Skip to main content

Full text of "Nederlandsch Tijdschrift voor Liefhebbers der Jagt und Visscherei"

See other formats


!>-:   ^^i 


A* 


fflDERLANDSCH  TUDSCHRIFT 


VOOR 


LIEFHEBBEBS 

YANJAGT  m  VISSOHERIJ. 


m^w>^. 


J.(..MFiIJtiK 


INHOUD 

VAN     DEN     VIEIIDEN    J  A  A  R  G  A  N  G. 


BLAhzr. 
Voorwoord i 

Schetsen    uit  mijueii  Icvensloop,    door  ^'lMROD.    ...       7t 

Over    bet   vangen  van  ivvee  Dasscn i\ 

Eendenjagt  in  de  Ponlynsche  nioerassen 21 

Eene    Parforce-jagt  ,    uit    de   vorige  eeuw 50 

Allerlei -^*- >.;;v..v^i^' 48 

Vcrslag     vaa     de    jagt  eii  viss,clierij ,    iu    de    provincie 

Grouiugen ,     over     ^855 40 

Hoe    het    St.    HuBERxs-feest     eindigde.     .     .     .     .     .     67 

Schetsen  uit  mijnen  levensloop  ,  door  Nimrod.     ...     77 

Open    brief    aan    mijnen   jaglgenoot  A 86 

Allerlei 97 

Boekaankondiging.   .     - 100 

Verslag    van    de    jagt    en    visscberij  ,     in    de  provincie 

Zuid-Holland  ,    over     1855 101 

Verslag    van    de    jagt    en    visscberij  ,     in  de  provincie 

Noord^Holland/over  1855 108 

Schetsen  uit  mijnen  levensloop,   door  Nimrod.     .     .     ,115 
Misgeboorle  van  een  haas.     fMet  eene  afbeeldingj.     .     .125 

Eene  zeldzame  jagt-kwesiie 128 

Over    den    slaap   van    bet  wild,    en  bet  lijdslip  waarin 

bet    op    voedsel    uitgaat 154 

Allerlei 14,5 


Versing    van    de   jagt    en    visscherij ,    in    de    provincie 

Gelderland,    over    1855 149 

Verslag    van    do    jagt    en    visscherij ,    in    de    provincie 

Ulreclit,     over  iSo5 165 

Verslag    van    de   jagt    en    visscherij  ,    in    de    provincie 

Limburg,  over  1855 171 

Cedachten    over  het  verstoren  van  vogelnesten ,    en  de 

bij   de  jeugd   bestaande  neiging  om  met  de  verza- 

melde  eijeren  te  prijken •     ...  178 

Niels   nieuws 189 

Over    den    slaap    van   het  wild,    en  het  tijdstip  waarin 

het  op  voedsel  uiigaat.    fVervolgJ 200 

Allerlei 206 

Verslag    van    de   jagt    en   visscherij  ,    in    de    provincie 

Noord-Brabant ,    over  1855 216 

Verslag   van    de   jagt    en    visscherij ,    in    de    provincie 

Drenthe,    over  1855. 220 

» De    jagt    moet    vrij    zijn    en    de    doodslraf  afgeschaft 

worden!"    Een    wensch    van    zekere  vrome  ,    ge- 

moedelijke  lieden 225 

Eene  bijdrage   tot  de  sludie  van  het  jagtveld.     .     .     .  251 

De     liefhebbcrij    jager 252 

Allerlei 258 

Verslag    van   de   jagt    en    visscherij ,     in    de    provincie 

Friesland,     over    1855 259 

Geschiedenis  van  eenen  hertsvanger 266 

Allerlei 501 


ERRATA. 

Bl.  146,  regel  8  v.  o,  staat  »harl",  lees  iherl''. 


AAN  DE  LEZERS. 


Gedurende  cle  uitgave  van  den  S^""  jaargang,  ont- 
waarden  wij  met  genoegen  de  toenemende  belangstelUng 
in  dit  TijdschrifL  Zij  was  den  uitgever  j  door  het  ver- 
meerderen  der  inteekenaren ,  eene  schadeloosstelling  voor 
de  opolferingen  J  die  hij  zich  vroeger  getroostte  —  voor 
de  redaclie  eene  aanmoediging,  om  hare  taak  ijverig  te 
vervolgen,  Zij  betuigt  hij  deze  aan  alien  j  die^  door 
meerdere  of  minder e  medewerking ,  hunne  belangstelUng 
deden  blijkenj  haren  welgemeenden  dank. 

Het  is  er  evemcel  verre  afj  dat  de  redactie  den 
wenschj,  aan  het  hoofd  van  den  3^""^  jaargang  uitge- 
druktj  geheel  vervuld  zag.  Zij  herhaalt  hier  hare 
overtuiging,  dat  er  in  ons  vaderland  een  aantal  lief- 
hebbers  der  jagt  aanwezig  zijn ,  die  even  goed  de  pen 

•VJERDE   JAARGANG.  1 


aJs  het  jagtgeweer  iceten  (c  voeren;  en  wcmneer  ztj 
daarbij  het  oog  vestigt  op  het  luttel  getal  bijdragcn ,  die 
ingekomen  zijn,  is  de  uitkomst  niet  zeer  bemoedigend. 
Nogmaals  beveelt  ztj  bij  deze  het  Tijdschrift  dringend 
bij  alien  aan.    Elke  mededeeling  zal  welkom  zijn. 

De  visscherij  —  waaraan  toch  ook  het  Tijdschrift  ge- 
wijd  is  —  schijnt  de  aandacht  weinig  of  niet  op  te 
wekken.  En  toch  is  dit  onderwerp  in  belangrijkheid  ge- 
stegeUj  seder t  de  aanwending  dcr  kunstmatige  visch 
kweekerij ,  door  de  zorgen  van  Z.  M.  onzen  geeerbiedig- 
den  Koning;  eene  zaak  waaromtrent  nog  veel  te  on- 
derzoekcn  valt  ^  die  voor  zoo  vele  uitbrciding  vaibaar 
en,  icelUgt _,  geschikt  is  om  hoogst  gewigtige  uitkomsten 
op  te  lever  en,  wannecr  eenmacd  de  theorie  door  de 
praktische  ondervinding  zal  zijn  gclouterd.  In  het  na- 
burig  Didlschland  heeft  de  baron  von  EimEisKiiEirTz^ 
in  den  loop  van  het  vorig  jaar,  de  uitgave  van  een 
afzonderlijk  Tijdschrift  (*)  voor  de  visscherij  bcgonnen; 
en  van  hoe  veel  meer  belang  is  de  visscherij  niet  voor 
Nederland ! 

De  redactie  hoopt,  dat  haar  vertrouwen,  gedurende 
de  uitgave  van  den  4'""  jaar  gang,  niet  zal  worden  te 
leur  gesteld,  maar  dat  zij  zich  in  de  wehvUlende 
medewerking  van  vclm  der  Jczers  zal  mogm  verhen- 
gen. 

RED. 


(*)    Journal  dcr  Figchcrcl.    Ulm,  1855.   Vcrlag  van  r,  Ebncr. 


SCHETSEIV  UIT  MIJNEN  LEYENSLOOP, 


DOOR 


NIMROD. 

(Waar?ieid  enfict'.e.) 
I. 


Wie  is  er  wien,  in  zijnen  levensloop,  niet  een  on- 
vergetelijke  dag  te  beurt  viel?  —  Voor  den  predikant 
is  het  zijne  eerste  intrc^preek;  voor  den  advocaat, 
de  promolie  met  de  kap,  more  majorum;  voor  de 
liefhebbers  van  dergelijke  dingen ,  hunne  eerste  re- 
devoering  in  de  kamer ;  voor  den  krijgsman ,  zijn 
eerste  veldtogt,  mits  hij  er  beter  afkome  dan  de 
Engelschen  in  de  Krim;  in  'tkort,  ieder  mensch 
heeft   in  zyn  leven  ten  minste  6en  onvergetelijk  tijd- 


slip,  en  het  is  derhalve  niot  vrcemd,  waarde  lezcr, 
dat  ook  ik  eenen  onvergfetelijken  dag  mogt  beleven; 
het  was  mijn  twaalfde  verjaardag ! 

Dc    gerande  diicaten ,  die  in  den  spaarpot  vloeiden , 

het   nieuwe  zondagspak  ,  het  horologie  met  bungelen- 

den  ketting ,  de  lekkere  confitimrtaart  en  de  makkers , 

welke   dien    avond  bij  mij  zouden  »komen  spelen"  — 

zoo   noemde   men  het  destijds    nog  — ;  dit  alios,  hoe 

fraai   en   aangenaam  ook ,   verzonk  in  het  niet  bij  een 

geschenk ,    dat  ik  van  eenen  oom  ontving :   een  enkel 

jagtgeweer,    met  weitaseh    en    toebehooren.  —  Vele 

beelden  nit  mijne  jeiigd  zweven ,  reeds  in  duisteren  ne- 

vel  gehuld ,  verward  voor  mijnen  geest ;  maar  dit  eenig 

oogenblik    staat   nog   in  een  helder  licht,    met  fris- 

sche   kleuren  voor  mijne  verbeelding.  —  Nog  herinner 

ik  mij  levendig,   hoe  driftig  mijne  bevende  hand  den 

geweerzak  onlknoopte ,  en  zich  een  sierlijk  geweertje , 

uit   de  fabriek  van  Ronge  ,   aan   mijn  oog  vertoonde ; 

ik  zie  het  nog  duidelijk  in  de  grootste  kleinigheden  , 

zelfs   den   fraai  gestikten ,  groenen  geweerband ,  voor 

mij.  —  »Een  geweer!  een  geweer!"  riep  ik  uit^  i>Z[e 

»eens  hoe  mooi !  en/'  kets,  »wat  geeft  het  vuur!"  — 

AIs  een  bczetene  holde  ik  het  huis  rond ;    ieder ,   zelfs 

de  keukenmeid,    mocst  het  geweer  zien,  en  toen  deze 

mij  durfde  toevoegen :  »het  is  ook  wat ,  er  hangen  bo- 

»ven  geweren  gcnocg  op  het  rak;  het  horologie,  dat 

))uwe  mocder  u  gaf ,  is  vrij  wat  meer  waard,  want  dat 

is  echt  goud ,"  toen  . . .  doch ,   necn  I    ik  ga  niet  ver- 

der;  Helmers  alleen  ,  in  zijnen  verhevensten  bombast, 


zoiide  dcsi  veradiiciiden  blik  kuincn  soliildcrcii,  dicii 
ik  baar  iocwierp ;  ik  kan  liet  nict !  --  Vervolsens 
werd  de  weiiasch  omg:ehan{jen  en  iiitsepakt ;  de  kruid- 
hoorn ,  hagelzak ,  scliroevendraaijer ,  liet  zakje  met 
de  vuursteenen  en  het  puimsteentje ,  zelfs  het  nialtcn 
fleschje  ,  alles  was  voorhanden  ,  niets  ontbrak  ;  kort- 
om ,  ik  was  te^jen  den  nabij  zijnde  jasUyd  —  zoo 
als  men  zegt  —  »gebeel  ingespannen." 

Wei  had  ik  vroeger,  half  tcr  sluik,  in  naburigc 
moestuinen  met  eene  oude  karabijn  rondgeslopen , 
ierwijl  een  medicijnfleschje  met  kruid ,  nevcns  een 
pillendoosje  met  musschestof,  in  mijne  zakken  slin- 
gerde,  en  nu  en  dan  een  onseUikkijj  voselljc  het  licht 
uitgeblazen ;  maar  nu ,  nu  konde  ik  gcrust  met  mijnc 
spullen  voor  den  dag  komen ;  het  geschenk  had  mij 
tot  eenen  jager  gemaakt ,  en  reikhalzend  zag  ik  do 
opening  der  jagt  te  gemoet.  —  Dat  het  geweertje , 
nog  op  mijnen  verjaardag,  beproefd  werd,  zai  ik 
wel  niet  behoeven  te  zeggen. 

EindeUjk  was  de  15de  September  daar.  —  Desavonds 
te  voren  werd  alles  in  gereedheid  gebragt ,  en  herhaal- 
delijk  nagezien.  Het  bed  was  mij,  dien  naclit,  ecne 
legerstede  van  brandnetelen ;  honderde  malen  wendde 
ik  mij  om;  elken  klokslag  telde  ik.  —  Daar  begon 
de  lang  verwachte  dageraad  te  schemcren,  en  gelijk- 
tijdig  stond  ik  aan  het  venster;  de  lucht  was  onbc- 
wolkt.  Met  vreugdegejuieh  ging  ik  mijnen  ouden 
beer  wekken ,  en  den  jager ,  die  reeds  op  was ,  in 
de  keuken  opzocken  ;   de  oude,    eerlijkc  kcrcl  had  de 


weiiasch  al  omgchangen ,  en  naast  lict  flikkereiul  viiur 
stond  zijn  lange  kuilenbiirger  oercccl.  Na  het  ont- 
bijt,  dat  mij  eindeloos  sclieen,  stapien  wij  in  het 
rijtui{} ;  spoedig  waren  wij  op  do  verzamelplaats , 
buiten  do  stad. 

Het  jagtgezelschap ,  dat  zich  daar  verecniGde ,  zoude 
in  deze  dagen  gewis  de  lachspieren  opwekken.  Op 
6(3n'  na,  die  een  zoogenaamd  »petje"  (*)  droc{]^,  en 
voor  wicn  de  blozende  appelen ,  in  het  net  zijncr 
weitasch ,  mij  een  sympathetisch  gevoel  inboezemden , 
waren  alien  met  zwarte ,  ronde  hoeden  gedekt ;  6^n 
zelfs,  een  deftige  notaris,  droeg  den  grooten,  drie- 
kanten  hoed ,  waarmede  hij  altijd  door  de  stad  wan* 
delde ,  en  had  de  weitasch  over  eenen  afgesleten , 
zwarten  rok  gehangen;  de  overigen  waren  alien  in 
het  ligt  groen ,  met  glimmende  knoopen,  gedoscht. 
Mijn  oude  heer  en  nog  een  voerden  dubbele  geweren 
van  zeer  naauw  kaliber,  uit  de  fabriek  van  Le  Clerc, 
de  overigen  waren  met  spaansche  of  kuilenburgsehe 
enkelloopen  gewapend.  Twee  of  drie  bejaarde,  dikke 
honden  van  ouderwetsch  ras,  met  korte  staarten,  die 
steeds  in  het  fransch  gecommandeerd  werden,  waren 
aanwezig. 

Om  tot  het  bepaalde  jagtveld  te  komen,  moesten 
wij  eene  kleine  heide  oversteken;  daar  spron^  eene 
w^atcrsnip ,  cr  vielcn  twee  schoten ,  en  de  snip  vioog 
nog ;  toen  branddc  ik ,  op  goed  geluk ,  los  en  —  de 
snip  viel.    Wcrktuigelijk   w ierp   ik  het  geweer  weg , 

(*)    Dit  hoofcltooiscl  was  clcstyds  iu  grootc  minachting,  en  wciii'g  in  gcbruik. 


•7 

herciklc  de  snip,  ecrdcr  ilan  de  lioiulen,  en  appor- 
iecrde  liaar  met  blij  gejuicli.  —  Daar  stond  ik,  met 
mijn  <5(5r8te  stiik  wild  in  de  hand;  ik  kon  er  mij  niet 
zat  aan  zien ;  welke  sclioone  kleuren !  z66  ziet  men 
ze  slechts  ^^nmaal !  —  Dronken  van  vreng^de  stak  ik 
haar  cindelijk  in  de  weitaseh;  het  gezelschap  reiktc 
mij  de  hand  en  feliciteerde  mij  als  »jager."  —  Het 
overijje  van  dien  dag,  waarop  mij  alles  zoo  nieiiw, 
zoo  vreemdsoortig  seheen,  ga  ik  met  stilzwijgen  voor- 
bij ;  ik  behoef  niet  te  zeggen ,  dat  mijne  overigc 
schoten  alle  te  vergeefs  gelost  werden. 

»Waai  toe  zulke  beuzelingen  zoo  breedvoerig  opge- 
•discht?''  mag  welligt  een  der  lezers  vragen;  voor 
hem  is  mij  die  vraag  leed,  want  dan  belecfde  hij 
nimmer  eenen  onvergetelijken  dag ! 

Van  tijd  tot  tijd  trok  ik  met  den  een'  of  anderen 
jagtlicfhebber  te  veld,  maakte  eenige  vorderingen 
in  het  schieten,  en  zoo  werd  ik  langzamerhand  opge- 
nomen  onder  de  groenrokken  onzer  stad,  die  dcs 
avonds ,  in  eenen  vasten  hoek  der  gelagkamer  van  het 
koffijhuis,  bijeenschoolden  en  zich,  onder  rooken  en 
bier  drinken,  in  jagtgesprekken  verdiepten.  Zoo  ver- 
vlogen  eenige  genoeglijke  jaren. 

De  oude  liefhebbers  waren  intusschen  of  zat  van 
dagen  geworden,  of  van  het  groot  toonecl  afgetre- 
den;  de  cnkcle  gewcrcn  waren  door  dubbele,  uit 
de  luikschc  fabrickcn  van  Le  Berleur  en  Ronge, 
vervangcn;  de  pctjes  haddcn  de  hoedcn  verdron- 
gen,    en    de   weitaseh  prijktc,    in  den  regel,  op  den 


s 

blaauwen  kiel,  toeii  andermaal  een  belanjjrijk  tijdstip 
voor  mij  aanbrak. 

Dezelfde  oom,  die  zich  toen  in  Parijs  bevond,  zond 
mij  een  geweer  uit  de  beroemde  fabriek  van  Boutet 
ten  geschenk.  Een  aangenaam  gevoel  greep  mij  aan 
bij  bet  gezigt  van  bet  uitmuntend  bewerkt  stuk ; 
maar  die  vervoering,  weike  mij  bij  bet  uitpakken  van 
mijn  e6rste  geweer  bemeesterde ,  kon  ik  niet  meer  ge- 
voelen;  dat  oogenblik  moest  met  onuitwisehbare  trek- 
ken  in  mijn  gebeugen  gegrift  blijven. 

Het  fraaije ,  dubbel  geweer  verscbafte  mij  eenig  aan- 
zien  bij  de  oudere  jagtliefhebbers ;  dikwerf  bemerkte 
ik  de  zijdelingscbe  blikken ,  die  zij  er  op  wierpcn ;  en 
daar  ik  inmiddels  mijn  zestiende  jaar  bereikt  bad, 
werd  ik  voor  goed  als  lid  van  bet  jagtgezelschap  aan- 
gemerkt.  —  Ik  bad  nii  ook  mijnen  eigen  bond,  een 
fraai  gevlekte  reu  van  goeden  aanleg,  doch  wicns 
geheele  dressuur  in  bet  apporteren  bestond ,  en  die  on- 
tembaar  wild  was.  De  meeste,  of  liever  alle  bonden 
van  dieu  tijd  waren  van  denzelfden  stempel,  en  im- 
mer,  wanncer  wij  ter  jagt  togen,  joegen  zij  allcs, 
links  en  regts  van  den  weg,  af,  waardoor  menig 
baas,  dat  zij  dwars  over  den  weg  dreven,  sneuvelde, 
\66t  dat  wij  in  bet  bestemde  jagtveld  waren  aangeko- 
men.  Ik  berinner  mij  geenen  enkelen  bond  van  des- 
tijds,  die  behoorlijk  appel  bad;  alleen  door  de  zweep 
werden  ze  eenigzins  in  toom  gebouden ,  en  begonnen 
eerst  dan  bcdaard  te  worden ,  wanneer  ze  half  versle- 
ten  waren.    Intiisschcn  gingen  onze  vrolyke  jagtpar- 


lijeii  hareii  Ga»u  en  leverden,  bij  vcle  fienoegens, 
meestal  ecnen  gimstioen  uitslag  op. 

Ik  zie,  dat  dcze  schctsen  tamelijk  iiitvoerig  worden; 
doch  onder  het  schrijven  werd  het  mij  even  als  of  ik 
in  een  gezelschap  mijner  jagtvrienden  aan  het  vertellen 
was,  terwijl  alien  aandachtig  luisterden.  Daarom  wil 
ik  nog ,  op  deze  wijze  voortkeuvelende ,  eene  onzer 
jagten  van  dien  tijd  ophalen. 

Op  eenen  helderen  winterdag,  in  Januarij,  bevon- 
den  wij  ons  des  voormiddags  in  het  koffijhuis.  — 
»Welk  schoon  weder  om  eene  vossenjagt  te  houden ," 
zeide  de  een;  »dat  konden  wij  morgen  wel  doen ,' 
hernam  een  ander,  »wie  gaat  mede?"  — »Wij  alien," 
was  het  eenstemmig  antwoord.  —  Ik,  als  de  jongste, 
nam  op  mij  naar  een  nabijgelegen  dorp  te  wandelen, 
en  daar  het  noodige,  met  eenen  daar  wonenden  jagt- 
opziener,  af  te  spreken.  —  Des  avonds  deed  ik  mijn 
verslag,  en  er  werd  besloten  des  morgens  ten  acht 
ure  in  eene  herberg,  buiten  de  stad,  bij  een  te  ko- 
men. 

Toen  ik  opstond  was  de  lucht  donker;  er  viel 
eene  digte  jagtsneeuw ,  die  steeds  bleef  toenemen ,  toen 
ik  op  het  rendez-vous  aankwam.  Ik  vond  er  slechts 
een'  van  het  gezelschap;  na  ecnigen  tijd  kwamen  er 
nog  twee  opdagen.  De  sneeuw  bleef  aanhouden ,  doch 
de  opziener,  die  met  acht  drijvers  tegenwoordig  was, 
hield  staande ,  dat  de  lucht  zoude  opklaren ;  inmid- 
dels  hadden  wij  nog  een  paar  oudc  liefhcbbcrs  in  het 
dorp  opgeschommcld ,  en  toen,  ten  half  elf,   de  lucht 


10 

Jieltler  wcrd ,  trokken  wij  le  veld :  zcs  sduiltcrs  cii  do 
opzlcner,   die  dc  drijvcrs  zoudc  aanvocren ;  het  afdrij 
vcn  van  het  ecrstc  bosch  begon  even  na  elf  urc. 

Iloewel  wij  wisten  dat  er  in  die  streck  vele  vossen 
waren,  konden  wij,  uithoofde  van  den  korten  tijd  ,  die 
voorhanden  was,  slechts  weinige  bossehen  afjagen,  en 
wy  besloten  die  te  nemen,  op  welke  de  vossen  bij 
voorkeur  hielden.  —  Het  geluk  was  ons  gunstig;  wij 
kregen  dien  dag  acht  vossen  op  de  been ,  waarvan  zes 
sneuvelden ,  een  —  door  mij  —  misgeschoten  werd ,  en 
de  andere  door  de  drijvers  been  brak.  Een  onzer  had 
het  geluk  een  meesteriijk  doublet  op  twee  vossen  tc 
maken ,  die  op  een  paadje  in  een  digt  mastbosch , 
waarvoor  hij  geposteerd  was,  regt  tegen  hem  in  kwa» 
men ,  en  welke  hij ,  eerst  den  acliterste  en  toen  den 
voorste,  op  de  plaats  nederschoot.  Des  avonds  wer- 
den  de  pelsen,  in  de  dorpsherberg,  verloot  en,  onder 
warmen  wijn ,  weidelijk  feest  gevierd ,  waarbij  de  ge- 
zondheid  van  den  behendigen  schutter  niet  wcrd  ver- 
getcn.  —  Dit  was  de  gelukkigste  vosscnjagt  van  dc 
Tele,  die  ik  bywoonde. 

(Wordt  vervoIgiL) 


-^^^-^^^^/^f^^^e/-^^ 


OVER  IIET  VAKGEN  VAN  TWEE  DASSEN, 


BESTEMD  VOOll  IIET 


KONINKLUK  ZOOLOGISCH  GENOOTSCIIAP  NATURA 
ARTIS  MAGISTRA. 


De  letters  E,,  B.,  Bb.,  P.,  H.  en  L,  duideii  do 
verblijfplaatscn  van  dassen  aan,  in  de  Provincie  Gel- 
derland  gelegen ,  op  een  half  uur  gaans  van  elkan- 
der  verwijderd.  Vooral  te  E. ,  hebben  zij  hunne  ho- 
len ,  waar  de  grond  onoverkomelijke  hindernissen  op- 
level  t  by  liet  uitgraven ,  en  van  waar  zij  uit  passagie- 
rcn  gaan  om  elkander  tc  bezoekcn  of  om  vocdscl  op 
te  sporen,  dat  zelden  bij  klaren  dag  plaats  grijpt. 

Te  Bb.   waren  verleden   zomer  twee  jonge  dassen 


12 

uitgegraven ,  welke  men  een  wfletske"  —  teclmisch 
woord,  voor  ligte  kiuidlading  zonder  prop,  na  het 
reinigen  van  het  gewecr,  hier  een  zwakke  lading  be- 
teekenende ,  wegens  den  korten  afsland ,  waarop  het 
schot  behoeft  aangebragt  te  worden  —  op  den  neus 
gaf,  om  ze  onschadelijk  te  maken.  De  eigenaar  van 
den  grond ,  een  liefhebber  van  jagen  uit  ganseher  hart , 
begreep,  dat  men  met  overhaasting  was  te  werk  ge- 
gaan ,  bedenkende ,  dat  bijaldien  men  zich  van  dezc 
dieren  levend  had  meester  gemaakt ,  het  boven  ge- 
noemd  genootschap  misschien  daarmede  gediend  w^are 
geweest. 

Daar  zich,  in  November  van  het  verledenjaar  1855, 
we^r  spoor  van  dat  gedierte  op  de  ingangen  der  door 
hen  opgeboorde  holen  vertoonde ,  werd  vooraf  naar 
Amsterdam  geschreven,  ten  einde  te  weten,  of  er  een 
das  welkom  zou  zijn. 

Het  antwoord  liet  zich  niet  wachten,  tevens  met 
het  uitgedrukt  verlangen  van  liever  een'  volwassen  dan 
een  jongen  te  bezitten ,  en  dat  het  een  nog  volkomencr 
geschenk  zou  zijn ,  indien  men  er  een  koppel  kon  over- 
zendcn. 

Alsnu  werden,  tegen  den  volgenden  morgen,  de 
belangstellenden  gewaarschuwd ,  en  een  meester  in  de 
kunst  van  dassenvangen ,  tegen  het  bepaalde  uur  ont- 
boden.  Deze  man  is,  wegens  langdurige,  trouwe  dienst 
en  gebrek  aan  het  gczigtsvermogen ,  als  jagtopzicner 
op  pensiocn  geslcld;  hij  ging  zijnc  wjongens"  voor, 
die  hctzelfde  bcdrijf  uitoefencn ,   en  nog   naar    dien 


13 

naam  liustercn ,  ofschoon  ook  zij  op  liiinne  beiirt  vader 
zijn  geworden ;  hij  werd  geleid  door  ecn  hoiidje ,  dat 
hij  aan  eene  lijn  liield,  en  droeg  een'  barpoeii  in  de 
hand,  als  aanwijzing  van  hetgene  er  stond  te  gebeu- 
ren. 

Wanneer  ik  den  persoon ,  die  gebezigd  wordt  om  bet 
jagtveld  te  bewaken ,  bij  verschillende  namen  als:  kod- 
debeijer  (woordafleiding  van  »kodde" ,  oudtijds :  een 
knods  of  knuppel) ,  jagtoppasser ,  opziener ,  en  dezen 
persoon  nu  zelfs  boutvester  boor  noemen,  dan  geef  ik 
in  bedenking  of  bet  niet  beter  ware  hem  »wild8cbut'* 
te  noemen  ?  zoo  als  ik  die  aanduiding  herbaalde  malen 
in  een  jagtproces  zag  voorkomen,  van  af  1665  tot 
1680gevoerd,  en  waarin  men  bijzonder  onderzocht :  of 
men  zich  ook  aan  onbctamelijke  uitdrukkingen  tegen 
den  wildscbut  had  schuldig  gemaakt.  Als  ik  niet  zien 
kan,  w^aartoe  eene  verandering  nuttig  is,  dan  bepaal 
ik  mij  bij  het  oude,  en  blijf  dezen  » wildscbut"  noe- 
men, te  meer  daar  hij  bet  werkelijk  is.  (*) 

De  voorste  bond  draagt  den  naam  van  Waldman, 
zoon  van  Waldman  en  Veldin ;  de  laatste  stierf  op  haar 
16>'''  jaar,  terwijl  Waldman  21  jaren  mogt  bereiken. 
Waldman  junior  is  alzoo  de  afstammeling  van  een 
cud,  door  wederwaardigheden  beproefd,  deugdelijk 
beldenras  van  dashonden ,  met  welks  hulp  hij  wel 
1000  vossen ,  en  een  niet  te  bepalen  aantal  dassen  had 

(*)  „Wild6chnt  dcr  Grafclrkhcid  van  Holland",  hectte  de  persoon,  die  met 
het  schicten  dcr  etukken  grof  wild  ,  voor  de  baanderhceren  en  hooge  colle- 
git'u  beslemd,  werd  belast. 

RED. 


14 

uitgc{jraven.  Waldman  tie  oude,  was  op  ccn'  zoiidag 
uit  werkclooslieid  ziek  geworden ,  liad  achter  dc  kag- 
chcl  liffgen  aaiislaan ,  was  opo^cspronoen ,  Qver  den 
kop  gebuitcld  en  dood  gcblcven :  alles  gcwaarmerkl 
door  de  eenvoudigheid  van  den  verhaaltrant.  Zooals 
(jezeijd  is,  Hep  Waldman  junior  voor  den  wildschiit 
uit ,  en  volgde  zijnc  broeders  Bergman  —  bij  ver- 
korting :  Bergje  —  en  Eerdman*  Het  spoor  van  den 
das  werd  versch  bevonden ,  waarop  de  honden  dade- 
lijk  luid  werden,  De  ingangen  van  den  bouw,  zijnde 
12  in  getal ,  werden  op  66n'  na  digt  gemaakt,  en  de 
honden  in  den  open  gehoudenen  gelaten ,  waartegen  de 
voeten  van  hunnen  meester  precies  pasten;  achtereen- 
volgens  werden  de  andere  pijpen  onderzocht ,  maar  de 
das  werd  niet  te  huis  bevonden ,  helwelk  later ,  door 
het  spoor  op  den  akker,  duidelijk  werd  bevestigd. 

Er  was  eene  kooi  uit  Amsterdam  gezonden,  er 
moesl  dus  een  das  gevangen  en  geleverd  worden,  op 
welke  wijze  ook.  Op  dezen  dassenbouw  viel  vooreerst 
niet  te  rekenen  wegens  de  daar  gepleegde  storing; 
terwijl  om  verschillende ,  later  te  ontwikkelen  rede- 
nen,  de  vergunning  om  de  andere  punten  te  onder- 
zoeken ,  niet  kon  worden  verkregen ,  met  uitzondering 
ccliter  van  te  L. ,  na  welke  toestemming  het  getal  be- 
langstcllenden  bevonden  werd  niet  te  zyn  verminderd. 
Blijken  van  het  daarzijn  van  dassen  werden  spoedig 
waargenomen. 

De  das  liet  zich  rond  drijven,   hij  had  welligt  den 
Ijeschikten  grond  niet  gevonden  om ,  door  pogingen  tot 


voortgraven ,  zicli  van  zijii  lastige  aanvallcrs  tc  ontdoen ; 
dat,  in  lossen  grond,  een  paar  voeten  per  minuiit  kan 
vorderen ,  als  wanneer  hij  de  aarde  achtcr  zicli  werpt , 
en  steeds,  op  dezelfde  wijze,  door  dehonden  wordt  na- 
gewerkt ;  en  daar  de  drie  elkandcr,  bij  hct  wcrken  onder 
den  grond ,  met  zand  in  oogen  en  muil  wierpcn ,  moes- 
ten  zij,  nil  en  dan,  buiten  komen  om  zich  te  verfris- 
schen.  Zoodra  de  voorste  bond  bem  bereikt  bad,  was 
de  das  tot  omkeeren  verpligt  en  genoodzaakt  zicli  pal 
te  stellen;  nu  werd,  door  bet  aanslaan  der  bonden 
geleid ,  bet  punt  ontdekt ,  waar  de  opening  moest 
gemaakt  wordcn,  om  ben  te  bulp  tc  komen  en  bim- 
nen  vijand  te  naderen.  De  dcugdclijkbeid  van  den 
bond  blijkt  iiit  bet  vast  voorliggen  en  den  stand ,  waar- 
in  hij  den  das ,  gcdurende  bet  bulpgraven ,  weet 
tc  bonden ,  waarbij  men ,  tusscben  das  en  bond ,  de  pijp 
poogt  te  bereiken.  Dit  kwam  bier  goeduit,  en  werd, 
nu  en  dan,  de  neus  en  bet  vonkelend  oog  van  den  das 
gezien.  Daar  de  das  levend  moest  bemeesterd  wor- 
den,  werd  deze  ingraving  zoo  ruim  gemaakt,  dat  een 
persoon  cr  zicli  in  konde  bewegen ,  en  gepoogd  om 
den  das  cenc  boiiten  gaffel  op  den  neus  te  zetten, 
waartoc  bij  zicb  ecbter  niet  genocgzaam  bloot  gaf; 
en  om  bem  van  acbtcren  te  porren,  daartoc  stond 
een  eiken  wortelstomp  in  den  weg ,  waaronder  bij 
op  dat  oogenblik  zat. 

Bergje,  die  zicb  niet  bij  tijds  bad  geborgen,  of  te  veel 
door  de  anderen  was  vooruitgescboven ,  kwam  zich  bij 
zijn'  meester  beklagen  over  een  uitpiiilend  oog,  ver- 


16 

scheurdc  wang  en  gehavcnden  neiis;  liij  rikle  van 
smart  en  liuilde  van  verontwaardiging ,  zoo  dat  men 
verpligt  was  zijn'  bek  te  omvatten ,  om  clkander  te 
kiinnen  verstaan.  Ecn  der  aanwczigen  met  zijnen  toe- 
stand  bewogen,  wilde  hem  reinigcn,  maar  dit  werd 
hem  niet  toevertrouwd ,  uit  bezorgheid  van  den  ouden , 
blinden  man ,  dat  hij  hem  mogt  laten  vallen ,  als  zijn- 
de  zulk  een  bond  voor  hem  een  schat;  en  zonderling 
genoeg:  hoe  meer  gekwetst  en  gescheurd,  des  te  beter 
wordt  dezelve. 

Ofschoon  de  kreet  »pakt  hem!"  herhaald  werd, 
hield  de  das  de  toeschouwers,  door  zijne  schoone  witte 
tanden  in  respect ,  tot  dat  eindelijk  een  der  aanschou- 
wers,  met  eene  koffijbaal,  in  den  kuil  sprong  en,  er 
alles  aan  wagende,  het  onderste  gedeelte  van  den  zak 
onder  zijne  knieen  bragt,  en  den  bovenkant  met  beide 
handen  vast  hield.  Weldra  zag  men  den  zak ,  schokken- 
de ,  zich  aanmcrkelijk  vullen ,  en  alsnu  gesloten  on- 
der een  algemeen  »hoera !"  daar  men  aan  de  uiterlijke 
gedaante  zien  kon  dat  er  twee  in  zaten,  welke  men, 
als  veiligheids  maatregel,  met  geweren  volgde  bij  het 
dragen  uit  het  bosch ,  voor  het  geval ,  de  zak  niet 
sterk  genoeg  mogt  blijken,  want  de  vrienden  werden 
later  bevonden  63  oude  ponden  te  wegen. 

De  vreugd  was  geevenredigd  aan  den  gelukkigen 
uitslag  der  vangst,  waaromtrent  men  aanvankelijk 
niet  gerust  was;  de  dag  was  intusschen  helder  maar 
f risch ,  en  op  de  klok  was  het  half  een  geworden.  Het 
schoone  geslachf ,   dat  het  genoegen  weet  te  rekken , 


17 

had  ecne  {jclegenlicids  iafol  docn  bijbrciigcn  ,  waarop 
alles,  wat  een'  jager  pleizicr  kaii  doen ,  zclfs  de  coii- 
raiit  van  dicn  dag ,  iio(j  in  zljnen  oraslajj ,  voorhanden 
was. 

De  dassen  moesten  een  klein  uur  ver  gebragt  wor- 
den,  waarbij  hunne  nag^els  door  den  zak  drongen, 
hetwelk  door  hunne  {jedwon{ifene  bonding  kan  veroor- 
zaakt  zijn ;  misschien  door  den  aard  der  stof ,  waar- 
door  zij  werden  bedwongen ;  niet  beslissende ,  of  zij 
ook  veiliger  in  een  linnen  zak  zouden  gedragen  zijn, 
waarin  zij  nog  gemakkelijker  eene  opening  hadden 
kunnen  maken. 

Daar  de  kooi ,  tot  vervoer  bestemd ,  te  klein  werd 
bevonden,  moest  men  op  een  gescbikter  middel  ter 
verzending  bedachtzijn;  bet  woord  » champagne"  deed 
aan  eene  cliampagne  wijn-kist  denken.  Dezelve  werd 
met  zink  gevoerd ,  en  wat  fijn  hooi  er  in  gedaan  tegen 
de  schokken;  in  bet  deksel  werd  eene  ronde  opening 
gemaakt,  en  daarop  een  rooster  aangebragt,  tot  inla- 
ting  van  versche  lucht  en  licht.  De  overwerking  uit 
den  zak  in  de  kist ,  gelukte ,  ondcr  de  noodige  voor- 
zorgen  en  een  langzaam  bewegen ,  ook  goed ,  en  werd 
dadelijk  door  een  tevreden  buidschudden  gevolgd , 
waardoor  bun  bet  zand,  van  den  strijd  des  morgens 
overgebleven ,  uit  hunne  pelsen  stoof.  Ook  werden  er 
eenige  veldvvortels  (penen)  door  de  tralies  gestoken , 
als  eene  verfrissching  bij  kwaUjk  worden,  door  de  bewe- 
ging  van  den  eersten  spoorrid;  ofscboon  de  wildschut 
beweerde ,  dat  zulks  niet  noodig  was ,   daar  zij  maan- 

VIERDE    JAARGANG.  ^ 


18 

den  laiiG'  nit  hiin  nvctpotjc"  —  zoo  noemde  hij  de  ope- 
ning of  vetklier,  die  de  dasscn  onder  den  staart  heb- 
ben  —  konden  leven.  Men  wil  dat  hnn  neus  hierin 
past ,  om  er  hun  ci{jen  vet  nit  te  zuijjen  ,  dat  in  dikkc 
lagen,  van  af  den  kop  langs  den  rug,  op  de  opening 
van  den  spaarpot  aan  loopt.  In  die  bonding  be- 
weert  men,  dat  de  das  den  winter  al  shiimerende 
doorbrengt  tot  na  de  eerste  strenge  vorst,  als  wan- 
neer  hij  de  weersgesteldheid  onderzoekt ,  zonder  alsnog 
nit  te  loopen ,  hctgeen ,  zoo  als  gezegd  is ,  bij  nacht 
plaats  grijpt,  om  hun  onderhoud  te  zoeken,  hetwelk 
uit  knolvruchten ,  beukennoten  en  vooral  uit  eikels  be- 
staat;  in  de  jaren  dat  vele  der  laatste  voorkomen  zijn 
de  dassen  bijzonder  vet,  en  bereiken  35  zelfs  40  oudc 
ponden ,  w^elke  zwaarte  meest  uit  vet  bestaat ,  hetwelk , 
na  uitgebraden  te  zijn ,  geschikt  is  om  in  de  lamp  als 
olie  te  branden ;  wordende  verder  hun  vleesch ,  door  de 
mindere  klasse,  ter  dege  lekker  genoemd.  Van  dadr 
hunne  voorspraak  tot  behoud  der  dassen,  en  misgun- 
ning  aan  het  Amsterdamsch  gcnootschap.  De  vellen 
hebben  een  waarde  van  f  2,50 ,  zijn  in  rijtuigen  en 
vooral  als  deurmatten ,  ter  reiniging  van  het  schoeisel 
te  gebruiken;  de  afzondcrlijken  lange  haren  tot  schui- 
jers,  voor  schilders  en  vergidders  —  en  voor  seheer- 
kwasten.  Op  de  buitenverblijven ,  waar  men  deze  be- 
reide  huiden  op  cene  plank  gespijkerd  ziet,  zal  men 
verder  eene  onderwctsche  deftigheid  waarncmen;  deze 
huiden  dragen  dikwerf  de  blijken,  dat  een  gewoon 
schot  hagel  de  dassen  niet  vccl  schaadt;  ook  als  zij  de 


19 

ruimte  hebbcn,  weten  zij  den  onvcrschrokkcnsten 
hond  van  zicli  tc  houdcn.  Waartoc  ecn  niet  aanval- 
lend  dier  met  zulk  een  sterk  gebit  gewapend  is , 
kan  niet  verklaard  worden ,  ten  zij  voor  het  opruimen 
van  hindernissen  ,  bij  bet  daarstellen  van  verblijven , 
en  ter  verdediging;  voor  het  nuttigen  van  hoender- 
eijeren ,  between  men  bun  tc  laste  legt ,  zal  zulks  we\ 
niet  noodig  zijn. 

Het  kaarslicbt  bragt  geene  vcrandering  in  hunncn 
toestand;  zij  bleven  zich  rustiger  gedragen  dan  ver- 
moedebjk  zij,  die  de  eerste  zes  kurken  van  den  vroe- 
geren  inboud  der  kist,  van  de  flacons,  tegen  den 
zokler  zagcn  springen. 

Van  de  bestemmingsplaats  w^erd  gemeld:  )>dc 
»scboone  dassen  zijn  in  onze  diergaarde  aangekomen, 
Dgewennen  zieb  aanvankelijk  reeds  goed  aan  hunnen 
»gevangen  staat;  zij  scbijnen  de  bebandeling  en  voeding 
»goed  te  verdragen,"  met  verdere  welwillende  dank- 
betuigingen  aan  den  eigenaar  van  den  grond,  de  guile 
zender ,  de  vangers  en  alien ,  die  ben  met  raad  en  daad 
badden  bijgestaan;  waarmede  een  ieder  tevreden  en 
gelukkig  was ,  en  alles  ten  genoegen  van  alien  is  geein- 
digd.  Alle  genoegen  is  dus  nocb  niet  uit  de  vv^ereld , 
al  duurt  bet  maar  een'  balven  dag,  en  bet  is  altijd 
wat  gewonnen,  wanneer  de  bazen  en  patrijzen,  we- 
gens  de  gevolgcn  van  den  winter ,  moeten  gespaard 
worden. 

Verondersteld ,  dat  de  das  zicb  door  indringend  wa- 
ter verrast   ziet,   zoo  als  wij   dit  in  bet  begin  van 


20 


dit  jaar  zagcn  gebciiren,  vcrdrinkt  hij  dan  in  dien  Le- 
dwelmdcn  tocstand ,  of  wect  hij  zich  voort  tc  hcl- 
pen?  Vermoedelijk  wordt  hij  door  zijn  instinkt  ge- 
waarschuwd;  voor  hct  overige  staat  hij  als  cen  iiit- 
muntend  zwemmer  bekend,  en  daariiit  kan  verklaard 
worden  hoe  hij  op  pimten  geraakt,  waar  hij  nimmer 
was  waargenomen ,  zoo  als  in  dezen  zomer  onder  Elst 
gebeurde,  waar  knapen  een  versch  gckrabt  hoi  von- 
den  en ,  met  hunne  schop ,  cen'  volwasscn  das  af- 
maakten. 

Bergman  hoorde  ik  vier  da^jen  na  zijn  misavon- 
timr,  dat  men  kon  onderstellcn  zijne  laatste  campajjne 
te  zijn ,  achter  konijntjes  aanslaan  ;  hij  werd  voor  mij 
geroepen,  zijn  oo{j  zat  weer  op  de  gewone  plaats, 
en  de  wonden  warcn  bijna  geheeld.  Brave  dashon- 
den,  ik  bewonder  u  nu  no{y  mcer  dan  vroe{jer!  Uw 
ernstige  blik    is  {jcc:rond  op  gcvocl  van  ci{jenwaarde. 

Jagerstaal. 


IN   DE 

PONTYNSCHE    MOERASSEN. 

(Vertaald.) 


Er  was  {^gqh  eiiidc  aaii'de  feesten  en  banketten  bij 

(le ambassade  te  Rome  :  dagclijks  verzameldeii 

zich  een  aantal  vrolijke  gasten,  van  verschillendc 
natien ,  aan  des  ministers  oastvrijen  disch ,  die  steeds 
van  alle  lekkernijen ,  welke  land  en  w^ater  opleveren , 
ruimschoots  voorzien  was.  Onder  andere  uitstckende 
vreemdelingen  bevond  zich  daar  een  fransch  schildcr, 
die  met  regt  als  een  dcr  eersten  in  zijn  vak  wcrd 
schuldi^jd  en ,    wat  de  uitvoering   van   veUl8la(j-tafe- 


22 

reelen  betrotj  sleclits  wcinige  mededingcrs  had.  Ver- 
mits  wij  te  zamen  vriciidschapsbetrekkingeii  haddcu 
aangeknoopt ,  plaatstc  ik  mij  aan  tafel  steeds  ne- 
vens  hem. 

Eens  had  de  kok  van  Z.  E. ,  een  in  zijn  vak  bc- 
roemd  persoon,  zich  niet  alleen  zijiier  vermaard- 
hcid  waardig  betoond ,  maar  door  eene  reeks  der 
kostelijkste  (?eregten ,  waaronder  de  uitgezochtste  spij- 
zen  voorkwamen ,  zich  zelven ,  zoo  moselijk ,  over- 
troffen. 

»Bij  de  nagedachtenis  van  Lucullus  !  gij  doet  on- 
wregt,"  zeide  ik  tot  mijnen  buurman,  den  schilder, 
toen  ik  zag  dat  hij  voor  een  heerlijk  bereid  ragont 
van  wilde  eenden,  dat  hem  een  bedicnde  aanbood, 
bedankte,  »men  kan  gcen  heerlijker  ragout  beden- 
»ken  I  Zie  slechts  hoc  heerlijk  het  met  truffels  is 
»toebereid;  waarlijk,  de  reuk  alleen  is  genoegzaam 
»om  het  aan  te  prijzcn ;  ik  wenschte  w^el  te  wetcn, 
»van  waar  deze  uitmuntende  truifels  af  komstig  zijn , 
»waar8chijnlijk  uit  de  lagchende  beukenwouden  van 
»Provence  of  van  de  heuvels  van  Languedoc." 

»Matig  iiwe  geestdrift  /'  antwoordde  de  schilder , 
»het  is  gcene  gril ,  die  mijnen  tcgenzin  veroorzaakt , 
»maar  eene  vreemde  ontmoeting ,  die  ik  niet  ligt 
»vergeten  zal.  Slechts  de  naam  van  wilde  eenden  is 
»gcnocgzaam,  om  eenen  onvervvinnelijken  afschiiw  bij 
»mij  op  te  vvekkcn.  Ik  licb  cr  voor  mijn  gansche 
>»lcven  genocg  van  ,  al  bcreikte  ik  ook  den  oiiderdom 
»van    MiiTiii SALEM.     Wannecr   gij    mij   uwe   opmerk- 


23 


»zaamheid  wilt  schcnkcn ,  zal  het  vcrbaal  van  mijn 
»avonluur  u  welligt  cenio  medelijden  inboezcmeii  en 
wmijnen  afkcer  regtvaardigen." 


In  cen  gezelschap  van  Engelsclien,  die  van  eene 
jaotparlij  in  dc  Pontynsche  moerassen  teruggekeerd 
waren ,  hoordc  ik  met  veel  lof  van  het  aangenaam 
vcrblijf  aldaar  gewagen.  Naar  het  verhaal  dezer  hee- 
ren  waren  aldaar  fabelachtigc  jagten  te  maken,  en 
leverde  het  oponthoud  bij  den  jager  des  Pausen , 
wiens  bereidvaardigheid  zij  niet  genoeg  konden  prij- 
zen,  alle  geriefelijkheden  op,  welke  men  verlangen 
kon.  In  (^^n  woord,  de  beschrijving  van  het  gemaakt 
uitstapje  was  zoo  verlokkend ,  dat  mijne  verbeeldings- 
kracht  in  hooge  mate  werd  opgewekt  en  ik  den 
wenseh  niet  wederstaan  kon ,  het  zeldzaam  genoegen 
van  eene  zoo  buitengewone  jagt  te  genieten.  Ik 
maaktc  spocdig  de  noodige  toebereidselen ,  steeg  in 
mijn  rijtuig,  en  reed  over  de  afschuwelijkste  wegen 
door  die  bcfaamde  moerassen,  welke  allerlei  soorten 
van  koortsen,  als  eene  tweedc  doos  van  Pandora, 
in  den  omtrek  verspreiden, 

Na  eene  reis  van  eenige  uren  ontwaarde  ik,  bij 
het  oraslaan  van  eenen  hoek ,  dien  de  weg  vormde , 
eene  cllcndige  hut,  gelegen  aan  den  oever  van  eenen 
kolk  met  drabbig  water.  »Ziedaar  dc  herberg  ^ 
»Exccllentie  1"    briildc   mijn   postilion   vol   gccstdrift . 


24 

terwijl  hij  zijne  met  schuim  bedckte  paardcn  stil 
hield,  en  de  echo's  dezer  wildernis  door  het  klappen 
zijner  zwecp  opwekte.  Door  dit  (jerucht  geiioopt, 
stortten  een  dozijii  kerels  de  deur  uit ,  door  welke  ik 
in  de  zoogenaamde  herber{]?,  die  een  levend  beeld 
van  onreinheid  en  ellende  opleverde ,  oetleeltelijk  ge- 
dragen ,  gedeeltelijk  gesleept  werd.  De  zwarte  mod- 
der,  welke  de  eenmaal  roode  plavuizen  van  den  vlocr 
bedekte ,  had  zich  sedert  jaren  zoodanig  opgehoopt , 
dat  zelfs  Hercules  bij  het  reinigen  van  dczen  Augias- 
stal  zoude  zijn  te  kort  geschotcn.  In  het  woonvertrek 
gekomen ,  zette  mij  een  dezer  lieden  ,  een  zesvoetige 
reus ,  op  eenen  bouwvalligen  stoel ,  onder  eenen  mi- 
men  sehoorsteen ,  op  whelks  haard  cenige  bosscn  groen 
hout   en  riet  onder  eene  dikkc  rookwolk  smeulden. 

Het  duurde  eenige  oogcnblikken  eer  ik  de  voorwer- 
pen ,  door  den  viilkaanschcn  damp  been ,  kon  onder- 
scheidcn;  toen  ik  mijne  oogcn  weder  gebruiken  kon, 
bevond  ik  mij  in  liet  veilrck  alleen.  Mijne  eenzaam- 
heid  duurde  evenv^^el  niet  lang;  want  naauwelijks  wa- 
ren  twee  minuten  verloopen  ,  toen  een  kreupel,  oud 
wijf ,  die  allezins  waardig  was  nevens  de  hekscn  van 
Macbeth  op  te  treden  ,  binnen  kwam.  Deze  Megera  , 
wier  uiterlijk  afschuwelijk  was ,  dekte  met  eenen 
smerigen  dock  vol  vlekken  den  nog  smcrigeren  disch , 
zette  mij  een  aarden  schotel  onder  den  neus ,  die 
een  walgclijk  ragout  bevattc,  plaatste  twee  geweldige 
drinkschalen  van  buffelhoorn  daarnevens ,  terwijl  zij 
mij   tot   etcn  en  driiiken  uilnoodigde.    Mes,  vork  en 


25 

lepel,  die  iiit' ceii'  vui'cn,  woUen  lap  te  voorsc'iiju 
kwamcii,  warcn  reeds  nevens  eeiic  soort  van  rood, 
aardeii  Lord  nedergelcad;  hoe  walo'verwekkend  ook 
de  toebereidselen  voor  den  maaltijd  zijn  mogten, 
meer  nog  was  het  dc  persoonlijkheid  mijner  morsige 
Hebe. 

Verbeeld  u,  dat  zij,  bij  eenc  poking  om  mij  regt 
vriendelijk  toe  te  lagehen ,  haren  wijden ,  sints  jaren 
tandcloozcn  mond  vreeselijk  opsperde,  dan  weder  mij 
verliefd  toelonkte  en  allerlei  afschuwelijke  (jezichten 
Irok ,  terwijl  zij  hare  dorre  handon  ,  die  meer  naar 
de  klaauwen  van  een'  gier  geleken,  vrolijk  wreef. 

Een  w^einig  later  klopte  zij  mij  op  den  schouder , 
en  vroeg  met  eenen  grijnzenden  laeh ,  of  ik  niet  een 
fameuse  jager  was  ?  voer  met  hare  klaauwen  in 
mijne  lokken ,  terwijl  zij  zwoer ,  dat  ik  een  allerliefste 
jongen  was ,  en  veroorloofde  zieh ,  tot  mijne  grootste 
verbazing ,  mij  andere,  onbesehofte  bewijzen  van  hare 
verliefde  stemming  te  geven.  Ik  hiiiverde  inwendig , 
en  was  op  het  punt  om  van  walging  buiten  mij  zelven 
te  geraken ,  toen  ik  niet  langer  aan  de  plotselinge 
hartstogt  kon  twijfelen ,  die  ik  onwillekeurig  bij  deze 
tooverkol  had  opgewekt.  Uit  vrees  van  mij  eindelijk 
door  hare  dorre  handen  omhelsd  te  zien ,  besloot 
ik  mij  tot  het  uiterste  tegen  hare  liefkozingen  te 
verdedigen ;  gelukkig  duurde  de  strijd  slechts  kort  , 
want  eensklaps  verwijderde  zij  zieh ,  woedend  over 
de  teleurstelling ,  en  liet  mij  aan  mijne  sombcrc  mij- 
mcring  over. 


26 

De  twijfelachtige  schotel  stond  voor  mij  te  dam- 
pen ;  eene  onverwinnelijke  nieuwsgieriohcid  beving  mij 
om  dit  geheimzinnig  ragout  te  onderzoeken.  Moedig 
greep  ik  mes  en  vork ,  die  ik  eerst  van  het  sedert 
jaren  daaraan  klevend  smeer  poogde  te  reinigen ,  en 
toetastende  verstoiitte  ik  mij  eene  portie  in  den  mond 
te  brengen.  Goede  hemel!  welke  afschuwelijke  be- 
standdeelen  prikkelden  mijne  tong.  Ossenlever,  knof- 
look ,  spaansclie  peper ,  paddestoelen  enz.  waren  de 
minste  vergiften ,  waaruit  dit  afgrijselijk  geregt  be- 
stond.  In  mijne  ontzetting  greep  ik  den  eersten  drink- 
hoorn,  die  mij  voor  de  hand  kwam,  en  nam  eenen 
duchtigen  slok  om  den  akeligen  smaak  te  verdrijven. 
Helaas !  ook  deze  zoogenaamde  wijn  was  zoo  zuur 
als  azijn ,  en  reeds  stond  ik  gereed  het  tweede  drink- 
vat  te  ledigen,  toen  ik  gelukkig  bemerkte,  dat  het 
{jevuld  was  met  den  sterksten  brandewijn,  gloeijend 
als  vuiir. 

Om  mijncn  wrevel  ten  top  te  voeren,  Het  zich  op 
dit  oogenblik  cen  schaterend  gelach  hooren,  dat  met 
Iwistende  en  scheldende  stemmen  vermengd  was ; 
hlerop  opende  zich  de  deur  van  het  vertrek ,  en  mijn 
bediende  Joseph  ,  dien  de  lieden  van  het  huis  tot  over- 
matig  drinken  hadden  gedwongen ,  tuimelde  smoor- 
dronken  binnen.  Zijn  zwaaijende  gang,  zijne  strakke 
oogen,  zijnroode,  gezwollen  neus,  liet  gevaar  waarin 
hij  zich  bevond  van  ,  ten  gevolge  zijner  alcoholischc 
libalie ,  eene  beroerte  te  krijgen ,  verdienden  eerder 
inijn  mcdolijdcn  dan  mijncn  loom ;  ik  riikte  hem  den 


27 

halsdas  af,  en  legdc  hem  op  ecnen  stroozak  in  den 
hoek  der  kamer  neder,  waar  hij  in  eenen  staat  van 
volkomcn  bewusteloosheid  verzonk. 

Ik  had  mij  bij  hem  neder  gezet ,  en  wendde  pogin- 

gen  aan  om  eenige   ievensteekenen   in  den  ongeluk- 

kige  op  te  wekken ,    toen  cen  nieuw  acteiir  het  too- 

neel  betrad.    Het  was  eene  ware  Goliaths-gedaante , 

welke  met  reiizensehreden  binnen  kwam  en,  terwijl 

hij  mijne  menschlievende  pogingen  met  eenen  spotach- 

tigen  blik  aanschouvyde ,  in  een  hiid  gelach  uilbarstte, 

dat  de  bouwvallige  muren  deed  dreunen*    Zoo  onver- 

wachts  gestoord,   sprong   ik   op    en  bevond  mij  van 

aangezigt  tot  aangezigt  tegenover  mijnen  waard ,  die 

in    zijne    indrukwekkende    gestalte    voor    mij    stond. 

»Ho ,   ho ,  ho !"    riep    hij  met  eene  stentorstem ,    die 

met  eene  trompet   kon  wedijveren ,    »waarom   geeft 

»Uwe  Excellentie  zich  zoo  vele  moeite  met  dien  honds- 

»vot  ?    Dat  vee  heeft  nu  vuur  in  de  aderen ,    maar 

»morgen  zal  hem  de  duchtige  les,  die  hij  ontvangen 

»heeft,   wel  tot  een  ander  mensch  gemaakt  hebben.'* 

Na    een    herhaald    gelach    vervolgde  hij :    »KigenHjk 

»ben  ik  hier  gekomen  ,   Excellentie ,   om  uwc  bevelen 

»tegen  morgen  te  vragen;  het   moeras  wemelt  van 

»waterwild  en  belooft  eene  gelukkige  jagt.    Is  Uwe 

»Excellentie  een  groot  liefhebber?"  —  »Een  hartstog- 

»telijke/'  antwoordde  ik  eenigzins  stotterend,   terwijl 

cen  blik  op  den  spreker  den  indruk ,   wclken  hij  bij 

zijne   ecrste  vcrschijning   op   mij   gemaakt  had,    niet 

weinig  vcrslcrkte.     Gclijk   ik   reeds  zcidc ,   was  zijne 


23 

gedaanle  reusachlig;  evenwel  waren  allc  dcelcn  iiitersl 
cvenredic,  en  ontwikkeldcn  bij  clke  bcweging  hare 
alhlciisclic  vormen.  Zijiie  briiinc,  schoonc  physionomic, 
waarvan  de  sprekendc  trekken  een  mengsel  van  snaak- 
sche  vrolijkheid ,  moed  en  wildheid  aandiiidden ,  werd 
door  eene  rijke  hairmassa  overschaduwd ,  die  met  de 
kleiir  dcr  raven  kon  w  edijveren ;  een  zware  baard 
versierde  zijne  kin,  en  zette  zijn  oelaat  iets  ridderlijks 
bij.  Met  het  eigenaardige  costuum ,  dat  den  jagers  der 
Abruzzen,  even  gelijk  den  roovers  van  Calabrie  zoo 
fraai  staat,  bckleed,  geleek  hij  eenigzins  naar  een' der 
helden  van  Salvator  Roza  ;  en  waarlijk ,  er  bestaat 
geene  kleederdragt ,  die  zoo  zeer  geschikt  is  als  deze , 
om  de  buigzaamheid  der  fraaije  gestalte  van  de  Italia- 
nen  te  doen  uitkomen. 

Zonder  pligtplegingen  naderde  hij  den  disch ,  waar- 
op  het  door  de  oude  opgezette  maal  stond,  greep  den 
drinkhoorn ,  die  minstens  eene  pint  brandewijn  bevatte, 
ledigde  hem  in  eene  teug,  viel  toen,  onder  eene 
diepe  zucht ,  met  zulk  eene  kracht  op  den  8toel  aan 
den  haard  neder,  dat  dezelve  bijna  onder  het  gewigt 
bezweek ,  en  woei  het  vuur  met  den  brecden  rand  van 
zijnen  hoed  aan,  om  op  zijn  gemak  eene  pijp,  die  hij 
uit  den  zak  haalde ,  aan  tc  steken.  Zonder  op  mijne 
legenwoordigheid  acht  te  geven,  bleef  hij  stilzvv^ijgend 
litten  dampen ,  en  v^cl  eene  soort  van  tabak ,  die  het 
rertrek  met  slank  vervulde ;  vervolgens  stond  hij  op 
?n  trad  naar  het  bed ,  waarop  mijn  knccht ,  als  in 
ecnen  doodsiaap  vcrzonken  ,   lag  tc  snorken.    Met  de 


29 

eene  hand  hicf  liij  lict  hoofd  van  den  arnion  drommcl 
op ,  brak  met  de  andere  de  krampachtig  gesloten  ka- 
ken  open ,  en  blies  hem  met  kracht  eene  portie  rook 
in  den  mond,  waaraan  zelfs  een  salamander  zoude 
gestikt  zijn ;  hicrop  liet  hij  hct  hoofd  weder  los,  dat 
op  het  harde  kussen  terugbonste.  ))Laten  wij  hem  mi 
»li{jgen/'  zeide  hij  vrolijk  lagchende ;  ))Uwe  Excellen- 
»tie  zal  ik  morgen  vroestijdig  wekken ,  en  ik  zal 
»RiG0RNA  bevelen  ,  dat  zij  u  het  bed  opmake.  Fell- 
v>cissima  notte  /" 

Naauwehjks  had  hij  zich  verwijderd  of  Rigorna  trad 
binnen,  een'  hoop  beddelinnen  dragende,  dat  zoo 
smerig  was ,  dat  men  er  van  huiveren  moest.  Daar 
de  oude  heks  in  eene  g^oede  luim  was ,  verviel  zij  in 
haar  gewoon  oebabbel,  en  ik  moest  mij  getroosten  al 
den  onzin,  die  haar  in  het  hoofd  kwam,  aan  te  hoo- 
ren.  »Ah ,"  begon  zij ,  »de  kapitein  heeft  u  een  bc- 
»zoek  gebragt ,  hij  is  verrukt  dat  Uwe  Excellentie  de 
»jagt  bemint  en  daarenboven  een  goed  schutter  is; 
»hij  heeft  uw  geweer  onderzocht  en  zweert ,  dat  het 
»niets  waard  is,  hij  zal  u  morgen  hct  zijne  laten 
))proberen  ....  Ah ,  welk  een  schoon  man  is  die 
»kapitein!  ...  Er  is  geen  enkel  meisje  in  het  dorp, 
»dat  niet  op  hem  verliefd  is;  maar  hij  is  grillig,  even 
»als  alle  schoone  mannen  ,  en  hij  heeft  meer  dan 
»eene  vrouw  op  zijn  geweten  ....  Naar  mijn'  smaak 
»is  hij  wat  te  groot  ....  Ik  voor  mij  houd  niet  van 
»groote  mannen ,  en  toch  hcb  ik  er ,  om  de  waar- 
»heid  te  zeggen,  meer  dan  eenen  tot  liefste  gehad.  — 


30 

»De  eerste  was  Polycahpus,  de  schocnmaker  van  Por- 
»lici ,  dczelfde,  die  te  Salerno  is  (jeschavotteerd ,  om- 
»dat  hij  niet  voorzigtig  genoeg  was  bij  den  moord  van 
»ecn'  engelschen  lord  en  zijne  slgnora.  Daarna  had 
»ik  kennis  aan  Lodovicus,  een  brave  kerel,  die  in 
»de  garde  van  Z.  H.  diende ,  en  nu  te  Ostia  in  den 
»kerker  zit.  Die  snaak  had  cens ,  in  eenc  bui  van 
»uitgclatene  vrolijkheid,  zich  zonder  eenig  kwaad  op- 
»zet,  de  grap  veroorloofd  zijnen  oven  gloeijend  te  sto- 
))ken ,  en  er  zijne  huisplaag  voor  een  oogenblikje  in 
»te  zetten.  Bij  ongeluk  vergat  hij  ze  er  iiit  te  halen, 
»en  de  oiide  heks  werd ,   zoo  als  tc  begrijpen  is ,  in 

»asch  veranderd Ha  !   ha  I   ha  !  In  mijnen  tijd 

»had  ik  vele  vrijers ,"  vervolgde  de  Sibille  met  een 
zeker  zielsgenoegen ,  terwijl  zij  bij  elke  herinnering 
met  het  hoofd  knikte ,  »maar,  op  mijn  woord  1  ik 
»verkie8  boven  al  die  tamboermajoors  een'  man  van 
»middelmatige  gestalte,  met  breede  schoudcrs  en  wel- 
»gemaakte  beenen/' 

Bij  deze  ondubbelzinnige  verklaring  stond  ik  op  het 
punt  van  te  vertwijfelen ,  en  ik  kan  naauwlijks  den 
angst  .beschrijven ,  die  mij  bckroop,  toen  de  afschii- 
welijke  oude,  bij  haar  afscheid ,  mij  eenen  »goeden 
»nacht  1"  wenschte  en  eene  mijncr  handen  tusschen 
hare  magere  klaauwen  drukte;  cindelijk  bood  zij  mij 
hare  pergamenten  v^ang  aan  om  te  kiisscn;  ik  moest, 
om  mij  van  haar  te  ontslaan ,  mij  aan  deze  walge- 
lijke  ceremonie  onderwerpen. 

Het  was  een  koiide ,  regenachtigc  nacht ,   dc  wind , 


3t 

die  huilend  door  de  kieren  dcr  venslcrs  drong,  joc0 
van  den  haard  dikke  rookwolkcn  door  hct  vertrek. 
Ik  legde  eenige  takken  op  het  voclitioe  hoiit,  dat  zon- 
der  te  verbranden  lag  tc  smeiilcn ,  en  spande  al  de 
krachten  mijner  lonjjen  in ,  om  de  vlam  aan  te  wak- 
keren ,  die ,  terwijl  zij  eenig  licht  in  dit  duistcre  hoi 
yerspreidde ,  tevens  mijne  verklenmde  leden  ver- 
warmde  en  de  treurige  stemming,  waarin  ik  verzon- 
ken  was,  verbande.  Spoedig  evenwel  werd  deze 
kortstondige  gloed  weder  door  eene  verstikkende  rook- 
massa  afgewisseld  ,  waarbij  de  koude  in  het  vertrek 
de  overhand  kreeg;  terwijl  de  storm  onafgebroken 
voortloeide  en  het  bouwvallige  hiiis  deed  kraken.  In 
dezen  treurigen  toestand  bleef  mij  geene  andere  toe- 
vlugt  dan  de  armen  van  Mobpiieus;  ik  wierp  er  mij 
vertwijfelend  in;  doch  de  vunzige  legerstede,  die  mij 
opnam ,  vermeerderde  slechts  de  verschrikkingen  van 
dezen  akeligen  nacht.  Eindelijk  kreeg  de  vermoeid- 
heid  de  overhand;  ik  sliep  in. 

Er  kondcn  omstreeks  twee  uren  verloopen  zijn, 
toen  eene  krachtige  hand  mij  aanpakte  en  ik  ont- 
waakte,  Een  ruw  gelach  klonk  in  mijne  ooren ,  met 
den  uitroep :  »Heidaar,  Uwe  Exccllentie,  gij  schijnt 
»wel  dood!"  IJlings  sprong  ik  uit  de  legerstede  en 
bevond  mij  te  midden  eener  groep  bandieten;  hct  was 
de  kapitein ,  bcgeleid  van  vier  kerels ,  wier  uiterlijk 
volkomen  met  het  zijne  overeenkwam.  Twee  van  hen 
droegen  brandende  fakkels,  en  alien  waren  met  lange 
jagtgeweren  gewapend.    Hunne  door  de  zon  gebruinde 


32 

Irekken ,  hiinnc  schittcrcnde  ooc^en ,  de  breed^jerandc 
hoeden  en  de  vrcemdsoortige  kleeding,  door  het  fak- 
kellicht  beschenen  ,  Icverden  het  schilderachti^jste  tafe- 
reel  op ,  dat  men  zich  denken  kan. 

»Alles  is  gereed ,  Excellentie !"  riep  de  kapitein , 
»wij  willen  ons  spoedig  op  weg  begeven,  want  de 
))Zon  wacht  niet  tot  wij  uitgeluijerd  hebben."  Eer 
hij  evenwel  aftrok,  pakte  hij  mijnen  armen  bediende 
met  eene  hand  aan  ,  hief  hem ,  als  eene  veder ,  van 
het  bed  en  plaatste  hem  regt  voor  zich,  terwijl  hij 
hem ,  onder  het  hiid  gelach  der  bende ,  losliet.  De 
beschonkene  viel  als  een  zak  op  den  grond ,  en  kon 
slechts  op  een'  steunenden  toon  om  een  glaasje  bran- 
dewijn  vragen.  »Hij  is  nog  niet  nuchteren ,"  zeide  de 
kapitein,  terwijl  hij  hem  oppakte  en  weder  op  zijn 
leger  wierp,  i>laat  den  miserabelen  kerel  liggen;  hij 
»zal  niets  te  drinken  krijgen,  voor  dat  Uwe  Excellen- 
»tie  van  de  jagt  terugkeert,  en  nu,  voorwaarts !  ter 
»jagt  getogen !" 

Aan  dit  bevel  gehoorzamende ,  begaf  zich  alles  op 
weg,  Een  der  mannen  ging  met  eene  fakkel  vooruit; 
twee  andere  namen  mij  onder  de  armen  en  hielpen 
mij  om ,  uit  een  venster ,  eene  wrakke  ladder  af  te 
dalen,  die  van  het  huis  in  het  moeras  geleidde.  Aan 
den  voet  der  ladder  was  eene  ranke  schuit  vastgebon- 
dcn,  waarin  ik  werd  ncdergezet;  onder  krachtige 
riemslagen  doorsneden  wij  eenen  met  riet  bewassen 
modderpoel. 

»Mijn  gceerde  beer,   gij  zult  nu  eene  voortrcffclijke 


33 


)>ja{jt  zien,"  bcgoii  de  kapitein,  toen  de  krachtige 
roeijers  stilhielden  en  op  de  riemen  rustten ;  »maar 
»Uwe  Excellentie  kan  onmogeiyk  eeii  goed  schot  doen 
»uit  deze  schommelende  boot."  Zijne  medsezellen 
hieven  mij  op ,  hielden  mij  een  oogenblik  zwevend  in 
de  lucht ,  en  zetten  mij  toen  tot  onder  de  armen  in 
den  stinkenden  modderpoel ,  waar  het  welige  riet  zoo 
hoog  boven  mij  uitstak ,  dat  ik  bijna  niets  zien  kon ; 
bovendien  was  de  lucht  bewolkt  en  de  dageraad  nog 
niet  aangebroken.  Spoedig  deed  het  modderbad  , 
waarin  ik  mij  bevond ,  mijne  leden  verstijven ,  en  de 
koude  wind,  die  nog  niet  geheel  bedaard  was,  drong 
mij  door  merg  en  been.  Eindeiijk  ,  na  drie  kwart  uur 
wachtens,  werd  de  doodehjke  stilte,  die  om  ons 
heerschte,  door  een  vreemd  geluid  in  de  lucht  a%e- 
broken.  »Pa8  op !"  sprak  met  gesmoorde  stem  raijn 
naaste  buurman ,  terwijl  hij  met  den  vinger  op  eene 
duistere  wolk  wees,  die  boven  onze  hoofden  scheen 
te  zweven,  »pas  op,  mik  zoo  goed  mogclijk  en 
»schiet !"    Half  verstijfd    legde    ik  werktuiglijk  aan , 

drukte  op  goed  geluk  af,  en plomp!  plomp ! 

een  zwerm  van  dooden  en  gewonden  vielen  rondom  mij 
in  het  water  en  op  mij;  maar  in  den  verkleumden 
toestand,  waarin  ik  mij  bevond,  had  ik  vcrzuimd  het 
geweer  behoorlijk  aan  den  schouder  te  zetten,  en  ont- 
ving  daardoor  bij  het  schot  eenen  zoodanigen  stoot , 
dat  ik  ruggelings  in  het  moeras  nederviel ,  tot  groot 
vermaak  mijner  begeleiders,  die  zich  met  de  grap 
grootelijks  verlustigden.    Nadat  zij  mij  eenige  oogen- 

YIERDE   JAARGANG.  5 


34 

blikkcn  in  dezcn  onbehagelijken  toestand  liadden  ffc- 
laten ,  en  de  vruchteloosheid  mijner  po{jin(}en  om  over- 
cinde  te  komen  himne  lachspieren  {jeprikkcld  had , 
schoten  zij  ter  hulpe  toe  en  brag^ten  mij  weder  op  de 
beenen;  doch  bet  totale  modderbad  had  mij  in  eenen 
deerlijken  toestand  gebragt.  In  een  oogenblik  hadden 
zij  mijnen  jagtrok  uitgetrokken ,  mij  in  eenen  pels 
van  schapenvachten  gehuld,  en  een'  hunner  smerige 
vilthoeden  opg^ezet;  daarna  reikten  zij  mij  een  ander 
geweer.  Spoedig  liet  zich  een  geruisch  in  dc  hicht 
hooren ;  ik  schoot  herhaalde  malen  met  de  geweren , 
die  zij  telkens  laadden  en  mij  aangaven,  en  mikte 
steeds  op  den  digtsten  hoop.  Telkens  getuigde  bet 
plompend  gerucht  rondom  mij ,  dat  mijne  schoten 
niet  vruchteloos  waren ,  tot  dat  eindelijk  de  aanbre- 
kende  dag  een  einde  aan  dit ,  in  Rome  van  alien  zoo 
hoog  geprezen,  vermaak  een  einde  maakte. 

»Bravissimor  riep  de  kapitein  uit,  »hoe  voortref- 
»felijk  hebt  gij  uwe  taak  volbragt.  Bij  Hercules  !  gij 
»moogt  u  beroemen  een  ware  Acteon  te  zijn ;  gij 
»slingert  uwe  bliksems  trots  den  besten  dondergod ! 
»Wanneer  Uwe  Excellentie  het  verkiest,  zullen  wij  u 
»naar  de  locanda  terug  geleiden ,  en  daarna  weder- 
»keeren  om  den  jagtbuit  te  verzamelen." 

Alles,  wat  verder  gebeurde,  zweeft  mij  slechts  als  een' 
droom  voor  den  geest.  Ik  klappertandde  van  kou- 
de ,  mijne  tong  was  verstijfd ,  mijne  ledematen  waren 
gevoelloos  geworden,  en  het  gestrcmde  bloed  scheen 
naar  het  hart  terug  te  vloeijen.    Dit  slechts  kan  ik 


35 

mij  heriiincren ,  cbt  ik  na  eenige  iiren  uit  mijne  ver- 
dooving^  ontwaakte ,  in  het  vertrek  der  locanda ,  uit- 
(jestrekt  op  eenige  scliapcnvachten ,  die  eene  walgclijke 
IiicM  verspreidden.  Aaii  den  haard  nedergehurkt , 
was  RiGORNA  onledig  met  het  droogen  mijner  kleede- 
ren.  Twee  personen  stonden  aan  de  legerstede  van 
mijnen  knecht;  de  eene  was  de  kapitein ,  de  andere , 
een  groote ,  magere  man ,  eene  soort  van  barbier , 
die  in  zich  de  betrekkingen  van  arts,  vroedmeester, 
apotheker,  heelmeester  en  veearts  vereenigde.  Deze 
veel  omvattende  man  had  eenen  tinnen  schotel  in  de 
hand ,  waarin  het  dikke  bloed  van  den  armen  Joseph 
vloeide  ,  die  ,  op  zijnen  stroozak  uitgestrekt ,  een  af- 
schrikwekkend  beeld  van  de  treiirige  gevolgen  der 
dronkenschap  opleverde. 

»Ik  moet  vertrekken!"  riep  ik,  van  mijne  legerstede 
opspringend ,  vol  vertwijfeling  uit.  »De  signora  j^ 
zeide  ik ,  mij  tot  Rigorna  wendende,  »zal  mij  wel 
»een'  kop  koffij  gereed  maken,  en  den  postilion  zeg- 
»gen ,  dat  hij  oogenblikkelijk  inspanne." 

»Hoe ,  Uwe  Excellentie  wil  niet  nog  eenen  nacht 
»overblijven  ,   om  het  vermaak  der  jagt  te  genieten  ?" 

»Een  andermaal ,"  riep  ik  wanhopend  uit ,  »wil  ik 
»het  met  genoegen  hervatten,  thans  is  het  mij  onmo- 
))gelijk;  dringende  bezigheden  roepen  mij  naar  Rome 
»terug." 

»Maar,"  merkte  de  barbier  aan,   »de  knecht  van 

»Uwe  Excellentie  ligt  aan  eene  heete  koorts;  hij  kan 

wgeenszins  de  vermoeijenissen  der  reis  wederstaan." 

3* 


36 

»Ik  laat  hem  geheel  aan  iiwe  verzorg^ing  over,"  ant- 
woordde  ik ,  hem  cen  goudstuk  aanbiedcnde ,  »cn 
»verzoek  u  deze  kleinigheid  voor  zijne  verpleging  aan 
»te  nemen." 

Om  geene  afgimst  te  verwekken  gaf  ik  aan  den 
kapitein  en  Rigorna  gelijke ,  handtastelijke  bewijzen 
mijner  mildheid.  De  oude,  veiTukt  over  mijne  groot- 
moedigheid ,  overlaadde  mij  met  zegcnwenschen ;  ik 
hoorde  alien  de  betuigingen  hunner  dankbaarheid 
herhalen ,  toen  de  postilion  de  zv^^eep  deed  klappen 
om  mij ,  in  den  galop ,  van  de  Pontynsche  moerassen 
te  verwijderen. 

In  den  avond  van  den  volgenden  dag  zat  ik ,  in 
mijnen  gemakkelijken  leuningstoel  gedoken  ,  in  eenen 
gemakkelijken  huisjas,  met  uitgestrekte  beenen  de 
warmte  van  een  helderbrandend  houtvuur  genietende , 
terwiji  op  een  klein  tafeltje,  in  een'  porseleinen  scho- 
tel,  heerlijke  kastanjes  van  Lucca  dampten,  en  eene 
flesch  fijne  wijn  prijkte.  Plotseling  dreunen  eenige 
zw^are  slagen  op  mijne  deur,  en  wekken  mij  nit  mijne 
zoete  mijmeringen;  eensklaps  stond  de  reusachtige 
gestalte  van  den  kapitein  voor  mij. 

Ik  vroeg  hem ,  aan  welke  oorzaak  ik  zijn  onver- 
wacht  bezoek  te  danken  had  en  tevens,  in  welken 
toestand  mijn  arme  knecht  zich  bevond. 

»Jui8t  hij  is  het ,  dien  ik  zelf  bij  Uwe  Excellentic 
»terug  breng,  dewijl  ik  vreesde,  dat  hij  op  nieuw 
»eene  domme  streek  zoude  aanvangen.  Er  bestaat 
» scene  ergere  ondeugd  dan  de   droukensehap  !     Dit 


37 

»2eidc  ik  liem  nog  gisteren  avond ,  toen  ik  hem  eene 
»groote  kom  punch  zag  ledigen.  Ik  voegde  er  de  va- 
»derlijke  Termaniiig  bij,  om  zicli  voortaan  van  den 
»sterken   drank   te    onthouden ,    welks   misbruik   den 

»mensch  beneden  het  dicr  doet  dalen Zie  ! 

»daar  hoor  ik  hen  reeds  met  hem  aankomen." 

Naauwehjks  had  hij  uitgesproken ,  toen  de  vrolijke 
snaken  binnentraden.  Vooraf  ging  de  kolossale  An- 
SELMus,  die  met  krachtigen  arm  mijnen  wankelenden 
knecht  ondersteunde ;  zijne  roode  oogen  en  drooge , 
zwarte  lippen  kondigden  verregaande  dronkenschap 
aan.  Hij  durfde  zijne  oogen  niet  opslaan,  maar  ver- 
borg  zich  sidderend  in  eenen  hoek.  Hierop  trad  de 
reusachtige  Tuomaso  met  zijnen  makker  Leopoldo 
binnen,  beiden  van  het  hoofd  tot  de  voeten  met  za- 
mengebondene  eenden  behangen.  Trotsch  op  het  aan- 
tal ,  spreidden  zij  dezelve  op  den  vloer ,  de  stoelen  en 
de  sopha  ten  toon;  zelfs  mijn  bed  bleef  niet  ver- 
sclioond. 

»Uwe  Excellentie  kan  nu  zien  welk  eene  uitmun- 
»tende  jagt  zij  gemaakt  heeft !"  riep  de  kapitein  uit , 
terwijl  ik  verw^onderd  om  mij  been  staarde,  en  nicts 
dan  eenden ,  overal  eenden ,  rondom  mij  zag.  wJa ! 
»honderd  zeventien  wel  getelde  eenden ,  dat  is ,  bij 
»mijne  zondige  ziel ,  geene  klcinigheid  I" 

»Maar  ik  .  .  .  .  ik  hcb  toch  al  dat  wild  niet  ge- 
»8choten?"  stotterde  ik. 

wStellig!  bij  den  heiligcn  Hqbertus  !  dit  is  de 
'•>vrucht  van  uvve  jagt;   maar  de  iijd  is  kostehjk  ,    dc 


38 


»goed€  RiGORNxi  wacht  mij ;  zij  zoudc  zich  over  mijn 
Dlanger  uitblijven  verontrusten.  Illustrissimo !  ik 
»wensch  u  duizend  jaren  levens  I"  Hierop  drukte  hij 
mij  de  hand ,  met  zijiie  gezellen  vertrekkende. 

Mijne ,  door  den  handdriik  des  kapiteins  verdoofde , 
vingers  wrijvende,  wierp  ik  eenen  blik  in  het  rond, 
half  vertoornd  op  mijnen  dronken  knecht ,  half  mis- 
moedig  mijne  kamcr  in  cene  soort  van  poelierswinkel 
veranderd  te  zien.  Ik  had  den  moed  niet  de  eendcn 
na  te  tellen ;  het  scheelde  weinig  of  ik  had  ze  ,  in 
mijne  kwade  luim  ,  ten  venster  uitseworpen.  Na  de 
doorgestane  tcleurstellingen  en  vermoeijenissen  der 
treurige  jagtpartij ,  bleef  mij  ook  nog  het  aangenaam 
vooruitzigt  over  van  tot  walgens  toe  ecnden  te  etcn. 


EENE  PARFOEOE-JAGT. 

Hit  be  bori0c  eeiitu. 


(Uit    de    hcrinncringen   van    den  pikeiir  C,  1?auch;    zic  bladz    7.3 
van  den  3^"  jaargang,) 


Het  bezoek  van  den  z wager  Zijner  Doorluclitigheid , 
den  markgraaf  van  Schwedt,  gaf  aanleiding  tot  eene 
parforce-jagt.  Zij  zoude  in  het  Mistelgauer-woud  be- 
ginnen.  Tevens  sprak  mijn  vorst  den  wensch  uit, 
dat  het  »hallali"  op  het  hoogstc  punt  van  den  So- 
phlasberg  zoude  plaats  vinden ,  zoo  om  zijnen  zwager 
van  de  bekwaamheid  zijner  pikeurs  te  overtuigen ,  als 
omdat  de  koude  keuken  op  den  top  van  dien  berg 
door  hem  besteld  was. 


40 

Onzc  chef  gaf  ons  het  verlangen  van  Z.  D.  te  ken- 
nen ,  doch  het  was  geene  geringe  taak ;  hier  gold  het 
»ijzer  met  handen  breken !"  Intusscheii  bewces  het 
bevel  des  vorsteii  het  vertroiiwen  ,  dat  wij  met  onze 
goede  paarden  en  honden  het  mogehjkc  zouden  be- 
proeven;  doch  onze  genadige  heer  had  geen'  zijner 
jagtbedienden  omtrent  de  gelegenheid  van  het  terrcin 
ondervraagd ,  anders  zoude  hij  de  toestemmende  bul- 
ging van  onzen  anders  duchtigen,  doch  niet  al  te 
voorzigtigen  ,  chef  niet  vertrouv^^d  ,  en  de  jagt  zeker- 
Hjk  in  ecn  meer  gunstig  gedeelte  zijner  bezittingen 
gehouden  hebben.  Behalve  dat  hindernissen  van 
verschillenden  aard  het  aangewezen  terrein  doorsne- 
den ,  maakten  eenige  zeer  moerassige  beemden  de 
jagt  voor  menschen  en  dieren  hoogst  gevaarhjk. 

Een  kapitale ,  witte  twaalf-ender,  met  prachtig  ge- 
wei ,  het  sieraad  van  bovengenoemd  klein  woud ,  was 
voor  het  aanjagen  bestemd,  ten  bewijze  hoe  hoog 
onze  vorst  het  bezoek  zljns  z wagers  schatte.  De  aan- 
jagt  ging  met  vijftig  honden  —  cen  gehjk  getal  was 
m  relais  geplaatst  —  vrolijk  voorwaarts.  Dc  mark- 
graaf  van  Schwedt  vcrvulde  met  veel  geschiktheid  de 
functie  van  pikeur ,  terwijl  hij  zelf  het  hert  opdeed , 
en  de  aanjagt  zoo  bestuurde ,  dat  het  op  't  vlakke 
veld  bleef,  en  hij  het  den  tcrngweg  naar  het  bosch 
afsneed. 

Dc  jagt  ging  door  de  akkers  van  Pcttendorf ,  alwaar 
de  vette  kleigrond  den  Snellen  gang  dcr  paarden  bc- 
Icmmcrde;  doch  zij  hidden  moedigvol,  en  het  gelukte 


41 

ons  bet  lierl  naar  cen  nabijjjelegen  veldbosch  le  dn'n- 
gen ,  aan  welks  zoom  bet  eerste  relais  o'eplaatst  was. 
Onze  meute  werd  nii  met  vijf  en  twintig  bonden  ver- 
sterkt  ♦  en  wij  bestegen  versdie  paarden.  Het  liert 
werd  iiit  het  bosch  gejaagd ,  en  de  mark^jraaf  van 
Schwedt  was  met  zijnen  engelscbman  de  voorste  onder 
zijne  vervolgfers ,  tocn  liet  weder  op  bet  vlakke  veld 
verscbeen.  Ik  en  een  der  pikeiirs  moesten  hem  vol- 
gen.  Hij  beval  mij  regts  vodr  bet  bert  om  te  rijden, 
cm  bet  naar  de  boogte  van  den  Sopbiasberg:  te  drin- 
gen ,  betwelk  mij  g:elukte.  Docb  op  de  linkerzijde  za,«? 
ik  nocb  den  markgraaf,  nocb  mijnen  makker  opda- 
{jen  ,  ofseboon  de  meule  bet  bert  vrolijk  ,  tegen  den 
berg  op,  vervolgde. 

Vreezende  dat  er  een  ongeluk  gebeurd  was ,  reed 
ik ,  zoo  snel  als  mijn  paard  vermogt ,  naar  de  plaats, 
waar  ik  ben  bet  laatst  gezien  bad.  Welk  een  scboiiw- 
spel !  In  den  moerassigen  grond  zag  ik  de  paarden 
tot  aan  de  koppen  verzonken ,  terwijl  de  ruiters  alles 
aanwendden  om  iiit  bet  gevaar  te  geraken;  docb  de 
grondelooze  bodem  verijdelde  bimne  pogingen.  Ik 
sprong  dadelijk  van  bet  paard,  vond  gelukkigbjk  eene 
steng,  die  ik  den  zinkendenden  toestak,  en  waar 
door  ik  ben,  met  eigen  levensgevaar ,  uit  dezen  poel 
trok. 

Terwijl  ik  bezig  was  met  den  modder ,  zoo  veel 
doenlijk,  van  de  kleeding  des  markgraven  te  strijken, 
kwam  Z.  D. ,  onze  beer,  met  zijn  gevolg  aan.  Hij  zag 
de   in   bet   moeras  gezonken    paarden ,    die   zich   zoo 


4-2 

afgctobt  haddcn ,  dat  zc  naauw  lijks  mcer  adcmdeii , 
en  was  gehcel  verstomd  door  het  voorval. 

Om  de  arme  dieren  te  redden,  wierp  ik  mij  op 
het  paard  en  rende  naar  Pettendorf,  evcnzeer  om 
lieden  met  touwen  en  sparren,  als  om  drooge  klee- 
deren  en  linnen  voor  den  markgraaf  te  halen.  Het 
dorp  was  nabij,  ik  kwam  derhalvc  spoedig  terug. 
Kort  daarna  kwamen  ook  de  boeren ,  die  de  paarden 
slechts  met  groote  moeite  en  gevaar  iiit  den  modder- 
poel  redden  konden. 

nGeef  mij  de  kleederen  aan",  zeide  de  markgraaf 
lagchend,  »opdat  ik  nog  tijdig  bij  het  »hallali"  van 
»het  hert  aankome ;  voorloopig  dank  ik  u ,  dat  gij  my 
»uit  dezen  Charybdis  gered  hebt." 

Spoedig  was  hij  verkleed ,  en  stond  daar  zoo  op- 
geruimd  in  eene  hertslederen  broek ,  scharlaken  vest 
en  blaauwen  rok  met  groote  knoopen ,  als  of  er  niets 
gebeurd  ware.  Onmiddelijk  besteeg  hij  een  ander 
paard,  en  reed  met  onzen  heer  vooruit.  Deze  lachte, 
toen  hij  zijnen  zwager  in  dit  vreemd  costuum  nevens 
zich  zag  rijden.  Dit  scheen  den  laatste  niet  te  be- 
vallen ,  en  hij  zeide:  »die  het  mij  op  de  eerstvolgende 
»jagt  niet  nadoet,  is  geen  brave  parforce-jagerl"  Mijn 
vorst  scheen  over  deze  soort  van  uitdaging  niet  zeer 
gesticht,  evenwel  zeide  hij  »top!" 

Onze  meute  en  de  overige  pikeurs  waren  het  hert 
gevolgd ,  doch  met  het  »hallali"  zoude  het  misseHjk  ge- 
slaan  hcbben ,  wanneer  onze  kloeke ,  vorstehjke  jager 
niet  wedcr  in   den   zadel  gczetcn  had.     »Zwager," 


43 

sprak  hij  tot  onzcn  hccr,  »wij  moeteii  rijden  ai  wat 
»wij  kimnen ,  om  de  mente  in  te  lialen."  Do  als 
boer  verklcede  markoraaf  nam  de  leiding  dcr  jagt  op 
zich ,  die  wij  spoedig  inhaalden.  Niet  weinig  ver- 
baasde  de  onverwachte  gedaanteverwisseling  het  jagt- 
personcel.  De  maatregclcn  van  den  vorstelijken  gast, 
zijne  bedrevenheid  en  zijn  moed  waren  de  oorzaak , 
dat  het  »hallali"  jiiist  ter  bestemde  plaats  voorviel. 

Onze  genadige  hcer  scheen  genoeg  van  de  jagt  te 
hebben ,  hij  kwam  eerst  met  zijn  gevolg  aan ,  toen  het 
hert  reeds  voor  de  meute  stand  hield.  »Zv^ager,"  riep 
hem  de  markgraaf  te  gemoet ,  ))ik  heb  op  uwe  aan- 
))komst  gewacht.  Wie  van  ons  beiden  zal  het  hert 
wafvangen  en  het  »hallali"  doen  blazen  ?" 

y>Eh  Men  mon  cher/'  was  het  antwoord,  »eere  wien 
»de  eere  toekomt  I" 

»Meent  gij  mij  ?"  —  »Gewis!"  —  In  een  oogenblik 
was  de  onvermoeide  jager  afgestegen  en  wilde  het 
hert  den  vang  geven ;  dit  liet  zich  evenw^el ,  trots  dc 
onversehrokkenste  pogingen ,  niet  naderen ,  en  de  vorst 
liep  gevaar ,  door  het  gewei  te  worden  gewond , 
waarmede  het  zich  woedende  verdedigde. 
»Wij  zullen  de  honden  aanhitsen!"  riep  de  vorst. 
»Neen ,  dat  ware  schande  voor  onze  jagerij ,"  ant- 
woordde  de  markgraaf ,  gaf  mij  bevel  om  af  te  stij- 
gen ,  en  met  hem  te  beproeven  om  het  hert  de  hessen 
af  te  houwen ,  terwijl  de  te  paard  bUjvenden  het  woe- 
dende dier  van  voren  zouden  bezig  houdcn.  Na  vcle 
pogingen    gchiktc   mij  dit ,   niet  zonder  gevaar ,   aan 


u 

den  regter  looper ,  terwijl  eeii  boiiw  van  den  mark- 
jjraaf  den  linker  trof.  Oogenblikkelijk  zonk  het  hert 
van  achter  inecn ,  de  honden  vielen  aan  en  trok- 
ken  het  verder  neder ,  terwijl  de  moedige  jager 
het  reeds  had  afgevangen  eer  ik  het  gewei  konde 
grijpen. 

De  trotsche  twaalf-ender  lag  levenloos  in  den  kring 
der  jagers;    ons    »hallali"    klonk  over  berg   en   dal. 

»In  de  zakken  van  dit  scharlaken  vest  kan  ik  niets 
»voor  u  vinden ,  brave  pikeurs ,"  zeide  de  markgraaf , 
»maar  morgen  zal  alles  te  regt  komen."  Onze  paarden 
en  honden  hadden  zich  deugdelijk  gehoiiden ,  en , 
zonder  het  treurig  tnsschenspel ,  was  de  jagt  reeds 
vroeger  geeindigd. 

Na  de  curee  reed  de  held  van  den  dag ,  den  regter 
voorlooper  van  het  hert  aan  de  greep  van  den  herts- 
vanger  dragende,  nevens  onzen  vorst  den  berg  op, 
terwijl  het  jagtpersoneel  volgde.  Van  deze  met 
vruchtbare  velden  omgevene  hoogte ,  overziet  men  twee 
vorstendommen  en  de  in  het  verschiet  liggende  stad- 
Baireuth.  Eene  groote  tent ,  waarop  de  vlaggen  van 
Brandenburg ,  Schwedt  en  Baireuth  wapperden ,  was 
nevens  de  bouwvallen  van  het  oude  slot  opgeslagen, 
en  noodigde  de  vorstelijke  personen  tot  rust  en  ver- 
kwikking. 

Alvorens  de  markgraaf  de  tent  binnentrad,  bewon- 
derde  hij  het  heerlijke  vergezigt ,  en  riep  in  verrukking 
uit :  »de  duivel  hale  mij ,  beer  zwager,  gij  hcbt  mij 
»op  bet  schoonsle  punt  uwcr  bcziltingcn  gobragt ;    bij 


4b 

>)dit  prachtig  tafcreel  ver{jeet  men  alle  vermoeijenis- 
»sen  !  Schenker,  ik  verzoek  om  eeneii  beker  wijn."  — 
Hij  nam  de  met  den  eikentak  versierde  boerenrauts 
af  en  bragt ,  voor  de  tent  staande ,  den  voljjenden 
toast  uit : 

nDer  weisse  Hirsch  mit  seiner  Pracht 
nHat  mich  tief  in  den  Schlamm  gebracht  ; 
»Doch  mit  diesem  Humpen  voll  Burgunder 
yyBlick'  ich  lustig  nach  Baireuth  herxmter , 
»  Wo  Schwager  Alexander  thront 
y>Und  die  Hebe  Wilhelmine  wohnt, 
y>Fiir  beide  sei  dieser  Trunk  gebracht , 
^So  freudig  y  als  die  Sonne  lacht  P* 

Hij  zwaaide  zijne  niuts  en  riep:  » Leva  Alexander  en 
»zijne  WiLHELMiNA !"  Eene  fanfare  onzer  hoornen  be- 
gcleidde  deze  woorden. 

Onze  vorst  bedankte  hem;  de  beide  zwa{jcrs  tra- 
den  gearmd  in  de  tent.  De  aankomst  onzer  vorstin 
met  de  beide  princessen  van  Anlialt ,  beg^eleid  door 
eenijje  hofdames ,  veroorzaakte  eene  nieuwe  verrassinjj. 
De  rijtuigen  waren  in  het  hangcn  des  bergs  achterg^e- 
bleven,  waardoor  men  hare  aankomst  niet  bemerkt 
had. 

»lk  wil  mijnen  zwager  met  schoon  linnen  en  eene 
»andere  kleeding  verrassen,"  zeide  onze  vorstin  tot 
een'  der  jajjtjonkers;  wik  ben  van  het  gansche  voorval 
»onderri8t  en  weet   dat  de  markgraaf ,   in  zoodanige 


46 

»{jevallen ,  met  weinig  overleg  te  work  gaat.  Vol(j 
»mij  oiigemerkt !" 

De  beide  vorsten  waren  door  de  aankomst  der  da- 
mes niet  weinig  verrast.  Toen  onze  markgravin  in 
de  tent  trad,  sprak  zij  tot  haren  z  wager :  »vermitsu, 
»mijn  lieve  Hans,  uwe  hiiisvroiiw  in  den  steek  laat, 
»heb  ik  voor  u  gezorgd."  Hierbij  nam  zij  den  jagt- 
jonker  het  pak  kleederen  af ,  en  reikte  het  den  mark- 
graaf  over. 

»Dit  is  waarlijk  te  veel  goedheid,''  zeide  deze,  »gij 
»weet,  even  als  uw  broeder,  onwederstaanbaar  aller 
»harten  te  winnen. 

»Dacht  ik  het  niet,''  antwoordde  de  vorstin,  »dat 
»gij  mij  met  dergelijke  loftuitingen  zoudt  willen  afzet- 
»ten;  doch  zoo  komt  gij  er  niet  af.  Gij  moet  mij 
»omstandig  verhalen ,  hoe  het  toegegaan  is  om  u  in 
»een'  mijner  waarde  onderdanen  herschapen  te  zien.'' 

Onze  vorst  zette  een  ontevreden  gezigt;  het  was 
als  of  hij  muizennesten  in  het  hoofd  had.  Hij  sprak 
zeer  weinig. 

Men  gaf  met  de  hoornen  het  teeken  om  ter  tafel 
te  gaan;  de  Pettendorfsche  boer  scheen  er  niet  aan 
te  denken  om  zich  te  verkleeden.  »Iedere  minuut,'' 
zeide  hij  tot  de  vorstin,  »waarin  ik  mij  als  een' 
»uwer  onderdanen  beschouwen  mag,  is  mij  dier- 
))baar." 

Na  afloop  van  het  diner  stond  de  vorstelijke  zwager 
eensklaps,  in  een  sierlijk  jagtkostuum ,  voor  onze 
markgravin ,   die  het   aanzienlijk   gezelschap  tot  eene 


47 

waadeliiig  op  den  berg  uitnoodigdc.  Onze  vorst 
scheen  vermoeid  en  nam  daaraan  geen  deel. 

De  markgraaf  verhaalde  onderweg  zijn  jagtavon- 
tmir ;  dat  hem  zijn  zwager  had  uitgelagchen ,  doch 
dat  hij  zich  de  revenge  voorbehield. 

»Zijt  gij  zulk  een  slecht  christen?"  zeide  de  vorstin, 
»gij  weet  dat  de  Schrift  zegt ;  gij  zult  niet  weder- 
»vergelden/' 

Be  rijtuigen  stonden  gcreed;  het  gczelschap  nam 
den  terugweg  naar  dc  residentie  aan. 


ALLEHlEl 


Anecdote. 

Bij  eene  drijfjagt  giiig  een  haas  op  tien  passen 
voor  een'  der  schutters  —  een  nieuweling  — -  zitten; 
de  schutter  hem  ziende,  liep  dadelijk  terug;  het  haas 
insgelijks.  —  Nadat  het  drijven  geeindigd  was ,  werd 
de  weggeloopene  door  zijnen  nevenman ,  die  de  zaak 
gezien  had ,  gevraagd :  »waarom  hij  niet  op  het  haas , 
»dat  hij  digt  genoeg  had,  schoot?"  —  »Ja"  ant 
woordde  deze,  die  wel  eens  over  het  inschieten  van 
buksen  had  hooren  spreken,  »verbeeld  u  mijne  verle- 
»genheid :  ik  had  mijn  geweer  op  zestig  passen  inge- 
»schoten,  en  daar  komt  nu  dat  drommelsche  haas 
))zich  op  tien  passen  voor  mij  nederzetten.  Nu  bleef 
»mij  immers  niets  anders  over,  dan  vijftig  passen  te- 
»riig  te  loopen?" 


VERSL\G   VAN   DE  JAGT  EN  VISSCHERIJ, 

n  DE  PROVINGIE   GRONISGEN  ,    OVER   1855.    (*) 


Belangrijkheid  is ,  gclijk  vele  zaken  des  Icvens ,  dik* 
wijls  slechts  lets  betrckkelijks.  Zoo  is  ook  dc  bekend- 
making  met  den  toestand  van  jaijt  en  vissehcrij  voor 
velen  welligt  minder,  of  in  het  geheel  niet  belangrijk) 
terwijl  wederom  een  ander  de  zaak  als  in  het  geheel 
niet  van  belang  onlbloot,  of  wel  van  zeer  veel  belang 
zal  beschouvs^en.  — 

Hoe  dit  zij,  in  een  Nederlandsch  tijdschrift  voor 
liefhebbers  der  jagt  en  visscherij  is  zoodanige  bekend- 

(*)    Het  is  aan  den  steller  van  dit  verslag,  den  Ilecr  Inspecteur  der  Jagt  en 

Visscherij   in  Groningen ,    dat   wij    het   denkbeeld  verschuldigd  zijn,  om  aan 

zijne  anibtgenooten  dergelijkc  medcdcclingcn  te  vcrzocken  en  die,  in  hot  Tijd* 

fichrift  op   te    nemcn.    Onzes    inzicns   zya  dezc  bydragcn   hoogst   belangrljk 

voor  onze  lezcrs. 

Rr.r>. 

VIERDE   IAARG\NG.  ^ 


50 

maliinu,  vooral  wanneer  ze  algemcen,  dat  is  van 
iedere  provincie  ,  mogt  plaats  hebben  ,  zonder  twijfel 
op  bare  plaats.  lederen  liefhebber  zal  ze  belangrijk, 
en  daarom  welkom  zijn. 

Een  telken  jare  jjegeven   verslag  over  hetg^een    de 
jagt  en   visscherij    aanji^aat ,   van  iedere  provincie ,  en 
dus  van  gebeel  Nedcrland,  wordt  nerg^ens  anders   als 
een  gebeel  gevonden ,  en  zou  nergens  anders  zoo  doel 
matig  als  een  gebeel  kunnen  gevonden  worden. 

Komt  zoodanig  verslag  eenmaal  gediirig  voor ,  dan 
zullen  de  opgaven  van  wat  in  ieder  jaar  plaats  vond , 
voldoende  zijn ;  in  een  eerste  verslag  evenwel  mogen 
eenige  algemeene  bescbouwingen  niet  ontbreken. 

Mijns  inziens   mogen   en  moeten  ze  bier  voorafgaan 
of   tusscben    gevlocbten   worden ,    ten    einde   als   bet 
ware  tot  inleiding  te   dienen    voor  bet  gebeel ,    dat 
volgen  zal ,  opdat  de  belangstellende  moge  weten ,  lioe 
bet  eigenlijk  ten  aanzien  van  de  provincie,  van  welke 
bem   ieder  jaar  een  verslag   omtrent   dit  punt  wordt 
toegezegd ,    opzigtelijk    de  jagt  en  visscberij  gestcld  is. 
En  wanneer  men    dan  in  bet  verslag ,   dat  in  1854 
door  de  Gedeputeerde  Staten  van  de  provincie  Gronin- 
gen  ,   aan  de  Staten  dier  provincie ,  van  den  toestand 
van  Groningen  over  1853  werd  gegeven,  wat  de  jagt 
aangaat ,   leest ,   dan  zou  men  moeten  gelooven ,  dat 
de  jagt ,   boewel    bet   daar  gebeel   in   bet   algemeen 
wordt  gezegd,   ten  minste   in  Groningen   wijkt  voor 
de  bescbaving. 
Zoodanige   uilspraak  kan  vcrscbillend  worden  opge- 


51 

vat ,  gelijk  ze  in  verschillenden  zin  kan  zijii  tcr  neder 
geschreven. 

Wanneer  men  de  zaak  wil  beoordeelen  in  betrek- 
king  tot  de  tijden  ,  toen  men  het  dierlijk  voedsel 
slechts  magtig  werd  door  de  jagt ,  dan  zeker  wijkt 
die  jagt  niet  slechts  voor  de  beschaving ,  maar  is  daar 
al  lang  voor  geweken;  doch  indien  men  haar  in  be- 
trckking  tot  den  tegenw^oordigen  toestand  van  zaken 
beoordeelt ,  dan  scliijnt  de  beschaving ,  —  wanneer 
men  ,  in  algemeenen  zin  ,  daaronder  ook  meerdere  wel- 
vaart  en  ontwikkeling  en  ook  verbetering  van  ver- 
voermiddelen  mag  begrijpen,  of  wel  als  een  barer 
gevolgen  aanmerken  —  de  jagt ,  zooals  zij  tegen- 
w^oordig  v^ordt  uitgeoefend,    eerder  aan  te  moedigen. 

Dc  landbouwende  stand,  die  toch  in  den  laatsten 
tijd  in  beschaving  inderdaad  is  toegenomen,  neemt 
meerdere  jagt-acten,  en  de  raiddclen  van  vervoer, 
welke  door  meerdere  beschaving  ongctwijfcld  worden 
uitgebreid  en  vergemakkelijkt ,  zullen  meerder  ver- 
voer, meer  vcrkoop  van  wild,  mcer  broodjagers  in 
het  leven  roepcn. 

De  duurte  der  levensmiddclen ,  de  grootere  bevol- 
king,  welligt  ook  hier  en  daar  het  gevolg  van  meer- 
dere beschaving ,  zal  meer  behoefte  doen  ontstaan , 
om  magtig  te  worden ,  wat  aan  niemand  tocbehoort , 
en  uitnemend  geschikt  is  om ,  of  onmiddelijk  te  voe- 
den ,  of  middelijk  door  vangst  en  handel  daartoe  te 
strekken. 

Menig    jaglbcdrijf,    bij  voorbceld    het  vangcn  van 


5-2 

walcrwild  met  netten,  of  van  ccnilcn  in  hot  bijzonder 
door  kooijen,  kan  nog  vecl  wordcn  uitgcbreid. 

Diiizcnden  dezer  dieren  worden  er  gevangcn,  en 
bij  tienduizcnden  keeren  ze  lelken  jare  uit  de  stre- 
ken,  waar  ze  zeker  ongestoord  hunne  eijeren  leggcn 
en  hunne  jongen  groot  brengen ,  terug ,  terwijl  hunne 
waarde  tot  over  de  hclft,  van  wat  voor  eenige  jarcn 
er  voor  besteed  wcrd,  is  gcklommen. 

Verslagen  uit  andere  provincien  leeren  ons,  wat 
zelfs  in  enkele  strekcn  uit  het  zoogenaamdc  vinken 
wordt  gemaakt;  en  er  is  geene  reden  om  nict  te 
kunnen  aannemen,  dat  ook  de  loop  der  tijden  en  de 
menscheHjke  vinding  nog  hoe  langcr  zoo  meer  midde- 
len  ter  verkrijging  van  wat  aan  niemand  toebehoort 
zullen  doen  geboren  worden,  en  dus  ook  de  jagt  de 
middelen  van  bestaan  zal  kunnen  vermeerderen. 

Ook  de  visscherij  werd  uitgeoefend  door  de  onbe- 
schaafde  volken;  evenwel  is  ze,  als  middel  van  be- 
staan of  van  voeding ,  voor  beschaafden  ook  nict  on- 
belangrijk. 

Grof  wild  wordt  in  dezc  provincie  niet  gevonden; 
faisanten  zijn  er  evenmin. 

Korhoenders  worden  in  de  heidestreken  aangetrof- 
fen;  zij  beminnen  de  eenzaamheid  en  den  woesten 
grond,  en  wijken  daarom  wel  eenigzins  voor  bebou- 
wing  en  bewoning. 

In  de  streken  ,  waar  laag  bosch  wordt  aangekweekt , 
blijven  ze  zich  evenwel  ook  dan  nog  ophouden;  en  te 
meer  naar  de   mate  ze  nict  stcrk  door  de  jagt  ver- 


mindercn  ,  daar  zc  dikwijls  spocdig  dc  aannaderins 
des  jagcrs  wcten  te  bemerkcn,  en  te  vcr  wegvliigten 
eer  hct  schot  is  gewaagd. 

Wat  liaas  en  patrijs  betreft,  zoo  zoii  men,  wat 
doze  provincie  aangaat,  bijna  tot  het  besluit  mocten 
komen,  dat  zij  de  bebouwing  beminnen,  missehien 
wegens  den  overvloed  van  koren ;  ten  minste  wanneer 
zc  voor  de  bebouwing  weken,  dan  moesten  ze  sedeit 
lan^jen  tijd  uit  onze  noordelijke  en  oostelijke  streken 
zijn  verdwenen;  en  juist  in  dezc  streken  is  {jedurig 
nog  overvloed   van    dat  wild  en  vooral   van   patrijs. 

Waterw^ild  levert  onze  provincie  niet  veel  op ,  dan 
in  zoo  verre  hierdoor  de  telkens  trekkende  vogels 
worden  verstaan.  Minder  evenwel  worden  dcze  met 
bet  geweer  geschoten,  dan  wel  in  de  kooijen  of  met 
slagnetten  gevangen ,  hoev^el  dit  laatste  bedrijf ,  ook 
in  verhouding  zoo  als  het  konde  plaats  hebben ,  nog 
slechts  op  geringe  schaal  uitgeoefend  wordt. 

Plevieren  —  dat  is  de  soort,  welke  bier  »wilster'* 
wordt  genoemd  —  zijn  in  de  lagere  streken  en  op  de 
polders  dikwijls  bij  aanzienlijke  vlugten  aanwezig,  en 
zouden  hem  ^  die  zich  hierop  wilde  toeleggen ,  zeker 
dikwijls  eene  goede  vangst  verschaffen. 

Ganzen  komen  dikwerf  bij  ontelbare  scharen  onze  Ian- 
den  bezoeken ,  en  berokkenen  nadeel  aan  den  landbouw 
door  het  eten  en  uittrekken  van  koren-  en  graswortels. 

Houtsnippen  bezoeken  eenige  streken  dezer  provincie 
soms  vrij  talrijk;  anders  dan  met  hct  gcweer  wordt 
er  evenwel  gecn  jagt  op  gemaakt. 


54 

De  floiiwen  zijn  hier  tot  nog?  toe  niet  in  gebruik, 
en  ziillen  dit  ook  te  minder  worden,  naar  mate  men 
de  nitgestrekte  woudstreken  meer  mist. 

Het  jaar  1854  was  zeer  voordeelig,  wat  haas  en  pa- 
trijs  aangaat.  In  de  meeste  streken  van  Groningen 
was  er  overvloed  van  dit  wild,  en  op  het  einde  van 
dat  jaar  bleef  er  eene  aanzienlijke  hoeveelheid  over. 

A  an  het  goede  vooruitzigt ,  dat  hierdoor  voor  het 
volgend  jaar  ontstond,  beantwoordde  1855  niet. 

De  bouwlanden  waren  in  het  voorjaar  meest  vrij 
kaal,  veel  winterkoren  werd  omgeploegd  en  vooral 
het  koolzaad.  Ze  leverden  alzoo  geen  goede  schuil- 
plaats  op  voor  het  wild,  om  ongestoord  de  eijeren  te 
leggen ,  te  broeden  of  jongen  groot  te  brengen. 

Het  natte  weder,  hoewel  dan  ook  slechts  gedu- 
rende  korten  tijd,  en  eenige  zware  onweders  waren 
zeer  nadeelig,  zoo  wel  voor  den  broed  als  de  op- 
groeijing  der  jonge  patrijzen. 

In  den  herfst  werden  vele  nesten  met  verslagen 
eijeren  gevonden ,  en  de  jagers  schoten  vele  oude  pa- 
trijzen. 

In  enkele  streken  was  minder  patrijs  dan  in  het 
vorige  jaar  was  overgebleven ;  in  andere,  vooral  de 
meer  boschrijke  en  met  heide  bezette,  leverden  ook 
nu  veel  patrijs  en  haas  op,  terwijl  daar  de  korhoen- 
ders  ook  eerder  meer  dan  minder  aanwezig  waren. 

Over  het  jaar  1855  zijn  in  deze  provincie  afgegeven: 
227  groote  en  9  kleine  jagtacten,  107  groote  en  495 
kleinc  vischacten. 


55 

Hiervoor  is  ontvan(jeii  cene  som  van  f  4711,00  aan 
regt,  /"  1555,50  aan  zegel  en  /"  590,09  aan  opcenlen. 

Er  zijn  geregistreerd  5  eendenkooijen ,  166  duiven- 
tillen  en  68  zwanendriften. 

Het  getal  bezoldigde  opzieners  der  jagt  en  visscherij 
bedraagt  in  de  provincie  Groningen  13. 

Het  getal  onbezoldigde  opzieners  is  in  1855  met  12 
vermeerderd  en  met  5  verminderd,  bedragende  dit 
thans  42. 

Het  getal  der  overige  ambtenaren  met  het  toezigt  op 
de  jagt  en  visscherij  belast,  beloopt  ongeveer  375. 

De  aanstelling  der  bezoldigde  opzieners  der  jagt  en 
visscherij ,  als  Rijks  veldwachters ,  werkt  bij  voortdu- 
ring  niet  ongunstig  op  de  waarneming  hunner  andere 
werkzaamheden. 

De  jaarwedden  van  den  Inspecteur  der  jagt  en  vis- 
visscherij  en  der  opzieners  bedroegen  eene  som  van 
/•  3504,00. 

In  zake  der  jagt  en  visscherij  zijn  er  235  bekeurin- 
gen  gedaan. 

Dit  getal  is  kleiner  dan  dat  van  het  vorige  jaar; 
die  vermindering  is  vooral  het  gevolg  der  mindere  be- 
keuringen ,  welke  hebben  plaats  gehad  w^egens  het  in 
het  veld  komen  met ,  of  ongebungeld  laten  loopen 
van  honden. 

Van  deze  bekeuringen  betrofFen  55  de  visscherij ,  7 
het  vervoer  van  wild  in  verboden  tijd,  18  het  wiid- 
strikken ,  6  het  onwettig  hoiiden  van  duiventiilen , 
4  het  rapen  van   patrijzen-  of  van  kievitseijeren  in 


56 

verboden  tijil ,  de  oveiige,   anderc  jastovcrtrcdingcn. 

Hiervan  zijn  er  3  onvcrvolsd  ceblevcn  we{jens  de 
vcrklaring  van  eigenaar  of  regthebbendc ,  dat  er  {jeene 
vervolging  verlangd  werd  >  of  vvegens  vrijwillige  beta- 
ling  der  hoogste  boete ,  en  6  om  andere  redenen ;  10 
bekeuringen  zijn  door  vrijspraak  gevolgd. 

59  zaken  zijn  nog  niet  uitgemaakt ,  als  hebbende  nog 
niet  gediend. 

In  bet  vorige  jaar  bedroegen  de  vrijspraken  38. 

De  appellen  zijn  zeer  verminderd.  De  jurisprudeniie 
begint  zich  ook  in  zake  der  jagt  en  visscherij  eeni- 
germate  te  vestigen. 

De  toegekende  premien  voor  bekeuringen  in  zake 
der  jagt  en  visscherij  bedroeg  eene  som  van  /*  1127,00, 
bij  welk  getal  men  in  bet  oog  dient  te  houden,  dat 
natuurlijk  een  groot  deel  der  premien  betaald  is  voor 
bekeuringen,  in  bet  vorige  jaar  bewerkstelligd ,  het- 
welk  daaraan  bijzonder  rijk  was. 

De  ontvangst  der  bocten  in  zaken  der  jagt  en  vis- 
scherij bedroeg  /"  1487, 50 ,  die  der  voor  de  verbeurd- 
verklaring  in  de  plaatstredende  gelden  /305,70,  dus 
te  zamen  eene  som  van  f  1793,20. 

In  1855  is  er  wegens  149  bekeuringen  geheel  of  ge- 
deeltelijk  gratie  verleend ,  waarbij  evenv^  el  altoos  de 
geregtskosten  ten  laste  van  de  veroordeclden  bleven. 
Men  houde  echter  hierbij  ook  in  het  oog ,  dat  deze 
kwijtschelding  of  verminderingen ,  ofschoon  in  1855 
toegcstaan,  ook  vele  bekeuringen  in  1854  betreffen. 
Hot  getal  van  bet  schadelijk  gedicrte ,  waarvoor  in- 


57 

{jevolije   dc  wet  prcmicii  zijii  iiitocreikt ,    is  als  volgt : 
105  vossen. 
11  marters. 
142  bimsings. 
11534  wezels. 
1  arend. 
193  valken. 
1  havik. 
3  sperwers. 
Voor  dit  gedierte  is  betaald  eene  som  van  /"  3661,00 
aan  premien,  terwiji  een  no{j  veel  grooter  gelal  vier- 
voctig?  gedierte  werd  gedood,  hetwelk  niet  bekend  is, 
dewiji  daarvoor  in  de  twee  laatste  en  in  de  vier  eerste 
maanden   des  jaars  geene   premien  worden  genoten; 
zoo  bemagtigde  b.  v.  de  bezoldigde  opziener  te  Vlugt- 
wedde  alleen  een  50tal  vossen. 

De  verbazend  groote  hoeveelheid  w^ezels,  in  dit  jaar 
vertoond ,  en  de  premien ,  daarvoor  uitbetaald ,  zulien , 
wat  geldelijke  opbrengst  aangaat,  voor  1855  eene  na- 
deelige  uitkomst  moeten  opleveren,  gelijk  de  laatste 
maanden  van  1854,  te  dezen  aanzien,  ook  reeds  zeer 
nadeelig  waren  voor  1854. 

Naauwkeurig  ingewonnen  berigten  hebben  doen  zien, 
dat  werkelijk  op  het  einde  van  1854  en  in  het  begin 
van  1855,  een  groot  aantal  wezels  in  vele  streken  on- 
zer  provincie  zich  ophielden.  Ooggetuigen,  die  wel 
zijn  te  vertrouwen,  hebben  den  ondergeteekende  ver- 
zekerd,  dat  door  hen  wel  cens  7  a  9  wezels  te  gelijk 
en  als  bij  elkander  zijn  waargenomen. 


58 

Naauwkeurig  in  het  wcrk  gcsteld  onderzoek  heeft 
evenwel  tevens  den  ondergetcekende  tot  de  overtuiginjj 
gebraat,  dat  niet  in  alle  gemeenten  de  vereischte  zorg 
is  besteed  aan  het  onderzoek,  of  wel  alle  die  dieren 
in  Nederland  waren  gevangen,  en  evenmin  aan  het 
geven  der  kenbare  teekenen  aan  dezelve,  waardoor 
het  erlangen  van  twee  h  drie  premien  voor  hetzelfde 
dier  moet  worden  voorgekomen. 

Over  het  algemeen  is  zeker  uit  het  oog  verloren , 
dat  volgens  art.  30  der  wet,  geen  burgemeester  de 
premie  behoeft  toe  te  staan,  wanneer  hij  de  omstan- 
digheden,  dat  het  dier  op  Nederlandsch  gebied  is 
gedood,  en  dat  het  gedood  is  op  eigen  grond  of 
waar  men  bevoegd  is  te  jagen  of  het  gedierte  te  doo- 
den ,  niet  als  genoegzaam  bewezen  aanmerkt. 

Hoe  toch  is  de  inachtneming  dier  toch  zoo  noodige 
en  voorgeschrevene  naauwkeurigheid  aan  te  nemen, 
terwijl  op  de  staten  van  dat  gedierte  posten  voorko- 
men  van  100  tot  300  wezels ,  door  een'  persoon  op 
hetzelfde  tijdstip  vertoond.  Het  onderzoek  heeft  nader- 
hand  hier  en  daar  het  vermoeden  bevestigd ,  dat  het 
kenmerkend  teeken  aan  het  vertoonde  dier,  volgens 
de  wet  te  maken ,  niet  altoos  volgens  het  voorschrift 
dier  wet  werd  bewerkstelligd ,  maar  wel  eens  aan 
een  ander  ligchaamsgedeelte  werd  gegeven,  zoodat  de 
vertooning  van  dit  zelfde  dier ,  als  niet  met  het  wettige 
teeken  voorzien ,  b.  v.  in  ecne  andere  gcmeente ,  zeor 
gemakkelijk  kon  plaats  hebbcn,  waar  er  dan  weder 
eenc  premie  voor  werd  genoten. 


69 

En  v\  aar  i(i6  wcrd  {jehaiideld ,  wordt  men  daar  niet 
eveneens  geneigd  aan  den  invoer  van  wezels  iiit  het 
buitenland  te  gelooven?  en  hoewel  het  altoos  moei- 
jelijk  zal  blijven  deze  omstandioheid  bepaald  zeker  te 
weten  te  komen,  zoo  geeft  het  vertoonen  van  zulk 
een  groot  aantal  dezer  dieren  tegelijk ,  toch  altoos  aan- 
leiding  tot  een  zeer  gestreng  onderzoek. 

Ondergeteekende  vond  zich  dan  ook  genoopt,  aan 
den  heer  Commissaris  des  Konings  in  deze  provincie 
mededeeling  zijner  opmerkingen  te  doen  toekomen , 
hetwelk  vervolgens  het  voorschrijven  van  eenige  maat- 
regelen  heeft  ten  gevolge  gehad,  aan  welke  het  zeker 
is  toe  te  schrijven,  dat  tegenwoordig  de  staten  van 
het  schadelijk  gedierte  op  verre  na  niet  zulk  een 
groot  aantal  wezels  bevatten.  Tevens  schijnt  dit  ge- 
dierte thans  ook  in  het  geheel  niet  in  die  mate,  als 
in  den  vorigen  vs^inter,  aanwezig  te  zijn. 

De  finantieele  uitkonisten  der  jagt  kunnen  bij  deze 
plaats  gehad  hebbende  omstandigheden  onmogelijk 
gunstig  zijn. 

De  hier  achter  bijgevoegde  staat  zal  van  deze  uit- 
komsten  een  spoedig  te  overzien  geheel  opleveren. 

Klagten  over  schadelijk  gedierte  worden  alleen,  in 
deze  provincie,  ten  aanzien  van  vossen  vernomen. 

De  wezel  is  zeer  nadeelig  voor  de  vv^ildbaan;  eijeren 
zijn  haar  geliefkoosd  voedsel,  en  in  den  tijd  dat  het 
wild  broedt  is  de  wezel  deszelfs  geduchtste  vijand. 
Voor  den  landbouw  is  ze ,  vooral  in  de  rijke  streken , 
eerder  voor  —  dan   nadeelig.    Zij  maakt  jagt  op  dc 


GO 

nmis  en  vernielt  daaidoor  ccn  dcr  schcpscls,  welkc 
voor  de  landerijcn  onder  de  schadelijkstcn  worden 
gerekend.  In  de  streken  evenwel,  waar  de  landbouw 
Ook  nog  op  kleinere  schaal  wordt  iiitgeoefend ,  en 
alzoo  ook  Hit  eijeren  van  hoenderen  en  eenden  een 
voordeel  wordt  gezocht,  klaagt  men  zeer  over  dezen 
eijerdief  en  verlangt  deszelfs  verdelging. 

In  1855  werden  er  in  deze  provincie  403  magti- 
gingen  verleend  om  schadelijk  gedierte,  door  het 
hoiiden  van  vossenjagt  en  door  middel  van  geweer  of 
lionden,  te  bemagtigen. 

Sterk  zijn  overigens  de  klagten  hier  en  daar  aan- 
geheven  over  de  schade ,  door  de  wilde  ganzen  aan 
koren  en  hooilanden  veroorzaakt. 

Volgens  verzochte  en  daarop  in  gezondene  berigten 
mag  men  het  er  voor  houden,  dat  in  1855  in  deze 
provincie,  op  wettige  wijze ,  ongeveer  is  bemagtigd 
het  navolgende  wild: 

5000  hazen, 
12000  palrijzen , 
80  korhoenders, 
250  houtsnippen, 
300  watersnippen , 
700  eenden. 
In  de  kooijen  zijn  ongeveer  gcvangen: 
4500  eenden, 
3000  talingen, 
3300  smienten , 
700  pijlstaarten. 


61 

Met  slajnctten  zijn  ongevccr  (jc\^n{jcn  : 
800  ganzen, 
200  eenden, 
400  smienten  , 
260  kemphanen. 

De  hazen  zijn  dit  jaar  op  de  markt  te  Groningfen 
voor  f  1,00  tot  f  1,60  verkocht. 

De  patrijzen  van  f  0,35  tot  f  0,80 ,  de  korhocndcrs 
van  f  4,00  tot  f  10,00  het  paar. 

De  houtsnippen  van  f  0,60  tot  f  0,90 ,  de  eenden 
van  f  0,40  tot  /'0,80,  de  ganzen  van  /"  1,00  tot 
f  1,40.  Wanneer  de  eenden  tot  f  0,70  en  f  0,80 
komen,  gaan  ze  meest  naar  Engeland;  in  de  eerste 
maanden  heeft  deze  verzending  om  de  warmte  geen 
plaats. 

Het  wild  konijn  komt  in  deze  provincie  weinig 
voor. 

De  visscherij  in  de  binnenwateren  dezer  provincie 
is,  in  verhouding  tot  vroegere  tijden,  niet  voordeelig 
te  noemen. 

Het  lage  waterpeil  en  de  inpolderingen  moeten  hier- 
van  als  de  eerste  redenen  worden  aangemerkt. 

In  vele  streken  behoeft  de  landbouwer  het  water 
in  de  slooten  niet  mcer  tot  afschutting  van  zijn  vee , 
daar  hij  bij  de  toeneming  van  den  graanbouw  dat 
vee  op  de  stallen  voert;  in  het  voorjaar  wil  hij  gaarne 
hoc  meer  droogte  hoe  liever,  op  dat  dit  eene  vroege 
bebouwing  zoude  toelaten. 

Die   slooten  evenwel  waren  de  plaatsen ,   waar  de 


62 

visch  schaarde  en   Jle    kleiiie  visch  zich   aankweekte. 

De  inpoldcring  snijdt  die  kleinere  wateren  van  de 
grootere  af,  zoo  dat  de  visch  zich  niet  meer  vrij  van 
deze  in  gene  kan  begeven ,  en  die  grootere  wateren 
zijn  wel  voor  de  eenmaal  grooter  geworden  visschen , 
maar  niet  voor  de  scharing  en  kleine  visch  voordeelig. 

Het  sterk  stroomen  door  het  open  en  der  skiizen , 
ten  einde  toch  maar  vooral  laag  waterpeil  tc  erlangen 
is,  op  zich  zelf  beschouwd,  in  het  algemeen  wel  niet 
nadeelig  voor  den  visch,  daar  deze  in  den  regel  tegen 
den  stroom  opgaat,  maar  het  is  zeer  nadeelig,  zoo 
als  dit  in  het  voorjaar  geschiedt,  —  daar  in  dien  tijd 
de  waterstand  het  hoogst  en  behoefte  tot  droogte 
voor  de  bebouwing  het  grootste  is  —  wanneer  er  bij 
water,  dat  met  ijs  bedekt  is,  of  bij  opdooi  wordt  ge- 
stroomd. 

De  visch  toch  is  dan  flaauw  en  magteloos,  kan 
alzoo  niet  tegen  den  stroom  inwerken,  maar  gaat 
met  denzelven  de  zee  in ,  waar  hij  sterft ,  indien  hij 
niet  voor  de  sluizen  bij  ontelbare  menigten  wordt 
gevangen,  als  anders  toch  verloren  zijnde. 

Deze  zijn  in  het  algemeen  de  redenen  der  vermin- 
dering  van  den  visch;  daar  waar  deze  redenen  min- 
der krachtig  werken ,   zijn  de  klagten  minder. 

De  kunstmatige  vischteelt  is,  schoon  wel  alhier 
beproefd,  tot  hiertoe  niet  met  gunstig  gevolg  ben 
kroond  geworden,  en  daardoor  alzoo  evenmin  aan 
die  vermindering  van  visch  te  gemoet  gekomen. 

Hare   voordeclcn   zoiidcn  buitendien  ook  mocijelijk 


63 

op  de  bovengenoemde  bezwarcn  de  bovenhand  kiin- 
nen  hoiiden,  tenzij  in  de  meren,  waar  ook  nu  nog 
altoos  eene  niet  onbelangrijke  hoeveelheid  visch  wordt 
gevonden. 

Het  getal  groote  en  kleine  viscliacten ,  in  1855  afge- 
geven ,  is  reeds  bij  de  opnoeming  der  jagtacten  vermeld. 

Dit  getal  is  kleiner  dan  in  vorige  jaren ;  de  reden 
ligt  vooral  in  de  verhuring  der  meeste  wateren ,  die 
vooral  sedert  de  invoering  der  wet  van  6  Maart  1852, 
Staatsblad    No.   47 ,    door  de   zijlvesterijen    geschiedt. 

Die  verliuring  heeft  dikwijis  plaats  onder  de  voor- 
waarde  van  b.  v.  niet  meer  dan  eene  vergimning  te 
mogen  afgeven ,  ook  wel  van  niet  met  het  een  of 
ander  visclituig  te  mogcn  visschen. 

Dit  heeft  natuurlijk  invloed  op  het  nemen  van  ac- 
ten,  daar  men,  zonder  vergunning ,  bij  de  opheffing 
van  publieke  vs^ateren ,  aan  dezelve  toch  niets  hebben 
zoii ;  evenwel  geeft  dit  welligt  ook  w^eder  eenige  aan- 
leiding  tot  verbetering  van  den  vischstand. 

Er  zijn  afgegeven  146  kostelooze  vergunningen  om 
de   visscherij  te  mogcn  uitoefenen  met  niet  meer  dan 

6en  vischtuig. 

Aan  S8  personen  werd  door  den  heer  Commissaris 
des  Konings,  ingevolge  magtiging  van  hecren  Gedepu- 
teerde  Staten ,  toestemming  verleend  om  in  de  pro- 
vinciate wateren  te  visschen. 

De  plaats  gchad  hebbendc  bekemingen  in  zake  der 
visscherij,  zijn  bij  die  der  jagt  opgegeven. 


64 


De  goUlelijke   uitkomstcn   in  zake   der  ja<jf  en  vis- 
scherij  over  1855  blijkcn  uit  den  volgcnden  staat. 


Ontvog. 


1855 


UlTGAAF. 


Opbrengst  der  jagt  en 
Tischacten f 

Opbrengst  der  boelen 
na  aflrek  van  het  een 
derde  voor  het  fonds  der 
gebrekkige  opzieners  , 
hunne  weduwen  en  wee- 
«en •  •  •  / 

Opbrengst  der  ver- 
beurd  verklaringen  .  / 

Opbrengst  der  zegels 
met  opcenten,  gevorderd 
bij  de  aanrraag  om  regi- 
stratie  van  zvranendrif- 
ten ,  eendenkooijen  en 
duivenlillen,  — oraver- 
gunnlng  tot  het  brengen 
van  honden  voor  het 
wild,  —  om  magliging 
tot  dejagt  op  schadelijk 
gedierte,  en  om  toe- 
stemming  tot  het  vis- 
schen  in  provinciale 
wateren f 

Totaal  f 


G856 


991 


305 


59 


8! 


66 


70 


8235  22 


lukomen  van  den  In- 
specleur  der  jagt  en  vis- 
scherij. / 

Rciskosten f 

Inkomen  van  13  op- 
zieners der  jagt  en  vis- 
scherij *  •  •  / 

Kleeding  voor  die  op- 
zieners  / 

Premien  voor  gedane 
bekenringen.  .....  y 

Premien  voor  gedood 
en  vertoond  schadelijk 
gedierte f 

Druk-vf  erk,  ongeveery 


800 
98 


2704 

211 
1127 


3661 
90 


Totaal  f 


8691 


75 


J)e%B  uitkomsten  zijn  niet  voordeelig  voor  's  Lands 
schatkisL 


65 


De  redcncn  zljn  vooriiamclijk  :  het  oroot  getal  prc- 
mien  voor  het  schadelijk  gedierte  verleciid;  de  min- 
dere  vischacten,  welke  om  opgegevene  redenen  wor- 
deii  genomen;  het  overgroot  aantal  bekeuringen  in 
het  laatst  van  1854  gedaan,  en  waarvoor  in  1855 
de  meeste  premien  moesten  worden  uitbetaald  ;  en 
het  gedurig  geven  van  gratie  —  alleen  toch  in  1855, 
zoo  als  wij  opgaven ,  in  149  zaken  — ,  terwijl  voor  de 
bekeuring ,  als  zijnde  wettig  geschied ,  de  premie 
wordt  genoten ;  waarbij  men  dan  evenwel  nog  in  het 
oog  moet  houden ,  dat  voor  geringe  bekeuringen ,  b.  v. 
wegens  het  ongebungeld  loopen  van  een'  bond  enz. 
op  verre   na  niet   altoos  premien   werden  toegezegd. 

Maar  de  rijke  landbouwers,  die  zich  het  meest  aan 
deze  laatste  overtreding  en  het  komen  in  het  veld  met 
een'  bond  schuldig  maken ,  verkregen  meest  altoos 
gratie  tot  op  ftfiO  boete,  terwijl  zij  juist,  bij  het 
niet  erlangen  van  gratie,  niet  door  gevangenisstraf, 
maar  natuurlijk  door  betaling  de  zaak  zouden  beein- 
digen. 

Deze  nadeelige  finantieele  uitkomsten  zljn  tijdelijk ; 
1853  had  een  meerderen  ontvang  van  /"  3359,52,  niet- 
tegenstaande  er  toen ,  aan  groote  jagtacten ,  ongeveer 
/"  600,00  minder  werd  ontvangen.  Met  het  oog  op  het 
schadelijk  gedierte,  dat,  na  de  plaats  gehad  hebbende 
en  omschreven  omstandigheden ,  thans  op  de  staten 
der  gemeenten  voorkomt,  zullen  die  uitkomsten  voor 
een  volgend  jaar,  alleen  in  dit  opzigt,  reeds  aanzienlijk 
beter  zijn.   Sedert  1853  is,  gelijk  wij  zagen,  het  getal 

VIERDE   JAAI.GANG.  ^ 


groote  jagtacten,  dat  jaarlijks  {jenomen  vvordf ,  vcr- 
meerderd,  en  het  is  niet  onwaarschijnlijk ,  dat,  naar 
mate  de  landboiiwende  stand  vermogender  wordt , 
deze  zich  eerder  eene  acte  zal  verschaffen,  ten  einde 
wettig  te  kunnen  doen,  hetgeen  nu  nog  zoo  veelsoor- 
tig  en  zoo  dikwijls  onwettig  wordt  bewerkstelligd. 
In  velc  streken  toch  kan  men  aannemcn,  dat  iedcr 
landbouwer ,  of  zelf ,  of  door  middel  van  bedienden , 
wild  stroopt.  Met  het  oog  op  dit  laatste  wordt  men 
daarom  geneigd  het  volgende  aan  te  nemen : 

Het  jagen,  het  bemagtigen  van  wild  (hetgeen  men 
niet  met  geoorloofd  jagen,  dat  is  het  nemen  van 
eene  acte  enz.  moet  verwarren,  want  dit  doct  tot 
de  eigenlijke  zaak  niets  af)  is  eene  ingeborene  nei- 
ging  van  het  landvolk. 

Hoe  meer  wild  er  komt,  hoe  goedkooper  de  acten 
worden,  hoe  gemakkelijker  het  jagen  wordt  ge- 
maakt,  destemecr  zullen  de  stroopers  wettige  jagers 
worden,  ten  voordeele  van  de  wildbaan,  ten  bate  van 
de  schatkist. 

W.  C.  A.  AlBET\DA  VA\  EKENSTEm. 


^.<N3^/g@.S^€/^-- 


Hoe  het  St.  Hubertsreesl  eindigde. 

(Zie  bladz,  176  van  den  vorigcn  jaargang  ) 


Wij   willen  de  St.  HuBERxs-gasten  dan  weder  gaan 

opzoeken   bij   den  brouwer   te   B ;    gelijk  ik 

verhaalde ,  liep  het  gesprek  over  de  heldendaden , 
die  zij  jagende  hadden  bedreven.  Een  van  hen  b.  v. 
had,  op  een'  St.  HuBEiiTs-da{j ,  des  morgens  reeds 
voor  acht  ure,  10  patrijzen  in  een  schot  op  eene 
rogge-vore  geschoten ,  trof  er  dien  dag  nog  menige 
andere,  benevens  een  koppel  hazen:  van  twee,  drie, 
vier ,  zelfs  van  vijf  hazen  waren  er  verschillende ; 
ook  waren   alien  het  eens ,   dat  zij   nooit  zoo  onge- 

lukkig    als    dit  jaar   St.  Hubert  gehouden    hadden , 

5* 


68 

want  hadden   de   eksiers  en    de   kraai  het  niet  goed 
{jemaakt,  dan  was  hiinne  jag^t  letterlijk  niets  gewcest. 

Van  lieverlede  ging  men  over  tot  de  zonderlingc 
toevallen ,  die  ieder  ontmoet  had  ;  de  zoon  van  den 
brouwer  verhaalde ,  onder  andere ,  dat  hij  eens  ja- 
gende  eene  sloot  wilde  over  springen,  docli  dat  zijn 
voet  uitglisseerde  J  waardoor  hij  alzoo  zijnen  sprong 
mankeerde  en  er  tot  zijnen  centiiur  in....in....inzakte ; 
dat  hij  er  met  formidable  moeite  uitkwam  en ,  aan 
de  overzijde  gekomen,  bevond,  in  zijne  botten  elf 
pond  paling  gevangen  te  hebben ! . . . .  Een  ander  ver- 
telde  dat  het  hem  eens  overkwam,  met  door  een  digt 
bosch  te  gaan,  dat  hem  een  tak  in  het  oog  sloeg, 
en  wel  zoo  hevig  dat  er  het  viiur  nit  sprong ,  waarvan 
eene  of  meer  vonken  (dit  durfde  hij  voor  de  waarheid 
niet  juist  te  bepalen)  op  zijne  pan  vlogen ,  die  zijn 
geweer  ontbrandden,  dat  tevens  een  haas  doodde! . . . 

De  meester,  die  deze  en  meer  andere  met  het  ge- 
duld  van  Job  had  aangehoord,  kon  het  nu  niet  lan- 
ger  uithouden;  hij  stond  plotseling  op,  en  zeide,  dat 
hij  been  ging,  »want,"  voegde  hij  er  bij,  »gij  begint 
»zoo  goddeloos  te  liegen,  dat  ik  het  van  gepaten- 
»teerde  jagers  nooit  grover  gehoord  hcb."  Buitendien 
moest  hij ,  nog  dien  avond ,  zijn  geweer  iiitpompen 
en  insmeren. 

Naaiiwelijks  was  de  meester  heengegaan  of  de 
eigenlijke  stroopers,  die  zich  cm  zijnentwille  niet 
durfden  uiten,  trokken  eerst  voor  goed  van  leer. 
Wat  deze  in  himne  loerkuilcn,   aau  hiin  mocs,    met 


m 


hunne  tirassen ,  strikken  en  klemmen  uitgevoerd  zou- 
tlen  hebben,  was  zoo  schrikbarend ,  dat  ik  het  gee- 
nen  liefhebber  durf  opdisschen ;  als  er  slechts  5  p.c. 
van  aan  was,  kon  er  geen  stuk  wild  meer  bestaan. 
Een  enkel  voorval  was  echter  van  dien  aard,  dat  ik 
het  niet  mag  verzwijgen. 

Een  hunner ,  P. . .  d. .  D ,  wiens  eenvou- 

dig  uiterlijk  alles  behalve  eenen  strooper  kenschetste, 
nam  op  zijne  beiirt  het  woord  en  sprak:  »Gij  lieden 
»zijt  alien  zoo  gelukkig  geweest,  en  hebt  in  uw  leven 
»zoo  veel  wild  van  kant  gemaakt,  doch  ik,  ik  ben 
»een  ongeluksvogel !  gij  weet  alien,  dat  toen  ik  het 
))VOor  de  eerste  keer  probeerde  om  mijn  varksken  te 
»smokkelen,  dat  ik  het  geheele  jaar  heb  moeten 
»smous  leven  (S);  en  even  zoo  ongelukkig  ben  ik  ge- 
)>varen  met  de  strooperij.  Ik  was  eens  met  den  riek  (*) 
»in  het  veld  werkende,  toen  ik ,  tegen  eenen  struik 
»van  eene  elzen  haag,  een  haas  zag  liggen.  Ik  dacht 
»in  mij  zelven,  dat  toch  mijn  riek  eens  een  ge- 
»weer  ware!  en  legde  aan  als  of  ik  wilde  schieten. 
»Het  haas  bleef  onbeweeglijk ;  ik  zette  den  riek  nog 
»eens  tegen  den  schouder,  en  zeide  zonder  erg:  »ik 
»)>gaf  wel  eenen  schelling  aan  den  armen  als  mijn 
»»riek  een  geweer  ware,"  ik  mikte  nog  eens  goed ,  en 
»paf....  het  schiet!  het  haas  valt  in  den  sloot;  ik 
» spring  er  bij  en  terwijl  ik  het  opnam,  zie  ik  den  op- 
» passer  met  een  geweer  in  de  hand »Ha  stroo- 

C§)   Bij  dc  bckeuring  wordt  het  stuk  vee  geconfiskecrd ,  en  zonder  gpek  zijne 

maaltijd  houdon,  noemt  men  in  B en  omstrckcn  y,smott$  leven." 

(*)    Zoo  noemt  men  in  Noordbrabant  een  mistvoik.  RED. 


70 

»»per!  heb  ik  joii  daar,  gij  ziilt  er  slecht  mede  \vc{]f 
»»komen !"  —  »Och,  mijnheerl  ik  school  hem  met 
»»den  rieksteel,  zeide  ik,  »ik  bid  u  neem  het  haas 
»»mede  en  laat  mij  gaaii."  —  »Wat !"  sprak  de  op- 
»passer,  »met  den  rieksteel  ?  .  .  .  dat  is  dubbele 
»»boete,  een  verbor{jen  moordtuig."  Het  zou  er  mal 
»met  mij  uitgezien  hebben,  doch  ik  wist  hem  zoo 
»8choon  te  praten,  dat  hij  het  voor  twee  zeeuwen 
»met  mij  afmaakte;  wij  trokken  zamen  op  mijn  huis 
»af,  en  ik  betaalde  hem  met  eene  fransche  kroon  en 
»een  vijffrankstuk ,  toen  had  ik  nog  een  stniver  pro- 
»fijt;  doch  ik  moest  hem  beloven  het  nooit  tegen  ie- 
»mand  te  zeggen;  ik  heb  het  ook  trouw  stilgezwe- 
»gen,  doch  nu  is  de  mensch  dood.  Onze  lieven  Heer 
»heeft  zijne  ziel ,  hoop  ik !"  »Dat  is  het  ergste  dat  ik 
»den  mensch  gmi,"  hervatte  een  ander,  wmaar  hij 
»had  van  mij  ^een  twee  zeeuwen  gekregen;  gij  kondt 
»niet  helpen  dat  uw  riek  afging."  Een  ander  zeide, 
dat  hij  heel  verstandig  had  gehandeld,  want  als 
men  voor  den  houtvester  moest  komen  dan  vielen  er 
weinig  praatjes ,  dan  was  het  maar  betalen ,  en  zoo 
kwam  hij  er  met  eene  bagatel  af ,  zonder  dat  er  ie- 
raand  iets  van  wist;  er  werd  nog  veel  gesproken  en 
geadviseerd  wat  P  . .  d  . .  D  . .  in  dit  geval  had 
moeten  doen,  doch  ik  moest  even  de  deur  uit  en 
kon  het  dus  niet  hooren. 

Buiten  stonden  vele  vrouwen;  eenige  vol  opgewon- 
denheid  over  hunne  jagers  pratende,  andere  daar- 
cntegen    pruttelcnde,     dat    zij    daar    zoo    lang    blc- 


71 

veil  zitten  kwakken ;  eene  zeide ,  dat  zij  wenschte , 
I'at  het  nooit  St.  Hubert  ware ,  want  haar  man ,  be- 
halve  dat  hij  zijn  daggeld  verzuimde ,  was  bij  die 
gelegenheid  gewoon ,  al  de  worst  van  hun  varken 
op  te  eten.  ))0",  sprak  eene  andere,  ))dat  is  ook 
»wat,  er  komen  dikwijls  groote  heeren  op  de  jagt , 
»hij  kan  daar  toch  zoo  schooijerachtig  niet  aanko- 
»men/'  »Maar"  hervatte  zij,  »ik  ben  nieuwsgierig 
»wat  zij  hebben  ziillen."  ))0",  hernam  de  vrouw,  die 
zoo  bitter  over  de  worst  klaagde,  »dat  weet  ik 
wprecies  V"  —  »En  wat  hebben  zij  dan  ?"  —  » Wat  zij 
»hebben  ?  Grooten  honger !  en  anders  niet ;  dat  zijn 
»zij  altijd  gewoon ,  als  zij  St.  Hubert  houden."  Ik 
sloop  lagcliende  naar  binnen ,  waar  mij  weder  wat 
nieuws  toefde.  Het  gebeele  vertrek  was  met  zulk 
een'  verpestenden  geur  opgevuld ,  dat  mij  de  walni 
op  de  borst  sloeg.  Mijn  oog  viel  op  de  brouwerin, 
die  zeide,  dat  zij  niet  kon  begrijpen  wat  het  voor 
wonder e  lioncepten  j  vreemde  commotierij  bitzare  fan- 
tasijen  en  kale  gasconnaden  waren  ,  om  zoo  iemands 
huis  vol  stank  te  maken;  »gij  hebt,"  sprak  zij,  »stel- 
»lig  lets  in  den  kagchel  gesmeten  !"  en  toen  zij  het 
deurtje  opende  viel  zij  bijna  omver.  Ik  heb  nooit 
geweten ,  dat  bonte  kraaijen  in  den  kagchel  eene  zoo 
verpestende  lucht  afgaven,  en  raad  in  gemoede  ieder 
jagtliefhebber  af,  die  op  te  stoken.  Toen  de  brou- 
werin de  oorzaak  gevonden  had ,  werd  zij  woedend , 
sloeg  met  den  pook  lings  en  regts,  ijlde  naar  achter 
en  gelastte  aldaar  haren  man,   den  jagers  eene  goede 


72 

sclirobbering  te  geven.  Dc  brouwer,  gewoon  dit  aan 
zijne  wederhelft  over  te  laten,  was  daarin  slecht  erva- 
ren;  hij  bepaalde  zich  met  zeer  flegmatiek  te  zeggeii, 
dat  hij  him  gaarne  alle  pleizier  gunde ,  maar  dat  zij 
toch  geene  schavielikigheid  (baldadigheid)  moesten  jpaA- 
seren,  en  sloop  weder  naar  achter,  waar  zijne  vrouw, 
die  zulks  geheel  anders  verwacht  had ,  hem  afwachtte : 
»8ij  hadt,"  zeide  zij,  »er  veel  grover  achter  moeten 
»zitten,  maar  gij  zijt  geen  oordje  waard;  als  ik  er 
»niet  voor  zorgde,  dan  zoii  men  u  weldra  boonstaken 
»op  uwen  kop  aanscherpen;"  zij  riep  haren  zoon  en 
zond  dien  met  denzelfden  last  uit. 

Deze  zeide :  »jongens ,  vrienden  ,  broeders  in  St.  Hu- 
»BEiiT !  mij  dunkt  bet  wordt  tijd ,  dat  een  ieder  zich 
»ga  retireren;  ik  ben  den  geheelen  dag  gecharmeerd 
»geweest  over  het  pleizier,  dat  wij  gejouisseerd  hehhen, 
))doch,  zoo  als  bij  alle  zaken,  komt  vooral  bier  het 
»spreekvv^oord  te  pas :  op  het  scheiden  der  markt  leert 
y>men  de  koopUeden  kennen ;  gij  pousseert  nu  de  zaak 
»te  ver,  gij  hebt  u  den  geheelen  dag  deftig  gedra- 
»gen,  doch  nu  laat  gij  het  door  de  praam  loopen; 
»daarbij  is  het  laat  genoeg  om  u  te  gaan  coucheren ; 
»ik  verzoek  u  dus,  gaat  naar  huis."  Dit  gebeurde  dan 
ook,  te  meer  omdat  ik  en  mijne  reisgezellen  een  be- 
gin maakten;  de  meesten  deden  ons  iiitgeleide  tot 
bijna  aan  de  scheiding  der  gemeente,  nog  steeds  over 
het  genoegen  van  den  afgeloopenen  dag  uitweidendc, 
Meermalen  zeiden  zij:  »wat  was  het  toch  jammer, 
»dat  ik  geen  enkel  goed  schot  gehadheb,  want  haddc 


73 


»ik  daar  gestaan  waar  deze  of  gene  stond,  wis  hadde 
»ik  omvergeschoten  wat  nu  gemist  of  verketst  is." 
Eiiidelijk  bedankten  wij  elkander  rcgt  hartclijk  voor 
het  onderling  aangedane  pleizier ,  spraken  tegen  hot 
volgende  jaar  weder  eene  jagtpartij  af,  en  scheidden. 

Zie  hier  nu ,  lezer ,  den  geheelen  afloop ,  zoo 
naaiiwkeurig  mogelijk  afgeschetst ,  van  den  zoo  ge- 
vreesden ,  zoo  jagtvernielenden  St.  Hubert;  zoo  als 
het  met  ons  ging,  gaat  het  in  den  regel  overal,  waar 
iedereen  St.  Hubert  houdt. 

Groot  geschreeuw ,  maar  weinig  wol !  het  wild 
wordt  wel  van  de  eene  plaats  naar  de  andere  gedre- 
ven ,  doch  bij  toeval  wordt  er  een  enkel  stuk  gescho- 
ten.  Waarom  toch  den  menschen  dien  voor  hun  zoo 
genoegelijken  dag  niet,  even  als  vroeger,  ooghiikend 
toegestaan  ?  te  meer ,  daar  zij  van  hunne  zijde ,  ons 
zoo  volgaarne ,  hiervoor  een  geheel  jaar  lang  hun 
jagtveld  zouden  overlaten ,  — ■  iets ,  dat  zij  ons  nu  uit 
spijt  betwisten. 

Ik  zal,  in  eene  latere  aflevering,  aan  de  mij  voorge- 
nomen  taak  een  einde  moeten  maken ;  want  hier  valt 
mij  iets  in ,  dat  zoo  juist  in  de  reden  te  pas  komt , 
het  mogt  mij  anders  nog  ontgaan.... 

Ik  was  in  't  begin  van  September  j.l.  langs  de  ri- 

vier  de  Aa ,   in  de  gemeente  B ,  op  watersnip- 

pen  jagende,  toen  eensklaps  mijn  bond,  voor  een 
eiken  haag,  die  het  hooge  van  het  lage  scheidde,  pal 
bleef  staan.  Ik  dacht :  het  zal  een  haas  wezen;  hier 
onder  B.  mag  toch  niemand  jagen.  .  .  .  ,  zal  ik  het 


74 

schieten  of  den  stroopers  ovcrlaten  ?  Zander  nojj  een 
beslult  te  nemen ,  beg^af  ik  mij  aan  de  overzijde , 
tastte  naar  den  grond  om  een  stuk  aarde  te  grijpen  , 
ten  einde  mijn'  bond  tot  doorgaan  aan  te  sporen , 
toen  eene  vlugt  van  16  a  20  {jescbildde  boenders  voor 
mij  sprongen.  Eer  ik  nog  gedacbt  bad  seboot  ik  er 
onder  en  trof  er  twee  in  een  scbot ,  met  bet  an- 
dere  vergat  ik  te  scbieten.  Terwijl  ik  bezig  was  de 
geschoten  boenders  op  te  zoeken,  komen  twee  boeren 
op  mij  aangesneld ,  scbreeuwende  als  aangescboten 
tijgers. 

»Gecalangeerd!!"  —  riep  de  eene.  »Ontboud  uw 
dag!!"  sebreeuwde  een  ander.  »In  naam  des  konings!" 
riep  een  derde,  die  acbter  op  kwam ,"  dit  boort  er 
»ook  bij !"  Van  alle  kanten  kwamen  de  boeren  toege- 
sneld,  en  bun  werd  al  juicbend  toegeroepen:  »wij 
»bebben  eenen  jager  beet!"  »Ha,  ba,"  zeide  er  een, 
»wij  zuUen  bem  zijn  boeltje  maar  afnemen!"  »Dat 
»mag  niet,"  zeide  een  ander,  »maar  scbatten."  )>Ja, 
»scbatten!"  riepen  alien  te  gelijk.  —  »Een  dubbel  ge- 
»weer,  tien  gulden;  zijn  bond  is  tocb  ook  ligt  vijf 
»gulden  waard,"  sprak  een  ander.  »Zijne  weitasch  met 
»twee  patrijzen  en  een  dozijn  of  anderbalf  snippen, 
»een  rijksdaalder !"  riep  er  een,  die  nog  niets  ge- 
zienbad,"  dat  is,"  telde  men:  »tien  en  vijf  is  vijftien , 
»ze8tien,  zeventien,  acbttiendebalve  gulden  aan  cont- 
y>verscheer r  »Dat  bebben  zij  er  nu  van,  dat  zij  ons 
»geenen  S.  Hubert  meer  willen  laten  bouden ,"  zeiden 
Z3j  sebertsende;  »daar  staat  nu  mijnbeer  de  jager  ^  even 


75 

»als  of  hij  zijn  laatste  dubbcltje  versnoept  iieeft ,  ze 
»moeten  ons  maar  terg^en !" 

Nadat  zij  deze  en  meerdere  andere  grofheden  iiitge- 
worpen  hadden ,  die  ik  met  een  zecr  pacifiek  stilzwij- 
gen  beantwoordde ,  doch  waariiit  ik  himne  bedoelin- 
gen  zeer  goed  kon  proeven ,  zeide  ik ,  dat  ik  nog  gecn 
iiur  geleden  iemand  had  zien  jagen ,  dien  ik  wel  wist 
geene  akte  te  hebben.  ))Dat  geloof  ik  wel,"  riepen 
bijna  alien ,  »die  mag  vrij !"  »Er  mag  bier  onder 
»B.  .  .  wel  gestroopt ,  maar  niet  gejaagd  worden , 
»en  dat  hebben  wij  gemakkelijk.  Wij  kiezen  den 
»raad ,  en  de  raad  kiest  den  veldwachter;  wij  hebben 
»er  diis  eenen  naar  onzen  zin.  Hij  mag  geene  stroo- 
»pers  vatten ,  en  als  hij  eenen  jager  bekeurt ,  dan 
»krijgt  hij  van  ieder  der  vijftig  grootste  stroopers  een 
»dubbeltje;  als  gij  geene  akte  hadt  dan  waart  gij  vrij, 
»maar  nu  zijt  gij  bakker  aan,  bet  water  van  de  zee 
»kan  bet  u  niet  afwasschen." 

Ik  hernam :  »maar  beste  vrienden !  weet  gij  wel 
»wanneer  de  jagt  open  gaat?''  »0f  ik  hetweet,"  ant- 
woordde  een ,  »'t  is  eerst  in  de  nieuwe  week."  »Wel- 
»nu ,  gij  ziet  voor  uwe  oogen  dat  ik  bier  patrijzen 
»schiet;  oordeel  nu  zelf,  heb  ik  gejaagd  of  gestroopt?" 

Zij  zagen  elkander  verbaasd  aan ;  eindelijk  brak  een 
hunner  bet  stilzwijgen  en  zeide :  »wij  hebben  er  niets 
»aan,  want  waarachtig  hij  heeft  gestroopt,  en  slroopen 
»is  gepermiteerd ;"  en  zich  tot  mij  wendende:  »kom  , 
»mijnhecr,  ik  heb  de  hoenders  precies  neer  zien  zet- 
»ten,  dan  kimt  gij  er  nog  een  paar  keeren  onder  bran- 


76 

»den."  Ik  zag  er  van  af  te  komen ,  onder  voorwend- 
sel  dat  ik  geen  tijd  had  om  nog  terug  te  gaan ,  maar 
verzocht  him  om  eens  met  mij  te  proeven.  Zij  ver- 
zwolgen  gretig  den  inhoud  van  mijn  jagtfleschje ,  sta- 
ken  met  mij  eene  pijp  op  en  praatten  nog  vs^at  over 
de  jagt;  eindelijk  trok  ik  op,  mijne  snippenjagt  ver- 
volgende ,  en  zij  naar  hunnen  arbeid. 

U, . .  Jamiarij  1856.  J.  W.  v.  d.  H. 


SCHETSEN  ITIT  MIJxN^EN  LEVENSLOOP, 

DOOR 

M  I  M  R  O  D. 

f     Waarheid    en  fictie.    ) 
II. 

Een  vreemd  regiment  kwam  in  onze  stad  garnizoen 
houden ;  onder  de  officieren  bevonden  zich  eenige 
jagtlief hebbers ,  en  ik ,  die  reeds  eenigen  naam  onder 
bet  groene  gilde  verkregen  had ,  in  bet  omliggend 
jagtveld  overal  den  weg  wist  en  over  een  tamelijk 
voorziene  eigene  jagt  mogt  bescbikken ,  maakte  spoe- 
dig  bunne  kennis.  Vooral  de  aalmoezenier ,  een  aarts- 
liefbebber  en   een   man  van   veelzijdige  kennis,   trok 


78 

mij   bijzonder   aan ,   zoodat    ik   dikwerf   met  hem  ter 
jagt  siiijy.  —   Hij   was  in  liet  bezit  eeiier  jonge  teef , 
die  de  kamerdressuur  ondergaan  had ,  en  nu  verder  in 
hct  veld  afgerigt  werd.    Van  velddressuur  hadden  wij 
destijds  geene  andere  begrippen ,    dan  het  toedienen 
van   zweepslagen ;  hoe  verbaasd  was  ik  dus ,   toen  ik 
voor   de   eerste   maal  met  mijnen  nieuwen  makker  tc 
veld  trekkende  —  het  was   in  het  voorjaar ,   om  op 
de  heide   watersnippen  te  schieten  — ,  hem  zijne  teef 
een*  halsband  met  pinnen  zag  omdoen ,  waaraan  eene 
dunne   lijn  van  omstreeks  twintig  vademcn  bevestigd 
was,   om  haar  op  deze  wijze  het  noodig  appel  in  te 
prenten.    Aanvankelijk  ,   ik   ont veins  het  niet ,  wekte 
die  handelwijze  mijnen  spotlust  endienmijnerjagtvrien- 
den  in  ruime  mate  op ;   het  heugt  mij  hoe  wij ,  wan- 
neer  hij   die  lange  lijn  afwikkelde ,   lagchend  zeiden : 
»daar    wordt    de    vlieger  weder   opgelaten."  —    De 
meesten  vonden   die  praktijk  te   vermoeijende  en  te 
dikwerf  de  gelegenheid  tot  schieten  benemende,  haal- 
den  de  schouders   op   en   lieten  hem  begaan ;  ik  ge- 
raakte  meer  en   meer   op   een'  vertrouwelijken  voet , 
en   wij  joegen  meestal  te  zamen.    Eindelijk  begon  ik 
de   resultaten  op   te   merken ,    die  zijne  dresseerwijze 
opleverdc,  en  toen  ik ,  na  verloop  van  eenige  weken , 
zijne  teef  op   een   enkel  »pst"  ras  zag  gehoorzamen, 
en   niet ,   gelijk   onze  honden ,    op  het  schot  loopen , 
begon    ik   zijne  handelwijze  geheel  anders  te  beschou- 
wen.  Ten  zelfden  tijde  gaf  hij  mij  —  die  niet  wist  dat 
er  bocken  over  de  jagt  geschreven  waren  —  het  werk 


79 

van  Jester  ,  ilber  die  kleine  Jag  I ,  in  hantbn  ;  ik  las^ 
en  herlas  het ,  met  dat  gevolg ,  dat  ik  de  zaak  van 
eene  geheel  andere  zijde  begon  in  te  zien.  Ik  nam 
voor  {joed  afscheid  van  het  empyrisch  stelsel ;  maar 
toch,  het  nil  afgesloten  tijdvak  had  mij  vele  genoe- 
gens  doen  smaken  ,  Het  vele  onuitwischbare  herinne- 
ringen  achter. 

Het  lezen  van  Jester  had  in  mij  het  denkbeeld  ont- 
wikkeld ,  dat  de  jagt  iets  meer  dan  eene  bloote  uit- 
spanning  —  dat  zij  eene  wetenschap  was.  Door  de 
hebbeUjkheid  van  nadenken ,  werd  dit  thema  onop- 
houdelijk  in  mijnen  geest  omgewerkt;  daarbij  kwam 
het  verband ,  dat  ik  ,  reeds  bij  de  lezing  van  Jester  , 
tusschen  jagt-  en  dierkunde  had  beginnen  te  vermoe- 
den ,  en  dat  mij  later ,  toen  ik  de  schriften  van  von 
Wildungen  en  aus  dem  Winckell  had  leeren  kennen , 
volkomen  helder  werd.  De  jagt ,  in  alle  hare  vertak- 
kingen  ,  werd  sedert  dien  tijd  mijne  geliefkoosde  stu- 
die  ,  eene  studie  —  waaraan  ik  een  groot  deel  van 
mijn  leven  heb  kunnen  wijden,  en  die  ,^  bij  klimmende 
jaren ,  met  onbekrompen  hand  nog  menig  onverbitterd 
genot  in  mijnen  levensloop  weeft.  —  Doch  ....  kee- 
ren  wij  tot  het  verlcdene  terug. 

Zoo  als  het  gewoonlijk  gaat  werd  ook  onze  jager- 
kring  allcngs  opgelost;  de  dood,  vertrek,  huwelijkcn, 
betrekkingen  bragten  daartoe  het  hunne  bij.  Ook  ik 
verliet  onze  stad ;  doch ,  hoe  vele  jaren  ook  sedert 
verloopen  mogten  ,  nog  steeds  voel  ik  mij  door  eene 
magische  kracht  tot  dien  tijd  terug  getrokken;  dikwerf 


80 

ireden  mij  zijne  beelden ,  met  al  de  frissclie  kleurcn 
der  jeii(jd ,  voor  den  geest.  —  Waar  ik  mij  inmiddels 
ook  bevond ,  de  jagt  bleef  steeds  mijne  gelief  koosde 
bezigheid  en ,  daar  ik  in  het  bezit  van  een  iiitmim- 
tend  spaansch  ras  geraakt  was,  konde  ik  mijne  theo- 
rien ,  bij  de  dressuur  mijner  honden ,  met  het  beste 
gevolg  toepassen. 

De  naam ,  dien  ik  mij  —  verdiend  of  onverdiend  — 
in  het  vak  verworven  had,  bragt  mij  in  aanraking 
met  vele  beoefenaars  der  edele  jagt,  waaronder  eenige 
weinige ,  die  wevkelijk  geheel  op  de  hoogte  der  weten- 
schap  waren;  tot  deze  laatsten  behoorde  de  bejaarde 
Z.,  eigenaar  van  het  uitgestrekt  landgoed  X. 

Onze  kennismaking  had  spoedig  een  bezoek  op  X., 
gedurende  den  jagttijd,  ten  gevolge;  ik  leerde  Z.  meer 
^n  meer  als  eenen  echten  jager  kennen.  Hij  bczat 
de  beste  werken  over  jagt-  en  dierkunde ,  welke  hij, 
door  eene  heldere  kritiek  geleid,  grondig  bestudeerd 
had  en ,  in  de  praktijk ,  met  vrucht  wist  toe  te  pas- 
sen.  Zijnen  j^ger,  geheel  door  hem  gevormd,  had 
hij  zooveel  theoretische  kennis  medegedeeld  als  tot  de 
beoefening  van  zijn  vak  noodig  was.  De  honden  wer- 
den ,  naar  de  regelen  der  kunst ,  grondig  gedresseerd 
eer  zij  ter  jagt  gebruikt  werden ;  beter  appel  dan  zij 
hadden  is  niet  denkbaar;  nimmer  liepen  zij  op  het 
schot,  en  bij  het  apporteren  kenden  zij  geene  afgunst. 
Als  men  van  honden  verhaalde ,  die  scheurden ,  lachte 
Z.  altoos ,  terwijl  hij  medelijdend  de  schouders  op- 
haalde.  —  »Dat  komt  er  van",   plagt  hij  dan  te  zeg- 


81 


gen  ,  wals  men  den  honden  hot  wild  ,  dai  zij  apporte- 
»ren,  zoo  driftig  ontneemt  en  dadelijk  wegstopt,  in 
»plaats  van  het  op  den  grond  neder  te  legmen  en  er 
))lien  bedaard  bij  te  laten  zitten,  tot  men  geladen 
»heeft.  —  De  honden,  welke  voor  de  patrijzenjaat  be- 
stemd  waren ,  kon  men ,  in  den  strengsten  zin  van  het 
woord,  whazenrein"  heeten;  die,  waarmede  men  op 
de  bosschen  joeg- ,  hadden  genoegzaam  appel  om  hen  van 
den  voet  terug  te  doen  komen.  Het  schadelijk  ge- 
dierte  werd  behoorUjk ,  het  geheele  jaar  door,  nagc- 
spenrd  en  kunstmatig  weggevangen ;  in  deze  kunst 
muntte  zijn  jager  bijzonder  uit ,  niet  minder  dan  in 
het  beteugelen  der  stroopers.  Onder  zulke  omstan- 
digheden  kon  niet  falen ,  het  jagtveld  in  den  bes- 
ten  toestand  te  houden ;  de  oude  heer  schcpte  er  bc- 
hagen  in,  dit  alles,  met  eene  zekere  zelfsvoldoening, 
aan  zijne  vrienden  te  doen  opmerken.  Hij  was  een 
vijand  van  groote  jagtgezelschappen ,  vooral  op  de 
patrijzenjagt ;  dan  joeg  hij  bij  voorkem-  met  een  paar 
echte  liefhebbers ,  of  met  zijnen  jager.  Onder  zijne 
zwakken  behoorde,  dat  hij  uiterst  aan  het  gebruiken 
der  jagtterminologie  hechtte ;  eene  misgreep  daarte- 
gen  maakte  bij  hem  een'  onaangenamen  indruk,  en 
nam  hem  onwillekenrig  tegen  iemand  in;  zelfs  zijne 
keukenmeid  hoorde  men  nooit  anders  dan  van  »ha- 
»zenzweet"  spreken.  Op  eenen  avond,  onder  ver- 
trouvsehjken  kout,  kwam  dit  onderw^erp  tusschen  ons 
ter  sprake ,  en  toen  ik  hem  onbewimpeld  zeide ,  dat 
hij,    mijns  inziens,   dit  punt  misschien  wat  al  te  ver 

*  YIERDE  JAARGANG.  G 


82 

dreef,    antwoordde   hij    mij  met  een   crnstijj  oelaat: 
)>hoor  eens,    mijn  waarde  N.,  ik  wil  ii  mijne  dcnk- 
»wijze   rondborsiig   mededeelen :    of  de   ja{jt  is   eene 
»wetenschap^   of  zij  is  liet   nict;   in  het  laatste  geval 
»  —  zij  moge  dan  voor  anderen  eene  uitspanning,  even 
»gelijk    een   partijtje  hombre ,    blijven   —   is  zij  voor 
)>mij  niets;  ik  moet  diis  het  eerste  aannemen.     In  dat 
))geval  weet  ik  niet  waarom  zij ,    even  als  alle  andere 
»weten8chappen  —  b.  v.  de  rijkunst  — ,  niet  hare  ei- 
»gene  terminologie  zonde  raogen  hebben.    Bovendien , 
))dit  valt  niet  te   ontkennen ,    maken    de  jagers  eene 
»soort  van  gilde  uit ;    daarom  sluiten  zij ,   wanneer  zij 
»elkander   ontmoeten,     steeds   aaneen.     Hoe    dikwerf 
»!heb  ik  niet,    op  eene  diligence,   stoomboot  of  spoor- 
»trein ,  uren  lang  stilzv^ijgend  nevens  iemand  gezeten , 
»wiens  uiterlijk   mij   sympathetisch    aantrok,   tot    dat 
)>het  een  af  ander  toevallig  woord  ons   elkander  als 
»jager8  deed  kennen  en  een  gesprek  over  het  vak  aan- 
»knoopen,    dat,  door  het  bereiken  van  het  doel  der 
»reis,  steeds  te  spoedig  werd  afgebroken,  en  ons,  even 
»als   oude  kennissen,    onder  eenen  handendruk  deed 
»scheiden,  om  elkander  nimmer  weder  te  ontmoeten, 
»somtijds    zonder   onze   namen    genoemd   te    hebben. 
»Zet   men  de  terminologie  met  de  jagersgebruiken  ter 
»zijde,   dan  vervalt  deze  soort  van  vrijmetselarij ,   en 
»de  broederschap ,  die  onder  de  jagers  bestaat,  wordt 
»in  den  grooten  hoop  opgelost,    gelijk  een   volk  dat 
))door  een  talrijker  overheerscht ,  met  zijne  cigene  taal 
»cn  zcden  ook  zijne  onafhankclijkhcid  verlicst." 


83 

Evenzcer  hechtte  Z.  aan  het  opzoeken  van  verloreii 
■j];e8clioten  wild;    was  er  lets  aanges^hoten ,    dan  liet 
hij   zich  de   plaats  wijzen,  onderzocht  wat  er  van  ve- 
deren,   wol  of  zweet  aanwezig  was,   en  hoe  de  voet 
van  het  loopend    wild ,    na  het   aanschot ,   afgedrukt 
stond;  wanneer  hij  oordeelde  dat  het  wild  vleugellam 
of  doodelijk  getroffen  was ,    dan  zag  men  hem  onver- 
moeid  blijven  zoeken;  bemerkte  hij  dat  dit  oponthoud 
zijne  gasten  begon  te  vervelen,   dan  zeide  hij  altoos: 
»jaagt  maar  verder,  ik  zal  u  wel  teriig  vinden;  maar 
»ik  blijf  nog  wat  zoeken."—  Somtijds  kwam  hij,  wel 
is  waar,  terug  zonder  het  aangeschotene  gevonden  te 
hebben ;  doch  dikwerf  werd  zijne  moeite  beloond ,  en 
men   moet  zijn  tevreden   gelaat   gezien    hebben ,    om 
zijne  vreugde  te  kunnen  beschrijven.    Hij  was  dan  den 
ganschen  dag  in  eene  vrolijkere  luim  dan  gewoonlijk: 
))indien  wij,"   zeide  hij  bij  zulke  gelegenheden ,    »ons 
»voor  geregtigd  houden   om   die  weerlooze  dieren  te 
»dooden,   moeten  wij  ook,  zoo  veel  mogelijk ,   alles 
»v66rkomen  dat  hun  nuttelooze  smart  doet  lijden:  het 
»geven  van  een'  spoedigen  dood  ,  waar  hij  zulks  kan ,  is 
»de  pligt  van  den  echten  jager."  —  Hij  vergat  dan 
ook  nimmer  den  onvermoeiden  ijver  zijner  honden  te 
prijzen ,   die  ook  werkelijk   in  het  vinden  van  aange- 
schoten  wild  uitmimtten. 

Somwijlen  wisselde,  uit  de  nabij  gelegene  domein- 
bosschen,  een  stuk  grof  wild  in  de  jagt  van  Z.  over; 
dit  gebeurdc  eenmaal  terwijl  ik  mij  bij  hem  bevond. 
Zijn  jager  berigtte ,   dat  een  acht-ender  in  een  iiitge- 


84 

strekt  perceel  bosch  stand  hield,  en  onmiddelijk  werd 
er  bevel  gegeven  om  alles  te  vermijden  wat  tot  ver- 
storing  aanleiding  geven  kon;  terwijl  inmiddels,  naar 
het  voorschrift  der  wet  —  want  alle  wettelijke  ver- 
ordeningen  waren  hem  heilig  — ,  door  Z.  een  con- 
sent om  het  stuk  te  mogen  schieten  werd  aange- 
vraagd ,  dat  dan  ook  spoedig  verleend  werd. 

Des  morgens  speurde  de  jager  alle  de  lanen  van  het 
bosch  behoorlijk  af ,  en  vergewiste  zich ,  dat  het  hert 
in  een  vak  digt  eikenhout  zijnen  stand  genomen  had. 
Wij  plaatsten  ons  op  de  breede  laan  onder  den  wind; 
de  jager  begon  het  bosch ,  met  een  dashondje ,  lang- 
zaam  op  ons  aankomende  te  doorzoeken;  nadat  wij 
een  kwartuur  gestaan  hadden  begon  het  dashondje 
aan  te  slaan,  en  hoorde  ik  het  hert,  in  voile  vlugt, 
regt  op  Z.  aan^  door  het  bosch  breken.  —  Bedaard 
zag  ik  hem  de  buks  aan  het  hoofd  brengen  en,  tocn 
het  hert  op  ongeveer  tachtig  passen  dwars  over  de 
laan  kwam ,  vuur  geven ;  het  hert  brak  op  het  schot 
in  elkander,  rees  weder  op,  maakte  eencn  geweldi- 
gen  sprong ,  en  stortte  neder  om  nict  weer  op  te 
staan.  —  Het  was  een  fraaije  acht-endcr,  het  sterkste 
hert  dat  Z.  immer  schoot;  hij  was  buiten  zich  zelven 
van  vreugde,  niet  zoo  zeer  over  het  prachtige  wild, 
dat  hij  geschoten  had,  dan  wel  omdat  zijn  kogel, 
zoo  echt  meestcrlijk  de  beide  voorbladeren  doorboord , 
en  het  hart  getroffen  had.  —  y>Z6()  moet  het  edele 
»hert  geschoten  worden ,''  zeide  hij  met  eene  vergeef- 
lijke  trots ,  terwijl  hij  op  de  doodelijke   wonde  wees. 


85 

Vele  gelukkige  dagen  heb  ik  op  X.  doorlecfd,  doch 
even  als  die  dagen  in  den  tijdstroom  verzwolgen  wer- 
den,  zijn  ook  de  brave  Z.  en  zijn  trouwe  jager  van 
het  ondermaansch  tooneel  verdwenen. 

(Wordt  vervolgd,) 


OPEN   BIUEF 

AAN  MIJNEN  JAGTGENOOT  A. 


Ja!  ik  ben  van  de  in  liet  laatst  des  vorigen  jaars 
ondernomen  reis  naar  liet  zuiden,  terug  gekeerd. 
Ofschoon  ik  mij  dagelijks  uwe  aanbeveling  te  binnen 
bragt  en  mijne  belofte,  van  te  zullen  letten  op  die  vo- 
gels,  welke  ons  vaderland  veiiaten,  of  hetzelve  als 
trekvogels  kortstondig  aandoen;  hoezeer  ook  daar- 
toe  bij  mij  de  lust  bestond,  en  ik  al  sporende, 
en  stoomende,  uit  de  rijtuigen,  of  langs  den  alge- 
meenen  weg  gaande ,  voortdurend  oplettend  was  en 
steeds  met  mijne  oogen  joeg ,  kan  ik  evenwel  niet 
naar  wensch  aan  uwe  billijke  verwachting  beantwoor- 


87 

den.  Hiertoe  ontbrak  mij  zoo  wcl  tijd,  als  de  iioo- 
dige  vereischten;  maar  vooral  het  gemis  der  italiaan- 
sche  taal,  alsmede  dcr  gelegenheid  om  kennis  aan 
te  knoopen  met  lieden,  die,  bij  genoegzame  zaakken- 
nis,  ook  het  vereischte  geduld  en  den  lust  hadden  om 
mijne  weetgierigheid  te  voldoen. 

Na  de  ontvangene  aanporring,  die  van  uwe  belang- 
stelling  getuigt,  mag  ik  niet  langer  stilzitten ,  nit 
vreeze  van  onverscliilligheid  in  deze  verdacht  te 
worden ,  hetwelk  geenszins  het  geval  zijn  mag.  Ver- 
gun  mij  slechts  wat  verademing  van  mijne  reis  a  la 
course^  en  dat  ik  u  door  middel  van  dit  tijdschrift 
voor  ware  liefhebbers  van  jagt  en  visscherij  antwoord; 
gij  zult  er  bij  winnen,  daar  het  onvolkomene  of  duis- 
tere,  des  noods,  door  de  aanmerkingen  van  den  een 
of  anderen  lezer ,  of  door  de  noten  van  de  redactie 
zal  kunnen  worden  toegelicht;  terwijl  ik  den  wensch 
koester,  dat  er  onder  de  bestendige  lezers  worden 
aangetroifen ,  die  zonder  schouder  ophalen  er  zich  bij 
zullen  kunnen  verlustigen,  zijnde  dit  het  eenige  doel, 
dat  ik  beoog. 

Hoewel  het  mij  geen  moeite  zoude  kosten,  u  vele 
opmerkingen  van  verschillenden  aard  mede  te  deelen, 
die,  ofschoon  niet  onbelangrijk ,  echter  minder  tot  ons 
onderwerp  behooren;  zoo  stel  ik  mij  echter  voor, 
zooveel  mogelijk  binnen  de  door  u  gestekle  palen  te 
blijven.  Mogt  mij  onwilkeurig  de  voet  uitglijden, 
dan  zal  ik  bij  het  eerste  ophoudingsteeken  weer  bin- 
nen de  afbakening  treden. 


88 

Bij  de  jongste  strcnge  koiide  vervvonderde  het  mij, 
de  laatste  bonte  kraaijen  op  bclgisch  groiidgebicd  tc 
zien;  bij  mijii  terugkeeren  over  Triest  en  Weenen  zag 
ik  ze  terug  bij  Laybach ,  waar  hier  en  daar  sneeiiw  lag, 
hetwelk  omtrent  de  bergen  ook  het  geval  was  in  Frank- 
rijk.  Voor  de  rest  was  de  natuur,  wat  de  vogelen  be- 
treft,  als  dood,  zelfs  de  gewone  kraai  ontbrak  op  de 
velden. 

Te  Parijs  bezocht  ik  op  de  quai  d'  Orsay  een  gebouw , 

waar  wild  en  tarn  gevogelte  van  verschillenden  aard, 

zoo  levend  als  dood ,  bij  duizenden ,  ja !  missehien  op 

dien  maandag  ,  alles  te  zamen  genomen  ,  100,000  stuks 

kan  hebben   overtroffen,   hetwelk  in  het  openbaar  en 

bij  afslag  werd  verkocht;    men  was  hiermede  op  drie 

verschillende  punten  bezig ,    terwijl  lets  meer  vooruit , 

omtrent  in  het  midden ,   een  ontvanger  zat ,    die  zich 

met   goud   stapelen   bezig  hicld,    ofschoon  de  wagens 

nog  steeds  voorraad  aanbragtcn,  en  er  nog  veel  onver- 

kocht  lag.     De  voorwerpen  werden  bij  tallen  of  risten 

in  een'  bak  voor  de  afslagers  gehouden  ,  die  geen  on- 

dcrzoek  met  de  handen  toelieten.  Men  veilde  de  hazen , 

opgevulde    kalkoenen ,    ganzen   en  dergelijke  artikelen 

bij     zes   stuks ;    de    magere    houtsnippen ,    patrijzen , 

schrieken  en   waterrallen  werden  bij  dozijnen  voorge- 

bragt;   zooveel  ik    uit  die  vlugge  handelingen  en  be- 

korte   woorden   verstaan   kon ,    verschilden  de  prijzen 

nict  aanmcrkclijk   met   de  onzen.    De  roode  patrijzen 

golden  2  francs  per  stuk.    Verder  lagen  er  poulepein- 

lades ,  fasanten  en  allerhande  gcvogelle,  daar  wij  nict 


89 

aan  denken  om  het  te  niittigen.  Er  werdeii  joiige  diii- 
ven  iiit  den  mond  gevoerd  ,  anderen  de  kroppen  opge- 
blazeii ,  zoo  als  het  den  echten  duivenmelker  betaamt , 
welke  curiositeit  ik  u  aanraad  bij  gelegenheid  te  gaan 
zien.  In  hetzelfde  geboiiw  werd ,  na  den  afslag ,  da- 
delijk  de  waar  gesleten.  Kort  hierna  zag  ik  in  de 
hallej  op  de  marche  des  innocents  ^  ook  eene  aanmer- 
kelijke  hoeveelheid  van  de  reeds  opgenoemde  voorwer- 
pen.  Onder  de  heerschende  bedrijviglieid  had  niemand 
het  geduld  mij  uitlegging  te  geven,  uit  welk  meer 
zuidelijk  gelegen  gedeelte  van  Frankrijk  deze  voor- 
raad  werd  aangebragt;  welligt  w^isten  zij  het  zelven 
niet ,  en  van  daar  dan  de  ontwijking  mijner  vragen. 
Zwartachtige  voorwerpen ,  die  door  de  huid  van  de 
rijkgevulde  borsten  der  vogelen  zigtbaar  waren ,  deden 
mij  Perigord  vermoeden. 

Verder  reizende,  zag  ik  de  schapen  hoeden  door 
vrouwen  bijgestaan  door  jagthonden,  welke  met  den 
neus  laagloopcnde  aantoonden  dat  dit  hun  werkkring 
niet  was,  en  nict  die  geestdrift  aan  den  dag  legden, 
welke   den  herdershond  altijd  bezielt. 

Op  den  2den  Januarij  sprak  ik  te  Varennes  met 
een'  van  de  jagt  terug  keerenden  jager,  die  platzak 
was;  hij  zeide,  dat  de  strenge  koude  alle  vogelen 
van  daar  verdreven  had;  hetzelfde  werd  mij  door 
een'  Rouaan  gezegd ,  en  door  twee  Lyonezen  beves- 
tigd.  Te  Lyon  was  de  markt  tamelijk  met  houtsnip- 
pen  voorzien  in  eene  wildkraam  hing ,  onder  meer  za- 
kcn,  een    in  breeden  vorni  opgevuldc  vlaamsehe  gaai. 


90 

die  men  alleeii  de  fraaije  glans-vederen  had  gelaten, 
naar  dezen  stonden  twee  dames  te  dingen;  de  zaak 
kreeg  haar  beslag  door  de  gemoedelijke  uitdnikking 
van  de  jongere:  »wat  is  dat  fraai,  wat  moct  dat 
»lekker  zijn  ! ! !" 

Te  Hyeres  werd  mij  door  een'  iiitgaanden  jager 
gezegd,  dat  men  uit  de  bergen  niets  medebrengt 
dan  vermoeidheid ,  en  dat  er  binnen  kort  in  het  moe- 
ras  een  trek  van  kwartelkoningen  zoude  zijn,  dat 
de  vreemdelingen  geene  aanmerkingen  van  de  grond- 
eigenaren  ondervonden;  en  terwijl  ik  naar  zijnen  bond 
omzag,  vervolgde  hij:  )>ik  heb  een'  bond  gehuurd, 
»ik  moet  hem  altijd  zoeken,"  onderwijl  zag  bij  op 
zijn  horologie,  dat  precies  twaalf  uur  wees,  ))bet 
»is  middag,  hij  zal  zijn  gaan  eten;"  zoo  gemakke- 
lijk  denkt  en  drukt  men  zicb  uit  in  bet  zniden. 
Meer  waarheid  bespeurde  ik  aan  zijne  laarzen  dan 
uit  zijn  persoon;  de  eerste  namelijk  waren  goed 
ingewreven  met  een  smeer,  blijkbaar  zamengesteld 
volgens  het  recept,  voorkomende  in  bet  werk  »Jagers- 
»taal,"  uitgegeven  bij  J.  G.  Meijer  te  Arnbem,  in 
1838,  welks  deugd  nog  onlangs  door  een'  deskun- 
dige,  op  bl.  225  van  den  3den  jaargang  van  dit 
tijdschrift,   is  bevestigd. 

De  markt  te  Cannes  bezoekende,  merkte  ik  op, 
dat  bij  een  honderdtal  musschen,  die  er  lagen,  niet 
^en  wijfje  was;  hetzelfde  nam  ik  op  andere  mark- 
ten  waar,  waar  in  ecne  rist  slechts  twee  wijfjes 
yoorkwamen.    Had  ik  deze  niet  opgemerkt,  dan  ware 


91 


ik  in  tvvijfel  gebleven  of  het  niet  ecnc  aiulcre  vo- 
{jclsoort  kon  zijn,  dan  de  veronderstelde.  Hct- 
zelfuc  verschijnsel  nam  ik  ook  nog-  waar  omtrent 
de  zwarte  lijster,  wier  gele  bek,  nojj  duidelijker 
dan  de  zwarte  streep  onder  den  hals  bij  de  miisch , 
liet  mannelijk  geslacbt  doet  onderkennen.  Het  kan 
de  oude  veronderstelling  bevestigen ,  dat  de  verlei- 
ding  van  de  kant  der  \toiiw  komt,  indien  bij  het 
vangen  de  aanlokking  door  middel  van  het  wijfje  ge- 
schied.  Het  vleesch  der  lijsters  had  een'^  aangena- 
men,  bitteren  smaak,  ontstaan  door  het  nuttigen 
cener  vrucht,  waarvan  de  kern  in  hunne  maag  voor- 
kwam. 

Te  Nice  wandelende,  hoorde  ik  op  zondag  mor- 
gen  in  de  olijfgaarden  schieten;  een  aldaar  bezig 
zijnde  jager  meende  het  ernstig :  hij  was  voorzien  van 
bond  en  weitasch,  in  welke  een  vink  en  een  rood- 
borstje  was !  In  Italie  noemt  men  dit  ook  »jagen'* 
en  spaart  men  niets;  en  ten  bewijze  dat  hij  een 
wezenlijke  jager  was,  voerde  hij  aan,  bij  een  zijner 
kennissen  in  eene  week  in  de  bergen,  werwaarts 
hij  wees,  14  houtsnippen  te  hebben  geschoten.  De 
markten  en  poelierswinkels  te  Genua,  Livorno  en 
Civita  Vecchia  leverdeii  weinig  verschil  in  aantal  en 
soorten;  overal  eenige  van  onze  bekende  trekvogels, 
maar  weinig.  Te  Napels  bij  afwisseling ,  aan  de  tafel , 
plevieren  en  watersnippen.  Aan  het  beroemde  meer 
van  Agnano  is  een  jagthuis,  tot  verblijf  van  vorste- 
Ijjke   liefhebbcrs  der  jagt   op  talingen  en  meeuwcn; 


92 


(k   ocvers  daarvan  zijn   kaal,  alsof  er  nooit  planlen- 
groei  had    bestaan. 

Op    tlen  4den   February    heb   ik    de   wildmarkt  te 

Rome    bezocht.    Aldaar    werd    van    alles    en    volop, 

onder  anderen  drie  reeen ,    twee    wilde  varkens   (die 

in   die  omstreken  veel  voorhanden  zijn),  wilde  ganzen 

en   eenden   in  soorten  (zelfs  de  noordelijkste) ,  plevie- 

ren ,  kievitten  ,  water-  en  houtsnippen ,  leeuwerikken , 

vinken ,  groenlingen ,  keepen  en  alles  wat  ons  verlaat , 

zoo   levend   als    dood   aangebragt;    ik  heb  een'  man 

zien  buigen  onder  een'  last  meerkoeten.    Slechts  drie, 

door    mij  niet  gekende    vogelsoorten  heb   ik  gezien, 

de  eerste   soort  had  een'  spitsen  bek  ,  gaf  een  schel 

geluid ,   was    grooter   dan    onze   bastaard  nachtegaal 

en    met    zwarten    kop;    de    tweede    had    overeen- 

komst    met   de  tuinekster,     die   bij   de  valkenvangst 

gebruikt    wordt   (*);     de    derde,    was    ligt    grijs    als 

de  regenwulp,    van  grootte  als   de  tortel,    met  hoe- 

kigen    kop    als    de   houtsnip ,    en    een'    bek    als   de 

patrijs.      Ooijevaars,    zwaluwen,    of    hunne    nesten, 

zag   ik  nergens,  de  gewone  blaauwe  kwikstaart  over- 

al. 

Te  Florence ,  de  tuin  van  Italien  genaamd ,  is  een 
eikenbosch ,  in  voege  als  bet  Haagsche ,  maar  van 
onderen  digt  door  in  blad  zijnde  heestergewas ,  waarin 
veel  vogclgezang   maar  geene  nesten.    Hieruit  besluit 

(*)  De  tuin-,  klapekster  of  klaauwier  (Lanius  e.rctibitor),  hceft  een  bijzonder 
scherp  gezigt ,  en  waarsclmwt  den  valkenicr,  reeds  laug  voor  dat  deze  hem 
zict  ,  van  de  iiadcring  cens  roofvogcl? ;  dit  in  -vvelligt  lanius  meridionaJis. 

Rkd. 


93 


1k,  dat  daar  geene  winierbroeding  plaats  grijptj  of- 
school!  zich  eenige  soorten  huwelijkstroiiw  verzekereii 
alvorens  ons  te  verlaten ,  dat  het  tegendeel  zou  kunneii 
doen  veronderstellen.  De  kwartel  zag  ik  als  eene 
zeldzaamheid ;  daarvoor  leerde  ik  in  Oostenrijk  het 
middel,  om  dezelve  gedureiide  den  winter  in  den  sla{j 
te  brengen,  bij  avond,  en  dan  nog  wel  in  eene  ge- 
lagkamer;  gelijk  aan  de  andere  vogels,  gaf  men  hem 
een'  meelworm,  eenige  mieren-ijeren  en  voor  het  ove- 
rige  gierst  tot  voeding ,  welk  zaad  voor  dien  vogel  het 
prikkelendst  zou  zijn.  Aan  een  uitstal  te  Rome  zag 
ik  een  zwartgrijs,  welgevoed  dier  hangen,  zonder 
haren ,  met  gewelfd  hoofd ,  dat  iets  van  een'  otter 
had;  daar  wist  ik  geen'  naam  aan  te  geven.  Verder 
ziende  zag  ik  een  tweede  van  die  soort,  met  lange 
pinnen  op  het  lijf.  Ik  wees  er  met  den  vinger  op, 
uitende  een  der  drie  door  mij  gekende  woorden ,  het 
»6me",  en  ofschoon  ik  het  driemaal  snel  herhaalde , 
)>si  signor  /'  als  overtreffend  goed  kon  aanmerken  , 
liet  ik  het  er  niet  bij;  nader  onderzoekende  bij 
den  kok  van  het  hotel ,  waar  ik  logeerde ,  zeide 
hij  mij ,  dat  het  vleesch  van  het  stekelvarken  in 
melk  iiitgetrokken ,  zoet  smaakt  als  dat  van  een 
klein  varken,  wijzende  op  een  speenvarkentje.  Dit 
dier  zoude  aldaar,  in  besloten  ruimte  gehoiiden, 
voorttelen  (*). 
De  italiaansche  smaak  verschilt  in  vele  opzigten  van 

(*)    Dczc  soort   van   stekelvarken  —  Upstn'x   cristata   —   komt  veel  in  het 
ZHulolijk  Italie  voor. 

RED. 


94 

den   onzen;  zij  vuUen,  bij  voorbeekl,  tie  talingcn  met 
kleinc  ,    witte    boonen ,    de  kalkoenen  met  grootere  , 
salie ,   kruizemimt   enz;   de   soiisen  zijii  meestal  zoet , 
gebroken   door  bet  zure  van  kleine  morellen  en  bar- 
barissen,    hetwelk    bij   wild   varkensvleesch  liet  beste 
smaakt.    Na   de   bouwvallen  van  bet  vroegere  paleis 
van  Caesar  bezi(jtigd  te  hebben,    ontmoctte    ik  een* 
zonderling?  gekleeden   jager,    die  twee    witte,    lang- 
badge  honden  bij   zieb  bad.    Zijn  geweer   was  lang 
en    blank,    uit    d^n    loop    stak    eene    grasprop,     de 
kolf  was   kort  en  vierkantig ,    bij    droeg   over  kruis 
twee  linnen  zakken,  in   een'   derzelve  bad  bij   twee 
eenden,   waarvan   een   bastaard    van   wild    en   tam, 
die  een    lidteeken  van   een   vroeger   scbot   door   bet 
linker   zwemvlies    had ;    in    den    tweeden    zak    was 
eene    wilde    gans,    van    klein    soort.     Had   nu   niet 
deze    man    mij    dadelijk,     volgens    landsgebruik ,    de 
hand  voorgehouden  als  een   bedelaar ,   dan  hadde  ik 
hem   een  voorstel  gedaan  voor  den  volgenden   dag; 
jagers,   zien   zoo   lets  niet  gaarne ,   dat  vooral  daar 
te  land  te  mistrouwen  is.    Het  beruchte  Pontynsclie 
moeras  beb  ik  dus  niet  gezien ,    maar  wel ,    ook  in 
den   omtrek  van  Rome,   opgemerkt  dat  er  twee  soor- 
ten  van   riet  bestaan,   het  onze  en   dat  der  hengel- 
stokken  ,   waarin  de  honden  zwaar  werk  moeten  vin- 
den.    Naar    Frascati    wandelende    zag    ik    zwermen 
kievitten   met   spreeuwen  door  een,   zoo  als  bij   ons 
tijdens   hun   vertrek,    en    dat    er   veel   leeuwerikken 
wcrden    opgedaan   door  jagcrs   zonder  honden,    ook 


95 

dat  een  weinig  nachtrijp  aldaar  als  vorst  wordt  aan- 
gemerkt. 

Te  Venetie,  de  roiidom  in  water  gelejjene  sfad, 
die  voor  de  rest  op  een'  oiiderwetsclien  doolhof  gelijkt , 
zag  ik  geen  ander  gedierte  dan  duiven,  de  gewone 
veldvliegers ,  in  groot  getal  en  zeer  mak ,  wonende  tegen 
of  op  de  onde  gebouwen  aan  het  eentoonige  st.  Marcus- 
plein;  zij  dienen  het  algemeen  tot  vermaak ,  en  wor- 
den  door  lien  welwillend  gevoerd,  gelijk  dit  ook 
van  stadswege  geschiedt,  op  een  bepaald  uur,  het- 
welk  zij  kennen  even  als  of  zij  de  klokslagen  tel- 
den. 

Van  de  jagtv^etten  der  onderscheidene  kleine  itali- 
aansche  staten  kan  ik  u  niets  verhalen;  omtrent  de 
rivieren  zag  ik  polderland  als  bij  IJssel,  Rijn  en  Waal, 
met  knotwilgen  en  riet ,  en  slechts  op  twee  plaatsen 
onloochenbare  palen ,  waaraan  eene  plank  met  een  voet 
groote  letters  beschreven  : 

wReservate."  (*) 

waarvan  ik  de  beteekenis  aan  ii  te  verklaren  over- 
laat,  (laar  gelijk  reeds  gezegd  is,  mijn  italiaansche 
taalkennis  zich  bij  drie  woorden  bepaalt ,  waarvan  het 
laatste  tot  goeden  wensch  dient. 

Na  Laxenburg  bij  Weenen  bezien  te  hebben,  had  ik 
eene  streek  te  gaan  langs  de  spoorbaan ,  om  plaats  op 

(*)  Ook  zonder  italiaanscli  te  verstaan,  kan  niea  opmaken,  dat  dit  woord 
,.gcreserveeid"  bctcekcnd,  Rkd. 


96 


flezelve  te  kunnen  krijgen;  op  20  passen  van  die 
baan  zag  ik  lets  liggen ,  dat  mij  bekeiid  voorkwam ,  ik 
dacht  hard  op:  »kunneii  dat  altemaal  hazen  zijn ," 
nam  een  kluit  aarde  op,  en  wierp  er  na.  Als  nu 
rezen  er  7,  ze{jge  zcven,  hazen  nagenoeg?  te  gelijk.  — 

Altijd  dezelfde,  hoor  ik  u  zeggen.  Ja!  het  iswaar, 
dat  hoop  ik  altijd  voor  u  te  blijven. 

Vergeet  niet  van  mij  in  uw  antwoord  te  zeggen , 
hoeveel  jongen  uw  witte  haas  heeft  geworpen,  en  of 
er  eene  behoorlijke  eerewacht  bij  de  vermoedelijke 
erfopvolging  van  kleur ,  wordt  gehouden  ? 


YivLf 


ALLERLEI. 


DE  DAHKBAARHEID   VAN   EEK'  ENGELSCHEN    VOSSENJAGER. 

Wanneer  men  in  Engeland  iemand  van  het  paard 
ziet  vallen ,  kan  men  zijne  hiilpvaardigheid  soms  zeer 
slecht  besteden.  De  gentlemen  vossenjagers  zijn  won- 
derlijke  lieden  ,  gelijk  het  volgend  voorval  bewijst. 

Een  elegant  rijtuig  met  twee  fraaije  volbloed  schim- 
mels  bespannen^  rolde  eens  door  een  der  lagchende 
^dalen,  welke  het  oog  van  den  reiziger  tusschen  Lon- 
den  en  Brighton  verlustigen.  Plotseling  vloog  een 
ruiter  met  bliksemsnelheid  over  den  weg,  en  stortte 
met  het  paard ,   dat  bij  het  overspringen  eener  sloot 

VIERDE   JAARGANC.  7 


98 

miste,  ter  neder.  Even  spoeclig  deed  de  hecr  die 
in  liet  rijtuig  {jezeten  was ,  den  koeisier  stilhoudca , 
steeff  uit ,  ijlde  naar  den  gevallen  ruitcr ,  nam  hem 
bij  den  arm  om  hem  op  tc  rigten ,  vroeg  hem  deel- 
ncmend:  »of  hij  zich  ook  erg  bezeerd  had?"  terwijl 
hij  hem  zijn  rijtuig  aanbood  om  hem  naar  cenen 
wondheeler  te  brengen.  —  »Ik  dank  u  ,"  antwoordde 
de  vossenjager  verstoord ,  »ik  dank  ii ,  mijnheer,  ik 
»verzoek  u  slcchts  om  uwen  naam  en  uw  adres!"  — 
»Het  zal  mij  een  genoegen  zijn ,  u  bij  mij  te  zien ," 
was  bet  antwoord ,  »maar  ik  verzoek  u,  u  geenzins 
»jegen8  mij  verpligt  te  achten;  bet  is  immers  niet  der 
»moeite  waardig."  —  »Niet  der  moeite  waardig , 
» mijnheer,  gij  zijt  al  te  nederig.  Ik  hoop  en  wcnsch 
»niets  Yuriger,  dan  u  van  bet  tegendeel  te  overtiii- 
»gen."  —  »Inderdaad  gij  maakt  mij  verlegen !  .  .  .  . 
»mijn  naam  is  Eduard  Acerby,  ik  woon  Regentstraat, 
>»no.  102."  —  »Binnen  kort,"  bernam  de  vossenjager, 
»zult  gij  van  kapitein  Adx\m  Mondwell  hooren." 

Werkelijk  boorde  sir  Acerby  spoedig  meer  van  den 
ruiter,  want  hij  werd  voor  bet  geregt  gedagvaard; 
de  kapitein  Mondvvtell  bad  hem  aangekiaagd.  Hoo- 
gehjk  verwonderd  verscbeen  de  aangeklaagde ;  bet 
verhoor  begon.  Sir  Acerby  bekende ,  dat  hij  den 
kapitein  ter  hulpe  was  gesneld,  zonder  dat  deze  hem 
daartoe  had  verzocht,  doch  deed  tevens  de  vraag : 
»wat  daarin  strijdig  met  de  wet  en  strafbaar  was  ?"— 
»Gij  bebt  mij,  door  uwe  ongevraagde  hiilp,  van  den 
»prijs  der  jagt  verstoken;   want  ik  zoude   de  eerste 


99 

)>bij  het  »haUali"  gewccst  zijn ,  indien  gij  mij  met 
»vredc  gelaten  hadt/'  antwoordde  de  kapitein.  De 
getuigen  verklaarden ,  dat  noch  de  aankla(jer ,  nocli  zijii 
paard,  door  den  val,  de  minste  kneuzing  bekomen 
had ;  dat  hij  alzoo  gemakkelijk ,  zonder  ecnige  hulp , 
weder  op  de  been  en  te  paard  zoude  geraakt  zijn ; 
dat  eindelijk ,  wanneer  alles  rustig  zijnen  gang  had 
kunnen  gaan,  en  sir  Acerby  hem  niet  opgehouden 
had ,  de  kapitein ,  die  tien  minuten  op  zijne  medemak- 
kers  Yooruit  had ,  onmisbaar  den  prijs  had  gewonnen. 
De  regters  beslisten ,  met  de  wijsheid  van  Salomo  , 
dat  hij,  die  schade  veroorzaakt,  ook  daarvoor  boeten 
moet,  en  dat  derhalve  sir  Acerby  aan  den  klager 
de  waarde  der  weddingschap ,  behalve  de  proceskos- 
ten  ,  moest  betalen.  —  Deze  aardigheid  kostte  hem 
3200  ponden  sterling. 


GRONDIG    O.NDERWIJS. 

Vraag.      »Waaraan  onderscheidt  men  den  rammeiaar 

»van  de  voedster?" 
Antw.      »Niets  is    gemakkeHjder :    als  hij  loopt ,    is 

»het  een  rammeiaar ,    als  sij  loopt  is  het 

»eene  voedster." 


100 

EENE  E5GELSCHE  JAGTPAUTIJ. 

In  December  van  het  laatst  afgeloopen  jaar  werd 
door  den  graaf  Stamford,  op  zijn  land^joed  EnviUc- 
Hall ,  in  Staffordshire,  met  neg^en  zijner  jagtvrienden , 
fjcdurende  veertien  dagen  geschoten:  732  hazen,  227 
konijnen,  1116  fasanten,  16  patrijzen  en  22  andere 
vogcls;  te  zamen  2113  stuks. 

(20 


BOEKAANKONDIGING. 

Opmerkingcn  over  het  ontwerp  lot  wijziging  der 
Wet  op  de  Jagt  en  Visscherij  van  1852,  door  Mr.  P. 
VAN  Bemmelen,  waarnemende  het  Openbaar  Ministerie 
l)ij  het  Kantongcregt  Noordwijk.  Leyden,  bij  P.  En- 
GEi/i,  1856.     78  bl. 

Wij  haasten  ons  dit  werkje,  dat  in  het  tegenwoor- 
dig  tijdstip  hoogstbelangrijk  is,  onzen  Lezers  aan  le 
kondigen.  —  Ofschoon  wij  niet  op  alle  punten  met 
den  geachten  Schrijver  kunnen  instemmen,  levert  de 
inhoiid  vele  scherpzinnige  en  praktische  beschouwin- 
gen  op ,   die  eene  oplettende  lezing  allezins  verdienen. 


Red. 


Verslag  van  de  Jagt  en  Visscherij,  inde  Pmincic 
ZaidHolland,  over  185S. 


HEDEGEDEELD  DOOR  DEN  HEER  INSPECT  EUR   F.   A.  TERSTER. 


De  staat  van  het  Jagtveld  was  gedurende  het  jaar 
1855,  over  het  algemeen,  ongimstig.  —  Ten  onregte 
heeft  men  het  van  verschillende  zijden  willen  doen 
voorkomen ,  alsof  die  minder  gunstige  toestand ,  waarin 
het  jagtveld  zich,  bij  het  openen  van  den  jagttijd,  bc- 
vond,  hoofdzakelijk  moest  worden  toegeschreven  aan 
in  de  Wet  van  6  Maart  1852  (staatsblad  no.  47)  voor- 
komende  leemten.  —  Zonder  eene  herziening  dier  wet 
als  eene  overbodige  zaak  te  beschouwen ,  heeft  des- 
niettemin  de  ondervinding  voldoende  aangetoond ,  dat 

VIERDE   JAAr.GANG.  8 


102 

de  jag(  wet ,  seclert  hare  invocring  ,  haar  voornaamsle 
doel ,  to  weten :  bescherming  en  instaiidhouding  van 
het  wild,  steeds  heeft  bereikt,  voor  zooverre  namelijk 
als  de  verijdelins  daarvan  niet  aan  buiten  haar  bereik 
Ii{jj<]^ende  ooi-zaken  moct  worden  toegesdireven. 

Zoodani{je  oorzaak  kenmerkte  het  jaar  1855.  —  De 
strenge  weersgesteldheid ,  die  in  de  eerste  maanden  van 
dat  jaar  heerschte ,  gepaard  met  de  in  grootc  hoeveel- 
heid  gevallen  sneeuw,  die  bij  afwisselende  dooi  en 
vorst,  gedurende  geruimen  tijd  aanwezig  bleef,  was 
voor  den  ongunstigen  wildstand,  althans  voor  zooveel 
klein  wild  betreft,  stellig  de  voornaamste,  zoo  niet 
de  eenige  oorzaak.  —  Volgens  ontvangen  informatien 
werden,  vooral  in  de  duinstreek  langs  de  zeekust  de- 
zer  Provincie,  door  de  opzieners  der  jagt  vele  hazen 
gevonden,  die  tengevolge  der  sneeuw,  aanhoudende 
strenge  koude  en  daardoor  veroorzaakt  gebrek  aan 
voedsel,  waren  omgekomen,  terwijl  het  van  zelve 
sprcekt ,  dat  de  slechte  toestand ,  waarin  de  nog  over- 
gebleven  hazen  verkeerden,  van  nadeeligen  invloed  op 
de  voortteling  mocst  zijn. 

De  patrijzen  werden,  bij  het  openen  der  jagt  op 
die  wildsoort,  ook  in  mindere  lioeveelheid  aangetrof- 
fen,  waarblj  nog  als  eene  bijzonderlicid  kan  worden 
gemeld ,  dat  het  aantal  koppels ,  zoogenaamde  gusle 
patrijzen,  aanmerkelijk  grooter  was  dan  in  andere 
jaren  het  geval  plagt  te  zijn. 

De  klagtcn  over  gebrek  aan  waterwild  w^aren  vrij 
algemccn ;  zoowel  de  kooilicden  als  de  jagtliefhebbers 


103 


hebben  weinig  eendeii  gevangen  en  oescholcn.  —  Dc 
hiervoor  bcstaande  oorzakcn  kunnen  cvenwel  moeijelijk 
met  eenigen  grond  worden  opgegeven.  Voor  zooveel 
de  gewone  eend  {a.  boschas)  betreft ,  is  bet  niet  on- 
waarscbijnlijk  dat  de,  bij  artikel  22  der  wet  tot  rege- 
ling  der  jagt  en  visscherij,  gegevene  bevoegdheid  tot 
bet  rapen  der  eijeren  dier  wildsoort ,  tot  hare  ver- 
mindering  veel  toebrengt.  —  Be  overeenkomst ,  die 
cvenwel  besfaat  tiisschen  de  eijeren  der  wilde  en  der 
tamme  eenden ,  en  die  bet  onderscheiden  daarvan  on- 
mogelijk  maakt ,  is  oorzaak  dat  eene  verbods  bepaling 
omtrent  bet  rapcn  van  eijeren  van  wilde  eenden  on- 
uitvoerbaar  zoiide  worden. 

In  den  loop  van  bet  jaar  1855  werden  745  acten 
tot  uitoefening  der  verscbillende  ,  geoorloofde  jagthe- 
drijven    verleend.    —  Daarvoor   was  verscbuldigd  aan 

reeognitie    f   10960,00  en  aan 

zegelgelden »     3289,50 

Totaal  /  14249,50. 
Blijkens  daaromtrent  ingekomen  opgaven  werd  aan 
de  boofden  der  verscbillende  gemeentebesturen ,  gedu- 
rende  bet  jaar  1855,  bet  onderstaand  scbadelyk  ge- 
dierte  binnen  deze  Provincie  vertoond ,  als4 
1  moervos,  6  fluwijnen,  808  bunsings,  7^  liermelij- 
nen  ,  3220  wezels ,  13  arenden,  133  valken  ,  35  ba- 
vikken,  679  sperwei^,  305  wouwen  en  66  buizerden, 
te  zamen  5338  stuks ;  waarvoor,  op  grond  van  art. 
30  der  meergenoemde  wet,  premien  werden  toege- 
kend  tot  cen  bedrag  van  /  1611,70^ 


104 


Op  (le  gronilen ,  waar  eene  te  groote  vcrmcnigvuldi- 
ging  van  koiiijnen  of  ander  schadelijk  gedierte  was 
ontstaan,  werden  de  eigenaren  of  regthebbenden ,  ge- 
diirende  den  gesloten  jagttijd ,  door  buitengewonc 
magtigingen ,  in  de  gelegenheid  gesteld  dat  gedierte  te 
schieten  of  te  vangen. 

Aan  de  betrokken  eigenaren  werd,  in  Zuid-Holland 
voor  de  dienst  van  1855  —  56,  kosteloos  registratie 
verleend  van  42  eendenkooijen  en  10  duiventillen,  ter- 
wijl  voor  zwanendriften  geene  registratie  werd  aange- 
vraagd. 

Dezelfde  oorzaken ,  die  van  nadeeligen  invloed  op  het 
jagtveld  waren ,  bragten  ook  eenen  gevoeligen  slag  aan 
de  visscberijen  in  de  binnenwateren  toe,  zoo  zeer,  dat 
in  sommige  streken  eene  scbier  totale  vernieling  van  den 
viscb  daarvan  het  gevolg  is  geweest ,  waardoor  zij , 
die  de  visscherij  als  middel  van  bestaan  drijven ,  groote 
nadeelen  ondervonden ,  en  de  onvermogenden ,  die  tot 
eigen  onderhoud  en  dat  hunner  huisgezinnen  zich  met 
de  visscherij  onledig  houden  ,  daarvan  bijna  gcene  voor- 
deelen  hebben  genoten. 

Gedurende  het  jaar  1855  werden  2583  acten  tot  uit- 
oefening  der  visscherij  uitgegeven.  —  De  daarvoor  ver- 
schuldigde  recognitic  beliep  f  6922,00  en 
het  zegel  »   2591,25 


Totaal  f  9513,25 

Op  grond  der  bepaling ,   vervat  in  het  slot  van  art. 
6   der  aangehaalde  wet ,    werden  in  1855  tot  iiitoefe- 


105 


ning  der  visscherij  met  e^n  vischtiiig ,    1109  kostelooze 
vergunningen  aan  kennelijk  onvermogenden  verleend. 

Het  toezigt  op  de  Jagt  en  Visscherij  werd  in  Zuid- 
Holland ,  gedurende  den  loop  van  laatstgenoemd  jaar , 
door  33  bezoldigde  opzieners  waargenomen ,  terwijl 
162  personen  op  het  verzoek  van  eigenaren  of  regtheb- 
benden  van  jagtgronden  en  vischwateren  aangesteld, 
zonder  bezoldiging  met  hetzelfde  toezigt  belast  waren. 

Door  de  overige  beambten ,  ingevolge  art.  37  (voor- 
laatst  lid)  der  jagtwet ,  tot  het  waken  tegen  overtredin- 
gen  dier  wet  verpligt ,  werden  in  het  jaar  1855  meer 
bekeuringen  geconstateerd  dan  vroeger,  en  het  schijnt 
dat  de  toekenning  van  premien  voor  bekeuringen  tot 
die  vermeerdering  de  hoofdzakelijke  aanleiding  is. 

Het  gezamenlijk  bedrag  der  door  de  verschillende , 
tot  het  doen  van  bekeuringen  geregtigde ,  beambten 
geconstateerde  overtredingen  bereikte  in  1855,  in 
deze  provincie,  het  aanzienlijk  aantal  van  1018;  — 
waarvan  wegens: 

Jagen  zonder  acte 25 

»  »       schriftelijke  vergunning  ....     12 

9      in  verboden  tijd 49 

»      met   de  lange  jagt   en  met  schietgeweer 
gelijktijdig 1 

Stellen  of  herstellen  van  wildstrikken  ....    23 

Komen  in  het  veld  met  schietgeweer,  zonder  jagt- 
acte  of  buitengewone  magtiging 14 

Komen  in  het  veld  met ,   of  laten  losloopen  van 
honden ,  in  strijd  met  art.  20  en  24  der  jagtwet .  278 


106 

Tirasseren i 

Vervoer  van  nachteg^alen 1 

Rapen ,  zoeken ,  vervoeren ,  verkoopen  van  eije- 
ren  van  wild  en  van  kievitten  in  verboden  tijd    .    23 

Visschen  zonder  acte 181 

»  »       schriftelijke  vergfunningf   .     .     .  324 

»        m  verboden  tijd 49 

»        op  ongeoorloofde  wijze  of  met  verbo- 
den middelen 6 

Vervoer  of  verkoop  van  wild  of  visch  in  verbo- 
den tijd  29 

Weigering  van  het  onderzoek ,   bedoeld  bij  art. 
28  der  jagtwet , 2 

In  den  loop  van  het  jaar  1855  werd  aan  premien 
voor  bekeuringen  toegekend  een  bedrag  van  /'3127,00. 

Door  de  ontvangers  der  registratie  werd  aan  boeten 
en  verbeurten  ingevorderd  een  geldelijk  bedrag  van 
/'2569,10. 

Ten  slotte  wordt  hierbij  eene  opgave  gevoegd  van 
de  ontvangsten  en  iiitgaven,  die  gedurende  den  loop 
van  het  jaar  1855,  ten  gevolge  der  wet  van  6  Maart 
1852  (staatsblad  No.  47)  hebben  plaatsgehad,  waarbij 
evenwel  dient  te  worden  in  het  oog  gehouden,  dat 
het  batig  slot  niet  geheel  als  zoodanig  kan  worden 
aangemerkt ,  vermits  daarvan  nog  moeten  worden  af- 
getrokken  de  iiit  de  ten  uitvoerlegging  van  vonnissen 
voortvloeijende  onkosten ,  die  evenwel  met  geene  ze- 
kerheid  kunnen  worden  opgegeven,  doch  die  stellig 
als  post  van  uitgaaf  moeten  worden  aangemerkt ,  wan- 


107 

neer   men   dc  opbreii^'st  der  zegcls  der  jajjt-  en  visdi- 
acten  als  ontvangst  beschouwt. 


Ontvangst. 


1855 


Uits^aaf. 


Recognilie  en  ze- 
gelgelden  der  jagt- 
en  vischacten » .  ,  •/ 

IngeTorderd  aan 
boeteu  en  verbeur- 
len / 


/ 


23762 


2569 


2633  1 


10 


85 


Traclement  yan 
den  Inspecleur. .  ./ 

Reis-  en  verblijf- 
kosten  van  denzel- 
ven / 

Bezoldiging^  van 
33  opzieners  a  /'4 
per  -week /' 

Klecding{jeld  voor 
diebeanibten  a/ 16, 
25  per  jaar / 

Premiijn  voor  ge- 
dood  en  rertoond 
schadel.   gedierle  f 

Premien  voor  ge- 
dane  bekeuringcn  f 


1000 


300 


6861 


536 


1611 


3127 


f    13438 


00 


00 


00 


25 


00 
95 


Mcerdere  onivangst  f  12892,90. 


VERSLAG  VAN  DE  JAGT  EN  VISSCHERIJ, 

IN   DE   PROVINCIE   KOORD-HOLLAND ,    OVER   1835. 


MEDEGEDEELD   DOOR  DEN  HEER  IlNSPECTEtJR  M^  P.  C.  VISSER. 


STAAT      VAN     HEX     JAGTVELD. 

De  wildstand  was  in  1855  zeer  slecht.  De  felle 
winter,  late-  en  langdurige  snceuw  waren  oorzaak; 
dat  er  veel  wild  van  gebrek  is  omgekomen.  —  De 
broedsels  van  pati  ijzen  zijn  meestal  mislukt ,  en  de 
schaarschte  aan  faisanten  in  deze  streken  was  alge- 
mcen.  —  Hazen  waren  er  betrekkelijk  veel ,  en  in  den 
Haarlemmermeerpolder  overvloedig. 


109 

Omtreni  het  waterwild  zijn  dezclfde  ongunstige  be- 
rigten  mede  te  deelen. 

In  deze  provincie  zijn  8  geregistreerde  eendenkooijen 
en  4  geregistreerde  zwanendriften. 

OPGAVE  VAN  HEX  GETAL  JAGTACTEN. 


Groote    jagtaeten 
Kleine  » 

Suppletoire   » 


Voor   deze  jagtaeten   werden   betaald: 


1854. 

1855. 

457 

468 

. 

17 

11 

.    .    . 

2 

Geheel 

476 

479 

Jaglaclen. 

Recognilie- 
gelden. 

Zegel. 

58 
Opcenlen. 

Geheel. 

Groote.    .    .    . 
Kleine  .... 
Suppletoire    .     . 

/  7020,00 
»     55,00 

/•  2106,00 
«     16,50 

f  800,28 
»       6,27 

/•  9926,28 

»     77,77 

Geheel  in  1855  . 
.  »      in  1854  . 

/•  7075,00 
»  6960,00 

/•  2122,50 
» 2091,00 

f  806,55 
»   794,58 

10004,05 

9845,58 

Alzoo  hebben   de  jagtregten  in  1855  meerder  opge- 
bragt  dan  in  1854. 


SCHADELIJK  GEDIERTE. 


Met    uitzondering   van   de  wouwen,    is  er   in   dit 
jaar   veel  minder   sehadelijk  gedierte  gedood  dan  in 


no 

1854.     De   kouijiien  zijii   door  de   algemeene   delviiij^ 
veel  verminderd. 

Aan  burgcmeesters  zija  vertoond  en  daarvoor  pre- 
mie-mandaten  afsegeven : 


1854. 


Bunsings 453 

Hermelijnen 151 

Wezels 461 

Arenden 5 

Valken 141 

Havikken 29 

Sperwers 424 

Wouwen 301 

Buizerds 95 


1855. 


277 
30 

435 
2 

159 
30 

305 

,604 
84 


De  hiervoor  iiitbetaalde  premien  beliepen : 

in  1854    ....../  621,50. 

in  1855 »  579,30. 


TOEZIGT   OP  DE  JAGT. 

Het  toezigt  over  de  jagt  was  opgedragen  aan  17  be- 
zoldigde  en  104  onbezoldigde  jagtopzieners. 

Over  het  algemeen  betoonen  de  bezoldigde  jagtop- 
zieners veel  ijver  bij  de  waarneming  hunner  betrek- 
king,  welke  activiteit  veel  is  aangewakkerd  door  eene 
tractementsverhooging  van  6en  gulden  per  week,  zoo- 
dat  men  thans ,  by  eene  bezoldiging  van  f  5,00  per 
week ,    geschikte  personen   bij   ontstane  vacature  zal 


Ill 


kuiinen  krijgen ,    lietgeeu  vroeger  bij   te  geringe   be- 
zoldiging  hoogst  moeijelijk  was. 

Het   aantal  bekeuriiigen   wegens   overtredinoen   der 
jagtwet  heeft  bedragen  121. 

Hierop  zijn  gevolgd  88  vcroordeelingen ,    en  14  vrij- 
spraken  of  ontslag  van  regtsvervolging. 

Zijn  nog  in  behandeling  8  zaken. 

Buiten  regterlijke  beslissing  gebleven : 
op  grond  van  art.  40  der  Wet    ....    3  zaken. 
»         »        »        »     51     »       »        ....     7        » 
»        »        »    toepassing  der  artt.  207,  208 
&  227,  No.  6.  Wetboek  van  strafvordering .    1  zaak. 


TOESTAND    VAN   DE   MSSCHERIJ    IN   DE  BONEN WATERED. 

De  visscherij  in  de  binnenwateren  is  steeds  acliter- 
uitgaande ,  en  levert  voor  vele  visscliers  van  beroep 
geen  genoegzaam  middel  van  bestaan  meer  op. 

Behalve  in  de  droogmakerijen  is  hiervan  de  oorzaak 
gedeeltelijk  te  zoeken ,  doordien  vele  visschers  de  vis- 
scherijen  uitputten,  en  de  voor  den  handel  te  kleine 
visschen  voor  eendenvoeder  gebruiken. 


112 


OPGAVE  VAN   HET   AANTAL   VISCH-ACTEN. 


Groote  Vischacten 
Kleine  » 

Suppletoire  » 


Het  aantal  kostelooze  vergunningen  om  te  mogen  vis- 
schen  heeft  bedragen  678  tegen  689  in  het  vorige  jaar. 

Voor  de  in  1855  verleende  visch-acten  zijn  de  na- 
volgende  regten  betaald; 


1854. 

1855. 

.     .     .      376 
.     .     .       898 
.     .     .          5 

347 

800 

4 

Geheel    1279 

1151 

Jaglregten. 

Recognilie- 
gelden. 

Zegel. 

58 
Opcenlen. 

Geheel. 

Groote.    .    .    . 
Kleine  .... 
Suppletoire    .    . 

/•  1735,00 
» 1200,00 
»     14,00 

f  520,50 
»   600,00 
»       6,00 

f  197,79 
»   228,00 
»       2,28 

/•  2453,29 
» 2028,00 
»     22,28 

Geheel  in  1855  . 
»      in  1854  . 

/•  2949,00 
»  3244,00 

/•  1126,50 
» 1245,00 

f  428,07 
»   473,10 

/•4503,57 
)>  4962,60 

TOEZIGT    OP   DE   VISSCIIEIllJ. 

Het  toezigt  op  de  visscherij  is  opgedragen  aan  de- 
zelfde  personen ,  die  met  het  toezigt  op  de  jagt  be- 
last  zijn. 

Voor  gedane  bekeuringen  in  zake  van  jagt  en 
visscherij  is ,  overeenkomstig  Z.  M.  besluit  van  24 
April  1852,  No.  86,  in  dit  jaar  aan  premien  uitge- 
reikt  de  somma  van  f  774.00 


SCHETSEN  UIT  MIJNEN  LEVENSLOOP, 

DOOR 
IV  I  .^  R  O  », 


C     Waarheid    en  fictie.    ) 
III. 

Familiezaken  noodzaakteii  mij  tot  cen  uitstapje  iiaar 
eene  onzer  provincien  ,  die  ik  sedert  deitig  jaren  niet 
bezoclit  had.  —  Vdor  mijne  afreis  bejjaf  ik  mij  naar 
eeii'  mijner  weinige  oiide  vrienden,  om  afscheid  te 
nemen ;  hij  was  een  der  harstogtelijkste  jagers ,  dien 
ik  immer  gekend  heb ,  doch  sints  jaren  belette  hem 
het  podagra  de  praktische  beoefening  van  het  edel 
vermaak.   —   Wanneer  ik   met  hem ,    onder  pijp   en 


114 

Flesch,  aan  den  liaard  zat ,  stelde  hij  zich  voor  dit 
jjemis  schadeloos ,  door  het  bepraten  van  onze  ge- 
zamenlijke  jaottogtjes  in  vroe{jcre  dagen  en  de  her- 
inneringen  aan  vele  onzer  jagtmakkers ,  die  reeds  in 
de  groote  weitasch  van  den  onverbiddelijken  jager 
met  de  zeissen  waren  opgestoken.  —  Onder  zulke 
gesprekken  waren  ens  de  winteravonden  steeds  te 
kort;  mijn  vriend  scheen  dan  weder  jong  te  worden 
en  het  podagra  niet  te  gevoelen;  zijne  oogen  fonkel- 
den  van  jeugdig  vuur,  en  dikwerf  werd  het  krukje  , 
dat,  ten  steun  hij  zijne  omstrompelingen  indekamer, 
aan  zijnen  stoel  leunde,  opgenomen  en  in  het  vuur 
van  het  verhaal ,  onder  een  »paf /"  aan  de  wang 
gebragt,  wanneer  het  een  of  ander  meesterschot  uit 
den  rijken  schat  onzer  herinneringen  werd  opgera- 
keld.  —  Toen  wij  den  avond  weder  op  deze  wijs 
hadden  doorgebragt,  xeide  mijn  vriend  bij  het  afscheid 
nemen :  »uwe  reis  brengt  u  te  X.  in  de  nabijheid 
»van  het  landgoed  Y. ,  thans  het  eigendom  van  mijnen 
»neef  A.  wiens  voogd  ik  geweest  ben;  ge  zoudt  mij 
»eene  dienst  kimnen  bewijzen,  door  hem  eenige 
-»papieren  van  waarde  te  overhandigen."  — -  »Gaarne," 
was  mijn  antwoord,  »dan  kan  ik  tevens  die  plaatsen 
»nog  eens  bezoeken,  waar  ik  met  mijnen  overleden 
»vriend  Z. ,  den  vroegeren  eigenaar,  zoo  vele  genoeg- 
•»lijke  dagen  heb  doorgebragt ;  het  was  een  echte  jager 
»die  Z."  —  Ja,  daar  heb  ik  veel  van  u  over  ge- 
tioord,"  zeide  mijn  vriend,  terwijl  hij  de  papieren 
anpakte     en    mij    overrcikie.     —    Na    een    liartelijk: 


115 

» adieu,    tot    wederziens!"   scheiddcn   wij    met   eenen 
warmen  handdruk. 

Toen  ik  mijne  zaken  in  X.  had  afgedaan,  decide  ik 
aan  A.  den  last  mede ,  mij  door  zijnen  oom  opgedra- 
{jen,  en  vroeg  tegen  den  volgenden  dag  belet  om  mij 
daarvan  te  kwijten.  —  Ik  stelde  mij  met  gcnoegen  voor 
die  plaatsen  nog  eens  te  betreden ,  waar  ik  met 
mijnen  onvergetelijken  vriend  Z.  zoo  menig  aangenaam 
luir  doorgebragt,  zoo  menig  gelukkig  jagtavontuiir 
bijgewoond  had.  —  Het  antwoord  —  op  geparfumeerd 
postpapier  geschreven  —  was  hoogst  hoffelijk,  en  be- 
vatte,  behalve  de  betuiging  van  het  verlangen  om 
mijne  kennis  te  maken,  de  uitnoodiging  tot  een  ver- 
blijf  van  eenige  dagen  te  Y.  —  Aan  die  verlokking 
kon  ik  geenen  wederstand  bieden;  de  oude  herinne- 
ring  werd  levendig,  en  het  voorstel  door  mij  aange- 
nomen. 

Een  jongen  werd,  met  mijnen  reiszak  belast,  voor- 
uit  gezonden;  ik  nam  den  wandelstok  op  om  hem  te 
volgen.  —  Het  was  een  dier  schoone  herfstmorgens , 
welke  het  gemoed  van  den  jager  met  de  aangenaamste 
gewaarwordingen  vervullen;  de  zon  sclieen  zoo  helder 
op  de  fraaije  kleurschakerigen  der  bosschen,  waarin 
het  gezang  der  roodborstjes  en  meezen  zoo  vrolijk 
klonk.  —  Aan  de  eene  zijde  van  den  weg  doolde  eene 
kudde  schapen  over  de  bruine  heide ;  aan  de  andere 
doorkriiiste  een  jager  het  stoppelveld.  —  Ik  zctte  mij 
op  eene  hoogte  nedcr ,  om  dit  verrukkend  tooneel  te 
genieten;    intusschen  loste  de  jager  een  schot,   ik  zag; 


116 

de  hocnders  wegstrijken  en  den  bond  er  een  apporte- 
ren ;  daar  ontwaakte  mijn  jagersgevoel ,  en  mijn  blik 
viel  tevens  op  de  torens  van  liet  kasteel  Y. ,  dat  ik 
reeds  genaderd  was. 

Het  gezigt  van  die  torens  werkte  als  een  tooverslag 
op  mijne  verbeelding ;  de  dertig  vervlogen  jaren  ver- 
loren  zicb  in  bet  beeld ,  dat  mij  tbans  voor  den  geest 
zweefde;  bet  voorledene  was  tegenwoordigbeid  gewor- 
den.  —  Ik  bevond  mij  weder  op  Y.  in  bet  gezelscbap 
van  den  braven  Z. ;  alles,  bet  buis  met  zijn'  gullen 
gastbeer,  bet  ouderwetscb  buisraad,  de  trouwe  jager, 
de  lievelingsbond  van  mijnen  vriend,  bet  rijk  voorzien 
jagtveld,  dat  alles  stond  mij  levendig  voor  den  geest. 
Vele  berinneringen  ontrolden  zicb  voor  mijne  pbantasie, 
en  ik  r^noest  eene  opwellende  traan  wegpinken.  — 
Onder  die  berinneringen  was  ik  zoo  gebeel  in  gemij- 
mer  verzonken ,  dat  ik  den  terugkeerende  jongen  niet 
bad  zien  naderen,  en  zijn:  »mijnbeer,  ik  beb  den 
»reiszak  op  bet  kasteel  afgegeven!"  eensklaps  de  kin- 
deren  mijner  verbeelding  in  rook  deed  verdwijnen,  en 
mij  in  de  wcrkelijkbeid  terug  voerde.  —  »En  de  ou- 
»derdom  alleen  is  tegenwoordigbeid!"  zucbtte  ik  met 
Feith,  nam  mijnen  stok  op  en  wandelde  verder. 

Toen  ik  bet  kasteel  bereikte ,  zoebt  ik  te  vergeefs 
naar  de  trotscbe  eiken,  die  de  vroegere  oprijlaan  be- 
scbaduwden;  beide  waren  verdwenen.  —  Een  ruim 
grasperk,  waardoor  de  weg  slingerde,  en  dat  spaar- 
zaam  met  eene  groep  boomen  versierd  was,  bad  ben 
v^rvangcn.  —   Ook   de   onde  poort  was  weggeruimd, 


117 


en  de  o'raclit,   waarin  zicli  vroeger   trotsche   zwanen 
spiegelden,  gedempt. 

Een  vrij  winderige  jager ,  netjes  gekleed  als  eene 
pop,  opcnde  mij  de  deiir:  »mijnheer  wacht  UE  reeds, 
»mas  ik  UE  verzoekcn  biiinen  te  gaan,"  en  hiermede 
leidde  hij  mij  in  eene  kamer. 

De  heer  A.,  die  een'  bontkleurigen kamerjas  en  sier- 
lijke  pantoffels  droeg,  verhief  zich  uit  een'  gemakke- 
lijken  leuningstoel ,  en  trad  mij  te  gemoet.  —  »Ik  heet 
»ii  welkom,  mijnbeer,"  zeide  hij  op  beleefden  toon, 
»ik  ben  waarlijk  confus,  dat  gij  dc  moeite  neemt  om 
»mij  met  een  bezoek  te  vereeren,  en  eene  commissie 
»van  mijnen  oom  overtebrengen.  Tk  hoop  dat  gij  bet 
»hier  eenige  dagen  voor  lief  zult  willen  nemen,  te 
»mecr ,  daar  bet  juist  in  den  jagttijd  is ,  en  velc 
»herinneringen  van  vroegere  dagen  u  bier  wacbten; 
»8"y  jaag^t  immers  nog?" 

» Wei  zeker ,  als  ik  daarmede  ophoude ,  zal  of  bet 
»pootje ,  of  de  dood  er  de  schuld  van  hebben/' 

Terwijl  hij  bet  paket  opende ,  en  de  papieren  nazag , 
bad  ik  tijd  om  bet  vertrek  eens  rond  te  zien ;  bet  was 
toevallig  de  vroegere  studeerkamer  van  Z.  —  Het 
eikenbouten  geweerrak,  waarop  allerlei  oude,  zeld- 
zame  geweren  prijkten,  bad  plaats  gemaakt  voor  eene 
elegante,  giazen  kast,  gevuld  met  engelscbe  geweren, 
buksen ,  pistolen ,  krissen ,  yatagans  en  dergelijkc  wa- 
penen ;  in  plaats  van  bet  rak ,  waaraan  fraaije ,  duitsche 
pijpen  plegen  te  bangen,  zag  ik  eenen  stapel  sigaren- 
kisten,  met  allerlei  fraaije  etiquettes  versierd.  —  Wei- 

,*    VIERDE    JAARGANC.  0 


118 

iassclien  zao  ik  nict ,  raaar  wel  eenc  rijke  verzamclino' 
van  allerlei  hondenzweepcn ,  colliers,  fmiljes ,  haoel- 
zakken  en  kriiidhorens.  —  Op  eene  sierlijke  etagerc 
prijkten,  in  fraaije  banclen ,  liet  Sporting  Magazine^ 
het  Journal  des  ChasseAirs,  nevens  de  werken  van 
Blaze  en  la  chasse  au  lion  van  Gerard.  —  Oostindi- 
sche  hertengew  eijen ,  tijger- en  leeuwenhuiden,  blaauw 
porselein  en  een  paar  op  schijfsehieterijen ,  of  op  na- 
geaapte,  engelsche  wedrennen  gewonnen  stukken  zil- 
ver ,  v'oltooiden  de  decoratie. 

Intusschen  had  A.  de  papieren  nagczien  en  in  zijn 
pracliti{j  barean  geboroen.  -  »Ik  dank  ii  vriendelijk  ^ 
»mijnheer,  voor  de  {jenomene  moeite,  en  hoop  de  oe- 
wlegenheid  te  vinden  om  u  insgelijks  van  dienst  te 
»zijn;  mag  ik  n,"  vervolgde  hij ,  »cene  sigaar  aan- 
»bieden  ?" 

»lk  rook  wel  eene  sigaar  na  den  elcn,  maar  voor 
»het  overige  verkies  ik  een  gonwenaar." 

De  heer  A.  s<'helde ,  de  fraaije  jager  trad  binnen ; 
»JoiiN,  bezorg  pijpen  en  tabak." 

»Mijnheer,"  antwoordde  hij  bedremmeld,  »die  zijn 
»niet  in  huis;  maar  als  VE  verkiest  zal  ik  naar  den 
»majoor  G.,  die  in  de  bunrt  woont ,  gaan  en  er  om 
»vragen;  die  heeft  ze  zeker ,  want  ik  zie  hem  aUijd 
»uit  lange  pijpen  dampen." 

»Doe  geene  moeite,"  zeide  ik,  en  haalde  mijne  ta- 
baksdoos  en  jagtpijp  voor  den  dag ;  ik  stopte ,  de 
jager  bood  mij  met  veel  zwier  een  vlammetje  en 
verliet  de  kamer ,  terwijl  zijn  heer  eene  sigaar  opslak. 


119 

»>Gij  ircfl  lict  lieci'lijk  ,  mijiiheer,  ik  wacht  niorocii 
»ceni8C  vrieiulen  om  hier  te  jag^en ;  alien  iiitmiintendc 
»scliiiiters ,  die  enjjelschc  oewercii  hebben  ,  welkc ,  met 
»{yroene  patronen,  op  lioiiderd  passen  scbielen.  Mis- 
»schieten  is  bij  hen  eenc  zeldzaamheid  ,  er  stuiven  al- 
»tijd  veeren  of  wol  van  hct  wild;  de  patrijzen  ontko- 
»men  dikwcrf  met  een'  hangenden  poot,  en  de  hazen 
»met  een'  slingerenden  achterlooper ,  in  allc  geval 
»toch  een  zekcr  teeken  dat  bet  niet  mis  was.  Ja , 
»met  die  enoelsche  geweren  en  die  grocne  patronen  , 
»dat  mag  eerst  scbieten  heeten!" 

Ik  merkte  wel  dat  mij  bier  niets  anders  overbleef 
dan  dc  rol  van  lijdelijken  opmerker^  en  de  dingen , 
die  daar  komen  zoiiden,  af  te  wacbten;  ik  antwoordde 
dns:  )>ja ,  dat  scbijnt  tbans  zoo  de  mode  te  zijn." 

»Onder  ben,  die  komen  jagen,  is  gewis  de  uitmun- 
wtendste  scbutter ,  de  beer  de  V.;  die  scbiet  lijsters , 
»vinken,  musscben  en  alles ,  wat  maar  voorkomt ,  op 
Mongeloofelijke  distanties." 

»Die  beeren  ,  die  zulke  voortreffebjke  scbutters  zijn, 
»bebben  zeker  ook  uitstekende  bonden  ?" 

»Honden ,  ja ,  bijzonder  fraaije ;  eebte  setters  van 
»de  beste  en^clscbe  rassen ,  en  gesoigneerd  zijn  ze! 
»Ze  glimmen  als  spiegels,  daar  moeten  de  grooms  voor 
»zorgen.  Zie,  bet  is  een  lust  om  die  bonden  te  aan- 
»scbouwen,  als  ze  uit  de  jagtwagens  komen;  ik  ver- 
»lustig  er  mij  altijd  in  om  die  fraaije  dieren  op  bet 
»voorplein   te  zien  rondloopen.  —  Wilt  gij  de  mijnen 


»cens  zien 


p" 


120 

)>Gaarne,"  aiitwoordde  ik ;  iiadat  dc  hcer  A.  zlch 
»was  wezen  aankleeden ,  traden  wij  naar  biiiten." 

Aan  sierlijke,  met  ijzeren  rastcrwerk  omoeven ,  hok- 
keii  lageii  zes  uitmuntend  fraaije  setters  van  verscbil- 
lende  kleiiren ;  ik  was  verbaasd  over  hiinne  schoon- 
heid.  »Zoo,  aan  de  hokken,  ziet  men  ze  niet  be- 
»boorlijk ,"  merkte  ik  op,  »indien  bet  niet  te  vcel 
»moeite  is,  zoiide  ik  ii  verzoeken  ze  te  doen  loslaten." 

»Loslaten!  ja,  bm,  dat  beeft  nog-  al  wat  in;  maar 
»ik  zal  John  roepen." 

De  jager  kvvam ,  van  eenige  lijnen  voorzien ,  trad  in 
het  rasterwerk ,  deed  elken  bond  eene  lijn  aan,  en 
werd  letterbjk  door  ben  naar  buiten  getrokken ,  waar 
hij  ze  met  alle  kraebtsinspanning  staande  bield.  — 
Eensklaps  vallcn  twee  dcr  bonden  elkander  aan ,  en 
beginnen  ccn  woedend  gevecbt;  de  lieer  en  de  jager 
grijpen  cr  elk  een'  in  den  balsband ,  waardoor  de 
overige  vier  ontsnapten ;  na  lang  tobben  gelukt  bet 
eindeUjk  de  strijdenden  te  scbciden.  —  »God  dank," 
zeide  de  beer,  »Joiin^  leg  zc  maar  dadebjk  weder  vast; 
»tracbt  de  andere  weder  op  te  vangen,  en  geef  ze  een 
»ferm  pak  ransel !"  —  Ik  bad  nu  bet  mijne  al  van 
die  fraaije  bonden. 

Terwijl  de  jager  roependc ,  fluitende  en  de  bonden 
verwenscbende  rondliep ,  stelde  mij  zijn  meester  eene 
wandeling  voor,  die  ik  met  genoegen  aannam.  — 
Na  eenigen  tijd  vernamen  wij  door  bet  erbarmelijk 
gegil  der  bonden,  dat  John  ze  weder  magtig  gewor- 
den,  en  met  de  cxecntie  bezig  was. 


m 

Onder  het  vvaiitlelen  speurde  ik  op  de  lancii  lainc- 
lijk  veel  wild  en,  lot  mijnc  verwoiideriiiG' ,  Qeen  seha- 
delijk  gedierte.  —  »Gij  schijnt  liier  weiiiig  sdiadelijk 
vgedierte  le  liebben,  mijiiheer  A.!" 

»Och  ja,  dat  zal  ik  u  uitlesgeii,  dat  is  zeer  toeval- 
»lig;  gij  begrijpt  wel  dat  John  zich  met  zulke  dingcii 
»niet  kan  afgeven,  want  dat  is  toch  wel  geen  jagers- 
))werk,  dat  klemmen  leggen;  en  schieten  kan  men 
»dat  tuig  maar  zeer  zeldzaam;  maar  ik  heb  hier  den 
»zoon  van  den  ouden  jager  van  den  heer  Z.  gevon- 
»den  —  gij  weet  hoc  die  gocde  man  op  het  vangen 
»van  die  beesten  gesteld  was  —  ,  dien  heb  ik  iiit  mede- 
»lijden  gehouden ,  en  die  vangt  mij  nu  het  ongediertc 
»weg.  Hij  had  mij  eerst  gevraagd  om  jager  te  wor- 
»den,  maar  dat  ging  niet;  verbeeld  ii  eens,  dat  hij 
»nooit  verder  dan  op  veertig  passen  op  een  haas  wilde 
» schieten,  en  dan  moest  hij  het  nog  dwars  hebben. 
»Toen  ik  hem,  als  proefstuk,  een'  bond  had  laten 
»dres8eren,  had  hij  hem  zoo  bedorven,  dat  hij  geen 
»haas  meer  wilde  naloopen  en ,  als  er  geschoten  was , 
»stil  bij  mij  ging  zitten;  hij  had  er  den  moed  iiitge- 
»werkt;  ik  zag  dadelijk  wel  dat  het  nict  gaan  zoude, 
»en  dat  hij  er  geen  verstand  van  had,  want,  verbeeld 
»u  eens !  hij  wilde  geenc  zweep  gebruiken.  Dat  van- 
»gen  van  ongediertc  is  juist  lets  voor  zulke  domme 
»menschen!"  —  Wat  kondc  ik  beter  doen  dan  zwij- 
gen  en  den  volgenden  dag  afwachten? 

Des    morgens    ten    acht    m^e    trad  de  heer   A.,    in 
eene    jagtkleeding,    die  een   fransch  modeplaatje  be- 


1-22 


schaaiiide ,  in  hot  salon ,  waar  een  rnim  voorziene 
ontbijtcliscli  gereed  stood;  bet  ontbrak  even  min  aan 
fijne  scbotels  als  aan  fijne  wijnen.  —  Omstreeks  half 
negen  begonnen  dc  elegante  rijtuigen  op  te  dagen, 
en  bet  getal  der  gasten  groeide  tot  acbt  aan ;  kleeding, 
geweren  en  bonden,  alles  was  even  pracbtig. 

Bonjoufj  mijn  waarde  A. !  die  shooting  coat  zit  u 
»voortreffelijk;  zeker  iiit  Parijs  medegebragt  ?"  ~  De 
gastbeer  knikte  toestemmend. 

»Zie  eens,"  zeide  een  ander,  »welk  een  iiitmuntenil 
»geweer  van  Ma^ton,  kaliber  No.  12;  ik  geef  er  nit 
»de  tw^eede  band  vijftig  pond  voor;  op  bonderd  pas- 
»sen  scbiet  bet  alles  door  en  door." 

)>Wie  is  die  oudervTetscbc  patroon?"  vrocg  een 
derde  flnisterende  aan  den  gastbeer. 

»St,"  was  bet  antwoord,  »bet  is  een  vriend  van 
)>mijnen  ouden  erfoom"  ~  bier  werd  eene  bevveging 
van  geldtellen  gemaakt;  —  )>begrepen  1" 

Toen  ik  aan  bet  gezeiscbap  als  eenen  ouden  —  op  dit 
woord  vs^erd  eenigzins  gedrukt  —  lief  bcbber  was  voorge- 
steld ,  zetteden  w  ij  ons  aan  bet  ontbijt.  —  Het  gesprek 
liep  over  verre  scboten ,  die  dczer  dagen  gedaan  waren ; 
over  de  op  banden  zijnde  wedrennen  ,  tot  verbetering  — 
gelijk  men  bet  gelieft  te  noemcn  —  van  bet  paardenras ; 
over  verloren  en  gewonnen  weddingscbappen  enz. ;  ter- 
wijl  de  scbotels  en  flesscben  ducbtig  werden  aangesproken. 
Toen  bet  tien  ure  geworden  was ,  vroeg  de  gast- 
beer:  »zouden  wij  nu  niet  te  veld  trekken?"  en  korl 
daarna  was  alles  marscbvaardig. 


in 


Het  iiiLbraiidcii  der  gevveren  nam  nii  ceii'  aaiivaii{;^ 
terwijl  dQ  lioiideii ,  als  bczeteiicn  ,  blaffend  in  hct  rond 
renden.  —  Eindelijk  waren  do  grocne  patronen  mot 
kraclit  naar  beneden  gcdreven  en  de  geweren  geladcn; 
wij  trokkcn  bet  veld  in. 

Mijne   pen   is  onmagtig ,    de  lafereelcn  ,  die  ik  daar 
aanscbouwde ,    aftemalen;    ik   wil   ze   liever   in  aloe- 
meene    trekken    zamenvatten.     --    Schieten ,   roepen , 
fluiten ,    sdireeuwen   en   het   kermcn    der    geransclde 
bonden    vormden    bet  wanlnidenst  cbarivari ,  dat  men 
zicb  kan    denken.    —  Werd  er  een  stuk  wild  O'escho- 
ten,     dan    ontstond    telkens   een    bevige    kampstrijd 
tusscben   de  bonden ;    slecbts  zelden  gelnkte  bet ,  den 
buit  onbescbadigd  aan  bunne  tanden  te  onttrekken.  — 
Het   viel   mij    zwaar   den  onaangenamen  indruk ,  dien 
deze  tooneelen  bij  mij  verwekten ,    te  vcrbergen ;  deze 
werd   nog  verdubbeld    door  bet   aanschieten  van  zoo 
vele  stukken ,    naar  welke  op  onzinnige  afstanden  gc~ 
vuurd  werd,  en  waarvan  de  wol  of  de  vederen  afsto- 
ven.    —   Wanneer  bet  maar   »raak"   was,  waren  dc 
scbieters  tevreden  ,  dan  werden  bunne  bekwaambeid  en 
de  dragt  bunner  geweren  luide  toegejuicbt.  -—  Geluk- 
kig  kwam  —  gelijk  aan  alle  dingen  ~  ook  een  einde 
aan  deze  luidruebtige  en  woeste,  voor  mij  vcrvelende, 
jagtpartij ,  die  ik  niet  ligt  zal  vergeten. 

Toen  bet  dine  was  afgeloopen ,  wektc  bet  druiven- 
nat  de  spraakorganen  ruimscboots  op;  de  avond  werd 
onder  gesprekken  over  de  bekende  onderwerpcn  van 
des    morgcns   —    docb   sterker  geklcurd    —  doorge- 


124 

bragt.  —  Den  volgenden  dag  nam  ik  afscheid,  onder 
de  gelofte  van  nimmer  weder  een  bezoek  op  Y.  af  te 
leggen. 

Ik  ging  spoedig  mijnen  ouden  vriend  opzoeken,  eii 
verhaalde  hem  mijn  wedervaren  in  al  zijne  bijzonder- 
heden.  —  Hij  Irok  de  schouders  op;  wij  verdiepten 
ons  in  de  vervlogene  dagen  onzer  jeugd. 

Den  Yolgenden  dag  nam  ik  het  geweer  op,  en  toog 
met  mijne  oude  Diana  te  veld.  —  Hond  en  meester 
deden  om  het  zeerst  hun  best :  de  onaangenamc 
indrukken  van  mijn  uitstapje  waren  uitgewischt ! 


MISGEBCOETE  VAN  EEK  HAAS. 

(Met  eene  A  f bedding). 


Door  de  welwillendheid  van  den  heer  B.  v.  V.  te  H., 
voormalis  Houtvester  in  het  derde  jagtdistrict  der  pro- 
vincie  Zuid-Holland ,  ben  ik  in  de  gelegenheid  gesteld 
geworden,  eene  afteekening  te  maken  van  de  misge- 
boorte  van  een  haas,  die  thans,  opgezet  zijnde,  het 
eigendom  van  voornoemden  lieer  is. 

Het  haasje  werd  in  de  laatste  helft  der  maand  Maart 
van  het  jaar  1851 ,  in  de  heerlijkheid  Willige-Lange- 
rak  (provincie  Utrecht)  gevonden ,  door  eenen  opziener 
der  jagt ,  die  het ,  nog  levend ,  aan  gemelden  Houtves- 
ter overbragt.  —  Weinige  nren   daarna  is  het  gestor- 


veu ,   en    door  den  lieer  B.  v.  V.  naar  de  veeartsenij- 
school  te  U.  gezondcn,  alwaar  hct  ward  opgezet. 

Tot  aan  het  middenrif  (diaphragma)  is  bet  haas  ge- 
heel  normaal  gevormd ,  althans  wat  dc  uitwendigc 
deelen  betreft;  daar  verdeelt  zicb  de  ruggegraat  in 
tweeiin  ,  en  ontstaan  twee  acbterHjven  ,  die ,  op  zicli 
zelven  beschouvvd,  niets  onnatumiijks  opleveren.  — 
Alleen  vertoont  zicb ,  ter  plaatse  waar  de  ruggegraat 
zicb  verdeelt  in  eene  opwaartscbe  rigting ,  een  goed 
gevormde  voorlooper. 

Ik  bad  gewenscbt  eene  korte  bescbrijving  van  den 
inwendigcn  bouw  van  bet  dier  bierbij  te  kunnen  voc- 
gen ,  en  beb  daartoe  pogingen  in  bet  werk  gesteld  , 
door  mij  scbriftelijk  tot  Prof.  L.  de  J.  te  U.  te  wen- 
den  J  onder  w  iens  toezigt  mij  was  medegedeeld  dat 
bet  opzetten  gescbied  was;  docb  die  pogingen  bebben 
tot  geenen  uitslag  geleid.  Het  blijft  dus  twijfelacbtig, 
boe  de  vorming  van  bet  ingewand  (iuhus  intestiiialh) 
bij  deze  misgeboorte  was ;  er  kunnen  daaromtrent , 
iiit  dien  boofde ,  slecbts  gissingen  worden  gemaakt. 

Intusscben  komt  bet  mij ,  naar  aanleiding  van  den 
uitwendigen  bouw ,  niet  onwaarscbijnlijk  voor ,  dat 
de  edele  ingewanden  (bart  en  long) ,  die  voor  bet  mid- 
dcniif  liggen ,  gcbecl  normaal  zuUen  zijn  gevormd  ge- 
weest ,  en  dat,  van  dit  punt  af,  te  gelijk  met  dever- 
dubbeling  der  ruggegraat ,  de  slokdarm  zicb  ook  in 
tweeen  zal  verdeeld  bebben  ,  en  de  onedele  (onderbuiks) 
ingewanden ,  in  elk  der  beide  acbterlijven  ,  als  naar 
gcwoontc  zuUcn  gevormd  geweest  zijn. 


w 

Van  welk  geslaclit  het  haas  was  is  evenzeer  tvvijfei- 
achtig  gebleven ;  intiisschen  is  het  stellig ,  dat  het  iii- 
gewand  zijne  functien  {jedurende  eenigen  tijd  moet 
hebben  verrigt ,  verm  its  het  haas ,  naar  de  grootte  te 
oordeelen ,  minstens  acht  dagen  moet  hebben  geleefd. 

De  hierbij  gevoegde  afbeelding  is  op  de  helft  der 
grootte  genomen. 

F.  A.  V. 


EEliE  MhmmE  JAGT-KW'ESf  Ji. 


Voor  eenige  weken  kwam  een  welbekende  brood- 
jager ,  Gerardus  Wijdeven  ,  mij  iiit  ons  nabiirige  dorp 
Zeeland  opzoeken,  zich  beklagende,  dat  zijne  doch- 
ter  Cornelia  gecalangeerd ,  en  vervolgens  door  den  kan- 
tonregter  van  Grave  tot  boete  of  gevangenzetting  was 
veroordeeld. 

Ik  vertrouvs^,  dat  de  lezer ,  even  als  ik,  het  geduld 
zal  willen  nemen,  om  de  geheele  geschiedenis  aan  te 
hooren;  jagers ,  over  de  jagt  sprekende ,  zijn  zelden 
zeer  laconisch ,  dit  ondervindt  ieder  van  ons  dage- 
lijks;  ik  waag  het  dan  ook,  om  al,  wat  ik  dienaan- 
gaande  gehoord  heb ,  zooveel  mogelijk  letterlijk  over 
te  brengen. 

Ge  weet  —  dus  ving  hij  aan  —  ge  weet,  dat  ik  voor 


129 

eenigen  tijd  eeii  ongeluk  met  mijn  geweer  gehad  heb, 
waardoor  ik  drie  maanden  het  huis  moest  houden ; 
dat  er ,  doordien  ik  niets  verdiende ,  honger  in  de 
keet  kwam ,  kunt  gij  ligt  vatten ;  doch  ik  had  een' 
hond  ,  die  bunsings  en  fluwijnen  konde  vangen ,  waar- 
mede  mijne  vrouw  en  mijne  dochter  des  nachts  op  de 
lappen  trokken.  Zij  namen  ook  mijn  geweer  mede 
om  de  fluwijnen,  en  ook  wel  soms  eene  zwarte  kat, 
uit  de  boomen  te  schieten,  en  zoodoende  kreeg  mijne 
Cornelia  ,  die  toen  nog  maar  acht  jaar  oud  was , 
zachtjes  aan  liefhebberij  in  al ,  wat  jagt  was. 

Toen  ik  allengskens  beter  werd ,  hield  dit  naluur- 
lijk  op  ,  en  zij  zou  er  welligt  nooit  meer  aan  gedaan 
hebben,  ware  het  niet,  dat,  bijna  3  jaren  geleden , 
P.  S.  uit  Mil  mij  op  nieuw  aanschoot,  en  toen  kon 
ik  in  geen  half  jaar  iets  verdienen.  De  nood  derhalve 
weder  aan  den  man  gekomen  zijnde  ,  trokken  mijne 
vrouw  en  mijne  Cornelia  des  avonds  weder  op  den 
ulling  (bunsing)  los ,  en  zorgden  dat  wij ,  hoe  schraal 
dan  ook ,  toch  iets  te  eten  hadden ;  want  Cornelia 
werd  zoo  knap  met  den  snaphaan ,  en  bleef  zoo  onver- 
moeid,  dat  zij,  ofschoon  niet  voor  2  a  3  ure  in  den 
nacht  huiswaarts  keerende ,  weder  voor  het  krieken 
van  den  dag  in  het  veld  was ,  en  niet  zelden  een 
haas  of  patrijs  op  den  loer  schoot ;  ja ,  wat  nog  ster- 
ker  is ,  dat  zij  eens  met  den  eersten  loop  onder  de 
patrijzen  in  de  zit  geschoten  had,  en  er  toen  met  het 
twcede  schot  nog  een'  in  de  vlugt  raakte ;  sedert 
dien   tijd  was   er  ook  geen  houden  noch  binden  aan, 


no 

en  als  ik  lict  iiiet  oekcerd  en  haar  inschouden  hail , 
ware  er  in  ons  {jeheele  dorp  niet  ecn  paar  hoendcrs 
meer  overgcschoten ;  dc  hazcnja;]t  had  zij  voordatjaar 
al  glad  bcdorven. 

Dat    aanhoudend   stroopen   word ,    zoo    als   gij  wel 

begrypen   kiint,   al  spoedi^;   verpraat;    ik  moest  dus , 

cm    eene   calangie   voor  to    komen ,   haar    het  ja{jen 

plat  af  verbieden.     Tegen  dat  de  groote  jagt  geopend 

werd,   was   ik   weder    geheel  en   al  herfteld,   en  in 

dien  tijd  komt  er  ienaand,  iiit  onze  gemeente ,  bij  mij 

aan  huis.    Hij  was  van  Cornelia's  goed  schieten  al  on- 

derrigt ,  en  vraagde  mij ,  waarom  ik  haar  niet  mede  op 

de  jagt  nam  ?  dat  wij ,  met  ons  beiden ,  toch  altijd  het 

dubbele    wild   konden  schieten ;  want ,  voegde  hij  er 

bij ,    volgens    de   nieuwe    wet    mag  dit    gerust ,    en 

tevens   —    want   het   was    om    de  weerga  geen  lom- 

pert   —   haalde  hij   de    wet   uit  zijn'  zak ,  en  las  mij 

Yoor,   dat   een   vader   inwonende    zonen    benedcn  18 

jaren  op  zijne  acte  kon  laten  mede  jagen  ;    dat   mijne 

Cornelia  dit  ook  mogt,  want  voor  de  wet ,  zeidehij, 

staan  alle  menschen  gelijk ,   en  om  u  dit  te  bewijzen  j 

lees  hicr  ....  en  toen   hield   hij   mij  een  muntbil- 

let    voor,    waar    onder    op    gedriikt  staat:    hij    die 

muntbilletten  vervalscht,    en  nog  al  meer,    dat  ik  niet 

onthouden  kan,   zal  gestraft  loorden  met,  ik  weet  niet 

meer  waar  mede,    maar  het  ging  kort  langs  de  galg 

af.   Hier  zoiide  dus ,  volgens  de  letter  van  de  wet ,  aan 

vrouwen  vrijstaan,  valscli  geld  te  maken  en  in  omloop 

te   brengen;   het   is   dus  zeker,  dat  of  Cornelia  mag 


Ill 


met  II  saaii  jageii ,  of  wel  zij  mag  papieren  geld  ver- 
valschen.  Volgens  de  letter  van  de  wet  —  zoude 
zij  mimtbilletten  mogen  namaken,  en  niet  mogen 
jagen;  het  spreekt  van  zelf  dat  men  volgens  den  zin 
van  de  wet  moet  te  werk  gaan,  en  dan  is  het  zoo 
duidelijk  als  een  catechismus,  dat  zij  gerust  met  u 
mag  gaan  jagen. 

Toen  ik  het  muntbillet  gelezen  had ,  voer  de  jager 
voort,  twijfelde  ik  er  geen  oogenhlik  aan,  en  werd 
al  boos  op  onze  boeren,  dat  zij  dien  mensch ,  die  zoo 
verstandig  is  als  een  advocaat,  met  die  regtstreeksche 
verkiezing  uit  den  raad  geknikkerd  hebben.  Ik  zag 
aanstonds  er  op  uit  om  voor  Cornelia  aan  een  ge- 
weer  en  weitasch  te  komen ;  wij  trokken  te  velde , 
en  dat  verzeker  ik  u,  zij  scliiet,  dat  het  een  last  is 
om  te  zien,  onverschillig  of  het  loopt  of  vlie^t. 

Niemand  ,  zoodra  ik  hem  den  zin  der  wet  had  uit- 
gelegd,  had  er  lets  tegen,  dan  alleen  de  veldwachter 
in  den  Reek,  een  dorpje  bij  Grave,  die  begreep  de 
wet  geheel  anders,  en  bekeurde  haar,  omdat  zij  geene 
aete  of  permissie  had;  wij  jaagden  toen  in  gezelsehap 
met  den  pachter  der  jagt.  Zij  werd  vervolgens  gedag- 
vaard  voor  het  kantongeregt  te  Grave  ,  en  ofschoon  ik 
ZEd.  Achtb.  de  wet  op  de  jagt  en  op  het  papieren 
geld  duidelijk  aan  zijn  verstand  bragt ,  veroordeelde  hij 
haar  evenwel ,  zoo  als  ik  u  straks  gezegd  heb.  Geef 
mij  nu  eens  goeden  raad,  want  behalve  het  mocten 
gevangen  zitten,  is  het  nog  bitter  ongelukkig;  begrijpt 
eens  goed:  zij  kan,  voor  dat  zij  18  jaar  oud  is,  geene 


132 

acte  bekomen ,  zij  zit  van  top  tot  teen  vol  jagtliefheb- 
berij ;  met  mij  zoude  zij  ook  niet  mogen  medegaan ; 
hoe  moet  zij  dan  jagen?  Is  er  dan  gcene  kans  voor 
iemand ,  die  op  de  jagt  zoo  bekwaam  is ,  als  ik  zelf 
maar  durf  te  denken  ?  Ik  bid  ii ,  raad  mij  wat  ik  er 
mede  moet  aanvangen." 

Ik  raadde  hem,  zich  van  een  attest  van  onvermogen 
te  voorzien,  en  dan  te  appelleren;  Mr.  F.  V.  heeft  zijne 
zaak  verdedigd ,  en  de  Arr.  Regtbank  van  's  Hertogen- 
bosch  heeft,  op  donderdag  den  15den  Mei  1.1.,  geoor- 
deeld ,  dat  in  de  tegenv^^oordigheid  van  den  eigenaar 
of  regthebbende  eene  schriftelijke  vergunning  van 
denzelven  overbodig  is ,  en  haar  dien  ten  gevolge  van 
alle  regtsvervolging  ontslagen.  Op  bet  tweede  punt 
heeft  de  regtbank  beslist,  dat  de  2de  zinsnede  van 
art.  7  der  jagtwet,  alleen  op  zonen  betrekking  heeft, 
en  niet  tot  dochters  mag  uitgestrekt  worden.  Corde- 
lia WiJDEVEN  is  derhalve  schuldig  verklaard  aan  over- 
treding  der  jagtwet,  doch  vrij  gesproken,  op  grond 
dat  bet  gebleken  is,  dat  zij,  nog  geene  16  jaar  oud 
zijnde,  gehandeld  heeft  zonder  onderscheid  des  oor- 
deels. 

Daar  in  dit  tijdschrift  een  ieder  is  uitgenoodigd  ge- 
worden ,  om  zijne  bezwaren  tegen  de  bestaande  jagtwet 
in  te  dienen ,  vlei  ik  mij ,  dat  de  Redactie  voor  boven- 
staande  een  plaatsje  zal  willen  inruimen;  mogelijk  wordt 
dan,  bij  eene  aanstaande  herziening,  de  schoone  sekse 
met  wat  meer  consideratie  bejegend.  Zou  die  zinsnede  , 
van  art.    7  niet  de    oorzaak  wezen,    dat  velen  barer, 


133 


zicli  in  haar  regt  gekrenkt  achtende ,  zooveel  antipathie 
tegen  de  jagt  gevoelen?  Zoii  het  de  reden  niet  kun- 
nen  wezen,  dat  meiiig  liefhebber^  wanneer  liij  des 
morgens  vol  viiur  te  velde  trekt,  zijiie  dierbare  gade 
zoo  koel  gestemd  en  in  eene  zoo  slechte  luim  verlaat? 
01  kondc  de  nieuwe  jagtwet  hieraan  eenigc  verbe- 
tering  toebrengen ,  dan  zeker  ware  de  vurigste  wensch 
verviild  van  een'  bestendigen  lezer. 


J.  W.  V.  D.  H. 


Uden,  16  Mei  1856. 


VIERDK  JAARGAXG. 


10 


0\^EE   DEN  SLAAP  VAN  IIET  WILD 

EN   HEX   TIJDSTIP 

WAARIN  HEX  OP  VOEDSEL  UITGAAT. 

(  Vertaald,  ) 


Gelijk  zoo  vele  zaken  in  de  huishoudinjj  der  natiiur 
en  de  levenswijze  der  dieren  nog  niet  genoegzaam 
opgehelderd  zijn ,  schijnt  mij  de  slaap  der  bij  ons  voor- 
komende  wildsoorten ,  even  als  het  tijdstip  ,  waarin  zij 
op  voedsel  uitgaan ,  steeds  nog  een  onderwerp  toe , 
dat  der  overweging  dubbel  waardig  is. 

leder  bewerktuigd  ligchaam  behoeft  minderen  of 
meerderen  tijd  om  te  rusten,  gedurende  welken  het 
de  door  de  levensverrigtingen  verbruikte  krachten  her- 
stellen  moet. 

Wij  zlen  dit  evenzeer  in  het  planten-  als  in  het  die- 


135 

renrijk.  lii  bciden ,  altlians  bij  velesoorten,  nemeii  wij 
eene  diibbele  periode  van  deze  rust  of,  waniieer  wij 
bet  zoQ  noemen  willen ,  van  dezen  slaap  waar,  na- 
melijk:  ecne  das^elijksclie  en  cene  langeren  tijd  du- 
rende,  den  wintcrslaap,  bij  welken  de  levensverrigtin- 
^en  gredeeltelijk  ophouden,  of  althans  naauwelijks  merk- 
baar  en  onderdrukt  zijn,  —  eene  den  dood  nabijko- 
mende  verstijving ,  voortjjevloeid  uit  het  gemis  van  den 
tot  volkomen  leven  noodijjen  warmtegraad ,  8'elijk  wij 
eene  soort  van  herleving  opmerken  bij  klimmende  tern- 
peratnur.  In  de  meeste  gevallen  is  die  winterslaap  noo- 
dig  om  het  dier  gednrende  den  winter,  wanneer  het 
noodige  voedsel  ontbreekt,  in  eenen  toestand  te  bren- 
Gcn,  waarin  het  (jeene  voeding  behoeft,  en  alzoo  voor 
den  hongerdood  te  behoeden.  Wij  willen  ons  evenwel 
minder  met  dezen  winterslaap,  waarvan  wij  slechts  in 
het  voorbijoaan  spraken,  bezig  houden,  en  den  dage- 
lijkschen  slaap  nader  beschouwen. 

Gelijk  de  winterslaap  van  de  temperatuur  afhanke- 
lijk  is,  kan  wel  op  den  dagelijkschen  het  licht  zijnen 
invloed  uitoefenen.  Ook  hier  ontmoet  men  hetzelfde 
beginsel  bij  de  planten  gelijk  bij  de  dieren ,  verm  its 
sommige  soorten  der  beide  rijken  6f  aan  eenen  dag- 
df  aan  eenen  nachlslaap  onderworpen  zijn.  Het  neder- 
hangen  en  zamenvouwen  der  bladeren ,  vooral  der  ge- 
vederde,  is,  even  gelijk  het  sluiten  der  bloemkelken , 
als  een  toestand  van  rust,  —  het  ontluiken  en  geur 
verspreiden  als  een  ont waken  te  beschouwen.  Wij  vin- 
den   evenzeer  bloemen,    die    zich  bij   den  opgang  der 

10* 


136 

zon  oiitsluiten,  ah  die  daartoe  liareii  ondergang  af- 
wachten.  Op  gelijUc  wijzc  is  aan  sommige  dieren  een 
nacht-  aan  anderen  een  dagslaap  eigen. 

De  slaap  zelf  is  bij  verschillende  diersoorten  ook 
weder  van  verscliillenden  aard;  bij  den  mensch  ver- 
toont  hij  zich  in  den  volmaaktsten  vorm,  vermils  eene 
meer  volkomen  zamenstelling,  in  den  regel,  eene  meer 
volkomene  rust  behoeft.  De  vleescfivretende  dieren 
staan  in  de  schepping  eenen  trap  hooger  dan  de  plan- 
tenvretende ,  vermits  zij  niet  onmiddelijk  van  de  voort- 
brengseien  van  den  grond  leven  kiinnen,  maar  van 
vleesch  en  bloed ,  die  als  prodiikten  der  planten  te  be- 
schouwen  zijn.  Om  him  voedsel  te  verkrijgen  moeten 
zij  buitendien  meestal  meer  kracht  en  tijd  dan  de 
plantenvretende  aanwenden.  Bij  hen  vertoont  zich  de 
slaap  dan  ook,  in  den  regel,  in  zijnen  volmaakteren 
vorm ,  gelijk  wij  bij  den  bond  en  den  vos  kimnen 
waarnemen ,  welken  laatste  wij  dikwerf  op  de  jagt 
verrast  hebben,  ofschoon  dergelijke  ontmoetingen  bet 
sluwe  Reintje  alles  behalve  aangenaam  zijn. 

De  volkomen  slaap  der  herkaauwende  dieren  werd 
reeds  door  Buffon  en  anderen  betwijfeld;  dit  schijnt 
wel  zeker ,  dat  him  slaap  niet  volkomen  vast  is ,  en 
dat  de  tijd,  welken  zij  onder  het  herkaauwen  in  apa- 
thischen  toestand  doorbrengen ,  gedeeltelijk  den  slaap 
vervangt.  Hoewel  het  den  mensch  zeer  moeijelijk ,  ja 
bijna  onmogelijk  is ,  zich  duidelijk  de  verschillende  toe- 
standen  en  gewaarwordingen  der  dieren  voor  te  stel- 
len,  kimnen  wij  ons  toch  een  flaauw  denkbeeld  van 


137 

de  verscliillende  sdiakeria^cii  van  de  rust  of  den  slaap 
der  dieren  vormen ,  wanneer  wij  overwegen ,  hoe  on- 
derscheiden  de  slaap  in  het  algemeen  bij  den  mensch , 
maar  ook  bij  de  verschillende  individiis  is,  en  welke 
ondersclieidene  verscliijnselen  hij ,  naar  gelan^j  van  den 
leeftijd ,  kranken  of  {jezonden  toestand ,  sterkere  of 
zwakkere  gesteldheid ,  meerdere  of  mindere  kraclitaan- 
wending,  hartstogtelijkbeid  of  zielerust,  levenstoestan- 
den ,  gewoonten  enz.  oplevert.  Wanneer  de  slaap  van 
vele  dieren  dien  van  den  mensch  scbijnt  te  gelijkcn , 
wijkt  hij  bij  anderen  klaarblijkelijk  van  dezen  toestand 
af;  en  toch  missen  wij  bij  geen  enkel  dier  eenen  toe- 
stand van  meerdere  of  mindere  rust,  die  geschikt  is 
om  de  verbruikte  krachten  te  berstellen  ,  om  het  even 
of  wij  aan  dien  toestand  het  algemeen  begrip  » slaap'', 
dan  wel  een  meer  omvattend  denkbceld  verbinden. 

Vermits  wij  den  invloed  van  het  licht  op  den  slaap 
niet  mogen  ontkennen  ,  is  hij  eenigzins  van  den  ge- 
zigtszin  afhankelijk ,  of  staat,  in  alle  geval,  daarmede 
in  verband.  Grondige  of  betrekkelijke  waarnemingen 
omtrent  de  scherpte  en  het  vermogen  van  dezen  zin 
zullen,  evenzeer  als  cen  ontleedkundig  onderzoek  der 
oogen ,  zoo  der  viervoetige  dieren  als  der  vogelen ,  deze 
stelling  nog  meer  bevcstigen.  Een  scherp  oog  verdraagt 
en  behoeft ,  in  den  regel ,  meer  licht  dan  een  zwak , 
om  duidelijk  te  zien ,  terwijl  ecu  zwak  gezigtsorgaan  , 
dat  door  het  voile  licht  verblind  wordt ,  bij  minder 
licht ,  hoe  wel  minder  hclder ,  steeds  het  duidelijkste 
ziet.     xian   het   scherp    gezigt   ontbreekt    daarentegcn 


138 

raeestal  het  vermogen  om  in  liet  donker  of  bij  steikc 
schemering  te  zien,  waartoe  het  zwakkere  beter  in 
8taat  is.  Bij  den  menscli  althans  meen  ik  dit  stellig  te 
hebben  kunnen  opmerken,  en  ben  overtuigd,  dat  het- 
zelfde  verschijnsel  zich  bij  de  dieren ,  in  de  verschillen- 
de  graden,  herhaalt;  behalve  van  de  grootere  of  ge- 
ringere  prikkelbaarheid  der  gezigtszenuwen ,  hangt  dit 
ook  hoofdzakelijk  af  van  het  zamenstel  des  oogappels 
en  het  vermogen  ,  om  zich  meerder  of  minder  zamcn 
te  trekken  of  uit  te  zetten.  Men  kan  dagehjks  opmer- 
ken ,  dat  de  pupil  bij  sterk  licht  zich  zamentrekt ,  bij 
zw^akker  zich  verwijdt,  omdat  hij  van  het  eerste  weinig, 
van  het  tweede  veel  moet  opnemen ,  om  de  voorwerpen 
te  onderscheiden;  het  is  alzoo  zeer  waarschijnlijk ,  dat 
een  scherp  oog  niet  het  vermogen  bezit,  om  zich  ge- 
noegzaam  te  verwijden,  ten  einde  zoo  veel  licht  op  te 
nemen,  dat  het  nog  in  de  schemering  de  voorwerpen 
behoorlijk  kan  onderscheiden;  een  zwak  daarentegen, 
zich  niet  zoo  veel  kan  zamentrekken  ,  dat  het  niet  door 
de  massa  indringend  licht  verblind  wordt.  Dit  vermo- 
gen, van  den  pupil  te  kunnen  verwijden  en  zamen- 
trekken, vereenigt  zich  op  de  merkbaarste  wijzebij  de 
kat  en  hare  geslachtsverwanten.  Bij  vclc  dieren  ver- 
naauwt  of  verwijdt  zich  dc  pupil  kringvormig ,  bij  som- 
migen  elliptisch;  bij  de  kat  daarentegen  gaat  zij  van 
eene  regte  lljn,  door  den  ell iptischen  tot  den  kringvorm 
over;  zij  is  daarom  onder  alie  dieren  datgene,  welksoog 
het  minste  en  het  mecste  licht  kan  opnemen ,  en  daar- 
door  even  goed  bij  dag  als  bij  nacht  ziet ;  lets  dat  door 


139 

haar  op  roof  uitgaan  ten  alien  tijde,  genoegzaam  ge- 
staafd  wordt. 

In  het  vermogen  van  in  het  donker ,  of  althans  bij 
zeer  zwak  liclit,  te  zien,  komen  de  iiilen  en  andere 
nachtvogels  de  katten  het  meest  nabij ,  doch  de  na- 
tuur  heeft  haar  niet  zoo  begunstig^d,  dat  hunne  oogen 
evenzeer  voor  het  helder  daglicht  geschikt  zijn ;  naar 
het  uiterlijk  heeft  hun  oog  eenige  overeenkomst  met 
dat  der  katten  in  den  verwijden  toestand;  bij  dag 
zijn  zij  minder  of  meerder  verblind.  Men  kan  dit 
het  beste  bij  den  geitenmelker  of  dagslaap  [Capri- 
mulgus  europeus)  opmerken ,  dien  men  dikwerf  over 
dag  op  grijpen  af  kan  naderen ,  die ,  wanneer  hi] 
opvliegt,  onzeker  been  en  weder  fladdert  en  dadelijk 
weder  neervalt,  uit  vrees  van  zich  aan  de  takken  te 
stooten ,  terwiji  hij  bij  de  schemering  eene  vaste ,  ze- 
kere  vkigt  heeft.  Evenwel  zijn  alle  zoogenaamde  nacht- 
vogels genoodzaakt  hun  voedsel  bij  de  schemering  te 
zoeken,  niet  in  het  volkomen  duister,  waarin  zij  ge- 
vaar  zouden  loopen  zich  de  slagpennen  aan  de  boom- 
takken  te  beschadigen.  Ofschoon  het  niet  onmiddelijk 
tot  het  onderwerp  behoort ,  mag  ik  toch  niet  onop- 
gemerkt  laten  ,  welke  merkwaardige  maatregelen  de 
natuur  {jenomen  heeft,  om  de  vkigt  der  uilensoorten 
bijna  onlioorbaar  te  maken  :  alien  zijn  van  dikke ,  doch 
losse  en  zachte  vederen  voorzien ,  bij  sommigen  zijn 
de  slagpennen  ruig,  even  als  of  ze  met  wol  of  hair 
bezet  waren ,  bij  sommigen  is  de  voorste  slagpen  ge- 
heel  getand ,   bij  anderen  is  niet  de  eerste ,    maar  de 


140 

derde  of  vijfde  slajjpen  de  langste;  alles  blijkbare 
voorzorgen  om  hunnen  vleugelslag  zoo  min  lioorbaar 
als  mogelijk  is  te  maken.  Het  meesle  schijnen  vele 
watervogels  van  de  zijde  van  het  oezigtsorgaan  begun- 
stigd,  die  zoo  wel  bij  dag  als  bij  nacht  op  hun  voed- 
sel  uitgaan ,  gelijk  b.  v.  de  eendensoorten ,  wier  sclierp 
gezigt  bij  dag,  tevens  bij  vrij  sterke  schemering,  eene 
zekere  vlugt  toelaat;  hun  scherp  gezigt  wordt  wel  is 
w^aar  ook  door  de  niet  minder  scherpe  gehoor-  en  rcuk- 
zinnen  aangevuld.  De  snipsoorten  strijken  evenzeer  in 
de  schemering  rond,  en  toch  is  hun  het  vermogen  om 
bij  het  daglicht  te  zien  niet  te  ontzeggen ,  ofschoon  de 
houtsnip,  met  hare  groote,  zwarte  oogen,  niet  zoo 
ruim  in  het  vermogen  van  bij  dag  duidelijk  te  zien 
deelt,  waardoor  zij  bij  dag  hoogst  zelden  uit  eigen 
beweging  opvliegt,  ten  ware  zij  de  plaats,  van  waar 
zij  verjaagd  is,  of  haar  wederpaar  wil  terug  vinden. 
Deze  opmerking  hecft  menigeen  dezer  vogels  het  leven 
gekost,  wanneer  ik,  na  uren  lang  vergeefs  gezocht  te 
liebben ,  w^eder  naar  de  plaats  terug  ging ,  waar  ik 
liem  voor  het  eerst  had  opgedaan.  Bij  de  houtsnip  heeft 
het  mijne  verwondering  gewekt ,  hoe  naauwkeurig  men, 
bij  eenige  ondervinding ,  naar  den  graad  der  scheme- 
ring  liet  tijdstip  bepalen  kan,  waarop  zij  begint  rond 
te  vliegen  of  te  strijken  en  daarmede  ophoudt;  slechts 
eenmaal  heb  ik  opgemerkt  dat  zij  begon  te  vliegen,  toen 
nog  de  laatste  stralen  der  zon  de  toppcn  van  het  dcn- 
nenwoud  vcrlichttcn.  Dcs  morgens  strijkt  zij  gewoonlijk 
bij   eenen   mindercn  graad  van  licht,  dan  des  avonds. 


141 


Zecr  vrocg  voor  dcii  naclit  betrekkeii  daarentc^jen 
reeds  de  roofvogels  liiinne  rustplaats,  juist  oradat 
him  sclierp  oog  niet  voor  de  schemering  geschikt,  en 
het  voor  hen  van  groot  belan^j  is,  dat  zij  zich  de 
slagpennen  niet  beschadigen;  des  morg^ens  jjaan  zij 
niet  op  roof  uit ,  voor  dat  de  dag  volkomen  is  aangc- 
broken.  Ook  de  kraaijen  en  de  met  haar  verwante 
soorten  betrekken  bij  het  vallen  van  den  avond  het 
nachtkwartier;  men  kan  de  boomen,  waarop  zij  riis- 
ten  vrij  digt  naderen  eer  zij  opvliegen ,  om  er  spoedig 
weder  te  gaan  zitten.  Dat  ook  hier  de  natuur  —  die 
zich  noch  om  klassifikatie  noch  om  systema's  be- 
kreunt,  —  de  verschillende  geslachten  niet  streng  van 
elkander  scheidt,  maar  veeleer  door  onmerkbare  over- 
gangen  verbindt,  bewijzen  de  kuikcndieven  (Circus) , 
weike  nog  in  het  vallen  van  den  avond  hunne  prooi 
zoeken  even  als  de,  bij  ons  zeldzame,  daguiien.  Te- 
gelijk  met  de  zon  begeven  zich  alle  kleine  vogels  tcr 
rust,  en  bun  gezang  verstomt;  slechts  de  babbelzieke 
lijsters  doen  zich  nog  in  de  nabijheid  van  hun  nacht- 
kwartier  hooren,  en  fladderen  van  den  eenen  tak  op 
den  anderen.  Des  morgens  ontwaakt  de  gansche  na- 
tuur reeds  bij  eenen  zwakkeren  graad  van  schemering, 
dan  waarbij  zij  zich  des  avonds  ter  ruste  neigde; 
nog  voor  dat  het  morgenrood  zich  vertoont  hooren 
wij  reeds  het  lied  van  den  heideleeuwerik ,  wiens  ge- 
zang door  den  morgengroet  des  koekkoeks  gevolgd 
wordt.  Spoedig  vernemen  wij  het  bolderen  van  den 
korhaan.    Het   wordt  helderder ,    en  de  lijstersoorten 


142 

stenimen  het  loflied  aan ;  in  de  verte  kraait  het  veld- 
hoen;  de  viiiken  en  de  andere  kleine  woudvogels  ont- 
waken;  de  dag  is  daar.  Ginds  zien  wij  nog  een  paar 
hazen  zich  boscliwaarts  begeven,  en  den  listigen  vos 
naar  zijne  schuilplaats  ijlen. 

De  prikkel  van  den  honger,  de  lust  tot  leven,  de 
neiging  om  te  paren  of  de  zorgen  voor  het  broed  mo- 
gen  wel   de   oorzaken   van   dit  vroegtijdig  ontwaken 
zijn.    Kan   ook   niet  het  oog,    dat   bij    nacht  geslo- 
ten,   en  aan  het  donker  gewoon  geworden  was,   nu 
bij    eenen   minderen   graad   van   licht  zien,    dan  des 
avonds  toen  het  aan  het  daglicht  gewoon  was?   Daar- 
door  wordt ,  met  het  langer  worden  der  nachten ,  ook 
de  slaap  der  vogels  van  langeren  duiir ,  omdat  het  licht 
tot  het  ontwaken  noodig  is.    Hier  doet  zich  evenwel 
eene  vraag  op,  die  ik  nergens  voldoende  beantwoord 
vond :    wanneer    treedt    in    de   noordelijke    streken , 
waar   het   gedurende    eenigen   tijd,    in    den   zomer, 
nooit    donker  wordt,    dit  rustpimt  der  levende  schep- 
ping  in,  dat  door  ons  toch  zoo  duidelijk  bij  de  vogels 
is  op  te  merken?  De  volgende  langdurige  winternacht 
kan  daarvoor  niet  schadeloos  stellen,    want  dan  ont- 
vlugt  alles ,  wat  vlugten  kan ,   die  doodsche  verstijving 
der  natuur,    en  zelfs  de  dieren,    die  de  natuur  door 
den  winterslaap  aan  een'  gewissen  dood  onttrok,  kun- 
nen  bij   him  weder  ontwaken  den  dagelijkschen  slaap 
niet  ontberen. 

Indien  bij  de  vogelen  de  tijd  der  rust  stellig  bepaald 
is,  en  de  waarnemingen  dienaangaande  gemakkelijk  te 


143 

makeii  zijn,  bieden  ons  daarbij  de  viervoeti^je  bevvo- 
ners  der  velden  en  bosschen  meerdere  zwarighedcn  aan , 
vermits  voor  hen  de  dag?  meer  voor  de  rust,  de  nacht 
tot  bet  opsporen  van  voedsel  bestemd  is.  Hier  zoude 
weUigt  de  vraag  kunnen  rijzen:  of  deze  omstandij^heid 
in  de  inrigting  der  natuur,  dan  wel  in  de  vrees  voor 
den  menscb,  bunnen  onvermoeiden  vervolger,  baren 
oorsprong  beeft? 

Genoese  is  bet  bekend,  dat  bij  ben  de  dag  zicb  niet 
zoo  slreng  van  den  nacbt  afscbeidt ,  dat  de  eerste  gebeel 
en  al  der  ruste  oewijd  is,  en  dat  of  een  weinig  ver- 
ontrust  jagtveld ,  of  korte  nacbten ,  of  knellende  bon- 
ger  ben  ook  soms  aansporen  om  bun  voedsel  des  daags 
te  zoeken,  maar  evenwel  veroorzaakt  bet  tijdstip  van 
morgen  en  avond  een  geregeld  wisselen  van  bet  veld 
naar  bet  boscb,  dat  niet  enkel  zijnen  oorsprong  in  de 
vrees  voor  den  menscb  of  voor  ander  gevaar  bebben 
kan.  Wanneer  wij  meer  in  de  bijzonderbeden  afda- 
len,  bemerken  wij,  dat  bij  bet  berkaauwend  wild, 
de  berten  en  reeen,  de  zintuigen  zoo  scberp  zijn,  dat 
zij  bun,  ook  bij  dag,  de  meestmogelijke  veiligbeid 
verzekeren.  De  zintuigen  van  bet  geboor  en  den  reuk 
kunnen  des  nacbts  niets  van  bunne  scberpte  verliezen, 
maar  zijn  welligt  door  de  stilte  en  koelte  van  den 
nacbt  nog  verboogd.  Wat  evenwel  den  gezigtszin  be- 
treft ,  meenen  wij  bun  een  bijzonder  vermogen  om  des 
nacbts  duidelijk  te  zien,  te  moeten  ontzeggen.  Bij  ber- 
ten en  reeen,  die  ik  des  avonds  op  den  aanstand  zag, 
ben  ik ,  wanneer  bet  duister  geworden  was ,  in  liot  open 


144 

veld,  boven  den  wind  en  met  voorzigtige  schreden, 
dikwerf  zoo  digt  aangekropen,  dat  ik  ze  bijna  met  de 
hand  kon  bereiken. 

Kan  de  natuur  ook  niet  nog  eene  verdere  bedoeling, 
dan  alleen  hunne  zekerheid ,  gehad  hebben ,  toen  zij 
hun  bij  voorkeur  den  nacM  aanwees  om  hun  voedsel  te 
zoeken?  Is  het  niet  mogelijk,  dat  zij  bij  nacht  eene 
grootere  hoeveelheid  voedsel  tot  zicli  kimnen  nemen , 
dewijl  dit  alsdan  niet  zoo  spoedig  tot  gisting  overgaat , 
en  de  herkaauv^ing  dus  langer  dan  bij  dag  kan  uitge- 
Steld  worden?  Althans  voor  het  warme  jaargetijde  laat 
zich  deze  stelling  aannemen ,  en  in  den  winter  komen 
zij  zelden  in  de  gelegenheid ,  zich  door  het  rijkelijk  ge- 
not  van  voedsel  te  overladen;  zij  moeten  zich  dikwerf, 
wanneer  de  jager  niet  te  hulp  komt ,  karig  behelpen. 
Gelijk  reeds  hierboven  is  aangemerkt,  neemt  men 
bij  de  herkaauwende  geen'  zoo  volmaakten  slaap , 
dan  bij  andere  dieren  waar;  daarom  moet  men  den 
tijd  der  herkaauwing  voor  eene  soort  van  rust  hou- 
den,  hetwelk  trouwens  den  veehouders  ook  genoeg- 
zaam  bekend  schijnt,  daar  zij  niet  gaarne  zien  ,  dat 
men  het  vee  in  dien  toestand  stoort. 

(Wordt  vervolgd,) 


AlLSiLSi. 


HET     GELUKKIGE      SCHOT. 

(Bene  proere  van  jagerslatijn.) 

De  jager  Frans  keerde ,  vroeger  dan  gewoonlijk , 
van  den  aanstand  op  grof  wild  huiswaarts.  Zijn  weg 
leidde  hem  voorbij  een'  waterkolk ,  die  midden  in  het 
woud  lag.  —  Op  het  midden  des  waters  zag  hij  een 
klein ,  donker  voorwerp  ,  dat  zich  bewoog.  Duizende 
menschen  hadden  kimnen  voorbijgaan  zonder  dit  op 
te  merken ;  doch  Frans  ,  wiens  oog  zoo  scherp  is , 
dat  hij  in  stikdonkeren  nacht  op  tachtig  passen  een* 
rammelaar  van  een  moerhaas  onderscheiden  kan ,  be- 
speurde   naauwelijks  dit  voorwerp ,  of  hij  zag  dat  het 


146 

eenc  gewone,  vvilde  eend,  en  wel  een  woerd  was. 
De  bilks  wilde  liij  toch  afschieten,  en  daar  hij  zulk 
een  geoefend  schutter  is,  dat  hij  in  warme  zomer- 
nachten,  voor  zljn  vermaak,  de  vle^rmuizen  met  ko- 
gels  scliiet,  legde  hij  aan ,  mikte  eene  seconde,  en 
gaf  vuur.  —  Hij  zag  duidelijk ,  dat  de  kogel  bij  de 
eend  op  den  waterspiegel  afkaatste;  hij  hoorde  hem 
op  den  oever  in  een  week  ligchaam  inslaan.  In  het 
denkbeeld ,  dat  hij  de  eend  gemist  had ,  wilde  hij 
mismoedig  verder  gaan,  toen  hij  zag  dat  deze  begon 
te  fladderen  —  een  bewijs  dat  de  ruggegraad  door 
een  schampschot  getroffen  was  — ,  zich  langzaam  ver- 
hief,  en  aan  den  oever  dood  neder  viel.  Een  ander 
had  om  den  kolk  been  moeten  gaan,  ten  einde  de 
eend  te  halen,  doch  Frans  was  in  het  watertreden 
zoo  bedreven,  dat  hij  den  weg  over  de  breede  water- 
vlakte  spoedig  aflegde ,  en  met  drooge  voeten  den  over- 
kant  bereikte. 

Digt  aan  den  oever  lag  de  eend;  eenige  schreden 
verder  een  kapitaal  hert,  van  24  enden,  morsdood: 
de  kogel ,  op  den  waterspiegel  afstuitende ,  was  dwars 
door  de  beide  bladeren  van  het  hart  gegaan.  Van 
vreugde  dronken  wendde  Frans  het  hert  om,  en 
zie!  een  dood  haas  lag  onder  hetzelve;  in  zijnen  val 
had  het  den  onschuldige  verpletterd.  »Neen !  dat  gaat 
»te  vcr !"  riep  Frans  verbaasd  uit ,  sloeg  de  handen 
boven  het  lioofd  te  zamen ,  en  —  eene  houtsnip ,  die 
juist  daar  voorbij  streek ,  worstelde  tusschen  zijne 
handen. 


147 

Hot  is  vreemd ,  dat  de  jagers  sonis  zulkc  o'elii^ki^je 
en  ongeloofelijke  ontmoctingen  liebben ;  nog  vreem- 
der,  dat  nog  nooit  ecn  jager  gelogen  heeft. 


MEN  XAN   INIET   TE   VOORZIGTIG   MET   BUSKRUID   OMGAAN. 

Een  duitsche  houtvester  en  een  ambtenaar  der  do- 
meinen ,  die  goede  vrienden  en  buren  waren ,  hadden 
tegen  den  jagttijd  een  vaatje  buskruid  ontboden.  Bij 
de  verdeeling  werd  de  inhoud  van  bet  vaatje  in  goed 
gedroogde  wijnflesscben  overgestort;  onder  deze  be- 
zigbeid  was  de  avond  ingevallen ,  en  de  flesscben  ston- 
den  nog  ongekurkt  op  de  tafel.  De  boutvester  scbelde 
om  licbt.  Op  bet  oogenblik,  dat  de  bediende  met  bet 
licbt  binnentreedt ,  staat  bet  vertrek  in  vlam ,  en  doet 
zieb  eene  vreeseUjke  ontploffing  booren.  De  aanwezi- 
gen  worden  ter  aarde  geworpen;  de  boutvester  om 
nimmer  weder  op  te  staan. 

De  fijne  kruidstof,  die  zieb  bij  bet  overstorten  van 
bet  kmid  in  de  kleine  kamer  had  verspreid  en  rond- 
zweefde ,  had  door  bet  licht  vlam  gevat ,  en  die  aan 
den  inhoud  der  ongesloten  flesscben  medegedeeld. 


148 

r«OG   EENE   MISGEBOORTE. 

Volgens  de  nieiiwsbladen  van  het  begin  der  afge- 
loopen  maand  Junij ,  werd  aan  den  Helder ,  in  het 
fort  Erfprins,  door  een'  kanonnier  een  jong  haas 
gevangen  met  zeven  loopers,  waarvan  twee  aan  het 
voor-  en  vier  aan  het  achterlijf,  en  de  zevende  op 
den  rug. 


Verslag  van  de  Jagl  en  Visscherij,  in  de  Pro\incie 
Gelderland.  over  188S. 

gfr^^^S 

MEDEGEDEELD  DOOR  DEN  HEER  INSPECTEUR  M"".  E.  A.  JORDENSi 


A.      Ja§rt. 

Hazen  waren  over  het  algemeen  voldoende  voorliaii- 
den.  Nogtans  was  dit  wild  in  die  gedeelten  van  het 
gewest ,  welke  overstroomd  werden ,  nagenoeg  geheel 
uitgeroeid.  Groot  was  het  getal  hazen ,  dat  verdronk 
of  doodgeslagen  werd. 

De  patrijzen  zijn  daar  ook  veel  door  het  water  ver- 
nield. 

Wij  hebben  de  jagt  op  hazen  en  patrijzen  gesloten 
gehouden  in  alio  gemeenten,   welke  beneden  Lienden 

VIERDE   JAARGANG.  11 


150 

en  Tiel ,  Batenburg ,  Ilorssen  en  Druten  gelegen  zijn  , 
met  inbegrip  der  vijf  gemelde  gemeenten.  Later  heb- 
ben  wij  termen  gevonden ,  de  jagt  in  de  polders 
Drempt  en  Zennewijnen  tc  openen. 

In  de  Geldersche  Vallei ,  in  de  Lijmers  en  een  ge- 
deelte  der  graafschap  Zutphen  was  ook  veel  wild  door 
de  overstrooming  omgekomen.  Daar  echter  liet  wild 
in  deze  streken  zeer  gemakkelijk  weder  aangevuld 
wordt  van  de  wildrijke  onmiddelijk  aangrenzende  Ian- 
den  ,  hebben  wij  gemeend ,  de  jagt  op  bazen  en  pa- 
trijzen  in  die  streken  te  kunnen  openen.  Hetzelfde 
was  bet  geval  met  een  gedeelte  der  gemeenten  Olde- 
broek  en  Doornspijk ,  waar  veel  wild  was  omgekomen 
door  een'  zeevloed  in  den  winter  van  185*. 

Grof  wild  was  genoegzaam  voorbanden.  Reeen  zijn 
ecbter  in  de  laatste  jar  en ,  en  vooral  in  bet  afgeloopen 
saizoen ,  zoo  veel  gescboten ,  dat  dit  wild  in  alle  ge- 
meenten waar  bet  gevonden  wordt ,  bebalve  Apel- 
doorn ,  sterk  verminderd  is. 

De  korboenders  zijn  in  de  gemeenten  Ermelo  en 
Apeldoorn  sterk  vermeerderd. 

Houtsnippen  en  vinken  waren  scbaars. 

De  eendenkooijeu ,  in  die  gedeelten  van  den  Tieler- 
waard  en  bet  land  van  Culenborg  gelegen,  welke  den 
geheelen  zomer  van  1855  groote  waterplassen  zijn 
gebleven,  maakten  goede  zaken. 


1^1 

B.        Yisscherij  in  de  binnenwateren. 

De  visscherij  op  de  binnenwatereii  bleef  in  den 
zelfdeii  toesland  als  in  vroegere  verslagen  is  gemeld. 
Hot  verdient  editor  opmerkino:,  dat  in  de  lage  ge- 
deelten  van  den  Tielerwaard  en  het  land  van  Cnlen- 
bonj  de  visch  ongemeen  menigvnldig  \vas ,  hetgeen 
men  daaraan  meent  te  kunnen  toeschrijven ,  dat  het 
vloedwater  alien  viseh  van  de  streken,  welke  benedeh 
de  dijkbreuken  liggen ,  dns  van  Lienden  af,  naar 
bovengemelde  streken  gevoerd  heeft ,  ahvaar  hij  als 
in  eene  groote  fnik  is  bewaard  gebleven.  Daar  de 
dijkbrenken  in  Maas  en  Waal  gevallen  >yaren  ,  kon 
deze  reden  aldaar  niet  bestaan. 


C.        Verleende  ja^t-  en  visch-acten. 

De  jagt-  en    visch-acten   in   1855  verleend ,    vindl 
men  opgegeven  in  den  volgenden  staat. 


iV 


Apeldoorn 

Arnbem 

Zalt-Bommel. .  . 
Culenborg  .... 

Doesburg 

Druien 

Elburg  

Elst 

Groenio 

Harderwijk. .  .  . 

Locbem 

Nijkerk 

Nijmegen 

Terborg 

Tiel 

Wageningen.  .  . 

Zevenaar 

Zutphen 

38  opcenten  . . 

ji*  -;>-  oi  lo  lo  or  "^  oi  ^  ^  oi  1-0  ^  Ci  1-2  ^^  C5  >&=- 

O  -1  00  -1  ^  O  **.  O  OI(M  C--I  >t^-  O  OD  1>S  kO  00  4^ 

Groole 
Jagt-aclen. 

oc 

i 

O  k-S  CT!  *s-  ^  ^1  l«  C-'.  ^  Cti  *^  OM>£i  O  CM  ^  O  Ci 

oo2^ooo7'-^ooo*'.oc5J^ioc>ioo>-oai 

0  0«OO^Oi:OOC?!0?!:j?C;t:0000000 

B3 

P 

-- 

00  ^i  ^  i>Q  lo  i^s  o  ^1  cj?  o  iti-  o  ^  o  o  a«  o  :o 

OCi^-*-^0s0ID'00  0l0000l>SC5O>^Ct00 

or.         or  Oi               Oi  Oi  ZJZ  Or 

o      o  o          o  o  o  o 

4=- 

lO         ^^                                       ^ 

Rleine    11 
jagl-acteii. 

s 

O        O-z                                     C? 

p 

E3 

bO  05 

Ol         m;^                                        ^ 

r 

§ 

Oi                                                or. 

o                           o 

ki-  hi*  >.i*  1^        C>|        b^        to  Ol  *^  lO  '^  ^^  »o  h^ 

Groole 
visch-aclen. 

o 

CO  O  O?.  O  to  C5  -^  00        O  -1  OD  -*•  CO  O  O^  C5  >;^ 
0?C?002CXOC^O        CiO^OOC?-'.  ooo^c;? 

5S 

CO 

1 

^  oc 

to  to  "^  Ci      *>      to      CI  o?  to  on  to  to  C>1  ^  '^ 

ozccof'^^ccJ^^i^       h^toJ!>c^oc^o<:ooi 

§ 

O?  O?        O^  O?        OS               C7S  Ov.               Oi              Ot:  O? 

oo      oo      o          oo          o          oo 

r 

00 

*^  uiK  >.=>.  -.1  i.^  ^  ^.i".  »0         4^  Ji-  it>«  to  »0  "^  Cf5  «.^  to 

OCOtOtOMOOO^l>OOOOCC;^0?0020 

Kleine 
visch-aclen 

■>4 

to  to  ^  O  lO  ^  ^  Ol        Ci  O  C5  1^  01  lO  CO  to  Ol 

i-4  4s-  oc  GO  OJ  Ol  Ot:  CO  '^  Ol  O  CO  to  ^  to  CO  lO  O 

S3 
M 

1- 

era 

1 

o  o          o                  o  o      o 

oitoco^too^co      h^o^^-^Gc^cO"^:;? 

PI 

r 

or.                      ^  ^l  or  or.  ^  Zjr.         Oi         ^1  lO  Or.  lO 

O                    CJ?  O?  O  O  tJ?  O        O        OS  tJ?  O  O! 

163 
Verzameling>. 

Groote  jagi-aclen  ....  Regt  ..../■  8925,00 

Zegel »  2677,50 

Opcenlen.  »  1017,35 

Kleine          »         Regt »  20,00 

Zegel »  6,0e 

Opcenten.  »  2,28 

Groole  visch-acten  .  .  •  Regt .  . .  ,  »  1610,00 

Zegel »  485,50 

Opcenten.  »  183,54 

Kleine          »         ....  Regt »  777,00 

Zegel B  388,50 

Opcenten.  »  147,63 


Geheel.../"  16237,80 

Er  blijkt  iiit ,  dat  het  getal  der  verleende  groote 
jagt-acten  109  minder  is  dan  dat  in  het  vorige  jaar 
verleend.  De  oorzaak  hiervan  is  in  de  omstandigheid 
gelegen,  dat  in  een  aanmerkelijk  deel  van  het  gewcst 
de  jagt  op  liazen  en  patrijzen  niet  geopend  is.  Het 
getal  groote  visch-acten  bedraagt  6  raeer  dan  in  1854 
verleend  is;  dat  der  kleine  visch-acten  48  meer  dan 
in  het  vorige  jaar  zijn  uitgegeven.  De  opbrengst  van 
alle  acten  te  zamen  was  ruim  f  2000  minder  dan  in 
1854. 

Er  werden  1996  kostelooze  vergunningen  om  te 
visschen  uitgegeven  voor  het  dienstjaar  186§,  zijnde 
238  meer  dan  in  het  vorige  jaar. 

Over  het  dienstjaar  185 J  werden  340  buitenge- 
wone  magtigingen  verleend ,  meestal  tot  het  schieten 
van  schadelijk  gedierte.  Sommige  strekten  om  in 
gesloten  jagttijd  honden  voor  het  wild  in  het  veld  te 


154 

brengen ,  eenigen  "bin  klopjagt  op  klein  of  grof  wild 
te  mogen  houden ,  enkelen  om  fazanten  te  vervoeren. 
In  185|  werd  kosteloos  registratie  verleend  voor 
41  eendenkooijen  en  51  duiventillen ,  hetgeen  een  aan- 
merkelijk  verschil  oplevert  met  de  het  laatst  onder  de 
vorige  jagtwet  verleende  registratie,  bedragende  61 
voor  eendenkooijen  en  122  voor  duiventillen. 

D.        Boeten    en    confiscatien. 

De  boeten  en  confiscatien ,  in  1855  betaald ,  en  de 
uitgeleverde  verbeurd  verklaarde  voorw^erpen  worden 
in  dezen  staat  gevonden. 


BEDRAG    VAN 

Uitgeleverde  ran 

MAANDEN. 

de    boete 

in  zake 

dc 

■ap:t. 

boete 
in   zake 
de  vis- 
scherij. 

de 
confis- 
cation. 

het   twee 

derde 

voor 

het  riik. 

het   een 
dcrde 
voor 

h.  fonilP 

verbeurd  verklaring 
onder  vvorpen 
voorwerpen. 

Januarij.  .  . 
Februarij.  . 
Maart  .... 

April 

Mei 

Junij 

Julij 

Augustus. . 
September. 
October.  . . 
November. 
December  . 

125 

50 

302 

238 

242 

79 

108 

101 

20 

20 

28 

191 

40 
15 

10 
20 
25 
14 
40 
56 
50 
59 

15 
25 
16 

f:0 
28 
15 
74 
37 
2 
3a 
46 
62 

50 

50 
50 
25 
10 
45 
80 
50 
05 

05 

83 

59 

211 

158 

167 

66 

88 

76 

40 

50 

52 

166 

99 
35 
66 
98 

67 
69 
01 
66 
01 
68 

41 
30 
105 
79 
84 
33 
44 
38 
19 
25 
25 
83 

67 
01 
65 
34 
02 

33 
31 
99 
34 
99 
42 

een   enkel  jagt- 
geweer. 

een  jagtgeweer., 

Geheel.. 

1504 

329 

391 

1221 

93 

611 

07 

Daai'bij   moet  nog  gevoegd  worden  aan  boeten  wat 
de  jagt  betreft  f  87,50,    wat   de  visscherij   aangaat 


455 

f  17,00  en  wegens  confiscatien  f  11,40.    Van  die  som- 
men  was  in  der  tijd  verzuimd  opg^ave  te  doen. 

De  boeten  overtreffen  die  van  1854  met  f  773,50 , 
de  confiscatien  met  /  148,55. 

E.        Premi^n   van   bekeurlng'. 

De  aan  de  bezoldigde  en  onbezoldigde  opzieners 
der  jagt  en  visscherij  en  aan  andere  ambtenaren  ver- 
leende  premie-mandaten  voor  gedane  bekeuringen  zijn 
als  volgt : 


M  A  A  N  D  E  N. 


BEDRAG 

der    verleende 

PREMieN. 


Januarij 

Februarij 

Maart 

April 

Mei  .  .  • 

Junij 

Julij 

Augustus 

September 

October 

November 

December 

Hiervan  werd  uitbelaald 
aan  bezoldigde  opzieners 
der  jagt  ......... 

Aan  andere  bij  art.  37 
der  jagtwet  genoemde  amb- 
tenaren  


00 
00 
00 
00 

00 
00 
00 

00 
00 


f  4944 


156 


F.     Premien  voor  vertoond  schadelijk  gedierte, 

Het  gedood  schadelijk  gedierte ,  aan  de  burgemees- 
ters  vertoond,  en  de  daarvoor  verleende  premie-man- 
daten  komen  voor  in  den  volgenden  staat : 


1 

Augustus.. 
September. 
October.  .. 
November . 
December. . 

Januarij 
Februari 
Maart..* 
April.. 
Mei.  . . . 
Junij. . . 

> 

S 

:  :  ■  :  T  :    1 

CO 

M.  MO  Wi-».M 

J\loervos/l,50 

o 
o 
<-i 

«? 
p 

f= 

P 

?r 

« 

re" 

g 

t5  CW  Ul  t>»  O  U» 

Rekelvos  /  1,00 

Niet  volwasseii 
vos  /  0,75 

1^ 

i-k,            c^  cu;  ui 

JJlarler  /  0,30 

v\ 

^           ^ 

Fluwiin/0,30 

1 

-iS^sIS:^ 

Bunsing/0,80 

^ 

Ct  W  O  O  »te»  tn       >^ 

Ilermelijn  /  0,30 

M-  t>S  >£a-  1-^  OS 

Wezel  /  0,30 

C3 

l>5                                                         C:  03 

Arend    /  1,00 

C3C0O3              IC              H-ktO:j«i-* 

Valk  /  0,30 

l>» 

03  tc  00           c:  ^  >^      >b.  00 

Havik  /  0,30 

MOO§Oi-^lSwo:oc«MM 

Sperwer/0,30 

^\ 

o  oo  ic  »->.      c:  CO  00  o;  w  ^  00 

Wouw  /  0,30 

'S 

Hi  -A                     fcC>  -A  to  W  00  L>»  ijis 

Buizerd/0,30 

hi 

s 

85S8I 

SI  E!SS§§ 

Het  {jroote  getal  wczels  in  December  van  het  jaar 
1854  {jcvangen ,  980  stuks,  is  in  Januarij  1855  niet 
veel  minder  geweest ,  doch  is  van  maand  tot  maand 
minder  geworden  ,   tot  het  in  December  1855  slechts 


157 


34  stiiks  bedroeg.  Er  werden  67  jonge  vossen  minder 
iiitgegraven  en  gedood  dan  in  1854.  In  sommige  ge- 
meenten  slaagt  men  er  vrij  wel  in  ,  dit  schadelijk  ge- 
dierte  te  vernielen.  Zoo  zijn  in  dc  gemeente  Heerde , 
waar  vroeger  vele  vossen  waren ,  er  nagenoeg  geene 
meer  te  bespeuren.  De  menigte  van  hazen ,  in  de 
groote  bosschen  aldaar  thans  aanwezig ,  zijn  er  bet 
bewijs  van. 

In  andere  gemeenten  wordt  bet  nitroeijen  der  vos- 
sen boe  langer  zoo  moeijelijker,  door  de  uitgestrekte 
nieuw  aangelegde  dennen-bosscben ,  waarin  zij  zich 
veelal  zonder  bolen  verscbuilen,  en  in  elk  geval,  de 
bolen ,  waarin  zij  bunne  jongen  hebben ,  boogst  moei- 
jelijk  te  ontdekken  zijn.  Bebalve  de  vossen,  waarvoor 
van  h  Mei  tot  ultimo  October  premien  verleend  zijn, 
is  er  nog  een  aanzienlijk  getal  dezer  dieren  gedood 
tusscben  1"  November  en  ultimo  April,  waarvoor  geene 
premien  gegeven  werden. 

Het  verdient  opmerking ,  dat  bet  konijn ,  betwelk 
in  dit  gewest  op  vele  plaatsen  in  eene  zeer  scbadelijke 
menigte  werd  aangetroffen ,  in  bet  jaar  1855  op  de 
meeste  plaatse  zeer  merkbaar  verminderd  was.  Men 
scbrijft  dit  aan  den  strengen  winter  van  185|  toe. 


Opzieners. 


In  ons  gewest  zijn  37  bezoldigde  opzieners ,  wier 
dienstijver  en  gedrag  meestal  lof,  omtrent  sommigen 
geen  klagen  en  omtrent  slecbts  enkclen  aanmerkingcn 


158 

verdienen.  Op  ultimo  December  1855  wareii  nog  225 
onbezoldigde  opzieners ,  ten  verzoeke  van  bijzondere 
personen  aangesteld,  aanwezig.  Een  vrij  aanzienlijk 
getal  aanstellingen  was  vervallen,  doordien  zij  niet  in 
de  laatste  drie  maanden  van  1855  ter  visering  waren 
aangeboden.  Van  slechts  weinigen  der  onbezoldigde 
opzieners  (wanneer  men  de  onbezoldigde  opzieners  in 
de  gemeente  Apeldoorn  uitzondert)  heeft  de  dienst  der 
jagt  en  visscherij  veel  dadelijk  nut.  Verreweg  het 
meerendeel  laat  slechts  van  zich  hooren  door  het  jaar- 
lijks  ter  visering  aanbieden  der  acten  van  aanstelling. 
Van  slechts  enkele  veldv^achters  en  andere ,  bij  art. 
37  der  jagtwet  genoemde  ambtenaren ,  wordt  eenig 
nut  voor  de  dienst  der  jagt  en  visscherij  waargeno- 
men.  Nogtans  zal  de  bewustheid  bij  de  stroopers , 
dat  al  deze  ambtenaren  geroepen  zijn  om  tegen  hen 
te  waken,  ongetwijfeld  bijdragen  om  de  strooperij 
te  beteugelen. 


H.        Bekeuringpen. 

Er  werden  in  1855  553  relazen  ter  provinciale  griffie 
geregistreerd ,  dat  is  112  meer  dan  in  1854  en  54 
meer  dan  in  1853.  Van  deze  werden  er  385  opge- 
maakt  door  bezoldigde  opzieners  der  jagt  en  visscherij, 
en  168  door  onbezoldigde  opzieners  en  andere ,  b\j 
art.  37  der  jagtwet  genoemde  ambtenaren. 

De  relazen  constateerden  de  volgende  overtredingen : 


159 


Het  jagen  zonder  acle  ,  mecstal  tevens  zon- 
der  schriflelijke  toestcmming  van  den  eigenaar 
of  reglhebbende  (art*  1  ,  2  en  19  der  wel)     .     49 

Het  jagen  op  eens  anders  grond  of  jagt , 
zonder  schriflelijke  vergunning  van  den  eige- 
naar of  reglhebbende  (art.  2  der  wet)  ...     it 

Het  jagen  in  gesloten  jagltijd  (art.  19  der  wet)     39 

Het  liomen  met  schietgeweer  in  het  veld 
builen  openbare  wegen  en  voelpaden  zonder 
jagtacle ,  of  in  gesloten  jagtlijd  zonder  buiten- 
gewone    magtiging    (art.  20  der  wet)     ...     44 

Bemagtiging  van  wild  met  wildstrikken,  of 
poging  daartoe    (art.  15  en  42  der  wet)     •     .     94 

Onwellig  vervoer  van  wild  (art.  28  der  wet)  .     16 

Weigering  van  onderzoek  der  middelen  van 
vervoer  en  der  goederen  die  gedragen  worden 
(art.  28  der  wet) 6 

Het  komen  met  honden  in  het  veld  buileu 
openbare  wegen  en  voelpaden  zonder  de  ver- 
eischle  jagtacle ,  of  in  gesloten  jagltijd  zonder 
buitengewone  magtiging  (art.  20  der  wet)  .     .     35 

Het  lalen  losloopen  van  honden  zonder  sle- 
pende  kruisbungel ,  buiten  de  kom  der  landge- 
meenlen  en  de  openbare  wegen  (art.  24  der  wet)       7 

Andere   overtredingen  op  het  sluk  der  jagt.     14 


315  relazen, 
Het  visschen  zonder  acle    of  kostelooze  ver- 
gunning    (meestal    tevens    zonder     schriflelijke 
toestemming  van  den  eigenaar  of  reglhebbende 

art.  1  ,  2  en  19  der  wet) 171 

Het  visschen  zonder  schriflelijke  toestemming 
van  den  eigenaar  of  reglhebbende  van  het 
visch water  (art.  2  en  19  der  wet)    .     .     .     .     21 


Over  te  brengen     .     .     .  507  relazen. 


160 


Overgebragt.     .     .     .  507  relazen. 

Het  visschen  in  geslolen  vischtijd  (art.  19 
der  wel) 8 

Het  visschen  met  verboden  vischiuig  ,  door 
bedvvelmende  middelen  ,  met  strikken  of  har- 
poenen  (art.  19  en  26  der  wet) 18 

Het  visschen,  terwijl  het  water  met  ijs  be- 
dekt  is ,  zonder  toestemming  van  den  commis- 
saris   des  Konings   (art.  19  en  26  der  wet)     .     15 

Het  niet  op  de  eerste  vordering  aan  de  be- 
ambten  vertoonen  der  reeds  genomene  visch- 
acte    (art.  1  en  42  der  wet) 5 


Geheel     .     .     .  553  relazen. 


I.        Vervolgringen. 

Aan  deze  553  relazen  is  dit  gevolg  gegeven 
Buiten  vervolging  gesteld  of  aangehouden  .  20 
Niet   vervolgd ,    ten  gevolge  van  het  betalen 

van   liet  maximum  der  boete  ,    naar  aanleiding 

van    art.  51  der  jagtwet 6 

Niet   vervolgd,    ten    gevolge  van  de  verkla- 

ring   van    den    eigenaar  of  regthebbende ,    dat 

hij  geene  vervolging  verlangde,    ingevolge  art. 

40  der  jagtwet 16 

Naar   den  officier   van   jusiitie   gezonden  ter 

voldoening  aan  art.  45  der  jagtwet  ....  8 
Nog  in  behandeling ,  in  I*'"'"  aanleg  ...       5 

t      »  »  »   appel 6 

Door    den    regter    in  1"^*=°  aanleg ,    appel  of 

cassalie   afgedaan 492 


Geheel,     .     .     .  553  relazen. 


161 


Definilief  door  veroordeeling    aclitervolgd     .  451  relazen. 

Definilief  door  vrijspraak  of  ontslag  van  regls- 
vcrvolging  achlervolgd 36 

De  strafvervolging  geschorst ,  naar  aanleiding 
van  art.  6  van  lict  welboek  van  slrafvordering.       5 

Gelieel  dcr  behandelde  relazen     .     .  492 


Hoogor  bcroep  word  aangeleekend  van  30  vonnissen. 

Drienialen  bevestigde  de  hoogere  regler  vrijspraak  of  ont- 
slag van  reglsvervolging. 

Vijfmalen  vernietigde  de  hoogere  regter  vrijspraak  of  ont- 
slag van  reglsvervolging  en  sprak  veroordeeling  uit. 

Derlien  veroordeelende  vonnissen  werden  in  appel  beves- 
tigd  of  de  daarbij  opgelegde  straflen  verminderd  of  verzwaard. 

Drie  veroordeelende  vonnissen  werden  in  appel  vernietigd 
en  in  vrijspraak  of  ontslag  van  reglsvervolging  veranderd, 

Zes  vonnissen  van  vrijspraak  of  ontslag  van  reglsvervol- 
ging moeten  nog  in  appel  behandeld  worden. 

Tvveemaal  werd  cassatie  aangeleekend  ;  eens  werd  afstand 
van  bet  booger  beroep  in  cassatie  gedaan;  eens  veranderde 
de  hooge  raad  een  vonnis  van  veroordeeling  in  ontslag  van 
reglsvervolging. 


K.        Finantien. 

Opbrengst  der  jagt-  en  viscb-actcn  f  16257,80 

Opbrengst  der  boeten  ,  na  aftrek 
van  bet  i  voor  bet  fonds  der 
opzieners »      422i,93 

Opbrengst  der  confiskalicn  ...»        391,70 

Gebeel   der  opbrengst f  17851,43 


162 

Uitgaven. 

Beiaalde  premien  voor  gedane  be- 

keuringen     ...'.../     i  944,00 
Betaalde  premien  voor  gedood  scha- 

delijk    gedierle »     1405,90 

Tractement  van  den  inspecteur     .  »     d  000,00 
Reiskosten    van     den     inspecteur , 

na   aftrek  der  zegels  .     .     .     .  »       193,09^ 
Tractement   van    37    opzieners ,  k 

f  4,00  per  week »     7696,00 

Kleeding    van    37    opzieners  ,     a 

f  16,25  per  jaar »       601,25 

Onafgehaald    geblevene    jagt-    en 

visch-acten »       122,31 

Drukwerk  en  materieel ,  kleine  ver- 

goeding  voor  gemaakte  kosten  en 

kleine  belooningen  aan  soramige 

opzieners,  enz.,  voor  memorie .  » 

Geheel  der  uitgaven.     .     .     .     f  12962,55^^ 
De   zuivere    opbrengst ,  in  's  rijks- 
schatkist  gevloeid ,    zal  dus  niet 
ver   verwijderd    zijn    van    eene 
som  van f  4888,87^ 

Uit  het  fonds  voor  oude  en  gebrekkige  opzieners  der 
jagt  en  visscherij ,  hunne  weduwen  en  weezen  werd 
omstreeks  f  2000  in  1855  aan  daartoe  in  dit  gewest 
beregtigden  uitbetaald. 


-¥t-W- 


VERSLAG  VAN  DE  JAGT  EN 
VISSCHEEIJ, 

IN  DE  PROVINCIE  UTRECHT,  OVER  1855. 


MEDEGEDEELD    DOOR   DEN    HEER    INSPECTEUR    Mr.    A.    G.  J.   BARON 
TAETS   VAN    AMERONGEN. 


WERKING   DER  JAGT-  EN  VISSCHERIJVVET. 

De  werking  der  wet  van  6  Maart  1852  (Staatsblad 
n".  47),  is  bij  voortduring  als  gunstig  te  beschouwen. 
Het  valt  echter  niet  te  ontkeiinen ,  dat  eene  herziening 
dier  wet  wenschelijk  en  noodzakelijk  te  achten  is, 
dewijl  de  ondervinding  heeft  aangetoond,  dat  som- 
mige  artikelen  eene  betere  en  duidelijker  redactie  ver- 
eischten,  en  ook  sommige  verbeteringen  in  de  wet 
noodig   zijn.     In    mijne  verslagen   van   vorige  jaren, 


164 

alsmede  in  oiiderscheidene  aan  den  Heer  Commissaris 
dcs  Konings  gerigte  rapporten,  zijn  de  meeste  der 
piinten,  weike  verbetering  vereischen,  en  die  bepalin- 
gen ,  welke  in  de  wet ,  naar  mijne  meening ,  zouden 
moeten  opgenomen  worden ,  reeds  aangewezen ,  en  het 
strekt  mij  tot  genoegen,  vele  dier  verbeteringen  en 
nieiiwe  bepalingen  in  bet ,  aan  de  Staten  Generaal 
ingediende,  gewijzigde  ontwerp  van  wet  aan  te  treffen. 

TOEZIGT   OP   DE   JAGT   EN    VISSCHERIJ. 

De  bezoldigde  opzieners  der  jagt  en  visscherij  heb- 
ben  zich  zeer  goed  van  hunne  pligten  gekweten ,  zoo- 
dat  zij  in  alien  deele  mijne  tevredenheid  yerdienen. 
Slecbts  een  der  bezoldigde  jagtopzieners,  P.  W.  Dam- 
MERS,  gestationneerd  te  Vleuterij  heeft  mij  in  de  nood- 
zakelijkheid  gesteld,  om  op  zijn  ontslag  te  moeten 
aandringen ,  tengevolge  waarvan  hij  uit  's  lands  dienst 
is  ontslagen. 

Door  vele  onbezoldigde  opzieners  der  jagt  en  vis- 
scherij worden  goede  diensten  bewezen  en  veel  hulp 
aan  de  bezoldigde  opzieners  der  jagt  en  visscherij , 
in  de  vervulling  hunner  betrekking. 

Door  de  overige  ambtenaren ,  met  het  toezigt  op 
de  jagt  en  visscherij  belast ,  zijn  wel  eenige  bekeurin- 
gen  gedaan,  dezelve  zijn  echter  van  weinig  belang, 
en  de  diensten  door  die  ambtenaren  bewezen,  strek- 
ken  niet  tot  beteugeling  van  werkelijke  strooperij. 
Door  de  ambtenaren  der  rijks-  en  plaatselijke  midde- 


16b 


len  zijn  enkele  bekciiringcn  {jedaan ,  wegens  het  ver- 
voeren  van  wild  ^n  visch  in  verboden  tijd.  Naar  mijne 
meenin{j  zoiiden  echter,  bij  een  ijverig  toezijjt  die  aan- 
halingen  menig^viildiger  moeten  zijn,  terwijl  het  op- 
merkelijk  is,  dat  die  bekeuringen  zich  alleen  tot  de 
stad  Utrecht  hebben  bepaald ,  alhoewel  op  andere 
plaatsen  ook  wel  verboden  vervoer  van  wild  en  visch 
plaats  heeft. 

STAAT   VAN    HET   JAGTVELD   EN   DER  VISSCHERIJ. 

De  zeer  harde  winter  van  1855  heeft  eenen  zeer 
ongimstigen  invloed  op  de  jagt  en  visscherij  gehad. 
De  jonge  hazen  zijn  door  de  koiide  en  sneeiiw  omge- 
komen,  en,  indien  het  jagtveld  bij  de  opening  def 
jagt  nog  tamelijk  van  hazen  is  voorzien  geweest,  is 
ziilks  daaraan  toe  te  schrijven,  dat  bij  het  skiiten  der 
jagt  in  1854,  het  jagtveld  nog  ruim  van  hazen  voor- 
zien was.  Vele  onweders  en  zware  plasregens  hebben 
eenen  zeer  nadeeligen  invloed  op  de  patrijzen  gehad; 
het  ongiinstige  jaargetijde  van  vorige  jaren  had  reeds 
dien  nadeeligen  invloed  iiitgeoefend ,  en  het  aantal 
patrijzen  doen  verminderen ,  zoodat  na  vele  ongunstige 
jaren ,  alleen  een  zeer  gunstig  jaar  den  staat  van  het 
jagtveld  zal  kunnen  verbeteren  en  herstellen. 

In  de  overstroomde  gedeelten  der  provincie  heeft 
het  wild  wel  veel  geleden ,  echter  niet  zoo  zeer  als  te 
verwachten  was ,  en  er  bestaat  alle  hoop ,  dat  bij  een 
gunstig  jaargetijde  de  schade  aan  het  wild  geleden, 
in  het  jagtsaizoen  185f  geheel  zal  hersteld  zijn. 

VIERDE   JAARGANG.  12 


166 

De  zachte  winter  van  185^  is  zeer  gnnstig  voor 
den  wildstand  geweest,  en  de  verwachtingen  voor  het 
volgende  jagtsaizoen  zijn  mede  gunstig. 

De  viscli  heeft  zeer  veel  geleden ,  tengevolge  van 
den  harden  winter  van  1855,  en  is  op  sommige  plaat- 
sen  zelfs  gebeel  uitgestorven. 

Bij  de  zeer  sterke  voortteelingskracht  der  vissclien 
is  het  echter  te  verwachten ,  dat  deze  nadeelige  toe- 
stand  der  visscherij  spoedig  zal  ophouden. 

Gedurende  den  strengen  winter  is  het  zeer  moeije- 
lijk  geweest  de  strooperij  te  keer  te  gaan ,  daar  het 
wild  alsdan  zoo  gemakkehjk  kan  gevangen  wordcn. 
Veel  wild  is  in  verboden  tijd  verkocht  geworden, 
waardoor  het  nut  van  het ,  door  den  Heer  van  Zuij- 
LEN  VAN  NiJjEVELT ,  lid  van  de  2e  Kamer  der  Staten 
Generaal,  voorgestelde  amendement ,  om  namelijk  niet 
alleen  het  verkoopen  maar  ook  het  koopen  van  wild 
straf  baar  te  stellen ,  voldoende  gebleken  is.  Indien  het 
koopen  van  wild  in  verboden  tijd  met  straf  werd  be- 
dreigd ,  alsdan  zoude  niet  in  alle  logeraenten ,  restau- 
ratien  en  koffijlmizen,  en  op  de  tafcls  van  zoo  vele 
aanzienlijke  personen  in  gesloten  jagttijd  wild  worden 
opgedischt,  dewijl  men  zoude  terugdeinzen  om  zich 
zelven  aan  overtreding  der  wet  schuldig  te  maken  , 
en  men  tevens  meer  bezwaar  er  in  zoude  vinden ,  om , 
zoo  als  thans  door  het  koopen  van  gestroopt  wild,  de 
stroopers  aan  te  moedigen  en  eene  straf  bare  daad, 
waardoor  zoo  velen  in  het  ongeluk  gestort  worden , 
le  bevorderen. 


167 


JAGT-   EN   VISCHACTEN. 

Voor  het  jagtsaizoen   185^  zijii  uitgereikt  : 

295  groote  jagtacten. 
30  kleine        » 

175  groote  vischacten. 

394  kleine  » 
waarvan  de  opbrengst,  met  inbegrip  der  zegelregten 
en  opcenten,  de  som  van  f  8705,09  heeft  bedragen* 
In  het  vorige  jaar  is  de  opbrengst  der  jagt-  en  visch- 
acten f  8622,16  geweest,  zoodat  eene  onbeduidende 
vermindering  in  het  cijfer  der  opbrengst  heeft  plaats 
gehad. 

Er  zijn  310  kostelooze  vergunningen  om  te  visschen 
iiitgereikt;  in  het  vorige  jaar  zijn  305  dier  vergunnin- 
gen uitgereikt ,  zoodat  de  hoop ,  in  mijn  vorig  verslag 
uitgedrukt,  om  het  aantal  dier  vergunningen  te  doen 
verminderen,  niet  is  vervuld  geworden. 

SCHADELIJK   GEDIERTE* 

In  het  jaar  1855  zijn  vertoond  : 
1  moervos. 

6  niet  volwassen  vossen. 
3  marters. 

1  fluw^ijn. 
328  bunsings. 

2  hermelijnen. 
780  wezels 

1^^ 


168 

1  arend. 
108  valken 

77  havikkv 
499  sperwer;> 

28  won  wen. 

19  hnizerds. 
waarvoor   aan  premien  dc  som  van   f  542,50  is  uit- 
betaald. 

2oo  als  in  mijne  vorige  verslag^en  is  aanjjemerkt , 
wordt  voor  het  viervoeti(j  schadelljk  gedierte,  met  nit- 
zondering  der  wezels,  van  1"  November  tot  ultimo 
April  geen  premie  uitgereikt ,  zoodat  veel ,  gedurende 
den  winter  gevangen ,  schadelijk  gedierte  op  dezen 
staat  niet  voorkomt. 

In  het  vorige  jaar  zijn  aan  premien  uitbetaald 
/  476,80,  zoodat  er  in  dit  jaar  f  65,70  meer  aan  pre- 
mien is  uitgereikt  dan  in  het  vorige  jaar.  Het  groot- 
ste  verschil  wordt  in  de  wezels  en  sperwers  aange- 
troffen;  terwijl  in  1854  466  wezels  en  289  sperwers 
zijn  vertoond,  zijn  er  in  het  vorige  jaar  780  wezels 
en  499  sperwers  vertoond ,  uit  welke  opgave  blijkt , 
dat  mijne  aanbeveling  aan  de  jagtopzieners ,  om  zich 
bijzonder  op  het  vangen  van  deze ,  voor  het  wild  zoo 
schadelijke  dieren  toe  te  leggen,  behoorlijk  is  nageko- 
men.  Zoo  als  reeds  in  mijn  vorig  verslag  is  vermeld , 
zal  ook  in  't  vervolg  den  jagtopzieners  door  mij  het 
vangen  van  sehadelijk  gedierte  bijzonder  worden  aan- 
bevolen ,  daar  het  nadeel ,  hetwelk  door  het  schadelijk 
gedierte    aan   den  wildstand  wordt  toegebragt ,  onbe- 


169 

rekenbaar  is.  Boven  en  behalve  de  vaii  's  Rijkswegc 
voor  schadclijk  gedierte  iiitgereikte  premien,  is  voor 
vertoonde  exters  en  raven  ongeveer  f  80,00  aan  pre- 
mien uitbetaald,  uit  een  door  jagtliefhebbers  daartoe 
daargesteld  fonds. 

RELAZEN  EN   VONSISSEN. 

Gedurende  het  jaar  1855   zijn  268  relazen  ingeko: 
men ,   welke  meerendeels  tot   eene  regterlijke  vervol 
ging  aanleiding  hebben  geseven,  gedeeltelijk  ook  door 
vrijwillige  betaling  zijn  afgedaan. 

Door  de  kantongeregten  zijn  in  eersten  aanleg  241 
vonnissen  gewezen ,  als :  door  bet  kantongeregt  te 
Utrecht  30  vonnissen ,  waarvan  27  veroordeelend  en 
3  vrijspraken;  9  ter  zake  van  jagtdelict  en  21  ter  zake 
van  visscherij delict,  —  door  het  kantongeregt  te  IJssel- 
stein  25  vonnissen ,  waarvan  24  veroordeelend  en  1 
vrijspraak ;  13  ter  zake  van  jagtdelict  en  12  ter  zake 
van  vissclierij delict;  —  door  het  kantongeregt  te  Maars- 
sen  34  vonnissen,  waarvan  31  veroordeelend  en  3 
vrijspraken ;  21  ter  zake  van  jagtdelict  en  13  ter  zake 
van  visscherij delict ;  -  door  het  kantongeregt  te  Loe- 
nen  38  vonnissen ,  waarvan  30  veroordeelend  en  8 
vrijspraken ;  22  ter  zake  van  jagtdelict  en  16  ter  zake 
van  visscherij  delict ;  —  door  het  kantongeregt  te 
Amersfoort  66  vonnissen ,  waarvan  59  veroordeelend , 
6  vrijspraken  en  eene  schorsing  der  zaak ;  52  ter  zake 
van  jagtdelict   en  14   ter  zake  van  visscherij  delict;  — 


170 

voor  het  kantongeregt  te  Rhenen  23  vonnissen ,  waar- 
van  17  veroordeelend ,  5  vrijsprakeii  en  eene  schor- 
sing;  22  ter  zake  van  jagtdelict  en  1  ter  zake  van 
visscherij delict ;  —  voor  het  kantongeregt  te  Wijk  bij 
Duurstede  25  vonnissen ,  waarvan  18  veroordeelend 
en  7  vrijspraken ;  24  ter  zake  van  jagtdelict  en  1  ter 
zake  van  visscherij  delict. 

Van  de  door  de  kantongeregten  uitgesproken  von- 
nissen waren  mitsdien  206  veroordeelend,  33  vrijspra- 
ken en  2  schorsingen. 

In  hooger  beroep  zijn  33  vonnissen  gewezen ,  5 
door  de  Arrondissementsregtbank  te  Utrecht,  w^aarvan 
3  veroordeelend  en  2  vrijspraken ,  en  28  door  de  Ar- 
rondissements  regtbank  te  Amersfoort,  waarvan  25 
veroordeelend  en  3  vrijspraken,  mitsdien  in  het  ge- 
heel  28  veroordeelend  en  5  vrijspraken.  Zoodat  van 
de  241  voor  den  regter  gebragte  zaken ,  slechts  5  defi- 
nitief  door  vrijspraak  zijn  getermineerd. 


--VHi^^^§^^?<K-^- 


YERSLAG   VAN    DE   JAGT    EN    VISSCHERIJ 

IN  DE  PROVINCIE  LIMBURG,    OVER  1855. 


MEDEGEDEELD  DOOR  DEN  HEER  INSPECTEUR  G.  JANSSENS. 


A.        JAGT. 

De  wildstand  was  in  1855,  over  het  algemeen  ge- 
nomen ,  tamelijk  bevredigend. 

AUeen  werd  daaraan  eenig  nadeel  toegebragt  door 
den  geweldigen  hagelslag,  die  in  Augustus  1855  de 
gemeenten  Thorn,  Wessem,  Linne,  Heel,  Herten, 
Horn,  Haelen  en  Roermond  teisterde  en  een  groot 
aantal  hazen  en  patrijzen  op  het  veld  doodde. 

Het  grof  wild  begint  zich  in  dit  gewest  allengs 
meer  dan  vroeger  te  vertoonen;  althans  werden  in 
sommige  localiteiten ,  waar  men  dit  wild  voorheen 
nimmer  zag,  in  1855  reeen  aangetroffen. 


172 

De  hazen  waren  in  genoegzame  hoeveelheid  aanvve- 
zig,  doch  de  patrijzen  in  de  meeste  streken  van  dit 
gcwest  zeer  schaars;  waarvan  de  oorzaak  is  toe  te 
schrijven  aan  de  stortregens ,  die  in  de  maand  Junij  IL 
zijn  gevallen. 

Het   waterwiid   was   menigvuldiger    dan    in    1854 ; 
inzonderheid   de   watersnippen   waren   in   vrij    groote 
menigte  voorhanden. 
Het  getal  der  in  1855  iiitgegeven  acten  bedraagt : 
302  groote  jagt-acten 
14  kleine         » 
waarvan  het  regt  en  het  zegel,    met  inbegrip  van  de 
opcenten ,  hebben  opgebragt  f  6504,40. 

Voor  de  registratie  van  duiventillen  zijn  ook  dit  jaar 
geene  aanvragen  ingediend. 

Eendenkooijen  en  zwanendriften  worden  in  Limburg 
niet  aangetroffen. 

Het  schadelijk  gedierte  is  over  het  algemeen  niet 
toegenomen;  vooral  het  konijn  is  in  de  meeste  streken 
merkbaar  verminderd;  het  schijnt  dat  in  den  voorle- 
den  winter,  op  sommige  plaatsen,  onder  dit  gedierte 
eene  ziekte  heeft  geheerscht,  die  eene  aanmerkelijke 
sterfte  ten  gevolg  had. 

Gedurende  het  jaar  1855  zijn  gedood  en  ter  beko- 
ming  van  premien  vertoond  geworden : 
38  moervossen. 
23  rekelvossen. 
55  niet  volwassen  vossen 
61  marters. 


173 


151  fluwijnen. 
166  bunsings. 

2  hermelijneii. 
617  wezels. 

1  areiid. 

41  valken. 

42  havikken. 
278  sperwers. 

11  woiiwen. 
1  buizerd. 

Voor  al  deze  dieren  werd  aan  premien  uitbetaald 
eeii  bedrag  van  f  533,25. 

Hct  personeel  der  bezoldigde  opzieners  onderging 
geene  verandering ;  de  standplaatsen  dezer  beambten 
en  de  gemeenten  tot  den  kring  van  hun  toezigt  be- 
hoorende ,  bleven  dezelfde  als  vermeld  zijn  in  het  ver- 
slag  over  1854. 

Behalve  de  11  bezoldigde  opzieners,  hebben  60  on- 
bezoldigde  opzieners ,  alsmede  de  marechaussces  en  de 
verdere  bij  art.  37  der  wet  bedoelde  beambten,  het 
toezigt  op  de  jagt  en  visscherij  iiitgeoefend. 

De  bezoldigde  opzieners  onderscheiden  zich  steeds 
door  onvermoeiden  ijver  en  naauwgezette  pligtsbe- 
trachting;  ook  in  de  betrekking  van  rijks-veldv^achters 
beantw^oorden  zij  behoorlijk  aan  hunne  roeping;  aan 
drie  derzelven  werden  door  Z.  M.  gratificatien  ver- 
leend,  wegens  goede  diensten  in  laatstgemelde  hoeda- 
nigheid  bewezen. 

Ook  van   de   zijde  der  marechaussee  wordt  op  dc 


174 

jagt  en  visscherij  een  ijverig  en  aanhoudend  toezigl 
iiitgeoefend ;  onder  de  overige  bij  art.  37  der  wet  met 
liet  toezigt  belaste  beambten ,  wordt  slechts  een  klein 
getal  aangetroffen ,  hetwelk  op  de  strooperijen  een 
waakzaam  oog  houdt  en  deze  naar  eisch  bekeurt. 

Uit  aanmerking  van  bet  gering  inkomen  der  bezol- 
digde  opzieners,  heeft  bet  Z.  M.  bebaagd,  bij  besluit 
van  4  January  1856  no.  140,  de  toelage  dezer  beamb- 
ten te  rekenen  van  den  1  dier  maand  te  verhoogen 
tot  op  f  5,00  's  weeks. 

In  bet  dienstjaar  1855  werden  op  bet  stuk  der  jagt 
en  visscberij  bij  processen-  verbaal  372  bekeuringen 
geconstateerd. 

De  aard  dier  overtredingen  was  als  volgt; 

Jagen  zonder   acte 60 

Jagen  zonder  schriftelijke  vergunning 31 

Jagen  in  gesloten  jagttijd 3 

Het   komen  met  schietgeweer   in  het  veld  buiten  de 
openbare  wegen  en  voetpaden  ,  zonder  acte  of  bui- 

tengewone  magliging 13 

Poging   om   het   wild   te  bemagtigen  door  middel  van 

wildstrikken 23 

Onweltig  vervoer  van  wild 3 

Weigering   van  onderzoek   der  middelen  van  vervoer 

en    der  goederen  die  gedragen  werden     ....         4 
Het   komen  met    honden  in  het  veld  buiten  de  open- 
bare  wegen  of  voelpaden ,  zonder  acte  of  magliging.       56 
Het  laten  losloopen  van  honden  zonder  slepende  kruis- 

Transport      1 93 


175 


Transport  i  93 
bungel,    buiten    de   kom    der  landgemeenten  en  de 

openbare    wegen 15 

Het    vinken    met  slagnelten  op  zondag 1 

Overtredingen  van  verschillenden  aard  op  het  stuk  der  jagt  1 7 

Jagen  op  spoorsneeuw 2 

Visschen  zonder  acte  of  vergunning 71 

Visschen  zonder  schriftelijke  vergunning 20 

Visschen   in   den    gesloten    lijd 31 

Visschen  met   ander   vischtuig    dan   waarvoor  vergun- 
ning is  verleend     .     .     .     .     , 1 

Vervoer  van  visch  in  den  gesloten  tijd 5 

Visschen ,  terwijl  het  water  met  ijs  bedekt  is  .     .     ,  i 
Den   visch    door   middel  van  keernetten  den  doortogt 

te  beletien 5 

Jagt    en   visscherij    overtredingen   geconstateerd  tegen 

onbekenden 14 

Totaal  273 

Van  deze  overtredingen  zijn  geconstateerd : 

door  de  bezoldigde  opzieners 175 

»     »    onbezoldigde      »         36 

door  de  marechaussee 104 

»     »    veldwachters 29 

»      »    ambtenaren  der  rijks  middelen 18 

opgemaakt  door  de   burgemeesters   op   de   verklaring 

van   getuigen ,     .  10 

Totaal.  372 


B.      VISSCHERIJ. 

De  toestand  der  visscherij  is  sedert  1854  niet  verbe- 
terd ;   over  het  algemeen  kan  gezegd  worden  dat  hij 


176 

steeds  kwijiiend  is;  alleeii  de  zalmvisscherij  was  tame- 
lijk  voordeelijj. 

In  1855  zijn  voor  de  visscherij  uit{jeseven  : 
96  groote  visch-acten 
176  kleine  » 

waarvan  het  regt  en  het  zegel,    met  inbegrip  der  op- 
centen,  hebben  beloopen  de  som  van  f  1 124,88. 

Het  aantal  afgegeven  kostelooze  vergunningen  be- 
draagt  159. 

Ten  aanzien  van  het  toezigt  op  de  visscherij ,  gel- 
den  dezelfde  bijzonderheden ,  als  met  opzigt  tot  dat 
der  jagt  zijn  opgegeven. 

Blijkens  de  vorenstaande  opgaven  beloopt  de  geheele 
opbrengst  der,  in  1855,  in  Limburg  uitgegeven  jagt-  en 
visch-acten ,  zoo  aan  regt ,  als  aan  zegel  en  opcenten , 
na  aftrek  van  het  bedrag  van  vier  onafgehaalde  jagt- 
en  visch-acten ,  de  som  van  f  7577,25^ 

Het  bedrag  der  door  de  ontvangers  der  registratie 
gedurende  1855  ingevorderde  boeten ,  is  f  741,50  en 
dat  wegens  verbeurd  verklaringen  f  81,52^. 

Aan  de  jagtopzieners ,  marechaussee  en  verdere  be- 
ambten  is ,  in  1855 ,  voor  premien  wegens  gedane 
bekemnngen,  uitbetaald  f  1013,00. 

Het  heeft  den  Koning,  bij  besluit  van  den  16  Janu- 
arij  1806 ,  n".  54 ,  behaagd ,  met  wijziging  in  zoo  ver 
van  Hoogst  Deszelfs  besluit  van  den  24  April  1852, 
no.  86,  de  premien  voor  bekeuringen  in  zake  jagt  en 
visscherij,  wegens  overtreding  na  31  December  1855 
geconstateerd ,  te  bepalen  op  : 


177 

a.  f  2,50,  wanneer  de  bekeiiring ,  zonder  verzwa- 
rende  omstandigheden ,  heeft  plaats  geliad  bij  dag,  dat 
is  minder  dan  een  imr  voor  zons  opgang  en  minder 
dan  een  mir  na  zons  ondergang. 

b.  /"  5,00,  wanneer  de  bekeuring ,  zonder  verzwa- 
rende  omstandigbeden ,  beeft  plaats  gebad  bij  nacht^ 
dat  is:  meer  dan  een  imr  na  zons  ondergang  en  meer 
dan  een  unr  voor  zons  opgang. 

c.  f  8,00 ,  wanneer  de  bekeuring  heeft  plaats  ge- 
bad met  verzwarende  omstandigbeden ,  waardoor  ver- 
staan  wordt :  wederstand  van  den  bekeurde ;  feitelijk  • 
beden  tegen  den  opziener  of  beambte  gepleegd^  of 
wanneer  de  bekeurde  naar  den  naastbij  zijnden  officier 
van  justitie  of  bulp  officier  van  justitie  moest  worden 
geleid ;  zoo  mede  wegens  bet  vangen  van  wild  met , 
of  bet  stellen  of  in  bet  veld  bij  zicb  bebben  van  wild- 
strikken. 

d.  f  15,00,  w^anneer  de  bekeuring  beeft  plaats  ge- 
bad wegens  bet  aanwenden  of  bet  in  bet  veld  bij 
zicb  bebben  van  tirassen. 

De  bij  de  betrokkene  afdeeling  der  provinciale  griffie 
bebandelde  stukken  bebben  ,  bebalve  de  dagelijksche 
briefwisseling  met  de  jagt  opzieners,  niet  minder  dan 
1376  bedragen. 

Hieruit  blijkt  dat  de  werkzaambeden  wegens  bet 
bebeer  der  jagt  en  visscberij  eerder  toe-  dan  afnemen* 


GEDACHTEN 

over  het  verstoren  van  vogeliieslen ,  en  de  bij  dc  jeugd 

bestaande  iieiging'oni  met  dc  \erzamelde 

eijereh  le  piijken. 


Het  wordt  aan  de  kinderen  toegestaan ,  zicli  tot 
uitspanning  bezig  te  houden  met  het  zoeken  van  vo- 
gelnesten,  om  daarna  met  de  gevondene  eijeren  de 
muur  of  den  schoorsteenmantel  te  versieren ,  nadat 
zij  door  het  zoogenaamde  uitblazen  van  hiinnen  hi- 
houd  zijn  ontdaan,  dat  door  het  aanbrengen  van 
kleine  openingen  in  de  uiteinden ,  door  middel  eener 
speld ,  en  op  eene  daarvan  te  blazen  geschiedt. 

Wanneer  men  hierover  niet  verder  nadenkt,  dan 
schijnt  dit  een  onschuldig  vermaak  te  zijn:  die  het 
echter  bij  ondervinding  kent,  zal  zonder  aarzelen 
moeten  toestemmen,  en  ook  de  ervaring  heeft  het 
geleerd,  dat  er  soms  minder  of  meerder  ernstige  ge- 
volgen   nit  ontstaan  kunnen  ,   zoo  bij  de  verklaringen 


179 


(lie  men  heeft  af  fe  leggen  bij  ontmoetin{jen  op  cens 
anders  grond,  die  gewoonlijk  nict  ten  genoege  van 
den  zwakken  uitvallen  ,  bij  de  verstoring  en  beschadi- 
ging  van  voorwerpen  ,  waaraan  de  een  geen  de  minste , 
een  ander  de  grootste  waarde  hecht,  b.v.  de  nachte- 
gaal ,  de  zv^aan  en  de  door  volksbegrippen  bescliermde 
ooijevaar,  als  ook  bij  verschil  over  de  vraag :  of  het 
eijeren  van  tamme  of  van  wilde  eenden  betreft  ?  vs^aar- 
onder  den  landman  nict  altijd  kalm  blijft,  tegenover 
den  onbedreven  stedeling,  waarvan  hij  dikwerf  veel 
last  ondervindt,  vooral  onder  kerktijd  en  andere  als 
gunstig  veronderstelde  tijdstippen. 

Die  dit  alles  bij  ondervinding  kent ,  zal  almede  toe- 
siemmen,  dat  er  nog  andere  punten  van  beschouw^ing 
zijn ,  waaroratrent  te  waarschuwen  valt ;  te  meer , 
daar  er  dikwerf  ongelukken  kunnen  gebeuren  bij  het 
overspringen  van  sloten  en  het  dringen  door  hagen  , 
door  de  kans  van  te  verdrinken  of  zich  te  bezeren , 
alsmede  door  het  gevaar  van  uit  boomen  of  van  hoog- 
ten  te  storten.  Zoo  viel,  in  1721  of  1722,  van  een 
gedeelte  van  den  Mechelschen  toren,  een  meisje,  dat 
gelukkig  met  hare  kleeding  aan  den  unrwijzer ,  die 
juist  middag  wees ,  bleef  hangen ,  ten  aanschonwe  der 
bevolking  van  de  stad;  welk  meisje  (*)  den  toren  had 
beklommen,  om  door  middel  eener,  door  de  galmga- 
ten  uitgebragte  plank  nesten  te  bereiken.  Hetzij  nil 
de  plank  aan  de  handen  ontsnapte,  of  de  zwaarte  op 

(*)    Volgens  tie    overlevering  licette  zij  Louise  ,   en  wijdile  zij  zich  later  aan 
clou  Ilcer.  Rei>. 


180 


liet  uiteinde  der  plank  overgcbragt ,  de  kracliten  der 
helpers  overtrof,  zij  viel  en  hin{j  nu  voor  de  wij- 
zerplaat.  Men  ijst  op  het  verhaal ;  welk  eene  ontstel- 
tenis  moet  het  niet  veroorzaakt  hehben,  voor  dat  men 
hulp  kon  aanbrengen ,  hetwelk ,  gelukkig  voor  de 
patiente,  cindelijk  gebeurde. 

lets  dergelijks  had  plaats  in  lateren  tijd  te  Aarden- 
burg.  Een  jongen  kroop  door  de  goten  van  de  hooge 
St.  Bavo's  kerk ,  tot  het  iiithalen  van  spreeiiwen-  en 
miisschennesten.  Een  nest  niet  vlugge  jongen  van  de 
eersten  vindende,  stopte  hij  deze  in  zijne  miits,  welke 
hij  tusschen  de  tanden  hield.  De  spreeiiwen  trach- 
tende  zich  uit  de  muts  te  bevrijden ,  wilde  de  jongen 
dit  beletten;  hierdoor  maakt  hij  eene  onvoorzigtige 
beweging ,  die  een  zijner  voeten  deed  uitglijden  en 
hem  van  eene  ontzettende  hoogte  nederstortte.  Gelijk 
de  Mechelsche  vogelzoekster  aan  de  wijzerplaat  bleef 
hangen ,  viel  de  Aardenbiirger  op  een  oud  graf ,  het- 
welk instortte,  en  de  kracht  van  den  val  brak.  Hij 
bekwam  evenwel  eene  ligte  hersenschudding ,  en 
moest  drie  weken  het  bed  hoiiden.  Als  eene  bij- 
zonderheid  mag  men  opmerken ,  dat  hij  na  den  val 
de  muts  met  spreeuwen  nog  tusschen  de  tanden 
hield ,  en  zijne  eerste  vraag ,  toen  hij  weder  bij  ken- 
nis   kwam ,   was :   of  zijne    spreeuwen   nog  leefden  ? 

Als  dit  geene  wonderen  mogen  genoemd  worden, 
die  kunnen  doen  veronderstellen ,  dat  de  vogelaar, 
onder  de  onmiddelijke  bescherming  van  eenen  goeden 
geest  staat ,  zullen  althans  de  aangehaalde  voorbeelden 


181 


te  zamen  wcl  voor  (^6n  wonder  mogen  geklen ;  ten 
ware  die  welke  in  het  Luxemburgsche  vcrhaald  wor- 
den,  als  door  de  hand  van  St.  Hubert  te  zijn  (^e- 
schied ,  boven  hnnne  waarde  wordcn  geschat. 

Dit  is ,  wel  is  waar ,  vreenidsoorti(je  en  hoogstzeld- 
zame  gebeurtenissen  ten  voorbeeld  kiezen ;  maar  men 
bedenke,  dat  hetgeen  eenmaal  geschiedde ,  nogmaals 
kan  gebeuren;  dat  de  jongens  overal  en  ten  alien 
tijde  dezelfde  zijn ,  vooral  wanneer  zij ,  zonder  opzigt 
gelaten ,  zich  onderling  tot  roekeloosheid  aanmoedi- 
gen.  Zoo  zag  ik  er  eens  »haasje  over"  springen  op 
het  plat  van  een'  toren  waarvan  de  spits  afgebroken 
was ,  met  het  blijkbare  doel  om  van  beneden  opge- 
merkt  te  worden. 

Het  herlezen  van  het  opstel ,  lets  over  de  jagt  in 
westelijk  Staats-Vlaanderen  en  over  de  jagtwet,  voor- 
komende  in  den  3-^'^°  jaargang ,  bl.  99 ,  gaf  tot  het 
inzenden  dezer  bijdrage  aanleiding :  daarin  is  sprake 
van  den  wildstand  van  voor  1795,  die  destijds  aan- 
merkelijk  moet  geweest  zijn ,  en  wordt  er  verder  in 
gewezen  op  de  nadeelen  door  het  rapen  van  patrijzen- 
eijeren  veroorzaakt.  Ware  het  noodig  den  schrijver 
te  schragen ,  dan  zoude  ik  van  een'  geloofwaardigen 
—  den  vriend  van  een'  jager ,  die  zelfs  geen  jager  was  — 
kunnen  gewagen  ,  die  mij  verhaalde :  »uw  ooni  schoot 
»te  Cadsand  ,  in  eene  maand,  1006  patrijzen."  Deze 
hoeveelheid  kan  nu,  daar  en  elders,  wel  niet  dan 
twijfelachtig  voorkomen ,  doch  ik  heb  de  overtuiging 
dat  zulks  onder  gunstige  omstandigheden  nog  mogelijk 

VIERDE   JAARGANG.  13 


18^ 

is,  daar  ik  een'  jager  kan  noemen,  die,  zcs  jarert 
geleden,  den  eersten  jagtdag  99  patrijzen  school;  een 
ander,  een  stukjager,  was  gewoon  er  jaarlijks 
voor  zijn  hoofd  500  stuks  te  schieten;  twee  jaren 
later ,  schoten  twee  lief  hebbers  er  650  stuks ,  ter- 
wijl  kort  hierop  het  getal  tot  100  stuks  daalde.  Om 
een  hoog  cijfer  te  bereiken,  daartoe  behooren  de 
aardappelen  gezond  te  zijn;  is  het  loof  daarvan  afge- 
storven,  dan  houden  de  patrijzen  reeds  den  eersten 
dag  niet. 

Behalve  van  hetgeen  er  overblljft ,  bij  het  sluiten  der 
jagt,  hangt  het  ook  nog  veel  daarvan  af ,  of  het  win- 
ter koolzaad  in  die  streken  al  dan  niet  bevriest;  ver- 
volgens  de  verstoringen  der  nesten,  bij  het  wiedender 
gronden ,  buiten  het  opzetteHjk  zoeken.  Uit  een  stukje 
fransche  klaver,  van  80  passen  in  hetvierkant,  werden 
nu  drie  jaren  geleden ,  door  den  zoon  van  M.  te  B.  80 
patrijzeneijeren  genomen.  De  kinderen  van  eenen  bur^ 
gerlijken  ambtenaar  vertoonden  een'  krans  van  250 
stuks  uitgeblazen  patrijzeneijeren ,  alleen  met  het 
doel  vergaderd,  om  zich  eenen  lekkeren  pannekoek 
te  bakken.  Dat  dit  zonder  boos  opzet,  zonder  zucht 
tot  geldgewin ,  alleen  tot  uitspanning  geschiedt ,  is 
boven  reeds  betoogt.  Men  mag  zich  overtuigd  houden , 
dat  de  bedoelde  ambtenaar  het  zoeken  van  eijeren  aan 
de  zijnen  zoude  ontraden,  zelfs  verboden  hebben,  bij- 
aldien  hij  er  op  bedacht  gemaakt  ware,  dat  andere 
personen  van  zijne  kennis ,  de  jagers  namelijk ,  hierdoor 
in  hunne  liefhebberij  worden  benadeeld;  het  gunstig- 


183 


ste  is,  deze  handelingen  bij  wijze  van  verzoek  tegen 
te  gaan ,  of  van  de  zijde  van  het  eigenbelang ,  waarin 
den  jagers,  in  hun  welbegrepen  voordeel,  mildheid 
wordt  aanbevolen. 

Dat  het  eijeren  verzamelen  op  het  jagtveld  nadeeligen 
invloed  moet  uitoefenen,  vereischt  geene  nadere  uit~ 
eenzetting.  Hier  geldt  het  een  vogel,  die  wel  is  waar 
tot  vermaak  dient,  maar  toch  ook  het  zijne  tot  ver- 
mindering  der  insekten ,  vooral  der  mieren ,  bijdraagt ; 
doch  laat  ons  verder  onderzoeken  wat  de  gevolgen 
zijn ,  van  het  verstoren  der  vogels  in  het  algemeen  , 
blijkbaar :  hunne  vermindering  in  de  toekomst. 

Ofschoon  niet  altijd  genoegzaam  gekend,  moet  men 
bij  iedere  verscheidenheid  door  den  schepper  daarge- 
steld  een  vast  doel  veronderstellen ,  een  gedeelte  van  een 
grootsch  geheel  uitmakende,  dat  men  niet  ongestraft 
mag  iiitroeijen.  Bij  de  vermindering  der  vogelsoorten 
moet  het  onmiddelijk  gevolg  zijn :  de  vermeerdering  der 
onkruiden ,  of  wel  der  vlinders ,  kevers ,  wormen  en  rup- 
sen,  die  aan  de  boomen  en  veldgewassen  veel  schade 
toebrengen ,  zoodanig ,  dat  zij  het  blad  en  de  jonge 
scheuten  van  een  geheel  eiken  bosch  vernielen  kunnen; 
waardoor  de  groei  en  de  ontwikkeling ,  zoo  niet  ge- 
heel en  al  verloren,  dan  toch  tot  St.  Jan  eerstko- 
mende  wordt  belemmerd.  Ja!  men  heeft  in  Geldjer- 
land  duizende  bunders  dennen  door  insekten  vernield 
gezien ,  waaraan  de  spreeuwen  en  torenkraaijen  einde- 
iijk  een  einde  kwamen  maken;  en  ofschoon  er  vroe- 
ger  in  Zeeland  gestreden  is  over  het  nut  dat  de  reiger 


184 

voor  den  akkerbouw  zoiide  stichten,  door  het  vangen 
van  mollen ,  muizen  en  bruine  slakken ,  tegenover  de 
schade  aan  de  visscherij  toe{jebragt,  is  het  goed  regt 
aan  hem  verbleven,  en  ziet  men  de  reigerijen  alom 
gehandhaafd. 

Wanneer  wij  zien ,  welk  eenc  massa  spijs  de  ooijevaar 
behoeft ,  die  oudtijds  het  zinnebeeld  der  dankbaarheid 
was ,  wegens  het  groot  nut  dat  hij  na  overstroomingen 
aanbrengt,  door  het  verslinden  van  velerlei  gedierte, 
dat  tot  eene  landplaag  zoude  kunnen  aangroeijen ; 
dat  de  nachtegaal ,  de  winterkoning  en  meer  andere 
zangvogelen  gedurende  12  uren  meer  voedsel  tot  zich 
nemen,  dan  de  omtrek  van  him  iijf  bedraagt;  dat 
anderen ,  zoo  als  b.v.  de  zv^^aluwsoorten ,  bijna  altijd 
jagen ,  dan  voorzeker  kan  men  hunnen  invloed ,  het 
doel  waartoe  zij  bestaan  niet  ontkennen. 

Wie ,  omtrent  onze  rivieren  w^onende ,  heeft  niet  te 
klagen  gehad  over  de  schade  en  het  onaangename  dat 
de  meikevers  veroorzaken ,  die  door  den  w^ind  naar 
den  tegenovergelegen  oever  gedreven ,  aldaar  de  hoop 
op  vruchten  van  geheele  boomgaarden  doen  te  loor 
gaan ,  die  ,  vhigge  paarden  schrik  aanjagende ,  onge- 
hikken  hebben  doen  ontstaan ;  wie  hoort  niet  met 
bevreemding  dat  bun  kwaad  reeds  hooger,  den  Rijn 
op ,  begint  toe  te  nemen ,  daar  op  de  poorten  van 
Constanz  te  lezen  was,  dat  een  honderdjarig  oud  edict 
tegen  hen  op  nieuw  in  werking  werd  gesteld ,  of- 
schoon  eene  vroegere  slrenge  vervolging  bier  te  lande, 
in   de  reeds  genoemde  provincie   niets  heeft  gebaat, 


185 

zoo  dat  racn  eiiidelijk  besloot,  hiiiine  vernietiging 
voortaaii  aan  himne  natiiurlijkc  vijanden  over  te  laten , 
waaronder  de  vogelen ,  welke  in  liet  aan  Constanz 
grenzendc  Zwitserland  weinig  worden  aangetroffen, 
vermoedelijk  wegens  de  sneeuw,  die  gedurende  een 
groot  gedeelte  van  het  jaar  him  het  vinden  van  voed- 
sel  belet. 

Bereikt  men  zekere  jaren  ,  dan  rijst  de  overtuiging , 
dat  een  groot  gedeelte  onzer  genoegens  op  kostbare 
ijdelheid  gegrond  is;  wanneer  men  zich  in  de  jeugd 
met  bescliouwingen  der  natuiir  heeft  bezig  gebouden  , 
dan  komt  men  daar  onwillekemug  op  teriig,  zoo  al 
niet  op  het  vangen  der  mees,  dan  toch  tot  betere 
waarneming  van  het  huishoudelijk  bestaan  der  vroeger 
zoo  begluurde  en  aangelokte  vogels.  Voor  de  raam 
staat  een  pecrenboom,  het  is  de  meermaals  veredeldc 
beurree  d'Ardanpont^  wiens  vruchten  alien  zijn  gezet, 
waarin  op  de  stamvertakking  ecne  kruik  waterpas  is 
gelegd ,  aan  welker  hals  meerdere  ruimte  is  gegeven ; 
hierin  heeft  zich  een  paar  meezen  eene  woning  ge- 
bouwd,  en  een  groot  dozijn  jongen  uitgebroed,  die 
veel  voedsel  behoeven;  het  af-  en  aanvliegen  tot  het 
aanbrengen  daarvan  uit  een'  kastanjeboom ,  die  naauw- 
kemig  wordt  afgezocht,  bedraagt  vijfmalen  per  mi- 
nimt;  deze  zorg  en  bedrijvigheid  kan  mij  vermaken, 
vooral  wanneer  ik  bedenk  welk  een  nut  hier  wordt 
gesticht ,  door  het  aanvoeren  van  allerlei  schadelijke 
insecten ,  zonder  nog  te  gewagen  van  het  nut  dat  de 
mees  in  den  winter  sticht,   door  uit  alle  schuilhoeken 


186 

(le  eijeren  en  poppen  op  te  zoeken ,    die  anders  in  de 
lente  zouden  iiitkomen. 

Als  een   offer  aan  de  nagedachtenis  van  mijn'  vroe- 
geren  meester  voer  ik  hier  aan,  dat  de  schoolmecsters 
niet  meer  zoo  belagclielijk  worden  gevonden;   dat  zij 
in  den  jongsten   tijd  veel  meer  invloed   op  de  jeugd 
hebben  verkregen ,  dan  zij  het  vroeger  hadden ;  terwijl 
men  rondom   de  scholen    de  paden,    de  bloemen  en 
heesters   ongeschonden   ziet;    dat  zij  niet  meer  noodig 
hebben  een'  vogel  in  huis  op  te  sluiten,  wiens  gezang 
voor  de  deur  van  hunne  woning,    in  het  vrije  liefelij- 
ker  klinkt ,   dan  daar  binnen ,    die  hon  den  last  niet 
geeft,    de  vioer  en  de  kouw  te  reinigen,  en  den  voc- 
derdag  te  onthoiiden.    Met  geringe  moeite  kunnen  zij 
het  uithalen  der  vogelnesten  tegen  gaan,   door,  met 
ontwikkeling    van    gegronde    redenen,    het   doeliooze 
daarvan   aan  te   toonen   en  het  schadelijke  van  hunne 
vermindering   duideHjk  te  maken  ,    met  de  opmerking 
van  de   w^reedheid  die  er  in  gelegen  is ,  jonge  vogels 
te  kwellen ,    door  ze  te  willen  opvoeden ,  zonder  ge- 
noegzame   kennis  van  hetgeen  zij   behoevcn;  dat  dan 
ook   steeds   de   mees^ten   doet  sterven  voor  dat  de  zon 
onder  is ,   of  uit  verveling   aan  de  kat  doct  toe  wer- 
pen.    Die    hist   zal   verminderen,    door  het    meerder 
onderrigt   en  de  kennis ,    dat  even  als  de  bond ,    de 
vos,    de    muis   en  meer  andere  dieren   hunnen  over- 
vloed    bewaren ,    ook  de   verrigtingen  der   vogels  als 
nuttigc  bestemmingen  zijn    te   beschouvven ,    doordien 
mede   aan   het  onvertcerd  zaad  in  hunne  uitwei'pselen 


m 


het  ontstaan  van  laag  houtgewas  wordt  toegeschreveii  ^ 
op  plaatsen  waar  men  het  vroeser  niet  waarnam; 
gelijk  aan  het  in  den  grond  verbergen  van  eikels  en 
beukels ,  tot  voorraad  voor  ongiinstiger  tijden  —  voor^ 
namelijk  door  den  markolf  —  het  ontstaan  van  boomen 
wordt  toegeschreven ,  die  op  zich  zelf  staande ,  eene 
gunstigere  ontwikkeling  ondergaan ,  en  van  hen  doet 
zeggen :  »dat  de  molenassen"  —  die  men  nooit  te  veel 
kan  hebben  —  »door  den  vogel  worden  gepoot." 

Wat  de  musch  betreft,  al  eet  die  wat  harde  erw^- 
ten ,  die  dan  toch  den  mensch  niet  meer  smaken ,  men 
poote  ten  haren  behoeve  eenige  erwten  meer;  hetgeen 
aan  ooft  vergoed  zal  worden ,  daar  zij  het  voorname- 
lijk  is,  die  de  rups  van  de  bloesem  weert. 

Dank  zij  der  begrippen  van  mijn'  gewezen  Mentor, 
die  met  onvermoeid  geduld  veel  van  de  medewerking 
des  tijds  verwachtte ,  ben  ik  hem  het  genoegen  ver- 
schuldigd  deze  lofrede  te  kunnen  schrijven ;  in  hem  eer 
ik  alzoo  den  geheelen  stand ,  die  verbetering  behoe- 
vende ,  deze  te  eerder  heeft  te  verwachten ,  naarmate 
hunne  moeijehjke  taak  meer  op  alle  vakken  van  maat* 
schappelijk  leven  zal  inwerken. 

De  roede,  de  plak,  de  voetangels  en  de  klemmen 
zijn  reeds  niet  meer  noodig;  door  een  doelmatig 
schoolonderrigt  kan  datgene  verkregen  worden ,  wat 
de  regtbanken  door  toepassing  der  wetten  niet  vermo- 
gen  —  hoezeer  men  ze,  ook  die  omtrent  de  jagt, 
doelmatiger  poogt  te  maken  — ,  die  echter  niet  van 
langen  duur  kunnen  zijn ,  wanneer  de  grond  verkeerd 


188 

is  gelegd,  en  meer  tie  strekking  heeft  bijzondere  pef- 
sonen  te  believen,  of  aan  tijdsbegrippen  te  voldoen. 
De  jagtwet  moet  met  het  regaalregt  in  verband  ge- 
bragt ,  of  geheel  vrij  gegeven  worden ;  zoo  als  ze  nu 
bestaat  bevredigt  zij  niemand  ,  ontstemt  vele  men- 
schen ,  en  is  zij ,  zonder  transactie ,  niet  houdbaar. 

En  indien  gij  het  woord  »vrijheid"  doet  hooren ,  daf 
het  ook  zijne  toepassing  op  de  vogelen  hebbe ,  het- 
welk  ook  de  jeugd  zal  begrijpen ;  terwijl  dat  woord , 
bij  eene  verkeerde  opvatting  en  duidingy  het  onder- 
wijs  even  als  het  verdere  levensgehik  kan  verstoren. 

Telemachus. 


NIETS    NIEUWS. 


De  geeerde  lezer  wordt  reeds  door  het  opschrift  van 
dit  stiikje  verwittigd,  dat  hct  eenigen  tijd  bij  den 
schrijver  en  jyortefeiiille  gelegen  heeft  en  dat  het  Ho- 
ratiaansche  recept  »nonum  pr8ematur  in  annum"  hier 
niet  alleen  in  aanmerking  genomen ,  maar  zelfs  drie- 
dubbel  opgevolgd  is.  Een  gevolg  van  dat  opvolgen 
is,  dat  de  schrijver  bij  den  aanvang  zich  verpligt  ziet, 
den  lezer  te  verzoeken  wel  zoo  goed  te  willen  zijn , 
zich  aan  het  ouderwetsche  dat  hij  in  dit  opstel  mis- 
schien  aantreffen  zai ,  niet  te  ergeren  en  zich  veel 
meer,  zoo  hij  baards  genoeg  heeft,  meer  dan  dertig 
jaren  achteruit  te  denken  om  behoorlijk  op  de  hoogte 
van  den  tijd  te  zijn ,  waarin  de  jagtpartij  plaats  had. 
Wat  de  localiteit  aanbelangt ,  de  tijd ,  die  omgaat  als 
een  brieschende  leeuw  (de  term  is  geijkt  en  geheiligd  ; 


190 

overigens  hoort  men  in  de  diergaarde  van  Natura  or- 
tis  magistra ,  zoowel  als  in  Barbarije  de  leeuwen  meer 
brullen  dan  brieschen) ,  de  tijd  heeft  het  terrein  tegen- 
woordig  tamelijk  wel ,  of  zoo  als  anderen  meenen , 
tamelijk  sleclit  veranderd.  Nabij  het  dorp  B.  in  Zuid- 
Holland  lag  namelijk  destijds  een  landgoed ,  verdeeld 
in  buitenplaats  en  bouwerij ,  zich  over  een  aantal  bun- 
ders in  zekere  droogmakerij  iiitstrekkende.  Achter 
het  geboomte  van  het  buiten  strekte  zich  eene  onaf- 
zienbare  vlakte  uit ,  met  slooten  en  togten  doorsne- 
den ,  waar  koolzaad ,  vlas  en  allerlei  graan  geteeld 
werd.  Daarheen  begaven  zich  wekelijks  in  het  najaar, 
wanneer  de  oude  luidjes  naar  stad  waren  teruggetrok- 
ken  ,  een  drietal  jongelingen  om  te  jagen  of  te  vis- 
schen.  Men  vertrok  vrijdags  avonds  en  keerde  zondag 
avond  terug. 
De  drooge  inleiding  is  uit.  —  Het  gordijn  gaat  op. 


De  jagtwagen  stond  voor  de  deur,  Willem,  de 
koetsier,  zette  er  eene  groote  mande  met  de  noodige 
levensmiddelen  in  neder.  De  snippenschieter  (*)  ging 
met  mij  in  den  wagen  zitten  en  wij  verlieten  de  stad* 
Even  daar  buiten  namen  wij  den  eenigen ,  waren ,  op- 
regten  jagermeester  (*)  op  met  zijne  jagthonden,  al 
welke  twee  en  viervoetige  personen,  zoo  goed  en  zoo 
kwaad  als  het  ging,   plaats  in  den  jagtwagen  namen. 

(*)    Cm   het    onaangename    van   het  noemen   van  eigciiamen  te  vermijden, 
vcrguunc  men  mij  niijue  mcdgezcUcn  aldus  te  bctitclen. 


191 


Naauwelijks  was  men  ccn  kwartier  iiiirs  verder  ge- 
komen  ,  toeii  ik  den  snippenschieter  hoordc  zeggen  : 
»kijk  eens,  daar  staan  al  de  honden  op  hiinne  koppen"; 
doch  daar  de  jagermeester  daarop  droogjes  anfwoordde: 
»ja,  zij  kimnen  zich  somtijds  wonderlijk  houden" , 
sloeg  ik  daar  verder  geen  acht  op.  Doch  toen  ik  kort 
daarop  den  snippenschieter  verschrikt,  met  zijne  ge- 
woonlijk  wel-,  doch  tevens  hardluidende  stem  hoordc 
uitroepen :  »Bliksems ,  daar  zitten  nu  die  hondekinde- 
»ren  aan  't  vleesch!"  hield  ik  het  paard  stil  en  toen 
ontdekte  men  eerst  dat  de  honden  de  proviantmande 
zeer  netjes  ontpakt,  en  van  eene  kapitale  runderribbe , 
carbonades  gemaakt  hadden,  die  zij  onder  elkander 
hadden  verdeeld  en  nu  met  smaak  consumeerden. 

GemakkeHjk  kon  men  nu,  zonder  zich  ooit  in  La- 
vater's  theorien  hoofdpijn  gestudeerd  te  hebben ,  op 
het  gelaat  van  den  altoos  hongerigen  snippenschieter 
de  vrees  voor  een'  vastendag  lezen.  Ook  de  overige 
aangezigten  stonden  niet  in  de  vriendeUjkste  plooi; 
dat  van  den  jagermeester  geleek  op  Neptunus  ,  toen 
hij  het  fameuse  i^quos  ego''  uitsprak.  De  put  werd, 
zoo  als  meer  gebeurt ,  gedempt ,  toen  het  kalf  ver- 
dronken  was,  daar  men  al  knorrende  en  brommende 
de  honden  tot  voetgangers  degradeerde  en  eindehjk 
bij  eene  nadere  recapitulatie  getroost ,  al  lagchende 
over  deze  voor  de  respective  magen  zoo  nadeelige  ca- 
tastrophe ,  buiten  aankwam. 

»Wat  zulien  wij  eten?  waarvan  zullen  wij  nu  le- 
aven ?"  waren  de  eerste  vragen ,  die  de  snippenschieter 


192 

iteed,  toeii  hij  van  den  wagen  afgestegen  was  en  het 
huis  intrad.  Hij  erkende ,  dat  waar  niet  is ,  zelfs  de 
Keizer  zijn  regt  verliest ,  doch  sustineerde  tevens  met 
een  erbarmelijk  lang  gezigt  en  eene  klagende  stem, 
dat  hij  tot  den  volgenden  maandag  van  den  wind  niet 
kon  leven.  Van  sustineren,  als  'tgoed  gedaan  wordt, 
komt  altijd  lets;  ook  hier  erkende  men  de  gegrond- 
heid  van  zijn  sustenu  en  besloot  en  corps  ^  na  eens 
opgepijpt  te  hebben ,    in  het  dorp  te  gaan  fourageren. 

Reeds  was  de  zon  op  het  punt  te  bed  te  gaan ,  toen 
onze  wandeling  een'  aanvang  nam,  zoodat  het  al  vrij 
donker  was ,  toen  wij  bij  den  bakker  aankwamen  en 
de  Sabbath  al  mooi  aangevangen,  toen  wij  bij  den 
Joodschen  slagter  aanklopten.    Op  het  zeggen ,  het  zijn 

de  heeren  van ,  werden  wij  door  dezen  Is- 

raeller  in  zijn  heiligdom  binnen  gelaten,  alwaar  wij 
hem  ernstig  onze  kritieke  positie  voor  oogen  hielden , 
hem  doende  opmerken ,  dat  hoezeer  wij  de  meestmo- 
gelijke  reverentie  voor  zijnen  Sabbath  koesterden,  wij 
echter ,  aan  den  anderen  kant ,  behalve  het  heir  jagt- 
honden,  drie  hongerige  menschenmagen  konden  aan- 
bieden ,  die  volstrekt  vleesch  noodig  hadden  en  hij 
dit  dus ,  op  de  voor  zijn  geweten  meest  geruststellende 
wijze ,  moest  verzorgen. 

»Awaij ,  weten  de  Heeren  dan  niks ,  van  nimmen- 
»dal,  niks  niet?"  zeide  dit  kind  van  Abraham.  »Wij 
»maggen  ommers  op  den  Sabbath  niemand  beregten 
»of  iets,  hoe  je  'took  staat  te  noemen ,  verkaufen? 
»Doch",  voegde  hij  er  bij,    »als  de  Heeren  hun  eigen 


19^ 

»zoo  wat  konden  helpen,  daar  hangt  ommers  in  't 
»voorhuis  nog  wel  zoo  iets ;  me  geld  zal  ik  altoos 
»wel  vinden.  Als  de  Heeren  heengaan ,  zoiiden  zij 
»immers  zonder  Levy,  wel  iets  kunnen  meenemen. 
))Rachel,  kind,  ik  zel  de  Heeren  eens  uitlaten;  pas 
»op  de  lamp." 

En  toen  wij  met  den  zoon  Abraham's  in  't  voorlinis 
kwamen,  zagen  wij  daar  een  gevild  schaap  hangen. 
»Zie  je,  als  de  Heeren  daar  nou  zoo'n  boutje  van 
»wilden  hebben,  dan  hangt  daar  in  den  hoek  ommers 
»wel  een  hakmes;  daar  konden  de  Heeren  maar  mee 
»afhakken ,  wat  zij  wilden/' 

De  snippenschieter  liet  zich  dit  geen  tweemaal  zeg- 
gen,  peuterde  met  de  priem  door  half-  en  onbekende 
plaatsen  en  hakte  met  beliendigheid  tot  hij  er  een 
goed  boutje  af  zag  vallen.  — 

»N'avond  Levy  !"  — 

»Verexcuseer !  Als  de  Heeren  nou  zoo  goed  zouwen 
»zijn ,  om  het  geld  daar  maar  neer  te  leggen ,  dan  zal 
))Levy  het  later  wel  vinden."—  Aan  welk  billijk  verzoek 
wij  gereedelijk  voldeeden ,  en  op  deze  wijze  kregen  wij 
fourage  en  bleef  de  Jood  een  godsdienstige  Israeliet. 

»Niets  is  onbestendiger  dan  de  vrouw,"  zeide  de  een 
of  ander  oud  dichter,  wiens  naam  mij  niet  te  binnen 
schiet  en  die  U,  waarde  lezer,  tamelijk  onverschillig 
zal  zijn ;  maar  ik  durf  zeggen  dat  het  weder  in  No- 
vember nog  ruim  zoo  onbestendig  is.  Vrijdag  gingen 
wij  met  mooi  weder  naar  buiten ,  's  nachts  hoorden 
wij   den  wind  zich  verheffen   en  zaturdag  's  morgens 


194 

teekende  de  barometer  —  veel  regen  en  wind;  en 
het  graauwe  zwerk  —  pijpen  en  langhalzen.  Dan  de 
jagermeester  was  van  het  gevoelen  van  Uilenspiegel  , 
dat  op  regen  zonneschijn  moet  volgen  en  comman- 
deerde  derhalve,  lets  daar  niemand  zich  tegen  oppo- 
neerde,  »voorwaarts  marsch !"  Men  was  er  eenmaal 
voor  gekomen  en  mogt  men  ook  weinig  opdoen, 
verveling  zou  er  op  het  veld  niet  zijn ,  zoo  als  bij 
het  te  huis  zitten. 

Met  slecht  weder  staken  wij  dus  in  het  veld;  ieder 
kreeg  zijne  distantie  en  wandelde  naar  hazen  zoekende, 
met  denzelfden  ernst  als  een  arm  kind  zoekt  naar  het 
dubbeltje,  dat  het  van  hare  moeder  heeft  gekregen 
om  brood  te  koopen  en  onder  weg  verloren  heeft. 

Het  eerste,  dat  zich  deed  opmerken,  was  dat  onder 
de  honden  een  rekel  verliefd  werd  en  deze  gewaar- 
wording ,  in  den  beginne ,  door  het  ruiken  en  likken 
van  en  aan  de  vleeschelijke  achterdeelen  der  schoone 
sekse  te  kennen  gaf.  Lang  zag  dit  de  jagermeester 
met  grootmoedigheid  door  de  vingers,  maar  toen  ein- 
delijk  de  reu  eene  grootere  vrijheid  wilde  gebruiken 
en  alleen  met  zijne  achterste  pooten  voortwandelde , 
ontstak  zijn  toorn  en  met  eene  vreeselijke  stem  riep 
hij  den  rekel  bij  zijnen  voornaam,  zeggende:  »SneI, 
»zel  je  1  laten  !"  die  dan  ook  voor  een  oogenblik  con- 
tenance  hield ,  doch  telkens  als  hij  zag  dat  des  jager- 
meesters  oogen  naar  eene  andere  plaats  gewend  wa- 
ren ,  weder  eene  der  dames  aanstipte.  Het  kwam  mij 
voor,    dat  de  liefde  als   een  loopend  vuur  thans  ook 


19^ 

at  de  tevenharten  aanstak ,  daar  zij  zich  nii  verdrongen 
wie  naast  den  reu  zoiide  gaan  en  zljne  sultane  favo- 
rite worden ;  iets  geheel  strijdig  met  de  intentie  van 
den  jagermeester ,  die  dus  gedurig  riep:  »Diaan,  hoot* 
»je  me  niet !  Lady ,  zcl  je  !  Snel ,  hier !  Snoek ,  wat 
»doe  je  daar,  enz. ,  enz. ;"  dan  daar  honden  niet  dan 
met  groote  moeite  hollandsch  verstaan ,  deden  eenige 
slagen  met  den  pols  onder  deze  verliefde  menigte ,  meer 
effect  dan  al  dat  geroep. 

Hierop  volgde  eene  pauze  in  de  merkwaardigheden , 
die  afgebroken  werd  door  een'  liiidruchtiger  vreugde- 
kreet  van  den  jagermeester;  natuurlijk  zagen  wij  in 
de  rondte  om  ergens  eenig  wild  te  ontdekken ,  doch 
vruchteloos ,  waarop  wij  ons  tot  den  jagermeester 
wendden  en  bevonden,  dat  hij  zeker  iets,  met  bijzon- 
dere  attentie  min  of  meer  scheikundig  onderzocht  en 
proefde.  Eindelijk  hoorden  wij  iiit  zijnen  mond  de 
orakelspreuk :  ))Jongens,  daar  heb  ik  versch  gewei ! 
»'t  kan  niet  versclier !" 

Allen  hieven  een  »hoera"  aan  en  feliciteerden  den  ja  ' 
germeester  met  zijne  vonst ,  ofschoon  ik ,  als  recense- 
rend  jager  in  stilte  aanmerkte  dat  het  gezegde  )>'t  kan 
»niet  verscher"  zeer  te  onpas  gezegd  was,  wanneer, 
't  geen  niet  vermoedelijk  was ,  het  haas  zijn  gevoeg 
niet  in  de  hand  van  den  jagermeester  zelve  gedaan 
had.  —  Ondertusschen  gaf  dit  gewei  den  burgers 
moed ,  te  meer  daar  een  hunner  twijfelde  of  hij  ook 
niet  reeds  voet  gezien  had,  en  wij  zochten  dus  weder 
van  voren  af  aan. 


196 

Ik  heb  vergeteii  aan  le  uierken  ,  dat  toen  men  in  't 
veld  stak,  oogenblikkelijk  bij  anticipatie  »den  eersten 
»zijn  dood"  gedronken  werd ;  daar  ondertiisschen  deze 
eerste  zich  zoo  gemakkelijk  niet  vinden  liet  en  men 
alweder  eenige  droogigheid  in  de  keel  gewaar  werd , 
stelde  men  nu  voor,  daar  men  toch  moest  blijven  an- 
ticiperen  en  het  eerste  haas  geen  gelieelen  borrel  meer 
verdragen  kon,  om  dit  met  het  tweede  voor  halve  re- 
kening  te  doen  en  nu  in  stilte  »den  eersten  zijn  dood", 
maar  hardop  »den  tv^eeden  zijn  loop"  te  drinken. 

Het  is  onnoodig  te  zeggen ,  dat ,  wanneer  het  eeni- 
gen  tijd  geregend  heeft,  het  zwarteland,  dat  island, 
dat  kort  geleden  geploegd,  geegd  of  bezaaid  is,  lastig 
om  te  gaan  wordt ,  v^aarvan  dan  wel  eens  het  gevolg 
is,  dat  sommige  menschen  meer  naar  het  neerzetten 
hunner  voeten  dan  naar  hazen  zien.  Dit  had  ook  nu 
bij  een'  onzer  plaats ,  die  philosophisch ,  doch  met 
eene  edele  omzigtigheid  door  de  klei  heensukkelde , 
toen  hij  eensklaps  uit  zijne  mijmering  gewekt  werd , 
door  het  vooruit  loopen  van  den  jagermeester ,  die 
het  liefelijk  »roe,  roe,  roe,  poa,  poa !"  aanhief; 
oogenblikkelijk  aecompagneerde  het  geheele  gezelschap 
hem,  terwijl  de  honden  de  banier  der  liefde  verlie- 
ten  en  rennende  het  haas  vervolgden.  De  jagermeester 
volgde  nu ,  met  zijn'  pols  de  sloten  overwippende ,  de 
steeds  loopende  honden. 

»Afgedriedonderd !  wat  loopen  me  die  honden  ! 
»waeht ,  bl.ks..  kom  het  pad  maar  eens  langs !  Zie  je 
»ze  nog?    Ja,   ginder  op   den  dijk,    Dat  hek  zal  ze 


197 

»vern..k..,  daar  raamt  Snel  hem!  Wei  satans,  hij 
» spring!  over  hem  heen !  daar  komen  zij  I  Pas  op  nii ! 
»Verd...,  daar  gaan  zij  den  dijk  weer  op!" 

Onder  zulk  een  verheven  gesprek  wachtten  wij  in 
het  hoofdkwartier  den  uiislag  van  dit  rentooneel  af, 
tot  wij  eindeUjk  het  klagen  van  het  haas  hoorden  en 
de  overwinningsvaan  boven  aan  den  pols  zagen  waaijen. 

Kort  daarop  kwam  de  jagermeester  in  't  midden 
zijner  viervoetige  helden  teriig,  met  het  haas  in  de 
hand,  zeggende :  »wel  d.nd.rs !  kijk  eens ,  wat  een 
»oude  schurk  !"  en  terwijl  dcze  oude  schm'k  van  zijn 
overbodig  vocht  ontlast  werd,  had  er  eene  algemeene 
recensie  plaats  over  het  loopen  der  honden ,  't  welk 
in  eene  lofrede  eindigde ;  ook  werd  er  van  Briiintje , 
de  brak,  honorable  mentie  in  de  notulen  gemaakt. 
Spoedig  hoorde  men  evenwel  nu  den  meer  warm  ge- 
worden  jagermeester  zeggen:  »kom  aan,  jongens!  op- 
»gemarcheerd ,  waar  er  een  ligt ,  kunnen  er  best  twee 
»liggen,"  terwijl  men  van  een  anderen  kant  hoorde 
roepen ,  »den  tweeden  zijn  dood  I  de  branderijen 
»moeten  ook  bestaan  !" 

» Ja !  ik  zeg  het  altoos ,  het  zwarte  land  is  toch 
»maar  de  baas  !"  zeide  de  jagermeester  tot  groot 
verdriet  van  wie  een  gemakkelijk  pad  voortrekt  boven 
een  slijkerig  en  glibberig,  kluitig  en  omgeploegd  land. 
De  opgewondenheid  van  den  jagermeester  werd  na 
het  eerste  half  uur  door  geen  ander  gedeeld;  men 
keek  elkander  eens  aan  en  wandelde  voort;  want  ik 
durf  tegen  iedereen  volhouden ,  dat  er  op  dit  oogenblik 

VIERDE    JAAR6.  14 


198 

onder  ons  eene  siibordinatie  zonder  voorbeeld  bestond , 
waaraan  zich  duizende  legioenen  mogen  spiegelen. 
Driiip-  en  doornat,  moeijelijk  door  de  klei  bajjgeren- 
de ,  met  de  voile  overtuiging  dat  men  gekomen  was 
om  zich  te  amuseren  met  hazen  te  vangen ,  en  bo- 
vendien  telkenreize  door  den  jagermeester  hoorende 
verzekeren  dat  er  wop  dit  stuk  toch  nog  liggen 
)>moesten,"  zochten  wij  ons  zelven  te  overtuigen,  dat 
wij  ons  amuseerden ;  tot  eindelijk  ook  zelfs  de  jager- 
meester  zijne  bekomst  scheen  te  krijgen,  en  voorstelde 
om  de  laatste  aardappeltjes  nog  eens  af  te  loopen  en 
dan  de  kwartieren  te  betrekken. 

Men  dient  wel  in  eigen  persoon  met  kletterende 
regenbuijen  door  een  veld  met  aardappelen  gejaagd  te 
hebben,  om  zich  een  denkbeeld  te  vormen,  van  de 
genoegens,  die  daarbij  op  te  doen  zijn;  vooral  als  de 
planten  zoodanig  afgerot  zijn,  dat  men  in  eene  bal- 
zaal  waant  te  zijn.  Men  kan  geen  voet  verzetten ,  zon- 
der dat  de  andere  door  de  halfverrotte  planten  ach- 
teruit  getrokken  wordt;  ook  hoorde  ik  den  snippen- 
schieter,  toen  hij  omtrent  de  helft  van  dit  stuk  achter 
zijn  rug  zag,  binnensmonds  aanmerken:  »kermisgaan 
»is  een  bilslag  v^aard." 

Daar  men  echter  geene  hazen  meer  opdeed ,  werd 
nu  de  laatste ,  wanhopige  manoeuvre  in  het  werk  ge- 
steld  en  eene  proef  genomen  of  er  ook  nog  misschien 
een ,  onbemerkt  door  ons  en  de  honden ,  was  blijven 
liggen ,  die  door  het  geluid  der  menschelijke  stem  ware 
te  verschrikken ;  zoodat  wij  dan  ook  gezamenlijk  het 


199 

welbekende  sproe,  proe5a ,  preoaa"  aaiihieven  ,  dat  het 
een  ordentelijk  diibbeld  van  een  leven  maakte. 

Dan  toen  ook  dit  zonder  gevolg  bleef,  stelde  de 
snippenschieter  voor  een  der  verzen  van  den  koning 
van  Beijeren  op  te  zeggen ,  die ,  zoo  als  bekend  is , 
alleen  door  het  voorlezen  van  een  zijner  gedichten, 
een  duizendtal  zijner  oproerige  onderdanen  uiteendreef 
en  naar  hiiis  joeg;  dan  op  de  plaats  zclve  moest  hij 
van  den  jagermeester  (wien  de  koning  van  Beijeren 
zoo  min  aan  't  harte  ging  als  drie  vuile  eijeren ,  doch 
die  zich  in  de  iiitoefening  zijner  functie  op  de  teenen 
getrapt  rekende)  eene  correctie  aanhooren ,  waarin  on- 
der  anderen  gezegd  werd,  dat  men  met  zoodanige 
ernstige  zaken  maar  in  het  geheel  niet  vermag  te 
spotten. 

Toen  men  nu  eindelijk  ook  deze  aardappeltjes  wel 
doorzocht  en  doorsniiffeld  rekende  en  ieder  bij  zich 
zelven  overtuigd  was,  dat  hij  alleen  door  een  wonder 
dien  dag  nog  hazen  vangen  kon ,  keek  men  de  lucht 
nog  eens  aan  ,  om  op  het  zwerk  alle  schuld  te  laden 
en  keerde  vol  etenslust  naar  huis;  waar  men  later ,  bij 
een  goed  vuur  en  onder  een  cognacje,  zich  over  de 
slechte  jagt  troostte  door  het  verhalen  van  vele  waar- 
lijk  gebeurde  goede,  en  het  bluffen  met  vele,  die 
zoo  goed  als  gebeurd  waren- 

S.  V.  V. 


w 


OYEE  DEN  SLAAP  VAN  HET  WILD 

EN   HET    TIJDSTIP 

WAARIN  HET  OP  VOEDSEL  UlTGAAT. 

C  Vervolg. ) 


Ofschoon  Aus  dem  Winkell  uit  de  omstandigheid ,  dat 
men  het  ree,  meer  dan  het  hert,  dikwerf  in  het  bed 
(leger)  verrast,  afleidt,  dat  deze  wildsoort,  of  vast 
moest  slapen,  of,  wanneer  zij  herkaauwend  achter 
een'  digten  struik  of  in  het  hooge  gras  verborgen 
ligt ,  zich  veilig  acht ,  is  het  geoorloofd  het  eerste  ge- 
deelte  dezer  veronderstelling  volkomen  te  bctwijfelen. 

De  zwijnen  gaan  ook  bij  voorkeur  des  nachts  op 
voedsel  uit,  en  slechts  in  groote,  zecr  verborgen  en 
digte  bosschen  w^roeten  zij  nu  en  dan  bij  dag  in  den 


201 

bodem.  Him  geziG't  schijnt  noch  des  daags  noch  des 
nachts  bijzonder  scherp  te  zijn,  des  te  scherper  even- 
wel  hunne  overige  zintiiijjen.  Doch  wanneer  zij  aan 
het  wroeten  zijn,  valt  het  den  jager  niet  moeije- 
lijk  hen  te  bekruipen,  iets  dat  zich  gemakkelijk  laat 
verklaren:  terwijl  zij  met  den  snuit,  aan  wiens  uit- 
einde  zich  de  neusgaten  bevinden,  in  de  aarde  wroe- 
ten, wordt  hun  den  reuk  van  den  naderenden  vijand 
benomen ,  en  door  het  gedreun  en  het  gerucht ,  dat  dit 
wroeten  veroorzaakt ,  levert  ook  de  anders  zoo  scherpe 
gehoorzin  weinig  zekerheid  op.  Op  dezen  grond  reeds 
schijnen  zij  bestemd  om,  in  den  regel,  hmi  voedsel 
des  nachts  op  te  sporen,  waartoe  evenwel  nog  eene 
andere  reden  kan  medewerken.  Gelijk  bij  vele  plan- 
ten  de  uitwaseming  der  geuren  des  nachts  veel  ster- 
ker  is  dan  des  daags,  kan  dit  ook  bij  de  onder  den 
grond  groeijende,  of  nog  verborgene  truffels  en  on- 
derscheidene  soorten  van  paddenstoelen  plaats  grijpen; 
ook  vele  wormen  en  insekten  kruipen  bij  voorkeur 
des  nachts  uit  de  aarde  te  voorschijn,  waardoor  het 
opsporen  van  voedsel  alsdan  gemakkelijker  wordt. 
Bij  de  tamme  varkens  (*)  kan  men  genoegzaam  opmer- 
ken,  dat  bij  deze  diersoort  een  volmaakte  slaap  plaats 
heeft;  en  wanneer  men  de  zwijnen  des  daags  in  het 
leger  verrast ,  genieten  zij  •eene  volkomene  rust. 

Wat  den  vos  betreft,   ook  deze  schijnt  bestemd  om 
hoofdzakelijk  des  nachts  zijn  voedsel  te  zoeken.    Hij 

(*)    Het  wilde   zwijn   van   Eiiropa   is  de  stam  vau  onze  inlandsche  viukeiis- 

vas3eu, 

Keu. 


202 


laat,  wel  is  waar,  geene  gunstige  gelegenheid  voorbij 
gaan  om  zijnen  buit  over  dag  te  bemeesteren,  maar 
veel  ligter  valt  het  hem  dien  des  nachts  te  verras- 
sen.  Hoewel  hem  zijn  voortreffehjke  neus  daarbij 
hoofdzakehjk  ten  wegwijzer  dient,  kan  men  hem 
toch  het  vermogen  om  in  diepe  schemering  te  zien 
niet  ontzeggen ,  te  meer  daar ,  door  het  verblijf  in 
duistere  holen ,  ook  zijne  oogen  aan  het  duister  ge- 
woon  zijn;  in  den  regel  geniet  hij  daar  over  dag  den 
slaap,  welken  dikwerf  door  den  moedigen  dashond 
onaangenaam  wordt  verstoord.  Somtijds  evenw^el  rust 
hij  in  digt  riet  of  struikgew^as ,  of  op  eenen  ouden 
knotwilg,  van  zijne  nachtelijke  strooptogten  uit  f). 

Hetzelfde  is  toepasseUjk  op  onze  inlandsche  roofdic- 
ren :  de  otter ,  de  marter ,  de  bunsing ,  de  wezel  enz. , 
die  des  daags  meestal  in  hunne  holen,  holle  boomen 
of  andere  schuilhoeken  zeer  vast  slapen,  en  bij  voor- 
keur  des  nachts  op  roof  uitgaan. 

Hier  treedt  gevolgelijk  de  das  als  een  onmiskenbare 
nachtwandelaar  op.  Slechts  in  zeer  zeldzame  geval- 
len  verlaat  hij  vrijwillig  zijn  onderaardsch  verbhjf  voor 
de  invallende  schemering,  om  het  bij  het  eerste  mor- 
genrood  weder  op  te  zoeken,  hoe  verre  hij  er  zich 
ook  van  mogt  verwijderen.  Met  zijn  zw^aarlijvig  lig- 
chaam  en  zijne  zeer  korte  Joopers ,  zijn  trouwens  de 
dagw^andelingen    voor   hem   niet  raadzaam;    wanneer 

(*)  Ons  zijn  vele  voorbcelden  bekend  van  vossen  die  ,  in  dezen  toestand , 
door  den  jager  vcrrast  T\'erdcn;  ecu  dcrzclve  wcrd  in  het  leger  ontdckt  en  ge- 
schoten. 

Red, 


203 

het  al  zoude  gelukken  den  gewonen  loop  ecus  men- 
schen  te  ontkomen,  is  hij  geen  groot  wedrenner 
en  moet  hij ,  wanneer  zijn  hoi  eenigzins  verwijderd 
is,  spoedig  voor  de  snelheid  van  een'  gewonen  hond 
onderdoen.  Als  een  echten  troglodyt  kan  men  hem 
gerust  het  vermogen  om  in  het  duister  tamelijk  te  zien 
toekenncn ,  en  tevens  veronderstellen ,  dat  hij ,  bij  zijn 
flegmatisch  gestel ,  plompen  bouw  en  kluizenaarsleven , 
biiiten  den  paartijd,  zijnen  tijd  met  slapen  kort,  of- 
schoon  het  moeijelijk  is  hierover  stellige  waarnemingen 
te  doen.  Het  is  dus  moeijelijk  te  beslissen,  of  hij  een' 
vasten  slaap  geniet ,  dan  wel  den  tijd  in  eene  soort  van 
sluimering  doorbrengt,  en  of  deze  slaap  bij  zijne  win- 
terrust  in  vastheid  toeneemt.  Zooveel  is  zeker,  dat 
zijn  winterslaap  niet  zoo  volkomen  is  als  die  van  het 
mormeldier,  de  hazelmuis  enz.  die,  bij  bijna  geheele 
verstijving,  in  eenen  den  dood  nabij  komenden  toe- 
stand  vervallen.  Indien  zijne  levensverrigtingen  al 
in  minderen  graad  plaats  hebben,  indien  hij  langen 
tijd  zonder  voedsel,  op  zijn  vet  terend,  kan  door- 
brengen,  zoo  wordt  hij  toch  bij  het  indringen  van 
vijanden  in  zijn  hoi  wakker,  en  zachte  weersgesteld- 
heid  lokt  hem,  zelfs  in  den  winter  uit,  om  het  te 
veiiaten.  Men  wil  dat  hiertoe  eene  temperatmir  van 
6  gr.  R.  noodig  is. 

Doch  wij  mogen  bij  deze  gelegenheid  onzen  vreed- 
zamen  vriend,  het  haas,  niet  vergeten,  hem,  den  ar- 
men,  veel  geplaagdcn,  mogen  wij  toch  ook  wel  een 
oogenblik  rust  gunnen !  Wanneer  zich  het  haas  in  het 


204 

leger  dmkt,  mogen  wij  claaiom  iiiet  geheel  gelooven, 
dat  zijne  slaperiglieid  daarvan  de  schuld  is;  het  is 
veeleer  eene  krijgslist,  waardoor  het  waant  zich  aan 
zijne  vele  vervolgers  te  onttrekken.  Vermits  het  dit 
bij  opmerkzame  en  scherpziende  jagers  zelden  gelukt , 
kunnen  wij  dikwijls  opmerken  dat ,  wanneer  het ,  bij 
onze  nadering ,  zich  platter  drukt  en  de  lepels  vaster 
aan  het  lijf  legt,  het  zich  niet  zoo  geheel  zorgeloos 
in  zijn  leger  aan  den  slaap  overgeeft.  Intusschen 
gebeurt  het  ook,  dat  wij  het,  zonder  er  dc  minste 
beweging  bij  te  bespeuren,  in  het  leger  naderen; 
hoewel  wij  het  dan  steeds  met  geopende  spiegels  vin- 
den,  kunnen  wij  het  alsdan  toch  niet  wel  eene  soort 
van  slaap  ontzeggen.  Geheel  zorgeloos  evenwel  zal 
het  veel  beproefde  dier  zich  wel  zelden  aan  den 
slaap  overgeven,  en  toch  heeft  het  hem,  bij  zijne  vele 
vervolgers  en  gevaren,  dubbel  noodig.  Noch  bij  dag 
noch  bij  nacht  is  het  zekerheid  gegund;  evenwel  ver^ 
schaft  het  de  nacht  nog  de  meeste  veiligheid,  en  het 
schijnt  ook  bestemd  om  alsdan  zijn  voedsel  te  zoeken. 
Ook  de  onrust,  die  opgevangen  hazen  gedurende  den 
nacht  betoonen,  bevestigt  dit  vermoedcn.  De  vraag 
is  evenwel :  of  zijn  gezigtsorgaan  zoodanig  gevormd  is , 
dat  het  des  nachts  even  goed  als  bij  dag  zien  kan? 

Bij  gebrek  van  opzettelijke  ontleedkundige  onder- 
zoekingen  over  dit  punt,  kunnen  wij  alleen  naar  ui- 
terlijke  waarncmingen  besluiten.  Het  zien  bij  dag  kan 
het  haas  stellig  niet  ontzegd  worden,  dewiji,  al  loopt 
het  den   geheel  stilstaanden  jager  bijna  tegen  de  bee- 


205 


nen,  de  minste  bewcging  Iiet  eeiie  wending  doet 
maken.  Op  grond  van  verschillende  opmerkingen 
meen  ik  te  kiinnen  aannemen ,  dat  het  over  het  al- 
gemeen  geen  scherp  gezigt  bezit,  doch  het  vermogen 
heeft  om  evenzeer  des  daags  als  bij  nacht  tamelijk 
goed  te  zien.  De  neiging ,  hun  door  de  natuur  inge- 
schapen,  om  des  nachts  bij  voorkeiir  op  voedsel  uit  te 
gaan,  schijnt  tot  hiinne  meest  mogelijke  zekerheid  te 
moeten  strekken;  ook  zal  de  hoogstmerkwaardige  ei- 
genschap ,  dat  zij  zelfs  in  den  slaap  hunne  spiegels  niet 
sluiten ,  hoogstwaarschijnlijk  zijn  om  hen  voor  nade- 
rend  gevaar  te  beschutten;  want  in  het  geopend  oog 
moet  zich  steeds  ieder  voorwerp  afspiegelen,  en  zoo 
kan ,  zelfs  in  den  slaap ,  dit  orgaan  gemakkelijker  op 
den  innerlijken  zin  werken,  dan  wanneer  het  geslo- 
ten  ware. 

Welligt  kunnen  deze  meer  op  de  ondervinding  dan 
op  physiologisch  onderzoek  gegronde  opmerkingen 
strekken,  om  meer  bevoegden  tot  verdere  nasporingen 
op  te  wekken. 


MIDDEL   TEGEN   DE  HONDSDOLHEID. 

De  Berliner  Zeitung ,  van  den  l^^""  Junij  1856,  bcvat 
een  oud,   onlangs  bekend  geworden,   geheim  middel 
tegens  de  uitwerkselen  van  den  beet  van  doUe  hon 
den,    als  onfeilbaar   door  de   geneeskundige  courant 
aanbevolen : 

Geprepareerde  oesterschelpen  2  lood , 

Gentiaan  wortel 2    » 

Roode  bolus 1    » 

Gom  van  mirre I    » 

Alles  zoo  fijn  mogelijk  gestoten  en  zorgvuldig  ver- 
mengd.   —   Men  neme  hiervan  drie  achtereenvolgende 


^07 

dagen,  des  morgens  nuchteren,  zoo  veel  als  de  punt 
van  een  mes  drie  malen  bevatten  kan  (*),  vermengd 
met  warm  bier,  en  blijft  te  bed  liggen  om  het  zwee- 
ten  aftewachten.  Bijzondere  dieet  behoeft  niet  in  acht 
genomen  te  worden  en  het  is  niet  noodig  de  wond 
uittebranden. 


EEN    GROOT   ONDERSCHEID. 

Na  den  afloop  eener  parforce-jagt  zaten  de  ge- 
noodigden  bij  een  goed  vuur  en  bespraken,  naar 
loffelijk  gebruik,  de  voorvallen  van  den  dag.  —  Het 
zoontje  van  den  gastlieer  —  alle  lastige  kinderen 
heeten  Gustaaf  —  treedt  het  vertrek  binnen ,  blazende 
en  fluitende  in  het  mondstuk  van  zijn's  vaders  jagt- 
hoorn.  Deze  staat  gemelijk  op,  beknort  hem,  tervsijl 
hij  hem  het  mondstuk  ontneemt  en  in  den  zak 
steekt.  —  Gustaaf  verwijdert  zich  en  keert  een 
oogenblik  later  terug,  op  nieuw^  naar  hartenlust 
zijne  muziek  herhalende. 

»Waar  duivel,  hebt  ge  nu  vv^eder  een  mondstuk 
»van  daan  gehaald?"  roept  de  vader  uit,  »geef  het 
» terug  r* 

(*)  Men  vindt  het  woord  „Messerspitze^^  dikwerf  in  de  duitsche  recepten. 
De  dosis  is  evenwel  vrij  onbepaald,  als  te  afhankelijk  van  de  breedte  van  het 
mes  dat  men  gebruikt;  zoude  „drie  klcine  eijerlepeltjes"  dc  zaak  niet  beter 
tiitdrukken.  —  Ilet  uitbranden  der  wond  zouden  wij  —  als  cr  gclegeuheid  too 
is  —  steeds  aanraden,  en  wel  zoo  spocdig  raogclijk  na  dcu  beet. 

ilED. 


208 

»Neen,  ueen,"  zegt  de  kleiiie  scliuif /'  Iiet  is  niet 
»van  u;  het  is  het  mondstiik  van  mama." 

Het  mondstiik  »van  mama"  —  men  vergeve  deze 
opheldering  —  belioorde  niet  tot  eenen  jagthoorn, 
maar  wel  tot  een  ander  instrument,  dat  op  eene 
geheel  tegenovergestelde  wijze  bespeeld  wordt. 


HUWELIJKS  AANVRAAG. 

Een  bezoek  aan  de  dassen  wiliende  brengen,  wier 
vangst  en  reisavontuiir  op  bladz.  11  van  dezen  jaar- 
gang  is  beschreven ,  werden  wij  hierin  voor  de  lielft 
te  leiir  gesteld,  daar  er  slechts  een  meer  van  leefde, 
zijnde  het  mannetje.  Het  wijfje  w^as  bij  het  schoon- 
maken  van  het  hok  los  gekomen ,  bij  het  opvangen 
bezeerd  gew^orden  en  aan  de  gevolgen  overleden ,  na- 
latende  drie  jongen.  Men  achtte  het  doelmatig ,  het 
overgebleven  mannetje  bij  zijn  kroost  te  laten ;  dat 
welligt  tegen  de  ervaring  strijdt ,  en  vooral  in  gevangen 
toestand  bedenkelijk  blijft ;  maar  doordien  het  zich 
zoo  aanhangeUjk  en  lief  jegens  de  jongen  betoonde  , 
Iiet  men  hen  te  zamen.  De  jongen  stierven,  enteregt 
of  te  onregt,  kreeg  de  vader  de  schuld  van  hunnen 
dood ;  hij  zit  nu  in  cellulaire  gevangenis ,  diep  gedrukt 
onder  die  verdenking.  Daar  zijne  omstandigheden  niet 
toelaten   van   zelfs   te   gaan  uitzien ,   vraagt  hij  langs 


209 

dezen  buitengewonen  weg  ,  met  toestemming  der  di- 
rectie  van  Natura  artis  maghtra  ^  aan  alle  jagers,  die 
hij  vertrouwt  dat  grondig  met  zijn  lot  bewogen  zuUen 
zijn,  tot  opbem'ing  zijner  droefheid  en  tot  gezellig 
verkeer  :  eene  ongeschondene  dochter  of  jonge  weduwe 
van  een  gezond  voorkomen ,  zullende  op  een  goed 
humeur  meer  gelet  worden,  dan  op  middelen  van 
bestaan ,  die  genoegzaam  voorhanden  zijn ;  noch  op 
nevenbegrippen  ,  die ,  ter  geruststelling ,  onder  het 
toezigt  van  het  algemeen  vallen. 

De  dassen  hadden  zich  goed  gehouden  bij  wittebrood 
en  vleesch.  Aangenamer  verblijfplaats  hadden  ze  in 
ons  geheel  land  niet  kimnen  treffen;  hun  riist-oord 
is  met  den  rug  naar  de  uilen :  het  spreekt  van  zelfs , 
dat  de  verschillende  nachtwerkers  een'  hekel  aan  el- 
kander  hebben. 

Jagers-taal. 


Verslag  van  de  Jagt  en   Visscherij, 

in  de  Provincie  Noord- Brabant,  over  1855. 


MEDEGEDEELD  DOOR  DEN  HEER    INSPECTEUR  M^    H.    SASSEN. 


Het  jaar  1855  kenmerkte  zich,  ook  in  betrekking 
tot  het  jagtveld ,  door  rampen.  Twee  biiitengewone 
onheilen  verdrongen  zieh,  als  het  ware,  om  het  jagt- 
veld ,  in  sommige  streken  althans ,  te  teisteren ;  de 
sneeuw  en  eene  overstrooming ,  waarvan  s'menschen 
geheugen  geen  weerga  kent. 

In  betrekking  tot  de  onlieilen ,  welke  deze  twee  oor- 
zaken  op  het  gebied  der  jagt  aanrigtten ,  kunnen  hier 
alleen  het  haas  en  de  patrijs  in  aanmerking  komen. 
De  sneeuw  was  voor  deze  dieren  noodlottig,  niet  om- 

VIERDE   JAARG.  15 


212 

dat  zij  zelve  den  ondergang  bewerkt ,  maar ,  omdat 
zij  de  vrije  beweging  dezer  dieren  verhindert ,  en , 
verraden  door  het  op  de  sneeuw  zigtbaar  spoor,  als 
slagtoffers  van  den  strooper  vallen. 

Veelvuldige  waarnemingen  in  dat  jaar ,  op  de  sneeuw 
gedaan,  hebben  voldoende  aangetoond,  dat  het  baas, 
dikwerf  gedurende  de  strengste  koude,  onder  de 
sneeuw  bedolven ,  in  volmaakten  welstand ,  vol  leven 
en  kracht  was.  Geen  enkel  voorbeeld  deed  zich  op, 
waaruit  bleek ,  dat  dit  door  honger  of  gebrek  was 
omgekomcn.  De  patrijs  leed ,  vooral  in  het  vlakke 
veld,  veel  meer;  velen  kwamen  om,  wanneer  de  dooi 
plotseling  door  vorst  werd  opgevolgd.  De  vochtige 
sneeuw  hecht  zich  aan  de  veeren  en  de  slagpennen  der 
vleugels,  die,  door  de  vorst  in  ijskegels  vervormd , 
elke  beweging  noodzakelijk  belet ,  zoodat  de  patrijs 
met  de  hand  kan  worden  gevangen. 

In  boschrijke  streken  zijn  deze  dieren  volkomen 
tegen  de  sneeuw  gedekt.  De  uitkomst  bewees  dan 
ook,  in  die  oorden,  welke  niet  door  overstrooming 
werden  geteisterd,  dat  de  veelvuldige  sneeuw  en 
strenge  vorst  geenen  den  minsten  nadeeligen  invloed 
op  deze  dieren  hadden  uitgeoefend ,  vermits  in  vele 
oorden  het  jagtveld  met  gew^one  jaren  wedijverde, 
en  in  anderen  dit  jaar  een  buitengewoon  wildrijk 
veld  aanbood. 

In  het  Noordelijke  en  Noord-Westelijke  gedeelte  de- 
zer Provincie  bragten  de  overstroomingen  en  het  kwel- 
water  allergevoeligste  slagen  toe  aan  deze  wildsoorten. 


213 

Deze  overstrooming  clrong  zelfs  in  eene  Ziiidelijke  rig- 
ting  diep  landvvaarts  in ;  zoodat  de  landstreek  door 
de  riviertjes  de  Aa  en  de  Dommel  besproeid  ,  tot  bo- 
ven  Vechel  en  St.  Oedenrode,  lang  door  opperwater 
werd  gekweld.  Deze  schoone  landsdouw ,  welke  het 
heerlijkste  jagtveld  aanbiedt ,  leed  dan  ook ,  in  betrek- 
king  tot  dit  onderwerp ,  veel. 

Deze  ramp  werd  door  eenen  voor  de  patrijzen  on- 
gunstigen  zomer  opgevolgd.  De  maanden  Junij  en  Julij 
kenmerkten  zicli  door  vochtig  en  killig  weder,  het- 
geen  de  jonge,  teedere  patrijs  moeijelijk  doorstaat. 
De  gevolgen  van  dit  weder  ontdekte  men  of  uit  het 
groot  aantal  oude  patrijzen ,  die  zich  later  verzamelen , 
of  uit  het  gering  getal  jongen,  waaruit  de  slagen  pa- 
trijzen veelal  bestonden. 

Het  najaar  intusschen ,  wat  den  stand  van  het  water 
betreft,  een  tegenbeeld  van  het  voorjaar,  was  gunstig 
tot  behoud  van  het  jagtveld.  Het  water  was  buiten- 
gewoon  laag,  het  weder  droog.  Hierdoor  is  vooral 
het  haas ,  op  grootere  ruimte  verspreid ,  niet  beperkt  in 
de  keuze  van  zijne  sclmilplaats ,  en  minder  blootge- 
steld  aan  de  listen  van  den  jager  en  den  bond.  Het 
was  dan  ook  in  vele  oorden  opmerkelijk,  dat,  in 
weerwil  van  het  menigvuldige  spoor,  het  haas  niet 
werd  opgejaagd  of  opgespoord.  Een  groot  aantal  werd 
bewaard,  hetwelk,  door  eenen  gunstigen  winter  be- 
voorregt,  buitengewoon  is  vermenigvuldigd ,  en  een 
gunstig  verschiet  opent. 
De  houtsnip  vertoonde  zich   slechts   in  enkele  stre- 

15* 


214 

ken ,  kortstondig  en  niet  talrijk.  Dit  was  een  scvolg 
van  het  laag  water  en  de  droogte. 

Het  waterwild  vergoedde ,  in  de  lage  strcken ,  rnim- 
schools  het  {jemis  aan  klein  wild ,  immers  1855  ken- 
merkte  zich  door  de  meni{jte  eendvogels,  duikers, 
maar  vooral  watersnippen. 

De  eerstgenoemde  watervogel  leverde  den  kooiman 
eenen  ruimen  tol ,  ook ,  nadat  de  zomervogel ,  ten 
gevolge  van  den  hoogen  waterstand  in  Julij  en  Augus- 
tus voor  den  jager,  als  het  ware,  ongenaakbaar, 
rijpe  vruchten  had  opgeleverd. 

De  duiker  vertoonde  zich  in  December  in  buitenge- 
wone  menigte ,  doch  de  vangst  met  slagnetten  had 
meerendeels  plaats  in  Februarij  1856 ,  toen  het  water 
het  voor  dit  bedrijf  noodzakelijke  peil  bereikte. 

Om  een  denkbeeld  der  menigte  watersnippen  te  ge- 
ven ,  zij  vohloende  op  te  geven ,  dat  sommige  jagtlief- 
hebbers  in  het  voorjaar  200,  300  en  zelfs  tot  600 
stuks  schoten.  In  het  najaar  deed  hetzelfde  verschijn- 
sel   zich  andermaal  voor. 

De  handel  in  wild  breidt  zich  in  deze  Provincie  on- 
gemeen  uit,  waardoor  ook  de  prijs  van  alle  wildsoor- 
ten  merkeUjk  is  gestegen. 

Talrijke  opkoopers  doorkruisen  dit  gewest ,  die ,  in 
het  zuidelijke  gedeelte ,  op  Belgie,  in  het  noordehjke 
gedeelte ,  op  de  Provincien  Zuid-  en  Noord-Holland  en 
zelfs  op  Engeland  wildhandel  drijven. 

De  stad  's  Hertogenbosch ,  vroeger  als  het  ware ,  de 
stapelplaats  van  het  wild ,   in  een  groot  gedeelte  der 


215 

Proviiicie  geschoteii  en  gevangen  ,  raakt  daardoor  meer 
en  meer  op  den  achtergrond. 

Het  schadelijk  gedierte  in  dit  gewest,  verdient  de 
aandacht  door  zijne  menigte  en  verscheidenheid.  Dc 
hierna  volgende  opgave  van  gedood  schadelijk  gedierte  , 
waarvoor  premien  zijn  uitgegeven,  heeft  als  statistieke 
opgave ,  in  zooverre  geene  de  minste  waarde ,  omdat 
zij  niet  eens  eene  flaauwe  schets  van  den  werkelijken 
toestand  van  dit  gedierte  aanbiedt.  Nogthans  is  Noord- 
Brabant  het  klassieke  land  van  het  keurigste  klein- 
en  waterwild. 

De  vos ,  die ,  met  uitzondering  van  het  kanton 
Heusden,  een  gedeelte  van  de  kantons  Oosterhout  en 
Oudenbosch,  zich  overal  vertoont,  bekleedt  de  eerste 
plaats.  Ook  dit  jaar  was  hij  talrijk ,  getuige  de  me- 
nigte levend  afgeleverde  jonge  vossen,  die,  uitgegra- 
ven,  tegen  hoogen  prijs,  naar  Engeland  werden  ver- 
zonden. 

De  magtiging  tot  het  houden  van  klop-jagt  iiitge- 
reikt ,  en  waaraan  een  ieder ,  mits  bonder  eener  groote 
jagt-acte,  deel  kan  nemen,  is  vooral  ook  op  den  vos 
aangevs^end.  Deze  klop-jagt  breidt  zich  meer  en  meer 
uit,  meer  echter  als  een  genot  dan  wel  als  middel 
tot  uitroeijing  van  dit  dier. 

De  magtiging  tot  het  schieten  van  schadelijk  ge- 
dierte heeft  hoofdzakelijk  ten  doel,  het  iiitroeijen  van 
konijnen.  Het  getal  dezer  verschillende  iiitgereikte 
magtigingen  volgt  hierna. 

Intusschen  werd  ook  dit  jaar  opgemerkt,   dat  het 


216 

konijn,  in  het  algemeen,  verdwenen  is.  Slechts  in 
enkele  streken  schuilt  het  in  dc  dennenbosschen. 

De  tegenwoordige  jagtwet  heeft  een'  verbazenden 
invloed  op  de  uitroeijing  van  dit  dier ,  vroeger  in  tal- 
looze  menigte  verspreid  ,    uitgeoefend. 

Wei  is  waar,  werd  hier  en  daar  het  vangen  en 
slaan  van  konijnen  ieder  vrijgelaten  ,  ten  nadeele  van 
het  jagtveld  uitgeoefend ;  doch  de  veelvuldige  en  ge- 
gronde  klagten  van  den  landman ,  w^egens  de  schade 
door  dit  dier  aan  veldvruchten  en  houtgewas  toege- 
bragt,  aangeheven,  zijn  verhoord. 

In  dezen  toestand ,  nu  het  gevaar  van  de  groote 
vermenigvuldiging  van  het  konijn  verdwenen  is ,  heeft 
het  ontvs^erp  van  wet  tot  wijziging  der  jagtwet  het 
dooden  van  schadelijk  gedierte  wijsselijk  beperkt. 

De  visscherij,  in  het  Noordelijke  gedeelte  en  in  dc 
omstreken  van  's  Hertogenbosch  en  Breda ,  althans , 
belangrijk  en  verscheiden  in  soorten ,  had  dit  jaar 
veel  te  kampen  met  voortdurend  hoog  water  en  droog , 
schraal ,  kond  weder ,  hetgeen  den  visch  aan  de  diepte 
bindt ,  het  leven  ,  tieren   en  dartelen  belet. 

Ook  dit  jaar  werd  de  visscherij  noch  beperkt  noch 
gesloten.  De  ondervinding  leert ,  dat  de  beperking  of 
de  sluiting  van  dit  bedrijf ,  zoo  als  die  vroeger ,  wat 
tijdstip  en  tijdruimte  betreft,  bepaald  was,  geen 
merkbaren  invloed  op  het  vischwater  uitoefent,  en 
bijgevolg  niet  tot  bescherming  der  visscherij  strekt. 
Drie  achtereenvolgende  jaren  staven  deze  meening. 

Deze  bepaling  is  den  visschers  welkom;   en,    wan- 


217 

neer  men  in  aanmerking  neemt ,  dat  ruim  2200 ,  on- 
der  welken  1513  het  genot  van  ecne  kostelooze  ver- 
gunning  hebben ,  eene  hulpbron  van  bestaan  in  de 
visscherij  opsporen,  behoeft  niet  te  worden  opge- 
merkt ,  dat ,  bij  den  hoogen  prijs  der  levensmiddelen , 
de  onbeperkte  visscherij ,  w^at  den  tijd  betreft ,  eene 
wezenlijke  weldaad  is,  zonder  opoffering  der  zaak 
verleend. 

Het  getal  jagtacten  over  1855  bedraagt : 

Groole  jagtacien 584 

Kleine        »  d6 

Totaal.       600 

Het  bedrag  der  daarvoor  verschuldigde  regten  is.     f  8840, 
Aan  zegel,  zonder  opcenten »   2652, 


Totaal.     f  11492, 

Registratie  van  eendenkooijen »       29, 

»  »    duivenlillen »       17, 

In  1855  zijn  uitgegeven : 

Groote   vischacten 225        sinks. 

Suppletoire     »  2  » 

Kleine  vischacten 539  » 

Totaal.       764        stuks. 

Het  geschreven  zegel  beliep    •...../■  1930,50 

Aan  zegel,  zonder  opcenten »     741,75 

Totaal.     f  2672,25 


218 


Het  getal  der  uitgereikte  kostelooze  vergunniii- 

gen  was 1515  stuks* 

Er  werden  over  het  jagtsaizoen  van  185|  ingevolge 
artikel  16  en  47  verstrekt  vergimningen , 

Om  klopjagt   te  houden  op  wild 35 

Tot   het  breiigen  van  jagthonden  voor  het  wild.     .     .       1 

Tot  het   opvangen    van  fazanlen ,       1 

Tot  klopjagt   op  schadelijk  gedierte 52 

Tot   het    schieten  van  schadelijk  gedierte 25 

Het  getal  der  bezoldigde  jagtopzieners  is.     ....     50 

»        »     onbezoldigde         »  87 

Door  de  bezoldigde  jagtopzieners  opgemaakte  relazen  van  281 
bekeuring,    door     de    overigen   in    arlikel    37  opge- 

noemde  beamblen 207 

Van  dit    getal  haddea  er  536  belrekking  tot  de  jagt 
en  452  lot  de  visscherij. 

Het  getal  vonnissen  beliep 577 

waarvan  552  van  veroordeelde. 
Bekeuringen ,  ingevolge  art.  40  buiten  vervolg  gesteld.     40 
Voorgckomen  vervolging  van  relazen,  ingevolge  art.  51       4 

Onvervolgd   gebleven  relazen 84 

omdat  zij  lot  feiten  belrekking  hadden  ,  die  niet  slraf- 
baar  waren,   of  onbeduidende  daadzaken  met  belrek- 
king tot  de  visscherij  behelsden. 
Relazen  van  bekeuring  legen  onbekenden  opgemaakt  en 

buiten  vervolg  gesteld 45 

In  1855  is  aan  de  schatkist  verantwoord  eene  som  van 
f  4021,88,  als  opbrengst  van  boeten  en  verbeurdverkla- 
ring. 


2ia 

Van  de  bekeuringen  in  1855  waren ,  tot  20  April  i856, 
542  premien  uitgereikt ,  waarvoor  f  1572  zijn  uilbetaald. 

Het  vertoond  scliadelijk  gedierte  bestond  in : 

Moervossen 34 

Rekelvossen 15 

Niet  volwassen  vosseii 223 

Fluwijiien 45 

Bimsings . 441 

Hermelijnen 8 

Wezels 2615 

Arenden 8 

Valken 130 

Havikken 155 

Sperwers 811 

Wouwen 207 

Buizerds .      30 

Daarvoor  werden  aan  premien  uitbetaald  f  1573,85. 


VEESLAG 

VAN  DE  JAGT  EN  VISSCHERIJ,  IN  DE  PROVINCIE 
DRENTHE,    OVER   1855. 


MEDEGEDEELD  DOOR  DEN  HEER  INSPEGTEUR  Yf,   ALINGS. 


-K^^»- 


De  toestand  van  het  jagtveld  was,  in  het  jagtsaizoen 
1855,  voldoende. 

Eene  aanzienlijke  vermindering  van  wild,  welke 
men  als  een  gevolg  van  den  strengen  en  aanhouden- 
den  winter  van  dat  jaar  verwachtte,  werd  niet  waar- 
genomen. 

Door  een  in  de  laatste  jaren  vooral  sterk  in  zwang 
gekomen ,  bij  de  wet  niet  verboden  middel  tot  bemag- 
tiging  van  wild,  werd  veel  nadeel  aan  de  wildbaan 
toegebragt. 


222 

Wij  bccloelen  liet  schieten  van  korhoendcrs  iiit  hut- 
ten  ,  of  van  achter  heggen  of  wallen  ,  bij  de  voeder- 
plaatsen ,  des  morgens  even  na  zons  op-  en  des  avonds 
tegen  zons-ondergang ,  van  w^elk  schadelijk  jagtbedrijf 
ook  in  een  vorig  verslag  reeds  door  ons  is  melding 
gemaakt. 

Het  ware  te  wenschen,  dat  ter  gelegenheid  van  de 
thans  voorgenomene  herziening  der  wet  op  de  jagt 
en  visscherij  tegen  dit  misbruik  kon  worden  voor- 
zien. 

Het  getal  verleende  groote  jagtacten  bedroeg211, 
dat  der  kleine  jagtacten  2  stuks. 

Het  getal  groote  vischacten  36  en  der  kleine  visch- 
acten  128  stuks,  terwijl  aan  kennelijk  onvermogenden 
58  kostelooze  vergunningen ,  om  te  mogen  visschen, 
werden  uitgereikt. 


De  ontvangsten  en  uitgaven  ter  zake  van  de  jagt  en 
visscherij  hebben  in  1855  beloopen  als  volgt: 

ontvangst: 

Opbrengst   der  jagtacten f  4127,50 

Opbrengst   der   vischacten »  657,00 

Opbrengst  der  boeten  na  aftrek  van  het  |  voor 

het  fonds  der  opzieners »  207,83 

Verbeurdverklaringen »  85,85 


Te  zamen    f  5076,13 


222 


UIT  G  AAF. 


Premien   voor    gedane  bekeuringen  verleend  van  lo  January 

lot  ultimo  December f  562,00 

Premien  voor  gedood  schadelijk  gedierte     .     .  d  991,50 

Tractementen  van  den  Inspecteur     .     .     .     .  »  640,00 

Reiskoslen »  H0,57^ 

Tractementen  van  negen  Opzieners  .     ,     .     .  »  1872,00 

Kleeding »  i  46,25 

Drukwerk ,  ongeveer »  50,05 

Te  zamen     f  44  72,1 2^ 

Ontvangst f  5076,15 

Uitgaaf. »  4172,125^ 

Balig  slot    f     904,003 

Het  getal  relazen  van  de  opzieners  der  jagt  en  vis- 
scherij  en  van  de  verdere  beambten^  tot  het  doen  van 
bekeuringen  geregtigd ,  beliep  in  1855  honderd  zes  en 
twintig  stuks. 

Deze  relazen  hebben  101  veroordeelende  vonnissen 
en  14  vonnissen  van  vrijspraak  ten  gevolge  gehad,  ter- 
wijl  9  relazen  voor  vervolging  onvatbaar  zijn  geacht  en 
van  twee  bij  relaas  geconstateerde  bekeuringen ,  over- 
eenkomstig  art.  40  2^^°  lid  der  wet  van  6  Maart  1852 
(Staatsbl.  n\  47),  de  strafvordering  is  voorgekomen. 

De  standplaatsen  der  bezoldigde  jagtopzieners  zijnr 
Assen^  Beilen^  Borgen ,  Dalen,  Diever ,  HoogeveeUj, 
Peize  J  de  Wijk  en  Zuidlaren, 


»DE  JAGT  MOET  VRIJ  ZIJN  EN   DE   DOODSTRAF 
AFGESCHAFT  WORDEN !" 

EEN    WE?«SCH    VAN    ZEKERE   VROME ,    GEMOEDELIJKE  LIEDEN. 


In  de  lierberg  »de  blinde  ezel",  aldus  genaamd  bij 
gemis  of  het  onnoodige  van  een  uithangbord,  gelegen 
in  een  eenzaam  oord,  gewoonlijk  op  zondag  avond  de 
verzamelplaats  van  weergaas  knappe  en  eerlijke  gasten , 
zaten  eenigen  overleggenden  bijeen,  om  zich  onder 
een  glas  krabhals  over  hunne  belangens  te  onderhou- 
den  en  zich  te  vermaken  over  den  aftogt  van  den  op- 
passer  der  jagt,  die  gisteren  zijn  eerste  rustdag  had 
genomen  toen  hij  werd  begraven. 

»Gij  vooral,  zeide  een  der  aanwezigen  tot  zijn' over- 
buur ,  moet  te  vreden  zijn  ,  dat  hij  ingerakelt  is ,  gij 
»zijt  nooit  maatjes  geweest." 


2^4 

Be  aldiis  aangesprokene ,  met  woorden  karig  en  die 
een  geheim  goed  kon  bewaren^  kreeg  men  eindelijk, 
door  hem  op  allerlei  wijzen  iiit  te  lokken  ,  aan  bet 
verbalen.  Zijn'  naam  Stavast,  doet  niet  veronderstel- 
len,  dat  bij  veel  malligbeid  kan  verdragen;  zijne 
lengte ,  zijne  breede  scbouders  en  gewelfde  borst ,  zijne 
gespierde  knuistcn  boezemen  ontzag  in.  Zijn  inborst 
komi  dan  ook  met  dat  iiiterlijk  vrij  wel  overeen.  Die 
hem  niet  kent  zal  zich  door  zijne  grijze  haren ,  min- 
stens  tien  jaren  in  zijnen  leeftijd  vergissen.  Zijn  ern- 
stig  maar  niet  onaangenaam  gelaat,  dat  zich  zelden 
tot  eenen  lach  plooit,  toont  aan ,  dat  zijne  werkzaam- 
heden  niet  altijd  bij  het  daglicht  plaats  hadden. 

De  spreker  met  de  plaatselijke  gebeurtenissen  minder 
bekend,  vervolgde:  »gij  en  de  wildschut  moet  iets 
bijzonders  met  elkander  gehad  hebben,  want  ik  heb 
het  met  eigene  oogen  gezien,  dat  wanneer  gij  elkan- 
der ontmoette,  een  van  u  terug  keerde,  of  zoo  veel 
mogelijk  op  zijde  week." 

De  aangesprokene  kon  zich  nu  niet  langer  bcdwin- 
gen  en  begon  aldus:  »nu  of  op  een'  anderen  dag, 
moet  ik  ii  toch  mijn  hart  openleggen.  Dat  ik  een  pik 
aan  die  kerel  had,  dat  spreekt  als  een  boek:  wie  van 
II  zoii  met  onverschilligheid  een  derde  maal  in  de  doos 
zijn  gegaan !  Wat  gij  verlangt  te  wetenkan  u  mis- 
schien  tot  nut  en  leering  verstrekken.  Schikt  wat  na- 
der  bij ." 

Aan  deze  uitnoodiging  voldeed  een  ieder  gaarne, 
verwachtende  iets  nieuws  te  hooren  uit  den  mond  van 


225 

een'  onverschrokken  man,  rijk  in  ervaring,  die  steeds 
voorzigtig,  zich  ztlden  uitliet. 

»Gijlieden  weet  het  nog,  welk  een  last  wij  hier  van 
het  wild  hebbcn  gehad ,  waarvan  een  ieder  van  ons , 
zoo  als  wij  nu  bijeen  zijn ,  de  tiend  heeft  geheven ,  zoo 
dat  er  nu  nog  vrij  wat  minder  is  dan  toenmaals. 
Vroeger  dacht  ik  er  niet  aan  om  mij  te  verzetten , 
maar  het  heeft  zoo  moeten  zijn. 

»Het  is  nu  zes  jaren  geleden ,  dat  ik  om  eenige  ha- 
zekeutels  drie  maanden  achter  de  tralien  heb  geze- 
ten.  Gij  weet  het  ook  nog ,  dat  de  jagtwetten  streng 
werden  toegepast ,  ofschoon  men  zich  had  te  bekla- 
gen ,  dat  het  wild  het  land  plat  trapte ,  als  het  het 
lijf  strak  had :  men  kreeg  toch  geen  regt.  —  Wat 
volgde  er  uit ,  dat  men  zoo  goed  mogelijk  zich  zelf 
trachtte  te  helpen,  waar  het  doenlijk  was. 

»Toen  die  hazen  geschiedenis  plaats  greep,  had  ik 
vdor  den  winter  een  twintigtal  koolstruiken  onder  het 
raam  geplant ,  en  elken  nacht  die  God  gaf ,  kwamen 
die  schuimers  de  toppen  inkorten ,  en  toen  er  zich  een 
onder  het  hek  vastliep ,  begon  die  zoo  te  kermen ,  dat 
ik  het  niet  langer  kon  aanhooren,  en  uit  het  bed 
stapte,  om  het  hek  voor  hem  los  te  maken.  Wie 
stond  er  voor?  de  wildschut  —  die  mij  zijne  spuit 
voorhield ,  en  het  haas  mede  nam ,  dat  mij  drie  maan- 
den heeft  bezorgt;  maar  dat  komt  later  te  pas.  Gij 
moet  ook  nog  weten ,  dat  toen  ik  terug  kwam ,  mijne 
nu  zalige  vrouw  ziek  te  bed  lag.  De  kinderen  had- 
den  wel  goed  gewerkt ,   maar  het  ging  toch  berg  af , 


227 

(sterk  achteruit)  —  dergelijke  termen  worden  gebezigt 
waar  de  bodem  van  oiis  land  niet  waterpas  ligt  ~ ,  dit 
heb  ik  de  wildschut  nooit  kunnen  vergeven ,  en  of- 
schoon  ons  de  hazen  de  ooren  van  den  kop  vraten, 
kan  toch  geen  mijner  buren  getuigen  weer  een  haas 
te  hebben  hooren  klagen.  Daags  na  mijne  terugkomst 
iiit  de  kast,  ontdekte  ik  waarom  de  wildschut  zoo 
kort  bij  mijn  huis  stond :  hij  had  zin  in  onze  Grietje, 
maar  daar  mogt  niets  van  inkomen,  en  vermits  ik 
geen  schandaal  of  een  buitenbeentje  in  huis  begeerde, 
zoo  verbood  ik  hem  de  deur.  Een  paar  maanden  la- 
ter ,  voederde  ik  des  nachts  de  koe ;  er  viel  een  schot , 
er  rolt  lets  bet  huis  binnen,  wat  was  bet?  de  knijp- 
tang ,  (*)  zijn  bloed  spoot  over  de  vloer ,  zijn  hoofd 
was  geheel  en  al  vermorzelt,  hij  roerde  zich  niet  meer, 
en  Griet  die  hem  met  haar  schort  wilde  dekken ,  viel 
er  dwars  over  been :  bet  was  jammer  voor  zijnen  ou- 
den ,  strammen  vader.  Ik  had  nooit  gedacht ,  dat 
Griet  zoo  veel  van  dien  vent  bield ,  en  met  ieder  an- 
der  had  ik  toegegeven,  maar  een  oppasser  van  dejagt 
tot  schoonzoon ,  de  zaak  was  onmogelijk.  Sedert  dien 
tijd  is  ons  kind  onnoozel ,  dat  mij  meer  leed  is ,  dan 
bijaldien  de  Heer  onze  zes  jongens  tot  zich  had  geno- 
men." 

»Men  moet  zoo  een  verlies  ondervonden  hebben," 
zeide  een  der  hoorders ;  )>het  zou  goed  zijn  indien 
men  wist,  wie  bet  gedaan  heeft." 

»Wie  bet  gedaan  heeft !  toenmaals  was  er  geen  an- 

(*)    Stroopers  uitdrukking ,   om  den  jagtopziener  aan  to  duiden.. 


227 

dere  veronderstelliuj} ,  dan  dat  ik  het  gedaaii  had ,  of- 
sclioon  er  geen  bevvijs  bestond.  Wat  helpt  het  iemand , 
die  den  kop  afgetrokken  is ,  dat  men  hem  dien  weer 
aanpast,  het  blijft  altijd  zigtbaar.  »De  doodstraf  moet 
afseschaft  worden  en  de  jagt  vrij  zijn ,  anders  kan 
het  ons  nooit  goed  gaan ,"  viel  een  ander  driftig  in , 
die  de  toespeling  minder  vatte. 

»De  opzieners  lieten  mij  nu  begaan ,  tot  omtrent 
twee  jaren  geleden ,  toen  die  zwarte  bliksem  de 
zaak  aanbragt.  De  nieuwe  wildschut  dacht :  met  al- 
lerheiligen  vliegt  hij  toch  in  de  lamp,  en  dat  gebeurde 
ook.  Ik  had  op  een'  takkebos  (*)  geschoten  ,  waarvan 
de  jongens  het  vleesch  naar  de  stad  bragten,  waar- 
heen  ik  ook  zelve  Qin^ ,  om  het  vel  te  verpassen ,  daar 
de  knapen  zich  op  die  negotie  niet  zoo  goed  verstaan 
dan  ik  ,  en  g.  1.  weet  alien  hoe  de  looijer  is.  En 
toen  ik  aan  den  kopermolen  over  den  vonder  wilde 
stappen  ,  wien  loop  ik  tegen  het  lijf?  —  den  wild- 
schnt ,  dien  ik  niet  in  tijds  had  gezien.  »Wel  jongen 
zeide  hij ,  waar  wilt  gij  al  zoo  vroeg  naar  toe  ?"  Naar 
Z...  zeide  ik.  Zijn  vervloekt  krombeenig  hondje , 
dat  mij  besnuffelde  en  het  vel  rook,  kon  ik  niet  van 
mij  afhouden.  »En  wat  hebt  gij  daar  in  dien  zak?" 
welken  hij  tevens  betastte.  En  daar  hij  mij  toch  visen- 
teerdc,  zeide  ik  astrant  weg ,  »een  hertenbil,"  en 
schoof  hem  van  de  plank. 

»Ik  werd  ten  tweede  maal  ingepakt  en  mij  toen  de 
zaak  wat  warmer  aangelegd :  ik  kreeg  drie  jaar,  waar- 

(*)     Stroopersterm ,  voor  ceu  hert  dat  zijn  gewei  op  heeft. 

*        VIERDE   JAARGAXG.  16 


228 

van  twee  afslagf.  Een  jaar  is  gaaiiw  om ,  raaar  cr 
drie  te  moeten  stil  zitten  ;  ik  dacht :  gfij  zult  g^ek  wor- 
den ,  of  liet  ontslag  niet  beleven ;  maar  wij  werden 
nog  al  te  luchten  gebragt. 

»De  jongens  kwamen  nu  en  dan  berigt  van  linis 
brengen,  maar  ik  kon  het  duidelijk  bespeuren,  dat  de 
wagen  achteruit  bleef  loopen.  De  vroiiw  zag  ik  niet 
terug;  zij  moest  het  bezuren  en  stierf,  steeds  uitroe- 
pende:  »zorgt  voor  de  kinderen".  Daarvan  geraakten 
er  onder  dienst,  die  kloek  toezagen  en  mijne  vrijheid 
voorbereidden ;  welke  bokkensprongen  zij  maakten, 
toen  zij  mij  in  het  open  veld  hadden ,  kunt  gij  u 
voorstellcn. 

»Ik  had  geen  rusten  noodig  om  de  hut  tebereiken; 
het  was  in  Januarij  en  stijf  koud,  de  sneeiiw  kraakte; 
naarmate  ik  ons  bosch  naderde,  steeg  mijne  nieuws- 
gierigheid  om  te  weten,  of  zich  mijn  geweer  nog  in 
den  hollen  stam  zoude  bevinden.  Ja  waarlijk ,  al 
haalde  mij  deze  of  gene ,  het  stak  er  nog  in ,  maar  de 
loop  was  geheel  en  al  verroest.  Ik  bond  den  doek  en 
de  blaas  van  het  slot,  dat  nog  gangbaar  was,  en  ter- 
wijl  ik  daarmede  bezig  ben,  hoor  ik  lets  achter  mij, 
en  de  duivel  — -  neen  —  op  dertig  passen  van  mij 
staat  een  sterke  hertebok,  een  ongemakkelijk  beest. 
Ik  leg  event jes  aan ,  en  het  schot  vloog  van  zelfs  los , 
knal  en  val  was  een,  en  toen  het  we^rgalmen  op- 
hield ,  had  hij  de  tong  reeds  uitgestoken. 

»Het  geweer  werd  we^r  knapjes  geborgen ,  watblad 
en  sneeuw  over  het  hcrt  bijeen  gestooten ,  en  toen  naar 


229 

huis.    Ik  behoefdc   geen   driemaal  te  fliiiten,  om  den 
grendel  te  hooren  teriig  gaan;  wat  wareu  ze  vcrvvon- 
derd  van  mij  tenig  te  zien ,  maar  ik  kon  hen  niet  lang 
den  tijd  laten ;  ik  nam  het  kapmes  en  den  kruiwagen  , 
hen  zeggende :  een  handje  to  komen  helpen.  Willig  zijn 
mijne   kinderen  altijd   geweest   en  zij  gingen  niet  ligt 
terug ,  maar  nu  deden  zij  het  onwillekeurig ,  toen  zij  het 
hert  van  onder  de  bladeren  zagen  te  voorschijn  komen ; 
het  huis  genaderd  zijnde ,   droegen  wij  het  daar  bin- 
nen  en  den  krniw^agen  ook  ,  om  geen  spoor  na  te  laten. 
»Morgen,   zeide  ik  hen,   moet  het  vleesch  de  deur 
iiit  zijn,   voor  dat  eene  zielweet,  dat  ik  terug  ben." 
Des   middags  waren  zij  reeds  met  het  geld  terug,  dat 
zij   er  van  gemaakt  hadden.     Maar  die  verw^enschtc 
huid  lag  er  nog,  die  vertrouvv^de  ik  hen  niet  toe,  en 
toen   ik  we^r  op    den    molenvonder  was    gekomen, 
werd  ik  als  door  den  donder  getroffen:  wie  stond  er? 
-—  de  wildschut ;   net  als  of  hij  nog  v^^achtende  was. 
Ik  herinnerde   mij   het  vroegere  praatje ,   »wel  man, 
waar  koom  je  al  zoo  vroeg  van  daan,    waar  ga  je 
naar  toe  en  wat  heb  je  in  uw'  zak  ?" 

»Ik  dacht ,  als  bij  het  laatste  oordeel ,  als  gij  u  niet 
goed  houdt ,  zijt  gij  bakker  aan ;  ik  had  de  zak  wel  in 
het  water  willen  werpen ,  maar  dat  zat  digt  gevrozen , 
daarom  had  ik  wel  een  eigen  weg  kunnen  nemen , 
maar  dat  was  nu  te  laat.  Ik  stapte  driest  op  hem 
aan  en  zeide  op  lagchenden ,  sarrenden  toon :  hebt 
gij  nog  zin  aan  een'  bout  ?  Hij  kreeg  een  roode  kop , 
zag  voor  zich  en  Het  mij  de  baan  vrij. 

16* 


230 

»Wie  was  gelukkiger  dan  ik  ,  daar  mij  hct  koude 
zvvcet  reeds  begon  uit  te  breken,  en  ik  zwoer  een 
zwaren  eed ,  dat  dit  mijn  laatste  gang  naar  de  looijerij 
zou  zijn.  Ilet  was  mij  in  de  beenen  geslagen  en  even 
als  of  er  van  binnen  iets  gesmeerd  moest  worden;" 
hierop  ledigde  hij  zijn  glas ,  dat  door  de  hem  om- 
ringenden  toestemmend  werd  nagevolgd.  »Ik  bleef  te 
bed  liggen  en  toen  ik  weer  aan  bet  gaan  kwam , 
waren  mij  de  haren  in  weinige  dagen  sneeuwwit  ge- 
worden." 

Hij  besloot  met  te  zeggen:  dat  bet  een  blijk  van 
Gods  goedheid  was ,  dat  de  scbut  dien  dag ,  bet  krom- 
pootje  niet  bij  zich  had,  anders  had  hem  —  deze  of 
gene  —  weer  gehaald  en  achter  bet  slot  gebragt; 
waarom  bet  betcr  ware,  van  zich  te  mijden  dan  zicli 
te  nabij  te  komen. 

Een  strooperspraatje  van  Moordman* 


EENE    BIJDRAGE    TOT    I)E    STUDIE 


VAN   HEr 


J  A  G  T  V  E  L  D. 


Het  behoeft  wel  geeii  betooo^  dat  de  stiidie  der  ja-3t, 
zoo  verscheiden  in  onderwerpcn  ,  het  aan{]:eiiame  met 
het  niittige  verbindt.  Maar  hij ,  die  hoo8:er  streeft , 
de  jagt  niet  uitsliiiteiid  als  een  kimstmatis'  dooden  of 
vangen  van  w^ild  beschouwt ,  zal  deze  stiidie  ook  nood- 
zakelijk  noemen.  Wij  ziillen  deze  stelling,  die  meer 
en  meer ,  ook  in  ons  vadei  land  erkend  w^ordt ,  niet 
nader  ontwikkelen ;  wij  zullen  alleen  opmerken ,  dat 
de  jagtkunde ,  die  vooral  diep  doordringt  op  het  jje- 
bied  der  natum^lijke  geschiedenis  der  dieren ,  ceneu 
hechten  steim  aan  het  behoiid  van  het  jagtveld  biedt; 


232 

want  de  kennis  eener  zaak  leert  ons  iioodwendig  hare 
vereischten ,  hare  behoeften ,  de  middelen  tot  haar 
bestaan ,  bloei  en  groei  noodzakelijk ,  kennen. 

Onder  de  menigvuldige  onderwerpen ,  die  men  in 
het  gebied  der  jagtkunde  ontmoet ,  bekleedt  de  studie 
van  het  jagtveld  eene  voorname  plaats.  Hetzij  men 
het  jagtveld  beschouwt  in  betrekking  tot  den  aard  van 
den  grond,  geologisch;  de  soorten  van  planten  en  gc- 
wassen ,  dat  is ,  in  betrekking  tot  den  landbouw ; 
hetzij  men  doordringt  tot  de  oorzaken,  die  voor-  of 
nadeelig  op  het  jagtveld  werken;  altijd  en  bij  elke 
schrede  zal  men  overvloedige  stof  tot  nadenken  vin- 
den ,  die ,  naarmate  men  ze  overw^eegt ,  boeit  en  de 
kennis  vermeerdert. 

Onder  de  verschillende  zich  voordoende  onderwer- 
pen ,  wenschen  wij ,  in  deze  bijdrage ,  de  aandacht  le 
vestigen  op  eenige  oorzaken ,  die  een'  nadeeligen  in- 
vloed  op  het  jagtveld  uitoefenen. 

Het  ligt  in  den  aard  der  zaak ,  dat  deze  oorzaken 
het  meeste  de  aandacht  verdienen ,  omdat  zij  ons  te- 
vens ,  als  het  ware ,  het  spoor  aandiiiden  ,  langs  het- 
welk  men  haren  nadeeligen  invloed  afweert ,  stuit  of 
wijzigt. 

Men  zij  echter,  bij  de  beoordeeling  van  deze  bijdrage, 
indachtig ,  dat  wij  een  onbearbeid  veld  van  beschou- 
wingen  betreden,  waar,  tot  dus  verre,  de  gebaande 
wegen  zeldzaam  zijn   en  het  spoor  onzeker  is. 

Wij  bepalen  ons  in  deze  bijdrage  bij  den  invloed , 
dien  de  navolgcnde   oorzaken  op  het  jagtveld  uitoefe- 


233 

lien,  als:  de  bevolking,  dc  ontwikkelins  van  den 
landbouw ,  de  handel  in  wild ,  het  jagtgeweer ,  de 
wijzen  waarop  de  jagt  wordt  uitgeoefend  en  de  in- 
vloed  van  het  w^eder. 

De  aard  dezer  onderwerpen  toont  genoegzaam  aan , 
dat,  hoe  zeer  alien  min  of  meer  zamenwerken,  som- 
migen  echter,  sedert  lange,  doch  langzaam ,  onzigt- 
baar;  anderen  weder  spoedig ,  zigtbaar,  maar  niet 
voortdurend ,  hunnen  ongimstigen  invloed  verspreiden  , 
die  dikwerf  eene  onweerstaanbare  kracht  bezit. 

Wij  hebben  vooral  getracht  aan  te  toonen,  dat  de 
mensch  zelve ,  voor  een  groot  gedeelte  de  schuld  draagt 
van  het  verval  des  jagtvelds,  w^aarover  hij  soms  klaagt; 
dat  wij ,  dikwerf  maar  al  te  blind  voor  onze  daden , 
de  kiem  van  dit  verval  vruchteloos  elders  trachten  op 
te  sporen, 

De  bewering ,  dat  de  toenemende  bevolking  merk- 
baren  invloed  iiitoefent  op  het  dierenrijk  in  het  alge- 
meen ,  is  noch  vreemd ,  noch  nieuw ,  hoezeer  zij  velen 
dit  moge  toeschijnen.  Zij  is  eene  dier  oorzaken,  wier 
werking ,  langzaam ,  in  het  verloop  der  tijden ,  zich 
openbaart.  Om  haren  invloed  aan  te  toonen,  zal  men 
derhalve  eene  vergelijking  van  twee  gegeven  tijdper- 
ken,  een  tijdverloop  van  30  jaren  b.  v.,  moeten  maken. 

Wat  de  geschiedenis  van  het  menschdom  leert ,  in 
betrekking  tot  de  dieren  in  het  algemeen,  is,  hoewel 
op  mindere  schaal,  in  het  gegeven  tijdperk,  volmaakt 
toepasselijk  op  het  jagtveld ,  hetgeen  wij ,  als  een  voor- 
werp  onzer  beschouwing  iiit  dit  oogpunt,  betreden. 


234 

De  geschiedenis  toch  van  het  menschilom  leert  ons, 
dat  in  dezelfde  mate,  als  de  toenemende  bevolking  uiti 
breiding  der  bronnen  van  bestaan  beboeft ,  zij  ook  de 
aarde  bebeerscht,  en  hare  beerscbappij  over  de  dieren  , 
die  op  den  ingenomen  grond  leven  en  tieren ,    vesligt. 

Tegen  roofgicrige ,  gevaarlijke  dieren  toog  de  mensch 
te  velde ,  gev^apend  met  de  middelen  door  zijn  ver- 
nuft,  in  den  nood  gescberpt^  ontdekt  en  welke  bem 
de  overvYinning  in  den  strijd  verzekerden.  In  den 
waren  zin  des  woords ,  bescbikt  bij  over  bet  leven 
en  den  dood  der  dieren  naar  welgevallen.  Hij  ver- 
nielt  de  roofgierigen ,  onderwerpt  aan  zijne  magt  de 
nuttigen,  terv^ijl  bij  anderen,  ~  die  of,  omdat  de 
aard,  de  levensw^ijze  en  bet  kfimaat,  dit  niet  did- 
den ,  of  J  omdat  de  moeite  en  kosten  niet  tegen  de 
voordeelen  opwegen ,  niet  voor  eene  voordeelige  en 
nuttige  onderwerping  vatbaar  zijn ,  —  wei  is  waar , 
in  bunnen  natnurstaat  aan  zicb  zelven  overlict ,  maar 
desniettemin  rusteloos  vervolgde  en  ,  tot  zijn  gerief , 
bemagtigde.  Deze  is  de  eigenlijk  gezegde  jagt,  die 
aanvankeUjk  aangewend  tot  voldoening  van  nooddriift , 
in  bet  verloop  der  tijden  tot  eene  iiitspanning  verbe- 
ven ,  en  aan  wetten  en  verordeningen  ondervvorpen  is. 
Past  men  deze  gescbiedkundige  waarbeid  op  de  laatst 
verloopen  dertig  jaren  toe ,  dan  ontvs  aart  men  ,  dat 
met  de  verbazende  ontwikkeJing  der  bevolking ,  de 
aarde  allerwege  in  dezelfde  mate  ingenomen  is ,  en  de 
bron  van  bestaan  ,  in  baren  scboot  verborgen ,  door 
der  menscben   vlijt  geopend  is. 


235 

Daar  waar,  dcrtis  jaren  geleden,  liet  dier  eene 
ruwe  maar  veilige  scliuilplaats  voiid  ,  verrijzeii  thans 
schoonc  lust-  of  bouwhoven ,  vcrriikt  ecnc  vrucht- 
bare  landdoiiw  hct  oo{j. 

Het  dier,  het  wild  heeft  die,  weieer  onbearbeide, 
ruwe  natuur  verlaten.  Het  heeft  den  druk  van  des 
menschen  beheerschenden  gecst ,  overal  zigtbaar ,  overal 
onweerstaanbaar ,  gevoeld.  Deze  druk  orijpt  in  zijn 
bestaan,  in  zijn  veilig  leven ,  in  de  vermenigvuidif^ing 
van  zijn  geslacht ,  door  de  stille  en  rustige  eenzaam- 
heid  beschermd ;  in  de  liefderijke  verzorging  van 
zijn  kroost,  zoo  dikwerf  gestoord  en  wreed  uiteenge- 
jaagd ,   vertrcden   en  vernield. 

Deze  uitbrciding,  bet  gevolg  der  toenemende  be- 
volking,  gaat  band  aan  band  gepaard  met  de  ontgin- 
ning  des  gronds ,  de  ontwikkeling  van  den  landbouw. 

Is  de  boven  vermelde  stelling  aannemebjk,  dan  volgt 
daaruit  noodwendig ,  dat  de  landbouw  in  sommige 
opzigten  ongunstig  werkt  op  een  jagtveld.  Het  spreekt 
van  zelven ,  dat  en  de  soort  van  wild ,  en  de  aard 
der  planten  en  gewassen ,  die  geteeld ,  gepoot  of  ge- 
geplant  worden ,  naauwkeurig  in  het  oog  moeten 
worden  gehouden. 

Het  zoude,  zoo  wij  meenen,  uit  deze  beschouwing 
blijken ,  dat  hoezeer  de  ruwe ,  milde  natuur ,  boven 
alle  gronden  als  jagtveld  uitmunt ,  de  landbouw  ech~ 
ler  voor  sommige  wildsoorten,  in  betrekking  tot  deze 
of  gene  plant ,  den  ruwen  grond  in  een  aanlok- 
kend  oord  herschept. 


236 

Het  zoiide  welligt  een  niet  onbelangrijke  arbeid 
zijn,  om  dieii  invloed  van  de  teelt  der  verschillende 
planten  en  gewassen ,  op  een  bepaald  jagtveld  voor- 
komende,  in  het  bijzonder  na  te  gaan.  Ongetwijfeld 
zal  onze  studie,  gelijk  wij  reeds  aanmerkten,  ons  ook 
menig  behoedmiddel  aan  de  hand  geven ,  tegen  de 
ongunstige  werking  der  teelt  van  deze  of  gene  plant 
op  het  wild. 

Om  eene  sprank  van  dit  uitgebreid  onderwerp  af 
te  zonderen,  willen  wij  trachten  een  denkbeeld  te 
geven  van  den  aard  van  het  onderwerp,  door  cenige 
voorbeelden ,  uit  het  gebied  van  den  landbouw  ont- 
leend,  aan  te  voeren. 

Hij  ,  die  slechts  nu  en  dan  een'  belangstellenden 
blik  op  den  landbouw  werpt ,  zal  evenzeer  verbaasd 
staan  over  de  ontginning  van  woeste  gronden ,  als 
over  de  vroeger  ongekende  zorg ,  waarmede  de  akker 
bebouwd  wordt;  geen  duim  gronds  ontglipt  de  aan- 
dacht  van  den  landman;  overal  en  altijd  is  zijne  hand 
gereed,  om  de  ontkiemende  plant  te  verzorgen,  te 
ondersteunen. 

De  houtteelt,  die  een'  zoo  magtigen  invloed  op  het 
jagtveld  uitoefent,  verdient  in  de  eerste  plaats  de 
aandacht. 

Naar  den  aard  van  den  grond,  wordt  deze  teelt 
aan  de  eene  zijde,  als  het  ware,  verlaten,  of  meer 
en  meer  uitgebreid.  Immers ,  men  ontwaart ,  dat  de 
bosschen ,  op  lagen  grond ,  uitgeroeid  en  in  vruchtbare 
akkers  worden  herschapen.    Wie  ziet  niet ,  dat  hier- 


237 

door  aan  vele  wildsoorten  eene  veilige  scliuilplaats 
wordt  ontnomen  ?  op  hoogere  gronden ,  daarentegen , 
waar  de  akkerboiiw  gene  of  weinige  vruchten  voort- 
brengt,  neemt  daarentegen  de  zucht  tot  de  hoiitteelt, 
bepaaldelijk  van  dennenbosschen  ,  ongemeen  toe  en 
bereidt  alzoo  bet  wild  veilige  en  aangename  verblijf- 
plaatsen. 

Het  dennenbosch  vooral  biedt  dit  groot  voordeel  aan. 
Immers,  dit  bout  wordt  de  eerste  10,  12  a  15  jaren 
geheel  aan  zieb  zelven  overgelaten;  het  groeit  wild, 
ruw  op;  bet  vordert  geene  belangrijke  zorgen.  Dan 
eerst ,  wanneer  de  landman ,  met  het  snoeimes  gewa- 
pend,  den  stam  van  de  overtollige  takken  ontlast,  en 
den  struik  tot  een  opgaanden  boom  vormt,  verliest 
bet  bosch  alle  aanlokkelijkheid  voor  het  wild.  Het 
boscli  moge  diep,  en  als  het  ware,  ondoordringbaar 
zijn;  waar  alleen  de  geweerknal  des  jagers  de  stilte 
eertijds  afbrak,  daarin  dringt  de  mensch  door,  en 
allerwege  ontwaart  men  zijne  zorgvuldige  hand. 

Overweegt  men  de  vereischten  van  de  teelt  van  an- 
dere  boutsoorten,  bepaaldelijk  schaarhout,  is  het  dui- 
delijk,  dat  zij  dien  waarborg  voor  het  wild  niet 
aanbieden. 

De  veelvuldige  tegenwoordigheid  van  den  landman 
in  het  bout,  op  den  akker;  zijn  rusteloos  zwoegen, 
omwoelen  en  bewerken  van  den  grond ,  oefenen  nood- 
wendig  een'  grooten  invloed  uit  op  de  vogels ,  die  hun 
nest  op  den  beganen  grond  bouwen ,  en  op  het  baas , 
dat  zijn  jongen  in  een  kunsteloos  bereid  leger  werpt. 


238 

AVaaraau  loch  is  het ,  althans  in  zckeic  male ,  toe 
le  schrijvcii ,  clat  vele  oorden ,  weleer  berocmd  wegens 
de  palrijzen  en  kwartels ,  llians  schier  door  dit  wild 
vcrlaten  zijn  ? 

Men  raadplege  de  geschiedenis  van  de  ontginning 
dezer  oorden,  of  van  de  ontwikkeling  en  voortgang 
van  den  akkerbouw  aldaar,  en  men  zal,  wij  twijfelen 
daaraan  niet ,  altijd  met  het  oog  op  andere  oorzaken , 
bevinden,  dat  des  menschen  vlijt  en  arbeid  de  ont- 
wikkeling, de  instandhoiiding  van  het  wild  in  groote 
mate  heeft  belet. 

Wil  men ,  tot  staving  van  onze  meening ,  nog  een 
treffend  voorbeeld  ,  men  werpe  een'  blik  op  de  teelt 
van  den  aardappel.  Hoezeer  het  wel  niet  aan  eenigen 
twijfel  onderhevig  is ,  dat  de  ongelukkige  ziekte ,  die 
deze  plant  sedert  een  tiental  Jaren  aantast,  gevoelige 
slagen  aan  het  jagtveld  toebrengt,  omdat  zij  het  wild 
eene,  bij  uitnemendheid ,  aangename  verblijfplaats  aan- 
bood,  en,  sedert  dat  tijdstip  vroeg  verwelkende,  dit 
voordeel  niet  meer  oplevert,  is  het  evenmin  te  ont- 
kennen,  dat  de  hooge  prijs  van  dit  product  de  teelt 
verbazend  uitbreidt,  de  zorg  tot  opkweking  van  de 
plant  verdubbelt ,  die  de  gestadige  tegenwoordigheid 
van  den  landman  vordert. 

Het  is  waar,  deze  onbekende  ziekte  heeft  de  maat- 
schappij  vreeselijk  geteisterd ,  doch  hare  rampen  scherp- 
ten  het  vernuft  des  landboiiwkundigen ;  zij  beurden 
den  landbouw  op,  schonken  hem  jeugdige  kracht  en 
leven.   —  Dc  landbouw  dan,  men  kan  dit  teregt  zeg- 


239 

gen ,  wyzigt ,  veranilcrt  het  aanschijn  dcr  aarde  met 
al  wat  daarop  leeft ,  tiert ,  groeit  en  bloeit;  men 
denke  intussehen  niet,  dat  dc  landboiiw,  van  eene 
andere  zijde  bcsdiouwd ,  het  jagtveld  niet  beg^unstii^^t. 
Het  zij  verre ,  docli  het  is  hier  dc  plaats  niet ,  om  dit 
aan  te  toonen. 

Gevoelige  en  regtstreeksche  slagen  brengt  de  toene- 
mende  handel  in  wiUi  aan  het  jagtveld  toe;  want  het 
zuiver  jagtgenot  wijkt  meer  en  meer  voor  een  ellendig 
winstbejag,  door  de  duurte  van  het  wild  aangehitst; 
wij  zullen  later  zien ,  welken  invloed  de  hooge  prljs 
van  alle  briiikbare  diercn  uitoefent  op  de  wijze ,  op 
welke  de  jagt  wordt  bedroven.  Genoeg  zij  het  op  te 
merken ,  dat  de  snelle  commimicatie  dezen  handel 
meer  en  meer  uitbreidt,  en  Londen  ook  eene  ver- 
bazende  menigte  wild  verzwelgt. 

Vermits  de  exploitatie,  de  handel  in  eijeren, 
haezeer  niet  regtstreeks,  echter  in  twee  gevolgen 
duidelijke  sporen  op  het  gebied  der  jagt  nalaat, 
is  het  hier  de  plaats  daarop  eene  aanmerking  te 
maken. 

Het  zoeken  of  rapen  van  eijeren  heeft  een  tweele- 
dig  oogmerk :  het  eene  heeft  ten  doel  de  verzameling 
van  eijeren  van  alle  vogelen,  voor  museums  of  kabi- 
netten ,  het  andere  de  eijeren ,  die  in  den  handel 
komen  tot  gebruik ,  als  voedsel. 

Het  eerstgemelde  wordt  op  groote  schaal  uitgevoerd* 
Zoo  is  het  bekend ,  dat  een  Engelsch  agent  zich  in  deze 
of  gene  gemeente  vestigt ;  zijn  oogmerk  ,  om  eijeren  te 


240 

verzam.^Ien  bekend  maakt ,  en  bepaalde ,  soms  hooge 
prijzen  uitlojft  voor  de  cijeren,  onverscliillig  welke , 
die  hem  wordon  aangebragt.  0ns  is  verzekerd,  dat 
voor  eijeren  van  de  scliriek  (*)  vijftis?  cents  uitge- 
loofd  zijn. 

Door  dit  lokaas  aane^emoedigd ,  bestormt  groot  en 
klein  de  velden,  bosschen  en  heiden;  geen  plekje 
gronds  ontsnapt  aan  deze  gretige  menigte. 

Hij,  die  niet  ongevoelig  is  voor  de  ontluikende  na- 
tuur ,  zoo  zeer  opgeluisterd  door  den  zang ,  bet  leven 
en  tieren  barer  gevederde  bew^oners,  zal  dit  vernie- 
lingswerk  evenzeer  betreuren,  als  bet  de  jagtliefheb- 
ber  verwenscbt. 

Het  is  wel  eene  w^aarbeid,  dat  de  mensch,  w^aar  hij 
verscbijnt,  den  vrede  van  bet  dierenrijk  stoort  en  ver- 
vs^oest;  de  kiem  des  levens  van  nuttige  dieren  zelfs 
vertreedt.  Wij  beboeven  de  noodlottige  gevolgen  van 
dit  eijerzoeken,  in  betrekking  tot  de  jagt  niet  aan  te 
toonen,  w^anneer  v^ij  slechts  opmerken,  dat  de  natimr, 
van  liare  zorgvrije  bew^oners  op  deze  w^ijze  beroofd 
wordende,  evenmin   een  rijk  jagtveld  aanbieden  kan, 

De  bandel  in  eijeren,  die  verbruikt  w^orden,  en  die 
boofdzakelijk  de  eijeren  van  eenden  en  kievitten  ten  on- 
derwerp  heeft,  kan,  zonder  sebade,  niet  gebeel  vs^or- 
den  verboden ;  maar  ook  bier  gaat  men ,  door  winst- 
bejag  gedreven,  veelal  te  ver.  Men  vergeet,  dat  het 
verw^oesten  der  nesten  van  nuttige  vogels,  of  bet  baat- 
zuchtig  rapen  van   eijeren  de  bron  van  eenen  toekom- 

(*^    Kwartclkoning-. 


241 

stigen  rijkdom  stopt,  die  de  waarde  der  eijeren  hon- 
derdvoudig  overtreft.  Zonder  oordeel ,  zonder  den  tijd 
vanhet  jaar,  de  zedeu  en  gewoonlen  van  den  vogel  in 
aanmerking  te  nemen,  blijft  men  rapen  en  vernietigt 
men  dikwerf  een  aantal  eijeren,  die,  reeds  bebroed, 
onbruikbaar  zijn. 

Om  slecbts  een  voorbeeld  bij  te  brengen,  wijzen  wij 
op  het  rapen  van  eijeren  van  eenden  op  eendenkooijen. 
Wij  zijn  overtuigd,  dat  de  eendenkooi,  in  dit  op- 
zigt,  allergevoeligste  slagen  toebrengt  aan  de  teelt 
van  dezen  watervogel. 

Verblind  door  de  geringe  winst ,  maar  die  voor  de 
hand  ligt ,  rapen  sommige  kooilieden  eene  tallooze  me- 
nigte  eijeren.  Men  schijnt  niet  te  willen  inzien,  dat 
de  eijerleggende  vogel  eenmaal  uitgeput  is.  Wat  is 
hiervan  het  noodzakelijk  gevolg?  dat  deze  vruchtbare 
vogel,  in  de  natuurlijke  aandrift  tot  voorplanting  des 
geslachts  gefnuikt ,  slechts  een  beperkt  getal ,  of  in  het 
geheel  geene  jongen  voortbrengt.  En  wanneer  dan  het 
tijdstip  daar  is ,  waarop  de  kooiman  zijne  netten  vruch- 
teloos  spant ,  dan ,  ja  dan  nog  durft  hij  klagen ,  zon- 
der te  beseffen,  blind  als  de  mensch  is  voor  zijne 
eigene  daden,  dat  hij  de  eerste  en  voornaamste  oor- 
zaak  van  dien  toestand  was. 

Het  geldt  hier  niet  het  belang  van  de  jagt  alleen ;  de 
geheele  natuur,  onze  sehoone  landdouw,  de  velden, 
de  bosschen ,  de  lusthoven  eischen  van  hem  de  be- 
scherming  tegen  dit  vernielingswerk ,  die  hen  bemint 
en  bewondert. 


94  •> 


Men  tracht  wel  eens  den  glirnp  van  noodzakelijk- 
held  aan  deze  vernielingszuclit  te  geven ,  als  of  men  de 
uitroeijinsf  van  schadelijke  voxels  bevorderde.  Het  is 
slechts  een  voorv^endsel ,  waar  achter  de  hebzucht 
zicli  gewoonlijk  verscbuilt.  Het  vooroordeel  tegen  ve- 
lerlei  soort  van  dieren ,  die  men  schadelijk  noemt , 
brengt  velen  op  het  dvvaalspoor.  Wij  hopen  intussclien , 
dat  de  tijd  niet  ver  af  moge  zijn ,  waarop  dit  vooroor- 
deel ,  door  de  ware  kennis  der  dieren  opgeheven , 
plaats  maakt  voor  de  waarheid ,  die  de  regte  schatting 
van  het  dier  aan  wij  st. 

De  mol  had ,  —  om  een  voorbeeld  aan  te  voeren  — 
als  een  schadelijk  gedierte  in  betrekking  tot  den  land- 
bouw,  door  eene  oppervlakkige  kennis  van  slechts 
eenigen  zijner  gewoonten ,  veroordeeld ,  den  banvloek 
des  landmans  verworven;  zijne  uitroeijing  werd  door 
velerlei  middelen  beproefd.  Maar  ziet !  de  stiidie ,  vrij 
van  vooroordeel,  spoort  hem  na  in  de  ingewanden  der 
aarde,  erkent  spoedig  in  hem  een  nuttig  dier;  en, 
terwijl  men  vroeger  uitriep :  dood  aan  den  mol ,  roept 
de  wetenschap ,  tot  verbazing  van  den  landman :  hij 
leve !  Moge  ons  dit  voorbeeld  ook  op  het  gebied  der 
jagt  leiden,  en  eenige  angstvalligheid  inboezemen  om- 
trent  de  meening ,  hoe  algemeen  ook  verspreid ,  die 
men  omtrent  vele  dieren  voedt. 

De  verbazende  voortgang  der  Industrie  in  de  uitvin- 
dingen  en  verbetering  der  middelen  ter  jagt  aange- 
wend,  dien  men  in  dit  dertigjarige  tijdperk  opmerkt, 
heeft  een  even  gewigtigen  invloed  op  de  jagt  uitgeoe- 


243 

fend ;   en  waar  is  dc  grens ,  die  hot  vernuft  van  den 
mensch  bedwingt  ? 

Wij  zullen,  om  geene  andere  voorwerpen  te  noe- 
men,  naauwlijks  op  het  jagtgeweer  behoeven  te  wij- 
zen ,  om  dit  aan  te  tooncn.  Zijn  niet  nii  reeds  al  de 
vereiscbten ,  die  de  kracbt ,  de  snelbeid  en  de  meerdere 
zekerbeid  van  het  sebot  bevorderen,  de  ligte  en  fraaije 
sierlijke  zamenstelling ,  op  eene  bewonderingswaardige 
wijze  in  dit  viiurwapen  vereenigd. 

De  iiitgevonden  verbeteringen ,  die  het  jagtgeweer 
heeft  ondergaan ,  hebben  de  kansen  ten  nadeele  van 
het  wild,  in  dezelfde  mate,  vermeerderd. 

Evenzeer  als  de  oningewijde  verbaasd  staat  over  de 
menigte  wilds  door  sommige  jagers  geschoten ;  even- 
min  bevreemt  het  den  jagtlief hebber ,  dat  in  sommige 
streken ,  waar  zich  broodjagers  ophouden ,  het  jagt- 
veld  schier  iiitgeput  en  vernietigd  is. 

Het  gerief,  het  doeltreffende  van  het  tegenwoordig 
jagtgeweer  schijnt  de  zucht  tot  de  jagt  merkbaar  te 
hebben  opgewekt,  vooral  sedert  het  tijdperk,  dat  het, 
door  den  Snellen  voortgang  der  nijverheid  en  concur- 
rentie  tot  een'  zeer  lagen  prijs  in  den  handel  gebragt, 
onder  ieders  bereik  kwam. 

Wij  zullen  niet  van  de  overige  middelen  spreken. 
Het  aangehaalde  voorbeeld  voldoet  genoegzaam  aan  ons 
oogmerk ,  om  den  invloed ,  die  het  op  de  jagt  uitoe- 
fent ,  te  doen  opmerken. 

Deze  beschouwing  voert  ons ,  als  van  zelven ,  tot  de 
overweging  van  den  invloed ,   dien  het  gebruik  dezer 

*  -  VIERDE    JAARGANG.  i  1 


244 

middelen  ter  jagt  op  het  jagtvekl  uitoefcnen ,  of  liever 
tot  de  wijze ,  op  welke  de  jast  veelal  wordt  bedreven. 

Dit  punt  is  des  jagers  aandacht  in  de  hoogste  mate 
waardig,  omdat  daarvan ,  naar  onze  overtuigiiig ,  bet 
beboud  van  den  wildstand  grootendeels  afbanke' jk  is. 

Wij  beweren,  dat  de  jager,  die  of  ecne  oninatin'c 
hebzuebt  bot  viert,  of  zijne  onbesiiisde  drift  nict  wect 
te  breidelen,  de  vernieling  van  vele  wildsoorten  jam- 
merbjk  in  de  band  werkt  en  dikwerf  eenc  den  menscb 
onwaardige  wreedbeid  zal  plegen. 

Het  is  de  bebzuebt,  die  des  menscbon  hart  voor 
elke  edele  gewaarwording  skiit ,  en  met  koelbloedige 
hand  de  moeder  van  een  biilpeloos  kroost  doodt ,  dat 
even  spoedig  zijn  ondergang  te  gemoet  snelt.  Het  is 
waar,  de  bartstogt ,  de  aandrift  tot  de  jagt  vervoert 
den  jager  dikwerf  tot  even  verderfelijkc  als  wreede 
daden ;  docb  zij  ontspruit  uit  eene  gebeele  andere  bron 
als  de  bebzucbt;  deze  verliest  weldra,  bij  rijpere  on- 
dervinding  en  beraad,  barcn  onbesuisden  aard,  gene 
is  ongeneesbjk,  omdat  zij  onverzadelijk  is. 

Werpt  men  een  onbevooroordeelden  blik  op  de  wijzc 
waarop  de  jagt  door  velen  wordt  iiitgeoefend,  dan  zal 
men  niet  kunnen  ontkennen ,  dat  zij  door  velen  tot  een 
gemeen  middel  van  bestaan  wordt  verlaagd.  De  jagt 
verliest  voor  dezen  baar  edelaardig  karakter;  genot 
biedt  zij  niet  meer,  want  bet  eigenbelang,  dat  slccht^ 
bet  stoffelijke  beoogt,  is  ongevoelig,  onverscbillig  voor 
de  menigvuldige  aandoeningen ,  die  den  waren  jagt- 
liefbebber,  bij  elkc  scbredc  als  bet  ware,  bestormen. 


245 

Hct  is  den  vrek  gelyk ,  die  het  bezit  van  rijkdom ,  niet 
het  genot  dat  hij  schenkt ,  najaagt. 

Neen;  wiUen  wij  krachti*je  beschermers  der  wild- 
baan  zijn,  verliezen  wij  dan  het  edelaardige  karakter, 
dat  de  jagt  steeds  kenmerkte,  nimmer  iiit  het  oog. 
Verwerpen  wij  steeds  elk  middel,  dat  baatziichtige  be- 
doelingen  zelfs  in  de  verte  verraadt.  Bedenken  wij , 
dat  zelfs  de  verbazende  kracht  der  natuur  in  de  voort- 
teelin{j  van  het  dierenrijk ,  de  rustelooze  slagen ,  die  wij 
haar  dikwerf  nuttcloos  toebrengen ,  onmogelijk  kan 
weerstaan;  en,  zonder  verademing  voortgezet,  de 
kiem  des  levens ,  ruimschoots  in  elk  schepsel  gelegd , 
noodwendig  moeten  verstikken. 

Dan  zuUen  wij  ook  bevrijd  blijven  van  die  dwaze  en 
ijdelc  zucht ,  om  boven  onze  jagtgenooten  iiit  te  mun- 
ten  door  het  getal  geschoten  wild ,  die  natuurlijk  meer 
het  getal  dan  het  gehalte  beoogt ,  en  waaraan  menig 
onbruikbaar  stuk  wild  wordt  opgeofferd.  Wij  zullen 
ons  dan  ook  niet  behoeven  te  dekken  met  de  ellen- 
dige  uitvlugt:  »indien  ik  het  niet  doodschiet,  doet 
het  een  ander." 

Het  is  bier  de  plaats  niet ,  om  de  menigte  gevallen  aan 
te  toonen  ,  in  welke  de  jager  nuttelooze  schade  aan  het 
jagtveld  toebrengt ;  trouwens ,  een  ieder  die  nadenkt , 
kan  elk    voorkomend  geval   genoegzaam  beoordeelen. 

Het  zij  voldoende ,  hierop  te  hebben  gewezen ,  opdat 
wij ,  in  het  opsporen  der  oorzaken ,  die  een  jagtveld 
teisteren,  vooral  ook  onze  eigene  daden  in  rijpe  over- 
weging  ncmen, 

18^ 


246 

lloezccr  onafhankelijk  van  des  mcnschcn  wil  en 
daden ,  verdient  ook  de  aard  der  jaargetijden  onze 
aandacht. 

Het  heeft  ons  meermalen  bevreemd ,  dat  men ,  bij 
de  beoordeeling  van  een  jagtveld,  weinig  of  dikwerf 
in  het  geheel  niet  den  aard  van  het  jaargctijde  over- 
weegt ,  waarin  de  levenskiem  van  het  dier  wordt  ge- 
legd ;  het  jaargetijde ,  waarin  het  ontwikkeld  is ,  waarin 
het  wasdom  erlangt  en  zijn  bestaan  als  verzekerd  kan 
besehoiiwd  worden.  Nogthans  is  de  teriigblik  op  de 
verschillende  jaargetijden  noodzakelijk ,  omdat  hunne 
invloed  verbazend  groot ,  ja ,  de  ontwikkeling ,  de  groci 
en  bloei  van  het  dier  daarvan  schier  afhankeUjk  is. 

Laat  ons,  om  dit  denkbeeld  nader  te  ontvouwen, 
het  gebied  der  jagt  betreden ,  en  den  patrijs ,  in  be- 
trekking  tot  den  invloed  van  het  jaargetijde,  als  voor- 
beeld  voor  oogen  stellen. 

Wij  spreken  niet  van  het  viervoetige  gedierte,  om- 
dat dit  den  druk,  waarmede  het  jaargetijde  het  dier 
in  zijn  bestaan  of  leven  kwelt,  weinig  of  niet  ge- 
voelt,  en  zich  daartegen  in  hoogere  mate  beveiligt. 
De  rampen,  die  het  viervoetige  gedierte  vooral  teiste- 
ren,  zijn,  natuurhjk,  overstroomingen  en  hagelslag 
die,  hoewel  zeldzaam,  dieren  en  planten  verplettert; 
ziekten,  waaraan  de  haas  meer  onderhevig  schijnt  le 
zijn,  dan  men  algemeen  gelooft. 

De  meening,  dat  de  sneeuw,  ook  in  eene  dikke 
laag  gevallen,  den  haas  doodt,  vernielt,  wordt  door 
de  waarneming   wederlegd.    De   sneeuw  schaadt  hem 


247 

niet,  maar  zij  is  dit  dier  rampspoedig ,  omdat 
het,  ill  zijnc  beweging  belet,  door  zijn  in  de  sneeuw 
keniielijk  spoor  verraden,  als  slagtoffer  van  den  stroo- 
per  sneeft.  Het  jonge  haas  op  de  sneeuw  zelfs  gewor- 
pen,  komt  deze,  voor  zijnengroei  oogenschijnlijk  iiadee- 
lige  omstandigheid ,  te  boven.  Het  voorjaar  van  1855 
leverde  eene  menigte  voorbeelden  op  van  jonge  hazen , 
die  gediirende  een  tijdstip  vvaren  geworpen ,  dat ,  gelijk 
men  zich  herinnert,  de  aarde  met  eene  dikke  laag 
sneeuw  was  bedekt.  En  geen  wonder,  wanneer  men 
bedenkt,  dat,  in  den  regel,  de  werptijd  van  dit  dier 
in  de  maand  Februarij  invalt ,  een  tijdstip ,  dat  zich 
veelal  door  eene  gure ,  koude  lucht  kenmerkt;  dat 
de  natuur  elk  dier  met  de  noodige  krachten  en  eigen- 
schappen  voorziet ,  om  het  te  beveiligen ,  zal  men  ook 
ontwaren ,  dat  de  ligchameHjke  hoedanigheden  van 
het  haas ,  van  het  oogenblik  zijner  geboorte ,  mits  niet 
van  de  moer  gescheiden ,  het  genoegzaam  dekken  tegen 
den  invloed  van  het  weder    (*). 

Vestigt  men  daarentegen  zijne  aandacht  op  den  aard , 
de  eigenschappen  van  den  vogel  en  vooral  van  denge- 
nen ,  dien  wij  hier  beschouwen ,  dan  ontwaart  men 
ook,  in  zijne  voortteeling ,  andere  eigenschappen,  groo- 
tere  en  menigvuldige  gevaren,  waaraan  hij  is  blootge- 


(*)  Wanneer,  evenwel,  bij  eene  dikke  sneeuwlaag  dooi  invalt  en  het  daarop 
■weder  begint  te  vriezen,  wordt  tie  sneeuw  met  eene  harde  ijskorst  overdekt, 
door  welke  het  wild  niet  kan  heen  krabbelen  om  voedsel  te  vinden ;  vele  haz«n 
en  ook  patryzen  komen  alsdan  van  gebrek  om.  De  winter  van  1854  op  1855 
liceft  er,  langs  den  HoUandschcn  duinkant  bet  treurig  bewijs  van  geleverd. 

RED. 


248 

steld,  en  miiidere  behoedmiddelen ,  om  zicli  daarlegen 
te  verzetten. 

Om  dit  denkbeeld  krachtiger  te  gevoelen ,  overwege 
en  doorloope  men  de  lange  rij  van  gevaren,  die 
hem  bedreigen  van  bet  oogenblik,  dat  bet  ei  gelegd 
wordt,  betwelk  de  kiem  zijns  levens  verbergt,  tot  op 
bet  tijdstip ,  dat  bij  zich  op  zijne  vleugels  in  bet  bemel- 
ruim  verbeft ,  en  men  staat  verbaasd  over  de  milde  en 
moederUjke  zorgen  der  natuiir,  welke  bem,  als  bet 
ware ,  bewaakt ,  en  door  de  menigle  klippen  beenleidf . 

Oppervlakkig  bescbouwd  zou  men  aannemen,  dat 
eene  drooge  lente ,  vooral  in  Mei ,  gunstig  op  de  voort- 
teebng  der  patrijzen  werkt;  en  nogtbans  is  deze  toe- 
stand,  voor  een  oogenblik  gunstig,  in  zijne  gevolgcn 
nadeelig. 

Zie  bier,  wat  de  waarnemingen  ons  daaromtrent 
leeren : 

De  patrijs  bewoont,  bij  voorkeur,  booge  drooge 
gronden,  maar,  als  door  een  tegenstrijdig  instinct 
gedreven,  traebt  bij  vooral  in  warme  dagen,  zijne  na- 
tuurlijke  inwendige  warmte,  bet  boendergeslacbt  zoo- 
zeer  eigen,  op  lagen  grond  of  in  de  scbaduw  van 
frisscbe  planten  te  bekoelen.  Dezelfde  neiging  straalt 
beldcr  door  in  den  aard  der  plaats ,  waar  bij  zijn  nest 
bouwt.  Weinig  bekommerd  omtrent  deze  plaats,  de 
maatregelen  van  voorzorg  ter  beveiliging  van  bet  nest, 
is  bem  een  kuiltje  voldoendc. 

Kenmerkt  de  lente  zicb  door  droogte ,  dan  wordt  bet 
nest  op  den  lagen  grond  gebouwd;  vermits  de  droogte 


249 


door  veel  legeii  en  omweersvlagen  gewoonlijk 
wordt  opgevolgd,  is  het  nest  aan  overstrooming 
blootgesteld ,  en  vergaat  dan  ook  by  zwaren  regen.  De 
hen  is  dan  dikwerf  reeds  uitgeput  door  het  leggen  der 
eijeren  of  het  broeden,  of,  indien  zij  in  staat  is  alsnog 
eijeren  te  leggen,  is  het  getal  tot  weinigen  beperkt, 
en  bereikt  het  daaruit  voortspruitende  kroost  zelden, 
bij  het  openen  der  jagt,  den  vereischten  wasdom. 

Is  daarentegen  de  lente  regenachtig,  vochtig,  dan 
wordt  het  nest  op  hoogeren  grond  geplaatst  en  wordt 
daardoor  veelmcer  tegen  de  uitwerksels  van  den  plas- 
regen  beveiligd. 

Men  ontdekt  deze  nadeeUge  gevolgen  spoedig  uit  de 
slagen  patrijzen,  waaronder  zich  verschiilende  ouden 
voordoen.  Zoodra  toch  de  tijd,  tot  de  voortteling 
aangewezen,  verstreken  is,  keert  deze  vogel,  daarin 
gestoord,  tot  het  gezellige  leven  terug. 

Heeft  hij  den  broedtijd,  die  nog  door  andere  oorza- 
ken,  hetzij  door  den  mensch,  hetzij  door  de  dieren 
kan  worden  gestoord,  gekikkig  doorgeworsteld ,  dan 
opent  zich  voor  het  zwakke,  teedere  kroost  een  nieuw 
veld,  waar  de  gevaren  wel  niet  zoo  menigvuldig,  doch 
altijd  toch  in  die  mate  voorkomen,  dat  zij  de  grootste 
en  voortdurende  zorg  der  ouderen  vorderen. 

De  patrijs  is,  onmiddelijk  na  de  geboorte  door  de 
jongen  gevolgd,  niet  meer,  gelijk  in  den  broedtijd^ 
gebonden  aan  de  plaats  van  het  nest.  De  jongen  ver- 
laten  den  eijerdop  en  volgen  hunne  ouders  met  een 
verwonderlijk   vhiggen  tred.    Deze  ontwijken  behendig 


250 

alle  geraas,  keeren  de  dreigende  gevaren  af ,  verijdelen 
met  verniift,  gesclierpt  door  eene  oneindige  liefde  tot 
hun  kroost,  de  listen  en  lagen  hunner  vijanden;  zij 
verdedigen  bet  stoiitmoedig  met  eene  hardnekkigheid , 
die  de  bewondering  afperst.  Deze  rustelooze,  oplet- 
tende  zorgen,  bieden  werkelijk  een  aandoenlijk  tafe- 
reel  aan  van  voorbeeldelooze  ouderlijke  liefde.  Het 
moest  zoo  zijn;  omdat  bet  kroost,  veeltijds  talrijk, 
zonder  deze  onuitputtelijkc  liefde,  onmogelijk  eenmaal 
zijne  bestemming  zoude  kunnen  bereiken. 

Eene  daadzaak  —  ook  bij  de  gewone  hen  waartene- 
men  —  toont  den  omvang  van  zijn  vernuft  in  de  verzor- 
ging  der  jongen,  namelijk,  dat  bij  de  jongen  soms 
meer  dan  twintig  in  getal  onder  zijne  vleugelen  bergt , 
zonder  dat  een  bunner  de  koesterende  warmte  mist, 
die  zijn  ligcbaam  bun  mededeelt. 

Intusscben,  in  weerwil  van  al  die  zorg  en  oplet- 
tendbeid,  zijn  de  gevaren  steeds  talrijk.  Even  gelijk 
de  bagelslag  ben  verplettert,  is  koud  of  vocbtig  w^eder 
voor  ben  gelijk  aan  een  langzaam  doodend  vergift; 
terwijl  de  door  de  stortregens  plotseling  overstroomde 
voren  der  akkers,  de  kuilen  en  laagten,  die  ben  om- 
ringen,  in  bet  volgen  der  ouden  —  die  deze  binder- 
palen  gemakkelijk  te  boven  komen  —  bun  noodlottig 
worden. 

Onder  de  voorldurende  wisseling  van  deze  en  an- 
dere  gevaren  bereiken  zij  eindelijk  bet  lijdstip ,  waarop 
de  kracbt  der  vleugels  ben  aan  deze  gevaren  ontrukt. 
De  kans  op  bun  beboud  is  grootendeels  vcrmeerderd, 


251 

ja  bijiia  verzekerd,  doch  zij  gaan  weldra  een  aiidereii 
magtigen,  listigen  vijand,  den  mensch,  ontmoeten. 
Hier  zijn  wij  genaderd,  tot  eene  andere  iiadeelige  oor- 
zaak,  het  stroopen.  Wij  hebben  deze  niet  in  onze  be- 
schouwing  opgenomen ,  omdat  ze  te  algemeen  bekend 
is,  en  deze  verderfelijke  praktijk  alleen  een  boekdeel 
zDude  vereischen. 

Alleen  willen  wij  nog  opmerken,  dat  men  hier  en 
daar  het  vergift  aanwendt  om  de  patrijzen  te  bemagti- 
gen.  Deze  praktijk,  die  welligt  vreeselijke,  doodelijke 
gevolgen  voor  den  gebmiker  kan  hebben ,  verdient  wel 
bekend  gemaakt  te  worden ,  opdat  men  zich  in  acht 
nemen  voor  het  gebriiik  van  niet  geschoten  patrijzen. 
Zoover  gaat  de  hebzucht ;  men  schroomt  niet  den  me- 
demensch  aan  liaar  op  te  offeren!! 


H.  S. 


OE  LiEFHESBEHiJ   JAGEi?.  " 


*:$■««■ 


Voor  de  onoewijden  in  de  kiinst  der  edele  jagerij 
staan  alle  de  zoneii  van  Nimrod  op  dezelfde  lijn ,  en 
ieder  die  een  groen  buis  draagt ,  eene  weitascli  omhangt 
en  een  geweer  in  de  hand  durft  nemen  (een  snap-haan , 
gelijk  zij  zeggen) ,  is  een  jager  in  hunne  oogen.  —  Hoe 
weinigen,  ecliter,  zijn  er,  die  dien  grootschen  naam 
verdienen 

De  zoo  vurig  gewenschte  dag,  waarop  de  jagt  geo- 
pend  wordt,  is  aangebroken.  —  Lang  voor  liet  rijzen 
van  de  zon,  is  de  ware  liefhebber  reeds  in  het  veld, 
om  het  schreijen  der  hoenders  te  vernemen,  ten  einde 
den  kostelijken  morgenstond  niet  met  vruchteloos  zoe- 
ken  door  te  brengen;  reeds  menigmaal,  voor  dat  dc 
hitte  des  dags  het  werk  bemoeijelijkt,  heeft  het  liefe- 
iijke  woord :  y^apporter  zijne  trouwe  honden  ver- 
heugd.  —  Voor  den  jager  is  het  oogenblik  des  ontbijts 
gekomen :  een  drooge  sloot ,    in  de  schaduw  van  eene 

(*)    Dit   geestig   opstel,    dat  in    de   „Nederlanders"  —  een  werk  dat  niet  in 

icders  haudcn  is  —  voorkomt ,    sch\Jnt  ons  ccnc   plaats  in  dit  Tijdsclirift  over- 

^vaardig. 

RED. 


i>53 

Iieg ,  biedt  eene  heerlijke  rustplaats  aaii ,  waar  hij 
zich  eenige  verpozing  vergunt  en  zijne  plannen  beraamt 
voor  den  verderen  togt.  —  Nu  wordt  ook  ,  na  lang 
rekken  en  geeuwen,  een  jagtbuis-drager  wakker.  Hij 
kleedt  zich  en  maakt  zich  tot  de  jagt  gereed.  Zijn  ge- 
weer  is  vuil  en  roestig:  de  sloten  spreken  niet:  zijn 
kruidhoren  is  niet  gevuld :  de  groote  en  kleine  zes  zijn 
in  de  hagelzak  dooreen  gemengd.  De  witte  en  door 
geen  onschuldig  bloed  bemorste  weitasch ,  wordt  ge- 
vuld met  levensbehoefte.  Wijn ,  appelen ,  een  stuk  taart 
van  den  vorigen  dag ,  boterhammetjes  met  vleesch , 
worden  zorgvuldig  ingepakt.  Aan  het  brood  voor  de 
honden  wordt  niet  gedacht :  die  hebben  immers  geenc 
behoeften !  —  Om  negen  uren  treedt  mijnheer  de  deur 
uit,  en  zijne  eerste  klagte  geldt  de  vreeselijke  warmte , 
die  niet  uit  te  houden  zal  zijn.  —  Zijn  trouwe  pols- 
drager ,  uit  de  goede  school ,  bemoedigt  hem ,  en  hij 
is  eindelijk  een  aardappelenveld  opgetreden :  zijne  hon- 
den staan :  eene  heerlijke  klucht  hoenders  rijst :  paf ! 
paf !  sneller  dan  de  gedachten  volgen  zich  zijne  twee 
schoten ;  maar  de  zak  blijft  ledig.  —  »Mis !  onbegrij- 
pelijk ,  Jan  !  ik  had  mij  zoo  goed  den  tijd  genomen, 
Mij  dunkt  toch ,  dat  ik  de  veeren  er  af  heb  zien  stui- 
ven."—  »'t  Zou  mij  niet  wonderen ,  mijnheer,  als  dat 
eene  hoen  bagel  had.  Ginds  liggen  zij  weer."  — 
»Waar.  Jan!"  —  »Achter  ons ,  in  dat  andere  stuk 
aardappelen:  alien  uit  elkander!"  »Dat  is  mij  te  ver; 
vooruit  maar !  hoenders  zijn  er  genoeg."  Alle  de  ver- 
toogen   van   Jan  zijn  te  vergeefs,    en  vooruit  gaat  de 


254 

jagt.  —  Geen  ander  wild  doet  zich  op,  en  na  verloop 
van  een  half  iiur  wordt  het  jagtveld  iiitgekreten  als 
dood ,  en  worden  de  stroopers  beschimpt ,  die  het  ge- 
noegen  der  liefhebbers  bederven.  —  Mijnheer  voelt 
zich  reeds  vermoeid,  en  ook  hij  zoekt  schadiiw  en 
rust.  —  Een  geurige  havannah  cigaar  wordt  ontstoken , 
geweer  en  weitasch  worden  afgelegd ,  en  hij  strekt 
zich   uit,    nogthans   klagende  over  den  harden  grond. 

De  jager  voelt  zich  intusschen  genoegzaam  verkwikt , 
zijne  honden  zijn  uitgerust  en  met  vernieuwden  moed 
hervat  hij  de  jagt.  —  Weldra  knalt  weder  zijn  geweer 
en  spoedig  volgen  zijne  schoten  zich  op.  —  »Het  is 
toch  raar ,  Jan  !  dat  andere  jagers  altijd  gelukkiger 
zijn  dan  ik." 

»Hij  is  onder  de  hoenders ,  die  mijnheer  niet  ver- 
volgen  wou  !" 

»Ik  vind  het  duivels  onfatsoenlijk  om  iemand  zoo 
voor  het  hoofd  te  jagen.  Zoodra  ik  buurman  spreek , 
zai  ik  hem  dat  eens  duidelijk  zeggen !" 

Even  als  een  karrepaard ,  dat  vroeger  bij  een  rege- 
ment  kavallerie  heeft  gediend ,  zijne  ooren  opsteekt  bij 
het  hooren  der  trompet ,  zoo  voelt  mijnheer  zijnen  ijver 
opgewekt,  bij  het  schieten  van  zijnen  buurman,  en 
ook  hij  zet  zich  weder  in  beweging.  —  ))Waar  ik  hem 
weet!"  zegt  Jan,  »Castor  staat  voor  een  haas:"  en 
Jan  ligt  de  pols  reeds  op ,  om  den  ongelukkigen  steil- 
oor  lot  loopcn  te  dwingen.  —  »Hou  op  Jan  !  ben  je 
gek!  ik  zal  hem  in  het  leger  schieten.  Houd  den 
bond  vast."  —  ^Zie  j'em  wcl  goed,  mijnheer?"  —  »Ja 


^jr^r^ 


wel,  ja  wcl ,  claar,  in  die  striiikeii."  Mijnheer  legt 
aan,  mikt  lana,  driikt  eindelijk,  en  de  kluiten  van 
een  molshoop  stuiven  iiit  elkander,  terwijl  bet  haas 
de  ruimte  kiest.  —  »'t  Is  jammer,  mijnheer,"  zegt 
Jan  zuchtende ,  )>'t  is  een  oude  rammelaar:  zie  hem 
«ens  opslaan  met  zijne  achterloopers." 

Jagen  op  de  klei  is  in  de  eerste  dag^en  hoogst  aan- 
genaam;  men  kan  op  de  vlakte  de  hoenders  zoo 
heerlijk  nazien.  Echter,  geen  rozen  zonder  doornen: 
de  klei  is  met  slooten  doorsneden  en  er  moet  gespron- 
gen  worden.  —  Het  is  dus  niet  alleen  noodig,  het  is 
pligtmatig ,  dat  men  een  goede ,  sterke  polstok  hebbe.  — 
Mijnbeer  komt  voor  een  sloot ,  hoogstens  acht  of  negen 
voet  breed :  hij  moet  er  over ,  of  bij  moet  in  bet  afge- 
jaagde  veld  terug. 

Jan  heeft  mijnbeer  op  alle  mogelijke  wijzen  bemoe- 
digd.  Hij  is  been  en  weder  gesprongen ;  beeft  de 
beste  plaats  opgezocbt  en  beeft  eindelijk  zijn  meester 
overgebaald,  om  den  sprong  te  wagen,  bem  vooral 
aanbevelende ,  om  »logt  te  springen,  omdat  de  stok 
niet  best  is,  zoo  als  bij  reeds  in  bet  voorleden  jaar 
gewaarscbuwd  beeft."  »Wat!  niet  best?  een  riga's 
bout,"  zegt  mijnbeer,  »dat  ik  zelf  beb  uitgekozen." 
In  zijn  toorn  over  de  ongepaste  aanmerking  van  zijn' 
polsdrager,  valt  bij  met  de  voile  zwaarte  van  zijn 
ligcbaam  op  den  stok ;  de  verouderde  breuk  sebeurt 
door  en  ruggelings  ploft  bij  in  bet  water,  dat  zicb 
een  oogenblik  boven  bem  sliiit,  om  bem  te  bedekken 
met   eendekroos.     Jan  trekt  bem  iiit  de  sloot;    strijkt 


25G 

met  zijn  mes  den  modder  af;  hoort  geduldig  de  ver- 
vvenschingen  aan,  die  uit  den  mond  van  mijnheer 
vloeijen,  gelijk  het  water  uit  zijne  kleederen,  en  daar 
er  nil  aan  geen  jagen  meer  te  denken  is,  gaan  zij 
mistroostig  en  plat-zak,   reeds  om  elf  iiren  naar  huis. 

Bij  het  dalen  van  de  zon  kecrt  ook  de  jager  naar 
zijne  woning.  Rein  genot  heeft  zijne  moeite  beloond: 
de  rijk  geviilde  tasch  getiiigt  van  zijne  behendigheid ;  ver- 
moeid ,  maar  niet  ontmoedigd ,  begeeft  hij  zich  ter  ruste 
en  droomt  van  de  genoegens  van  den  volgenden  dag. 

Wacht  u,  lieve  meisjes,  voor  zoogenoemde  liefheb- 
berij  jagers.  Gediirende  den  jagttijd  zijn  het  ondrage- 
lijke  meubels  in  een  huis ,  en  laten  hunne  arme  vrou- 
wen  des  avonds  al  het  kv^aad  ontgelden,  dat  zij  zich 
zelven  des  daags  berokkend  hebben.  Hun  portret  zal 
ik  u  teekenen ,  naar  het  leven ,  opdat  gij  navrage 
kunt  doen  en  u  hoeden  voor  schade. 

Een  lief  hebberij  jager  draagt  een  nieuvs^ ,  engsluitend 
buis,  van  fijn  laken;  omdat  hij  niet  op  zijne  vingers 
kan  fluiten  ,  hangt  er,  aan  een  van  zijne  knoopsgaten, 
een  ivoren  fluitje,  aan  een  zijden  lint.  Hij  heeft  veel- 
al  een'  witten  hoed  op.  Indien  zijn  gew^eer  niet  ge- 
heel  nieuw  is ,  is  het  vuil  en  met  roestvlekken  bedekt. 
Zijn  kruidhoren  en  zijn  hagelzak  zijn  volgens  de 
nieuwste  uitvinding.  Zijn  weitasch  is  zindelijk  wit, 
van  buiten  en  van  binnen.  Hij  spreekt  veel  en  gaarne 
van  de  jagt,  en  verhaalt  zonderbare  jagtontmoetingen. 
's  Avonds  kan  men  hem  niet  in  bed ,  en  's  morgens  er 
niot  uit  krijgen.     Ms  hij  in  hef  veld  is  jaagt  zijn  liond 


257 

niet  voor  hem,  maar  voor  eeii'  anderen  jager,  omdat 
een  goede  bond  de  belooning  zijner  moeite  viiidt  in 
het  apporteeren.  Hij  schreeuwt  onophoiidelijk  :  » Castor  ! 
ici!  bl.  .  .  boor  je  niet!"  Als  bij  mis  scbiet,  krijgt  zijn 
bond  slaag.  Als  bij  met  anderen  jaagt ,  blijft  bij  nooit 
in  de  rij ,  en  nooit  weet  bij  den  weg.  Hij  vindt  bet , 
naar  gelang  der  saizoenen,  te  warm  of  te  koud  Hij 
heeft  immer  bonger  of  dorst,  en  praat  telkens  van 
rusten.  Op  de  eendvogelenjagt ,  wanneer  de  bond 
reeds  in  bet  water  is  om  een  gescboten  eendvogel  te 
apporteeren  ,  scbiet  bij  nog  naar  bet  klapwiekende 
dier,  met  gevaar  van  uw  lieveling  den  kop  te  verbrij- 
zelen.  Hij  wil  altijd  vroeg  naar  buis :  eet  voor  twee , 
drinkt  voor  drie ,  en  slaapt  eer  bet  dessert  op  tafel  is. 
Als  de  anderen  naar  bed  gaan ,  wordt  bij  wakker ,  en 
viert  dan  zijn  ongenoegen  bot,  tegen  de  niet  jagende 
buisgenooten.  —  Meisjes ,  wacbt  u  voor  zulk  een  man ! 
Jagers,  w^acbt  u  voor  zulk  een  logeergast  in  den 
beerlijken  jagttijd. 

V.  D,  V.  J. 


A  L  L  E  K  L  E  J. 


MISVER STAND. 

Een  jager  die,  in  een  digt  bosch,  naar  houtsnippen 
zocht,  riep  zijne  teef,  die  een  slecht  appel  had,  her- 
haalde  malen  te  vergeefs  bij  haren  naam:  »Lise."  — 
Eindelijk,  ongeduldig  geworden,  schreeuwde  hij  uit : 
»Als  je  niet  dadelijk  hier  komt ,  jou  canaille,  schiet 
»ik  je  dood  I" 

»Ach,  doe  dat  toch  om  Gods  wil  niet,"  riep  eene 
arme  oiide  vrouw,  Lise  genaamd,  —  die  aan  het 
sprokkelen  was  en  bevend  uit  het  bosch  trad  —  den 
jager  toe. 


VERSLAG  VAN   DE  JAGT   EN  VISSCHERIJ, 

IN  DE  PROVINCIE  FRIESLAND,  OVER  1855. 

MEDEGEDEELD     DOOR    DEN     HEER    INSPECTEUR    JH^    M'*.    E. 
H.    VAN    DAEHNE  VAN  VARICK. 


-«na 


A.   JAGT. 

Over  het  algemeen ,  was  de  toestand  van  het  jagt- 
veld  op  verre  na  niet  zoo  gunstig  als  dit  het  geval 
was  in  het  vorige  jaar. 

Vooral  in  de  gemeenten  Schoterland  en  Weststeh 
lingwerf  was ,  volgens  de  berigten  van  de  liefheb- 
bers ,  bijna  geen  wild  aanwezig. 

Grof  wild  en  faisanten  hielden  zich  in  de  provincie 
niet  op. 

Hazen  waren  er  wel  niet  zoo  veel  als  vroeger, 
doch  op  de  kleigronden  nog  al  ruim  aanwezig.  In  de 
woudstreken    echter    waren    zij    meer   schaars.    Als 

,     VIERDE  JAArxCANC.  1^ 


260 

vermoedelijke  oorzaak  daarvoor  wonlt  opgcgcven  dc 
vele  in  den  winter  en  het  late  voorjaar  gevallen 
sneeuw  en  dc  langdurige  droogfte  in  liet  najaar ,  waar- 
door  dat  wild  zich  alsdan  meer  overal  verspreidt. 

Het  broedsel  der  patrljzen  was  in  vele  streken  mis- 
lukt ,  hetgeen  waarschljnlijk  een  gevolg  is  geweest 
van  de  vele  slagre^ens  en  onweders  gedurende  den 
broedtijd  van  dat  wild.  Dien  ten  gevolge  werd  er  in 
de  {jcheele  provincie  geklaagd ,  dat  er  minder  patrij- 
zen  waren ,  dan  in  het  vori{je  jaar,  doch  vooral  was 
dit  het  geval  in  de  gemeenten  Schoterland ,  Gaaster- 
land  J  Donlawcrstal  en  Weststellingwerf.  Jloutsnippen 
waren  er  zecr  schaars  en  Korhoenders  niet  van  belang 
aanwezio' ;  dc  laatstcn  enkel  in  de  gemecnten  Oost-  en 
WeststelUngwprf  en  Opstcrland.  Eenden  en  Watersnip- 
pen  werden  in  het  begin  van  den  jagttijd  weinig  gc- 
schoten.  In  November  waren  de  watersnippen ,  water- 
hoenders  en  strandloopers  in  matige  hoeveelheid  aan- 
wezig.  De  vangst  van  eendvogels  in  sommige  kooijen 
was  in  het  najaar  riiim.  Duikers  waren  in  het  voor- 
jaar overvloedig,  in  het  najaar  matig  voorhanden. 
Zwanen  waren  er  in  liet  voorjaar  overvloedig,  als- 
mede  ganzen.  Laatstgenoemd  wild  was  echter  in  het 
najaar  slechts  in  matige  hoeveelheid  aanwezig.  Er 
werden  niet  vele  klagten  vernomen ,  zoo  als  in  vroe- 
gere  jaren  meermalen  het  geval  was,  over  de  door  de 
ganzen  aan  de  landerijcn  toegebragte  schaden.  De 
vangst  van  plevieren  {wildsters)  was  niet  gunstig  te 
noemen.    Leeuwerikken  en  vinken  waren  er  als  naar 


261 

^cwoonte ,  Ujsters  minder  en  kwartels  wQiniQ  aanwezig* 

Door  lict  koudc  en  late  voorjaar  werden  niet  zoo 
vele  kievietseijeren  gevonden  als  in  vorige  jaren.  De 
hoogste  prijs  was  van  50  tot  75  cent,  de  middelbare 
van  10  tot  12  cent  en  de  laagste  prijs  van  5  tot  6  cent 
per  stuk. 

In  1855  zijn  afgegeven  282  groote  en  181  kleine  jagt- 
acten.  De  daarvoor  verschuldigde  regten  en  zegelgel- 
den  met  de  opcenten  bedragen  te  zamen  /"  7260,89. 
Er  werden  geregistreerd  25  eendenkooijen ,  34  duiven- 
tillen  en  8  zwanendriften. 

Op  grond  van  art.  16  der  wet  van  den  6  Maart 
1852  (staatsblad  no.  47),  werd  aan  vijf  personen  con- 
sent verleend  ,  om  gedurende  den  gesloten  jagttijd  jagt- 
honden  voor  het  wild  in  het  veld  te  brengen ,  en  wer- 
den tien  consenten  afgegeven  tot  het  houden  van  klop- 
jagten  op  vossen ;  terwijl ,  naar  aanleiding  van  art.  27 
dier  wet ,  biiitengewone  magtigingen  werden  verstrekt , 
tot  het  bemeesteren  van  schadelijk  gedierte  26  ,  tot 
het  uitgraven  van  vossen  met  honden  1 ,  en  tot  het  ver- 
drijven  van  schadelijk  gedierte  door  middel  van  pistool- 
schoten  1.  Aan  zestien  opzieners  der  jagt  en  visscherij 
werd  vergund ,  om,  tijdens  de  uitoefening  hunner  sur- 
veillance, met  schietgeweer  in  het  veld  te  komen. 

Op  de  daartoe  gedane  verzoeken,  werd  door  ons 
aan  vijf  en  twintig  personen  toestemming  verleend, 
om  op  de  gronden  en  wateren  der  provincie  of  onder 
het  beheer  van  haar  bestuur  staande  de  jagt  op  water- 
wild  uit  to  oefenen. 

18" 


262 


Hoewel  met  betrekking  tot  den  staat  van  het  scha- 
(lelijk  gedierte  niets  van  belang  valt  aan  te  merken, 
dient  loch  te  worden  vermeld ,  dat  in  Hemelumer-  01- 
dephaert  en  Noordwolde^  Gaasterland  en  Kollumerland 
en  NieuwJcruisland  werd  geklaag^d  over  de  vermeerde- 
ring  van  het  schadelijk  gedierte,  in  de  beide  eerste 
gemeenten  vooral  van  de  wezels;  terwijl  medc  werd 
geklaagd  over  de  vermeerdering  van  vossen  in  Tieljcrk- 
stradeel.  Op  het  eiland  Schiermonnikoog ,  waar  men 
vroeger  nog  al  veel  last  had  van  wilde  konijnen ,  zijn, 
door  stormweder  en  hooge  waterstanden ,  vele  dezer 
dieren  omgekomen. 

In  de  gemeenten,  alwaar  het  schadelijk  gedierte  is 
toegenomen,  meent  men  dit  te  moeten  toeschrijven 
aan  de  omstandigheid ,  dat  het  niet  geoorloofd  is, 
zelfs  niet  aan  de  opzieners  der  jagt  en  visscherij ,  om 
op  de  gronden  van  anderen  schadelijk  gedierte  te 
dooden ,  dan  met  toestemming  der  eigenaren. 

In  1855  zijn  aan  de  respectieve  burgemeesters  ver- 
toond  geworden  1  moervos,  3  rekelvossen,  26  niet 
volwassen  vossen,  4  marters,  500  bunsings,  27  her- 
melijnen,  1976  wezels,  11  arenden,  209  valken,  98 
havikken,  216  sperwers,  63  won  wen,  en  llbuizerds, 
waarvoor  aan  premien  is  toegekend  eene  som  van 
/" 966.20.  In  het  vorige  jaar  beliep  het  bedrag  der 
premien ,  ter  zelfder  zake  toegekend ,  f  824.55. 

Het  toezigt  op  de  jagt ,  dat  werd  iiitgeoefend  door 
20  bezoldigde  en  23  onbezoldigde  opzieners ,  de  die- 
naars  van  justitie  en   politic,    de  veldwachters  en  de 


263 

beambte:i  der  rijks-  en  plaatselijke  middeleii,  was, 
over  het  algemeen ,  voldoende.  Drie  bezoldigde  opzie- 
nei-s,  welke  zoo  door  ouderdom  als  wegens  gebreken, 
niet  meer  in  siaat  waren ,  de  dienst  naar  behooren 
waar  te  nemen,  werden  als  zoodanig  eervol  ontslagen 
en  door  anderen  vervangen. 

Voor  het  doen  van  bekeuringen  werd ,  aan  de  met 
het  toezigt  belaste  ambtenaren,  eene  som  van  /"  1838.00 
voor  premien  toegekend. 

Wegens  overtredingen  van  de  wet  en  de  provinciate 
verordeningen  werden  363  bekeuringen  ingesteld, 
waarvan  door  bezoldigde  opzieners  242,  bezoldigde 
en  onbezoldigde  opzieners  11,  bezoldigde  opzieners  en 
veldwachters  1,  bezoldigde  opzieners  en  ambtenaren 
der  rijks  en  plaatselijke  middelen  3,  onbezoldigde  op- 
zieners 13,  justitie-dienaars  en  rijks- veldwachters  26, 
rijks-veldwachters  en  ambtenaren  van  de  plaatselijke 
middelen  3 ,  politie-bedienden  1 ,  veldwachters  31 , 
ambtenaren  der  rijks-belastingen  23  en  op  aangifte 
van  getuigen  9.  Op  266  daarvan  volgden  veroordee- 
lende  vonnissen ,  en  op  24  vonnissen  van  vrijspraak ; 
van  10  vonnissen  werd  hooger  beroep  aangeteeke  nd 
met  dat  gevolg,  dat  8  zaken  door  veroordeeling  wer- 
den achtervolgd  en  2  met  vrijspraak  zijn  geeindigd. 
Aan  41  bekeuringen  werd  in  regten  geen  gevolg  ge- 
geven,  waarvan  20  op  het  indienen  door  de  eigenaren 
of  regthebbenden  van  verklaringen ,  dat  geene  vervol- 
ging  verlangd  werd;  4  wegens  het  betalen  van  het 
maximun    der  boete ;    16  omdat  zij  niet  geschikt  wcr- 


264 

den  bescliouwd  voor  veiTolging,  en  1  dewijl  dc  over- 
treder  niet  heeft  kiinnen  worden  opgespoord. 

Aan  2  veroordeelden  werd  door  den  Koning  gelieele , 
aan  55  gedeeltelijke  kwijtscheldina'  van  de  beloopen 
boeten  en  verbeiirdverklaringen  verleend;  terwijl  2 
verzoeken  om  gralie  werden  afgewezen. 

Door  de  ontvangers  der  registralie  werd  ingevorderd 
voor  boeten  f  1384.00  en  voor  verbeiirdverklaringen 
/331,37^ 

B.      VISSCHERIJ   OP   DE   BLNNEiN WATERED. 

In  de  Fluessen  en  Bergtimermeren  werd  riiim  baars 
gevangen.  Overigens  was  de  vangst  van  snoek  _,  blei 
en  brasem  lamelijk ,  en  die  van  paling  niet  meer  dan 
middelmatig,  zoodat  de  staat  der  visscherij  in  het 
jaar  1855,  in  het  aigemeen,  niet  gunstig  kan  worden 
genoemd. 

In  1855  werden  afgegeven  165  groote  en  764  kleine 
vischacten ,  waarvan  de  verschuldigde  regten ,  zegel- 
gelden  en  opcenten  bedroegen  /*  3005,74.  Het  getal 
der  verleende  kostelooze  vergunningen ,  om  te  visschen 
met  een  vischtuig,  beliep  870. 

Aan  18  personen  werd  toestemming  verleend,  om 
te  visschen  gedurendc  den  tijd,  dat  het  water  met 
ijs  bedekt  was. 

Tot  het  visschen  in  de  wateren,  der  provincie  in 
het  eigendom  behoorende,  of  onder  ons  beheer  staan- 
de,  werd  vcrgmming  verleend  aan  335  personen. 


265 

Over  het  algcmecn ,  liceft  hct  loezigt  op  dc  visscherij 
geene  aanleidinjj  tot  klagten  opgeleverd. 

Er  werden ,  wegens  overtredinjj  der  wet  en  van  dc 
provinciale  reglementen,  131  bekeiiringen  ingesteld, 
waarvan  door  bezoldigde  opzieners  78,  bezoldi{jde  en 
onbezoldigde  opzieners  2,  bezoldigde  opzieners  en 
veldwachters  9 ,  onbezoldicde  opzieners  2 ,  justitie- 
dienaars  en  rijks-veldwacliters  11 ,  rijks-veldwachters 
en  politie-bedienden  1 ,  rijks-veldwachters  en  ambtc 
naren  van  dc  plaatselijke  middelen  1 ,  politie-bedienden 
2 ,  veldwachters  22  en  door  ambtenaren  der  rijks- 
belastingen  3.  In  98  gevallen  werden  veroordeelende 
vonnissen  en  in  8  zaken  vonnissen  van  vrijspraak 
gewezen;  terwijl  in  hooger  beroep  14  zaken  werden 
behandeld,  welke  alien  eindigden  met  veroordeeling. 
16  bekeuringen  bleven  onvervolgd,  oindat  in  8  geval- 
len  verklaringen  werden  ingediend  door  de  eigenaren 
of  regthcbbenden ,  dat  geene  vervolging  verlangd 
werd,  3  niet  geschikt  werden  geoordeeld,  om  in 
regten  vervolgd  te  worden ,  en  5  overtreders  niet  kon- 
den  worden  opgespoord. 

Door  zijne  Majesteit  werd  aan  1  veroordeelde  geheele 
en  aan  5  gedeeltelijke  kwijtschelding  verleend  van  de 
aan  hen  opgelegde  boetcn  en  verbeurd  verklaringen. 

Door  de  ontvangers  der  registratie  werd  ingevor- 
dcrd  voor  boeten  f  78.00  en  voor  verbeurdverklaarde 
voorwerpcn  f  16.37. 


QESCHIEDENIS    VAN   EENEN   HERTSVANGER. 

DOOR  DEN  BUKGGKAAF 

PONSON     DU     TERRAIL. 

(  Vertaald). 

I. 

In  1787  was  mijn  grootvader  offlcier  bij  de  konink- 
lijke  lijfwacht. 

De  lijfwacht  had ,  gelijk  men  weet ,  zes  maanden 
verlof  tegen  zes  maanden  dienst,  zij  was  in  zes  kom- 
pagnien  verdeeld ,  waarvan  drie  steeds  met  halfjarig 
verlof  afwezig  waren.  leder  lid  der  lijfwacht  bragt 
alzoo  zes  maanden  op  zijne  goederen ,  en  zes  maanden 
aan  het  hof  door. 

Destijds  waren  er  weinig  groote  wegen  en  geene 
diligence-diensten.    De  officier ,  die  eene  afgelegen  pro- 


267 

vincie  bevvoondc,  kocht  gewoonlijk  bij  zijne  afreis 
een  gestopt ,  sterk  paard ,  dat  goede  ribben  en  gespier- 
de  beenen  had;  hij  bereikte  Parijs  met  kleine  dagrei- 
zen  en  verkocht  zijn  paard,  daags  na  zijne  aankomst 
in  het  kwartier  der  kavallerie,  waar  hem  des  Konings 
paarden  wachtten. 

Aldus  reisde  mijn  grootvader,  in  October  1787,  op 
den  weg  van  Parijs  naar  Lyon,  in  den  schoot  zijner 
familie  terug  keerende  met  een  behoorlijke  paspoort 
door  den  minister  van  oorlog  en  den  kapitein  zijner 
compagnie  onderteekend. 

Hij  was,  den  vorigen  dag  des  morgens,  de  kleine 
bourgondische  stad  Auxerre  doorgetrokken  en  rigtte 
zich  op  Clamecy,  na  in  het  dorp  Courson  te  hebben 
geslapen. 

Op  een  uur  afstand  van  dit  dorp  verloor  zijn  paard 
een  ijzer,  zoodat  hij  genoodzaakt  werd  dien  dag  eene 
kortere  reis  te  maken,  en  besloot  te  verbUjven  op 
de  eerste  plaats  die  hij  zoude  bereiken. 

Ten  twee  uren  des  namiddags,  na  zware  bosschen 
te  zijn  doorgereden,  ontv^aarde  hij  in  een  trechter- 
vormig  dal,  van  alle  zijdcH  door  een  statig  woud  om- 
geven ,  een  kasteel  bij  een  dorpje ;  beide  droegen  den 
naam  van  Fom^onne. 

Het  dorpje  telde  hoogstens  honderd  haardsteden, 
het  adehjk  verblijf  was  een  tamelijk  fraai  gebouw , 
bewoond  door  een'  edelman  van  rijpen  leeftijd ,  de 
burggraaf  de  Mailly,  die  geheel  teriiggetrokken  en  in 
de  volstreksfe  afzondering  leefde. 


268 


Hct  was  ten  miiistc  tien  jaren  geleden ,  dat  de 
burggraaf  iiiet  buiteii  de  omheining  van  zijn  park  was 
getreden ,  noch  aan  de  poort  van  cen  zijner  buren 
geklopt  had. 

De  burggraaf  had  eene  zeer  schoone  vronw,  maar 
was  kinderloos.  Zijne  vroiiw  vertoondc  zich  even 
min  als  hij ,  en  wanneer  men  de  bedienden  van  het 
kasteel  ondervroeg ,  antwoordden  zij ,  dat  hun  meester 
steeds  draefgeestig  was,  en  hunne  meesteresse  dik- 
werf  tranen  stortte,  zonder  dat  iemand  er  ooit  de 
reden  van  had  kunnen  raden. 

Evenwel  was  de  burggraaf  gastvrij;  wanneer  een 
verdwaalde  of  door  den  nacht  overvallen  reiziger  aan 
zijne  poort  klopte,  werd  hij  met  eene  harteHjke  wel- 
levendheid  ontvangen.  De  vreemdeling  bleef  zoo  lang 
op  het  kasteel  als  hem  luste,  de  burggraaf  schecn 
opgetogen  over  zijn  gezelschap  en  beijverde  zich 
steeds  om  de  pligtplegingen  van  zijn  huis  behoorlijk 
te  vervullen;  maar  wanneer  de  gast  eenige  vragen 
over  de  naburen  waagde ,  of  zijne  verwondering  te 
kennen  gaf  van  nimmer  een  bewoner  van  den 
omtrek  op  het  kasteel  te  zien  verschijnen,  —  dan 
werd  de  gastheer  zwaarmoedig,  en  geraakte  in  eenen 
kwaden  hum. 

Fouronne,  gelijk  de  meesie  onzer  dorpen  voor  de 
omwenteling ,  bezat  niets  dat  den  schijn  van  cen  loge- 
ment  had ,  en  slechts  eene  geringe  kroeg  boodt  den 
boeren  de  gelegenheid  aan  om  zich  dcs  zondags  te 
bcdrinken. 


209 

Voor  den  reiziger  beslond  alzoo  (jecne  verlejjenlieid 
van  keiize  en  hij  was,  wildc  hij  een  behoorlijk  onder- 
komen  hebben ,  verplis't  zich  op  het  kasteel  aan  te 
melden.  ~  Dit  deed  dus  ook  mijn  grootvader. 

Een  uitgestrekt  park  van  een  verwilderd  aanzien  lag 
rondom  het  kasteel,  hetwelk  zich  aan  het  einde  eener 
sombere  laan  van  linde-  en  kastanjeboomen  ver- 
toonde.  Aan  den  ingang  van  het  park  was  een 
ijzeren  hek,  waaraan  eene  ketting  hing,  die  met  eene 
zware  klok,  op  het  kasteel  geplaatst,  in  verband 
stond. 

De  klank  dezer  klok ,  wanneer  men  aan  den  ket- 
ting trok,  was  doodsch;  men  zoude  gemeend  hebben, 
dat  er  de  slapende  echo  en  de  sedert  lang  verdwenen 
bewoners  door  werden  opgewekt. 

Een  oude  dienstknecht  —  die  aan  Caleb,  in  de 
bruid  van  Lammerraoor,  herinnerde  —  en  die  veel 
had  van  eenen  ouden  knorrigen  bond  ,  die  een  been 
verdedigt,  kwam  de  vreemdelingen  inlaten  en  onder- 
zocht,  met  eene  koude  beleefdheid,  naar  het  doel 
van  bun  bezoek. 

»Mijn  goede  vriend,"  sprak  mijn  grootvader ,  wgeeft 
»iiwen  meester,  bij  wien  ik  overigens  de  eer  niet 
»heb  bekend  te  zijn  ,  huisvesting  aan  eenen  edelman 
»wiens  paard  kreupel  is  en  die  geene  herberg  op 
»zijnen  weg  vindt?" 

»Zijt  gij  vrcemdeling,  mijnheer?" 

))Ik  kom  uit  Parijs ,   ik  behoor  tot  de  lijfwacht." 

»Indien  mijnheer  mij  volgen  wil/'  hernam  de  dicnst- 


270 

knecht  zich  buigende,    »zal  mijn   meester  de  burgraaf 
»De   Mailly  ,   zich   gelukkig  achten  ii  te  ontvangen." 
De  bediende   opende  de  beide  deuren  van  het  hek , 
en  de  officier  der  lijfwacht  reed  naar  binnen. 

De  geheimzinnige  bonding  van  den  knecht,  de  ver- 
vallen  staat  van  het  park,  het  treurig  aanzien  van  het 
slot ,  dat  men  door  de  half  ontbladcrde  boomen  ont- 
waarde ,  dat  alles  droeg  zoo  zeer  eenen  stem  pel  van 
oorspronkelijkheid ,  dat  de  stelligste  geest,  de  minst 
prikkelbare  verbeeldingskracht ,  er  door  moest  wor- 
den  medegesleept. 

Mijn  grootvader  was  destijds  jong,  hij  had  het 
avontuurlijk  karakter  van  zijnen  tijd,  —  hij  was  ver- 
rukt  over  het  toeval  dat  hem  tot  tijdelijken  gast  van 
den  burggraaf  De  Mailly  maakte. 

Aan  den  voet  der  stoep  riep  de  oude  bediende  ecn 
stalknecht ,  gaf  hem  het  paard  van  den  vreemdeling 
over ,  terwijl  hij  dezen  uitnoodigde  hem  te  volgen. 
Zij  traden  een  somber ,  ruim  voorportaal  binnen ,  be- 
stegen  eene  door  de  schreden  van  vele  geslachten  uit- 
gesletene  steenen  trap  en  bereikten  de  eerste  verdieping , 
waar  de  knecht  mijnen  grootvader  in  een  groot  ver- 
trek  voerde,  dat  in  den  stijl  van  Lodewijk  XIV  rijk 
versierd  en  met  eenige  kostbare  schilderijen  behangen 
was;  over  een  en  ander  had  de  tijd  eene  laag  stof 
verspreid. 

De    diepe   stilte   die   in   dit   vertrek   heerschte  was 
onbeschrijfelijk. 
»Het  zoude  mij  nict  vcrwondcrcn",  sprak  mijn  groci- 


271 

vader  bij  zich  zelve ,"  indien  de  meester  van  het 
kasteel  eeii  lijkkleed  droeg.'* 

Hij  had  omstreeks  vijf  minuten  gewacht ,  toen  eene 
deur  zich  opende  en  een  man  van  middelbare  jaren 
binnentrad;  zijne  gedaante  was  slank  en  zijne  bleeke 
gclaatstrekken  adsmden  meer  droefgeestigheid  dan 
menschcnhaat.  —  Hij  trad  op  zijnen  gast  toe  en 
groette  hem  met  wellevendheid. 

»Gij  ziet  mij  gelukkig,  mijnheer,  dat  mijne  nederige 
»woning  op  uwen  weg  ligt ,  vergun  mij  er  u  met  die 
»hartelijkheid  te  ontvangen,  die  onder  edellieden  voegt , 
»en  beschouwd  u  als  ten  iiwent." 

Mijn  grootvader  bedankte  den  burggraaf  voor  zijne 
vriendelijke  opname ,  en  de  burggraaf  vervolgde : 

» Vergun  mij  u  aan  mevrouw  De  Mailly  voorte- 
»8tellen." 

Hij  leidde  hem  in  een  naburig  vertrek  bij  wijze  van 
boudoir  ingerigt ,  waarvan  het  meer  nieuwerwetsch 
huisraad  even  verwaarloosd  was  als  dat  der  kamer 
die  hij  verlaten  had. 

Aan  den  haard  zat  eene  jonge  vrouw,  wier  wonder- 
baarlijke  schoonheid  meer  verbaasde  dan  aantrok. 

Verbeeld  u  eene  vrouw  van  middelbare  statuur, 
spichtig,  teder  met  kleine  handen  en  voeten,  blonde 
haren  en  zwarte  oogen,  eene  vrouw  van  de  hoogste 
blankheid  en  zoo  bleek,  dat  hare  huid  de  glasachtige 
doorschijnendheid  van  was  had. 

Hare  weinig  gekleurde  bovenlip  schetste  aanhou- 
dend  den  glimlach  eencr  smartelijke  mijmering;   haar 


272 


j^root,  hekler  oog  had  eenen  oiibevveeoUjk  gevestig- 
(leii  blik ;  hare  bewe{jinG'en  ,  van  eene  oneindi{j  beval- 
lige  losheid,  waren  gelijkmatig  als  die  van  een'  automaat. 

Het  was ,  op  het  eerste  gezigt  eeii  dier  schepsels  die , 
zoo  als  zeker  dichter  zegt ,   gelieel  in  zich  zelve  leven. 

De  burg{jraaf  presenteerde  zijnen{jast,  de  burggravin 
rees  op ,  groette  en  glimlachte ,  daarop  zette  zij  zich 
weder,  zonder  een  woord  te  spreken. 

Mijn  grootvader  bemerkte  toen ,  aan  de  wanden 
van  het  vertrek  eene  wonderlijke  versiering  voor  het 
verblijf  eener  vrouw;  vier  jagttropheen ,  uit  hoornen, 
geweren,  herstvangers ,  zweepen  en  hertengeweijen 
zamengesteld ,  hingen  aan  de  vier  wanden. 

Deze  ontdekking  scheen  hem  een  heerlijk  voorwend- 
sel  om  het  onderhoud  te  beginnen  en  over  de  jagt  te 
spreken. 

»Ik  ben,  herwaarts  komende,  heerlijke  bosschen 
»doorgereden,  welke  ongetwijfeld  aan  u,  mijnheer 
»de  burggraaf,  toebehooren  ?" 

»Hct  is  zoo,  mijnheer." 

»En  naar  de  sporen  die  ik  heb  opgemerkt ,  schijnen 
»ze  eenen  goeden  wildstand  te  bezitten." 

»Tamelijk  goed^  mijnheer,  te  meerder  daar  ik 
»weinig  wild  dood." 

»Maar,  gij  jaagt  toch  somtijds?" 

»Nimmer,"  antwoordde  de  burggraaf  koel. 

»Het  is  eene  passie  waaraan  men  zich  toch  moeije- 
wlijk  onttrekt,"  hernam  mijn  grootvader  met  warmte. 

»Dit  kost  mij  geene  moeite,  ik  heb  nimmer  gejaagd." 


273 

Eeii  gebaar  van  verwondering  was  bet  aiitwoord 
van  mijnen  grootvader  ,  onwillekeurig  sloeg  hij  de  oogen 
naar  de  jagttropheen ,  die  het  huis  van  den  zonder- 
lingen  man,  die  nimmer  gejaagd  had,   versierden. 

Hij  meende  toen  te  zien  ,  dat  eene  wolk  over  het 
reeds  zoo  bleeke  voorhoofd  der  burggravin  trok , 
terv^^ijl  de  beer  de  Mailly  de  wenkbraauvs^  fronste  en 
het  gesprek  scheen  te  willen  afleiden. 

)>Wat  gebeurt  er  te  Versailles,  Mijnheer?"  vroeg  hij 
schieUjk. 

»Men  boudt  er  zich  iiitshiitend  met  den  amerikaan- 
»schen  oorlog  bezig,  die  trouwens  ten  einde  loopt." 

Het  gesprek  op  dit  onderwerp  gebragt ,  hield  zich 
ruim  een  uur  staande.  Mevrouvv  de  Mailly  zelfs 
mengde  er  zich  in.  De  burggravin  praatte  met  veel 
geest,  terwiji  zij  ieder  gezegde  met  haren  treurigen 
glimlach  begeleide ;  maar  nimmer  sloeg  zij  de  oogen 
naar  haren  echtgenoot,  noch  naar  de  jagttropheen  op. 
Zij  scheen  eene  uitmuntende  opvoeding  te  hebben  ge- 
noten ,  en  zij  behandelde  den  burggraaf  met  eene 
eerbiedige  inschikkelijkheid ,  waarin  men  den  haat , 
welligt  de  minachting  zag  doorstralen. 

Het  uur  van  het  middagmaal  was  gckomen,  de 
hofmeester,  in  groot  leverei,  kwam  de  burggravin 
aankondigen  dat  den  disch  gereed  was. 

Mijn  grootvader  bood  haar  den  arm  en  begaf  zich 
naar  de  eetzaal. 

Daar ,  even  als  in  het  boudoir ,  waren  de  muren 
met  jagttropheen  beladen,  en  op  den  disch,  w^^ar  een 


574 

groot  sink  gebraden  hertenvleesch  prijkte ,  lag ,  in  stede 
van  een  voorsnijmes,  een  herstvanger  in  zijne  schee- 
de.  —  Een  vreemdsoortig  verschijnsel ! 

De  burggraaf  had  verklaard  dat  hij  geen  jager  was ,  en 
toch  werd  zijn  gast  bestormd  door  de  liefkozingen  en 
sprongen  van  een  dozijn  honden  die  ,  van  blijdschap 
blaffende,  de  kamer  instoven  en  de  hand  der  burg- 
gravin  kwamen  likken ,  v^elke  hunne  liefkozingen 
met  tegenzin  scheen  te  ontvangen ,  terwijl  eene  zucht 
haar  ontvlood. 

Te  gelijkertijd ,  hoorde  men  op  de  binnenplaats  van 
het  kasteel  eenen  jagtfanfare  blazen,  en  de  heer  de 
Maillt  zeide  tot  mijnen  grootvader : 

»Dat  is  mijn  '^^keur  die  terugkeert." 

»Gij  hebt  dus  eenen  pikeur?" 

»De  beste  van  den  omtrek." 

»En  eene  meute?" 

»De  best  gehoiidene  van  tien  uren  in  het  rond." 

))En  toch  jaagt  gij  niet?" 

»Nooit." 

»Dat  is  vreemd !" 

»Mevrouw  de  Mailly  ,  is  verzot  op  honden ,  het 
»geluid  der  jagthoorns,  jagtgew^eren  en  wild,"  ant- 
»woordde  de  burggraaf  koeltjes. 

De  burggravin  sloeg  de  oogen  neder.  Het  scheen 
mijnen  grootvader  dat  eene  traan  aan  hare  lange 
wimpers  parelde. 

«En  gij,  mijnheer,"  vroeg  de  burggraaf,  »bemint 
«sy  de  jagt  ?" 


275 

»Harlsto8telijk ,  inijiilieer  I" 

»Zoudt  glj  lust  hebben  om  morgeii  mijne  hondcii 
»eens  te  beprocvcn?" 

»Met  {jroot  genoeijcn,  mijnheer." 

»Gij  ziilt  hen  zieii  werken;  zij  zijn  goecl.  Mijii 
))pikeur  is,  naar  men  zegft,  een  man  die  zijn  vak  ver- 
»8taat.  AUe  mijne  buren  benijden  mij  hem.  Ik  zoude 
)>zelfs  wel  mogen  leiden,  dat,  daar  het  toeval  mij 
»eenen  weidman  heeft  toegezonden,  mevrouw  deMailly 
))deze  jagt  bijwoonde;"  eindigde  de  bm^^jgraaf,  »het 
»zal  haar  gewisselijk ,  genoegelijke  aandoeningen  ver- 
»schaffcn,  die  ik  ,  helaas!  haar  niet  kan  geven." 

Mijn  grootvader  zag  de  burggravin  aan.  De  burg- 
gravin  was  bleek  en  roerloos  als  een  beeld. 

»Niet  waar^  lieve  beste?"  zeide  a  i)iirggraaf  met 
gemaaktheid. 

»Zoo  als  gij  verkiest,  mijn  vriend ,"  antwoordde 
zij  op  den  toon  van  diepe  ondervverping. 

Intusschen  was  het   eerste  geregt  afgenomen. 

» Lieve  beste ,"  hernam  de  burggraaf ,  »gij  die  zoo  sier- 
»lijk  voorsnijdt,  belast  u  wel  met  dezen  hertenboiit  ?' 

Hij  ontblootte  den  hertsvanger  en  reikte  hem  over; 
de  burggravin  nam  hem  met  een  bevende  hand  en 
sneed  het  wildbraad. 

Mijn  grootvader,  dien  het  werd  aangeboden,  reikte 
het  den  burggraaf. 

»Ik  dank  u,^'  zeide  deze,  »ik  eet  nimmer  wild: 
»mijn  tegenzin  in  de  jagt  strekt  zich  zelfs  tot  het 
»wild  uit." 

49 


276 

De  burggraaf  was  vrolijk  en  opgeruimd;  hij  opperde 
allerlei  onderwerpen  voor  het  gesprek ;  zijne  vrouw 
scheen  hare  gewone  droefgeestigheid  af  te  schudden 
en  onderhicld  zich  met  haren  gast  over  de  jongste 
feesten   van   Versailles. 

Men  ontwaard  evenwel,  onder  deze  bevallige 
spraakzaamheid ,  eene  diepe  neerslagtiglieid  :  de 
wanhoop  was  onder  deze  gemaakte  opgeruimdheid 
vermomd. 

Na  het  maal  keerde  men  in  het  boudoir  teriig, 
waar  de  koi!ij  werd  aangeboden. 

De   echtgenooten  en    hunne   gast   bevonden  er  zich 
naaiiweUjks,  toen   de  hofmeester,    die  den  disch  aan- 
gekondigd  en  bediend  had,   verscheen. 
Hij  droeg  een^  zilveren  schotel. 
Op    dezen    schotel    bevondt    zich   de  geheimzinnige 
hertsvanger :  neven  den  hertsvanger  lag  een  dier  mans- 
ringen,   welke    men   zegelringen  noemt.    Hij   plaatstc 
alles   op    den    schoorsteenmantel ,    en  vertrok;     mijn 
grootvader  was  hoogstverwonderd ,   maar  waagde  geene 
enkele  vraag. 

De  biirggravin  wendde  hare  oogen  evenmin  naar 
den  schotel ,  dan  naar  de  tropheen  aan  den  wand. 
Er  lag  lets  akeligs  en  onverklaarbaars  in  alle  deze 
bijzonderheden :  die  jagttropheen  bij  eenen  man  die 
voorgaf  eenen  afschuw  van  de  jagt  te  hebben,  die 
hertsvanger  die  van  de  eetzaal  naar  het  boudoir  werd 
vervoerd ,  die  ring  nevens  den  hertsvanger  op  den  zil- 
veren schotel,  en  die  vrouw  die  moeijclijk  hare  wan- 


277 

hoop  en  hare  ti'aneii  onder  eeiien  onbeduidendeii 
grimlach  bedekte ;  dit  alles  beklemde  vreeselijk  hel 
hart  van  den  bezoeker  die  het  toeval  daar  {jebragt  had. 

Het  gesprek  verflaauwde  dan  ook  ongevoelig;  eene 
soort  van  beklcmdheid  scheen  de  drie  personen  die 
den  haard  oragaven  te  beheerschen,  en  toen  de  pen- 
diile  op  den  schoorsteenmantel  tien  urcn  geslagen 
had,  rees  de  gast  op  en  vroeg  verlof  ora  zich  naar 
zijn    vertrek  te  begeven. 

De  biirggraaf  geleidde  hem  in  persoon  derwaarts 
Dit  vertrek  deelde  niet  in  den  algemeenen  staat  van 
verval  waarin  zich  het  kasteel  bevond ;  het  was  met 
zorg  gemeubeld  en  men  kon  zien  dat  het  bestemd 
was  voor  den  reiziger,  die  de  gastvrijheid  mogt  komen 
inroepen. 

Op  een  tafeltje  bevonden  zich  de  laatste  nommers 
van  den  Mereure  de  France  en  der  Revue  des  Savants, 
Aan  de  wanden  hingen  eenige  schilderstukken  van 
waarde;  het  geslachtswapen  van  Mailly  was  boven 
den  schoorsteen  uitgehouwen. 

wZiedaar  uw  verblijf,  mijn  waarde  gast,"  zeide 
de  burggraaf,  »gij  kimt  op  uw  gemak  uitslapen, 
»men  zal  u  in  tijds  wekken,  althans  wanneer  gij  bij 
»uw  voornemen  blijft  om  mijnen  pikeur  en  mijne 
»honden  te  beproeven." 

»Alzoo   zonder  uw   bijzijn !"   zeide  mijn  grootvader. 

»De  burggravin  zal  er  over  verrukt  zijn." 

»Gelooft  gij?" 

»Gewi8,"  zeide  de  heer  de  Mailly  met  eene  spot- 

19* 


278 

achti^je  g^cdhartigiheid,  »zij  is  l)iiiten  zich  zelve  van 
»genoe{jen,  de  waarde  burggraviii ,  wanneer  zij  de 
»klaiik  van  den  hoorn  verneemt;  een  hallali  is  voor 
»haar  een  feest ,  en  zij  zoude  er  alles  om  geven  indien 
»ik  een  wcidman  ware." 

Na  deze  woorden,  groette  de  burggraaf  en  ver- 
trok. 

Mijn  grootvadcr,  in  gedachten  verzonken,  begaf 
zich  te  bed. 

»Hier  bestaat,"  zeide  hij  in  zich  zelve,  »een 
»treurig  geheim ,  welligt  de  eene  of  andere  wreede 
»wraak.  ...  die  vroiiw,  die  de  jagt  hartstogtelijk 
» zoude  beminnen,  wende  de  oogen  van  voorwerpen 
»af  die  er  betrekking  op  hebben,  en  zij  vermeed  de 
»lief  kozingen  der  honden ,  welke  rondom  haar  dartel- 
»den.  Straks  nog  verbleekte  zij  op  het  geluid  van 
»den  jagthoorn,  en  hare  hand  beefde  merkbaar  toen 
»zij    den    hertsvanger    aangreep    om    het     wildbraad 

»voor  te  snijden " 

»Ik  had  ongelijk/'  hervatte  hij  na  cenige  oogen- 
blikken  nagedacht  te  hebben,  »ik  had  ongelijk,  dat 
»ik  het  voorstel  van  den  burggraaf  aannam;  welligt 
)>maak  ik  mij  zelve  tot  het  onschuldig  werktuig  eener 
»nieuwe  foltering    voor  deze  ongelukkige  vroiiw,  die 

»een  slachtoffer  schijnt  te  zijn Indien  het  mor- 

»gen  slechts  regende !"  —  Mijn  grootvader  was  ver- 
moeid ,  hij  sliep  te  midden  dezer  overdenkingen  in , 
en  ontwaakte  eerst  des  anderen  daags  met  den  op- 
gang  der  zon. 


279 


Onder  zijnc  vensters  hoorde  Iiij  het  gcriicht  van 
stemmen,  het  klappen  van  zvveepen  en  het  huilen 
der  honden,  die  on^jeduldig  verlangden  om  ontkop- 
peld  te  worden. 

Het  w3iS  de  meute  yem  den  burggraaf,  die  men  den 
hondenstal  deed  verlaten. 

Weinig  tijds  daarna ,  klopte  deze  aan  de  deiir  van 
den  luitenant  en  vondt  hem  geheel  gekleed. 

»Wel  nil!  mijn  waarde  gast,  zijt  gij  gereed?' 

»Gelijk  gij  ziet,  ten  ware  men  niet  in  reiskleeding 
»zoude  kunnen  jagen. 

»Dit  kan  niet  anders ,  want  ik  heb  geen'  enkelen 
»jagtrok  ter  uwer  beschikking.  Men  kan  het  kleed 
j)niet  dragen  zonder  het  beroep  uit  te  oefenen;  maar, 
»bij  voorbeeld ,  er  bevindt  zich  nevens  het  boudoir  mij- 
»ner  vrouw  eene  tamelijk  rijke  verzameling  van  jagers- 
wgereedsdiappen,  waar  gij  u  een'  hertsvanger,  jagt- 
»hoorn  en  eene  zweep  naar  iiwen  zin  kiezen  kunt. 

»Ik  zal  alzoo  mevrouw   de  Mailly  niet  begcleiden?" 

»Neen,  maar  zij  zal  bij  het  hallali  tegenwoordig 
»zijn;  men  zal  u  een  wild  zwijn  te  jagen  geven." 

»Een  heerlijk  jagtdicrl" 

»Gij  behoort  krachten  voor  de  jagt  op  te  doen,  kom 
wontbijten:  de  bm^ggravin  wacht  ons  in  de  ectzaal." 

De  burggravin  scheen  mijnen  grootvader  nog  bleeker 
en  treuriger  dan  den  vorigen  dag;  de  doorschijnende 
witheid  barer  handen  was  angstwekkend ,  en  hare 
lippen  waren  zoo  kleurloos,  dat  ze  naaiiwelijks  zigt- 
baar  vvaren. 


280 

>»Deze  vrouw  is  stervende,"   dacht  bij. 

Evenwel  deed  zij ,  met  eeiie  innemende  bevalligheid , 
dchonneurs  van  het  ontbijt,  en  sebonk  bem  gUmlacben- 
de  den  teug  van  den  stijgbeugel  in :  bierop  wenscbte  zij 
»goede  jagt"  en  geleide  bem  tot  op  de  binnenplaats , 
waar  een  fraai  paard ,  uit  de  stallen  van  den  burg- 
graaf,  bem  ongeduldig  wacbtte. 

Mijn  grootvader  wierp  eenen  blik  ,  die  den  kenner 
verried  ,  op  de  bonden  en  bet  paard :  bij  scbeen  te 
vreden. 

Hierna  nam  bij  den  pikeur   op. 

Het  was  een  gezette  kerel  van  gezond  uiterlijk,  met 
een  rood  gelaat ,  reeds  bejaard  ,  die  den  scbijn  bad 
van  gaarne  te  praten.  Zoo  een  man  die  men  onder 
een  paar  flesschen  wijn,  en  zelfs  in  bet  boscb  na 
eenige  teugen  brandev^ijn,  gemakkelijk  aan  bet  ver- 
balen  kon  krijgen. 

Hij  bereed  een  klein,  mager  paard,  dat  onder 
den  zw^aarlijvigen  ruiter  scbeen  te  moeten  bezwijken , 
maar  welks  drooge,  gespierde  beenen  en  vurig  oog 
wonderen  beloofden. 

Op  de  bondenknecbten  en  bunne  uitrusting  was 
niets  af  te  wijzen. 

De  plaats  w^aar  de  jagt  eenen  aanvang  zoude  nemen 
was  een  klein  uur  verwijderd ,  in  de  bosscben  die  zich 
iangs  bet  dorp  Courson  uitstrekken. 

Mijn  grootvader  steeg  te  paard,  groette  de  burg- 
gravin  en  baren  ecbtgcnoot,  en  reed  nevens  den 
pikeur  de  sloipooit  uit. 


281 

»Gij  jaagt  alzoo  dagclijks?'    vrocg  hij  hem. 

»Ja,  mijnheer." 

»En  gij  jaagt  alleen?" 

»Ik  moet  wel,  de  biirggraaf  houdt  niet  van  dejagt.V 

»Zoo  onderhoudt  hij  dan  zijn  jagt-cquipage  alleen 
voor  u  ?" 

»Inderdaad,  ja!" 

»En  hij  leent  zijne  honden  nimmeraan  zijne  burcn?" 

»Nooit." 

»Gij  moet  toch  toestemmen,  dat  uw  mccster  een 
vveinig  zonderling  is." 

»Helaas !"  zuchtte  de  pikeur  met  den  toon  van 
iemand  die  een  groot  geheim  op  het  hart  heeft,  en 
niets  mecr  veiiangt   dan  er  zich  van   te  ontlasten. 

»Hoelang  zijt  gij  in  zijnen  dienst?" 

•  Sedert  hij   Mailly  verlaten    heeft." 

»Wat  is  Mailly." 

»Een  kasteel  zes  uren  van  hier,  op  den  top  eener 
wrots  gelegen ,  dat  bijna  boven  de  Yonne  zweeft  op 
»een  punt  waar  die  rivier  eene  bogt  maakt,  zeer 
»diep  is  en  zoo  snel  stroomt,  dat  zij  eenen  draai- 
»kolk  maakt.  Die  op  deze  plaats  in  het  water  ge- 
»raakt  is  verloren." 

»En  de  burggraaf  bewoonde   dat  kasteel?" 

»Ja,  mijnheer;  doch  sedert  hij  Fouronnes  kwam 
»bewonen  is  hij  er  nimmer  teriig  gekeerd ,  ook  laat 
wnien  het  vervallen." 

»Het  beviel  hem  dus  niet  te  Mailly?" 

«Wic  weet  het;   op  eenmaal  is  hij  onverwacht  hier 


282 


saangekomen  en  is  er  steeds  gcbleven,  zonder  het 
»kasteel  te  verlaten.  Dc  burggraaf  komt  nirnmer 
»biiiten  het  liek  van  het  park." 

»Joeg  uw  voorganger  ook  dagelijks?" 

»Ik  heb  geenen  voorganger  gehad.  Mijnheer  de 
»burggraaf  hield  te  Mailly  noch  pikeiir  noch  meute ; 
»hij  heeft  dit  alles  aangeschaft  sedert  hij  hier  is. 
»Hij  joeg  nirnmer  te  Mailly;  doch  men  verzekert, 
»dat  hij  dikwerf  bij  de  parforce-jagten  zijner  vrien- 
»den  en  buren  tegenwoordig  was." 

Dit  alles  kwam  mijnen  grootvader  steeds  zonderlin- 
ger  voor. 

»Er  is  meer,"  vervolgde  de  pikeiir,  die  iiit  den 
aard  praatriek  was,  »het  schijnt,  dat  de  biirg- 
wgraaf  v6or  zijn'  huwelijk  cen  vrolijke  snaak  was." 

»Zoo,   zoo,  hij  leefde  dan    ongehuwd    op   Mailly?" 

»Hij  is  daar  getrouwd;  het  was  een  jaar  vo(3r  dat 
»hij  hier  kwam.  Ik  kan  u  verzekeren ,  dat  zijn  hu- 
wmeur  sedert  vrij  wat  veranderd  is;  hij  brengt  thans 
»geheele  dagen  zonder  spreken  door;  wat  mcvrouw 
»betreft,  die  is  sedert  haar  huwelijk  altijd  tremig 
»geweest;  men  wil  dat  zij  eenen  edelman  beminde 
»die  sedert  verdwenen  is." 

»0p  welke  wijze?" 

»Men  weet  dit  niet.  Deze  edelman  was  een  eerste 
»jager,  hij  joeg  bijna  dagelijks  parforce,  en  als  zijne 
»honden  moede  waren  of  zijn  pikeiir ziek  was,  nam 
»hij  het  geweer  en  schoot  patrijzen.  Eens  forceerde  hij 
»cen  wild   zwijn ,    het   zwijn   zwom   de  Yonne  over, 


283 


»de  cdelman  insgelijks;  het  was  reeds  cUiistcr:  den 
Mvolgciiden  dag  vond  men  het  paard  vcrdronken  aan 
»deii  ccver,    de  miter  werd  niet  wedergezien." 

Alle  deze  eenvoiidige  mededeelingen  van  den  pikeur 
wierpen  eenige  lichtstralen  in  het  gemoed  van  zijnen 
toehoorder ,  die  zich  voornam  het  geheim  dat  deze 
geschiedenis  omgaf  te  ontsluijeren. 

»Hae  heette  deze  edelman?"  vroeg  hij. 

)>De  markies  de  Rey:  hij  was  staandaarddrager  bij 
»het  regiment  Bretagne." 

Deze  naam  deed  mijn'  grootvader  sidderen :  hij  had 
de  markies  de  I\ey  ,  die  van  zijne  jaren  was  en  die 
zijne  dienst  bij  de  grijze  muskettiers  had  aangevangen, 
gekend.  De  markies  had  eensklaps  zijn  ontslag  aan 
den  koning  ingezonden  en  was  naar  Duitschland  ver- 
trokken ,  w  aar  hij ,  zoo  men  zeide  ,  de  erfenis  had  te 
ontvangen  van  eenen  bloedverwant ,  die  de  herroeping 
van  het  edict  van  Nantes  van  den  franschen  bodem 
had  verwijderd.  Later  liep  te  Versailles  het  gcrncht, 
dat  de  markies  te  Darmstad  was  overleden,  ten  ge- 
volge  van  een  tweegevecht  met  eenen  pruisischen 
majoor. 

Deze  lezing  was  klaarblijkelijk  in  strijd  met  die  van 
den  pikeur ,  en  dit  deed  bij  mijnen  grootvader  nu 
twijfel  ontstaan  over  de  identiteit  van  den  persoon. 
Evenwel  kon  men  bezwaarlijk  veronderstellen ,  dat  twee 
markiezen  de  Key  dezelfde  provincie  zouden  bewoond 
hebben;  want  hij  herinnerde  zich  duidelijk  dat  die, 
w^elke  hij  gekend  had  ,    nit  het  Morvansclie  was. 


284 

Aldus  pratende  waren  de  twee  weidlieden  ter  be- 
stemder  plaats  gekomen;  de  honden  werden  in  een 
digt  striiikbosch  ontkoppeld ,  waarin,  volgeiis  het 
rapport  van  den  hondenkneclit  die  des  morgens  ge- 
speurd  had ,  het  zwijn  met  de  morgenschemering , 
was  gewisseld  iiit  een  veld  haver ,  waar  het  des  nachts 
ter  lavei  was  geweest. 

»Men  kan  niet  ontkennen  dat  mijnheer  de  mark- 
»graaf  een  zonderling  denkbeeld  heeft  opgevat,"  zeide 
toen  de  pikeiir. 

»Wat  bedoelt  gij  ?" 

»Hij  heeft  mij  gelast  mijne  beschikkingen  zoo  te 
»nemen,  dat  het  gejaagde  dier  zich  tot  in  het  park 
»onder  de  vengsters  van  het  kasteel  late  drijven." 

»Het  park  is  alzoo  niet  afgesloten?" 

»Ten  zuiden  is  het  slechts  van  het  veld  afgescheiden 
»door  eene  haag,  die  in  slechten  staat ,  en  van  on- 
»derscheidene  openingen  voorzien  is." 

)>Waarlijk ,"  mompelde  mijn  grootvader,  »dat  denk- 
»beeld  is  zonderling." 

Toen  gaf  hij  zijn  paard  de  sporen ;  want  het  zwijn 
was  reeds  op  de  been  gebragt ,  en  de  honden  joegen 
het  luid. 

Ik  ga  alle  de  gewone  afwisselingen  der  jagt ,  welke 
dien  dag  plaats  grepen ,  met  stilzwijgen  voorbij ;  ik 
wil  alleen  betiiigen ,  dat  de  burggraaf  niets  te  veel 
uezegd  had,  toen  hij  de  iiitmimtende  verdiensten  van 
i?ijne  honden  en  zijnen  pikeur  had  geprezen. 

Gelijk    deze  het  voorzien   had   gcraakte  het  zwijn , 


285 

na  vele  pogingen  om  de  hoadcn  tc  oiiioaan,  hijgend 
en  afgemat ,  aan  de  afsluiting  van  liet  park  en  drong 
er  in  door.  De  honden  volgden  ,  op  kleinen  afstand , 
den  voet,  en  achter  dezelve  mijn  grootvader  en  de 
pikeur,  meer  nieuwsgierig  om  te  weten  waarom  de 
burggraaf  gewenscht  had ,  dat  zijne  vrouw  het  hallali 
kon  bijwonen  ,  dan  wel  verlangend  om  zelve  daarbij 
tegenwoordig  te  zijn. 

De  jagt  ging  dwars  door  het  park;  eindelijk  stelde 
zieh  het  zwijn  voor  de  honden ,  tegen  eenen  boom- 
stam,  op  derlig  schreden  van  het  kasteel  loodregt 
onder  een  terras,  waarop  mijn  grootvader  den  burg- 
graaf en  zijne  eehtgenoote  ontdekte. 

De  burggravin  droeg  een  wit  kleed;  deze  bijzonder- 
heid  was  vreemdsoortig :  waarom  een  wit  kleed  in 
October,  op  het  land,  bij  koud  en  mistig  weer? 

Het  zwijn  werd  aangepakt ,  eenige  honden  opgereten; 
toen  steeg  de  pikeur  van  het  paard  en  naderde  tot  op 
tien  passen  ;  daar  legde  hij  zijne  buks  aan  en  gaf  vuur. 

Achter  het  schouderblad  getroffen ,  brak  het  zwijn 
als  eene  logge  massa  te  zamen ,  —  toen  steeg  een 
kreet  van  angst,  een  kreet  van  schrik  op,  en  mijn 
grootvader,  de  oogen  opslaande ,  zag  mevrouw  de 
Mailly  die  in  onmagt  viel  en  door  haren  echtgenoot 
ondersteund  werd. 

»Dit  is  onbegrijpeHjk !"  mompelde  hij  met  eene  hui- 
vering  van  onverklaarbaren  schrik. 

Hij  bevroedde,  als  bij  ingeving,  dat  de  burggraaf  de 
rol  van  beul  vervulde 


Naar  al  hct  gcen  liij  zag  bcgrccp  niijii  groolvaclcr  j 
(lat  het  oeheim  lietwelk  zijnen  gastheer  omriiigdc  on- 
doorgrondelijk ,  en  dat  de  sleiitel  daarvan  niet  te 
Fouronne  te  vinden  was.  Hij  deed  dan  ook  geene 
enkele  vraag  aan  den  burggraaf,  gedroeg  zicli  als  of 
hij  de  onmagt  der  biirggravin  aan  eene  gewone  ooi- 
zaak  toeschreef,  toonde  geene  de  minste  verwondering 
toen  zicli  aan  tafel  het  tooneel  met  den  hartsvanger 
en  den  zegehnng  herhaalde;  hij  nam  den  volgenden 
morgen  afscheid  en  vervolgde  zijne  reis. 

In  de  eerste  opwelling ,  gehoor  gevende  aan  die 
brandende  nieuwsgierigheid  die  der  jeugd  eigen  is, 
dacht  hij  er  aan  om  den  cersten  den  besten  edelmaii 
nit  den  omtrek  te  gaan  opzoeken,  hem  alles  te  ver- 
halen  wat  hij  gezien  en  gehoord  had,  en  te  vernemen 
of  ook  hem  iets  van  deze  zaak  bekend  was;  maar 
even  spoedig  rees  bij  mijnen  grootvader  een  zeker, 
ligt  te  beseffen  gevoel  van  eigenwaarde  op,  en  hij 
begreep,  dat  het  ongeoorloofd  was  de  geheimen  van 
den  man  die  hem  zoo  welwillend  en  gastvrij  ontvan- 
gen  had,  te  verraden. 

Desniettemin  ,  ontstond  bij  hem  de  begeerte  om  het 
kasteel  van  Mailly,  dat  overigens  in  zijnen  weg  lag, 
te  bezigtigen.  De  bogt  der  rivier,  de  draaistroom 
waarin  zelfs  de  kloekste  zwemmer  eenen  onvermijdc- 
lijken  dood  vinden  moest,  de  hangende  ligging  van 
het  kasteel,  —  dit  alles  spoordc  zijne  nieuwsgierig- 
heid aan. 

Hij   kvvam    des   avonds   te  Mailly  aan.    De  beschrij- 


287 

vinjj,  welkc  hem  de  pikcur  gcgeven  had,  was  tamelijk 
jiiist:  het  kastecl  hing  bijna  op  den  rand  eeiier  niet 
zeer  hooge  rots ,  de  stroom  brak  zich  regtstandig  op 
derzelver  voet ,  en  dit  veroorzaakte  den  draaikolk ; 
de  vengsters  van  den  linker  vleujjel  hadden  iiitzigt  op 
de  rivier. 

Intusschen  was  er  eene  omstandigheid  aanwezig, 
die  de  pikeur  niet  vermeld  had.  Op  twintig  voeten 
onder  de  vengsters  der  eerste  verdieping,  lag  een 
klein  voetpad,  naauwelijks  twee  voeten  breed,  in  de 
rots  uitgehouwen,  dat  boven  den  afgrond  zweefde. 
Die  aan  duizelingen  onderhevig  was,  vond  bij  het 
betreden  daarvan  eenen  wissen  dood. 

Op  een  zeker  punt  kon  een  naauwlettcnd  beschoii- 
wer  twee  gaten  opmerken ,  die  vier  of  vijf  voeten  van 
elkander  verwijderd ,  regtstandig  in  de  voegen  der 
bouwsteenen  gemaakt  waren  en  bestemd  schcnen  om 
den  miiur  te  beklimmen ,  ten  einde  het  vengster  van 
een  uitspringend  vertrek  op  den  1  inker vleugel  te  be- 
reiken. 

Wie  kon  weten,  of  niet,  in  den  eenen  of  anderen 
duisteren  nacht,  een  stoiitmoedige  langs  dezen  ge- 
vaarlijken  trap  dit  vengster  had  beklommen. 

Mijn  grootvader  bragt  den  nacht  in  de  herberg  van 
het  dorp,  dat  bij  het  kasteel  lag,  door  en  zette  zijne 
reis  den  volgenden  dag  voort. 

Zes  maanden  later,  in  de  lente  van  het  volgende 
jaar,  keerde  hij  naar  Venaillcs  terug  om  zijne  dienst 
bij  den  koning  te  hcrvattcn. 


288 

Reeds  had  hij  Foiiroime ,  benevens  den  burggraaf  en 
den  geheimzinnigen  hertvanger  eenigzins  vergeten ; 
toen  dit  alles  weder  in  zijn  geheugen  optrad,  bij  het 
overzetten  der  Yonne  en  het  gezigt  van  het  kasteel 
Mailly. 

Het  zij  opwellende  nieuwsgierigheid,  het  zij  de  be- 
geerte  om  den  edelman,  die  hem  zoo  gastvrij  ontvan- 
gen  had,  te  begroeten;  hij  reed  dien  dag  door  tot 
Fourroune  en  hield  aan  het  hek  van  het  kasteel  stil. 

Dezelfde  eenoogige  en  zw^ijgende  bediende  opende 
het  hek,  herkende  hem  en  groette  eerbiedig. 

»Is  uw  meester  op  het  kasteel?" 

»Helaas!  neen  mijnheer ,  mijn  meester  is  overle- 
)»den." 

Mijn  grootvader  huiverde. 

»Hij  is  sedert  eene  maand  gestorven,"  hernam  de 
oude,  »hij  bezweek  onder  eene  hartkwaal,  aan  welke 
»hij  sedert  lang  leed." 

»En   de   burggravin?" 

»De  bm^ggravin  bevindt  zich  hier;  zij  zal  ongetwij- 
»feld  mijnheer  de  graaf  gaarne  ontvangen." 

Mijn  grootvader  aarselde;  intusschen  gehoorzaamde 
hij  aan  een  gevoel  van  betamelijkheid ,  welligt  met  de 
begeerte  vermengd  om  te  zien  welke  iiitwerking  de 
dood  van  haren  gemaal  kon  gehad  hebben  op  eene 
vrouw,  die  reeds  bij  zijn  leven  zoo  droefgeestig  en  ho- 
peloos  was. 

Hij  volgde  alzoo  den  bediende. 

Deze  geleidde  hem  in  de  tweede  verdieping  van  het 


289 

kastecl,  die  de  burg^gravin  sedcrd  zij  wcduwe  was  be- 
woonde.  D^ar  waren  geene  ja^jttropheen  meer  te  zieii, 
evenmin  als  honden  in  den  hondenstal  te  vinden;  de 
pikeiir  had  zijn  afscheid  gekregen,  en  de  honden  wa- 
ren tot  den  laatste  toe  verkocht. 

Na  eenige  miniiten  te  hebben  g^ewacht ,  werd  de  be- 
zoeker  een  klein  salon  binnengeleid ,  waar  zich  de 
burg(jravin  bevondt. 

Mevroiiw  de  Mailly  trad  hem  te  gemoet  en  reikte 
hem,  met  vriendeHjke  hoffelijkheid ,  de  hand  om  te 
kiissen. 

Zij  was  in  het  zwart  gekleed ,  steeds  bleek ,  steeds 
met  dien  weemoedigen  glimlach,  die  zoo  zeer  de  treu- 
rige  teleurstellingen  van  hare  ziel  schilderde. 

»Mijnheer  de  graaf,"  zeide  zij,  »ik  ben  er  ii  dank- 
»baar  voor,  dat  gij  u  mijner  herinnerd  en  den  moed 
»hebt  een  verblijf  te  bctreden  waar  de  dood  haren 
»sikkel  zwaaide,  en  dat  door  ccnc  stervende  bewoond 
»wordt." 

»Eene  stervende!  hoe  kwahjk  voegt  dit  woord  in 
»den  mond  der  jeiigd." 

)>Er  zijn  late  bloemen,"  antwoorde  zij  met  haren 
treurigen  glimlach,  »die  in  den  nazomcr  ontluiken  en 
»die ,  verschrikt  van  zich  allecn  te  bevinden  als  de 
»herfst  komt ,  van  smart  over  hiuine  verlatenheid  ster- 
nven.  Ik  ben  geheel  alleen;  zij  die  ik  beminde  zijn 
»dood :  is  het  mogclijk  reeds  geheel  van  herinnerin- 
»gen  te  leven,  als  men  naauwelijks  dertig  jaren  telt?' 

»De    hoop,   mevrouw,    is  eene   dochter  des  hemcls 


290 

»on8  door  God  Jjezondcn,  om  hen  te  troosten  die  een- 
»zaam  den  levensweg  bewandclen." 

»Ja,"  zeide  zij  vriendelijk;  »maar  wanneer  de  hoop 
wontstaat  uit  het  verband  tusschen  can  graf  en  zes  ja- 
»ren  van  smart,  is  zij  zoo  onbestemd  en  broos,  dat 
»zij  ons  naar  elders  been  wijst:  zij  beet  dan  berustin^j , 
»en  bereidt  ons  voor  tot  een  hooger  bestaan." 

Mijn  grootvader  zette  zich  aan  hare  zijde  en  kiiste  haar 
de  hand,  met  eerbiedige  aandoening.  Hij  zweeg,  maar 
de  uitdrukking  van  zijn  gelaat  ademde  een  droevig  mede- 
Hjden ,  dat  de  burggravin  trof  en  tot  weenens  toe  bewoog. 
Zij  zag  hem  opmerkzaam  aan;  het  was  als  of  zij  in 
zijne  wezenstrekken ,  het  belang  dat  zij  hem  inboe- 
zemde  wilde  lezen. 

Men  vergunne  mij  hier  met  eenen  gepasten  trots  te 
bekennen ,  dat  mijn  grootvader  een  van  die  opene  en 
edelaardige  physionomien  bezat,  die  een  onbepaald 
vertrouwen  inboezemen.  Zelf  zij  die  hem  voor  de 
eerste  maal  zagen ,  voelden  zich  door  eene  geheimzin- 
nige  kracht  aangetrokken ,  die  openhartigheid  en  ver- 
trouwen opwekte.  Hij  was  moedig,  kiesch,  goed  en 
in  staat  tot  de  hoogste  zelf sverloochening ,  alle  deze 
eigenschappen  lagen  in  de  uitdrukking  van  zijnen 
glimlach  opgesloten.  —  een  glimlach  van  scherpzinnig- 
heid  en  welwillende  mcnschenliefde ,  die  nog  zijne 
lippen  in  zijnen  ouderdom  versierde,  en  waarvan  de 
boeren  van  ons  dorp,  die  hem  als  eenen  vader  be- 
weend  hebben ,  mij  dikwerf  op  mijne  jagttogten  met 
warmte  verhaalden. 


291 

Mevrouw  de  Mailly  scheen  te  radeii  met  welk  eenen 
man  zij  te  doen  had,  en  de  ongelukkigc  vrouw,  die 
S3dert  zoo  lang  in  zich  zelve  verzonken  leefde,  zonder 
vriend,  zonder  vertrouwde,  {jevoelde  eene  dringende 
behoefte  cm  hare  smart  te  ontboezemen  en  te  verha- 
len,  hoe  veel  zij  geleden  had. 

»Mijnheer,"  zeide  zij,  »men  zegt  dat  de  weinige, 
»ware  vrienden  die  men  ontmoet,  ons  door  het  toe- 
»val  worden  gegeven;  ik  geloof  dit  ook.  De  gewone 
•  verbindtenissen,  die  het  gevolg  zijn  van  dagelijkschen 
»omgang,  van  eene  genoodzaakte  nabuurschap,  zijn 
»meestal  laauw  en  kunnen  niet  altijd  de  proef  door- 
»8taan." 

»Hetgene  gij  daar  zegt,  mevrouw^,  moet  men  volko- 
»men  toestemmen." 

»Het  toeval  voerde  u  op  zckeren  avond  herwaarts; 
»het  was  toen  drie  jaren,  dat  geen  vreemdeling  het 
»kasteel  betrad;  gij  w^aart  de  eerste  die  mijne  pijni- 
»gingen  scheent  te  raden,  en  ik  begreep,  uit  de  wijze 
wwaarop  gij  afscheid  naamt,  dat  ik  u  eenig  medeHj- 
»den  inboezemde.  Gij  w^aart  getuige  van  die  vreessehj- 
»ke  grilligheden ,  welke  de  w^erktuigen  mijner  onafge- 
»brokene  martelingen  waren;  gij  vertrokt,  met  de 
»vraag  in  het  hart:  welke  misdaad  de  ongekikkige 
»kon  bedreven  hebben,  die  op  elken  stond  zoo  ge- 
»8traft  werd?  Ik  wil  niet  gelooven,  dat  het  gevoel 
»dat  u  herwaarts  voerde ,  alleen  uit  bloote  nieuwsgie- 
»righeid  voortspruit;  het  schijnt  mij ,  ik  meen  het  in 
»uwe  trekken  te  lezen,   aan  den  bewogen  toon  uwer 

20 


292 

»stem  te  raden,  dat  in  de  redeii  iiwer  tcrugkomst 
»iets  van  dat  medelijden  ligt ,  dat  ik  u  bij  uw  eerste 
»verblijf  inboezemde 

»Inderdaad,  gij  bedriegt  ii  niet,  mevrouw !"  »riep 
mijn  grootvader  met  warmte  iiit.  »Ik  kom  tot  u 
»als  een  vriend;  zoudt  gij  weigreren  mij  als  zoodanig 
»te  behandelen?" 

»Neen,"  zeide  zij  hem  de  hand  reikende;  »ik  geloof 
»dat  mijne  smarten  bij  u  weerklank  vinden  ziillen,  ik 
»wil  mijn  hart  voor  u  openleggen  en  u  al  die  onbe- 
»grijpelijke  geheimen  verklaren,  die  u  zoo  zeer  ver- 
»wonderd  hebben.  Gij  ziilt  mij  oordeelen,  mijnheer, 
wen  zien  of  ik  schuldig  was 

»Maar,  mevrouw,  deze  gedachte  is  nimmer  bij  mij 
opgekomen 

»Mij  dunkt,"  hernam  zij,  »dat  de  vrouw  die  de 
»deugd  veikracht  en  hare  pligten  met  voeten  getreden 
»heeft,  een  oniiitwischbaar  merk  aan  het  voorhoofd 
»dragen  moet,  dat  zelfs  het  onverschilligste  oog  treft. 
))Neen,  ik  was  niet  schuldig,  ik  was  naauwehjks  ligt- 
»zinnig  ondanks  mij  zelve.  Ik  ben  gestraft  door  drie- 
»jarige,  naamlooze  marteling:  gij  zult  er  zelve  over 
»oordeelen,  bij  het  verhaal  mijner  rampen  en  van 
»mijn  treurig  leven,  waarvan,  ik  voel  het,  de  laatste 
»ademtogt  mij  spoedig  zai  begeven." 

»Weg  met  dit  denkbeeld,  ik  bezweer  het  u,  me- 
»vrouw!  Ik  dank  ii  dat  gij  mij  den  titel  van  uwen 
» vriend  geschonken  hebt,  ik  ben  er  trotsch  op,  en 
awelligt  ben   ik  welsprekend  genoeg,   wclligt  vind  ik 


•293 


»in  mijii  hart  de  kracht  om  u  aan  de  hoop,  die  gij 
»vaarwel  zegt,  tenig  te  geven,  aan  het  leven  dat  gij 
»zoo  spoedig  wenscht  te  verlaten 

Zij  schudde  weemoedig  het  hoofd  en  glimlachte 
treurig. 

»Het  is  vijf  uren,"  zeide  zij,  »het  uur  van  het  mid- 
»dagmaal.  Biedt  mij  uwen  arm  en  kom  mijnen  we- 
ft duwendisch  deelen;  daarna  keeren  wij  hierterug, 
»en  ik  zal  u  verzoeken  mij  aan  te  hooren." 

Mijn  grootvader  stond  op,  de  burggravin  steunde 
op  zijnen  arm  met  de  vriendelijke  toeneiging  van  een 
kind  dat  eenen  beschermer  vermoedt  en  vindt;  zij  be- 
gaven  zich  naar  de  eetzaal. 

Het  was  niet  dezelfde  waar,  zes  maanden  vroeger, 
de  heer  de  Mailly  zijnen  gast  ontvangen  had:  het  was 
een  kleiner  vertrek,  van  onderen  tot  boven  met  hout 
beschoten,  eenvoudig  smaakvol,  zonder  wapenschilden 
op  de  schoorsteenen ,  zonder  schilderwerk  dat  jagttoo- 
neelen  voorstelde;  niets  van  die  tropheen  van  jagttuig 
aan  de  wanden ,  niet  meer  dien  herstvanger  op  den 
disch,  geen  enkele  bond  kwam  der  burggravin  te  ge- 
moet  springen,  en  zij  werd  niet  meer  door  cenen 
weidman  in  groene  liverei  bediend. 

G^durende  het  maal  had  zij  de  kracht  hare  droef- 
heid  te  overwinnen ;  zij  was  weder  de  vrouw  van 
stand ,  die  hare  tranen  onder  eenen  lach  weet  te  ver- 
bei-gen,  €n  zij  deed  de  eer,  van  hetgeen  zij  haar  we- 
duwmaal  noemde,  met  eene  verrukkelijke  belecfdheid. 

Anderhalf  uur   later  geleidde  mijn  grootvader  haar 

20* 


294 

weder  iiaar  liet  kleiii  salon ,  waar  zij  hem  onlvangen 
had. 

Dc^^r  bleep  zij  eenige  oogenhlikken  nadcnkend  en 
geroerd,  toen  overvvon  zij  zich  zelve  en  zeide  eindelijk  : 

»lk  ben  gereed,  mijnheer  de  graaf,  ik  zal  trachten 
»sterk  te  zijn,  ik  zal  met  eene  vaste  stem  spreken , 
»opdat  gij  den  vasten  wil  moogt  waarderen  cener 
»vrouw ,   die  z66  zwak  en  z66  geschokt  is.'' 

Zij  leunde  zich  in  haren  stoel,  liet  het  lichtscherm 
der  lamp  zakken,  ongetwijfeld  om  hare  aandoenin{jen 
beter  te  verbergen,  en  begon  aldus  haar  treurig  en 
dramatisch  verhaal : 


II. 


Eer  ik  mijnheer  de  Mailly  huwde,  droeg  ik  den 
naam  \an  jonkvrouw  de  Preil.  Mijn  vader,  generaal 
der  ruiterij ,  was  laat  in  den  echt  getreden ,  bij  het 
verlaten  van  den  krijgsdienst;  hij  trok  zich  terug  op 
Preil,  zijn  erfgoed,  op  twee  uren  afstand  van  Clamecy, 
in  het  Morvansche.  Tijdens  mijne  geboorte  had  mijn 
vader  vijf  en  vijftig  jaren  bereikt  en  mijne  moeder 
stierf  toen  zij  mij  het  leven  schonk;  ik  werd  dus  door 
mijnen  bejaarden  vader  te  Preil  opgevoed,  waar  ik 
mijne  kinderjaren  doorbragt. 

Wij  hadden  een'  nabuur,  die  de  krijgsmakkcr  van 
mijnen  vader  was :  de  oude  markies  de  P\ey,  wiens 
kasteel  op  een  nur  afstand  van  hot  onzc  verwijderd 
lag. 


295 

Dc  inarkies  en  miju  vader  zagca  zich  dikwijis, 
bijna  elke  week ,  wanneer  namelijk  liunne  kwalen , 
dc  sevolgen  van  den  ouderdom,  dit  niet  verliinder- 
den. 

De  markies  had  een'  zoon  die  vijf  jaren  ouder  was 
dan  ik.  Landry  de  Rey  was  van  eenen  edeien  en 
aanvalligen  inborst ,  enkel  openliartigheid  en  kinder- 
lijke  goedheid;  wij  warcn  te  zamen  groot  geworden  , 
wij  beminden  ons  als  breeder  en  zuster,  en  met  de 
jaren ,  verwisselde  dit  gevoel  in  een  teederder ,  tot 
C:roote  vreugde  onzer  vaders,  die  onzc  vcrecnisino' 
en  tcvens  die  van  ons  vermogcn  beoogden. 

Wij  hadden  nog  eenen  tweeden  nabuur ,  de  burg- 
graaf  de  Mailly,  die  een  aehterneef  mijner  moeder , 
naar  de  gewoonte  van  Bretagne,  was.  Mijn  vader 
droeg  hem  weinig  genegenhcid  toe,  zonder  zich 
rekenschap  te  kunnen  geven  van  eenen  tegenzin,  die 
ik  met  hem  deeldc,  insgelijks  zonder  dc  oorzaak 
daarvan  te  kunnen  bevrocden. 

De  burggraaf  was  een  koel  man,  een  weinig trotsch, 
van  ecne  teriig  getrokken  levenswijs  en  uit  den  aard 
menschenschuw ;  hij  diende  desttjds  in  een  regiment  ku- 
rassiers ,  te  Nevers  gekantonneerd ,  waardoor  hij  in  de 
gelegcnheid  was  zijne  goederen  dikwerf  te  bezoeken. 

Hij  kwam  ons  dikwijis  zien;  mijn  vader  ontving 
hem  koeltjes,  somtijds  terugstoolend ;  dit  schrikte 
hem  niet  af  en  hij  bleef  zijne  bezoeken  volhouden.  Ik 
was  toen  omstreeks  vijftien  jaren ,  bijna  volwassen , 
en  men  zeide,  dat  ik  schoon  was.    Ik  voeldc,  dat  dc 


296 

hurggraaf  mij  beminde,  en  deze  liefde  was  rnij  dej? 
te  meerder  onverdraaglijk,  daar  ik  Landry  de  Rey 
verkoos  en  de  plannen  van  mijnen  vader  kende. 

Landry  en  de  burggraaf  voedden  jegens  elkander 
eenen  aangeboren  haat;  zij  gevoelden  dat  zij  mede- 
minnaars  waren;  zij  schenen  bet  drama  te  vermoe- 
den ,  dat  zich  eens  tusschen  hen  zoiide  afspinnen. 

Dikwerf  ontmoetten  zij  zich  op  bet  kasteel ,  en  tel- 
kens  ontdekte  ik,  onder  de  hoffelijke  woorden  die 
zij  wisselden ,  den  tegenzin  ,  die  zij  zich  wederkeerig 
inboezemden. 

Desniettegenstaande  bleef  de  Mailly  ons  bezoeken ; 
hoe  koel  mijn  vader  hem  ook  ontving,  hij  betoonde 
aan  dezen  steeds  eenen  welwillenden  eerbied. 

Op  zekeren  avond  had  ik  mij  in  mijn  vcrtrek ,  dat 
aan  de  bezoekkamer  grensde  begeven;  iiit  hetzelve 
hoorde  men  gemakkelijk  wat  in  de  laatste  gesproken 
werd;  ik  vernam  diis,  mijns  ondanks,  bet  volgende 
gesprek  tusschen  mijn'   vader  en  mijn  neef : 

»Zoiidt  gij ,  mijn  oom,  mij  gelieven  aan  te  hooren?" 
zeide  de  burggraaf. 

»Spreek,  mijnheer  neef.'* 

»Ik  heb  sedert  lang  geaarzeld ;  nu  ben  ik  tot  een 
»beshiit  gekomen,  ik  zal  zonder  omwegen  en  open- 
»hartig  tot  bet  doel  gaan." 

wGehjk  bet  eenen  edelman  past,"  antwoordde  mijn 
vader  koeltjes. 

»Gij  weet,  mijn  oom,  dat  mijn  vader  de  voile 
»neef  van  wijlcn  de    markiezin  de  Preil  was." 


2^7 

»lk  weet  liet,    neef." 

»Hoe  zwak  ook  een  band  van  verwantschap  zij , 
»bezit  hij  tocli  cen  zedelijk  gewigt,  en  is  minstens 
»eenen  titel  van  aanbeveling,  voor  hem  die  er  zich  op 
»kan  beroepen." 

»Dit  is  ontegenzeggelijk." 

»Gij  zijt  alzoo  mijnen  oom  door  aanhuwelijking , 
»en  ik  ben  de  neef  van  mevrouw  de  Preil,  volgens 
»de  gewoonte  van  Bretagne." 

»Dit  is  volkomen  waar,  neef/' 

De  burggraaf  maakte  eene  pauze  enhernam:  wmijne 
))0verledene  lante,  die  ik  slechts  als  kind  gekendheb, 
» maakte  veel  werk  van  mij." 

»Ik  herinner  er  mij  iets  van/'  zeide  mijn  vader  on- 
verschillig. 

»lk  tel  drie  en  dertig  jaren,  ik  ben  kapitein,  mijn 
»vermogen  bedraagt  een  inkomen  van  omtrent  twintig 
»duizend  livres  in  grondbezittingen 

»Gij  zijt  eene  uitmuntende  partij,  neef,  en  ik  raad 
))ii  ten  spoedigste  eene  vrouw  te  nemen/' 

»Ik  denk  er  reeds  aan,  oom,"  antwoordde  de  burg- 
graaf, die  zich  in  de  laatste  woorden  mijns  vaders 
vergiste. 

»Ah,  zoo,  gij  denkt  er  aan?'' 

»Ja,  mijn  oom,  en  ik  kom  u  eene  bekentenis  doen," 

»Ik  luister,  burggraaf." 

»Oom,  ik  bemin  Rose  de  Pjeieil,  mijne  nicht." 

Ik  hoorde  mijn  vader  eene  snelle  beweging  met  zij- 
nen  stoel  maken  en  toen  antwoorden; 


298 

»Gy  zijl  dwaas ,  heer  en  necf,  Rose  is  nog  een 
»kind ,  gij  telt  meer  dan  het  diibbel  liarer  jaren/' 

»Wat  doet  er  dit  toe!  ik  voel  dat  ik  haar  tot  de 
gelukkigste  der  vrouwen  maken  zal/' 

»Het  is  vreemd,  maar  ik/'  zeide  mijn  vader  droog 
weg,  »ben  juist  van  het  tegen  over  gestelde  gevoelen/' 

))Gij  schertst  y  oom 

)>Volstrekt  niet;  bovendien  gij  komt  te  li'at,  mijn 
»woord  is  gegeven/' 

»Gegeven!"  mompelde  de  burggraaf,  wiens  stem 
eenen  vreemden  klank  aannam. 

»Aan  mijnen  ouden  vriend  de  markies  de  rey  mij- 
»nen  bum^man.  Zijn  zoon  is  een  beminnelijk  cdelman; 
»hij  vertrekt  dezer  dagen  naar  Parijs ,  om  gedurende 
»twee  jaren  bij  de  musketiers  te  gaan  dienen,  alsdan 
»keert  bij  teriig  en  huwt  Rose." 

»Alzoo,  oom/'  mompelde  de  burggraaf  met  eene 
treurige  stem,  »wijst  gij  mij  af." 

»Goede  hemel!  ik  nwet  immers  wel,  ik  kan  mijn 
»woord  geen  twee  malen  geven/' 

De  aangedane  stem  van  den  burggraaf,  deed  mij 
een  toornig  antwoord,  eene  uitdrnkking  van  wrevel, 
verwacbten.  Doch  bij  antwoordde  op  eenen  zachten 
toon : 

»Ik  ben  gehecl  ter  neder  geslagen ,  want  ik  be- 
))minde  mijne  nicbt  viirig  en  opregt,  en  met  genoegen 
»had  ik  gebeel  mijn  leven  aan  baar  geluk  gewijd; 
»maar  daar  bet  zijn  moet,  daar  gij  uw  woord  gegeven 
»bebt ,    dring    ik    niet    verder  aan;    ik   ontzeg   mijne 


509 

AiiJsest  seliefde  hoop.  Vaarwel ,  oom ,  bcvvaar  mij 
»uwe  vriendschap ,  ik  geloof  clat  ik  die  volkomen 
»waardig  ben/' 

Hierop  nam  de  burg{jraaf  afsclieid  van  mijnen  va- 
der. 

Gelijk  de  laatste  gezegd  had,  moest  Landhy  de  Rey 
binnen  aeht  dagen  naar  Parijs  vertrekken;  hij  had 
juist  des  morgens  zijne  aanstellinjj  bij  de  grijze  miis- 
ketiers  —  de  miiskeliers  van  den  graaf  van  Artois  — 
ontvan^jen,  en  hij  moest  voor  het  einde  der  maand 
bij  het  korps  tegcnwoordig  zijn. 

Eene  smartelijke  gebeurtenis  deed  de  afreis  eenige 
dagen  uitstellen;  de  markies  de  Rey  stierf  eensklaps, 
door  eene  beroerte  overvallen;  dit  sterfgeval  was  zoo 
plotsiing,  zoo  onverwacht,  dat  wij  er  alle  op  het  zeerst 
door  getroffen  werden.  Mijn  vader  was  er  meerder 
door  aangedaan,  dan  ik  kan  uitdrukken,  en  de  aan- 
doening  waarmede  hij  den  wees,  des  avonds  voor  de 
begrafenis ,  aan  zijn  hart  driikte ,  gaf  er  het  overtui- 
g^end  bewijs  van. 

»Ga,  mijn  vriend/'  sprak  hij,  ))de  pligt  is  behulp- 
»zaam  in  het  dragen  der  smart;  ga  uwen  koning  die- 
»nen,  kom  daarna  bij  ens  terug,  wij  zullen  6en  huis- 
»gezin  uitmaken  en  ik  zal  u  mijnen  zoon  noemen/' 

Lakdry  vertrok  na  een  teeder  afscheid ;  wij  beminden 
elkander  hartstogtelijk;  het  scheen  ons  toe,  dat  die 
twee  jaren  uitstel,  die  ons  door  mijn  zwak  en  teeder 
gestel  werden  opgelegd,  nooit  zoiiden  eindigen. 

Laisdry   was  een  vurig  jagtlief hebbcr ;   hij  Het  mij 


300 

zijne  geliefkoosile  honden  —  twee  groote  schot^che 
windhonden ,  de  schoonste  die  men  zien  kon  —  ach- 
ter;  ik  verzorgde  die  dieren  met  de  grootste  naauw- 
gezetheid;  het  scheen  mij  toe,  dat  de  liefde  die  ik  hen 
bewees,  op  Landry  terug  moest  werken. 

Het  eerste  jaar  van  zijne  afvvezigheid  verliep;  in  het 
begin  was  zij  mij  onverdragelijk ,  toen  gewende  ik  mij 
aan  het  denkbeeld,  later  telde  ik  de  dagen  die  tot  de 
wederkomst  van  mijnen  verloofde  verloopen  moesten; 
eindelijk  brak  die  dag  aan  ! 

(Wordt  vervolgd). 


•v-«W(i/'v$5\S^e'T>-' 


A  L  I  E  F»  L  E  8. 


HEX  VASGEN   VAN   SNOEK   MET   WORMEN* 

De  heer    Dr.  B.  . ,  in  zijn'  tijd  een  beroemd  henge 
laar ,   verhaalde   mij ,    dat  in  zijne  omstreken  en  die 
langs    den   Beneden-Rijn ,    namelijk    aan    den   linker 
oever,    de    snoek    gewoonlijk    met   aardwormen    ge- 
vangen  wordt,    en  wel  op  de  volgende  wijze. 

Aan  den  lamelijk  grooten  vischhoek  worden  een 
paar  slukjes  klatergoud  vastgehecht,  in  den  vorm  van 
vleugeltjes ,  en  dan  de  angel  van  een'  groote  dauw- 
worm  voorzien.  —  Waar  men  snoeken  vermoedt, 
beweegt  men  den  hengel  zoodanig ,  dat  men ,  door 
korte  rukken,  aan  den  aldus  gewapenden  angel  eene 
.  rondslingcrende    beweging   in    het  Avater    mededeelt. 


302 

De  siioek  ,  door  den  scliiUercnden  ola»s  van  lict  klater- 
goud ,  opmcrkzaam  gemaakt  op  den  zich  als  't  ware 
levend  bewegenden  regenworm,  verziiimt  niet  er 
op  toe  te  schieten ,  hem  in  te  slikken  en  zich  zoo 
te  vangen. 

Het  laat  zich  echter  beo'rijpen,  dat  de  angel  aan 
een  koperen  draadkettingje  of  wel  aan  eene  omwon- 
dene  snaar  moet  bevestigd  worden,  daar  de  snoek 
anders  zeer  spoedig  de  snoer  zou  doorbijten.  Of  men 
een  dobber  aan  de  snoer  hebben  moet,  heb  ik  ver- 
zuimd  te  vragen;  ik  zou  echter  vermeenen,  dat  men 
dezen  niet  mag  gebruiken,  omdat  hij  den  snoek,  bij 
het  aanhoudend  bewegen  der  snoer,  mistrouwend  kan 
niaken,  en  den  angel  ook  zou  verhinderen,  op  diepe 
plaatsen ,  tot  op  den  bodem  te  zakken ,  waar  juist , 
gewoonlijk  achter  kribben,  stroomingen,  weeren , 
en  in  inhammen,  de  snoek  zich  op  tameUjke  diepten 
pleegt  te  onthouden. 

V.  E. 


EEN   KLEIN   MISVERSTAND. 

Een  oude  jager  bezocht  een  zijner  gocde  yriendcn , 
die  ongehuwd  was  en  aan  dc  zoogenaamde  wroos" 
leed ;  het  gesprek  vicl  natuurhjk  op  die  kwaal  en  de 
daar  tegen  aangewcnde  middclen  ,  die  alien  vruchte- 
loos  waren  gcwcest. 


303 

»Hoor  eens,  vriend,"  zeide  de  groenrok,  »ik  weet 
»nog  een  remedie,  dat,  volgens  ons  jagers,  onfeilbaar 
»is;  het  bestaat  in  eene  vossentong,  die  het  gedoodc 
»dier,  tervvijl  het  nojj  in  8tuiptrekkino;en  li{jt,  moet 
•  worden  iiitgesneden  en,  na  gedroogd  te  zijn,  om  den 
» hals  wordt  gedragen.  Ik  herhaal  het ,  wanneer  gij 
»eenige  weken  die  tongr  om  den  hals  draagt,  is  uwe 
»kwaal  voor  altoos  ge weken." 

Gediirende  dit  gesprek  was  de  oude  keiikenmeid, 
die  tevens  huishoudster ,  en  niet  zeer  scherp  van  gehoor 
was ,  in  de  kamer  tegenwoordig ;  zij  haastte  zich  met 
hetgene  zij  daar  te  verrigten  had  en  spoedde  naar  de 
kcuken.  —  sVerbeeld  u  eens,  Betje,  daar  heeft  de 
» heer  N.  aan  onzen  heer  een  probaat  middel  tegen  de 
u'oos  aan  de  hand  gedaan :  het  is  eene  ossentong,  uit 
»het  nog  levend  beest  gesneden  en  daarna  gedroogd, 
» die  moet  hij  eenige  weken  om  den  hals  dragen.  Ik 
»ga  dadehjk  naar  den  slagter."  —  »Wat  zal  dat  lastig 
szijn,"  merkte  Betje  aan,  terwijl  hare  kameraad 
vertrok. 

Eenige  dagen  later,  op  zijn'  verjaardag,  vondt  de 
lijder,  bij  het  opstaan,  op  de  tafel  zijner  slaapkamer, 
eene  gedroogde  ossentong  aan  een  zijden  lint ,  waarbij 
een  sierlijk  opschrift :  » Om  tegen  de  roos  om  den 
»hals  te  dragen." 


304 

JUISTE   GETOLGTREKKING. 

Twee  aartsstroopers ,  die ,  bij  helderen  maneschijn 
dp  eenen  kouden  winternacht,  goede  zaken  gedaan 
hadden ,  verwarmdeii  zich  bij  een  knappeiid  vuur , 
onder  het  noodige  geestrijk  vocht. 

» Die  maaii  is  toch  eene  schoone  uitvinding !"  zeide 
de  eene,  terwijl  hij  zijn  glas  ledigde. 

» Ja ,  dat  zeg  ik  ook ,  vrij  wat  nuttiger  dan  de  zon , 
»die  konden  wij  eigenlijk  wel  missen." 

» Hoe  zoo  ?" 

» Wel ,  wanneer  de  zon  schljnt  is  het  toch  licht , 
»maar  de  maan  schijnt  alleen  bij  donker." 

•  Dat's  waar  ook;  dat  gaat  je  voor:  op  de  gezond- 
»heid  van  de  maan  V 


DE   KATER  ALS   SNOEK. 

Eens  hengelde  ik  aan  een  klein  mecr  bij  M.  De 
snoekhengel,  met  een  levend  aasvischje,  had  ik  in  het 
bootje  laten  liggen,  z66  dat  het  vischje,  om  levendig 
te  blijven ,  met  een  eind  der  snoer  buiten  de  boot  even 
boven  het  water  hing.  De  boot  zelve  was  onmiddelijk 
daar  vast  gemaakt,  waar  een  dikke  doornehaag  van 
een'  tuingrond  aan  het  meer  raakte. 

Plotseling  werd  ik,  terwijl  ik  op  ongeveer  50  pas- 
sen  verder  eene  van  aas  voorziene  plaats  met  goed  ge- 
volg  bevischtte,   door  eene  klepperende  beweging  van 


305 


de  hengdroede  in  de  boot  opmerkzaam  gemaakt,  en 

zag  ik  de  punt  van   de  hengelroede   van  uit  de  boot 

zich  naar  den  oever  bewegen.  Nu  zoude  bet  wel  niets 

zonderling  geweest  zijn,  wannecr  zich,  zooals  ik  meen- 

de,  een  snoek  van  bet  vischje  bemagtigd  bad.  Daarom 

sprong  ik  spoedig  op,   nam  den  bengel  bij  de  band- 

greep ,  trok  kracbtig  aan ,  maar  voelde  een  even  kracb- 

tigen  tegenstand ,    waarbij    mij   vooral  bevreemde ,  de 

snoer  niet  meer   in   bet   water   maar  acbtcr  de  baag 

te  zien  beentrekken.  Een  vreeselijk  miaauwen  deed  mij 

nu  spoedig  een'  van  angst  in  den  doornebaag  gespron- 

gen  groote  kater  ontdekken,  die  met  bet  aangebaakte 

viscbje   in  den  bek   uit  de  boot  gesprongen  was,   en 

zicb  zoo  aan   den  dubbelen  angel  gevangen  bad.     Ik 

nam  mij  wel  in  acbt  de  vangst  aftesnijden;    bier  kon 

slecbts   geweld  belpen,    dat  eindelijk    door   de    reeds 

zcer  gezwollen  wangen  des  katers,    dien  de   lust  tot 

visscben  wel  zal  vergaan  zijn,  onnoodig  werd. 

Bij  gelegenbeid  dezer  mededeeling  wil  ik  bier  nog 
cene  nuttige  opmerking  bijvoegen. 

Met  angels ,  die  van  lokaas  voorzien  zijn ,  moet  men 
altijd  eene  zekere  voorzorg  gebruiken.  Men  late  zc 
steeds  in  bet  water;  want  maar  al  te  ligt  vangt  zicb 
eene  kip  of  eene  eend;  en  een  nieuwbakken  benge- 
laar,  die  overigens  niets  gevangen  beeft  en  zulke  eene 
vangst  nog  duur  aan  den  waard  zou  moeten  betalen, 
zou  bovendien  nog  ducbtig  uitgelagcben  worden. 

Beginnende  bengelaars  —  en  bet  kan  ook  soms  een^ 
vcrgrijsdeu  wel  overkomen  —  vangen  soms  zicb  zel- 


306 

ven.  Treft  men  het  ongehik  en  raakt  een  angel  met 
den  weerhaak  in  het  vleesch ,  dan  is  het  zeer  ondoel- 
mati{j,  hem  er  te  willen  uittrekken  of  te  laten  uitsnij- 
den.  Beter  handelt  men  aldus :  de  anjjel  worde  zoo- 
veel  verder  in  het  vleesch  gediiwd ,  dat  hij  aan  de 
naast  mogelijke  zijde  weder  te  voorschijn  komt ,  waar 
men  den  weerhaak  met  een  nijptang  of  schaar,  of  iels 
van  dien  aard,  voorzigtig  af  breekt ,  waarna  het  terug 
en  geheel  we^r  uittrekken  zonder  veel  moeite  zal  ge- 
kikken ,  terwijl  de  fijne ,  niet  verder  opgeretene 
steekwonde,  door  een  beschermend  en  te  zamen  druk- 
kend  verband ,  spoedig  weder  heelt. 

N.  .  .     K.  .  . 


In  sommigc  dagbladen  zijn  opgaven  medegedeeld 
van  in  eenige  provincien  op  e(^nen  dag  gemaakte  jag- 
ten.  Deze  omstandigheid  geeft  aanleiding  om  te  ver- 
melden,  dat  op  den  13'*'"^  November  1.1.,  onder 
Noordwijkerhout,  door  (^enen  jagtlief hebber ,  vergezeld 
van  zijnen  staanden  bond  en  polsdrager ,  op  het  vlakke 
veld,   zijn  geschoten:  veertien  hazcn  en  drie  patrijzen. 


C$£X^ 


^.x.\  Q 


-*K^) 


*'■  ^r