%
ES el
Ln
u
Te 1
l
NIEUWE
VERHANDELINGEN
VAN HET
ZEEUWSCH GENOOTSCHAP
| DER
WETENSCHAPPEN
wd
De
Ì kn
tt 4
£
/
LBA Ee
hek OENE):
hae pe een hen:
| hd
NE DW E
VERHANDELINGEN
8 SAN REE
ZEEUWSCH GENOOTSCHAP
DER
WETENSCHAPPEN.
veran vrrwrne venven vun
DERDE DEEL.
AE
Te MIDDELBURG,
WS FAN BENTHEM,
$_ Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap
cer Wetenfchappen, MDCCCxxle
Het Genootfchap wil, door het bekroonen en
uitgeven van, aan hetzelve int algemeen
voldoende, Verhandelingen, geenszins ver-
flaan worden, alle de daarin vervatte frel-
lingen volkomen toe te flemmen, en als de
zijne aan te nemen.
Het erkent ook geene exemplaren voor echt,
dan die door den Secretaris des Genoot-
fchaps onderteekend zijn.
HAL AA
®
Bn LN oke ll,
DE VERHANDELINGEN ; IN DIT DERDE
DEEL VOORKOMENDE, ZIJN DEZE;
y. Kore Befchrijving vân de Ontdekking ent de
“verdere lotgevallen van NIEUW-NEDERLAND,
weleer eene volkplanting van hèt Gemeenebest
der vereenigde Nederlanden in-Amerika door
Mr. Ne C. LAMBRRECHTSEN Van Ritthem,
Ridder der Orde van den Nederlandfchen
Leeuw, Pr efident van het Zeeuwsch Genoot-
__fechap der Wetenfshappen.
Waarneming wegens eene längdurige en buis
5 tengewone Waterzucht ‚ en daardoor „middelijk
veroorzaakte Beenbreuk 8 medegedeeld door
‚B. DOBBELAER DE: WIND : Cin leven nj)
| Med. Doctor en Vroedmeester Leetor in de
Ontleed- en Heelkunde te Middelburg ‚Lid yan
het Zeeuwsch Genootfchap. der. We erenfehapgen.
ut. Obrivationes Critice in Hötiert hymnum in
Cererem, auctore CAR. WILH. STRONCK,
Oraculorum Divinorum apud Dordracenos In-
terprete , Societatis,Doctrinarum hujus, Zee
landice, et qua Harlemi est, Hollandica,
itemgque Literatura Belgica , Leidenfis , Sodali.
* IV. Ante
2 IN HO U D:
IV, Antwoord op de Vraag: OVEN het nut van de
afzaging der hooge Paalhoofden,„aan de kusten
van Walcheren en Schouwen. bovén de hoog
verhevene werken voor de defenfie en verbete
ring der Stranden langs die kusten , en her al
dan niet verkieslijke der aan de Ho landfche kase
ten gebezigde fteenen Hoofden of met ftsen ge-
dekte Rijsdammen » door ABRAHAM CALAND
(toen) Opziener bij den. Waterflaat en Geöm-
ploijeerde zan het werk der Nieuwe Haven ie
Middelburg»,
V. Algemeene en bizondere omftandigheden van
de aanmerkelijke Zons- verduistering, op den
vii September 1820 3 berekend en ontwofpen
door J- P- BOURJË: Lid van het Zeeuwsch
Genootfchap der Wetenfchappen ze Middelburg:
ki Verflag aangaande eene in het jaar MDCCCXI
ontdekte Grafzerk en een daar onder bedekt
menfchelijk Geraamte, in de Koor - kerk te Mid.
delburg „ door Mre N. CL AMBRECHTSEN
vàn Ritthem, Prefident van het Zeeuwsch Ge=
wooifchap der W etenfchappen.
100! Ed | ,
Boo O OSR UBE Wte
fi
dies
…
D. hier bijgevoegde, door het Zeeuwsch
Genootfchap der Wetenfchappen, federt hee
jaar-1817 uitgegevene lukken, maken hee
Derde Deel uit van deszelfs Nieuwe Verhare
delingen. — Men plaatst weder, als ndar gee
woonte , aan het hoofd, een kort verflag van
’s Gehootfchaps lotgevallen, ten vervolge van
de in het Vóórwerk des gezegden Deels’ vera
melde, tot het jaar 1820 ingefloten.
je ge jp
Drie, opmerkelijke bijzonderheden moetek
dan hier allereerst vermeld worden:
Bij gelegenheid van het operien der Nieuwe
Haven van Middelburg , den 7 van Oogstmaand
1817, had het Genootfchap de eer, deszelfs
Koninklijken Befchermer “in het Mufeum te
al ik mos
. vVOORBERIG T.
mogen ontvangen ; waar ZIJNE MAJESTEIT
het bezienswaardige wel geliefde in oogen-
fchouw te nemen.
Naderhand heeft de Maacfchappij, door een
milddadig Koninklijk gefchenk , een doorflaand
bewijs ontvangen van ZIJNER MAJESTEITS ge=
negene gezindheid om in Zeeland,/zoo wel
als in andere deelen des Rijks, den bloei van
kunften en wetenfchappen met alle vermogen
voor te ftaan,
Op den 18 van Lentemaand 1818 mogt het
Genootfchap, met hooge goedkeuring, het
marmeren Praalgraf der Luitenant - Admiralen
JOHAN EN CORNELIS EVERTSEN, ten
koste des Konings herfteld , op eene plegtige
wijze, aan ’sLuands ingezetenen op nieuw aanbie=
den ; bij welke gelegenheid door’sGenootfchaps
Secretaris, voor eene aanzienclijke menigte;
eene doelmatige redevoering werd gehouden.
Het Genootfchap vierde op den 22 van
Grasmaand 1818 den Jubeldag van deszelfs
vijftigjarig aanzijn ; bragt der nagedachtenis
van de reeds overledene ftigters en begunfti-
gers de aandoenelijke en welverdiende hulde 5
verheugde zich in het herdenken van het ge=
ftigte nut, en wijdde zich bij vernieuwing aan
de
VOORBER IG Ts F3
dé bereiking van zijn edel doel,’ de bevorde:
ring van kunften en wetenfchappen ;-en- van
alle Maarfchappelijk heil,
“De lezer zal deze bijzonderheden , in de döor
den Heer Voorzitter Lamgureursen té deo
zer gelegenheid gehouden en achter dit Voor’
berigt geplaactte Tedevoefing breeder’ ontwik
keld. vinden; |
“De Heer tweede Voorzitter LAFONT deze
redevoering zeer doelmatig hebbende beanre
woord, traden de Heeren VAN DEINSR en
EPKEMA op, met toepasfelijke aanfpraken in
Dichtmaat , en werd eindelijk de plegtigheid
door den Secretaris DE KANTER met eene,
mede in Dichcmaat geftelde , uitboezeming
voor ’t heil der Maatfchappij befl.ten.
Zoo heugelijk deze omftandigheden waren 5
Zoo grievend was daar en tegen het verlies van
uitmuntende mannen, Heeren Directeuren en
Leden, dezer Maatfchappij door den dood onte
rukt, en onder deze ook dat van *s Genoote
fchaps zoo verdienftelijken tweeden Vaorzit=
ter LAFONT,. Sommige Heeren ook hebbèn
hunne betrekkingen tot het Genootfchap: als
Directeuren nedergelegd. “De Naamlijst in die
Deel voorkomende kan, vergeleken met die
„he A 2 | deg
L
$ vo 0 RrB ER IG Tô
des vorigen Deels, dé in-dit opzigt voorgeval=.
lene veranderingen kenbaar maken.
‚ ’s Genootfchaps Bibliotheek is door aankoop
en Boekgefchenken ook weder eanmerkelijk
vermeerderd,
„Van Zijne Exellentie den Minister voor *t Pu-«
bliek Onderwijs, Nationale ‘nijverheid en de
Kolonien zijn ontvangen de,bij vervolg uits
gegevene Nummers der Flora Batava, en een
verflag van de 4de Klasfe van het Koninklijk
Nederlandsch Inftictuut, over de Amfterdam-
Sche Kunstcement.
_De Heer Gouverneur dezer Provincie zond.
aan het Genootfchap- exemplaren van ondere,
fcheidene belangrijke Verhandelingen , bij Zijn
Ed. Geftr. Gouvernement ontvangen.
“Het Koninklijk Inftituut ,
De Brusfelfche, Utrechtfche, Groningfche
en Gend/che Akademien ,
De Nederlandfche ae Ka Maat-
flanks
‚La Sôcieté d' agriculture à Gand,
’ Provinciaal Urrechefch Genootfchap ,
Het Bataviasch Genootfchap ,
V'Acqe
Een
VoOoRBERIGT. s
PAcademie Royale des Sciences et belles
Lettres de Bruxelles,
De Hollandfche Maacfchappij van Weten:
fchappen ,
De Maatfchappij van Nederlandfche Letter=
kunde te Leijden,
……’t Natuur- en Scheikundig Genootfchap te
Groningen,
’t Heelkundig Genootfchap te Am/fterdam en
La Societé d'emulation à Liege N
hebben desgelijks exemplaren hunner uitgege.
vene flukken ingezonden, gelijk mede de na-
volgende Heeren Schrijvers:
De Prefident Lambrechtfen ‚de Heeren
Uilkens, Raepfaec, Cras, Camberlin
d’ Amougies, J.C. de Jonge, Ten
Broecke Hoekftra, Bourjé, Kerk-
hoff, Wifelius, J. H. Parcau, A. J.
Snouck Hurgronje, A.Moens, Pous,
Mogge Pous, Loosjes, P.z, M.C. van
Hall, Stronck, Te Water; Mahne,
van Koten, Milius, de: Kanter Phil z.,
J. Koning, Tideman en van Kampen,
de Kruijff, Heringa, de Nieuporrt,
du Tour,;Logger, Vervier, Boisfy.de
Ri A 3 Ste
6 VvoOORBERIG Te
St. Vincent, Pougens, van Capelle,
van Asfen, H. W. Tideman, Beekman,
Backer, Bergman, J. R. Vos, Alex-
ander, H. Roüaards, van Marum,
Borger, N. Cornelisfea, Schrant,
Ab Utrecht Dresfelhuis, A. F. L am-
mens, Bodel Nijenhuis en G. Dorn
Seiffen fchonken aan de Bibliotheek de
door hen uitgegevene fchriften.
Van de volgende Heeren en Vrouwen zijn
desgelijks bijzondere Boekgefchenken ontvan-
gen: van —
Mevr. de Douariere Meerman, geboren
Mollerus, Mevr. de Wed. Kneppelhout,
geboren de Gijzelaar, wijlen den Ridder
van Kinsbergen, M en H. W. Tijdeman,
van den Heer Prefident Lambrechtfen;,
Jorkheer J.C. de Jonge en wijlen den Heer
in de Berouw.
Onder welke bijzondere aanmerking verdie-
nen:
Het door den Heer de Jonge gefchonken
freai Hand/chrift , vervaardigd even na de
keuze van KarerL den vijfden tot Keizer, be-
vattende de, voor de Keurvorften gehoudene,
ganfpraken door de afgezanten van den Ko-
ning
‚„VvOORBERIG TT,’ vd
ning van Frankrijk, rrANcots I; zijnde de
voorfchrevene Handfchriften verfierd met ge
kleurde afbeeldingen, en nog
Eenige Handfchriften Pan PFacobus Armie
nius; ’
Het gefchenk van den Hoogleeraar m. Tijne=
MAN, zijnde een zeer fraaije druk van Jokanpnis
Husf et Hieronymi Pragenfis Hiftoria et MUu-
numenta, Norimberge 1558, Il. Tomi.
’s Genootfchaps verzamelingen van Natura-
Ha, Medailles en Zeldzaamheden , zijn ver-
meerderd door de gefchenken der mavoigende
Heeren:
Voorwerpen der Natuurlijke Hiftorie.
B. Dobbelaer de Wind, J. J. Macquet;
FJ. Sprenger, P. J. Serlé, C°) A Fi
Lammens, K, P, van de Kasteele en
J.R. Vos.
| Medailles +
De Prefident Lambrechtfen, Beay-
mont, Meijners, J. R. Vos en in de
Betouw.
A 4 Zeld-
_€*) Deze Heer Direct&ur fchonk eene zeer fraaije en door
hem bewerkte verzameling ven 160 ftuks zoo inlandfche als Ooffe
EN West -Indifche hout foorten , in langwerpig vierkante phon
behoorlijk gerangchikt on Be uwamerd,
Li VOORBERIG Tes
Zeldzaamheden:
De Prefident Lambrechtfen, Jonkheer
J.H. Schorer, Coud Gouverneur van Zee=
land), Hugenholtz te Deszerary, Melms,
de Smidt van Roijen, A.F. Lammens,
Uitenbage de Mist, Fredenberg en
van den Bosfche, Jaques, H. A. Callen-
fels, J.R, Vos, KP. van de Kasteele,
de Warem en W….N. Lambrechtfen.
Onder welke bijzonder aanmerkenswaardig
zijn, de doorden Heer Uitenhage de Mist
gefchonkene uitmuntende Favaanfche Kris C*)
en een door den Heer Callenfels te Oost-
burg aangeboden ftuk hour, uit eenen aldaar
gevelden boom,en binnen in hetwelk een groot
hoefijzer is gevonden, geheel door het hout
omgroeid,
Ook zag het Genootfchap , door éen gefchenk
van den Heer Directeur Lampfins, zich
in
C*) In die taal Tjaritra genoemd: het fraai (bewerkt hecht is
wan het hout, Kafoe Ambaloe genaamd. Het lemmer is alleen op
heilige dagen gefmeed, eu heeft alle de teekenen , door welke de
Javaan ‘hetzelve als heilig erkent, met alle achting behandelt, en
wan deszelfs gebruik alle glorie belooft, — Alle vrijdagen wordt
pldaar zoodanig lemmet met zeker vocht beftreken , daarna bewies
gookt, en ten bewijze van eerbied met bloemen omwonden,
!
voOoORBERIG TT. 9
in het bezit gefteld van het Borstbeeld van
ZIJNE MAJESTEIT, ’s Genootfchaps
Doorluchtigen Befchermer,
Portretten.
Door de brlelnoadidneh van harenhiese
Heeren Directeuren en Leden, ook van fom-
mige Heeren en Vrouwen, geene bijzondere
betrekking hebbende tot het Genootfchap ,
werden van tijd cot tijd nog verfcheiden andere
afbeeldingen van beroemde, meestal Zeeuwe
fche Mannen gefchonken , als door den Prefie
dent Lambrechtfen:
1. De afbeelding van Prius wiLLem den
__HI, Koning van Groot- Brittannien, gefchile
derd in 1676.
2. Het oorfpronkelijk Portret van den be-
roemden Vlisfingfchen Dichter BELLAMIJs
in het jaar 1782 gefchilderd te Utrecht door:
Cuilenburg. tab
3. Het oorfpronkelijk Portret van den Heet
JOHAN SCHORER, Penfionaris der ftad
Middelburg ; een man zeer ervaren in dé God-
geleerdheid «en Griekfche raal &c. Overleden
in 1705, gefchilderd door Brooshoofd.
 5. voorsein. 1554 Bene
Jo VvoOORBERIG T,
4. Eene fraaije kopij der beeldrenis van den
beroemden Zeeuwfchen Dichter JacoB CATS,
naar het oorfpronkelijke bij den Ridder m. c,
VAN HALL, gefchilderd in182o door Kru-
femas.
5en6. Twee gedenkftukken ter eere der
twee jeugdige Vlisfingfche Dichters ANT HONI
VAN DER WOORDT En JAN WILLEM VAN
SONSBEECK, in de jaren 1794 en 1797 „ re-
fpectivelijk, overleden, geteekend door J. HZ.
Reijgers en voorzien met betrekkelijke op-
fchriften. (*)
7. Een’
(*) Op dat van eerstgemelden Dichter least
men het volgend gedenkfchrift :
Memorie et genio
ANTONII VAN DER WOORDT
raris nature dotibus
imprimis Poëtices facultate
“_eximii
nati Flesfinge rr Novemb. MDCCLXX
defuncti Amftelodami xxrIiIr Septb. MBCCXCIVe.
en op dat van den Heer VAN SONSBEECK
: Piis manibus
JANI GULIELMI VAN SONSBEECK
animi prestantia
Literarum et Poëfios laude
preclari
pati Flesfinge xir Decemb. MDCCLXXIV
defuncti Medioburgi 11 Martii MDCCXCYI Is
NOORBERIG Te. 8 |
7. Een oud Schilderftuk , waarfchijnelijk ge-
fchilderd door Marijn de Zeeuw, bij de be-
eediging van vaiLies den ll. te Reimerswaal
in 1549, vertoonende de wapens der aldaar
tegenwoordig geweest zijnde Zeeuwfche Ede-
len: mer name Maximiliaan van Bour-
gondien,van Kruiningen, van Renesfe,
van Haamftede, van Botland, van Tuil
van Serooskerke, van Cats, van Ro-
merswale , van den Abeele en van
Borsfele. (*) aid
8. Eindelijk eene Schilderij , verbeeldende
de vernieling der Engelfche vloot op de Teens,
met den brand în Chattam, door den Ruwaard
DE WITT, en de Luit. - Admiralen pe Rui-
TER EN-VAN GEND, gefchilderd door Je
van Leijden, in 1669.
Door den Vice- Prefident LAFON T, de oor-
fpronkelijke afbeelding van den beroemden
Kerk-hervormer UERICH ZWINGLIUS. (5)
Door Jonkhr. J.H. Schorer het Portret
van
(5) Verg. Reigersberg Aron. v. Zeel, II D. bl. 494
en Ermerins Befthr. v. Romerswaal , bl, 31.
C6) Achteropleest men: Zwinglen Chanoine de Conftance ,
Ville d' Allemagne „ fameux heretique , fut té en la guersg
Gouire les Catholiques Vannle 158, et fon corps fut bruid,
Ez VOOR BERIGT
wan den Heer PAULUS VAN DE PERRE,
Ridder in 1578 en Raad der ftad Middelburg,
terftond na de inneming der Stad in 1574»
Door den Baron A. j. C. LAMPSINS, de
beeldrenis van zijnen over-oud- Grootvader,
den Ridder CORNELIS LAMPSINS , Baron
van Tabago, Burgemeester der {tad Vlisfingen,
en overleden in 1664, gefchilderd in 1820
door densRidder Pineman.
Door de Heeren J. A. Schorer en Dus-
feldorp de Superville, Directeuren des
Genootfchaps, het oorfpronkelijk Portret van
huanen oud-oom, Mr. PIETER DE LA RUÊs
weleer Rekenmeester ven Zeeland; overleden
in 1770.
Door den Heer P.J. Rethaan Macaré,
Lid des Genootfchaps, het Portret van Mr,
C. VAN BIJNKERSHOEK, Prefident van den
Hoogen Raad, en overleden in 174te
Door den Heer Directeur P. J. Boddaert
C,S. het origineel Porcrec van hunnen oud-
grootvader Mr. PieTER BODDAERT, Griffier
van den Raad ter Admiraliteit in Zeeland en
overleden in 1760, gefchilderd door 2%. van
Dijk, in 1736.
Door
vOORBER AIG Te 4 4
Door-den Heer Directeur A. van Citterss:
bet Portret van zijnen over-oud- grootvader:
Mr. AARNOUT VAN CITTERS, Ambasfadenr
van dezen Sraat aan het Hof van Groot - Bric-
tanje; overleden in 1696,
Door wijlen Mejufvrouw Hillegonda
Catharina Schorer werden gefchonken,
de aortgrdnkelijke beeldrerisfen | |
1 Van zoos nr MOOR, Vice - Admiraal
van Zeeland, overleden in 16185
Van den Ridder zowa n HONIca
da. en Raad der ftad Middelburg, be-
minnaar en verzamelaar van vele Vaderlandfche
Oùdheden: op het huis Steenhove , overleden
in, 1694; €)
3. Van den Heer ArorLonius INGELs,
Raad der ftad- Vlisfingen , Gekommitteerde
Raad van Zeeland en overleden in 16335
_4- Vanden feer cERARD sctiarP Pietersz.
in 1651 mert de Heeren J. Cats en P. van de-
Perre, Extraordinair Envoijé van dezen Staat
aan t Hof van. Groot- Britcanje en overleden.
in.
CT) Z. Smalle Bange Chron, van Zeel, bl. 671. De le
Ruë Gelers. Zeeland , bl, 504, p
54 vooRrRBER IG Te
in 1655, Hij was een kenner en vlijtig vér-
zamclaar van Legs en Gedenkpenningen ($)
| Eindelijk werd door den Heer JJ Schans-
man aangeboden de oorfpronkelijke af beel«
ding van HENRIJ ARNAUD, Leeraar en Velde
heer dei Waldenzen „ geboren te Lmbrun in
Dauphiné in 1641 en overleden in het dorp
Thermuntz in ’t Wurtenbergfche in 1721.
Bij deze beeldtenis was gevoegd de Sjerp,
door Vietor Amadeus, Hertog van Pie-
mont, op het flagveld ten jare ‘6go aan den.
dapperen HENRIJ ARNAUD gefchonken. (4)
Werkzaamheden.
Sedert de Uitgave van het vorige Deel, zijn
in de maandelijkfche Vergaderingen door de te
Mid-
CS) Z. Voorberigt van Bizot Medaillifche Hifforie en Vad.
Hift. Xl. D bl. 206 en 2:3
(+) Deze ftukken voormaals in het bezit van Mevrouw de
Weduwe Morel geboren Schansman, waren nu aan harca \eef
J.J. Schansman gefchonken. Haar Echtgenoot Jean Morel,
weleer Walsch Predikant te S/uis in Vlaanderen, was van ’s Moe
ders zijde een kleinzoon van den beroemden Henrij Arnaud.
Het Portret van den Heer H. Arnaud, lang na den afloop zijner
krijgsverrigtingen gefchilderd , en nu door den Heer Bourjé als
van nieuws opgehaald en in eene fierlijke lijst gevat, heeft dene
kelijk gediend tot model voor ’s mans gegraveerde beeldtenis, ‘te
zien bij Martinet Kerkel, Gefchied, der Waldengen , tegenover
blddz. 142 des tweeden druks,
WOORBERLG Ti is
Middelburg. wonende Leden, gedaan de volá
gende Voorlezingen : » vor
In 1818.
B. de Jonge: óver Ket balfemen der lijken
bij de Egijptenaren.
“Epkema: een door zijn Ed. vervaardigd
Dichtftuk , befchouwende Zet Menfchelijk lee
ven, vergeleken met de zeevaart, ANS
' Menalda: Wederlegsing der vitterijen
van het. Ongeloof over de leerwi jzevan den Za
ligmaker door gelijkenisfen. |
_De Prefident Lambrechtfen: zer Nagen
dachtenis van den Heer pv, DE LA RU, iz
leven Rekenmeester van Zeeland » En Schrijver
van het geletterd, heldhaftig en flaatkundig,
Zeeland, Dit ftuk volgt achter dit Voorbe-
rige. é
De Prefident Lambrechtfen: eene korte
Lofrede ter eere van den beroemden Zeeloots-
FRANS NAEREBOUT > overleden den 30
Augustus 1818.
De Wind: een Levensberigs van den Kar-
dinaal De GRANvELLE ‚ ten beróoge, das
het karakter dezes Mans geenszins verdiènde
À p
sn
xó VOORBEKRIGT,
imonzen:tijd door de Akademie van Befancoë
tot het onderwerp eener Lojrede te worden
voorgeleid.
„In neg.
Van der Heim: over de trapsgewijze
ontwikkeling der befchaving van het Mensch-
dom: flellende ten voorbeeld. den Nederlander
van de eerfte tijden af tot heden toe.
„B; de Jonge : Redevoering ter gedachtenis
van wijlen den Heer Dr. DOBBELAER DE
WIND, ên leven medelid des Genootfchaps;
doende den overledenen meer bijzonder ken-
nen in zijnen levensloop en voortreffelijke hoen
danigheden „ als witmuntend Arts , Verlos-
kundige en geleerde , belangeloos menfchen-
vriend, en liefderijk Echtgenoot en Wader.
H.L. de Jonge: over de Wijsheid van
den Zaligmaker , blijkbaar in het kiezen van
Apostelen. «
Kaakebeen: over de dweeperij „ be=
fchouwd in hare verfchillende foorten , en
haar onderfcheid van het enthufiasme,
De Prefident Lambrechcfen: over HADRH
ANUS JUNIUS, eenen beroemden Neder-
lands
€
vOORBERIGT. 17
landfthen Geleerden der 16° eeuw; overleden
te Middelburg , en in de Koorkerk ten jare
1575 begraven.
_ Rekker: over het zalig voorregt van niet
te zien en nogtans te gelooven,
De Prefident Lambrechtfen : Verflag
over eene bij hem tegen de Koorkerk dezer Stad
ontdekte grafzerk en daaronder liggend men-
fchen geraamte, gehouden voor dat van den
Graaf en Roomsch- Koning wintenm. Dit
ftuk is het zesde in dit Deel.
De Kanter: over JAN WIER, Eenen Vers
moedelijken Zeeuw, in leven Lijfarts van
wiLLEM Hertog van Kleef , befchouwd als
. weldoener van het menschdom, door het be-
ftrijden van het Bijgeloof en der Hekfen Pros
cesfen în het eerst der 16° Eeuw, |
In 1820.
‚Pous: over het pligtmatige om behoeftige.
Kinderen en arme weezen tot arbeidzaamheid
op ie kweeken, en vooral op te leiden tot den
Landbouw, de Zeevaart, en om in de Kolo«
nien geplaatst te worden, |
E pkema: over den Vriesfchen Dichter
RI. D. Z. Gen. B GIJ S=
18 VOORBERIG Te
GIJSBERT JAPIX, Defchouwd als uitmuntend
enensch en onnavolgbaar Dichter,
B. de Jonge: eene Verhandeling ten be-
tooge: dat de onderfcheidene zielsvermogens
zijn toe te fchrijven aan de verfchillende be-
werktuiging en inrigting van het menfchelijk
ligchaam en van het herfengeftel.
Epkema: eene Verhandeling ten betooge
dat de zeden thans niet flechter en niet meer
bedorven zijn dan in vorige tijden, en eene
Vertaling van een. Gedicht van Gijsbert Japix.
op dit onderwerp toepasfelijk.
Menalda: een betoog dat, de verdeeldhes
den, welke de leer van JEZUS CHRISTUS,
volgens zijne Voorftelling onder. het mensch=
dom zoude teweeg brengen en ook, heeft teweeg,
gebragt, niet te wijten zij aan die leer zelve „
maar aan de gefteldheid der menfchen.
De Prefident Lambrechtfen : eene korte
Levensfchets van HENRI ARNAUD, voormaals
Leeraar en Veldheer der Waldenzen.
‘De Windt: eene Wijsgerige befchouwing,
der Gefchiedenis.
Van der Heim: een betoog. dat de voort-
| gaande
| j an 5
VOORBERIGT, 19
gâände befchaving vas het menschdomt een be-
wijs oplevert voor de onfterfelijkheid der ziel,
_ Voorts zijn bij het Genootfchap ontvangen …
de navolgende Verhandelingen :
In Februarij 1818 werd door den Heer jr. ,
BOURJE overgelegd eene zeer fraaije afteekening
der Zon- Eclips van den 7 September 1820 met
derzelver berekende omftandigheden, Dicftuk, «
waarvoor hem de zilveren Medaille des Ges
nootfchaps werd aangeboden, is door het Ge:
nootfchap uitgegeven, en het vijfde in dic Deel.
De Heer Mr. A; Fr: LAMMENS, Prefideût
van het Hof van Policie en Jufticie in Surings
mes Lid- Correspondent des Genootfchaps,
zond aan herzelve twee belangrijke Memorien
tot opheldering van de Gefchiedenis en bes
langen der Kolonie Suriname, en nog; daaren=
boven eene rt voorraad van Reptilia
op liquor.
„De Heer Vice=Prefident LAronr had mee
groote moeite uit de Notulen verzameld en
aângeteekend de Opfchriften en Auteurs der
gedane Voorlezingen, federt ’s Genootfchaps
oprigting toc het eind van het j jaar 1817, mits-
gaders de gefchenken in Boeken, Munten en
Be Ger
Ere YOORBERIG FT,
Gedenkpenningen, Naturalia enz. met de nae
men der gevers , en daarvan gemaakt onder-
fcheidene registers naar tijds orde, welke hij
aân het Genootfchap aanbood.
Eindelijk is door Mevrouw de Weduwe
LAFONT geboren van GoL TZ, aan de Maat-
fchappij gefchonken een door wijlen haren Man
geformeerd Register op °s Genootfchaps Notu-
len van deszelfs eerfte oprigting af tot den jare
1812,
mmsted DI HDO oreterem—
Bij het Programma van 1806 is voor een ortie
bepaalden tijd opengefteld, de Vraag:
LVI, Hoedanig is de Aardrijkskundige geftelde
heid van Zeeland , voornamelijk ook met betreke
king tot de Rivieren en Stroomen, geweest, van
de oudfte tijden dat hetzelve is bekend geraakt,
tot aan het oegin der Graaflijke regering ? Welke
veranderingen zijn in dezelve voorgevallen , federt
dat laatfte tijdperk, tet aan het einde der veere
tiende Eeuw? Is naderhand die gefteldheid dee
zelfde gebleven; of heeft zij ook merkelijke verane
deringen ondergaan ? Zooja; welke waren deze %-
Zij is niet beantwoord, en blijft als nog op=
gehangen.
| In
YvOORBERIGT, 2r
In het Voorberigt des vorigen Deels, bladz,
38 is gemeld dat een antwoord was ingeko=
men op de volgende Vraag , welke bij hee
Programma van 1814, met eenige verandering
Van redactie „ andermaal was opengefteld tot
den 1 van Grasmaand 1816. Het (tuk had ten
Zinfpreuk: Zoo het eene Waarheid is enzo
LXXIIL, Daar de Ondervinding heeft geleerd ,
dat in het algemeen langs de Zeekusten , gerekend
van den hoek van Holland, tot aan den Helder;
mitsgaders langs de Stranden van het Eiland Goes
rêe, de afneming en verlaging van het Strand,
hoofdzakelijk door lage , met fleen gedekte Rijse
dammen, of zoogenaamde leenen Hoofden , op
de doelmatigfte en minstkostbare wijze kan tegene
gegaan worden, en bevonden wordt, dat op an=
dere plaatfen langs onze Stranden of Zeekusten ,
met hetzelfde oogmerk, hoog boven de Stranden
‚uitftaande of uitftekende Werken gebruikt wore
den, ’t zij dan, dat die W erken meestal beftaan
“uit hooge Paalwerken gelijk b. v. in Groningen en
Vriesland, of uit hooge met fteen gevulde Palene
hoofden, gelijk b. v. langs de Stranden van hee
Eiland Walcheren, terwijl jüist op de laatstgee
melde plaatfen het verfchil tusfchen Eb en Vloed
„ grooter is, dan op de Stranden tusfchen den hoek
Yan Holland en den Helder, enz. Zoo wordt gc
vraagd: Zijn er fchijnbaar gegronde zwarighea
den, waarom men van de lage befteende Rijsdame
„B 3 men ,
32 VOORBERIGT.
men, vooral langs onze Stranden en Zeekusten,
inzonderheid daar , waar het groot{te werfchil van
Eb en Vloed gevonden. wordt, dat voldoende
effect ter beveiliging der Zeeftranden en Duinen
niet zoude mogen verwachten, als dezelve op
eenige plaatfen reeds meter daad gepresteerd heb«
ben? zoo ja, welke zijn die zwarigheden? en zou-
den dezelve door de conftructie der met Steen ge=
dekte Rijsdammen , of zoogenaamde fteenen Hoof-
den daar naar in te rigten of te wijzigen, zao
niet geheel , ten minften grootendeels kunnen
weggenomen worden, om alzoo de voordeelige
uitwerkzelen der befteende Rijsdammen, zoo veel
mogelijk, op de meeste onzer Kusten te: kunnen
overbrengen „ en hoedanig zou, in dat geval, de
conftructie behooren te zijn ?
In de algemeene Vergadering van 1818 werd
het ingekomen antwoord der bekrooning waar-
dig gekeurd. Bij de opening van het biljet,
bleek Schrijver te zijn ABRAHAM CALAND,
Ctaen ) Opziener bij den Waterftaat, en ge-
emploijeerde aan het werk der Nieuwe Haven
te Middelburg. Dit ftuk is het vierde in die
Deel.
Bij het Programma van 1809 was de vol-
gende Vraag verlengd tot den 1, van Grass
maand 1810: |
LXXIV,
VoOORBERIG T. $3
LXXIV. Hoedanig is de Aardrijkskundige gee
fieldheid van Vlaanderen „ bijzonder wan het
voormalig Staats. Vlaanderen geweest > federt
de oudfte tijden, tot aan het einde der veertiende
„ Eeuw? Welke veranderingen heeft dezelve, ook
met betrekking tot de Rivieren , Stroomen en Zees
kusten, federt laatsgemeld tijdperk ondergaan s
tot den tegenwoordigen tijd ?
De Vraag niet beantwoord zijnde , is bij het
Programma van 1811 voor eenen Onbepaalden
tijd opengefteld, en ftaat nog open. f
Desgelijks is de volgende Vraag, die bij het
Programma van 1814 voor eenen onbepaalden
tijd is opengefteld, nog onbeantwoord; doch
zal, waarfchijnelijk indien dezelve vóór de
eerstkomende algemeene Vergadering niet is
beantwoord, worden ingetrokken.
LXXVI. Hebben de Blikfem- Afleiders over=
al, waar dezelve federt een aantal jaren zijn op=
gerigt geweest, de verwachte uitwerking gehad,
zoo dat zij niet flechts de Gebouwen, waarop
zij ftenden of nog ftaan, maar ook de in de nae
bijheid gelegene , voor de fchadelijke uitwerkfee
len van het Blikiem- vuur hebben beveiligd ?
Of zijn er wel bewezene gevallen voor hane
den „ waaruit ontegenzeggelijk blijkt, dat zoo wel
„Gebouwen met Afleiders voorzien , als andere
' B 4 bine
4 VOORBERIG T,
binnen derzelver vooronderftelden werkkring ges
legene Voorwerpen zijn getroffen geworden , *t zij
dan dat de Blikfem tevens, al dan niet, op de
Afleiders. zelve viel?
Zoo ja; is dan, bij naauwkeurig onderzoek,
ook gebleken , dat men die onheilen eeniglijjk had
‚ toe te fchrijven aan de gebrekkige inrigting of
plaatfing der Afleiders ?
Of zoo men deze Vraag ontkennend moest be-
antwoorden , waaraan heeft men dan het treffen
van gezegde Gebouwen, of andere voorwerpen
door het Blikfem= vuur , toe te fchrijven ?
Is het aaf plaatfelijke omftandigheden ? of zijn
zoodanige gevallen als hoogstzeldzame uitzonde=
ringen aante merken ? of zijn ef nog niet genoeg
opgemerkte of niet genoeg bekende bijzonders
heden in de Theorie des Dlikfems, welke, op
die der Afleiders toegepast, dezelve eene vere
beterde inrigting zouden kunrien geven, en ale
zoo die gezegde onheilen altijd en in alle geval-
len worden voorgekomen? Zoo ja; welke zijn
die bijzonderheden ?
En wat moet men alzoo uit wel bewezene
facta ten aanzien van de overeenkomst der Elec=
trieke Proeven nopens de Afieiders in het klein ,
met de dadelijke uitwerkfelen des Blikfems, en
het nut of het nadeel der Afleiders in het algee
„meen befluiten?
Bi
VOORBERIG T. a5
Bij het Programma van 1816, is ten twee-
denmale verlengd tot den 1. van Grasmaand
1818, de navolgende Vraag ;
LXXVII. Welk gezag behoort men toe te kene
nen aan de Goddelijke wetten, door Mozes aan
het Israëlitifche Volk gegeven , ter beflisfing van
hetgeen zedelijk goed of kwaad, regt of onregt
‘is in eene Maatfchappij van Christenen 2
Geen antwoord zijnde ingekomen , is zij bij
het Programma van 1818 nogmaals openge-
fteld tot den 1 van Grasmaand 1820. En nu had
het Genootfchap het genoegen van op dezelve
twee antwoorden te ontvangen in de Neder-
duitfche taal, onder de zinfpreuken: Gij zijt
niet onder de wet maar onder de genade, en:
Zoo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben,
die zal groot genoemd worden in het Koning-
rijk der hemelen. Over welke ftukken in de
eerstvolgende algemeene Vergadering uicfpraak
zal gefchieden,
Het Programma van 1814 ftelde de volgen=
de Vragen voor:
LXXVIII, Te beantwoorden vóórden 1 van
Grasmaand 1816;
_ Welke zijn de gefchikfte middelen om de Tuchs
B 5 tes
26 \ voOoOREBERIG Te
telingen in de Tuchthuizen binnen de Provincie
Zeeland, inzonderheid in het Tuchthuis te Mid-=
delburg , eenen geftadigen, voor den Lande en
henzelven voordeeligen handen - arbeid te ver-
fchaffen ? wat berekent men de kosten tot de voor
te (tellene daartoe noodige inrigtingen, en welke
zijn de uitzigten op een goed vertier ?
LXXIX. Te beantwoorden vóór den 1 van
Grasmaand 1817:
Welke foorten van Mollusca worden hier te
Lande, bijzonder aan onze Stranden gevonden?
welke is hunne ligchamelijke ftructuur, welke
hunne huishouding? welk nut zou van dezel-
ven in de huishoudkunde en ter bevordering van
handel en kunstvlijt kunnen getrokken worden ?
Op de LXXVIII Vraag geen antwoord inge- -
komen zijnde, werd zij bij het Programma van
1816 verlengd tot den 1 van Grasmaand 1818.
Zij bleef weder onbeantwoord, en werd bij het
Programma van 1818 nogmaals voor een Jaar
opengefteld, doch zonder gevolg. Zij is alzoo
bij het Programma van 4819. ingetrokken.
De LXXIX Vraag bleef mede onbeante
woord, en werd in 1848 verlengd tot den ta
van Grasmaand 1820, doch met geen beter
gevolg,
ín
vOoORBERIGT, ‚27
In bet Voorberigt des vorigen Deels, bladz,
43 is aangekondigd dat op de volgende Vraag,
welke bij het Programma van 1817 was uitge-
fchreven, twee Nederduicfche antwoorden, en
een in de Hoogduitfche taal waren ingekomen 3
er is vervolgens nog een vierde antwoord ont-
vangen: over welke takken toen de uiefpraak
aanftaande was:
LXXX. Waarin beftaat de ware Christelijke Vere
draagzaamheid der Burgeren onderling? Waarin
verfchilt zij van het Zadifferentismus, vooral met
opzigt tot beider bronnen, en welke zijn de gee
fchiktfte middelen om de eerfte uit hare echte
beginfelen te doen woortvloeïjen ?
De Verhandelingen hadden tot zinfpreuken:
Een iegelijk zij in zijn gemoed ten vollen ze-
Ker. Ne guid nimis, — ‘H dyazy mavra
vzrokéver. PAULUS, en de Hoogduitfche; Coze
cordia maximum ad confervanda enz.
Het Genootfchap oordeelde geene derzelve
te kunnen bekroonen3 doch wilde den Schrijs
veren gelegenheid geven, om, overeenkomftig
’s Genootfchaps eigenlijk, en in het Programma
van 1818 nader ontwikkeld doel, hunnen ars
beid in te rigten, en ook nog anderen ìn de mo-
gelijkheid ftellen, om naar den Prijs te dingen:
de
25 VOORBERIG TT.
de Vraag werd alzoo bij het gezegd Program-
ma nogmaals opgehangen tot den laacften van
Wintermaand 1818. Het Genootfchap behield
zich voor, om, bij aldien geene nieuwe ftuk-
ken of verbeteringen der reeds ingezondene
mogten inkomen, als dan uit de omtvangene
zoodanige te bekroonen, als het zoude oor-
deelen zulks te verdienen.
Er kwam een nafchrift in op het ftuk
‘H dyary enz., en nog een nieuw antwoord
onder de fpreuk: Bemin de Waarheid en den
Vrede,
Bij de eindelijke uitfpraak, heeft het Ge-
nootfchap geoordeeld, geene der antwoorden
als voldoende te kunnen aanmerken; en dus
ook aan geene derzelve den eereprijs toegewe-
zen; doch aan de Schrijveren toegeftaan hun-
ne Verhandelingen als hun bijzonder eigendom
aan te merken, en dezelve, des goedvindende,
door den druk gemeen te maken.
Zeer aangenaam is het ons te zien, dat dit
befluie niet te vergeefs is geweest.
Bij het Programma van 1817 was mede vóór
den 1 van Grasmaand 1818 begeerd:
LXXXI. Een gefchiedkundig Verhaal van den
oorfprong , aanwas en de verdere lotgevallen der
8 Stad
VOORBERIGT. 2
‚
Stad WVlisfingen, van de oudfte tijden af tot hee
den, met vermelding van de roemrijke Mannen,
die aldaar geboren zijn en gebloeid hebben,
Ten aanzien van zoodanige Mannen, welker
leven reeds uitvoerig befchreven is , begeert het
Genootfchap alleenlijk eene korte opgave ‚ met
vermelding van min bekende-bijzonderheden.
Niet beantwoord zijnde, is de Vraag bij her
Programma van 1818 nogmaals voorgefteld re
beantwoorden vóórden 1 van Grasmaand 18205,
doch er zijn geene antwoorden ingekomen,
Het Programma van 1818 ftelde de volgende
Prijsvragen voor:
LXXXIIL. Te beantwoorden vóór den 1 van
Grasmaand 1819:
.
Daar dikwijls het te velde ftaande Koren en
andere veldgewasfen worden aangedaan en bee,
fchadigd door dat geen, hetwelk men Horigze
daáuw noemt; wordt gevraagd: welke zijn de
omftandigheden , die dit Natuurverfchijnfel voore
gaan en vergezellen ? Welke is de aard der bee
fchadigende uitwerkfelen? — Zijn er, en zooj2,
welke Proeven genomeu, om die nadeelige gevol
gen voor te komen, of , reeds daar zijnde „ weg
te nemen of te verminderen, en welke middelen
«kan men, op grond dier Proefnemingen, en met
verwachting van eenen gunftigen nitflag, daar-
toe aanwenden ?
Door
38 vooRrEERIG Te
“Door de omftandigheden, die het Natuurvers
fchijnfel voorgaan en vergezellen, verplaat het
Genooifchap :
De Luchtssefteldheld, bij welke deze zooge=
noemde Aonigdaauw komt; — het weder dat voor
af gaat3 of men uit de voorafgaande Luchtsge-
fteldheid , het komen van den honigdaauw met
eenige zekerheid kan voorfpellen ; of het verfchijn=
fel eene zekere vast bepaalde rigting neemt, en
op alle de in die rigting liggende landen valt;
dan wel fommige voorbij gaat of overfpringt5 en_
aan welke plaatfelijke omftandigheden zulks als”
dan fchijnt te moeten worden toegekend? — of
het Natuurverfchijnfel alle jaren, of na een ze-
ker langer tijdperk; dan wel onregelmatig wee
derkeert ,— en het overal ; daar het komt ,-ondêr
die zelfde omftandigheid wordt waargenomen?»
LXXXIII. Te beantwoorden vóór den 1 van
Grasmaand 1818:
Daar het getal van nieuwe Geneesmiddelen
van tijd tot tijd zoo aanmerkelijk is toegenomen ;,
en vele oude, voorheen met geene mindere lof-
Spraak aanbevolene, in vergetelheid zijn geraakt’;
vraagt het Genootjchap :
1. Welke nieuwe Geneesmiddelen zijn er in
de laatfte halve Eeuw ontdekt_of aanbevolen,
die waarlijk proef houden en aan de aanbeveling
hunner uitvinders beantweorden , en
2. Welke
VOORBERIGT. st
a, Welke oude, federt dat zelfde tijdperk in
onbruik geraakte of verworpene, verdienen in
hunnen vorigen luister herfteld te worden?
LXXXIV. Te beantwoorden vóór den 1 van
Grasmaand 1818:
Is-er grond om te gelooven, dat de in dit lee
ven beoefende Wetenfchappen ook, in het toe-
komend leven, tot vermeerdering van den geluk
ftaat der gezaligden. zullen kunnen dienen? Zoo
ja; welke zijn dan die Wetenfchappen , waarop
de mensch, naast de kennis van God en zijnen
dienst, zich in dit leven vooral behoort toe te
leggen , om van derzelver aanvankelijke kennis
ook aan gene zijde van het graf de zaligfte gen
volgeu te kunnen hopen?
LXXXV. Op verzoek en ten kosten van!
Jonkheer J. H. SCHORER, destijds Gouver-
neur dezer Provincie, te beantwoorden vóór.
den 1 van Grasmaand 1818: 3
Zijn de berigten nopens de vermeenigvuldiging
der Zeehonden, federt eenige jaren, op de kus-
ten en in de ftroomen der Provincie Zeeland s
gegrond? Is dezelve van invloed op de mindere
hoeveelheid Visch, welke thans gewoonlijk bij de
gemelde kusten en in de ftroomen van Zeeland
gevonden wordt? —” Op welke foort van Visch
wordt die invloed het meest befpeurd? «en welke
zijn
32 YooRBERIGT.
zijn de doelmatigfte en minstkostbare middelen
tot wering van die fchadelijke Dierenfoort ?
Op de LXXXIT Vraag , over den Honig-
daauw , kwamen twee antwoorden in, onder
de zinfpreuken : Eenvoudigheid is hetszegel
der waarheid , en + Door fchade wordt men
wijs. — Geen van beide zijn der bekrooning
met goud waardig gekeurd; echter is aan den
Schrijver van het eerstgenoemde ftuk, om het
veelvuldig goede in hetzelve voorkomende, de
zilveren eeremunt toegelegd, zoo hij zich ge-
liefde bekend te maken: als Schrijver heeft
zich daarop doen kennen, HENDRIK PONSE,
Lid der Kommisfie van Landbouw in Zuidhol-
land enz., wonende te den Bommel op het ei-
Tand Flaguê,
Voorts is befloten deze Verhandeling uit te
geven met zZoodanige veranderingen, als noodig _
zal worden geoordeeld, en bijvoeging van de |
goede aanmerkingen uit het tweede ftuk, en
vooral met de hoogstbelangrijke bijzonderhe-
den, vervat in de ten jare 1805 door wijlen Sir
JOSEPH BANKS, bij leven Voorzitter van
de Koninklijke Maatfchappij te Londen uitz
gegevene Verhandeling over den Zonigdaauw,
Dit aldus geredigeerde (tuk zal in het volgend
Deel worden uitgegeven, Op
VOOREBERIG T, 83
„Op de LXXXHIL Vraag, over de oude en
hieuwe Geneesmiddelen, kwamen geene ant-
woorden in: zij werd bij het Programma van
1818. verlengd tot den 1. van Grasmaand 1819.
Thans ontving het Genootfchap een antwoord
in de Latijníche raal „en onder de fpreuk : Zideo
meliora proboqgue: doch het werd onvoldoende
gekeurd; de Vraag is om háre belangrijkheid,
bij het Programma van 1819 nogmaals opgé-
hangen, om beantwoord te worden vóór der
Ie van Grasmaand 1821. k
Op de LXXXIV. Vraag, over -de waardij der
Wetenfchappen in het volgend leven, kwam
een antwoord in, onder de Spreuk: Zoo wat
een mensch zaait, dat zal hij ook maaijen:
het kon, hoe fchoon anders gefchreven , echter
niet als voldoende worden aangenomen: het
Programma van 1819. vermeldde, wat het Ge-
nootfchap eigenlijk in het antwoord anders had
gewenscht, en ftelde de Vraag andermaal ter
beantwoording open, tot den 1. van Grasmaand
1821.
De LXXXV. Vraag, over de vermieenigvul.
diging der Zeehonden op de Zeeuwfche ftroo=
men, bleef onbeantwoord : zij werd bij het
Programma van 1818. andermaal opgehangen
UID. Z. Gen. C tot
|
$ VOORBERIGT.
tot den rt. van Grasmaand 18195 doch weder
onbeantwoord blijvende , is zij bij het Pro-
gramma van dat jaar ingetrokkene
In het jaar 1817. is geen Programma uitge-
fchreven.
Bij het Programma van 1818. is de volgende
Prijsvraag opgehangen, te beantwoorden vóór
den 1. van Grasmaand 1820:
LXXXVI, Waren de inrigtingen der Gilden of
Corporatien van neringen en ambachten, die zoo
lang in ons Vaderland hebben ftand gehouden,
in de daad van eenen zoo voordeeligen invloed
voor den bloei der Steden en Burgerijen, dat het
gebrek aan welvaart en de neringloosheid , waar
over thans zoo algemeen geklaagd wordt, ook
grootendeels aan de afschaffing der gezegde in=
rigtingen moeten worden toegekend? Indien ja5
in hoeverre zou dan , in den tegenwoordigen tijd ,
het herftel der Gilden uuttig en raadzaam zijn
voor den Staat ? En onder welke bepalingen
zoude dit als dan kunnen gefchieden?
Op deze Vraag ontving het Genootfchap vier
antwoorden, onder de zinfpreuken:
1. Laat alle dingen eerlijk en met orde
gefchieden, PAULUS.
3e Roept
vooRsBEeRIGH 25
e. Roept de Wijsheid niet en verheft nice
de Verftandigheid hare femme. SALOMO.
3. S'ilest en general dangereux d'attaquer
d'anciennes inftitutions &c.- «MEIJER.
4. Vis unita fortior.
Over deze,ftukken zal in de eerstvolgende
Algemeene Vergadering uitfpraak moeten ge-
fchieden.
Het Programma van 1819, heeft de volgende
vier Vragen ter beantwoording voorgefteld:
LXXXVIL Te beantwoorden vóór den ze
van Grasmaand 1821.
_ Wat is uit de Schriften der oude Profeten ,
alsmede uit het onderwijs van den Zaligmaker en *
zijne Apostelen, met genoegzame zekerheid op
te maken aangaande het toekomflig lot des Joode
Schen volks, als zoodanig aangemerkt , vooral
met betrekking tot deszelfs toebrenging tot het
Christendom en al of niet wederkeering naar Eh
Jestina ?
_LXXXVIII. Te beantwoorden vóór den Ie
„van Grasmaand 1822:
Een handboek in de Nederduitfche taal, ten
dienste van allen, wien , bij onderfcheidere Dijks=
‚86 VOORBERIGT.
of Polder= befturen, het opzigt en het beftuur
der waterweringen is aanbevolen.
Dit handboek zal moeten bevatten :
1. Eene befchrijving van alle of de meest be=
kende waterkeerende Werken , waarmede gewoone
lijk de onder het waterpas der zee gelegenc lane
den tegen overftrooming beveiligd worden,
2. Eene opgave van alle de fchaden en ram:
pen, die Dijken, Stranden, Duinen, of de door
kunst aangelegde Zeeweringen door. ftroomen ;
ftormen , hooge wloeden, golfslag, ontgrondin=
den enz. kunnen treffen.
3. Eene befchrijving van de onderfcheidene
‚ meest bekende middelen , ter voorkoming of here
flelling van de fchaden , vooral ook bij dringend
gevaar ; de wijze van conftructie dezer werken,
opgave van derzelver gewone kosten, alles, zoo
veel mogelijk , met toepasfing van de wetten ‘der
Waterweeg- en Waterloop- kunde en eene, zoo
uit dezelve, als uit de ondervinding afgeleide be=
oordeeling van het meer of min nuttige en doel=
matige van zoodanige werken.
ge Eene befchrijving van de conftructie en de
werking der uitwaterende Sluizen, en der Kanae
len van toevoer, Op grond van erkende water=
‘ loopkundige wetten.
5. Eene ontwikkeling. van den geheelen om«
_ vang der verpligtingen van Dijksbefluren , Dijke
bazen , Kommifen enze ten aanzien vanhet plan-
ink | matig
ied
VOORBERIGT, 37
matig gadeflaan der Stranden, Duinen , Dijken ,
Werken en Stroomen; de gefchiktfte tijden en
wijzen tot het doen van peilingen, ten einde zich
van alle voor- of nadeelige veranderingen te kune
nen verzekeren en de beste middelen ter verbetes
ring of voorkoming van fchaden en verliezen te
„kunnen beoordeelen.
_LXXXIX. Te beantwoorden vóór den zo
van Grasmaand 1823:
Een voldoend, beknopt verflag omtrent lin.
voorheen beftaan hebbende en nog aanwezige ge
leerde en verlichting en befchaving bevorderende
Maatfchappijen , Genootfchappen en Wetenfchape
pelijke inrigtingen in het Rijk der Nederlanden :
Behelzende ;
niet alleen een kort en naauwkeurig berigt van
derzelver oorfprong , inrigting , bedoeling en lote
gevallen , maar ook eene voliedige Lijst van alle
wetenfchappelijke Prijsvragen „ federt derzelver
inftelling uitgefchreven, tot op den tijd der be-
antwoording toes met vermelding of , wanneer ,
en met welk gevolg antwoorden op dezelve zijn
ingekomen.
XC. Te beantwoorden vóórden 1. van Grase
maand 1824 :
Vermits het Geletterd Zeeland van wijlen den
Heer PIR TER DE LA R DË, waarvan de tweede
C 3 druk
38 VOORBERIG T,
drukis uitgegeven te Middelburg in het jaat 1741,
„niet verder loopt dan tot de geleerde Zeeuwen,
die, tijdens hij zijnen arbeid befloot , waren overe
leden, en er nogtans na dien tijd, verfcheiden
geleerde Mannen uit dit gewest zich door hunnen
‚ Letterarbeid hebben beroemd gemaakt 5
Wordt gevraagd: een Vervolg van het boven-
gemelde werk van den Heer Dr LA RUÊÈ, behet-
‘zende: Levensberigten en opgave der Schriften
van geleerde en reeds overledene Zeeuwen , of die
overleden zullen zijn met het jaar 18223 te be»
ginnen daar, waar de Heer ve LA RUÊ zijne
maamrol heeft geëindigd. Oe): |
AAN-
„
AANSPRAAK
ALGEMEENE VERGADERING
® TOT
PLEGTIGE VIERING VAN HET VIJFTIG
JARIG JUBILE DES GENOOTSCHAPS.
MIJNE HEEREN
DIRECTEUREN EN LEDEN
VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP
DER WETENSCHAPPEN! Ä
D.. dag is woor mij, den-Voorzitter wan het
Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen „ een
der gedenkwaardigfte van mijn leven; want hij ver=
beeldt den vijftigften Verjaardag eener aanzienlijke
en beroemde Maatfchappij van Geleerden , Kenners,
Beminnaars en Befchermers wan Letteroefeningen
en Wetenfchappen, waaraan ik reeds twee en veere
tig jaren was verbonden. Deze dag is voor mij
hoogst aanmerkelijk, daar ik mij immer voorgee
fteld had dit heugchetijk tijdftip te beleven, niet al.
leen , maar. am dat ik bovendien het voorregt mag
genieten, van mij op denzelven met u te verheue
gen over den aanwas en luister dezer Letterkundige
Inrigting, waarvan, onder het beftuur van mijnen
Vitmuntenden voorganger Mr, 1ZAAC WINKELMAN „
gen halve eeuw geleden , de eerfte grondflagen , in
het naburig Wlisfingen, zijn gelegd,
Gij allen deelt met mij buiten twijfel in hetzelfde
C 4 gee
Cr De
genoegen , en zult gaarne eenige oogenblikken tose
wijden aan de herinnering van den 214 Januarij 1768 ,
toen het eerfte befluit tot aanleg en vorming dezer
Maatfchappij genomen werd, "
Het was altháns het verlangen van de Heeren
Directeuren , dat wij te zamen, zoo Leden als Di-
recteuren in eene Algemeene Vergadering, in deze
blijdfchap deelen zouden: en het is, ingevolge hun
befluit van den or Januarij dezes jaars „ dat daare
toe deze dag is beftemd.
Zijt welkom dan M,H. in deze plegtige Bijcen=
komst !
Bij mijne Aanfpraak aan Heeren Directeuren,
nu drie maanden geleden, heb ik gemeend hunne
aandacht te moeten bepalen, niet alleen bij de vers
dienftelijke Mannen , aan wier ijver en goed beleid
“wij den eerften aanleg onzer Maatfchappij verfchul
digd zijn, maar ook bij de ongunftige omftandige
heden, die federt het jaar 1771. hinderlijk waren
aan hare werkzaamheden en toenemenden wasdom.
Gaarne zou ik voor u een vrolijker tafereel op=
hangen, door u aan te toonen , dat deze Maat=
fchappij , in weerwil van al den tegenftand , waar=
mede zij te worftelen had , voldaan heeft en nog
voldoed aan het oogmerk harer intteliing , en zoo
veel invloed gehad heeft en nog heeft op de uitbrei=
ding van waarheid, vermeerdering van befchaving
en verbetering van verfcheidene takken van alge-
meen en bijzonder volksbelang, dat wij, zonder
ons aan ijdele praalzucht fchuldig te maken , de
onderneming onzer eerfte voorgangers dankbaar
MOSER
_( 3 De
mogen toejuichen, en rustig voortgaan, om hunne
voetftappen te drukken.
Maar hoe onderneem ik dit betoog , zonder door
eene te oppervlakkige befchouwing , te kort te doen
gan de waardigheid van het onderwerp „ ef zonder
door eene te groote uitgebreidheid » te veel van uwe
aandacht te vergen?
Misfchien deed ik best te belijden , dat de po-
ging mijne krachten zeer verre overtreft , en dat het
overzigt alleen over een tijdvak van vijftig jarigen
Letterarbeid mij befchroomd en duizelig maakt,
om mij roekeloos op dien oceaan te BEBEVEN,
Mij nogtans M. H. verlatende op uwe toegeven=
heid, zoo dikwijls onderwonden, zal ik het wagen
op dit plegtig feest. voor den roem onzer Maat-
fchappijj op te treden, en u alzoe voorgaan om
het offer onzer dankbaarheid aan te bieden aan den
Vader der lichten , van wien alle kennis nederdaalt.
Ik zal u op geen afgepasten toon onderhouden ;
door de aflezing van de lange list der bekroonde
Prijs- antwoorden en gedrukte Verhandelingen. —
Liever treden wij het ruime veld onzer werkzaam=
‘heden vrolijk in, befchouwen deszelfs doclmatigen
en nuttigen aanleg, rusten hier of daar onder de
fchaduw van eenen opgaanden ceder, of plukken
uit velen eene geurige bloem, terwijl wij voor de:
ftandbeelden van WINKELMAN, VAN DE/PERRE,
DE NIEUW -ERVE;, TE WATER, de beide
HURGRONJES, GALLANDAT en andere harer
ftichters en weldoeners {lil (taande, eenige bloemen
om hunnen fchedel vlechten, |
C 5 ___Wan-e
m4 D=
Wanneer wij de eerfte Grondwetten onzer Maate
fchappij in het jaar 1801 , bij gelegenheid onzer vess
tiging in dit Mufeem vernieuwd, inzien , bekoort
ons derzelver eenvoudigheid „ klaarheid en doel
matigheid. Zonder de werkzaamheden der Maate
fchappij te bepalen tot eenig bijzonder foort van
wetenfchap , firekt zij dezelve uit tot alles, waar-
door, naar haar oordeel, de eer van den alleen
wijzen God zou kunnen worden gehandhaafd of
uitgebreid , het nut van het Menschdom „des Vader
lands bijzonder , zou kunnen worden bevorderd, en
allerlei nuttige Wetenfchappen niet alleen, maar
ook kunflen zouden worden voortgeplant.
Er zijn dus bijna geene Prijsvragen , tot het ruime
vak van Wetenfchappen en fraaie Letteren behoae
rende, uit te denken, die de Algemeene Vergade=
ring niet zoude mogen uitfchrijven , geene ftukken
van welken aart, die zij niet aannemen en beoore
deelen zou En uit dit gezigtspunt kan het plan
onzer voorgangeren niet nalaten ons te verbazen; ja
wij loopen gevaar hen te verdenken van ijdele pralerij.
Maar verplaatfen wij ons in het tijdvak onzer
eerfte vestiging , toener geene andere geleerde Maat-
fchappijen in ons Vaderland beftonden , dan de ols
tandfche Maat/chappij der Wetenfchappen te Haars
dem en de Maat/chappij der Nederlandfche Letters
kunde te Leijden , dan moeten wij regt doen aande
oogmerken der -inftelling.
Waarom zouden zij hunne grenzen hebben ingee
trokken, zoo lang hunne naburen werkeloos bles
ven in de ontginning wan ruwe gronden, of ache
eerlijk in de aankweeking van bijzondere vruchten?
Na
5 Je
Na de oprigting echter van het Bataafsch Gee
nootfchap der Proefondervindelijke Natuurkunde
te Rotterdam, het Genootfchap tot uitbreiding
van den Christelijken Godsdienst in °s Hage, het
Wijsgerig Genootfchap van het Stolpiaansch Lee
gaat, Teilers Natuurkundig en Godgeleerd Gee
nootfchap , de Nederlandfche Huishoudelijke Maate
fchappij, de Maatfchappij van den Landbouw, de
Heelkundige Maatfchappij Servandis Civibus, het
Koninklijk Nederlandsch Inftituut, en nog eenige
andere dergelijke Vereenigingen, werden van zeifs
de grenzen onzer nafporingen beperkt en de aane
dacht veelal bepaald op onderwerpen, waarin of
het Provinciaal belang was betrokken , of tot wel-
ker navorfching cen of ander toeval of ontdekking
aanleiding gegeven had. _
Verhandelingen evenwel van allerlei aart werden
erkentelijk aangenomen onderzogt en in de Ge-
denkfchriften der Maat{chappij geplaatst : ja men
mag zelfs, volgens de Grondwet , jaarlijks twee
zilveren Medailles uitreiken aan de genen, die de
beste Verhandelingen of waarnemingen aan het Gee
nootfchap zullen hebben toegezonden. jj
Zal het wel noodig zijn M. H, na u onderhea-
den te hebben over het doel en den aanleg onzer
vereeniging, u verder oplettend te maken op de
regels van beftuur en inrigting , op het wijs beleid
onzer voorgangeren, van den edelen WINKELMAN
bijzonder, in de vestiging van de achting des Ge-
nootfchaps „door hetzelve met andere geleerde
Maatfchappijen eu Mannen van uitftekenden roem
te verbinden 2 Eene
mf 6 Je
Eene vijftig jarige ondervinding heeft het zegel der
goedkeuring gezet op de wastgeftelde reglementen 3
de uitbreidingen, naderhand aangenomen, werden
door de omftandigheden gewettiga, en zijn fpre-
kende bewijzen der zorgvuldigheid van ’t Beftuur,
Wij hebben Vlisfingen ten jare 1801. verlaten,
“tis waar: maar onzes ondanks, en om dat het
niet mogelijk was , door de veranderde omftandig=
heden , den zetel des Genoatfchaps in die toen.
zelve ongelukkige Srad te blijven handhaven.
Doch wij vergeten Wlisfingen niet; getuige de
LXXX. Prijsvraag, Vlisfingers waren onze eerfte
voorgangers „ Vlisfingen de wieg en bakermat on»
zer Maatfchappij , der Vaderlandfche vrijheid, en
der Kriügs en Letterhelden, in wier beeldtenisfen
wij ons nog verheugen.
Maar heeft ons Genootfchap aan het doel der
eerfte ftichters beantwoord? Heeft het voldaan aan
zijnen aanleg, en zijn zoo vele infpanningen van,
tijd, krachten en uitgaven door eenen milden oogst
vergolden ?
Ik aarzele niet om daarop, met alle vertrouwen ,
ja te antwoorden; vooral, wanneer men in aane
merking neemt, dat, nà de oprigting van andere
geleerde en beoefenende Genootfchappen , een groot
aantal der vroegere medcehelpers ons is ontvallen
en een groot deel onderwerpen aan onze tn
onttrokken
Om u hiervan te overtuigen, verzoek ik u uwe
aandacht te vestigen op de voordeelige uitwerkfels
niet alleen, die uit beantwoorde Prijsvragen en ine
gee
_
7)
geleverde Verhandelingen voortfproten, maar ook
op de zoodantge „ die meer zijdelings de natuurlijke
gevolgen waren onzer Letterkundige vereeniging.
Of zou het mogelijk zijn , dat eene Maatfcheppij
van befchaafde en ailen , in meerderen of minderen
trap , geleerde , waarheid en kennis minnende , be«
oefenende en bevorderende Mannen „ zoude kunnen
beftaan en werkzaam zijn, zonder elkander te vere
lichten en te verbeteren? zonder in deze vereenie
ging eene aangename verpozing te vinden van de
dagelijkfche zofgen en eene fltemming tot verdraage
zaamheid eù vriendfchap?® zonder in hunne zielen
gewaar te worden eene neiging tot ernítig onder.
zoek , en vooral een prikkel voor de eerzucht, die
fterke drijfveer voor den fterveling ?
Zouden alle deze voordeelen zich bepalen binnen
de Maatíchappij en krachteloos wezen daar buiten?
krachteloos wezen voor hiet algemeen belang, ten
wiens voordeele men zich vereenigd had?
De aart der zaak wederfpreekt hêt, en niet min=
ger de ondervinding.
Van grooiere Maatfchappijen , welker woordeelige
uitwerkingen erkend zijn, zwijgende, geen gewag
makende van die van London, Parijs, Weenen ,
Berlin en dergelijke, bepale ik mij tot de Zeeuwe
fche Maatfchappij der Wetenfchappen , en u M. H.
als bij de hand, door het veld harer werkzaamhe
den, nu gedurende eene halve eeuw bcarbeid „ lei=
dende , zal ik trachten u opmerkzaam te maken op
zulke fchoone vruchten, welke alleen in (taat zou
den zijn onzen roem te vestigen ?
Zits
—_l( 8 )=
Zeeland met zijne oude bewoners trok , het eerst
van alles, de aandacht des Genootfchaps tot zich,
Het ingekomen antwoord , in het jaar 1770. bee
kroond, heeft over dat duistere tijdvak zoo veel
licht verfpreid , dat latere Schrijvers zich nog daar-
ep beroepen.
Vervolgens de menigvuldige vallen of grond
braken inde Zeedijken , voornamelijk in Zeeland;
de wijze, om dezelve best voor te komen „ of daar
zijnde, ’tfpoedigst en minst kostbaar te herflellen,
Drie belangrijke antwoorden van in dat vak crvare=
ne Mannen, de Heeren B. NEBBENS, B. RENOU
en C. DE KANTER werden aangenomen en bee
kroond, en gaven aan de onderfcheidene Dijkbee
fturen de nuttigfte inlichtingene
Het Muntwezen van Zeeland en de voor haar
nadeelige Wisfel-kaers door de verhooging van
den zilveren Dukaat of Rijksdaler ontging ook
de aandacht der Beftuurderen nlet. Ook niet Aef
afnemen der Zeeuw/che flranden ,— het Armwee
zen, de Staat der Fabrijken , en bijzonder
de Aardrijkskundige gefteldheid van Zeeland en
Staats- vlaanderen van de oudfle tijden af , dat
zij zijn bekend. geweest als afzonderlijke Land-
fchappen. — Alles echter niet: met even gelukkigen
uitflag,s zelfs is de laatfte zoo belangrijke, zoo
dikwijls herhaalde en aangedrongen Vraag tot heden
toe onbeantwoord gebleven. 2
De Oost- Indifche Maat/chappij , dat plegtanker
weleer van Zeelands en vooral van Middelburgs be=
faan
=( 9 Je
ftaan en welvaart, maakte, in meer dan een opzigt,
het veorwerp uit onzer zorgvuldige bekommering.
Eerst vroeg men naar de kenmerken en oorzaken
der befmettelijke rotkoortfen op de uitgaande O. Ind.
Schepen, en naar de Geneesmiddelen dier kwaal.
De Vraag werd bekroond ten jare 1776. met de
gouden en zilveren Medaille, die toegewezen wer=
den aan de Heeren VEIRAC Een VAN HUSSEMs
en beideftukken zijn met voor wan op onze Schepen
gebruikt,
Men vroeg ON welke Schepen de
voorkeur te geven ware, aan Kuilfchepen of aan
Driedekkers ? en men bekroonde in het jaar 1779. de
antwoorden van E. LOMBARD Cl W. UDEMANS3
die aan laatstgemelde Schepen met goede redenen ,
den voorrang gaven, met dat gevolg , dat men
heeft opgehouden Kuilfchepen te bouwen.
’,
Men onderzocht de beste conftructie der Schee
pe, tot bevordering van de gezondheid en het gee
mak der Schepelingen; en het antwoord van den
Heer HARGER werd niet zonder heilzaam gevolg
bekroond met de gouden Eeremunt.
Men wenschte te weten de juiste mate des cir=
kelboogs van hetVoorfchip, tot bevordering der
Snelheid en wending; en het antwoord van den
Heer, GARNIER DE STe JULIEN werd mer de
gouden Medaille vereerd.
Het lot van oude en onvermogende Zeelieden,
’t zj die op Ooste en West = Indien’ of ten oorlog
st.
e-( 10 )—=
gevaren hadden , werd niet uit het oog verlos
ren : men verlangde een plan em berekening van
een Hospitaal, en men had het genoegen het gou«
den Eermctaal uittereikeri aan den Heer KAIJZERe
Eindelijk bekommerde men zich aangaande het
Zedelijk onderwijs der Zeelieden; op de Oost-Indien
varende, en vroeg naar de middelen, om goede
Krankbezoekers te vormen.
En ook deze Vraag bleef niet onbeantwoord ;
de gouden Eeremunt werd aan den Heer L. vere
WIJK, en de zilveren aan den Heer zr. HAAK
toegewezeit.
Ziet daar M.H. eene aaneenfchakeling van de
belangrijkfte nafporingen , waarvan men zich de ge=
Jukkigfte gevolgen zou hebben mogen beloven, ins
dien de rampzalige oorlog met Engeland, begon=
men in het jaar 1790 en met eene kleine tus{chen=
pozing onafgebroken voortgezet, den val van het
magtig en aanzienlijk ligchaam der Oost-Ind, Komps
niet verhaast en eindelijk beflist had,
Aan de nagedachtenis van de Heeren Directeuren
D. RADERMACHER VAN NIEUWERKERKs
EB. MATHIAS POUS el Ce CAEN, Bewindhebberen ’
der O. I. K. ter Kamer Zeeland, en niet minder
aan die van den Heer Opper - boekhouder M« vAnN
VISVLIET wijden wij een traan van dankbaarheid,
terwijl wij bij hunne ftandbeelden {til ftaande, ons
trachten voor den geest te brengen, wat zij voot
hun Vaderland, voor de O. 1. Maatfchappij en voor
dit Genootfchap gedaan hebbene
Ook
(1 r )==
Ook aan hunnen invloed waren wij den pecuniëe
len onderftand fchuldig, dien het Bataviaasch Gee
nootfchap ons verfcheidene jaren toezond, tot bee
‚ krooning van uitgefchrevene Prijsvragen : maar welk
voordeel ons ook bij de verwoestingen des oorlogs
ontviel.- d
Groot zeker waren de verdienften dezer voor-
treffelijke Mannen in het voorftellen van belangrijke
Prijsvragen, en misfchien in de beoordeeling der
ingekomene antwoorden , maar grooter nog de ver=
dienften van hem , die zijne eigene krachten beproefd
heeft aan de verbetering der Nationale Opvoeding :
beproefd heeft met zulk een heerlijk gevolg, dat
de hervorming eerst van de lagere, bijzonder de
Nederduitfche Scholen , en vervolgens van Aet
ganfche Schoolwezen daaruit is voortgefproten,
In het jaar 1778. werd door deze Maatfchappij,
vp het voorftel van deu Hoogleeraar H. je KROMs
de belangrijke Prijsvraag uitgefchreven : Welke ver=
betering hebben de-gemeene , vooral Nederduitfche
Scholen ter meerdere befchaving onzer Natie nooe
“dig? En hoe zou die op de voordeeligfte wijs kuna
nen worden ingevoerd en onderhouden 2 |
Zeven antwoorden kwamen ten vereischten tijde
in, waarvan er drie bekroond en gedrukt werden ,
namelijk die van de Heeren He j. KROM, C. VAN
DER PALM en D. C. VAN VOORST.
_ De Heer KROM, lid zijnde des Genootfchaps ,
kon naar den prijs niet dingen „ volgens de toen
beftaande wetten, fchoon hi ze dubbel verdiend
had, en nv werd de gouden Medaille aan den Hett
liL.D. Z. Gen, 6 Ge
_( T2 Je
€. VAN DER PALM naar verdienfte toegewezen ,
en de zilveren aan den Hieer D. C« VAN VOORST.
Maar niets verminderde dit aan uwe verdienften,
verige en menschlievende KROM! in plaats van
metaal werd u eene duurzame en dankbare lofa
erkentenis des Genootfchaps in het openbaar Pro=
gramma van het jaar 1780. aangeboden. Met eer-
biedige bewondering ftaren wij uwe beeldtenis aane
Gij hebt den grond gelegd tot de verbetering van
Neérlands Schoolwezen en alzoo tot onze Natio-
nale befchaving, en hebt dus den roem van het
Zeeuwsch Genootfchap voor altoos aan den uwen
verbonden,
Uwe nagedachtenis blijft onder ons onvergetelijk !
Welke eene zegepraal M. H, op domheid en ftijf=
zinnigheid , hardnekkige verkleefdheid aan eerwaare
dige en voorouderlijke gebruiken ! Och waarom was
de Maatfchappij niet altijd zoo gelukkig ?
Waarom bleef het loffelijk en fchandelijk gebruik
em lijken in Steden en Kerken te begraven, voorts"
duren? Hebben dan onze medeleden, PRRRENOT
en TE WATER te vergeefs die dwaze gewoonte
beftreden ? Was het te vergeefs dat, op mijn voors
ftel in het jaar 1783, eene Prijsvraag daaromtrent
werd uitgefchreven ; al de arbeid vruchteloos,
die door de Heeren VAN LEEUWEN en TERNE,
Caan wien de gouden en zilveren eeremunten naar
verdienfte waren gefchonken,) was aangewend ;
wruchteloos al de vlijt eu moeite, die zich ons ver=
diene
|
„
me 45 Jee
dienftelijk medelid ’s GRAVEZANDE, ter befeis
king van een Zoo edel doel, getroost had 2 :
‚Ja,-M. H‚ dit fchijnt zoo „ immers voor d/s nogt
want de tijd kan verbetering aanbrengen: 5
‚Inmiddels ware het te wenfchen dat onze Natie
uit het weinige, *t geen zij van hare Franfche overs
heerfchers heeft kunnen leeren „hum loffelijk voore
‘beeld in 't luk der begrafenisfen liever eed
had, dan in praalzucht en ligtzinnigheid,
„ Dat wij intúsfchien’M. H. ninimer aarzelen, om
fchadelijke vooroordeelen , fchoon gewettigd doot
voorvaderlijke infteilingen en gewoonten, te beftfija
den, met de wapenen , die wijsheid en voorzichtige
heid aan de hand geven, verzekerd, dat onze pos
gingen vroeger of later niet vruchteloos zijn zullen,
Hoe vele vooroordeelex wan dien aard verdweiten
miet reeds in onzen leeftijd, en zullen nog verdwijs
nén ‘bij’ toenemênde verlichting 1,
v> Maar laten wij tot andere beschouwingen terig
Weef , die ons, gelijk ik vertrouwe, nog’ nader
zullen overtaigen , dat wij: niet Geband gezaaid
ien ee a ; sdb
dalcherhts evarslg landwater- en Middel.
sh verzande en opgeflijkte haven tellen zich al
_aaunftonds voor mijne verbeelding.
Konden er voorwerpen zijn, onzer aandacht
eg Waatdige dan „deze ?
Gij waart hef gerwaardige DRIJFHOUT! dig
het Genootfchap op beiden oplettend maakte, —_:
C a Og
e— |
ma el DE he
Op uw voorftel werd in ’t jaar 18or, eene Prijsa
vraag uitgefchreven, aangaande de middelen tot
verbetering der waters ontlasting van dit Eiland,
en gij ‘hadt het genoegen, uit verfcheidere Prús-
wragen drie jaren later, die van ons medelid den
Heer sCHRAVER bekroond te zien,
Is waar, het ontkennend gedeelte van ’s Mans
voorftel {het niet doen van afdammingen , het niet
bouwen van Watermolens) is gevolgd , maar niet
hetftellige , de aanbouw ‚van eene nieuwe Sluis aan
de Noordzijde des Eilands, bij den Oranjepolder ,
of, zoo mogelijk eene Sluis op de Vlisfingfche ha-
ven uitwaterende,, met een Watermolen bij dezelve
en nog een Watermolen , malende op de gracht van
Vere Maar, zon, zo \ voorftel vaUEhEelOOg geweest
nomen ware „ ‚en, de toenemende verzanding der
Kiiddelburgiche haven na verloop van twaalf jaren
zijn plan niet had doen vervallen ?
„Met reden mag men hieraan,twijfelen. Bovendien
heeft de bekroonde Verhandeling gediend, om de
klagten over, de gebrekkige waterloozing. vanhet
Eiland te wettigen, de aandacht van het Beftuur
daarop meer te ‘vestigen, en alzoo aanleiding te
zgeven tot die verbetering ; waarin wij ons thans ver«
‘heugen mogen, en verder ( gelijk: ik hoop j dt
en:
Even eens is het gelegen M. He met het-belangr
tijk onderwerp der Middelburgfche Haven, waar
omtrent, op voorftel van den Heer DRIJFHO Ur
ja den jate 1803, eee wiki werd uitgefchtee
ae vel.
if HG Dee
ven. — Een der antwoorden „ dâarop: ingekomerï’,
werd ,.na lange onderhandelingengvin 1806. ‘bé-
kroond , en de gouden Medaille aan den Heer
THOMAS SPELEVELD toegewezene
Het Antwoord van den Schrijver , met den druk
gemeen gemaakt, vermeerderde, de. algemeene. bêa
langneming en gaf. aan de-Koammisfie , bij onzen
„Koning omtrent de verbetering ‘der Middelburg{che
Haven aangefteld ; belangrijke inlichtingen.
Gij herinnert u M.H. in welken ftaat, volgens
algemeene geruchten, de deliberatien waren „ toen
een onzer Leden, de ijverige en werkzame Pous,
op den 1, Februari 1815. eene belangrijke Voorlezing
deed op dit onderwerp, en een geheel nieuw. plan
mededeelde: een plan, ’t geen ter Es van Z, M.
gebragt en naar behooren onderzocht, eindelijk is
„goedgekeurd en uitgevoerd, Dar het, onder den
zegen des Hemels, lang moge dienen tot bevordé=
„ting van den Koophandel en tot vermeerdering van
den welvaart van Middelburgs en van Zeelands ine
gezetenen |
Ook de Landbouw van Zeeland ontging de aan=
dacht niet der Zeeuwfche Maatfchappije Zij wilde
de oorzaken weten wan het Brandkoren; dat fcha-
delijk verfchijnfel voor de veldgewasfen , en daarbij
„de middelen, om de uitwerking daarvan, zoo veel
mogelijk, te weren. X
In het jaar 1792. werd er eene Prijsvraag over uite
“gefchreven, waarop drie antwoorden “inkwamen,
die weder aanleiding gaven tot eene nieuwe Vraaë:
_
BARY. C 3 Zn
In hoe ver namelijk de aangeprezene hulpmiddee
Jen door de ondervinding waren goedgekeurd.
Niet vruchteloos was ook deze gedaan. In 1799,
werd aan HENDRIK PONSE, Landman te Geer-
liet, de gouden Eeremunt naar verdienften ge-
fchonken, en zijne Verhandeling met een uittrekfel
der drie anderen , door de vlijt van den Heer prij r=
Hour vervaardigd, met den druk gemeen gemaakt,
ten einde te dienen ter onderrigting van den Lande
mans aan welk oogmerk ook het een en ander ge=
lukkig heeft voldaan.
Mij dunkt, M. H. gj ontflaat mij van verder be-
toog en verlangt geene meerdere ftalen van den
gelukkigen uirflag onzer werkzaamheden.
Of moet ik nog fpreken van de bekroonde Prijss
verhandelingen van den Heer VAN SOLINGEN,
over de waardij der Wise Natuur- en Teekenkiunde
en de middelen, om de aanlcering dier Weten-
Jchappen voor min vermogenden gemakkelijk te
maken 2
Van die van den Heer ANDREAS BONN, een
„onzer oudfte Leden en nog in leven , over de /chik=
“kingen, door geleerde Maatfchappijen te mage
om elkanderen te onderfteunen ;
Van den Heer MICHEL, over de Casharale
daor en , :
Van den Heer DE MORA, over de onver=
wachte verfchijning der Kinderpokjes;
ek Van
17 )= et
Van .«eeevee maar gij verfchoont mij van ver=
dere proeven, en vergenoegt u met die, welke ik
u uit vele andere en meerdere heb medegedeeld,
Het is zoo: van de drie en tachtig uitgefchre=
vene Prijsvragen , zijn er flechts zeven en twintig
„met de gouden Eeremunt bekroond:
‚Maar dit bewijst, mijnes erachtens, voor de
voorzichtigheid „ bij de algemeene Vergaderingen in
‚de beoordeeling der antwoorden in acht genomens
Welligt haperde er iets aan de redactie der Prijse
vraag ; of de termijn van het in te zenden antwoord
was te kort; of de omftandigheden des tijds ‘on-
gunftig ; of de beantwoording kon men alleen van
een zeker bekend man verwachten, die of door
“zedigheid weerhouden of door menigte van bezig=
‘heden werd verhinderd.
Gij weet het M. H. welke fchoone lesfen en voore
fchriften onze voormalige Secretaris, de geleerde
‘en eerwaardige G. KUIPERS, Ons aangaande het
“voorftellen van Prijsvragen heeft medegedeeld en
nagelaten.
Ook zijne gedachtenis blijve onder ons in zee
gening !_
Bovendien eene Prijsvraag kan de teder uit
werking doen in meerdere of mindere mate , fchooa
zij nimmer beantwoord , veel min bekroond zij. —
Gelijk ik zeer gemakkelijk in ftaat zijn zoude om
met een recent voorbeeld te bewijzen „ indien ik niet
vreesde den fchijn te ide van mijne eigene po=
„Bing toe te juichen,
ik C & Buie
a OLD
Buiten twijfel moet men aan Prijsvragen en Ante
woorden van practijche nuttisheid den voorrang
geven boven Wijsgeerige befpiegelingen en geleerde
Verhandelingen, En van eerstgemelde {prak ik dus
wer voornamelijk.
Dan, het ontbreekt ons niet aan voortreffelijke
Verhandelingen , met het gouden eermetaal bee
kroond, van eenen geheel theoretifchen inhoud,
maar vruchtbaar in nuttige gevolgen, of dienftig
tot opheldering wan duistere vakken der geleerdheid,
Ik mag uwe aandacht niet misbruiken , en zal
daarom uit de bekroonde Prijs - verhandelingen
flechts die aanftippen , welker enkele opnoeming
mijne ftelling regtvaardigen moet.
Denkt dan aan die van de Heeren vAN IPE-
REN, PAP DE FAGARAS Cl FERMIN Over
de gevolgen, die een Natuuronderzoeker mag af=
leiden wit de reeds gemaakte waarnemingen; aan
die over de oudfie Bewoners van Zeeland ,— aan
die over de Dea Burorina,— over Apollonius van
Tijana,— de Hoekfche en Kabellaauwf/che, oneenige
heden , en andere.
Wilde ik nu nog verder uitweiden en uwe aane
dacht bepalen op den ruimen voorraad-van waare
memingen en ophelderingen in onze witgegevene
Verhandelingen, welke nuttige bijdragen voorde
kennis en gefchiedenis der Heel- Genees. Wise en
Starrekunde , der Oudheid- en Penningkunde zou
den zich aan uwe befchouwing aanbieden!
Heb ik meer te doen, dan u de namen te noge
men
onhe md
men van eenigen dier verdienftelijke Schrijvers, om
van uwe toeftemming mij verzekerd te houden.
Herinnert u dan uit velen de fchitterende namen
van Baxter, Bonn, Bomme, Brahe, van
Damme, Drijfhout, Ermerins, Fokker,
Gallandat, van Ghert, A‚’sGravezande;,
O.Z. van Haren, Houttuin, van Husfem,
van Iperen, de Kanter, Kuipers, Mechain,
de Moraaz, Nieuwland, Oosterdijk, van
der Palm, de Puiijt, drie Reitzen, Siabber,
van de Spiegel „ Tjeenk, Voltelen, te
Water, Winkelman, Paulus en Gerard
en Samuel de Wind, van Wijn en menige
vuldig anderen. $
Dat ik niet te veel gezegd heb, kan u met een
opflag van het oog, voor een groot gedeelte blijken
uit het beredeneerd Register, met groote vlijt
vervaardigd door den waardigen DRIJFHOUT,
Lid en Thefaurier van dit Genootfchap , en uitma-
kende het Ie Stuk van het XII, Deel onzer Vere
handelingen.
Een ftuk van groot belang voor 't Genootfchap ,
% geen ook altoos van 's Maus vlijt en fchrander-
heid zal getuigen,
/
Dus ver M.H. heb ik getracht u te overtuigen,
dat de Zeeuwfche Maatfchappij der Wetenfchappen
in den afgeloopen kring van vijftig jaren aan hare
beftemming heeft beantwoord en een eri oogst
van vruchten voertgebragte 7
Mijne poging zal ook, gelijk ik vertrouwe, niet
C 5 vere
_( 20 Jo
wergeefsch geweest zijn: vooral , wanneer zij woor
uwen geest terug roept al den tegenftand , waarmede
dit Genootfchap federt het 1771. te worftelen had,
gelijk ik in mijne vorige Aanfpraak. van den 21.
Januarij dezes Jaars heb. aangewezen.
Maar hoe veel hooger nog ftijgt onze bewonde=
ring, wanneer wij het oog wérpen op de breede
lijst van nuttige en aangename WVoorlezingen , fe-
dert den aanvang onzer maatfehappeliijke vereente
ging tot hier toe, gedaan in de maandelijkfche
bijeenkomsten en algemeene Vergaderingen , mitsgaes
ders in die van Heeren Directeuren !
Aan uwe werkzaamheid, ijverige LAFONT!
zijn wij die kennis verfchuldigd!— Maar bij den
wierook, dien wij de edele (chrijvers en redenaars
gaarne toezwaaijen , hoe (mert ons het gemis van
zeer velen dier lettervruchten, bij gebrek van toee
gezegde afschriften!
En nu zoude ik mijne rede kunnen befluiten, ine
dien ik niet dacht, alvorens het overzigt onzer let=
terkundige leopbaan te ftaken, eenige weinige oo=
genblikken te moeten ftil ftaan bij de beeldtenisfen
“onzer voornaamfte Begunftigers en Weldoeners.
Zonder de mate hunner edelmoedige giften te
willen vergelijken, ftaat gij mij nogtans toe ,datik ,
uit velen, mij flechts bij weinigen bepale.
En dan trekt mij uwe beeldrenis bijzonder aan,
edele van DE PERRE! rijk zoo wel in gaven des
geluks, als der wijsheid, hebt gij niets onbeproefd
gelaten, om in dit Mufeum den zetel te vestigen
„voor het onderwijs van Wetenfchappen en Kunften !
Aaa
(21)
Aan de edelmoedigheid uwer nagelatene Weduwe,
Vrouwe JACOBA VAN DEN BRANDE is het Nae
tuurkundig Gezelfchap en de Akademie van Tee-
ken- en Bouwkunde de eigendom van dit Gebouw
‘en van het kostbaar Planetarium ‚ daarin bewaard,
verfchuldigd.
Hoe veel belang giij ook ín onze Maatfchappij
fteldet, is wit weinige proeven gebleken; bijzonder
pit de inftelling van een bijzonder Departement voor
Middelburg, toen nog de zetel der Maat{chappij
in Vlisfingen was gevestigd,
Had niet een ontijdige dood uwen Reker
tot aller droef heid, reeds in het jaar 17óo. afge-
fneden, hoe zou het grootfche en doelmatige uwer
welberaamde inzigten, tot vermeerdering van den
bloëi der Kunften en OrteDIDSEDE zich hier hebe
ben ontwikkeld !
Maar ook gij vAN DE PERRE! deeldet in her
lot van andere groote Mannen , naar de aanmerkiag
van uwen Lofredenaar, den welfprekenden van
der Palm, dat uwe verhevene bedoelingen op de
onvolmaaktheid der menfchelijke maatfchappij als
fchipbreuk leden , en dat gij, ten loon uwer belang-
looze opoffering, de wereld heb maeten verlaten,
met deze bewustheid : Zé heb iets groots willen
verrigtene
Wat gij waart, WINKELMAN! wat gij voör
ons beftaan gedaan hebt, ’t geen” duizend gefchen-
sken overtreft, fchetfte ons uwe en onze vrieiid
„DRIJFBHOUT, in de Lofrede, die ons aan hem
Zoo wel als aan u altoos zal herinneren, ë
625 ge
_—( 92 jee
Gedoog, dat, zoo dikwijls wij uwe beeldtenis
manftaren , wij aan uwe nagedachtenis de hulde
toebrengen van onzen eerbied en dankbaarheid,
Gij hebt wel, edele en arbeidzame ne LA RUÊ!
geen deel kunnen nemen aan de vestiging onzer
Maatfchappij, wegens eene lange ongelukkige on-
gefteldheid : maar gij verdient de eerfte plaats onder
de haudhavers van Zeelands roem. Een hoog-
moedig letterzifter moge de Zeeuwen voor een hoop
zeebonken , fchippers en kapersgasten hebben uite
gefcholden : gij hebt door de uitgave van uw Gee
letterd , Heldhaftig en Staatkundig Zeeland ons
eeuwige lauren gevlochten, en wij — gaarne leggen
wij onzen cank op uwe Grafzerk neder.
Cpzettelijk is nimmer uw naam onder ons vere
eerd. Ook gij pr LA RUÊ! zijt fchier vergeten
in de Stad, waarin gij regt gedaan hebt: maar gij
zult in mij eenen verdediger uwer nagedachtenis
vinden op de eerfte onzer najaars bijeenkomften,
indien het God behaagt mij tijd te verleenen en het
mijne krachten toelaten.
En nu M.H. heb ik het onuitfprekelijk genoe=
gen u op te leiden voor het beeld van der grooten
Vlisfinger, den Luitenant-Admiraal DE RUIJTE Re
De Heer CROMSTRIEN EVERTSEN, Oude
raad der Stad Middelburg , gevoelig voor hetgeen dit
Genootfchap onlangs deed , tot opluistering van den
roem zijner heldhaftige voorouderen, de Luitenante
Admiralen Jan en CORNELIS EVERTSEN,
zond ons dit uitmuntend, door het penfeel van
den
83 )=
den beroemden Bol vervaardigd , Schilderftuk , ora
te dienen tot een voortdurend bewijs zijner era
kentenis en die van zijn geflacht, Hij ontvange
daarvoor bij vernieuwing de verzekering onzer har=
telijke dankbaarheid!
Ook u edelmoedige, VAN KINSBER GENI
brengen wij toe ‘den welverdienden : lof; Gij hebt
ons niet flechts in ftaat gefteld , om almede de. af
beelding van den grooten De RU IJTER , uit uwen
naam, aan 's Lands Zeemagt te Wlisfingen aan te
bieden, maar gij fchonkt ons bovendien het wel»
getroffen tafereel van den beroemden Zeeloots
FRANS NAEREEOUT, beiden verfchuldigd aan
het penceel vau den iijverigen en fchranderen Bourg;
ens, verdienftelijk mede =lid, ry
Maar hoe vele gefchenken , kostbare en zelde
Zämé Voorwerpen , bezitter” wij; die echter thans
woor ons oog zijn’ verborgen; en welker befchou-
Wing Ons menigen mildeir Beguuttiger herinhere1
Onze Boekverzameling, wélke eenên vrij goeden
voorraad bevat van nuctige"er zeldzame ‘Boeken 5
ons Kabinet van Hoorns en Schelpen , ’t geen zeer
fchoon is, ons Munt » kabinet , de Verzameling
van Naturalia, Oud- en Zeldzaamheden , zij allen
Zijn fprekende herinneringen van vele edelmoedige
begunftigers en fchutsheeren,
Arg : (
Onvergetelijk blijven ons uwe namen, verdien.
ftelijke Mannen! Adriaan Moens, Adriaan
Tzaac Hurgronje, Steven Matthijs Snouck
Hurgronje, Brandt, Jacobus Willemfen,
idee Ploos
Ne B on
Ploos van: Amftel, Jacob Hendrik Scho fe
en A.J. C‚ Lampfins,
Met aikhaated herintieren wij ook ons uwe
gefchenken , vriendelijke Begun(tigers Ackerm ans,
Bomme, Boddaert, Kien van Citters,
Nerbeije van Citters, Ermerins, de Free
mer, Gerard, ’sGravezande, Gallandat,
van Haren; Hofstede, van peren, Kluit,
Lafont, Lammens, Louüsfen, Rethaar
Macaré, Mauritz, van der Muelen, Nieu we
Jand, Nebbens; de Puiijt; Radermachers;
Raepfact, Reitz, de Smidt van Roüen,
Slabber, Slicher, P.G-Schorer, P‚l, Serlé;
C.J. Serlé, van de Spiegel, Verdooren,
Vos, de Wind, van de Wijnperfe, te Water,
Willemfen, IJpeiijij en vele andere.
Wij herinneren ons ook wwen arbeid en gee
fchenken. ijverige Secretarisfen. onzer Maatfchappij
Brahe; Tjeenk, te Water, Kuipers, van
Doorn, van Roùen, Drijfhout en de Kanter.
Onvergetelijk blijven ons uwe verdienften en wel
daden.
En alzoo meen ik M. H. mijne rede te kunnen
befluiten. Gij zult, gelijk ik vertrouw , het ge-
brekkige daarvan wel willen verfchoonen , aanvule
len, ’tgeen ik mogt Verzuimd hebben , verbeteren ,
% geen min gelukkig mogt zijn uitgedrukt.
Ontvangt dan, Me H. mijnen hartelijken zegen-
wensch met dezen plegtigen dag, den vijftigfien
Ha, in Jears
4
_—( 25 )—=
Jaardag onzer Maatfchappij. Weest lang de blijde
getuigen van haren bloei en voorfpoed en met on=
zen Koninklijken befchermer de ijverige en edel«
„moedige Schutsheeren van haar beftaan!
Een harer eerfte oprigters., de grijze en gee
leerde TE waTer, verzocht mij bij ude tolk
te willen zijn zijner opregte deelneming. Hieraan
voldoe ik gaarne, hoezeer het mij en zeker u allen
fmart de perfonele tegenwoordigheid des waardigen
Mans op dezen dag te misfen.-
Heil ook u, verdienftelijke sLABBER! uwe tee
genwoordigheid verblijdt ons. Ook gij waart een
der eerfte ftichters van dit Gebouw, tgeen gi, na
verloop van vijftig jaren, nog a's een fieraad van
dit gewest, als een Monument van voorvaderlijke
voorzorg , heerlijk moogt zien prijken !
Zeldzaam voorregt ! Dat het nog lang moge
voortduren! Dat de Goddelijke goedheid u, benee
vens uwen onmiddelijken voorganger, TE WATER
nog lange jaren fpare: en dat alzoo de fierlijke
kroon der griijsheid , op ulieder achtbaren fchedel
Pprijkende, niet dan fpade plaats make voor de
kroon der Heerlijkheid ! '
En nu M.H. wat blijft er over dan deze aanfpraak
te befluiten, met mij (gelijk ik vertrouwelijk doe)
bij berhaling aan te bevelen aan uwe vriendfchap en
toegevenheid , welke ik wegens het klimmen mijner
jaren en ligchaams zwakheden verder meer en meer
zal noodig hebben; den God der Wetenfchappen ,
voor zijnen biijfland te danken, alle onze belan-
gen,
ll 26 j=
gen , bijzonder die van deze Maatfchappij , aau
zijne gunst en befeherming op te dragen !
_ De Heeren VAN DEINSE Cn EPKEMA aangte
nomen hebbende, die taak voor mij te vervullen ,
zult gj ”nog wel eenige oogenblikken willen aan-
hooren : en eindelijk aan onzen Secretaris DE
KANTER Sêlegenheid geven, om deze plegtigheid
met een Slotzang te cindigen,
De God der Wijsheid en Wetenfchappen ver-
hoore hunne wenfchen , die ook de onze zijn „ tot
heil en zegen onzer Maatfchappij !
\
H U L DE
AAN DE.
NAGEDACHTENIS
VAN DEN HEER
PIETER DE LA RUB,
SCHRIJVER VAN HET GELETTERD,STAAT=
KUNDIG EN HELDHAFTIG ZEELAND,
DooOR
Mr. N. CC. LAMBRECHTSE N
VAN RITTHEM,
PRESIDENT VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAE
DER WETENSCHAPPEN:
VOORGELEZEN IN DE MAANDELIJKSCHE
BIJEENKOMST,
den 4e November 1818,
Pe
5 dale wiee wen it zy
rd
ens jd hs wdn
amet ce L
Sram Rvk
KE $
7 saaemadens nn aa vii 4 a
ent mona: 5 (wen 5
ad!
MIJNE HEEREN!
ZEER GELERDE MEDELEDEN!
Onder de ‘menigvuldige drijfveren tot nüttige”
„en edele daden behoort buiten twijfel de Eigen=’
liefde , eene drift, door den weldadigen Schep=
per, in het hart van iederen mensch zoo diep itis
geprent, dat zij door sommige Wijsgeeren, nief
ten onregte misschien; voor het beginsel van alle
zedelijk gevoel gehouden is.
Onverschillig te zijn omtrent zijnen goeden naam
behoort zekerlijk niet tot de gewone karakters def
menschen. Wie zou; bij de bewustheid van ons
scluld, gaarne voor misdadig willen doorgaan bif
zijne medemenschen ? Wie stelt geen belang in de
goedkeuring van anderen, bijzonder van bevoegs
de beoordeelaars, bij de herinnering aat eenig
nuttig werk of welgemeende poging? Waar is
de man, die te vreden is met de goedkeuring 4
met de toejuiching zelfs van het levend geslacht ;
zonder zich te bekommeren over de toekomst ?
1 Of zou eeri vlugtige roem den Held , den Staats<
man, den Wijsgeer , den “Schilder, den Dichter’
WM: peen. z. GEN. Á bes
(2)
bevredigen kunnen , zonder hoop, dat de Nako-
melingschap zijne laurieren ongeschonden laten
zal? zonder hoop, dat de erkentenis en bewon-
dering welligt nieuwe eereteekens daarbij zullen
voegen ?
‚Dan de eigenliefde heeft in een welgeplaatst hart
ook nog eene andere en uitgebreidere strekking,
dan slechts tot het geen den mensch eigenlijk in
zijne bijzondere betrekkingen aangaat. Kan ie
mand „door eene edele einedliefd. bezield; niet
onverschillig zijn omtrent zijnen goeden naam ;
hij kan het ook miet, betrekkelijk de eer zijner
Stad- en Landgenooten , in engere of rummere be-
tekking : hij beschouwt de eere van deze als een
gedeelte van zijne eigene; wordt dezelve aange
rand, hij kan niet nalaten. ter harer verdediging ,
naar mate zijner vermogens en betrekkingen ‚ op
te tweden , den laster af te weren en te doen ver
stomrmen ; terwijl hij hier door zijne met en naast
aan hem levende tijdgenooten aan zich verpligt,
en; zonder dit te bedoelen, de erkentenis ook der
Nakomelingschap ‚ ten minsten uitlokt.
„En zoude-het U, M. H.! dan niet welgevallig
zijn eene” korte hulde: aan de: Nagedachtenis van
eenen zoodanigen, door de edelste eigenliefde ge,
drevenen ‚ Man te hooren ?— van eenen geleer
dn Zeeuw „ die manmoedig optrad, om den roem »
zijner Landgenooten te verdedigen „ zonder dat. hem
daarvoor eenige openbare dank opgedragen ; of zij=
egd EN N ‚au NE:
zalf 5 Pam
ne nagedachtenis immer opzettelijk vereefd d is 4)
Aan deze slechts flaauw geschetste trekken: in
kent Gij zeker oe verdienstelijken nm
PLEETE RDE vLAR-U By tos
den beroemden Schrijver. van het Geletterd b
„Staatkundig. en Heldhaftig Zeeland.
Reeds bijna acht en veertig jaren rust hij in
het stof! Welaan dan, terwijl wij zijne beeldtenis
aanstaren, laat ons de hulde onzer erkentenis op
zijne Grafzerk aan zijn koud gebeente dankbaar
bewijzen.
En hoort gij, Mijne Heeren ! uit mijnen vraie
niet eene Lofspraak in den verheven’ toon des
Redenaars, maar eene eenvoudige Levensschetss,
die Ulieden den werkzamen „maar ongelukkigen
Man, naar waarheid, gelijk ik hoop „… za! deet
kennen, wel niet zoo als. Hij zulks verdiende: 5
maar zoo veel mijne krachten en de voorraad mij
ner naspeuringen het toelaten.— Verleent mij;
Mijne Heeren ! Uwe toegenegene aandacht en ‘toes
gevendheid. ein
A2 … De
Ca) De geleerde 6. De winD, Hoogleeraar in de Ontleed
„Heel- en Vroedkunde aan het Middelburgsch Atheneum
heeft nogtans in zijne redevoering de Praclaris Zelandorum
mêtitis in rempublicam litterariam A © 1778 aan de nagedache
‘tenis van De -la-Ruê de hulde van eerbiad en dankbaad
Heid naar waarde toege bragt.
__De Ouders van onzen De la Ruê woonden
te Middelburg: aldaar was zijn Vader Pieter De
la Ruë (uit een aanzienlijk Fransch geslacht ge-
boren en gehuwd aan Maria van de Claver
een voornaam en ruim gezegend Koopman.
Geboren te Middelburg den So. Mei 1695, ge=
moot de jonge De la Ruê de voordeelen eener
verstandige opvoeding. Al vroeg gaf hij bewij=
zen van eenen goeden aanleg en van lust tot de
Dichtkunde, Ook waren de voordeelen des Koop-
handels , in het vaderlijk huis blijkbaar , hem niet
onverschtllig : zoo dat hij meermalen zijn verlan-
gen te kennen gaf, om ook tot den Koophandel
te worden opgeleid ; maar hij moest onderdoen
voor ’s Vaders begeerte, en, na de lessen aan de
Latijnsche school van Middelburg met lof te heh
ben bijgewoond , zich mn het jaar 1712 naar Leij-
dens Hooge School begeven, ten einde zich toe te
leggen op de kennis der Regtsgeleerdheid. Hij
amogt , bij het verlaten van het Middelburgsch Gym
nasium ‚ met veel bevalligheid, eene redevoering
gehouden hebben de Juris prudentia Romano=
rum , deze Wetenschap beviel nogtans zeer wei=
nig aan den jongen De la Ruë, die meer smaak
bezat voor de Taal- en Dichtkunde , dan voor de
vergelijking en nasporing van vreemde wetten ,
vele eeuwen oud en gemaakt-voor een geheel an=
der Volk. Gelukkig echter waren de zaden van
deugd en Godsdienst, die in zijn hart reeds vroe»
5 6 + SE
mel 5 jn
ger gezaaid waren, niet verstikt: ook wederhiele
den hem deze van zedenlooze jongelingen te vere
gezellen. |
Tot Leeraar in beide regten, na het verdedie
gen eener Dissertatie de modis , quibus testamen=
ta infirmantur , aangesteld ten jare 1715, kwam .
De la Ruê te rug in zijne geboortestad , zoo on-
_ geschikt als ongenegen, om zich op de oefening
der Regtsgeleerdheid toe te leggen— De Dicht-
kunst was en bleef het hoofddoel zijner werk=
zaamheden.
Gelukkig had zich eene dergelijke neiging gee
vestigd in de harten der Heeren Johan Steern=
gracht en Pieter Boddaert, de vrienden zijner
jeugd ‚ naderhand Mannen uitmuntende in kennis,
deugd en Godsdienstigheid ; de eerste, Pensionaris
der Stad Middelburg, de andere, Griffier van den
Raad ter Admiraliteit in Zeeland.
Op voorstel van De la Ruê werd bepaald
eene wekelijksche bijëenkomst, aan de oefening
der Dichtkunst en Nederduitsche taal toegewijd :
en zeker niet zonder gelukkig gevolg! — Trou=
wens daar door werd niet alleen onderlinge na-
ijver aangevuurd, maar zij diende ook tot be-
sehaving van den smaak der Dichteren en bragt
hen in kennis met den Heer WV. Swancke, Lid
__ van den Raad van Vlaanderen, bekend door de
Uitgaaf van deszelfs Stichtelijke Rijmoefvningen,
“ Bekoorliike eenstemmigheid „ waar eenerleineis
els) ‘3 ging
\ —_( 6 je
ging allen bezielt, en het doel is onderling: on=
„derrigt in nuttige kennis en beschavende. Letter-
oefeningen ! welhaast zag men er ook de vruchten
„van.
Het Treurspel van den Franscken Dichter Gre»
Billon , Atreus en Thyëstes genoemd , werd. door
de Heeren De la Ruéê en Boddaert, in Ne-'
derduitsche verzen overgebragt, en in het jear
1717 ‚ door-den druk gemeen gemaakt; terwijl
in het zelfde jaar het eerste Deel der Dichtlie-
wende Tijdkortingen, bestaande in Gedichten
wan onderscheiden stoffen en rijmtrant , onder
de zinspreuk Fwugant Carmina euras, te Leij-
den werd uitgegeven, gevolgd in 1718. vaneen
tweede Deel, waarin zich de Heeren Steengracht;,
Boddaert en De la Ruë als Schrijvers voor de
beide stukken bekend maakten.
Totusschen was De la Ruë niet verschoond
gebleven van ambtsbegigheden , die hem aan zijne
geboortestad verbonden. In het jaar 1718. werd
hij tot Schepen verkozen, en in het volgend jaar
tot Paad der Stad Middelburg , Thesaurier en
Voorzitter van het Collegie, van Kleme zaken. Alle
welke posten door onzen De la Ruë met vlijt
en eens eming werden waargenomen ,„ en de
grootste hoop gaven voor zijne toekomstige vol-
komenheid.
Maar nu begon zich een vale nevel te ten
den over het geluk van De la Ruê. Na lang-
du=
Le
ba OAD an
durige ongesteldheid verviel hij in eene zware ziek
teven krankzinnigheid, die hem drie jaren, met
afwisselende vlagen van rede en verbijstering 4
nutteloos maakten voor zich zelgen en voor-ande-
ren: tot eindelijk zich de Goddelijke Barmkartig-
heid over hem ontfermde en ecne straal van hoop
in zijnen verslagen’ geest deed nederdalen.
Hij was, volgens zijne eigene aanteekening in
het jaar 1722, in zoo verre hersteld, dat hij het
volkomen gebruik van eenen werkzamen geest
in een tamelijk gezond ligchaam had weder ge-
kregen. Zijne vrienden ontvingen;hem met ver=
rukking , hij hervatte zijne vorige ambtsbedie-
ning; nam weder de pen op, en bewees, door
zijn onberispelijk gedrag en de, stipte nakoming
van zijne pligten, dat hij het vertrouwen zijner
medeburgeren nict verbeurd had.
‚Welhaast aanvaardde hij op nieuw den post
„van Schepen zijner geboortestad , en gaf zich voorts
„geheel aan de Letteroefeningen en het onderzoek
der Heilige Schriften over, waar in hij door de
Heeren Swancke, Boddaert, Woget, Wesse-
ding, Plevier en anderen ondersteund werd.
… Een der eerste onderwerpen der Letterkundige
bespiegelingen van onzen Schrijver was: Aet al of
niet geoorloofde van den Schouwburg. ’t Geen
hij 'er van gezien had en opgemerkt, bad hem
van ’t gevaarlijke en nuttelooze daar van over-
Feed, zoodanig dat hij meende verpligt te zijn
te A 4 ‚_zij=
CB Des
zijne medeburgeren ook hier van te overtuigen.
En ziet hier de gelegenheid , welke zich daar
toe aanbood.
De geleerde P, Burman , Hoogleeraar op
Utrechts Hooge school te dier tijd , die in het jaar
1711, eene Redevoering had gedaan Pro Comce-
dia, had, misschien wat ruimschoots, het nut
van den Schouwburg aangedrongen , met dat ge
volg, dat menigvuldige geschriften daar tegen ia
het licht kwamen , waar in de persoon van den
Heer Burman en zijn zedelijk gedrag , niet wei-
nig werden doorgestreken: onder deze was ook
eene Verhandeling in de Fransche Taal van den
Heer Rivet, sur les Comedies.
Overtuigd van het misbruik en de gevaren van
“den Schouwburg, besloot De la Ruë het werkje
van Rivet , m het Nederduitsch overgebragt, uit «
te geven, zoo als hij ook deed m het jaar 1724;
gevende hij nog in het zelfde jaar uit eene verta=
ling der Redevoering van den Hoogleeraar Zoget,
de Natalibus Academic Groningensis.
Van. eigene vinding echter was een Gedicht,
genaamd Schets der Heerlijkheid , door De la
Ruë, omtrent dezen tijd, gemaakt , en door
hem opgedragen aan den Predikant Bosschaart,
die den Dichter in zijne verbijstering met raad en
troost bediend had , en het stuk waardig oordeel
de , om achter zeker door hem uitgegeven werkje,
met den druk gemeen gemaakt te worden.
'
lg Jer
In het jaar 1725, verliet Dela Ruêde Mid-_
delburgsche Regering, en werd door dezelve tot
Provincialen. Rekenmeester van Zeeland voorge
dragen en bijde Staten van Zeeland aangesteld’,
gevende op den duurblijken van deugd en scliran=
derheid: zelfs van de uiterste naauwgezetlieid in
zijn gedrag en werkzaamheden, die nogtans wel=
haast, op het onverwachtst, door geheel andere
bezigheden werden vervangen,
Op den achtsten van Sprokkelmaand des jaars
1725. was de honderd en vijftigste Verjaring
van Leijdens Hooge School plegtig gevierd, door
de Hoogleeraren Franciscus Fabricius en Pien
ger Burman, en de eer van Zeeland op eene
schampere wijze. aangetast.
Had maen, bij zulk. eene plestigheid, de her=
haling gehoord van der Zeeuwen dapperheid en
ildedinved ter redding van het uitgehongerd Leij
den ; had men: den lof van Middelburg hooren uit=
galmen, als welke niet had geweigerd hare klok
ken af te staan, ten einde daaruit geschut te gie=
fen ten dienste der krijgsmagt, die Leijden zou
trachten te ontzetten ;. had men in navolging ván
den onsterfelijken Janus Douza, het beleid en
de trouw hooren bewonderen van Zuodewijk de
Boisot, Adriaan WW illernszoon en andere Zeeu-
swen, die niet geschroomd hadden zich tot dien
__#ocht aan te bipden; men zou zulks ninmmer ge=
3 ne hebben op fekening van vleijerij of aijn
—( 10 J—
maar de Zeeuwen in ‘het openbaar uit te krijten
‚als benijders en tegenstanders van Leijdens wele
verdiende belooning, als slechthoofden en weet-
nieten, ongeschikt voor letteren en wetenschap-
pen , en onbekwaam om slechts éénen Man te
moemen , die zich in dat vak had onderscheiden ,
en dezen hoon, in eene der plegtigste Vergade-
ringen van Staatsmannen en Geleerden, uit te roe
pen , met een’ zwier van taal en woorden , die de
bitterheid der verwijten nog meerder kracht bij-
zetteden: dit m der daad bad niemand kunnen
verwachten — dit moest aller verbazing geande
maken.
Het was de geleerde en welsprekende Burman,
die in het Carmen Elegiacum , ter gelegenheid
van evengemelde plegtigheid , zich hieraan on
voorzigtelijk. had schuidig gemaakt.
Ongaarne herhaal ik ’s mans onbedachtzame
woorden ; maar ik kan zuiks niet geheel nalaten,
zonder de noodzakelijkheid en waarde der tegen-
spraak te verminderen. Hoort er dan van dit wei-
nige.
Na in den aanvang zijner Redevoering, ter zij=
ner bemoediging ‚, de hulp der Zang- godinnen te :
hebben ingeroepen, spreekt de Redenaar eerst
’ Lands Hooge Magten, vervolgens Leijden , aan.
Hij stelt zich voor den geest den rampzaligen *
staat van het door honger en gebrek uitgemer=
geld Leijden en deszelfs eindelijke verlossing; de
aan=
(HJ
aandoening des Prinsen, de verwaarloozing van
allerlei soort van onderwijs, en de hooge noodza-
kelijkheid , om daarin"te voorzien
Hij herinnert zich het verbond; tusschen Hol-
land en Zeeland gestoten , em: doet-het Eiland.
Walcheren, tgeen het eerst het Spaansch.juk had
afgeschud ‚ voorkomen; als verlangende „ter ver=
gelding zijner trouw eu V aderlandsliefde, de zang
__godinnen op zijnen grond te vestigen. ,
De Prins schijnt genegen.het oor te leenen aan
het verlangen der Zeeuwen „en welhaast verspreidt
zich het end gerucht ‚ dat hooger onder-
wijs den Zeeuwschen grond versieren zal.
Leijden beeft en bekommert zich El dat het na-
ijverig Zeeland deszelfs ouden roem zal wegdra-
gen; het zendt gezanten naar Vader WILLEM,
die eerst den Vorst-aanspreken: en- naderhand -de
Zeeuwen deze woorden toevoegen:
.
t
Que , Pater , invidia ests Baravis bi, femper, amatis
Hoc dare munifica mente perenne decus ? Mi
Quid tibi cum placidis Gaas 0 Meprunie, Muûs Li
Quid tibi cum miti , Neutiea turba , choro
Eluctibus arcane turbare’ quid atria fevis
… Palladis, et rauco murmure‘templa paras ® aad
Naufraga Vefani non hec Dea litord ponti „
< Otia'fed tuti dulcia ruris amat.
Pimpleos latices „ non falfas zequoris uudas,
“ Indomita Hippotade quas agit ira , fitit.
eG Finde
(1% jn
Binde procellófi., nihil obfto-, marmora Nereis
Et vaga discurrat per freta. mille ratis;
Praedantes cumulet dulci Nehalennia lucro 4
-_Horreaque aligero: rumipe favente Deo.
At mihi Pieridum myfteria casta relinque :
Apta magis tacitis funt mea rura facris.
Commendat me leta- quies , blandique recesfus 4
Quique nitens verno ridet honore locus.
Denique quis Vestra coluit de gente Camenas ?
Elogtio, dic, quis, carmine quisve potens ?
Quo’ mysta preeunte modos, Zelanda , dicabis ,
Quo, Cháritum , postem Vate tenente, domum?®
At mihi, Doufa, facros jam vaticinatus honores,
Pallada privata religione colit.
ik dst, inn eng
hmnee ms aes mand
“Scilicet Aemonias lauros, et Thesfala Tempe
_ Deferet, et Phoebus ES colet!
Stultus arenofis mutans Parnafia dumis
Culmina, in gequoreis fana locabit agris !
Malit Oronteam viridante refurgere Daphnem
Rure , quod obliquo flumine Rhenus alit.
Wat den grooten Burman bewogen hebbe,
om zoo ver bot te vieren aan zijne Dichterlijke
vervoering „ dat hij niet slechts de waarheid der
Geschiedenis te kort doet, maar al zijne gal op
de Leeuwen uitspuwt, vergetende zelfs de groo
te diensten, dee zij ter redding van het, door de
Duif Span
®
Ny
{B
Spanjaarden belegerd Leijden, bewezen ‘hadden 4
is mij nimmer met genoegzame zekerheid gebleken.
Waarschijnlijk komt het mij voor , dat de eene
of andere Zeeuw den Hoogleeraar, die weinig te=’
genspraak lijden kon, en in deze zijne geheele
Redevoering eene zonderlinge gemelijkheid ten
toon spreidde „ zal hebben tegengesproken op
eenig stuk van verschil, en misschien in zijnen-
Latijnschen stijl den verfijnden smaak des Rede-’
naars gekwetst, zoo dat hij in zijnen toorn, naar’
de misdaad van eenen, allen beoordeeld en ver=:
volgd heeft, L
Wie weet nief, wat er al zij voorgevallen over -
Burntans Redevoering pro Comoedia, hoe vele”
schriften daar tegen zijn uitgekomen? en hoe-hij «
bijzonder het geladen had op de Predikers van den ;
Godsdienst, ‚die hij voor te naauw ‘gezet hield ;
gelijk de Hoogleeraar Melchior Leijdekker, ge=>
boren:te Middelburg ‚ reeds lang te voren het voor=”
werp zijner kwinkslagen en spotternij rbe
was. (5)
Misschien heeft De la Rueë zelf reeds, door
de vertaling en uitgaaf van het Fransclie stukje -
van: Rivet over de Cormediën , den Hoogleeraar
geërgerd.— En zou het dan wel wonder ‘geweest
zijnsdat Burman, die-de Zeeuwen: meest al voor
een was mand. en ‚slechthoofden aanzag, nw
„90 J N Een.
(5) Vergel. Sazii Onomast. Tom. V. p. 468.
eenmaal bewogen werd, om hen op eenegeduchite
wijs in het openbear door te strijken ?— Maar
wat ook aanleiding moge gegeven hebben tot zulk
eenen _schamperen uitval tegen Zeeland en de
Zeeuwen , zeker is het, (en wie uwer zal dit niet»
gaarne erkennen ?) dat dezelve vooral niet voegde
in „de openbare Gehoorzaal van: Leijdens Hooge
School. Wie toch waren, in het jaar-1574 , on=
derden Goddelijken zegen, de moedige Redders
van het. veeg en dta beide) Het wa-
ren Zesde zeebonken , visschers en boots
gezellen, rappe gasten , kroes van opzigt, ijselijk
inhet oog, deerlijk gekorven en verminkt, die
onder het geleide van Zeeuwsche Admiralen , de
Boisots, de de Mooren , de Willemszonen ,
(namen, niet dan met eerbied te noemen!) met
inspanning van meer. dan menschelijke krachten,
door vuur en water streefden , het benard Leij-
den reddeden en voedden, en alzoo den grond
legden tot die zelfde Hooge School, ‘die ten hui-” _
digen dage nog daarvan ten getuige strekt, en‚”
gelijk wij wenschen, strekken zal, zoo lang «de
Eeuwen duren! sk
„Het waren andere toonen , die eene en ene +
halve eeuw vroeger klonken uit de lier van den »
dapperen en geleerden Janus Douza ‚ den on-
verschrokken’ Bevelkebber van Leijden. … Hoort »
kem, uit de volheid van zijn dankbaar en gevoe
lg hart; bij herhaling den lof der Zeeuwen. en”
_váa
—_{ 15 Je
waïi hunnen stouten aanvoerder Zowis de Boisot
witgalmen. In de 1°-Ode van het 2e Boek, ad
Ludovicum Boisotum , Batavie Zelandie ue
Classis Prefellum’, Lugduno Batavorum Ur=
bis Liberatorem,
Dignum poteuti pectore qui melos
Deducere istis pro meritis tuis
Potis Loïfe est? Quisve verbis
Aut Claria valet arte tantum
Victoriis tot fingere qui pares
Queat triumphos? totque tuas bene
Aequare res gestas canendo
Compofito Boïfote verfu ?
En in de 2e: Ode van ’t 1e: Boek:
Camille noster , o Boïfotice
Lux gentis, quem Batavi Ordines
Suae esfe Prefectum fimulque
Mattiacae voluere clasfi! — ==
O Christianae militiae decus
Loïfe : nam tibi, post Deum
Et Principem, acceptam, tuisque
Auxiliis ferimus falutem.
pie vivimus quodque aethere vescimur ;
"58 win Loïfe-est. &c.
Bros dra de Belie van ded Hoogleeraar
Burman gedrukt was , en in Zeeland bekend werd ,
u DEEL. Z. GEN. B vers
verwekte zij de grootste verontwaardiging Bea
halve de tastbare onwaarheid, dat Zeeland pogin=
gen zou hebben gedaan, om de Hooge School ,
door Prins wiLLEM den I., aan Leijden toe-
gedacht, op zijnen grond te vestigen, daar zelfs
dat Gewest in deze zaak niet door den Prins ge
kend was, schoon het Octroi voor Leijdens Aka
demie te Middelburg was gegeven, den 28. van
Wintermaand 1574. (c ) stieten de laster en ver-
achting , zoo ruimschoots, en zonder voorgaande
uitdaging , tegen Zeeland uitgebraakt, een’ ieder—
De Heer Johannes Nicolaas Treijtel, lutersch
Predikant te Middelburg, naderhand Conrector
van het Gijmmnasiunt Illustre aldaar, was de eer-
ste , die voor de eer der Zeeuwen optrad, met
de uitgaaf van een Latijnsch Gedicht , genaamd
Celeusma Nehalenniae Zelandicae ad abster-
gendam inhumanitatis labem, nomini Zelan-
dico adspersam a Celeberrimo Domino Petro
Burmanno , Historiarum et Eloguentie in
Academia Lugduni Batavorum , Professore ,
en Carmine secutart , ad decorandum HIT.
Academie Lugduni Batavorum Natalem ;
publice recitato— Medioburgi 1725.
En
Ce) Ziede verzekering der Staten van Zeeland, aange-
haald bij Paurus Zeelands recht tot het stichten van eent
dlooge School; bladz. 9.
Dat Gouda echter pogingen heeft nea „ om de Aka-
demie binnen hare muren te vestigen, is naderhand gebles.
Kent Zie danmerkingen opde Vaders Hist, Vl. D. p. ug
15
ek Bj je
e En zoù nu ook De la Ruêë, een gchoren
Zeeuw en aanzienlijk: ambtenaar van Ziel! 9
zwijgen? Neen: verontwaardigd. over zulk eenen
schamperen aanval op zijn geboorteland „ spreekt
hij den Hoogleeraar aan met errist en bescheiden>
heid , in een gedicht, ten jâre 1725 ‚te Middel.
burg gedrukt en genaamd: Regtvaardige Ver-
_dediging van Zeelands luister tegen den onver=
dienden blaam, daarop gelegd door den w wijd=
vermaarden en hooggeleerden Heer Pieter
vredes de. onder de zinspreuk ; pro Patria.
Met beleefdheid , zoo betamelijk. voor eenen jon
gen Schrijver, begroet De la Ruë den Leijdschen
Hoogleeraar; toont hoe zijne dichterlijke verbeel»
ding zich zelve tegenspreekt , bovendien strijdt met
de waarheid der. Geschiedenis, hatelijk is en on=
dankbaar, terwijl hij ten proeve van Zeelands
letterhelden , eenige schitterende namen optelt,
Uit zedigheid ‚ja, heeft De la Ruë zijnen naam
verzwegen ; misschien uit schroom, om met jeug—
dige krachten in het strijdperk te treden tegen
eenen grijzen Letterheld, die gewoon was zijne
slagen zonder pnbdanlkasen uit te deelen, wiens
letterroem door . menige eercteekenen in’ gansch
Europa gevestigd was: nimmer echter, heeft de
Hoogleeraar Burman de pen ter zijner verdedi=
ging tegen den Schrijver opgevat; maar nog “vóór
zijnen dood, (die in *t jaar 1741 Aoortield bij
de verschijning van het Geletterd, Zeeland zieh
B a kuns
el 8 J—
kunnen overtuigd houden van zijn ongelijk ; en
heeft zeer waarschijnlijk , aan den avond van zijn
werkzaam leven , berouw gehad van menigvuldige
feilen en driften , waartoe overdrevene eigenliefde
en te hoog gespannene dichterlijke verbeelding ,
hem hadden aangevuurd. (d)
Maar het wordt tijd het oog te vestigen op
‘onzen Dichter en Letterheld , en op zijne werk-
zaamheden na het jaar 1725.
_De beoefening der Dichtkunst en Nederduitsche
Taal bleef de voortdurende uitspanning van De
la Ruë , waartoe zijn omgang met de Heeren
Swancke , Boddaert en Steengracht hem vooral
dienstig was. Hij las vele Grieksche, Latijnsche en
Fransche Dichtstukken , maakte verscheidene ver-
talingen hunner verzen in Nederduitsche Dicht-
maat, maar vooral las en herlas hij de beste voort-
brengselen van den Nederlandschen Parnas.
Zijne lier bleef op een? zedigen toon gestemd.
De onderwerpen zijner bespiegelingen waren allen
ontleend uit den Christelijken Godsdienst en Ze
dekunde. Eerst gaf hij in *t jaar 1727. in het licht
eene vertaling van Drelincourts Klinkdichten ,
uit de Fransche taal ; in 1729 de Christelijke
Ge-
… (a) Delof, dien de Heer Burman aan den Hoogleeraar
Cuneus, eenen geboren Vlissinger , in de meergemelde rede
voering had toegezwaaid, ware anders genoeg geweest om
hem te overtuigen,
oe OO IND zaan
Geloofsbelijdenis en ’t Gebed des Heeren, in
rijm uitgebreid, (een stuk, hetwelk De la Ruë,
en waarschijnlijk te regt , hield. voor een zijner
beste Gedichten) en twee of drie jaren later; zijne
stichtelijke Gedichten , Bijbelstoffer ‚en Zeeuw
schen Stedekroon.— Ook vervaardigde hij de bes
schrijving der Stad Middelburg, die in het
Woordenboek van Hoogstraten voorkomt,
Tusschen beide hield De la Ruë zich ook
bezig met de uigave en overziening der lettervruch-
ten van anderen : als in *t jaar 1750 , met de uit=
gave der nagelatene Gedichten van Vrouwe „Arnq
Rethaan, en Anna Maria Vincentius; en zoo
veel de spelling aangaat, met de Gedichten van
den Heer Jacob Willernsen, en het werk van den
Heer Plevier overde Handelingen der Apostelen.
Maar aan een werk van meerder belang en
omslag had De la'Ruê inmiddels de hand ge
legd.— Niet vergenoegd met door. de uitgave van
zijn Gedicht pro Patria ‚de onbescheidenheid
van den Hoogleeraar Burman te hebben aange
toond , besloot ‘hij tot het zamenstellen eener bere
deneerde Naamlijst van geleerde Zeeuwen , die zich,
door hunnen letterarbeid-of kunst hadden bekend
gemaakt , met vermelding hunner lotgevallen Y
schriften en levensbijzonderheden ij, m navolging
van het geen bevorens door Valerius Andreas,
Branciscus Sweertius, Aubertus Mireus, en
hijzonder daor „Adrianus Pars was te boek gen
UB se steld
—( 20 )=
$teld en uitgegeven. — In het jaâr 1754. was
zijn arbeid voltooid, toen hij in hetzelfde jaar
te NEdde'burg in het licht gaf zijn Geletterd
Zeeland. — Een werk, wel niet verheven boven
alle bedenkingen , maar echter geprezen door ge-
leerden en letteroefenaars, wier lofspraken dem
Schrijver van alle zijden toevloeiden. (e }
Hoe veel navorsching , inspanning en voorzich«
tgheid zulk een afdid kostte ‚ kunnen zij ge-
tuigen, die zich immer toeleiden, om de leveris-
bijzonderheden van geleerden of andere uitsteken
de mannen pa te gaan, te rangschikken en te be=
oordeelen , vooräl bij gebrek aan genoegzame be-
tigten, of wanneer er een merkelijk tijdsverloop
heeft plaats gehad, of de voornoemde bedrijven
op eenen merkelijken afstand zijn voorgevallen.—
Maar hoeveel grooter moet deze werkzaamheid
worden, wanneer men zich verbindt, niet tot de
aanwijzing van enkele personen, omtrent-welke
men wel onderrigt meent te zijn ;”maar tot de aan=
duiding van alien, die bètrekking hebben tot het
ruim Aak ‚ waar van mén de oplieldering zich
voorstelt, zonder iemand: over te ‘slaan !— Hoe
Joopt men gevaar van misleid te worden doop
werkeerde of ‘partijdige berigten: van waardige
Ce) VWergel. de Republiek der Geleerden van Septb. en
October 1734. Pag. 396—319 en de Boekzaal van December
1734. — Vrolikhert Wlisingsche ener ia de Vaorreden.
bladz. 22.
_( 21 Je
Mannen uit het oog te verliezen, of roemrijke
daden en werkzaamheden over te slaan van hen,
wier mindere bedrijven men zorgvuldig gehoekt
had! (#)
Gelijk hunne. voorgangers , zoo ondervonden,
dit ook. De la Ruë, Caspar Burman, Paquot,
Foppens , Vriemoet, Chalmot , Schelterna en:
verscheiden anderen ; ook „zullen deze zwarighe-
den wel altoos: zulken in den weg staan, die zich
in dit soort, van. letteroefeningen trachten te on-
derscheiden.
Zoo weinig echter werd onze De la Ruë door,
het gevoel dezer bedenkingen afgeschrikt, dat hij,
_ niet alleen zijn eigen werk binnen drie jaren vol
tooide, maar zelfs aan andere Geleerden, die op,
zijn voorbeeld zich met de levensberigten van.
voorname mannen bezig hielden „ zoo ‘als Cas
par Burman ‚Foppens en Vrolikhert ‚ de nooe
dige onderrigting gaf en belangrijke rid
mededeelde.
De la Ruë, die bij zijnen letterarbeid de eer
van Zeeland ‚ zijn Vaderland , aZtoos onder het
oog had, ontmoette op. zijnen weg zoo vele voor-,
in Mannen, die zonder hunnen naam door
B 4 uit,
„Cf) De Heer H. Cannegieter schreef aan De la Ruë
Dee 22 Aug. 1735 dat hij met vermaak zijn Geletterd Zeen
nd had gelezen en cen dergelijk ontwerp gemaakt had
voor de Gelderfche Geleerden. Mogelijk is aan het voors
beeld van De la Rug's Geletterd Zeeland , ook het Trajectum”
Wuditum van C. Burman zijn oorsprong schuldig.
stef 22 je
uitgegevene werken. vermaard gemaakt te hebben,
nogtans als Staatsmannen of als Zeekelden hadden
uitgemunt.— Zuiker verdiensten te verzwijgen,
wat zou dit anders geweest zijn, dan de sehan-
delijkste onverscluiligheid en ondankbaarheid 2
Geen wonder, dat hij het besluit nam , om , be=
halve zijn Geletterd Zeeland , ook te vervaardi-
gen en uit te geven een Staatkundig en Held-
haftig Zeeland: een voornemen, ’t welk in het
jaar 1756. ook zijn beslag kreeg: zoo dat nu bij
de Zeeuwsche Letterhelden en Kunstenaars ,
ook de Staatsmannen en Zeehelden optraden,
om den roem van Zeeland staande te houden.
Ziet daar de vrucht van vijfjarigen arbeid, af=
gewisseld door ambtszorgen en andere letterkun-
dige bezigheden ; maar ziet daar ook een blijvend
gedenkteeken zoo wel voor de eer van den Schrij-
ver, als voor den roem van zijn Vaderland ! Ziet
daar Zeeland verheven boven onverdienden laster
en weelderige spotlust,
Het zegt weinig „in een werk van dien aard „”
eenige onnaauwkeurigheden op te merken. Het’
is zoo, en dat erken ik, Zeelands letterroem zou
niets hebben geleden bij het verzwijgen van som-
mige Schrijvers. — Maar bouwstoffen voor eene
Gedenkzuil bij een te brengen, die aangevuld en’
verbeterd kunnen, worden: de gedenkzuil vatbaar.
_te maken voor verfraaijing en optrekking , wie!
is er zoo norsch en ondankbaar , dat hij den eér=
sten aanlegger zijnen roem zoude betwisten ?.
Zoo ooit de Hoogleeraar te Water, ingevolge”
zijne meermalen gedane toezegging, het vervolg
geeft van het Geletterd Zeeland, met “verbete
ringen en bijvoegselen van het voorgaande, zal
deze Gedenkzuil ligt het dubbeld harer vorige
ate bereiken, |
De bouwstoffen zijn gereed en in de daad dd
gering. Sedert het jaar 1740. hebben zoo vele.
Zeeuwsche Letterhelden zich door hunne werken.
bekend gemaakt, dat het mij niet zou bevreem—
den, indien de verzameling hunner Levensschet-
sen en Schriften meer dan genoegzaam ware, om
een tweede Deeldezes werks, van gelijke grootte,
als het eerste , den letterminnaren aan te bieden. (&)
B 5 Doch’
(2) Na dat ik dit {prak , heeft het Zeeuwsch Genootschap:
der Wetenschappen, op voorstel van den Heer Lafont,
weleer Vice- President van hetzelve, den 22. van Winter-,
maand 1819 tot algemeene droef heid overleden, in de Al-
gemeene Vergadering van den 29. derzelvé maand uitge<”
schreven de navolgende Prijsvraag; te beantwoorden. voor,
den eersten van Grasmaand 1824. :
“Vermits het geletterd Zeeland van wijlen den Heer Pie-
r de la Ruë, waaryan de tweede druk is uitgegeven
te Middelburg in het jaar 1741» niet verder loopt dan tot
de geleerde Zeeuwen, die, tijdens hij zijnen arbeid bee.
sloot, waren overleden, en er nogtans na dien tijd, vere,
ARS den geleerde Mannen „uit dit gewest zich door hun
gen Letterarbèid hebben beroemd gemaakt.
Wordt
(A Je
Doch keeren wij tot onzen Schrijver “weder,
De toejuiching, die hij van alle zijden ontving,
maakte hem niet blind voor de gebreken van zij-
nen arbeid. Ook werden hem vele aanmerkingen .
en bijvoegselen medegedeeld , waar van hij zich.
gaarne bediende tot eene verbeterde uitgave, in=
dien het spoedig vertier der eerste die zoude noo-
dig maken. Ongelukkig echter ondervond hij ook
% geen meermalen het lot is van letterkundige na-
sporingen , en waar over de Groot zich beklaagde
bij den Geschiedschrijver de Thou: De virorum ,
doctrina illustrium , qui apud nos fuere , morte
ejusque tempore, quüesivi diligenter , sed pa-
rum adhuc inweri. Nam plerigue hic à litte-
ris tam sunt alieni, ut si gueim in. cognitione
eruditurm habuerunt, tantumdem de eo possint.
referre, ac si nunquam fuisset.
De la Ruë echter ging moedig voort : zijn
arbeid wies onder de hand, en hij ‘häd-het genoe-
den tweeden druk van zijn Geletterd Zee=
gen den t ;
dand in het jaar 1741. te zien in het licht, ko—
men, geprezen en toegejuicht niet minder dan de
eerste uitgave van 1754. &
Gelijk’
“Wordt gevraagd: een Vervolg van het bovengemelde werk
van den Heer De la Ruë, behelzende ; Levensberigten,
en opgave der Schriften van geleerde en reeds overledene
Zecuwen, of die overleden zullen zijn met het jaar 182243
te beginnen , daar de Heer De la Ruê zijne naamrok,
heeft geeindigd,
25
Gelijk het gaat in het vak der letteroefenina
gen en der kunsten, het verband, waar in zij
staan ‘tot ander Wetenschappen , noodzaakt den
onderzoeker tot nasporingen van onderscheiden”
aard, en brengt hem van lieverlede tot eene alge=
meene kennis van zaken en betrekkingen , die niet
alleen zijnen geest versieren, zijnen moed opbeu=
ren ‚ maar ook hem gedienstig de hand bieden , tot
volmaking van zijnen arbeid. En ook zoo ging heb -
met onzen De la-Ruêë. Zonder zich toe te leg-
gen op de Vaderlandsche Geschiedenissen , werd
het hem onmogelijk de levensschetsen van Staats
mannen en Zeehelden naar vereisch te teekenen.
«Wanneer hij ondernam den letterarbeid van Ge=
leerden af te malen, dan werd hij dikwijls bekend
_ met zeldzame boeken of uitgaven. En zoo werd de
Bibliographie een tak van wetenschap en uitspan—
„ming voor hem, en niet minder de geschiedenis des-
Vaderlands en der Vaderlandsche Oudheden. (A }
Met den eerwaardigen G. de Wind, Leeraar
_ der Mennonite Gemeente, eerst te Vlissingen,
en naderhand te Middelburg, had De la Ruë
reeds lang eene onafgebrokene vriendsehap onder=’
houden. Door de verzameling ‘en den aankoop
van fraaije en zeldzame boeken, was beider ken
nis
CA) mu bezit een afdruk wan Vogt Catalogus tan.
®ariorum , edit. Hamburgi 1932 , met wit papier doorschoten ’
En door De la:-Ruë met eigenhandige - antcekeningen)
Xermeerderd,
—_( 26
nis toegenomen ‚ zoodanig dat zij vraagbaken wer
den voor anderen : ut iz omni re litteraria
wersatissimi et vere Polyhistores essent, ipsi
epirantes Billiothece et armbutantia Musea:
gelijk zich de Heer G.de JW ind , Hoogleeraar in
de Ontleed-, Heel- en Verloskunde bij het Athe-
peeum te Middelburg , zoon van bovengemelden
G. de ind im zijne fraaije Redevoering de Prae=
claris Zelandorum meritis wtdrukt.
In het jaar 1754. hield zich de Heer ZZ. Canne-
gieter, Rector der Latijnsche School te Arnhem,
op het verzoek van den Heer E. van Dishoek,
Heer van Domburg , bezig met het nazien en
doen afieekenen van ld beroerde Domburgsche
Oudheden , zoo Steenen als Penningen.
«In dezen moeijelijken arbeid gard bestede en
vergezelde hem de Heer De la Ruê met alle
vlijt, bezorgde hem meer dan honderd Penningen
_en den toegang tot beschouwing. van anderen,
nog bovendien eene hleine beschrijving gevende
van de Stad Domburg. Ten overstaan van De,
la Ruë werd. ook in het volgend jaar het ver=
drag tusschen den Heer van Domburg en den
Heer Cannegieter gesloten, nopens het in plaat
brengen en uitgeven der Domburgsche Oudhes
den: helaas! dus ver, wat de witgave betreft,
onder de vrome wenschen gebleven, maar eerbie—
diglijk afgewacht van den Hoogleeraar te Water,
die de Commentarien en Platen van Cannegieter
bes
tn EE en En Dn mr
en Dee
bezit (#). Mogt de „oop, die de waardige Man
op de mededeeiing daar van gaf in zijne Narra=
tio de rebus Academie Lugduno Batavae , niet
minder dan op Aet vervolg van het Geletterd
Zeeland , door zijne hooge jaren en anderen let-
terarbeid niet worden afgesneden !
Het jaar 1741. was voor De la Ruë het
roemwaardigst en te gelijk het treurigst zijnes le-
vens. De tweede uitgave van zijn Geletterd Zee.
land , nu aanmerkelijk aangevuld en verbe-
terd , voltooide zijnen roem en vermeerderde zijne
genoegens aanmerkelijk, Gewoon dienstvaardig en
behulpzaam te zijn aan andere Schrijvers, wei-
gerde hij ook niet, om ook in dit jaar, met den
Heer P. Boddaert, de hand te leenen tot eene
verbeterde uitgave van de Delices des Pais-bas,
paderhand te Brussel gedrukt en uitgegeven,
Maar in Slagtmaand deszelfden jaars overviel eene
zware galziekte den ijverigen De la Ruë, ens
na de genezing daar van, eene hevige zinking=
koorts, die nogtans zijnen geest niet belemmerde,
Och ware hem-dit voorregt bijgebleven !_ Doch,
toen zich aanmerkelijke verstoppingen openbaar=
den in de edelste deelen des ligchaams, verviel
_hij in de grootste somberheid , die eindelijk tot
eene volkomene Melancholie en onbekwaamheid.
tot
(2) Zie eenen brief van den Heer H. Cannegieter aan
De la Rue vaa r. December 1741.
mn,
—_( 28 Jm
tot alle redelijke werkzaamheden overslocg ,
die hem is bij gebleven tot aan zijnen dood, die
nog negen en twintig jaren achter bleef.
Negen en twintig jaren sleet hij zonder eenig
nut of genoegen voor zich zelven of voor anderen,
tot smart van zijn geslacht en vrienden , en tot cen
wezenlijk verlies voor de wetenschappen : een
treurig voorbeeld van menschelijke broosheid , zoo
vernederend voor het hoog gevoelig hart, als op
wekkend, tot dankbaarheid en aanbidding.
Maar bedekken wij de laatste jaren van het treu—
rig en anderzins werkzaam leven van den voor
maals zoo schranderen De la Ruë met den slui-
jer der weemoedigheid , en veroorloven wij ons
niet te onderzoeken ’t geen de ondoorgrondelijke
Wijsheid goedvond !
Hij stierf eindelijk te Middelburg den eerste
van Wintermaand 1770, in den ouderdom van
vijf en zeventig jaren en zes maanden , zonder
immer gehuwd te zijn geweest, of zonder (zoo
veel mij bekend is) tot het volkomen gebruik
zijner rede hersteld te zijn. Zijne stoffelijke over=
blijfsels werden ter aarde besteld in het Audito-
rium dezer Stad , alwaar ook ’s Mans Wapenschild
pleeg te hangen, dat naderhand echter verwisseld
is met zijne beeldtenis, in het jaar 1759. vervaar=
digd blijkens een latijnsch Vers op de keerzijde.
Weinige dagen voor zijnen dood maakte de
Heer De la Ruë voor zich zelven dit Grafschriftz
à Hier
0E Det
- Hier ligt er een, die in zijn leven
Meer zondigs heeft dan deugd bedrevens
Het luttel goed, dat in hem was,
Hield min gehalts dan “stof of asch.
Van ’t kwaad gaf hij de schuld zich : de eere
Van * goede alleen aan“God den Heere :
„En zogt demoedig , *t einde raads Fles,
Bij Jesus al zijn toeverlaat. CE) Ls 15
bt De Bahn, die De 5 Ruë heeft nage-
laten , waren menigvuldig en van allerlei aard,
meestal Gedichten over Godsdienstige onderwer
pen; doch allen, zoo verre zij na het jaar 1741,
opgesteld waren , in meerdere of mindere maat,
‘blijken dragende van een ontsteld brein en ver-
warde begrippen.
Het zijn zijne vroegere werkzaamheden , die
zijnen roem moeten schragen. Zijne Gedichten ,
schoon hier en daar iets sierlijks bevattende , dra=
gen meer den stempel van vrome eenvoudigheid
dan van dichterlijke verbeelding : (/) maar zij-
ne andere werken in onrijm met name het Ge-
letterd , Staatkundig en Heldhaftig Zeeland
verdienen den grootsten lof; en vooral de dank=
baar=
CR) Dergelijke gevoelens stralen overal door in’s Mans
Levensberigt, door hem zelven vervaardigd en geëindigd
in het jaar 1741.
(1) Vergel. de Vries Proeve eener Geschied. der Vaderl,
Pich:kunde, IL. D. Ul. 123.
ll 5o )—=
baarheid der Zeeuwen, voor wier eer en roem
hij alle zijne krachten inspande.
Indien ik in staat geweest ben , Mijne Heeren!
U-daarvan te overtuigen, indien ik in uwe har-
ten den schuldigen eerbied aan de Nagedachtenis
van Pieter de la Ruë heb mogen opwekken
of verlevendigen ; indien ik mijn onderwerp
niet geheel onwaardiglijk behandeld en van uwe
“aandacht geen misbruik gemaakt heb, zullen alle
„mijne wenschen ten dezen opzigte vervuld zijn.
|
NAAMLIJST
DER HEEREN
DIRECTEUREN
—
Ô E N
L ED EN
ZEEUWSCH
GENOOTSCHAP
DER
WETENSCHAPPEN.
$
Te MIDDELBURG; bij
S 8 VAN"BEN THEM;
Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap
der Weteníchappen, MDCCC XXIe
î
Es
}
kt
bne
8
ie
4
ze 5 Lt”
ú Nt, jé jv pj
KEN
1 N | _ Ï At AAS
sa Ï ht Pr Á 1 Ly /
í 1 Ar
Ó id
À gt
ze oane
an re badge ora dn eN Ber A
B
nd th ed: mee
KT TARS
n We hf Ie k ù Lik We be dre en Le wi
Vaar (rin set # v \
vd casa) | ma ‚4 Kei
4 E a / oo Te ‚eis Rok rs Bord
6 En, ak Pea uy dk oerr * E P oh
jd * " ‚4 ke
gert x
TERS ark clk: ol li da zi
re 4
Ni In / + k wedden
4 t PN ren id pe el f
ke 8 EN (2
ï ; epe 5 ELN
l EE RS ER OTN MEA OSE
F F dh Mage 's Gerd Ô vers Wo Wen iN
4 zen wa) eben al pe ons En Ake hd
| WOVEN
EAHD eTOD HO
“ Ne, Y , é EN
os - tj
À A 1042
8 yr
4
{
Ì À | k \ '
* ARD hl 7
’ / | ” Ws
it 4 y Ld
N £ \ | fi ij PE ï
k 4 à
4 N
k v ! 8 Id Ë ]
p &r …
djs AN
£ ij
N 4
” Ep n
N í : 4 Left .
8 AR é
ok h ’
kas
en Üd oAnd ana T
vee edn aM ET MER AD 2
5 br gedahheoue Ds doeuueos tar nsv, indo
An tarooodn cygeddlasse dt aaf AE
‘ v
NAAMLIJST
l DER HEEREN ‘!
‚…D IR ECTE cans £ AN
3 a 5,
rijd Rh 2 N pon
4 VAN UE HRO NE 2740008
voedde GENOOTSCHAP
B MAN Haks: malen DER ° d
«o: WIE TNN UG Blad PB A
it
buk p ; rab rr{ « N Hi L in
hater. vof SLAINE, MAJESTEIT swa
IP IT Te EM
KONING DER NEDERLANDEN,
Ï PRINS VAN ÖRANJE NASSAU, GROOT
HERTOG*VAN/ LUXEMBURG „
ENZ. ENZ. CûZe
38 14e
A „eld Via PRE
"PP REIS den BaN T.
Mr. ‚Nn. CS LAMBRECHTSEN van Ritthém;
Ridaer der Orde van den Nederland/chen
Leeuw , (*) Oud-Penfionaris der ftad Zlis-
fingen, Oud » Raad der ftad Middelburg ;
tot Lid verkoren 1776, tot Directeur 1783,
en tot Prefident. 1804.
ARONVTCGE-PRBSIDENT:S 7
Jonkheer A. C: VAN CLTTERS, Lid van de
Ridderfchap en de Gedeputeerde Staten van
Zeeland „Directeur 1806 ; Vice-Prefident 1820,
De neenen DIRECTEUREN.
Jhr. j. H- SCHORER, Oud- Gouverneur der Pros
vincie Zeeland, Kommandeur Nelus, te Mide
dlburg, 1735. : :
De Baron Ay: ec: LAMPSINS, Lid der Staten
Generaal, Lid der Ridderfchap van Zeeland,
Ridder N.L. en vande Guêëlfen Orde, 1787.
De Graaf ‘oc K. VAN HOGENDOR Pp, Grootkruis
xN.L,, Lid der Staten Generaal , „befchreven
in, de-Ridderfchap, van Wolland, 1788.
‘
Mr.
' E
(*) In ’t vervolg wordt deze onderfcheiding aangeduid
. ‘&oor Ridder Ne La &.
AC Jer
Mr. y- A“MOENS, Lid, der Staten van Zeeland
_en Lid. der Regtbank van eerften aanleg te
Widdedurg. 1788.
Mr. Ih â BECIUS, Lid der Gedeputeerde Staten
van Zeeland en Raad der tad Middelburg.
1789. fl
> J. SER bel, rna Raad dk fiad Middelburg,
1797.
Mr. ces BijLeVELD, Lid der Staten, Gene-
raal, Burgemeester der (tad Middelburg , Rid.
kr N L. 1797.
J. NOELS, Oud - Raad” der {tad rl pl Ei
Ae, 1797.
Jhr. Mm, B--0. VERSLUIJS, Lid der Staten van
Zeeland, te Middelburg. -18oi. …
E P.C REMER, Directeur: van de Wisfelbank
teMiaädelburg.s: 18or,cen Thefaurier des Gee
bed den atis
be Je A UITENHAGE,DE MIST, mid der
Staten Generaal, Ridder NL, te ’s Graven=
baie 1ëor.
Mr. Z. PASPOORT, bids van gen e Regibank van
„eerften, aanleg te Middelburg. 1802,
zeta vrat Mee
=( 6 je
Mr. }. SNOUCK HURGRONJE, Griffiër der Stâ=
ten van Zetland , te pope” 1802,
Mr. A, w. PHILIPSE, Procureur Generaal bij
“het Hoog Geregtshof Ridder N. Ls te’ Grá.
venhage. 1803.
Mr. R. VAN DAM, Oud-Griffier van het voore
malig Departemental Geregtshof van Zeeländ,
te ’s Gravenpolder, 1803.
“Mre J. REITZ;, Rijks= Advokaat te Middilbùrd,
1803.
‚Mr. j. A. SCHORER, Lid der Md van
“Zeeland, te Middelburg. 1804. :
A. Ie SNOUCK HURGRONJE, S. S. Theol.
Doctor en: Predikant in de Nederduitfche Here
vormde Gemeente te Middelburg. 1804
Mr. P. Je VAN DER-MANDERE, Lid der Regt-
bark van eerften wd te angen 1804»
Jhr. w. B. J- VAN WESTREENEN, WReuries’
Chartermeester” var «den- Hoogen Raad vân
Adel , Ridder NL. in ’s ree pers
P. ’S GRAEUWEN ; Med. ndi te niiddelburg.
ij kj Ee € 15 a B TE
1804. hl
Di SN ERG A Ek
Ge V. MEIJNERS, Oud- Raad der flad Middel
7 burg. 1805. Jh
\ Ee
CZ
Jhr. Ja STEENGRACHT d’ Oostkappelle, Opzige
ter van het Koninklijk Kabinet van Schildee
rijen , te ’s Gravenhage, 1805e
Ge, VERDOOREN VAN ASPEREN, Vice- Admîe
raal der. Zeemagt van het Rijk der Nederlan
den , Kommandeur der Militaire Willems Orde
bi: pe Oostfouburg. vat
H. VAN ROIJEN, Buitengewoon Staatsraad
onder eggen Lid eli Directeur 1807.
Jhr. F. VAN LEIDEN VAN vite miek anDidenT,
Curator der Leidfche Akademie , Gud-Gouvere
h_neurvan Zuid- Holand , Ridder N.L, 1807e
ERIK 93 € v N DTI Ì
Dp. BRUCE, Luitenant Generaal, Ridder van de
veinst Willems Orde, te dl st
Jur. 7 H. MOLLERUS, Secretaris ‚van Staat,
Vice - Prefident vanden „Raad van Staten,
Kommondeur N. Le te ’s emi ” ae
R VoUrE, Oud- "fend Gena der Publicke
Schatkist, in °s Hage. 1807. Î
tel ek 4 pi 2 ED oek
A, DE WAREM, J-Z:, Hoofd -Infpecteur der In«
e en Uitgaande Regten, te Middelburg. 1807,
€ pn r nd b a
j. A. FORSTEN. ‘Med. Dogtor ed D'recteur der
ei -Posterij ste Middelburg.” 18op. Á
WM . Mr.
=G 8 Je
Mr. A. R. FALCK» Minister van het Publiek
Onderwijs, de Nationale nijverheid en de Ko=
lonien, Kommandeur NL. 1809.
PD, J- DE SUPERVILLE, Oud- Directeur der Ine
en Uitgaande Regten, te Middelburg. 180g.
Jhr. D. Je SCHORERsLid der Stater van Zeeland
en Burgemeester der ftad Middelburg. 1803.
De Ridder DE CONINCK, Minister van Binnen-
landfche Zaken en Waterftaat , Kommandeur
N. L., te Brusfel. 1810.
Mr. H.J. VAN DOORN „ Gouverneur van de
Provincie Zeeland , Ridder N. L., te Mida
delburg. 1810,
N: LEMMERS, Schout bij nacht, Kommandant
der Marine in het Hoofd «- departement te
Amfterdam , Ridder N.L. 1812.
Mr. M. P‚ M. VAN VISVLIE T » Secretaris van-
den Stadsraad te Middelburg, 1812.
Je CG. LAHR, Operateur en Vroedmeester te
Middelburg. 1812.
Je R. DE vASSIJ, Med. Doctor te vak
Lid 18o1, eed I812e
Mr. G. Je ACKERMANS, Procureur crimineel ia
Zeeland, te Middelburg. 1913
iid . Mr.
os!
nn GIR an
Me. wi F. VAN DER BURCH VAN LICHTENS
BERG; Rentmeester der Domeinen van Zuide
Beveland en Schouwen, te Zierikzee, 1814,
Jhr. je He SC HoRER, Kasfier der Centrale
Directie van het Eiland Walcheren, te Mide -
delburg. 1814e /
wi
Mr. A. P. VAN DOORN, Lid van de Regtbank
van eerften aanleg, te Middelburg. 1814.
Mr. P. c. VAN GOETHEM, Oud- Raad der ad
dd 1814.
He BROUWER, Raad der (tad Middelburg. 1815.
M. CAMERLINGH ,Luitenant- Kolonel Ingenieur „
in dienst van Z.M. den Koning der -Neders
landen, 1815e
LC VAN SONSBEECK, Burgemeester der ftad
‚… Middelburg. 18150
Mr Mm, Je. DE JONGE, Lid der Gedeputeerde
Staten van Zeeland, te Middelburg. 1815
Se DASSEVAEL ‚ Secretaris der Algemeene Rekene
kamer, Ridder N.L.te’s Gravenhage. 1815
Js H. GILLISSEN, Predikant bij de Nederduitfche
Hervormde Gemeente te Middelburg, 18i5-?
Ur D. Ze GENe B , Mrs
10
Mr. F. C. DE JONGE, Lid-der Staten Generaal ;
Ridder N. L., te Middelburg. 1815.
Jhr. Oo. REPELAER VAN DRIEL, Minifter van
Staat, Kommandeur N. Le te ’s Gravenhage
1815.
Mr. w. N. LAMBRECHTSEN, Pldatsvervargend
Regter in de Regtbank vau eerften aanleg te
Middelburg. 1815.
Mr. A. VAN C1TTERS, Directeur der Directe
Belastingen in Zeeland, te Middelburg. 1815.
Mr. P. 7. OBD AEËT: Lid der Gedeputeerde
Staten van Zeeland, te Middelburg. 1816.
De Baron c. A. G. VAN DER CAPELLEN,
Kommandeur N.L., Gouverneur Generaal
van Neerlands Indien’, te Batavia, 1816:
Mr. p.'s. MAURISSE , Pfefident vaù % Hoog
Geregtshof van Neerlands Indien, Ridder
N. Ls, te Batavia, 1816.
J.J SPRENGER, Lid van de Gedeputeerde
Staten van Zeeland, te Afiddelburg. 1816.
Mr. H. DU BUISSON BECIUS, Stads =Ont-
vanger te Middelburg. 1817,
c. Vis, Raad der rid Middelburg. 1817,
Mr,
E
„
ED
Mr. j. FP. LANTSHEER, Raad der flad Middels
burg. 1818
Pd
C. A, RETHAAN MACARÉ, Verificateur van
’* Zegel, Registratie enz, Resten, 1818,
Mr. A. VAN DE GRAFT, te Middelburg. 1818.
Mr. j. Ge HINLÓPEN., Referendaris van de
tweede Klaste te Middelburg. 1819,
J- Ce VAN STAPELE, Ontvanger Generaal van
Zeeland, te Middelburg. 1819,
We Ce DE VIRIEU, Generaal Major, Lid van het
Hoog Militair Geregtshof te Utrecht, 1819n
EC, LE NOBEL, Koopman te Middelburg. 1819.
Je B: VAN WAESBERGHE APERS, Griffier van
de Regtbank van eerften aanleg te Middelburge
1820,
Mr. R. METELERKAMP, Lid der Staten Genee
raal, Ridder N,L. 1820.
M. PIEPERS, Lid van den Raad van State,
Kommandeur N.L. 1820.
Jhr. j. e. scnorer, Advokaat te Middelburg.
1821.
Mr. jr. BijLEvELD, Secretaris honorair der
Mad Middelburg. 1821.
ger h
Kik ed OE rt
ramen kde
k ien Mt
Keos
ade. î
K
A ak
eh dy
El
Be Ap
oe
W
tr branie ware vla shan
zo
« # ss ade ib mang Ad 4 El r wh, ENE
BE mnd versen Bes Br ja Belt
« ol Eden - id
redes 55 eee vd
raed
EN
Ee REN
een “ Kr
: dln Fi d, Nr Ard in Asne Be
Kn N, Ee mè, ionic aad: Er ventkes af
hiene ie
5
k Ee Sd oe j „ARgt 3 hat
an GED zand
„De neeREN LEDEN, vo
J. We TE WATER, S. S. Theol. Doct. Emeritus
Hoogleeraar te Leijden en Historiee Schrijver
van Zeeland, Ridder Nel, te Leijden, 1768,
M. SLABBER; Burgemeester der {tad Goes, 1768,
J.S ROBERT 4 Predikant in de Walfche Gemeente
te Amflerdain. 1770.” |
Mr. H. VAN WIJN s ’sS Rijks Archivarius en honorair
Lid van den Hoogen Raad en Adel, Ridder
N. L., te 's Gravenhage. 1770.
Je Be SANDIFORT, Stads Medicine Doctor te
Leijden. 1771.
Je Ne EIJRING, Phil. Doct., Rector van ’t Kon.
en Keurv. Gijmnafium te Goëtingen. 1772.
Mr. M. TIJDEMAN, Oud-= Griffier der Staten vaa
Overijsfel, Emeritus Hoogleeraar te Leijden,
1772.
Ae DRIJFHOUT, À, L. M. Theol. & Phil. Doct.
en Predikant in de’ Nederduitfche Hervorms
de Gemeente, en Oud- Secretaris des Genoots
fchaps, te Middelburg. 1779.
_ Je J: LE SAGE TEN BROEK, A.L.M. Theol. &
Phil. Doctor ; Phil, Prof, Honore en Predikant
in de Nederduitfche Hervormde Gemeenté te
Rotterdam. 1780
ok 1 Me
HDT
a S. DE Pur, A. L. M. Phil. & Med. Doctor
Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leijden,
1730.
J.B. DE BEUNIE, Mede Doct, te Antwerpen. 1731»
Je P. FOKKER, A. L. M, Phil. & Med, Doctor
te Axel, 1782,
M. VAN MARUM, Directeur van Zeijlers Mufeum,
A. L.M. Phil, & Med. Doctor , Secretaris van
de Hollandfche Maatfchappij der Wetenfchap=
pen, Ridder N,L., te Haarlem. 1782.
A. VAN SOLINGEN,; A. L. M. Phil. & Med,
Doctor en Hoogleeraar in de Verloskunde, te
Leuven. 1782.
H. ROIJAARDS, SS, Theol. Doct., Hoogieeraar
in de Godgeleerdheid te Utrecht, 1783.
Je Ce METSLAR, Predikant ín de Nederduïtfche
Hervormde Gemeente te Aduard in Gronin
gerland. 17e
Mr. R. FEITH, Advokaat te Zwolle, Ridder
N. L. 1783.
L. PORTE, Predikant in de Walfche Gemeente
te Rotterdam. 1784.
€. W. CALLENFELS, Med, Doctor en pauzen
meester te S/uis. 1734.
Ee
“Ens Je
F: P. CAELS, Med, Doctor te Brusfels 1786. «
E. Je THOMASSEN A THEUSSINK, A. L. M,
Phil. & Med, Doctor „ Hoogleeraar in de Gee
neeskunde te Groningen, Ridder NL. 1788.
J. H. VAN DER PALM, Hoogleeraar in de Wijs.
begeerte en Letterkunde te, Leijden ; Ridder
N. Les 1788. : i /
|
hk DE KANTER, emir. z,, Lector in de Wis- Natuurs
en Sterrekunde aan het Atheneum Illustre te
Middelburg. Lid 1789, Secretaris des on
nootfchaps. 1806.
We KIST, Directeur van de ee „Courant, te
Brusf/el. 1789.
J. A. BENNET, A.L.M. Phil, & Med, Dóctor,
Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde, te
Leijden, 1789.
«
B. D. GUIOT, Predikant; in de Walfche Gemeente,
Prof, honorair in de Wijsbegeerte en Biet
‚kunde te Groningen, _Aidder N,L. 1790.
Je Ce BAER TS, Med, Doctor te Röbterdän. 1790.
5 Te, HUÊT, Predikant bij de Walfche Gemeente
„in den Briel, 1790,
HE. RIE TVELD, Predikant in de Nederduitfche
Hervormde Gemeente te dmflerdam, 1790.
* He
16 De
H. VAN DEN HESPEL, Rustend Predikánt van
Westlouburg, te Middelburg. 1791.
Je H- PAREAU, S. S, Theol. Doetot , Hoogleeraar
in de Wijsbegeerte en Letterkunde te Utrecht.
5792
Ks VAN STIPRIAEN- Eurscius, Med, Doctot
& Chemie Lector te Delft. 1792
P. HAAK, Predikant in! de Nederd. Hervórmde
er “Gemeente te Amflerdum , Ridder NL. 1793e
A. PE IJ, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te
Groningen, 1793
}. HERINGA, ez, Hoogleeraar in de Godgeleerde
heid te Utrecht. 1797.
J- KANTELAAR, te Zmflerdam. 1797.
J. BODEL, Med. Doctor te Dordrecht. 1797e
C. Je WENKEBAGH, Secretaris Generaal bij het
Minifterie van Binnenlandfche Zaken, Ridder
N.L. 1797. -
A. VAN DEINSR, Predikant in de Nederduitfche.
Hervormde Gemeente te Middelburg, 1797e
P. DRIESSEN, Med, Doctor , Hoogleeraar. in de:
Wise en Natuurkunde te Groningen. 1797:
dE Pe
cl A7 Der
Pe E« KOK; Med, Doctor en Profesfor te Brusfel,
1797 Î
EB. TINGA, S,S. Theol, Doctòr; Hoogleeraar in
«de Godgeleerdheid te Groningen, 1797. î
€. VAN KOTEN, Predikant in de Nederduitfche
Hervormde Gemeente te Dordrecht. 1797. „
W. je ZILLEBSEN, Phil. Theor. Mag, & Litt,
Hum. Doctor en Rector van het Gijmnafium
Illustre te Amflerdam.. 1799.
Je Ae ARDESCH, Med, Doctor te Hilvarenbeek,
1799.
Ae DINGEMANS, Opper - Kommis bij de Centrale
Directie van Walcheren , te Middelburg. 1799.
8. REK KER, Leeraar der Doopsgezinden te
Middelburge 1801.
Mr. j. TEN BRINK, Hoogleeraar in de Wijsbee
„geerte en Letterkunde: te Groningen. 180ïe
€. W. STRONCK, Predikant in de Nederduitfche
Hervormde Gemeente te Dordrecht. 18ore
Mr. D. j. VAN LENN EP, Hoogleerdar in de
Gefchiedkunde, Welfprekenheid , Oudheden,
Griekfche- en Latijnfche talen , Ridder N. Les
te Zmflerdam. 18ote
HLD. Z. GEN. C Mr;
—_( 18 je
Mr. A. WARIN, Secretaris van de Maatfchappij
tot bevordering van den Landbouw , te
Amflerdam, 1801.
Je Je RAEPSAET, Staatsraad in buitengewonen
dienst te Audenaerde, 1802.
De Kommandeur C. Be DE NIEUPORT, Kamer-
heer des Konings, Ridder N.L., te Brusféle
1802.
A WILLMET, A. L. M. Phil. Doct., Hoogleeraar
in de Oosterfche talen, Oudheden en Bijbel
fche Uitlegkunde, te Zmfierdam, 1802,
6. REUMONT, Med. Doctor te Aken. 18020
Mr. J. E‚ ONDER DE WIJNGAART CANZIUS,
Eerfte Kommics bij het Departement van het
Publiek Onderwijs , de Nationale Nijverheid
en de Kolonien, te’s Gravenhage. 1802,
je'A. UILKENS, A. L. M. Phil, Doctor en
Hoogleeraar in de Wis= cn Natuurkunde te
Groningerie 1802.
‚Mr. J VERHEIJE VAN CITTERS, Oud - Raad
van den. Hove van Holland, Zeeland en
West-Friesland , op ’t Slot Popkensburg in
Walcheren, 1803.
ad h Fe
_ 19 Je
‚. Kors, Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde
te Utrecht, 1803e
As VAN UIJTENHOVEN, Predikant te Broua
wershaven. 1803.
J. SC HARP ‚ S. S. Theol. Doctor en Predikant
- in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te
Rotterdam , Ridder N.L. v8o3--
Je He KROM, Predikant in de Nederduitfche Herp
vormde Gemeente te Gouda. 1803,
CAEKAMA, A. Le M. Phil, Doctor; Hoogleeraar
in de-Wis- en Natuurkunde te Leijden. 1804.
C. VAN HULTHEM, Oud -Griffier der Tweede
Kamer van de Staten Generaal, Ridder N.Le
1804.
J. DE BAST» Kanunnik van St, Baaf te Gent,
Ridder N. Le 1804,
M. DINGEMANS, Med. Doctor te Cleve. 18040
J-. Locecer, Heel- en Vroedmeester té Leijden,
1804. a
) osstefd 5 Ì
Je BROUWER, Leeraar der Doopsgezinden te
Leeuwarden. 1804. — f
Mr. Pe POUS; Ontvanger van; de -In- en Uits
gaande Regten te Middelburg. 1806, ke
ì 5 Ee
/
wig Dj») ==
Mr. Ss. H. VERNEDE, Secretaris van den Kaad
der ftad Schiedam. 1806.
Mr. je SCHELTEMA, Griffier van het Hoog Milie
tair Geregtshof , Ridder N. L. te Uerecht.
1806.
P. W. VAN HEUSDE, Hoogleeraar in de Wijs-
begeerte en Letterkunde te Utrechte 1806.
Je WERNINCK, Phil. Doctor en Predikant bij de
Nederde Hervormde Gemeente te London. 1806e
Je De WEIJERMAN, Litter, Human. Lector aan
het Athenseum Illustre te Middelburg. 1806.
A. VAN BEMMELEN, A. Li. Ms Phil. Doctors
te Delft, 1806.
Je He LOTZE, voormalig Hoogleeraar in de Gode
geleerdheid te Marderwijk. 1807e
Mr. H. W. TIJJDEMAN., Hoogleeraar in de Regts-
geleerdheid te Leijden. 1807e
Ge 5. DE CHAUFEPIÉ , Predikant bij de Walfche
Gemeente te Delft. 1807.
Fe NOËL, Ínfpecteur der Koninklijke Akademien
te Parijs, Ridder der Orde van Verdienften.
1807.
”
“A. F- GOUDRIAAN, Infpecteur Generaal van den
Waterftaat, Ridder N.L., te Breda. 1807.
- Js
=( &1 j=
js Wi DE CRANE, Hoogleeraar in de Griekfché
en Latijnfche Letterkunde, enz., te wihiiesenr
1807.
pe. TAIJLOR, Secretaris der Societeit van Kunfteit
en Koophandel te London. 180g.
Je Fe Le SCHRÖDER, Hoornë in a Wis-
en Natuurkunde, te Utrecht. 1809
HE. VAN DEN BOSCH, Med, Doctor te Rotters
dam. 1809,
A. VAN DEN ENDE, Lector in de Natuurkunde
bij Zeijlers {tichting „ Kommisfaris tot de
Zaken van het middelbaar Onderwijs, Rid=
der N.L:, te Haarlem, 1809. A
!
Ne C. DE FREMERIJ, Med, & Phil. Doctor,
Hoogleeraar in de Wiskunde en Welfprekens
heid te Utrecht. 1809.
Ss. J. VAN DE WIJNPERSSE, Hoogleeraar in “de
Wijsbegeerte en Letterknade te Leijden. 1809.
EE SCHRAVER » Hoofd - Ingenieur van den Waters
ftaat in het vijfde Distrikt , te Middelburg. 1811,
Jonkheer Baron H. corvorT p'ErsCuRrIj, Heer
‚van Heinenoor? , Lid van de Sratenvvan Hole
land , Curator der Leidfche Akademie, Ridder
N.L., te’ Gravenhage, 1812.
ú Mr
-_ 22 jee
Mr: A. A. STRATENUS, Lid van de Staten van
_ Holland, Secretaris bij het Minifterie van Ma-
rine, Ridder N.L. in °s Gravenhage, 1812.
B. RIPPING, Med, Doctor te Middelburg. 1812,
Jhr. se. DE JONGE, Med. Doctor te Middelburg.
1812
D, B. F. TIJDEMAN, Predikant in de Nederduite
… {che Hervormde Gemeente te Dordrecht. 1812.
Je P. VAN CAPPELLE, Hoogleeraar in de Nee
derduitfche taal en Letterkunde aan het Athee
neum te Zmflerdam. 1812.
A. GOEDKOOP, Predikant in de Hervormde Gee
meente te Gent. 13t2.
E. EPKEMA, Rector van het Giijmnafium Illustre
te Middelburg. 1814.
Mr. T. VAN SWINDEREN, Hoogleeraar in de
Natuurkunde te Groningen. 1814.
Je Pe DURING, Med. Doctor te Middelburg. 1814.
A. VAN LINDEN VAN DEN HEUVELL, in °4 Hage.
1814.
Jhr. j- C. DE JONGE, Adjunct- Archivarius,
Opzigter van het Koninklijk Kabinet van Pen«
gingen, te ’s Gravenhage. 1814,
\
Be
\
5 43 De
B. KONING, Advifeur in Zaken van Werktuigë
___@n Scheikunde bij het Departement van het
_ Publiek Onderwijs, de Nationale Nijverheid
en de Kolonien, te ’s Gravenhage. 1814.
Je BAKE, Buitengewoon Hoogleeraar in de Wijse
begeerte en Letterkunde te Leijden, 1815. *
N.G. VAN KAMPEN, Lid van de Maatfchappij van
\____Nederlandfche Letterkunde te Leijden, 1815.
Ae SIMONS, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en
Letterkunde te Uzrecht, 1815.
1
B. MENALDA, Leeraar bij de Doopsgezinde Ge.
«meente te Middelburg. 1815,
Mr. s. DE WIND ‚ Subftitut- Officier bij de Regt-
___bank van eerften aanleg te Middelburg, 1815
Je CLARISSE, S, S. Theol. Doctor „ Hoogleeraar
in de Godgeleerdheid te Leijden. 1815.
Mr. Mm. Cc. VAN HALL, Ridder N.L., Advokaat
te Amflerdam, 1816. ï
Jhr. je M. KEMPER, Staatsraad in buitengewoe
nen dienst, Hoegleeraar in de Regtsgeleerde
heid te Leijden , Ridder N.L. 1816.
M. SIEGENBEEK», Hoogleeraar in de Wijsbegeerte
en Letterkunde, te Leijden. 1816.
Be
& SPEIJERT VAN DER EIJCK, Hoogleeraar in de
Wis- en Natuurkunde , te Leijden. 1816,
Je Fe DERMOUT, Predikant bij de Nederduitfche
Hervormde Gemeente te’s Gravenhage. 1816.
J. KONING, Kommis-Griffier bij de Regtbank
van eerften aanleg, te Amflerdam. 1816.
in ï
Jar. j. A. VAN DER HEIM, Plaatsvervangend
Regter in de Regtbank van eerften aanleg, te
Middelburg. 1816.
RP, VAN DE KASTEELE, Predikant bij de Nedere
duitfche Hervormde Gemeente, en Directeur
van het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden,
te ’s;Gravenhage , Ridder N.L. 1816.
Í
He H. DONKER CURTIUS, S. S. Theol, Doctor
en Predikant bij de Nederduîtfche Hervormde
Gemeente te Arnhem. 1816.
H. L. DE JONGE, Predikant te Oost/ouburg in
Walcheren. 1816.
Mr. s. 1 WISELIUS, Secretaris van de Tweede
Kiasfe van het Koninklijk Inftituut, Ridder
N.L.s te Amflerdam, 1816.
Je Re Le KERKHOFF, Med. Doctor bij het Leger
der Nederlanden, Lid van verfcheidene Ges
moot{chappen , te Roermonde, 1816a
Pa,
er heh zand
CPJ RETHAAN MACARÉ, Raad der flad Middela
burg. 1817.
Je-P: BOURJÉ, Arrondisfements IJker der Mateu
en Gewigten, te Middelburg. 1817.
€: Ge RHEINWARDs A. L. M, Phil. & Med,
Doctor, Hoogleeraar en Directeur vaa ’s Rijks
„Kabinet van Natuurlijke Historie , Ridder
N. L., te Leijden, 1818.
Ge SANDIFOR T Hoogleeraar in ge Geneeskunde
te en, 1818. |
Mr. j. DE KRUIJF F 3 V rederegter te Leijden.
1818,
J- B, Ge CAMBERLIJN D'AMOUGIES, Lid yvan
% Legioen van Eer en der Ridderfchap van
Oost-vlaanderen, te Gent. 1818.
Je Je SCHOLTEN, Leeraar der Hervormden, te
Haarlem, 1818.
1
Ae TEN BROEKE HOEKSTRA, Hoogleeraar in
de Taalkunde, te Leuven. 1818.
Pp. Ge LAMMENS, Hoogleeraar in de befpiegen
lende Wijsbegeerte en Letteren , te Gouda,
Ridder N. L. 1818,
JM. SCHRANDT , Hoogleeraar: in de Nederlands
_fcheLetterkunde, te Gent , Ridder NL. 1818
ULD. Ze GENs D Wa
mel 26 Je
“We A. 'OCKERSE, Oud- Leeraar-der Hervormded -
te °s Gravenhage. 1818,
‚Mr. A. MOENS», Ontvanger der Belastingen te
Vlisfingen, KS18.
A. CALANDys Ingenieur bij den Waterftaat. 1818.
De M, KAAKEBEE,N » Predikant bij de Nederduite
fche Hervormde Gemeente te Amflerdam, 1819.
Mr..c. J. WAN ASSEN» Secretaris van Z. D. He
Prins Frederik, Ridder N.L. 1819,
Jhr. w. Js PABST VAN BINGERDEN, Lid van
den Raad van State , te’s Gravenhagê. 1819.
Ed
P. HOFMAN PAERLKAMP, Phil, Theol. Mag.
Liet. Hum, Doctor en Profesfor te Haarleine
1819,
P. CURTE, te Rotterdam. 1819.
Mr. Ge DORN SEIFFEN, Phil. Ticor, Mag. Litt,
Hum. et Jur. Utr. Doctor, te Utrecht. 1819.
Je KONIJNENBURG, Hoogleeraar in de Godges
leerdheid en Kerkelik® Gefchiedenis en het
Kweekfehool der Remonftranten, te Amflern
dam. 181. J
J. AB UTRECHT DRESSELHUIS, Predikant
te Wolphaartsdijk. 1819e
„Mr
E
MN
je
„Mr. J. BAL SNIJDERS, Advokaat te Middelburg.
1819e
W‚ A. VAN HENGEL, Hoogleeraar in de Gòde
geleerdheid en Kerkelijke eeniedenis te Ame
< flerdam. 1819.
N. CORNELISSEN, Secretaris van de Maate
fchappij der fchoone Kuníten te Gent. 1819,
i DN
CH. POUGENS, Lid van verfcheidene geleerde
Genootfchappen te Parijs. 1819.
Je W. STATIUS MULLER, Leeraar bij de
Evangelifch Lutherfche Gemeente te dmfiera
dam, 1819.
G. MOLL, Hoogleeraar in de Wis- Natuur- en
Sterrekunde;, te Utrecht. 1819,
‚Mr. E. H. GREVE, Conrector van het Gijmnae
fium Ïilustre, te Zmfierdam, 1819,
Je TH, BERGMAN, S, S. Theol, Minift. Candid,
in Eccl. Walonica A. Le M. Phil. Doctors
ten deer. 1819.
ST. EUÊT, Bnr Hed der Walfche Gemeenté
te Afiddelburg. 1820.
op ed 5 5 Kr eW
&. T. BEAUSAR, Predikant te Rästhem. 1820.
Hea
He "Ae HAMAKER, Hoogleeraar in de Wijsbee
geerte en Letteren, te Leijden. 1821.
Le SURINGAR, Hoogleeraar in de Godgeleerd«
heid, te Leijden, 182t.
J-. C. REUVENS, Hooglecraarin de Wijsbegeerte
en Letteren , bepaaldelijk in de Oudheidkunde ,
. te Leijden. 182r.
A. VAN BEEK, Lid van het Provinciaal
Utrechtsch Genootfchap, te Uzrecht. 18210
ALEXANDER, Med. Doctor, te Delft. 1821.
\
|
NAHUIS VAN BURGST, te Breda, 1S2te
LEDEN CORAESPONDENTEN.
Er Sate PETIT 0
J- BOWIER , beide Med, Doctores te Batavia,
1816,
Mr. c. R. VAILLANT, Gouverneur Generaal
van Surinamen, Ridder N. L. 1816.
Mr, A, F. LAMMENS, Prefident van het Hof
van Juftitie, te Surinamen. 1816.
je R- vos, Med, Doctor te Chinfurah in Bene
“galen. 1820e
We TARPE, te Soest bij Munfler, 1823,
ie
wi
KORTE BESCHRIJVING
VAN DE ONTDEKKING EN VER:
DERE LOTGEVALLEN VAN
NIEUW-NEDERLAND
iN AMERICA.
| INL Ber.D,t NG
| SANS dikwijls ik mij de lúisterrijke tijdvakken
onzer Vaderlandfche gefchiedenis voor den
_ geest flel, of mij herinner de heldendaden der
Voorouderen , kan ik niet ontveinzen door
derzelver overdenking Zoo zeer bekoord te
worden, ‚dat zij mijne geheele ziel als * ware
inneemt en mijne nieuwsgierigheid en weetlust
op eene berooverende wijze gaande houdt.
De groote ligchamen der Oost- en Westz
Indifche Maatfchappijen; die zoo veel rijkdom
het Vaderland aanbragten , waren de gelukkige
gevolgen van ftoute en dikwijls gewaagde ons
dernemingen, die echter de namen der êdele-
MIL peen, À Vas
|
—_( 2e
Vaderlanderen, die dezelve beftuurden of uite
voerden , voor eeuwig der vergetenis onttrok-
ken hebben.
Om de magtige benden van Filips het hoofd
te bieden was er geld, ’t geen toch de zenuw’
des oorlogsis, van nooden. En wat kon men
dus beter doen, dan, den raad volgende van
den Franfchen Admiraai de Coligny, het geluk
ter zee te beproeven en den vijand af te nemen,
tgeen hij merlevensgevaar en groote onkosten
in verre landen gehaald had? Dit ondernamen
de Watergeuzen met het gelukkigst gevolg ,
gelijk bekend is. Anderen verkozen zelfs op
vreemde kusten den vijand te beftoken, hem
daar zijne {chepen en bezictingen te ontnemen,
en volksplantingen te ftichten, waar tot dus
ver de naam der Nederlanderen onbekend was.
Geleerd ter verdediging van de goede zaak
der vrijheid, nu eenmaal (tout en gelukkig
ondernomen „en begerig om te deelen in de
‘winsten , die de overzeefche gewesten dezen
Volken ruimfchoots aanboden, belaagden zij
hen in-alle Werelddeelen.
Het Zeevolk was nu niet meer een hoop
fchamele visfchers , zeeroovers of gelukzoe-
kers : maar zij waren krijgslieden, te land
en ter zee gehard, onder de Boisoi’s , de de
Joos
TED zn
Mooren en andere Zeevoogden opgevoed, tuk
op roof ; met den haat tegen Spanje en den
geloofsdwang, gereed alles te ondernemen,
Zulk volk bewoonde onze Zeefteden.— Moes-
ten ef Oorlogfchepen of Kapers worden uitge-
fust tegen den vijand , of Visfchers uitgezon-
den, om de weldaden der Neord- Atlancifche=
of IJs-zeeën în te zamelen ; waren er ervaren
_Stuurlieden of rappe bootsgezellen noodig,
‘hier in dit kweekfchool vonden de Kooplieden,
zoo wel als de Staten, altijd eenen gereeden
en ruimen voorraad.
Zeer velen kwamen wel om in deze hagche«
lijke togten: doch de Zeefteden verloren niets '
van hare bevolking; zij werden integendeel
de toevlugt van andere Natiën, die onder den
ijzeren fchepter van geweld en gewetensdwang
zuchtten, doch, deels door de voordeelen van
den Koophandel en Scheepvaart , deels door
„Witzichten op verdraagzaamheid in den Godse
dienst bekoord werden. Hoe menige geflach=
ten , den Hervormden Godsdienst toegedaan,
Kwamen er niet over uit Vlaanderen en Hene.
gouwen „ kerkgemeenten ftichtende, die nog
hunnen naam dragen en met hunne deugd en
bijverheid ook hunne Fabrieken en Koophan-
‚del overbrengende! Hoe menige Engelfchen
As zoch
”
(4 Je
zochten zelfs eene wijkplaats in het verdraag=
zame Nederland , om zich aan de Bisfchoppe-
lijke magt en ondragelijke overheerfching te
onttrekken ! , |
Het behoort niet tot mijne taak verflag te
doen van den aanleg , den voortgang en de
lotgevallen der Maatfchappijën van Koophan-
del in ons Vaderland , bijzonder niet van die
der magtige ligchamen der Oost- en West- Ine
difche Maatfchappijën; verfcheiden Schrijvers
toch hebben die roemruchtige ondernemingen
geboekflaafd , en de gedachtenis bewaard van
vele dappere Nederlanders , die, of door
de ontdekking van onbekende kusten „ of door
de verovering van overzeefche Landftreken de
rijkfte bronnen van handel, geopend hebben.
De Oost- Indifche Maatfchappij was zeker=
lijk gelukkiger dan de West- Indifche. — De
laatfte had wel in Braziliën aanzienlijke ver-
overingen gedaan; maar moest eindelijk alles
aan de Portugezen , de eerste veroveraars,
wedergeven. In Noord- Amerika had zij zulk
eene uirgeftrekte Landftreek in bezit, dat zij
er te regt den naam ven Nieuwe Nederland
vaan gaf : maar ook deze moesten de Nederlan-
ders ten laacsten inruimen aan de Engelfchen,
die er zich vestigden en dus Nieuw-Nederland
yoor Nieuw- Engeland deden wijken,
One
as
Ontdekking van Nieuw- Nederland.
De lotgevallen der Nederlandfche bezittin-
gen in Brazil en langs de kust van Guiana zijn
door verfcheiden onzer” Nederlandfche Ge-
fchiedfchrijvers aangereekend: maar wat is de
rede, dat wij zoo weinig, althans aaneengefcha-
keld en naar tijdsorde, weten van de lotgeval-
len van Nieuw-Nederland, hoezeer die fchoone
en uitgeftrekte landí{treek meer dan vijftig jae
ren in het bezit der Nederlanden geweest zij?
Waarom vinde men er zoo weinig aanmerke-
lijks van geboekt in de Registers der West-
Indifche Maatfchappij > voor zoo verre althans
ter, mijner kennis, gekomen is ? Of was het de
Kamer Amfterdam alleen , die den handel op
Nieuw- Nederland dreef en beftuurde , terwijl
Zeeland dien op Brazil, zich meestendeels aan-
tok? Ik ben geneigd dit te gelooven , om-
dat ik verfcheidene fporen vind van den naijver
der Hollandfche Koopfteden over den handel
der Zeeuwen: aan welke ongelukkige neiging
ook ‚» naar de aanmerking van onzijdige Ge-
fchiedfchrijvers ‚ het verlies van Brazil is toe
te fchrijven , daar de Hollanders weigerden
deze Kolonie te onderfteunen, fchoon er de
Zeeuwen ernstig, op aandrongen.
A 3 ê Wat
«
n dd ”
Ean
6
Wat hiervan zij, het lust mij mijne aan-
dacht op die fchoone en gezegende Landftreek
in Noord- Amerika, weleer Nieuw- Nederland
genoemd, te vestigen en naar mijn vermogen
eene korte befchrijving te geven van derzelver
ontdekking, beplanting en verdere lotgevallen,
tot den tijd, waarop zij haren ouden naam met
dien van Nieuw- Engeland verwisfeld heeft.
Ik zal mij hiertoe bedienen van de verhalen
der geloofwaardigfte Gefchiedfchrijvers , en;
uit vergelijking van het een en ander , met in
acht neming der tiijjdsorde, mijn ontwerp
trachten te voltooijen.
Veel nuts had ik mij in dezen arbeid voorges
fteld van een werkje , dat zeldzaam voorkomt
en ten opfchrift heeft Befchrijving van Nieuw-
Nederland (gelijk het tegenwoordig in Raat
âs) door Adriaan van der Donck, beider reg-
ten Doctor , die tegenwoordig noch in Nieuw-
Nederland is : met Bijlagen en een kaartje,
te Amfterdam ten tweede maal gedrukt in het
jaar 1656. Maar het heeft niet voldaan aan
mijne verwachting, daar het voornamelijk be-
helst eene befchrijving van de voortbrengfelen
van den grond, de luchuftreek, de zeden der
wilden, dieren, enz. en de lezer flechts, ten
ganzien van her bezitregt onzer Natie op Nieuw-
s Nee
tl an
Nederland , verwezen wordt naar zeker Vertooe,
der Gemeente van Nieuw-Nederland , met den
druk bekend gemaakt, terwijl de {chrijver nog
verder gewag maakt van een Fractaatje over
de Noord- rivier en.eenen Brief van Johannes
Megapoleufis Junior, voormalig Predikant
in de Kolonie Rens/elaarswijks dan deze drie
ftukken heb ik, in weerwil van menigvuldige
pogingen „ geenszins in handen kunnen krij
gen. QG) 5
Het werkje van A. van der Donck behelst
nogtans eenige bijzonderheden en is verfierd
„met een Kaartje, dat om de Hollandfche be-
namingen, daarin voorkomende, aanmerking
verdient. | GS
De Koophandel op Indië , wiens rijke voort-
brengfelen tot dus ver uit Portugal plagten
aangevoerd te worden, was vóór het einde der
zestiende eeuw begonnen. Men voer langs
de Kaap. de Goede Hoop op Indië en vervol-
gensop China. Voordeelig waren de eerste
beginfelen : maar de reis om hare langdurig-
heid verdrietig, De Zeeuwen hadden, reeds
vóór de Amfterdammers , beproefd , om de
vaart naar Indië te openen door het Noorden
; A4 en
QG) Dit werkje van vaN DER DONCK ds ze vinden in da
Bivlioucek der Leidsche Academie.
HE |
en langs de Straat Waijgats.(e) De onders
neming viel eens en andermaal vruchteloos uit.
Jacob Heemskerk , door groote belooningen
aangemoedigd, ondernam, in het jaar. 1596
den togt voor de derde maal , doch met eenen
even ongelukkigen uitflag !
Nu gaf men in ons Vaderland voor eerst
den moed op , om langs eenen zoo gevaarlije
ken weg, naar Indië te ftevenen; fchoon men
er hier, even min als in Engeland, niet volkos
men van fchijnt afgefchrikt te zijn. (3)
HENRIJ HUDSON, door de Nederlandfcha
O. 4. Compagnie witgezonden , ontdekt
Nieuw - Nederland,
Onder de Engelfche waaghalzen bevond
zich zekere Henry Hudfon , die zich in het
jaar 1609, aan de Bewindhebberen der Neder-
landfche Oost- Indifche Maacfchappij aanbood,
om nogmaals door hect Noorden of Noord»
Oosten
Ce) Vergelijk het belangrijk onlangs uitgekomene welk van den
äjverigen SCHELTEMA genoemd Rusland en de Neaerlanden
ID. bl, gr en 42,
(35) Vergelijk witnsen reis vaar Tartarije II D, bl, a
Hoilandfche Mercurius 1664, bl. 155,
* DE RIJMER acta publ. Regum dAngl. T. VI. P. a. p. 156a
ROBERTSON gefchiedenis-van America, V.D. bl, A2, i
an ID a
Oosten den weg naar China te zoeken. Hud»
fon was buiten twijfel een zeer gefchikt per-
foon voor eene onderneming van dit gewigt.
In het jaar 1607 had hij reeds voor rekening
van eenige Engelfche Kooplieden den togt naar
het Noorden ondernomen, en het Eiland Spôfs=
bergen, bevorens door,de Hollanders ontdekt,
op nieuw aangedaan, en zoo zeer het vertrous
wen verdiend. van zijne Meesters , dat zij hem
in het volgende jaar andermaal in zee zonden
met hetzelfde oogmerk , hetgeen nogtans we=
der even ongelukkig uicviel. (4)
…Verfchillend waren de neigingen van het
Beftuur der Nederlandfche Oost - Indifche
‚ Maatfchappij omtrent Hudf/on’s voorftel, De
Zeeuwfche Bevelhebberen verklaarden er zich
tegen , afgefchrikt waarfchijnlijk, door den on=
gelukkigen uitflag der voorgaande togten,
waaromtrent zij door hunnen ambrgenoot Bal=
thazar Moucheron, die reeds voorlang den
handel op het Noorden gedreven had , kons=
den onderrigt worden. (5) Het. was zeiden
A5 zij
C 4) De Journalen dezer beide reizen van Hudson zijn uit
PURCHAS PELGRIMS vol. MIL 'p. 567— 610. Lond. fol. èd, róas
overgenomen in the Collections of the New - Tork ette
Bociety , Vol, IL. p‚ Ór—102,
(5) Baltbafar Moucheron, was een der eerste oprichters,
aa de Oost - Édifohe Maacfchappij ai niet alleen, maaar, ook eea
der
es € Io Dane
zij , eene enkele geldverfpilling ; wilden bij
zondere Koopiieden het wagen , zij mogten
hee lijden; mits er de Maacfchappij geene fchade
bij leed. Met dit al weigerden de Amfterdam-
fche Bewindhebberen van hun voornemen afte
zien, en zonden Zenry Hud/on, in het zelfde jaar
1609. met het Jagt de Halve Maan (6), bee
mand met zestien of achttien koppen, deels
Hollanders , deels Engelfchen in Zee. Den
zesden van Grasmaand 160g vertrok dit vaar-
tuig uit Texel, zeilende naar het Noorden. Op
de hoogte van Nova Zembla wegens het ijs ver=
hinderddoor te varen, wendde men naar Zerre-
neuf en voorts naar dcadiaof Nieuw- Frank=
rijk, tot zij eindelijk in eene Baai vervielen,
dus ver niet bezocht, dan door de Franfchen,
die er jaarlijks kwamen , om van de Wilden
huiden en pelterijen te koopen. Mud/on, onge-
negen om die verkleumde landftreek aan te
doen, koos weder zee, en vond, Z.W. fturen-
de, Land, ‘tgeen men eerst dacht een eiland te
zijn, doch naderhand erkende voor een deel
van
der eerste Kooplieden uit Zeeland op Moscovie, Zijn naam is
wereeuwigd in de rivier, die de Moucheron’s =rivier genoemd em
san wier oever Archaugel gefticht is.
(6) In de Notulen der Vergadering vaa XVII, word: dis
Jagt de Goede Hoop genoemd,
an OLS ID
van den vasten wal, Kaap Kod genoemd. (7)
De nijvre Zeevoogd, fchoon in Engeland
geboren , gevoelde te zeer zijne betrekking op
de Hollandfche Oost- Indifche Maatfchappij »
die hem ter ontdekking had uitgezonden, dan
dat hij aarzelen kon den naam van zijn aange
nomen Vaderland te geven aan de door hem
gevonden Landftreek, Hij noemde dezelve
Nieuw-Holland: dan, niet verkiezende in deze
ftreken te blijven „koos Hudfon weder zee , vol-
gende zijnen weg Zuid- Westelijk, tot dat hij
op de hoogte van 37 graden 15 minuten vlakke
kust vond, welke hij in tegenovergeftelde rig-
ting volgde; bij deze gelegenheid ontdekte hij
eene baai, waarin verfcheiden rivieren uitlies
pen , die buiten twijfel de mond der Zuid-rivier,
naderhand Delaware genoemd „ zal geweest
zijn , hebbende eenen uitftekenden hoek, die
toen of naderhand den naam van Kaap Hin-
Jopen , naar den geflachtnaam denkelijk van
den eerften ontdekker, heeft gekregen. ‚Nu
‚ zeilde men de baai weder uit, volgende de
kust N. O. tot op de hoogte van 40 graden
18 minuten, alwaar tusfchen Barndegat en
Godinspunt (naderhand dus mede genoemd,
naat
67) RoBERTsoN, V.D. bl. 4%
—( 13 D hant
naar hem , die het eerst -deze Kaap ontdeke
had) eene goede ankerplaats gelegenheid gaf,
om het land te verkennen , en gemeenfchap
te maken met de ingezetenen. — Hiermede
echter was de weetlust van Hudfon geenszins
voldaan, Men koos weder zee , de kust vol-
gende in dezelfde ftrekking, tot dat men den
mond eener groote Rivier ontdekte, toen bij
de fchepelingen de WVoord-rivier, en nader-
hand naar den naam des eerften ontdekkers,
Hudfons- rivier genoemd.
Zoo ver het mogelijk was, dat is tot op
de hoogte van 43 graden , voer men den ftroom
op, maakte kennis met de Inboorlingen en
hield zich, naar al het geen zij konden oordee-
len, volkomen verzekerd , dat deze Rivier en -
Landftreek , nimmer te voren door eenige Eu-
ropeanen waren bezocht geweest. Of. zij
echter zich hierin misgist hebben of niet ,
durf ik niet beflisfen. De Heer S. Miller
D.D. een der leeraars van de eerste Presbij-
teriaanfche Kerk te New-IJork en Lid van de
Gefchiedkundige Maatfchappij aldaar, heeft
în eene Redevoering , bij die Maatfchappij
inhet jaar 1809 gedaan, verhaald, dat Jokn de
Verrazzano, een Florentijner, die in dienst
was van den Franfchen Koning Francois
den
—_( 13 Je
den I., in het jaar 1524 met het fchip den
Dolfijn , de vaste kust van Amerika op de
hoogte van 3: graden zoude ontdekt en ver«
der dezelve gevolgd hebben, tot op de hoog-
te van 41 graden: dat hij eene ruime golf,
bevattende vijf eilanden, zoude zijn binnenge-
loopen , welke men, naar de meeste waarfchijn=
lijkheid, houden mag voor die van het tegen-.
woordig New-York + dat hij aldaar vijftien
dagen gelegen en met de inlanders veel om-
gang gehouden zoude hebben: beroepende zich
de eerwaarde Heer Miller op het Reis- joure
naal van Verrazzano van 8 Julij 1824, door hem
uit Mackluyt's Voyages Vol. IL, p. 295—3o00
overgenomen; hetgeen , zoo wel als het :
Voorftel van den Heer Miller, is te vinden in
zhe Collections of the New-York Historicad
Society, Vol. IL. p. 19—60.
Zeker is het, dat van der Donck, die vere
fcheiden jaren in Nieuw - Nederland gewoond
heeft, ftaande houdt, dat hij de oudste In-
boorlingen , die nog heugenis droegen van
de aankomst van ’t fchip de Malve Maan
in het jaar 1609, meermaals had hooren zeg-
gen, dat, vóór de komst der Nederlanders, zij
volstrekt onkundig waren van het beftaan van
eenige andere Natie buiten de hare: dat zij
„het
ee
ket fchip voor eenen grooten visch of Zeës
monster hadden aangezien, enz. (8)
De getuigenisfen echter van dezen fchrij-
ver, zoo wel als van MZwdfon zelf, maken de
landing van Verrazzano in de baai van het
‘tegenwoordig New-York niet onmogelijk ;
daar die gebeurtenis reeds vijf en tachtig jas
ren vroeger zoude moeten zijn voorgevallen;
en door de uitfterving van een geheel ge-
flacht reeds kon vergeten zijn.
Wat hier ook van zij, voldaar met deze
ontdekking , befloot de wakkere JZudfon te-
rug te keeren naar Amfterdam , en aan Bes
windhebberen van zijne reis en ontdekking
verflag te doen,
De reis was gelukkig: maar, de Engelfche
kusten genaderd zijnde, ontftond er muiterij
onder de fchepelingen , waaronder vele Fn-
gelfchen waren. Zij noodzaakten den Schip-
per te Dartmouth binnen te loopen, vanwaar
het gerucht van zijne ontdekkingen fpoedig de
Hoofdftad bereikte,
Niets kon meer ftrijden met de oogmerken
van Koning Jacobus , dan den Nederlanderen
voordeelen te gunnen uit overzeefche Volk-
plan-
(3) VAN DER DONCK Beschr. van Nieuw. Neders, Bl, 3e
15 Je
- plantinget, daar hij, in navolging van Konine
gin Elifabet, die zaak ten voordeele zijner
eigen onderdanen ernstig ter harte nam. ‚Men
zag in Mwdf/on eenen man van gewigt, en
verbood hem de reis naar Amfterdam te ver=
volgen , voornemens zijnde om zelf eerlang
van zijnen dienst gebruik te maken.
Het is mij nogtans niet gebleken , dat door
Hudfon de togt naar de Zuid- of Noord- rivies
ren herhaald is: maar wel, dat hij in het jaár
1619 eene Zee-engte ontdekt heeft ten noor-
den van Terra Labrädor, door hem de Straat
van Hudfon genoemd , en eene groote baai
ten zuiden van Canada, aan welke hij den
naam gaf van Audfons-baai. Deze was ’s mans.
laatfte reis. Hij werd met zijnen zoon en
nog vijf mannen door het muitend fcheeps-
volk in eene opene boot aan de zee ten
prooi gegeven , zonder dat men immer iets
van zijn lot vernomen heeft. (9)
Verflag van de gedane ontdekking.
Het fchip de Halve Maan , te Darmouth
eenie
(9) BURrK Histoire des Colonies Europeënnes dans Amee
rigue, P. IL. p. 326, RAIjNAL Wijsg. en Staatk. Gefthied.
VL. D. bl. 289 Men vindt een uittrekfel van het Journaal van
Hudfohs laatste reis in she Collections of the New-York Histoe
fisal Society ,T, 1. p. 146—188,
“eenigen tijd opgehouden, kreeg eindelijk vrijs
heid om naar het Vaderland terug te keeren
alwaar het in *t begin van het jaar 1610
aankwam. |
En nu ontvingen Bewindhebberen een zoo
voordeelig berigt van de door Hudfon ont-
dekte landftreken , dat zij zich wegens de
mislukking van het hoofd-oogmerk der reis;
de vaart naar Indië door het. Noorden, meeri-
den te kunnen troosten,
De Laat, een dèr Hollandfche Bewind:
hebberen van de West- Indifche Maatfchaps
pij, die in het jaar 1624 eene Befchrijving
der West. Indien met den druk gemeen maak=
te (ro), heeft een gedeelte van udfon’s
reis-verflag bewaard, en ons alzoo met de
landftreek van MVieuw- Nederland , derzelver
inwoners, luchtftreek en voortbrengfelen van
den grond bekend gemaakt
Gelijk andere landftreken, waarin nog geen
Europeanen, waren doorgedrongen, lag het
nog in den (taat der natuur, zoo als de hand
des Scheppers het gevormd of onbekende voor-
val-
(ro) De LAAT Joco cit. Bl, too, VAN METEREN Nederl,
Hist. f. 6:6. Bij eerstgemelden Schrijver vindt men ook een
kaarje, ten opfchrift hebbende ; gers Anglia, Novum Belgium
et Virginias
1 De
wallen het gelaten hadden. “Onmetelijke boss
fchen, zoo oud als de wereld; bedekten mêt
valrijke moerasfen ‘den grond. Langs de ri=
vieren leefden Wilden, die zich dekten met
de huiden der dieren; in groote menigte in
de bosfchen vermenigvuldigende, Deze koste
bare pelterijen, waarop de weelde in Europa
zooveel prijs ftelde , waren de eeríte voor=
werpen van handel. Voor den fcheepsbouw
leverden diezelfde bosfchen „eenen onuits
putbaren „voorraad, De grond was vrucht-
baar boven alle denkbeeld „ vooräl langs de
rivieren „ wanneer zij, buiten hare oevers ges
treden , een vetachtig flijk nalieten. Nie
alleen vond men er Indiaanfche tärwe ‚ maat
Ook druiven ef boomvrüchtei. De “rivieren
boden visch aan van allerlei aard, en de aar-
grenzende zeeën’ kaäbeljaauw , tonijnen en
walvisfchen. Kortom, Nieuw-Nederland (om
Hudfon's eigen woorden te gebruiken) was het
fchoonfte land; dat men inet voeter betreden
kon : het volk goed, vreedzaam en diensts
vaardig : de luchtftreek nabij de onze komen-
de : zoo dat dus Nieuw- Nedefland voor onze
Natie zeer gefchikt was, om bewoond te wor=
den , waaraan hiets, dan tam vee, fcheen
te ontbreken,
HI peer. È Vers
zl B )=
Verfcheidene flammen van Wilden bewoone
den deze woeste landouwen , in eenen eeu-
wigen oorlog tegen elkander. Van de jagt le=
vende, zworven zij rond door de onmetelijke
vlakten van Ainerica, om, met de vachten van
bevers, otters en andere ‘dieren beladen , naar
de oevers der rivieren en baaïjen weder te kee-
ren, daar zij de Nederlandfche planters en (che-
pelingen gereed vonden, om , tegen andere
gerijfelijkheden , deze , toen in Europa zeer
geachte pelterijen , te verwisfelen.
\
Nadere Waart op Nieuw - Nederland
in 1Ó6Io en 1614.
Het gunstig verflag van Hudfon nopens de
landflreken ‚door hem in America bezocht,
werd in het Vaderland , met welgevallen verno-
men, en ontvonkte al fpoedig den ijver van
fommige Kooplieden, cm een fchip derwaards
te zenden; het geen in het jaar 1610 werd be-
werkftelligd, Zij vervoegden zich ook bij de
„Algemeene Staten der Vereenigde Nederlanden,
werzoekerde daartoe vrijheid en aanmoediging;
„zoo als dan cok Hunne Hoogmogenden, bij
een Plakaac vanden 27°" van Lentemaand 1614,
aan dic verlangen voldeden ; vergunnende den
e Cute
0 je
Ontdekkers van tot dus ver onbekendelanden,
oms;-bekalve nog andere voordeelen; vier reì-_
zen daar op te mogen doen, met ama:
vanalle anderen. Car)
‚Hendrik Christiaanfe en Jakob Helkers
fchijnen- de veerften geweest te zijn, die, uit
‘krachte van dit Oktrooi, de vaart naar Vieuw-
Nederland. hebben ondernomen , gevolgd of
„-bijgettaan door Adriaan Blok, AEN en
geandettens 6155): ,o area an 303 ; ADD
In het jaar 114 bouwden zij eene kleine
fterktée op een eiland aan de westzijde der
Noord- rivier ; gering wel in zich zelve „ nog:
tans genoegzaam, om de planters en hunnen
handel te befchermen en de: inboorlingen it
bedwang te houden tb
Het fort was omringd, door eene gracht: van
18 voeten breed. ;svoorzien: van twee ftukken
kanon, twaalf fteen- ftukken, en tien à twaalf
mannen , onder: bevel van bovengemelden Mez-
drik Christiaanfe „ en, bij zijne: titrezigheld,
“van onse „Helkens. / “erb
1Brs ss, Vol
Car) Groot -Plakaathoek, 1. D. £. 563,
ND) Hendrik Christiaanfe ‘en Adriaan Blok hebben ieder
hunnen naam „gegeven aan twee, eilanden, langs de,kust van Americas
De twee kapen der Zuid-rìivier zijn naar zekeren, waarfchijnläik
„Relmer. Hinlopen: (vergelijk. Scheltema 1,-& 1- Debl, 53) en Kors
nelis Yakobfe Meij, Kaap- Hinlopen en Kaap- Meij genase en
de West-kaap der” Noorderivief Godins-pünte *
—( go ==
Volgens-het verhaal van de Laat (13) zoude
de Compagnie , op fpeciaal Oktrooî van de
Algemeene Staten, zich hier gevestigd en deze
vastigheid gebouwd hebben in het jaar 1614.
Daar echter de West- Indifche Maatfchappij
eerst in het jaar 1621 oktrooi verkregen heeft,
zal men denkelijk hierdoor verftaan moeten
eene gemeenfchap van kooplieden, die handel
dreven op de West- Indiën, en aanleiding had-
den gegeven tot de nadere oprigting der Maat-
fchappij.
Vestiging der Zweden in Nieuw- Nederland,
Wanneer de Zweden deze ftreken voor het
eerst bezocht hebben , blijkt niet duidelijk,
Volgens Sprengel (14) zouden zij; in het jaar
1631, zich aan de beide oevers der Zuid- Rivier
‘hebben nedergeflagen , terwijl Raijnal zulks
‘bepaalt omtrent het jaar 1636. (15)
‚Burk ftelt de Zweden in éénen rang met de
Hollanders , zeggende: On ignore en quel
temps les Suédois et les Hollandois s'établirent
pour
(13) De LAAT Befthr, van West -Ind. f. 106,
(14) SPRENGEL Cefth. der Europeërs în America ,l, D, bl.gge
(15) RAIjNAL Joce cit, VI, D. bl, 382
—( 21 D= -
pour lapremière fois dans U Amérique Septen.
trionale : mais il est certain , que leur Colo-
nië est postérieure à notre établissement de la
Wirginië et antérieure à celui de la Nouvelle
Angleterre, Les Suédois , dont: la marine
étoit peu-considérable, eurent à peine jetté les
premiexs fondemens d'une Colonië, qu'ils a-
bandonnèrent. Les habitans , se trouvant sans
appui etsans secours, s'estimèrent heureux de
se joindre aux Hollandois, qui s'y étoient éta-
blis sur un meilleur plan , et de se soumettre
aux Etats Généraux. (16)
Ook erkent de fchrijver van ° Brittan-
zifth Rijk in America € 17), dat de eerfte
Europeanen, die zich in Jerfeij nederfloegen,
Zweden waren , die er eenige kleine fterkten
bouwden, als: Christiania, Helsingburg en
Gothenburg, en dat hunne meeste bezittingen
lagen op de grenzen van Penfijlvaniën, tegen
over Helfingburg. (18) |
„Volgens ’t verhaal van Zhomas Campanius
B 3 Holm,
6) Burc Je. T. IL p. 207,
„€ BRITT. Rijk in, America, pag. 118.
„8 Dit Helfingburg wordt op onze Kaarten verkeerdelijk Ef
mónburg genoemd. Ook vindt men nog andere Zweedfche kolo-
miën of Plantaadjen aan de Westzijde der Zuid= rivier, ales : and,
Wand, Gripshelms , Nieuw -Fafa , enz.
ast 98 )==
Flolm , wiens grootvader predikant was ge=
weest onder de eerste Zweedíche planters in
America, zoude de eerste vestiging der Zwe-,
den aldaar plaats gehad hebben onder de rege-
ring van Gustavus Adolphus, die „op de gun-
ftige voordragt hem gedaan, op den 2 Julij
1626 Oktrooi verleende tot oprigting eener
West-Indifche Maatfchappij, met oogmerk;
om ook op Nieuw- Zweden (zoo als de fchrij-
ver het noemt) te varen.
De eerste planters leiden zich, naar luid van
dit verhaal, toe , om in vrede te leven mee
de Inlanders, koopende daarom van hen al het
land tusfchen Kaap Hinlopen en den grooten
waterval der Zuid- rivier, terwijl de Engel-
{chen , op de voorftellingen van den zweedfchen
gezant Oxenfliern bij Koning Karel den I, in
het jaar 1631, van hunnen eisch wegens vroe.
gere ontdekking afzagen , en het den Zweden
gelukt was de Hollanders, (die-te voren in die
{reek drie fterkten gebouwd hadden , doch
welke door de inlanders vernield waren bij
wege van uitkoop te vrede te ftellen; daar zij
van de Staten alle die regten kochten, waar op.
de Nederlanders , uit krachte van voorgaande
bezitneming , meenen mogten aanfpraak te kun.
ven maken, beroepende zich de bovengemek
mmh IES, De
de fchrijver 7. C. Holm, tot bewijs dezer,
daadzaken, op twee rapporten van den Gou-,
verneur Johan Rising. (19) À GN
‚Schoon er verfcheidene, redenen zijn, om
aan de naauwkeurigheid van dit verhaal te twijr
felen, wil ík echter gaarne gelooven, dat
de Zweden, na den dood van. Koning Gustavus,
Adolphus , in het Jaar 1632 voorgevallen „
geene „onderfteuning vaa hun Gouvernement
ontvangende, en dus gevaar loopende, om door,
de inlanders te worden verdreven, verpligt
geweest zijn de hulp hunner Hollandfche na-
buren in te roepen, en eindelijk zich te be-
geven onder derzelver. befcherming, na eene
proefneming van zestien jaren, gelijk Raijna?
heeft aangeteekend. ( 20) , N
Waren de Zweden dus door den nood, ge,
drongen „ zij vonden er allengskens, hunne re»
kening bij daar zij nu met de Hollanders’ dee:
len konden in den handel in pelterijen, die van
tijd tot tijd fchaarfcher werden. en eniet van de:
beste foort waren in de nabijheid der rivieren:
B 4 rt L zoo
(19) Dit is ontleend uit een ftuk , genoemd An értract ofz
Frgbrdaston ofthe, History of New - Sweed Land inj America y
written in Sweed bij THOMAS CAMPANIUS HOLM &c. voor
komende in she Collections d tbe New-York Historical Socicrys
Eel P.,345 &C.
£89) RaAiyNar Je. VL D. öL 382.
naden k Y
ast 24 )=
zoo dat, het geen nogtans later gebeurd is,
men genoodzaakt was bij de wilden van Cana-
da eene betere foort op te zoeken,
Ondertusfchen zal de onderlinge harmonie
der twee Natiën niet zeer groot geweest zijn ,
en aanleiding hebben gegeven tot wantrouwen
en oneenigheden : waarmede de Engelfchen
waarfchijnlijk voordeel deden, en waar uit ein-
delijk openbare vijandelijkheden ontftaan zijn,
gelijk bij vervolg zal blijken.
De Nederlandfche W: I. Compagnie onder-
neemt de vaart op Nieuw-Nederland.
Het geen dus ver, dat ís in de tien of twaalf
eerste jaren na Hudfon’s ontdekking, gedaan
was door Nederlandfche kooplieden of geluk-
zoekers , was geenszins evenredig noch aan
het groot belang der zaak , noch aan her
gevaar, waaraan de naijver hunner Engelfche
naburen her blootfteldé,
Maar * was bewaard voor. de West- Indifche
Maatfchappij, na dat zij door de Algemeene
Staten, in het jaar tú21, erkend was, en vrij=
heid gekregen had, om te varen op de landen
van America of de West- Indiën „ beginnende
van ’t zuiden van Terra-nova, met magt om
volks
CC 25 Je
volkplantingen en fterkten aan te leggen en
verbonden te flriten met de inboorlingen ,
om Nieuw-Nederland tot eene vruchtbare en
winstgevende Kolonie te vormen.
Buiten twijfel zag men in * Vaderland, niet
zonder afgunst, de groote voordeelen, die de
Engelfchen trokken uit Virginië; van waar de
tabak in groote menigte naar Holland en Zee-
land vervoerd werd 3 bijzonder naar Middel-
burg en Vlisfingen , in welke beide fteden mas
gazijnen voor den tabak waren aangelegd. (e1)
Men zond dan eenige fchepen naar de
Noord- rivier, niet alleen om nieuwe ontdek=
kingen te doen , maar ook om het land te
bevolken en met woningen te voorzien.
Men trad in onderhandeling met de inboor-
lingen over den afltand van verfcheiden ftreken
gronds en eilanden, en kocht dezelve tegen
bepaalde, hoe zeer misfchien voordeelige ,
prijzen. Zoo kocht men in de Noord-rivier
het Staten-en Noten- Eiland, Pavonia, Hos
Boken en het eiland Manhattans , allergun-
ftigst gelegen voor den handel , en voorzien
van eene gaede reede en ankerplaats,
Aan de Zuid-rivier, niet ver van Kaap Hin-
lopen, deed de West- Indifche Maatfchappü
55 | ze
Can) ROBERTSON Ze. V. D. bh 85.
bee 3
almede van de inlanders aankoopen eene groo-
te ftreek lands, Zwanendaal genoemd; terwijl
zij, aan de oostzijde van dezelfde rivier, in
het jaar 1623 eene kleine fterkte flichtte, bee
kend onder den naam van het Fort Nasfau.
Stichting van Nieuw - Amfterdam ez
‘t Fort Oramje.
Op het eiland Manhattans, nu een eigen.
dom der Maarfchappij geworden, begon men,
onder opzicht van den eersten Gouverneur
Hendrik Christiaanfe , eerst eene fterkte te
bouwen , waaraan men den naam gaf van
% Fort Amfterdam, Maar ‘t belang van den
handel vorderde al fpoedig den uitleg dezer
hoofdplaats. Er werden meer huizen bij ge-
fticht , en welhaast bevond men zich in het
geval , om de grenzen eener kleine ftad af te
fteken. Men voorzag dezelve met wallen en
grachten; men bouwde er eene kerk, gevan
genhuis en woning des Gouverneurs , behal-
ve vele bijzondere huizen , meestal door Am-
fterdamfche kooplieden bewoond. Natuurlijk
gaf men aan de nieuwe ftad den naam van
Nieuw- Amfterdam. (22)
Siad Tot
{e2) Men zie de afbeelding van Nieuwe Amfterdam bij
mone
U
NE RN en neen
TE veer:
NE ben
EE
ff 87 Je
‚Tot verzekering wan den handel in peltee
rijen kocht men van de inlanders- eene groote
ftreek lands, aan de westzijde der Noord-
rivier , honderd en zeventig mijlen van de
hoofdftad verwijderd, alwaar men eene fterk,
te bouwde, ’t.lort Oranje, naderhand Alba-
uij, genoemd. Hier werd met de Iroqueezen,
toen met de Franfchen in oorlog , een voor-
deelige handel gedreven in Canadafche peltes
rijen, die zij tegen brandewijn en allerlei
fnuisterijen, bijzonder tegen buskruid en vuur=
wapenen, afftonden.
‘rt Geen de ondernemingen der Nederlande-
ren voordeel toebragt „ was buiten twijfel de
eerlijkheid , waarmede zij de Wilden behans
delden. In ’t- maken van overeenkomsten hiel-
den zij woord, en.leiden zich nimmer toes
em de onnoozelheid- dezer ruwe menfchen te
verfchalken.
Aan de overzijde der: vaste kust. lag ihee
Lang- Eiland, door de Oost- rivier daar van,
gefcheiden , en grenzende, aan den mond der
Noord- rivier. Daar het bekend was wegens
ofte vruchtbaarheid, ‚ fchijnc ook de Maac-
y
fchap=
5
MONTANWs in zijne Beftbrijving van de Nieuwe of onbekens,
/ de „ereid f. 124. em onder aan het Kaartje’ voor van DER
Bone K's Befchijv. van Nieuwe Nederland. —
1
—_( 28 I=
fchappij den eigendom daar van , deels bij koop,
deels bij eerste bezitneming , verkregen te heb-
ben: zoo als, met betrekking tot het laatste,
| getuigen de namen van verfcheiden dorpen,
op de kaarten kenbaar, als: MNieuw- Utrecht 3
Amersfoort, Breukelen, Heemftede , Vlisfin-
gen, ’sGravezande en meer andere : om te zwij-
gen van eenige eilanden langs de kust, door
Nederlandfche benamingen onderfcheiden.
_ Aanzienlijk en uirgeftrekt buiten twijfel wa-
ren zoo vele vruchtbare landftreken :- evenwel
werden zij in het jaar 1633 nog vermeerderd
door den aankoop van het landfchap Connecti-
cut, gelegen ten westen der Verfche- rivier, 20
à or mijlen van de zeekust, zijnde eene der
fchoonfte en vruchtbaarfte ftreken (23). De
Gouverneur Generaal van Twiller had dien aan-
koop gedaan vande Pequato’s, die hetzelve op
andere ftammen hadden veroverd. Ook deed
hij al ras, tot verdediging daarvan, aan de
westzijde der gemelde rivier, eene {chans bou-
wen, het fort de Goede Hoop genoemd. (24).
| De
(23) Nopens de fchoonheid en vruchtbaarheid der landftreek
Connecticut zie BRISSOT Reis naar Noord- America, 1. D. bl, 143
(24) Ik heb in dit Verhaal grootendeels gevolgd de Befchrijs
ving der gremzen van Nieuw? Nederland , gevoegd bij de Maemae
3 rie
Dt Dee
Eerfte vorm van beftuur.
De veroveringen in de West- Indiën , zoo
op de Spanjaarden en Portugezen , als op de
Inboorlingen, van hoe veel belang zij waren
voor de goede zaak des Vaderlands, waren
nogtans niet overgelaten aan de willekeur der
ondernemers of fcheepsvoogden, Neen! de
Algemeene Staten ftelden daaromtrent in het
jaar 1629 eenige punten van orde en rege-
ring vast, die zij, wilden, dat in de veroverde
plaacfen (iptelijk zouden worden nagekomen;
terwijl zij de onderfcheidene Kamers der Weste
Indifche Maatfchappij magtigden , om eenen
Raad, van negen perfonen aan te ftellen , aan
wien ’ beleid daarvan zoude worden opgedra-
gen. (25) Uit de Vrijheden en exemtiën
voor de Patronen, Meesters en Particulieren,
die op Nieuw- Nederland eenige Colonien of
Vee zullen planten Ee, van den ro Maart 1628
(26. ) ziet men de voorzorgen, die er gebruike
ie | v 5 wer-
pie over de Limiten en Zarisdieien daarvan , Zijnde eene Bije
lage eener Memorie van Bewindbebberen der West- Ind. Comp.
#an. de Staten Generaal den 29 Septemb. 1654 overgegeven, en
df vinden in het Verbaal van BEVERNINGK bl, hd
25) Groot = Plakaatboek , 1, D. bl, 1235.
C26) Men vindt dezelve in de Notufen der Vergadering van
Xi van den 10 Maart 1628, ook zijn’ zij, afzonderlijk gedrukt,
se Amsterdam uitgegeven in het jaar 163te
Go je
werden, om de onderneming gelukkig te doen
flagen. De voornaamfte punten kwamen hier
op Ee d
De West- Indifche Maatfchappij zoude, be-
‘halve den handel in pelterijen, ook het eiland
Manhaátthans aan zich behouden, zoo om het
te bebouwen „als het te maken tot eene fta-
pelplaats voor den koophandel ; terwijl de
planters vrijheid hadden zich neder, te zetten
vier mijlen langs de kust of een bevaarbare ri=
vier ‚ of twee mijlen ter wederzijde derzelve ; 5
mits de inboorlingen te vrede stellende. voor
den grond , dien zij innamen.
De planters mogten varen langs de geheele
‘kust van Florida tot Terre - neuf; mits hunne
koopwaren te Manhatthans inbrengende, on=
‘der eene recognicie van vijf ten honderd.
Zij kregen vrijheid , om ‘langs de geheele
kust van Nieuw- Nederland uitte gaan ter ka-
‘beljaauw visfcherij ; mits de vangst dadelijk
brengende naar Traliën, en daarvoor betalende
zes guldens het last, aan de Maatfchappij.
Wanneer zij binnen de limiten van ’t Oktrooi
“vijandelijke fchepen namen „ zouden zij dezel=
ve opbrengen in ’ Vaderland ; mits twee dere
den der waarde genietende, j
Voorts zouden de Koloniën uit iedere rivier
of
of eiland éénen Gecommitteerden togen zee
den in den Raad van Kommandeur én Raden
van Nieuw-Nederland, «> N
„Bij deze maatregelen, doorde West-Indifche
Compagnié, tot aanmoediging van de koop-
lieden en planters, genomen , voegden de Al-
gemeene Staten eene andere, Toen zij namê-
dijk , in het jaar 1633, een Ordeen Reglement
af kondigden, waarnaar alle ten, oorlog ‘uitge-
ruste fchepen , vanders:: genoemd Kommisíe-
vaardersy uit de Véreenigde: Nederlanden ‚zou-
den mogen varen ‘binnen. de limiten van het
_Oktrooi der West-Indifche-Maacfchappij +-zon-
_ derende-nograns-uitdrukkelijks uit. de kust van
Africa, Nieuw- Nederband „en. alle andere
plaacfen , waar de Maatfchappij zelve den Han-
del drijven mogt. (27) -
Uitbreiding van Nieuw-Nederland en aan
‚wijzing der Landftreken.
Om zich een denkbeeld te vormen var de
ligging en uitgeftrektheid van Mieuw- edere
land, {la men het oog op nevensgaand kaartje,
hetgeen ik , tot voorkoming van Geographie
_fche misflagen, heb laten vervaardigen op de
_fchaal der nieuwe kaart van -Noord- America
door
(22). Groos- Plakaasboek, ID, bl. 599. wie 3
aa
gr jas
door 4. Arrowfmith, met overneming der
Nederduitfche benamingen, op de kaarten van
Mlontanus (28) en van der Donck te vin=
den; immers, voor Zoo ver zij mij, tot op=
heldering der gefchiedenis, dienstbaar voors
kwamen: terwijl men de zeekusten en eilan-
den, in dezelfde ftrekking, ziet afgebeeld in
xden Zee- atlas van AREND ROGGEVEEN. (29)
Het Land , zoo ver het door de Neder-
danders ontdekt en in bezit genomen was;
ftrekte zich uit van 38 graden 53 minuten, tot
over de 49 graden noorderbreedte; (30) be-
ginnende ten zuidwesten aan de Zuid-rivier
of de Delaware, en eindigende ten noords
oosten bij: Kaap- Kod, daaronder begrepen
| het
(28) De Kaart bij MONTANUS gaat over het Land, begrepen
tusfchen den 37, en 49. graad noorderbreedte, en is dus van groos
zer uitgeftrektheid dan dit Kaartje bij VAN DER DONCK
In het II. D. van den Atlas van BLAUW; komt nog voor eene
Kaart met het opfchrift : Nova Belgica et Anglià Nova,
(29) AREND ROGGEVEEN heeft zijne Zeekaarten in hee
jaar 1675 uitgegeven, onder den titel van # Brandende véen; al=
waar in ’t eerste deel, onder No, 27, 28 en 29, de Pas - kaarten
van Nieuw- Nederland voorkomen. Hij is dezelfde, die van de
‘Algem. Staten Oktrooi verkreeg, om de Australifche Zee te beva-
„ren. Men zie een ftukje daarover, door hem in 1676 te Middel
‚burg uitgegeven,
(30) De kusten en grenzei van Nieuw Nederland zouden
waarfchijnlijk beter te onderfcheiden zijn uit de Kaarte Figuratif,
die Bewindhebberen der W,‚ IL. Comp. den 26 Septb. 1654 aan H,
H. M, inzonden, volgens ’t Verbaal van BRVERNINGK: dam
ik heb dezelve nimrner kunnen opfporen,
den
45
ALDEN tst VIND
DZ
JC Oedrogs, feulips
crneming der
le kaarten van
Jonck te vin-
mij, tot op=
nscbaar voor
ten en eilan-
afgebeeld in
GEVEEN. (29)
pr de Neder-
nomen was,
minuten, tot
te; (30) be-
Zuid-rivier
e ten noord-
der begrepen
het
berland , begrepen
en Is dus van gros
Zeeksanen In bet
vandende euros al
zelfde, dle van de
lifche Zoe ve bete
lo 1676 1e Middel
Nederland zouden
e Koerse Fgoretifs
Septb. 1054 330 He
verninoks den
Aden
ten
en Westelijke Juengté
1RROWS
J.P. BOURJ KE
van London
MITH,
Á He
het Lange - eiland, Noten - eiland, Staten
eiland , Manhâttans- éiland en verfcheiden
andere ‘eilanden , zoo langs de kust » als in de
baijen en op de rivieren gelegen.
__ “Hoe Ver zich Nieuw « Nederland” binnen’
’sÎlands uitftrekte sis moeijelijker te bepalen. '
Aäán’ de Nóord=rivier mâg men die uitgeftrekts
heid ten tinftén rekenen tot de Kolonie Rensfe-
laarswijk en het fort Oranje, 150 mijlen vande :
hoofdplaats Nieuw- Amfterdam en aan de Vers
fehe Rivier , tot het fort de Goede hoop. De
overige grenzén zijn onzeker. /
« Buiten twijfel was de keusdér Nederlanderen,
in het vestigen hunner bezittingen op het eis
land Manhattans en langs de beide oevers der
Noorderivier , (eenen fchoonen en diepen
ftroom „ voor Zeefehepen tot boven het fort
Oranje bevaarbaar; allergelukkigst en opende
de voordeeligfte uitzigten: maar de saret
der Engelfchen , hùnne wederzijdfche naburet,
benevelde weldra die gelukszoh; om haar eine:
delijk her hoofd geheel te doen onderhalen,
„De West - Indifche Maatfchappij, zoo Zé’
läkkig geflaagd i in de verovering der $paanfche
Zilvervloot , onder beleid van deh Admiraal ’
Piet Hein , fpaârde nu ook geene onkosten n
dû, door % aanleggen van fortén- en het ver=*
UI, peer, C fterken
_— 34 Je
fterken-. der hoofdplaats , zich te verzekeren:
van het bezit van Nieuw -ANederland : maar de
uitgeftrektheid harer bezittingen in America en
op de kust van Guinea, benevens de uitrusting
van verfcheiden gewapende fchepen, vorderde
zulke verbazende geldfommen, en de voorfchrif-
ten van eene goede ftaatkunde zoo veel voor-
zigtigheid jegens Engeland, dat men zich
meer tegen de Inboorlingen dan tegen de Na-
buren fchijntte hebben willen verdedigen, zich
verlatende voor het overige op het onderling
belang en op maatregelen van billijkheid en
befcheidenheid, De uitkomst leerde echter ,
dat men zich misrekend had,
Engeland's betrekking op Noord- America
en verhuizingen derwaarts.
Was Virginië, in het jaar1584 door Walter
Raleigh ontdek:, fchaars bevolkt en eindelijk
geheel verlaten, de Engelfche Koning Jacobus
de [. vestigde zijne aandacht al fpoedig op de
voordeelen van overzeefche volkplantingen.
In ’ jaar 1606 rigtte hij twee Maatfchappijen:
op , de eenete London, de andere te Plijmouth;
waarvan de eerfte den handel op Virginië be-
fturen zoude , de andere dien op her noordelijk,
' Ger
-
CC 5 =S
gedeelte van America , naderhand door zijnen
zoon Nieuw - Engeland genoemd.
De Plijmoutfche Maatfchappij was minder
gelukkig dan die van London. Het eerfte fchip
was door de Spanjaarden genomen , en eene
kleine Sterkte, in het volgendjaar , te Saga-
dahoc, eene Kaap op de hoogte van 44 graden
noorderbreedte (31) gefticht, weder verlaten,
wegens de geftrengheid van de luchtftreek 5
zoodat zich de ganfche onderneming bepaalde’
tot eenige kleine reistogten , ten dienste der Vis-
fcherij aan Kaap Kod,
De beruchte Engelfche Zeevoogd John
Smith , die, in het jaar 1607, Kaap Kad be-
zocht had, had, in het jaar 1614, wel weder op
nieuw die hoogere kusten van Noord- America
opgenomen , tusfchen de baai van Pennobfcog
en de gemelde Kaap Kod, hebbende hij zelfs
eene kaart der kust gemaakt: doch; hoe gun-
ftig zijn verflag ook werd opgenomen ; voor
als nog echter fchijnt men i in Engeland niet ge-
negen geweest te zijn ‚ om de woestê en barre
ftreken van Noord- America tegen den Vader=
landfchen grond te verwisfelen. (32)
Oi WL « Dan
Gi) RoBeRTsSON JZ. ce. V. D. bh 129. «
(52) Het verlag van sMuTH’s reis en ontdekking: vindt mer
. EU)
!
ed Pr
‚ Dan hier toe gaven eerlang de gefchillen in
Engeland , nopens de openbare uitoeffening
van den Godsdienst, aanleiding. Koningin Eli-
faber, fchoon de leer van den Hervormden
Godsdiensttoegedaan , wilde nogtans vele pleg-
tigheden der Roomfche Kerk behouden ; in
weerwil der gevoelens van een groot deel ha-
rer onderdanen „ die aan de eenvoudigheid van
den eerdienst, naar den leertrant van Calvin,
de voorkeur gaven , en Puriteinen genoemd
werden. Zij verwierpen de gebruiken en tucht
der Engelfche Kerk, de bid-formulieren, het
knielen bij het Avondmaal , het gebed bij de
dooden, de voorbeden en dankzeggingen in de
Kerken ; dic alles Autichristijche gruwelen
noemende. (33)
Onderlinge twisten der Engelfche uitgewekenen,
befchouwd als de oorzaak hunner verfpreiding,
De opvolgers van Koningin Elifabet op
den troon, Jacobus de l. en Karel de 1, traden
on-
in de Wijdberoemde Voijagiën naar Ooste en West- Indiën, te Lei-
den bìj Van der Aa, in foho, Ml. deel: alwaar men ook vindt het
Kdartje der Zeekust van Noord- America, tusfchen Kaap Kod en
Pennobfcot , door John Smith bezocht.
C33) Men zie, over de leer dezer menfchen , Ng AL Historie
i der
ra od zn
onvoorzigtig in ‘dezelfdeen nog ftrengere maats
regelen; en ziedaar !-de „oorzaken der hevig:
fte godsdienst - twisten, wknd en volkss
verhuizingen. |
Van de Puriteinen onderfchei ide zich de aan-
hang der Brownisten, anders: genoemd Zudes
pPendenten, (waaronder “zich bevonden „man-
nen van deugd. en geleerdheid. maar. alle drif-
tig ingenomen” met hun leerftelfel) in;de hard:
nekkige verfmading van de Ziërarchie: der Bis-
fchoppen „door eenen geest.van onaf hankelijk-
heid en onverdraagzaamheid , de- andere Puri+
teinen verre te bovengaande,
Lang voor het einde der zestiende eeuw had-
den de Brownisten hun Vaderland verlaten, en,
onder aanvoering. van Jolmfan , Ainsworth 4
Smith en Robinfon, gemeenten naar han leer-.
ftelfel gefticht te» Middelburg, Amfterdam en:
Leiden. „Reeds in het jaar 1589 was Robert
Brown Chet hoofd dezer gezindheid en weleer
prediker in: het Bisdom van Norwich) met,
eenigen. van zijnen aanhang, naar Middelburg: |
overgekomen, en-had daar eene gemeente. opge-
rigt, die echter weldra verliep , zoo door
C 3 Ofte
der Puriteinen, 1. D. G hoofdt. Hume Hist. van Groop Britt.
V.D bh 155 en “volg, en le Staat van AG Ib, in Gre
Brist, UL, D. bl. 233, ; he
4
5
—( 38 D=
onderlinge verdeeldheid, als door het vertrek
van Brown zelf naar Engeland in het volgend
jaar: fchoon zij naderhand, door de aan-
komst van nieuwe leden , zich weder her=
fteld , doch eindelijk de Liturgie der Neder-
Jandfche Kerken heeft aangenomen. (34)
Langer heeft zich de Gemeente der Brew-
nisten, door Johnfon en Ainsworth in het
begin der zeventiende eeuw te Amfterdam op-=
gerigt , ftaande gehouden : doch is ten laat-
ften ook geheel verloopen: (35) terwijl de
Leidfche Gemeente, naar de leerftellingen der
Brownisten , in den zelfden tijd door Doctor
Robinfon geftigt en wijsfelijk beftuurd , zich
reeds vroeger ontbonden had ; deels door het
affterven der oude leden , deels door de be-
zorgdheid van Robinfon en andere hoofden der
Brownisten, dat de ontdekking der Waarheid,
naar de uicfpraak der Heilige Schriften, gevaar
liep beperkt te worden naar het voorbeeld
der Hervormde Kerken , wier leer hij anders
voor. opregt hield. Men nam dan in overwe-
ging om Holland te verlaten en leer en zeden
naar:
(34) Naamlijst der Engelfthe Gemeente te Middelburg, bl,
zen 2. Near LD. /.c. t. fluk bl. 56e
(35) WAGENAAR Befthrijv. van Amfterdam, UL. B. IL KE;
$ 15 of 1. De bl. 174 in folie,
+
el 39 Je
naar eén “ander Vaderland over te brengen ;
waartoe eindelijk , in het jaar 1620, na pleg-
tige afzonderingen en gebeden, bijhet jongere
deel der Vergadering befloten werd, en wel
bepaaldelijk om naar eenig deel van America
te trekken, dat onder befcherming ftond van
deh Koning van Engeland. - Zij vestigden hun-
ne aandacht bijzonder op dat gedeelte van
Noord- America, waar reeds eenige Engelfche
buisgezinnen woonden, Masfachufets namelijk,
en ‘nu viel het hun niet moeijelijk, om eenige
Engelfche kooplieden metzich te vereenigen,
en zoo wel de toéftemming des Engelfchen
Konings als die der Virginifche Maatfchappij
te verkrijgen , ten einde zich , behoudens ’
genot van burgerlijke en godsdienftige vrijhe-
den , aldaar neder te zetten.
Of zich bij de Leidfche Brownisten , die
naar America henentogen „ ook leden der
Amfterdamfche en Middelburgfche Gemeenten
van dat leerftelfel, of ook leden der andere
Puriseinfche Kerken in Holland(36), gevoegd
C 4 f heb-
€36) Menievuldige Puriteinen hadden, wegens het misbruik
der Kerkelijke Magt, met hunne Leeraars, Engeland verlaten en
zich nedergezet te Amfferdam, Rotterdam, den Haag, Leidens
Utrecht en andere plaatfen, alwaar Engelfche Kerken naar het
Presbijteriaansch ftelfel waren opgerigt en van ’s Landswege ole
derhouden werden. Near Joe. LD. if, fluk bl. 32.
rl 49 Dr
hebben , is mij niet gebleken , en ook, niet
waarfchijnlijk voorgekomen : daar de vertrek-
kenden zich flechts van twee fchepen, een van
6o,en een van 18o,ton, tot de reis bedienden,
nemende in een van beide nog zeer-veele be-
hoeften voor de nieuwe Volk planting mede :
behalve dat hun getal oP, flechts 120 begroot
wordt.
Toen nu alles tot het nere naar Noord-
‘America gereed was, werd een Vast- en Bededag
gehouden , waar op Robinfon van de overblij-
vende leden der Vergadering aficheid nam met
eene redevoering, door Meal (37) bewaard.
Hij verklaarde de Protestantfche Kerken te be-
klagen , dat zij niet verder gaan wilden, dan
de werktuigen hunner Reformatie, Luther en
Calvin. Zij waren wel , zeide hij , brandende en
fchijnende lichten geweest, doch. hadden den
ganfchen raad van God niet doorgrond, en
zouden , indien zij nog leefden , niet minder
gewillig zijn om meerder licht te omhelzen ,
dan zij geweest waren ‚ om dat te ontvangen,
* geen zij eerstaannamen. Hij vermaande dus
de Vergadering, om, verlatende den naam van
„Brownisten altoos ‚ingevolge deregels van hun
Kerkverbond, bereid te zijn alle waarheid
aan
627) Neau 1, D, 2, fluk bl, 36 en 82,
„Cl 41 ee
aan-te. nemen, die haar uit Gos befchreven
„woord zoude, worden bekend gemaakt „mits
„wel toeziende,, beproevende en vergelijkende
wat zij voor. waarheid zouden aannemen, enz,
‚In Oogstmaand van het jaar 16eo verlieten
‚zij Holland, met oogmerk, zoo als Robertfon
Zegt (38), „om zich aan de Audfon's rivier
neder te zetten: maar, door een ongelukkig
toeval , kwamen zij veel noordelijker „en wel in
in-het begin van Slagtmaand , aan Kaap Kod
aan;, Zij ontfcheepten hunne „goederen in ee-
ne baai daar tegen over, en-begonnen er eene
Stad te-bouwen, waaraan Zij den „naam van
Nieuw: Plijmouth gaven.
„Het was in dezen tijd, dat de Engelfche
Ken Jacobus de Maatfchappij van Plijmouth,
die niets wezenlijks gedaan. had tot den aanleg
van, eenige beftendige ‚vastigheid. in, Noord-
America, hervormde inden Grooten Raad van
Plijmouth,denzelven tevens bij opene brieven
de magt fchenkende , om eene. Volkplantiag
in Nieuw - Engeland aan te leggen;-engron-
den aan de ondernemers uit te: geven. Hij
overleed in het jaar 1625 „ zonder, dat er door
zijnen dood eenige verandering voorviel in de,
ftaatkunde van Engeland, ten aanzien-der, Pu-
Cr st wars
„en ROBERTSON! c. bl, 148. Near Lc. LD, 2.B. bl 36,
—_( 42
riteinen. Zij vereenigden zich dan in’ merke-
«lijken getale en befloten eene fchuilplaats te
zoeken in Nooid- America , en de gunst des
Grooten Raads van Plijmouth in’ te roepen.
Deze fchonk hun ook eene uitgeftrekte ftreek
lands , ten noorden van de Rivier de’ Merrê-
mack, tot drie mijlen ten zuiden der Charles-
rivier , en ver breedte van de Atlantifche Zee
tot den Zuider- Oceaan; terwijl Koning Karel
de I., niet minder gul dan den Plijmouthfchen
Raad , hun het regt gaf om zelve de Volk-
planting te befturen.
In het jaar 1629 tot een getal van goo per-
foonen , meestal ijverige Puriteinen, aange-
groeid „ verlieten zij Engeland en floegen zich
neder in America op eene plaats, welke zj
Salem noemden, in de baai van Masfachu-.
jets. Wat later werden de grondflagen gelegd
van Boston, Charlestown, Dorchester , Rox-
boroush en andere fteden: om van de verdere
volkplantingen in Providence, Rhode - island,
New-Hampshireenz. te zwijgen. |
Dus ver fchijnen de Engelfche uiegewekenen
zich meest ten noorder èn oosten der Verfches
rivier neergeflagen en onthouden te hebben,
zonder zich uit te breiden in de landftreken
door de Nederlandfche West-Indifche Maat="
fchappij
—_{ 43 )-
fchappij bezeten, bijzonder niet in ‘t district
van Connecticut : maar de ongelukkige onver-
draagzaamheid en dweeperij der Puriteinen in
Masfachufets gaf aanleiding, dat welhaast deze
rust geftoord werd, Men mogt verwacht hebe _
ben ; dat zij, uit erkentenis voor de Hollandfché
Bhstvijtieid, welke zij in Leiden, Amfterdam
en andere fteden van Holland en Zeeland, zoo
langdurig genoten, de Nederlandfche volks
-plantingen ongeftoord zouden hebben gelaten: .
maar hoogmoed en eigenbelang {chijnen alle
gevoelens van befcheidenheid en erkentenis
ganfchelijk verdoofd te hebben,
Het is naauwelijks te- gelooven, dat men-
fchen , zoo naauw gezet van geweten , dat zij
in geenerlei verfchilpunt over Godsdienstpleg- «
tigheden eenige de minste toegevenheid meen
den te mogen toeftaan ; dat mienfchen , zoo
vervuld met eerbied voor de Heilige Schrift ,
dat zij oordeelden’ hunne fteden en dorpen met
Bijbelfche namen te moeten onderfcheidens
zoo weinig overhadden voor hunne-Nederland-
_fche naburen en geloofsgenooten ,-zoo weinig
acht gaven op derzelver vroegere bezitneming.
Twee Leeraars in Salem, (eene Steedje in
Masfachufets) misfchien ongelijk in bekwaam-
heden, doch hardnekkig beide in de verdedi-
ging
nk Mk OEP on
ging hunner gevoelens , gaven aanleiding tot
zulke hooggaande twisten, dat eene volkome-
ne Scheiding noodig werd, zoodat de eerwaar-
dige Hooker met zijnen aanhang , in het jaar
1633, de ftad Salem verliet „ zich begeven-
de naar de landftreek van Connecticut en de
Plantaadjen der Nederlanderen,-latende hij de
_Salemfche Gemeente onder opzigt van zijnen
ambtgenoot Cotton. (39)
Rampzalige gevolgen van onkunde en on-
verdraagzaamheid | zoo veel te fchandelijker
in menfchen,. die: bij ondervinding derzelver;
wrange vruchten hadden leeren kennen,
Aan den westelijken oever der Groote Rivier in
Connecticut floegen zich de Salemfche uitgewe-
kenen neder, zonder achtte (laan noch op het
vroegere regt der Nederlandfche Planters ,
noch op de ligging der plaats , geheel buiten
de grenzen der Landvergunning aan de volk-
planting van Masfachufets; verwijderende zij
zelfs twee- Engelfche Edellieden , die zich
daar te voren gevestigd en gronden ingenomen
hadden. (40)
Op eene plaats, die hun wel gelegen voor-
kwam „ eenige mijlen nen * Nederlandfche
fort
(39) ROBERTSON Ze, bl17g. NEAL Je, bl.17ó en 177
(40) ROBERTSON Jc, bl, 180
man le Da
fort de Goede Hoop , bouwden zij een Städje
genoemd Martfort , naderhand de Hoofdplaats
der Volkplanting in Connecticut en de beften-
dige vijandin der Nederlanders, Bemoedigd door
zoo veel voorfpoeds en welligt beftuurd door
den raad van Cromwel , die eene gedurige brief:
wisfeling enderhield met de voornaamften in el-
ke volkplanting, C41)ligten zij nu het masker
af, weigeren het gezag hunner oorfpronkelijke
volkplanting te. erkennen , ja nemen. zelfs ee-
nen eigen regerinsvorm aan, Moedig op hun--
ne meerderheid verdringen zij meer en meer.
hunne vreedzame mededingers. Aan de Ver-
fche Rivier, bouwen zij eene Sterkte , the:
‘Tamhert -fort genoemd, om daarmede hunne
Plantaadje ten oosten te verdedigen , hebbende
ten westen zich uitgebreid. tot de baai van
Greenwich : zoodat welhaast de Puriteinen
van Salem, tot op dep afftand van acht mijlen,
de hoofdplaats van Nieuw - Nederland zijn
genaderd,
Het Lange Eiland zelf, door de Oost-ri-
vier van den vasten wal gefcheiden , en bui-
ten tegenfpraak door de Nederlandfche Na-,
tie het eerst ortedekt en-bevolkt „ ja zelfs (zoo
als men van die zijde ftaande houdt) van dela:
ans
Cai) Lbidem bl, zoo
an OE NP ams
landers bij koop overgenomen en met verfchei-
dene Nederlandfche dorpen en fterkten prijken=
de, was vruchtbaar en hadeenige goede havens.
Eene zoo voordeelige ligging , zoo gunstig voor
de Visfcherij , moest natuurlijk de meer en
meer in getal toenemende Engelfchen in het
oog vallen. Eenige floegen er zich ook dade-
lijk neder ten oosten van het eiland, bou-
wende twee dorpen , Southampton en Sout-
hold , waaruit zij naderhand aanleiding na-
men, om zich de helft des eilands toe te ei-
genen. (42)
Het is wel hier de plaats niet , om verflag
te geven van de vestiging en uitbreiding der
Engelfche Volkplantingen in Noord- America:
dan men ftelle zich flechts voor, hoe de om-
keering der zaken in Engeland in het jaar 1642
den moed der uitgewekenen hebbe aangevuurd,
daar zij eu , met de volkspartij in de beide
Kamers dezelfde grondbeginfelen van Gods.
dienst omhelzende , ook van deze den krach«
tigften fteun konden te gemoet zien.
Welhaast vormden zich tot ftaatkundige lig=
chamen vier der voornaamfte volkplantingen
namelijk: Boston en New - Plijmouth in Masfa-
chufets en New-haven en Hartfort in Con-
nec=
C42) Verhaal van BEVERNINGK bl, 6o7—609,
lt. 4 Joe
necticut.; fluitende in het jaar 164g- met elkan=,
der een, verbond van vereeniging, naar het
voorbeeld der Unie van. Urrecht ‚ waarmede
de Brownisten , gedurende hun verblijf in Hol-
land „ waren bekend geworden. (43)
En zie daar , gelijk door fchrandere Man-
nen reeds voorzien was(44), den grond gelegd
van het, Gemeenebest der vereenigde Sraten
van Noord - America; 't geen wij, na eene
langdurige worfteling, in volkrijkheid , aan-
zien en welvaart hebben zien toenemen, en
eindelijk in het jaar 1782 voor eenen vrijen.
en onafhankelijken Staat erkennen; ’t geen wij
nog onlangs, na eenen korten doch hardnek-
kigen. krijg, den vrede hebben zien uiten.
met dat zelfde magtige Rijk, ’t geen bijna
‚ twee eeuwen vroeger , door deszelfs onverdraag-
zaamheid in den Godsdienst , de eerste grond-.
__flagen dier onafhankelijkheid gelegd had,
____Bijaldien Elizabet en nog meer hare beide,
opvolgers op den troon van Engeland , Jaco-
bus en Karel, eene andere ftaatkunde gevolgd
en minder gehecht hadden aan de uiterlijke pleg-
tigheden van den Godsdienst en het gezag der
Bisfchoppen „ zij zouden hunne onderdanen,
, waar
(43) RoberRTsON 7. c. bl 106.
(44) Luzac Hoilands Rijkdom, U. D, bl 144.
me. 48 )=
wâaronder zoo vele uitmuntende en geleerde”
mannên zich bevonden, niet hebben doen
vlugtén naar «de barre gronden van ‘Noord-’
America; en de vruchtbare landouwen tus-
fchen de Hudfons- en‘Verfche- Rivier zouden
mísfchien tot heden toe Nieuw - Nederland ge-
noemd en gebleven zijn.
_Maar het was anders bepaald in het plan der
Voorzienigheid, welker oogmerken altijd wijs
en heilzaam zijn , hoe duister en ondoelmatig
hare wegen en middelen ook fchijnen mogen.
Zoudeer immer ware en toenemende befchaving
komen in het barre America, en een aanzien="
lijk Gemeenebest van verfcheiden onaf hanke-
lijke Beks enadtah worden , er waren be-
woners noodig „ die nijverheid en Godsdienst
medebragten, en misfchien dienstbaar zijn zul-
len om de leer des Euangeliums onder de
wilde Stammen van dat uitgeftrekt Wereld-
deel bekend te maken. ‘Hiertoe waren de
Volksverhuizingen uit Engeland, Schotland’
Ierland en menigvuldige andere Rijken en Sta-
ten, bevorderlijk ; en zoo wel de onverdraag-
zaamheid van het Engelfche Gouvernemênt, als
de dweeperij der Puriteinfche uitgewekenen ,*
die onverdraagzaam jegens elkander „ zich
over de vlakten van America uiebreidden , werk-
ten
! -
49 Je
ten mede om daar te tellen, *t geen eene goes
de ftaatkunde fcheen te verbieden.
“Hadden Karel de V. en Filips zijn Zoon-
de voordeelen der verdraagzaamheid , „welke
de Godsdienst zoo wel als eene gezonde ftaat-
kunde prediken, gekend en uitgeoefend, nim=
mer zou het Gemeenebest der Vereenigde
Nederlanden eenen rang en beftaan gekregen
hebben onder de Mogendheden van Europa;
en zich aan de heerfchappij van het onvers
draagzaam Spanje hebben ontworsteld.
Had Lodewijk-de XIV, meer te rade gaande
met zijnen geheiligden pligt en de regten
Zijner Protestantfche onderdanen , dan mee
de inblazingen van eenige hovelingen en-pries=
ters, het Edtet van Nantes niet herroeperi ;
nimmer Zou dan ons Vaderland in zijnen fchoot
zoo vele Franfche uitgewekenen hebben ont-
_ vangen , die dóor hunne nijverheid , dappere
heid en geleerdheid „naar het plan der Voorzie=,
nigheid dienen moesten om de bevolking, den
koophandel en de fabrieken van Nederland
uit te breiden en deszelfs onäfhankelijkheid te
handhaven : nimmer zou dan de Europifche
Krijgstucht, door Franfche uigewekenen mee
degebragt en gretig aangenomen „ onder de
krijgsbenden van Peter. den Grooten , althans
MIL peer, D | niet
a Dee
niet op een zóó belangrijk tijdftip , zijn inge=
voerd geweest en dus ook die fchrandere Mo-
narch zich niet in ftaat hebben bevonden om
zijn eigen gezag te fchragen, zijn uitgeftrekt
Rijk te befchermen, zijne groote oogmerken
te bereiken; zoodat hij alsdan de grondflagen
van die grootheid en magt, waarvan Frankrijk ,
in onze dagen, al den nadruk heeft onder-
vonden, waaraan ook wij het beftaan van hee
beroemde Heilig Verbond zijn verfchuldigd,
geenszins gelegd zou hebben.
Onverdraagzaamheid in het ftuk van den
Godsdienst vindt dus eindelijk in zich zelve
haren ondergang, en is ook, in de hand der
Voorzienigheid, een krachtig middel , om ter
harer eere de heerlijkfte uitkomsten ten voor-
deele van andere Volken daar te ftellen.
Doch keeren wij van dezen uicftap naar
Nieuw- Nederland terug ‚ om daar te zien de
ontwikkeling van groote gebeurtenisfen, die
de Engelfche onverdraagzaamheid harer on
danks voorbereidde,
Onderlinge jalouzie der Nederlanders
en Engelfchen,
De uitbreiding der Engelfche Volkplantin-
gen in Noord-America ende willekeurige maat-
regelen,
Dd
regelen van hare Hoofden, zullen de Bewind»
hebberen der: Nedérlandfche West - Indifche
Maatfchappij , die daarvan aanhoudende klag:
ten ontvingen, niet minder dan de Algemeene
Staten onttust hebben : niaar zij kenden finds
lang, bij ondervinding te wel de nadeelige
uitwerkfelen van den nijd en argwaan hunner
naburen wegens den aanwas en uitbreiding van
Neêrlands welvaart , om zich van efnstige
voorftellen veel te beloven. Of had niet die
ongelukkige neiging zich vertoond bij de eerste
ontdekking van dit Land door Menrij Hudfon;
toen men in Engeland den ian verhinderde ,
om verflag aan zijne meesters te geven van de
volbragte reis en de gedane ontdekking! Van
welken invloed konden de toenemende welvaart
en goede ftaatkunde van Nederland wotden op
den koophandel en de fabrieken van Engeland!
Volgens geloofbaar gezag hadden de Neders
landers toen driemaal meer Schepen dan de
Engelfchen: de wederzijdfche Zeemagt ftond
gelijk. De Nederlanders hadden zeshonderd
Schepen in de vaart op Engeland: Engeland
hier meer dan zestig in de hare op Holland. (45)
De Walvifchvangst in het Noorden, dus verre
alleen in ’t bezit der Engelfchen , had ook de
| D a «wine
\
45) Hume Geftb. van Groot Britt, VI, D. bl, 187,
52 De
winzucht der Nederlandfche kooplieden op-
gewekt „ en was zelfs door ’s Lands Staten
met Octrooi begunftigd, waartegen de Engel-
fchen te vergeefs zich verzet hadden. (46)
Welke gefchillen waren er niet gerezen tus-
fchen de twee Natiën over den Lakenhandel,
waarin de ftad Middelburg zoo zeer betrokken
was! daar toch plagten de Engelfche lakens ge-
verwd te worden: maar Koning Jacobus, oor-
deelende, dat zoo wel het verwen als het we=
ven der lakens, in zijn Rijk behoorde te ge-
fchieden , had zulks aanleiding gegeven, dat
er geverwde lakens uit Engeland in deze Lan-
den werden ingevoerd, ’t geen wel in het
begin werd tegengegaan, doch eindelijk moest
worden opgegeven. (47)
Was de Lakenhandel een voorwerp van mis-
verftand, niet minder was het de losfing der aan
Engeland verpande Steden Vlisfingen en den
Briel met het fort Rammekens ; een meester-
ftuk der ftaatkunde van Oldenbarneveld, waar-
mede hij den Engelfchen Koning behendig vers
fchalkt en zijn Vaderland bevrijd had. a
(46) WAGENAAR Vaderl. Hist. X. D. bl. 67,71. RApPi IJ
PHOIJRAS Hist. d' Anglet. T. VI p 122.
(47) Luzac Holl. Rijkdom 1, D. bl. 356 en WVaderl. Hist,
X. D. bl. 105.
(48) Hume Hist, van Groot Britt. VLD. bl25, Wader}, Hist,
A.D. bl. 105,
53 Je
Ik zwijg van de oprigting eener West - Indie
fche Maatfchappij in het jaar 1621 ; ‘van de be=
ruchte gefchillen over het gebeurde te Amboi-
na (49); van Tromp’s dapperen aanval op de
Spaanfche Vloot voor Duins (5o); van mee-
nige andere heldhaftige en roemrijke onderne-
mingen tegen de Spanjaarden en Portugezen in
Azië, aan de kustvan Guiana, ja zelfs in Afri-
ca, die den Nederlandfchen naam hadden doen
eerbiedigen: maar ook de afgunst der Engel-
fchen, in ZO veel vakken en plaatfen hunne
mededingers, hadden gaande gemaakt. Bij die
algemeene redenen van afgunst. kwam nog,
bijzonder ten aanzien van Noord-America, het
„misnoegen van het Engelfch G Gouvernement we=
gens de verzending van tabak vie die Landftreek
naar Middelburg en Vlisfingen , en wat later
dat wegens den Smokkelhandel tusfchen Virgia
nië en Nieuw-Nederland, (51)
_Ik wil nogtans geenszins ontveinzen, dat de
Nederlanders „, ook misfchien wel eens van hun-
ne zijde, nu en dan aanleiding hebben gege-
ven ‚ om dien argwaan teverfterken. In het be=
gin toch waren de Engelfchen meesters van den
D 3 big
69) Vaderl. Hist. XL. D. bl, ar.
“ (50) AiTZEMA Zaken van Staat en Gorheg,, U, D, bla 529
(51) ROBERTSON 4. c. Pig. 83-5 117,
—_( 54 D=
Koophandel in Moscoviën : maar welhaast
ftreefden de Hollanders en Zeeuwen hen niet
alleen op zijde, maar waren zelfs in ftaat hen
te verdringen : zoodat, na den dood van Karel
den I, de Engelfchen in Moscoviën, alle de
voordeelen van den Koophandel , verloren „
terwijl hunne mededingers zich daarvan wisten
meester te maken. (52)
\
Nederland genoodzaakt Engeland te ontzien,
Gelijk het dus wonder zoude geweest zijn ,
indien afftammelingen van twee zulke Volken,
ineen vreemd Land na bij elkander gevestigd,
en ongelijk in magt, in beftendigen vrede ge-
leefd hadden, zoo zoude het zeker zeer vreemd
zijn voorgekomen, indien voorftellen tot fchik-
king en bevrediging door den zwakkeren, bij
den fterkeren ingang „hadden gevonden.
Naar mate de Engelfchen in getal toenamen,
waartoe de voortdurende verhuizingen der Pu-
riteinen en andere misnoegden veel toebragten,
moesten zij de grenzen hunner planrtaadjen uits
breiden. — Was nu de Nederlandfche West-
Indifche Maacfchappij in {taat geweest d om
„ oof
(52) SCHELTEMA Rusland en de Nederl. L D, bl, 47 80,
408, 207, En 399403»
_ 55 )=
door eenegeëvenredigde krijgsmagt hare bezic-
tingen te befehermen en hare naburen in ont=
_ zag te houden „de Engelfche Planters’ zouden
misfchien andere ftreken hebben opgezocht,
„Maar; hoe groot ook de eerfte winften wa-
ren der Maatfchappij „ zoo dat zij zelfs vijftig
‚ten honderd uitdeelde, hoe aanzienlijk de buit
was „ dien de verovering der Spaanfche Zil
vervloot , in het jaar 1628, in haren {choot
uieftorte de bewaring van Nederlandích Bra-
fl, Nieùw’-Nederland , Tabago ; Sé Euftá-
tius en meer andere bezittingen en fterkteri
langs de rivier van Esfêquebo en op de kust
van Guinea , vorderde zulke verbazende gelds
fommen , dar men fchijnt genoodzaakt geweest
te zijn zich te bepalen tot de verftérking der
Hoofdplaats Nieuw -Amfterdam, de bewaring
der fterkten aan de rivieren: en op het Lang-
Eiland , als mede ’t fort Nas/au ten Oosten
der Zuid=rivier , ’t forc Oranje aan da Noord-
rivier , en bijzonder ’t fort de Goede Hoop
aan de Verfche - rivier ; zich voor het overige
verlatende op maatregelen van billijkheid en
befcheidenheid , zoo jegens de inboorlingen
als de Engelfchen.
Zoo lang de Oorlog duurde met Spanje
moesten. de Algemeene Staten het Engelfch
D 4 Gou
5 56 me
Gouvernement ontzien , vooral. gedurende de
onlusten tusfchen Koning Karel den I, en hee
Parlement, terwijl de Koning zelf, (die, bij
het verdrag, den 17 van Lentemaand-1632, te
St. Germain gefloten „alle de plaacfen in Nieuw-
Frankrijk, Acadia en Canada aan de Fran-
fchen afgeftaan had) zich wachten moest het
misnoegen zijner onderdanen, door eenige toes
gevendheid aan de eisfchen van dien Staat op
Nieuw - Nederland, te vermeerderen. (53) -
Naden vrede van Munfter ontftond.er al fpoe-
dig misverftand met Cromwel, dat tot eenen
openbaren oorlog eerlang overfloeg. Wat bleef
er dus voor de West-Índifche Maatfchappij ,
die de handen vol had met Brazil te verdedie
gen tegen de Portugezen, anders over, dan
de weg van onderhandeling, hoe weinig, men
er zich ook van konde voorftellen 2
Twisten met de Engelfche Kolonisten over
de grensfcheiding.
In America waren inmiddels hooggaande
twisten gerezen tusfchen Direéteur en Raden
van Nieuw-Nederland en de Commisfarisfen
van
“_C53) Conduite des Frangois par rapport à Ja Nouvelle
Feosfe , traduit de l'Anglois avec des notes d'un Francois, Lois
‚dres 1755. Pag. 103
fl 57)
van de Vereenigde Sraten van Boston, New=
Plijmouth, New-haven en Hartfort, deels
over,de Limietfcheiding , deels over bijzon-
dere beleedigingen der ingezetenen onderling,
die gefchapen ftonden tot openbare dadelijkhe- |
den over te flaan. De Bewindhebberen der
West - Indifche Maatfchappij gelastten den Di-
recteur Pieter Stuivezand , om , door redelijke
voorftellen “en eene Provifionele Limietfcheis
ding, (ware ’t-mogelijk) het uitbarsten van
vijandelijkheden ‚voor te komen.
Ten gevolge daarvan was gemelde Direc-
teur, die in-het jaar 1650 zich naar Hartfort
had begeven , verfchenen op den Landdag ,
tot dat einde opzettelijk befchreven 5’ alwaar
zeer vriendelijk gehandeld werd over de grens-
bepaling der Nederlandfche en vr aan be-
zittingen.
_…Nasbet vertrek van pda fchijnt men
salfs.de zaak in-ernstige overweging genomen
te hebben, wijl er drie Gemagtigden werden
afgezonden naar Nieuw - Amfterdam, ot nader
met den Dire&teur in overleg te komen , ven
de. begeerde. grensfcheiding: te: brengen tot be-
fluit. En, dit gelukte in der daad, fchoon ten.
nadeele van het onlochenbaar regt en vroeger
bezitneming der Nederlanderen.
ACE De
Op het vaste Land zoude men eene lijn trek=
ken uit de baai van Greenwich , vier mijlen
van Stampfort, noordwaarts op twintig mijlen
lang , mics tien mijlen verwijderd blijvende
van de Noord - rivier. |
De Nederlanders moesten echter met hunne
gebouwen zes mijlen van de grenslijn afblijven.
De Inwoners van Greenwich zouden’ voor als
nog blijven onder het Hollandsch Beftuur: en
de Nederlanders het land, dat zij nw bezaten;
tot Hartfort toe , behouden , terwijl alle de
Landen, aan beide zijden der Verfche - rivier,
zouden blijven aan de Engelfchen. En zulks
alles tot tijd en wijle er eene eindelijke be-
{lisfing tusfchen Engeland en Holland zoude
getroffen zijn. (54)
Van deze fchikking , zoo billijk , als naar
de omftandigheden te bedingen was, gaf de
Diretteur Stuivezand kennis aande Vergade-
ring van Negentien , bij zijnen brief vän den
26 van Slagtmaand 1650, bor
Gedurende de twisten der Nederlandfche en
Engelfche volkplantingen in America , waren
de oneenigheden in Engeland in openbaren
Oorlog uicgeborsten. Het Parlement had ge=
zer
_£3a) Groot Placaatboek;, ID. bl. 1278.
nnn en tE B WE a
ll 5D Je
gegepraald op den Koning. De ongelukkige
Karel verloor op den g. van Sprokkelmaand
1649 zijn hoofd op een fchavot , terwijl het
roer der regering overging in handen van den
dweepzieken en onverzettelijken Cromwel,
eenen man, wien de Nederlandfche nu erkende
onafhankelijkheid en voorfpoed zoo zeer in de
oogen flaken , dat het ligrelijk te voorzien ware, -
dar een openbare vredebreuk daarvan het gevolg:
wezen moest : te meer, nadat de Algemeene
Staten geweigerd hadden zijnen Gezanten ge
hoor te geven, enzijaan den Prins van Wallis
(naderhand Karel den II) zoo na vermaagfchapt
aan het Huis van Oranje „ een veilig verblijf
in deze Landen hadden toegeftaan.
Zoodanig waren de omftandigheden in ’t begin
van het jaar 1651, toen de brief van den Die
reéteur Stuivezand ter kennis van de Alge-
meene Staten gebragt werd.
Het Gezantfchap, 't geen in’ laatst van die
zelfde jaar naar Engeland gezonden werd, om:
de reeds begonnen vijandelijkheden te ftuiren,
kreeg in last, om ook hetftuk der Grensfchei-
ding in America aan het Engelsch Parlement
voor te ftellen : maar men was daar zoo onge
zind , om met dit Gemeenebest eenig redelijk
vergelijk te treffen , dat men zelfs geheel nieuwe
en
— 60 ==
en onredelijke voorflagen deed, die op niets
minder dan op de geheele vernieling van Neêr-
lands Koophandel en Zeevaart uitliepen, ja
zelfs op eene heerfchappij ter Zee,
En zoo werden de zaken flepende gehou-
den tot aan het einde van Bloeimaand 1652,
waarop de bekende ontmoeting voorviel tus=
fchen de Nederlandfche en Engelfche Admi-
ralen Zromp en Blake, voor Douvres , en
de Hollandfche Gezanten genoodzaakt waren
vruchteloos te vertrekken. (55)
Na eenen hardnekkigen tweejarigen Oorlog,
werd men ter wederzijde het vechten moede,
en floot dus (nadat door Holland de bekende
Acte van Seclufie vastgefteld en aan den Engel-
fchen Protector was overgegeven) tusfchen
dezen Staat en Engeland den Vrede den 15
van Grasmaand 1654, zonder dat in de Vredes
voorwaarden eenig uitdrukkelijk gewag van
de Noord - Americaanfche overeenkomst en
grensfcheiding gemaakt werd. (56)
De zaak echter. was in het Vaderland niet
ver-
C55) Vuderl. Hist, XII, bl. 215-219. Vergelijk Notulen van
Zeeland, 22 Febr. 1652. Den 4 Maart 1653 besloten Hun Hoog
Mog. dat er geën Mandementen van appél zouden worden vere
eend van Sententiën, in Nieuw - Nederland gewezen.
(561 Groot - Placaatboek Il, D, bl. 522, Verbaal van Bevers
aingk, bl 857e
(61 )—
vergeten. Bij eenen brief van den eg va
Herfstmaand 1654 zonden Bewindhebberen aan
de Algemeene Staten het ontwerp der Limiet-
fcheiding van den jare 1650, met eene figura-
tive kaart, verzoekende, dat dezelve in han-
den der Gezanten (die inmiddels in Engeland
gebleven waren , om over een verdrag van
Zeevaart en fchavergoeding te handelen) ge-
iteld mogt worden, om daarvan het noodig
gebruik te maken; (57) waartoe ook bij Hun
Hoog Mogenden werd besloten, zonder nog- *
tans de Grensfcheiding te Hartfort vastge=
feld, goed te keuren , het zij dan, dat zij
daarop eenige bedenkingen maakten, het zij
dan dat zij het ontijdig hielden, zich daar-
omtrent uittelaten. an
De Nederlandfche Gezanten ftelden dan ook
aan de Engelfche Gemagtigden, onder voor-
waarde van wederzijdfche goedkeuring , voor,
om of de meergemelde Grensfcheiding van
het jaar 1650 aan te nemen, of wel om deze
op te dragen aan de beslisfing van de Regerin-
gen der beide Volkplantingen in America, als
beter met de zaak bekend, en zoo als zij tot
onderlinge rust en welvaart best zouden oor-
deelen : onder goedkeuring echter der beide
Ge-
C57) Verbaal van Beverningk bl. Goa,
Gemeenebesten. (58) Zij gaven hiervan ketie
nis aan de Algemeene Staten, bij hunnen brief
van den 27 van Slagtmaand 1654; zich nogtans
beklagende, dat men hen -niet had voorzien
van de noodige bewijzen aangaande de eerfte
bezitneming der Nederlanderen en den koop
van landen van de Inboorlingen, gelijk mede
van een wettig bewijs der aangegane grensfchei-
ding; terwijl men aan de zijde der Engelfchen
voorwendde onkundig te zijn, dat deze Staat
eenige bezitting had in die ftreken, of dat er
eenige grensfcheiding beftond , waarop men
zich dezerzijds beriep; in allen gevallen, een
veel vroeger bezitregt, dan dat der Hollanders,
ftaande houdende. (59)
Ik vind geen verder gevolg dezer onder-
handelingen, dan alleen , dat de Algemeene
Staten op den 22 van Sprokkelmaand 1656
de grensfcheiding goedkeurden, met oogmerk
waarfchijnlijk , om daarmede te bevorderen
de onderhandelingen , die tusfchen de West-
Indifche Compagnie en de Stad Amfterdam,
wegens de overneming van een deel van Vieuw-
Nederland , plaats hadden. (60) Nieuw
C38) Ibidem bl. 688.
(59) Jhidem bl. 698.
€60) Groot - Placaathoek DI. De bl, 1273. Nadat ik dit
Ver-
‚—_l 63 Je
Nieuw-Nederland afgeftaan aan de Stad
Anfterdam.
Trouwens de kamer Amfterdam , (aan
welke door de Vergadering van Negentien het
beleid der zaken van Nieuw- Nederland fchijnt,
opgedragen geweest te zijn) geen kans zien-
de, om langer te voorzien in de kosten van
‘tbeftuur, en vertrouwende, dat hetgezag van
Amfterdam bij de Algemeene Staten , krach=
tiger middelen tot onderfteuning der volk=
planting zoude daarftellen en invloed genoeg
hebben om de gefchillen over de grensíchei-
ding uiet den weg te ruimen, toonde zich ge-
negen om een gedeelte harer bezitnemingen
in Nieuw-Nederland, over te laten aande ftad.
Amtterdam , en wel , gelijk mij voorkomt,
bepaaldelijk dat gedeelte tgeen tusfchen de
Zuid- en Noord-rivieren was gelegen, en dac
bij de W.L Maatfchappij, (gelijk in de No-
tulen van den Raad van Amfterdam van 3
Maart
Verhaal der binnenlandfche twisten gefchreven had, zijn mij in
handen gekomen she Collections of the New-York Historical
Society, in welker Eerste Deel pe 189—303 men vindt eene
Verzameling van Brieven en andere ftukken , gewisfeld tusfchea
de Nederlandfehe en Engelfche Beftuurders in Noord- America,
loopende van het jaar 1646 tot en met 1663, en: overgenomen
Wit Ebenezer Haaùrd’s Historical Collections » die zeer veel
licht verfpreiden over de gebeurtenisfen in aat tijdvak.
en
Maart 1656 gelezen wordt) titwlo emptionis
geregtelijk werd bezeten.
De Regering, het belang der Volkplanting
kennende, begreep dat, door de bebouwing
derzelve, alles zoude kunnen verkregen wor-
den, ’t geen nu uit de Oostzee moest worden
gehaald, zelfs Scheepsmasten, en kwam wel-
haast met Bewindhebberen in onderhandeling ;
met dat gevolg, dat de koop doorging in Len-
temaand van het jaar 1656, voor eene fomma
van zeven maal honderd duizend Guldens. (61)
Na dat door de Algemeene Staten deze
onderhandeling was goedgekeurd, werden zes
gemagtigden door Burgemeesteren benoemd,
die de Volkplanting zouden befturen. (62)
Ook beraamde de Regering van Amfterdam
eenige voorwaarden ten behoeve van zulken,
die zich in de Volkplanting zouden willen
nederzetten. (63)
Hier-
C61) Je Clercq Gefch. der Vereen, Nederl. III, D. bl, 1294
Het Accoord zelve is te vinden in * Muniment Register van
Amfterdam B. f. 118. fegg. Gelijk althans in de Notulen ten
Rade van 12 Julij 1656. bl. ror gezegd wordt.
(62) De Directeurs van Nieuw-Nederland waren de Heee
ren Coenraad Burch, Raad en Oud - Schepen van Amfterdam,
Hendrik Roeters, Upper- Commisfaris van de Wistelbank , Eduard
Man, Izaac van Beek, Hector Pietersz. en Johan Taijfpil.
„(63 ) Men vindt deze voorwaarden achter de bier voren aange-
haalde Befchrijving van Nieuw-Nederland door A. van der Donck
enin she Collections of the New-York Historical Societije T, 1. p. 291e
C 65 )-
Hiertoe bood onverdraagzaamheid in den
Godsdienst weder gedienftig de hand. Meer
dan drie honderd Waldenzen, om de vervol-
ging van den Hertog van Savoijen te ontgaan
naar Amfterdam gevlugt , en daar voorzien
van ’t noodige, vertrokken nog vóór den win-
ter naar Nieuw- Nederland , wordende, in
Lentemaand des volgenden jaars, nog door
drie honderd anderen, en wat later door nog
een aanzienlijk getal lieden van onderfcheis
den rang gevolgd.
Twisten met de Kolonisten in Virginië
en de Zweden.
Hooggaande twisten hadden, gelijk wij hier,
voren zagen, verfcheiden jaren lang tusfchen
de Nederlanders en hunne noordelijke Naburen
beftaan; echter was de vrede gelukkig bewaard
gebleven tusfchen hen en de zuidelijke Kolo-
nisten in Virginië (64). Hiertoe had mis-
fchien onderling belang medegewerkt, en wel-
ligt overeen{têmming van ftaatkundige gevoe-
lens, vooral na den dood van Koning Karel den [,
wiens gunstbewijzen zij zoo zeer waardeerden,
dat zij het gezag van Cromwel weigerden te
WIL peen. E ers
(64) VAN BEVERNINGK 1. e. bl, 603,
tf 66 Jee
erkennen. En toen deze in 1651. eene fterke
Vloot ter beteugeling der Virginiërs had afge=
zonden , ontzagen de Nederlandfche Planters
zich niet, om met hunne fchepen , die daar bij
toeval lagen , den wederftand hunner broede-
ren te onderfteunen , fchoon vruchteloos. (65)
… Ten aanzien der Zweden, die ter wederzijde
der Zuid-rivier en in Nieuw-IJerfeij woon-
den , laat ons de Gefchiedenis eenigszins in het
duister. Het komt mij echter voor, dat zij,
met wederzin met de Nederlanders vereenigd,
flechts gewacht hebben naar eene bekwame
gelegenheid , om hunne vorige regten têrug te
nemen en hunne onafhankelijkheid ftaande te
houden: dat zij, om dit oogmerk te bereiken,
zich hebben bediend van de verwarring, die,
na den val van Koning Karel E. in het jaar 1649
in het Gouvernement van Virginië plaats had en
vooral in Engeland : (66) dat zij bovendien
de Inlanders hebben aangezocht, om met hen
afzonderlijk te handelen en een verbond van
vriendfchap te fluiten, gelijk zulks hun gelukt
isin het jaar 1654: en dat zij eindelijk de fterk-
ten langs de Zuid-rivier, waaruit de Neder-
landers reeds vóór de komst der Zweden, door
de
(65) Histoire de la Virginië, p. 81. Amft. 1707.
€66) BACHIENEOPHUBNERd/gem, Geograpbie, V.D. ble 673
me Jee
de. Wilden verdreven waren , bezet en hesdald
hebben». EE,
cd Onder, ns oke behoorde hen fort Caf-
wir. „Het, Jag aan,den, wester - oever der-Zuids
rivier benedenwaarts, tegen over Helfingburg,
Het was zeer vervallen en voor de onzen van
groot belang. Men befloot dus tot deszelfs
berftelling ‚ en waarfchijnlijk ook tot de herr
overing „der andere {terkten „ aan die rivier ge=
legen, Of dit oogmerk bereikt: zij „ is mij nief
gebleken, noch ook of er tusfchen de Neders
landfchesen Zweedfche Kolonisten vijandelijk»
heden zijn voorgevallen; maar wel , dat de
Virginifche Planters, {het zij dan dat zij door
de Zweden waren opgehitst, het zij dat hun
bet herftel. van ‘het fort Cafsmir gevaarlijk
voorkwam „) onder aanvoering wanden Colonel
Nathanaël Utie, hetzelve aangevallen ven ge-
fiecht hebben in herfstmaand. 1654. (67)
„Nu zouden „naar het ‚verhaal van eenen
Zweedfchen Schrijver, (68) «de twisten tuss
B 5 fchen
gn
“(67) pr ere ftukken, berustende ten Raadhuize van Amtter=
m , genaamd Declaratie en Manifest aan Gouverneur cen Raden
van Marijland ,6 Oct. 1659. en Extra uit bet Journaal van
Bugustine Heerman — aangaände de pretentie op de Zuüid-riviir
daor Colonel ‚NU TIE.
(68) Tu. comr. HOL M „ hier voren aangehaald in het 1, Deel
der Colleâions of the New-York Hist, Society P. $52
—_( 68 Daz
fchen de Nederlanders en Zweden door tuss
fchenkomst der Gouverneurs Stuivefand en
Rijfing zijn bijgelegd , met geen ander gevolg
echter, dan dat eerstgemelde, tegen het vrê-
des verdrag aan, in het volgend jaar de vijan=
delijkheden hervat, en, met zeven fchepen en
6oo à 7oo gewapende mannen de Zuid- rivier
opgevaren zijnde , a!le de Zweedfche forten
zoude hebben weggenomen, bijzonder de Ves-
ting Christiania, na een beleg van veertien
dagen , nemende alle de Krijgs- Officieren en
de voornaamfte Ingezetenen in verzekerde be=
waring, die vervolgens naar Nieuw - Amfter-
dam en van daar naar Holland zouden zijn op-
gevoerd.
Streng buiten twijfel zoude deze maatregel
geweest zijn , en misfchien niet zonder beríse
ping. (69) Althans liet de Koning van Zwe-
den niet na zich over het wegnemen der forten
bij de Algemeene Staten te béklagen. (7o) Het
komt mij echter waarfchijnlijk voor, dat het
gedrag der onzen door de omftandigheden ge-
wettigd werd, daar de goede verftandhouding
tus-
(69) Karm Reis door Noord-America 1. D. bl. 6 en bl, 218
tot 223. alwaar hij eenig licht veifpreidt over den foberen ftaat der
eerste Zweedíche Planters en derzelver zeden en gebruiken.
(ro) Notulen van bellaud 24 Maart 1658,
nen mennen
rde vn nr nen
=( 69 ee
tusfchen de. Zweden en de Indianen de aanlei«
dende oorzaak van den vernieuwden twist
fchijnt geweest te zijn. Trouwens, in Herfst-
maand van het jaar 1655, werd het fort Cafi-
mir aangevallen door meer dan zoo Indianen ,
door de Zweden denkelijk daar toe opgehitst,
Het was er echter zoo ver af, dat zij de Ves-
ting tot de overgaaf konden dwingen (71),
dat deze zelfs door hunne verdedigers verfterke
en Nieuwer-Amftel genoemd werd, terwijl het
bevel daar over in 1656 door de Directeurs
van Nieuw-Nederland te Amfterdam „ werd
opgedragen aan Johan Alrichs, die er nog-
tans, daar hij fchipbreuk had geleden op het
Lange-Eiland , eerst in Grasmaand des vol-
genden jaars aankwam. (72)
Omindigheden van Nieuw - Nederland,
federt de Oorlogen tusfchen de Neder-
landers en de Engelfchen.
Ondertusfchen waren de kosten van het on= -
derhoud der Kolonie , waarfchijnlijk door de
| E 3 Ha) CAVE
Len Hollandfche Mercurius 1658, bl. 113.
(72) Blijkens Papieren ten Raadhuize van Amfterdam. Alriche
was in December 1656 uit Texel vertrokken, en na gefeden Schip.
breuk op ’t Lange -Eiland in April 1647 met r28 zielen in ’t fore
Cafimir aangekomen.
Ne
—_( 70 )=
vermeerdering ‘der verdedigings - middelen’;
verre geloopen buiten de rekening der Rege-
fing van Amfterdam ; zoo dat zij in het jaar
1660 in overweging nam , om Nieuw -Neder=
Jand weder over te laten aan de West=Indifche
Maatfchappij, die nogtans niet BE, was
daarin toe te treden,
Men moest zich dus eenige opofferingen
getroosten, in de hoop vah eenmaal de vruch-
ten daarvan te zullen plukken. En in der
daad : de zaken der Volkplanting kwamen dl-
lengskens op eenen vasten voet, en de voor-
deelen begon men er van te genieten. De
Scheepvaart en Koophandel op die Landftreek-
pamen toe zoodanig, dat, bijaldien ‘de oór-
log met Groot- Brittannie in het jaar 1664 niet
ontvlamd ware , Nieuw-Nederland , welks
rijkdommen en voortbrengfelen men mer die der
Oost -Indifche Bezictingen, waarfchijnlijk ten
onregte, meende te mogen vergelijken, (73)
eene goudmijn voor Amfterdam en den geheelen
Staat der Vereenigde Nederlanden zoude ge-
worden zijn. (74)
War hiervan ook wezen moge, de Kom-
mis-
(73) Naar het oordeel van Bewindhebberen der We. IL _C. te
zien bij BEVERNINGK J. ec, bl. 604.
(74) WAGENAAR Befchrije. van Amf?.l. D,bl. 594 ,in fol
Ea
EED Jee
misfarisfen en Direêteuren over de Zuid- rivier
in Nieuw-Nederland toonden zich genegen in
het jaar 1663, om de helft der Kolonie vande
Stad over te nemen. De Graaf d'Estrades
fchrijft in eenen zijner brieven, (75) aan de
Gemagtigden van Amfterdam, dat het niet in
de magt der Staten ftond om hen Nieuw - Ne-
derland te doen af{taan, waaraan zij, boven
de koopfom van. zevenmaal honderd duizend
Guldens, nog twee Millioenen hadden te koster
gelegd, en waarvan de Stad Amfterdam jaars
lijks, na aftrek van alle- onkosten, ruim zestig
duizend ‘guldens aan renten inzamelde.
Doch deze voordeelige uiczigten waren juist
oorzaken van het verlies der Volkplanting ;
want, in het begin reeds had hare ontdekking in
het jaar 1609 door Henrij Hudfon, als ook hare
vestiging n uitbreiding, de afgunst der En-
gelfchen gaande gemaakt, ontaardende, voor-
al federt den tijd van Cromwel, in eene verbit-
tering tusfchen de twee Natiën, die, fchoon
ongelijk in magt en volkrijkheid, fchoon zelfs
door banden van Godsdienst en Staatkunde ver-
pligt elkander te ontzien, echter voor afkeer
, E 4 en
25) Het is een Brief van den Graaf d'Estrades aan Lionne
van den 17. Sept, 1665, te vindenin de Memoires D'ESTRADES
E.D. El, 320,
—_
en winzucht zachtere gevoelens deden wijken ;
hoedanige indrukken de Volkplantingen gre-
tiglijk overnamen.
De Direfteur van Nieuw - Nederland had
inmiddels alles gedaan om den vrede te bewa-
ren, zich houdende aan de grensfcheiding van
het jaar 1650 5 bij een uitdrukkelijk Bevel-
fchrift voorziende in de misbruiken , die inge=
flopen waren bij het verkrijgen en vervreemden
_ van gronden. (76)
Voorzigtigheid en goed beleid mogen door
zulke en andere middelen hier en daar hebben
gezegepraald boven de ondernemingen des ge-
welds: die van Zartfort echter werden allengs-
kens onverzettelijker , en alle pogingen toe
minnelijk vergelijk vruchteloos. Te vergeefs
beklaagde zich de DireCteur Generaal Stuive.
„fand bij het Congres, of de algemeene Verga-
dering der vier Engelfche Volkplantingen „ in
Wijnmaand 1663 te Boston gehouden , wer-
waarts hij zich in perfoon had begeven. Te
vergeefs werden de ondernemingen van die van
Hartfort afgekeurd door de afgevaardigden van
Boston, New- Plijmouth en New- Haven. Zij
bleven onverzettelijk , bewerende, dat deze
gefchillen niet betroffen de algemeene Verga-
des
€76) Holl. Mercurias 1653, bl 43
el 73 Àe
dering , maar alleen die van hunne bijzon-
dere Kolonie. Te vergeefs begaven zich ook
Gemagtigden van Direéteur en Raden van
Nieuw - Nederland derwaarts, waar zij alle
pogingen aanwendden tot bewaring der rust en
eenigheid onderling: doch vruchteloos. Die
van Hartfort verklaarden geen Nieuw - Neder-
land te kennen, de bezitneming der West- In-
difche Maatfchappij te houden voor onwettig,
_als niet fteunende op eenig Patent des Konings,
van Engeland, en mitsdien voornemens te zijn
hunne Planraadjen uit te breiden naar goedvin-
vinden , ja zelfs geheel Nieuw - Nederland in
te nemen met geweld , zoo men beftond zich
tegen hen te verzetten. Gedurende de onder-
handelingen te Boston ondernamen eenige ijve-
raars de Hollandfche Dorpen tot muiterij op te
zetten, terwijl de Wilden van Z/opus de grootfte
wreedheden bedreven „ door fommige Neder-
landers in hunne buurt te vermoorden , han-
gende de hoofden voor hunne hutten op.
's Gravezande en Heemftede, dorpen op het
Lange- Eiland, werden dus ook overgehaald
den Koning van Engeland te erkennen. Die
van het dorp lisfingen echter, fchoon meest
uit Engelfchen beftaande, bleven getrouw aan
hunne oude Meesters, zeggende, dat zij, door —
E 5 de
CC 24 JD
de Staten Generaal wel befchermd zijnde ge-
weest, niet gezind waren anderen te erken-
nen. En alzoo ontftond in de Volkplanting
de grootfte tweefpalt en verwarring. (77)
Welke aandoening de mishandelingen der
Engelfchen verwekten in de Volkplanting, is
ligtelijk af te nemen uit den brief van Bewind-
hebberen der West- Indifche Maatfchappij aan
de Algemeene Staten van den eo1. van Louw-
maand 1664, in den Hollandfchen Mercuriuf
van dat jaar woordelijk en bij „Zitzema hoofd-
zakelijk te vinden, (78) 4
Voorziende dat hun een dergelijk lot over
her hoofd hing als de Nederlandíche Planters
in Brazil, die eindelijk naakt en berooid over-
gelaten waren aan de genade der Portugezen,
zonden ‘zij eenige gemagtigden naar den Haag
om de nadrukkelijkfte vertoogen te doen, zoo
aan de Algemeene Staten als aan de Bewindheb-
beren , verzoekende , dat in hunne bezwaren ten
fpoedigften mogt voorzien worden , door de.
vastftelling eener billijke grensfcheiding en het
nemen van krachtdadige voorzorgen, om de
gevreesde geweldenarijen te fluiten,
In
(77} Holl. Mercurius 1663 bl. 168. en anno 1664, bl. ro en 13.
(23) ArtrzemaAV.D. bl. 64. Holl. Mercurius 1664 p. 15 EN 24e
Dollands Rijkdom, Il. D. bl. 146,
ef 75 Je
In her begi van be nti desjaars 16645
kwamen -deze:klagten in; en men befloot de
zaak doófr-Gemagtigden te doen-onderzoekenz
maar de ingekomene tijdingen der veroveringen: -
door den Engelfchen Admiraal Holmes maakten:
welhaastalle verdere beraad{flagingennoodeloos.
‚ Dan „ keeren wij terug naar Europa’, en
zien wij ; wat-daar satan zij
NieurÂ: NN siBriand door de: Eneëlfehen pere,
…overd in mia en In en afgeflaan.
edet er Karel de IL in her jaar 1660; 5
den Britfchen troon had beklommen; had men
billijk mogen; verwachten „ ‚dat de vrede. met
dezen Staat, waaraan zijne Majesteit „zulke
| groote verpligtingen. had, langdurig zoude ge=
weest zijn: maar het bleek al fchielijk „ dat de
‚weigering, om den jongen Prins van Oranje tot,
Stadhouder, aan te ftelien „den Koning. zeer,
mishaagde; en dat /hij niet dan fchoorvoetende
kwam tot‚het Verdrag, dat in het jaar 1662
tusfchen de, beide Staten gefloten.-werd. (79)
„Om zich te dekken tegen den wrok van En-
geland, daar men weinig genegenheid toonde
om zich aan het BEE Tradaat te houden EN
ver=
È
(79) Vaderl. Hist. XIIL D. bl. 47.
el NG 7D
verbond zich de Staat wel met den Franfchen
Koning Lodewijk den XIV: doch deze, te on=
vrede over eene geheime onderhandeling tus-
fchen dit Gemeenebest en Spanje, ftookte Kas
rel den [Is onder de hand op „tegen dezen Staat,
Welhaast borsten ook buiten Europa de
vijandelijkheden uit. De Hertog van Ijork,
‘s Konings broeder, was in het jaar 1663, met:
eenige fchepen uitgezonden naar de kust van
Afrika , en had in last (80) om Kaap Kors te
nemen en vervolgens Nieuw - Nederland, De
onderneming flaagde gelukkig, In Sprokkel-
maand van het jaar 1664, vielen verfcheidene
Nederlandfche Schepen en Sterkten langs de
kust van Afrika in handen des Vijands, die
daarop den fteven wendde naar Amerika. De
Engelfche magt was aanzienlijk : wederftand
met fchijnbaar geluk onmogelijk: zoo dat op
den 27 van Oogstmaand 1664 , Nieuw-Amfter-
dam zonder flag of ftoot overging aan de Engel-
fchen , die welhaast geheel MVieuw - Nederland
vermeesterden , benevens de Eilanden 7abago
en St, Euftatius. (81) Zij noemden het aldus
be-
(80) Dit erkende zelfs de Koning openlijk; vergelijk Brieven
san de Wit IV, D. bl. 387.
(81) Paderl. Hist. XUI. D. ble 118. De voorwaarden der Ka-
pitulatie van Nieuw - Nederland vindt men in den Mell, Mercurius
1664»
<a |
bemagtigd Land New-York, en gaven denzelf*
den naam aan de Hoofdpläats Nieuw - Amfiers
dam. +
_Zoodra de tijding van dit verlies in Holland
kwam , gaven de Bewindhebberen der West-
Indifche Maatfchappij ér ‘kennis van aan de Al-
gemeene Staten, op den 24. van Wijnmaand
1664. Hun Hoog Mogenden ontvingen dit
Verflag mer leedwezen, en zonden affchriften
der Memorie van Bewindhebberen aan de on-.
derfcheidene Provinciën, dezelve aanmanen-
de “om door fpoedige Confenten de noodige
Geldmiddelen daar te ftellen tot voortzetting
van den oorlog en tot afwering van verdere
onheilen , zoo binnen als buiten Europa: ter:
wijl de Ambasfadeur van Goch in Engeland
werd aangefchreven, om de krachtigfte voor-
ftellen te doen bij den Koning, tot teruggaaf
der ontnomen Koloniën en tot voorkoming van
dergelijke ondernemingen. Dan met welk leed.
wezen dit verlies hier te lande ook vernomen
werd, gelijk men buiten ftaar geweest was om
het te verhinderen, zoo was mén echter niet
gereed om het verlorene te hernemen. Amfter=
dam fcheen zich bovendien dat verlies te ge-
troos=
1664, Pp. 153. en in ’s Kort Verbaal van den Engelfchen Oorlog;
Amit, 1667. bl, 28 en 29,
troosten „in het vooruitzigt vaa driemaal, meer
te zullen winnen , daar er bevelen. gegeven
waren, om de bezittingen der Engelfchen in
Oost- Indiën aan te. vallen „die -men vervolgens
of zoude, blijven: behouden: of tegen Nieuw +
Nederland. uitwisfelen, (82) „Meu leefde trous
wens inde hoop „‚ dag. bij de Vredes -onderhan-
delingen; ‚dig in her jaar 16655; onder het ber
leid der.Franfche Gemagtigden > op bijzonderen
last van Lodewijk;den X LV, ondernomen waren,
het Gemeenebest. der Vereenigde Nederlanden
berfteld zoude, worden in, het bezit van Nieuw:
Nederland, datmen zoo ongaarne verloren ‘had,
Ondersusfchen, had de Franfche Koning „op
eigen gezag (83) aan de Sraren den voorflag
laten doen om Nieuw-Nederland aan den Ko+
ning van Groot-Briccannië afte ftaan , mits
‘hij hen in ’t bezit liet, vanhet eiland Poule:
von &c. Men had echter hier te lande geene
ooren naar dergelijke fchikkingen „ vooral ;
daar men zich vleide, dat Frankrijk ook ein-
(82) D'esTRADES memoires L. IL, p. 294. Ì
(83) De Koning verfchoont zich deswegens in zijnen brief, aaa
d’ Estrades wan den 17. Aug. 1665, zeggende „dat de Vredes-
2 voorwaarden hem door den Raadpenfionáris pe wir waren aan
„> de hand gegeven , ’t geen Z. M,‚ begeerde dat bij gelegenheid
„, met overleg van DE WIT, den Staten wierd bekend gemaakt „
„ tot afwending van allen argwaan” Oeuvres de Louis XP
T. HIL p. 315e
PD Je
|
delijk zich tegen Engeland verklaren zoude.
Twee jaren duurde: desoorlog : ter weder-
zijde werd -dapper/gevochten. Eindelijk werd
de Vrede te Breda gefloten op den 31. van
Hooïmaand 1667, en daarbij bedongen ‚dat
elk zoude blijven behouden de Plaatfen , Ster
den en Sterkten „die. men-gedurende den oor-
log aan elkander ontnomen. had, tot op den
ao van Bloeimaand te voren. (84)
Nieuw - Nederland, dat-nu-reeds drie jaren
in handen der Engelfchen-geweest was , werd *
dus volkomen en eindelijk -afgeftaan. «+ En zoo
werd ineens verloren de vrucht van meer dan
vijftig jare arbeids, met alle.de onnoemelijke
geldfommen , die uit het Vaderland tot aanleg
en verbetering der Volkplanting waren afgezon-
den; verijdeld de vleijendfte vooruizigten van
koophandel en welvaart; verarmd menigvul-
dige Nederlandfche Geflachten , welker beftaan
van ’t behoud der Volkplanting afhing. 1
Hoe zeer men het verlies van dezë aanzien-
lijke Volkplanting te regt betreurde, werd dir
nogtans eenigermate verzacht door het nemen,
der Engelfche Volkplanting Suriname in Len-
temaand van het jaar 1667, door den Zeeuw-
| fchen
(84) Vader!, Hist. XII. D. bl, 265.
—( 8o )==
fchen Capitein Abraham Krijnszoon (85) dere
Waarts door de Staten van Zeeland met drie
fchepen gezonden; welke Volkplanting mits-
dien , uit kracht der Bredafche Vredehande-
ling, onder de heerfchappij van dezen Staat
overging. (86)
Zoo dikwijls wij aan Suriname, de eenigfte
Nederlandfche -Volkplancing aan de kust van
Guiana, denken, herinneren wij ons met dank-
baarheid de nagedachtenis van deszelfs verove-
raar, «Abraham Krijnszoon , onzen Zeeuw=
fchen Landgenoot, die dezelve als eene ver-
goeding voor het verloren ieuw - Nedertand
aan de kroon des Vaderlands gehecht heeft, en
nog daarmede doet prijken.
Of ondertusfchen het verlies van Vieuw-JNe-
derland door de vermeestering van Suriname,
immers bij verloop van tijd, zij vergoed gewor-
den , is moeijelijk te beflisfen. Dit is zeker,
dat de afftand van eerstgemelde Volkplancing
groote vreugde in Engeland veroorzaakte.
Trouwens , daar door werd de fcheidsmuur
weggenomen „ die de vereeniging der zuidelij-
ke Koloniën van Engeland in Virginië met de
noor=
(85) Zie nopens dezen dapperen Zeeuw DE LA RUÊ Zeld»
baftig Zeeland. bl. 190.
(86) Paderl. Hist. 1. Cc. ble 496.) HARTZINCK befobr. van
Guiana. U. D. bl, 585.
De
noordelijke Koloniën verhinderde: daardoor
werd eet nieuw vak van Landbouw en Koop-
handel geopend en, een gevaarlijk nabuur uit
den weg geruimd,
In deze uitzigten echter openbaarde zich we-
derom de onftandvastigheid der ondermaanfche
zaken. De tegenzin, waarmede van de Engel-
fche zijde de Vrede gefloten was „deed ver-
moeden, dat dezelve niet langdurig zoude we-
zen. Welhaast ook ont{tond er gefchil over
het ftrijken der vlag, ’t geen het oorlogsvuur
_nog heviger dan immer te voren deed ontbranden,
Nieuw - Nederland door de Nederlanders her-
nomen, doch weder terug gegeven.
In het jaar 1672 werd de Staat overvallen,
niet alleen door de Kroonen van Engeland en
Frankrijk, maar ook door de Bisfchoppen van
Keulen en Munfter.
Aanzienlijk waren de verliezen te Lande:
ter Zee echter werd de eer van ’s Lands vlag
mannelijk gehandhaafd.
De Kapitein Cornelis Evertfen, Zoon van
den gefneuvelden Vice - Admiraal van den-
zelfden naam, in ’c laatst van het jaar 1672 ,
door de Sraten en de Admiraliteic van Zeeland
UI DEEL. F | met,
hd
—( 82 Dn
met eene kleine Vloot naar de West- Indiën
gezonden , ftevende naar de Engelfche Koloniën
in Virginië, alwaar hij verfcheidene Schepen
nam of verbrandde. Te Martinigue een (mal-
deel van vier,Schepen van Oorlog, door de
Admiraliteit van Amfterdam onder her bevel
van den Kommandeur Jacob Binkes (87) uitge-
zonden , ontmoetende , vereenigde hij zich
daarmede, nemende eene groote menigte En-
gelfche en Franfche Schepen.
En nu wendden Ewertfen en Binkes den fte-
ven naar Nieuw - Nederland, De Stad New-
York was voorzien van veertig flukken gefchur,
doch de Gouverneur afwezig , zoodat er eenige
verwarring plaats had, en de bemagtiging ge-
fchiedde zonder grooten tegenftand. Alle de
Zeehavens werden almede ingenomen, en ver-
volgens de geheele Volkplanting , waar aan
door den overwinnaar de aloude naam van
Nieuw - Nederland werd wedergegeven. Dit
gebeurde den g. van Oogstmaand van het jaar
1673. (88) gitte
E N
(87) PJecob Binkes was een dapper Zeeman, en fheuvelde
in Slagtmaand 1677, ter gelegenheid, der werovering van Zobago
onder den Graaf p'esTREES, zie Wader!. Hist. XIV. D. bl. 376,
491 en 443. en Leven en Daden der Zeebelden, bl 438.
(88) Notulen van Zeeland 1673. bl. 176—179, En van 1674
bl. 21 en 24: Holl.- Mercurius 1675) P. 179—2Ó4. Aanmerk,
vp de Wader l. Hist. XIV. D, bl io.
ee 0e Jae
Welk eene vreugde deze heerlijke ‘zegepraal
onder de Nederlandfche Volkplanters verwekte,
voor zoo verre zij in de Kolonie gebleven was
ren; is-ligtelijk op te maken. De dappere
Evertfen „op ’t behoud der Volkplanting be=
dacht , zal buiten twijfel in het beftuur voor-=
zien en eene behoorlijke bezetting uit de Lands
foldaten , die hem waren ‘medegegeven, in-de
Hoofdplaats en waar zulks noodig was, gelaten
hebben ; zorgende bovendien , dat nog twee
gewapende Schepen! ter meerdere beveiliging
daar bleven liggen.
De Regering van ’t veroverd New - York;
thans genoemd Nieuw - Oranje opt eiland
Manhattans (89) , gaf bij eenen uitvoeris
gen brief van den 8. van Herfstmaand 1673
kennis aan Hunne Hoog Mog. van deze gewig-
tige gebeurtenis, daarmede afzendende den Heer
Cornelis van Ruijven, die verfcheiden aan
zienlijke ambten in de Kolonie bekleed had
is en
C 89) De Regering benoemde zich Burgemeesteren en Schepe-
men der Stede Nieuw -Oranje opt Erland Manhattans in Nieuws
“ Nederland, en beftond uit de, navolgende pexfoonen :- Anthonij de
Mill , Johannes de Rijster, dAegidius Luijck, Johannes van
Brug of Bure, Michiel Beeckman, Jeronimijs Ebbink, Jacob
Kop, Laurens van de Spiegel, Guilliam Verplanck. Î
Deze brief is mij vriendelijk medegedeeld door Jonkheer,
gn DE JONGE, Adjunct- Archivarius van het Rijk der Neder-
tanden, dien ík voor dit en andere berigten mijneu dank beiuig.
De
en volkomen bekend was met den ftaat der 2á=
ken : doch een zware ftorm, die Schip en le-
ven bedreigde, hem eene haven van Nieuw-
Engeland hebbende doen binnen loopen , werd
hij met een’ naderen brief , van den ro van
Louwmaand 1674, andermaal naar Nederland
afgevaardigd.
Bij dien brief wordt te kennen gegeven , dat het
God behaagd hebbende de wapenen van den Staat
zoodanig te zegenen, dat de ganfche Provincie
van Nieuw-Nederland , beftaande uit drie Steden
en meer dan dertig dorpen, tot groote vreugde
der Ingezetenen onder de gehoorzaamheid harer
wettige Overheden was wedergebragt , men
groote voordeelen voor het Vaderland daaruit
meende te mogen voorfpellen ; vooral , indien
eenige huisgezinnen, die door den overval der
Franfchen fchier van alles beroofd waren, zich
in Nieuw-Nederland zouden willen nederzetten ;
en men hen, gedurende het eerste jaar, wilde
te gemoet komen: dat deze Provincie , die
bijna niets dan volk van noode had om den land-
bouw voort te zetten , daardoor zoodanig in
waarde zoude toenemen, dat zij in *t vervolg
van tijd voor ’t Vaderland zoude kunnen die-
nen tot eene koornfchuur en bergplaats van
vele moodzakelijkheden, die nu gewoonlijk uit
de
kr 85
de Sond gehaald werden; hebbende de Land:
ftreek de Efopus, beftaande uit drie dorpen , in
het vorige jaar reedsuitgeleverd omtrent 25,000
fchepels koorn: dat Curacao en Suriname in-
middels in de behoeften van Nieuw - Nederland
zouden kunnen voorzien, en zij daar hunne wa-
ren vertieren: dat Nieuw - Nederland voor Sche-
pen’, omde West kruifende , zeer gelegen
was om er hunne prijzen op te brengen: dat
men bovendien aldaar in ftaact was om het -oog
te houden‘op het gedrag van Engeland, ‘t geen
eens meester wordende van het Noordergedeelte
van America, in ftaat zoude zijn, om buiten ken-
nis van andere Mogendheden, aldaar Schepen
van oorlog uit te rusten, ten einde daarmede
den Staat of deszelfs Bondgenooten te“ overval-
len : dat bij dit alles kwamen de groote voor-
deelen van den Bever- en Pelterij-handel , bene-
vens nogandere zaken, die mondeling door der
HeervanRuijven zouden worden voorgedragen.
Zij befloten, dat tot het herftel en behoud
van de Provintie Nieuw - Nederland’ onmid-
delijke hulp en voorziening noodig waren „
zonder welke zij gevaar liep van te bezwijken
onder de aanflagen van hare menigvuldige En-
gelfche en Franfche vijanden „van welke zij om-
ringd was, en die niet zouden nalaten alte hun-
3 | ne
AC 46e Ì
ze krachten in te pannen, om zich: over de
zegepraal der wapenen van Hunne Hoog Mog.
in dat werelddeel te wreeken , waardoor de
Nederlandfche Natie, die daar te lande omtrent
6oco à 7ooo man fterk was, niets anders dan
eenen volkomen ondergang en verwoesting
zoude mogen verwachten , verzoekende mics-
dien, dat Hun Hoog-Mog. zich aan het be-
houd dezer Provincie wilden laten gelegen lig-
gen, en haar zoodanigen bijftand bezorgen , als
tot haar behoud bevonden zoude worden te
behooren. Dr N
Intusfchen was Zwvertfen met zijne kleine
vloot en verfcheiden prijzen naar Kadixvertrok-
ken , alwaar hij in Wintermaand deszelfden jaars
behouden aankwam, nadat hij het eiland ‘Sizt,
Euflatius nog bovendien had bemagtigd.
Gedurende dezen zeetogt was de ftrijd der
verbonden Mogendheden zeer hevig en bloedig
geweest, Geen wonder dat ’s Lands Staten,
die geenen anderen Bondgenoot hadden dan den
Koning van Spanje „ tot den vrede gencigd wa-
ren. Zij deden dan verfcheiden voorflagen aan,
Koning Karel den II, onder anderen ook om:
Nieuw-Nederland op nieuw af te {taan , zonder,
daarvoor eenige vergoeding te bedingen.
Streelender lokaas kon den Bricfchen Vorst.
niet
REE
nT
a Bp Je
niet worden aangeboden Hij nam er ook fpoes
dig genoegen mede:, en de Vrede werd op den
19: van Sprokkelmaand 1674 te Westmunster,
onder deze voorwaarde „gefloten. (go) |
De Algemeene Staten befloren daarop ‚den
16 van: Grasmaand 3 ‘om Nieuw - Nederland
aan de Engelfchen over te geven, waartoe de
West- Indifche Maatfchappij. werd gemagtigd
Cory; terwijl de ingezetenen der Volkplanting
met hunne verzoeken verwezen werden naar
den Koning van Engeland (92). Dus werd
Nieuw - Nederland op nieuw eene Engelfche
Volkplanting, en voor altoos aan hes Vaderland
ontnomen; terwijl het eiland Sint Euftatius
en de Volkplanting van Suriname, nog ten
huidigen dage in het bezit van dezen Staat gee
bleven, onloochenbare gedenkteekens blijven
van den heldenmoed en het beleid der Zeeuw-
fche Zeeheiden Krijnfen en Everifeu.
Bij de menigvuldige helden - daden der Zwert-
fens, verdient ook deze zegepraal onze erken-
tenis. De Kommandeur Corzelis Evert/en,
niet ontaard van den moed en de dapperheid
sate E 4 zijns
(90) garden Hist. XIV. De,bl. 298 en. 299. Var. dann
MD. Bijlage 22. bl, 68,
(91) Notulen van H. H.M. 5,15, 15 Juhif 167%
93) idem A Fnuij 1674.
€ B
zijns Vaders en Ooms, beide in hetzelfde jaar
roemruchtig gefneuveld , zoude ook MNieuw-
Nederland aan het Vaderland hebben weder-
gegeven, indien het behoud daarvan mogelijk
geweest, en deafftand tot herftel van den Vrede
niet noodzakelijk geoordeeld ware. (93).
Onderzoek naar “t regt van bezitneming
van Nieuw - Nederland,
De aanecenfchakeling der lotgevallen van
Nieuw - Nederland kon hier voegzaam worden
befloten, indien het niet waardig ware ‚nog een
„oogenblik ftil te ftaan bij de gronden van regt,
waarop zich het Gemeenebest der Vereenigde
Nederlanden , ten aanzien van het bezit van
Nieuw-Nederland, beriep.
En waaruit kan men dezelve beter opmaken,
dan uit de redenen, waarmede het Engelfch
Beftuur dit regt tegenfprak ?
Het wendde namelijk voor, dat Koning Ja-
cobus dat land gegeven had aan den Graaf van
Stirling bij opene brieven , onder het groot
‚Zegel
(93) CorNeris EvERTgEN, geboren te Vlisfingen den
16 Novb. 1642, was de zesde Zoon des gefneuvelden Luit, - Admie
raalsCoRNELIS EVERTSEN. Zie DE LA RUE Heldhaftig Zee-
land, bl. 154. en J.pe KANTER Phil.z, Redevoering over bef
herftel van het Praalgraf der Luit,- Admiralen JOHAN en Cor-
NELISEVERTSEN, te Middelburg uitgefproken deu 18, van
Lenfsmaand 1818. 4
—_( 89 Je
Zegel van Engeland: dat de Schotten , langen
tijd voor er de Hollanders waren ingekomen,
de bebouwing der Kolonie hadden begonnen :
dat de Hertog van lJork het regt der Erfgena-
men van den Graaf van Stirling gekocht had,
en dat mitsdien de landftreek , Nieuw- Neders
land genoemd, wettig toekwam aan de Engel-
fchen: dat bovendien de Hollanders er flechts
oogluikend waren toegelaten „ even als wan-
neer zij zich in Engeland of elders nederzetteden,
zonder daarom voor hun Vaderland eenig rege
van Souverainiteit te verkrijgen. (94)
„Zie daar de gronden, waarop zich, naar het
fchrijven van den Graaf d'Estrades, de Kan-
felier van Engeland beriep , om het regt van
zijnen Meester te verdedigen ! —- Laten wij’
dezelve kort en befcheiden ter toets brengen.
Indien hier de vraag ware, of Koning Ja-
cobus vroeger dan de Algemeene Staten, on-
der zijne grootere uitgiften, de Landftreek,
naderhand Nieuw = Nederland. genoemd, ter
ontginning en bevolking hebbe weggefchon=’
ken, zou welligt de uitfpraak ten zijnen voor-
deele vallen moeten. Het'is toch “bekend,
dat Koning Jacobus, in zijnen overdreven ijver
tot vorming van overzeefche Volkplantingen,
F5 reeds”
€94) Memotees WesrRADES, T. Ik p. 299.
ze A ms
reeds in het jaar 1606, aan twee onderfcheie
dene. Maatfchappijen van Koophandel het regt
heeft gegeven, om handel te drijven,op het
vasteland van. America , ’t geen hij in twee
bijna gelijke deelen , tusfchen den 34 en 45
graad breedte „ en-dus,; van Nieuw - Schotland
tot het zuiderdeel van Carolina , verdeelde ;
het eene_gedeelte. noemende de eerste Volk-
planting. van Virginië of de Zuidelijke Volk
Planting-,-en„her andere de. tweede, of, de
Noordelijke Volkplanting. (95) Het lijdt ook-
geene tegenfpraak, dat Koning. Jacobus , bij
verfcheiden opene brieven, het gezag ende
voorregten „dezer Volkplantingen. bevestigd ,
uitgebreid en bepaald heeft: — dat hij zelfs „
inher jaar 1620, ‘bij dergelijke brieven aan den
Hertog van, Lenax ‚den „Margràaf. van Bucs
kingham en andere Grooten een uitgeftrekter
regt vergund heeft, dan hij tevoren had afge-,
ftaan „hen wereenigende. onder--den. tieel. van
den Grooten. Raad. van Plijmouch, ten einde
eene Volkplanting- aan, te leggen in Nieuw
Engeland + (96) maar hetsis ‚niet. minder, ze-
ker; datralle de pogingen des-Konings- vruch
a f | tes
es C95) ROPERTSON Gefcb. van’ América ‚VN, D. bL 20)
Britt. Rijk in America „bl. 172.
C96) ROBERTSON Jc. bl. 629 71, 933 15% >
m
ns OE AP
teloos uitvielen, en dat alle de ondernemin=
gen der nieuwe Maatfchappij zonder goed ge-
volg bleven. (97) Waarom zoude ook , zonder
bijkomende bezitneming,: de vergunning van
zeevaart, handel en landswinning, tusfchen den
34en 45 graad, door Koning Jacobus, alware die
ook vroeger gedaan, op het regt en den eigens
dom der gronden, van meerdere waarde en in»
vloed zijn „dan die der Algemeene Staten der
Vereenigde Nederlanden, die aan de West - In.
difche Maatfchappij , in het jaar. 1621, gelijke
regten vergunden tusfchen den 37 en den 415
graad, terwijl er reeds Nederlandtche plan-
taadjen en vastigheden in die oorden beftonden ?
| Mijns erachtens „… hebben beide Uitgiften
zonder dadelijke bezitneming geene meerdere
waarde, dan die van den. Reomfchen Paus,
Alexander den VI, toen hij bij zijne Bulle van
het jaar 1493, geheel Zuid - America, tus-,
fchen de Koningen van Portugal en ‚Spanje,
verdeelde. Álles trouwens, komt hier aan
op de oorfpronkelijke ontdekking ef, eerste
bezitmneming. Deze zijn de eenige titels van regt,
die de Volken tegen elkander kunnen aanvoe-
ren, om hun voortdurend bezit te regtvaar-
à | aff din
€97) RoBErRTsonN /. c. bl, 153. SPEENGEL Gefch. der
Europ. in America, bl. 178.
|
9 Je
digen. (93) Om deze reden beb ik hier boven
geen gewag gemaakt van de ontdekkings- reis
van John en Sebastiaan Cabot, die, op last
van Hendrik den VII, Koning van Engeland,
tot ontdekking van den doortogt door het
Noord - Westen, uitgevaren , de kusten van
Noord - America waarfchijnlijk wel gezien
maar niet bezocht hebben. (99)
Gelijk men dus, op dien grond, aan En-
geland niet kan ontzeggen het regt van cigen-
dom op de Volkplantingen in Virginië, als
door hen oorfpronkelijk ontdekt en in bezit
genomen, even weinig kon dat Rijk aan de
Nederlandfche West - Indifche Maatfchappij
het regt betwisten, dat de Nederlanders door
eerste ontdekking , bevolking en bebouwing
op Nieuw- Nederland verkregen hadden.
En wat betreft de Uitgift bij opene bries
ven in het jaar 1ó2r aan Willem Alexan-
der, Graaf van Stirling, Secretaris van Staat
in Schotland ; „deze bepaalde zich tot Zca-
dia of Nieuw - Schotland , (zoo als Koning
Jacobus goedvond dat Land te noemen) ge-
nee
(98) PurEeNnpomrF droit de la Nat. ‘et des Gens, Lib,
IV,c.6 S 4.
(99) Discours of Dr. S. MinurLeEr in the Collections of the
New-York Histor. Socistij, T.L p. 22.
ik 93 hk
legen tusfchen den 42 en 44 graad. (100)
Bovendien was die gift beperkt door het
uitdrukkelijk beding, indien die Landen on=
bewoond. of door Ongeloovigen in bezit geno-
men waren, De Schrijver van het Brittan-
nisch Rijk in America C1o1) verhaalt wel,
dat Koning-Jacobus het Lang-eiland aan den
Graaf van Stirling heeft gefchonken , maar
doet te gelijk opmerken, dat dit gebeurde ten
tijde dat de Nederlanders zich reeds inde Volk-
planting gevestigd hadden, en de Planters
door den gemelden Graaf naar ’t Lang - eiland
| gezonden, door de Hollanders naar ’t deszelfs
Oostelijk gedeelte gedreven waren.
Maar, zouden ook de Schotten, gelijk de
Kanfelier van Engeland voorgaf , vroegere
ontdekking van die Landftreek gedaan en er
eerder dan de Nederlanders bezit van genomen
hebben? — Niets is, van voren befchouwd,
onwaarfchijnlijker dan dit. De geest der
Schotfche Natie bepaalde zich, toen Koning
Jacobus den troon van Engeland beklom , niet
op ontdekkingen van Landen en berekeningen
van
„(200) Schoon ik den giftbrief niet gevonden heb, zelfs niet bij
RIJMER , wordt zij aangehaald in bovengemeld ftukje, genoemd
Conduite des Francais par rapport à la Nouvelle Ecosfe p. 29.
On SPRENGEL /.c, 1, D, bl, 4©.
Crer) Bl 104,
el 4 D=
van Koopbandel, De aandacht van den Vorst
zelfs ftrekte zich toen meerder uit tot China
en Japan, werwaarts hij door het Noorden den
weg wilde vinden (ro2). Ook is mij ner-
gens voorgekomen, dat er eenige fcheepstogt
ep America door de Schotten ondernomen zij,
vóór dat de hardnekkige handhaving der Bis-
fchoppelijke kerktuche de volksverhuizingen
uit Schotland zoo wel als uit Engeland fcheen
noodzakelijk te maken. En op dat cijdftip wa-
ren de Hollanders- reeds voorlang in Aicuw-
Nederland gevestigd.
Robertfon, de naauwkeurige Gefchiedfchrij-
ver van America, erkent bovendien uitdrukke=’
lijk, dat de Hollanders , het eiland Manhat-
tans, de rivier van Connecticut ,en de ftreken
langs den oever ontdekt hebbende, daarop alle
regten verkregen hadden , die de eerste bezit-
neming fchenke (103); terwijl Burk, die de
Gefchiedenis der Engelfche Volkplantingen in
America met opzet befchreven heeft, het mede
voor zeker houdt, dat de Landswinningen der
Hollanders en der Zweden ouder zijn din die
van Nieuw - Engeland. (104)
fe
(roa) Rijmer Acta publ, T. VIL p. 115, 116, $
(1o3) Gefth. van America, V. D. bl. 180.
(104) Histoire des Coloniës Europe dans U Amerigue, Te
1. p. 207. -
fl 95 ==
Te zeggen , dat zij er flechts gedoogd wa=
ren, even als Vreemdelingen , die zich in En-
geland of elders nederzetteden , zander daarom
voor huu Vaderland te verkrijgen het regt van
Souverainiteit „is in der daad befpottelijk. Of
zoude men aan Vreemdelingen in eenig Rijk
toelaten eene Stad te ‘bouwen „vastigheden
en fterkten te ftichten, gewäpende benden: in
dienst te houden enz. ?
„De oudfte inboorlingen van Nieuw - Neder?
land, die nog heugenis droegen van de aan-
komst van 'e-Schip de Halve-Maan in hee
jaar 1609, verzekerden. bij herhaling, (gelijk
ik. reeds hier boven aanteekende) dat, vóór
de komst. der Nederlanders, zij volftrekt on-
kundig waren van: het beftaan van eenige an-
dere Natie buiten de hare , «en dat zij het
fchip voor genen grooten Visch-of Zeemon-
fler- hadden aangezien; terwijl Hudfon en zij-
ne fchepelingen-zich overtuigd hielden , dat
nimmer. vóór hen eenige Christen - natie daar
voet aan land gezet ‘had,
Van geene, meerdere waarde is * geen de
Schrijver van ’ Brittannifche Rijk in dima
rica (dos), verhaalt, dat de Hollanders hun
regt óp. Nieuw-Nederland in bet jaar 1608
See
or
(ae5) Bl. zoos
„{ 9Ó Jen
‚ gekocht hadden van Kapitein’ Hudfon, welke
koop, als zonder ’sKonings kennis gefchied,
altoos als nietig gerekend was: dat de Puri-
teinen, die de Volkplanting New - Plijmouch
naderhand ftichtten , voornemens waren ge-
weest om zich langs de baai van New - haven
en op *t Lang- eiland neder te zetten, maar
oostwaards opgeftuurd doot den Schipper, die
een Hollander was en door zijne landslieden
omgekocht, van hunne bezitneming toen had-
den moeten afzien: dat de Hollanders, met
planten begonnen hebbende, van daar ver-
dreven waren door den Ridder Argal, Gou-
verneur van Virginië, en zich daarop aan
Koning Jacobus den LI, hadden vervoegd en
vrijheid verkregen, om tot gerief hunner fche-
pen, die op reis naar Brazil water en levens-
middelen noodig hadden, eenige hutten langs
de kust te bouwen : van welk voorwendfel
zij zich bediend hadden, om langzamerhand
zich aldaar zoodanig te nestelen , dat zij er
verfcheiden Steden en Vestingen gebouwd,
Plantaadjen aangelegd en binnen korten tijd
tot een groote en volkrijke Kolonie waren
aangegroeid. — Dus verre de ongenoemde
Engelfche Schrijver. Laten wij zien wat men
van zijn verhaal te denken hebbe.
or Hud-
|
== 097
„ fwdfon zoude zijn regt aan de Hollanders
verkocht „en de Koning nimmer deze koop
met zijne goedkeuring; bekrachtigd hebben !-
‚… Maar vanwaar blijkt-iets van deze onderhan-
deling 2 — Hudfon was met een fchip der, Ne-
derlandfche, Oost Indifche Maatfchappij uitge-
zonden. Hij was zeker de eerfte , die de Groote-
of Noord - rivier en de, daaraan grenzende kus-
ten ontdekte : maar niet de eerste ; die ze in
beziet nam, Dit deden -andere Nederlanders
veel later, waarfchijnlijk eerst in het jaar 1614;
gelijk wij hier voren zagen.
„ Dar de Puriteinen, in-hunne togt naar Noord-
America, door eenen Hollandfchen Schipper
misleid-zouden. geweest zijn, fteunt op eene
vertelling , zonder genoegzaam bewijs, Maar
al ware het mogelijk-zulks te bewijzen : dic
zeker zoude de bezitneming der Nederlanderen
niet kunnen benadeelen , als hebbende ten
minsten zes jaren. vroeger plaats gehad.
… Wat:eindelijk betreft hec- verdrijven der-Ne=
derlanderen uit Noord - America door den Rid-
der Samuël.Argal, Gouverneur van Virginië;
het is mogelijk, dat deze man, in zijnen ijver
tot uitbreiding der Engelfche Volkplantingen ,
tóen hij, in-het jaar 1620, op eigen gezag de
Franfchen ging verjagen uit Canada, zich ee-
UL DEEL A € î —nige
_( 8 Dee
nige flrooperijen veroorloofd hebbe op de Ne-
derlandfche Plantaadjen, aan’ de Hudfons - ri-
vier : maar dit bewijst niets tegen der Neder-
landeren regt van vroeger bezitneming ; daar
toch zij , zoo wel als de Franfchen , op dien
tijd met de Engelfchen in Vredezijnde, dergex
lijk geweld niet verdiend hadden. Ook is het
gedrag van den Gouverneur 47rga/ geenszins
goedgekeurd , daar hij in het volgende jaar
naar Engeland geroepen en van -zijn ambt ont-
zet is. (106) /
Of zal men zeggen ‚dat het regt van bezitne=
ming derNederlanders van onwaarde zij , vermits
de Landen, die zij innamen , door andere fchoon
woeste Volken bewoond werden? Immers dit
zelfde zoude gelden tegen de Engelfchen. Be-
halve dat , volgens verzekering van Bewind»
hebberen der West - Indifche Maatfchappij , (ia
de. Memorie van den 2g September 1654, en
te lezen in het Verbaal van Beverningk „bladz,
604) hare Dienaren, terftond na den aanvang
van het Oârooi , zich hebben toegelegd om
verfcheidene eilanden en gronden van de inlan-
ders te koopen, zoo als zij dan ook, bij wijze
van koop, wettige eigenaars waren geworden
«van verfcheidene gronden langs de Noord = ri=
c Bi vier
-£ 106) Britt. Rijk in America, bl, 184 f
99 D=
vier, als: Pavonia , Hoboken, het Staten-en
Noten veiland, het eiland, Manhattans „ eene
groote ftreek Lands, genoemd Zwanendaalz
niet ver ei Hinlopen aan de Zuid«rivier
én het geheele Ländfchap Connecticut:
© Gerustelijk dus mogen wij befluiten, dat de
Engelfchen geen regt van bezimeming kunnen
voorwenden op de Landen’ in Noord =Ameríica;
door ‘de “Nederlandfche West -Indifche Maat:
fchappij bezetern= en” Nieuw - Nederland gee
noeind ; maar veeleer; dat deze! Landen met
het zelfde régt als eene Nederlandfthe Volks
Planting hebben moeten worden aangemerkt,
als” Virginië, aan de‘ Zuid- rivier , den naam
eener Engelfche Kolonie dragen kon; en dacin
der daad niets anders dan ‘naijver ift het ftak van
koophandel aan de Engelfche, onvermogen en
zwäkheid aân” de’ zijde ‘der Nederlandereri , de
oorzaken zijn geweest van het verlies eèner
Volkplanting ‚ die ivoor ons Vaderland bijna
zeker Eéne bron van wêlvaren zoude zijn gewor-
den, en tfiisfchien den’afftänd van Brazil rijkes
A vergoed eh )
d pd Befluit. |
-Zao. heb ik dan de ‘taak ,, welke de) mij had
eregi omogin voleinden;— overtuigd das
ks! Ge daar-
== 100 Je
daaraan nog-zeer veel ontbreekt, in. weerwil,
van den arbeid „dien ikheb. aangewend. In=
dien ik had kunnen magtig worden het Vertoog
of de Remonftrantie-der Gemeente van Nieuw-
dNederland, door van der Dénch Sangehaald :
indien ik toegang had kunnen krijgen tot de
oudfte [Vortelen van de West- Indifche Maar+
fchappij ter Kamer Amfterdam, zoude ik waar
fchijnlijk naauwkeuriger hebben kunnen opge:
ven zoowel de reistogten naar, als de toene=
mende bevolking, befchaving en verdere lotge-
vallen van Nieuw-Nederland : doch hierin heb-
ben mijne pogingen, niet mogen flagen. Mis-
fchien. zou men, aangaande dat gedeelte der.
Volkplanting, 't geen aan de. Stad,Amfterdam,
was afgeftaan, eenige bijzonderheden kunnen,
ontdekken uit de ftukken „te vinden, onder de
Stads Papieren van Amfterdam, in't Muniment.
Register B, folio 26. en D. fol, 89 en 148:
doch ik geloof niet, datzij voorde. algemeene
kennis der lotgevallen van Nieuw - Nederland
van merkelijk belang, wezen zouden, …
Misfchien zouden de Engelfche Schrijvers 4
waarop Robertfon zich beroept in het vijfde
deel zijner Gefchiedenis van America, eenig
licht over mijn” verhaal - verfpreïde -bebben :
dan mijne pogingen om dezelve te 'raadple-
8 gen
{mer Je
‘gen vruchteloos geweest, zijnde „: ben” ik ges
noodzaakt daarin te berusten; deshoop: koestee
rende, dat mijn arbeid nog eenmaal-door eene
bekwamen. pen zal verbeterd ike E 107)»
NASCHRIFT
ú
Nadit ik deze Schets ván den ‘oorfbrong en
de Lorgevallén van Nieuw- Nederland gefchre-
ven had î in het j jaar 1813, en 185, had ik de
eer, in ze begin ° van het j jaar 1817, te, ontvangen
eene benoeming, als Honorair Lid van het
Gefchiedkundig Gemooifchap_ te New- { ork,
terwijl mij tevens ten gefshenké werd toege
Zonden een exemplaar van de twee uitgegeven
deelen harer Verhandelingen. bj: “onder. het op-
fchrift: Collections ofthe New: T ork Historical
Society , printed’ New-York 811 an Ä Hrs:
Ík vond in deze Verhandelingen verfcheidene
G 3 _ Stuk-
C1o7} Te vergeefs heb Áe ok bij een der hier te Lande
wonênde Leden, van het geflacht van Rensfrlaar ( wiens Voors
ouders eene aanzienelijke Kolonie gefticht hebben in Nieuw - Ne-
derland, Rensfelaarswijk genoemd,) onderzoek gedaan, of ook
daar eenige ftukken ter opheldering der Gefchiedenis voor handen
waren; dan ik ben onderrigt, dat alle deze voor eenige jaren waren
ter hand gefteld aan den Heer R.S. van Rensfelaar , bij zijn vertrek
paar America, alwaar die Heer, gelijk ik meen, zich nog bevindt.
_( 102 Jae
Stukken, die licht verfpreiden over de groote
gebeurtenisfen „ waarop zich mijn aandacht
bepaald had, en heb mij daarom ook, tot
opheldering of uitbreiding wan mijn Verhaal,
van dezelve bediend, mij daarop bij ieder punt
van dien aard in de Noten beroepende.
En terwijl ik het Gefchiedkundig Genoot-
fchap van New-IJork eerbiediglijk dankzeg
voor de eer, mij bewezen, vertrouw ik, dat
Zij, ingevolge hare algemeene uieoodiging,
sok mijne aanteekeningen, hoe gebrekkig an-
ders, zal gelieven aan te nemen als welmee-
nende pogingen cot ontdekking der waarheid
en tot opheldering der Gefchiedenis, al is het
ook dat ik niet mogt zijn inftaat geweest alle
de onderfcheidene Vragen te beantwoorden,
die zij ten onderzoek heeft voorgefteld, en die
eerst na het fchrijven dezer Verhandeling ter
mijner kennis zijn gekomen.
ER * ha
kens SE
Ne
r Pi
gie je dh Pd ger Lire ny’ eta f
ef Arkel 4; y is
DA ASSE 0 ‘
mie nn
Rp waus
A Ee
$ beke :
eg ' hetatir
% Eede
nne
WAARNEMING
DookR
B. DOBBELAER DE WIND,
WEGENS EENE LÁNGDURIGE EN BUL
TENGEWONE WATERZUCHT EN
„DAAR DOOR MIDDELIJK VER-
OORZAAKTE BEENBREUK,
ij DM Geneesen Heelkundige waarnemingen,
vooral wanneer die meer dan gewone en zelds
Zame voorvallen ten onderwerp hebben; van
het grootfte nut tot vermeerdering van kennis
en ondervinding , in deze voor het menfch-
dom altoos gewigtige wetenfchappen zijn, zal
elk gereedelijk toeftemmen, die weet, dat wij
de vorderingen in alle werenfchappen alléén
aan de mededeeling van getrouwe waarnemin=
gen te danken hebben. — Zonder deze ontes
genzeggelijke waarheid op het geen ik thans
zal laten volgen te willen toepasfelijk’ maken,
acht ik het echter geenszins ongepast dit Ges
nootfchap een Verflag aan te bieden van: eene
langdurige , mingewone en zelfs zeldzame ‘Va-
terzucht „die „ niet lang geleden „ bij eene Vrouw
binnen deze Stad heeft plaats gehad en bij de-
IL. veer, H zelve
OM MD zn
zelve de voorname oorzaak tot hevige Beene
breuk en kort daarop gevolgden dood geweest
is; eene gefchiedenis , mijnes inziens, voor
de Genees en Heelkunde zoo belangrijk in de
toepasfing, als-der bekendmaking ten vollen
waardig.
PETRONELLA VAN DEN HELDER, Vrouw
van ANTHONIJ CARTON, wonende in de Hee-
reftraat alhier , genoot tot op haar huwelijk,
’ welk zij in 1797, destijds 29 jaren oud zijn-
de, voltrok, beftendig eene tamelijke gezond.
heid. — Steeds braaf en onbefproken van ge-
drag geweest zijnde, was zij tevens van een
bedaard karakter en altoos , tot zelfs in het
laatst van haar leven , welgemoed, vrolijk en
opbeurend van aart; =— ook, aan een iijjvrig en
naarstig man gehuwd zijnde, was huislijk ge-
húk het deel der beide echrelingen, en geene
knagende zorgen, zelf die niet, welke zoo
vele menfchen en bijzonder ambachtslieden ,
vooral in de laatfte jaren, door de noodlottige
omftandigheden des tijds knelden , hadden ee-
nigen invloed op de ondermijning harer ge-
zondheìd.— Na verloop van eenigen tijd na
haren echt wierd zij zwanger en verloste, na
eenen langdurigenarbeid , den 20. Oétober 1799
van eene Dochter (die thans nog in leven is
en
ml togt Jee
en eene bloeijende gezondheid geniet). Ons
middelijk op deze verlosfing vloeide zij dermate;
dat de Vroedvrouw, die haar bijftand geboden
had, zich daar over zeer bekommerende en
voor het leven der kraamvrouw vreezende, bes
floot haar de Nageboorte ten fpoedigften af té
halen , *t geen metmoeite en tevens met veel pijn
‚voor de lijderes gefchiedde,. waarna zij ters
ftond overging tot-het beleggen van den buik
en. de partes genitales met doeken gedome
peld in koud water, dezelve telkens bij herha=
ling, in eenen daartoe geplaatsten emmer, op
nieuw bevochtigende.— Haar wierd nu dooe
de-Vroedvrouw geen fluitband omgedaan, gee
lijk anders in deze landen de vrij algemeene en
‘hoogstnuttige gewoonte is, maar „ terwijl
zij. lang over hevige koude klaagde , door
dezelve toegevoegd : dat is wiets; latende: zij!
de Kraamvrouw, die door den langdurigen ar’
beid fterk gezweet had, nu gedurende eenige:
uren bijna geheel bloot liggen: In hoever nw
her meer dan gewoon vloeijen en deze daar te”
gen in het werk geftelde of. daarorhtrend ge
bezigde handelwijze tot hare volgende ‘onge-
lukkige ligchaams ongefteldheid eenige aanleîs
ding gegeven hebben, ffaat mij thans niet te
Onderzoeken, Zoo veel is zeker, dat de Vrouw
Ha aa ed
Cl 106: Jm
het leven behieldt, doch den volgenden dag
zeer opgeblazen van ligchaam en door koortfen
aangetast was, waarom men de hulp van een
Med. Doctor inriep , die haar, na twee àdrie-
maal iets voorgefchreven te hebben, tamelijk
herfteld, zoo het fcheen , verliet, zijnde zij
echter daarna, reeds uit dit kraambed, onma=
tig dik gebleven. |
Schoon nu, in vervolg van tijd, de buik
bijna dagelijks meer en meer opzette, genoot
zij des niettegenftaande , bijna zes jaren lang,
eene tamelijke gezondheid, volbragt met lust
haar dagelijks werk en gaf de hoop van meer
kinderen ter wereld té zullen brengen , waar
door zij meende dat haar toeftand verbeteren
zou, geheel op, toen de ftonden, die nog al-
toos een geregelden loop gehouden hadden ,
nu wegbleven en zij teregt zwangerheid ver-
moedde — Ook beviel zij door de hulp van
mijn’ geachtten Collega , den Med. Doétor:
en -Vroedmeester P. s°GRAEUWEN, (die dit
voor mij, als toen ziek zijnde, wel wilde waar-
nemen) op-den.13. Februarij r805 van eenen.
Zoon, die echter niet lang geleefd heefte—
Deze verlosfing, in welke het Kind met de
billen voorkwam, liep echter, niettegenftaan-
de de moeilijke plaatfing der Vrouw, wier
buik
el dp Jee
buik toen reeds tot aan dé kaiën overhing, gee
lukkig en voorfpoedig af ‚— de nageboorte volg-
de fpoedig en de kraamzuiveringen gefchied-
den geregeld: dan welke pogingen de Heer
S'GRAEUWE N ook deed om nu den opgezete
ten buik door een behoorlijken fluitband te
bedwingen , was alles te vergeefs, en deze
behield even dezelfde onmatige dikte als vóór
de bevalling. In November 1807, toen -zij
den ouderdom van 40 jaren bereikt had, ver-
loste zijn Ed. haar wederom gelukkig, doch
ook nu weder met meerder moeite. Na de
verlosfing vond zijn Ed, bij meting den omtrek
van den buik zes voeten één duim te zijn en
deszelfs lengte van het borstbeen tot aan de
fchaambeenderen drie voet, tien duim. Ook
van dit kraambed herftelde zij fpoedig en ge-
lukkig, om echter dagelijks meer en meer in
ligchaamsdikte toe te nemen. Dit bewoog
haar dan ook, om, fchoon zij zich niet ziek
gevoelde, nu en dan eens met den eenen of an-
deren Medicus en Chirurgus alhier over haren
toeftand vertrouwelijk te fpreken ;— dan, daar
zij nu nog altoos hare bezigheden met lust en
ijver waarnam en ’er bovendien zich geene dui-
delijke teekenen van. Waterzucht bij haar op-
deden , was men huiverig om.deswegens be-
H Zat flis=
—( 108 J—
glisfend te oordeelen en te handelen. Aldus
verliepen ’er eenige jaren , toen de Heer
S'GRAEUWEN in O&tober 1811 een bezoek
bij haar doende, duidelijk Warerzucht bij haar
meende te ontdekken en ernstig over het doen
der Buikfteek (paracenthefis, dacht : dan wijlen
de Heer pe Puijr , wien men insgelijks
over dit geval geraadpleegd en tot het doen
der Buikfteek verzocht had, was van gedach-
ten, dat hoezeer de mogelijkheid daartoe be»
ftond , er echter geen Buikwaterzucht (asci+
tes) blijkbaar genoeg aanwezig was om de pa-
racenthefis te verrigten, terwijl zijn Ed. ver-
moedde, dat het geval , zoo geen Frommel-
zucht (tijmpanitis) zijnde, echter van eene an-
dere verborgen natuur zijn kon. ’t Gevolg van
deze onzekerheid was, dat de Vrouw , zich
overigens wel bevindende, geene medicijnen
gebruikte, die ook in hare omftandigheid van
geene genoegzame vrucht zouden geweest zijn,
terwijl zij, haar nu telkens meer en meer op-
zertend ligchaam geduldig met zich omdroeg
en eindelijk door geen’ Kunstgenoten meer be-
zocht wierd, Toevallig echter , wierd ik in
Februarij 1814,twee maanden vóór haren dood,
hare woning voorbijgaande , bij haar ingeroepen.
Ek had haar nu, in vele jaren, of zints haar,
twee
nnn ee
— 109 D=
tweede kraambed in 1805 niet gezien— Lag-
chende vroeg-zij mij (daar. zij mijve verwon-
dering op het befchouwen van haar ligchaam
befpeurde): Wel Mijn Heer , wat dunkt
uv mi van dit ligchaam;, hebt gij ooit zoo iets
gezien? — Ik vond haar toen op een’ gewo=
nen (zoogenaamden) keukenftoel zittende en
wél „ zoo ik meende , aan een tafeltje met
eenig naai-vof breiwerk voor zich. Ik herhaal,
zoo ik meende, want dit zoogenaamd tafeltje,
op het welk zij haar werk verrichtte, was niet
anders dan haar buik zelve, die zoodanig over-
hing, datzij verpligt was, ten einde zich voor
t ‘voorovervallen te beveiligen, denzelven
opeen ftoeltje „ *t welk ik niet zien kon en
waâärop kusfens lagen, te plaatfen, kunnende
- zij, in zulk eene geftaltealléén, zitten. — Haar ,
omtrend het een en ander ’tgeen mijne nieuwse
gierigheid wekte’, ondervragende , vernam ík
van haar, dat zij, zich naar hare bedftede te
flapen begevende , door behulp van haren man
van haar ftoel wierd opgetild en dan met de
handen aan de knoppen van den ftoel, waarop
haar buik ruste, vooruit-moest fchuiven, tot
dat zij de bedftede gendderd zijnde, zich liet
emkeeren en met de billen op dezelve plaatste,
waarna zij vervolgens door haren man, die
hk: hare
eel TIO Àe
hare beenen van den grond optilde , nooit
zonder veel moeite, in her bed geholpen wierd,
Ik befchouwde , gedurende dit verhaal, mee
onbefchrijflijke deelneming het ongelukkig lig-
chaam dezer Vrouw „’t welk eene grove vleefch-
klomp geleek , uit welke van boven een men=
fchelijk hoofd, van terzijde en van onderen
uiegeteerde ledematen te voorfchijn kwamen
en mijne aandoening zou, bij dit gezicht ;
wezenlijk nog grooter zijn geweest, indien
ik de Lijderes in eene treurige of klagende
ftemming gevonden had, dan hare opgebeurd=
heid, geduld en Christelijke gelatenheid, ma=
tigden dezelve. Het was mij intusfchen onmos
gelijk , vooral, daar ik, alléén zijnde , daar
toe den noodigen bijftand miste , eenige de min=
fte pogingen te doen, om haar ligchaam ders
wijze na mij toe te wenden, dat ik een nader
onderzoek op den uitwendigen buik kon te
werk ftellen. Derhalve in de onmogelijkheid
zijnde om door tact of percusfie mij van de aan=
wezenheid van Water te verzekeren, moest ik
mij vergenoegen met haar te vragen of zij ook
fchommeling van Water gevoelde, het geen
door haar , wel niet geheel ontkennend echter
niet affirmatif \wierd beantwoord. Na haar , bij
voortduring moed en lijdzaamheid Jte [hebben
Loe.
=(. Tri 0
toegewenfcht, verliet ik haar, weinig denken
de, dat ik twee maanden daar na van een aller-
ongelukkigst toeval , “geen haren dood ver-
eorzaakte , ooggetuige zijn ZOUe và
_ Het was namelijk Donderdag den o8ten April
1814, dacik ’s avonds omftreeks half tien uren,
ten fpoedigftén’ bij haar geroepen wierd. Al-
daar ‘ware ook’de Heeren j. 6. LAHR ci
A L. DAMAN , Heelmeesters en Operateurs
binnen deze Stad; aanwezig.” Men verhaalde’
mij „ bij mijne komst, dat de lijderes, die ik
‚ óp den fteenen grond fvan haar vertrekjen lig-
gende vond , naar bed gaande , door een val
het dijebeen gebroken had. - De toedragt der
zaak was echter deze. Op hareù gewonen zit-
{toel zittende , was éérie der pooten van den-
zelven éénsflags gebroken , ‘* geen haar terftond”
ontftellende meer dan ‘gewone krachten deed”
geven , om , zich vasthoudende aan de knop-
pen van her ftoeltje, waarop haar buik rusté,
op te tillen en_door haren man geholpen, «na
gewoonte en volgens de befchrevene wijze naar
bed te begeven. * Dan, niet ver van de béd-
ftede genaderd zijnde , fchoof ongelukkig hee
buikftoelrje vooruit en ‘haar buik glipte van het:
zelve af, waarop, die de hoodige onderfteù-”
ming misfende, ‘haar noodlottige-val „ die’ ter
H 5 Wi zijde
enn CO 4 ND en
zijde gefchiedde, onvermijdelijk wierd. Nu
trachtte haar man, haar met behulp van an-
deren op te ligten, dan in deze pogingen eenig-
zins flagende, wierden zij weldra verhinderd,
daar de buik aan de linkerzijde overflaande
door zijn gewigt het linker dijebeen even be-
neden den grooten draaijer (trochanter major)
brak, ’ geen zich door een vrij hoorbaar ges
luid openbaarde en waardoor dan nu ook de
helpers verpligt waren haar wederom te laten
zakken.
In deze gefteldheid vonden wij de ellendige
lijderes op den kouden fteenen grond liggende,
met één , voor menfchelijke krachten, onop-
tilbaar ligchaam en met een gebroken dijebeen;
waarlijk eene treurige omftandigheid !— Onze
eerste zorg was de ongelukkige Vrouw met ver-
eenigde pogingen (waartoe de hulp van eenige,
gedienftige en fterke menfchen uit de. buurt ,
die zich loflijk en met veel beleid tevens kwe-
ten, zeerte pas kwam,) op een bedpeuluw
op den grond zelve te plaatfen , ’t geen met
ongelooflijke moeite , na vele tusfchenpozen en
langen tijd eindelijk gelukte; wordende -dezelve
met bedaard overleg-en medehulp der omítan-
ders onder het ligchaam gefchoven. De vers
dienstelijke Heer LAHR , het geval, zoo veel.
moe
—_( 113 )—=
mogelijk onderzocht en alles wat tot cen ver-
band dienen kon gereed gemaake «hebbende ,
appliceerde hetzelve met behulp van den Heer
DAMA N, Zoo veel mogelijk, op-de vereifchte
wijze; zoo veel mogelijk zeg ik, want doorde
verbazende overhanging van den buik, die den
toegang tot de gebrokene plaats ‚niet alléén
in gezicht , maar ook in:behandeling, belem-
merde , was zelf het behoorlijk onderzoek
der breuk eene onmogelijkheid en kon dus dit.
verband , om bovengemelde edes; niet anders
dan gebrekkig zijn.
Mert deze behandeling zt meer dan
drie uren, in welke de Lijderes, fteeds mer ee-
nen buitengewonen moed bezield, geen zueht
flaakte, alléén zich nu en dan uiclarende , dat
die haar dood wezen zou. Het verband aldus
op de best mogelijkfte wijze gelegd zijnde ,
kwam nu de moeilijkfte taak aan. Haar van.
den grond op te ligten was, wegens de on-
matige zwaarte van het ligchaam , niettegen-
ftaande de menigte van huip aanbiedende per-
fonen , ondoenlijk en dus veel minder mogelijk
om haar in hare gewone bedftede: te brengen.
Men moest dus tot werktuiglijke hulp'toevlucht
nemen ; — gelukkiglijk-was de zoldering van hect
vertrekjen boven de plaats waar zij lag met
een
—C 14 De
een luik voorzien; dit geopend zijnde wierd
aan één der balken op de bovenfte verdieping
een katrol met vierdubbelde en nederhangende
touwen vast gemaakt , die onder de bedpeu-
luw „-waarop.zij nu gelegen was, gefchoven
en bevestigd wordende , het ligchaam in de
hoogte konden optrekken. Eene flaapbank ,
inden vroegen nacht nog uit het Gasthuis de=
zer Stad verzocht en vriendelijk toegeftâan ;
wierd nevens haar geplaatst „ en nu wierd de
Lijderes, met behoorlijke omzigtigheid, door
behulp van den katrol tot zoo hoog naar boven
geheven, dat de rustbank onder haar gefcho-
ven en zij in de bestmogelijkfte pofitie voor
haar gebroken been op de rechterzijde kon
worden nedergelaten; eene plaatfing die nog-
tans voor haar zeer moeilijk was , wijl zij al
fpoedigover de drukking van den overhangen-
de buik op het rechterbeen klaagde. Daar
deze intusfchen niet anders zijn kon, verlieten
wij, na verdere voorzorgen, ten één uur, des
nachts de Lijderes, van deze werkelijke bezig-
heid zeer vermoeid zijnde,
Vrijdags morgens den 29, April haar vroegtij-
dig bezoekende vond ik haar afgemat en koort-
fig: Zij had den nacht wel onpijnlijk maar ook
tevens rusteloos doorgebragt. ”F ontbijt had
haar
ne OE ze
haar echter gefinaakt 3 zij meende des middags
met graagte te zullen eten ; ook nuttigde zij
toen een weinig Andijvie en fcheen; behalven
dat zij over moeilijke ligging bleef ‘klagen ;
vrij welgemoed ; — dan, des avonds haar we-
derom vificérende vond ik haar benaauwd ;
„zeer koortfig en de pols kleinen rad. Nu nam
hare zwakte hand voor hand toe en des nachts
ten half twaalf uren ontfliep zij , met volko-
mene bewustheid, zacht en voor de omftanders
zelve nog zeer fchielijk, in het 47e jaar van
haar zoo treurig eindend leven.
Den volgenden morgen (Zaturdag den 30,
April) verzocht ik „ benevens de Heer LAHR,
den Man der Overledere , de opening van
het lijk te mogen verrichten , ’ geen ons te
gereeder wierd toegeftaan, zoo wegens de meer
dan ééns daaromtrend bij haar leven geuitte
wil der Lijderes , als om dat men de moeilijk-
heid der kisting van het lijk en de onmogelijk»
heid om hetzelve met de kist door de enge deur
van her, vertrekjen en-door de voordeur uit te
dragen , inzag. Nadat dus mu het lijk mee
minder behoedzaamheid en met vermeerderde
hulp van de rustbank op den grond geplaatst
Was, begaven wij ons ten half twee uren des
namiddags naar het Sterfhuis, alwaar behalvens
de
«
_( MÓ Jee
de Heeren LAHR, DAMANen ik, ook aarts
wezig waren de Heeren Medicine Doctaren ert
Vroedmeesters p‚, s’°GRAEUWEN En H‚ RIP=
PING, benevens de Heeren A. VAN DEINSE
en M. TAK » destijds Medicine Studenten te
Leijden , welke laatfte ook toevallig met mij
_des Donderdags nachts bij het droevig voorval
was tegenwoordig geweeste
Na ons door het onderzoek van den blooten
en monftrueufen buik vande aanwezenheid van
eene enorme hoeveelheid vocht in de’ hollig-
heid van denzelven verzekerd te hebben , ter«
wijl zich reeds aan ons oog, water uit de
opperhuid zijperende vertoonde, en na dese
zelfs omtrek te hebben gemeten, (zijnde
ruim zeven voet en één duim Middelburgfche
maat) liet ik, alvorens tot het inwendig on-
derzoek over te gaan, door den Heer B.y. pe
KOSTER, ten dien einde daartoe door mij
verzocht, eene naauwkeurige en in allen dee-
le evenredige fchets van het ligchaam, zoo
als hetzelve, van kleederen ontdaan, zich op
den rug liggende, voordeed, maken, (zie
de Plaat hier achter) en daarna het lijk, niet
zonder veel moeite, op de linkerzijde plaat-
fen. Nu verrigtte de Heer Lanr , met de
Meeste opleienheid , den buikfteek (para=
‚ cen-
En 5 Ek a
CC 117 D=
centhefis) zoo veel mogelijk op de gewone
plaats, ter linkerzijde tusfchen den, door de
uitgeftrektheid van den buik bijna onzigtbaren
en als uitgewischten navel en de kam van het
linker heupbeen,
Eene ontzettende hoeveelheid ligt bruin-
achrig water ftroomde terftond met drift door
de canul van den Troicar, en vulde al fpoe-
dig den daaronder geplaatften emmer ;— dan
daar wij, na aldus eenige emmers vocht vere
kregen te hebben, bemerkten, dat de ontle-
diging op deze wijze te langzaam voortging,
ja zelf door het nu langzaam verminderen
der volume van den op zijde liggenden buik
eindelijk te moeilijk worden zou, befloten
wij denzelven cruciaal te openen, om het wa-
ter alsdan daaruit, even als uit een vat re fchep-
pen, en in eenen daarbij geplaatften emmer
over te ftorten.— Dit gefchiedde echter niet,
zonder veel verlies van water te veroorzaken,
t welk uit het vertrekje tot aan de voordeur
ftroomde, en lang waren wij met deze bewer
king bezig, eer wij den buik genoegzaam kon=
den ontledigen, om de ligging der deelen on-
der elkanderen en den ftaat der ingewanden
te kunnen onderzoeken; zoodat wij na elf
volle emmers, die ieder negentien pinten wa-
ters
_{ HB Je
ters inhielden, en dus eene hoeveelheid vaf
twee honderd en negen pinten waters uit den
buik gehaald te hebben, eerst tot eene meer
ontleedkundige befchouwing- konden overs
gaan. Wij gisten eenparig dat zoo wel het
water, dat zich nog in de holte van het bek-
ken bevond, als dat; °t welk langs den grond
in menigte was weggeloopen , te zamen elf
pinten konden bedragen; zoodat deze onge=
lukkige Vrouw in den laat{ten tijd hares les
vens , niet minder dan ego pinten water in
den buik met zich heeft medegefleept; eene
hoeveelheid, waarvan mijns wetens, bij bijna
geene Schrijveren , eenig voorbeeld wordt ges
vonden,
De inwendige befchouwing van den buik
leverde de volgende verfchijnfelen op: — De
lever, de galblaas en de maag vonden wijs
fchoon wankleurig, in een natuurlijken toe-
ftand en zeer hoog in de bovenbuiks- zijde
(regio epigastrica) tegen het middelrif ge-
drukt en als opwaarts geperst liggende. De
alvleesch- klier (pancreas) was kleen en ver«
hard; — het net-vlies (omentum) geheel: en
al ontaard, en als tot eene harde vleeschachtige
klomp geworden, zoodat wij, bij de eerste
befchouwing, hetzelve moeijelijk erkenden.—
De
C dIJ De
De dunne en dikke darmen (intestina tenuig
et crasfà) hadden eene groene livide kleur;
lagen uit hunne natuurlijke. plaats, tegen de
holte der lendenen bij elkander gedrukt en
waren van eene meer dan gewone kleente en
dunheid geworden, Ook vonden wij het darm- -
fcheil Cmefenterium) en de darmfcheils klie-
ren (glandule meferaice) ontaard , terwijl er
overal gebrekkige zamengrocijingen. der deelen
met elkanderen plaats hadden. Dan, onze be-
fchouwingen verder bepalende tot de deelen
in de holte van het bekken gelegen; ontdekten
wij al fpoedig de vermoedelijke oorzaak dezer
buitengewone - Warerzucht. De Baarmocder
(uterus) was „ op zich zelve befchouwd , in
eenen natuurlijken {taat en van die gewone
grootte, zoo als men die in lijken van meer-
malen gebaard hebbende. vrouwen vind:,
ook was er noch-aan het regter eiërnest
(ovarium dextrum) noch aan deszelfs trompet.
en franjes iets buitengewoons te befpeurens
dan, tot onze verwondering , misten wij het
linker eiërnest ’t geen niet te vinden was, ter-
wijl zich langs de linker lapellen van het buik-
vlies (peritonéum) ‘t welk door de,kruiswijze
opening van den buik omgeflagen lag een lijmig
gelacineus vacht in menigte onthield, zoo dat
hier gewisfelijk al zeer vroeg cen eiërnest- zak
JIL, peer. Ï wa
—_( 120 Je
waterzucht (hijdrops ovarii) plaats genaad nebe
be, die een gevolg kan geweest zijn van de
eerste ongelukkige verlosfing of van vooraf-
gaande ongefteldheid, want wie mag dit z
posteriori bepalen? Het is dus waarfchijne
lijk , dat langen tijd, voor zich het water
in de holligheid van den buik heeft uitge-
ftort, het linker ovarium, gelijk meestal , een
zak geformeerd hebbe , die allengs meer in
grootte toenemende, zich eerst tot eene-zeer
aanmerkelijke hoogte heeft uitgezet, het buik-
vlies met de darmen na boven heeft gedrukt en
daarna tot zulk eene buitengewone uitzetring
gekomen zijnde , tevens dunner en dunner ge-
worden en eindelijk doorgebroken is of het
vocht langzamerhand in de holte van den buik
ontlast heeft.
Niet alléén geven tot dit vermoeden de waar-
genomene verfchijnfelen bij deze Vrouw gedu-
rende haar ellendig leven en de menigvuldige
zamengroeijingen der deelen , die wij in het lijk
befpeurden aanleiding, maar ben ik ook daarin
nog nader bevestigd geworden, door het her-
lezen der bekende uitmuntende Verhandeling
van wijlen den beroemden vAN DER HAAR,
over ide Eiernest-zak-waterzucht der Vrou-
wen, (te vinden in het zesden deels tweede (tuk
van de Verhandelingen der Hlaarlemfche Maar-
fchap=
—_( rr
fchappij-) In de eerste plaats, zeg ik, krijgt
dit denkbeeld te meer fchijn van waarheid door
de verfchijnfelen, welke deze Waterzuchr van
den beginne af aan heeft opgeleverd. Immers
in deeerste jaren van den ongelukkigen toe-
ftand der Lijderes, van 1799 tot 1805 (tijdftip
“welk tusfchen haar eerste en tweede kraame
bed voorbijliep ) was er, noch bij haar, noch
bij iemand , vermoeden , dar deze dikte door
buik - waterzucht veroorzaakt werd; zelfs nog
in 1811 vond zich, (gelijk ik boven zeide) de
kundige en door zoo veel practicale ondervin-
ding beroemde pe Puijr begwaard de pa-
racentesis te doen „ wijl hij miet genoegzaam
vochtgolving voelde en dus in her geval dat
‘er ééns geen water aanwezig was, Crger ge-
volgen uit de ondernomen buikfteek duchrtee
Deze , bijna niet voelbare fluctuatie, fchoon
door den Heer ’s GRAEUWEN reeds na de
tweede en derde verlosfing , zoo als zijn Ed,
mij gemeld heeft, waargenomen, pleit, mij-
nes inziens , voor de waarfchijnlijkheid ; dar
de zak van het linker eiernest, na zich aan ke
peritoneum vastgehecht en alle de sbijliggende
deelen op en achterwaards gedruktte hebben
tot ‘eene aanmerkelijke grootte is uitgezet ge-
weest, terwijl de rede der moeilijk waartener
mer fluêtuarie of vochtgolving, zoo lang deze
AIS: l 2 Atte
£ EN
hijdrops ovarii beftond, zoo aan de dikte van
de bekleedzelen des buiks, als ook aan die van
de vliezen des waterzaks zelve moet toegefchre=
ven worden. Echter is het zeker, dat op het
laatst van haar leven die vochtgolving aanmer-
kelijk perceptibel geweestis, gelijk dan ook
alle, die bij de opening van het lijk tegen-
woordig waren, dezelve , vóór het verrichten
van den buikfteek , gewaar zijn geworden.
Niet ongepast, vertrouwik, en om de zaak
eenig nader licht bij te zetten, laat ik dan ook
nu bier de befchrijving volgen, die de Heer
VAN DER HAAR in bovengemelde Verhande-
ling van het aanftaand uiteinde van zulke Lijde-
resfen , als een gevolg dezer ziekte, geeft en
die in ’tbijzonder zeer veel overeenkomst heeft
met den ffaat , waarin onze Lijderes in den
Jaacsten tijd van haar leven verkeerde. Na al-
vorens gezegd te hebben , dat het hem niet
onwaarfchijnlijk voorkomt, dat het vergrootte
eiërnest met het buikvlies vereenigd zijnde daar
ter. plaatfe kan doorbreken en deszelfs vocht
inde holligheid van den buik uicftorten , hoe-
zeer hij deze gevallen als zeldzaam befchouwt,
vervolgt hij: ,, Men kan ligtelijk begrijpen,
s dat de Lijderesfen het in dezen derden trap
» der ziekte zeer benaauwd hebben. De adem-
» heling is zeer kort, fchielijk en meest in
- Ni „ eene
Cg
eene zittende geftalte. De pols is klein en
ras3 de eetlust bedorven of belemmerd ; hier
door verliest de lijderes al langzaam haar
voorgaande frisfe kleur en gedaante , die
haar bij den eersten en tweeden trap der
ziekte beftendig was bijgebleven en haar ge«
brek van eene uitftorting van water in den
buik of in eenig ander ingewand dat tot het
leven behoort, deed onderfcheiden. Het
aangezicht , de borst en de armen verma-
geren en droogen als uit; de beenen, die
bij een waar buikwater zoo ligt opzwellen
en dik worden , droogen insgelijks uit en
worden niet dan op het laarst der ziekte ,
wanneer het vocht uit het zakgezwel in het
bekken loopt, dik, en dit is in het begin
van het gebrek almede een teeken dat het-
zelve van de eigenlijke waterzucht onder-
fcheid. Zoo het zakgezwel dik en fterk is
en de blaasgezweilen zich na binnen ontlas-
ten zonder dat iets van dezelve na ‘buiten
loopt of zich in het bekken of de holte des
buiks uicftort , dan kunnen deze lijderesfen
vele jaren met eenen affchuwelijken dikken
buik leven , maar zoo zich het vocht uit
den doorgebroken zak of uit de flijm en wa-
terblazen in het bekken of in de holte des
buiks uieftort , dan is de toevloed na het
3 ss Zak-
ns GIP a
s Zakgezwel des te grooter. Hierdoor breide
s het zich alomme uit, drukt en bederft de
» deelen die het aanraakt, waarop de-dood dan
» als de groorfte geneesmeester van alle we-
s reldfche ellenden een fpoedig einde maakt.”
Tot dus verre de Heer vAN DER HAAR ,
die, met eene reeks van waarnemingen , alle min
of meer van elkander verfchillende, alle echter
ten hoogften belangrijk , zijne uicmuntende Ver-
handeling eindigt. Wanneer wij intusfchen zij-
ne befchrijving vergelijken met de verfchijnfe-
len , welke wij in onze lijderes hebben waar-
genomen en niet alleen letten op den bedorven
toeftand der ingewanden , maar ook op den
vreeslijk uitgeteerden ftaat van hare ledematen,
hebben wij alle rede te gelooven, da:, alware
de ongelukkige beenbreuk , die tot haren fpoe-
digeren dood aanleiding gegeven heeft, niet ge-
beurd , de lijderes echter , binnen zeer korten
tijd, der natuur den tol zoude betaald hebben,
Immers ‚die voorname werking in alle dierlijke
ligchamen , die het aanzijn verlengen en duur-
zaam moet doen zijn, de voeding namelijk,
hield bij haar geheel op : ook was dit blijk-
baar in haar beengeftel, °t geen langen tijd alle
mogelijke pogingen fchijnt gedaan te hebben
om haar monfterachtig ligchaam tot onderfteu-
ning te dienen; waarom dan ook in den, voor
haar
-
ml 125 Je
haar noodlottigen avond van den 28 April de
overkanteling alléén van den buik op het lin-
ker dijebeen , de dijebeensbreuk veroorzaakt
heeft ; eene breuk die wij, na de geheele ont-
lasting van het water uit den buik , onder-
zochten en bevonden met aanmerkelijke ver-
brijzeling van het been zelve gepaard te gaan,
terwijl wij, bij de incifie in de dije , verfcheide
kleine fragmenten uit dezelve haalden, Gaarne
hadden wij deze breuk met nog meer opletten-
heid verder onderzocht door het dijebeen id
van het ligchaam weg te nemen ; dan de tijd,
zoo door het laten afteekenen van het voor-
werp onzer befchouwing, als door de ontledi+
ging vanden buik en het onderzoek der deelen
aanmerkelijk verltreken zijnde, waar bij nog
kwam» dat de eigene zuster der overledene,
die, fchoôn uit verkiezing „ bij de opening
en het onderzoek was tegenwoordig geweest,
merkbaar verlangde, dat nu hieraan een eind
mogt komen; dit alles verpligtre ons, om,
niet gelijk wij wilden, maar gelijk wij konden
te handelen en nu ook alle nafporingen dáár
te laten,
Weinige Schrijvers, (dat ik dic ten flotte
bijvoege ) hebben gelijk de Heer vAN DER
HAAR opzettelijk over de Kijdrops ovarii,,
ééne welligt meer dan men vermoedt plaats-
heb-
«
sel IG je
hebbende ziekte gefchreven; vele echter; eú
Zints VAN DER HAAR; ook onder onze Land-
genooten meer dan één, hebben ons nu en
dan belangrijke waarnemingen daaromtrent na-
gelaten. Ter vergelijking daarvan met de onze
zou ik voorbeelden kunnen aanhalen, dan elk,
die geen vreemdeling in de Genees en Heel-
kunde is, weet dezelve op tefporen. Liefst
befluit ik dus deze Waarneming , blootelijk
medegedeeld om de bijzondere zeldzaamheid
van zulk eene verbazende hoeveelheid water
als deze Vrouw met zich heeft omgedragen ,
terwijl zij tevens wederom de waarheid bewijst,
dat in dergelijke opzettingen vanden buik, die
fomtijds langzaam en onmerkbaar beginnen en
meest met fchijnbare gezondheid gepaard gaan,
de bepaling der ziekte en van derzelver zit=
plaats , in den beginne ten minsten , hoogst-
moeilijk is, en de pogingen , die eindelijk in
% vervolg van tijd tot genezing of verbetering
worden aangewend „ ook daarom als te laat in
t werk gefteld wordende, dikwerf falen moe-
ten. Mag dus deze Waarneming (trekken, om
de oplettenheid van Heel en Verloskundigen
in voorkomende gevallen vandien aard meerder
op te wekken, dan zal vooral aan het oogmerk
van deze mijne mededeeling voldaan zijn.
BÀ de Klad ad) viv.
T, én
„And.
1u en
1E nde
onze
elk,
Heel-
„iefst
telijk
nheid
water
gen,
vijst,
, die
en en
zaan ,
zite
ogst-
jk in
ering
ar in
moe
’ om
digen
erder
merk
Ode Kooter ad van dl,
OBSERVATIONES * CRITIC
Bingse Pii ex ei î
MO Mr E, oRie das bemi
HYMNUM IN CEREREM.
rond GED
ï
Homer Hymnum in Cererem,a clarisfimo viro
CHRISTIANO FRÈDERICO MATTHAEI Moscâ
fibi misfum, anno preteriti feculi oétogefimo:
fecundo in publicam lucem edidit Literarum
Grecarum et Latinarum jam. tunc in Patrië
nostrâ ftator ac decus, DAVIDES RUHNKENIUS,
Profesfor Leidenfiss adjeëtis duabus E pistolis
criticis, alterâ ad LUD. CASP. VALCKENARIUM,
alterâ ad jon. AUG. ERNESTI, wiros fume
mos, ex alterâ editione multumlocupletioribus,
Repertus fuerat iste Hymnus in Bibliotheca
S. “ynodi , Homeri lliadi veditisque Hymois
fubjectus in codice, fcripto illo quidem (ub
finem feculi XIV, -fed-ducto ex veterrimo
preftantisfimoque. Et licet nen germanum
existimaveric hunc partum, fed Poërarum’ patri
fubditum, clarisfimus Editor, valde tamen an=
tiquum habuit et pulcerrimuim. Magna igitur
istius getatis fuit felicicas, cui, ut in: pref
ML DEEL ER 4 rione
B: —_C 128 Js ga
tione fcripfit vir fummus , prorfus infperand
monimenium obtigit , quod non minorem ab
ultimâ antiquitate, qeam a priscâ fimplicique
venustate, commendationem habet, — eden=-
doque Hymno, vt aliis ftudiorum laborumque
fuorum fructibus , Graecarum Literarum cul-
tores magnopere fibi devinxisfe putandus est
RUHNKENIUS. Edidit aurem cum verfione
duatinâ “jJOHANNIS HENRICI VOSsII; addicis
‘mul annotationibus criticis, quibus corrupra
Hymni lectio emendaretur, aut eriam pecuii=
ares dicendi formule et voces cum Homericis
compararentur „et cum _aliorum Pcêrarum
Grecorum locis, in quibus Hymnus noster
imitando videretur expresfus. In quo cum
multa al‘orum industrie obfervanda reliquisfe
fe, ipfe dicat vir doctisfimus , haud poterit
in vicium aut in culpam verti, fi quis pros
ferat, que, diligentius Hymaum legenti, core
rigenda notandaque fibi vifa fint.
Vs. 46.
Or’ oluvär Tis Ti êrúrugog &yyeros Haber.
Ad peculiarem vocis dvòs fignificationem,
de qua Clar, Editor monuit in nota, confirs
mans
ve
hs OE ID an
mandam ‚.& hoc prefertim in loco-declafans
dam, facit Homeri locus, qui est Odysf.O. vsa
539» 53E, Ubi, accipitre confpecto, Apollinis
nuntio, ica ad Telemachum Theoclymenus
Tyaluax's oörs Äveu Beo Emraro Delids Bpvis:
“Eyvay ydp Hiv ês Ävra WB oiwvòv édura.
Appofite Schol. Oicvór. ongetov, gdvrevua. Adde
Odysf. A. vs. 202.
Oùré rr mavrig éèv, oùr’ Öwväv odPa cidhs. ……
et conf. Callimach. Hymn. in Jovem , vs. 68, 69.
Oxnuao ò° olwudv ey Oméipopor ayyerdruv
Zöv repdov, T
Ad quem locum vid, Ezech, Spanhemii Ob
fervatt. pag. 57.— In primis aurem Orph. de
Lapid. proöem vs. 46, 47:
‘Oooá re wendjvaot merd Ppeoiv HepoPoïrat «
YAvÓparors dPpurov tauydbovres dordv,
‚ Oiwvol, eyadAoro Ards wpaurvol Omrodijrate
*
_Ceterum verfum, cefura & rhychmo caren=
tem, egregie fanavit Brunckius, vir doctisfie
mus, nifi propius a literarum ductu abesfe
$ideri posfic:
LE h D
ene OÜÛ ós oïovbw 736 Eefrogos Byyerog. inder.
Quod
ve ï
=_C 130 )=
-- Quod magis etiam accedit ad loci Horre-
rici fimilitudinem Iliad, X. vs. 438, ab Editore
hege
Vs. 71.
Nyrepréos por Evieme , Òinoy TéKos, E1 sou Ömumus.
Odysf. A. vs. 642 :
Nuueprés por Evie möT @XeTo.
et E. vs. 97, 98
wòrèäp Eyoror
Nymerréng Tòv gaübov êvicmúow.
Item wp. vs. 35.
El 3'&ye dh or eïw Dirn vupmerris Eviomee
76.
Elòfoeie, Ò4 yòo mera alopat Hd Erealoo,
In optimo quoque. poëta, Homero etiam ,
tales reperiuntur hiatus, qualis hoc exftat in
verfu, cuique fimilem apud Hefiodum indica-
vit Clar. Ruhnkenius. Nimis iis offendi, et
ftacim eos refercire velle, nimii est fastidii, …
& male fane diligentie. Cavit id hoc in loco
Editor. Ec est, ubi eiusmodi opera antiguam
fcripe
EJ
feriptoris manum temere delevict. _ Sufpicors
id in loco-Homeri factum esfe Iliad. E. vs.
434, qui vulgari folet :
VAAN Oy’ dp’ OUdè Bedr géyav Cero.
In quo. fi géya revocaveris, commode cum
Hymni verfa poterit comparari.
4
Vs. 79.
— Ôuhepy Kendtiobar dnortiv.
Iliad. r. vs. 53.
Exers Oahcphv mapdroriv,
Hymn. in Vener. vs. 104.
Iloier Ò’ eicomiow Gurepòy ydvov.
Vs. 92.
Noo@Dioberoa ev dyoov wal garodv “OAuproy,
Loco Hymni in Mercurium , ab Editore
elar. laudato, adde Orpbei Argonaut. vs.
1336, 1337:
Kaì róre mapbeving voo@digero wósprop &vbos e
Aivdyaurs Miidera. >
1
te De
„Ubi fimplici voodiEerdar eodem modo, his
hie in loco, accufacivus jungiture
Vs. 106,
'Eoyduevar mel’ Údep eùspurov,
Notandus hic ufus prepofitionis werd. Ita
fepius eam adhibuit tlomerus. Vid. locum,
Editori laudatum. Adde iliad E vs. 264, et
324. Item Hefiod Op. et Dier , vs. 444,
Orphei de Lapid. Hypoth. vs. 8, et Carm. XL.
vs. 96, Apollon Rhod. Argonaut. 1, 4. ubi
vid Brunckius, V D. erin Append. pag. 209.
ubi hujus nostri loci meminit. Sic infra vs.
838 , 'Es Odos EEaydyar perà Duijmovos Item
vs. 322. 'EAléwevat. gerà Püru bev derveverduv.
Pro eöxpurev fuspicabar , levi emendarione
feribendum êzúparov, aut faltem eùúparov. Est
enim apud Hefiodum Oper. & D. vs. 739.4
wodulouros Aqua epicheton,
Xeïpue vrbdjzevog mohuypärw ÙÒRTI Deur. >
„Sed bene fe habet vulgata lectio. Edúsurom
Woe Est aqua, que lacili labore haurirk
potest, — que fignificatio huic loco perquam
est accommodata. | F,
its Va,
&
Ary) ne aen er nd de
À
“Aydpes Auistipes Amúyayove
Odysf. O. vs. 426, 427.
VAAAÀ u’ duipralav TáPios orde dydpee,
YAygödev Epgornêruw' mêpacau Òé ge cup’ dyuydvres,
ye»
eN
Vs. 149.
Taöra dE ror cadéang Ömolyoojar _— f
Infra vs. 272:
“Opyra è aöth êrùv Ömolyoogar,
Et VS. 488 :
Aöràp Emerdh ardvl’ Gmelúnaro Biu Oedove
Phrafi plane est Homeriea. Odysf. A, vs. wdn
; Zo d° adr muuwös Örmolicouat,
lem Odysf. E. vs. 143:
al Aùràp ol mpdDpuv ÖmrodjTopat. f
Et, addito etiam cafu quarto, Ïliad. ©. vs. 4672
“___BouAùv ò’ YArrelois Özmobúoopel’, Tig dvúoese
‚…__Hine ÖmoOngootun praceptum , admonitio }
gonfilium, lliad, O. vs. 412. ubi Scholiastes
wt va
8
sl 134
ÖmoÔngoedvyew* ÜroBoraïe ddaoxartaie , et Odysf,
mn. vs 233. Apud Orpheum, Argonauu vs.
466. alibi. (*)- ve '
Vs. 152.
idelgor inge,
He-
(*) Hoc fenfu inprimis frequens est hoc voe _…
cabulum et _ufitarum Scriptoribus Ecclefiasticis,
Juftin. Martyr. Apolog. IL. pro Christianis , page
m.Ó1 C. of zerà Très To Xpiecd uuAds Omobygoovvag
Cidcuvres. Clem. Alexandr, Paedag: „Libr, [. C ape
12. page m. Too C. ràs zalyvovoas mpòs Tuv bpliu
mrodirelav ÖmoÔngoodvas Eididdorewe Qui etiam ibid,
Cap. 3. pag. Ó2 B. ràs êvroas (roùü Adyov) et
wàc Ömolymooúvas aùroö COonjunxit, uti Admonite
ad Gentes pag. 52 A. ovufBouvrds et Ösrolúxas , qUO
posteriori vocabulo eadem hac fignificarione et |
alibi ufus est. Vid. Paedagog. Libr. I. Cap. 1.
pag. 58 C. et 59 lin. 8 item Cap. 2. pag. 6o D.
Add. Jofeph. Antiquit. Judaic. Libr. V. Cap. 8.
pag. m. 154 C. et Eufeb. de Vita Conftantini Libre
IV. Cap. 52. pag. m. 456 À. — Hinc ó nóyas
Özroberinds fermo est, qui in hortande verfatur et
precipiendo, và mpdËers fpectans , quemadmoe
dum ô mrporpemrinds ad 40 pertinet, et ó mupauuvlids
ad mdóy, apud eundem Clemeuteim, Pacdagoge
Libr, Le Cap. 1e pag. 58 A.
=C 135 D=
Hefiod. Op. & D. vs. 35, 36.
ee
Oranpivdpsda verwog
_MÔsinos Öizus.
he k 8
& vs. 225, 226: ie SSN
OÌ Di dixeg Eelvoror val Evdhuoros Bidouou
_„lberws.
Adde Theogon. vs. 86.
Jed Vs 165. nils oa
MOWiyovog TpéDerur, morveirerds, dordoide re.
Fortasfe pro morvelgeros reïcribendum zord-
"Opper zosDerer, mohdeurrds 7’, domdoids re, *
quod ex{tat apud Orpheum, Argonaut vs. 743
in Codice Regio 2763:
‘Hvixa ò’ els dyrgov mehüeuwTov Buoemdpyre
ubi in editis exemplaribus- est zoAusgarov.
“Vocem wmoxdeverds adhibuit etiam Eufcb. de
Vita Conftantini Libr. L. Cap. 9. pag. 336 Cs
EUIWÓD Te Thv Apxhv Kad “mordeuktoy dmast vols
PS
&pyotzévors warepyabimevoge ,
UL peer, vR Vs,
CC 186 ==
Vs. 187.
Maid’ ömò ndAmw Eyouoa, veor Ódhog.
Supra verfu 65, Kodpyv hv Brexov, yAuvepdp
$ahos. Tra fepius bdaos ufurpatur. vid. Ruhn-
ken. ad vs. 23. Adde Iliad, X, vs. 87.
Dinov Odhos, óv TEKOv wir.
Hymn. in Vener. vs. 279. Orphei Hyma,
XXVIll:5, LV:8, et LXVI:6, et Euripid,
Pheenisf, vs. 88, ubi vid. clar, Valckenarius.
Vs, I9r.
ElZe DE of ursopoïo, zal Opidaolar ävwyer.
Huic Gmile Iliad. A. vs. 645 :
7 x e a Te - ,
Es ò Aye geipds EAV, KATÀ Ò Edprkaalat dvuyen
Vs. 204.
xaì iAuov oyels Óvpóv.
Eädem formula exftat apud Hefiod. Op. &
D. vs. 340:
_ °M6 Ké Tor iAuov Kpadinv vaì Bvuòv Ewa,
quo in verfu item penultima fyllaba in fAaov
proe
re 137 Den
producitur.— At, locum noftrum manifesta
corruptela laborare, monuit clar. Eaicor. —
Equidem tentarim :
xal iAwov EvÂero Bugov.
Recedit , fateor , aliquantum haec emen-
datio ab eo, quod erat in libro fcripto; fed
egregiam veri fpeciem ei viderur conciliare
locus Homericus, qui est Iliad. I. vs. 635.
où ò' MAwov Èvbeo Ovpedu.
Vs. 232
weyider DE Dolvae wirnp.
Homer. Iliad, oe vs. 555:
yéymie DE Te Dpéva sroiv.
Hymn. in Venerem, vs. 217.
yeysder Òè Dpévas Evòov.
Quod Bvuö ynbjous dixit Hefiod. Scut. Her-
cul. vs. 116. Orpheo autem frequens est
zak vel iep yubev mpoocmw. Vid, ejus Hymn,
XV : zo. XLVIII : 7, LIV : 16.
Vs. 235-237.
2 24
ô 8 délero Baluon Iros.
Odr® oùr oTroy Euv, du Onodpevoe. Anusryp
Kolen’ dufdporig, woe} Osod Enyeyuöra.
Tens
er +138 Der
‘Tentabam s am OG
6 ò’ diEero Bwluour Tros.
-
Tòv 3 du oîrov Edour”, óv Onodpevor vr Andenk
1 De 1 e EN lar 2, Den
Xpieon. dufdpooin, oel Öeod Eryeyaru.
Ut copula melius fe haberet. — Ceterum,
ad loei fentenriam quod attinet, conferri p@r
terit Junonis illud, lliad, O, vs, 58-60. >
- 5 Í
“Exrop wèv Övyrds TE, yuvalka me Óyouro malo.
Aöràp 'Axihheus êen Beag yóvoes-Hv Er uùrh
Orild ze val äriryna.
Vs. 269.
PAbavdrors Ovyroïet T° dverop val Kapa TErvurdt.
Bene habet verfus, ut et rhychmus , fi
ultima et penultima fyllaba vocis dvesap, tan-
quam una fyllaba, prenunciantur, Quod fieri
posfe, patet ex p'sïu apud Hefiod. Op. & D.
vs. 5, et ex Zap, ibidem vs. 492, ad quos
verfus videantur Tzetzes et Grevius. Simi,
liter ©eöv, Hefiod. Theogon. vs. 44, et Où,
Hom. Odysf. N. vs. 391, unam tantum in
rhijthmo fyllabam confticuunt. Quemadmodum
etiam duae fyllabae- posterioresin-uvue apud
Noftrum fupra vs. 210,
Vs:
ri 0539 Per
‚Vs ION WlenrarHd seert: ä
BAAN Eye, ôt vdv re ubran, Keì per Úr' aùrö,
Teugdvruv mäs difLos. ,
Hom. Hymn. in Apollinem „ vs. 80. 1)
ver EvÂdde ur mpûrov TEIL, MELIKHNNEN vUÔv.
%
Vs. 76) et 245:
TelEnohur vydv Te Kal drren Devòpherre.
Add. ibid. vs. 247, 248. — Reddidit hanc
formulam Euripidi, Iphigen. Taûr. vs. 1453,
doctisfimus Pierfonus , Verifim, pag. 282,
‚ PEvruüla velEus vaòr , VBpuoou Bpérus. )
Ke
(
Kn
ï
mreol Tr" du! Te wÄrhog Änros
A Ï
Ou ò Wisin KT An AN
Repono : : iss
en meg) Ù zat TE KÄNNOS ÄYTOG
ODuú O'imenderoa Kk. Te A.
Vs. 277, zin
meme The dÈ Déyyos eid „ed sdavdrok
Ade Ösijs.
„
Homer,
—( 140
Homer. Hymn. in Venerem, vs. 178) 176.
xdrrog DE srupeikav darérarer
“AglBporov.
Orph. Argonaut. vs. 1219:
ErinBe dÌ ward gptoura, PAoyòs d drêrnurer
&üTus e
Vs. 293
EöpuBig Keke.
Sic Tpfruv eùòpuBlys est apud Hefiodum, Thee
ogon. vs. 930 ‚ quod imitatus est Orpheus ,
Argonaut. vs. 337» apud quem occurrit etiam
'Aùp cûtuBins in Fragment. VL vs. 35. Idem
hoc epitheton Peleo atrribuit Argoneut vs.
1959, ex emendatione clarisfimi Ruhnkenii,
pro Eùpuf2ia Inia corrigentis Eòpu2iyv Nyaïja,
Epistol Critic. IL. pap. 272., pieeeunte Schras
dero, ipfi laudaco.
hd
Vs. 307
Erie” vier” KoUTTE èn ëüsdOuvos Anplrup.
Ultima in xpúmre producitur propter cefuram.
Sic fepius, Infra ica yúlgoe, Vs. 370. Adde
di ts
ma I4T je
81de, Orph. Hymn. XI:g3. Bär, Apollons
‚Rhod, Argonaut Le. II: 107. edpe, L. IV:
1124. Eames, VS, 1328, et 1354. Et fexcente
alia, /
Vs. 326, 327.
Ndvras EmumpoluArev. duouldndis dà Kidvres
Kixayouov.
Corrigam :
Idvras ëmimgolard’ - oì draoddìs ÖÌ zudvreg
Kix)noKov.
Verbo autem &mvrpoidarerw ufus etiam est Hoe
merus, Ïliad. A, vs. 627:
“H s@uiv mroörov gèv Emimpoïnhe rpaélowe
Quo in loco num vox Erum poïnhe tanquam
uua vox accipienda fit, an vero divifim pro-
nuncianda, hoc noftro fortasfis verfu explicarì
potest. Qua de quaeftione conferatur claris-
fimus Tollius ad Apollonii Sophiftae Lexicon
Homericum, pag. 569.
Vs. 340, 34te
äDap ° Ömò zeiden ylus
'Esouudvog Kardpouos.
Hom.
=( 14ò je
Hom. Iliad, x. 482, 483.
Növ dE où èv diduo Òlmous úmò neudeor vuije
© “rozet.
Infra vs. 415. Formula autem ózò wedden
et Úzò zeúbeor yalús familiaris inprimis et fre-
quens est Orpheo. Vid, ejus Argonaut. vs.
172, et Hymn, XVIII : 4. Lr: a. LXVIII: 5.
Vs. 344» 345
/
«
-
TIóAN’ denalopdyn euros mil ùò Em’ dragruv
YEpyors dev wardpov gyTiosTo (Houij.
Verfus , pesfime corruptos , fic emendare”
tentarim :
TIdAA’ denaloudun myrpòs möbu" ú 8 &rayra
YEoya Ocv gaxdpwv dmò vóoDiw púoaro (Bourij.
‚Formula &zò vóodw, aut dad vóod:, dicitur
enim uirumque, precedente cafu genitivo ,
quem regit, plane eft Homerica, Vid. Odysf, E,
vs. 113. M. vs. 33- O. vs. 528 „alibie= 'Azò, el
altero verfu elapfum , causfa exftitit orti in alte-
ro 2m), abbreviau deinde propter fequentem vo-
calem, ur fcilicet, aliquo faltem modo, metrum
confticuere:ur. Quod ramen ne vel fic bene fe
“‘habet : nam prima in &rasros folet produci. Vid,
lliad,
el 13 De
lied, 1. vs- 3. et T. vs. 367.— Porto, facili ne-
goto perfpicitur;, quomodo woare in gyrioero
abire potuerit: librariorum nempe culpâ id
„accidit iterum, ut videcur, claúdtcanti metro
Füccurrere cupientiums: Ceterum „ egrêgidm
huic nostre fufpicioni & ‘correctioni quali-
cunquúe äddere videtur veri fpeciem quod de
Cerere narrat Mercurius, inferius verfu 351:
mmm êrel éya ijderat Eoyov,
in quo idem illúd Eovov, idem perro verbum
wfderdär, talis denique repetitio; quales plu-
rime funt in Homeri earminibus; ut magnó=
pere ipfi:adamate.
Locus, igitur, hoc modo fsnätus latine
ita viderur exprimendus: 5; Zla, Cetes, vero
â non toleranda, gravia, perduam noxia;,
5 facinora, a Diis ceteris- beatis fejuncta,
3) rendens quippe, animoque obftinato re=
3 cufanss Jove-jubentes ac comiüiter adeo invis
ë tante; ad coelestes Immortalium fedes redire,
s deliberando moliebatury apud animum faum
$) Agitabaet & medicabatur.”” Quem loci fenfum
peregregie viderur confirmare’, quod inferius ,
VS 354-fqd., de Cereris va ceteris Diis fes
junctione idem, disferie, Mercurius, k.
Il pres, M arcane.
(144 D=
ú 9 -_duvòv Eger pórov, oddk Beter
mn
Micyerui, dAA damdveube Ovddeog -Evdolt vnoh
“Heu, 'Ehsuoîvos upavaòv mrontebpov Exouou.
Conferri autem poterit et illud, haud dis-
mile, Junonis ad Jovem apud Homerum,
lliad. A. vs. 541, 542:
YAef rot DiAov êslv Eueï drò vooPw Evra
Kourrddia Dpoveovra dmadtmer.
Vs. 357.
— dval êvépow 'Aidwveus.
\
Hom. Iliad. O. vs. 183.
a VAlys Evêgoror dudoray.
Hefiod. Theogon. vs. 849:
—_— VAlDHG Dd évéporot varaudbidvorei dudoouv,
Idem autem, quod hic, Homerus, Iliad, F.
Ws, Ó1:
mmm AyaE vegan 'Aldauvels.
Vs. 373
AuDl ë vogidous ——==
Lego: ’Audadd voutore. Ur fenfus fiets
ze Manifesto fatis’eo declarans, Je id agere.”
et. Vse
—C 145 )=
Vs, 380,
pluda dE ward Kereuda Dofvuray. .
B chios Augvuouy* òiij)bove Que glosfa
fortasfe pertinet ad hunc locum,— -Compa-
rari poterit Homeride Hymn. in Mercurium ,
vs. 337 *
a grohùv Dik Kpor dyiooage
item Hefiod, Op. .& D. vs. 635 :
mm TONY did rÔyroy dyloouge
Simplex dvúsiy eodem modo adhibuiet Or-
pheus, feu Orphicorum Carminum Auctor , Ar-
gonaut. vs. 68:
EA
am rpiBovs Ò° Hvuooe Burdoons.
et Paulus Silentiarius in Epigrammate, quod
edidit clarisfimus Ruhnkenius, De. Critic.
1 pag. 72.
Vs. 404
Kal ri’ êEamdryoe DiAw Kparepds Tlorudér uuw,
Conjiciebam :
5 ?Amd ru EBandenee à. z. T3
Qua-
{146 j=
Qualis vocule Z242 ufus plane est Home-
ficus, Sed qua tandem dolo ?
Vs. 414, 415.
‘Os DE ge Pvapmdlas Koovldew suuv Bà nijTivg
“Orgero srarpds êpoïo ada úmò uedden yains,
YEEenéu, Kk. T. Ae
Perturbata nonnihil videtur vocum cone
ftructio. Ira focum interpunxerim , voce
&xero transpofitâ :
Os DE u dvapwdEus, Kpovldew mruuwdv dè git
Farpòs êuolo, Pépuu ùrò Keulen dgero ruins,
'EEepiuw, K. Te A.
Vs. 428.
Napxioody 4°, òy EDuo', Gorep vpdnov, eùpeïa liv.
Friget, monente Ruhnkenio, illud &ezep
xedxov. Iraque malim:
Ndpxioaey 0’, Ôv EDuo'sde gpdoeov, edpela bv.
Vs. 429, 430.
Adròp èyù Dpemogéua mep) pÄgiarie yaïa d'évende
8 Kop T ev.
Pre,
me 147 JS
“ Pro Spemoudmt repofuit dperduv clarisfimus
Editor. At in mepì gäpmar: vicium herere moe
nuit; -Scribendum fufpicor; ”
Adràs éyù Dperrdunv vegt * ydsmurt yara ò' Evepds
_Xdpgoer. |
Superius, vs. 15, 16:
EL 3 dpa bOamBioac’ òpsturo gepolv ki kuddes
Kaaròv dluppa Aafeiv* gdve OE Kdùv eÜpudyuiue
et verfu 425:
Tailoger , #Ì Ävlen Dpémomer velpeoa” Epdevra.
„Que lectionemr gep) faris & abunde videntur
confirmare, Quod autem attinet ad xdouart,
ilud commendaré videtur vocula xúve verfu
16 obvia ,— et eodem fenfu adhibuit Euris
pides Phoenisf: vs. 1599 :
a Tagrdoou yap Peren
'Enbely Kubaipòw eis Älvoea vdopara,
Conferri poterit zech. Spanhemius ad Cale
Jimachi Hymn. in Delum, vs. ror. pag. 465.
Edit. Ernestiange. Adde Hom, Iliad, P. vs,
416, 417: |
_Mäar xdvon
me BAN aÜTOD yaia gihuwe
hal
ubi
—_( 148, )—
ubi, Scholia. Minoras ’Aan' èv mó duró zórg
mavres vis yapar Degderev.
Comparare quoque licebit íllud ‘Sallustii „
Bell. Jugurthin. Cap. XLI. Moveri civitas, et
permixtio civilis, quafi discesfio terre, orirì
capit. Et Jul. Obfequ. de Prodigiis, pag.
m. 540. Venafri hiaru terra alte fubfedit.
Vs. 434
‘O5 Tóre wèv modmav Hap ÖmÓPpova Ovmdv Egovout,
Hom. Hymn. in Mercurium, vs. 391, 392:
PAuDorépous Ì' Enheuoer ÖpdDpova en Exovrus
Zurevderv.
Cum univerfo autem hoc loco haud frustra
fimilem contendas Hefiodi, Theogon. vs. 6o , 613
‘H 3 Zrex’ Boven voupus ÖudDpovas, Hoi doin
MéuBAerul, év ondeooiw dunden Ougdv EKodous.
Vs, 435.
Kpadinv zal Budy Tumor.
„Supra vs 65e xpadluv zal Ovuòv Tuva. Jane
suntur fepius xoadin et bugde: Hefiod, Ope
st D. vs. 340
mmm AKO HRA Kal Ouds Egwoir.
Honw
(149 )=
Mom. Iliad. B. vs. 171:
el gw &oe Hpadlyv val Bupdv Teeven,
Uti Dew et buròs Iliad, A. vs. 193. A. VS
Al. Odysf. A. vs. 294, alibi.
Vs. 489.
Bve’ dev OÙAuumovde , bev eb’ ôuiúyupiv UAA,
Simillimus est locus in Hom. Hymno in
Apollinem, vs. 186, 187:
YEvbey òÌ mpòs duur _——___—_
Eior Auds srpòs Döma, Oev mel’ Öuúyuaw dM
Quem adde loco ex Iliad, T. a Clar, Edi-
tore laudato.
co
VITIUM TYTPOGRAPHICU A,
Pag. 132. lin. 13. Òe/wovos. Emenda: òeiuovas.
e
kr Fi, Pk
eik WAE
ì Aad
ande kt te
Ef Pes A \N
ae zÀ
edt mech we ee d bingo es
Ne
Á
dl d _
D - Ì ende hee
p ke % r BSE
en weke Se
rg
Kee rijd, wid ge
L v « 4 18 reen
kiek: Heden: vitvdes eld de
Ê *
werde AR Pe ben, Ades 5 el
Fr; ê : otd
Wi A a val Z Pe oh nj, Ë de .
Jen
An Ja
/ * ‚ bkich ae
Mi An: 5 gevr gp diie er Es
Nen & A re
y Ke per ze eik
ANTWOORD
OP jk VRAAG: Al
VOOR HET JAAR
MDG CCK Le Van
OPGEGEVEN
f ”
„Daar de ondervinding heeft geleerd „dat in het
s» algemeen, langs de Zeekusten van den hoek van
s, Holland af, tot aan den Helder; a/s ook langs
2» de Stranden van het Eiland Goeree, de afnes
2» ming en verlaging der Stranden ‚door lage met
2» Stcengedekte „ Rijsdammen ; of zoogenaamde
2» Steene hoofden , op de doelmatigfle en minst
„> kostbare wijze wordt tegengegaan, en men ook
2» fints eenige jaren begonnen is, om de hooguite
»» flekends Paalhoofden aan de Stranden der Efe
5 landen Walcheren en Schouwen volgens eene rea
»» gelmatige met de gewone helling van een natuura
s> lijk Strand afdalende lijnte verlagen ; zoo wordt
2» gevraagd : |
1e > Heeft de afzaging der hooge Bs
a. aande kusten van Walcheren ez Schouwen eenige
> en welke gevolgen opgeleverd , waar wit men
„> met grond, tot het verkiezen der lage geregeld
2» afdalende, boven de hoog verhevene Werken,
» voor de defenfie en verbetering der Stranden,
2» langs die kusten, zoude kunnen befluiten; of
„5 beftaan er deswegens nog zwarigheden en twijfcn
» lingen, en welke zijn dezelve? id
UL DEEL. Z. GENe A 2e Ger
—_( 2 Je
2. „, Gefleld in alle gevallen , dat men de voor«
2 keur aan lage, boven hoog uitflekende Werken
2 Voor de defenfie en verbetering der Zeeuwsche
as Stranden gaf, zoude men daar toe de tegen=
2 Woordige aangenome wijze van conflrubiie der
„ verlaagde Paalwerken aan de Stranden van
», Walcheren ez Schouwen, boven de aan de Hol-
2» land/che kusten gebezigde fleene Hoofden , of
ss met fleengedekte Rijsdammen verkiezen; of zou=
„> den deze laatfle ook aan de Zeeuwfche Stran-
2 den boven deecerste verkieslijk zijn? welke reden
2 nenen beflaan er voor heteen of ander? zou
den 'er, in het eerste geval, in den tegenwoore
digen aanleg dier werken verbeteringen kunnen
worden gebragt? of welke zoude, in het laatste
geval, de conftruêtie der fleene Hoofden aan de
2, Zeeuwfche Stranden moeten zijn?”
5
DooR
ABRAHAM CALAND,
(toen) Opziener bij den Waterftaat, en geëmploieerde aam
het werk der Nieuwe Haven te Middelburg.
onder de Zinfpreuk :
Zoo het eene waarheid is, dat een vlak hellend Werk,
het uitwerkend vermogen des waters enz. tot befchadiging
Vermindert, en een fteil opgaand werk die vermeerdert,
dan ishet ook eene waarheid, dat de vlakke met Steen ge=
dekte Rijsdammen daar tegen beter beftand zijn „ en de
Stranden gemakkelijker zullen defenderen, dan fteil op-_
gaande Paalhoofden.
Aan welken de gouden Eereprijs, door het
ZEEUWSCH, GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN „ „den
8. van Grasmaand 1818, is toegewezen.
8 Toer:
OON OEE oons
î
Kobe ik in*t voorleden voorjaar het Program
mia van t Zeeuwsch Genootfchap der Werene
fchappen van 1814 in handen kreeg en, on=
der anderen, de daar in vervatte hier voren=
ftaande Prijsvraag , nopens de rcfulraten van
dé afzaging der Paalhoofden op de ftranden
van Walcheren en Schouwen, las, merkte ik.
al aanftonds , dat, een doelmatig antwoord
op dezelve , eensdeels moest voortvloeïjen
uit een naauwkeerig geomerrisch „ en , bij
mangel daar van , uit een naauwkeurig hise
tórisch onderzoek naar de plaatfelijke gefteld=
heid omftreeks de afgezaagde Paalhoofden ,
vóór en ná derzelver afzaging; als welke,
zoo men daar in wel konde flagen, naar mijn
inzien, zoodanige refulraten maest uicleveren,
die ons met grond konden opleiden tot het be-
{lit : of het raadzaam zoude zijn lage gerc-
geld afdalende ‚ boven hoog verhevene werken
voor de defenfie en verbetering der Zeeuwfche
franden te verkiezen, zonder dat daar bij
wl iák A 2 cenige
a ME IP en
eenige twijfeling mogt overblijven ; — en
anderdeels uit eenige door théorie en on-
dervinding verkregene kennis van Waterwer-
ken , voor zoo veel die tot ftraúd- en duin-
defenfien betrekkelijk zijn.
Dit inziende, rekende ik het mij zelf, om
meer dan eene reden, tot een’ duren pligt,
om, voor zoo veel mijne bekrompene vermo-
gens toelieten, pogingen te doen tot het be-
antwoorden eener Vraag, die gerekend wordt
te kunnen ftrekken, tot bevordering van het
welzijn van Zeeland in het gewigtig vak van
deszelfs Waterftaat , en om tevens, is het
mogelijk, aan de begeerte van het Zeeuwsch
Genootfchap te voldoen, het welk zich zoo
veel aan den Waterftaat van Zeeland laat gele-
gen liggen , gelijk deszelfs van tijd tot tijd
uitgegevene Werken getuigen ; en wederom
volgens Programma , dit onderwerp als alle-
zins gewigtig en, voor het vak der Zeeuwfche
Waterweringen als hoogst belangrijk rekent.
Enindedaad, wie, die flechts oppervlakkig
nadenkt , gevoelt niet het groot gewigt van
het verdedigen onzer zeeftranden en duinen ,
daar van dezelve ook onmiddelijk de veiligheid
van have en leven afhangt ?
Maar ook , wie flechts eene geringe oppervlak-
kige
kige kennis heeft van de gefteldheid der ftran.
den en duinen, van de moeite en aanzienlijke
kosten die tot derzelver verdediging worden
vereischt, en van de verfchillende wijzen , waat
op deze verdediging reeds is en nog worde
beproefd, befeft dan niet met het Zeeuwsch
Genootfchap , het belangrijke van een onder«
“werp, dat een naauwkeurig onderzoek moct
behelzen, welke van alle de aangewende mid=
delen de beste of buiten dezelve de doelma«
tigfte zijn, tot beveiliging van die ftranden,
welke van alle de ftranden onzes Vaderlands
het meest van hooge ftormvloeden , en van
derzelver uitwerkfelen te lijden hebben.
Hier toe met het Zeeuwsch Genoorfchap
mede te werken, en, na een, zooveel moge-
lijk naauwkeurig, onderzoek der refultaten van
de eene en andere defenfie der ftranden, daar
toe een’ geregelden beredeneerden leidraad te
vinden, is dan de taak welke ik thans, echter
miet dan met bezef mijner bekrompene inzig-
ten, mij onderwinde te beproeven.
Alvorens tor eenig onderzoek over te gaan,
moet men aanmerken, dat, daar de Vraag van
shet Zeeuwsch Genootfchap „ zoo wel op -de
Paalhoofden aan de ftranden van het Eiland
Schouwen als op die van Walcheren ziet, en
A 3 de
_{ 6
de eerstgenoemde echter terafzaging eerst aan-
befteed zijnde in het najaar van 1814, en geëx-
ecuteerd in 1815, (*) het nut daarvan natuut-
lijker wijze door de kortheid des zedert ver-
loopen tijds, nog niet genoegzaam kunnende
blijken, om daar uit gegronde gevolgen te kun-
men trekken, het om die reden is, dat ik mij
in dic antwoord „ vooral van de afzaging der
Paalhoofden , op het noorderftrand van het
eiland Walcheren zal moeten bedienen, en der-
halve meer bijzonder dat ftrand ten onderwerp
zal moeten nemen, als zijnde aldaar reeds in
1808, drie; en voorts achtereenvolgende alle
de Paalhoofden afgezaagd, tot eindelijk in 1813,
de laatste nog overgeblevene almede afgezaagd
zijn geworden. Dit ftrand toch is ook wel
de voorname bedoeling des Genootfchaps, niet
alleen om bovengemelde alles afdoende reden,
maar ook om dat de Paalhoofden op bet noor-
derftrand van Walcheren , zeventien in getal
beloopen, waar onder Hoofden van den eers-
tenrang, van 7o à 75 Roeden lang, terwijl op
hee noorderftrand van Schouwen flechts zeven
Hoof-
“_£*) Ik bedoel hier de 7 Paalhoofden op het Noorderftrand
twan dat Eiland : van een enkel op het Zuiderftrand zal men op
deszelfs plaats fpreken „ even zoo van het eenig afgezaagd Paal«
feoofd op het Zuiderftrand van Walcheren Du Bensboofd genaamde
Kad
mf zr JT
Hoofden zijn, van aanmerkelijk mindere lengte 8
de meerderheid, en voornaamheid der Hoofden
zullen ook misfchien meerder bewijzen ople
veren, wat men reeds van derzelver afzaging 4
heeft ondervonden, en wat het eiland Schous
wen daarvan al dan niet verwachten kan, of
ook alreede heeft befpeurd.
„Wij zullen dan, in de eerste plaats, zien,
dat de Vraag:
IL. Heeft de afzaging der hooge Paalhoofden
_ aan de kusten van Walcheren en Schouwen
s eenige gevolgen opgeleverd?” met Ja moet
worden beantwoord; uit welke gevolgen zal
blijken dat men tot het verkiezen der lage ge=
regeld afdalende , boven de hoog verhevene
werken, voor de defenfie en verbetering der
ftranden “langs die kusten , zoude. kunnen
befluiten ;-en “dan >
“IL De zwarigheden en twijfelingen , die
bij fommigen deswegens nog zouden kunnet
beftaan ‚zoo veel wij die weten ; trachten’ te
wederleggen ; waar uit wij vertrouwen, dat in
alle mogelijke gevallen zalkunnen blijken, dat
dage boven:hoogzuicftekende werken voor des
fenfie en verbetering der Zecuwfche ftranden
de voorkeur verdienen. _
: DW Tho Til, Zal
—_( 8 )=
III. Zal men overgaan om te onderzoeken
of de tegenwoordige aangenomene conftruêtie
der verlaagde of afgezaagde Paalwerken aan de
ftranden van Walcheren en Schouwen niet te
verkiezen zij , boven de aan de Hollandfche
kusten gebezigde fteenen Hoofden, of met
fteen gedekte Rijsdammen; dan wel of deze’
laatste ook aan de Zeeuwfche ftranden boven
de eerste’ verkieslijk zijn ; en in geval het
blijken mogte, dat het eerste ontkennend en
het laatste“ bevestigend moest worden beant-
woord „ dan zal daar uit veelligt van zelve
volgen , dat in de tegenwoordige conftrutie
der verlaagde Paalwerken aan de Zeeuwf{che
Stranden , verbeteringen kunnen worden ges
bragt; — terwijl wij dan.
IV. Die verbeteringen aan de tegenwoore
dige verlaagde Paalwerken ;. zullen. trachten
op te geven, voor zoo. veel die voor verbe-
tering vatbaar zijn, en
V. Aantoonen„ hoedanig de conftruêtie det
fteenen hoofden , aan de Zeeuwfche Strans
den aangelegd, naar aanleiding van het befluie
op het gîe point genomen, volgens onze ges
dachte, zoude behooren te zijn,
VL, Zullen wij een betoog trachten aan te _
voer
en HRE AE a
voeren , waarom de tegenwoordige, uit den
duin Zeewaards trekkende , Hoofden op de
Stranden van Walcheren en Schouwen, on-
danks de verbeterde conftruêtie met de verla=
ging, nog niet genoegzaam kunnen gerekend
worden, om de teeën der duinen voor afne-
ming tegen hooge en hoogere Stormvloeden
te beveiligen :- waarna wij eindelijk
VIL Een vast fijstema om een Zeeftrand te
verdedigen zullen trachten te laten volgen.
E
_ De gevolgen , welke de afzaging der Paal-
hoofden op het noorderftrand van Walcheren
en Schouwen hebben opgeleverd, kunnen zich
uieftrekken tot, of zijn gebleken:
4. Aan de vooroevers „ of de ondergronden
der Stranden d.i. aan het ftrand beneden laag
water , of, namelijk, hetzelve is af- of voe-
genomen.
b.- Aan het verlagen en vwerfmallen , of
verhoogen , en -verbreeden „van - Zet. natte-
en. van et drooge frand:-het eerste is dat
terrein „begrepen tusfchen laag en hoog-
water, en dat dus mer iederen Vloed. wordt
D513) À 5 bee
—C to )—
befpoeld ; het laatfte is begrepen tusfchen
hoog water en den duin.
c. Aan de feeën der duinen : of dezelve,
in vergelijking van vorige jaren, meer of min
der zijn afgenomen of onder den horizon vers
laagd, dan wel of het tegendeel daar bij heeft
plaats gehad.
/
d. Aan het verfmallen of aan het verbree-
den van Ket duin ; deszelfs meerder of min-
der overwaaijen en verftuiven, meer of mins
der begroeibaar werden, enz. en eindelijk
e. Aan de a/gezaasde Paalhooftlen en aan-
hoorende werken, als derzelver vullingen, we-
derzijdfche bermen enz. 5 of-deze al of niet
meerder zijn geceisterd ,„ en, naar gelang hun=
ner verlaging en der omftandigheden , al of
niet meerdere kosten in derzelver onderhoud
en reparatien hebben. vereischt.
‚Deze gevolgen zijn blijkbaar «
a. Voor zoo veel de ffranden beneden laag.
water aangaat, uit de vergelijkingen der diep-
ten , welke men voor de koppen der Paals
hoofden gevonden: heeft , “bevorens- de afzas
ging derzelve was gefchied „ met die ‚ welke
men na de afzaging aldaar heeft gepeild: de
„ad \ ceríte
hd
“
.
—( II e=
„eerfte zijn met zwarte cijfers uitgedrukt, ea
de laatste, tot meerdere duidelijkheid , met
rood aangereekend op Bijlage Litt. A. en B.
__ Uit de negenjarige peilingen welke ik van
het noorderftrand van Walcheren heb kunnen
bekomen, blijkt, wanneer men alle de daarbij
gevondene gemiddelde diepten nagaat ; dat
de aânwinsten voor het eene Paalhoofd, en de
verliezen voorhet andere Paalhoofd elkande-
ren nagenoeg evenaren 3; echter dat de balans
nog iets ten voordeele der aanwinst overflaat,
doch, die daargelaten, ieder een begrijpt lig-
telijk , dar men hier in gewonnen ‘heeft :
want tot den tijd der afzaging toe , de diep-
ten immer meer en meer, hoezeer van lievere
dede, toenemende, gelijk de infcharingen vaa
de laagwaterlijn aan de eene en andere zijde „
vooral aan den noordkant der Hoofden getuir
gen, en gelijk daar van zoo.vele op laagwater
zelfs onbegankelijke koppen van Paalhoofs
den, fteile resters van bermen. enz. eenmaal
voren op het {trand aan .de.-Moofden gecons
ftraëerd, almede ten bewijze verftrekken @)
zoo heeft men immers veel gewonnen , wan=
e î - neer
„£*) Op de groote Kaart des Ingenieurs na TTiNGA van het jaar
mso vindt men het ftrand nog 200 Roeden buiten den voet van den
toren var Domburg £ “thans 1'gt hetzelve flechts* toc ‘134 ‘Roeded
daar bpiten , en is dus, in 66 Jaren , 66 Roeden ingekort,
De EN je
neer men na de afzaging dezelfde diepten blijft
behouden , niettegenftaande ’er zedert geene
fchepen met kostbaren Doornikfchen fteen
meer zijn gelost, welke er te voren jaarlijks
ruimfchoots wierd geftort. i
Uit Bijlage. B. blijkt, dat men van de diep-
ten der afgezaagde Paalhoofden, aan het noor-
derftrand van Schouwen, nog niets beflisfends
zeggen kan, als zijnde geen genoegzame tijd
na de afzaging verloopen, om eenige gevolgen
op te leveren: men kan alleenlijk zeggen dat
‘het ten minste niet is verergerd.
Bij hee in 1807 afgezaagde Paalhoofd aan
de zuidzijde van dat Eiland bij Westen- Schou-
wen, echter, is de aanwinst, zoo mijne infor-
matien deswegens juist zijn, federt de afzaging
aanmerkelijker , en de diepten daar onbegrij-
pelijk verminderd, ;
b. Ten aanzien der gevolgen van de afza-
ging der Paalhoofden voor het natte en droogé
Strand, kunnen deze gedeelten van het noor=
derftrand van Walcheren niet verergerd, maar
zouden mijns erachtens, in tegendeel verbeterd
moeten zijn, zoo dra het zal kunnen worden
bewezen, dat de duins-teeën, federt de laatste
jaren na dé afzaging, mer dezelfde hooge vloe«
den als voormaals , minder afnemen dan toen:
, want
Ek 25: Dpt
want bij een lager en fmaller ftrand moest het
omgekeerde plaats hebben ; en dit bewijs
meent men bij de eerstvolgende bladzijde 14.
en volgende te zullen kunnen aanvoeren : daar.
en boven hebben mij dagelijkfche ooggetuigen
van het ftrand onbevooroordeeld verklaard , dac-
hetzelve door de afzaging niet is verergerd 5
en dit, dunkt mij, is ook met een weinig
kennis van zaken gemakkelijk te begrijpen, niet
anders te kunnen zijn ; want wat kan oorzaak
wezen dat een ftrand verlaagd? immers niets
anders, dan de langs hetzelve heenftrijkende
ftroom , of , zoo die door een onoverwinne.
lijk beletfel (b.v. door een hoog Paalhoofd, )
plotfeling wordt opgekeerd, de daardoor: aan
de andere zijde van het Hoofd geboren wor-
dende neêr, en de werking van het water bij
en rond den kop van hetzelve , om het water
aan de andere zijde van het hoofd , in deszelfs
waterpas te herftellen.— Met de verlaagde
Hoofden nu wordt het water wel opgekeerd,
doch zóó , dat het bij eene fteeds meerdere
verheffing over de Hoofden trapsgewijze kan
heenvlieten, waardoor de zoo fchadelijke neêr
aan de andere zijde van dezelve en de werking
bij en om den kop in zoo verre wordt vermin-
derd , als de Hoofden in hoogte verminderd
zijn;
ED
zijn ; terwijl niet te min de ftroom in deszelfs
ftrijking langs de‘ oppervlakte van het (trand
wordt gehinderd en vertraagd, en deszelfs af«
{lijtend vermogen weg genomen.
Deze ftranden vertoonden zich ook, na de
afzaging der Hoofden op het noorderftrand van
Schouwen, in eenen ruim zoo goeden ftaat als te
voren : reeds na dat de afzaging van het eerste
der 7 Hoofden aldaar , in Maart 1815, was
gedaan , meende men zelfs duidelijke aan-
Winst te befpeuren : en bij het Paalhoofd aan
Westen- Schouwen fchijnt de gefteldheid met
de afzaging zeer ten gunftigften veranderd te
zijn, zoo dat, waar men te voren met vallen
of ontgrondingen te worstelen had, thans, na
de afzaging, alles aanwint en verbetert.
c‚ Wat de verandering der Duins-teeën
betreft, deze zijn voor het noorderftrand van
Walcheren zigtbaar uit de hier nevensgaande
Plattegrond - teekening van hetzelve fub litt.
C. alwaar de geftippelde lijn, in onderfchei-
ding der gefchaduwde aanwijst, hoezcer de
duinvoet federt Junij 1808, (den tijd van hee
begin der eerste afzaging) tot in December
1815 , (wanneer de opmeting des duinvoets is
herhaald en hier met de geftippelde lijn naauw-
keurig is afgeteekend) magik zeggen ten voor=
€ ES deels
À î
TE TE
—( 15 )=
deele is veranderd, daar dezelve zich eenigert
mate meer naar de geregelde kustlijn A-B
fcheen te fchikken en over-het algemeen toch
zeer weinig was verminderd.
Door de hooge Vloeden van den 31 Decerma.
ber 1815, en den 16 en 17 Februarij 1816,
de duinvoeten wederom eenigermare aangetast
zijnde, is eene nadere opmeting van dezelve
in Maart 1816 (*) herhaald , en op dezelfde
kaart gebragt met eene deels geftipte deels
geftreepte lijn ; waar bij dan blijkt, dat de
duinvoeten over de geheele kust gerekend;
federt Junij 1808 tot Maart 1816, en dus ix
8 jaren een gemiddeld verlies van circa 4 voe
ten breedte hebben ondergaan.
Bedenkt men hier bij de voormalige afne«
ming der duinen, van het noorderftrand van
Walcheren, in vroegere tijdvakken, bv. var
1732 tot 1766, tijde dat men begon met den
eersten aanleg der Werken op hetzelve , dus
vóór dat nog eenig Paalhoofd was aangelegd,
wan-
(*) Men meikt aan, dat de eerste opmeting der duinstee 5 ia
Junij 1808 is gefchied , dus midden in den Zomer, wanneer zij gee
woonlijk zich gunstig opdoet, door het ftuifzand , dat zich tegen de
tee zer, en noch door Vloeden naar beneden gehaald » Doch door
Zeewinden naar boven is gevlogen 3 terwijl de latere peilingen
der duinsteeën in de daartoe ongunftigfte tijdftippen zijn Opgeno=
men , gelijk dit in de maanden December en Maart Let geval is.
|
—( 16 )—=
wanneer het in 34 jaren over derzelver gé-
heele lengte volgens waarnemingen der Direc-
tie van Walcheren, gerekend naar drie pun-
ten, als één op het begin van ’ Strand, één
in het midden , en één op het noordooste-
lijk einde , eene doorgaande zoom van 32,2
‚Roeden was afgenomen , dat in een gelijk tijd-
vak van 8 jaren ruim 7,5 Roeden bedraagt. :
Ten tweeden , de afneming dezer duinen
in het tijdvak van 1766 tot 1773, terwijl men
druk voortging met het bouwen der Paalhoof:
den, en dus in een tijdperk van 7 jaren, mede
volgens voornoemde drie punten genomen,
een doorgaande zoom van bijna 5 Roeden, dat
over 8 jaren bijna 5% Roeden zijn zou ; en
eindelijk :
Ten derden, de afneming der duinen in het
tijdvak van 1773 tot 1805 , en dus in gr
jaren , wanneer het Strand bijna reeds met
alle derzelver tegenwoordige kapitale Hoof-
den was voorzien, van 9% Roeden, dat. over
8 jaren ruim 2} Roeden bedraagt.
Dit laatste nog nader en naauwkeuriger
epmakende uit de tot dat einde door de Di-
rectie van Walcheren langs den geheelen duin
heen geftelde palen, op gelijke afftanden van
zo Roeden, uit welke de afneming der duinen
jaar-
| 1 je
jaarlijks wierd opgemeten; blijkt daar uit 3
wanneer men het arichmerifche midden neemt
dat de duinen van 1780 af (toen het laatste
kapitale hoofd; Lijndenshoofd genaamd ‚ op
het noorderftrand van Walcherenis gebouwd)
tot 1804, een doorgaande zoom van niet min
„der dan 9;t roeden in, tlechts vier en twirts
tig jaren is afgenomen; ’t geen in een tijdvak
van 8 jaren iets meer dan 3 roeden bedraagt;
en dus nog eene halve roede meerder; dan
ait de drie gemelde ' punten gevonden wordte
Zoo men deze verliezen dér duirier hu vels
“gelijkt met het verlies van dezelve federt meu.
aldaar begonnen is met de afzaging der hoof
den; wie zoude dan hog in twijfel durven
trekken of de afzaging derzelve ook eenige
gevolgen voor «de duineú of duins - teeëh
oplevert; daár zelfs nog tèn tijde der hooge
hoofden de afneming der duinen $ roeden ih
de 8 jare wierd bevonden. - Vak
Dät de duitús- teeën echter hog voortgaan
fet afnemen , hoezeef in een veel minderen
graad dan voorniaals ; oûdanks de goede keus
der aftaging van de hoofden, daar vân zal,
gelijk ik zeide , de reden blijken, ín het ter
‘beantwoording VaOhge HA VIe pol
lil. peen. Z.GEN. © B AEN Over
_( 18 Je,
Overigens plegen, volgens de oudfte berig=
ten , de duins-teeën van het noorderftrand
van Walcheren 5 voeten boven het gewoon
hoog waterpeil verheven te zijn, thans wor-
den dezelve over het algemeen ruim 5 voe-
ten boven het hoog water , volgens verfchil-
lende waarnemingen op onderfcheidene tijden
in 1815 gedaan, bevonden: ook zijn dezelve
alzoo waargenomen na de vloeden van 3t
December 1815 en 17 Febrvarij 1816, en dus
zijn de duins-teeën onder den horizon geens-
zins ten nadeele veranderd.
d, Deduinen volgen natuurlijkerwijze de ver-
andering van derzelver teeën als hunne giter-
fte grenspalen : maar met het voordeel dat
de teeën der duinen zoo weinig afnemen , in
vergelijking van vorige jaren, en derhalve
zoo veel meerder rust genieten „ is tegelijk
dit groot voordeel verbonden, dat dezelve
daar door meer en meer met helm enz. be-
groeijen , en ‚ door kunstmatige ftroo- en
helmplantingen enz. gemakkelijker begroei-
baar te maken. zijn , waar door het zoo fcha-
delijk overwaaijen, en achter uit wijken. wordt
voorgekomen.
e. Eindelijk, wat de erk paalhoof-
den en derzelver aanhoorige zeeweringen aan-
ê bes
ij je
belangt, daar aan kan men zeggen, dat zieh
de meeste gunstige gevolgen opdoen : dig
hoofden toch, op het noordetftrand van Wals
cheren, welke na de afzaging geen meerder
onderhoud tot derzelver komptere reparatie
gouden” behoeven dan omftrecks f 6 à 7ooos
jaarlijks ‚ vereischten bevoréns tot derzelvef
inftandhouding- en jaarlijkfche ‘reparatien „ jaaf
„door jaar, meer dan de fom van f 24000;-:-
Ja welker geheele herftelling in het laatste jaaf”
wóór de afzaging , op de verbazende fom var
f98,4277:19 : — gefierd werdt: En na deze
voormalige jaarlijkfche opoffering var f 24000,
hoe waren dan nog die hoofden gefteid ?
“immers altijd nog zoo zwak en zoo weinig
gefchikt tor refiftentie van cenig aanbelang;
‘dat men met iedere hóoge wloed'en met iedere
verheffing van €en danwaaijende wind; dië
flechts het vermogen vân een halven ftorm had;
daar aan immer ontgrondingen; lostukkingens
beroovinget , en fomtijds fepäratien ondervond;
ten minsten altijd, in een mifderen of meerde- -
ren graad’, dânzienelijke fchiade bekwam; altijd
voorloopige voorzieningen moest doen, en
daar en boven in de laatste tiën jaren fog fteeds
óp eene” inkorting: derzelve bedacht was: ge-
tuigen zijp-dâar van zoo vele berigten welke
zel B a onder
ns € Ye) D=
onder de archiven van de Direêtie van Walchés
ren berusten ;— terwijl na de afzaging, met al
de verloopene winters en hooge vloeden, geene
van alle die onheilen meer aan dezelve wer-
ken zijn ondervonden, geene nuttelooze voor-
loopige reparatien meer noodig geweest; geene
verliezen van anders zoo vele fchoone en kost-
bare gordingen, gebinten , ankers en palen
befpeurd. Verliezen !- fomtijds zoo aanmer-
kelijk , dat men meermalen aan den zoom der
duinen waar deze hooge paalhoofden gebouwd
ftonden, geheele wrakken derzelve , nog met
gordingen en bouten aan elkanderen gekne-
veld, liggen vond ! en berekent men eens
hoe veel het eiland Schouwen reeds gewon-
nen beeft metde afzaging van het paalhoofd,
aan Westenfchouwen , gaat men na, hoe veel
het opzinken en opwerken des vals wel moet
gekost hebben , die, kort voor de afzaging
van het hoofd , aldaar voorviel , misfchien
door de fchadelijke neêr achter het hoofd, dat
zoo hoog ftond en eene aanmerkelijke diepte
voor zich had , veroorzaakt, en _ waar voor
men in ’t vervolg geene bekommering meer
fchijnt fe moeten voeden ; hoe veel zal dan
het eiland Schouwen in *t vervolg , even ge-
lijk het eiland Walcheren , met de verlaging
van
neen nde end ee
OOS OD
wan derzelver paalwerken op het noorder(trand
wel kunnen befparen ? men kan dus , mijnes
erachtens „met regt zeggen : dat in de paal-
hoofden zelve , de groorfte gevolgen van dere
zelver verlaging gelegen liggen.
Zoo men nu dit alles nagaat , en in de ge-
volgen duidelijk ziet, dat, na de geregelde
afzaging of verlaging der paalhoofden, de on-
derftranden eer aanwinnen dan afnemen , de
natte en drooge ftranden over het algemeen:
niet verlagen, maar vooral zich meer gelijke
matig „of evenredig onder den horizon aan
de eene of andere zijde der hoofden fchikken,
waar door het ftrand meer regelmatigheid ;,
en dus meer refiftentie en betere gefchiktheid
tot aanwinst verkrijgt ; zoo men ziet dat de
_duins - teeën over het algemeen zoo weinig
afnemen , en de inwendige bogten vooruit
fchijnen te willen treden, de duinen begroecijen
en niet meer zoo binnenwaards verftuiven,
waar door vruchtbare landen wierden be-
dorven en ingenomen, en de paalhoofden
„zelve meer en meer verlengd en alzoo in kost-
baarheid toenamen ; zoo men weet dat het
gemeene land zulke aanmerkelijke uitgaven in
deszelfs finantien daar bij befpaart en men
eindelijk met dic alles wel vergelijkt, de mee
BJ mn: ecâ
Ld
—( 23 D maat
Ben woord aangeftipte gefteldheid der vorige
garen, mag men dan niet met grond befluiten
9 tot het verkiezen der lage geregeld afdalen»
‚ de, bovende hoog verhevene werken, voor
» de verbetering en de defenfie, der ftranden,
9» langs de kusten waar zulks plaats grijpt?”
Maar zoo men bij dit alles neg weet, dats
vóór dat de afzaging der paalhoofden plaats
had , de ftranden onmerkbaar doch zekerlijk
van lieverlede verlagende en inkortende , gelijk
wij hier voren bladz. 17 zagen (*) , de paal-
hoofden meer en meer boven de ftranden be-
gonnen uit te fteken, en dus aanftootelijker
voorde vloeden en golven wierden; waar door
de zeeëinden , van die op het noorderftrand
van Walcheren , bijna onmogelijk meer kon-
den worden ftaande gehouden , ja fommige
reeds inkortende (GF) en andere zich nabij eene
haastige deftru@tie lieten aanzien; dat de dui-
nen, federt het laatfte kapitale hoofd in 1780
op ditftrand is gebouwd, dus federt het ftrand
met alle deszelfs defenfie- hoofden was voor-
ziens
(*) Van daar ook dat het meiland binnen in de hoofden ,
als door bet vulfel bewaard en beveiligd, 2 à 3 voeten hooger
ligt dan de wederzijdfche Stranden ; en van daar de elliptifche in.
id der laagwaterlijn, en de duinsholte tus{chen de hoefden ki
_ Onder anderen was de Bruinshoofd „in 1809, reeds met
gep twee en een halve roeden ingekort enz,
nnen ennen ennen en
| —( 23 À=
zien , met een doorgaand verlies van ruim 3
roeden in de 8 jaren afnamen , met hoe vee, ,
te meer regt mag men dan niet komen tot het
befluit: s, de voorkeur te geven aan lage
s, geregeld afdalende boven de hoog verhe-
s, vene Werken, voor de verbetering en dee,
» fenfie der ftranden
II. Wij komen tothet aèe lid der Vraag: de
“ zwarigheden en twijfelingen namelijk , die er.
bij fommigen deswegens nog zouden kunnert
beftaan. _
Tegen opgenoemde gevolgen of uitwerkfels
der verlaging van de paalwerken kunnen geene
zwarigheden of twijfelingen wezen ; want
het zijn daadzaken, welke men van de plaats,
zelve, waar de hoofden gebouwd ftaan, ont=
leend heeft , en aan de echtheid der te berde
gebragte ftukken is geen twijfel; want verre
de meeste derzelve zijn uit de authentique
ftukken, onder de Directien enz. berustende,
overgenomen: — tegen het befluit, en niet
tegen de gevolgen, konden dus zwarigheden
of twijfelingen opkomen.
De gelukkige verandering der ftranden kan
fmisfchien deszelfs oorzaak buiten de verlas,
ging der paelhoofden hebben : |
E B 4 4. Misé
—( 24 D=
_@. Misfchien hebben ’er federt de afzaging
der hoofden meer gunstige, meer landwinden
gewaaid voor de aanwinst van het ftrand,
dan nadeelige zeewinden (*) 5; of /
5, Misfchien worden thans de ftrandea, door
eene minder hooge dagelijkfche kolom waters
befpoeld , waar door het afflijtend vermogen
des ftrooms verminderende, ook de afneming
der ftranden en duinen, en reparatien der wer-
ken naar evenredigheid verminderen moet; of
.
die ftranden in capaciteit verminderd, of in
nog gunstiger ftrekking veranderd , waar door
fchadelijke aanvallende troomen op dezelve
zijn gematigd , afgewijzigd of weg genomen ,
en in gustiger aanvalhoeken veranderd ; _of
eindelijk :
d. Misfchien heeft de Oceäan, welke deze
kusten befpoelt, federt de afzaging der paal-
hoofden minder hoog gevloeid, en hebben de
ftormen een te geringen graad van hevigheid
gehad, om de golven dien trap van vermogen
bij te zetten, dac zij de werken konden los-
ruk-
€*) Hert is bekend en deor de enderyinding op alle ftranden
beftendig bewezen „ dat de landwinden een Strand doen aanwinnen,'
goo het flechis eenigerrgage voor aanwinst vatbaar is, en Zee- o£
7
gp het Strand aanwaaijende winden , hetzelve meer vermageren
ge anderzins gewoonlijk wordt oridervonden.
c. Misfchien zijn de vaarwaters voor
En ade Sd
| are je
rukken en vernielen , de ftranden en duinen
beuken , ondermijnen, verwoesten , en der-
zelver beftanddeelen , als eene prooi ontroos
vende, met zich naar den afgrond flepen !
Misfchien zeg ik , is eene dezer vier op-
genoemde bedenkingen , of zijn misfchien
wel alle te zamen oorzaak, dat het (trand ,
federt de afzaging der paalhoofden , of aan-
merkelijk minder , of in 'e geheel niet meer
wordt afgefleten , de duinen aanmerkelijk
minder worden aangevallen of afgenomen en
de paalwerken zelve zoo veel minder be-
fchadigt worden dan bevorens. Deze ten
minste kunnen, naar mijn’ inzien ‚de eenige
bedenkingen of twijfelingen zijn, welke te-
gen het voorfchreven befluit , dat zoo zeer
ten voordeele van de verlaging der paalhoof-
den pleit , kunnen beftaan 3 dewijl deze
mogelijkheden alle gelegen zijn buiten de
paalhoofden , en dus, indien dezelve in de
daad beftaan, kunnen bewijzen, dat men de
gemelde gunstige gevolgen of niet alleen ,
of in't geheel niet, aan de verlaging der
paalhoofden toe te fchrijven hebbe ; zoo is
het van aanbelang dezelve te overwegen.
Ter onderzoeking van het eerste point, a.
heb ik de opfomming gemaakt der winditree
Bs ken,
—( 26 D han
ken, zoo als die driemaal daags, gedurende ar
jaren, even buiten Haarlem zijn waargenomen,
waaruit mij is gebleken, dat men in den laatften
tijdkring van 7 jaren, bijna even zoo veel zee-
winden voor de noorderftranden van Walche-
ren en Schouwen heeft gehad, als in het ge=
lijk tijdvak wan 1795 tot 1801; — hoewel
minder zeewinden dan in het tijdvak van 1802
tot 1808, doch het geen van te weinig aanbe-
Jang is , om daar aan eenige medewerking tot
verbetering der ftranden toe te fchrijven.
Uit den hier nevensgaanden ftaar {ub litt.
D. blijkt , dat, over ‘tgeheel , in de vier
laatste jaren , de vloeden te Westkappelle even
zoo hoog of iers hooger zijn waargenomen;
dan in een ander tijdvak van 1782 tot 17903
weshalven ook de zwarigheden deswegens ge-
heel en al vervallen.
De derde bedenking, pointc. verdient mis
fchien meer aandacht ; doch buiten en be-
halve dar het zeer toevallig zijn zou , dat juist
gelijktijdig met de verlaging der paalhoofden
ook de ftroomen voor het noorderftrand enz. |
van Schouwen en. de zwakke ftroomen voor
het noorderftrand van Walcheren nog zwak-
kersen de aanval zooveel voordeeliger zoude
zijn
fe
li De
zijn geworden, moet ik de vrijheid nemeêti, wat
de ftranden van Walcheren aangaat; de aan=
dacht van het Zeeüwsch Genootfchap te vesti
gen op_ het gedeelte ftrands boven Lijndense
hoofd, waar de drie ftakechoofdjes ftaan, en
verder oostwaards: aldaar ondervond men im-
mers tot aan het voorjaar van 1814 toe, wans
heer ook het laatfte dezer ftakethoofdjes ver.
laagd, en met die verlaging geregeld afdalende
haar de laagwaterlijn verlengd is, ‚ geene gunftige
veranderingen ; ; aldaar gingen de ftroomen im
mers, even als jaren te voren, voort met de
ftranden af te flijten , ja zelfs die-te onders
Mijnen, de gietftrooms- en hooge vloeden. de
duins- teeën te bereiken en af te nemen , ende
golven de werken te befchadigen, gelijk die
blijken kan uit de hierachter gevoegde aantees
keningen- der ftormvloeden, op de noordkust
van Walcheren, fub litt.-E.- en uit zoo vele
andere ftukken bij de Directie van dit Eilandy
deswegens voor handen, welke getuigenis drae
gen van de fchade aan: die flakechoofdjes
(Boddaerts-, Nebbens- en Matt hijsfenshoofdje)
en aan het wederzijdfche ftrand en duin, zoe
menigvuldig federt de afzaging der kapitale’
hoofden ‚ overkomen.
Maar hoe teevallig zoude het wederom niet
wezen,
—( 29 Dm
wezen, dat juist met de afzaging en lage ver-
denging van Matthijfenshoofdje enz, ook het
ftrand aldaar wederom zoo veel verbeterde, als
hetzelve anderzins van dag tot dag verergerde,
en dat daarvan al wederom oorzaak zou zijn,
eene gelijktijdige gunstige verandering in de
ftroomen, en derzelver aanvalhoeken! en zoo
was dit het geval mer ieder hoofd op het ftrand
van Walcheren en Schouwen: naar mate men
die van jaar tot jaar afzaagde, verergerde ten
minsten het {trand niet: almede befpeurde men
dit na de afzaging van bet paalhoofd aan Burght,
op het zuiderftrand van Schouwen, en mer Du
Bonshoofd op het zuiderftrand var Walcheren;
ook bij de afgezaagde hoofden voor den West-
kappelfchen dijk , als met het Paspoortshoofd,
met het flaket op de ronde Nolle enz. en dit
zou ook het geval nog beter met het Souverei-
wenhoofd zijn geweest, zoo men niet wist dat
het daar aan grenzende, doch met eene andere
rigting in zee uicgaande fteile hooge Klijverse
hoofd, zulks belette. — In wien zoude het.nu
kunnen opkomen , dat oek juist gelijktijdig
daarmede de loop en aanvalhoeken der ftroo-
men ten gunstigften veranderden? }
„… Maar de rigtingen det vaarwegen en zeegaten
buiten dit {trand zijn, volgens al de narigten,
welke ik heb kannen inwinnen, federt de
laat{te
<
el 99 Je
laatfte jaren ongeveer dezelfde, en de diepten
in dien tijd niec merkbaar veranderd, derhalve
is ook de fnelheid van den ftroom dezelfde
gebleven; en dus vervalt deze bedenking al«
mede ten eenemale.
Eindelijk is de geopperde bedenking d,
Dat het zeewater federt de afzaging der
s paalhoofden tot geringere hoogte gevloeid—
sen de ftormen te krachteloos zouden zijn
» geweest; om mert grond zijne toeftemming
9» te geven , tot het voorfchreven befluit tea
3s voordeele der afzaging van de paalhoofden”
van meer gewigt dan de vorige; daar men de-
zelve fomtijds hoort opperen van menfchen „
die , of met de afzaging der paalhoofden , ín
derzelver belang: gefnuikt , of door anderen
die bevooroordeeld en aan de oude werkwijze
onzer Vaderen als verflaafd zijnde, alleen om
die reden voorftanders van hooge {teile paat-
hoofden zijn „ven niet zelden met deze mare
voor den dag komen: „dat het nog niet gee
s noeg geftormd heeft , om over- de uitwerk-
» felen der verlaagde paalhoofden. met grond
ste kunnen oordeelen.”
Doch wij vermeenen niet alleen overtuigd te
Zijn + 1° dat men federt de afzaging der paal-
hoofden „ op de ftranden van Walcheren en
Schou.
Schouwen wel degelijk verfcheidene ftormiett
en daar mede gepaard gaande hooge vloeder
heeft gehad, en zulks voor deze ftranden uit
de ergtte (treken, waar van wij er ftraks onder
anderen eenige zullen aanhalen, en wij vers
trouwen cok in de tweede plaats, dat men
à priori zal kunnen aantoonen , gelijk de on»
dervinding het van achteren bevestigt, dat de
verlaging der paalhoofden , invoege als die
op de ftranden van Walcheren en Schouwen
is gedaan , vooral ook bij ftorm en hooge
vloeden, den meesten dienst voor de defenfig
voor ftrand en duinen daarftelrt. é
Of was (met betrekking tot het 1° point)
de hoogen vloed, met den ftorm van den
26 en 27, Januarij 1809, niet geweldig gee
noeg voorde Zeeuwfche kusten ? toen mens
onder anderen , op het zuideinde van den
Westkappelfchen Zeedijk , bij her beruchte
Zuidwaartshoofd in het zoo. verbazend fterk
gedefendeerd voor-talud van g voeten bafis
op gen voet hoogte „ eene zoodanige ramp
ontving , dat de drie reijen dwarsftaket met
gordingen , kespen en vulzel’ van rijs- en
{teen geheel wierden weg geflagen , en het
hoofd, tot op de punten der diep inèeheide
palen toe, wierde ontbloot; toen in-het
dijks-
he
dijksligchaam aldaar, een put vän ofigeveér
15o fchaften grondveriies geflagen wierd, bé.
halven de vernieling van zoo vele vierkante
roeden rijs- en fteenberm en kramwerk ; zons
der te willen berekenen, het aanmerkelijk
verlies van den vooroever , die van 1, 3 en
3 voeten boven laag water, tot 12, 14 ä 16
voeten beneden hetzelve wierdt weggeflagen:
„En toen toch waren Schorers-, Wilhelmius=
en de Bruinshoofden reeds eenigen tijd afs.
zaagd, en men vernam géene afneming van
her ffrand ; ook bijna niets van den duin dah
die zijde van Domburg. (*)
Of was de daarop volgende ftorm van 39 Jax
huarij 1809, toen de golven; vooral oinftreëks
hoog watertijd , derwijze woedden, dat meh
uit het dijksligchaam te Westkappelle het aan-
merkelijk verlies leed van ongeveer 800 fchaf-
ten fpecie, niét verfchrikkelijk genoeg? toen
de vloed op het noorderftrand van Walcheren,
Meer dan tWeêmaal de hoogte van een gewoon
doodftroom - getij bereikte. jooik sb
Of was de {form van den o1 en 22 Octobet
18ro
sak *) Het moet toch ieder opmerkelijk voorkomen dat men van
geen afnemen des duins bij Domburg meer hoort, welke hoode
vloeden oók de kusten befpoelen, federt de paalhoefden” aldaar °
Zijn afzaagd; daar uien weer hoe veel geruchts dit anders alijd
Mi Walcberen maakte, \
‚et oe de
‚481o-hiet vermogend genoeg, Loen de golver
alles dreigden te vernielen ; het nog fterker
gedefendeerde zee-talud van den Westkappels ,
fchen dijk „ bij het Zuidwaarishoofd, op de-|
zelfde plaats van den 26 en 27 Januarij 1809;
nog grooter ramp bekwam, dan ten dien tije
de ; en de vloed op het noorderftrand van
Walcheren , ten minften de hoogte bereikte
van 7 voeten, boven deszelfs gewone dage-
lijkfche verheffing ?
Of was de ftorm uit den westen van den 11
en 12 October 18:3, niet hevig genoeg, toen
in ’ bizonder het eiland Walcheren, overal
zoo veel fchade bekwam, en het zeewater op
den Westkappelfchen dijk , en noorderftrand
van Walcheren, zich 19 voeten boven het ge-
gewoon laagwater verhief ?
Doch ik zal ophouden meer ftormvloeden
aan te halen: zie hier achter fub liet. E,
eene aanteekening derzelve, die op de noord«
kust van Walcheren, Sedert men Begonnen is
de hooge paalhoofden , op deszelfs noorder=
{trand, af te zagen, geheerscht hebben, bij-
zonder ook opgereekend, om de groote fchas
den, welke daaruit zijn on:fproten, en waar-
git men ten vollen overtuigd zal wezen, dat
ter zekerlijk verfcheidene formen en ftorm-
vloe-
33 )=
vloeden, tia dien tijd, hebben plaats gehad 3
ftormvloeden die voor de Zeeuwfche zeewe-
fingen in ’ algemeen , doch voor de onafge-
zaagde paalhoofden in het bijzonder , inzone
derheid oak voor die welke toen op het noor»
derftrand nog ziet waren afgezaagd, de na«
deeligfte gevolgen hebben na zich gefleept.
En welke verliezen hebben de ftranden en
duinen , waar de hoofden afgezaagd waren,
met alle deze ftormen en hooge vloeden ge=
leden „ in vergelijking van vorige jaren? in
vergelijking van die jaren toen de ftranden
reeds mer alle de hooge werken waren voor
zien? welke fchade de afgezaagde paalwer-
ken bekomen , in vergelijking van die welke
dezelve anderzins waarfchijnlijk zouden bekoe
men hebben, en vergeleken met die fchade-,
welke de onafgezaagde hebben ondergaan %
immers geene : de hoofden en wederzijdfche
bermen fchijnen veel eer tot vaste rotzen
over te gaan , door de begroeiing van aller-
lei fchuipgedierte tusfchen de palen, in de
fteenen en tuinens— Zoo zeer zijn die wer-
ken thans in rust! zoo weinig fchade doen er
nu de anders vernielende golven , en zoo vers
krijgen dan deze paalhoofden, met derzelver
verlaging als ’ ware het dubbeld wederftand-
JI, Deen. Z. GEN. C bies
a SP sik
biedend vermogen van het geen zij te voren
hadden.
_ De duinen waar de paalhoofden afgezaagd
waren , zijn, bij alle die ftormvloeden , zoo
zeer beveiligd gebleven als men van de wer«
king der tegenwoordige uit den duin zeewaards
ftrekkende hoofden, op zulke ongelijke en vere
re afftanden van elkanderen geplaatst, eeniger-
mate verwachten kon. — En zoo de ftranden,
op eene enkele plaats, al eenig verlies gele»
den mogten hebben (het geen echter nimmer
bij dat van vroegere tijden haalt) gelijk dit bij
den vloed van den 11 Januarij 1815 en bij ene
kele andere vloeden, in de wijde vakken we-
derzijds Borsfelens- en Wilhelmiushoofden
fcheen plaats gehad te hebben, was het dan
nog niet maar een tijdelijk verlies ? lagen de
zanden niet alle aan of even beneden de
laagwaterlijn, vanwaar dezelve , welhaast weder
waren opgeworpen, aangeftuifd, en was alzoo
«het fchijnverlies niet vergoed ? dit is ook na-
tuurlijk, want de neêren enz, zijn nu te zwak,
-om die floffen, welke een geduchte vloed met
derzelver aanvallende golven al eens van den
‘duin en ftrgnd naar beneden mogt halen , vere
der naar den ftroomsweg te kunnen ontvoeren.
En beflisfen nu deze vloeden niet genoeg,
e omt
AL 35 D=
Gm de opgenoemde bedenking weg te tiëtmen®
Pf moet men eerst eenige januarij - vloedert
(G$ januarij 1808) hebben , “waarvan de hise
‘torie in Zeeland geen tweede voorbeeld ops
tevert ; en die misfchien-eeris in de duizend
of meerdere jaren voorvalt, om over de goede
Wietwerkfelen der verlaagde “paallttoofden eeft
befluit te kunnen opmaken? neen voorzekers
dewijl ook in dien gevalle de verlaagde hoof-
‘den, gelijk die thans zijn, meerder nur zouden
doen dan de hooge fteile paalheofden , zoo
‘als die bevorens op de ftranden zijn ges
‘bouwd. Of is dit niet genoeg uit al ‘het
voorgaande op te maken ? laat zich dit nief
al aanftonds begrijpen uit de befchouwing der
hoofden zelve ?— maar neen — wij wil
den; gelijk wij hier boven zeiden , nog Kors
telijk aanteonen , dat, vooral ook bij tijden
van ftorm en hooge vloeden, de verlaagde paal.
hoofden , in voege als dië op de ftranden vart
Walcheren en Schouwen zijn afgezaagd , den
meesten dienst doen, oïin alzoo alle beders
king, die er immer tegen derzelver verlas
Zing mogte kunnen ontftaan, weg te nemen,
Daar toe is het noodig te weten , dat
„die hoofden eigenlijk niet zoo zeer zijn afges
C 3 zaagde
ne
taagd, als of dezelve ten eenemale vernietigd
waren ‚ en alzoo niet meer beftonden, gelijk
welligt uit het woord afgezaagd zoude kunnen
worden befloten; in tegendeel zij zijn flechts
Van hoog- tot laag water , door afzaging der
overbodige hoogte , met de natuurlijke hel-
ling van het ftrand geregeld verlaagd , en de
aanftootelijke monftrueuze fteile zijwanden en
koppen van voren weggenomen; voorts door
gebinten en kespen weder aan elkanderen ver-
bonden, van binnen behoorlijk mec rijs - pak-
werk en fteen aangevuld , en ter wederzijden
met platte door fteen gedekte rijsbermen voor-
zien; zoo als dezelve op de hier nevensgaande
bijlage {ub lice, G. fig. 1. duidelijk ftaan afge-
beeld (*) : van gewoon hoog water tot naar
den duin, zijn dezelve genoegzaam geheel in
hunnen vorigen ftand gebleven,
1
Welke zijn nu, ten aanzien der werking
van ftroom en golven, de gevolgen van die
verandering? deze:
1. De
(C°) De afgezaagde paalhoofden op de ftranden van Schouwen
bebben een’ beteren form, dan die van het eiland Walcheren „
daar de beide bermen, aan de buitenzijden der palen , even
hoog met het vulfel zijn , en het gehecl eem vrij egalen vere
keven ronden toog heeft, waar door die hoofden nader bij de
form der Hollandfche werker zomeng dag die op het noordere
Árand van Walcùeren,.
€ 46
mn ll am
1. De doorgaande langs het ftrand ftrij->
kende ftroom wordt nu van afftand tot afftand
opgekeerd ‚en dus, even als te voren; in des» :
zelfs fchadelijke wrijving geftuit en voorgeko-
men : dit ftaat dus gelijk, als toen de hoo-’
ge paalhoofden nog in hun geheel waren:
doch ten _
“a. De zoo fchadelijke en invretende neê-
ren , die te voren , door opkroppingen van:
den ftroom tegen de hooge voorste gedeeltens
der paalhoofden „ aan de andere zijde derzelve:
wierden veroorzaakt, door de bekende nadee-
lige fteeds verfnellende omdraaijingen rond der=’
zelver koppen (*), als de eenige weg om het
lager water aan de andere zijde aan te vullen,
en in deszelfs waterpas te herftellen ; deze
neêren en verfnelde ftroom zijn nu met derzel-
ver fchadelijke wrijving, voor en nevens de
paalhoofden grootendeels weg genemen , zoo
dat de ftroom thans, van laag water af naar
boven, in evenredigheid dat dezelve zich door
den vloed in hoogte verheft, bijna geregeld ,
C 3 Lover
(*) Uit deze fteeds verfnellende omdraaijingen, om de koppen
der hoofden, onftaat als t ware ecne golvende beweging van
le water, bij en tusfchen de hoofden , die, bij de altergunftigtte
glaatfelijke » omftandigheden … en- alandige “wiaden „nimmer eene
verhooging der {randen toelaat, ESI ee a
(38 Jee
ver de hoofden kan heenvlieten , en aan de
andere zijde die werking op de ondergronden
niet meer kan uitoefenen als te voren. (})
3. De golven, die bevorens tegen de hooge
en. fteile. zijwanden en koppen der hooge paal.
hoofden zulke fchielijke opkeeringen onder-
wonden , en daar door , vooral bij tijden van.
ftorm en hooge vloeden , zulke verfchrikke-
lijke botzingen, woelingen en rameijingen op.
de.gronden uitoefenden, zoo dat niet zelden de
palen der hoofden tot op de punten toe wier-
den ontbloot en ondermijnd (*), ondanks de,
defenfie - werken en behoedmiddelen daar tegen.
van binnen, in en ter wederzijden van de hoof=
den, uit rijs- en fteenbermen enz, aangelegd,
die daar door altijd met de nevensliggende ftran-.
den verbazend leden „ en niet zelden mer fteen,
en al ten uiterften wierden befehadigd; die nae
deelige nde: der golven zijn nu immers’,
door
(+) De uitwerkzelen dezer geêren zijn duidelijk op. aile de
franden, waar hooger. paalhoofden gebouwd ftaan, aan de infchg=
tingen der laagwater-lljm, als het fegment eens Cirkels, te zien 4
‘ook laten die niet zelden de duidelijkfte fporen op het natte
Rrand nas formeeren er geulen of lage vleijen , en overal eene ons
gechikte kust. é
(+) Hoe vele voorbeelden. daar. van hebben de paalhaofden og
het noorderftrand van, Waicheren, na de ftormen niet opgeles
werd, als: Prinfenboofd , Borsfelons ‚ Bijlevelds , de orn
Wilbelmiusboofden, enz} Y
—_( 39 À—
door de vermindering der oorzaak , ook nas
tuurlijk in derzelver gevolgen „ in die evèuree
digheid verminderd, als de aanftootende paal.
hóofden in hoogte en fteilte verminderd zijn,
en zouden bijna geheel kunnen voorgekomen
worden , met de tegenwoordige afgezaagde
hoofden die conftructie te geven , waar voor
dezelve vatbaar zijn, en waar toe men bij de
behandeling van het vierde point der Vraag zal
overgaan. |
Eindelijk, ten 4, de opperfte of de land-
einden der hoofden, meestal van dezelfde con-
ftructie als te voren zijnde, hebben thans ook
gelijke uicwerkzels als toen, en doen bij hooge
en ftormvloeden , denzelven dienst als voorheen.
Derhalven doen , de verlaagde paalhoofden ,
over ’t geheel genomen , volgens deze be-
_fchouwing , die door de beftendige ervaring
bevestigd word: (*) , ook bij ftorm en onweêr
meerderen dienst als bevorens de hooge fteile
paalhoofden tot beveiliging van ftrand en dui-
nen doen konden , aangezien vooral dan de
werkingen der neêren en der golven, welke in
ftormweêr de hoofdrol fpelen, zoo zeer zijn
C 4 | vere
“ (*) Men leze, ter volkomene overwiging daarvan, andermaàl
hee Bok lin, E y
MB De
verminaerd, en de opkibsngen aan de ftroom-
zijde tot eene verbazende hoogte, zoo fchade-
lijk voor ftrand en duin, voorgekomen wordt;
hier bij komt nog, dat deze hoofden nu door
de verlaging minder dan voorheen, van die
uitwerkzelen te lijden hebben ; bij gevolg ver-
dienen de lage boven de hoog uitflekende were
ken voor de verbetering der Zeeuwfche flran-
den, in alle gevallen, ook bij florm en ons
welr, de voorkeur,
Maar even gelijk de verlaagde paalwerken Ee
ftorm en onweêr, een meerderen dienst doen,
dan de hooge fteile paalhoofden , tot bevei
liging van ftrand en duin, even zoo doen de-
zelve ook, bij beftendig droog weêr, eenen
meerderen dienst tot aanwinst van het drooge
ftrand en ter verhooging van de duins-tecên , ten
opzichte der weldadige zandftuiving, van het
matte ftrand naar boven; door deze, namelijk,
minder te belemmeren , en meer te laten over-
waaijen , immers, zoo veel meer als de paal-
hoofden in hoogte zijn verminderd; zoo, dat
de ftuifzanden op cene nuttelooze plaats, van
waar dezelve wederom weldra door de golven
wierden aangetast, en door deze en door deni
(troom ontvoerd, minder worden opgehouden
‚En bewaard, dan te voren, toen de hoofden
nog
alt a jee
nog zoo veel meerdere hoogte hadden: dit is
onder auderen de reden waarom men thans in
den zomer zoo veel meer ftuifzand aan de duins=
teeën liggen vindt, dan te voren Deze zand
ftuiving is een voordeel voor het drooge ftrand
en de duins-tee zoo gewigtig, dat men, bij
gemis van ondervinding, er naauwelijks de;
waarde van kan bezeffen , daar men, met eene
goede behandeling , naar mijne. gedachten, ia
ftaat is, de verliezen welke de duins-teeën in
den winter door de hooge vloeden mogten on=
dergaan , in den zomer verre weg te kunnen
vergoed krijgen, immers op alle zulke plaat-
fen , waar de gewone vloeden een tamelijken
afftand van de duins-teeën afblijven , en het
natte flrand voor ftuiven varbaar is, gelijk dit
genoegzaam „het geval is op het geheele noor-
derftrand van Walcheren , mer uitzondering
der wijde vakken, wederzijds „der Borsfelens ;
Wilhelmius - en Limdbardofiant
Alle de opgenoemde voordeelen van de
verlaagde paalwerken voor de ftranden , zijn
zoo zeker „ ‘dat dezelve van iederen eenvoudie
gen. en opmerkzamen ftrandbewoner worden
toegeltemd , ja van’ dezulken zelfs, die met
de verlaging der hooge paalhoofden hun brood
verloren, gelijk dit genoegzaam ‚het geval is „
eFgeaid C 5 met
n —_( 42 Oe
met iederen inwoner van Westkappelle, en
men mag zeker zijn, dat, zoo onze voor-
ouderen een middel geweten hadden , om op
het natte ftrand lage, met een natuurlijk ftrand
geregeld afdalende hoofden te bouwen , zon-
der door de zeewormen befchadigd te zijn , zij
nimmer aan zulke hooge fteile werken op de
zeeftranden hunne goedkeuring , veel min de
voorkeur zouden gegeven hebben ; want met
het Prinfesfenhoofd op het- noorderftrand vaa
Walcheren namen zij in 1765 eene proef om
een lager paalhoofd daar te ftellen , en het
is genoegzaam bekend, hoe men vervolgens
de betere uitwerkzelen van hetzelve, boven
die der andere hoofden , ook toen reeds aan
die laagte toefchrijvende , daar mede in zijnen
fchik was; hier van heb ik de overtuigendfte
bewijzen gevonden in eenige rapporten onder
de Diretie van Walcheren berustende.
Wij zouden hier mede het tweede point der
Vraag voor afgedaan kunnen rekenen, en overs
gaan tot de behandeling van het derde points
zoo ons intusfchen nog niet eene zwerigheid
was voorgekomen, welke men tegen her afzas
gen en verlagen der hooge fteile, paalhoofden
konde inbrengen, en fomtijds werkelijk, ins
Kr | brengt,
dak
—_C 43
brengt, hier in beftaande: „, dat, aangezien,
fommige der hooge hoofden , op het vlakke,
noorderftrand van Walcheren , eenige roeden
ver (b.v. 6 à8 roeden ) in zee , dat is- in
het laagwater , zijn vooruitgebouwd , en be-
voreos in derzelver hoogen ftand altijd konden,
worden gerepareerd; wijl men daar op de bei
ftelling langen. tijd genoeg konde plaatfen „
alvorens de vloed of golven dien bereikten „
men thans, na de afzaging der hoofden, nu de
palen dezer voorfte gedeeltens flechts zwee,
à drie voeten boven het laagwater uitfteken „
hierop geene ftelling meer tot het inheijen
dier palen , wanneer die eenmaal door den
zeeworm afgeknaagd , of door ftormvloeden,
zijn weg gellagen , gelijk op de hooge hoof»
den , zal kunnen plaatfen , dan flechts voor
eenen zoo geringen tijd , (ingeval dan nog de
meest altijd gewone branding en deining aan,
die kust dit niet belette”) dat-men ter naau-
wernood de heiftelling geplaatst en wegge-
weerd zoude kunnen hebben, of de was-
fende vloed zal het werk zijn overvailen si
zoo dat eindelijk deze voorfte gedeelten ge-
heel zullen vervallen; gedeelten intusfchen
welke toch niet te ontkennen zijn, dat , daar
Zij den langs de oudergronden en even be-
Br ne.
4 =
heuen laagwater ftrijkenden ftroom opkeeren
en deze alzoo in derzelver fchadelijke wrijvin-
‘gen beletten , als nuttig voor het ftrand moe-
worden aangemerkt” enz.
Hoe zeer het uit de befchouwing van al hee
voorgaande zich aanftonds laat opmaken, dat
diet gedeelwe van het paalwerk, in deszelfs
fieil verheven ftand , niet zoo nuttig voor
de ondergronden , maar veeleer fchadelijk aan
dezelve heeft moeten zijn, en offchoon ’er
niet zoo veel aangelegen ware , al waren de
palen dezer voorfte gedeeltens , door den zee-
worm afgeknaagd, of door de lucht verteerd ,
en voor de werkingen der golven , Bf aan-
raodingen van het iijs enz. weggeraakt , zoo
men flechts de fteenrotzen , of het fondament
der paalhoofden door fteenftortingen enz. on-
derhield ; zoodat er geene openingen of fchei-
dingen in optftonden , waardoor de ftroom
zich eene voor het ftrand en het hoofd zel.
ven gevaarlijke doorgang baande , moeten wij
echter bekennen, dat dit gedeelte van het
hoofd, nu de ftroom eenmaal deszelfs loop
daar buiten heeft genomen , voor al deszelfs
formidable fteenrots, die ‘bijna een met fteen
gedekten dam formeert, thans met de ver-
laging , allezints nucig is, om-het afllijcen
van
nl 45 De
van den onderoever voor te komen; dewijl
de geringe hoogten aldaar geen fchadelijke re-
actie der golven, en nog fchadelijker werking
der neêren enz. meer kunnen doen ontftaan3
daar de golven en de ftroom er, bij de, minste
verheffing ‚ overheenvlieten , en niet te min-
der de frrijking van deze, op de ondergron-
den voorgekomen wordt; en dat het derhal-
‚ve te wenfchen ware „ dat deze voorfte ge-
deelten konden wotden onderhouden , en in
dit door het verval derzelve , gevreesde on-
heil, konde worden voorzien.
Hier toe den weg aan te wijzen, zij mij
vergund te befparen tot de behandeling van
het vierde point der vraag.
Na derhalven aangetoond te hebben, dat
lage boven hooguitftekende werken , voor de
defenfie en verbetering der Zeeuwfche ftran-
den, in alle gevallen de voorkeur verdienen
Vinden wij ons alzoo genaderd , tot het on-
derzoek van het derde point der Vraag van her
Zeeuwsch Genootfchap , namelijk : …„ of de
» iegenwoordige aangenomene wijze en con-
5 flruêtie der verlaagde paalhoofden, aan de
» frranden van Walcheren en Schouwen niet
2 te verkiezen is boven de aan de Holland-
sw Jche kusten gebezigde fleenen hoofden, of
„ zet
AE ORO De
a mer fleen gedekte rijsdammen, dan of deze
2 laatste ook aan de Zeeuwfche ffranden bos
> ven de eerste verkieslijk zijn 2
Om in dit onderzoek een geregelden leis
draad te volgen, zullen wij eerst nagaan de
tegenwoordige aangenomene conftruftie der
‘verlaagde paalwerken aan de ftranden van Wal-
cheren en Schouwen , en die vergelijken met
de aan de Hollandfche kusten gebouwde fteenen
hoofden, of met fteen gedekee rijsdammen.
Fig 1, op nevensgaande bijlage (ub lic. Ge
de dwarfche doorfnede van zoodanig een afge-
zaagd paalhoofd aantoonende , gelijk dezelve
op de ftranden van Walcheren, op ongeveer
halvervloeds hoogte , gefitueerd zijn , zoe
als hier voren bladz. 36 is gezegd, en fig. 2
de doorfhede van een met fteen gedekt rijse
hoofd , op die wijze als dezelve aan de Hol«
landfche kusten gebouwd ftaan , aanwijzer
de (+); is her: uit de oppervlakkige inzage
van dezelve gemakkelijk genoeg derzelver on-
ders
(*) Dit is in allen opzichten waar; behalve de palen ff; wels
‘ke de twee rijen van het afgezaagd paalwerk aanduiden. Edochs
zoo het blijken mogt , dat deze palen in de doorgaande rij der
lengte van het hoefd, te digt aan elbanderen ftonden, ( hoe zeer
dit verre weg het geval niet is ,) zoo dat dezelve hinderlijk zoude
kunnen zijn aan de geregelde bewerking vanhet rijzen fteenen hoofd,
: of
oC 47 ==
derfcheïidene conftructie op té maken , maar -
ook uit de onderlinge vergelijking van des
zelve, laat het zich, dunkt mij, even gemak-
kelijk begrijpen’, dat het eerste als nog met
fteile zijwanden voorzien , nimmer zoo gee
makkelijk voor den aanloop van golven en
ftroom kan zijn, noch zoo veel weerftand aan
dezelve kan bieden , als flaauw opgaande
werken, gelijk de met fteen gedekte rijsdam-
men , zoo dezelve elkanderen anderzins in
fterkte evennaren ; waaruit volgt: dat , ‘dit
gelijk gefteld zijnde, de eerste zoo veel eer-
der befchadigd zijn en berfteiling zouden bee
hoeven dan de laacfte, en wanneer men in aan-
merking neemt, dat de eigenlijke conftructie
der eerste uit bout is te zamen gefteld, en de
oppervlakte der laatfte nie zware, wel in
elkanderen gevoegde harde noordfche kei- of’
doornikf{che blaauwe fteenen , wier foorte-
lijke zwaarte tot het eikenhout, waar uit de
paalhoofden zijnte zamen gefteld, is als core
tot 929 , dan blijkt hec duidelijk dar deze
laatste
ef oorzaak zouden wezen , dat het hoofd niet als een teza-
men hangend ligchaam meest worden aangemerkt; raar als door
deze palen , in vakken gefcheiden, dan zoude men van oordeel
Zijn, dat het moodzakelijk ware, van dege palen er over ’s bands
één of meer uitte trekken, of gevens de oppervlakte van hek
Rursd af te zagen,
al BIS
laatste foort van werken ook zoo veel meer
refiftentie en duurzaamheid bezicten. — ’
Maar ook met opzigt tot de aanwinst en be-
veiliging der nevensliggende ftzanden, zijn de
ronde met fteen gedekte rijshoofden oneindig
doelmatiger dan de fteile paalwerken „ gelijk
men reeds eenigermate uit het vorige be-
handelde zal gevoelen ; want tach de re-
actie en opkropping der golven tegen de
{teile zijwanden der, paalhoofden, die voor de
nevensliggende gronden zoo fchadelijk zijn ,
(bladz. 37.) zal op de tonneronde hoofden
geen plaats hebben, waar de golven en aan-
{trijkende. ftroom , van lieverlede opgekeerd;,
zachtjes op en over loopen, en daar-en bo»
ven aan de andere zijde geen vermogen meer
bezittende, om op de ftranden te werken, al-
daar geene nadeelige overftortingen en bewe-
gingen kunnen veroorzaken, gelijk zulks met
de tegenwoerdige conftruêtie der paalhoofden
na de afzaging , zich nog akuiijd in een min-
deren of meerderen graad befpeuren laat; bos
wen en behalven dat de aanftuiving der zanden
van het natte naar het drooge {trand en ver-
wolgens naar de duins-tee „ veel beter kan
gefchieden over flaauw rond opgaande werken
gan over fieile paalhoofden die dezelve in hun»
Linie
per 4 jee
né vlugt „ Zoo die niet boven de horizontale
lijn van derzelver kruin gefchiedt, opvafger
én doorde fteile zijden geen overwaaijen, veel-
min het overtollen theer veroorloven, maar die
allen op noodelooze plaätfen opkeeren, tot dat
het gelijks de kruinen der palen is opgehoopt 3
meest alle de paalhoofden, op het noorder-
ftrand van Walcheren , leveren , ook na de
afzaging, daar van de bewijzen op : men zag
het „ onder anderen , aan de westzijden van
Schorers- en de Bruinshooflen enz. na die
afzaging zelden anders, en hoe noodig zijn
intusfchen niet deze zanden op het drooge
ftrand, en tegen de Duinstee in de holte aait
de andere zijde dier hoofden ?
Het vermogen der golven en des aanftrijs
kenden ftrooms, mitsgaders de fchadelijke uit-
„werkfelen der neêren voor de ftranden , die
nog bij de tegenwoordige paalhoofden , hoe
zeer in een minderen graad , beftaan, zouden
alzoo door tonneronde werken bijna geheel
kunnen worden weggenomen en de zandftui=
vingen tot aanwinst van ‘het drooge ftrand
en tot verhooging van de tee des duins meer
doelmatig nog kunnen gefchieden; ja de regt-
frandige drukking van het water en der golven
zelve , de laatste foort van werken bij ftorm-
_UI peer. Z. GEN. D vloeden;
Cr Soden
vloeden, wanneer de Zeeuw{íche zeeweringen,
zoo veel te lijden hebben , een vermogen tot
weerftandbieding inlijvende, (*) die de regt-
ftandige paalhoofden immer moeten misfen ,
zoude men alzoo kunnen zeggen: dat de ftee-
nen ronde hoofden, boven de tegenwoordige
freile verlaagde paalhoofden op de Zeeuwfche
ftranden , groote voordeelen ten aanzien hun-
mer vorm en zelfftandige deelen hebben , zoo
voor derzelver duurzaamheid, als voor de aan-
winst en bewaring der nevensliggende ftranden.
En hebben zij in de daad groote voordeelen
boven de tegenwoordige conftruêtie der vere
laagde paalhoofden, voor de aanwinst en bevei-
liging der ftranden enz., dan hebben zij ook
een gelijk voordeel voor de aanwinst der dui-
nen en een grooter vermogen, om dezelve te
eonferveren; dewijl die aanwinst, onmiddelijk
van die der voorliggende ftranden afhangt, het
geen om phyfique reden niet anders zijn kan,
en het geen de beftendige ondervinding aan
onze ftranden dagelijks leert; waarom her
dan ook voor de aanwinst en beveiliging van
den duin genoegzaam zoude zijn, de ftran-
den te verbreeden en aan te hoogen, zoo
| dit
(*) Zie de Theorie daarvan, Pag. 58
an
vos: AE AE man
die namelijk in zoo verre konde worden gés
daan ; dat. de hoogfte vloeden de duinstecën
niet meer bereikten.
Maar wij zagen hier voren wel , dat de
ronde vorm der rijs- fteenen hoofden boven de
tegenwoordige, nog met fleile wanden en kop-
pen voorziene, paalhoofden; ook op de Zeeuw-
fche ftranden verre weg te verkiezen wasg
zoo ten aanzien der meerdere duurzaamheid 4
als voor een doelmatiger aanwinst van ftrand
en düúin ; mitsgaders ; dat; alles gelijk ge-
ftel“ zijnde, een zoodanige vorm veel beter
beftand is tegen de momentflagen der golvenr
enz. dan een werk met fteil opftaande wan=
den; — doch, ingewikkeld, dunke mij, gea
voelt men dat nu nog deze vraag overfchietg,
of aan die) met fleen gedekte rijshoofden ,
op de Zeeuwfche ftranden gebouwd , waar,
een zoo groot verfchil tusfchen vloed en ebs
be, in vergelijking van de Hollandfche kusse
ten; plaats heeft, wel die folide conftructie’
en die fterkte zouden kunnen gegeven wore
den , om aldaar genoegzaam beftand te zijn
tegen de uitwerkfelen van ftormen en ftorm-
vloeden „ wanneer de Oceaan met eene bui-
tengewone kolom waters beladen , de Zeeuws
eb an fehe
Cn Jee
Ache kusten befpoelt, en de golven , met
een verbazend watergeweld, onophoudelijk na
elkanderen , op de werken aanftormende , de
zelve allerwege aanvallen en met eene ge-
heele flooping bedreigen ? of tegen het alles
vernielende ijs, wanneer geduchte ijsfchollen ,
met een verfchrikkelijk gedruisch en aanhou-
dende werking opkruiijjende , de vooruitfte-
kende zeeweringen van onderen tot boven toe
aanranden , om , is het mogelijk, tot in het
ligchaam derzelve door te dringen ? dit is
voorzeker , zoo het mij toefchijnt, eene gee
wigtige vraag, welke ons nog overfchiet te
beantwoorden ; eene vraag , die des te meer
verdient te worden overwogen , om dat ons
de bedenking wel eens voorgekomen is dat
» de Hollandfche dammen het toch op de
s Zeeuwfche kusten niet zouden kunnen uit-
s, houden”
Wanneer wij de theorie raadplegen, en na-
gaan de wijze van de werkingen der golven
en van het iijs tegen hellende vlakken, of
fchuinfche werken (+), waar door dezelve
van trap tot trap worden tegen gegaan en op=
ge-
CG) Zie nopens dit onderwerp , de bekroonde Verhandeling van
den Heer A. F, GOUDRIAAN, in het àl, Deel van het Bataafsch
Senoorfchap , te Rorserdam,
—_l 53 )=
gekeerd , en derzelver vermogen dus van
punt tot punt en niet in eens, gelijk tegen
fteile werken wordt uitgeoefend, behalve
dat de aanbotzing , zoo der golven , als van
het ijijs, en de flroom, op vlakke werken
fchuins gefchiedende , als van & tot 4 (fig. e
fub liet. G.) het grootfte gedeelte van hee
vermogen , zoo der zijdelingfche drukking,
“
als der aanbotzing, evenredig aan ac of de
cofinus van den hoek « & d vernietigd „
worde (S$) en het hoofd flechts het vermogên
adof eb, evenredig aan den finus van dien
hoek, te verduren heeft 3 daar en boven de
werking of de kracht der golven enz. op
ecne zoo veel grootere vlakte dan bij fteile
werken, in evenredigheid dat de hellende lijn
£d grooter is dan de lijn ef, verdeeld wor-
i dende,
55 In veronderftelling dat ab het vermogen, en tevens de
zigting uitdrukt , waarmede de ‘golf of ftroom enz. het hoofd
aanvalt : want het vermogen ab ontbindende in twee andere
krachten , dan zal ad =ech het vermogen uitdrukken , * welk
ket hoofd van de golven enz. te verduren heeft, terwijl'dat der
lijn dh = ac door het hoofd vernietigd wordt: nu is d4 =
sc de cofinus des hoeks abi53 en ad of eb de finus van
denzelfden hoek. Alzoo dan het gehecte vermogen doer « 5 uite
drukkende , is het vernietigd vermogen evenredig aan de Cofinus,
en het overblijvende of op het hoofd werkende evenredig aan de
Bnus van den hoek « bi. De halve cikel omtrek # a / is uit
als middelpunt gewokken, em dit een en ander duidelijkhaid
pij ze zeuren,
el Ben
dende , ook naar die mate ieder punt zoo veel
minder te lijden heeft ; en men dan daar mede
vergelijkt het weerftand biedend vermogen van
zoodanig een mer fteen gedeke rijshoofd van
capaciteit als fig. a fub liet. G; dan ten mins-
ten zoude men moeten zeggen, dat deze con-
truttie de meest-gefchikte is, om, deel voor
deel , beurtelings aan alle opgenoemde uits
werkfelen de meeste refiftentie te bieden: ja,
wanneer men het wagen durfde , het êen met
het ander onder berekening te brengen (f)s
dan geloof ik, dat mer in de meest ongunttige.
omftandigheden zelfs, zou moeten zeggen, dat
zoodanig hoofd, zoo het om andere redenen
deze capaciteit niet behoefde , nog veel te over»
bodig was , en, eene betamelijke economie
in ’t oog houdende, een noodeloaze grooùe
had, om met de voorfchrevene evenementen
in evenwigt te zijn, ingeval herzelve name-
lijk uit een wel in elkander verbonden lig-
chaam beftond; en dit moet men vooronder-
Stellen van een welbewerkten , mert fteen
gedekten rijsdam : want de oppervlakte be-
hoort met de harde groote fteenen niet al-
leer
Ct) Voor zoo verre dit voor berekening vatbaar zoude kunne
zin : men weet intusfchen de onmogelijkheid daarvan > wan
Woo zal men bov, de faelheid der golf bepalen Ì aba,
del
—( 55 J=
leen zoodanig te worden bezet „ in elkandé=
ren gepast, aangefloten , en in ’ verband ge«
werkt , dat de fteenen zich niet kunnen be=
geven , maar de gaufche verhevenroude op-
pervlakte des dams moet zich tot dat einde
als eene gemakkelijk flaauw op en afdalende
lijn aan de zee aanbieden, in dezervoege, dat
dezelve nergens eene vlakte achter den fteen
kan verkrijgen, om die te kunnen ligten,
verzetten , of uit deszelfs kin te verfchui-
ven.
« De ondervinding op de Zeeuwfche ftranden
leert on$ ook op die plaatfen , waar de te-
genwoordige afgezaagde paalhoofden reeds
bijna de ligging van met fteen gedekte hoof-
den hebben verkregen, dat dezelve niet alleen
volkomen alle uitwerkzelen van ftorm enz. we-
derftaan, welke aldaar zedert de afzaging heb.
ben geheerscht „ maar dat de losfe op die op-
pervlakte, onregelmatig liggende (teenen, (ge«
lijk bij de afgezaagde hoofden aan het noor-
derftrand van Walcheren het geval is,) zelfs
zodanig in rust liggen „ dat de oppervlakte |
en wederzijdfche bermen dier hoofden rusfchen
en over de fteenen heen , door een annoeme
lijk getal fehelpvisfchen enz reeds digt als aan
elkanderen zijn gegroeid, en het hoofd , als ’t
D 4 ware;
mf 56)
ware, tot één zamenhangend ligchaam is overe
gegaan , gelijk hier voren pag. 33 reeds ig
gezegd : een verfchijnfel dat men vóór de
afzaging der hoofden nimmer befpeurde,
Is dan. tegenwoordig reeds ‘zoodanig het
vermogen en de gefteldheid dier hoofden ,
op de, Zeevwfche ftranden en der bermen
nevens dezelve ; is dit reeds zoodanig op het
noorderftrand van Walcheren , waar de fteen
flechts gefpreid , en geenszins in elkanderen-
gezet, veel min in een zagten ronden toog on-
der eene geleidelijke oppervlakte is gebragt ,
hoe veel meerder verwachting zouden wij dan
niet mogen hebben, van eene conftruêtie gee
lijk die der met fteen gedekte rijshoofden
hoe veel grooter eigenfchap zouden die dan
niet bezitten , tot weerftandbieding aan de
uicwerkfelen van ftorm en hooge vloeden, en
het geen daar mede gepaart gaat |
Wij vermeenen derhalve , uit het een en
ander gerustelijk te kunnen afleiden , dat , in-
dien de met fteen gedekte rijshoofden , ook
op de Zeeuwfche ftranden, kunstmatig wiers
den aangelegd , dezelve in hun geheel over-
vloedig vermogen, en ieder deel in’ bijzonder
fterkte genoeg zoude bezitten, om de uitwerke
| Gelos,
pe
ie OEL on
felen van ftormweêr enz. te wederftaan ({)
en hoeveel meer dezelve gefchikt zijn, om
de krujing ‚ en aanranding van het ijs te ver-
duren dan met fteile wanden voorziene paal-
werken ‚kan, om hier in geene noodelooze
herhalingen te vervallen, worden nagezien in
de reeds aangehaalde bekroonde Verhandeling
van den Heere A. F. GOUDRIAAN, voor-
komende in het XIIe: deel van het Bataafsch
Genootfchap der proefondervindelijke wijsbe-
geerte te Rotterdam. — ’
Bij gevolg moet het eerffe Belle van
het derde point der Vraag „ namelijk , of de
tegenwoordig aangenomene wijze, van con-
ftructie der verlaagde Paalwerken op-de ftran-
D 3 dea
(4) Een groot voordeel is met den aanleg der ronde fteene
hoofden verbonden, ook ten aanzien der begeerde fterkte, welke ,
ï Î
men als’ ware zoo veel kan vergrooten als men wil, door
dezelve wederzijds een vlakker beloop te geven „ het geen
men dus naar mate der lokale omftandigheid enz. bij derzelver aaae
leg kan regelen : — een voordeel, wederom, het welk aan geen
fteile paalhoofden kan worden toegekend. En wanneer er bij
een geweldige ftorm of anderzins, al eens een’ enkele fteen uit het
hoofd mogt flaan, na het afebben van’t water „ vindt men het ma-
teriaal weder aan den voet van ’twerk : het onderheud vereischt
dus alleen eenig gering arbeidsloon : gausch anders is het met de
paalhoofden gelegen ! zwarigheid is er, ook. bij het uicflaan van eer
mige fteenen niet, want daar onder liggen weder beurtlings lagen
brikken en betuind rijswerk; voorzeker vrij wat meer voorziening
dan bij de tegenwoordige op de franden liggende. rijsbermen4
die enkel uit betuining derzeiver vastheid ontleenen moeten,
NGN
den van Walcheren en Schouwen , boven de
aan de Mollandfche kusten gebezigde fteenen
hoofden , te verkiezen zijn, negatf, — en
het tweede gedeelte van dat point, of de met
freen gedekte rijshoofden , namelijk aan de
Zeeuwfche kusten , boven de tegenwoordige
paalwerken verkieslijk zijn — pofitif wor-
den beantwoord.
Hoe zeer dan de tegenwoordige verlaagde
paalwerken op de Zeeuwfche ftranden , niet te
verkiezen zijn, boven de aan de Hollandfche
kusten gebezigde fteenen hoofden, zijn dezel=
ve echter zeer vatbaar voor verbeteringen ,
en offchoon wij ons, naar aanleiding van het
volgende vierde point der Vraâag , konden
verontfchuldigen, die verbeteringen op te ge-
ven 5 wijl dat point toch alleen naar dezel-
ve vraagt, ingeval de tegenwoordige aange-
nomene conftructie der verlaagde paalwerken
aan de Zeeuwfche ftranden, boven de aan de
Hollandfche kusten gebezigde fteene hoofden,
verkieslijk ware , zoo achten wij het echter
ook onzen pligt dezelve het Zeeuwsch Genoot-
fchap der Wertenfchappen „mede te deelen,
om dat het in ’c menfchelijk brein toch nime
mer zoude kunnen opkomen „ de tegenwoor-
dige werken aan de Zeeuwfche ftranden te
wer
\
—_( 59 De
weren „ en die door geheel nieuwe , gelijk
de mer fteen gedekte rijshoofden aan de Hol-
landfche kusten, te doen vervangen; te meer,
om dat deze werken zelfs reeds grootendeels
aan derzelver doel beantwoorden, en een ges
fchikten aanleg hebben , om met minder kos-
‘ten, den geheeie nieuwe werken, in tonne=
ronde fteene rijsdammen te worden veranderd,
Alvorens echter daartoe over te gaan ‚ moes
ten wij het Zeeuwsch Genaortfchap hier nog
eene belangrijke. opmerking mededeelen , die
“zoo wel berrekkifg heeft tot het zoo even
verhandelde derde point der Vraag en mijne
deswegens ter nedergeftelde gevoelens vols
komen ftaáft, als de nuttigheid bewijst ‚ om
de verbeteringen, op te geven, waar voorde
tegenwoordige paalwerken opde Zeeuwfche |
ftranden vatbaar zijn , hier in beftaande » dat
het, mijns. bedunkerss , zeker is , dac zij die
de afzaging of verlaging der hooge ftcile pale
hoofden: op «de Zeeuwfche ftranden voorftelt
den, op die wijze als men dezelve nu afges
Zaagd vindt „ daar mede tevens de bedoeling
hadden s aan dezelve een zoogenaamden; tonè
neronden vorm;te geven, invóegen als. de» mer
fleen. gedekte rijshoofden--op'de- Hollandfche
Kusten hebben ; immers vinden wij daar vaú
dai als
(bo
allerwegen de duidelijkste fporen, b.v. aan
de afgezaagde paalhoofden, op het noorder-
ftrand van Walcheren, alwaar, onder anderen,
aan het Wilhelmius- en de Bruinshoofden, enz.
eene ronde opberming is gegeven ter weder-
zijden, met een helling van 5 à 6 voeten op
één voet hoogte , toogsgewijze opgaande,
en die op ongeveer de lengte van half vloed
verfterft of eindigt in een fteenen berm , mede
rond bijgewerkt ; welke ronde fteenen berm
alzco afdaalt en zich in de laagwaterlijn ver-
liest.
Het is zekerlijk ook van daar „dat men bij de
afzaging de middenrei der palen, in de zoo-
genaamde dubbelhoofden , (uitmakende het
zee-einde der hoofden) 6, 8 àg duim hoo-
ger heeft laten {taan dan de paalrijen. ter
wederzijden; en de aanvulling in het ligchaam
_der hoofden allerwege met een ronden toog
van 6, 8 àg duim boven de einden heeft
laten bewerken enz. gelijk in fig r. fub liet.
G, zigtbaar is.
Hebben zij nu, die met zoo veel wijsheid
het plan ter afzaging der hooge paalhoofden
opde Zeeuwfche ftranden ontwierpen „ders
zelver tonneronde bewerking ook tevens onder:
vl oog: gehad ‚hoe veel zekerheid geeft dte
niet
=_C Ót Je.
niet aan mijne- oplosfing van het derde point
der Vraag, en hoe belangrijk wordt het dan
miet, de verbetering op te fporen, waar voor,
dezelve vatbaar zyn; of , her geen hetzelfde,
is, de wijze aan te toonen , hoedanig en in,
hoe verre dezelve in tonneronde met {teen
gedekte rijshoofden kunnen worden veran-
derd : hier toe gaan wij dan nu onmiddelijk ,
ter voldoening aan het voorgeftelde vierde
point der Vraag , over.
Fig 2. op bijlage fub litt. G. toont de wij
ze aan, hoedanig , naar mijn inziem , de fteile
afgezaagde paalhoofden op de Zeeuwfche
ftranden, (als fig. 1.) in met fteen gedekte
rijshoofden doelmatig kunnen worden veran-
derd en bewerkt (f), en zulks over derzel-
ver=
C4) In deze figuur, is de druiping van het hoofd can de!
zijden gemiddeld 1 voet hoogte op 4 voeten bazis: zoo dat de
ronde toog bij e aan de kruin eindigt in een tangent van 6: 1,
en bij g, met een tangent van: 3: 1 3 veelligt zal deze op. de
ftranden van Zeeland voldoende zijn, als men bij hetgeen hier
voren (pag 53 en 54 is gezegd), nog in aanmerking neemt, dat
ep een met. boofden geregeld bezet ftrand, de golven nooit die
werken volmaakt dwars, dat is mer een hoek van vo? aanvallen,
maar altijd een kleiner hoek met de ftrekking derzelve maken,
waar door dus de helling der zijden van de hoofden met betrek-
king tot den fchuinfchen aanval der golven zoo veel grooter wordt,
sn het weezffandbiedend- vermogen derzelve dus zoo veel meerder’
toes
—{ 62
ver lengte tot aan de laagwaterlijn toe, met
die hoogte en zachte afdaling van boven zees
waarts , als dezelve-thans over ’t âlgemeen
hebben , van namelijk oo voeten (minder of
meerder) horizontaal boven ’t laagwarerpeil
aan de-landeinden, en eene helling zeewaarts,
van éénen voet verval op 48 à 5o voeten
lengte , regthoekig op de kustlijn gemeten ,
dat is de hoogte tot welke de vloeden met
de noordwestelijke ftormen zich verheffen 3
op dar in die gevallen dan ook nog de duins-
teeën, zoo veel mogelijk, voor de doorloo-
pende golven enz. zouden bedekt zijn , en
de helling tot aan de laagwaterlijn van een
natuurlijk afdalend ftrand regelmatig voortga ,
ten einde in ftaat te zijn het zand tegen de
ftormvloeden en de afhalende zeeën te be:
houden.
« Ik zeg tot aan de laagwaterlijn toe, als zijn-
de de natuurlijke grens van den ftroom en van
het ftrand : en aldaar zoude de ronde toog of
kop aan het hoofd moeten worden gewerkt,
tot
toeneemt 5 deze helling der hoofden hangt echter ook af van
plaatfelijke omftandieheden, zoo zal b, v. 4 voeten op den voet
voor de zuider- en binnengaats liggende ftranden, misfchien meer.
voldoende zijn. dan 5 voeten, op de noerder- en aan de openge.
zee bloetgeftelde kusten enz,
jn
63 Je
tot dekking van hetzelve, en, om alle onder-
mijning voor te komen , zodanig geconftru«
eerd , dat die , zoo mogelijk , ten minsten
eene helling hebbe gelijk die zijde, welke
tegen de meest heerfchende ftormftreken ge-
keerd ligt, boven en behalve dat dit uite
terst gedeelte ook nog in eenen ronden berm,
als een kraag van ten minsten 6 voeten breedte
met fteen gedekt zou moeten worden inge
floten : bij de meeste werken , op het noor-
derftrand van Walcheren , zal die toog en”
berm dan neêrkomen of te niet loopen, op
de resters van het oude hoofd en der weder-
zijdfche bermen ; het geen men bij eene la=
ge voor- of najaars eb gemaklijk zal kun-
nen bewerkftelligen , zonder de , uit hoofde
van de branding aldaar, zoo moeijelijke zin-
king met rijs, zink- of dekftukjes te moeten
beproeven .—
Van de oude palen, welke daartoe, volgens
het plan, dienstbaar kunnen zijn, bediene men
zich; de andere palen, welke zich als dan nog
voor deze ronde toog bevinden mogten , wor-
den, ’% zij door uitpenzing of door afzaging
zorgvuldig weggeweerd ; men zorge fleches.
door brik. en fteenftortingen CDoornikfche )
dat er in deze voorfte gedeelten” geene onre«
gel-
gelmatige fcheuren of openingen ontftaâr 3
maar dat ’er beftendig een zachte afloop naaf
de ondergronden plaats hebbe (4): in het
vervolg zal men bij de ontwikkeling van eer
vast fystema van ftrand en duindefenfie zien,
dat de zoo ver vooruitftekende gedeciten var
enkele hoofden op de ftranden, waar althans
geene verdieping der ondergronden waargenos
men wordt , geene de minste nutigheid heb-
ben : — bij de paalhoofden op de ftrarden
van Schouwen , zal deze ronde toog en berur
door opzinking moeten worden verkregen",
als hebbende deze hoofden, volgens de laatste
peiling, op de vijf roeden uit derzelver zee=
einden , van 1o tot 18 voeten diepte bene
den laag water.
Aan die zijden der hoofden, welke tegen
de meest heerfchende ftormftreken gekeerd
liggen, en uit dien hoofde meer fterkte fchij-
nen te behoeven dan de andere zijden , zou
eene flaauwere helling kunnen worden ge-
werkt, naar gelang de plaacfelijke gefteldheid
dit mogte vereisfchen; beftendig in het oog
houdende , de teeën dier hoofden altijd op
een fteunbermtje te laten rusten (zie fig. ae
de
N
Ct) Mier mede is dan de awaarigheid , pag. 43, 44 em 45
geopperd, weggeruimd,
el 6 Ie
de letters Ak) daar toe ter genoegzame diepte
in hee ftrand gewerkt, naar mate dat men doot
‚de ondervinding zal zijn geleerd, hoeveel het
{trand fomtijds op de eene of andere plaats
in de nabijheid van dit hoofd , verloopt , hee
zij hetzelve naar beneden afgehaald , of naar
boven opgeftooten wordt, enz.
‚ Het is overigens alzins doelmatig, aan dezê
fteunbermen eenige voeten breedte buiten de
tee van het hoofd te geven , als b, v. van £
tot A (zie fig. 8 litt, G.) en deze meerdere
breedte ten minften met ééne, over de ge=
hecle lengte van het hoofd doorgaande , rij
zware doornikfche fteen , digt tegen elkans
deren tusfchen de buitenfte tüinen gezet, zoo
als de lettet $ aanwijst, te beballasten ; op
dat ook bij búitengewoon en onvoorzien vers
loop van het ftrand ; al ging dit zelfs tot
onder den berm toe door, deze fteunberm
eenige voeten zoude kunnen narekken , zot
der dat het hoofd echter eenig lecfel van vers
zakking of anderzins zoude te vreezen hebe
ben. Vòorts wel zorg dragende, voor de goes
de executie van het werk; en vooral van het
fteenzerten ‚ bijzonder op de meest lijdende
gedeelten van het hoofd, aan de teeën op’
het fteunbermtje ,-zoo dat hetzelve een volw
UI pEeL, Z, GEN, E doene
KCE he
doenden fteun vinde op het rijswerk en tegen
de rij palen, welke men aldaar, tot fleun der
glooijing en tot verzekering des werks, alvo-
rens digt aan elkanderen zal hebben ingeflagen,
in dier voege als de letters g g figuur 2. (fub
lite. G.) zulks almede duidelijk aantoonen,
Overigens den {teen op de oppervlakte, over
al in ’t verband , en vast tegen elkanderen,
regt op de glooïjing gewerkt, met de minst
mogelijke ftopfteenen tusfchen beide, enz,
Eindelijk moeten de landeinden dezer lroof-
den zoodanig in den duin worden ingelaten,
_ dat eene affcheiding van dien, in allen gevalle,
onmogelijk is : tot dat einde zal het buiten-
beloop des duins , wederzijds het hoofd , ee-
nige roeden lengte, zoo veel de plaatfe-
lijke gefteldheid dit vordert, onder eene be=
hoorlijke helling van 5 voeten op den voet
hoogte moeten worden gevlakt; tot3 à 4 voe-
ten in het vaste ftrand , en 2,á 3 voeten bo-
ven de hoogte, dien de geduchte vloed van
1$ januarij 1808 heeft bereikt ; overal der-
wijze geftrekt, dat deze afvlakking, zoo veel
immers mogelijk is, evenwijdig aan de kuste
lijn gelegen kome , ten einde alzoo meer en
meer de fchadelijke infcharingen der duinen
tusfchea de hoofden weg te nemen , en eene
goes
goede geregelde trekking, mitsgaders éen vast
flandpunt- yoor dezelve te verkrijgen: terwijl
alsdan; op deze alzoo gevlakte duinsdosfering ;
een behoorlijken rijzen berm zal moeten wore
den gelegd, voorts naar vereisch met ftroo ent
riet gevloerd ‚ met haringband aan Walchers
fche {taken getuind, en onder de Vilvoordfche
fteen zal moeten worden gezet; alles in dier=
voege als het noorderftand van Walcheren
daarvan reeds de voorbeelden oplevert; aan de
anders zoo aangevallene en bij het leggen dee
zer bermen reeds zoo kritiek gewordene puns
‚ten, als de noordzijde van het de Bruinshoofd-
en wederzijds Perreshoofd , enz., dewelke
alle zoo zeer aan de verwachting voldoen.
Intusfehen wel zorg dragende , dat, langs de
teeën dezer bermen in het kielfpit, even als
van de bewerking van het hoofd is gezegd,
eene kloeke rij perkoenpalen worde ingeflas
gen, of ook wel een fteunbermtje gelegd ,
en de einden van die bermen eenige voeten -
diep in de helling der duinen ingelaten , al.
daar voorzien worden met 2 á 3 ftevige op
en nêergaande rijen perkoenpalen, of wel ten
minste eene halve roede breedte gedekt en bee
ballast met twee á drie op en nêergaande rijen
aware Doornikfche fteen ; ten einde de berm
Ls | bij
er dl ze
bij onvoorziene ondermijning ftaande blijve ;
of door het gewigt der fteenen neder worde ge-
drukt (*)3 zonder deze voorzorgen, zou het
werk altijd in gevaar zijn, wanneer zeer hoo-
ge vloeden tegen de duinen worden opgeftuwd;
en de nevens den berm gelegene duinshelling
eenige voeten diep wierd weggehaald, of het
{trand aldaar tot onder den berm uitgefchuurd,
als wanneer de goiven zich weldra achter den
berm-zouden voegen , dien opbreken , en ein-
delijk eene affcheiding van het duin en het
hoofd te weeg brengen.
Misfchien echter kunnen deze duinsverftere
kingen, op het noorderftrand van het Eiland
Walcheren ‚nog vele wijzigingentot verminde-
ting var kosten ondergaan : onder anderen zoude
aan de vloedzijde der hoofden , waar de dui-
fien zoo ver vooruitfteken, en breedte genoeg,
ach-
(*) Wij zouden het overbodig achten, indien men voor de
ftranden van Walcheren en Schouwen ‚zulke kostbare fteenen glooin
Jingen wilde daarftellen, als men aan Katwyk en elders vindt; de-
wijl de ondervinding reeds heeft geleerd, dat de meeste dier bere
men, vooral aan het uoorderftrand van Walcheren . in weinige jaa
ren zoodanig onder het zand zullen zijn geftoven, dat er voortaan,
eenige plaatfen uitgezonderd, geene of weinige reparatie meer aan
zal behoeven te gefchieden : de berm aan de Bruinsboofd , gelegd
in ’% jaar- 1899 , van voren op het ilgchaam van den duin, in den
bijna ergften hoek des ftrands, heeft federt nog geene reparatië
moodig gehad, en zal die mis{chien in lange niet behoeven,
k
er MD De
achter zich hebben , naar mijne gedachten 5
eene dergelijke bewerking alleen in zoo verre
moeten worden gedaan , als genoegzaam is
om den berm van de oost- of ebzijde mir of
meer regt , of daar aan evenwijdig doortreke
kende, zoo diep in het ligchaam van den duin
in te laten , als tot waar men denkt dat de
golven nimmer zullen kunnen doordringen ,
zie bij voorbeeld de geftippelde lijnen, op de
platte grondreekening van het noorderftrand
van Walcheren , fab lie. F, wederzijds de
Vriendshoofd; waar no den berm aan de eb-
of infcharende zijde des duins verbeeldt , en
1m die aan de west- of vloedzijde ; welke
laatste a/zo0 ver genoeg binnèn in het ligchaamt
van den duin ligt, om nimmerweêr, buis
ten afnemingen die na de afzaging geen voor=
beeld hebben , noch door de golven, over de
hoofden van de zijde m, noch door die van den
kant / te worden aangerand, — Trouwens de
zanden voor dezen berm en deszelfs verleng-
de gelegen , zullen , door de fchuinfche lig-
ging der hoofden , genoegzaam bewaard wor-
den ; en wierden die al eens tot nabij of zelfs
tottegen den berm Zx ontroofd, de fchuinfche
ftänd die deze hoofden hebben , om in de fchere
Pe hoeken de ftuifzanden aan de vloedzijde
| Ë 3 op,
EC
op te vangen, zal dat verlies weldra weder
aanvullen.
Dan alleen zal hier de onmiddelijke be-
fcherming vooraan noodzakelijk worden, wan=
neer de, aan de andere zijde der hoofden
zich bevindende , infcharingen der duinen;
insgelijks tot zoo verre naar voren mogten
kunnen worden aangewonnen en vooruitge
bragt— Voor de zwakke duinen achter de paal-
hoofden op het noorderftrand van het Eiland
Schouwen, zou misfchien een berm langs de
tee der duinen , van het eene tot het andere
hoofd niet ongepast zijn, om dezelve voor
alle verliezen tegen de golven te dekken, hee
geen toch geene uit den duin zeewaards
ftrekkende hoofden kunnen doen, ten zij de=
zelve eene zoodanige verhooging van het ftrand
konden te weeg brengen, dat de hoogfte
ftormvloeden de duinsteeën niet meer kons
den bereiken,
Dit zijn alzoo de verbeteringen, waar voor
de paalwerken op de Zeeuwfche ftranden, wat
de form van conftructie belangt, nog vatbaar
blijven, tot eene doelmatiger aanwinst en bee
waring van ftrand en duin, en tevens voor het
onheil vaa den paalworm, die voor het bee
ftaan der voorfte gedeelten van de tegenwoore
dige afgezaagde paalwerken , zoo die niet op
| de
—l vB an
de verklaarde wijze met fteen worden gedekt,
verderfelijke gevolgen moet na zich flepen,
Nu fchiet ons nog over, ter beantwoording
van het vijfde point der Vraag, aan te toonen
hoedanig de conftruêie der fteenen hoofden
aan de Zeeuwfche ftranden zal moeten zijn,
naar aanleiding van het befluit op het derde
point der Vraag genomen, dat namelijk, dè
aan de Hellandfche kusten gebezigde fteenen
hoofden , boven de tegenwoordig aangenoe
mene conftruêtie der verlaagde paalwerken ;,
aan de flranden van Walcheren en Schouwen,
te verkiezen zijn, enz.
Die conftruttie kan geene andere zijn , dan
de mer fteen gedekte rijshoofden , zoo als de.
zelve aan de Hollandfche kusten ftaan ge-
bouwd, en gelijk fig. a, fub litt. G, aantoont 5
gewerkt volgens de kunstmatigfte en ftevig-
fte wijze, Zeeuwfche zeeweringen waardig 5
met deugdzame materialen , door de kundig-
fte manfchappen ; met deze voorzorgen , dat
altijd van voren aan de koppen , of zeeëinden
der hoofden , eene zeer vlakke afdaling naar
beneden , en aan die zijden der hoofden , wel-
‚ ke tegen den hevigften ftroom en tegen de
meest heerfchende ftoïmftreken gekeerd lig-
Est \ gen,
{72 De
gen , is ‘t noodig, meerder helling dan aan de
andere zijde worde gegeven , ten minsten aan
die zijde de diepfte infponding van het fteun-
bermtje gefchiede , de zorgvuldigfte bewer-
king en verzekering aan de tee gegeven , en
de doelmartigfte vereeniging en inlating in het
ligchaam van den duin, worde bewerkt; de
buiten -dosfering van den duin het verste van
het hoofd , en diepfte in hecftrand , met den berm
worde verfterkt, op die wijze als hier boven
van de verbetering der afgezaagde paalwerken
is gezegd : het hoofd van baven rond, aan
den duin gefloten, om voor de golven geen
fchadelijke hoeken veil te geven ‚en voorts
van achteren eenigzins hooger als de ondere
Vinding ter dier plaatfen zal hebben geleerd,
dat de gewoone ftormvloeden reiken ; vóor
het overige naar het natte {trand afdalende ,
naar mate van het drooge ftrand , dat men be-
werkt, en tracht te verkrijgen; en verder van
daar langs het natte ftrand, naar de laagwas
terlijn , egaal afdalende in eene Zagt6 helling ,
geregeld naar de nacuurlijke ligging van dae
trand, zoodanig als men mer deze bewerking
hoogstwaarfchijnlijk zal kunnen verkrijgen ,
en op die plaats voor het behoud van den
duin zal behoeven. Deeze helling van het
ed hoofd ,
f == 23 )—=
hoofd , over deszelfs oppervlakte , behoort
zoo ver doorgetrokken te worden, dat dezeive
van voren niet meer hoogte boven het laag+
waterpeil behoude dan flechts 2, of op het mees-
te 3 voeten , want zij zoude toch het doel
misfen , ingeval dezelve van voren, aan de
laagwaterlijn hooger bleef ftaan ; dewijl men
dan wederom allengskens de fchadelijke nêeren
zoude doen. geboren worden, en met deze
de nadeelige uitwerkfelen derzelve aan. de wee
derzijdfche ftranden.
Eindelijk moet de kop of ronde toog, voor
gan het hoofd, tegen alle ondermijningen van
den ftroom en der golven wel worden bevei
ligd, ’tzij deor het ftorten van brik- en Doors
nikfche fteen als anderzins „ nadat alvorens de
grond door platte baard- of rijs -zinkwerkjes
zal zijn afgedekt. re
Zoo zoude dan, naar mijne bekrompene in-
zigten, de conftruêtie der fteenen hoofden
aan de Zeeuw(che ftranden , moeten zijn, en
hier mede zoude ik dan ook aan de Vraag,
van het Zeeuwsch Genootfchap , naar mijne
zwakke pogingen hebben voldaan , zoo ik in®
de zesde plaats nog niet wilde betoogen, dat
de atuële uit den duin ftrekkende hoofden 5
E 5 op
ED
ep de flranden van Walcheren en Schouwen,
niet kunnen beletten , dat de golven bij buis
tengewone ftormvloeden, de duinen bereiken,
en die min of meer befchadigen : waar uit de
reden verklaard zal worden, dat , ondanks de
afzaging of verbetering der paalhoofden , de
duinen echter voor zulke vloeden , nog niet
kunnen worden gerekend, ten eenemale tegen
afneming beveiligd te zijn , gelijk ook de
ondervinding heeft doen zien,
Tot dat einde moet ik flechts de vrijheid
nemen het Zeeuwsch Genootfchap te wijzen
naar de bijgevoegde kaart, fub liec. F, en
aldaar nader tot de wijde vakken tusfchen de
paalhoofden ; — hoe zal, b.v, alser eenige aan-
landige wind waait, het Schorershoofd in ftaat
zijn het vak tusfchen hetzelve en Wilhelmius-
hoofd te dekken ? Hoe wederom Wilhelmiuse
hoofd dat tusfchen Schorers en Lijndenshoof-
den? enz. Als er nu een westenwind, waait ín
de rigting van a5, is hettoch duidelijk genoeg
dac Schorershoofd geene verdere werking kan
doen, en het duin tegen de golven eens hoogen
vloeds niet verder kan dekken , dan op zijn meest
tot c 3 even zoo het Wilhelmiushoofd niet ver-
der dan tot d, terwijl als dan de duinen van €
tot Wilhelmins-, en van d tot Lijndenshoofd,
open
\
die wel 75 je
open gaats „ zonder de minste befcherming ,’
_ blootgefteld liggen aan deaanvallen der golven,
en het verftuiven door de winden, Waait er een
noordenwind, en bereikt de vloed de duins-
teeën, zoo vinden deze wederom van het Wil-
helmiushoofd geene verdere befcherming, dan
op bet meest tot e‚ en van het Lijndenshoofd
niet verder dan tot f, blijvende als dan het duin
van e tot Schorers-, en van f tot Wilhelmius-
hoofd, volkomen aan zich zelven overgelaten,
„almede een fpel der golven en der winden.
Waait de wind regtftreeks op het ftrand in
de rigting der hoofden , en bereikt de vloed
de teeën der duinen , zoo is het duidelijk dat
de hoofden, de duinen tegen de golven, langs
“het geheele (trand heen , nog mindere of bijna
geene befcherming verleenen, maar deze aller-
wege aan hun noodlot overlaten; en dit is
juist het geval met de ergfte ftormen, die
het boogfte water aan de kusten voeren , gee
lijk die zijn van bijna het westen af , tot bij-
na het noorden toe ; moet men zich nu wel
verwonderen , dat de duinen, met al de ver-
' betering aan de tegenwoordige hoofden, niet
kunnen geacht worden volkomen beveiligd
te zijn tegen alle afneming, daar derzelver
teeën doorgaans niet hooger dan 5 voeten bo-
é ven
== 76 je
ven het gewoon hoogwaterpeil liggen ? iedee
„ren vloed dus, hooger dan 11 +4- 5 voeten rije
zende, en aangedreven wordende door een wind
boven het westen en niet hooger dan het
noorden ‚ moet het duin , wiens buitenhelling
ongedekte door eenige defenfie , en flechts met
1E of uiterlijk 9 voeten op den voer helling ligt,
wiskundig doen afnemen, gelijk dit ook alzoo
na iederen zoo hoogen vloed bevonden wordt:
“tis daarom dat ik, pag. 7o, de zwakke duie
nen , welke geene zanden meer kunnen misfen;
meteen berm tegen de golven wilde dekken;
en die duins gedeelten pag. 67, enze op een@
gelijke wijze wilde beveiligen , om het ont-
wortelen van derzelver hoofden voor te ko-
men; immers tot zoo lang dae het ftrand , door:
eene goede werking der hoefden , kan gezegd
worden genoegzaam te zijn verhoogd en vers
breed, zoodat geen vloed meer den duin kan be
reiken, Maar dit zal men veelligt nimmer kune
nen verwachten in zulke wijde vakken , gee
lijk onder anderen , wederzijds Borfelens- en
Wilhelmiushoofden , waar de werking van het
eene hoofd nimmer tot die van het andere
reiken kan , maar veelligt altijd een zeker
gedeelte zal blijven blootgefteld ; van daar, dat
de ffranden in die vakken zich ook altijd mins,
des
ve MP mt
der gunstig vertoonen dan elders, en dat mer
er de duinen wel het meest vindt achteruit
_ geweken.
Om deze reden zullen daar wel de eerfté
plaatfen mogen zijn, waar men nieuwe hoof:
den zal behooren aan te leggen. En in de daad
ook dan eerst, als men zich nog een hoofd
tusfchen Prinfesfen- en Borfelens-, èn wijders
nog twee andere , aan wederzijden” Wilkef-
miushoofd voorftelt, dan eerst zal men kunnen
zeggen , dat het noorderftrand van Walcheren
nog maar flechts eenigermate geregeld is ge-
defendeerd, zoo veel dit , behoudens de on-
doelmatige rigting der hoofden, mogelijk is.
„Eindelijk wilde ik, ten zevenden, na al het
aangevoerde , deze verhandeling befluiten mer
eene voordragt over de wijze, hoedanig men,
op de doelmatigfte en ‘minstkostbare wijze ,
een Zeeuwsch ftrand en duin, gelijk die van
Walcheren en Schouwen , tegen de afflijting
der ftroomen en den aanvat der golven , naar
Een’ vast fystemärtisch plan , behoorde te dee
fenderen: eensdeels, om dat daar mede des te
beter de gebreken van de vorige en nog tegen-
Woordige beftaande ftrand- en duin- defenfien ,
vooral van het Eiland Walcheren, in het oog
zul="
EN
ader A Dee
zullen vallen, en des te beter zal begrepen wote
den waarom dezelve, na de afzaging, niet nog
betere refultaten , dan wij hier voren hebben
gevonden, ten aanzien van het verhoogen en
verbreeden van het ftrand, hebben opgeleverd 4
noch immer zullen kunnen opleveren 5 — en
anderdeels „ op dat men in ’t vervolg eeni-
germate eene aanwijzing moge hebben bij het
aanleggen van nieuwe werken van dezen aard;
en de gebreken der vorige des te zorgvul-
diger worden vermeden ; daartoe zal het ge-
noeg zijn, de volgende algemeene aanmerkin=
gen en regels ter neder te ftellen (*).
Alvorens echter moet men aanmerken, dat „
als men langs den zuid- en noordkant van hee
Eiland Walcheren heen gaat, en een aan-
dachtigen en opmerkzamen blik op de paal-
hoofden werpt, men verbaasd moet taan, over
de wijze van ftrand- en oever-defenfien, welke
men met het uitbrengen dier werken, heeft ge«
tracht daar te ftellen: daar dezelve zoo onres
gelmatig, zonder eenig vast plan , zijn aange=
legd , zoo dat dezelve met de kust en_ met
de
-(*) Tot de befchrijving van dit vast fystematisch plan , heeft
delectuurder Beyträge , zur bydraulifcben Architectur van Reine
hard Woltmann, Director der ufer- und wasfer bouwwerks
in [lamb. enz. (zie deszelfs vierter band feite 28 en volg.) mij
aanleiding gegeven,
{ZD Jee |
de ftroomen, welke ongeveer parallel met de
kust loopen , dan eens een fcherpen , onmide
delijk daarna een ftompen , en dan wederom
een meer regten hoek maken, de eene veel
langer dan de andere in zee zich uitftrekt ,
fommige nabij , en andere wederom op eenen
verren afltand van elkanderen geplaatst zijn 3
het eene met betrekking tot een horizontale
lijn, lager dan het andere , zomtijds ook al
van boven aan het duin, lager dan het vol-
gende gedeelte zeewaards, ($))
Nu is de vraag: of het wel anders kan,
dat zij geene betere refultaten tot aanwinst van
ftrand en duin , uitbrengen, dan zij tot heden
hebben gedaan , vooral als men daarbij des-
zelfs hooge en fteilftaande wanden in aan-
merking neemt? of het wel anders kan, of
de ftroomen en golven , zoo ongelijkmatig op=
gekeerd, en zoo onregelmatig in hunnen loop
en wrijving geftuit , moesten wel, hier onge-
Wjke opkropping en vertraging, daar wederom
verfnellingen „ draaiïjingen, of nêeren en fchu-
rin=
C£) De paalhoofden op het noorderftrand van Sehonwen , hebe
ben niet die onregelmatigheid als die van Walcheren : hetis waar « Zij
hebben verfchillende lengten; en zijn op onderfcheidene afstanden
van elkanderen geplaatst , doch meest met ééne rigtng uit het
duin zeewaards , ook hadden ze voor de afzaging geene meerdere
hoogte boven * ftrand dan van 6 tot 8 voeten; die van Walcheren
waren van lo, za, en meerdere voeten,
tingen veroorzaken, welker fchadelijke gevol.
gen zich, helaas ! zoo duidelijk aan de on-
gelijke afnemingen en infcharingen der oevers
en duinen laten bemerken.
Men moet derhalve, bij den aanleg wan nieus
we werken tot het defenderen van een ftrand
tegen de afflijtende ftroomen, en zelfs bij dé
verbeteringen der tegenwoordige hoofden, zich
daar op toe leggen, om een geregeld plan
van defenfie te volgen, en onafgebroken voort-
te zetten, zoodanig als de théorie van ftrands
defenfie, op de ondervinding rüsteride , aan de
hand geeft, en hetgeen niet twijfelachtig zijn
kan, zoo men het-volgende overweegt:
- De hoofden moeten , zuilen dezelve dan het
oogmerk voldoen , deze algemeene eigenfchap
hebben : dat ze met elkanderen onderling het
ftrand tegen de afflijtende flroomen, enz. be-
veiligen ; en daartoe moeten dezelve, in de
eerste plaats, op gefchikte afftanden van el-
kanderen ftaan, zoo dat het eene hoofd het
andere in de-opkeering van den ftroom ver-
vangt „ zonder dat deze tusfchen beiden gele«
genheid verkrijgen kunne, met den voorbij-
vlietenden flroom deszelfs fnelheid te vernieu=
wen, of lange weerkeerende kringen of nêeren
achter of tustchen de hoofden te vormen :—
het
mf 8 jas
het watêr moet dus tusfchen de hoofden op het
flrand, door eene zachte zijdelingfche afvloei-
jivg van den ftroom te gelijk , of ook in even-
redigheid met deze, trapsgewijs over de hoof-
den heen, (en daartoe kunnen wederom geene
dudere dan zach: afdalende tenneronde werken:
dienen, } zich verheffen : hier toe is het al-
wederom in de tweede plaats noodig , das de
hoofden eenerlei ffrekking hebben, wijl anders
het eene hoofd het andere tegenwerkt ; * en»
daar toe moet de voordeeligfte hoek in de
gätuur worden uitgekozen; want er kan zoo=
danige maar één zijn; en in de derde plaats „
dat de hoofden, uit de kustlijn allen even lang
zijn 3 en eindelijk ten vierden : dat dezelve
uit de laagwaterlijn mec dezelfde hoogie in de-
zelfde helling naar boven opgaan , zoo dat
de hoofden ook op ieder punt, evenwijdig
aan de kust , met den vloed te gelijk onders
vloeïjen , of met de eb te gelijk droog vallen „
zoo dat er fteeds op dezelfde algemeene, over-
langfche doorfnede van het ftrand, dezelfde
werking op den ftroom , enz. plaats hebbe. »
“Betrekkelijk het eerste, de afstanden waar
Op de paaihoofden ven elkanderen moeten
ftaan ; deze zijn af hankelijk :
e 4. Van de lengten der hoofden zelve, eu
WLpeer. Z. GEN. - E b. Van
oan € 84 Jee
>&. Van de plaatfelijke omftandigheden.
Van de lengten der hoofden : het is tock
duidelijk , dat , hoe korter deze zijn, des te
enger de kring hunner werking moet wezen,
en hoe langer de hoofden zijn, over des te
grootere uitgeftrektheid derzelver werking op
den flroom enz. moet worden vooronderfteld,
Van de plaatfelijke omftandigheden; iramers
waar de diepten het grootst , de ondergron-
den beneden laagwater het fteilst, het ftrand
het laagst en fmalst zijn en de ftroom het
fterkst en meest afflijt, daar moeten noodwen-
dig de hoofden nader bij elkanderen worden
gebouwd , dan op lokalen waar het tegenover-
geftelde ftand grijpt.
Intusfchen zullen de hoofden over ’% alge-
meen, op de Zeeuwfche ftranden zekerlijk niee
verder van elkanderen verwijderd mogen zijn
dan 1 of uiterlijk 15 maal de lengte der hoof
den zelve. Verder van elkanderen afgelegen ,
heeft de ondervinding geleerd , dat zij onder=
ling niet genoegzaam voor het tusfchen gele
gen ftrand werken konden.
Ten tweeden: De hoofden moeten eener=
lei flrekking zeewaards hebben, en deze
meet ‚ naar mijne gedachten en ep het voor«
beeld van andere oorden buiten Zeeland ,
: waar
zon EI ae
waar zulks, bij ongeveer parallel aan de oevers
loopende ftroomen , met den gewenschten uit-
flag is gedaan, met een regten hoek uitde kus
zeewaards zijn; daar door zullen dezelve eene
gelijke uitwerking op de ftroomen van vloed
en ebbe doen, zonder deze noodeloos te ver-
fterken , gelijk dit het geval der tegenwoor-
dige fchuinfche uicftekende paalhoofden aan
her Eiland Walcheren is , en zonder gene we-
derom nutteloos op te vangen „of ongelijke aan-
botzingen der ftroomen te veroorzaken, die we-
derom op fommige punten aanleiding tot ver
fnellingen , draaijingen en neêren geven, ca
daar door een ongelijkmatig {trand en met eca
onregelmatig ftrand wederom cene° onregel-
matige duinstéé enz. metalle de daarmede-
gepaard gaande nadeelen vormen 3 of het
gene gedeelte (trands tusfchen de hoofden bj
flórmvloeden en aanloopende golven , meer
_Blootftellen of befchermen en dekken, dan het
andere. En behalve dat, met een regten hoek
uitde kust zeewaards, de hoofden minder lans
behoeven te zijn , om een zeker gedeelte ftrands
te beflaan, dan met een fchuinfchen hoek, en
dus eef regte- ook ten aanzien eener welbere-
kende economie ; aanprijzenswaardig is, leert
de ondervinding ook aande Zeeuwfche ftran-
fav Fe dea
el He
den ten aanzien van die werken, welke meet
dan andere regt uit den wal trekken, dat deze
het meestaan derzelver oogmerk voldoen ; want
hoe weldadig de verlaging en de ronde opbere
ming der zijden van de Brwins- en Schorers=
hoofden enz, op het noorderftrand van Walche-
ren , ook voor het ftrand, in derzelver gevolgen
zijn mogen, befpeurt men genoegzaam altijd
aan en even boven de laagwaterlijn , rondom
de punten gg (zie de kaart van dat ftrand)
eene vermagering „eene af{lijting van het ftrand,
en ondermijning van den rijzenberm , om dat
al de afvloeijende waterdeelen van de dric-
hoeken g hâlangs de punten gg naar beneden
ontlasten, en vlietende, *t zij met den natuur-
lijken afloop der eb, of met de neerhaling der
golven, of wel met den toch altijd langs hee
ftrand heenftrijkenden vloedftroom , die door
de hoofden. opgekeerd, zich om derzelver
buiteneinden wil ontlasten „ om het waterpas
aan de andere zijden der hoofden, te helpen
herftellen, hier immer huene vereenigde wrij-
ving oefenen ; terwijl insgelijks de andere
ftrandgedeelten bij k k doorgaans almede het
zwakfte worden bevonden, door derzelver open-
gaatfche blootligging aan de golven, enden
op het {trand aanvloeijenden vioedítroom ; waar
| van
van de nadeelige gevolgen zich, vaoral na here
de zeewinden en ftormweêr, openbaren, wan=
neer het warer een meerderen aandrang tor het
afllijten der ftranden enz. heeft geh #l: daaraan
is het almede gedeeltelijk toe te fchrijven, dat
het ffrand hier zoo veel lager lig: dan andere
ftrandgedeelten , en dat men er den duinvoet
zoo veel meer achterwaards gelegen vindt.
Alle welke nadeelen voorgekomen worden,
door eene, uit de kust regthoekige rigting,
der hoofden.
De hoofden moeten in de derde plaats uit
de kustlijn allen even lang zijn ‚ dan zulien
dezelve ook gelijkelijk mert elkanderen de ttroo-
men uit den wal houden , en nergens door
een vooruitftekend gedeelte eens hoofds noo=
deloos opkroppen, of waar de hoofden we-
derom korter dan andere zijn , aanleiding rot
nieuwe verfnelling aan den over het ftrand
vlietenden ftroom geven, waardoor anders al-
wederom meer afflijting en onregelmatighe-
den, in derzelver werkingen zouden ontftaan,
geheel ftrijdig met de algemeene regels van,
een behoorlijk geregeld fystema van ftrand- en
duin, defenfie.
r &
—( 85 D mm
_ De lengte der hoofden zelf is wederom afs
hankelijk :
a. Van de grenzen der ftroomen , wijl men
deze, in de wegen welke dezelve zich eens
maal hebbfn gebaand , en die vooronderfteld
moeten worden te zijn, gelijk de ftroom die
gaarne aanneemt, zoo die niet om andere rede
nen volftrekt, en nooit dan zeer regelmacig,
moeten worden aangetast, (*) nimmer noo-
deloos moet kinderen , wijl daardoor we-
derom onregelmatigheden in de ondergronded
worden geboren, die aanleiding geven tot eene
onregelmatige kust, en fomtijds tot fchadelijke
aanvallen desftrooms, op nabij gelegene oevers
en werken : deze grenzen zijn hier de alge.
meene lijnen van het laagfte laag water.
&. Van de garuurlijke helling , die de hoof.
den met een nacuurlijk afdatend ftrand gemeen
moeten hebben; ook daar naar ingerigt, datde
hoofden aan derzelver landeinden de hoogte der
ftorm-
{*) Als de ondergronden door de ftroorsen worden afgefleten ein
witgefchuurd, en de diepte alzoe toeneemt of de kust meer en meer
maderr, en daar door ook het boventtrand aan afneming onderhevig
wordt. of zich op dezelfde hoogte ftaande houdende, eindelijk zou-
de inftorten dan beftaat de noodzakelijkheid van deze ondergronden
te deferdeeren, en dan is het geval daar, dat deze hoofden in den
geest van dit fystema door zinkftukken totin de diepte moeten worg
«den oorgetrokken of verlengd, zi
wi AE ame
Bormvloeden , en aan de laagwaterlijn nimmer
minder dan 2 à2t, en niet meer dan g voeten
boven het laagwater behouden: op dat in het
eerste geval de duinen , voor de doorloopende
golven en ftroomen , zoo veel mogelijk bevei-
ligd en gedekt zouden zijn ; en in het tweede
geval eene tamelijke hoogte tot defenfie van
het ffrand enz. en tot bewerking van de ronde
toog of den kop van her hoofd, zoude overblijs
ven, die nogtans met den voorvloed „ of het
zoogenaamde noordtij , zoude zijn onder ge-
vloeid , wanneer er flechts weinig verheffing
des ftrooms aan de Zeeuwfche kusten befpeurd
wordt; °t geen indedaad maar als eene zeer lang-
zame zachte opvloeijing vanhet water kan wor-:
_denaangemerkt, gelijk uit de bijgevoegde waar-
nemingen fub liet. D kan worden gezien, waar
uit blijkt: dat in de 3} eerste uren des vloeds , -
flechts eene verheffing van het zeewater van
naauwelijks 3 voeren plaats heeft; terwijl in de
laatste o#uren van den vloed eene kolom waters
van gemiddeld g of meerdere voeten is aange
“ftroomd,
Ten vierden: De hoofden , moeten aan de
Jaagwaterlijn of de grens des ftrooms alle de-
zelfde hoogten hebben, en naar boven met eene
“gelijke helling van een zoo na mogelijk goed
F 4 trand
(38 De
„ffrand, opgaan, namelijk met eene zoo vlakke
helling alsde ondervinding aan een goed ftrand
en aan zoo vele zeeplaten én banken, die de
felfte brandingen der zee verduren, heeft ge-
leerd „ dat beftaanbaar is tegen de efflijrende
vermogens van ftroomen en golven enz. (*))
dat is voor de noordkust van Walcheren met
„een hoek op den horizon van ongeveer 1° g’
à r° 11’, of met één voet verval op iedere
48 à 5o voeten lengte, wederom zoo veel mo«
gelijk in acht nemende, de hier voren bepaaide
hoogten aan derzelver zee- en land einden.
Met deze wier algemeene wereischten der
hoofden, gevoegd bij eene zachtvloeijende zoo.
genaamde tonneronde conftructie , mitsgaders
de noodige verfterking der duinen tegen hee
‚afhalend vermogen der golven bij hooge ftorm-
vloeden, invoege als bladz. 65 en volgg. be-
fchreven is, gevoelt ligt ieder een , dat een
geregeld plan van ftrand en duindefenfie, alle-
zins overeenkomstig met een natuurlijk water-
bouwkundig fystema, wordt ingevoerd; en dat
zoo ooit eenige defenfie tegen de zee doelma=
tig zal zijn „ het immers deze moet wezen:
ook
C*) Het is uit den aard der zaak klaar, dat de hoofden, als
een actief gedeelte van het ftrand uitmakende, eene (gelijke heligs
„dienden te heùben, als het frand zelve.
s x
—( 89 J—=
pok heeft. de ondervinding de weldadige gee
volgen daarvan, aan de Hollandfche kusten te
zeer geleerd , dan dat ik over dit onderwerp
nog breedvoeriger zoude uitweiden,
Befluiten wij eindelijk deze Verhandeling met
krachtdadiglijk aan te bevelen, de drooge ftran-
den en teeên der duinen, op die plaatfen waar de
gewone vloeden eene tamelijke distantie afblij=
ven, te bezetten met gewoon ftroo van tarwe,
helm enz, of met zoogenaamde fchermhoofdjes
van zaadftroo „ waarvan men aan het noorder-
flrand van Walcheren , een gelukkig gevolg
heeft gezien, toen, eenigen tijd na de verlaging
„der hoofden, het natte ftrand zich verhoogen-
de, en tot ftuiving droog geworden zijnde, de-
ze fchermtjes het zand aan de teeën der duinen
opvingen tot eene hoogte die de vloeden niet
ligt bereiken , zoo dat men zelfs den helm be-
neden de duinstee , gelijk onder anderen bij
„het de Wriendshoofd, grocijen zag. — Dat men
met deze zandftuiving , die bijzonder in het
voor-en najaar, bij langdurige drooge en fcher=
‚pe oostelijke en noordelijke winden, wanneer
men geene hooge vloeden heeft, die de ftran-
den te hoog, en te langen tijd nat houden, zijn
„voordeel moet doen, is duidelijk, om dat men
| En
Kev
—( 90 )—=
daar door aan de duainstecën een waarborg kan
geven tegen hooge vloeden, waarvan dezelve
‘anders onmiddelijk zouden worden aangerast,
en om dat men daar mede het verlies bij ftorm-
wloeden misfchien verre weg kan vergoed krij-
gen , vooral nu de hoofden verlaagd zijnde ,
de neêren het door de golven van het duin
nederwaards gehaalde zand niet meer naar den
ftroomsweg kunnen ontvoeren. Laten deze
ftroofchermen almede om dezelfde reden- ten
opzigte der winden, als van de hoofden, ten
aanzien der ftroomen en golven is gezegd, regt-
‘boekig uit de kustlijn, en niet te ver van elkan-
deren, vooral niet aan de ellipcifche inwijkin-
gen van het duin worden geplaatst, ten einde
de milde zandftuiving, waar door men de kust
regelmatig moet trachten te verkrijgen, niet
nutteloos gefchiede, door zich op zoodanige
punten op te hoopen , van waar dezelve wel-«
dra wederom, door de eerste meer dan gewone
verheffing van den vloed en de golven , naar
beneden worden gehaald et verfpreid , of an-
ders het ftrand meer en meer door onregel-
matigheid bederven , of tegen het duin aan en
opftuivende , hetzelve nutteloos verhoogen,
_ het talud verfteilen, de ftroo- en helmplancin-
gen bedekken en verflikken , en dus in plaats
N van
le
van heilzaam , misfchien eer als fchadelijk zou
den moeten worden aangemerkt.
‚Laten deze ftroofchermen in diervoege ge=
plaatst worden , als men de vrijheid heeft genoe
men een voorbeeld op de bijgevoegde plat-
te grondteekening van het noorderftrand van
Walcheren , tusfchen Schorers- en Wilhel«
miushoofden aan te duiden, ten einde daar
door (gelijk men bij ondervinding heeft gee
zien, dat alle jaren gefchiedt, en vooral dan
gefchieden zal, ais de voorfchrevene verbe=
teringen , aan de tegenwoordige paalwerken ,
derzelver beflag zullen verkregen hebben) de
zandvlugt dermate op te vangen, dat men aan
wederzijden langs deze ftroofchermen regel=
matige hoogten aanwint, (zie fig. 3. fub
hiet. G.) waar na men deze hoogte op 1#
à 2 roeden van de duinstee zoodanig afvlake
dat zij , b v. onder de lijn a h eene onder-
ling gemiddelde hoogte van 5 voeten boven
de gewone verheffing der vloeden , behouden $
en dezelve vervolgens met ftroo en helm
beplant , gelijk men aan de bloote plaatfen
der duinen doet: alzoo zal men, de zandvlugt
ordelijk en doelmatig opvangende, als een
gevolg der goede uitwerking van de lage -
fteene hoofden , die de natte ftranden daar
toe
— 92 Jm
daartoe gefchikt gemaakt en verhoogd hebben
en ftuifbaar doen worden, weldra jonge duie
nen aanwinnen , die de misvormde duinen in
derzelver infcharingen regelmatig zullen aans
vullen ; de aanwinst fteeds meerder en meer=
der, en de refiftentie aan de hooge vloeden en
golven grooter doen zijn, en alzoo de hoofden
en aanhoorige werken eene gefchikte gelegen-
heid vergunnen , om derzelver vermogen en
nut over de uitgebreidheid van het geheele
natte- en drooge trand dubbeld te doen be-
merken. Dan zullen geen bekommernisfen en
angstige vooruitzigten de inwoners meer aam-
grijpen, wanneer vreesfelijke flormen loeijen,
de vloeden des oceaans rijzen en de vernie-
lende golven hunne ftranden en duinen met
een verfchrikkelijk geweld aanvallen. dan wor-
den de loffelijke pogingen van het Zeeuwsch
Genootfchap bekroond, en de herinnering aan
hetzelve blijve bij het late nageflacht nog in
zegening !
5 À - - Re js en ED Me Ke de ee
8 : ’ vs ae 5 5 Evel
ki id ë c/ r { à
5 pee, en he À , d x 3
E, > 5 N pe Ld
Ee ï 5 8 8 DES » ok
— . 8 Ea = « 8
’ ni > = En,
kn ” A _ - pe” ns =>
‘ ry hees « En
- - A= pa Ea eng 1 7 = Ed res an r
7 p : eer .
‚ 5 z Nl « E e Et id ei 5
zn 5e 5: fj eat ë EE Pd = Ö RE
A al ‘ " # il
A a 6 7 \ - Le | Ze
ë A e E 5 ns F 5 -
àt > ban , „ Ne heen n Tae Ä
8 « - an, |
Ba he , 4 = ‚ _
« «, 5; = Ez s EE zm ra % 2 IN hes = 4 see 9 5 E, he
a - , „ a - 5 = n zl
4
rte
N
9
>
/
Pd
Ì
Ì
bd …
r
adat
j
Î
K
\:
Ì
Af
.
S
£
x
Í
{
fj
bor
Le
\
)
Py
En De 0 ren
: On
LA
d
r
0
E
nd
$
4
Ì
za:
KERA Joe sx
et iupert € …
ede pn een en ET AE nt B vn
PEILINGEN DER ONDERGRONDEN,
DEN D NOORD STRAND
DAGELIJKSCH LAAGWATERPEIL, VOOR DE KOppEN DER PAALHOOFDEN OP HET NOORDERSI
5 v ZEE WAARDS.
TREKKIN
VAN HET EILAND WA £ GERIGT IN
- annet erheen
_ m = = = I Ì pa u
| p L: e df E * hd e Ï 6 ld | 5 __— ee 1 >
DATL ak E ee == (Gs Rie nalzaefSr.fon |roufvansfrauf PIEFTEN 1ANMERKIN?
et ae DER ER. 2 R. . 5 Re AANMELAL
| an | T u zu | Í | en IDE | | se je IN
POEN 1 n “ Í =S
| ï nl ! IS | p PEILINGEN. | ! 8 voete
[PEILINGEN : I E
Der Í 3 id — _|— ie En
al renee E == ET silk El me KE v ej k SEND
ht Û Í IE (April 1807.» SUA LES ONZ 7 2 Be IE, 1. Om de v
Tes Í s|« s | NE adh zele elkeen eee Sal o | 6, 5 ed 4 Pre > NTI me N
ater [Mo stop |e| AKA . l18ie «| 2 ss 6 |7|7 : RECAPITULATIE
Ee É | | e= x | N 5 4 $ 4 4 - 5 tee vo eer de af
Wolle  bea | : EEN eN è | MENE ER NEVEN SST -
de Nolle A : Í Í Í | Í - zi ’ k 4 4 | | ï 2 der f was DER NEVENSSTAANDE GEVONDEN GEMIDDELDE DIEPTEN VOOR
Í Í als Í Í 9 -
3 4 la |
Î : | EN « | Í Í zl ERrBE $ il 4 , ï lijk te kun= D PP \ 7 5
î es : 7 5 - $ UMlaarts 15 5 | | » BEMmaKkelijk te E KOPPEN DER AFGEZAAGDr PAAL HOOFDEN.
ee | TN Aalen lol 5 u [7 2 ze
REN | 3 je Ene 1) April ig .l 4 | 4 4 If Zee delle 2 ges: s) ï ls tegen die, (ng mmm”
Miel 1 | alá ls BIEN ZN f isop … | 3 | 3 Is {5sy6l6lz|izj 8 Bale SE Ive waren = NAMEN pra c c Gemidd
Maart 1Bog Bies +4 Jae ld € LTindl- [ 1810, zede ers El 9 jar [1 13 [13 [14 | 9s Mij pi AANMERKINGEN.
p ë Ig : | 5 pd q br ) fi [ ï í
ereinen. | Park Ia 5 | Ì hoofd. A " 3 | s 3 | 3 14 $ ò Is Kona r en, PAALMOOFDEN Ë rl
/ 5 6 : $ Pale ì
d, 1 Í k | | : p - 17 L ee sl _ ee nme
jef | [4 | 4 EMEA s lt
Í c Í 2 l J 1815 ) r N a vt. £ 1vt.6 ere 1vbc
a | ee | 2 ° L [ ij [ Wanneer men de diep
Í Í Í ! k April xêo7 a bals fsf ss 6 s Re IN Ne p
Apis bele lelefe ele ee | 19, April Sale NI NEE Ns DSN dr de ARS
A | ; : | A a
M : zi | | | (ie: | | vi 09 « 1 J (xe jak EE: 2 2 3 | 4 ai u U ereree NE o a AC | |
t KN Í Lars $ Í (5 |e lo 1 jafs al ala 5 |_der Hoofden vergelijkt
8 5 | eene ‚| __ P 4 Ponshoofd, } y Ole bar HGEREIJBEE NAOC Ee ed é MEDAN, 6 2 v‚4 |
tekerker- | Niaarc ans KON ba Eea Her{ IP al3l3 4 2 sars nr eel ee vens PS PEN Eel Nolle en het Ì | ; | met die né de afzaging
À | Mei 18 EINE CE [ft B ED) Ke |e | i 1 | * als|é ) / ale 7 rs: |
| Mei EN Í : be 4 nt \ k 2 4 | 5 IA d, Ce ee ty hae! id | fi ts duc ’er
mi 6 o | o t « 4 l 4 z 2, 6
Ô Ma 8 . k 1 le á d ) fi IS wiedeler se. À 3 C .e LK |
4 o hdd oorkomende paalho, I it EEn " middelde aan
„AI elle 5 3, 01
- pril 1807 . 6 | c AARLE FEL Iper n ij do verarern azeld 1 5 6 5
April 18 „a n at ERN | (2 6 5 EISA GIN GAIEG ION G 7 9 fo fó, 575 | die Tableau) fta v | vermor ie van 4% duim ,
Mei 1 sjafal4 ; ‘ir 240) kel he À Las vere slsie |e slo to |t c ( f e a
\ | fi 6 OE Jd | Maar 4 Ù € | Kes 1 Testers dank 315 Led
M Bog 4 } 4 } 14+ / : 6 Í A 4 | 6 3 » ï a 9 riet op het noorderftr L eenen halv
Apr aers old [4 IE gelnk j April % ENA El |
rashoofd, J Maart 1611 FAFSENEAENE $ , ra lkdard TA A > 6 7} | maareven hooger op , voor | ° Á | veets gelij & oc
| é Í 8 p La 2 a [Ss | rt | eb drhoofd 6 4 5 6 Í Ee
| rá ï malin | 6 | 7 | en noord vler | | | uit de verge
' Í > |r ) EN fi | 3 [4 ded EJN Pd / | hoofde eaten Ne f/ 2 |
N | | Jl ï had 8 gti Anks | Westkappelfchen & AAG 4 g der twee laat
Í | P ! Pi
| | April 1807 « 1|al|a 3 3 4 OEZ 9 HL de Bruijn de eee rde 2
4 : | el % ge hie Ì (mei 18 ra 3 | a 15) 6N 6 71 8 | 8 | 34 6$43 | het is daarom, dat men z Bruijn 7 kolommen vau winst er
ï | Ds Heeel Ib zite fe Maart 150 sla la |á4 314 |4 4 IS | 73 Schorershoofd. .eeee | 4 9 3 4 ve LS
Tg | Ie sah 6 ke tjaa Ja la lalala fs 3 Ja |2s 4 iet op de kaart van het verlies,
3 April ar Ni 614 } } 3} Schorershoofd 7 : 4 Í Í 7 ri, 6 o 6 1o oto
J 4 M IE ur 3 + | ‘ 4 | 3 | 4 + $ 7 | ) í > 8 af q 4 5 F | ftraud fub litt. G, vindt a Á
s Mei 181 4 4 ISIS | 4 | 4 ú id 1 4 n 4 Í 6 a a 1o
ë |é ik 3 4 sla f4laál4 ndenshoofd „ee... 6 9 ML EN
stel kt BENEN ESENENE CA ze Szilps 6 7 |á cl ecto doch om dat hee | Zindenshoofd
814 : : « 3 4 '4r ile S d me 6 — —— _
Isla lepe jals|a ja js |6 Jo je 6/À 3 4 alalalslals|s jé ls 6 be |
Aad À | le twee ccnige 4 sezament diepten. .… [7 | 66 vt.o dm 2 vt Bvr.gd
\ : 6 5 C ENE we | 5 5 s si6| 6 7 8 RC DP Ts
4 4 4 4 | 4 ) s | 6 Ô 6 6 | 6 zi El zi 6|6, 3}s aalhoofden in de nab = — |_—_— -—
| 1 a 2 : al 3 4 „10 Ò fl 5 | 6 | 1 7 7 Ô
=| PN ri Í Je r;À r 4 4 5 5 s|6 hd id d S 4a t | Í ü adm c d
re LIL | (SME RA pIE [=| $ Vilhelmius. | A ad deka Ist h t lat Io, sl van dat ftrar 1, uit [À Gemiddelde diepten . . « « | 4vte zc} 4 vd vbij ovt 7
pi reg 5 6 Le 6 ? Ï | 9
b Nie JM 18u «| a 3 s|4 4 ; ’ hoofd, ‚ te jalal , Een © shoofd
d d en Kn p p , 5 R | ek cd zonderd as real 4
/ Mm Sia. al als la là ls ls ls lé le |s | N 5 eh 7 > zonderd Payf
E 6 7 s |: n s Mi s|6 9 }
Ies reele eel ie lasvore ] Fee ENEN t 10 |1a [8 | och voor het welke wi
Ins zi (> , | | É Í € lz {es |: ze Jax |6, 4J
Ae alalslsle4 5 5 | 6 |a, tid laart 1 HENNEN PO 7
| | 8 n / vi Ke L 5 ecne peilingen gedaan vin En
| | an lbslbaler IEee len (KONIG EGA IKE 5 5
April _1Ros „ nadi lele |z 9 15 April 1Ro7 ..f 3 | 5 5 En Pe | d
| gt 3 Á bit 3 | le lele f D | 4 Mei 1808... la l sl 6ló6 lele |6l6|6 6 6 4 5, {9 den, heeft men vermeend ze
A (313 5 s Bute Ne ERE |
| Maart 1859 N “Is HB her de IS 9 | 5, 7 Maarti8o9 «| 2 | 4 | 6 | 6 LINS SSN senen lke dell en - inlasf: Í
Í April var : N EE 1 AN 5 AAL ML} 9 96, rf J April 18ro. al óf 9 {og |: to fur far fla fra pe 9 76E | hier te moeten inlasfchen , |
| fl laarti8it. „| 3 as ba loss sla l4 Ia s ló ll zis ol fender Maarts8ur .|a4lal6}6{6l6l|6l7z/{7| 7 B io a s/| Dare
ij [7 dl ze E É 1 3 | 8 p € D 9 9 |to fz, g | om. alle mogelijke refultaten „
| \Mei 1812 „ as 3jalslslg 617 9 95 2 | Mei 1812. , a EN AK: $ ) 2 | ) 2 a om alle mog
: Pi slalalsidlé 8 [6 Jzo [8 rj Mei 1813 5 6|7 7 |8|8|6ls|s| $ ie bee he |
slalsfólslz|lz|lz {lz |: |8 ls Ie } att 1814 alsislsi{slsleglël> a [to |6, 49 44 | zoo wel bij, als vóór het
a lala a|slals |6 16 [se |4, 1} LMaartuösse fs} 6) 6f7 |E s|slala4ls|6|z7|5, 65 |
5 | noorderftrand opte zamelen
| | | 4 6 16l 7 ri 8 9 9 [5 9 |
| | JATBEE CORE IEM BEDEA 0 OA ed
ziel Ki A KA IE A Ad |
. | 5 lsl4lals s|6 |7 8 [sal
é Í AENKIKAEARAEN EARN ETE
î Í : wl 5 |
' REI Lt ar Lao less AGN 8 | 9
Ò 3 IER, 4 als zis 1848 8 5, Id
nt . | ‘ 4 4 |4 is |4 7 9 [ro | 5, 8)
geld Rige els | 4 | 4 slslSléls {óf Tits, zj
laartaëss,. F3 I3 is {sla ls{ieló6 |s 9 [re | ro | 5,10
En
Lict. B.
KONDEN,
DP HET NOORDERSTRAND
REKKING ZEE WAARDS.
EE
R
GEMIDDELDE
SDIEPTEN
IN VOETEN,
2315) 26EVt.
. © e 24 Vie
I7zâ) 18 vt.
AANMERKINGEN.
Het fchijnt, dat men im het
jaar 1814 en 1815 geene andere
peilingen voor de paalhoofden
op het noorderftrand van Schou-
‚wen gedaan heeft , dan voor
No. ren 55 misfchien cm dat
dit de eerfte afgezaagde hoofden
aldaar zullen zijn geweest,
ite B
PEILINGEN DER ONDERGRONDEN |
VOOR DE KOPPEN DER PAALHOOFDEN NUMERO 1 EN 5, OP HET NOORDERSTRAND
VAN HET EILAND SCHOUWEN, GERIGT IN DERZELVER STREKKING ZEEWAARDS.
Ate ROEDEN AFSTANDS UIT DE ZELEINDENS DER PAAL HOOFDEN,
NAMEN DATUMS in Ra RE A EP GEMIODELDE
DER DER EKos | Ame lom: 6 RolZme | SRrj JR LOR, JECAS EENIEDER EE DIEPTENI AA MER ENE EN
El EREN DEILINGEN, l nd Peak ne IN VOETEN.
VEE PEILINGEN Diepten op deze afftanden, in Rhijnlandfche voeten,
t vt Vv t vt ve | vt. vt vi vr vt. vr vt.
Voorjaar van 1814. 6 | te fag | 27 | 30} 30 | 36 | 36 | 36 | 36 | 36 | 36} 39 303 Het fchijnt, dat men ix het
El Paalhoofd - N 5
Bekend onder \ Najaar van 1814. | 4 8 pral is | 18 | 18 | 24 | 26 | 30 | 33 | 35 | 35 | 37 23iá) LÓFvtef jaar 1814 en 1815 geene andere
à EEn nao Van & Voorjaar van 1815. 3 6 | 18 lor | 24 | 24 | 27 | 27 | 30 | 30 | 33 | 33 | 36 249 peilingen voor de paalhoofden
B No. 1, voorden
B Zoutenhaard. op het noorderftrand van Schou-
dl ( Najaar van 1815. | 3 9} t2|18 | arl 24 | 27 | 27 | 30 | 30 | 30 | 33 | 36 eee aA ute
wen gedaan heeft, dan voor
' No. ren 55 misfchien cm dat
ä Voorjaar van 1814. 3 (cn | raf 15 | 15 | 18 | 2x | 24 | 24 | 27 | 27 177 dit de eerfte afgezaagde hoofden
ij Paalhoofd be- Najaar van 1814. | 3 | Óf ë |: lus-ls5 | 26 | 28 | or | 23 | 23 | 26 | 28 17sd) 18 vt. | aldaar zullen zijn geweest,
Bl kend onder den |
naam van Voorjaar van1815. 6 OMISEE | Le La SEAN Le IS ta MISO SOMMS 195
No 51
Najaar van 1815 . 6 6 7 | to io | IO f ra | za | so | 30 | 32 | 32 | Za | 33 | « « eo 19 vt.
NB. De peiling in het Najaar van 1815, is nà de afzaging gefchied.
DG DA
Westkappelle , boven
27 Maart 1816.
PEREN EE NNU
| _ Den 18 Maj{ Den 27 Maart,
Laagwater ten rourenEr ten 6 uren, 4o minuten.
WAARNE
laagwater , v:
BET ml vt he vt, Tam, | Verchi.
Ve. dine
Io 20 le) po © o Hi 4
‚k io go o 5o o o ile
ER EO 40 o Ee o ï ghs
eRKIe | 5o o o fe) 2 ie
> Wi o o fn) o 4 din
a JH Ke) fe) e o 6 B
5 IÌ ao o o o 8 d
dele 39 o o o 10 pl
BON 49 I o ï \ Ks
jan |
J
en 12 o r | eo I 5 7 À
e Ia 10 I ble I 8 ank
zRI2 le) Ï 40 1 IL oe
afp iz | gef 2 | 50 2 alen
12 40 a o o 5 ed
I2 5e 2 Io 2 7 dun
I ° 2 ao a io ud
I To 3 30 3 o Be
Ï 2C 2 40 3 3 zi
Ì 30 3 50 3 7 Je £
ï 4C 3 o 4 o gr
r 5e 3 io 4 4 Bib
2 © 4 20 5 I 4
NAR Dt A ED NE BNN
520 5 | [40 5 8 é
2 30 5 50 6 2 ii
2 | 40 6 o 6 11 5 8
2 zo Z 10 7 7 oo
3 le) 8 ao 8 5 nt
3 10 Lo go 9 3 zen
3 eo | II 40 Ke) a Bald
3 3o | 12 50 10 Io Bil
3 40 13 o 11 2 Rae:
3 50 13 Io II 5 k 3
4 o 13 20 u 8 gs
go Ir 8
Hoogwater ten f
ter ten 12 uren, go minuten,
ai _ eek DR
IE WAARNEMING nopens het rijzen der Vloeden , voor Westkappelle , boven
laagwater, van Io tot to minuten , gedaan den 18, 26 en 27 Maart 1816.
En en mmmams _ 5 % EEE TEEN SNES |
IE Den 18 Maart. Den 26 Maart, Den 27 Maart.
Ie mm
Î Laagwater ten rouren, ao minuten. Laagwater ten 6 uren, zo minuten. | Laagwater ten 6 uren, 4o minuten.
; BE Ien IE vin || ohne | VGO Bies rather he AEL Ul mf ve | am | Veren
bál Ve. din, Vu. dm. Ì Ve dine
ni Io | 20 o e) ENT 6 30 o o af of 6, 40 ) o Se
Ì ‚k zo 30 o o EE 6 40 oe o 3 6 50 o o Sn Me
hi Zire | 40 o 1 En 6 50 oee 7 5 7 Zalesie o 1 Ear
Kl Ero | so o 3 8 7 fe) oft “#4 Nr de o a es
En EA LE ov o 5 de 7 lo o 5 SE 7 | to o 4 58
4 5 EL Ee) ed 7 DRE 7 20 o 6 ar 0 7 C o 6 Os
/ 5 |I 2o o 9 rs 7 30 eh OD) o 3 7 40 o 8 5 5
4 EPS: 30 e) 11 55 | 7 40 o 11 o 3 7 50 o 10 a 0
8 2 NI 40 1 I lk 7 50 I 2 De  8 o 1 ° 08
4 ENDE NSO 1 3 ES 8 o I 6 Dd 8 | ro r 2 ib
Ï on f12 fo) 1 5 be 8 To I fe) 8 go I 5 RA
o 3 lee | o 4 1sÂe ge od
EN 24 10 1 8 58 8 20 Dre AT 8 3c ï 8 E
zl RE 2e 1 1o EES 8 30 Gris 8 40 1 IL 5 3
mf 12 | 30 2 o EE 8 40 al 4 ed 8 | 50 2 2 ee
12 | 40 2 2 ec 8 5o EN Er 9 o a 5 ij S
12 5e a 4 a E 9 o Cal 0 5 Ei D) Io 2 7 an
\ I c p] 7 DL 9 o q o RS 9 20 2 10 DE
I Ic 2 9 re 9 20 3 3 EK 9 30 3 o o 3
7, 1 ac 2 Ii je ál D) 30 3 6 ne 9! 40 3 3 5
H re las IK ae Buls 9 Aon can omeen Dik beani zel an E
Ì Î NT 3 5 5 3 9 50 4 a Ee Ee) re 4 o E 2
Ef 1 5C 3 9 EN: de) o 4 6 ov To Io 4 4 o 9
2 ) 4 2 oe 10 to 5 2 ER 1o | 20 5 1 De
4 2 10 4 8 ag 10 Ye) 5 8 ea io | 30 5 4 5 3 Ì
ij A a | so 5 2 6 10 | 30 ele A 5 to | 40 5 8 é
” Í a | 30 5 8 2 io | 40 6e 5 7 to | 50 6 2 8,
| a | sol 6 8 : à io | sol 7 | 8 5 E rr o 6 1 3 k
En 2 50 7 8 5 11 o 8 a NE 1 10 Z 7 en
| 3 ol 8 5 Se 1 rom douze as 1 | so 8 5 9
| 3 | ro | to 8 3 Treo 8 ti 11 | 30 9 3 Se zen
3 | eo f rr 11 ps É u 30 | le 4 Sn it | 40 Io 2 DE
3 go | 12 8 Dg 1 40 | Io 6 ö 8 1 50 1o Io s
3 | sof 13 2 Si Ir | 50 | LI B inorels 12 one 2 ak Ì
vn 3 50 13 5 5 5 12 o 0 OE 12 19 II 5 EE 4
4 of 13 5 12 | 20 u 8 5 3 í
12 | Zo 1 8 9
Hoogwater ten 4 uren, Hoogwater ten ra uren,
| Hoogwater ten 12 uren, 3o minuten,
Lice. D.
vloeden vóór Westkappelle boven het
Ll van 1812 tot 1815 , ingefloten.
|
| 1790.
| EV Dm.
REE 25t
| EE 155
| 10 IlIst
|
gwater e «
K.
1815.
Vr. Dm.
10 95
He) 3
Ei … OFt
in 4
Gemiddelde
verheffing der
Vloeden.
Ve. Dm.
II 1
IE -C5
Ie 9%
Io 95
Io 9%
II 057
ir 16
II I
EE 18
4 HDA £
II o
io 103
132 Cs
II ke)
Gemiddelde
verheffing der
woeden.
Vie Dm.
IE O7
Kn 38
II oî
ra 1
AANMERKINGEN.
De waarnemingen in
het eerste tijdvak zijn
| gedaan op Blooifche
maat, terwijl die in het
| tweede tijdvak ten deele
in mêtres , doch het ge- (ff
heele jaar 1815 op Âhijn-
Jandfohe maat is ge-
fchied , waarom ik ook
de mêtres in deze recapi=
tulatie tot die maat her-
leid heb , en welke zich |
tegen de Blooifche maat |
verhoudt, als 26544 t
| =nfens het hlükt daar
Lite. D.
RECAPITULATIE der dagelijkfche waarnemingen nopens het rijzen der vloeden vóór Westkappelle boven hee
laagwater, in twee verfchillende tijdvakken, als van 1782 tot 7790, en andermaal van 1812 tot 1815 , ingefloten.
NER S ENE DD Ve Gemiddelde
EENANDES: verheffing der | AANMERKINGEN.
Te 1784. 1735. 1786. 1787. 1788. 1789. 1790. Vloeden.
Ve Dm. | Ve. Dm. Ve. Dm. | Ve Dm. | Vo Dm. | Va Dm. | Va Dm. Vi. Dm. |
Januari » to Ó57| m1 c3î| mr 15t) 1o 10sf| 12 Ozi) Io 1lojf IL of ei De waarnemingen in |
Februarij . 7 kor “Gag IL As I forst II v44 IE Izjf ML BI EE 145 at GE Dj n
Maartuaneils ovenevetsij NLO MNAc EN LON OS RILOT Ost LIS in côr| Io 8&| 1o OZE| to Ist Is : het eerste tijdvak zijn
April eben won wiel ZO OSE LO 53) 10 85) zo 6 Ir rif IL 238) It Orfeo seevef 1O 9% gedaan op Blooifche
Meier erf verteren antal OLON Er LO to 93) ro 103%} rr 438) 1O riJ| 10 Ofifp ae eee io 98
Junijgeverts (os te ever sie) IO eer TON seo 7r5l TL es jüd S KE Sjee VEE de ate nte o Ir o? | maat, terwijl die in het
Julijas » peveneijk do Woet Iorsi rn Ost 1 (GSR GEE TT a cs ale lake ee 5
c zi ï zt Eil 50 Eid ONE z
z & Wet l ral En
Augustus | 1o 1157} zo 63%| ro of8| 11 asf) 11 a8t| za 634) ze GR) 10 7itfe ee eeel Ir r eede tijdvak ten deele
Septemberf ro 8,2| to 8,3 10 TEEN arn A4réj IE vÓRl 1E dek) IE Srgj EU Af jee nn IL 15 { in mêtres, doch het ge-
October . II 1) io S8,7| ro 837} 11 652} ar ost| Ir Óft| II Aer) 1O Igrfe ee te. In er k É
November |_ ro lo 82 io 1 IE 435| lo 1o:3| It 8,8 11 IJ) IO Higdfra eee « Teo heele jaar 1815 op Rhijn
December ie 19 20 27 | Ee JN Er onbe Db ] ;
Lo ro 551) zo 7jf} lo 53) IL Óf) u 6 | to Iep ML 95 $ lo Ig | Jandfohe maat is gê-
7: a gemiddelde vloeden in dit tijdvak « «« « « « ° eee} 13% ò 5
Som van 12 gemiddelde en mm dit tijdvak « « « Ie IR 3 fchied , waarom ik ook
Dus de gemiddelde vloed, of de verheffing van dien boven laagwater « « II © à fi
de mêtres in deze recapi-
ES EEE EEN GTD NN SNCF EI EE EN EEN DEE EET ID
TWEEDE T IJ D VA K. ng tulatie tot die maat her-
M A AN DEN.
18t2 1813. ö 815. vloeden. een n
812, 3 I8i4 1815 5 leid heb , en welke zich
Ve. Dm, Va. Dm. Ve Dm, Vrt. Dm. Vie Dm. k
ENGE EE 0 0 Caold On B COD RROND EO POLEEDNEE Ie E RÓ 10 H| ir of | tegen de Blooifche maat
februarij „ . B Dn Geh 11 ERN út EÀ 10 3 ES F
vuld ro oe Ho ene to Hato IE 82 2 1 35 verhoudt, als 26544 :
Maartite rel stelielaWenletie) snle lelaneln tante enemies «lele te ielhertenetetele Li Ik IT SOE | (IE rv Ost IE 04
Api ea el eee PLO lo ro} 10 6 10 1tr5 | 276505 het blijkt daar
EES ono An deb 0000 0 00 HE OAD HOOD dd SC LI EN OL CE 4 NE 0 dt d
WN ASR be on ROSS an Sao to REED 00 0 IE 4e TO mi? pie CHEN Oeps eef HED at in het tweede
Pr ke
Juliane ovomans dere ovale telles ven nae vena zeen oale LOKO AI BEET EAN 83 u Car Lo 1 tijdvak de laatste waar-
PE Soren On 0 ee OOM L lo gat Ir 3 lo 105 rn Bt Ir of
'
Septembergen tate eline steker ete lele e tee nie te e/s ee LOG 0 LORE lo 9 | 19 835
a 8
October Beemen ansite eveteretnn ares) e eWelg) se 1 efo vel IEA | ALA LON: 1o 65
Som van ra gemiddelde wloeden in deze jaren «…«.s,e« «ese | 132 3%
Dus de gemiddelde vloed, of de verheffing van dien boven laagwater.» } At of
|
Io 8 nemingen ep den vloed,
LO CNS
L 13 EE ES hooger gaan dan in
Novenikennenanasag mens mensnenezenriensdenmns sentnenrnserin IO el Os pi EA EE Ser 10 1036 | 11 of
DecemberkenNeleeleWelv iste wiee nienel inte le dellsse ee: a 10 1157 Ir 2 Io Ilé Ir 133 It oi | het eerste.
Le 0)
IS
Lie, E, AANTEEKENING der
STORMVYLOEDEN, welke op
de noordkust van het Eiland
Walcheren zijn waargenomen,
federt men begonnen heeft de
paalhoofden op dat ftrand in
julij 1808 af te zagen; alsmes
de van de voornaamfte fcha-
den , welke die ftormvloes
den hebben te weeg gebragt
opgemaakt uit de berigten 4
waar van de oorfpronkelijke
onder de Directie van Walches
ren berusten.
Den 9. Octoher 1808,
„Hebben de ftorm en hooge vloed veel fchade
aan den Westkappelfchen dijk, in de kram- en
rijswerken veroorzaakt; onder anderen is er ir
„het rijswerk, tusfchen het MVollenhoofd en hee
Staket op de ronde Nolle een gat geflagen van
ongeveer 40 fchagten grond verlies, en ont=
ving het Klijvershoofd van voren een geduche
ten ramp „ waarbij het aan de zuidzijde één
d ‘Kist,
kist „ en aan de noordzijde twee kisteri lengte
verloor. De onafgezaagde paalhoofden op het
poorderftrand, bekwamen insgelijks veel fcha-
en „ bijzonder het de Vriendshoofd.
Den 7. December 1808.
Woei de florm hevig uit den westen en
noord-westen , en bekwam men aanmerkelijke
fchade aan den Westkappelfchen dijk in de zee-
weringen ; ook was het duin op het noorder-
ftrand op vele plaatfen aangevallen, en deszelfs
tee eenige voeten fteil aangezet ; gelijk onder
anderen, bij het Matthijsfen- en Nebbenshoofd ,
waar, eenige roeden hooger dan de laagwater=
lijn , zelfs het ftrand 2, 3 à 32 voeten fteil is
aangezet geworden. Dit was ook het geval
aan de noordzijde wan Perreshoofd, alle buiten
het terrein, der te dier tijd afgezaagde hoofden
gelegen. Deze fteile kanten zijn moeten wor-
den gevlakt, en met “rijswerk beharnast en
verzekerd ; waarna dezelve van lieverlede wee
der zijn aangezand , en door de natuur onder
eene egale helling gebragt.
Den 17. en. 18. December 1805.
_ Bekwam men met den ftorm en hoogen vloed
Men uit
—_{ AID pe
&iet het westen en west-zuid- westen, veel
„ fchade aan het Pierminnes- en Odijkshoofden
voor den Westkappelfchen zeedijk, en aan de
onafgezaagde paalhoofden op het noorderftrand,
bijzonder aan het Perres-, Borsftlens-, Prin-
fen-, Pous- en de Vricedshoofden , alsmede in
het kramwerk aan de westwarering : het nieu-
we gaffelfchip van F. van Sprang , voor den
westkappelfchen zeedijk met hout geladen ,
verongelukte tegen het flaketwerk langs den
‚zoom des duins, ten zuiden den dijk gecon-
ftrueerd.
Den 26. en 27. Zanuarij 1809.
Werden met den ftorm en hoogen vloed, de
drie onderfte reken dwarsftaker > ten noorden
het Zuidwaardschhoofd, geheel weggeflagen 5
mitsgaders de vooroever, tot diepten van 12,
14 à16 voeten. Het Zuidwaardschhoofd werd
door de aanrollende golven, van deszelfs zijwe-
ringen beroofd, en de punten der palen zelfs,
aan de noordzijde zigtbaar. Verfcheidene dae
gen aan elkanderen, was men ‘met een aanzien=
“Wk aantal wagens , manfchappen enz. bezig
om van alle punten der watering de grootfte
Doornikfche en Noordfche keifteenen, in het
Ull prer. Z. GEN GG gronds
a EAP a
grondgat te ftorten , em het verlies eeniger=’
mate aan te vullen, en den oever verder te
dekken , en te verzekeren,
Den 32, Fanuarij 1809.
Ontving men met den westelijken ftorm en
hoogen vloed zeer aanmerkelijke fchade aan
den Westkappelfchen dijk; — over meer dan
Soo vierkante roeden , wierd het kramwerk tot
de diepte van r voet gemiddeld weggeflagen ;
in dat op de zuidernollen, (*} liet de ftorm op.
half vloed hoogte een doorgaande geul na,
van het ee tot het ander hoofd , van 22 À 3
ssfoeden breed, tot de diepte van 1, 12à 2 voc-
ten. De onafgezaagde paalhoofden op het noor-
derftrand van Walcheren bekwamen alle, het
een meer en het ander minder , aanmerkelijke
fchade; onder anderen verloor het Prinfesfen=
Hoofd hier bij veel van deszelfs verbindfelen ,
als gordingen, kespen enz. Aan de andere wa
teringen van dit eiland was de bekomene fchade
suede aanzienlijk.
P4
C*) Wie het kramwerk op de Zuidernollen van den Wesskepe
pelfthen dijk van nabij kent, moet dit verbazen, en er uit be-
fluiten, dat de aanval en neêrbaling der golven, op deze zeekus
des eilarids » verfchrikkelijk moet geweest zijn,
id
Den …
|
a EE
Den ar, Februarij 180% __ „
Heerschte de ftorm uit het westen en zuid=
“Westen. Pierminneshoofd heeft. daar bij , one
der anderen 20 ftuks palen verloren; Odijkse
hoofd wierd aan de zuidzijde , in het voortte
gedeelte a roedeu lengte geheel weggeflagens
Kruishoofd , en de onafgezaagde paalhoofden
“op het noorderftrand, als Perres-, Prinfen-,
„Bijlevelds-, Lijndenshoofden enz. bekwamen
“mede aanzienlijke fchaden ; Perreshoofd' was
„thans , door zoo vele rampen reeds $ velden
„geheel ingekort; dit begon ook het lot te
„worden van meer andere onafgezaagde paal-
hoofden op dit trand. t
Den ar. en aa. October 1816
Woei de ftorm, uit het zuid - westen
waar door onder anderen , aan de noordzijde
van’ Zuidwaardschhoofd, een gat in het mate
‚werk geflagen werd , waar bij ‘de verlorene
„gron ‘d ongeveer 250 fchaften bedroeg, het zware
“ paalwerk aldaar allerwege vernield werd , en
door de toomelooze woede der golven , meer-
dan 35 lasten Doornikfche {teen van den ftee-
„nen Ber ‚ over het dwarsftaket heen, naar
Ga “boe
—=( 100 )—=
Boven op het matwerk werden geworpen. Het
Landshoofd aan den Westkappelfchen dijk , ver-
loor hier bij 35 kapitale {lukken , zoo palen
als gordingen enz. |
Den 14. en 15. December 1810.
Stormde het uit het westen , waar door het
„Landshoofd,wederom eenige palen enz. en het
dNebbenshoofd van voren 5 roeden lengte vers
door; het Matthijsfenshoofd wierd 8 àg voeten
van ‘den duin gefepareerd. Het Lijndenshoofd
verloor deszelfs rijsberm aan de zuidzijde,
over 17 roeden lengte; het dwarsftaket aan de
noordzijde van het Zuidwaardschhoofd verloor
5 roeden aan den noordkant, benevens deszelfs
rijsberm: het enkelhoofd van Borsfelanshoofd,
leed mede veel fchade enz.
Den 28. en 29. November 1811.
ES
Met deze ftormen zijn er veel hoofden óp
“het zuiderftrand van den duin ontworteld, én
“eenige fchade , in de rijs- en kramwerken,
‘gan den Westkappelfchen dijk oncftaan, |
Den 14. en 15. Februarij 1812,
Met deze flormen wit het westen, wierd
af de
Ed 101 bes
de duin op het zuiderftrand van Walcheren
door de golven en rolzeeën aanmerkelijk aans
gevallen , en verfcheidene paalhoofden anders
maal van den duin ontworteld,
Den 28. Augustus-18re.
Woei de ftorm uit het west- noordwesten
en verhief de vloed zich op het noorderftrand
van Walcheren ‚ tot aan’ de teeên der duinerie
In de kramwerken, aan den Westkappelfchèrn
dijk had'men zeer veel fchade : de onafgezaag-
de paalhoofden, als onder anderen. Prinfen-,
Pous-, Bijlevelds- en Lijndenshoofden, onders
gingen insgelijks gevoelige verliezen, i
|
Den 18. ard 1813.
ande het uit het west = zuidwesten e
westen ‚ waar door de nog onafgezaagde paale
hoofden , vals du Pons- en Lijndenshoofden „
zeer groote rampen ontvingen „ ook fchenen
de faker paalhoofden , als Boddaerts , Nete
Bers- en Matthijsfenshoofden veel geleden te
Shebben : her ftrand en duin was aldaar zeer
“aangevallen en verminderd; de fteile kleikans
gen van her ftrand zijn er moeten „worden af=
gevlakt en met, rijswerk. verzekerd, Men bee
G 3 kwam
{102 Je
kwam hier en daar aan den Westkappelfchen
dijk in de kram. en rijswerken, mede eenige
Achaden,
'
Den 11. October 1813.
Stormde het uit het westen , waar bij de
zeeweringen van het Eiland Walcheren veel
Schaden bekwamen, bijzonder de kram- en rijs-
werken , het duin op het zuiderftrand leed
«hier bij zeer veel , de golven bereikten de
„kruinen van de zuidernollen te Westkappelle.
„Het water vloeide ook op den kapitalen nieu-
„wendijk, aan de Zwidkraaijerpolder, in Zuid-
beveland , terwijl het buicentalud van den ou-
derdijk op het zuideinde des Polders tot in de
kruin toe werd weggeflagen ; het noorderitrand
van Walcheren , waar thans alle de kapitale
‘hoofden waren afgezaagd, leed hierbij niets,
Den 17. en 18. October 1813.
Woei het een ftijve westelijke wind : door.
de buitengewone zwaar aanloopende landzeeën
Jangs de noordkust van Walcheren , even of
„dezelve door een hevigen ftorm wierden, bes
“wogen , ontving de Wesskappelfche dijk in
deszelfs zeeweringen benoorden het Zwid-
tb waar dsch
_
eG 403 Dee
„waardschhaofd, eene rmemp, die van beneden
den berm aan de tee, tot in het talud 3% roe-
„den breedte doorging, ter diepte van 3 voeren,
over eene lengte van 4 roeden, gelijk 42 {chaf-
ten grondverlies , zonder de defenfie.
Den 17. November 1813.
Stormde het uit het westen : ’ Landshoofd,
Huisfen de Kasttendijkes- en °t Kruishoofd « enze
bekwamen aanmerkelijke fchaden,
Den 28. Fanuarij 1814.
Had men langs den noordkant van Walche-
ren veel drijfijs: de Westkappelfche dijk fcheen
er aan alle kanten mede bezet te wezen, waar
door de werken aldaar buitergemcen wier-
den befchadigd ; onder anderen verloren de
‚ rijswerken aan dien dijk ‘eene oppervlakte van
niet minder dan 540 vierkante roeden, en de
kramwerken over 1rooo roeden lengte , goo
‘vierkante roeden oppervlakte; van welke bei-
de werken 3 gedeelte geheel was geruineerd ,
& voor de helft, en 4 flechts voor een derde
gedeelte, Den 29. dezer maand volgde op. die
alles een vliegende ftorm uit het west- noorde
westen en eene zeer hooge zee, die te Weste
sa G 4 kap»
—_( 104 ==
kappelle op fommige plaatfen tot in de krufa
des-dijks rolde , en waar bij de kramwerken,
‘wederom een verlies van circa 2oo vierkante
roeden ondergingen: het noorderftrand noch
de afgezaagde werken op hetzelve, fcheen bij
dit alles niets of nietsbeduidends te hebben
geleden , dat te meer opmerking verdient ,
daar «de kust-met ijs was bezet geweest 3, die
aan de zeeweringen der naburige dijkaadje zoe
veel gekost had.
e
Den 11. Januarij 1815.
‘Vloeide het zeewater op het noorderftrand
van Walcheren tot 15 à 16 voeren; waar dogr
‚de golven ieder oogenblik de teeën der duinen
bereikten: men bekwam hierdoor echter geene
verdere fchade aan dat ftrand „ dan dat het
Stuifzand van den zoom der duinen, door de
ftroofchermen enz. opgevangen, meest al was
geroofd, en naar beneden gehaald ; de were
ken zelve leden niets Maar het zuiderftrand
van Walcheren leed hier bij veel verlies: hee
duin was genoegzaam overal aangevallen en
afgenomen , tot 6 à 8 voeren,
Des
al 165 PS,
Den 3%. Maart 18150
Ph Stormde het uit hee west- zuidwesten ed
bragt deze ftorm eene zeer hooge kolom was
ter aan den wal, die binnen gâats tot twee.
maal de hoogte van gewoon hoog water meg
dood tij is waargenomen : de duinen op hes
zuiderftrand wierden andermaal fteil aangezet,
en fommige paalhoofden , wederom van den
duin ontworteld; ock waren de duinen bij en
nevens MVebbens- en Matthijsfenshoofdjes , en
achter het ongedefendeerde ftrand, ten oosten
dezelve aanmerkelijk afgenomen: het Zyide
waardschhoofd verloor bij dezen ftorm oa
fluks voorname palen, doch het eigenlijke ge
defendeerde noorderftrand, noch de afgezaagde
zeeweringen leden geene fchade, immers vine
den wij in de rapporten er zelfs den. ‘fchijn
niet van,
Den va. April 1815.
Woei het een onftuimige Wind, uit hee
DAE Order en noordwesten, vergezeld met Zwaar
_Aanloopende golven, die de hoogte van 19àeo
voeten boven gewoon laag water bereikten à
‘waar door het Matthijsfèns- en het Nebbenss
hoofdje, van het duin ontworteld wierden > ER:
bier en daar aanzienlijke fchaden ontftonden.
Den
nf 106
Den zo. December 1815.
„… Had men genen zoo hoogen vloed aan den
„wal, dat dezelve, aan her ftedelijk magazijn te
„Middelburg flechts 14 duimen lager wierd be-
„vonden , dan de verfchrikkelijke vloed van
„33 januarij 1808 , en dus in hoogte zoo na ge«
hijk ftond, met den geduchten vloed van 26
januarij :682. De Westkappelfche zeedijk ver-
toor hier bij niet minder dan 2oo vierkante
roeden kramwerk enz. het duin op het noor=
derftrand wierd. aangetast, doch dat van het
„zuiderftrand veel meer, zoo dat de lengte der
paslhoofden, welke van het duin op dit laatste
ftrand, wierden ontworteld, gemiddeld 14 voe-
ten bedroeg; terwijl de ontwortelden cp het
noorderftrand flechts roë voeten beliepen.
Den 16. en 17. Februarij 1816,
Had men niet minder dan drie hooge ftorm-
vloeden aan den wal, uit het westen tot het
noordwesten ; waar bij aan de Westkappelfche
watering , aanzienlijke fchaden in de kram-,
rijs- en paalwerken ontftonden , en die niet
minder dan op f 19,674 : $ : — gefierd zijn.
Deze vloeden , bijna regtftreeks op het noor-=
* derftrand aanloopende , bereikten de duinsteeën
én
|
|
|
—C 207 )=
en ontwortelden /ommige der paalhoofden van
hetzelve , ter gemiddelde lengte van 55 voe=
ten 3 doch de duinen , tusfchen de hooge
paalhoofden , op het zuiderftrand van dit ei-
land wierden ruim wat meerder aangetast, Zoo
dat de, hoofden, die van den duin wierden ont=
worteld, gemiddeld, 12 voeten lengte belie=
pen , ofschoon de paalhoofden , hier zoo veel na-
der bij elkanderenftaan dan die op het noorder-
ftrand van dit eiland ; wezenlijk even min dan
de boven aangehaalde vergelijking van de ont-
worteling der hoofden, geen fterk bewijs voor
de nuttigheid der hooge paalhoofden , in verge-
lijking van de verlaagde op het noorderftrand!
Bedenkt men nu hier bij, de uitwerking der
vroegere vloeden , toen ook op het noorder-
ftrand nog geen paalhoofd was afgezaagd, als
wanneer dit laatste ftrand doorgaans meer dan
het zuiderftrand leed , dan valt de betere uit-
werking der afgezaagde hoofden , bij ftorm-
vloeden, nog des te meer in * oog. Met den
noodlottigen vloed van den 24 januarij 1808 „
_… wierden de paalhoofden van de duinen op het
zuiderftrand, flechts gemiddeld 14 voeten ont-
worteld , doch die op het noorderftrand ge
middeld 24,2 voeten,
A OO ad
We
bn EE Ne 4
oF adh: Se,
EN en
Erne.
HE
Ar hne
def
re
ef
kt
«
ct ay tag Èr pig 3
k in
k: es aba EE za ‚ai ek 5 bh
a vita ; „ind Ens ze
me 4
dao, ENEN aties wait
E
£ ik ad dl. Hek EN Wia 5 n
rt Hiel Sh Roodt wed eek
Aanspoten dod in. vgl
4 bibi ij keg oh fiet Aid Re
obigepeed sijne T A: in Te
kk
BRE Snen Pee vraat laet 4
it wege ar Îs
dd 2ORR heks Preis ma: near
„Hem Ee et zal) ont Sn
N Tash ji aar ks “edu & valde,
Bn EN hi a 3) dev enal
: at rade
ze = |
ene —) bni 8 dln ad EE ene
SCO
to Middelburr 4y Of
et OB: in
Termen eeen rd ed nen
oe) we Eer
AO verklaring der bovensande Siren.
d t
Fig: Jul) yon (daend, adeelle van dt Lachifd 1 Nan Allie mld vg og Af verloren: zyn voors na dl ylang weabrem mel. degen en vlee metten der: dee gordingen verbonden. welde Mlielve alvorens had. ijk d
ppeerelugdl wl wert bond! (dl horvormeny tn bnnerendk hofd nt, ZOD df Znaliurljkerjze verd. -
| Fig He an en hoe verre dae Jan én mel alen geld sonde Aydhuyfden Hunnen Eea PD, behoudend daar van Ml gan Gd card van nieitwe hyfe clrgeen zie een verwildde kj de bee zien Jaden [Ussel merel
van dén en voor zoo veel van Mel vba en voedrjdache bermen alb, b geraden zalbevenden worden. GD slbendorsd hr berde van S5lol 20 dhtiman vapdij), Aan, naar vereischt, Al F voelen dk gaan: alb zure sleerun daar verwer.
Hr war dee meerder nd ar gothen / pe 4 vrezen dr. Y A EPT al Afd aangelbgd slanbermfee h k Hserusn) BE meerder dlelnalijfed nog, el welin handler geveerde spender, werden Á zamen
Fi moelendde ale «dan dl slaken Alde (enig nil, danger genemen worden, aan delle oven berde onderd wijfen hear gaan. ira OL ene welligt bel mearder belast bvee nen albert staen /al S/aan iden
zl hun de la hl bn mend züarden. ae
hel
ALGEMEENE en BIJZONDERE
OMSTANDIGHEDEN
VAN DE AANMERKELIJK E
ZONS-VERDUISTERING
OP DONDERDAG DEN VIl, SEPTEMBER
à B: SO
VMVLVVLUV
BEREKEND EN ONTWORPEN
door
MPR OU RIE,
LID VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAE
DER WETENSCHAPPEN,
TE MIDDELBURG.
Aan wien het Genootfchap , ter betooning van deszelfs
5 genoegen over deze mededecling , de ZILVEREN
MEDAILLE heeft aangeboden.
d
AS
e
ols ken Hoi
EN
Je
rts Dâsiead
tje of
ÂLGEÈMEENE zn BIJZONDERE
OMSTANDIGHEDEN.
<
DER GROOTE
ZONS-VERDUISTERING
op DEN Vllve® sepremBER 1820:
Ín de maand Maart dezes jaars 1818 aan het veel
geacht ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETEN-
_BCHAPPEN hebbende aangeboden eene teekening
„van de schijngestalten der door mij gevondene en
_ voor ons Vaderland zoo aanmerkelijke Lons vers
_ Äuistering van, den 7den September 1820, ont
„worpen voor vier onderscheidene Steden , gaf i
daar bij mijn voornemen te kennen , om; je
meerdere ruimte van tijd, de algemeene en ba
dere omstandigheden van dit verschijnsel verder na
„te sporen: het is de uitslag van dit onderzoek ,
nevens de beloofde beschrijving en verklaring ,
die ik thans wil mededeelen.. dn
Ik heb de berekening gedaan en het meetkuns-
tg ontwerp gemaakt volgens de Nieuwe Eclipti=
„AL peen. Zoen. A5 scha
ED
tische Tafelen van den Heer 5. Dr KANTER ;
Phil.z. een werk dat ten vollen verdient meer
algemeen bekend te zijn, dan tot, nog toe plaats
heeft: ‚daar ik tot mijn leedwezen bemerkt heb
dat ‘er kundige liefhebhers gevonden worden ,
die hetzelve niet , of slechts oppervlakkig kennen
de & misschien nog weinig vertrouwen op de
paauwkeungheid dier Tafelen en der daar op ge=
gronde bewerkingen schijnen te stellen. Ik ge=
loof dus dat het niet ongepast zal zijn deze Ta
felen hier nog wat nader te leeren kennen, te
„meer ; daar dit eenigermate tot een blijk van de
deugdelijkheid mijner eigene bewerkingen zal
kunnen strekken.
De Nieuwe BEeliptische Ta felen dan, zijn
getrokken uit de verbeterde Maans-tafelen van
3 MAijeR. Het verschil bestaat daarin , dat ‘de Argu=
“mentên derzelve niet in teekens, graden, minu-
“ten, enz. maar in decimalen zijn gesteld; dat alle
die Argumenten reeds gevormd gegeven worden,
_ terwijl de Tafelen ook zoodanig zijn ingerigt dat
men, onafhankelijk van de lengte van Zon er
“Maan , den tijd der Conjanctien en Oppositien
‚“ aanstonds vindt. Overigens zijn alle de vereffenin=
gen , die men moet toepassen, altijd bij te teilen;
' ‘waardoor dan ook de mogelijkheid om in misslagen
te vervallen, grootelijks wordt weggenomen.
‘ Ex
EDS
Ër wat. dewzelver naauwkeurigheid betreft; hier
Omtrent. meen ik mijne lezers naar het „werkje
zelve te mogen verwijzen: zij. zullen daar mm zien,
dat, overeenkomstig des Schrijvers doel, in dit ops,
zigt slechts een weinig der uiterst strenge naauws
keurigheid aan het gemak is opgeofferd, Ik-voog
mij, beroep mij hier. op de ondervinding „ als de
beste leermeesteresse ; deze heeft nij nu, gedurens
de vijftien jaren, de deugdelijkheid en jristheid
dier Tafelen genoegzaam bewezen: trouwens, alle
Eclipsen „ die ik. daarmede ontworpen heb en
vervolgens heb kunnen waarnemen 5 zijn ; El
alle bijzonderheden „ juist uitgekomen ; en ‚im
zeer enkelde en de meest „ongunstigste gevallen ,
is het verfchil nooit grooter dan 2 minuten tijds
geweest ; een verschil dat , ook bij de allerstreng=
ste. en langwijligste berekeningen, uit de beste
Maans-tafelen afgeleid „ nog wel eens even ed
voorkomt; x -
Toen wijlen mijn vriend ‚ de weleerw. Heer
VAN HOEK zijne Geschiedenis van den Waters
vloed des Jaars 1808 schreef, en daarin een vern
haal gaf ven alle de Watervloeden van vroegere
Jaren , verzocht zijn Eerw. mij, de Nieuwe of
Volle Manen , welke vóór of na den tijd dier vloes
den hadden plaats gehad, te willen berekenen: ten
einde daaruit te kunneu zien , of die vloeden al
A 4 | dax
zt & js
dan niet. bij springtijen waren voorgevallen. Ik
berekende die dan uit de Tafelen van LA LANDE,
welke ook die van MArjeR zijn , en te gelijk
uit de Nieuwe Ecliptische Tafelen van den Heer
DE KANTER, om alzoo deze laatsten eens te toetsen.
Op deze wijze had ik reeds de Nieuwe en Volle
Manen van een groot getal Jaren van ettelijke
eeuwen , dubbeld berekend, en ik vond zoo veel
juiste overeenstemming in beider uitkomsten , dat
ik voor alle de volgende jaren, de tafelen van
LA LANDE varen liet, en mij , met alle gerust=
heid, aan de andere, die eene veel kortere en
meer gemakkelijke rekening gaven, gehouden heb.
Ik erken dat men van een meetkunstig ontwerp
niet alle de uiterste naauwkeurgheid van eene
strenge berekening , kan verwachten— Maar welk
liefhebber der Sterrekunde, die deze verhevene
wetenschap niet als zijne hoofdbezigheid beoefent,
heeft den noodigen tijd, het geduld en de be-
Kkwaamheden , die tot zulk eene hoogst langwij-
Tige en zeer ingewikkelde berekening vereischt
“worden? waarin, bovendien, het begaan van mis-
slagen zoo mogelijk is. En hoezeer wordt deze
‘arbeid nog verzwaard, wanneer men ook de al-
* “gemeene bijzonderheden eener Eclips wil nasporen,
ef alles wil berekenen wat noodig is, cm op eerie
wereldkaart het spoor te trekken, het welk de
7 sin
al, OD zend
schaduwkegel der Maan op den Aardkloot zal bes
schrijven, waar uit men zoo veel fraais kan afleis
den, zoo als ik het een en ander straks zal doen:
De liefhebbers der Sterrekunde zijn dus dank ver=
schuldigt aan den heer pr KANTER ‚ wiens ver=
‚muft middel gevonden heeft, om, door eene zeer
kleine opoffering van eenige naauwkevrigheid ;
die, in de meeste gevallen, onmerkbaar, en in de …
ongunstigste ‚ niet hinderlijk wezen kan, en-door
zijne verbeterde handelwijs der Projectien , dat al-
les tot zulk eenen verwonderlijk hoogen graad van
eenvoudigheid , kortheid en gemakkelijkheid te
brengen. — Geen wonder dat twee beroemde
Hoogleeraars in de Wis — ep Sterrekunde, aan wien
hij zijn werkje , vóór dat het gedrukt werd , ter
beoordeeling aanbood , hetzelve met hunne volko-
men’ goedkeuring en lofspraak. vereerden— Geen
wonder dat het ZrEuUWSCH GENOOTSCHAP
DER WETENSCHAPPEN de opdragt van het-
zelve, met genoegen aanvaard, en den verdienste
dijken Schrijver met het buitengewoon Schin
bekroond heeft,
_ Eindelijk zal men, bij de verbeterde kinders
der Projectien , die daarin geleerd wordt, wanneer
“men met alle mogelijke wiskunstige netheid werkt,
‘en daarbij eene groote duizenddeelige schaal ge-
bruikt, (zijnde de mijne van 17 Nederlandsche
A5 duumen
duimen‘ (certimieters ,) het zeer gemakkelijk tot
eenen vrij hoogen trap van naauwkeurigheid kun=
nen brengen; zoo als straks nog nader blijken zal,
En
_ Met deze Nieuwe Tafelen dan, zal men ; door
de enkele optelling van slechts twee getallen, voor
elke maand herhaald, niet alleen alle de Nieuwe
en Volle Manen, maar ook alle mogelijke en ze=
kere Zon -en Maan- Eeciipsen, die daarbij kunnen
voorvallen; aanstonds vinden.— Eene kleine
en even gemakkelijke benadering, zal den tijd der
ware Conjuucte of Oppositie, op een groot half
uur na, bepalen ; en aldus zal men, met zeer weis
nig moeite ; in weinige uren ‚ de Nieuwe en Volle
_ Manen en de daarbij voorvallende Eclipsen voor
verscheidene jaren kunnen vinden.
‚Dus bad ik reeds, in den jare 1804, alle deze
verschijnselen voor, 12 jaren ‚ „deels voorloopig „
deels geheel berekend. Mijne nasporingen liepen
tot in 1816; en in den winter van dat jaar, beving
mij de lust om dezelve verder. voort te zetten. In
drie avonden bragt ik het tot bij het jaar 1840,
en bij deze gelegenheid scheen mij de Eclips van
den 7den September 1820 voor ons Vaderland
‚zeer aanmerkelijk te zullen zijn ; waarom ik die
„dan ook aanstonds meer uitvoerig berekend en
ontworpen heb. De uitslag overtrof mijne ver=
wache
A7
“wachting, daar ik dezelve voorde noordoostelijke
deelen van ons Vaderland ringvormig vond. Ik
deelde mijne ontdekking mede aan mijnen vriend;
den Heer Dr KANTER,- met verzoek om die,
tot meerdere zekerheid, ook eens te willen bere=
kenen: zijn Ed. voldeed hier aan, en de uitkoms=
ten, van onzer beider berekeningen stemden, in
alle bijzonderheden , volmaaktelijk overeen — Hij
verzocht mij toen om ook voor Leijden cene afs
zonderlijke teekening van dezelve te ontwerpen;
om die aan. cen” Hoogleeraar van zijne kennis, op-
“de Universiteit aldaar, te zenden: ik heb dit ge=
daan, en de Heer DE KANTER gaf er insge=
lijks kennis van-aan den Heer CANTZLAAR
te Rotterdam , met de wmtnoodiging om „deze
Eclips, ook eens, óp zijne bijzondere wijze, te
berekenen ; zoo als die Heer ook gedaan, en ons
de uitkomsten gemeld heeft, welke, met de door
mij gevondene, zeer wel overeenstemden. —= Dit
een en ander had plaats, vijftien maanden vóór dat
ik de meer ‘uitvoerige teckening van de schijnge-
stalten, aan het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP
“aanbood. Het is dus niet onmogelijk dat men! in
__Holland, door deze onderlinge mededeeling , op
de aanmerkelijkheid van dit verschijnsel eerst op
merkzaam geworden is: schoon ik ‘mij de eer
der cerste vinding miet wil aanmatigen,
Mijne
—_( 8 Je
s Mijne berekening geeft de volgende uitkomsten :
_ De ware tijd der Conjundtie of Nieuwe Maan ,
op den Loopkring , voor Amsterdam , ’sna=
MDN oe orn .« ten2U,15 in. 16seó,
Doch op de Ecliptica valt
zij 4 m. 48 sec. vroeger
voor, dus ..;.......tenz== 8 28 ==
Als dan is :
De standhoek; of hoek van den breed.
te -cirkel op de Ecliptica, met den Me-
“idiaan , oostwaûärds … ;.. is se 237,72)
=De roordelijke declinatie der Zon .. 5°992
» De hoek van den conjunctie met den
breedte-cirkel ten. oosten «....'.
De hoek van den Maansweg met eene } 2°,851
loodlijn op den Conjunctie arkel ge-
„trokken , en ten zoorden dier loodlijn
De afnemende Noorder - breedte der Maan Ah’ 55
Maans Uurbeweging , op haren loopkring 29°,58
___waar afgetrokken die der Zon .... 2,45
„ Rest de Uurwinst der Maan. ..... 27,15
… Maans halve Müddellijn … ...... …; 14°,70
Die-der'Zon ° stralen leve hee 15,91
_ Horizontale parallaxis der Maan ..... 55,84
waar af, die der Zon ........ ED sid
Blijft voor. de straal van Projectie …. . 53,70
eit 4 oe
Het meetkunstig ontwerp nu, met alle moge-
lijke scherpte en naauwkeurigheid gemaakt zijnde,
voor mijne vaderstad Middelburg, voor Jm=
sterdam, Groningen, Gottingen, en voor Pen
tersburg , en de phases vervolgens op den verti=
caal van elke dezer plaatsen zijnde overgebragt ,
geeft de afbeelding van de ware schijnvertooning
„der Eclips. Men ziet dezelve, op de helft mijner
schaal verkleind , op de hier achter gevoegde
plaat voorgesteld,
Bij deze afbeeldingen wordt de Zon als stile
staande verbeeld, en de gansche beweging tot de
Maan alleen overgebragt, die, langs de kromme,
in uren en van 10 tot to minuten afgedeelde, lijn,
over de Zon henen , haren schijnbaren weg neemt.
Door het middelpunt der Zon is eene loodlijn ge=
trokken, welke den werticaa? verbeeldt ‚ en regt-
hoekig op deze laatste, eene andere lijn , zijnde
de a/mucantarath of hoogte-cirkel , die altijd
evenwijdig aan den horizon is: beide deze lijnen
kanelk zich higtelijk bij de Zon zelve voorstellen,
en daarop alles afpassen. Als men nu uit lan-
taren— hoorn, gevernischt papier, of iets dere
gelijks, een net rond schijfje snijdt, juist ter groot-
te als de Maan in de figuur , en hetzelve , met
zijn middelpunt , langs den krommen Maansweg
woortschuift, dan zal men, op het Zonnebeeldr,
van
—( 10
van oogenblik tot oogenblik, de ware vertooning
der phases zien, en deze dus , voor elke willekeu-
rige minuut kunnen nasporen.
Volgens mijne eerste Projedlie , was in de tee-
kening die ik het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP aan-
geboden heb, de Maan voor „Amsterdam, geheel
op de Zon gebragt…— De kundige Heer GREVE,
een ijverig liefhebber der Sterrekunde aldaar ,
heeft dit anders gevonden; blijkens een berigt, ge=
plaatst in den A/gemeenen Konst-en Letterbode,
van den Sden April 1818; waar in zijn Ed. tevens
de uitkomsten zijner strengere en trigonometri=
sche berekeningen opgeeft; die ‚ zoo als men zien:
kan, anders zeer weinig van de mijnen verschillen.
Dit maakte mij opmerkzaam, te meer, daar die
Heer zich nog op andere overeenkortisten bericp.
Ik geloofde dus inderdaad eenen kleinen misslag
begaan te hebben; doch was wel verzekerd dat
deze niet in mijne berekening schuilde, en dat zij
dus in de Projectie te zoeken was : hierom heb
ik die dan ook geheel op nieuw ontworpen, doch
ak kreeg , in alle bijzonderheden ,‚ wederom de
zelfde uitkomsten ; en zag daar in een bewijs ,
zoo van de juistheid mijner bewerkingen , als van
den hoogen trap van naauwkeurigheid die de
verbeterde handelwijs der Projectien geven kan, ,
Eine
hens. ie -
ent or and
“(Eindelijk toch, vond ik iets, er was, namelijk ,
bij het overbrengen der phases op den verticaal,
(het welk toch de eenige ware schijnvertooning
voor eene plaats kan opleveren ,) voor Amster-
dam , eene zeer kleine vergissing ingeslopen in
‘twee punten „ die zeer nabij elkanderen waren;
en welke de hoeken moesten bepalen. Dit ver-
beterd zijnde, ‚gaf eene ongevoelige mindere
kromming aan den schijnbaren Maansweg : ‘en
nu vond ik ook de Maan aldaar rief geheel
op de Zon. Het verschil was echter zeer Bering ,
de grootstmnogelijke verduistering , in het alge
meen, wanneer de Maan geheel op de Zon is,
vond ik als voren, weder 115 duimen ; en nu
was de grootste verduistering voor „Amsterdam ,
11,5 duvmen; zoo als ook op de Plaat te zien is.
Voor Groningen echter, heb ik geen den mins-
ten misslag kunnen bespeuren : hier bleef de Eclips
ringvormig ; zoodanig, dat het bovenste of noord
oostelijke deel van den ring , zeer na 3 van het
onderste zuidwestelijkst gedeelte uitmaakt. Ik
blijf dus, ten aanzien van den korteren afstand
der middelpunten, nog van den Heer GREVE vorm
schillen : en naardien de breedte der Maan, op
het oogenblik der Conjunctie , in het tegen woordig
geval , wel het meest moest afdoen , zoo zoude
men de door mij gebruikte Nieuwe Ecliptische
ie Tam
{u
Tafelen, waarin slechts eene enkele de gezochte
Maans-breedte , zonder verdere vereffeningen op=
geeft, (die in andere Maans -tafelen zoo menig=
vuldig zijn ,) in dit opzigt, wel eens kunnen
verdacht houden : doch ik kreeg toen, juist van
pas, de Connaissance des terms, voor 1820,
waardoor ik in staat was, om, uit de daarin
voorkomende dagtafelen voor de maand September,
‚de breedte der Maan, in het oogenblik der Con-
junctie op den Loopkring, zoo als hier vereischt
werd, ten strengste te berekenen. Ik vond toen
slechts een verschil van naauwelijks 2 secunden,
welke op de duizenddeelige schaal herleid zijnde,
nog geene 0,6 konden geven, en dus hier ook
van geenen merkbaren invloed zijn.
In die zelfde Cornnaissance des terns voor 1820,
wordt echter deze Eclips voor Parijs vrij slor-
dig opgegeven, en schijnt zelfs eenigzins verkeerd
berekend te zijn : waarvan zich elk kan overtui=
gen , daar , niet alleen de breedte der Maan ‚ in
het oogenblik der Conjundtie, die men in dat werk
gewoon is bij de Eclipsen op te geven, en aldaar
ook bij de anderen gemeld staat, bij deze alléén
verzuimd is aan te teekenen ; maar ook de tijd
der Conjundlie , pag. 7, ten 2U. 7,4 min. is ge=
steld; terwijl zij, in de maand September, pag.
104, van onder, ten 2 U. 2 min. wordt opge=
gee
…
Ea
el 13 Je
Beven zoo als zij , bij eene strenge berekening '
uit die tafelen zelve gedaan, ookop ettelijke “sé
‘Eunden na’ is. Wanneer men, uit die zelfde tafes
den van September, deze- Eclips berekent en voor
Parijs ontwerpt, alsdan vindt men het begin ten
12 U. 59 min.; het midden ten 2 U. 7 rain. , hét
einde ten 5 U; 55 min; en de grootheid nagenoeg
dof duimen : zoo dat in de Connaissance dés
tems het begin 8 minuten te laat gesteld is. “Meén
ziet dus wederom dat men zich niet altijd opde
uitkomsten van berekeningen der meest geachte
sterrekundige dagtafelen volkomen kan verlaten
‚— Ek heb het onnoodig geacht hier meerdere af
beeldingen der phases, voor ‘andere plaatsen ;,
bij te voegen , ’ wijl dezelve genoegzaam kunnen
afgeleid worden uit de hier ‘achter gevoegde Kaart,
waarvan ik straks nader zal spreken.
_ Het begin der algemeene Bcelips, of voor
de Aarde in het algemeen , gerekend volgens
den tijd van Zmsterdam, valt voor ’s morgens
il ten 11 U, 4o min,
Het begin der algemeene cen
en het einde der algemeene Eclips 4 …— 56tan
‚Het midden is hier juist tusschen
beide in gelegen „en heeft dus plaats — 2 oem 18E
UL per, Z. GEN, B Vroes
(Me ms
Vroeger of later dan deze tijdstippen , zal er
ergens iets van kunnen gezien worden.
Op de Kaart zijn alle de Landen en plaatsen
„der Aarde- vertoond , waar dit Verschijnsel zal zigt=
baar zijn. — Deskundigen kennen de moeijelijke
heid, of liever de onmogelijkheid om een zoo aan
merkelijk gedeelte van den ronden Aardbol, naar
waarheid, op een plat vlak uitgebreid , te verbeel-
den. De stereographische Projectie van hetzelve,
zoo als ik ze hier gebruikt heb, scheen mij de
«beste te zijn; wijl zij de ware, gedaante der Lan-
den het minste bederft. Zij heeft echter het on-
gemak, dat zij de gewesten , naar mate zij ver-
der van de Pool verwijderd zijn, of nabij den buis
tenrand komen, meer en meer vergroot, zoo dat
de landen, die nabij, en vooral die onder den
Eguator liggen , bijna eens zoo groot verbeeld
moeten worden „dan die welke digt bij of onder
de Pool zijn. — Men moet dit dus wel in bet
oog houden : doch dit onvermijdelijk gebrek heeft
hier echter geen den minsten invloed op het ge-
bruik , noch op de nasporingen die men uit de
Kaart zal willen afleiden. —
De breede , ligt geschaduwde ‚ kromme band
gaat over alle de plaatsen der Aarde, waar de
Eclips zich aznulair of ringvormig vertoonen
zal. — De lijn midden in dien band, is eigenlijk
het
sl 15 j=
het spoor der verlengde as vân den schaduwkeed
der Maan. Alle de plaatsen waar over zij henert
gaat; zien de Eclips centraal, of de middelpuns
ten van Zon en Maan voor een oogenblik op el«
kanderen, en dus de Zor in de gedaante van ee=
nen, overal even breeden, helderlichtender ring 4
hetwelk eerie zoo fraaije als âllerzeldzaamste ver=
tooning , voor eene bijzondere plaats ‚oplevert. !
Men ziet op de Kaart, dat dit spoor der vers
lengde Maan schaduwe eerst op defi Aardkloot
komt nabij de Noord — pool, boven’den parallel
van 80 graden breedte. Zij loopt voort door het
onbekeride noorden, over het zoordoostelijk deel
van Groenland , door de IJszee, tusschen Fsland
en Noorwegen, en; nabij de kusten van Denea
marken, door de Noordzee, en komt, aan det
Hond der rivier de JV sati, op het vaste land
van Europa.
Van daar gaat dg over Bremen ‚„ Hamelen 3
Gottingen ; Eisenach , Smalkalden , en over
Neustad , tusschen Regensburg en Munchen: is
Îtalië over Udina, Aquileja en Grado, alwaar
zij in de Wenetiaansche Golf valt; zij loopt nog
over den oostelijken uithoek van Italië , over St. Lu-
Cia ; voorts langs en over de zuidwestelijkste kust
wan het Eiland Candia, door de Middellandsehe
Zee, over de landengte van Súëz, ik woest A=
B 2 rabiëi
NK
_—l 16 J=
rabië s alwaar zij, op een korten afstand van de
Perzische Golf, bij Zons ondergang: eindigt.
_ Evenwijdig met dit spoor der Maan en met den
geschaduwden band, zijn nog vijf andere kromme
lijnen getrokken, die de grootheid der verduiste-
ring, van g duimen over de Noord-en over de
Zuidzijde der Zon, en voorts van 6 en van 5 dui-
men , benevens de uiterste rakig der randen van
Zon en Maan, aantoonen, voor alle de plaatsen
"waar over zij loopen.
Alle deze kromme lijnen worden doorsneden
wan een aantal andere lijnen, die zich alle in de
Noordpool zouden kruisen —- Dit zijn eigenlijk
Wurlijnen, aan welker benedeneind het uur, met
romeinsche cijfers is gesteld. Alle de plaatsen,
door welke deze lijnen gaan, zullen Het midden
der Eclips zien op het uur dat ‚de uurlijn aan-
wijst, en wel volgens den tijd dier plaatsen zelve. —
Met behuip van deze Uurlijnen, kan men het mid
„den der Eclips, voor alle plaatsen die men wil,
rij juist, op 5 à 6 minuten na, bepalen, 200
„als wij met eenige voorbeelden zullen aantoonen.
: Amsterdam, dat zeer nabij de lijn der annu-
laire Eclips ligt, is niet ver van de lijn van 2 uren,
„Als, men nu den afstand van die Stad tot aan deze
uurlijn, volgens den loop ‚van het Schaduw -spoor,
-—__meemt, en, in die zelfde strekking, tusschen de
2
«
er DI ee
3 en 5 uurs-lijnen afpast, (de vergrootende evenres
digheid in aanmerking nemende „). zal. men die om=
trent 4 bevinden. Dus zal Amsterdam het midden
zien ten 2} uur, of 2 uren 12 minuten, het geen
met de bijzondere berekening voor die, plaats juist,
avereenkomt. |
Gottingen, op het spoor der centrale Eclips 9
tusschen de 2 en 5 uurslijnen gelegen, is ongeveer
ze van de eerstgenoemde lijn af : bijgevolg is het:
iden aldaar omstreeks. 2 u. 56-min. [
Petersburg ligt zeer nabij en_vóór;de lijn van
4 uren : zoo dat het midden, aldaar, omstreeks
5 uren 57 min. zal voorvallen :_ terwijl de groote
heid der verduistering, volgens de lijnen op de
kaart, ruim g duimen over het zuidwesten. der
Zon bedragen zal.
Aldus kan men den tijd, benevens de grootheid,
der verduistéring ‚ voor alle andere plaatsen naspo=
ren; ook voor zùlke die niet op de Kaart aan
gewezen zijn ; men heeft dezelve slechts daarop.
aan-te stippen, volgens hunne lengte en breedte,
die men van elders bekend kan hebben, en die
men op den eersten Meridiaan van Ferro herleis
den moet, volgens welken. de Kaart gemaakt is.
Eindelijk worden alle de evenwijdige kromme
lijnen van het spoor der Maan —schaduwe, aan
: a) he 2 anda Me
gostd
hare einden , bepaald, door eene andere om dé
pool gebogene lijn , gaande over alle de plaatsen’
die het midden der Eclips zullen zien bij den
opgang of bij den ondergang der Zon, zoo als
daarbij staat aangeteekend. Zij loopen tusschen
twee andere krulyormige lijnen, welke de -plaat-
sen aanwijzen waar het begin en het einde bij
den op-en bij den ondergang voorvalt. — Deze
twee lijnen, altijd van eene zonderlinge gedaante,
hebben hier, zoo als meestal plaats heeft, de
figuur" eener kromgebogene uitgerekte 8 , waar-
van het kruispunt of de knoop zich aan de over-
zijde der pool bevindt, en bij welken knoop
men drie snijpunten, en ‚ bovendien , nog drie
räakpunten onderscheiden moet.
Op den parallel van 84°, of, 297 ‚ (het com-
plement der Zons —declinatie bij de Eclips), gaat de
Zon op dien dag niet onder, maar schuift te mids
dernacht slechts langs den horizon voort Op dezen
parallel moeten dus de drie kromme lijnen bovenge
meld, elk in een bijzonder punt, raken. Het eerste
punt a is de overgang der lijn van ket begin bij
ZLons opgang in die van het begin bij den onder=
gang. Desgelijks is het raakpunt 5 het omgekeers
de, en doet de lijn van het einde bij den opgang,
tot die van den ondergang overgaan : tusschen
heide foon; het reakpunt o den overgang der
lijnen
CM jm
lijnen van het midden. Op dezen parallel zijn due
drie plaatsen, waar het begin, het midden en het
einde der Eclips, m den horizon moet voorvallen.
_ Het kruispunt c is verder van de Pool ver=
wijderd : deze plaats heeft dus eenen, schoon zeef
korten, nacht; (de straalbuiging bij dit alles miet
in aanmerking genomen zijnde ,) hier zal de Zon
juist zoo lang onder den horizon blijven, als de
Eclips daar ter plaatse duren moet, Zij ziet dus;
zoo als de nu nader bepaalde lijnen ook aanwijzen;
het begin bij den ondergang ; zij mist het midden,
„en heeft het einde op den volgenden dag, juist
als de Zon bij haar opgaat. _…
De twee andere snijpunten. ontstaan door de
lijn van het midden, op de doorlonpende lijnen
van het begin en van het einde. Het eerste punt
is tusschen a en c4 deze “plaats heeft het begin
der Eclips bij Zons ondergang , op dien dag ,
en ziet daarna het midden bij den volgenden op-
gang. Het andere punt bevindt zich tusschen 5
en c; hier ziet men het midden bij den onders
gang, en vervolgens het einde, ’s anderen daags;
bij den opgang voorvallen,
Schoon nu alle deze plaatsen , op de Kaart ;
zeer digt bij elkanderen zijn , zoo zijn zij toch,
ep den Aardbol zelven, aanmerkelijk genoeg van
B 4 elkan=
—=( 20 en
élkanderen verwijderd, Zij vallen alle in het ons
bekende noorden , en het is dus onnoodig om
dezelve nader te bepalen. Bij sommige Eclipsen
echter, kunnen zij veel verder van de Pool vere
wijderd zijn en in bekende landen vallen. Ik heb
dus gemeend dezelve hier ook te moeten aanwij>
zen, ten dienste der hefhebbers ,. die de omstan
digheden van andere Eelipsen eveneens wilden na-
sporen: wijl het werk van den Heer DE KANTER,
kortheidshalve , er geen gewag van maakt. (*)
op
6) Ik herhaal het nogmaals, dat men de straalbuiging
bij al het bovengezegde , niet in aanme Tking nemen moet,
gelijk ook de beroemde LA'LANDE, die, in zijn alom
geacht werk over de Sterrekunde, alle de genoemde pun-
ten, schoon eenigzins duister , aangewezen heeft, er ge-
heel niet aan schijnt gedacht te hebben.— De straalbuis
ging verhoogt altijd den ‘stand der hemellichten, en doet
de Zon, in die noordelijke streken , 8 à 14. dagen vroeger d
verschijnen, dan zij anders, na den langen nacht van eenige
„maanden, die men aldaar heeft, zoude doen: zij kan dus,
in de nabijheid der polen, een groot verschil geven. Bij
onze Eclips is de doling die hier uit ontstaan Kan , wel
wan geen belang ; doch wanneer de Zons- declinatie eens
2o of meerdere graden bedraagt, dan zouden de zes pun-
ten in Lapland of in Zweden , in Rusland , Siberië of in
het noorden van Amerika kunnen vallen : en dan zoude
men het getal minuten welke de straalbuiging den stand
der hemellichten , in den horizon aldaar, verhoogt, van
‘het complement der, Zons-declinatie moeten aftrekken
ef bij teliea , om den uitersten parallel te vinden, waarop
de
’ *
—=l ed
Op de lijn van het begin bij Zons opgang ;
ligt de plaats, die het eerst van alle , het begin
der algemeene Eclips zal zien, Zij is dus aange
wezen ©, en ligt in Zudsons-baaïi, nabij de
oostelijke kust van Nieuw -W allis.
Desgelijks ligt, op de lijn van het einde bij
Zons ondergang, de andere plaats, die het aller
laatste van alle, het einde van dit verschijnsel
zien zal. Zij is eveneens aangewezen , en list op
59 graden lengte en 5 gr. noorderbreedte, diens
yolgens in Ethiopië.
B 5 Alle
de gemelde punten zijn : ook zoude men dan, em alles
tén strengste te bepalen , ‘de uitwerksclen dier straalbui-
ging, naar gelang der onderscheidene breedten, ook even
zeer op de gansche uitgestrektheid der lijnen van het be-
gin, midden en einde , bij den op- en ondergang der-
Zon „moeten toepassen. —
De knoop der drie lijnen is, bij noorder Zons-decli-
natie, altijd aan de overzijde der Pool, en wordt, door,
de straalbuiging , daar nog iets verder van verwijderd , —.
Wanneer dus de Zon zeer nabij of in den noorder - keer-
kring is , ten tijde van eene Eclips, die in het tegen,
over ons gelegen werelddeel moet voorvallen , en diens-
volgens , voor Europa, als onzigtbaar wordt gesteld ; dan
kunnen de gemelde zes punten somtijds op de noordelijkste
grenzen van Europa zijn, en men zal dan aldaar, bij, en-
voor of na de Zons op-of ondergang , eene gedeeltelijke
Verduistering hebben, die wel eens zeer aanmerkelijk en’
zonderling wezen kan, en die echter de oplettendste be-.
rekenaars ontsnapt, om dat zij , in onze meer zuidelijke
Hreken , midden in den nacht moet voorvallen, ’
—( 22 J=
Alle deze kromme lijnen en punten op de Kaart
Zijn , met de meeste naauwkeurigheid , afgeleid
ut het algemeen Ortographisch ontwerp dat ik
van deze Eclips gemaakt heb ,.op dezelfde groote
schaal, hier voren pag. 5 vermeld, en volgens
de vernuftige handelwijs, die in het meergemelde
werk van den Heer DE KANTER, wordt op
gegeven. — De hefhebbers zullen nu, met behulp
Van deze Kaart , het spoor der verlengde Maan=
Schaduwe, volgens de strekking der boven opge=
gevene plaatsen, als ook de beide uiterste grens
lijnen der ringvormigheid , higtelijk op groote
Kaarten van Duitschland, van Italië, enz. kunnén
bepalen , en daardoor , m alle die landen , eene
groote menigte van voorname en mindere plaatsen
vinden , die het verschijnsel ringvormig zullen zien.
Volgens mijne berekening en nasporingen , loopt
de grenslijn der ringvormige Eclips, in ons
Vaderland , over het eiland Pexel , door de Zui-
derzee, in de streeklijn van Enkhuizen , Har=
derwijk , Doesburg , Emmerik, Rees en Wesel,
Alle deze en nabij gelegene plaatsen , zullen de
Maan geheel op de Zon, of de inwendige raking
der randen zien: diensvolgens is de Eclips rings
vormig voor de Provincien Vriesland, Gronin=
gen, Overijssel, Drente, en het noord -oostes
lijkst
lijkst gedeelte van’ Gelderland met het kwartier
van Zutphen, }
De Beverwijk, Zaandam, Weesp, Utrecht
en Zeist, Wijk-bij Duurstede, Tiel, Megen;
Batenburg en Venlo, benevens alle de plaatser?
in derzelyer strekking en nabijheid ‘gelegen , zul-
len , op zeer weinig na, dezelfde schijnvertoo
ning zien als Amsterdam.
Desgelijks zullen ter Neuzen, Axel: en Hulst}
Dendermonde, Brussel en Wilvoorden ; Namen.
en Luxemburg, met alle de, in die streeklijm
gelegene plaatsen, meer of min de phases van
Middelburg hebben,
Kndeliie is het, dat bij deze Eclips het spoor
der verlengde Mean-schaduwe juist midden tus-
schen de Steden Arnsterdam en Berlijn door=
loopt ; en wel zoodanig , dat beide, de eerstge=
noemde ten westen, en de andere ten: oosten ,
eveneens buiten en zeer nabij de uiterste grenslij=
nen der ringvormigheid liggen. Diensvolgens zal te
Berlijn een genoegzaam even groot gedeelte der
Zon aan de noord - — oostzijde verlicht zijn, als té
Amsterdam aan de zuidwestzijde. Wanneer
men dus de af beelding der phases voor Amster=
damn het onderst boven keert, dan. zal men,
geen aclit slaande op den sehijnbaren Maans- wege
e nt
BE Jee
juist de ware vertooning van het midden der. E-
clips, voor Berlijn hebben; die aldaar, volgens,
de Uurlijnen op de Kaart „5 voor 5 uren, en dus
ten 2’U. 54 m. moet voorvallen. Bij nader on—
derzoek, heb ik ook voor die Stad gevonden:
het begin ten 1 U. 272 m., midden 2 U. 54m,
einde 4 U. 14 m., en de grootheid 11,1 duimen.
Rome, genoegzaam eveneens als donsterdam „
ten westen, buiten de grenslijn der ringvormig-
heid gelegen, zal alzoo ook, op zeer weinig na;
dezelfde phases van het midden hebben, en wel,
volgens de Uurlijnen „ten 5 U. 12 m. Eene
vlugtige Projectie voor die Stad, gaf mij het be
gin ten 1 U. 455 min, midden 5 U. 15 m. en
het einde ten 4 U. 54 minuten.
Eene dergelijke, voor Londen , geeft het be
gm ten 12 U. 29 m., midden 1 U. 46 m., eim=
de ten 3 U. 12 m., en de grootheid 10,5 dui-
men : al het welk ook met de aanwijzingen der’
Kaart overeenkomt.
Deze Zons-verduisterimg zal, naar alle waar-
‚schijnlijkheid, de voornaamste voor ons Vaderland
zijn, welke men, in den loop dezer Eeuw, ee
verwachten. De Heer ereve heeft dit reeds aan
gekondigd in zijne onlangs uitgekomene Sterre
en Weerkundige berigten voer het jaar 1819 ;
or
DE On
op grond der berekeningen van den Heer BorL3
te Rotterdam, die, met eene onbegrijpelijk gedul=
dige volharding ‚ de elementen van alle Zons-en
Maans- verdwsteringen ‚ tot in het jaar 2100 toe;
wit de zelfde tafelen van den Heer Dr KANTER 3
berekend heeft. Ik heb het handschrift , waarin
de resultaten van alie deze berekeningen aangetee=
kend staan , thans voor mij liggen, en verwonder
mij ten hoogsten over ’s mans voorbeeldeloos ge=
duld en de naauwgezetheid , die er allerwege in
doorstvaalt. De daarin aangeteckende uitkomsten
zijner berekening onzer Eclips van den 7 Septem-
ber 1820, stemmen volmaaktelijk met de mijne
overeen, en geven dus allen grond om ook «van
de andere eene gelijke naauwkeurigheid te mogen
verwachten. Ik heb dan daaruit, „zoo veel de
tijd gedoogde , alle de nog volgende Zons-ver-
duisterimgen dezer Eeuw , met den passer in de
hand, nagegaan’, maar geene gevonden, die ,
voor ons-Vaderland , -de nu beschrevene. evenas
ren ; veelmin overtreffen. zal. p
«Voor weinige jaren nog hadden de EO
4 gen, die van den g October 1847 voor de aanmer-
kelijkste van deze Eeuw, ook voor onze streken ,
gehouden. Reeds in den jare 1805, hebik deze,
tot mijne oefening , in alie hare bijzonderheden,
. [ oAt sh “zov SOK ed
ve,
4&
nagespoord, en bevonden dat de grootste werduis=
tering, te Amsterdam , slechts 10%, en te Middel-
burg 10} duimen zal bedragen. Op de zudelijk=
ste grenzen van ons oud, en nu weder vereenigd
Vaderland , zoo als te Doornik , Mons, Namen;
Luxemburg, enz. zal zij meer of min ringvor-
mig zijn, zoo als ook in Londen. De verlengde
as van den schaduw -kegel, loopt, volgens mijne
toenmalige bevindingen ‚ over en langs de zui=
delijke streken van Zerland ch Engeland, zeer
digt boven Parijs , voorts door Zwitserland ;
Duitschland, en m Turkijë just over Constan=
tinopel , waar voor ik die Eclips toen ook , bij
eene nadere Projectie, centraal gevonden heb. Zij
gaat verder door Perzië en Indië, tot in de zui=
delijke deelen van China; waar het einde, bij
Zons ondergang , voorvalt.
Ik besluit met den wensch : dat deze mijn ar+
arbeid aan het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER
WETENSCHAPPEN en den Beminnaren der Sterre«
kunde in het algemeen , niet onaangenaam zijn
moge, en dat eene gunstige luchtsgesteldheid bij
eenen helderen hemel , hun het vermaak verschaf=
fe om dit verschijnsel, in deszelfs gansche duur-
zaamheid, te kunnen waarnemen ; en dus te kun=
nen zien in hoe ver de uitkomsten met de bere-
ke=
we AE pe
kening over een stemmen. — Ongetwijfeld zullen
de Liefhebbers, zoo wel als ik, verlangen, den
uitslag dier waarnemingen van onderscheidene
plaatsen te vernemen. Ik noodige dus allen uit,
om dezelve onderling mede te deelen , het welk,
__mijns oordeels, zeer gevoegelijk geschieden kan,
door die ter plaatsing te zenden aan den .A/ge=
meenen Kunst -en Letterbode : welk alom geacht
tijdschrift, het geen de bevordering en versprei
ding van Kunsten en Wetenschappen , en van alles
wat daartoe betrekking heeft, als eenen zijner
aangenaamste pligten kent, daaraan zeker gaarne
de hand zal willen leenen. ’
rt
EE
rt ik OE tt
4 ne
) ved eh vin
Ea de HN Deden lk ad
ed
t
AO ESE
GE
rad
ZO N-E CC L I
OP DEN VIIPEN SEPTEMBER 1
za mae@ed DeeP DEDOr OO Geoermmmmns
Het BrGiN, ’s namiddags, waren tijd...
Alsdan geschiedt de eerste raking der randej
Maan, ten westen van Zons toppunt ..
De Maan komt in den verticaal der Zon ..
Zij komt geheel op de Zon ........ eb
De inwendige raking der randen geschiedt |
ten westen van Zons toppunt ......|
Het MIDDEN , of de GROOTSTE VERDUISTERING
Als dan is:
De kortste afstand der middelpunten van Zon : i
De grootheid der verduistering ...…..….. ‚|
KE
Of in honderdste deelen van de oppervlakte a:
van boven :
van ondere:
Tweede inwendige raking der randen ......
Zij geschiedt ten oosten van het toppunt «
De Maan komt op den. almucantarath der Zon!
De breedte van den verlichten ring {
Het einpe der Eclips volgt .
De laatste raking der randen geschiedt dan te
het toppunt der Zon .....
Ep SD Nem
(*) Ook hier voor vindt men eene Tafel onde:
den Heer De KANTER.
6
Ze ON RC LL (Les
or DEN VIlPEN sppTEMBER 1920, MIDDELBURG. | AMSTERDAM. | GRONINGEN. | GOTTINGEN. |PETERSBURG.
te
te
ee DE DOO oe or
Het BroiN, ’s namiddags, waren tijd ....»: « : « « « ten) 12 Uren 58 min.f12 Uren 454 min ft2 Uren 53 min|1 Uren 113 min.{ 2 Uren 4o min.
Alsdan geschiedt de eerste raking der randen van Zon en
Maan, ten westen van Zons toppunt ....... .….-f op 543 graden. | op 563 graden. | op 59} graden. | op 653 graden. | op 87% graden.
De Maan komt in den verticaal der Zon ..........tenf 2 Uren 6 min. | 2 Uren 11 min. | 2 Uren 20 min. [2 Uren 584 min. [5 Uren 58} min.
ZijfkomtsgeheelfoptdenZonW Pens enen nete Meertens ene Cb eoa Gend dro nd Croin orde 2 Uren17} min. |2 Uren 56 min.
De inwendige raking der randen geschiedt dan wederom
ten westen van Zons toppunt . ..........eee. WERO eere ant op 45 graden. | op 81 graden.
Het MIDDEN , of de croorste VERDUISTERING heeft plaats ten | 2 Uren 75 min. | 2 en 12 min. | 2 Uren 203 min. | 2 Uren 584 min. | 5 Uren 563 min.
Als dan is:
De kortste afstand der middelpunten van Zon en Maan. . .. | 27min. 2,4 sec. | 1 min. 20,6 sec. | omin. 55,4 sec. | o min. o sec. 5 min. 57,6 sec.
De grootheid der verduistering ... eens ee 10,8 duimen 11,1 duimen 11,2 duimen 11,2 duimen 9,5 duimen
aan de Noordzijde. | aan de Noordzijde, f in het Noorderdeel, Centraal. aan de Zuidzijde.
Of in honderdste deelen van de oppervlakte der Zonneschijf (*) 0,85 0,85 0,86 0,86 0,69
van’ boven fofstens noorden) Ji. oven eis ete ef aten eneen o min. 28,2 sec.| 1rmin. 5,6 sec.
De breedte van den verlichten ring
yansonderenWwofstenszidenig Wenrnenane telen Oelen ae eeens 1 min. 59 sec. | 1min. 5,6 sec.
Tweede inwendige raking der randen. .......« Bren Be ironie ol P Ar Dur 60e 2 Uren 23 min. [2 Uren 424 min.
Zij geschiedt ten oosten van het toppunt der Zen & Al no sees soe es ee. «Jop 70% graden. | op 98 graden.
De Maan komt op den. almucantarath der Zon ...... . ten { zUt Me U 2 Uren Zo min. | 2 Uren 275 min. | 2 Uren 58£min.| 2 Uren 48 min.
en 5 U. 24 m.
HetteinDendersEcltpstvolgtwnnnenntnenen ann MANEN „ ten) 5Uren 51 min. | 5 Uren 55 min. | 3 Uren 413 min. | 5 Uren 5gtmin.| 5 Uren 8 min,
De laatste raking der randen geschiedt dan ten oosten van
het toppunt der Zon... ananas ee «| op 894 graden. | op 915 graden. | op g2f graden. | op got graden. |op 1054 graden.
(*) Ook hier voor vindt men eene Tafel onder die van
den Heer va KANTER.
(Le plaatsen tegen over de afbeelding der phases.)
COD 0 We IS Ô \# 5)
EE ee ana emme NJ
op Donderdag den VH *" SEPTEMBER 1820.
>
VA) s 7 1y NG C
aars bynlijk de aanmerkelijke voor ONT Ze aderland- gedurende deze Cocu
Foor MIDDELBURG. Serchend en ontworpen Voor AMSTERDAM.
De Maan bijna geheel op de Zon.
Voor GRONINGEN.
Annulair af Ringvormig
Voor GOT TINGEN. Voor PETERSBURG.
Centraal.
iddelburg, 4
ete nd
DR
(le
SOA A Pp)
ve
/
voor Zi
Ne er A 1D
IN e= ECLIE
VAN DEN VII SEPTEMBER
IS 20.
Bevattende alle de landen der Aarde waar
men die zal kunnen zien
Chtwoypen en odechend door
a] )
a 4 Hoye
Z HDS
878
eet
Corian) deer JC Bonds
te Middelburg, 4 A van
1
Benthem,
VERSLAG
AANGAANDE EBNE IN HET JAAR 1817
ONTDEKTE GRAFZERK
es EN EEN
DAAR ONDER BEDEKT MENSCHELIJK
“(GERAAMTE IN DE KOOR-KERK TR
MIDDELBURG,
TE TE
«
Onder de voornaamfte Mannen der dertiende
eeuw munten boven vele anderen uit wiLLEM
DE TWEEDE, Graaf van Holland en Roomsch
Koning, en zijn Broeder Frroris, doorgaans
bekend onder den.naam van FLORIS DE MOMs
BOIR, of Voogd van Holland.
Beide geboren uit het eerste Huis der Gras
ven van Holland, hebben aan het Land, door
__ kunne dapperheid en ftaackundig beftuur , groos
te diensten bewezen, bijzonder aan Zeeland,
vooral aan de Stad Middelburg en het Eiland
Walcheren. |
Beide verdreven de Vlamingen uit dat Eis
land— F ror rs maakte zijnen naam ruchtbaar
door de nederlaag , welke hij den Vlamingen
toebragt bij Westkappelle, en door het gevane
IL peen. Z. GEN. v N | gen
= he t Det pa DN k p, el 5 À nig &
5 Bd EE NEE
geadd tg ehs ie a RE ee ek
on OE 0D
gen nemen vaù GUY en WILLEM VAN DAMs
PIERRE, die het vijandelijk leger aanvoerden.
WirLEm en FLORIS verdedigden Zeee
land niet aileen , maar leiden zich ook toe
op de befchaving der ingezetenen, Aan Mid.
delburg en Zierikzee gaf wiLLEM bijzon-
dere voorregten : aan geheel Zeeland gaf
FLORIS Keuren, WirrEmMm was boven-
dien zeer mildadig jegens Kerken en Geeste-
lijken en ftelde groot belang in hunne voors
bede. De Abdij van Middelburg werd door
WILLEM vernieuwd en met rijke inkomsten
begiftigd ; behalve andere Godsdienstige Ge-
ftichten , die hij oprigtte , verbeterde en ver-
fierde hij Middelburg, De Koning had er zelfs
een Paleis, ’t geen hij bij zijn verblijf in Wal-
cheren gewoon was te betrekken.
Doch helaas! de beide Vorsten leefden te
kort voor Zeelands belangen. Beide geraakten,
in den bloei hunner jaren ongelukkiglijk aan
hun einde.— Koning wiLLEM, een fchoon,
jeng en dapper Vorst, in het jaar 1256 de
West: Vriezen vervolgende , zonk met zija
paard door hee ijs, en werd deerlijk door den
toefchietenden hoop vermoord,.= FLORIS,
niet minder dapper, het vermaak van een fteek-
{pel te Autwerpen beproevende, ontving er
j eene
ll 3 }=
eene wonde, die hem eerst eene ziekte en ver=
volgens den dood veroorzaakte in het jaar 1258.
Zie Melis Stoke, IL. D. 4. B. vs. 2948; en
vooral de vitmuntende Levensfchets van Flo-
ris Vooed van Holland, door Mr. F.C, de
Jonge, Subftituuc- Archivarius van het Rijk,
te vinden in het 2/1. D. 1. St, der Verh. van
de Maatfchappij der Ned. Letterk. te Leijden,
Het lijk van FLoRIs werd naar de Abdij-
kerk te AZiddelburg overgebragt, en daar met
algemeene rouw ter aarde befteld: {choon er
niet gemeld wordt , dat eenig bijzonder Praal-
graf voor hem zij opgerigt,. Daar zou waare
fchijnlijk ook de rustplaats geweest zijn voor
de overblijfsels van zijnen, koninklijken Broes
der; maar de Westr Vriezen hadden zich van
het dijk meester gemaakt, ven hetzelve, na hee
door zout tegen bederf bewaard te hebben, te
Hoogwoude , diep onder den grond, begraven;
Fromris, ’s Konings zoon , en opvolger
in de Grafelijke waardigheid, over Holland
en Zeeland, tot mannelijke jaren gekomen,
deed de moordenaars van zijnen Vader zijne
wraak gevoelen : en had ook in hec jaar 1982
het zonderling geluk hee gebeente, van zij-
nen Vader weder te vinden, madac hex zes
A 2 en
a ba
en twintig jaren in den grond gelegen had,
Nadat FrLoris die dierbare overblijfsels met
heiligen eerbied had befchouwd en doen reini-
gen, deed hij die leggen in eene zuivere kist;
naar Utrecht brengen; plaatfen voor het hoog
Altaar , en daar eenen plegtigen dienst doen voor
de rust van’s Konings ziel, Zie van Weldenaar
fasciculus temporum , fol. 294 verfo „edit. 1480.
Na het afloopen dezer godsdienstige plegtig-
heid te Utrecht, was FLORIS bedacht „ om
de overblijffels van zijnen Vader naar eene
veiliger plaats over te brengen. En nu werd
het vorstelijk gebeente , waarfchijnlijk gevere
nist en in eene kostbare kist gerangfchikt ,
naar Middelburg overgebragt, alwaar het met
Koninklijke pracht werd rondgevoerd en in
het Koor der Abdijkerk (aan de Moedermaagd
en St. Nikolaas gewijd) op eene kostbare graf-
“wafel of altaar nedergezet, naar het gebruik der
Roomfche Kerk denkelijk met een kruisbeeld
“en waskaarfen verfierd, gelijk men gewoon was
te doen met de overblijfsels der Martelaren.
Zie Melis Stoke IL. D. 4 B. vs. 428—473> En
“andere fchrijvers bij Meerman II.D. bl. 292
aangehaald ; volgende hierin misfchien het
voorbeeld van Keizer Frederik den l., die het
‚ gebeente van Karel den Grooten in 'e jaar 1172
/ t@
el 5
te Aken gevonden hebbende, hetzelve-in eene
zilveren kist deed leggen en plaatfen in het
Koor op het hoog Altaar. Zie IVoppi befchreie
bung von Achen fol. ro.
Daar ftond nu de kist met het vorstelijk ge-
beente , voor aller oogen zigtbaar , in de na-
bijheid der overblijfsels van °s Konings Broe-
der FLoRIs, en van zijne Echtgenoot EL1-
zaBeET van Brunswijk; een monument van
den kinderlijken eerbied van FLoris, en den
Middelburgeren niet flechts tot een voortdurend
bewijs zijner gunst, maar ook ter hunner aan-
moediging om zich dezelve in’s Lands verde.
diging tegen magtige naburen waardig te blij-
ven betoonen.
Toen echter deze ijver, bij het verloop des
tijds, gelijk het mij voorkomt, war bekoeld
was „werd eensklaps de nagedachtenis van
Koning WILLEM op eene uitftekende wijze
verlevendigd : trouwens zij was niet verge.
ten bij den Graaf wir Lem den II , uit het
huis van Henegouwen. Drie en veertig jaren
had reeds de lijkkist des Konings in de Abdij-
kerk ten toon geftaan, toen Graaf WILLEM
een uitftekend bewijs gaf van zijnen eerbied
voor de nagedachtenis zijns Oudooms.
Hij beval, en gelijk het fchijnt bij herha-
A 3 — ling
6 I= /
Ting, dater inde Abdijkerk te Middelburg ,
ter eeuwige gedachtenis van den voortreffelij.
ken Vorsten Heer wrr Lem, weleer Koning
der Romeinen , een lijkdienst zoude worden
gefficht, om door een bekwaam Kapellaan op
een altaar bediend te worden; aan wien hij zoo
‘wel als aan zijne opvolgers eene jaarlijkfche
dotatie fchonk van vijf en twintig Potìden tour-
nois, te betalen uit de Tienden van Oostkap-
„pelle; ter eere Godsen ter vermeerdering der
godsdienstige plegtigheden, De verdienftelijke
Schrijver van't Leven van Koning Willem, de
beroemde Meerman heeft, in het tweede deel
van dit voortreffelijk werk , dit charter bewaard.
En zoo bleef ’s Konings nagedachtenis in
dankbare en godsdienstige herinnering , ftaan-
„de de regering der Graven uit de kuizen van
Henegouwen , Beijeren en Oostenrijk. Maar
onder het laatfte huis werd een nieuwe luister
toegevoegd aan de glorie van onzen WILLEM.
_Of nu de koninklijke kist boven. den grond
zij blijven ftaan , of in het Grafelijk graf bij
de overblijffels van Willems Gemalin EL 1zA-
BET van Brunswijk , van FLORIS zijnen
Broeder en van Gravin dda van,Schotland zj
nedergelaten; is niet wel te beflisfen, Koning
gr & WILe
REN
wiLLEM was de flichter der Middelburgfche
Abdij. Maar dus ver was ter erkentenis zijner
‚weldaden, tegen het gewoon gebruik, geener-
lei openbaar eerbewijs opgerigt. Het kan dus
„niet vreemd voorkomen, dat de Abt van Mid-
delburg daartoe aan den Kiizer (misfchien bij
gelegenheid van deszelfs verblijf binnen die
Stad in het jaar 1540 ) eenig voorftel gedaan
hebbe, en dat hij door denzelven verwezen zij
naar zijne Zuster, de Gouvernante der Neder- |
‘Janden. Zij deed althans in hetjaar 1542, vol-
gens Opmeer Operis Chronologici pag. 657,
‚den Abt Floris van Schoonhoven aanfchrijven,
om ter eere des Konings eene fchoone en def.
tige Graftombe te ftichten, waarin de Vorste-
lijke overblijfsels zouden worden overgebragt,
Aan dezen last begon men, naar het verhaal van
Reigersberg Chron. van Zeeland II, D Dl 92,
inhetjaar 1546 tevoldoen; en nade voltooijing
van het werk, zal de kist met het Vorstelijk
geraamte , denkelijk met groote plegtigheid,
zijn nedergezet in de vervaardigde rustplaats,
onder-eene fierlijke grafzerk , die ’s Konings
gedaante en wapenrusting uitdrukten.
Volgens de getuigenis van Boxhorn op Reie
gersberg Chronijk van Zeeland 1. D. bl. 152,
A4 zou
8E
zou dit heerlijk werk , benevens velé andere
kostelijkheden , door brand en voornamelijk
door de onbefchofte hand van beeldftormers
zijn vernield.
Wat den brand aangaat: er is groote reden
van twijfeling of de fchrijver wel goed onder-
rigt zij geweest; daar de brand , die ín de Ab-
dijkerk in het jaar 1568 voorviel, zich bepaale
de tor de Vóór- kerk, zonder het Koor te be-
fchadigen. En wat betreft de beeldftormers :
zeker heeft ook hun geweld de Abdij getrof-
fen; maar de Regering van Middelburg ver-
zekerde ’s Konings Raden, dat Burchmeesters
met eenige van het College zulke neerstisheid
gedaan hadden, dat er veele gefulveert is ge-
weest van de Kerkegoederen en ornamenten,
namelick den grooten autaer in de Abdie, de
Prinfen Sepulture en de boeken van de Librai-
rie aldaar enz. Het is nogtans niet onwaar-
fchijnlijk , dat de Regering zich zelve en hare
burgerij zoo veel mogelijk heeft willen ver-
fchoonen , en dat de toenmalige Abt, geen
kans ziende om al het gebrokene, en dat voor
eigen rekening, te herftellen, bij voorraad de
Nis der Graftombe aan de binnenzijde der Kerk
met een’ dunnen muur heeft laten toemetfelen 8
in de hoop , om bij gunftiger tijden het vol*
ko=
ne en
komen herftel van alles, ook dat der gefchon-
dene Graftombe , te bewerken.
Nimmer echter werd deze hoop vervuld. —
De Grafzerk draagt nog de kenteekenen van
meer dan gewonen aanval, Indien de drift der
beeldftormers in het jaar 1566 het vorftelijk
Praalgraf gefpaard had, zou de Regering der
ftad Middelburg , eenige jaren later , haren
eerbied voor wiLLeEM, haren Koninklijken
Schutsheer, op eene andere wijze hebben uit-
gedrukt : trouwens ter gelegenheid van het
heittel der Koor- Kerk in het jaar 1603, be-
floot zij den 13 December deszelfden jaars,
om, fer eere van meergemelden Vorst eene
heerlijke Sepulture van blaauw of wit Arduin
in het Koor der Abdij- Kerk in ’ Portaal te
doen oprigten, Schoon nu wel aan dit befluit
niet voldaan werd , waarfchijnlijk bij gebrek der
noodige gelden, ’s Konings nagedachtenis ech-
ter bleef in zegening ,en het voornemen der Re-
gering van Mfiddelburg herleefde twee en twin-
tig jaren later, waarvan evenwel, gelijk te voe
ren , de uitvoering achter bleef. Het befluit van
den 19 November 4625 , waarbij eenige Heeren
gemagtigd werden om te fpreken met den
Ridder piETER COURTEN, aangaande het
maken van eene) Sepulture voor Coninck
 5 WILs
WILLEM in de Coorekerk, bieef zonder ge-
volg: het zij dat men het over de plaats. niet
eens is kunnen worden met den Ridder cour-
TEN, eigenaar eener naastgelegene Grafstede,
het zij om andere redenen. Men was althans
toen geneigd de Prinfelijke Sepulture op eene
andere plaats, dan in het jaar 1603 was be-
paald, te flichten, en wel naast het glasraam,
waaronder zich de nu ontdekte Grafzerk be-
vindt.
Reeds zijn er meer dan vijf en een halve
eeuw verloopen, federt her gebeente van Ko-
ping WILLEM herwaarts is overgebragt, —
bijna drie eeuwen werd het met godsdienftigen
eerbied bewaard, en bleef misfchien een voor-
werp van de gebeden en lijkzangen der Chris-
tenen. — Sedert de hervorming in Kerkbegrip-
pen moge ’s Konings nagedachtenis niet vere
geten zijn; het Voritelijk Praalgraf -ís verdwe-
nen en wiLLEMS overblijfsels zijn onzigtbaar
geworden , verborgen in den muur van het
Kerkgebouw.
Een gelukkig toeval gaf mij tot derzelver
ontdekking, gelijk ik meen, aanleiding, Ik
vond in het Koor der Abdij - kerk de grafzerk
wan den beroemden Geneesheer en Letterheld
Haes
-
—( II )—
HADRIANUS JUNIUS, waarnaar ik lang gezocht
had, en dit deed in mij de begeerte herleven,
om ook die van Koning wiLLEM op te fporen,
EN
Sedert bet jaar 1803 , toen ik lid werd
van den Raad der flad Middelburg, en kennis
kreeg aan bovengemelde befluiten van 1603 en
1625, heb ik mij toegelegd , om (boren te
vinden van de begraafplaats van bovengemel-
den Vorst, maar te vergeefs : tot het mij’,
naar aanleiding van een gefprek met den ouden
Koster der Koor-kerk, BENOIST, in Maart
des jaars 1817 is mogen gebeuren, mijne beta-
melijke nieuwsgierigheid, gelijk ik vertrouw,
voldaan te zien,
Tegen den buiten muur der Koor= kerk, op
het Koorkerkhof, zijn drie fteenen huisjes, of
loges, met afdaken, tegen de Kerk opgetrok-
sken, In één derzelve, nevens de kamer des
Kosters , vond ik toegang tot het geheim,
‘waarnaar ik zocht. Het fchijnt in het begin
‘der voorgaande eeuw en nog vroeger tot een
knekelhuis gebruikt te zijn , blijkens de af«
beelding der Koor-kerk bij Smallegange ,
Chron. van Zeeland, J.D. bl, 28, en His
Sorie van't Bisdom van Zeeland.
Vergezeld van de Heeren p. je RETHAAN
M Ae
TN NNTP
—( 1a )—
MACARÉ, Raad der flad Middelburg, en den
Advokaat s De wINDs, beide beminnaars
der Vaderlandfche Oudheden en Leden van ’
Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen ;
trad ik dat afdak of fchuurtje ,„… door den
timmerman der Kerken gebruikt wordende ,
binnen.
Aan deszelfs regterzijde , tegen over de
deur, zagen wij tegen den buitenften Kerkmuur
en tusfchen deszelfs opgaande drummers een
zwaar gemerfeld uicftek of nis, en in den vóór-
muur daarvan een gat, groot genoeg om ons,
den eenen na den anderen binnen te laten 5
welk gat echter met losfe brikfteenen plagt
te zijn opgevuld,
Met behulp van een lantaarn, in de Nis ge-
gaan zijnde, zagen wij onder den boog daar-
van , loopende van het hoofd- naar het voeten-
end, eene blaauw arduine platleggende zerk;
gemerfeld tusfchen de drummers, en daarin,
zoo wel als in den Kerkmuur, ter breedce van
eenige duimen ingelaten, De fteenen waren
alle van dezelfde grootte en kleur,
Op de zerk vertoonde zich eene Ridders-
of Krijgsmans gedaante, (waarvan het hoofd
gefchonden is,) houdende een fchiid in de
linkerhand (waarop zich de trekken van eenen
_ftaane
ftaanden Leet
voeten een’ Ì
thifche toren
ders opgaat,
Kerkmuur ve
De zerk \
gebroken, e
zakt, of onc
gebeente on:
van den hoc
ons bewaard
Van dit «
niets zigtbaa
fteens - muur
zitbanken g
ook zeer nat
dat de bew
geraakt. Ui
door den ku:
ter plaacfe z
naauwkeurig
Na van
Gouverneur
Burgemeeste
kennis gegev
Heer Mr, 3
vr ONE + RO a
_ftaanden Leeuw opdoen) en hebbende aan de
—
voeten een’ liggenden hond; terwijl eene Go=
thifche torenfpits aan ‘de wederzijden des Rid-
ders opgaat, fchoon de linkerzijde onder den
Kerkmuur verborgen zije
De zerk was van boven en ter regterzijde
gebroken, en de flukken of naar beneden ge=
zakt, of onder het puin verborgen. Van het
gebeente ontdekte men toen alleen een deel
van den hoofdfchedel , dat zorgvuldig door
ons bewaard werd.
Van dit alles echter was binnen de Kerk
niets zigtbaar , daar de nis met een’ halven
fteehs-muur dikte was gefloten , waar tegen
zitbanken getimmerd waren: bet geen dus
bok zeer natuurlijk aanleiding heeft gegeven,
dat de bewuste grafplaats in vergerenis is
geraakt. Uic de hier bijgevoegde afbeelding,
door den kundigen Teekenaar j. H. REYGERS
ter plaacfe zelve vervaardigd, zal men de zerk
naauwkeuriger kunnen kennen,
Na van mijne. ontdekking aan den Heer
Gouverneur dezer Provincie en de Heéereù
Burgemeesteren. van Middelburg te hebben
kennis gegeven „ trad ik in overleg mer den
Heer Mr, j. VERHEIJE VAN CITTERS,
Oud
/
A
Oud Raad van het voormalig Hof van Hol
land, Zeeland en Westfriesland, en wij be-
floten het puin uit het graf te doen wegruir
men, door de gaten der zerk, en voorts het
onderzoek verder voort te zetten,
Dit gebeurde op den twaalfdén Mei 1817,
wanneer zich de Heer r. J- 'RETHAAN MACARÉ
ook bij ons vervoegde; en wij zagen, nà
wegruiming van het fteenpuin, een volkomen
menfchelijk geraamte onder de zerk liggen ,
regtuit geftrekt , en met de voeten naar het
Oosten. gerigts zijnde van den fchedel , be-
halve het reeds daarvan gevonden deel, nader-
hand niets meer dan het onder-kakebeen en
nog een ander flukje ontdekt,
Geenerlei opfchrift vertoonde zich, ook
niet op den rand der zerk , die door hamer-
flagen fchijnt te zijn afgefplinterd; maar wel
eenig verguldfel aan het harnas en aan de to=
renfpits ter regterzijde.
De rustplaats van het geraamte was eene
holligheid inden kapitalen muur, of uitgehakt
of gemerfeld, lang, zeven en een’ halve voe.
ten van binnen; breed, twee voeten, en diep
twee voeten en twee duimen; zijnde de vloer
gemetfeld, Wij vonden er in, verfcheidene
Stukken van ijzeren banden , vertoonende de.
fplin-
15 == |
fplinters van hout, daaraan vastgehecht; eents
ge brokken ornament van blaauw en wit arduin;
het hoofd van een klein arduinfteenen beêldje 3
eindelijk fteenpuin en fchaliën.
Ik heb het gebeente zorgvuldig doen verza=
melen, in een kistje leggen , en , met een
flot gefloten , doen overbrengen naar het
Mufeum dezer ftad, alwaar het is onderzocht
‚door eenige Geneesheeren, leden van hec'
Zeeuwsch Genootfchap der Werenfchappen ,
die mij hebben verzekerd , uit de befchou=
wing van het bekken, dat het ontdekt ge-
raamte is dat van een’ man, die eene lengte
van ruim zes voeren moet gehad hebben. Hee
geen wel overeenkomt met de befchrijving vaa
’ Vorften gedaante, welke de Heer Meermars
uit oude fchrijvers daarvan geeft.
Hieruic blijkt , dat dit geraamte niet zijn
kan dat van de Gravin apa, eene Schotfche
Prinfes, de Weduwe van Graaf rroris den
IV, hier begraven denkelijk in het jaar 19083
(zie Kluit Hist. Crit. excurfu XI pas. 497
et in Codice Diplom. pag. 339) noch ook dat
van ELIZABET van Brunswijk , Weduwe van
Koning wir LEM, overleden inhet jaar 1266;
Ca
hd
=_( 16 J=
en in de Abdij alhier begraven: (zie W. van
Goudhoeven, Chronijk van Holland, fol. 313.)
nevens welker lijk het gebeente van haren
echtgenoot zoude zijn nedergelegd , naar’t ver=
haal van den Schrijver der Mistorie van het
Bisdom van Zeeland fol. 13. of Oudheden en
Geflichten van Zeeland, 1*- D. Dl. 5o; noch
ook eindelijk dat van Graaf FLoris dez Mome
boîr, Koning Willem's Broeder , in een tour«
noifpel te Antwerpen gewond den 95 Maart
1258, en aan welke wonden hìj is overleden
en hier begraven in de Abdij den 7 Mei daar-
aanvolgende ; volgens Reigersberg Chron. van
Zeeland, II. D. bl. 88.
Trouwens de ondiepte van de in den Kerke …
muur gemaakte bewaarplaats laat niet toe te
gelooven , dat men een pas gevallen lijk , en
dat wel in eene houten kist, zoude begraven
boven den grond , daar de ftank buiten allen
twijfel, bij de uitoefening van den Godsdienst
in de Abdijkerk , vooral in het Koor , zeer
hinderlijk zoude geweest zijn.
Maar zoodanig was het niet met het gebeente
van Koning wiL LEM, gefneuveld in het jaar
1256, en toen , volgens het verhaal van JZe-
lis Stoke IT, D. bl. 215, in een Scrine onder
den grond begraven en in 1282 wedergevon-
den
an 17 J=
den , gewasfchen en’ weder gelegd in eene
Scrine fuverlike, Dic kon zonder ongemak bos
wen den’ grond bewaard worden. En dit is ge=
beurd, men leze het Verhaal van den Klerk uiz
de lage Landen bij der Zee, bl. 140 en 156.
Deze Willem, zegt hij, die edele Roomfche
Konink word geflagen , na dat hij Holland
XXI jaer berecht hadde , en dat Roomfche
Rijck voer alle gewelt Ridderlijcke befcermt
hadde VII jaer, Wiens gebeente noch boveù
de aerde ffaen in eenre kiste fuverlic gelegt
tot Middelburg int Cloester ; daer 't Grave
Floris, zijn foon brochte uit Vrieslant. En
bl. 156, Ende als die wijtvaart eerlick ges
daen was, voir die Grave mit zijn Vaders
gebeente van daer , en brochtet in den Cloester
zot Middelburgh, daer 't noch beflegen leit
boven der aerde in eenre kisten.
GUICCIARDIN, die te Antwerpen woon=
achtig was, en welligt Middelburg bezocht
heeft, die in en omtrent de jaren 1555 en 1556
in het Iraliaansch heeft gefchreven en in het
jaar 1566 uitgegeven, zijne Befchrijving van
alle de Nederlanden, Sprekende vande Abdij te
Middelburg, gebouwd door wirLem Roomsch
Koning , zegt: en op deze placife ligt hij en
IL. peer. Ze GEN. B de
—_( 18 Je
de Koninginne 1zaABELLA zijne huisvrouwe:
welkers Koninglijke Tomben men
nog ziet; naar de Nederduitfche vertaling
van Kilianus fol. 271, Amft. 1612, in folio. (*)
Ook verzekert Goudhoeven JI, cit. fol. 343,
dat de Abt Floris var Schoonhoven , over de
Grafftede van Koning Willem eene betamelij-
ke verhevene Tombe heeft doen ftichten.
Men kan echter niet ontveinzen , dat de Rid-
derlijke kostume, met een bloot hoofd en een
gemalied harnas, op de gevondene zerk, niet
overëenkomt met wiLtrM’s Roomsch-Ko-
ninklijke waardigheid en met de zegels, die
van hem voorhanden zijn en voorkomen op
de eerste uitflaande plaat bij Meerman II. D.
Hij voerde op zijne munten en dus ook
waarfchijnlijk op zijnen wapenrok een’ zwar-
ten Arend en een’ rooden Leeuw; vergelijkt de
vierde uitflaande plaat bij Meerman, en Alke-
made, Munt der Graven van Holland Pag 47.
En zoo vindt men den Koning afgebeeld bij
‘ Hadr.
(*) Volgens nader onderrigt van een” mijner Vrienden zouden
de woorden welkers Koninklyke Tomben men nog ziet, in de oor-
fpronkelijke ltaliaanfche uitgaaf van GUICCIARDIN, te Antwer-
gen in jaar 1567 in folio gedrukt, op pag. 2c7 niet te vinden
Zijn en dus komen voor rekening des Vertalers,
Ci Je
Hadr. Barlandus. de Comitibus Hollandia
Pl. 39- tegen over fol 38; — bij Goudhoever
fol. 3113 en bij Wosmeer in libro, cui titulus -
Principes Holl & Zeel. pag. 23: fchoon deze
afbeeldingen van later tijd zijn.
Gaarne erken ik , dat deze bedenking eeniá
ge zwarigheid oplevert.
Wir LEM was Roomsch-Koning en als zooe
danig hier te lande erkend , op welke wijze
hij dan ook tot deze waardigheid ware verhee
venen daarin bevestigd :_— doch de bedenking
zou van meerder gewigt zijn, indien men kon
bewijzen, dat de ontdekte zerk gelegd ware op
last van ’s Koning Zoon FLoris den V: die
echter is onmogelijk en zelfs de zaak onwaar=
fchijnlijk. Frorrs het gebeente van zijnen
Vader gevonden hebbende, ftelde er eene eer
ia om die dierbare overblijfsels in eene koste
bare kist boven den grond te bewaren, en voor
aller oogen zigtbaar te houden: met oogmerk,
waarfchijnlijk , om niet alleen de nagedachtes
nis van zulk eenen waarden en wreédelijk vers
moorden Vader en dapperen Vorst in ftecds due
„rend aandenken te bewaren , maar ook vooral
om, bij de befchouwing daarvan , de Zeeu-
wen aan te vuren tot heldhaftige verdediging
B 2 van
—_( DY )—=
van hunnen grond tege de ftrooperijen der
Vlamingen , zoo fel op Zeeland gebeten. En
zoo lag het Vorstelijk geraamte nog boven den
grond in eene beflagene, dat is, met ijzeren
banden voorziene kist bewaard, toen de Klerk
der lage Landen zijne Chronijk fchreef en aan
Graaf wiLLem den IIL opdroeg , omtrent
het jaar 1316.
_Misfchien heeft deze herinnering den Graaf
aangemoedigd, om in het jaar 1325 eene CaÉ-
pellanie te ftichten , en plegtige lijkdienften
te bevelen voor de rust der ziel van zijnen
Oud -oom.
_ Het was echter bewaard tot het tijdperk der
regering van Keizer KAREL, die achting ge-
woon was te bewijzen aan de nagedachtenis
van groote Mannen, die in het nederig Bier-
vliet zelfs niet weigerde het graf te bezoeken
Van WILLEM BEUKELSZ, en zijner ziel rust
toe te bidden, om een meer uitftekend bewijs
van eerbied aan de fchim van den Roomfch-
Koning te zien geven. Trouwens, gelijk hier
boven reeds is aangemerkt, ’s Keizers zuster
de Landvoogdes MARIA, misfchien niet zon=!
der kennis van haren Keizerlijken broeder ,
deed den roem van Koning wiLLEM op ecne
glorieufe wijze herleven. Zij beval den Abt
van
—l( 21 ==
van Middelburg, rLoris van Schoonhoven,
in het jaar 1552, eene deftige Graftombe te
doen maken voor ’s Vorften gebeente, en aan
dezen last werd voldaan vier jaren later.
Wanneer ik nu in het Koor der Abdij - Kerk
de overblijfsels eener zoo zeer gedistingueerde
Graftombe ontdek , en nergens in dat gebouw
„de fporen van eene dergelijke kan vinden, wat
blijft er over „ dan te betluiten, dat zij die van
den Graaf wiLLeEmMm den IL is, en dat er zoe
de redenen beftaan, waarom hij flechts in een
ridderlijk kostuum, zonder eenig blijk zijner
elders bekleedde Koninklijke waardigheid, op
de zerk vertoond wordt?
En die redenen meen ik, behoudens beter
oordeel, “dat niet ver te zoeken zijn.
Men leze met BOERE de uitmuntende be-
fchrijving van. het leven en de bedrijven van
den Graaf en Roomsch » Koning wiLLeMs
„door den oordeelkundigen en fchranderen
„MEERMAN, met ongemeene vlijt en naauw-
„keurigheid, door den druk gemeen gemaakt
Men herinnere. zich , hoe onbezonnen WIL-
„LEM, op aanhicfing van Paus Innocentius den
„IV, het zwaard opnam tegen zijnen wettigen
„Heer, Keizer FREDERIK den II en deszelfs
has ber Zoòn
_( 22 Js
Zoon den Roomsch- Koning KOENRAAD den
IV; hoe fchandelijk en onwettig de vloekban
was, door den eerloozen Kerkvoogd bij her-
haling over hem uitgefproken; welke midde-
len van dwang en omkooping hij door zijnen
gezant den Kardinaal Caputio bezigde; welke
beloften hij deed om zijn oogmerk te berei-
ken, zelfs de vergeving der zonden niet uit-
gefloten; hoe fchroomvallig en fchoorvoetend
de Keurvorften, en dat nog vande zeven flechts
drie, hunne toeftemming gaven tot de verkie-
zing van WILLEM van Holland, pas twintig
jaren oud ; hoe zijne krooning te Aken, na
eene langdarige belegering ingenomen, in de
daad eene ziellooze eerbewijzing was; hoe zelfs
ma den dood van Keizer FREDERIK en zijnen
Zoon KOENRAAD, en na de verkiezing en
krooning van Koning WILLEM, de botfingen
en twisten bleven voortduren; hoe aanzienlijke
Rijksvorften hem naar het leven ftonden, één
hunner zijne Gemalin ErIZABET wegvoerde
en opfloot; hoe, met één woord, wir LEM
het werktuig was der dolle wraak van Inno-
centius den IV tegen het Huis van Zwaben.
Redenen alle „waarom de voornaamfte Chro-=
nologifche fchrijvers, gelijk Petavius, en die
wan ZArt de vérifier les Dates, wiLLem Graaf
van
en
(03 Jee
van Holland als een Antirex, en Rival van
het werrig hoofd des Roomfchen Rijks, in de
lijst-der Westerfche Koningen en Keizers op=
tellen.
En nu vraag ik: is het te vermoeden, dat
KAREL ‚ nu aan het hoofd des Duitfchen
Keizerrijks geplaatst, en zoo jaloersch op de
handhaving van zijn gezag tegen de aanmatigin-
gen des Roomfchen Kerkvoogds, na van dit
alles onderrigt te zijn, zoude hebben kunnen
befluiten om aan den Graaf wiLLEm van Zo/-
land, op de te makene grafzerk de eeretee-
kenen der waardigheid van Roomsch-Koning te
geven? — Waartoe zoude zulks ook noodig
geweest zijn, daar WILLEM hier niet in aan-
merking kwam als Roomsch- Koning , maar als
Graaf van Holland en Zeeland, als begiftiger
der Abdij van Middelburg 2
Hoedanig men ook hier omtrent denke 5
“genoeg is het, (indien ten minften dit ge-
volg uit het verhaalde kan worden afgeleid)
dat het gemis der Koninklijke eereteekenen
op de grafzerk , althans geen voldingend bewijs
is, dat zij geenszins die van Koning wiLLEx
kan zijn. |
Bovendien, indien de gevondene Graftombe
niet
—l 24 )—=
niet die ís van Koning WiLLEM, waar is dan
toch die Keerlijke Sepulture , door FLORIS
“van Schoonhoven gefticht, gebleven? — Zij
beftond nog in het jaar 1566, toen de Beel-
denftormers in Middelburg ook hunnen ijver er
aan koelden, en zij is naderhand nimmer weg-
geruimd, (zoo veel althans mij is gebleken),
noch ftaande de regering van Philips, noch na
dat Middelburg tot de Staatfche zijde is over-
gegaan.
Wij hebben alle de gelegenheden der Koor-
Kerk meroplertendheid onderzocht, en nergens
eenige Íporen van eene andere gedistingueerde
begraafplaats gevonden , dan die, welke wij
gelooven te zijn, wan den Graaf en Roomsch
Koning wiLtem den IL.
Maar, vraagt men mogelijk, zou het gevon-
den gebeente niet dat zijn van Floris den Mom-
boir, en de zerk, daar boven gelegd, niet hem
verbeelden, met het wapenfchild van Zolland,
dat hij toch ook voerde?
Om over deze Vraag te oordeelen , moet
men zich op de plaats zelve begeven en zich
de uitwerking voorftellen , die de ftank van
een pas gevallen lijk, fchoon in eene kist be-.
floten en mer een zerk bedekt, in eene ‘hol-
lige
ll 2% ==
ligheid des muurs van twee voeten diep, ge-
lijks den beganen grond, in het Koor der Kerk
en in de nabijheid van het groot altaar zoude
hebben moeten veroorzaken ; en men zal zich,
gelijk ik mij voorftel, moeten overtuigd hou-
den, dat nimmer die plaats ter begrafenis van
het lijk van FLoris, of eenig ander pas ge-
ftorven menfchelijk ligchaam, kan zijn verore
dend, en dat het eene vreemde afwijking zoue
de zijn geweest van de alom aangenomene en
Zeer natuurlijke gewoonte, om de lijken der
afgeftorvenen onder den grond te bewaren en
ter verrotting over te geven.
Behoudens beter oordeel, het geen ik altoos
bereid ben te eerbiedigen, meene ik het dus
voor hoogstwaarfchijalijk te mogen houden,
dat het door mij ontdekt geraamte, is dae
van den Graaf en Roomsch- Koning wiLLEMm
den II, en dat de grafzerk , daar boven ge-
legd, dezelfde is, die door den Abt van MZid-
delburg FLORIS van Schoonhoven, op last
der Land- Voogdes, ter eere des Konings, in
het jaar 1546 vervaardigd is, en daar geplaatst.
Dit is in allen gevalle buiten tegenfpraak :
de ftoffelijke overblijfsels van Koning wit Lem
en van zijnen Broeder FLoR1s, zijn in de ja-
ren 1258 en 1282 naar de Abdij- Kerk van
Mid.
Middelburg overgebragt. Alle teekenen van
eerbiedige herinnering zijn verdwenen. De
tijden die wij beleven, leveren gedurig bewij-
zen op van eerbied voor de nagedachtenis van
groote mannen; het zij dat hunne borstbeel-
den aan de openbare befchouwing worden
aangeboden, hetzij er cerezuilen voor gefticht
worden , of dat hunne asch naar heerlijker
rustplaac{en worde overgebragt.
Hoe vele Vorften en Staatsmannen waren er
al werkzaam aan de bewaring der nagedachte-
nis van dezen WILLEM, en wat is er overge-
bleven van hunne pogingen? — Misfchien be-
hoort het tot den fmaak onzer tijden om één-
maal aan zoo vele wenfchen te voldoen.
Ik heb althans mij verpligt geoordeeld aan
Zijne Excellentie , den Heer Kommisfaris Ge-
neraal van Kunsten en Wetenfchappen , van
mijne ontdekking kennis te geven , en nader-
hand de vrijheid genomen „ om aan Zijne Ma-
jesteit den KoNIiNG voor te ftellen, de op
rigting van een klein Monument ter herinnering
der verduisterde nagedachtenis van den Roomsch
Koning wivLeM den II; doch ik had mij niet
durven vleijen met een zoo gunstig en zoo fpoe=
dig befluic, als uit de aanfchrijving van boven-
ge-
ef 472 Ji
gemelden Heer Kommisfaris generaal van den
go April 1818, ter mijner kennis is gekomen,
__ Het heeft toch Zijner Majesteit behaagd niet
alleen mijnen voorflag goed te keuren, maar
bovendien te bepalen , dat zoo wel ter eere
van FLORIS , den verdienstelijken Voogd
van Holland, Wetgever en Befchermer van
Zeeland, als van zijnen Broeder den Graaf en
Roomsch-Koning wiL LEM den FI, een open:
baar eerbewijs zou worden opgerigt.— En bij
eene aanfchrijving van zijne Excellentie den Mi-
nister voor het publiek Onderwijs, de Kunsten
en Wetenfchappen, van den 16 Januarij «819,
„ ben ik tot het doen vervaardigen der beide ge-
denkftukken gemagtigd, ingevolge de model«
len en opfchriften , mij toegezonden,
Ingevolge de magt mij door Z M, den Konings
gegeven, heb ik gedacht wel te doen beide de
voorzeide Monumenten te doen plaacfen in het
ligchaam der Abdij of Nieuwe Kerk te Middel-
burg, en niet in ’t Koor derzelve, of de Koor-
Kerk, alwaar de ftoffelijke overblijfsels van
WILLEM en FLORIS zijn nedergelegd. Niec
lang geleden (in Augustus 1820) zijn deze ge-
denkftukken daar opgeregt , op de gefchiktfte
plaats in dat Kerkgebouw, en wel in den muur
tegen over den ingang bij den Abdijtoren. 7
j
Zij beftaan in twee witte marmeren platen 3
hoog 7 voeten en 8 duimen en breed 4 voeten
en 8 duimen, gevat inlijsten van zwarten fteen
en op de kroonftukken verfierd met de attrie
buten der waardigheden, aan ieder der Vorfte-
lijke perfonen toekomende,
Op de bovengemelde witte platen leest men
in vergulde Romeinfche letteren deze twee
Opfchriften s
Op dat van den Roomsch- Koning wiL LEMS
TER GEDACHTENLIS
VAN
WILLEM
GRAAF VAN HOLLAND
ROOMSCH-KONING
OMGEKOMEN IN WEST-FRIESLAND
DEN XXVIII JANUARIJ MCCLVI
EN BEGRAVEN TE HOOGWOUDE
ZIJNDE HET GEBEENTE
NAAR DE ABDIJ KERK
VAN MIDDELBURG OVERGEBRAGTE
DOOR ZIJNEN ZOON
FLORIS DEN: VIJEDEN
GRAAF VAN HOLLAND EN ZEELAND
IN HETE JAAR MCCLXXXII
en
mn EE an
en op dat van rLorrs den Voogd:
TER GEDACHTENIS
/ VAN
FLORIS
VOOED VAN HOLLAND
WETGEVER EN BESCHERMER
VAN ZEELAND
BROEDER VAN DEN GRAAF
EN ROOMSCH-KONING WILLEM
DEN XXV MAART MCCLVIII
TE ANTWERPEN
OVERLEDEN
EN IN DE ABDIJ-KERK
TE MIDDELBURG BEGRAVEN
DEN VIT MEI DESZELFDEN JAARS
MCCLVIIL
Moge de befchouwing derzelve dienen, niee
alleen ter herinnering der nagedachtenis van twee
_Lands- Heeren, die voor de belangen van Zee-
land de grootfte dienften gedaan hebben, maar
te gelijk ook , tot opwekking der dankbare
erkentenis aan onzen Koning, die wederom aan
… deze Srad dit nieuw bewijs zijner goedheid en
weldadigheid wel heeft gelieven te geven,
atman ans mar
nEHATAES, HAN
tha den ha 3
ARO Had MAL REK
BEELEN. oro =rendeljk
lich gives Eer iks WEER
ie ou dedain, we
Enk | waadsaavo Ken
6 re 5; dl sh ’ e pn Le
a taan: daak ag wrs Re
Have ni onver GarM eR)
er ent waadsases, ner nv Ra
v
ir he, hl aten in ER
ze
br k
aen
casie. ete " al A orla, pisa
zeewsaaveidardocbe zgan tan Egt
“eek ae. Bende ae zool à ha:
ie
ij
4
MEN en „io: ze äevòi Heg ze zl
gn Zak WA, ih 2% : B Edd PS
8 ek, Es 5 GR ve ° 0 He IK &
her Arn z.
peak f ;
A \
EE BN
: hen