich door eene geheimzin-
nige kracht aangetrokken , die openhartigheid en ver-
trouwen opwekte. Hij was moedig, kiesch, goed en
in staat tot de hoogste zelf sverloochening , alle deze
eigenschappen lagen in de uitdrukking van zijnen
glimlach opgesloten. — een glimlach van scherpzinnig-
heid en welwillende mcnschenliefde , die nog zijne
lippen in zijnen ouderdom versierde, en waarvan de
boeren van ons dorp, die hem als eenen vader be-
weend hebben , mij dikwerf op mijne jagttogten met
warmte verhaalden.
291
Mevrouw de Mailly scheen te radeii met welk eenen
man zij te doen had, en de ongelukkigc vrouw, die
S3dert zoo lang in zich zelve verzonken leefde, zonder
vriend, zonder vertrouwde, {jevoelde eene dringende
behoefte cm hare smart te ontboezemen en te verha-
len, hoe veel zij geleden had.
»Mijnheer," zeide zij, »men zegt dat de weinige,
»ware vrienden die men ontmoet, ons door het toe-
»val worden gegeven; ik geloof dit ook. De gewone
• verbindtenissen, die het gevolg zijn van dagelijkschen
»omgang, van eene genoodzaakte nabuurschap, zijn
»meestal laauw en kunnen niet altijd de proef door-
»8taan."
»Hetgene gij daar zegt, mevrouw^, moet men volko-
»men toestemmen."
»Het toeval voerde u op zckeren avond herwaarts;
»het was toen drie jaren, dat geen vreemdeling het
»kasteel betrad; gij w^aart de eerste die mijne pijni-
»gingen scheent te raden, en ik begreep, uit de wijze
wwaarop gij afscheid naamt, dat ik u eenig medeHj-
»den inboezemde. Gij w^aart getuige van die vreessehj-
»ke grilligheden , welke de w^erktuigen mijner onafge-
»brokene martelingen waren; gij vertrokt, met de
»vraag in het hart: welke misdaad de ongekikkige
»kon bedreven hebben, die op elken stond zoo ge-
»8traft werd? Ik wil niet gelooven, dat het gevoel
»dat u herwaarts voerde , alleen uit bloote nieuwsgie-
»righeid voortspruit; het schijnt mij , ik meen het in
»uwe trekken te lezen, aan den bewogen toon uwer
20
292
»stem te raden, dat in de redeii iiwer tcrugkomst
»iets van dat medelijden ligt , dat ik u bij uw eerste
»verblijf inboezemde
»Inderdaad, gij bedriegt ii niet, mevrouw !" »riep
mijn grootvader met warmte iiit. »Ik kom tot u
»als een vriend; zoudt gij weigreren mij als zoodanig
»te behandelen?"
»Neen," zeide zij hem de hand reikende; »ik geloof
»dat mijne smarten bij u weerklank vinden ziillen, ik
»wil mijn hart voor u openleggen en u al die onbe-
»grijpelijke geheimen verklaren, die u zoo zeer ver-
»wonderd hebben. Gij ziilt mij oordeelen, mijnheer,
wen zien of ik schuldig was
»Maar, mevrouw, deze gedachte is nimmer bij mij
opgekomen
»Mij dunkt," hernam zij, »dat de vrouw die de
»deugd veikracht en hare pligten met voeten getreden
»heeft, een oniiitwischbaar merk aan het voorhoofd
»dragen moet, dat zelfs het onverschilligste oog treft.
))Neen, ik was niet schuldig, ik was naauwehjks ligt-
»zinnig ondanks mij zelve. Ik ben gestraft door drie-
»jarige, naamlooze marteling: gij zult er zelve over
»oordeelen, bij het verhaal mijner rampen en van
»mijn treurig leven, waarvan, ik voel het, de laatste
»ademtogt mij spoedig zai begeven."
»Weg met dit denkbeeld, ik bezweer het u, me-
»vrouw! Ik dank ii dat gij mij den titel van uwen
» vriend geschonken hebt, ik ben er trotsch op, en
awelligt ben ik welsprekend genoeg, wclligt vind ik
•293
»in mijii hart de kracht om u aan de hoop, die gij
»vaarwel zegt, tenig te geven, aan het leven dat gij
»zoo spoedig wenscht te verlaten
Zij schudde weemoedig het hoofd en glimlachte
treurig.
»Het is vijf uren," zeide zij, »het uur van het mid-
»dagmaal. Biedt mij uwen arm en kom mijnen we-
ft duwendisch deelen; daarna keeren wij hierterug,
»en ik zal u verzoeken mij aan te hooren."
Mijn grootvader stond op, de burggravin steunde
op zijnen arm met de vriendelijke toeneiging van een
kind dat eenen beschermer vermoedt en vindt; zij be-
gaven zich naar de eetzaal.
Het was niet dezelfde waar, zes maanden vroeger,
de heer de Mailly zijnen gast ontvangen had: het was
een kleiner vertrek, van onderen tot boven met hout
beschoten, eenvoudig smaakvol, zonder wapenschilden
op de schoorsteenen , zonder schilderwerk dat jagttoo-
neelen voorstelde; niets van die tropheen van jagttuig
aan de wanden , niet meer dien herstvanger op den
disch, geen enkele bond kwam der burggravin te ge-
moet springen, en zij werd niet meer door cenen
weidman in groene liverei bediend.
G^durende het maal had zij de kracht hare droef-
heid te overwinnen ; zij was weder de vrouw van
stand , die hare tranen onder eenen lach weet te ver-
bei-gen, €n zij deed de eer, van hetgeen zij haar we-
duwmaal noemde, met eene verrukkelijke belecfdheid.
Anderhalf uur later geleidde mijn grootvader haar
20*
294
weder iiaar liet kleiii salon , waar zij hem onlvangen
had.
Dc^^r bleep zij eenige oogenhlikken nadcnkend en
geroerd, toen overvvon zij zich zelve en zeide eindelijk :
»lk ben gereed, mijnheer de graaf, ik zal trachten
»sterk te zijn, ik zal met eene vaste stem spreken ,
»opdat gij den vasten wil moogt waarderen cener
»vrouw , die z66 zwak en z66 geschokt is.''
Zij leunde zich in haren stoel, liet het lichtscherm
der lamp zakken, ongetwijfeld om hare aandoenin{jen
beter te verbergen, en begon aldus haar treurig en
dramatisch verhaal :
II.
Eer ik mijnheer de Mailly huwde, droeg ik den
naam \an jonkvrouw de Preil. Mijn vader, generaal
der ruiterij , was laat in den echt getreden , bij het
verlaten van den krijgsdienst; hij trok zich terug op
Preil, zijn erfgoed, op twee uren afstand van Clamecy,
in het Morvansche. Tijdens mijne geboorte had mijn
vader vijf en vijftig jaren bereikt en mijne moeder
stierf toen zij mij het leven schonk; ik werd dus door
mijnen bejaarden vader te Preil opgevoed, waar ik
mijne kinderjaren doorbragt.
Wij hadden een' nabuur, die de krijgsmakkcr van
mijnen vader was : de oude markies de P\ey, wiens
kasteel op een nur afstand van hot onzc verwijderd
lag.
295
Dc inarkies en miju vader zagca zich dikwijis,
bijna elke week , wanneer namelijk liunne kwalen ,
dc sevolgen van den ouderdom, dit niet verliinder-
den.
De markies had een' zoon die vijf jaren ouder was
dan ik. Landry de Rey was van eenen edeien en
aanvalligen inborst , enkel openliartigheid en kinder-
lijke goedheid; wij warcn te zamen groot geworden ,
wij beminden ons als breeder en zuster, en met de
jaren , verwisselde dit gevoel in een teederder , tot
C:roote vreugde onzer vaders, die onzc vcrecnisino'
en tcvens die van ons vermogcn beoogden.
Wij hadden nog eenen tweeden nabuur , de burg-
graaf de Mailly, die een aehterneef mijner moeder ,
naar de gewoonte van Bretagne, was. Mijn vader
droeg hem weinig genegenhcid toe, zonder zich
rekenschap te kunnen geven van eenen tegenzin, die
ik met hem deeldc, insgelijks zonder dc oorzaak
daarvan te kunnen bevrocden.
De burggraaf was een koel man, een weinig trotsch,
van ecne teriig getrokken levenswijs en uit den aard
menschenschuw ; hij diende desttjds in een regiment ku-
rassiers , te Nevers gekantonneerd , waardoor hij in de
gelegcnheid was zijne goederen dikwerf te bezoeken.
Hij kwam ons dikwijis zien; mijn vader ontving
hem koeltjes, somtijds terugstoolend ; dit schrikte
hem niet af en hij bleef zijne bezoeken volhouden. Ik
was toen omstreeks vijftien jaren , bijna volwassen ,
en men zeide, dat ik schoon was. Ik voeldc, dat dc
296
hurggraaf mij beminde, en deze liefde was rnij dej?
te meerder onverdraaglijk, daar ik Landry de Rey
verkoos en de plannen van mijnen vader kende.
Landry en de burggraaf voedden jegens elkander
eenen aangeboren haat; zij gevoelden dat zij mede-
minnaars waren; zij schenen bet drama te vermoe-
den , dat zich eens tusschen hen zoiide afspinnen.
Dikwerf ontmoetten zij zich op bet kasteel , en tel-
kens ontdekte ik, onder de hoffelijke woorden die
zij wisselden , den tegenzin , die zij zich wederkeerig
inboezemden.
Desniettegenstaande bleef de Mailly ons bezoeken ;
hoe koel mijn vader hem ook ontving, hij betoonde
aan dezen steeds eenen welwillenden eerbied.
Op zekeren avond had ik mij in mijn vcrtrek , dat
aan de bezoekkamer grensde begeven; iiit hetzelve
hoorde men gemakkelijk wat in de laatste gesproken
werd; ik vernam diis, mijns ondanks, bet volgende
gesprek tusschen mijn' vader en mijn neef :
»Zoiidt gij , mijn oom, mij gelieven aan te hooren?"
zeide de burggraaf.
»Spreek, mijnheer neef.'*
»Ik heb sedert lang geaarzeld ; nu ben ik tot een
»beshiit gekomen, ik zal zonder omwegen en open-
»hartig tot bet doel gaan."
wGehjk bet eenen edelman past," antwoordde mijn
vader koeltjes.
»Gij weet, mijn oom, dat mijn vader de voile
»neef van wijlcn de markiezin de Preil was."
2^7
»lk weet liet, neef."
»Hoe zwak ook een band van verwantschap zij ,
»bezit hij tocli cen zedelijk gewigt, en is minstens
»eenen titel van aanbeveling, voor hem die er zich op
»kan beroepen."
»Dit is ontegenzeggelijk."
»Gij zijt alzoo mijnen oom door aanhuwelijking ,
»en ik ben de neef van mevrouw de Preil, volgens
»de gewoonte van Bretagne."
»Dit is volkomen waar, neef/'
De burggraaf maakte eene pauze enhernam: wmijne
))0verledene lante, die ik slechts als kind gekendheb,
» maakte veel werk van mij."
»Ik herinner er mij iets van/' zeide mijn vader on-
verschillig.
»lk tel drie en dertig jaren, ik ben kapitein, mijn
»vermogen bedraagt een inkomen van omtrent twintig
»duizend livres in grondbezittingen
»Gij zijt eene uitmuntende partij, neef, en ik raad
))ii ten spoedigste eene vrouw te nemen/'
»Ik denk er reeds aan, oom," antwoordde de burg-
graaf, die zich in de laatste woorden mijns vaders
vergiste.
»Ah, zoo, gij denkt er aan?''
»Ja, mijn oom, en ik kom u eene bekentenis doen,"
»Ik luister, burggraaf."
»Oom, ik bemin Rose de Pjeieil, mijne nicht."
Ik hoorde mijn vader eene snelle beweging met zij-
nen stoel maken en toen antwoorden;
298
»Gy zijl dwaas , heer en necf, Rose is nog een
»kind , gij telt meer dan het diibbel liarer jaren/'
»Wat doet er dit toe! ik voel dat ik haar tot de
gelukkigste der vrouwen maken zal/'
»Het is vreemd, maar ik/' zeide mijn vader droog
weg, »ben juist van het tegen over gestelde gevoelen/'
))Gij schertst y oom
)>Volstrekt niet; bovendien gij komt te li'at, mijn
»woord is gegeven/'
»Gegeven!" mompelde de burggraaf, wiens stem
eenen vreemden klank aannam.
»Aan mijnen ouden vriend de markies de rey mij-
»nen bum^man. Zijn zoon is een beminnelijk cdelman;
»hij vertrekt dezer dagen naar Parijs , om gedurende
»twee jaren bij de musketiers te gaan dienen, alsdan
»keert bij teriig en huwt Rose."
»Alzoo, oom/' mompelde de burggraaf met eene
treurige stem, »wijst gij mij af."
»Goede hemel! ik nwet immers wel, ik kan mijn
»woord geen twee malen geven/'
De aangedane stem van den burggraaf, deed mij
een toornig antwoord, eene uitdrnkking van wrevel,
verwacbten. Doch bij antwoordde op eenen zachten
toon :
»Ik ben gehecl ter neder geslagen , want ik be-
))minde mijne nicbt viirig en opregt, en met genoegen
»had ik gebeel mijn leven aan baar geluk gewijd;
»maar daar bet zijn moet, daar gij uw woord gegeven
»bebt , dring ik niet verder aan; ik ontzeg mijne
509
AiiJsest seliefde hoop. Vaarwel , oom , bcvvaar mij
»uwe vriendschap , ik geloof clat ik die volkomen
»waardig ben/'
Hierop nam de burg{jraaf afsclieid van mijnen va-
der.
Gelijk de laatste gezegd had, moest Landhy de Rey
binnen aeht dagen naar Parijs vertrekken; hij had
juist des morgens zijne aanstellinjj bij de grijze miis-
ketiers — de miiskeliers van den graaf van Artois —
ontvan^jen, en hij moest voor het einde der maand
bij het korps tegcnwoordig zijn.
Eene smartelijke gebeurtenis deed de afreis eenige
dagen uitstellen; de markies de Rey stierf eensklaps,
door eene beroerte overvallen; dit sterfgeval was zoo
plotsiing, zoo onverwacht, dat wij er alle op het zeerst
door getroffen werden. Mijn vader was er meerder
door aangedaan, dan ik kan uitdrukken, en de aan-
doening waarmede hij den wees, des avonds voor de
begrafenis , aan zijn hart driikte , gaf er het overtui-
g^end bewijs van.
»Ga, mijn vriend/' sprak hij, ))de pligt is behulp-
»zaam in het dragen der smart; ga uwen koning die-
»nen, kom daarna bij ens terug, wij zullen 6en huis-
»gezin uitmaken en ik zal u mijnen zoon noemen/'
Lakdry vertrok na een teeder afscheid ; wij beminden
elkander hartstogtelijk; het scheen ons toe, dat die
twee jaren uitstel, die ons door mijn zwak en teeder
gestel werden opgelegd, nooit zoiiden eindigen.
Laisdry was een vurig jagtlief hebbcr ; hij Het mij
300
zijne geliefkoosile honden — twee groote schot^che
windhonden , de schoonste die men zien kon — ach-
ter; ik verzorgde die dieren met de grootste naauw-
gezetheid; het scheen mij toe, dat de liefde die ik hen
bewees, op Landry terug moest werken.
Het eerste jaar van zijne afvvezigheid verliep; in het
begin was zij mij onverdragelijk , toen gewende ik mij
aan het denkbeeld, later telde ik de dagen die tot de
wederkomst van mijnen verloofde verloopen moesten;
eindelijk brak die dag aan !
(Wordt vervolgd).
•v-«W(i/'v$5\S^e'T>-'
A L I E F» L E 8.
HEX VASGEN VAN SNOEK MET WORMEN*
De heer Dr. B. . , in zijn' tijd een beroemd henge
laar , verhaalde mij , dat in zijne omstreken en die
langs den Beneden-Rijn , namelijk aan den linker
oever, de snoek gewoonlijk met aardwormen ge-
vangen wordt, en wel op de volgende wijze.
Aan den lamelijk grooten vischhoek worden een
paar slukjes klatergoud vastgehecht, in den vorm van
vleugeltjes , en dan de angel van een' groote dauw-
worm voorzien. — Waar men snoeken vermoedt,
beweegt men den hengel zoodanig , dat men , door
korte rukken, aan den aldus gewapenden angel eene
. rondslingcrende beweging in het Avater mededeelt.
302
De siioek , door den scliiUercnden ola»s van lict klater-
goud , opmcrkzaam gemaakt op den zich als 't ware
levend bewegenden regenworm, verziiimt niet er
op toe te schieten , hem in te slikken en zich zoo
te vangen.
Het laat zich echter beo'rijpen, dat de angel aan
een koperen draadkettingje of wel aan eene omwon-
dene snaar moet bevestigd worden, daar de snoek
anders zeer spoedig de snoer zou doorbijten. Of men
een dobber aan de snoer hebben moet, heb ik ver-
zuimd te vragen; ik zou echter vermeenen, dat men
dezen niet mag gebruiken, omdat hij den snoek, bij
het aanhoudend bewegen der snoer, mistrouwend kan
niaken, en den angel ook zou verhinderen, op diepe
plaatsen , tot op den bodem te zakken , waar juist ,
gewoonlijk achter kribben, stroomingen, weeren ,
en in inhammen, de snoek zich op tameUjke diepten
pleegt te onthouden.
V. E.
EEN KLEIN MISVERSTAND.
Een oude jager bezocht een zijner gocde yriendcn ,
die ongehuwd was en aan dc zoogenaamde wroos"
leed ; het gesprek vicl natuurhjk op die kwaal en de
daar tegen aangewcnde middclen , die alien vruchte-
loos waren gcwcest.
303
»Hoor eens, vriend," zeide de groenrok, »ik weet
»nog een remedie, dat, volgens ons jagers, onfeilbaar
»is; het bestaat in eene vossentong, die het gedoodc
»dier, tervvijl het nojj in 8tuiptrekkino;en li{jt, moet
• worden iiitgesneden en, na gedroogd te zijn, om den
» hals wordt gedragen. Ik herhaal het , wanneer gij
»eenige weken die tongr om den hals draagt, is uwe
»kwaal voor altoos ge weken."
Gediirende dit gesprek was de oude keiikenmeid,
die tevens huishoudster , en niet zeer scherp van gehoor
was , in de kamer tegenwoordig ; zij haastte zich met
hetgene zij daar te verrigten had en spoedde naar de
kcuken. — sVerbeeld u eens, Betje, daar heeft de
» heer N. aan onzen heer een probaat middel tegen de
u'oos aan de hand gedaan : het is eene ossentong, uit
»het nog levend beest gesneden en daarna gedroogd,
» die moet hij eenige weken om den hals dragen. Ik
»ga dadehjk naar den slagter." — »Wat zal dat lastig
szijn," merkte Betje aan, terwijl hare kameraad
vertrok.
Eenige dagen later, op zijn' verjaardag, vondt de
lijder, bij het opstaan, op de tafel zijner slaapkamer,
eene gedroogde ossentong aan een zijden lint , waarbij
een sierlijk opschrift : » Om tegen de roos om den
»hals te dragen."
304
JUISTE GETOLGTREKKING.
Twee aartsstroopers , die , bij helderen maneschijn
dp eenen kouden winternacht, goede zaken gedaan
hadden , verwarmdeii zich bij een knappeiid vuur ,
onder het noodige geestrijk vocht.
» Die maaii is toch eene schoone uitvinding !" zeide
de eene, terwijl hij zijn glas ledigde.
» Ja , dat zeg ik ook , vrij wat nuttiger dan de zon ,
»die konden wij eigenlijk wel missen."
» Hoe zoo ?"
» Wel , wanneer de zon schljnt is het toch licht ,
»maar de maan schijnt alleen bij donker."
• Dat's waar ook; dat gaat je voor: op de gezond-
»heid van de maan V
DE KATER ALS SNOEK.
Eens hengelde ik aan een klein mecr bij M. De
snoekhengel, met een levend aasvischje, had ik in het
bootje laten liggen, z66 dat het vischje, om levendig
te blijven , met een eind der snoer buiten de boot even
boven het water hing. De boot zelve was onmiddelijk
daar vast gemaakt, waar een dikke doornehaag van
een' tuingrond aan het meer raakte.
Plotseling werd ik, terwijl ik op ongeveer 50 pas-
sen verder eene van aas voorziene plaats met goed ge-
volg bevischtte, door eene klepperende beweging van
305
de hengdroede in de boot opmerkzaam gemaakt, en
zag ik de punt van de hengelroede van uit de boot
zich naar den oever bewegen. Nu zoude bet wel niets
zonderling geweest zijn, wannecr zich, zooals ik meen-
de, een snoek van bet vischje bemagtigd bad. Daarom
sprong ik spoedig op, nam den bengel bij de band-
greep , trok kracbtig aan , maar voelde een even kracb-
tigen tegenstand , waarbij mij vooral bevreemde , de
snoer niet meer in bet water maar acbtcr de baag
te zien beentrekken. Een vreeselijk miaauwen deed mij
nu spoedig een' van angst in den doornebaag gespron-
gen groote kater ontdekken, die met bet aangebaakte
viscbje in den bek uit de boot gesprongen was, en
zicb zoo aan den dubbelen angel gevangen bad. Ik
nam mij wel in acbt de vangst aftesnijden; bier kon
slecbts geweld belpen, dat eindelijk door de reeds
zcer gezwollen wangen des katers, dien de lust tot
visscben wel zal vergaan zijn, onnoodig werd.
Bij gelegenbeid dezer mededeeling wil ik bier nog
cene nuttige opmerking bijvoegen.
Met angels , die van lokaas voorzien zijn , moet men
altijd eene zekere voorzorg gebruiken. Men late zc
steeds in bet water; want maar al te ligt vangt zicb
eene kip of eene eend; en een nieuwbakken benge-
laar, die overigens niets gevangen beeft en zulke eene
vangst nog duur aan den waard zou moeten betalen,
zou bovendien nog ducbtig uitgelagcben worden.
Beginnende bengelaars — en bet kan ook soms een^
vcrgrijsdeu wel overkomen — vangen soms zicb zel-
306
ven. Treft men het ongehik en raakt een angel met
den weerhaak in het vleesch , dan is het zeer ondoel-
mati{j, hem er te willen uittrekken of te laten uitsnij-
den. Beter handelt men aldus : de anjjel worde zoo-
veel verder in het vleesch gediiwd , dat hij aan de
naast mogelijke zijde weder te voorschijn komt , waar
men den weerhaak met een nijptang of schaar, of iels
van dien aard, voorzigtig af breekt , waarna het terug
en geheel we^r uittrekken zonder veel moeite zal ge-
kikken , terwijl de fijne , niet verder opgeretene
steekwonde, door een beschermend en te zamen druk-
kend verband , spoedig weder heelt.
N. . . K. . .
In sommigc dagbladen zijn opgaven medegedeeld
van in eenige provincien op e(^nen dag gemaakte jag-
ten. Deze omstandigheid geeft aanleiding om te ver-
melden, dat op den 13'*'"^ November 1.1., onder
Noordwijkerhout, door (^enen jagtlief hebber , vergezeld
van zijnen staanden bond en polsdrager , op het vlakke
veld, zijn geschoten: veertien hazcn en drie patrijzen.
C$£X^
^.x.\ Q
-*K^)
*'■ ^r