Skip to main content

Full text of "Nieuwe Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen"

See other formats


% 
ES el 

Ln 
u 
Te 1 


l 


NIEUWE 
VERHANDELINGEN 
VAN HET 
ZEEUWSCH GENOOTSCHAP 
| DER 
WETENSCHAPPEN 


wd 


De 


Ì kn 
tt 4 


£ 


/ 

LBA Ee 
hek OENE): 
hae pe een hen: 


| hd 


NE DW E 


VERHANDELINGEN 


8 SAN REE 
ZEEUWSCH GENOOTSCHAP 
DER 


WETENSCHAPPEN. 


veran vrrwrne venven vun 
DERDE DEEL. 


AE 


Te MIDDELBURG, 


WS FAN BENTHEM, 
$_ Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap 
cer Wetenfchappen, MDCCCxxle 


Het Genootfchap wil, door het bekroonen en 
uitgeven van, aan hetzelve int algemeen 
voldoende, Verhandelingen, geenszins ver- 
flaan worden, alle de daarin vervatte frel- 
lingen volkomen toe te flemmen, en als de 
zijne aan te nemen. 


Het erkent ook geene exemplaren voor echt, 
dan die door den Secretaris des Genoot- 
fchaps onderteekend zijn. 


HAL AA 


® 


Bn LN oke ll, 


DE VERHANDELINGEN ; IN DIT DERDE 
DEEL VOORKOMENDE, ZIJN DEZE; 


y. Kore Befchrijving vân de Ontdekking ent de 
“verdere lotgevallen van NIEUW-NEDERLAND, 
weleer eene volkplanting van hèt Gemeenebest 
der vereenigde Nederlanden in-Amerika door 
Mr. Ne C. LAMBRRECHTSEN Van Ritthem, 
Ridder der Orde van den Nederlandfchen 
Leeuw, Pr efident van het Zeeuwsch Genoot- 
__fechap der Wetenfshappen. 


Waarneming wegens eene längdurige en buis 

5 tengewone Waterzucht ‚ en daardoor „middelijk 
veroorzaakte Beenbreuk 8 medegedeeld door 
‚B. DOBBELAER DE: WIND : Cin leven nj) 
| Med. Doctor en Vroedmeester Leetor in de 
Ontleed- en Heelkunde te Middelburg ‚Lid yan 
het Zeeuwsch Genootfchap. der. We erenfehapgen. 


ut. Obrivationes Critice in Hötiert hymnum in 
Cererem, auctore CAR. WILH. STRONCK, 
Oraculorum Divinorum apud Dordracenos In- 
terprete , Societatis,Doctrinarum hujus, Zee 
landice, et qua Harlemi est, Hollandica, 
itemgque Literatura Belgica , Leidenfis , Sodali. 


* IV. Ante 


2 IN HO U D: 


IV, Antwoord op de Vraag: OVEN het nut van de 
afzaging der hooge Paalhoofden,„aan de kusten 
van Walcheren en Schouwen. bovén de hoog 
verhevene werken voor de defenfie en verbete 
ring der Stranden langs die kusten , en her al 
dan niet verkieslijke der aan de Ho landfche kase 
ten gebezigde fteenen Hoofden of met ftsen ge- 
dekte Rijsdammen » door ABRAHAM CALAND 
(toen) Opziener bij den. Waterflaat en Geöm- 
ploijeerde zan het werk der Nieuwe Haven ie 
Middelburg», 


V. Algemeene en bizondere omftandigheden van 
de aanmerkelijke Zons- verduistering, op den 
vii September 1820 3 berekend en ontwofpen 
door J- P- BOURJË: Lid van het Zeeuwsch 
Genootfchap der Wetenfchappen ze Middelburg: 


ki Verflag aangaande eene in het jaar MDCCCXI 
ontdekte Grafzerk en een daar onder bedekt 
menfchelijk Geraamte, in de Koor - kerk te Mid. 
delburg „ door Mre N. CL AMBRECHTSEN 
vàn Ritthem, Prefident van het Zeeuwsch Ge= 
wooifchap der W etenfchappen. 


100! Ed | , 
Boo O OSR UBE Wte 


fi 
dies 


… 


D. hier bijgevoegde, door het Zeeuwsch 
Genootfchap der Wetenfchappen, federt hee 
jaar-1817 uitgegevene lukken, maken hee 
Derde Deel uit van deszelfs Nieuwe Verhare 
delingen. — Men plaatst weder, als ndar gee 
woonte , aan het hoofd, een kort verflag van 
’s Gehootfchaps lotgevallen, ten vervolge van 
de in het Vóórwerk des gezegden Deels’ vera 
melde, tot het jaar 1820 ingefloten. 


je ge jp 


Drie, opmerkelijke bijzonderheden moetek 
dan hier allereerst vermeld worden: 

Bij gelegenheid van het operien der Nieuwe 
Haven van Middelburg , den 7 van Oogstmaand 
1817, had het Genootfchap de eer, deszelfs 
Koninklijken Befchermer “in het Mufeum te 
al ik mos 


. vVOORBERIG T. 


mogen ontvangen ; waar ZIJNE MAJESTEIT 
het bezienswaardige wel geliefde in oogen- 
fchouw te nemen. 

Naderhand heeft de Maacfchappij, door een 
milddadig Koninklijk gefchenk , een doorflaand 
bewijs ontvangen van ZIJNER MAJESTEITS ge= 
negene gezindheid om in Zeeland,/zoo wel 
als in andere deelen des Rijks, den bloei van 
kunften en wetenfchappen met alle vermogen 
voor te ftaan, 


Op den 18 van Lentemaand 1818 mogt het 
Genootfchap, met hooge goedkeuring, het 
marmeren Praalgraf der Luitenant - Admiralen 
JOHAN EN CORNELIS EVERTSEN, ten 
koste des Konings herfteld , op eene plegtige 
wijze, aan ’sLuands ingezetenen op nieuw aanbie= 
den ; bij welke gelegenheid door’sGenootfchaps 
Secretaris, voor eene aanzienclijke menigte; 
eene doelmatige redevoering werd gehouden. 


Het Genootfchap vierde op den 22 van 
Grasmaand 1818 den Jubeldag van deszelfs 
vijftigjarig aanzijn ; bragt der nagedachtenis 
van de reeds overledene ftigters en begunfti- 
gers de aandoenelijke en welverdiende hulde 5 
verheugde zich in het herdenken van het ge= 
ftigte nut, en wijdde zich bij vernieuwing aan 

de 


VOORBER IG Ts F3 


dé bereiking van zijn edel doel,’ de bevorde: 
ring van kunften en wetenfchappen ;-en- van 
alle Maarfchappelijk heil, 

“De lezer zal deze bijzonderheden , in de döor 
den Heer Voorzitter Lamgureursen té deo 
zer gelegenheid gehouden en achter dit Voor’ 
berigt geplaactte Tedevoefing breeder’ ontwik 
keld. vinden; | 


“De Heer tweede Voorzitter LAFONT deze 
redevoering zeer doelmatig hebbende beanre 
woord, traden de Heeren VAN DEINSR en 
EPKEMA op, met toepasfelijke aanfpraken in 
Dichtmaat , en werd eindelijk de plegtigheid 
door den Secretaris DE KANTER met eene, 
mede in Dichcmaat geftelde , uitboezeming 
voor ’t heil der Maatfchappij befl.ten. 


Zoo heugelijk deze omftandigheden waren 5 
Zoo grievend was daar en tegen het verlies van 
uitmuntende mannen, Heeren Directeuren en 
Leden, dezer Maatfchappij door den dood onte 
rukt, en onder deze ook dat van *s Genoote 
fchaps zoo verdienftelijken tweeden Vaorzit= 
ter LAFONT,. Sommige Heeren ook hebbèn 
hunne betrekkingen tot het Genootfchap: als 
Directeuren nedergelegd. “De Naamlijst in die 
Deel voorkomende kan, vergeleken met die 

„he A 2 | deg 


L 
$ vo 0 RrB ER IG Tô 


des vorigen Deels, dé in-dit opzigt voorgeval=. 
lene veranderingen kenbaar maken. 


‚ ’s Genootfchaps Bibliotheek is door aankoop 
en Boekgefchenken ook weder eanmerkelijk 
vermeerderd, 

„Van Zijne Exellentie den Minister voor *t Pu-« 
bliek Onderwijs, Nationale ‘nijverheid en de 
Kolonien zijn ontvangen de,bij vervolg uits 
gegevene Nummers der Flora Batava, en een 
verflag van de 4de Klasfe van het Koninklijk 
Nederlandsch Inftictuut, over de Amfterdam- 
Sche Kunstcement. 

_De Heer Gouverneur dezer Provincie zond. 
aan het Genootfchap- exemplaren van ondere, 
fcheidene belangrijke Verhandelingen , bij Zijn 
Ed. Geftr. Gouvernement ontvangen. 

“Het Koninklijk Inftituut , 

De Brusfelfche, Utrechtfche, Groningfche 
en Gend/che Akademien , 

De Nederlandfche ae Ka Maat- 
flanks 

‚La Sôcieté d' agriculture à Gand, 

’ Provinciaal Urrechefch Genootfchap , 


Het Bataviasch Genootfchap , 
V'Acqe 


Een 


VoOoRBERIGT. s 
PAcademie Royale des Sciences et belles 
Lettres de Bruxelles, 


De Hollandfche Maacfchappij van Weten: 
fchappen , 


De Maatfchappij van Nederlandfche Letter= 
kunde te Leijden, 
……’t Natuur- en Scheikundig Genootfchap te 


Groningen, 
’t Heelkundig Genootfchap te Am/fterdam en 
La Societé d'emulation à Liege N 


hebben desgelijks exemplaren hunner uitgege. 
vene flukken ingezonden, gelijk mede de na- 
volgende Heeren Schrijvers: 


De Prefident Lambrechtfen ‚de Heeren 
Uilkens, Raepfaec, Cras, Camberlin 
d’ Amougies, J.C. de Jonge, Ten 
Broecke Hoekftra, Bourjé, Kerk- 
hoff, Wifelius, J. H. Parcau, A. J. 
Snouck Hurgronje, A.Moens, Pous, 
Mogge Pous, Loosjes, P.z, M.C. van 
Hall, Stronck, Te Water; Mahne, 
van Koten, Milius, de: Kanter Phil z., 
J. Koning, Tideman en van Kampen, 
de Kruijff, Heringa, de Nieuporrt, 
du Tour,;Logger, Vervier, Boisfy.de 
Ri A 3 Ste 


6 VvoOORBERIG Te 


St. Vincent, Pougens, van Capelle, 
van Asfen, H. W. Tideman, Beekman, 
Backer, Bergman, J. R. Vos, Alex- 
ander, H. Roüaards, van Marum, 
Borger, N. Cornelisfea, Schrant, 
Ab Utrecht Dresfelhuis, A. F. L am- 
mens, Bodel Nijenhuis en G. Dorn 
Seiffen fchonken aan de Bibliotheek de 
door hen uitgegevene fchriften. 


Van de volgende Heeren en Vrouwen zijn 
desgelijks bijzondere Boekgefchenken ontvan- 
gen: van — 


Mevr. de Douariere Meerman, geboren 
Mollerus, Mevr. de Wed. Kneppelhout, 
geboren de Gijzelaar, wijlen den Ridder 
van Kinsbergen, M en H. W. Tijdeman, 
van den Heer Prefident Lambrechtfen;, 
Jorkheer J.C. de Jonge en wijlen den Heer 
in de Berouw. 

Onder welke bijzondere aanmerking verdie- 
nen: 

Het door den Heer de Jonge gefchonken 
freai Hand/chrift , vervaardigd even na de 
keuze van KarerL den vijfden tot Keizer, be- 
vattende de, voor de Keurvorften gehoudene, 
ganfpraken door de afgezanten van den Ko- 

ning 


‚„VvOORBERIG TT,’ vd 


ning van Frankrijk, rrANcots I; zijnde de 
voorfchrevene Handfchriften verfierd met ge 
kleurde afbeeldingen, en nog 


Eenige Handfchriften Pan PFacobus Armie 
nius; ’ 

Het gefchenk van den Hoogleeraar m. Tijne= 
MAN, zijnde een zeer fraaije druk van Jokanpnis 
Husf et Hieronymi Pragenfis Hiftoria et MUu- 
numenta, Norimberge 1558, Il. Tomi. 


’s Genootfchaps verzamelingen van Natura- 
Ha, Medailles en Zeldzaamheden , zijn ver- 
meerderd door de gefchenken der mavoigende 
Heeren: 


Voorwerpen der Natuurlijke Hiftorie. 


B. Dobbelaer de Wind, J. J. Macquet; 
FJ. Sprenger, P. J. Serlé, C°) A Fi 
Lammens, K, P, van de Kasteele en 
J.R. Vos. 

| Medailles + 


De Prefident Lambrechtfen, Beay- 
mont, Meijners, J. R. Vos en in de 
Betouw. 
A 4 Zeld- 


_€*) Deze Heer Direct&ur fchonk eene zeer fraaije en door 
hem bewerkte verzameling ven 160 ftuks zoo inlandfche als Ooffe 
EN West -Indifche hout foorten , in langwerpig vierkante phon 
behoorlijk gerangchikt on Be uwamerd, 


Li VOORBERIG Tes 
Zeldzaamheden: 


De Prefident Lambrechtfen, Jonkheer 
J.H. Schorer, Coud Gouverneur van Zee= 
land), Hugenholtz te Deszerary, Melms, 
de Smidt van Roijen, A.F. Lammens, 
Uitenbage de Mist, Fredenberg en 
van den Bosfche, Jaques, H. A. Callen- 
fels, J.R, Vos, KP. van de Kasteele, 
de Warem en W….N. Lambrechtfen. 


Onder welke bijzonder aanmerkenswaardig 
zijn, de doorden Heer Uitenhage de Mist 
gefchonkene uitmuntende Favaanfche Kris C*) 
en een door den Heer Callenfels te Oost- 
burg aangeboden ftuk hour, uit eenen aldaar 
gevelden boom,en binnen in hetwelk een groot 


hoefijzer is gevonden, geheel door het hout 


omgroeid, 


Ook zag het Genootfchap , door éen gefchenk 
van den Heer Directeur Lampfins, zich 
in 
C*) In die taal Tjaritra genoemd: het fraai (bewerkt hecht is 
wan het hout, Kafoe Ambaloe genaamd. Het lemmer is alleen op 
heilige dagen gefmeed, eu heeft alle de teekenen , door welke de 
Javaan ‘hetzelve als heilig erkent, met alle achting behandelt, en 
wan deszelfs gebruik alle glorie belooft, — Alle vrijdagen wordt 
pldaar zoodanig lemmet met zeker vocht beftreken , daarna bewies 
gookt, en ten bewijze van eerbied met bloemen omwonden, 


! 


voOoORBERIG TT. 9 


in het bezit gefteld van het Borstbeeld van 
ZIJNE MAJESTEIT, ’s Genootfchaps 
Doorluchtigen Befchermer, 


Portretten. 


Door de brlelnoadidneh van harenhiese 
Heeren Directeuren en Leden, ook van fom- 
mige Heeren en Vrouwen, geene bijzondere 
betrekking hebbende tot het Genootfchap , 
werden van tijd cot tijd nog verfcheiden andere 
afbeeldingen van beroemde, meestal Zeeuwe 
fche Mannen gefchonken , als door den Prefie 
dent Lambrechtfen: 


1. De afbeelding van Prius wiLLem den 
__HI, Koning van Groot- Brittannien, gefchile 
derd in 1676. 


2. Het oorfpronkelijk Portret van den be- 
roemden Vlisfingfchen Dichter BELLAMIJs 
in het jaar 1782 gefchilderd te Utrecht door: 
Cuilenburg. tab 

3. Het oorfpronkelijk Portret van den Heet 
JOHAN SCHORER, Penfionaris der ftad 
Middelburg ; een man zeer ervaren in dé God- 
geleerdheid «en Griekfche raal &c. Overleden 
in 1705, gefchilderd door Brooshoofd. 


 5. voorsein. 1554 Bene 


Jo VvoOORBERIG T, 


4. Eene fraaije kopij der beeldrenis van den 
beroemden Zeeuwfchen Dichter JacoB CATS, 
naar het oorfpronkelijke bij den Ridder m. c, 
VAN HALL, gefchilderd in182o door Kru- 
femas. 


5en6. Twee gedenkftukken ter eere der 
twee jeugdige Vlisfingfche Dichters ANT HONI 
VAN DER WOORDT En JAN WILLEM VAN 
SONSBEECK, in de jaren 1794 en 1797 „ re- 
fpectivelijk, overleden, geteekend door J. HZ. 
Reijgers en voorzien met betrekkelijke op- 


fchriften. (*) 
7. Een’ 


(*) Op dat van eerstgemelden Dichter least 
men het volgend gedenkfchrift : 


Memorie et genio 
ANTONII VAN DER WOORDT 
raris nature dotibus 
imprimis Poëtices facultate 
“_eximii 
nati Flesfinge rr Novemb. MDCCLXX 
defuncti Amftelodami xxrIiIr Septb. MBCCXCIVe. 


en op dat van den Heer VAN SONSBEECK 


: Piis manibus 
JANI GULIELMI VAN SONSBEECK 
animi prestantia 
Literarum et Poëfios laude 
preclari 
pati Flesfinge xir Decemb. MDCCLXXIV 
defuncti Medioburgi 11 Martii MDCCXCYI Is 


NOORBERIG Te. 8 | 


7. Een oud Schilderftuk , waarfchijnelijk ge- 
fchilderd door Marijn de Zeeuw, bij de be- 
eediging van vaiLies den ll. te Reimerswaal 
in 1549, vertoonende de wapens der aldaar 
tegenwoordig geweest zijnde Zeeuwfche Ede- 
len: mer name Maximiliaan van Bour- 
gondien,van Kruiningen, van Renesfe, 
van Haamftede, van Botland, van Tuil 
van Serooskerke, van Cats, van Ro- 
merswale , van den Abeele en van 
Borsfele. (*) aid 

8. Eindelijk eene Schilderij , verbeeldende 
de vernieling der Engelfche vloot op de Teens, 
met den brand în Chattam, door den Ruwaard 
DE WITT, en de Luit. - Admiralen pe Rui- 
TER EN-VAN GEND, gefchilderd door Je 
van Leijden, in 1669. 


Door den Vice- Prefident LAFON T, de oor- 
fpronkelijke afbeelding van den beroemden 
Kerk-hervormer UERICH ZWINGLIUS. (5) 


Door Jonkhr. J.H. Schorer het Portret 
van 


(5) Verg. Reigersberg Aron. v. Zeel, II D. bl. 494 
en Ermerins Befthr. v. Romerswaal , bl, 31. 


C6) Achteropleest men: Zwinglen Chanoine de Conftance , 
Ville d' Allemagne „ fameux heretique , fut té en la guersg 
Gouire les Catholiques Vannle 158, et fon corps fut bruid, 


Ez VOOR BERIGT 


wan den Heer PAULUS VAN DE PERRE, 
Ridder in 1578 en Raad der ftad Middelburg, 
terftond na de inneming der Stad in 1574» 


Door den Baron A. j. C. LAMPSINS, de 
beeldrenis van zijnen over-oud- Grootvader, 
den Ridder CORNELIS LAMPSINS , Baron 
van Tabago, Burgemeester der {tad Vlisfingen, 
en overleden in 1664, gefchilderd in 1820 
door densRidder Pineman. 


Door de Heeren J. A. Schorer en Dus- 
feldorp de Superville, Directeuren des 
Genootfchaps, het oorfpronkelijk Portret van 
huanen oud-oom, Mr. PIETER DE LA RUÊs 
weleer Rekenmeester ven Zeeland; overleden 
in 1770. 

Door den Heer P.J. Rethaan Macaré, 
Lid des Genootfchaps, het Portret van Mr, 
C. VAN BIJNKERSHOEK, Prefident van den 
Hoogen Raad, en overleden in 174te 


Door den Heer Directeur P. J. Boddaert 
C,S. het origineel Porcrec van hunnen oud- 
grootvader Mr. PieTER BODDAERT, Griffier 
van den Raad ter Admiraliteit in Zeeland en 
overleden in 1760, gefchilderd door 2%. van 


Dijk, in 1736. 
Door 


vOORBER AIG Te 4 4 


Door-den Heer Directeur A. van Citterss: 
bet Portret van zijnen over-oud- grootvader: 
Mr. AARNOUT VAN CITTERS, Ambasfadenr 
van dezen Sraat aan het Hof van Groot - Bric- 
tanje; overleden in 1696, 


Door wijlen Mejufvrouw Hillegonda 
Catharina Schorer werden gefchonken, 
de aortgrdnkelijke beeldrerisfen | | 


1 Van zoos nr MOOR, Vice - Admiraal 
van Zeeland, overleden in 16185 


Van den Ridder zowa n HONIca 
da. en Raad der ftad Middelburg, be- 
minnaar en verzamelaar van vele Vaderlandfche 
Oùdheden: op het huis Steenhove , overleden 


in, 1694; €) 


3. Van den Heer ArorLonius INGELs, 
Raad der ftad- Vlisfingen , Gekommitteerde 
Raad van Zeeland en overleden in 16335 


_4- Vanden feer cERARD sctiarP Pietersz. 
in 1651 mert de Heeren J. Cats en P. van de- 
Perre, Extraordinair Envoijé van dezen Staat 
aan t Hof van. Groot- Britcanje en overleden. 
in. 


CT) Z. Smalle Bange Chron, van Zeel, bl. 671. De le 
Ruë Gelers. Zeeland , bl, 504, p 


54 vooRrRBER IG Te 


in 1655, Hij was een kenner en vlijtig vér- 
zamclaar van Legs en Gedenkpenningen ($) 


| Eindelijk werd door den Heer JJ Schans- 
man aangeboden de oorfpronkelijke af beel« 
ding van HENRIJ ARNAUD, Leeraar en Velde 
heer dei Waldenzen „ geboren te Lmbrun in 
Dauphiné in 1641 en overleden in het dorp 
Thermuntz in ’t Wurtenbergfche in 1721. 
Bij deze beeldtenis was gevoegd de Sjerp, 
door Vietor Amadeus, Hertog van Pie- 
mont, op het flagveld ten jare ‘6go aan den. 
dapperen HENRIJ ARNAUD gefchonken. (4) 


Werkzaamheden. 


Sedert de Uitgave van het vorige Deel, zijn 


in de maandelijkfche Vergaderingen door de te 
Mid- 


CS) Z. Voorberigt van Bizot Medaillifche Hifforie en Vad. 
Hift. Xl. D bl. 206 en 2:3 


(+) Deze ftukken voormaals in het bezit van Mevrouw de 
Weduwe Morel geboren Schansman, waren nu aan harca \eef 
J.J. Schansman gefchonken. Haar Echtgenoot Jean Morel, 
weleer Walsch Predikant te S/uis in Vlaanderen, was van ’s Moe 
ders zijde een kleinzoon van den beroemden Henrij Arnaud. 
Het Portret van den Heer H. Arnaud, lang na den afloop zijner 
krijgsverrigtingen gefchilderd , en nu door den Heer Bourjé als 
van nieuws opgehaald en in eene fierlijke lijst gevat, heeft dene 
kelijk gediend tot model voor ’s mans gegraveerde beeldtenis, ‘te 
zien bij Martinet Kerkel, Gefchied, der Waldengen , tegenover 
blddz. 142 des tweeden druks, 


WOORBERLG Ti is 


Middelburg. wonende Leden, gedaan de volá 
gende Voorlezingen : » vor 


In 1818. 
B. de Jonge: óver Ket balfemen der lijken 
bij de Egijptenaren. 


“Epkema: een door zijn Ed. vervaardigd 
Dichtftuk , befchouwende Zet Menfchelijk lee 
ven, vergeleken met de zeevaart, ANS 


' Menalda: Wederlegsing der vitterijen 
van het. Ongeloof over de leerwi jzevan den Za 
ligmaker door gelijkenisfen. | 


_De Prefident Lambrechtfen: zer Nagen 
dachtenis van den Heer pv, DE LA RU, iz 
leven Rekenmeester van Zeeland » En Schrijver 
van het geletterd, heldhaftig en flaatkundig, 
Zeeland, Dit ftuk volgt achter dit Voorbe- 
rige. é 


De Prefident Lambrechtfen: eene korte 
Lofrede ter eere van den beroemden Zeeloots- 
FRANS NAEREBOUT > overleden den 30 
Augustus 1818. 

De Wind: een Levensberigs van den Kar- 
dinaal De GRANvELLE ‚ ten beróoge, das 
het karakter dezes Mans geenszins verdiènde 


À p 


sn 


xó VOORBEKRIGT, 


imonzen:tijd door de Akademie van Befancoë 
tot het onderwerp eener Lojrede te worden 
voorgeleid. 


„In neg. 


Van der Heim: over de trapsgewijze 
ontwikkeling der befchaving van het Mensch- 
dom: flellende ten voorbeeld. den Nederlander 
van de eerfte tijden af tot heden toe. 


„B; de Jonge : Redevoering ter gedachtenis 
van wijlen den Heer Dr. DOBBELAER DE 
WIND, ên leven medelid des Genootfchaps; 
doende den overledenen meer bijzonder ken- 
nen in zijnen levensloop en voortreffelijke hoen 
danigheden „ als witmuntend Arts , Verlos- 
kundige en geleerde , belangeloos menfchen- 
vriend, en liefderijk Echtgenoot en Wader. 


H.L. de Jonge: over de Wijsheid van 
den Zaligmaker , blijkbaar in het kiezen van 
Apostelen. « 


Kaakebeen: over de dweeperij „ be= 
fchouwd in hare verfchillende foorten , en 
haar onderfcheid van het enthufiasme, 


De Prefident Lambrechcfen: over HADRH 


ANUS JUNIUS, eenen beroemden Neder- 
lands 


€ 


vOORBERIGT. 17 


landfthen Geleerden der 16° eeuw; overleden 
te Middelburg , en in de Koorkerk ten jare 
1575 begraven. 


_ Rekker: over het zalig voorregt van niet 
te zien en nogtans te gelooven, 


De Prefident Lambrechtfen : Verflag 
over eene bij hem tegen de Koorkerk dezer Stad 
ontdekte grafzerk en daaronder liggend men- 
fchen geraamte, gehouden voor dat van den 
Graaf en Roomsch- Koning wintenm. Dit 
ftuk is het zesde in dit Deel. 


De Kanter: over JAN WIER, Eenen Vers 
moedelijken Zeeuw, in leven Lijfarts van 
wiLLEM Hertog van Kleef , befchouwd als 
. weldoener van het menschdom, door het be- 
ftrijden van het Bijgeloof en der Hekfen Pros 
cesfen în het eerst der 16° Eeuw, | 


In 1820. 


‚Pous: over het pligtmatige om behoeftige. 
Kinderen en arme weezen tot arbeidzaamheid 
op ie kweeken, en vooral op te leiden tot den 
Landbouw, de Zeevaart, en om in de Kolo« 
nien geplaatst te worden, | 


E pkema: over den Vriesfchen Dichter 
RI. D. Z. Gen. B GIJ S= 


18 VOORBERIG Te 


GIJSBERT JAPIX, Defchouwd als uitmuntend 
enensch en onnavolgbaar Dichter, 


B. de Jonge: eene Verhandeling ten be- 
tooge: dat de onderfcheidene zielsvermogens 
zijn toe te fchrijven aan de verfchillende be- 
werktuiging en inrigting van het menfchelijk 
ligchaam en van het herfengeftel. 


Epkema: eene Verhandeling ten betooge 
dat de zeden thans niet flechter en niet meer 
bedorven zijn dan in vorige tijden, en eene 
Vertaling van een. Gedicht van Gijsbert Japix. 
op dit onderwerp toepasfelijk. 


Menalda: een betoog dat, de verdeeldhes 
den, welke de leer van JEZUS CHRISTUS, 
volgens zijne Voorftelling onder. het mensch= 
dom zoude teweeg brengen en ook, heeft teweeg, 
gebragt, niet te wijten zij aan die leer zelve „ 
maar aan de gefteldheid der menfchen. 


De Prefident Lambrechtfen : eene korte 
Levensfchets van HENRI ARNAUD, voormaals 
Leeraar en Veldheer der Waldenzen. 


‘De Windt: eene Wijsgerige befchouwing, 
der Gefchiedenis. 


Van der Heim: een betoog. dat de voort- 
| gaande 


| j an 5 


VOORBERIGT, 19 


gâände befchaving vas het menschdomt een be- 
wijs oplevert voor de onfterfelijkheid der ziel, 


_ Voorts zijn bij het Genootfchap ontvangen … 
de navolgende Verhandelingen : 


In Februarij 1818 werd door den Heer jr. , 
BOURJE overgelegd eene zeer fraaije afteekening 
der Zon- Eclips van den 7 September 1820 met 
derzelver berekende omftandigheden, Dicftuk, « 
waarvoor hem de zilveren Medaille des Ges 
nootfchaps werd aangeboden, is door het Ge: 
nootfchap uitgegeven, en het vijfde in dic Deel. 


De Heer Mr. A; Fr: LAMMENS, Prefideût 
van het Hof van Policie en Jufticie in Surings 
mes Lid- Correspondent des Genootfchaps, 
zond aan herzelve twee belangrijke Memorien 
tot opheldering van de Gefchiedenis en bes 
langen der Kolonie Suriname, en nog; daaren= 
boven eene rt voorraad van Reptilia 
op liquor. 


„De Heer Vice=Prefident LAronr had mee 
groote moeite uit de Notulen verzameld en 
aângeteekend de Opfchriften en Auteurs der 
gedane Voorlezingen, federt ’s Genootfchaps 
oprigting toc het eind van het j jaar 1817, mits- 
gaders de gefchenken in Boeken, Munten en 

Be Ger 


Ere YOORBERIG FT, 


Gedenkpenningen, Naturalia enz. met de nae 
men der gevers , en daarvan gemaakt onder- 
fcheidene registers naar tijds orde, welke hij 
aân het Genootfchap aanbood. 


Eindelijk is door Mevrouw de Weduwe 
LAFONT geboren van GoL TZ, aan de Maat- 
fchappij gefchonken een door wijlen haren Man 
geformeerd Register op °s Genootfchaps Notu- 
len van deszelfs eerfte oprigting af tot den jare 
1812, 


mmsted DI HDO oreterem— 


Bij het Programma van 1806 is voor een ortie 
bepaalden tijd opengefteld, de Vraag: 


LVI, Hoedanig is de Aardrijkskundige geftelde 
heid van Zeeland , voornamelijk ook met betreke 
king tot de Rivieren en Stroomen, geweest, van 
de oudfte tijden dat hetzelve is bekend geraakt, 
tot aan het oegin der Graaflijke regering ? Welke 
veranderingen zijn in dezelve voorgevallen , federt 
dat laatfte tijdperk, tet aan het einde der veere 
tiende Eeuw? Is naderhand die gefteldheid dee 
zelfde gebleven; of heeft zij ook merkelijke verane 
deringen ondergaan ? Zooja; welke waren deze %- 


Zij is niet beantwoord, en blijft als nog op= 
gehangen. 
| In 


YvOORBERIGT, 2r 


In het Voorberigt des vorigen Deels, bladz, 
38 is gemeld dat een antwoord was ingeko= 
men op de volgende Vraag , welke bij hee 
Programma van 1814, met eenige verandering 
Van redactie „ andermaal was opengefteld tot 
den 1 van Grasmaand 1816. Het (tuk had ten 
Zinfpreuk: Zoo het eene Waarheid is enzo 


LXXIIL, Daar de Ondervinding heeft geleerd , 
dat in het algemeen langs de Zeekusten , gerekend 
van den hoek van Holland, tot aan den Helder; 
mitsgaders langs de Stranden van het Eiland Goes 
rêe, de afneming en verlaging van het Strand, 
hoofdzakelijk door lage , met fleen gedekte Rijse 
dammen, of zoogenaamde leenen Hoofden , op 
de doelmatigfte en minstkostbare wijze kan tegene 
gegaan worden, en bevonden wordt, dat op an= 
dere plaatfen langs onze Stranden of Zeekusten , 
met hetzelfde oogmerk, hoog boven de Stranden 

‚uitftaande of uitftekende Werken gebruikt wore 
den, ’t zij dan, dat die W erken meestal beftaan 
“uit hooge Paalwerken gelijk b. v. in Groningen en 
Vriesland, of uit hooge met fteen gevulde Palene 
hoofden, gelijk b. v. langs de Stranden van hee 
Eiland Walcheren, terwijl jüist op de laatstgee 
melde plaatfen het verfchil tusfchen Eb en Vloed 

„ grooter is, dan op de Stranden tusfchen den hoek 
Yan Holland en den Helder, enz. Zoo wordt gc 
vraagd: Zijn er fchijnbaar gegronde zwarighea 
den, waarom men van de lage befteende Rijsdame 
„B 3 men , 


32 VOORBERIGT. 


men, vooral langs onze Stranden en Zeekusten, 
inzonderheid daar , waar het groot{te werfchil van 
Eb en Vloed gevonden. wordt, dat voldoende 
effect ter beveiliging der Zeeftranden en Duinen 
niet zoude mogen verwachten, als dezelve op 
eenige plaatfen reeds meter daad gepresteerd heb« 
ben? zoo ja, welke zijn die zwarigheden? en zou- 
den dezelve door de conftructie der met Steen ge= 
dekte Rijsdammen , of zoogenaamde fteenen Hoof- 
den daar naar in te rigten of te wijzigen, zao 
niet geheel , ten minften grootendeels kunnen 
weggenomen worden, om alzoo de voordeelige 
uitwerkzelen der befteende Rijsdammen, zoo veel 
mogelijk, op de meeste onzer Kusten te: kunnen 
overbrengen „ en hoedanig zou, in dat geval, de 
conftructie behooren te zijn ? 


In de algemeene Vergadering van 1818 werd 
het ingekomen antwoord der bekrooning waar- 
dig gekeurd. Bij de opening van het biljet, 
bleek Schrijver te zijn ABRAHAM CALAND, 
Ctaen ) Opziener bij den Waterftaat, en ge- 
emploijeerde aan het werk der Nieuwe Haven 
te Middelburg. Dit ftuk is het vierde in die 
Deel. 


Bij het Programma van 1809 was de vol- 
gende Vraag verlengd tot den 1, van Grass 
maand 1810: | 

LXXIV, 


VoOORBERIG T. $3 


LXXIV. Hoedanig is de Aardrijkskundige gee 
fieldheid van Vlaanderen „ bijzonder wan het 
voormalig Staats. Vlaanderen geweest > federt 
de oudfte tijden, tot aan het einde der veertiende 

„ Eeuw? Welke veranderingen heeft dezelve, ook 
met betrekking tot de Rivieren , Stroomen en Zees 
kusten, federt laatsgemeld tijdperk ondergaan s 
tot den tegenwoordigen tijd ? 


De Vraag niet beantwoord zijnde , is bij het 
Programma van 1811 voor eenen Onbepaalden 
tijd opengefteld, en ftaat nog open. f 


Desgelijks is de volgende Vraag, die bij het 
Programma van 1814 voor eenen onbepaalden 
tijd is opengefteld, nog onbeantwoord; doch 
zal, waarfchijnelijk indien dezelve vóór de 
eerstkomende algemeene Vergadering niet is 
beantwoord, worden ingetrokken. 


LXXVI. Hebben de Blikfem- Afleiders over= 
al, waar dezelve federt een aantal jaren zijn op= 
gerigt geweest, de verwachte uitwerking gehad, 
zoo dat zij niet flechts de Gebouwen, waarop 
zij ftenden of nog ftaan, maar ook de in de nae 
bijheid gelegene , voor de fchadelijke uitwerkfee 
len van het Blikiem- vuur hebben beveiligd ? 

Of zijn er wel bewezene gevallen voor hane 
den „ waaruit ontegenzeggelijk blijkt, dat zoo wel 

„Gebouwen met Afleiders voorzien , als andere 
' B 4 bine 


4 VOORBERIG T, 


binnen derzelver vooronderftelden werkkring ges 
legene Voorwerpen zijn getroffen geworden , *t zij 
dan dat de Blikfem tevens, al dan niet, op de 
Afleiders. zelve viel? 


Zoo ja; is dan, bij naauwkeurig onderzoek, 

ook gebleken , dat men die onheilen eeniglijjk had 

‚ toe te fchrijven aan de gebrekkige inrigting of 
plaatfing der Afleiders ? 


Of zoo men deze Vraag ontkennend moest be- 

antwoorden , waaraan heeft men dan het treffen 

van gezegde Gebouwen, of andere voorwerpen 
door het Blikfem= vuur , toe te fchrijven ? 


Is het aaf plaatfelijke omftandigheden ? of zijn 
zoodanige gevallen als hoogstzeldzame uitzonde= 
ringen aante merken ? of zijn ef nog niet genoeg 
opgemerkte of niet genoeg bekende bijzonders 
heden in de Theorie des Dlikfems, welke, op 
die der Afleiders toegepast, dezelve eene vere 
beterde inrigting zouden kunrien geven, en ale 
zoo die gezegde onheilen altijd en in alle geval- 
len worden voorgekomen? Zoo ja; welke zijn 
die bijzonderheden ? 

En wat moet men alzoo uit wel bewezene 
facta ten aanzien van de overeenkomst der Elec= 
trieke Proeven nopens de Afieiders in het klein , 
met de dadelijke uitwerkfelen des Blikfems, en 
het nut of het nadeel der Afleiders in het algee 
„meen befluiten? 


Bi 


VOORBERIG T. a5 


Bij het Programma van 1816, is ten twee- 
denmale verlengd tot den 1. van Grasmaand 
1818, de navolgende Vraag ; 


LXXVII. Welk gezag behoort men toe te kene 
nen aan de Goddelijke wetten, door Mozes aan 
het Israëlitifche Volk gegeven , ter beflisfing van 
hetgeen zedelijk goed of kwaad, regt of onregt 

‘is in eene Maatfchappij van Christenen 2 


Geen antwoord zijnde ingekomen , is zij bij 
het Programma van 1818 nogmaals openge- 
fteld tot den 1 van Grasmaand 1820. En nu had 
het Genootfchap het genoegen van op dezelve 
twee antwoorden te ontvangen in de Neder- 
duitfche taal, onder de zinfpreuken: Gij zijt 
niet onder de wet maar onder de genade, en: 
Zoo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, 
die zal groot genoemd worden in het Koning- 
rijk der hemelen. Over welke ftukken in de 
eerstvolgende algemeene Vergadering uicfpraak 
zal gefchieden, 


Het Programma van 1814 ftelde de volgen= 
de Vragen voor: 


LXXVIII, Te beantwoorden vóórden 1 van 
Grasmaand 1816; 


_ Welke zijn de gefchikfte middelen om de Tuchs 
B 5 tes 


26 \ voOoOREBERIG Te 


telingen in de Tuchthuizen binnen de Provincie 
Zeeland, inzonderheid in het Tuchthuis te Mid-= 
delburg , eenen geftadigen, voor den Lande en 
henzelven voordeeligen handen - arbeid te ver- 
fchaffen ? wat berekent men de kosten tot de voor 
te (tellene daartoe noodige inrigtingen, en welke 
zijn de uitzigten op een goed vertier ? 


LXXIX. Te beantwoorden vóór den 1 van 
Grasmaand 1817: 

Welke foorten van Mollusca worden hier te 
Lande, bijzonder aan onze Stranden gevonden? 
welke is hunne ligchamelijke ftructuur, welke 
hunne huishouding? welk nut zou van dezel- 
ven in de huishoudkunde en ter bevordering van 
handel en kunstvlijt kunnen getrokken worden ? 


Op de LXXVIII Vraag geen antwoord inge- - 
komen zijnde, werd zij bij het Programma van 
1816 verlengd tot den 1 van Grasmaand 1818. 
Zij bleef weder onbeantwoord, en werd bij het 
Programma van 1818 nogmaals voor een Jaar 
opengefteld, doch zonder gevolg. Zij is alzoo 
bij het Programma van 4819. ingetrokken. 


De LXXIX Vraag bleef mede onbeante 
woord, en werd in 1848 verlengd tot den ta 
van Grasmaand 1820, doch met geen beter 
gevolg, 

ín 


vOoORBERIGT, ‚27 


In bet Voorberigt des vorigen Deels, bladz, 
43 is aangekondigd dat op de volgende Vraag, 
welke bij het Programma van 1817 was uitge- 
fchreven, twee Nederduicfche antwoorden, en 
een in de Hoogduitfche taal waren ingekomen 3 
er is vervolgens nog een vierde antwoord ont- 
vangen: over welke takken toen de uiefpraak 
aanftaande was: 


LXXX. Waarin beftaat de ware Christelijke Vere 
draagzaamheid der Burgeren onderling? Waarin 
verfchilt zij van het Zadifferentismus, vooral met 
opzigt tot beider bronnen, en welke zijn de gee 
fchiktfte middelen om de eerfte uit hare echte 
beginfelen te doen woortvloeïjen ? 


De Verhandelingen hadden tot zinfpreuken: 
Een iegelijk zij in zijn gemoed ten vollen ze- 
Ker. Ne guid nimis, — ‘H dyazy mavra 
vzrokéver. PAULUS, en de Hoogduitfche; Coze 
cordia maximum ad confervanda enz. 


Het Genootfchap oordeelde geene derzelve 
te kunnen bekroonen3 doch wilde den Schrijs 
veren gelegenheid geven, om, overeenkomftig 
’s Genootfchaps eigenlijk, en in het Programma 
van 1818 nader ontwikkeld doel, hunnen ars 
beid in te rigten, en ook nog anderen ìn de mo- 
gelijkheid ftellen, om naar den Prijs te dingen: 

de 


25 VOORBERIG TT. 


de Vraag werd alzoo bij het gezegd Program- 
ma nogmaals opgehangen tot den laacften van 
Wintermaand 1818. Het Genootfchap behield 
zich voor, om, bij aldien geene nieuwe ftuk- 
ken of verbeteringen der reeds ingezondene 
mogten inkomen, als dan uit de omtvangene 
zoodanige te bekroonen, als het zoude oor- 
deelen zulks te verdienen. 

Er kwam een nafchrift in op het ftuk 
‘H dyary enz., en nog een nieuw antwoord 
onder de fpreuk: Bemin de Waarheid en den 
Vrede, 


Bij de eindelijke uitfpraak, heeft het Ge- 
nootfchap geoordeeld, geene der antwoorden 
als voldoende te kunnen aanmerken; en dus 
ook aan geene derzelve den eereprijs toegewe- 
zen; doch aan de Schrijveren toegeftaan hun- 
ne Verhandelingen als hun bijzonder eigendom 
aan te merken, en dezelve, des goedvindende, 
door den druk gemeen te maken. 

Zeer aangenaam is het ons te zien, dat dit 
befluie niet te vergeefs is geweest. 


Bij het Programma van 1817 was mede vóór 
den 1 van Grasmaand 1818 begeerd: 


LXXXI. Een gefchiedkundig Verhaal van den 


oorfprong , aanwas en de verdere lotgevallen der 
8 Stad 


VOORBERIGT. 2 


‚ 


Stad WVlisfingen, van de oudfte tijden af tot hee 
den, met vermelding van de roemrijke Mannen, 
die aldaar geboren zijn en gebloeid hebben, 
Ten aanzien van zoodanige Mannen, welker 
leven reeds uitvoerig befchreven is , begeert het 
Genootfchap alleenlijk eene korte opgave ‚ met 
vermelding van min bekende-bijzonderheden. 


Niet beantwoord zijnde, is de Vraag bij her 


Programma van 1818 nogmaals voorgefteld re 
beantwoorden vóórden 1 van Grasmaand 18205, 


doch er zijn geene antwoorden ingekomen, 


Het Programma van 1818 ftelde de volgende 


Prijsvragen voor: 


LXXXIIL. Te beantwoorden vóór den 1 van 


Grasmaand 1819: 


. 


Daar dikwijls het te velde ftaande Koren en 
andere veldgewasfen worden aangedaan en bee, 
fchadigd door dat geen, hetwelk men Horigze 
daáuw noemt; wordt gevraagd: welke zijn de 
omftandigheden , die dit Natuurverfchijnfel voore 
gaan en vergezellen ? Welke is de aard der bee 
fchadigende uitwerkfelen? — Zijn er, en zooj2, 
welke Proeven genomeu, om die nadeelige gevol 
gen voor te komen, of , reeds daar zijnde „ weg 
te nemen of te verminderen, en welke middelen 


«kan men, op grond dier Proefnemingen, en met 


verwachting van eenen gunftigen nitflag, daar- 
toe aanwenden ? 
Door 


38 vooRrEERIG Te 


“Door de omftandigheden, die het Natuurvers 
fchijnfel voorgaan en vergezellen, verplaat het 
Genooifchap : 

De Luchtssefteldheld, bij welke deze zooge= 
noemde Aonigdaauw komt; — het weder dat voor 
af gaat3 of men uit de voorafgaande Luchtsge- 
fteldheid , het komen van den honigdaauw met 
eenige zekerheid kan voorfpellen ; of het verfchijn= 
fel eene zekere vast bepaalde rigting neemt, en 
op alle de in die rigting liggende landen valt; 
dan wel fommige voorbij gaat of overfpringt5 en_ 
aan welke plaatfelijke omftandigheden zulks als” 
dan fchijnt te moeten worden toegekend? — of 
het Natuurverfchijnfel alle jaren, of na een ze- 
ker langer tijdperk; dan wel onregelmatig wee 
derkeert ,— en het overal ; daar het komt ,-ondêr 
die zelfde omftandigheid wordt waargenomen?» 


LXXXIII. Te beantwoorden vóór den 1 van 
Grasmaand 1818: 


Daar het getal van nieuwe Geneesmiddelen 
van tijd tot tijd zoo aanmerkelijk is toegenomen ;, 
en vele oude, voorheen met geene mindere lof- 
Spraak aanbevolene, in vergetelheid zijn geraakt’; 
vraagt het Genootjchap : 


1. Welke nieuwe Geneesmiddelen zijn er in 
de laatfte halve Eeuw ontdekt_of aanbevolen, 
die waarlijk proef houden en aan de aanbeveling 
hunner uitvinders beantweorden , en 

2. Welke 


VOORBERIGT. st 


a, Welke oude, federt dat zelfde tijdperk in 
onbruik geraakte of verworpene, verdienen in 
hunnen vorigen luister herfteld te worden? 


LXXXIV. Te beantwoorden vóór den 1 van 
Grasmaand 1818: 


Is-er grond om te gelooven, dat de in dit lee 
ven beoefende Wetenfchappen ook, in het toe- 
komend leven, tot vermeerdering van den geluk 
ftaat der gezaligden. zullen kunnen dienen? Zoo 
ja; welke zijn dan die Wetenfchappen , waarop 
de mensch, naast de kennis van God en zijnen 
dienst, zich in dit leven vooral behoort toe te 
leggen , om van derzelver aanvankelijke kennis 
ook aan gene zijde van het graf de zaligfte gen 
volgeu te kunnen hopen? 


LXXXV. Op verzoek en ten kosten van! 
Jonkheer J. H. SCHORER, destijds Gouver- 
neur dezer Provincie, te beantwoorden vóór. 
den 1 van Grasmaand 1818: 3 


Zijn de berigten nopens de vermeenigvuldiging 
der Zeehonden, federt eenige jaren, op de kus- 
ten en in de ftroomen der Provincie Zeeland s 
gegrond? Is dezelve van invloed op de mindere 
hoeveelheid Visch, welke thans gewoonlijk bij de 
gemelde kusten en in de ftroomen van Zeeland 
gevonden wordt? —” Op welke foort van Visch 
wordt die invloed het meest befpeurd? «en welke 


zijn 


32 YooRBERIGT. 


zijn de doelmatigfte en minstkostbare middelen 
tot wering van die fchadelijke Dierenfoort ? 


Op de LXXXIT Vraag , over den Honig- 
daauw , kwamen twee antwoorden in, onder 
de zinfpreuken : Eenvoudigheid is hetszegel 
der waarheid , en + Door fchade wordt men 
wijs. — Geen van beide zijn der bekrooning 
met goud waardig gekeurd; echter is aan den 
Schrijver van het eerstgenoemde ftuk, om het 
veelvuldig goede in hetzelve voorkomende, de 
zilveren eeremunt toegelegd, zoo hij zich ge- 
liefde bekend te maken: als Schrijver heeft 
zich daarop doen kennen, HENDRIK PONSE, 
Lid der Kommisfie van Landbouw in Zuidhol- 
land enz., wonende te den Bommel op het ei- 
Tand Flaguê, 


Voorts is befloten deze Verhandeling uit te 
geven met zZoodanige veranderingen, als noodig _ 
zal worden geoordeeld, en bijvoeging van de | 
goede aanmerkingen uit het tweede ftuk, en 
vooral met de hoogstbelangrijke bijzonderhe- 
den, vervat in de ten jare 1805 door wijlen Sir 
JOSEPH BANKS, bij leven Voorzitter van 
de Koninklijke Maatfchappij te Londen uitz 
gegevene Verhandeling over den Zonigdaauw, 
Dit aldus geredigeerde (tuk zal in het volgend 
Deel worden uitgegeven, Op 


VOOREBERIG T, 83 


„Op de LXXXHIL Vraag, over de oude en 
hieuwe Geneesmiddelen, kwamen geene ant- 
woorden in: zij werd bij het Programma van 
1818. verlengd tot den 1. van Grasmaand 1819. 
Thans ontving het Genootfchap een antwoord 
in de Latijníche raal „en onder de fpreuk : Zideo 
meliora proboqgue: doch het werd onvoldoende 
gekeurd; de Vraag is om háre belangrijkheid, 
bij het Programma van 1819 nogmaals opgé- 
hangen, om beantwoord te worden vóór der 
Ie van Grasmaand 1821. k 


Op de LXXXIV. Vraag, over -de waardij der 
Wetenfchappen in het volgend leven, kwam 
een antwoord in, onder de Spreuk: Zoo wat 
een mensch zaait, dat zal hij ook maaijen: 
het kon, hoe fchoon anders gefchreven , echter 
niet als voldoende worden aangenomen: het 
Programma van 1819. vermeldde, wat het Ge- 
nootfchap eigenlijk in het antwoord anders had 
gewenscht, en ftelde de Vraag andermaal ter 


beantwoording open, tot den 1. van Grasmaand 
1821. 


De LXXXV. Vraag, over de vermieenigvul. 
diging der Zeehonden op de Zeeuwfche ftroo= 
men, bleef onbeantwoord : zij werd bij het 
Programma van 1818. andermaal opgehangen 
UID. Z. Gen. C tot 


| 


$ VOORBERIGT. 


tot den rt. van Grasmaand 18195 doch weder 
onbeantwoord blijvende , is zij bij het Pro- 
gramma van dat jaar ingetrokkene 


In het jaar 1817. is geen Programma uitge- 
fchreven. 


Bij het Programma van 1818. is de volgende 
Prijsvraag opgehangen, te beantwoorden vóór 
den 1. van Grasmaand 1820: 


LXXXVI, Waren de inrigtingen der Gilden of 
Corporatien van neringen en ambachten, die zoo 
lang in ons Vaderland hebben ftand gehouden, 
in de daad van eenen zoo voordeeligen invloed 
voor den bloei der Steden en Burgerijen, dat het 
gebrek aan welvaart en de neringloosheid , waar 
over thans zoo algemeen geklaagd wordt, ook 
grootendeels aan de afschaffing der gezegde in= 
rigtingen moeten worden toegekend? Indien ja5 
in hoeverre zou dan , in den tegenwoordigen tijd , 
het herftel der Gilden uuttig en raadzaam zijn 
voor den Staat ? En onder welke bepalingen 
zoude dit als dan kunnen gefchieden? 


Op deze Vraag ontving het Genootfchap vier 
antwoorden, onder de zinfpreuken: 


1. Laat alle dingen eerlijk en met orde 
gefchieden, PAULUS. 


3e Roept 


vooRsBEeRIGH 25 


e. Roept de Wijsheid niet en verheft nice 
de Verftandigheid hare femme. SALOMO. 


3. S'ilest en general dangereux d'attaquer 
d'anciennes inftitutions &c.- «MEIJER. 


4. Vis unita fortior. 


Over deze,ftukken zal in de eerstvolgende 
Algemeene Vergadering uitfpraak moeten ge- 
fchieden. 


Het Programma van 1819, heeft de volgende 
vier Vragen ter beantwoording voorgefteld: 


LXXXVIL Te beantwoorden vóór den ze 
van Grasmaand 1821. 


_ Wat is uit de Schriften der oude Profeten , 
alsmede uit het onderwijs van den Zaligmaker en * 
zijne Apostelen, met genoegzame zekerheid op 
te maken aangaande het toekomflig lot des Joode 
Schen volks, als zoodanig aangemerkt , vooral 
met betrekking tot deszelfs toebrenging tot het 
Christendom en al of niet wederkeering naar Eh 
Jestina ? 


_LXXXVIII. Te beantwoorden vóór den Ie 
„van Grasmaand 1822: 


Een handboek in de Nederduitfche taal, ten 


dienste van allen, wien , bij onderfcheidere Dijks= 


‚86 VOORBERIGT. 


of Polder= befturen, het opzigt en het beftuur 
der waterweringen is aanbevolen. 


Dit handboek zal moeten bevatten : 


1. Eene befchrijving van alle of de meest be= 
kende waterkeerende Werken , waarmede gewoone 
lijk de onder het waterpas der zee gelegenc lane 
den tegen overftrooming beveiligd worden, 

2. Eene opgave van alle de fchaden en ram: 
pen, die Dijken, Stranden, Duinen, of de door 
kunst aangelegde Zeeweringen door. ftroomen ; 
ftormen , hooge wloeden, golfslag, ontgrondin= 
den enz. kunnen treffen. 

3. Eene befchrijving van de onderfcheidene 

‚ meest bekende middelen , ter voorkoming of here 
flelling van de fchaden , vooral ook bij dringend 
gevaar ; de wijze van conftructie dezer werken, 
opgave van derzelver gewone kosten, alles, zoo 
veel mogelijk , met toepasfing van de wetten ‘der 
Waterweeg- en Waterloop- kunde en eene, zoo 
uit dezelve, als uit de ondervinding afgeleide be= 
oordeeling van het meer of min nuttige en doel= 
matige van zoodanige werken. 

ge Eene befchrijving van de conftructie en de 
werking der uitwaterende Sluizen, en der Kanae 
len van toevoer, Op grond van erkende water= 

‘ loopkundige wetten. 

5. Eene ontwikkeling. van den geheelen om« 

_ vang der verpligtingen van Dijksbefluren , Dijke 
bazen , Kommifen enze ten aanzien vanhet plan- 
ink | matig 


ied 


VOORBERIGT, 37 


matig gadeflaan der Stranden, Duinen , Dijken , 
Werken en Stroomen; de gefchiktfte tijden en 
wijzen tot het doen van peilingen, ten einde zich 
van alle voor- of nadeelige veranderingen te kune 
nen verzekeren en de beste middelen ter verbetes 
ring of voorkoming van fchaden en verliezen te 
„kunnen beoordeelen. 


_LXXXIX. Te beantwoorden vóór den zo 
van Grasmaand 1823: 


Een voldoend, beknopt verflag omtrent lin. 
voorheen beftaan hebbende en nog aanwezige ge 
leerde en verlichting en befchaving bevorderende 
Maatfchappijen , Genootfchappen en Wetenfchape 
pelijke inrigtingen in het Rijk der Nederlanden : 
Behelzende ; 


niet alleen een kort en naauwkeurig berigt van 
derzelver oorfprong , inrigting , bedoeling en lote 
gevallen , maar ook eene voliedige Lijst van alle 
wetenfchappelijke Prijsvragen „ federt derzelver 
inftelling uitgefchreven, tot op den tijd der be- 
antwoording toes met vermelding of , wanneer , 
en met welk gevolg antwoorden op dezelve zijn 
ingekomen. 


XC. Te beantwoorden vóórden 1. van Grase 
maand 1824 : 
Vermits het Geletterd Zeeland van wijlen den 


Heer PIR TER DE LA R DË, waarvan de tweede 
C 3 druk 


38 VOORBERIG T, 


drukis uitgegeven te Middelburg in het jaat 1741, 
„niet verder loopt dan tot de geleerde Zeeuwen, 
die, tijdens hij zijnen arbeid befloot , waren overe 

leden, en er nogtans na dien tijd, verfcheiden 

geleerde Mannen uit dit gewest zich door hunnen 
‚ Letterarbeid hebben beroemd gemaakt 5 


Wordt gevraagd: een Vervolg van het boven- 
gemelde werk van den Heer Dr LA RUÊÈ, behet- 
‘zende: Levensberigten en opgave der Schriften 
van geleerde en reeds overledene Zeeuwen , of die 
overleden zullen zijn met het jaar 18223 te be» 
ginnen daar, waar de Heer ve LA RUÊ zijne 
maamrol heeft geëindigd. Oe): | 


AAN- 


„ 


AANSPRAAK 


ALGEMEENE VERGADERING 
® TOT 


PLEGTIGE VIERING VAN HET VIJFTIG 
JARIG JUBILE DES GENOOTSCHAPS. 


MIJNE HEEREN 
DIRECTEUREN EN LEDEN 


VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP 
DER WETENSCHAPPEN! Ä 


D.. dag is woor mij, den-Voorzitter wan het 
Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen „ een 
der gedenkwaardigfte van mijn leven; want hij ver= 
beeldt den vijftigften Verjaardag eener aanzienlijke 
en beroemde Maatfchappij van Geleerden , Kenners, 


Beminnaars en Befchermers wan Letteroefeningen 


en Wetenfchappen, waaraan ik reeds twee en veere 
tig jaren was verbonden. Deze dag is voor mij 
hoogst aanmerkelijk, daar ik mij immer voorgee 
fteld had dit heugchetijk tijdftip te beleven, niet al. 
leen , maar. am dat ik bovendien het voorregt mag 
genieten, van mij op denzelven met u te verheue 
gen over den aanwas en luister dezer Letterkundige 
Inrigting, waarvan, onder het beftuur van mijnen 
Vitmuntenden voorganger Mr, 1ZAAC WINKELMAN „ 
gen halve eeuw geleden , de eerfte grondflagen , in 

het naburig Wlisfingen, zijn gelegd, 
Gij allen deelt met mij buiten twijfel in hetzelfde 
C 4 gee 


Cr De 


genoegen , en zult gaarne eenige oogenblikken tose 
wijden aan de herinnering van den 214 Januarij 1768 , 
toen het eerfte befluit tot aanleg en vorming dezer 
Maatfchappij genomen werd, " 

Het was altháns het verlangen van de Heeren 
Directeuren , dat wij te zamen, zoo Leden als Di- 
recteuren in eene Algemeene Vergadering, in deze 
blijdfchap deelen zouden: en het is, ingevolge hun 
befluit van den or Januarij dezes jaars „ dat daare 
toe deze dag is beftemd. 

Zijt welkom dan M,H. in deze plegtige Bijcen= 
komst ! 


Bij mijne Aanfpraak aan Heeren Directeuren, 
nu drie maanden geleden, heb ik gemeend hunne 
aandacht te moeten bepalen, niet alleen bij de vers 
dienftelijke Mannen , aan wier ijver en goed beleid 
“wij den eerften aanleg onzer Maatfchappij verfchul 
digd zijn, maar ook bij de ongunftige omftandige 
heden, die federt het jaar 1771. hinderlijk waren 
aan hare werkzaamheden en toenemenden wasdom. 

Gaarne zou ik voor u een vrolijker tafereel op= 
hangen, door u aan te toonen , dat deze Maat= 
fchappij , in weerwil van al den tegenftand , waar= 
mede zij te worftelen had , voldaan heeft en nog 
voldoed aan het oogmerk harer intteliing , en zoo 
veel invloed gehad heeft en nog heeft op de uitbrei= 
ding van waarheid, vermeerdering van befchaving 
en verbetering van verfcheidene takken van alge- 
meen en bijzonder volksbelang, dat wij, zonder 
ons aan ijdele praalzucht fchuldig te maken , de 
onderneming onzer eerfte voorgangers dankbaar 

MOSER 


_( 3 De 


mogen toejuichen, en rustig voortgaan, om hunne 
voetftappen te drukken. 


Maar hoe onderneem ik dit betoog , zonder door 
eene te oppervlakkige befchouwing , te kort te doen 
gan de waardigheid van het onderwerp „ ef zonder 
door eene te groote uitgebreidheid » te veel van uwe 
aandacht te vergen? 

Misfchien deed ik best te belijden , dat de po- 
ging mijne krachten zeer verre overtreft , en dat het 
overzigt alleen over een tijdvak van vijftig jarigen 
Letterarbeid mij befchroomd en duizelig maakt, 
om mij roekeloos op dien oceaan te BEBEVEN, 


Mij nogtans M. H. verlatende op uwe toegeven= 
heid, zoo dikwijls onderwonden, zal ik het wagen 
op dit plegtig feest. voor den roem onzer Maat- 
fchappijj op te treden, en u alzoe voorgaan om 
het offer onzer dankbaarheid aan te bieden aan den 
Vader der lichten , van wien alle kennis nederdaalt. 

Ik zal u op geen afgepasten toon onderhouden ; 
door de aflezing van de lange list der bekroonde 
Prijs- antwoorden en gedrukte Verhandelingen. — 
Liever treden wij het ruime veld onzer werkzaam= 
‘heden vrolijk in, befchouwen deszelfs doclmatigen 
en nuttigen aanleg, rusten hier of daar onder de 
fchaduw van eenen opgaanden ceder, of plukken 
uit velen eene geurige bloem, terwijl wij voor de: 
ftandbeelden van WINKELMAN, VAN DE/PERRE, 
DE NIEUW -ERVE;, TE WATER, de beide 
HURGRONJES, GALLANDAT en andere harer 
ftichters en weldoeners {lil (taande, eenige bloemen 
om hunnen fchedel vlechten, | 
C 5 ___Wan-e 


m4 D= 


Wanneer wij de eerfte Grondwetten onzer Maate 
fchappij in het jaar 1801 , bij gelegenheid onzer vess 
tiging in dit Mufeem vernieuwd, inzien , bekoort 


ons derzelver eenvoudigheid „ klaarheid en doel 


matigheid. Zonder de werkzaamheden der Maate 
fchappij te bepalen tot eenig bijzonder foort van 
wetenfchap , firekt zij dezelve uit tot alles, waar- 
door, naar haar oordeel, de eer van den alleen 
wijzen God zou kunnen worden gehandhaafd of 


uitgebreid , het nut van het Menschdom „des Vader 


lands bijzonder , zou kunnen worden bevorderd, en 
allerlei nuttige Wetenfchappen niet alleen, maar 
ook kunflen zouden worden voortgeplant. 

Er zijn dus bijna geene Prijsvragen , tot het ruime 
vak van Wetenfchappen en fraaie Letteren behoae 
rende, uit te denken, die de Algemeene Vergade= 
ring niet zoude mogen uitfchrijven , geene ftukken 
van welken aart, die zij niet aannemen en beoore 
deelen zou En uit dit gezigtspunt kan het plan 
onzer voorgangeren niet nalaten ons te verbazen; ja 
wij loopen gevaar hen te verdenken van ijdele pralerij. 

Maar verplaatfen wij ons in het tijdvak onzer 
eerfte vestiging , toener geene andere geleerde Maat- 
fchappijen in ons Vaderland beftonden , dan de ols 
tandfche Maat/chappij der Wetenfchappen te Haars 
dem en de Maat/chappij der Nederlandfche Letters 
kunde te Leijden , dan moeten wij regt doen aande 
oogmerken der -inftelling. 

Waarom zouden zij hunne grenzen hebben ingee 
trokken, zoo lang hunne naburen werkeloos bles 
ven in de ontginning wan ruwe gronden, of ache 


eerlijk in de aankweeking van bijzondere vruchten? 


Na 


5 Je 


Na de oprigting echter van het Bataafsch Gee 
nootfchap der Proefondervindelijke Natuurkunde 
te Rotterdam, het Genootfchap tot uitbreiding 
van den Christelijken Godsdienst in °s Hage, het 
Wijsgerig Genootfchap van het Stolpiaansch Lee 
gaat, Teilers Natuurkundig en Godgeleerd Gee 
nootfchap , de Nederlandfche Huishoudelijke Maate 
fchappij, de Maatfchappij van den Landbouw, de 
Heelkundige Maatfchappij Servandis Civibus, het 
Koninklijk Nederlandsch Inftituut, en nog eenige 
andere dergelijke Vereenigingen, werden van zeifs 
de grenzen onzer nafporingen beperkt en de aane 
dacht veelal bepaald op onderwerpen, waarin of 
het Provinciaal belang was betrokken , of tot wel- 
ker navorfching cen of ander toeval of ontdekking 
aanleiding gegeven had. _ 

Verhandelingen evenwel van allerlei aart werden 
erkentelijk aangenomen onderzogt en in de Ge- 
denkfchriften der Maat{chappij geplaatst : ja men 
mag zelfs, volgens de Grondwet , jaarlijks twee 


zilveren Medailles uitreiken aan de genen, die de 


beste Verhandelingen of waarnemingen aan het Gee 
nootfchap zullen hebben toegezonden. jj 


Zal het wel noodig zijn M. H, na u onderhea- 
den te hebben over het doel en den aanleg onzer 


vereeniging, u verder oplettend te maken op de 


regels van beftuur en inrigting , op het wijs beleid 
onzer voorgangeren, van den edelen WINKELMAN 
bijzonder, in de vestiging van de achting des Ge- 
nootfchaps „door hetzelve met andere geleerde 
Maatfchappijen eu Mannen van uitftekenden roem 
te verbinden 2 Eene 


mf 6 Je 

Eene vijftig jarige ondervinding heeft het zegel der 
goedkeuring gezet op de wastgeftelde reglementen 3 
de uitbreidingen, naderhand aangenomen, werden 
door de omftandigheden gewettiga, en zijn fpre- 
kende bewijzen der zorgvuldigheid van ’t Beftuur, 


Wij hebben Vlisfingen ten jare 1801. verlaten, 
“tis waar: maar onzes ondanks, en om dat het 
niet mogelijk was , door de veranderde omftandig= 
heden , den zetel des Genoatfchaps in die toen. 
zelve ongelukkige Srad te blijven handhaven. 

Doch wij vergeten Wlisfingen niet; getuige de 
LXXX. Prijsvraag, Vlisfingers waren onze eerfte 
voorgangers „ Vlisfingen de wieg en bakermat on» 
zer Maatfchappij , der Vaderlandfche vrijheid, en 
der Kriügs en Letterhelden, in wier beeldtenisfen 
wij ons nog verheugen. 

Maar heeft ons Genootfchap aan het doel der 
eerfte ftichters beantwoord? Heeft het voldaan aan 
zijnen aanleg, en zijn zoo vele infpanningen van, 
tijd, krachten en uitgaven door eenen milden oogst 
vergolden ? 

Ik aarzele niet om daarop, met alle vertrouwen , 
ja te antwoorden; vooral, wanneer men in aane 
merking neemt, dat, nà de oprigting van andere 
geleerde en beoefenende Genootfchappen , een groot 

aantal der vroegere medcehelpers ons is ontvallen 
en een groot deel onderwerpen aan onze tn 

onttrokken 
Om u hiervan te overtuigen, verzoek ik u uwe 
aandacht te vestigen op de voordeelige uitwerkfels 
niet alleen, die uit beantwoorde Prijsvragen en ine 
gee 


_ 


7) 


geleverde Verhandelingen voortfproten, maar ook 
op de zoodantge „ die meer zijdelings de natuurlijke 
gevolgen waren onzer Letterkundige vereeniging. 

Of zou het mogelijk zijn , dat eene Maatfcheppij 
van befchaafde en ailen , in meerderen of minderen 
trap , geleerde , waarheid en kennis minnende , be« 
oefenende en bevorderende Mannen „ zoude kunnen 
beftaan en werkzaam zijn, zonder elkander te vere 
lichten en te verbeteren? zonder in deze vereenie 
ging eene aangename verpozing te vinden van de 
dagelijkfche zofgen en eene fltemming tot verdraage 
zaamheid eù vriendfchap?® zonder in hunne zielen 
gewaar te worden eene neiging tot ernítig onder. 
zoek , en vooral een prikkel voor de eerzucht, die 
fterke drijfveer voor den fterveling ? 

Zouden alle deze voordeelen zich bepalen binnen 
de Maatíchappij en krachteloos wezen daar buiten? 
krachteloos wezen voor hiet algemeen belang, ten 
wiens voordeele men zich vereenigd had? 

De aart der zaak wederfpreekt hêt, en niet min= 
ger de ondervinding. 

Van grooiere Maatfchappijen , welker woordeelige 
uitwerkingen erkend zijn, zwijgende, geen gewag 
makende van die van London, Parijs, Weenen , 
Berlin en dergelijke, bepale ik mij tot de Zeeuwe 
fche Maatfchappij der Wetenfchappen , en u M. H. 
als bij de hand, door het veld harer werkzaamhe 
den, nu gedurende eene halve eeuw bcarbeid „ lei= 
dende , zal ik trachten u opmerkzaam te maken op 
zulke fchoone vruchten, welke alleen in (taat zou 
den zijn onzen roem te vestigen ? 


Zits 


—_l( 8 )= 


Zeeland met zijne oude bewoners trok , het eerst 
van alles, de aandacht des Genootfchaps tot zich, 
Het ingekomen antwoord , in het jaar 1770. bee 
kroond, heeft over dat duistere tijdvak zoo veel 
licht verfpreid , dat latere Schrijvers zich nog daar- 
ep beroepen. 


Vervolgens de menigvuldige vallen of grond 
braken inde Zeedijken , voornamelijk in Zeeland; 
de wijze, om dezelve best voor te komen „ of daar 
zijnde, ’tfpoedigst en minst kostbaar te herflellen, 
Drie belangrijke antwoorden van in dat vak crvare= 
ne Mannen, de Heeren B. NEBBENS, B. RENOU 
en C. DE KANTER werden aangenomen en bee 
kroond, en gaven aan de onderfcheidene Dijkbee 
fturen de nuttigfte inlichtingene 


Het Muntwezen van Zeeland en de voor haar 
nadeelige Wisfel-kaers door de verhooging van 
den zilveren Dukaat of Rijksdaler ontging ook 
de aandacht der Beftuurderen nlet. Ook niet Aef 
afnemen der Zeeuw/che flranden ,— het Armwee 
zen, de Staat der Fabrijken , en bijzonder 
de Aardrijkskundige gefteldheid van Zeeland en 
Staats- vlaanderen van de oudfle tijden af , dat 
zij zijn bekend. geweest als afzonderlijke Land- 
fchappen. — Alles echter niet: met even gelukkigen 
uitflag,s zelfs is de laatfte zoo belangrijke, zoo 
dikwijls herhaalde en aangedrongen Vraag tot heden 
toe onbeantwoord gebleven. 2 


De Oost- Indifche Maat/chappij , dat plegtanker 
weleer van Zeelands en vooral van Middelburgs be= 


faan 


=( 9 Je 


ftaan en welvaart, maakte, in meer dan een opzigt, 


het veorwerp uit onzer zorgvuldige bekommering. 


Eerst vroeg men naar de kenmerken en oorzaken 
der befmettelijke rotkoortfen op de uitgaande O. Ind. 
Schepen, en naar de Geneesmiddelen dier kwaal. 

De Vraag werd bekroond ten jare 1776. met de 
gouden en zilveren Medaille, die toegewezen wer= 
den aan de Heeren VEIRAC Een VAN HUSSEMs 
en beideftukken zijn met voor wan op onze Schepen 
gebruikt, 


Men vroeg ON welke Schepen de 
voorkeur te geven ware, aan Kuilfchepen of aan 
Driedekkers ? en men bekroonde in het jaar 1779. de 
antwoorden van E. LOMBARD Cl W. UDEMANS3 
die aan laatstgemelde Schepen met goede redenen , 
den voorrang gaven, met dat gevolg , dat men 


heeft opgehouden Kuilfchepen te bouwen. 


’, 


Men onderzocht de beste conftructie der Schee 
pe, tot bevordering van de gezondheid en het gee 
mak der Schepelingen; en het antwoord van den 
Heer HARGER werd niet zonder heilzaam gevolg 
bekroond met de gouden Eeremunt. 


Men wenschte te weten de juiste mate des cir= 
kelboogs van hetVoorfchip, tot bevordering der 
Snelheid en wending; en het antwoord van den 
Heer, GARNIER DE STe JULIEN werd mer de 
gouden Medaille vereerd. 


Het lot van oude en onvermogende Zeelieden, 


’t zj die op Ooste en West = Indien’ of ten oorlog 


st. 


e-( 10 )—= 


gevaren hadden , werd niet uit het oog verlos 
ren : men verlangde een plan em berekening van 
een Hospitaal, en men had het genoegen het gou« 
den Eermctaal uittereikeri aan den Heer KAIJZERe 


Eindelijk bekommerde men zich aangaande het 
Zedelijk onderwijs der Zeelieden; op de Oost-Indien 
varende, en vroeg naar de middelen, om goede 
Krankbezoekers te vormen. 

En ook deze Vraag bleef niet onbeantwoord ; 
de gouden Eeremunt werd aan den Heer L. vere 
WIJK, en de zilveren aan den Heer zr. HAAK 
toegewezeit. 


Ziet daar M.H. eene aaneenfchakeling van de 
belangrijkfte nafporingen , waarvan men zich de ge= 
Jukkigfte gevolgen zou hebben mogen beloven, ins 
dien de rampzalige oorlog met Engeland, begon= 
men in het jaar 1790 en met eene kleine tus{chen= 
pozing onafgebroken voortgezet, den val van het 
magtig en aanzienlijk ligchaam der Oost-Ind, Komps 
niet verhaast en eindelijk beflist had, 


Aan de nagedachtenis van de Heeren Directeuren 
D. RADERMACHER VAN NIEUWERKERKs 
EB. MATHIAS POUS el Ce CAEN, Bewindhebberen ’ 
der O. I. K. ter Kamer Zeeland, en niet minder 
aan die van den Heer Opper - boekhouder M« vAnN 
VISVLIET wijden wij een traan van dankbaarheid, 
terwijl wij bij hunne ftandbeelden {til ftaande, ons 
trachten voor den geest te brengen, wat zij voot 
hun Vaderland, voor de O. 1. Maatfchappij en voor 


dit Genootfchap gedaan hebbene 
Ook 


(1 r )== 


Ook aan hunnen invloed waren wij den pecuniëe 
len onderftand fchuldig, dien het Bataviaasch Gee 
nootfchap ons verfcheidene jaren toezond, tot bee 


‚ krooning van uitgefchrevene Prijsvragen : maar welk 


voordeel ons ook bij de verwoestingen des oorlogs 
ontviel.- d 

Groot zeker waren de verdienften dezer voor- 
treffelijke Mannen in het voorftellen van belangrijke 
Prijsvragen, en misfchien in de beoordeeling der 
ingekomene antwoorden , maar grooter nog de ver= 
dienften van hem , die zijne eigene krachten beproefd 
heeft aan de verbetering der Nationale Opvoeding : 
beproefd heeft met zulk een heerlijk gevolg, dat 
de hervorming eerst van de lagere, bijzonder de 
Nederduitfche Scholen , en vervolgens van Aet 
ganfche Schoolwezen daaruit is voortgefproten, 


In het jaar 1778. werd door deze Maatfchappij, 
vp het voorftel van deu Hoogleeraar H. je KROMs 
de belangrijke Prijsvraag uitgefchreven : Welke ver= 
betering hebben de-gemeene , vooral Nederduitfche 
Scholen ter meerdere befchaving onzer Natie nooe 

“dig? En hoe zou die op de voordeeligfte wijs kuna 
nen worden ingevoerd en onderhouden 2 | 


Zeven antwoorden kwamen ten vereischten tijde 
in, waarvan er drie bekroond en gedrukt werden , 
namelijk die van de Heeren He j. KROM, C. VAN 
DER PALM en D. C. VAN VOORST. 

_ De Heer KROM, lid zijnde des Genootfchaps , 
kon naar den prijs niet dingen „ volgens de toen 
beftaande wetten, fchoon hi ze dubbel verdiend 
had, en nv werd de gouden Medaille aan den Hett 
liL.D. Z. Gen, 6 Ge 


_( T2 Je 


€. VAN DER PALM naar verdienfte toegewezen , 
en de zilveren aan den Hieer D. C« VAN VOORST. 


Maar niets verminderde dit aan uwe verdienften, 
verige en menschlievende KROM! in plaats van 
metaal werd u eene duurzame en dankbare lofa 
erkentenis des Genootfchaps in het openbaar Pro= 
gramma van het jaar 1780. aangeboden. Met eer- 
biedige bewondering ftaren wij uwe beeldtenis aane 
Gij hebt den grond gelegd tot de verbetering van 
Neérlands Schoolwezen en alzoo tot onze Natio- 
nale befchaving, en hebt dus den roem van het 
Zeeuwsch Genootfchap voor altoos aan den uwen 
verbonden, 


Uwe nagedachtenis blijft onder ons onvergetelijk ! 


Welke eene zegepraal M. H, op domheid en ftijf= 
zinnigheid , hardnekkige verkleefdheid aan eerwaare 
dige en voorouderlijke gebruiken ! Och waarom was 
de Maatfchappij niet altijd zoo gelukkig ? 


Waarom bleef het loffelijk en fchandelijk gebruik 
em lijken in Steden en Kerken te begraven, voorts" 
duren? Hebben dan onze medeleden, PRRRENOT 
en TE WATER te vergeefs die dwaze gewoonte 
beftreden ? Was het te vergeefs dat, op mijn voors 
ftel in het jaar 1783, eene Prijsvraag daaromtrent 
werd uitgefchreven ; al de arbeid vruchteloos, 
die door de Heeren VAN LEEUWEN en TERNE, 
Caan wien de gouden en zilveren eeremunten naar 
verdienfte waren gefchonken,) was aangewend ; 
wruchteloos al de vlijt eu moeite, die zich ons ver= 


diene 
| 


„ 


me 45 Jee 


dienftelijk medelid ’s GRAVEZANDE, ter befeis 


king van een Zoo edel doel, getroost had 2 : 
‚Ja,-M. H‚ dit fchijnt zoo „ immers voor d/s nogt 
want de tijd kan verbetering aanbrengen: 5 


‚Inmiddels ware het te wenfchen dat onze Natie 
uit het weinige, *t geen zij van hare Franfche overs 
heerfchers heeft kunnen leeren „hum loffelijk voore 
‘beeld in 't luk der begrafenisfen liever eed 
had, dan in praalzucht en ligtzinnigheid, 


„ Dat wij intúsfchien’M. H. ninimer aarzelen, om 
fchadelijke vooroordeelen , fchoon gewettigd doot 
voorvaderlijke infteilingen en gewoonten, te beftfija 
den, met de wapenen , die wijsheid en voorzichtige 
heid aan de hand geven, verzekerd, dat onze pos 
gingen vroeger of later niet vruchteloos zijn zullen, 

Hoe vele vooroordeelex wan dien aard verdweiten 
miet reeds in onzen leeftijd, en zullen nog verdwijs 
nén ‘bij’ toenemênde verlichting 1, 


v> Maar laten wij tot andere beschouwingen terig 
Weef , die ons, gelijk ik vertrouwe, nog’ nader 
zullen overtaigen , dat wij: niet Geband gezaaid 
ien ee a ; sdb 


dalcherhts evarslg landwater- en Middel. 
sh verzande en opgeflijkte haven tellen zich al 
_aaunftonds voor mijne verbeelding. 

Konden er voorwerpen zijn, onzer aandacht 
eg Waatdige dan „deze ? 


Gij waart hef gerwaardige DRIJFHOUT! dig 
het Genootfchap op beiden oplettend maakte, —_: 
C a Og 


e— | 


ma el DE he 


Op uw voorftel werd in ’t jaar 18or, eene Prijsa 
vraag uitgefchreven, aangaande de middelen tot 
verbetering der waters ontlasting van dit Eiland, 
en gij ‘hadt het genoegen, uit verfcheidere Prús- 
wragen drie jaren later, die van ons medelid den 
Heer sCHRAVER bekroond te zien, 

Is waar, het ontkennend gedeelte van ’s Mans 
voorftel {het niet doen van afdammingen , het niet 
bouwen van Watermolens) is gevolgd , maar niet 
hetftellige , de aanbouw ‚van eene nieuwe Sluis aan 
de Noordzijde des Eilands, bij den Oranjepolder , 
of, zoo mogelijk eene Sluis op de Vlisfingfche ha- 
ven uitwaterende,, met een Watermolen bij dezelve 
en nog een Watermolen , malende op de gracht van 
Vere Maar, zon, zo \ voorftel vaUEhEelOOg geweest 
nomen ware „ ‚en, de toenemende verzanding der 
Kiiddelburgiche haven na verloop van twaalf jaren 
zijn plan niet had doen vervallen ? 

„Met reden mag men hieraan,twijfelen. Bovendien 
heeft de bekroonde Verhandeling gediend, om de 
klagten over, de gebrekkige waterloozing. vanhet 
Eiland te wettigen, de aandacht van het Beftuur 
daarop meer te ‘vestigen, en alzoo aanleiding te 
zgeven tot die verbetering ; waarin wij ons thans ver« 
‘heugen mogen, en verder ( gelijk: ik hoop j dt 
en: 

Even eens is het gelegen M. He met het-belangr 
tijk onderwerp der Middelburgfche Haven, waar 
omtrent, op voorftel van den Heer DRIJFHO Ur 
ja den jate 1803, eee wiki werd uitgefchtee 
ae vel. 


if HG Dee 


ven. — Een der antwoorden „ dâarop: ingekomerï’, 
werd ,.na lange onderhandelingengvin 1806. ‘bé- 
kroond , en de gouden Medaille aan den Heer 
THOMAS SPELEVELD toegewezene 


Het Antwoord van den Schrijver , met den druk 
gemeen gemaakt, vermeerderde, de. algemeene. bêa 
langneming en gaf. aan de-Koammisfie , bij onzen 
„Koning omtrent de verbetering ‘der Middelburg{che 
Haven aangefteld ; belangrijke inlichtingen. 


Gij herinnert u M.H. in welken ftaat, volgens 
algemeene geruchten, de deliberatien waren „ toen 
een onzer Leden, de ijverige en werkzame Pous, 
op den 1, Februari 1815. eene belangrijke Voorlezing 
deed op dit onderwerp, en een geheel nieuw. plan 
mededeelde: een plan, ’t geen ter Es van Z, M. 
gebragt en naar behooren onderzocht, eindelijk is 

„goedgekeurd en uitgevoerd, Dar het, onder den 
zegen des Hemels, lang moge dienen tot bevordé= 
„ting van den Koophandel en tot vermeerdering van 
den welvaart van Middelburgs en van Zeelands ine 
gezetenen | 


Ook de Landbouw van Zeeland ontging de aan= 
dacht niet der Zeeuwfche Maatfchappije Zij wilde 
de oorzaken weten wan het Brandkoren; dat fcha- 
delijk verfchijnfel voor de veldgewasfen , en daarbij 
„de middelen, om de uitwerking daarvan, zoo veel 
mogelijk, te weren. X 

In het jaar 1792. werd er eene Prijsvraag over uite 
“gefchreven, waarop drie antwoorden “inkwamen, 
die weder aanleiding gaven tot eene nieuwe Vraaë: 


_ 


BARY. C 3 Zn 


In hoe ver namelijk de aangeprezene hulpmiddee 
Jen door de ondervinding waren goedgekeurd. 


Niet vruchteloos was ook deze gedaan. In 1799, 
werd aan HENDRIK PONSE, Landman te Geer- 
liet, de gouden Eeremunt naar verdienften ge- 
fchonken, en zijne Verhandeling met een uittrekfel 
der drie anderen , door de vlijt van den Heer prij r= 
Hour vervaardigd, met den druk gemeen gemaakt, 
ten einde te dienen ter onderrigting van den Lande 
mans aan welk oogmerk ook het een en ander ge= 
lukkig heeft voldaan. 


Mij dunkt, M. H. gj ontflaat mij van verder be- 
toog en verlangt geene meerdere ftalen van den 
gelukkigen uirflag onzer werkzaamheden. 


Of moet ik nog fpreken van de bekroonde Prijss 
verhandelingen van den Heer VAN SOLINGEN, 
over de waardij der Wise Natuur- en Teekenkiunde 
en de middelen, om de aanlcering dier Weten- 
Jchappen voor min vermogenden gemakkelijk te 
maken 2 


Van die van den Heer ANDREAS BONN, een 
„onzer oudfte Leden en nog in leven , over de /chik= 
“kingen, door geleerde Maatfchappijen te mage 
om elkanderen te onderfteunen ; 


Van den Heer MICHEL, over de Casharale 
daor en , : 


Van den Heer DE MORA, over de onver= 
wachte verfchijning der Kinderpokjes; 


ek Van 


17 )= et 


Van .«eeevee maar gij verfchoont mij van ver= 
dere proeven, en vergenoegt u met die, welke ik 
u uit vele andere en meerdere heb medegedeeld, 


Het is zoo: van de drie en tachtig uitgefchre= 
vene Prijsvragen , zijn er flechts zeven en twintig 
„met de gouden Eeremunt bekroond: 

‚Maar dit bewijst, mijnes erachtens, voor de 
voorzichtigheid „ bij de algemeene Vergaderingen in 
‚de beoordeeling der antwoorden in acht genomens 

Welligt haperde er iets aan de redactie der Prijse 
vraag ; of de termijn van het in te zenden antwoord 
was te kort; of de omftandigheden des tijds ‘on- 
gunftig ; of de beantwoording kon men alleen van 
een zeker bekend man verwachten, die of door 
“zedigheid weerhouden of door menigte van bezig= 
‘heden werd verhinderd. 
Gij weet het M. H. welke fchoone lesfen en voore 
fchriften onze voormalige Secretaris, de geleerde 
‘en eerwaardige G. KUIPERS, Ons aangaande het 
“voorftellen van Prijsvragen heeft medegedeeld en 
nagelaten. 

Ook zijne gedachtenis blijve onder ons in zee 


gening !_ 


Bovendien eene Prijsvraag kan de teder uit 
werking doen in meerdere of mindere mate , fchooa 
zij nimmer beantwoord , veel min bekroond zij. — 
Gelijk ik zeer gemakkelijk in ftaat zijn zoude om 
met een recent voorbeeld te bewijzen „ indien ik niet 
vreesde den fchijn te ide van mijne eigene po= 
„Bing toe te juichen, 


ik C & Buie 


a OLD 


Buiten twijfel moet men aan Prijsvragen en Ante 
woorden van practijche nuttisheid den voorrang 
geven boven Wijsgeerige befpiegelingen en geleerde 
Verhandelingen, En van eerstgemelde {prak ik dus 
wer voornamelijk. 

Dan, het ontbreekt ons niet aan voortreffelijke 
Verhandelingen , met het gouden eermetaal bee 
kroond, van eenen geheel theoretifchen inhoud, 
maar vruchtbaar in nuttige gevolgen, of dienftig 
tot opheldering wan duistere vakken der geleerdheid, 


Ik mag uwe aandacht niet misbruiken , en zal 
daarom uit de bekroonde Prijs - verhandelingen 
flechts die aanftippen , welker enkele opnoeming 
mijne ftelling regtvaardigen moet. 

Denkt dan aan die van de Heeren vAN IPE- 
REN, PAP DE FAGARAS Cl FERMIN Over 
de gevolgen, die een Natuuronderzoeker mag af= 
leiden wit de reeds gemaakte waarnemingen; aan 
die over de oudfie Bewoners van Zeeland ,— aan 
die over de Dea Burorina,— over Apollonius van 
Tijana,— de Hoekfche en Kabellaauwf/che, oneenige 
heden , en andere. 


Wilde ik nu nog verder uitweiden en uwe aane 
dacht bepalen op den ruimen voorraad-van waare 
memingen en ophelderingen in onze witgegevene 
Verhandelingen, welke nuttige bijdragen voorde 
kennis en gefchiedenis der Heel- Genees. Wise en 
Starrekunde , der Oudheid- en Penningkunde zou 
den zich aan uwe befchouwing aanbieden! 


Heb ik meer te doen, dan u de namen te noge 
men 


onhe md 


men van eenigen dier verdienftelijke Schrijvers, om 
van uwe toeftemming mij verzekerd te houden. 
Herinnert u dan uit velen de fchitterende namen 
van Baxter, Bonn, Bomme, Brahe, van 
Damme, Drijfhout, Ermerins, Fokker, 
Gallandat, van Ghert, A‚’sGravezande;, 
O.Z. van Haren, Houttuin, van Husfem, 
van Iperen, de Kanter, Kuipers, Mechain, 
de Moraaz, Nieuwland, Oosterdijk, van 
der Palm, de Puiijt, drie Reitzen, Siabber, 
van de Spiegel „ Tjeenk, Voltelen, te 
Water, Winkelman, Paulus en Gerard 
en Samuel de Wind, van Wijn en menige 
vuldig anderen. $ 


Dat ik niet te veel gezegd heb, kan u met een 
opflag van het oog, voor een groot gedeelte blijken 
uit het beredeneerd Register, met groote vlijt 
vervaardigd door den waardigen DRIJFHOUT, 
Lid en Thefaurier van dit Genootfchap , en uitma- 
kende het Ie Stuk van het XII, Deel onzer Vere 
handelingen. 

Een ftuk van groot belang voor 't Genootfchap , 
% geen ook altoos van 's Maus vlijt en fchrander- 
heid zal getuigen, 


/ 


Dus ver M.H. heb ik getracht u te overtuigen, 
dat de Zeeuwfche Maatfchappij der Wetenfchappen 
in den afgeloopen kring van vijftig jaren aan hare 
beftemming heeft beantwoord en een eri oogst 
van vruchten voertgebragte 7 

Mijne poging zal ook, gelijk ik vertrouwe, niet 

C 5 vere 


_( 20 Jo 


wergeefsch geweest zijn: vooral , wanneer zij woor 
uwen geest terug roept al den tegenftand , waarmede 
dit Genootfchap federt het 1771. te worftelen had, 
gelijk ik in mijne vorige Aanfpraak. van den 21. 
Januarij dezes Jaars heb. aangewezen. 

Maar hoe veel hooger nog ftijgt onze bewonde= 
ring, wanneer wij het oog wérpen op de breede 
lijst van nuttige en aangename WVoorlezingen , fe- 
dert den aanvang onzer maatfehappeliijke vereente 
ging tot hier toe, gedaan in de maandelijkfche 
bijeenkomsten en algemeene Vergaderingen , mitsgaes 
ders in die van Heeren Directeuren ! 


Aan uwe werkzaamheid, ijverige LAFONT! 
zijn wij die kennis verfchuldigd!— Maar bij den 
wierook, dien wij de edele (chrijvers en redenaars 
gaarne toezwaaijen , hoe (mert ons het gemis van 
zeer velen dier lettervruchten, bij gebrek van toee 
gezegde afschriften! 


En nu zoude ik mijne rede kunnen befluiten, ine 
dien ik niet dacht, alvorens het overzigt onzer let= 
terkundige leopbaan te ftaken, eenige weinige oo= 
genblikken te moeten ftil ftaan bij de beeldtenisfen 
“onzer voornaamfte Begunftigers en Weldoeners. 

Zonder de mate hunner edelmoedige giften te 
willen vergelijken, ftaat gij mij nogtans toe ,datik , 
uit velen, mij flechts bij weinigen bepale. 

En dan trekt mij uwe beeldrenis bijzonder aan, 
edele van DE PERRE! rijk zoo wel in gaven des 
geluks, als der wijsheid, hebt gij niets onbeproefd 
gelaten, om in dit Mufeum den zetel te vestigen 
„voor het onderwijs van Wetenfchappen en Kunften ! 
Aaa 


(21) 


Aan de edelmoedigheid uwer nagelatene Weduwe, 
Vrouwe JACOBA VAN DEN BRANDE is het Nae 
tuurkundig Gezelfchap en de Akademie van Tee- 
ken- en Bouwkunde de eigendom van dit Gebouw 
‘en van het kostbaar Planetarium ‚ daarin bewaard, 
verfchuldigd. 

Hoe veel belang giij ook ín onze Maatfchappij 
fteldet, is wit weinige proeven gebleken; bijzonder 
pit de inftelling van een bijzonder Departement voor 
Middelburg, toen nog de zetel der Maat{chappij 
in Vlisfingen was gevestigd, 

Had niet een ontijdige dood uwen Reker 
tot aller droef heid, reeds in het jaar 17óo. afge- 
fneden, hoe zou het grootfche en doelmatige uwer 
welberaamde inzigten, tot vermeerdering van den 
bloëi der Kunften en OrteDIDSEDE zich hier hebe 
ben ontwikkeld ! 


Maar ook gij vAN DE PERRE! deeldet in her 
lot van andere groote Mannen , naar de aanmerkiag 
van uwen Lofredenaar, den welfprekenden van 
der Palm, dat uwe verhevene bedoelingen op de 
onvolmaaktheid der menfchelijke maatfchappij als 
fchipbreuk leden , en dat gij, ten loon uwer belang- 
looze opoffering, de wereld heb maeten verlaten, 
met deze bewustheid : Zé heb iets groots willen 
verrigtene 


Wat gij waart, WINKELMAN! wat gij voör 
ons beftaan gedaan hebt, ’t geen” duizend gefchen- 

sken overtreft, fchetfte ons uwe en onze vrieiid 
„DRIJFBHOUT, in de Lofrede, die ons aan hem 
Zoo wel als aan u altoos zal herinneren, ë 
625 ge 


_—( 92 jee 


Gedoog, dat, zoo dikwijls wij uwe beeldtenis 
manftaren , wij aan uwe nagedachtenis de hulde 
toebrengen van onzen eerbied en dankbaarheid, 


Gij hebt wel, edele en arbeidzame ne LA RUÊ! 
geen deel kunnen nemen aan de vestiging onzer 
Maatfchappij, wegens eene lange ongelukkige on- 
gefteldheid : maar gij verdient de eerfte plaats onder 
de haudhavers van Zeelands roem. Een hoog- 
moedig letterzifter moge de Zeeuwen voor een hoop 
zeebonken , fchippers en kapersgasten hebben uite 
gefcholden : gij hebt door de uitgave van uw Gee 
letterd , Heldhaftig en Staatkundig Zeeland ons 
eeuwige lauren gevlochten, en wij — gaarne leggen 
wij onzen cank op uwe Grafzerk neder. 

Cpzettelijk is nimmer uw naam onder ons vere 
eerd. Ook gij pr LA RUÊ! zijt fchier vergeten 
in de Stad, waarin gij regt gedaan hebt: maar gij 
zult in mij eenen verdediger uwer nagedachtenis 
vinden op de eerfte onzer najaars bijeenkomften, 
indien het God behaagt mij tijd te verleenen en het 
mijne krachten toelaten. 


En nu M.H. heb ik het onuitfprekelijk genoe= 
gen u op te leiden voor het beeld van der grooten 
Vlisfinger, den Luitenant-Admiraal DE RUIJTE Re 


De Heer CROMSTRIEN EVERTSEN, Oude 
raad der Stad Middelburg , gevoelig voor hetgeen dit 
Genootfchap onlangs deed , tot opluistering van den 
roem zijner heldhaftige voorouderen, de Luitenante 
Admiralen Jan en CORNELIS EVERTSEN, 
zond ons dit uitmuntend, door het penfeel van 

den 


83 )= 


den beroemden Bol vervaardigd , Schilderftuk , ora 
te dienen tot een voortdurend bewijs zijner era 
kentenis en die van zijn geflacht, Hij ontvange 
daarvoor bij vernieuwing de verzekering onzer har= 
telijke dankbaarheid! 


Ook u edelmoedige, VAN KINSBER GENI 
brengen wij toe ‘den welverdienden : lof; Gij hebt 
ons niet flechts in ftaat gefteld , om almede de. af 
beelding van den grooten De RU IJTER , uit uwen 
naam, aan 's Lands Zeemagt te Wlisfingen aan te 
bieden, maar gij fchonkt ons bovendien het wel» 
getroffen tafereel van den beroemden Zeeloots 
FRANS NAEREEOUT, beiden verfchuldigd aan 
het penceel vau den iijverigen en fchranderen Bourg; 
ens, verdienftelijk mede =lid, ry 


Maar hoe vele gefchenken , kostbare en zelde 
Zämé Voorwerpen , bezitter” wij; die echter thans 
woor ons oog zijn’ verborgen; en welker befchou- 
Wing Ons menigen mildeir Beguuttiger herinhere1 
Onze Boekverzameling, wélke eenên vrij goeden 
voorraad bevat van nuctige"er zeldzame ‘Boeken 5 
ons Kabinet van Hoorns en Schelpen , ’t geen zeer 
fchoon is, ons Munt » kabinet , de Verzameling 
van Naturalia, Oud- en Zeldzaamheden , zij allen 
Zijn fprekende herinneringen van vele edelmoedige 
begunftigers en fchutsheeren, 

Arg : ( 


Onvergetelijk blijven ons uwe namen, verdien. 
ftelijke Mannen! Adriaan Moens, Adriaan 
Tzaac Hurgronje, Steven Matthijs Snouck 
Hurgronje, Brandt, Jacobus Willemfen, 
idee Ploos 


Ne B on 


Ploos van: Amftel, Jacob Hendrik Scho fe 
en A.J. C‚ Lampfins, 


Met aikhaated herintieren wij ook ons uwe 
gefchenken , vriendelijke Begun(tigers Ackerm ans, 
Bomme, Boddaert, Kien van Citters, 
Nerbeije van Citters, Ermerins, de Free 
mer, Gerard, ’sGravezande, Gallandat, 
van Haren; Hofstede, van peren, Kluit, 
Lafont, Lammens, Louüsfen, Rethaar 
Macaré, Mauritz, van der Muelen, Nieu we 
Jand, Nebbens; de Puiijt; Radermachers; 
Raepfact, Reitz, de Smidt van Roüen, 
Slabber, Slicher, P.G-Schorer, P‚l, Serlé; 
C.J. Serlé, van de Spiegel, Verdooren, 
Vos, de Wind, van de Wijnperfe, te Water, 
Willemfen, IJpeiijij en vele andere. 


Wij herinneren ons ook wwen arbeid en gee 
fchenken. ijverige Secretarisfen. onzer Maatfchappij 
Brahe; Tjeenk, te Water, Kuipers, van 
Doorn, van Roùen, Drijfhout en de Kanter. 

Onvergetelijk blijven ons uwe verdienften en wel 
daden. 


En alzoo meen ik M. H. mijne rede te kunnen 


befluiten. Gij zult, gelijk ik vertrouw , het ge- 
brekkige daarvan wel willen verfchoonen , aanvule 
len, ’tgeen ik mogt Verzuimd hebben , verbeteren , 
% geen min gelukkig mogt zijn uitgedrukt. 


Ontvangt dan, Me H. mijnen hartelijken zegen- 
wensch met dezen plegtigen dag, den vijftigfien 
Ha, in Jears 

4 


_—( 25 )—= 


Jaardag onzer Maatfchappij. Weest lang de blijde 
getuigen van haren bloei en voorfpoed en met on= 
zen Koninklijken befchermer de ijverige en edel« 
„moedige Schutsheeren van haar beftaan! 


Een harer eerfte oprigters., de grijze en gee 
leerde TE waTer, verzocht mij bij ude tolk 
te willen zijn zijner opregte deelneming. Hieraan 
voldoe ik gaarne, hoezeer het mij en zeker u allen 
fmart de perfonele tegenwoordigheid des waardigen 
Mans op dezen dag te misfen.- 


Heil ook u, verdienftelijke sLABBER! uwe tee 
genwoordigheid verblijdt ons. Ook gij waart een 
der eerfte ftichters van dit Gebouw, tgeen gi, na 
verloop van vijftig jaren, nog a's een fieraad van 
dit gewest, als een Monument van voorvaderlijke 
voorzorg , heerlijk moogt zien prijken ! 


Zeldzaam voorregt ! Dat het nog lang moge 
voortduren! Dat de Goddelijke goedheid u, benee 
vens uwen onmiddelijken voorganger, TE WATER 
nog lange jaren fpare: en dat alzoo de fierlijke 
kroon der griijsheid , op ulieder achtbaren fchedel 
Pprijkende, niet dan fpade plaats make voor de 
kroon der Heerlijkheid ! ' 


En nu M.H. wat blijft er over dan deze aanfpraak 
te befluiten, met mij (gelijk ik vertrouwelijk doe) 
bij berhaling aan te bevelen aan uwe vriendfchap en 
toegevenheid , welke ik wegens het klimmen mijner 
jaren en ligchaams zwakheden verder meer en meer 
zal noodig hebben; den God der Wetenfchappen , 
voor zijnen biijfland te danken, alle onze belan- 


gen, 


ll 26 j= 
gen , bijzonder die van deze Maatfchappij , aau 
zijne gunst en befeherming op te dragen ! 


_ De Heeren VAN DEINSE Cn EPKEMA aangte 
nomen hebbende, die taak voor mij te vervullen , 
zult gj ”nog wel eenige oogenblikken willen aan- 
hooren : en eindelijk aan onzen Secretaris DE 
KANTER Sêlegenheid geven, om deze plegtigheid 
met een Slotzang te cindigen, 


De God der Wijsheid en Wetenfchappen ver- 
hoore hunne wenfchen , die ook de onze zijn „ tot 
heil en zegen onzer Maatfchappij ! 


\ 


H U L DE 


AAN DE. 
NAGEDACHTENIS 
VAN DEN HEER 
PIETER DE LA RUB, 
SCHRIJVER VAN HET GELETTERD,STAAT= 
KUNDIG EN HELDHAFTIG ZEELAND, 


DooOR 


Mr. N. CC. LAMBRECHTSE N 
VAN RITTHEM, 


PRESIDENT VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAE 
DER WETENSCHAPPEN: 


VOORGELEZEN IN DE MAANDELIJKSCHE 
BIJEENKOMST, 


den 4e November 1818, 


Pe 


5 dale wiee wen it zy 


rd 


ens jd hs wdn 


amet ce L 


Sram Rvk 
KE $ 


7 saaemadens nn aa vii 4 a 
ent mona: 5 (wen 5 


ad! 


MIJNE HEEREN! 


ZEER GELERDE MEDELEDEN! 


Onder de ‘menigvuldige drijfveren tot nüttige” 
„en edele daden behoort buiten twijfel de Eigen=’ 
liefde , eene drift, door den weldadigen Schep= 
per, in het hart van iederen mensch zoo diep itis 
geprent, dat zij door sommige Wijsgeeren, nief 
ten onregte misschien; voor het beginsel van alle 
zedelijk gevoel gehouden is. 

Onverschillig te zijn omtrent zijnen goeden naam 
behoort zekerlijk niet tot de gewone karakters def 
menschen. Wie zou; bij de bewustheid van ons 
scluld, gaarne voor misdadig willen doorgaan bif 
zijne medemenschen ? Wie stelt geen belang in de 
goedkeuring van anderen, bijzonder van bevoegs 
de beoordeelaars, bij de herinnering aat eenig 
nuttig werk of welgemeende poging? Waar is 
de man, die te vreden is met de goedkeuring 4 
met de toejuiching zelfs van het levend geslacht ; 
zonder zich te bekommeren over de toekomst ? 

1 Of zou eeri vlugtige roem den Held , den Staats< 
man, den Wijsgeer , den “Schilder, den Dichter’ 
WM: peen. z. GEN. Á bes 


(2) 


bevredigen kunnen , zonder hoop, dat de Nako- 
melingschap zijne laurieren ongeschonden laten 
zal? zonder hoop, dat de erkentenis en bewon- 
dering welligt nieuwe eereteekens daarbij zullen 
voegen ? 

‚Dan de eigenliefde heeft in een welgeplaatst hart 
ook nog eene andere en uitgebreidere strekking, 
dan slechts tot het geen den mensch eigenlijk in 
zijne bijzondere betrekkingen aangaat. Kan ie 
mand „door eene edele einedliefd. bezield; niet 
onverschillig zijn omtrent zijnen goeden naam ; 
hij kan het ook miet, betrekkelijk de eer zijner 
Stad- en Landgenooten , in engere of rummere be- 
tekking : hij beschouwt de eere van deze als een 
gedeelte van zijne eigene; wordt dezelve aange 
rand, hij kan niet nalaten. ter harer verdediging , 

naar mate zijner vermogens en betrekkingen ‚ op 
te tweden , den laster af te weren en te doen ver 
stomrmen ; terwijl hij hier door zijne met en naast 
aan hem levende tijdgenooten aan zich verpligt, 
en; zonder dit te bedoelen, de erkentenis ook der 
Nakomelingschap ‚ ten minsten uitlokt. 

„En zoude-het U, M. H.! dan niet welgevallig 
zijn eene” korte hulde: aan de: Nagedachtenis van 
eenen zoodanigen, door de edelste eigenliefde ge, 
drevenen ‚ Man te hooren ?— van eenen geleer 
dn Zeeuw „ die manmoedig optrad, om den roem » 
zijner Landgenooten te verdedigen „ zonder dat. hem 
daarvoor eenige openbare dank opgedragen ; of zij= 


egd EN N ‚au NE: 


zalf 5 Pam 
ne nagedachtenis immer opzettelijk vereefd d is 4) 

Aan deze slechts flaauw geschetste trekken: in 
kent Gij zeker oe verdienstelijken nm 


PLEETE RDE vLAR-U By tos 


den beroemden Schrijver. van het Geletterd b 
„Staatkundig. en Heldhaftig Zeeland. 


Reeds bijna acht en veertig jaren rust hij in 
het stof! Welaan dan, terwijl wij zijne beeldtenis 
aanstaren, laat ons de hulde onzer erkentenis op 
zijne Grafzerk aan zijn koud gebeente dankbaar 
bewijzen. 

En hoort gij, Mijne Heeren ! uit mijnen vraie 
niet eene Lofspraak in den verheven’ toon des 
Redenaars, maar eene eenvoudige Levensschetss, 
die Ulieden den werkzamen „maar ongelukkigen 
Man, naar waarheid, gelijk ik hoop „… za! deet 
kennen, wel niet zoo als. Hij zulks verdiende: 5 
maar zoo veel mijne krachten en de voorraad mij 
ner naspeuringen het toelaten.— Verleent mij; 
Mijne Heeren ! Uwe toegenegene aandacht en ‘toes 
gevendheid. ein 
A2 … De 


Ca) De geleerde 6. De winD, Hoogleeraar in de Ontleed 
„Heel- en Vroedkunde aan het Middelburgsch Atheneum 
heeft nogtans in zijne redevoering de Praclaris Zelandorum 
mêtitis in rempublicam litterariam A © 1778 aan de nagedache 
‘tenis van De -la-Ruê de hulde van eerbiad en dankbaad 
Heid naar waarde toege bragt. 


__De Ouders van onzen De la Ruê woonden 
te Middelburg: aldaar was zijn Vader Pieter De 
la Ruë (uit een aanzienlijk Fransch geslacht ge- 
boren en gehuwd aan Maria van de Claver 

een voornaam en ruim gezegend Koopman. 
Geboren te Middelburg den So. Mei 1695, ge= 
moot de jonge De la Ruê de voordeelen eener 
verstandige opvoeding. Al vroeg gaf hij bewij= 
zen van eenen goeden aanleg en van lust tot de 
Dichtkunde, Ook waren de voordeelen des Koop- 
handels , in het vaderlijk huis blijkbaar , hem niet 
onverschtllig : zoo dat hij meermalen zijn verlan- 
gen te kennen gaf, om ook tot den Koophandel 
te worden opgeleid ; maar hij moest onderdoen 
voor ’s Vaders begeerte, en, na de lessen aan de 
Latijnsche school van Middelburg met lof te heh 
ben bijgewoond , zich mn het jaar 1712 naar Leij- 
dens Hooge School begeven, ten einde zich toe te 
leggen op de kennis der Regtsgeleerdheid. Hij 
amogt , bij het verlaten van het Middelburgsch Gym 
nasium ‚ met veel bevalligheid, eene redevoering 
gehouden hebben de Juris prudentia Romano= 
rum , deze Wetenschap beviel nogtans zeer wei= 
nig aan den jongen De la Ruë, die meer smaak 
bezat voor de Taal- en Dichtkunde , dan voor de 
vergelijking en nasporing van vreemde wetten , 
vele eeuwen oud en gemaakt-voor een geheel an= 
der Volk. Gelukkig echter waren de zaden van 
deugd en Godsdienst, die in zijn hart reeds vroe» 
5 6 + SE 


mel 5 jn 
ger gezaaid waren, niet verstikt: ook wederhiele 
den hem deze van zedenlooze jongelingen te vere 
gezellen. | 

Tot Leeraar in beide regten, na het verdedie 
gen eener Dissertatie de modis , quibus testamen= 
ta infirmantur , aangesteld ten jare 1715, kwam . 
De la Ruê te rug in zijne geboortestad , zoo on- 
_ geschikt als ongenegen, om zich op de oefening 
der Regtsgeleerdheid toe te leggen— De Dicht- 
kunst was en bleef het hoofddoel zijner werk= 
zaamheden. 

Gelukkig had zich eene dergelijke neiging gee 
vestigd in de harten der Heeren Johan Steern= 
gracht en Pieter Boddaert, de vrienden zijner 
jeugd ‚ naderhand Mannen uitmuntende in kennis, 
deugd en Godsdienstigheid ; de eerste, Pensionaris 
der Stad Middelburg, de andere, Griffier van den 
Raad ter Admiraliteit in Zeeland. 

Op voorstel van De la Ruê werd bepaald 
eene wekelijksche bijëenkomst, aan de oefening 
der Dichtkunst en Nederduitsche taal toegewijd : 
en zeker niet zonder gelukkig gevolg! — Trou= 
wens daar door werd niet alleen onderlinge na- 
ijver aangevuurd, maar zij diende ook tot be- 
sehaving van den smaak der Dichteren en bragt 
hen in kennis met den Heer WV. Swancke, Lid 
__ van den Raad van Vlaanderen, bekend door de 
Uitgaaf van deszelfs Stichtelijke Rijmoefvningen, 
“ Bekoorliike eenstemmigheid „ waar eenerleineis 


els) ‘3 ging 


\ —_( 6 je 
ging allen bezielt, en het doel is onderling: on= 
„derrigt in nuttige kennis en beschavende. Letter- 
oefeningen ! welhaast zag men er ook de vruchten 
„van. 

Het Treurspel van den Franscken Dichter Gre» 
Billon , Atreus en Thyëstes genoemd , werd. door 


de Heeren De la Ruéê en Boddaert, in Ne-' 


derduitsche verzen overgebragt, en in het jear 
1717 ‚ door-den druk gemeen gemaakt; terwijl 
in het zelfde jaar het eerste Deel der Dichtlie- 


wende Tijdkortingen, bestaande in Gedichten 


wan onderscheiden stoffen en rijmtrant , onder 
de zinspreuk Fwugant Carmina euras, te Leij- 
den werd uitgegeven, gevolgd in 1718. vaneen 
tweede Deel, waarin zich de Heeren Steengracht;, 
Boddaert en De la Ruë als Schrijvers voor de 
beide stukken bekend maakten. 

Totusschen was De la Ruë niet verschoond 
gebleven van ambtsbegigheden , die hem aan zijne 
geboortestad verbonden. In het jaar 1718. werd 
hij tot Schepen verkozen, en in het volgend jaar 
tot Paad der Stad Middelburg , Thesaurier en 
Voorzitter van het Collegie, van Kleme zaken. Alle 
welke posten door onzen De la Ruë met vlijt 
en eens eming werden waargenomen ,„ en de 
grootste hoop gaven voor zijne toekomstige vol- 
komenheid. 

Maar nu begon zich een vale nevel te ten 
den over het geluk van De la Ruê. Na lang- 

du= 


Le 


ba OAD an 


durige ongesteldheid verviel hij in eene zware ziek 
teven krankzinnigheid, die hem drie jaren, met 
afwisselende vlagen van rede en verbijstering 4 
nutteloos maakten voor zich zelgen en voor-ande- 
ren: tot eindelijk zich de Goddelijke Barmkartig- 
heid over hem ontfermde en ecne straal van hoop 
in zijnen verslagen’ geest deed nederdalen. 

Hij was, volgens zijne eigene aanteekening in 
het jaar 1722, in zoo verre hersteld, dat hij het 
volkomen gebruik van eenen werkzamen geest 
in een tamelijk gezond ligchaam had weder ge- 
kregen. Zijne vrienden ontvingen;hem met ver= 
rukking , hij hervatte zijne vorige ambtsbedie- 
ning; nam weder de pen op, en bewees, door 
zijn onberispelijk gedrag en de, stipte nakoming 
van zijne pligten, dat hij het vertrouwen zijner 
medeburgeren nict verbeurd had. 

‚Welhaast aanvaardde hij op nieuw den post 
„van Schepen zijner geboortestad , en gaf zich voorts 
„geheel aan de Letteroefeningen en het onderzoek 
der Heilige Schriften over, waar in hij door de 
Heeren Swancke, Boddaert, Woget, Wesse- 
ding, Plevier en anderen ondersteund werd. 

… Een der eerste onderwerpen der Letterkundige 
bespiegelingen van onzen Schrijver was: Aet al of 
niet geoorloofde van den Schouwburg. ’t Geen 
hij 'er van gezien had en opgemerkt, bad hem 
van ’t gevaarlijke en nuttelooze daar van over- 
Feed, zoodanig dat hij meende verpligt te zijn 
te A 4 ‚_zij= 


CB Des 


zijne medeburgeren ook hier van te overtuigen. 
En ziet hier de gelegenheid , welke zich daar 
toe aanbood. 

De geleerde P, Burman , Hoogleeraar op 
Utrechts Hooge school te dier tijd , die in het jaar 
1711, eene Redevoering had gedaan Pro Comce- 
dia, had, misschien wat ruimschoots, het nut 
van den Schouwburg aangedrongen , met dat ge 
volg, dat menigvuldige geschriften daar tegen ia 
het licht kwamen , waar in de persoon van den 
Heer Burman en zijn zedelijk gedrag , niet wei- 
nig werden doorgestreken: onder deze was ook 
eene Verhandeling in de Fransche Taal van den 
Heer Rivet, sur les Comedies. 

Overtuigd van het misbruik en de gevaren van 
“den Schouwburg, besloot De la Ruë het werkje 
van Rivet , m het Nederduitsch overgebragt, uit « 
te geven, zoo als hij ook deed m het jaar 1724; 
gevende hij nog in het zelfde jaar uit eene verta= 
ling der Redevoering van den Hoogleeraar Zoget, 
de Natalibus Academic Groningensis. 

Van. eigene vinding echter was een Gedicht, 
genaamd Schets der Heerlijkheid , door De la 
Ruë, omtrent dezen tijd, gemaakt , en door 
hem opgedragen aan den Predikant Bosschaart, 
die den Dichter in zijne verbijstering met raad en 
troost bediend had , en het stuk waardig oordeel 
de , om achter zeker door hem uitgegeven werkje, 

met den druk gemeen gemaakt te worden. 


' 


lg Jer 


In het jaar 1725, verliet Dela Ruêde Mid-_ 
delburgsche Regering, en werd door dezelve tot 
Provincialen. Rekenmeester van Zeeland voorge 
dragen en bijde Staten van Zeeland aangesteld’, 
gevende op den duurblijken van deugd en scliran= 
derheid: zelfs van de uiterste naauwgezetlieid in 
zijn gedrag en werkzaamheden, die nogtans wel= 
haast, op het onverwachtst, door geheel andere 
bezigheden werden vervangen, 

Op den achtsten van Sprokkelmaand des jaars 
1725. was de honderd en vijftigste Verjaring 
van Leijdens Hooge School plegtig gevierd, door 
de Hoogleeraren Franciscus Fabricius en Pien 
ger Burman, en de eer van Zeeland op eene 
schampere wijze. aangetast. 

Had maen, bij zulk. eene plestigheid, de her= 
haling gehoord van der Zeeuwen dapperheid en 
ildedinved ter redding van het uitgehongerd Leij 
den ; had men: den lof van Middelburg hooren uit= 
galmen, als welke niet had geweigerd hare klok 
ken af te staan, ten einde daaruit geschut te gie= 
fen ten dienste der krijgsmagt, die Leijden zou 
trachten te ontzetten ;. had men in navolging ván 
den onsterfelijken Janus Douza, het beleid en 

de trouw hooren bewonderen van Zuodewijk de 
Boisot, Adriaan WW illernszoon en andere Zeeu- 
swen, die niet geschroomd hadden zich tot dien 
__#ocht aan te bipden; men zou zulks ninmmer ge= 
3 ne hebben op fekening van vleijerij of aijn 


—( 10 J— 


maar de Zeeuwen in ‘het openbaar uit te krijten 
‚als benijders en tegenstanders van Leijdens wele 


verdiende belooning, als slechthoofden en weet- 


nieten, ongeschikt voor letteren en wetenschap- 
pen , en onbekwaam om slechts éénen Man te 
moemen , die zich in dat vak had onderscheiden , 
en dezen hoon, in eene der plegtigste Vergade- 
ringen van Staatsmannen en Geleerden, uit te roe 
pen , met een’ zwier van taal en woorden , die de 
bitterheid der verwijten nog meerder kracht bij- 
zetteden: dit m der daad bad niemand kunnen 
verwachten — dit moest aller verbazing geande 
maken. 

Het was de geleerde en welsprekende Burman, 
die in het Carmen Elegiacum , ter gelegenheid 
van evengemelde plegtigheid , zich hieraan on 
voorzigtelijk. had schuidig gemaakt. 

Ongaarne herhaal ik ’s mans onbedachtzame 
woorden ; maar ik kan zuiks niet geheel nalaten, 
zonder de noodzakelijkheid en waarde der tegen- 
spraak te verminderen. Hoort er dan van dit wei- 
nige. 

Na in den aanvang zijner Redevoering, ter zij= 


ner bemoediging ‚, de hulp der Zang- godinnen te : 


hebben ingeroepen, spreekt de Redenaar eerst 
’ Lands Hooge Magten, vervolgens Leijden , aan. 


Hij stelt zich voor den geest den rampzaligen * 


staat van het door honger en gebrek uitgemer= 
geld Leijden en deszelfs eindelijke verlossing; de 
aan= 


(HJ 


aandoening des Prinsen, de  verwaarloozing van 
allerlei soort van onderwijs, en de hooge noodza- 
kelijkheid , om daarin"te voorzien 

Hij herinnert zich het verbond; tusschen Hol- 

land en Zeeland gestoten , em: doet-het Eiland. 
Walcheren, tgeen het eerst het Spaansch.juk had 
afgeschud ‚ voorkomen; als verlangende „ter ver= 
gelding zijner trouw eu V aderlandsliefde, de zang 
__godinnen op zijnen grond te vestigen. , 

De Prins schijnt genegen.het oor te leenen aan 
het verlangen der Zeeuwen „en welhaast verspreidt 
zich het end gerucht ‚ dat hooger onder- 
wijs den Zeeuwschen grond versieren zal. 

Leijden beeft en bekommert zich El dat het na- 

ijverig Zeeland deszelfs ouden roem zal wegdra- 
gen; het zendt gezanten naar Vader WILLEM, 
die eerst den Vorst-aanspreken: en- naderhand -de 
Zeeuwen deze woorden toevoegen: 


. 
t 


Que , Pater , invidia ests Baravis bi, femper, amatis 
Hoc dare munifica mente perenne decus ? Mi 

Quid tibi cum placidis Gaas 0 Meprunie, Muûs Li 
Quid tibi cum miti , Neutiea turba , choro 

Eluctibus arcane turbare’ quid atria fevis 

… Palladis, et rauco murmure‘templa paras ® aad 

Naufraga Vefani non hec Dea litord ponti „ 

< Otia'fed tuti dulcia ruris amat. 

Pimpleos latices „ non falfas zequoris uudas, 

“ Indomita Hippotade quas agit ira , fitit. 

eG Finde 


(1% jn 


Binde procellófi., nihil obfto-, marmora Nereis 
Et vaga discurrat per freta. mille ratis; 
Praedantes cumulet dulci Nehalennia lucro 4 
-_Horreaque aligero: rumipe favente Deo. 
At mihi Pieridum myfteria casta relinque : 
Apta magis tacitis funt mea rura facris. 
Commendat me leta- quies , blandique recesfus 4 
Quique nitens verno ridet honore locus. 
Denique quis Vestra coluit de gente Camenas ? 
Elogtio, dic, quis, carmine quisve potens ? 
Quo’ mysta preeunte modos, Zelanda , dicabis , 
Quo, Cháritum , postem Vate tenente, domum?® 
At mihi, Doufa, facros jam vaticinatus honores, 
Pallada privata religione colit. 
ik dst, inn eng 
hmnee ms aes mand 
“Scilicet Aemonias lauros, et Thesfala Tempe 
_ Deferet, et Phoebus ES colet! 
Stultus arenofis mutans Parnafia dumis 
Culmina, in gequoreis fana locabit agris ! 
Malit Oronteam viridante refurgere Daphnem 


Rure , quod obliquo flumine Rhenus alit. 


Wat den grooten Burman bewogen hebbe, 
om zoo ver bot te vieren aan zijne Dichterlijke 
vervoering „ dat hij niet slechts de waarheid der 
Geschiedenis te kort doet, maar al zijne gal op 
de Leeuwen uitspuwt, vergetende zelfs de groo 
te diensten, dee zij ter redding van het, door de 

Duif Span 


® 


Ny 


{B 


Spanjaarden belegerd Leijden, bewezen ‘hadden 4 
is mij nimmer met genoegzame zekerheid gebleken. 
Waarschijnlijk komt het mij voor , dat de eene 
of andere Zeeuw den Hoogleeraar, die weinig te=’ 
genspraak lijden kon, en in deze zijne geheele 
Redevoering eene zonderlinge gemelijkheid ten 
toon spreidde „ zal hebben tegengesproken op 
eenig stuk van verschil, en misschien in zijnen- 
Latijnschen stijl den verfijnden smaak des Rede-’ 
naars gekwetst, zoo dat hij in zijnen toorn, naar’ 
de misdaad van eenen, allen beoordeeld en ver=: 
volgd heeft, L 
Wie weet nief, wat er al zij voorgevallen over - 
Burntans Redevoering pro Comoedia, hoe vele” 
schriften daar tegen zijn uitgekomen? en hoe-hij « 
bijzonder het geladen had op de Predikers van den ; 
Godsdienst, ‚die hij voor te naauw ‘gezet hield ; 
gelijk de Hoogleeraar Melchior Leijdekker, ge=> 
boren:te Middelburg ‚ reeds lang te voren het voor=” 
werp zijner kwinkslagen en spotternij rbe 
was. (5) 
Misschien heeft De la Rueë zelf reeds, door 
de vertaling en uitgaaf van het Fransclie stukje - 
van: Rivet over de Cormediën , den Hoogleeraar 
geërgerd.— En zou het dan wel wonder ‘geweest 
zijnsdat Burman, die-de Zeeuwen: meest al voor 
een was mand. en ‚slechthoofden aanzag, nw 
„90 J N Een. 


(5) Vergel. Sazii Onomast. Tom. V. p. 468. 


eenmaal bewogen werd, om hen op eenegeduchite 
wijs in het openbear door te strijken ?— Maar 
wat ook aanleiding moge gegeven hebben tot zulk 
eenen _schamperen uitval tegen Zeeland en de 
Zeeuwen , zeker is het, (en wie uwer zal dit niet» 
gaarne erkennen ?) dat dezelve vooral niet voegde 
in „de openbare Gehoorzaal van: Leijdens Hooge 
School. Wie toch waren, in het jaar-1574 , on= 
derden Goddelijken zegen, de moedige Redders 
van het. veeg en dta beide) Het wa- 
ren Zesde zeebonken , visschers en boots 
gezellen, rappe gasten , kroes van opzigt, ijselijk 
inhet oog, deerlijk gekorven en verminkt, die 
onder het geleide van Zeeuwsche Admiralen , de 
Boisots, de de Mooren , de Willemszonen , 
(namen, niet dan met eerbied te noemen!) met 
inspanning van meer. dan menschelijke krachten, 
door vuur en water streefden , het benard Leij- 
den reddeden en voedden, en alzoo den grond 
legden tot die zelfde Hooge School, ‘die ten hui-” _ 
digen dage nog daarvan ten getuige strekt, en‚” 
gelijk wij wenschen, strekken zal, zoo lang «de 
Eeuwen duren! sk 
„Het waren andere toonen , die eene en ene + 
halve eeuw vroeger klonken uit de lier van den » 
dapperen en geleerden Janus Douza ‚ den on- 
verschrokken’ Bevelkebber van Leijden. … Hoort » 
kem, uit de volheid van zijn dankbaar en gevoe 
lg hart; bij herhaling den lof der Zeeuwen. en” 
_váa 


—_{ 15 Je 


waïi hunnen stouten aanvoerder Zowis de Boisot 
witgalmen. In de 1°-Ode van het 2e Boek, ad 
Ludovicum Boisotum , Batavie Zelandie ue 
Classis Prefellum’, Lugduno Batavorum Ur= 
bis Liberatorem, 


Dignum poteuti pectore qui melos 
Deducere istis pro meritis tuis 
Potis Loïfe est? Quisve verbis 
Aut Claria valet arte tantum 
Victoriis tot fingere qui pares 
Queat triumphos? totque tuas bene 
Aequare res gestas canendo 


Compofito Boïfote verfu ? 


En in de 2e: Ode van ’t 1e: Boek: 


Camille noster , o Boïfotice 

Lux gentis, quem Batavi Ordines 
Suae esfe Prefectum fimulque 
Mattiacae voluere clasfi! — == 

O Christianae militiae decus 

Loïfe : nam tibi, post Deum 

Et Principem, acceptam, tuisque 

Auxiliis ferimus falutem. 


pie vivimus quodque aethere vescimur ; 
"58 win Loïfe-est. &c. 


Bros dra de Belie van ded Hoogleeraar 
Burman gedrukt was , en in Zeeland bekend werd , 
u DEEL. Z. GEN. B vers 


verwekte zij de grootste verontwaardiging Bea 
halve de tastbare onwaarheid, dat Zeeland pogin= 
gen zou hebben gedaan, om de Hooge School , 
door Prins wiLLEM den I., aan Leijden toe- 
gedacht, op zijnen grond te vestigen, daar zelfs 
dat Gewest in deze zaak niet door den Prins ge 
kend was, schoon het Octroi voor Leijdens Aka 
demie te Middelburg was gegeven, den 28. van 
Wintermaand 1574. (c ) stieten de laster en ver- 
achting , zoo ruimschoots, en zonder voorgaande 
uitdaging , tegen Zeeland uitgebraakt, een’ ieder— 
De Heer Johannes Nicolaas Treijtel, lutersch 
Predikant te Middelburg, naderhand Conrector 
van het Gijmmnasiunt Illustre aldaar, was de eer- 
ste , die voor de eer der Zeeuwen optrad, met 
de uitgaaf van een Latijnsch Gedicht , genaamd 
Celeusma Nehalenniae Zelandicae ad abster- 
gendam inhumanitatis labem, nomini Zelan- 
dico adspersam a Celeberrimo Domino Petro 
Burmanno , Historiarum et Eloguentie in 
Academia Lugduni Batavorum , Professore , 
en Carmine secutart , ad decorandum HIT. 
Academie Lugduni Batavorum Natalem ; 
publice recitato— Medioburgi 1725. 
En 
Ce) Ziede verzekering der Staten van Zeeland, aange- 
haald bij Paurus Zeelands recht tot het stichten van eent 
dlooge School; bladz. 9. 
Dat Gouda echter pogingen heeft nea „ om de Aka- 


demie binnen hare muren te vestigen, is naderhand gebles. 
Kent Zie danmerkingen opde Vaders Hist, Vl. D. p. ug 


15 


ek Bj je 


e En zoù nu ook De la Ruêë, een gchoren 
Zeeuw en aanzienlijk: ambtenaar van Ziel! 9 
zwijgen? Neen: verontwaardigd. over zulk eenen 
schamperen aanval op zijn geboorteland „ spreekt 
hij den Hoogleeraar aan met errist en bescheiden> 
heid , in een gedicht, ten jâre 1725 ‚te Middel. 
burg gedrukt en genaamd: Regtvaardige Ver- 
_dediging van Zeelands luister tegen den onver= 
dienden blaam, daarop gelegd door den w wijd= 
vermaarden en hooggeleerden Heer Pieter 
vredes de. onder de zinspreuk ; pro Patria. 
Met beleefdheid , zoo betamelijk. voor eenen jon 
gen Schrijver, begroet De la Ruë den Leijdschen 
Hoogleeraar; toont hoe zijne dichterlijke verbeel» 
ding zich zelve tegenspreekt , bovendien strijdt met 
de waarheid der. Geschiedenis, hatelijk is en on= 
dankbaar, terwijl hij ten proeve van Zeelands 

letterhelden , eenige schitterende namen optelt, 
Uit zedigheid ‚ja, heeft De la Ruë zijnen naam 
verzwegen ; misschien uit schroom, om met jeug— 
dige krachten in het strijdperk te treden tegen 
eenen grijzen Letterheld, die gewoon was zijne 
slagen zonder pnbdanlkasen uit te deelen, wiens 
letterroem door . menige eercteekenen in’ gansch 
Europa gevestigd was: nimmer echter, heeft de 
Hoogleeraar Burman de pen ter zijner verdedi= 
ging tegen den Schrijver opgevat; maar nog “vóór 
zijnen dood, (die in *t jaar 1741 Aoortield bij 
de verschijning van het Geletterd, Zeeland zieh 
B a kuns 


el 8 J— 


kunnen overtuigd houden van zijn ongelijk ; en 
heeft zeer waarschijnlijk , aan den avond van zijn 
werkzaam leven , berouw gehad van menigvuldige 
feilen en driften , waartoe overdrevene eigenliefde 
en te hoog gespannene dichterlijke verbeelding , 
hem hadden aangevuurd. (d) 


Maar het wordt tijd het oog te vestigen op 
‘onzen Dichter en Letterheld , en op zijne werk- 
zaamheden na het jaar 1725. 


_De beoefening der Dichtkunst en Nederduitsche 
Taal bleef de voortdurende uitspanning van De 
la Ruë , waartoe zijn omgang met de Heeren 
Swancke , Boddaert en Steengracht hem vooral 
dienstig was. Hij las vele Grieksche, Latijnsche en 
Fransche Dichtstukken , maakte verscheidene ver- 
talingen hunner verzen in Nederduitsche Dicht- 
maat, maar vooral las en herlas hij de beste voort- 
brengselen van den Nederlandschen Parnas. 

Zijne lier bleef op een? zedigen toon gestemd. 
De onderwerpen zijner bespiegelingen waren allen 
ontleend uit den Christelijken Godsdienst en Ze 
dekunde. Eerst gaf hij in *t jaar 1727. in het licht 
eene vertaling van Drelincourts Klinkdichten , 
uit de Fransche taal ; in 1729 de Christelijke 

Ge- 


… (a) Delof, dien de Heer Burman aan den Hoogleeraar 
Cuneus, eenen geboren Vlissinger , in de meergemelde rede 
voering had toegezwaaid, ware anders genoeg geweest om 
hem te overtuigen, 


oe OO IND zaan 


Geloofsbelijdenis en ’t Gebed des Heeren, in 
rijm uitgebreid, (een stuk, hetwelk De la Ruë, 
en waarschijnlijk te regt , hield. voor een zijner 
beste Gedichten) en twee of drie jaren later; zijne 
stichtelijke Gedichten , Bijbelstoffer ‚en Zeeuw 
schen Stedekroon.— Ook vervaardigde hij de bes 
schrijving der Stad Middelburg, die in het 

Woordenboek van Hoogstraten voorkomt, 
Tusschen beide hield De la Ruë zich ook 
bezig met de uigave en overziening der lettervruch- 
ten van anderen : als in *t jaar 1750 , met de uit= 
gave der nagelatene Gedichten van Vrouwe „Arnq 
Rethaan, en Anna Maria Vincentius; en zoo 
veel de spelling aangaat, met de Gedichten van 
den Heer Jacob Willernsen, en het werk van den 
Heer Plevier overde Handelingen der Apostelen. 
Maar aan een werk van meerder belang en 
omslag had De la'Ruê inmiddels de hand ge 
legd.— Niet vergenoegd met door. de uitgave van 
zijn Gedicht pro Patria ‚de onbescheidenheid 
van den Hoogleeraar Burman te hebben aange 
toond , besloot ‘hij tot het zamenstellen eener bere 
deneerde Naamlijst van geleerde Zeeuwen , die zich, 
door hunnen letterarbeid-of kunst hadden bekend 
gemaakt , met vermelding hunner lotgevallen Y 
schriften en levensbijzonderheden ij, m navolging 
van het geen bevorens door Valerius Andreas, 
Branciscus Sweertius, Aubertus Mireus, en 
hijzonder daor „Adrianus Pars was te boek gen 
UB se steld 


—( 20 )= 


$teld en uitgegeven. — In het jaâr 1754. was 
zijn arbeid voltooid, toen hij in hetzelfde jaar 
te NEdde'burg in het licht gaf zijn Geletterd 


Zeeland. — Een werk, wel niet verheven boven 


alle bedenkingen , maar echter geprezen door ge- 
leerden en letteroefenaars, wier lofspraken dem 
Schrijver van alle zijden toevloeiden. (e } 

Hoe veel navorsching , inspanning en voorzich« 
tgheid zulk een afdid kostte ‚ kunnen zij ge- 
tuigen, die zich immer toeleiden, om de leveris- 
bijzonderheden van geleerden of andere uitsteken 
de mannen pa te gaan, te rangschikken en te be= 
oordeelen , vooräl bij gebrek aan genoegzame be- 
tigten, of wanneer er een merkelijk tijdsverloop 
heeft plaats gehad, of de voornoemde bedrijven 
op eenen merkelijken afstand zijn voorgevallen.— 
Maar hoeveel grooter moet deze werkzaamheid 
worden, wanneer men zich verbindt, niet tot de 
aanwijzing van enkele personen, omtrent-welke 
men wel onderrigt meent te zijn ;”maar tot de aan= 
duiding van alien, die bètrekking hebben tot het 
ruim Aak ‚ waar van mén de oplieldering zich 
voorstelt, zonder iemand: over te ‘slaan !— Hoe 
Joopt men gevaar van misleid te worden doop 


werkeerde of ‘partijdige berigten: van waardige 


Ce) VWergel. de Republiek der Geleerden van Septb. en 
October 1734. Pag. 396—319 en de Boekzaal van December 
1734. —  Vrolikhert Wlisingsche ener ia de Vaorreden. 
bladz. 22. 


_( 21 Je 


Mannen uit het oog te verliezen, of roemrijke 
daden en werkzaamheden over te slaan van hen, 
wier mindere bedrijven men zorgvuldig gehoekt 
had! (#) 

Gelijk hunne. voorgangers , zoo ondervonden, 
dit ook. De la Ruë, Caspar Burman, Paquot, 
Foppens , Vriemoet, Chalmot , Schelterna en: 
verscheiden anderen ; ook „zullen deze zwarighe- 
den wel altoos: zulken in den weg staan, die zich 
in dit soort, van. letteroefeningen trachten te on- 
derscheiden. 

Zoo weinig echter werd onze De la Ruë door, 
het gevoel dezer bedenkingen afgeschrikt, dat hij, 
_ niet alleen zijn eigen werk binnen drie jaren vol 
tooide, maar zelfs aan andere Geleerden, die op, 
zijn voorbeeld zich met de levensberigten van. 
voorname mannen bezig hielden „ zoo ‘als Cas 
par Burman ‚Foppens en Vrolikhert ‚ de nooe 
dige onderrigting gaf en belangrijke rid 
mededeelde. 

De la Ruë, die bij zijnen letterarbeid de eer 
van Zeeland ‚ zijn Vaderland , aZtoos onder het 

oog had, ontmoette op. zijnen weg zoo vele voor-, 
in Mannen, die zonder hunnen naam door 

B 4 uit, 


„Cf) De Heer H. Cannegieter schreef aan De la Ruë 
Dee 22 Aug. 1735 dat hij met vermaak zijn Geletterd Zeen 

nd had gelezen en cen dergelijk ontwerp gemaakt had 
voor de Gelderfche Geleerden. Mogelijk is aan het voors 
beeld van De la Rug's Geletterd Zeeland , ook het Trajectum” 
Wuditum van C. Burman zijn oorsprong schuldig. 


stef 22 je 

uitgegevene werken. vermaard gemaakt te hebben, 
nogtans als Staatsmannen of als Zeekelden hadden 
uitgemunt.— Zuiker verdiensten te verzwijgen, 
wat zou dit anders geweest zijn, dan de sehan- 
delijkste onverscluiligheid en ondankbaarheid 2 

Geen wonder, dat hij het besluit nam , om , be= 
halve zijn Geletterd Zeeland , ook te vervaardi- 
gen en uit te geven een Staatkundig en Held- 
haftig Zeeland: een voornemen, ’t welk in het 
jaar 1756. ook zijn beslag kreeg: zoo dat nu bij 
de Zeeuwsche Letterhelden en Kunstenaars , 
ook de Staatsmannen en Zeehelden optraden, 
om den roem van Zeeland staande te houden. 

Ziet daar de vrucht van vijfjarigen arbeid, af= 
gewisseld door ambtszorgen en andere letterkun- 
dige bezigheden ; maar ziet daar ook een blijvend 
gedenkteeken zoo wel voor de eer van den Schrij- 
ver, als voor den roem van zijn Vaderland ! Ziet 
daar Zeeland verheven boven onverdienden laster 
en weelderige spotlust, 


Het zegt weinig „in een werk van dien aard „” 
eenige onnaauwkeurigheden op te merken. Het’ 
is zoo, en dat erken ik, Zeelands letterroem zou 
niets hebben geleden bij het verzwijgen van som- 
mige Schrijvers. — Maar bouwstoffen voor eene 
Gedenkzuil bij een te brengen, die aangevuld en’ 
verbeterd kunnen, worden: de gedenkzuil vatbaar. 
_te maken voor verfraaijing en optrekking , wie! 


is er zoo norsch en ondankbaar , dat hij den eér= 
sten aanlegger zijnen roem zoude betwisten ?. 


Zoo ooit de Hoogleeraar te Water, ingevolge” 
zijne meermalen gedane toezegging, het vervolg 
geeft van het Geletterd Zeeland, met “verbete 
ringen en bijvoegselen van het voorgaande, zal 
deze Gedenkzuil ligt het dubbeld harer vorige 
ate bereiken, | 


De bouwstoffen zijn gereed en in de daad dd 
gering. Sedert het jaar 1740. hebben zoo vele. 
Zeeuwsche Letterhelden zich door hunne werken. 
bekend gemaakt, dat het mij niet zou bevreem— 
den, indien de verzameling hunner Levensschet- 
sen en Schriften meer dan genoegzaam ware, om 
een tweede Deeldezes werks, van gelijke grootte, 
als het eerste , den letterminnaren aan te bieden. (&) 


B 5 Doch’ 


(2) Na dat ik dit {prak , heeft het Zeeuwsch Genootschap: 
der Wetenschappen, op voorstel van den Heer Lafont, 
weleer Vice- President van hetzelve, den 22. van Winter-, 
maand 1819 tot algemeene droef heid overleden, in de Al- 
gemeene Vergadering van den 29. derzelvé maand uitge<” 
schreven de navolgende Prijsvraag; te beantwoorden. voor, 
den eersten van Grasmaand 1824. : 


“Vermits het geletterd Zeeland van wijlen den Heer Pie- 
r de la Ruë, waaryan de tweede druk is uitgegeven 
te Middelburg in het jaar 1741» niet verder loopt dan tot 
de geleerde Zeeuwen, die, tijdens hij zijnen arbeid bee. 
sloot, waren overleden, en er nogtans na dien tijd, vere, 
ARS den geleerde Mannen „uit dit gewest zich door hun 

gen Letterarbèid hebben beroemd gemaakt. 
Wordt 


(A Je 


Doch keeren wij tot onzen Schrijver “weder, 
De toejuiching, die hij van alle zijden ontving, 
maakte hem niet blind voor de gebreken van zij- 


nen arbeid. Ook werden hem vele aanmerkingen . 
en bijvoegselen medegedeeld , waar van hij zich. 


gaarne bediende tot eene verbeterde uitgave, in= 
dien het spoedig vertier der eerste die zoude noo- 
dig maken. Ongelukkig echter ondervond hij ook 

% geen meermalen het lot is van letterkundige na- 
sporingen , en waar over de Groot zich beklaagde 
bij den Geschiedschrijver de Thou: De virorum , 
doctrina illustrium , qui apud nos fuere , morte 
ejusque tempore, quüesivi diligenter , sed pa- 


rum adhuc inweri. Nam plerigue hic à litte- 
ris tam sunt alieni, ut si gueim in. cognitione 


eruditurm habuerunt, tantumdem de eo possint. 
referre, ac si nunquam fuisset. 


De la Ruë echter ging moedig voort : zijn 
arbeid wies onder de hand, en hij ‘häd-het genoe- 
den tweeden druk van zijn Geletterd Zee= 
gen den t ; 
dand in het jaar 1741. te zien in het licht, ko— 
men, geprezen en toegejuicht niet minder dan de 
eerste uitgave van 1754. & 
Gelijk’ 

“Wordt gevraagd: een Vervolg van het bovengemelde werk 
van den Heer De la Ruë, behelzende ; Levensberigten, 
en opgave der Schriften van geleerde en reeds overledene 
Zecuwen, of die overleden zullen zijn met het jaar 182243 


te beginnen , daar de Heer De la Ruê zijne naamrok, 
heeft geeindigd, 


25 


Gelijk het gaat in het vak der letteroefenina 
gen en der kunsten, het verband, waar in zij 
staan ‘tot ander Wetenschappen , noodzaakt den 
onderzoeker tot nasporingen van onderscheiden” 
aard, en brengt hem van lieverlede tot eene alge= 
meene kennis van zaken en betrekkingen , die niet 
alleen zijnen geest versieren, zijnen moed opbeu= 
ren ‚ maar ook hem gedienstig de hand bieden , tot 
volmaking van zijnen arbeid. En ook zoo ging heb - 
met onzen De la-Ruêë. Zonder zich toe te leg- 
gen op de Vaderlandsche Geschiedenissen , werd 
het hem onmogelijk de levensschetsen van Staats 
mannen en Zeehelden naar vereisch te teekenen. 
«Wanneer hij ondernam den letterarbeid van Ge= 
leerden af te malen, dan werd hij dikwijls bekend 
_ met zeldzame boeken of uitgaven. En zoo werd de 
Bibliographie een tak van wetenschap en uitspan— 
„ming voor hem, en niet minder de geschiedenis des- 


Vaderlands en der Vaderlandsche Oudheden. (A } 


Met den eerwaardigen G. de Wind, Leeraar 
_ der Mennonite Gemeente, eerst te Vlissingen, 
en naderhand te Middelburg, had De la Ruë 
reeds lang eene onafgebrokene vriendsehap onder=’ 
houden. Door de verzameling ‘en den aankoop 
van fraaije en zeldzame boeken, was beider ken 

nis 

CA) mu bezit een afdruk wan Vogt Catalogus tan. 
®ariorum , edit. Hamburgi 1932 , met wit papier doorschoten ’ 


En door De la:-Ruë met eigenhandige - antcekeningen) 
Xermeerderd, 


—_( 26 


nis toegenomen ‚ zoodanig dat zij vraagbaken wer 
den voor anderen : ut iz omni re litteraria 
wersatissimi et vere Polyhistores essent, ipsi 
epirantes Billiothece et armbutantia Musea: 
gelijk zich de Heer G.de JW ind , Hoogleeraar in 
de Ontleed-, Heel- en Verloskunde bij het Athe- 
peeum te Middelburg , zoon van bovengemelden 
G. de ind im zijne fraaije Redevoering de Prae= 


claris Zelandorum meritis wtdrukt. 


In het jaar 1754. hield zich de Heer ZZ. Canne- 
gieter, Rector der Latijnsche School te Arnhem, 
op het verzoek van den Heer E. van Dishoek, 
Heer van Domburg , bezig met het nazien en 
doen afieekenen van ld beroerde Domburgsche 
Oudheden , zoo Steenen als Penningen. 

«In dezen moeijelijken arbeid gard bestede en 
vergezelde hem de Heer De la Ruê met alle 
vlijt, bezorgde hem meer dan honderd Penningen 
_en den toegang tot beschouwing. van anderen, 
nog bovendien eene hleine beschrijving gevende 
van de Stad Domburg. Ten overstaan van De, 
la Ruë werd. ook in het volgend jaar het ver= 
drag tusschen den Heer van Domburg en den 
Heer Cannegieter gesloten, nopens het in plaat 
brengen en uitgeven der Domburgsche Oudhes 

den: helaas! dus ver, wat de witgave betreft, 
onder de vrome wenschen gebleven, maar eerbie— 
diglijk afgewacht van den Hoogleeraar te Water, 
die de Commentarien en Platen van Cannegieter 
bes 


tn EE en En Dn mr 


en Dee 
bezit (#). Mogt de „oop, die de waardige Man 


op de mededeeiing daar van gaf in zijne Narra= 
tio de rebus Academie Lugduno Batavae , niet 
minder dan op Aet vervolg van het Geletterd 
Zeeland , door zijne hooge jaren en anderen let- 
terarbeid niet worden afgesneden ! 

Het jaar 1741. was voor De la Ruë het 
roemwaardigst en te gelijk het treurigst zijnes le- 
vens. De tweede uitgave van zijn Geletterd Zee. 
land , nu aanmerkelijk aangevuld en verbe- 
terd , voltooide zijnen roem en vermeerderde zijne 
genoegens aanmerkelijk, Gewoon dienstvaardig en 
behulpzaam te zijn aan andere Schrijvers, wei- 
gerde hij ook niet, om ook in dit jaar, met den 
Heer P. Boddaert, de hand te leenen tot eene 
verbeterde uitgave van de Delices des Pais-bas, 
paderhand te Brussel gedrukt en uitgegeven, 
Maar in Slagtmaand deszelfden jaars overviel eene 
zware galziekte den ijverigen De la Ruë, ens 
na de genezing daar van, eene hevige zinking= 
koorts, die nogtans zijnen geest niet belemmerde, 
Och ware hem-dit voorregt bijgebleven !_ Doch, 
toen zich aanmerkelijke verstoppingen openbaar= 
den in de edelste deelen des ligchaams, verviel 
_hij in de grootste somberheid , die eindelijk tot 
eene volkomene Melancholie en onbekwaamheid. 

tot 


(2) Zie eenen brief van den Heer H. Cannegieter aan 
De la Rue vaa r. December 1741. 


mn, 


—_( 28 Jm 


tot alle redelijke werkzaamheden overslocg , 
die hem is bij gebleven tot aan zijnen dood, die 
nog negen en twintig jaren achter bleef. 

Negen en twintig jaren sleet hij zonder eenig 
nut of genoegen voor zich zelven of voor anderen, 
tot smart van zijn geslacht en vrienden , en tot cen 
wezenlijk verlies voor de wetenschappen : een 
treurig voorbeeld van menschelijke broosheid , zoo 
vernederend voor het hoog gevoelig hart, als op 
wekkend, tot dankbaarheid en aanbidding. 

Maar bedekken wij de laatste jaren van het treu— 
rig en anderzins werkzaam leven van den voor 
maals zoo schranderen De la Ruë met den slui- 
jer der weemoedigheid , en veroorloven wij ons 
niet te onderzoeken ’t geen de ondoorgrondelijke 


Wijsheid goedvond ! 


Hij stierf eindelijk te Middelburg den eerste 
van Wintermaand 1770, in den ouderdom van 
vijf en zeventig jaren en zes maanden , zonder 
immer gehuwd te zijn geweest, of zonder (zoo 
veel mij bekend is) tot het volkomen gebruik 
zijner rede hersteld te zijn. Zijne stoffelijke over= 
blijfsels werden ter aarde besteld in het Audito- 
rium dezer Stad , alwaar ook ’s Mans Wapenschild 
pleeg te hangen, dat naderhand echter verwisseld 
is met zijne beeldtenis, in het jaar 1759. vervaar= 
digd blijkens een latijnsch Vers op de keerzijde. 

Weinige dagen voor zijnen dood maakte de 


Heer De la Ruë voor zich zelven dit Grafschriftz 
à Hier 


0E Det 


- Hier ligt er een, die in zijn leven 
Meer zondigs heeft dan deugd bedrevens 
Het luttel goed, dat in hem was, 
Hield min gehalts dan “stof of asch. 
Van ’t kwaad gaf hij de schuld zich : de eere 
Van * goede alleen aan“God den Heere : 
„En zogt demoedig , *t einde raads Fles, 
Bij Jesus al zijn toeverlaat. CE) Ls 15 
bt De Bahn, die De 5 Ruë heeft nage- 
laten , waren menigvuldig en van allerlei aard, 
meestal Gedichten over Godsdienstige onderwer 
pen; doch allen, zoo verre zij na het jaar 1741, 
opgesteld waren , in meerdere of mindere maat, 
‘blijken dragende van een ontsteld brein en ver- 
warde begrippen. 


Het zijn zijne vroegere werkzaamheden , die 
zijnen roem moeten schragen. Zijne Gedichten , 
schoon hier en daar iets sierlijks bevattende , dra= 
gen meer den stempel van vrome eenvoudigheid 
dan van dichterlijke verbeelding : (/) maar zij- 
ne andere werken in onrijm met name het Ge- 
letterd , Staatkundig en Heldhaftig Zeeland 
verdienen den grootsten lof; en vooral de dank= 

baar= 


CR) Dergelijke gevoelens stralen overal door in’s Mans 
Levensberigt, door hem zelven vervaardigd en geëindigd 
in het jaar 1741. 


(1) Vergel. de Vries Proeve eener Geschied. der Vaderl, 
Pich:kunde, IL. D. Ul. 123. 


ll 5o )—= 


baarheid der Zeeuwen, voor wier eer en roem 
hij alle zijne krachten inspande. 


Indien ik in staat geweest ben , Mijne Heeren! 
U-daarvan te overtuigen, indien ik in uwe har- 
ten den schuldigen eerbied aan de Nagedachtenis 
van Pieter de la Ruë heb mogen opwekken 
of verlevendigen ; indien ik mijn onderwerp 
niet geheel onwaardiglijk behandeld en van uwe 
“aandacht geen misbruik gemaakt heb, zullen alle 
„mijne wenschen ten dezen opzigte vervuld zijn. 


| 


NAAMLIJST 


DER HEEREN 


DIRECTEUREN 


— 


Ô E N 
L ED EN 
ZEEUWSCH 
GENOOTSCHAP 
DER 


WETENSCHAPPEN. 


$ 


Te MIDDELBURG; bij 
S 8 VAN"BEN THEM; 


Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap 
der Weteníchappen, MDCCC XXIe 


î 
Es 
} 
kt 
bne 
8 
ie 
4 


ze 5 Lt” 
ú Nt, jé jv pj 
KEN 
1 N | _ Ï At AAS 
sa Ï ht Pr Á 1 Ly / 
í 1 Ar 
Ó id 
À gt 


ze oane 


an re badge ora dn eN Ber A 


B 


nd th ed: mee 


KT TARS 


n We hf Ie k ù Lik We be dre en Le wi 


Vaar (rin set # v \ 
vd casa) | ma ‚4 Kei 
4 E a / oo Te ‚eis Rok rs Bord 
6 En, ak Pea uy dk oerr * E P oh 
jd * " ‚4 ke 
gert x 
TERS ark clk: ol li da zi 
re 4 
Ni In / + k wedden 
4 t PN ren id pe el f 
ke 8 EN (2 
ï ; epe 5 ELN 
l EE RS ER OTN MEA OSE 
F F dh Mage 's Gerd Ô vers Wo Wen iN 
4 zen wa) eben al pe ons En Ake hd 


| WOVEN 
EAHD eTOD HO 


“ Ne, Y , é EN 
os - tj 
À A 1042 


8 yr 
4 
{ 


Ì À | k \ ' 
* ARD hl 7 
’ / | ” Ws 
it 4 y Ld 
N £ \ | fi ij PE ï 
k 4 à 
4 N 
k v ! 8 Id Ë ] 
p &r … 
djs AN 
£ ij 
N 4 
” Ep n 
N í : 4 Left . 
8 AR é 
ok h ’ 
kas 


en Üd oAnd ana T 
vee edn aM ET MER AD 2 
5 br gedahheoue Ds doeuueos tar nsv, indo 
An tarooodn cygeddlasse dt aaf AE 


‘ v 


NAAMLIJST 
l DER HEEREN ‘! 
‚…D IR ECTE cans £ AN 
3 a 5, 
rijd Rh 2 N pon 
4 VAN UE HRO NE 2740008 
voedde GENOOTSCHAP 


B MAN Haks: malen DER ° d 


«o: WIE TNN UG Blad PB A 


it 
buk p ; rab rr{ « N Hi L in 
hater. vof SLAINE, MAJESTEIT swa 


IP IT Te EM 
KONING DER NEDERLANDEN, 


Ï PRINS VAN ÖRANJE NASSAU, GROOT 
HERTOG*VAN/ LUXEMBURG „ 
ENZ. ENZ. CûZe 


38 14e 
A „eld Via PRE 


"PP REIS den BaN T. 


Mr. ‚Nn. CS LAMBRECHTSEN van Ritthém; 
Ridaer der Orde van den Nederland/chen 
Leeuw , (*) Oud-Penfionaris der ftad Zlis- 
fingen, Oud » Raad der ftad Middelburg ; 
tot Lid verkoren 1776, tot Directeur 1783, 
en tot Prefident. 1804. 


ARONVTCGE-PRBSIDENT:S 7 


Jonkheer A. C: VAN CLTTERS, Lid van de 
Ridderfchap en de Gedeputeerde Staten van 
Zeeland „Directeur 1806 ; Vice-Prefident 1820, 


De neenen DIRECTEUREN. 


Jhr. j. H- SCHORER, Oud- Gouverneur der Pros 
vincie Zeeland, Kommandeur Nelus, te Mide 
dlburg, 1735. : : 


De Baron Ay: ec: LAMPSINS, Lid der Staten 
Generaal, Lid der Ridderfchap van Zeeland, 
Ridder N.L. en vande Guêëlfen Orde, 1787. 


De Graaf ‘oc K. VAN HOGENDOR Pp, Grootkruis 


xN.L,, Lid der Staten Generaal , „befchreven 
in, de-Ridderfchap, van Wolland, 1788. 


‘ 


Mr. 


' E 
(*) In ’t vervolg wordt deze onderfcheiding aangeduid 
. ‘&oor Ridder Ne La &. 


AC Jer 


Mr. y- A“MOENS, Lid, der Staten van Zeeland 
_en Lid. der Regtbank van eerften aanleg te 
Widdedurg. 1788. 


Mr. Ih â BECIUS, Lid der Gedeputeerde Staten 
van Zeeland en Raad der tad Middelburg. 


1789. fl 


> J. SER bel, rna Raad dk fiad Middelburg, 
1797. 


Mr. ces BijLeVELD, Lid der Staten, Gene- 
raal, Burgemeester der (tad Middelburg , Rid. 
kr N L. 1797. 


J. NOELS, Oud - Raad” der {tad rl pl Ei 
Ae, 1797. 


Jhr. Mm, B--0. VERSLUIJS, Lid der Staten van 
Zeeland, te Middelburg. -18oi. … 


E P.C REMER, Directeur: van de Wisfelbank 
teMiaädelburg.s: 18or,cen Thefaurier des Gee 
bed den atis 

be Je A UITENHAGE,DE MIST, mid der 
Staten Generaal, Ridder NL, te ’s Graven= 
baie 1ëor. 


Mr. Z. PASPOORT, bids van gen e Regibank van 
„eerften, aanleg te Middelburg. 1802, 


zeta vrat Mee 


=( 6 je 


Mr. }. SNOUCK HURGRONJE, Griffiër der Stâ= 
ten van Zetland , te pope” 1802, 


Mr. A, w. PHILIPSE, Procureur Generaal bij 
“het Hoog Geregtshof Ridder N. Ls te’ Grá. 


venhage. 1803. 


Mr. R. VAN DAM, Oud-Griffier van het voore 
malig Departemental Geregtshof van Zeeländ, 
te ’s Gravenpolder, 1803. 


“Mre J. REITZ;, Rijks= Advokaat te Middilbùrd, 
1803. 

‚Mr. j. A. SCHORER, Lid der Md van 
“Zeeland, te Middelburg. 1804. : 


A. Ie SNOUCK HURGRONJE, S. S. Theol. 
Doctor en: Predikant in de Nederduitfche Here 


vormde Gemeente te Middelburg. 1804 


Mr. P. Je VAN DER-MANDERE, Lid der Regt- 
bark van eerften wd te angen 1804» 


Jhr. w. B. J- VAN WESTREENEN, WReuries’ 
Chartermeester” var «den- Hoogen Raad vân 
Adel , Ridder NL. in ’s ree pers 


P. ’S GRAEUWEN ; Med. ndi te niiddelburg. 
ij kj Ee € 15 a B TE 


1804. hl 
Di SN ERG A Ek 
Ge V. MEIJNERS, Oud- Raad der flad Middel 


7 burg. 1805. Jh 
\ Ee 


CZ 


Jhr. Ja STEENGRACHT d’ Oostkappelle, Opzige 
ter van het Koninklijk Kabinet van Schildee 
rijen , te ’s Gravenhage, 1805e 


Ge, VERDOOREN VAN ASPEREN, Vice- Admîe 
raal der. Zeemagt van het Rijk der Nederlan 
den , Kommandeur der Militaire Willems Orde 

bi: pe Oostfouburg. vat 


H. VAN ROIJEN, Buitengewoon Staatsraad 
onder eggen Lid eli Directeur 1807. 


Jhr. F. VAN LEIDEN VAN vite miek anDidenT, 
Curator der Leidfche Akademie , Gud-Gouvere 

h_neurvan Zuid- Holand , Ridder N.L, 1807e 

ERIK 93 € v N DTI Ì 

Dp. BRUCE, Luitenant Generaal, Ridder van de 
veinst Willems Orde, te dl st 


Jur. 7 H. MOLLERUS, Secretaris ‚van Staat, 
Vice - Prefident vanden „Raad van Staten, 
Kommondeur N. Le te ’s emi ” ae 


R VoUrE, Oud- "fend Gena der Publicke 
Schatkist, in °s Hage. 1807. Î 

tel ek 4 pi 2 ED oek 

A, DE WAREM, J-Z:, Hoofd -Infpecteur der In« 

e en Uitgaande Regten, te Middelburg. 1807, 

€ pn r nd b a 


j. A. FORSTEN. ‘Med. Dogtor ed D'recteur der 
ei -Posterij ste Middelburg.” 18op. Á 


WM . Mr. 


=G 8 Je 


Mr. A. R. FALCK» Minister van het Publiek 
Onderwijs, de Nationale nijverheid en de Ko= 
lonien, Kommandeur NL. 1809. 


PD, J- DE SUPERVILLE, Oud- Directeur der Ine 
en Uitgaande Regten, te Middelburg. 180g. 


Jhr. D. Je SCHORERsLid der Stater van Zeeland 
en Burgemeester der ftad Middelburg. 1803. 


De Ridder DE CONINCK, Minister van Binnen- 
landfche Zaken en Waterftaat , Kommandeur 
N. L., te Brusfel. 1810. 


Mr. H.J. VAN DOORN „ Gouverneur van de 
Provincie Zeeland , Ridder N. L., te Mida 
delburg. 1810, 


N: LEMMERS, Schout bij nacht, Kommandant 
der Marine in het Hoofd «- departement te 
Amfterdam , Ridder N.L. 1812. 


Mr. M. P‚ M. VAN VISVLIE T » Secretaris van- 


den Stadsraad te Middelburg, 1812. 


Je CG. LAHR, Operateur en Vroedmeester te 


Middelburg. 1812. 


Je R. DE vASSIJ, Med. Doctor te vak 
Lid 18o1, eed I812e 


Mr. G. Je ACKERMANS, Procureur crimineel ia 


Zeeland, te Middelburg. 1913 
iid . Mr. 


os! 


nn GIR an 


Me. wi F. VAN DER BURCH VAN LICHTENS 
BERG; Rentmeester der Domeinen van Zuide 
Beveland en Schouwen, te Zierikzee, 1814, 


Jhr. je He SC HoRER, Kasfier der Centrale 
Directie van het Eiland Walcheren, te Mide - 
delburg. 1814e / 


wi 


Mr. A. P. VAN DOORN, Lid van de Regtbank 


van eerften aanleg, te Middelburg. 1814. 


Mr. P. c. VAN GOETHEM, Oud- Raad der ad 
dd 1814. 


He BROUWER, Raad der (tad Middelburg. 1815. 


M. CAMERLINGH ,Luitenant- Kolonel Ingenieur „ 
in dienst van Z.M. den Koning der -Neders 
landen, 1815e 


LC VAN SONSBEECK, Burgemeester der ftad 


‚… Middelburg. 18150 


Mr Mm, Je. DE JONGE, Lid der Gedeputeerde 
Staten van Zeeland, te Middelburg. 1815 
Se DASSEVAEL ‚ Secretaris der Algemeene Rekene 

kamer, Ridder N.L.te’s Gravenhage. 1815 


Js H. GILLISSEN, Predikant bij de Nederduitfche 
Hervormde Gemeente te Middelburg, 18i5-? 


Ur D. Ze GENe B , Mrs 


10 


Mr. F. C. DE JONGE, Lid-der Staten Generaal ; 
Ridder N. L., te Middelburg. 1815. 


Jhr. Oo. REPELAER VAN DRIEL, Minifter van 
Staat, Kommandeur N. Le te ’s Gravenhage 
1815. 


Mr. w. N. LAMBRECHTSEN, Pldatsvervargend 
Regter in de Regtbank vau eerften aanleg te 
Middelburg. 1815. 


Mr. A. VAN C1TTERS, Directeur der Directe 


Belastingen in Zeeland, te Middelburg. 1815. 


Mr. P. 7. OBD AEËT: Lid der Gedeputeerde 
Staten van Zeeland, te Middelburg. 1816. 


De Baron c. A. G. VAN DER CAPELLEN, 
Kommandeur N.L., Gouverneur Generaal 
van Neerlands Indien’, te Batavia, 1816: 


Mr. p.'s. MAURISSE , Pfefident vaù % Hoog 
Geregtshof van Neerlands Indien, Ridder 
N. Ls, te Batavia, 1816. 


J.J SPRENGER, Lid van de Gedeputeerde 
Staten van Zeeland, te Afiddelburg. 1816. 


Mr. H. DU BUISSON BECIUS, Stads =Ont- 
vanger te Middelburg. 1817, 


c. Vis, Raad der rid Middelburg. 1817, 
Mr, 


E 


„ 


ED 
Mr. j. FP. LANTSHEER, Raad der flad Middels 


burg. 1818 
Pd 
C. A, RETHAAN MACARÉ, Verificateur van 


’* Zegel, Registratie enz, Resten, 1818, 


Mr. A. VAN DE GRAFT, te Middelburg. 1818. 


Mr. j. Ge HINLÓPEN., Referendaris van de 
tweede Klaste te Middelburg. 1819, 


J- Ce VAN STAPELE, Ontvanger Generaal van 
Zeeland, te Middelburg. 1819, 


We Ce DE VIRIEU, Generaal Major, Lid van het 
Hoog Militair Geregtshof te Utrecht, 1819n 


EC, LE NOBEL, Koopman te Middelburg. 1819. 


Je B: VAN WAESBERGHE APERS, Griffier van 
de Regtbank van eerften aanleg te Middelburge 
1820, 


Mr. R. METELERKAMP, Lid der Staten Genee 
raal, Ridder N,L. 1820. 


M. PIEPERS, Lid van den Raad van State, 
Kommandeur N.L. 1820. 


Jhr. j. e. scnorer, Advokaat te Middelburg. 
1821. 


Mr. jr. BijLEvELD, Secretaris honorair der 
Mad Middelburg. 1821. 


ger h 


Kik ed OE rt 


ramen kde 
k ien Mt 


Keos 


ade. î 


K 


A ak 


eh dy 


El 
Be Ap 
oe 
W 


tr branie ware vla shan 


zo 


« # ss ade ib mang Ad 4 El r wh, ENE 
BE mnd versen Bes Br ja Belt 
« ol Eden - id 
redes 55 eee vd 


raed 


EN 
Ee REN 
een “ Kr 


: dln Fi d, Nr Ard in Asne Be 
Kn N, Ee mè, ionic aad: Er ventkes af 


hiene ie 
5 


k Ee Sd oe j „ARgt 3 hat 


an GED zand 
„De neeREN LEDEN, vo 


J. We TE WATER, S. S. Theol. Doct. Emeritus 
Hoogleeraar te Leijden en Historiee Schrijver 
van Zeeland, Ridder Nel, te Leijden, 1768, 


M. SLABBER; Burgemeester der {tad Goes, 1768, 


J.S ROBERT 4 Predikant in de Walfche Gemeente 
te Amflerdain. 1770.” | 


Mr. H. VAN WIJN s ’sS Rijks Archivarius en honorair 
Lid van den Hoogen Raad en Adel, Ridder 
N. L., te 's Gravenhage. 1770. 


Je Be SANDIFORT, Stads Medicine Doctor te 
Leijden. 1771. 


Je Ne EIJRING, Phil. Doct., Rector van ’t Kon. 
en Keurv. Gijmnafium te Goëtingen. 1772. 


Mr. M. TIJDEMAN, Oud-= Griffier der Staten vaa 
Overijsfel, Emeritus Hoogleeraar te Leijden, 
1772. 

Ae DRIJFHOUT, À, L. M. Theol. & Phil. Doct. 

en Predikant in de’ Nederduitfche Hervorms 
de Gemeente, en Oud- Secretaris des Genoots 
fchaps, te Middelburg. 1779. 


_ Je J: LE SAGE TEN BROEK, A.L.M. Theol. & 
Phil. Doctor ; Phil, Prof, Honore en Predikant 
in de Nederduitfche Hervormde Gemeenté te 
Rotterdam. 1780 

ok 1 Me 


HDT 


a S. DE Pur, A. L. M. Phil. & Med. Doctor 
Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leijden, 
1730. 


J.B. DE BEUNIE, Mede Doct, te Antwerpen. 1731» 


Je P. FOKKER, A. L. M, Phil. & Med, Doctor 
te Axel, 1782, 


M. VAN MARUM, Directeur van Zeijlers Mufeum, 
A. L.M. Phil, & Med. Doctor , Secretaris van 
de Hollandfche Maatfchappij der Wetenfchap= 
pen, Ridder N,L., te Haarlem. 1782. 


A. VAN SOLINGEN,; A. L. M. Phil. & Med, 
Doctor en Hoogleeraar in de Verloskunde, te 
Leuven. 1782. 


H. ROIJAARDS, SS, Theol. Doct., Hoogieeraar 
in de Godgeleerdheid te Utrecht, 1783. 


Je Ce METSLAR, Predikant ín de Nederduïtfche 
Hervormde Gemeente te Aduard in Gronin 
gerland. 17e 


Mr. R. FEITH, Advokaat te Zwolle, Ridder 
N. L. 1783. 


L. PORTE, Predikant in de Walfche Gemeente 
te Rotterdam. 1784. 


€. W. CALLENFELS, Med, Doctor en pauzen 


meester te S/uis. 1734. 
Ee 


“Ens Je 
F: P. CAELS, Med, Doctor te Brusfels 1786. « 


E. Je THOMASSEN A THEUSSINK, A. L. M, 
Phil. & Med, Doctor „ Hoogleeraar in de Gee 
neeskunde te Groningen, Ridder NL. 1788. 


J. H. VAN DER PALM, Hoogleeraar in de Wijs. 
begeerte en Letterkunde te, Leijden ; Ridder 
N. Les 1788. : i / 

| 


hk DE KANTER, emir. z,, Lector in de Wis- Natuurs 
en Sterrekunde aan het Atheneum Illustre te 
Middelburg. Lid 1789, Secretaris des on 
nootfchaps. 1806. 


We KIST, Directeur van de ee „Courant, te 
Brusf/el. 1789. 


J. A. BENNET, A.L.M. Phil, & Med, Dóctor, 
Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde, te 
Leijden, 1789. 


« 


B. D. GUIOT, Predikant; in de Walfche Gemeente, 
Prof, honorair in de Wijsbegeerte en Biet 
‚kunde te Groningen, _Aidder N,L. 1790. 


Je Ce BAER TS, Med, Doctor te Röbterdän. 1790. 


5 Te, HUÊT, Predikant bij de Walfche Gemeente 
„in den Briel, 1790, 


HE. RIE TVELD, Predikant in de Nederduitfche 


Hervormde Gemeente te dmflerdam, 1790. 
* He 


16 De 


H. VAN DEN HESPEL, Rustend Predikánt van 


Westlouburg, te Middelburg. 1791. 


Je H- PAREAU, S. S, Theol. Doetot , Hoogleeraar 
in de Wijsbegeerte en Letterkunde te Utrecht. 
5792 


Ks VAN STIPRIAEN- Eurscius, Med, Doctot 
& Chemie Lector te Delft. 1792 


P. HAAK, Predikant in! de Nederd. Hervórmde 


er “Gemeente te Amflerdum , Ridder NL. 1793e 


A. PE IJ, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te 
Groningen, 1793 


}. HERINGA, ez, Hoogleeraar in de Godgeleerde 
heid te Utrecht. 1797. 


J- KANTELAAR, te Zmflerdam. 1797. 


J. BODEL, Med. Doctor te Dordrecht. 1797e 


C. Je WENKEBAGH, Secretaris Generaal bij het 
Minifterie van Binnenlandfche Zaken, Ridder 
N.L. 1797. - 


A. VAN DEINSR, Predikant in de Nederduitfche. 


Hervormde Gemeente te Middelburg, 1797e 


P. DRIESSEN, Med, Doctor , Hoogleeraar. in de: 


Wise en Natuurkunde te Groningen. 1797: 
dE Pe 


cl A7 Der 
Pe E« KOK; Med, Doctor en Profesfor te Brusfel, 
1797 Î 
EB. TINGA, S,S. Theol, Doctòr; Hoogleeraar in 
«de Godgeleerdheid te Groningen, 1797. î 


€. VAN KOTEN, Predikant in de Nederduitfche 
Hervormde Gemeente te Dordrecht. 1797. „ 


W. je ZILLEBSEN, Phil. Theor. Mag, & Litt, 
Hum. Doctor en Rector van het Gijmnafium 
Illustre te Amflerdam.. 1799. 


Je Ae ARDESCH, Med, Doctor te Hilvarenbeek, 
1799. 


Ae DINGEMANS, Opper - Kommis bij de Centrale 
Directie van Walcheren , te Middelburg. 1799. 


8. REK KER, Leeraar der Doopsgezinden te 
Middelburge 1801. 


Mr. j. TEN BRINK, Hoogleeraar in de Wijsbee 
„geerte en Letterkunde: te Groningen. 180ïe 


€. W. STRONCK, Predikant in de Nederduitfche 
Hervormde Gemeente te Dordrecht. 18ore 


Mr. D. j. VAN LENN EP, Hoogleerdar in de 
Gefchiedkunde, Welfprekenheid , Oudheden, 
Griekfche- en Latijnfche talen , Ridder N. Les 
te Zmflerdam. 18ote 

HLD. Z. GEN. C Mr; 


—_( 18 je 


Mr. A. WARIN, Secretaris van de Maatfchappij 
tot bevordering van den Landbouw , te 
Amflerdam, 1801. 


Je Je RAEPSAET, Staatsraad in buitengewonen 
dienst te Audenaerde, 1802. 


De Kommandeur C. Be DE NIEUPORT, Kamer- 
heer des Konings, Ridder N.L., te Brusféle 
1802. 


A WILLMET, A. L. M. Phil. Doct., Hoogleeraar 
in de Oosterfche talen, Oudheden en Bijbel 
fche Uitlegkunde, te Zmfierdam, 1802, 


6. REUMONT, Med. Doctor te Aken. 18020 


Mr. J. E‚ ONDER DE WIJNGAART CANZIUS, 
Eerfte Kommics bij het Departement van het 
Publiek Onderwijs , de Nationale Nijverheid 
en de Kolonien, te’s Gravenhage. 1802, 


je'A. UILKENS, A. L. M. Phil, Doctor en 
Hoogleeraar in de Wis= cn Natuurkunde te 
Groningerie 1802. 


‚Mr. J VERHEIJE VAN CITTERS, Oud - Raad 
van den. Hove van Holland, Zeeland en 
West-Friesland , op ’t Slot Popkensburg in 
Walcheren, 1803. 


ad h Fe 


_ 19 Je 


‚. Kors, Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde 
te Utrecht, 1803e 


As VAN UIJTENHOVEN, Predikant te Broua 
wershaven. 1803. 


J. SC HARP ‚ S. S. Theol. Doctor en Predikant 
- in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te 
Rotterdam , Ridder N.L. v8o3-- 


Je He KROM, Predikant in de Nederduitfche Herp 
vormde Gemeente te Gouda. 1803, 


CAEKAMA, A. Le M. Phil, Doctor; Hoogleeraar 
in de-Wis- en Natuurkunde te Leijden. 1804. 


C. VAN HULTHEM, Oud -Griffier der Tweede 
Kamer van de Staten Generaal, Ridder N.Le 
1804. 


J. DE BAST» Kanunnik van St, Baaf te Gent, 
Ridder N. Le 1804, 


M. DINGEMANS, Med. Doctor te Cleve. 18040 


J-. Locecer, Heel- en Vroedmeester té Leijden, 
1804. a 


) osstefd 5 Ì 
Je BROUWER, Leeraar der Doopsgezinden te 
Leeuwarden. 1804. — f 


Mr. Pe POUS; Ontvanger van; de -In- en Uits 


gaande Regten te Middelburg. 1806, ke 
ì 5 Ee 


/ 


wig Dj») == 


Mr. Ss. H. VERNEDE, Secretaris van den Kaad 
der ftad Schiedam. 1806. 


Mr. je SCHELTEMA, Griffier van het Hoog Milie 
tair Geregtshof , Ridder N. L. te Uerecht. 
1806. 


P. W. VAN HEUSDE, Hoogleeraar in de Wijs- 
begeerte en Letterkunde te Utrechte 1806. 


Je WERNINCK, Phil. Doctor en Predikant bij de 
Nederde Hervormde Gemeente te London. 1806e 


Je De WEIJERMAN, Litter, Human. Lector aan 
het Athenseum Illustre te Middelburg. 1806. 


A. VAN BEMMELEN, A. Li. Ms Phil. Doctors 
te Delft, 1806. 


Je He LOTZE, voormalig Hoogleeraar in de Gode 
geleerdheid te Marderwijk. 1807e 


Mr. H. W. TIJJDEMAN., Hoogleeraar in de Regts- 
geleerdheid te Leijden. 1807e 


Ge 5. DE CHAUFEPIÉ , Predikant bij de Walfche 
Gemeente te Delft. 1807. 


Fe NOËL, Ínfpecteur der Koninklijke Akademien 
te Parijs, Ridder der Orde van Verdienften. 
1807. 


” 

“A. F- GOUDRIAAN, Infpecteur Generaal van den 
Waterftaat, Ridder N.L., te Breda. 1807. 

- Js 


=( &1 j= 


js Wi DE CRANE, Hoogleeraar in de Griekfché 
en Latijnfche Letterkunde, enz., te wihiiesenr 
1807. 


pe. TAIJLOR, Secretaris der Societeit van Kunfteit 
en Koophandel te London. 180g. 


Je Fe Le SCHRÖDER, Hoornë in a Wis- 
en Natuurkunde, te Utrecht. 1809 


HE. VAN DEN BOSCH, Med, Doctor te Rotters 
dam. 1809, 


A. VAN DEN ENDE, Lector in de Natuurkunde 
bij Zeijlers {tichting „ Kommisfaris tot de 
Zaken van het middelbaar Onderwijs, Rid= 
der N.L:, te Haarlem, 1809. A 


! 


Ne C. DE FREMERIJ, Med, & Phil. Doctor, 
Hoogleeraar in de Wiskunde en Welfprekens 
heid te Utrecht. 1809. 


Ss. J. VAN DE WIJNPERSSE, Hoogleeraar in “de 
Wijsbegeerte en Letterknade te Leijden. 1809. 


EE SCHRAVER » Hoofd - Ingenieur van den Waters 
ftaat in het vijfde Distrikt , te Middelburg. 1811, 


Jonkheer Baron H. corvorT p'ErsCuRrIj, Heer 
‚van Heinenoor? , Lid van de Sratenvvan Hole 
land , Curator der Leidfche Akademie, Ridder 


N.L., te’ Gravenhage, 1812. 
ú Mr 


-_ 22 jee 


Mr: A. A. STRATENUS, Lid van de Staten van 
_ Holland, Secretaris bij het Minifterie van Ma- 
rine, Ridder N.L. in °s Gravenhage, 1812. 


B. RIPPING, Med, Doctor te Middelburg. 1812, 


Jhr. se. DE JONGE, Med. Doctor te Middelburg. 
1812 


D, B. F. TIJDEMAN, Predikant in de Nederduite 
… {che Hervormde Gemeente te Dordrecht. 1812. 


Je P. VAN CAPPELLE, Hoogleeraar in de Nee 
derduitfche taal en Letterkunde aan het Athee 
neum te Zmflerdam. 1812. 


A. GOEDKOOP, Predikant in de Hervormde Gee 
meente te Gent. 13t2. 


E. EPKEMA, Rector van het Giijmnafium Illustre 
te Middelburg. 1814. 


Mr. T. VAN SWINDEREN, Hoogleeraar in de 
Natuurkunde te Groningen. 1814. 


Je Pe DURING, Med. Doctor te Middelburg. 1814. 


A. VAN LINDEN VAN DEN HEUVELL, in °4 Hage. 
1814. 


Jhr. j- C. DE JONGE, Adjunct- Archivarius, 
Opzigter van het Koninklijk Kabinet van Pen« 
gingen, te ’s Gravenhage. 1814, 


\ 


Be 


\ 


5 43 De 


B. KONING, Advifeur in Zaken van Werktuigë 

___@n Scheikunde bij het Departement van het 

_ Publiek Onderwijs, de Nationale Nijverheid 
en de Kolonien, te ’s Gravenhage. 1814. 


Je BAKE, Buitengewoon Hoogleeraar in de Wijse 
begeerte en Letterkunde te Leijden, 1815. * 


N.G. VAN KAMPEN, Lid van de Maatfchappij van 
\____Nederlandfche Letterkunde te Leijden, 1815. 
Ae SIMONS, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en 
Letterkunde te Uzrecht, 1815. 


1 
B. MENALDA, Leeraar bij de Doopsgezinde Ge. 
«meente te Middelburg. 1815, 


Mr. s. DE WIND ‚ Subftitut- Officier bij de Regt- 
___bank van eerften aanleg te Middelburg, 1815 


Je CLARISSE, S, S. Theol. Doctor „ Hoogleeraar 

in de Godgeleerdheid te Leijden. 1815. 
Mr. Mm. Cc. VAN HALL, Ridder N.L., Advokaat 
te Amflerdam, 1816. ï 
Jhr. je M. KEMPER, Staatsraad in buitengewoe 
nen dienst, Hoegleeraar in de Regtsgeleerde 

heid te Leijden , Ridder N.L. 1816. 

M. SIEGENBEEK», Hoogleeraar in de Wijsbegeerte 


en Letterkunde, te Leijden. 1816. 
Be 


& SPEIJERT VAN DER EIJCK, Hoogleeraar in de 
Wis- en Natuurkunde , te Leijden. 1816, 


Je Fe DERMOUT, Predikant bij de Nederduitfche 
Hervormde Gemeente te’s Gravenhage. 1816. 


J. KONING, Kommis-Griffier bij de Regtbank 
van eerften aanleg, te Amflerdam. 1816. 


in ï 

Jar. j. A. VAN DER HEIM, Plaatsvervangend 
Regter in de Regtbank van eerften aanleg, te 
Middelburg. 1816. 


RP, VAN DE KASTEELE, Predikant bij de Nedere 
duitfche Hervormde Gemeente, en Directeur 
van het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden, 
te ’s;Gravenhage , Ridder N.L. 1816. 

Í 

He H. DONKER CURTIUS, S. S. Theol, Doctor 
en Predikant bij de Nederduîtfche Hervormde 
Gemeente te Arnhem. 1816. 


H. L. DE JONGE, Predikant te Oost/ouburg in 
Walcheren. 1816. 


Mr. s. 1 WISELIUS, Secretaris van de Tweede 
Kiasfe van het Koninklijk Inftituut, Ridder 
N.L.s te Amflerdam, 1816. 


Je Re Le KERKHOFF, Med. Doctor bij het Leger 
der Nederlanden, Lid van verfcheidene Ges 
moot{chappen , te Roermonde, 1816a 


Pa, 


er heh zand 


CPJ RETHAAN MACARÉ, Raad der flad Middela 
burg. 1817. 


Je-P: BOURJÉ, Arrondisfements IJker der Mateu 
en Gewigten, te Middelburg. 1817. 


€: Ge RHEINWARDs A. L. M, Phil. & Med, 

Doctor, Hoogleeraar en Directeur vaa ’s Rijks 

„Kabinet van Natuurlijke Historie , Ridder 
N. L., te Leijden, 1818. 


Ge SANDIFOR T Hoogleeraar in ge Geneeskunde 
te en, 1818. | 


Mr. j. DE KRUIJF F 3 V rederegter te Leijden. 
1818, 


J- B, Ge CAMBERLIJN D'AMOUGIES, Lid yvan 
% Legioen van Eer en der Ridderfchap van 
Oost-vlaanderen, te Gent. 1818. 


Je Je SCHOLTEN, Leeraar der Hervormden, te 
Haarlem, 1818. 


1 


Ae TEN BROEKE HOEKSTRA, Hoogleeraar in 
de Taalkunde, te Leuven. 1818. 


Pp. Ge LAMMENS, Hoogleeraar in de befpiegen 
lende Wijsbegeerte en Letteren , te Gouda, 
Ridder N. L. 1818, 


JM. SCHRANDT , Hoogleeraar: in de Nederlands 
_fcheLetterkunde, te Gent , Ridder NL. 1818 
ULD. Ze GENs D Wa 


mel 26 Je 


“We A. 'OCKERSE, Oud- Leeraar-der Hervormded - 


te °s Gravenhage. 1818, 


‚Mr. A. MOENS», Ontvanger der Belastingen te 
Vlisfingen, KS18. 


A. CALANDys Ingenieur bij den Waterftaat. 1818. 


De M, KAAKEBEE,N » Predikant bij de Nederduite 
fche Hervormde Gemeente te Amflerdam, 1819. 


Mr..c. J. WAN ASSEN» Secretaris van Z. D. He 
Prins Frederik, Ridder N.L. 1819, 


Jhr. w. Js PABST VAN BINGERDEN, Lid van 
den Raad van State , te’s Gravenhagê. 1819. 


Ed 


P. HOFMAN PAERLKAMP, Phil, Theol. Mag. 
Liet. Hum, Doctor en Profesfor te Haarleine 
1819, 


P. CURTE, te Rotterdam. 1819. 


Mr. Ge DORN SEIFFEN, Phil. Ticor, Mag. Litt, 
Hum. et Jur. Utr. Doctor, te Utrecht. 1819. 


Je KONIJNENBURG, Hoogleeraar in de Godges 
leerdheid en Kerkelik® Gefchiedenis en het 
Kweekfehool der Remonftranten, te Amflern 
dam. 181. J 


J. AB UTRECHT DRESSELHUIS, Predikant 
te Wolphaartsdijk. 1819e 
„Mr 


E 


MN 


je 


„Mr. J. BAL SNIJDERS, Advokaat te Middelburg. 
1819e 


W‚ A. VAN HENGEL, Hoogleeraar in de Gòde 
geleerdheid en Kerkelijke eeniedenis te Ame 
< flerdam. 1819. 


N. CORNELISSEN, Secretaris van de Maate 
fchappij der fchoone Kuníten te Gent. 1819, 
i DN 


CH. POUGENS, Lid van verfcheidene geleerde 
Genootfchappen te Parijs. 1819. 


Je W. STATIUS MULLER, Leeraar bij de 
Evangelifch Lutherfche Gemeente te dmfiera 
dam, 1819. 


G. MOLL, Hoogleeraar in de Wis- Natuur- en 
Sterrekunde;, te Utrecht. 1819, 


‚Mr. E. H. GREVE, Conrector van het Gijmnae 
fium Ïilustre, te Zmfierdam, 1819, 


Je TH, BERGMAN, S, S. Theol, Minift. Candid, 
in Eccl. Walonica A. Le M. Phil. Doctors 
ten deer. 1819. 


ST. EUÊT, Bnr Hed der Walfche Gemeenté 
te Afiddelburg. 1820. 


op ed 5 5 Kr eW 
&. T. BEAUSAR, Predikant te Rästhem. 1820. 


Hea 


He "Ae HAMAKER, Hoogleeraar in de Wijsbee 
geerte en Letteren, te Leijden. 1821. 


Le SURINGAR, Hoogleeraar in de Godgeleerd« 
heid, te Leijden, 182t. 


J-. C. REUVENS, Hooglecraarin de Wijsbegeerte 
en Letteren , bepaaldelijk in de Oudheidkunde , 
. te Leijden. 182r. 


A. VAN BEEK, Lid van het Provinciaal 
Utrechtsch Genootfchap, te Uzrecht. 18210 


ALEXANDER, Med. Doctor, te Delft. 1821. 
\ 


| 


NAHUIS VAN BURGST, te Breda, 1S2te 


LEDEN CORAESPONDENTEN. 


Er Sate PETIT 0 


J- BOWIER , beide Med, Doctores te Batavia, 
1816, 


Mr. c. R. VAILLANT, Gouverneur Generaal 
van Surinamen, Ridder N. L. 1816. 


Mr, A, F. LAMMENS, Prefident van het Hof 
van Juftitie, te Surinamen. 1816. 


je R- vos, Med, Doctor te Chinfurah in Bene 
“galen. 1820e 


We TARPE, te Soest bij Munfler, 1823, 


ie 
wi 


KORTE BESCHRIJVING 
VAN DE ONTDEKKING EN VER: 


DERE LOTGEVALLEN VAN 
NIEUW-NEDERLAND 


iN AMERICA. 


| INL Ber.D,t NG 

| SANS dikwijls ik mij de lúisterrijke tijdvakken 
onzer Vaderlandfche gefchiedenis voor den 
_ geest flel, of mij herinner de heldendaden der 
Voorouderen , kan ik niet ontveinzen door 
derzelver overdenking Zoo zeer bekoord te 
worden, ‚dat zij mijne geheele ziel als * ware 
inneemt en mijne nieuwsgierigheid en weetlust 
op eene berooverende wijze gaande houdt. 

De groote ligchamen der Oost- en Westz 
Indifche Maatfchappijen; die zoo veel rijkdom 
het Vaderland aanbragten , waren de gelukkige 
gevolgen van ftoute en dikwijls gewaagde ons 
dernemingen, die echter de namen der êdele- 
MIL peen, À Vas 


| 


—_( 2e 


Vaderlanderen, die dezelve beftuurden of uite 
voerden , voor eeuwig der vergetenis onttrok- 
ken hebben. 

Om de magtige benden van Filips het hoofd 
te bieden was er geld, ’t geen toch de zenuw’ 
des oorlogsis, van nooden. En wat kon men 
dus beter doen, dan, den raad volgende van 
den Franfchen Admiraai de Coligny, het geluk 
ter zee te beproeven en den vijand af te nemen, 
tgeen hij merlevensgevaar en groote onkosten 
in verre landen gehaald had? Dit ondernamen 
de Watergeuzen met het gelukkigst gevolg , 
gelijk bekend is. Anderen verkozen zelfs op 
vreemde kusten den vijand te beftoken, hem 
daar zijne {chepen en bezictingen te ontnemen, 
en volksplantingen te ftichten, waar tot dus 
ver de naam der Nederlanderen onbekend was. 
Geleerd ter verdediging van de goede zaak 
der vrijheid, nu eenmaal (tout en gelukkig 
ondernomen „en begerig om te deelen in de 
‘winsten , die de overzeefche gewesten dezen 
Volken ruimfchoots aanboden, belaagden zij 
hen in-alle Werelddeelen. 

Het Zeevolk was nu niet meer een hoop 
fchamele visfchers , zeeroovers of gelukzoe- 
kers : maar zij waren krijgslieden, te land 
en ter zee gehard, onder de Boisoi’s , de de 

Joos 


TED zn 


Mooren en andere Zeevoogden opgevoed, tuk 
op roof ; met den haat tegen Spanje en den 
geloofsdwang, gereed alles te ondernemen, 
Zulk volk bewoonde onze Zeefteden.— Moes- 
ten ef Oorlogfchepen of Kapers worden uitge- 
fust tegen den vijand , of Visfchers uitgezon- 
den, om de weldaden der Neord- Atlancifche= 
of IJs-zeeën în te zamelen ; waren er ervaren 

_Stuurlieden of rappe bootsgezellen noodig, 
‘hier in dit kweekfchool vonden de Kooplieden, 
zoo wel als de Staten, altijd eenen gereeden 
en ruimen voorraad. 

Zeer velen kwamen wel om in deze hagche« 
lijke togten: doch de Zeefteden verloren niets ' 
van hare bevolking; zij werden integendeel 
de toevlugt van andere Natiën, die onder den 
ijzeren fchepter van geweld en gewetensdwang 
zuchtten, doch, deels door de voordeelen van 

den Koophandel en Scheepvaart , deels door 

„Witzichten op verdraagzaamheid in den Godse 

dienst bekoord werden. Hoe menige geflach= 
ten , den Hervormden Godsdienst toegedaan, 

Kwamen er niet over uit Vlaanderen en Hene. 
gouwen „ kerkgemeenten ftichtende, die nog 
hunnen naam dragen en met hunne deugd en 
bijverheid ook hunne Fabrieken en Koophan- 

‚del overbrengende! Hoe menige Engelfchen 

As zoch 


” 


(4 Je 


zochten zelfs eene wijkplaats in het verdraag= 
zame Nederland , om zich aan de Bisfchoppe- 
lijke magt en ondragelijke overheerfching te 
onttrekken ! , | 

Het behoort niet tot mijne taak verflag te 
doen van den aanleg , den voortgang en de 
lotgevallen der Maatfchappijën van Koophan- 
del in ons Vaderland , bijzonder niet van die 
der magtige ligchamen der Oost- en West- Ine 
difche Maatfchappijën; verfcheiden Schrijvers 
toch hebben die roemruchtige ondernemingen 
geboekflaafd , en de gedachtenis bewaard van 
vele dappere Nederlanders , die, of door 
de ontdekking van onbekende kusten „ of door 
de verovering van overzeefche Landftreken de 
rijkfte bronnen van handel, geopend hebben. 

De Oost- Indifche Maatfchappij was zeker= 
lijk gelukkiger dan de West- Indifche. — De 
laatfte had wel in Braziliën aanzienlijke ver- 
overingen gedaan; maar moest eindelijk alles 
aan de Portugezen , de eerste veroveraars, 
wedergeven. In Noord- Amerika had zij zulk 
eene uirgeftrekte Landftreek in bezit, dat zij 
er te regt den naam ven Nieuwe Nederland 
vaan gaf : maar ook deze moesten de Nederlan- 
ders ten laacsten inruimen aan de Engelfchen, 
die er zich vestigden en dus Nieuw-Nederland 


yoor Nieuw- Engeland deden wijken, 
One 


as 
Ontdekking van Nieuw- Nederland. 


De lotgevallen der Nederlandfche bezittin- 
gen in Brazil en langs de kust van Guiana zijn 
door verfcheiden onzer” Nederlandfche Ge- 
fchiedfchrijvers aangereekend: maar wat is de 
rede, dat wij zoo weinig, althans aaneengefcha- 
keld en naar tijdsorde, weten van de lotgeval- 
len van Nieuw-Nederland, hoezeer die fchoone 
en uitgeftrekte landí{treek meer dan vijftig jae 
ren in het bezit der Nederlanden geweest zij? 
Waarom vinde men er zoo weinig aanmerke- 
lijks van geboekt in de Registers der West- 
Indifche Maatfchappij > voor zoo verre althans 
ter, mijner kennis, gekomen is ? Of was het de 
Kamer Amfterdam alleen , die den handel op 
Nieuw- Nederland dreef en beftuurde , terwijl 
Zeeland dien op Brazil, zich meestendeels aan- 
tok? Ik ben geneigd dit te gelooven , om- 
dat ik verfcheidene fporen vind van den naijver 
der Hollandfche Koopfteden over den handel 
der Zeeuwen: aan welke ongelukkige neiging 
ook ‚» naar de aanmerking van onzijdige Ge- 
fchiedfchrijvers ‚ het verlies van Brazil is toe 
te fchrijven , daar de Hollanders weigerden 
deze Kolonie te onderfteunen, fchoon er de 
Zeeuwen ernstig, op aandrongen. 

A 3 ê Wat 


« 


n dd ” 
Ean 


6 


Wat hiervan zij, het lust mij mijne aan- 
dacht op die fchoone en gezegende Landftreek 
in Noord- Amerika, weleer Nieuw- Nederland 
genoemd, te vestigen en naar mijn vermogen 
eene korte befchrijving te geven van derzelver 
ontdekking, beplanting en verdere lotgevallen, 
tot den tijd, waarop zij haren ouden naam met 
dien van Nieuw- Engeland verwisfeld heeft. 

Ik zal mij hiertoe bedienen van de verhalen 
der geloofwaardigfte Gefchiedfchrijvers , en; 
uit vergelijking van het een en ander , met in 
acht neming der tiijjdsorde, mijn ontwerp 
trachten te voltooijen. 

Veel nuts had ik mij in dezen arbeid voorges 
fteld van een werkje , dat zeldzaam voorkomt 
en ten opfchrift heeft Befchrijving van Nieuw- 
Nederland (gelijk het tegenwoordig in Raat 
âs) door Adriaan van der Donck, beider reg- 
ten Doctor , die tegenwoordig noch in Nieuw- 
Nederland is : met Bijlagen en een kaartje, 
te Amfterdam ten tweede maal gedrukt in het 
jaar 1656. Maar het heeft niet voldaan aan 
mijne verwachting, daar het voornamelijk be- 
helst eene befchrijving van de voortbrengfelen 
van den grond, de luchuftreek, de zeden der 
wilden, dieren, enz. en de lezer flechts, ten 
ganzien van her bezitregt onzer Natie op Nieuw- 
s Nee 


tl an 


Nederland , verwezen wordt naar zeker Vertooe, 
der Gemeente van Nieuw-Nederland , met den 
druk bekend gemaakt, terwijl de {chrijver nog 
verder gewag maakt van een Fractaatje over 
de Noord- rivier en.eenen Brief van Johannes 
Megapoleufis Junior, voormalig Predikant 
in de Kolonie Rens/elaarswijks dan deze drie 
ftukken heb ik, in weerwil van menigvuldige 
pogingen „ geenszins in handen kunnen krij 
gen. QG) 5 

Het werkje van A. van der Donck behelst 
nogtans eenige bijzonderheden en is verfierd 
„met een Kaartje, dat om de Hollandfche be- 
namingen, daarin voorkomende, aanmerking 
verdient. | GS 

De Koophandel op Indië , wiens rijke voort- 
brengfelen tot dus ver uit Portugal plagten 
aangevoerd te worden, was vóór het einde der 
zestiende eeuw begonnen. Men voer langs 
de Kaap. de Goede Hoop op Indië en vervol- 
gensop China. Voordeelig waren de eerste 
beginfelen : maar de reis om hare langdurig- 
heid verdrietig, De Zeeuwen hadden, reeds 
vóór de Amfterdammers , beproefd , om de 
vaart naar Indië te openen door het Noorden 
; A4 en 


QG) Dit werkje van vaN DER DONCK ds ze vinden in da 
Bivlioucek der Leidsche Academie. 


HE | 


en langs de Straat Waijgats.(e) De onders 
neming viel eens en andermaal vruchteloos uit. 
Jacob Heemskerk , door groote belooningen 
aangemoedigd, ondernam, in het jaar. 1596 
den togt voor de derde maal , doch met eenen 
even ongelukkigen uitflag ! 

Nu gaf men in ons Vaderland voor eerst 
den moed op , om langs eenen zoo gevaarlije 
ken weg, naar Indië te ftevenen; fchoon men 
er hier, even min als in Engeland, niet volkos 
men van fchijnt afgefchrikt te zijn. (3) 


HENRIJ HUDSON, door de Nederlandfcha 


O. 4. Compagnie witgezonden , ontdekt 
Nieuw - Nederland, 


Onder de Engelfche waaghalzen bevond 


zich zekere Henry Hudfon , die zich in het 


jaar 1609, aan de Bewindhebberen der Neder- 
landfche Oost- Indifche Maacfchappij aanbood, 
om nogmaals door hect Noorden of Noord» 
Oosten 

Ce) Vergelijk het belangrijk onlangs uitgekomene welk van den 


äjverigen SCHELTEMA genoemd Rusland en de Neaerlanden 
ID. bl, gr en 42, 


(35) Vergelijk witnsen reis vaar Tartarije II D, bl, a 
Hoilandfche Mercurius 1664, bl. 155, 
* DE RIJMER acta publ. Regum dAngl. T. VI. P. a. p. 156a 
ROBERTSON gefchiedenis-van America, V.D. bl, A2, i 


an ID a 


Oosten den weg naar China te zoeken. Hud» 
fon was buiten twijfel een zeer gefchikt per- 
foon voor eene onderneming van dit gewigt. 
In het jaar 1607 had hij reeds voor rekening 
van eenige Engelfche Kooplieden den togt naar 
het Noorden ondernomen, en het Eiland Spôfs= 
bergen, bevorens door,de Hollanders ontdekt, 
op nieuw aangedaan, en zoo zeer het vertrous 
wen verdiend. van zijne Meesters , dat zij hem 
in het volgende jaar andermaal in zee zonden 
met hetzelfde oogmerk , hetgeen nogtans we= 
der even ongelukkig uicviel. (4) 
…Verfchillend waren de neigingen van het 
Beftuur der Nederlandfche Oost - Indifche 
‚ Maatfchappij omtrent Hudf/on’s voorftel, De 
Zeeuwfche Bevelhebberen verklaarden er zich 
tegen , afgefchrikt waarfchijnlijk, door den on= 
gelukkigen uitflag der voorgaande togten, 
waaromtrent zij door hunnen ambrgenoot Bal= 
thazar Moucheron, die reeds voorlang den 
handel op het Noorden gedreven had , kons= 
den onderrigt worden. (5) Het. was zeiden 
A5 zij 
C 4) De Journalen dezer beide reizen van Hudson zijn uit 
PURCHAS PELGRIMS vol. MIL 'p. 567— 610. Lond. fol. èd, róas 


overgenomen in the Collections of the New - Tork ette 

Bociety , Vol, IL. p‚ Ór—102, 
(5) Baltbafar Moucheron, was een der eerste oprichters, 
aa de Oost - Édifohe Maacfchappij ai niet alleen, maaar, ook eea 
der 


es € Io Dane 


zij , eene enkele geldverfpilling ; wilden bij 
zondere Koopiieden het wagen , zij mogten 
hee lijden; mits er de Maacfchappij geene fchade 
bij leed. Met dit al weigerden de Amfterdam- 
fche Bewindhebberen van hun voornemen afte 
zien, en zonden Zenry Hud/on, in het zelfde jaar 
1609. met het Jagt de Halve Maan (6), bee 
mand met zestien of achttien koppen, deels 
Hollanders , deels Engelfchen in Zee. Den 
zesden van Grasmaand 160g vertrok dit vaar- 
tuig uit Texel, zeilende naar het Noorden. Op 
de hoogte van Nova Zembla wegens het ijs ver= 
hinderddoor te varen, wendde men naar Zerre- 
neuf en voorts naar dcadiaof Nieuw- Frank= 
rijk, tot zij eindelijk in eene Baai vervielen, 
dus ver niet bezocht, dan door de Franfchen, 
die er jaarlijks kwamen , om van de Wilden 
huiden en pelterijen te koopen. Mud/on, onge- 
negen om die verkleumde landftreek aan te 
doen, koos weder zee, en vond, Z.W. fturen- 
de, Land, ‘tgeen men eerst dacht een eiland te 
zijn, doch naderhand erkende voor een deel 

van 
der eerste Kooplieden uit Zeeland op Moscovie, Zijn naam is 


wereeuwigd in de rivier, die de Moucheron’s =rivier genoemd em 
san wier oever Archaugel gefticht is. 


(6) In de Notulen der Vergadering vaa XVII, word: dis 
Jagt de Goede Hoop genoemd, 


an OLS ID 


van den vasten wal, Kaap Kod genoemd. (7) 
De nijvre Zeevoogd, fchoon in Engeland 
geboren , gevoelde te zeer zijne betrekking op 
de Hollandfche Oost- Indifche Maatfchappij » 
die hem ter ontdekking had uitgezonden, dan 
dat hij aarzelen kon den naam van zijn aange 
nomen Vaderland te geven aan de door hem 
gevonden Landftreek, Hij noemde dezelve 
Nieuw-Holland: dan, niet verkiezende in deze 
ftreken te blijven „koos Hudfon weder zee , vol- 
gende zijnen weg Zuid- Westelijk, tot dat hij 
op de hoogte van 37 graden 15 minuten vlakke 
kust vond, welke hij in tegenovergeftelde rig- 
ting volgde; bij deze gelegenheid ontdekte hij 
eene baai, waarin verfcheiden rivieren uitlies 
pen , die buiten twijfel de mond der Zuid-rivier, 
naderhand Delaware genoemd „ zal geweest 
zijn , hebbende eenen uitftekenden hoek, die 
toen of naderhand den naam van Kaap Hin- 
Jopen , naar den geflachtnaam denkelijk van 
den eerften ontdekker, heeft gekregen. ‚Nu 
‚ zeilde men de baai weder uit, volgende de 
kust N. O. tot op de hoogte van 40 graden 
18 minuten, alwaar tusfchen Barndegat en 
Godinspunt (naderhand dus mede genoemd, 

naat 


67) RoBERTsoN, V.D. bl. 4% 


—( 13 D hant 


naar hem , die het eerst -deze Kaap ontdeke 
had) eene goede ankerplaats gelegenheid gaf, 
om het land te verkennen , en gemeenfchap 
te maken met de ingezetenen. — Hiermede 
echter was de weetlust van Hudfon geenszins 
voldaan, Men koos weder zee , de kust vol- 
gende in dezelfde ftrekking, tot dat men den 
mond eener groote Rivier ontdekte, toen bij 
de fchepelingen de WVoord-rivier, en nader- 
hand naar den naam des eerften ontdekkers, 
Hudfons- rivier genoemd. 

Zoo ver het mogelijk was, dat is tot op 
de hoogte van 43 graden , voer men den ftroom 
op, maakte kennis met de Inboorlingen en 
hield zich, naar al het geen zij konden oordee- 
len, volkomen verzekerd , dat deze Rivier en - 
Landftreek , nimmer te voren door eenige Eu- 
ropeanen waren bezocht geweest. Of. zij 
echter zich hierin misgist hebben of niet , 
durf ik niet beflisfen. De Heer S. Miller 
D.D. een der leeraars van de eerste Presbij- 
teriaanfche Kerk te New-IJork en Lid van de 
Gefchiedkundige Maatfchappij aldaar, heeft 
în eene Redevoering , bij die Maatfchappij 
inhet jaar 1809 gedaan, verhaald, dat Jokn de 
Verrazzano, een Florentijner, die in dienst 
was van den Franfchen Koning Francois 

den 


—_( 13 Je 


den I., in het jaar 1524 met het fchip den 
Dolfijn , de vaste kust van Amerika op de 
hoogte van 3: graden zoude ontdekt en ver« 
der dezelve gevolgd hebben, tot op de hoog- 
te van 41 graden: dat hij eene ruime golf, 
bevattende vijf eilanden, zoude zijn binnenge- 
loopen , welke men, naar de meeste waarfchijn= 
lijkheid, houden mag voor die van het tegen-. 
woordig New-York + dat hij aldaar vijftien 
dagen gelegen en met de inlanders veel om- 
gang gehouden zoude hebben: beroepende zich 
de eerwaarde Heer Miller op het Reis- joure 
naal van Verrazzano van 8 Julij 1824, door hem 
uit Mackluyt's Voyages Vol. IL, p. 295—3o00 
overgenomen; hetgeen , zoo wel als het : 
Voorftel van den Heer Miller, is te vinden in 
zhe Collections of the New-York Historicad 
Society, Vol. IL. p. 19—60. 

Zeker is het, dat van der Donck, die vere 
fcheiden jaren in Nieuw - Nederland gewoond 
heeft, ftaande houdt, dat hij de oudste In- 
boorlingen , die nog heugenis droegen van 
de aankomst van ’t fchip de Malve Maan 
in het jaar 1609, meermaals had hooren zeg- 
gen, dat, vóór de komst der Nederlanders, zij 
volstrekt onkundig waren van het beftaan van 
eenige andere Natie buiten de hare: dat zij 

„het 


ee 


ket fchip voor eenen grooten visch of Zeës 
monster hadden aangezien, enz. (8) 

De getuigenisfen echter van dezen fchrij- 
ver, zoo wel als van MZwdfon zelf, maken de 
landing van Verrazzano in de baai van het 
‘tegenwoordig New-York niet onmogelijk ; 
daar die gebeurtenis reeds vijf en tachtig jas 
ren vroeger zoude moeten zijn voorgevallen; 
en door de uitfterving van een geheel ge- 
flacht reeds kon vergeten zijn. 


Wat hier ook van zij, voldaar met deze 
ontdekking , befloot de wakkere JZudfon te- 
rug te keeren naar Amfterdam , en aan Bes 
windhebberen van zijne reis en ontdekking 
verflag te doen, 

De reis was gelukkig: maar, de Engelfche 
kusten genaderd zijnde, ontftond er muiterij 
onder de fchepelingen , waaronder vele Fn- 
gelfchen waren. Zij noodzaakten den Schip- 
per te Dartmouth binnen te loopen, vanwaar 
het gerucht van zijne ontdekkingen fpoedig de 
Hoofdftad bereikte, 

Niets kon meer ftrijden met de oogmerken 
van Koning Jacobus , dan den Nederlanderen 
voordeelen te gunnen uit overzeefche Volk- 

plan- 


(3) VAN DER DONCK Beschr. van Nieuw. Neders, Bl, 3e 


15 Je 


- plantinget, daar hij, in navolging van Konine 
gin Elifabet, die zaak ten voordeele zijner 
eigen onderdanen ernstig ter harte nam. ‚Men 
zag in Mwdf/on eenen man van gewigt, en 
verbood hem de reis naar Amfterdam te ver= 
volgen , voornemens zijnde om zelf eerlang 
van zijnen dienst gebruik te maken. 

Het is mij nogtans niet gebleken , dat door 
Hudfon de togt naar de Zuid- of Noord- rivies 
ren herhaald is: maar wel, dat hij in het jaár 
1619 eene Zee-engte ontdekt heeft ten noor- 
den van Terra Labrädor, door hem de Straat 
van Hudfon genoemd , en eene groote baai 
ten zuiden van Canada, aan welke hij den 
naam gaf van Audfons-baai. Deze was ’s mans. 
laatfte reis. Hij werd met zijnen zoon en 
nog vijf mannen door het muitend fcheeps- 
volk in eene opene boot aan de zee ten 
prooi gegeven , zonder dat men immer iets 
van zijn lot vernomen heeft. (9) 


Verflag van de gedane ontdekking. 


Het fchip de Halve Maan , te Darmouth 
eenie 


(9) BURrK Histoire des Colonies Europeënnes dans Amee 
rigue, P. IL. p. 326, RAIjNAL Wijsg. en Staatk. Gefthied. 
VL. D. bl. 289 Men vindt een uittrekfel van het Journaal van 
Hudfohs laatste reis in she Collections of the New-York Histoe 
fisal Society ,T, 1. p. 146—188, 


“eenigen tijd opgehouden, kreeg eindelijk vrijs 
heid om naar het Vaderland terug te keeren 
alwaar het in *t begin van het jaar 1610 
aankwam. | 

En nu ontvingen Bewindhebberen een zoo 
voordeelig berigt van de door Hudfon ont- 
dekte landftreken , dat zij zich wegens de 
mislukking van het hoofd-oogmerk der reis; 
de vaart naar Indië door het. Noorden, meeri- 
den te kunnen troosten, 

De Laat, een dèr Hollandfche Bewind: 
hebberen van de West- Indifche Maatfchaps 
pij, die in het jaar 1624 eene Befchrijving 
der West. Indien met den druk gemeen maak= 
te (ro), heeft een gedeelte van udfon’s 
reis-verflag bewaard, en ons alzoo met de 
landftreek van MVieuw- Nederland , derzelver 
inwoners, luchtftreek en voortbrengfelen van 
den grond bekend gemaakt 

Gelijk andere landftreken, waarin nog geen 
Europeanen, waren doorgedrongen, lag het 
nog in den (taat der natuur, zoo als de hand 
des Scheppers het gevormd of onbekende voor- 

val- 

(ro) De LAAT Joco cit. Bl, too, VAN METEREN Nederl, 
Hist. f. 6:6. Bij eerstgemelden Schrijver vindt men ook een 


kaarje, ten opfchrift hebbende ; gers Anglia, Novum Belgium 
et Virginias 


1 De 


wallen het gelaten hadden. “Onmetelijke boss 
fchen, zoo oud als de wereld; bedekten mêt 
valrijke moerasfen ‘den grond. Langs de ri= 
vieren leefden Wilden, die zich dekten met 
de huiden der dieren; in groote menigte in 
de bosfchen vermenigvuldigende, Deze koste 
bare pelterijen, waarop de weelde in Europa 
zooveel prijs ftelde , waren de eeríte voor= 
werpen van handel. Voor den fcheepsbouw 
leverden diezelfde  bosfchen „eenen onuits 
putbaren „voorraad, De grond was vrucht- 
baar boven alle denkbeeld „ vooräl langs de 
rivieren „ wanneer zij, buiten hare oevers ges 
treden , een vetachtig flijk nalieten. Nie 
alleen vond men er Indiaanfche tärwe ‚ maat 
Ook druiven ef boomvrüchtei. De “rivieren 
boden visch aan van allerlei aard, en de aar- 
grenzende zeeën’ kaäbeljaauw , tonijnen en 
walvisfchen. Kortom, Nieuw-Nederland (om 
Hudfon's eigen woorden te gebruiken) was het 
fchoonfte land; dat men inet voeter betreden 
kon : het volk goed, vreedzaam en diensts 
vaardig : de luchtftreek nabij de onze komen- 
de : zoo dat dus Nieuw- Nedefland voor onze 
Natie zeer gefchikt was, om bewoond te wor= 
den , waaraan hiets, dan tam vee, fcheen 
te ontbreken, 

HI peer. È Vers 


zl B )= 


Verfcheidene flammen van Wilden bewoone 
den deze woeste landouwen , in eenen eeu- 
wigen oorlog tegen elkander. Van de jagt le= 
vende, zworven zij rond door de onmetelijke 
vlakten van Ainerica, om, met de vachten van 
bevers, otters en andere ‘dieren beladen , naar 
de oevers der rivieren en baaïjen weder te kee- 
ren, daar zij de Nederlandfche planters en (che- 
pelingen gereed vonden, om , tegen andere 
gerijfelijkheden , deze , toen in Europa zeer 
geachte pelterijen , te verwisfelen. 


\ 


Nadere Waart op Nieuw - Nederland 
in 1Ó6Io en 1614. 


Het gunstig verflag van Hudfon nopens de 
landflreken ‚door hem in America bezocht, 
werd in het Vaderland , met welgevallen verno- 
men, en ontvonkte al fpoedig den ijver van 
fommige Kooplieden, cm een fchip derwaards 
te zenden; het geen in het jaar 1610 werd be- 
werkftelligd, Zij vervoegden zich ook bij de 
„Algemeene Staten der Vereenigde Nederlanden, 
werzoekerde daartoe vrijheid en aanmoediging; 
„zoo als dan cok Hunne Hoogmogenden, bij 
een Plakaac vanden 27°" van Lentemaand 1614, 
aan dic verlangen voldeden ; vergunnende den 
e Cute 


0 je 
Ontdekkers van tot dus ver onbekendelanden, 
oms;-bekalve nog andere voordeelen; vier reì-_ 
zen daar op te mogen doen, met ama: 
vanalle anderen. Car) 

‚Hendrik Christiaanfe en Jakob Helkers 
fchijnen- de veerften geweest te zijn, die, uit 
‘krachte van dit Oktrooi, de vaart naar Vieuw- 
Nederland. hebben ondernomen , gevolgd of 
„-bijgettaan door Adriaan Blok, AEN en 

geandettens 6155): ,o area an 303 ; ADD 

In het jaar 114 bouwden zij eene kleine 
fterktée op een eiland aan de westzijde der 
Noord- rivier ; gering wel in zich zelve „ nog: 
tans genoegzaam, om de planters en hunnen 
handel te befchermen en de: inboorlingen it 
bedwang te houden tb 

Het fort was omringd, door eene gracht: van 
18 voeten breed. ;svoorzien: van twee ftukken 
kanon, twaalf fteen- ftukken, en tien à twaalf 
mannen , onder: bevel van bovengemelden Mez- 
drik Christiaanfe „ en, bij zijne: titrezigheld, 
“van onse „Helkens. / “erb 

1Brs ss, Vol 
Car) Groot -Plakaathoek, 1. D. £. 563, 


ND) Hendrik Christiaanfe ‘en Adriaan Blok hebben ieder 
hunnen naam „gegeven aan twee, eilanden, langs de,kust van Americas 
De twee kapen der Zuid-rìivier zijn naar zekeren, waarfchijnläik 
„Relmer. Hinlopen: (vergelijk. Scheltema 1,-& 1- Debl, 53) en Kors 
nelis Yakobfe Meij, Kaap- Hinlopen en Kaap- Meij genase en 
de West-kaap der” Noorderivief Godins-pünte * 


—( go == 


Volgens-het verhaal van de Laat (13) zoude 
de Compagnie , op fpeciaal Oktrooî van de 
Algemeene Staten, zich hier gevestigd en deze 
vastigheid gebouwd hebben in het jaar 1614. 
Daar echter de West- Indifche Maatfchappij 
eerst in het jaar 1621 oktrooi verkregen heeft, 
zal men denkelijk hierdoor verftaan moeten 
eene gemeenfchap van kooplieden, die handel 
dreven op de West- Indiën, en aanleiding had- 
den gegeven tot de nadere oprigting der Maat- 
fchappij. 


Vestiging der Zweden in Nieuw- Nederland, 


Wanneer de Zweden deze ftreken voor het 
eerst bezocht hebben , blijkt niet duidelijk, 
Volgens Sprengel (14) zouden zij; in het jaar 
1631, zich aan de beide oevers der Zuid- Rivier 


‘hebben nedergeflagen , terwijl Raijnal zulks 


‘bepaalt omtrent het jaar 1636. (15) 
‚Burk ftelt de Zweden in éénen rang met de 
Hollanders , zeggende: On ignore en quel 
temps les Suédois et les Hollandois s'établirent 
pour 

(13) De LAAT Befthr, van West -Ind. f. 106, 


(14) SPRENGEL Cefth. der Europeërs în America ,l, D, bl.gge 
(15) RAIjNAL Joce cit, VI, D. bl, 382 


—( 21 D= - 


pour lapremière fois dans U Amérique Septen. 
trionale : mais il est certain , que leur Colo- 
nië est postérieure à notre établissement de la 
Wirginië et antérieure à celui de la Nouvelle 
Angleterre, Les Suédois , dont: la marine 
étoit peu-considérable, eurent à peine jetté les 
premiexs fondemens d'une Colonië, qu'ils a- 
bandonnèrent. Les habitans , se trouvant sans 
appui etsans secours, s'estimèrent heureux de 
se joindre aux Hollandois, qui s'y étoient éta- 
blis sur un meilleur plan , et de se soumettre 
aux Etats Généraux. (16) 
Ook erkent de fchrijver van ° Brittan- 
zifth Rijk in America € 17), dat de eerfte 
Europeanen, die zich in Jerfeij nederfloegen, 
Zweden waren , die er eenige kleine fterkten 
bouwden, als: Christiania, Helsingburg en 
Gothenburg, en dat hunne meeste bezittingen 
lagen op de grenzen van Penfijlvaniën, tegen 
over Helfingburg. (18) | 
„Volgens ’t verhaal van Zhomas Campanius 
B 3 Holm, 


6) Burc Je. T. IL p. 207, 
„€ BRITT. Rijk in, America, pag. 118. 


„8 Dit Helfingburg wordt op onze Kaarten verkeerdelijk Ef 
mónburg genoemd. Ook vindt men nog andere Zweedfche kolo- 
miën of Plantaadjen aan de Westzijde der Zuid= rivier, ales : and, 
Wand, Gripshelms , Nieuw -Fafa , enz. 


ast 98 )== 


Flolm , wiens grootvader predikant was ge= 
weest onder de eerste Zweedíche planters in 


America, zoude de eerste vestiging der Zwe-, 


den aldaar plaats gehad hebben onder de rege- 
ring van Gustavus Adolphus, die „op de gun- 
ftige voordragt hem gedaan, op den 2 Julij 


1626 Oktrooi verleende tot oprigting eener 


West-Indifche Maatfchappij, met oogmerk; 
om ook op Nieuw- Zweden (zoo als de fchrij- 
ver het noemt) te varen. 

De eerste planters leiden zich, naar luid van 
dit verhaal, toe , om in vrede te leven mee 
de Inlanders, koopende daarom van hen al het 
land tusfchen Kaap Hinlopen en den grooten 
waterval der Zuid- rivier, terwijl de Engel- 
{chen , op de voorftellingen van den zweedfchen 
gezant Oxenfliern bij Koning Karel den I, in 
het jaar 1631, van hunnen eisch wegens vroe. 
gere ontdekking afzagen , en het den Zweden 
gelukt was de Hollanders, (die-te voren in die 
{reek drie fterkten gebouwd hadden , doch 
welke door de inlanders vernield waren bij 
wege van uitkoop te vrede te ftellen; daar zij 
van de Staten alle die regten kochten, waar op. 
de Nederlanders , uit krachte van voorgaande 
bezitneming , meenen mogten aanfpraak te kun. 

ven maken, beroepende zich de bovengemek 


mmh IES, De 


de fchrijver 7. C. Holm, tot bewijs dezer, 
daadzaken, op twee rapporten van den Gou-, 
verneur Johan Rising. (19) À GN 
‚Schoon er verfcheidene, redenen zijn, om 
aan de naauwkeurigheid van dit verhaal te twijr 
felen, wil ík echter gaarne gelooven, dat 
de Zweden, na den dood van. Koning Gustavus, 
Adolphus , in het Jaar 1632 voorgevallen „ 
geene „onderfteuning vaa hun Gouvernement 
ontvangende, en dus gevaar loopende, om door, 
de inlanders te worden verdreven, verpligt 
geweest zijn de hulp hunner Hollandfche na- 
buren in te roepen, en eindelijk zich te be- 
geven onder derzelver. befcherming, na eene 
proefneming van zestien jaren, gelijk Raijna? 
heeft aangeteekend. ( 20) , N 
Waren de Zweden dus door den nood, ge, 
drongen „ zij vonden er allengskens, hunne re» 
kening bij daar zij nu met de Hollanders’ dee: 
len konden in den handel in pelterijen, die van 
tijd tot tijd fchaarfcher werden. en eniet van de: 
beste foort waren in de nabijheid der rivieren: 
B 4 rt L zoo 

(19) Dit is ontleend uit een ftuk , genoemd An értract ofz 
Frgbrdaston ofthe, History of New - Sweed Land inj America y 
written in Sweed bij THOMAS CAMPANIUS HOLM &c. voor 


komende in she Collections d tbe New-York Historical Socicrys 
Eel P.,345 &C. 


£89) RaAiyNar Je. VL D. öL 382. 


naden k Y 


ast 24 )= 


zoo dat, het geen nogtans later gebeurd is, 
men genoodzaakt was bij de wilden van Cana- 
da eene betere foort op te zoeken, 
Ondertusfchen zal de onderlinge harmonie 
der twee Natiën niet zeer groot geweest zijn , 


en aanleiding hebben gegeven tot wantrouwen 


en oneenigheden : waarmede de Engelfchen 
waarfchijnlijk voordeel deden, en waar uit ein- 
delijk openbare vijandelijkheden ontftaan zijn, 
gelijk bij vervolg zal blijken. 


De Nederlandfche W: I. Compagnie onder- 
neemt de vaart op Nieuw-Nederland. 


Het geen dus ver, dat ís in de tien of twaalf 
eerste jaren na Hudfon’s ontdekking, gedaan 
was door Nederlandfche kooplieden of geluk- 
zoekers , was geenszins evenredig noch aan 
het groot belang der zaak , noch aan her 
gevaar, waaraan de naijver hunner Engelfche 
naburen her blootfteldé, 

Maar * was bewaard voor. de West- Indifche 
Maatfchappij, na dat zij door de Algemeene 
Staten, in het jaar tú21, erkend was, en vrij= 
heid gekregen had, om te varen op de landen 
van America of de West- Indiën „ beginnende 
van ’t zuiden van Terra-nova, met magt om 

volks 


CC 25 Je 


volkplantingen en fterkten aan te leggen en 


verbonden te flriten met de inboorlingen , 


om Nieuw-Nederland tot eene vruchtbare en 
winstgevende Kolonie te vormen. 

Buiten twijfel zag men in * Vaderland, niet 
zonder afgunst, de groote voordeelen, die de 
Engelfchen trokken uit Virginië; van waar de 
tabak in groote menigte naar Holland en Zee- 


land vervoerd werd 3 bijzonder naar Middel- 


burg en Vlisfingen , in welke beide fteden mas 
gazijnen voor den tabak waren aangelegd. (e1) 
Men zond dan eenige fchepen naar de 
Noord- rivier, niet alleen om nieuwe ontdek= 
kingen te doen , maar ook om het land te 
bevolken en met woningen te voorzien. 
Men trad in onderhandeling met de inboor- 


lingen over den afltand van verfcheiden ftreken 


gronds en eilanden, en kocht dezelve tegen 
bepaalde, hoe zeer misfchien voordeelige , 
prijzen. Zoo kocht men in de Noord-rivier 
het Staten-en Noten- Eiland, Pavonia, Hos 


Boken en het eiland Manhattans , allergun- 


ftigst gelegen voor den handel , en voorzien 
van eene gaede reede en ankerplaats, 
Aan de Zuid-rivier, niet ver van Kaap Hin- 
lopen, deed de West- Indifche Maatfchappü 
55 | ze 
Can) ROBERTSON Ze. V. D. bh 85. 


bee 3 


almede van de inlanders aankoopen eene groo- 
te ftreek lands, Zwanendaal genoemd; terwijl 
zij, aan de oostzijde van dezelfde rivier, in 
het jaar 1623 eene kleine fterkte flichtte, bee 
kend onder den naam van het Fort Nasfau. 


Stichting van Nieuw - Amfterdam ez 
‘t Fort Oramje. 


Op het eiland Manhattans, nu een eigen. 
dom der Maarfchappij geworden, begon men, 
onder opzicht van den eersten Gouverneur 
Hendrik Christiaanfe , eerst eene fterkte te 
bouwen , waaraan men den naam gaf van 
% Fort Amfterdam, Maar ‘t belang van den 
handel vorderde al fpoedig den uitleg dezer 
hoofdplaats. Er werden meer huizen bij ge- 
fticht , en welhaast bevond men zich in het 
geval , om de grenzen eener kleine ftad af te 
fteken. Men voorzag dezelve met wallen en 
grachten; men bouwde er eene kerk, gevan 
genhuis en woning des Gouverneurs , behal- 
ve vele bijzondere huizen , meestal door Am- 
fterdamfche kooplieden bewoond. Natuurlijk 
gaf men aan de nieuwe ftad den naam van 
Nieuw- Amfterdam. (22) 

Siad Tot 


{e2) Men zie de afbeelding van Nieuwe Amfterdam bij 
mone 


U 
NE RN en neen 


TE veer: 


NE ben 


EE 


ff 87 Je 


‚Tot verzekering wan den handel in peltee 
rijen kocht men van de inlanders- eene groote 
ftreek lands, aan de westzijde der Noord- 
rivier , honderd en zeventig mijlen van de 
hoofdftad verwijderd, alwaar men eene fterk, 
te bouwde, ’t.lort Oranje, naderhand Alba- 
uij, genoemd. Hier werd met de Iroqueezen, 
toen met de Franfchen in oorlog , een voor- 
deelige handel gedreven in Canadafche peltes 
rijen, die zij tegen brandewijn en allerlei 
fnuisterijen, bijzonder tegen buskruid en vuur= 
wapenen, afftonden. 

‘rt Geen de ondernemingen der Nederlande- 
ren voordeel toebragt „ was buiten twijfel de 
eerlijkheid , waarmede zij de Wilden behans 
delden. In ’t- maken van overeenkomsten hiel- 
den zij woord, en.leiden zich nimmer toes 
em de onnoozelheid- dezer ruwe menfchen te 
verfchalken. 

Aan de overzijde der: vaste kust. lag ihee 
Lang- Eiland, door de Oost- rivier daar van, 
gefcheiden , en grenzende, aan den mond der 
Noord- rivier. Daar het bekend was wegens 
ofte vruchtbaarheid, ‚ fchijnc ook de Maac- 


y 


fchap= 


5 
MONTANWs in zijne Beftbrijving van de Nieuwe of onbekens, 
/ de „ereid f. 124. em onder aan het Kaartje’ voor van DER 
Bone K's Befchijv. van Nieuwe Nederland. — 


1 


—_( 28 I= 


fchappij den eigendom daar van , deels bij koop, 
deels bij eerste bezitneming , verkregen te heb- 
ben: zoo als, met betrekking tot het laatste, 
| getuigen de namen van verfcheiden dorpen, 
op de kaarten kenbaar, als: MNieuw- Utrecht 3 
Amersfoort, Breukelen, Heemftede , Vlisfin- 
gen, ’sGravezande en meer andere : om te zwij- 
gen van eenige eilanden langs de kust, door 
Nederlandfche benamingen onderfcheiden. 

_ Aanzienlijk en uirgeftrekt buiten twijfel wa- 
ren zoo vele vruchtbare landftreken :- evenwel 
werden zij in het jaar 1633 nog vermeerderd 
door den aankoop van het landfchap Connecti- 
cut, gelegen ten westen der Verfche- rivier, 20 
à or mijlen van de zeekust, zijnde eene der 
fchoonfte en vruchtbaarfte ftreken (23). De 
Gouverneur Generaal van Twiller had dien aan- 
koop gedaan vande Pequato’s, die hetzelve op 
andere ftammen hadden veroverd. Ook deed 
hij al ras, tot verdediging daarvan, aan de 
westzijde der gemelde rivier, eene {chans bou- 
wen, het fort de Goede Hoop genoemd. (24). 

| De 


(23) Nopens de fchoonheid en vruchtbaarheid der landftreek 


Connecticut zie BRISSOT Reis naar Noord- America, 1. D. bl, 143 


(24) Ik heb in dit Verhaal grootendeels gevolgd de Befchrijs 


ving der gremzen van Nieuw? Nederland , gevoegd bij de Maemae 
3 rie 


Dt Dee 
Eerfte vorm van beftuur. 


De veroveringen in de West- Indiën , zoo 
op de Spanjaarden en Portugezen , als op de 
Inboorlingen, van hoe veel belang zij waren 
voor de goede zaak des Vaderlands, waren 
nogtans niet overgelaten aan de willekeur der 
ondernemers of fcheepsvoogden, Neen! de 
Algemeene Staten ftelden daaromtrent in het 
jaar 1629 eenige punten van orde en rege- 
ring vast, die zij, wilden, dat in de veroverde 
plaacfen (iptelijk zouden worden nagekomen; 
terwijl zij de onderfcheidene Kamers der Weste 
Indifche Maatfchappij magtigden , om eenen 
Raad, van negen perfonen aan te ftellen , aan 
wien ’ beleid daarvan zoude worden opgedra- 
gen. (25) Uit de Vrijheden en exemtiën 
voor de Patronen, Meesters en Particulieren, 
die op Nieuw- Nederland eenige Colonien of 
Vee zullen planten Ee, van den ro Maart 1628 
(26. ) ziet men de voorzorgen, die er gebruike 
ie | v 5 wer- 
pie over de Limiten en Zarisdieien daarvan , Zijnde eene Bije 
lage eener Memorie van Bewindbebberen der West- Ind. Comp. 


#an. de Staten Generaal den 29 Septemb. 1654 overgegeven, en 
df vinden in het Verbaal van BEVERNINGK bl, hd 


25) Groot = Plakaatboek , 1, D. bl, 1235. 


C26) Men vindt dezelve in de Notufen der Vergadering van 
Xi van den 10 Maart 1628, ook zijn’ zij, afzonderlijk gedrukt, 
se Amsterdam uitgegeven in het jaar 163te 


Go je 
werden, om de onderneming gelukkig te doen 
flagen. De voornaamfte punten kwamen hier 
op Ee d 

De West- Indifche Maatfchappij zoude, be- 
‘halve den handel in pelterijen, ook het eiland 
Manhaátthans aan zich behouden, zoo om het 
te bebouwen „als het te maken tot eene fta- 
pelplaats voor den koophandel ; terwijl de 
planters vrijheid hadden zich neder, te zetten 
vier mijlen langs de kust of een bevaarbare ri= 
vier ‚ of twee mijlen ter wederzijde derzelve ; 5 
mits de inboorlingen te vrede stellende. voor 
den grond , dien zij innamen. 

De planters mogten varen langs de geheele 
‘kust van Florida tot Terre - neuf; mits hunne 
koopwaren te Manhatthans inbrengende, on= 
‘der eene recognicie van vijf ten honderd. 

Zij kregen vrijheid , om ‘langs de geheele 
kust van Nieuw- Nederland uitte gaan ter ka- 
‘beljaauw visfcherij ; mits de vangst dadelijk 
brengende naar Traliën, en daarvoor betalende 
zes guldens het last, aan de Maatfchappij. 
Wanneer zij binnen de limiten van ’t Oktrooi 
“vijandelijke fchepen namen „ zouden zij dezel= 
ve opbrengen in ’ Vaderland ; mits twee dere 
den der waarde genietende, j 


Voorts zouden de Koloniën uit iedere rivier 
of 


of eiland éénen Gecommitteerden togen zee 
den in den Raad van Kommandeur én Raden 
van Nieuw-Nederland, «> N 
„Bij deze maatregelen, doorde West-Indifche 
Compagnié, tot aanmoediging van de koop- 
lieden en planters, genomen , voegden de Al- 
gemeene Staten eene andere, Toen zij namê- 
dijk , in het jaar 1633, een Ordeen Reglement 
af kondigden, waarnaar alle ten, oorlog ‘uitge- 
ruste fchepen , vanders:: genoemd Kommisíe- 
vaardersy uit de Véreenigde: Nederlanden ‚zou- 
den mogen varen ‘binnen. de limiten van het 
_Oktrooi der West-Indifche-Maacfchappij +-zon- 
_ derende-nograns-uitdrukkelijks uit. de kust van 
Africa, Nieuw- Nederband „en. alle andere 
plaacfen , waar de Maatfchappij zelve den Han- 
del drijven mogt. (27) - 


Uitbreiding van Nieuw-Nederland en aan 
‚wijzing der Landftreken. 


Om zich een denkbeeld te vormen var de 
ligging en uitgeftrektheid van Mieuw- edere 
land, {la men het oog op nevensgaand kaartje, 
hetgeen ik , tot voorkoming van Geographie 
_fche misflagen, heb laten vervaardigen op de 
_fchaal der nieuwe kaart van -Noord- America 
door 
(22). Groos- Plakaasboek, ID, bl. 599. wie 3 


aa 


gr jas 


door 4. Arrowfmith, met overneming der 
Nederduitfche benamingen, op de kaarten van 
Mlontanus (28) en van der Donck te vin= 
den; immers, voor Zoo ver zij mij, tot op= 
heldering der gefchiedenis, dienstbaar voors 
kwamen: terwijl men de zeekusten en eilan- 
den, in dezelfde ftrekking, ziet afgebeeld in 
xden Zee- atlas van AREND ROGGEVEEN. (29) 
Het Land , zoo ver het door de Neder- 
danders ontdekt en in bezit genomen was; 
ftrekte zich uit van 38 graden 53 minuten, tot 
over de 49 graden noorderbreedte; (30) be- 
ginnende ten zuidwesten aan de Zuid-rivier 
of de Delaware, en eindigende ten noords 
oosten bij: Kaap- Kod, daaronder begrepen 
| het 


(28) De Kaart bij MONTANUS gaat over het Land, begrepen 
tusfchen den 37, en 49. graad noorderbreedte, en is dus van groos 
zer uitgeftrektheid dan dit Kaartje bij VAN DER DONCK 

In het II. D. van den Atlas van BLAUW; komt nog voor eene 
Kaart met het opfchrift : Nova Belgica et Anglià Nova, 


(29) AREND ROGGEVEEN heeft zijne Zeekaarten in hee 
jaar 1675 uitgegeven, onder den titel van # Brandende véen; al= 
waar in ’t eerste deel, onder No, 27, 28 en 29, de Pas - kaarten 
van Nieuw- Nederland voorkomen. Hij is dezelfde, die van de 
‘Algem. Staten Oktrooi verkreeg, om de Australifche Zee te beva- 
„ren. Men zie een ftukje daarover, door hem in 1676 te Middel 

‚burg uitgegeven, 

(30) De kusten en grenzei van Nieuw Nederland zouden 
waarfchijnlijk beter te onderfcheiden zijn uit de Kaarte Figuratif, 
die Bewindhebberen der W,‚ IL. Comp. den 26 Septb. 1654 aan H, 
H. M, inzonden, volgens ’t Verbaal van BRVERNINGK: dam 
ik heb dezelve nimrner kunnen opfporen, 


den 


45 


ALDEN tst VIND 


DZ 
JC Oedrogs, feulips 


crneming der 
le kaarten van 
Jonck te vin- 
mij, tot op= 
nscbaar voor 
ten en eilan- 
afgebeeld in 
GEVEEN. (29) 
pr de Neder- 
nomen was, 
minuten, tot 
te; (30) be- 
Zuid-rivier 
e ten noord- 
der begrepen 

het 


berland , begrepen 
en Is dus van gros 


Zeeksanen In bet 
vandende euros al 


zelfde, dle van de 
lifche Zoe ve bete 
lo 1676 1e Middel 


Nederland zouden 
e Koerse Fgoretifs 
Septb. 1054 330 He 
verninoks den 


Aden 


ten 
en Westelijke Juengté 


1RROWS 


J.P. BOURJ KE 


van London 


MITH, 


Á He 

het Lange - eiland, Noten - eiland, Staten 
eiland , Manhâttans- éiland en verfcheiden 
andere ‘eilanden , zoo langs de kust » als in de 

baijen en op de rivieren gelegen. 
__ “Hoe Ver zich Nieuw « Nederland” binnen’ 
’sÎlands uitftrekte sis moeijelijker te bepalen. ' 
Aäán’ de Nóord=rivier mâg men die uitgeftrekts 
heid ten tinftén rekenen tot de Kolonie Rensfe- 
laarswijk en het fort Oranje, 150 mijlen vande : 
hoofdplaats Nieuw- Amfterdam en aan de Vers 
fehe Rivier , tot het fort de Goede hoop. De 
overige grenzén zijn onzeker. / 
« Buiten twijfel was de keusdér Nederlanderen, 
in het vestigen hunner bezittingen op het eis 
land Manhattans en langs de beide oevers der 
Noorderivier , (eenen fchoonen en diepen 
ftroom „ voor Zeefehepen tot boven het fort 
Oranje bevaarbaar; allergelukkigst en opende 
de voordeeligfte uitzigten: maar de saret 
der Engelfchen , hùnne wederzijdfche naburet, 
benevelde weldra die gelukszoh; om haar eine: 
delijk her hoofd geheel te doen onderhalen, 

„De West - Indifche Maatfchappij, zoo Zé’ 
läkkig geflaagd i in de verovering der $paanfche 
Zilvervloot , onder beleid van deh Admiraal ’ 
Piet Hein , fpaârde nu ook geene onkosten n 
dû, door % aanleggen van fortén- en het ver=* 
UI, peer, C fterken 


_— 34 Je 


fterken-. der hoofdplaats , zich te verzekeren: 
van het bezit van Nieuw -ANederland : maar de 
uitgeftrektheid harer bezittingen in America en 
op de kust van Guinea, benevens de uitrusting 
van verfcheiden gewapende fchepen, vorderde 
zulke verbazende geldfommen, en de voorfchrif- 
ten van eene goede ftaatkunde zoo veel voor- 
zigtigheid jegens Engeland, dat men zich 
meer tegen de Inboorlingen dan tegen de Na- 
buren fchijntte hebben willen verdedigen, zich 
verlatende voor het overige op het onderling 
belang en op maatregelen van billijkheid en 
befcheidenheid, De uitkomst leerde echter , 
dat men zich misrekend had, 


Engeland's betrekking op Noord- America 
en verhuizingen derwaarts. 


Was Virginië, in het jaar1584 door Walter 
Raleigh ontdek:, fchaars bevolkt en eindelijk 
geheel verlaten, de Engelfche Koning Jacobus 
de [. vestigde zijne aandacht al fpoedig op de 
voordeelen van overzeefche volkplantingen. 


In ’ jaar 1606 rigtte hij twee Maatfchappijen: 


op , de eenete London, de andere te Plijmouth; 
waarvan de eerfte den handel op Virginië be- 


fturen zoude , de andere dien op her noordelijk, 
' Ger 


- 


CC 5 =S 


gedeelte van America , naderhand door zijnen 
zoon Nieuw - Engeland genoemd. 

De Plijmoutfche Maatfchappij was minder 
gelukkig dan die van London. Het eerfte fchip 
was door de Spanjaarden genomen , en eene 
kleine Sterkte, in het volgendjaar , te Saga- 
dahoc, eene Kaap op de hoogte van 44 graden 
noorderbreedte (31) gefticht, weder verlaten, 
wegens de geftrengheid van de luchtftreek 5 
zoodat zich de ganfche onderneming bepaalde’ 
tot eenige kleine reistogten , ten dienste der Vis- 
fcherij aan Kaap Kod, 

De beruchte Engelfche Zeevoogd John 
Smith , die, in het jaar 1607, Kaap Kad be- 
zocht had, had, in het jaar 1614, wel weder op 
nieuw die hoogere kusten van Noord- America 
opgenomen , tusfchen de baai van Pennobfcog 
en de gemelde Kaap Kod, hebbende hij zelfs 
eene kaart der kust gemaakt: doch; hoe gun- 
ftig zijn verflag ook werd opgenomen ; voor 
als nog echter fchijnt men i in Engeland niet ge- 
negen geweest te zijn ‚ om de woestê en barre 
ftreken van Noord- America tegen den Vader= 
landfchen grond te verwisfelen. (32) 

Oi WL « Dan 

Gi) RoBeRTsSON JZ. ce. V. D. bh 129. « 


(52) Het verlag van sMuTH’s reis en ontdekking: vindt mer 
. EU) 


! 


ed Pr 


‚ Dan hier toe gaven eerlang de gefchillen in 
Engeland , nopens de openbare uitoeffening 
van den Godsdienst, aanleiding. Koningin Eli- 
faber, fchoon de leer van den Hervormden 
Godsdiensttoegedaan , wilde nogtans vele pleg- 
tigheden der Roomfche Kerk behouden ; in 
weerwil der gevoelens van een groot deel ha- 
rer onderdanen „ die aan de eenvoudigheid van 
den eerdienst, naar den leertrant van Calvin, 
de voorkeur gaven , en Puriteinen genoemd 
werden. Zij verwierpen de gebruiken en tucht 
der Engelfche Kerk, de bid-formulieren, het 
knielen bij het Avondmaal , het gebed bij de 
dooden, de voorbeden en dankzeggingen in de 
Kerken ; dic alles Autichristijche gruwelen 
noemende. (33) 


Onderlinge twisten der Engelfche uitgewekenen, 


befchouwd als de oorzaak hunner verfpreiding, 


De opvolgers van Koningin Elifabet op 
den troon, Jacobus de l. en Karel de 1, traden 
on- 

in de Wijdberoemde Voijagiën naar Ooste en West- Indiën, te Lei- 
den bìj Van der Aa, in foho, Ml. deel: alwaar men ook vindt het 


Kdartje der Zeekust van Noord- America, tusfchen Kaap Kod en 
Pennobfcot , door John Smith bezocht. 


C33) Men zie, over de leer dezer menfchen , Ng AL Historie 
i der 


ra od zn 
onvoorzigtig in ‘dezelfdeen nog ftrengere maats 
regelen; en ziedaar !-de „oorzaken der hevig: 
fte godsdienst - twisten, wknd en volkss 
verhuizingen. | 

Van de Puriteinen onderfchei ide zich de aan- 
hang der Brownisten, anders: genoemd Zudes 
pPendenten, (waaronder “zich bevonden „man- 
nen van deugd. en geleerdheid. maar. alle drif- 
tig ingenomen” met hun leerftelfel) in;de hard: 
nekkige verfmading van de Ziërarchie: der Bis- 
fchoppen „door eenen geest.van onaf hankelijk- 
heid en onverdraagzaamheid , de- andere Puri+ 
teinen verre te bovengaande, 

Lang voor het einde der zestiende eeuw had- 
den de Brownisten hun Vaderland verlaten, en, 
onder aanvoering. van Jolmfan , Ainsworth 4 
Smith en Robinfon, gemeenten naar han leer-. 
ftelfel gefticht te» Middelburg, Amfterdam en: 
Leiden. „Reeds in het jaar 1589 was Robert 
Brown Chet hoofd dezer gezindheid en weleer 
prediker in: het Bisdom van Norwich) met, 
eenigen. van zijnen aanhang, naar Middelburg: | 
overgekomen, en-had daar eene gemeente. opge- 
rigt, die echter weldra verliep , zoo door 


C 3 Ofte 


der Puriteinen, 1. D. G hoofdt. Hume Hist. van Groop Britt. 
V.D bh 155 en “volg, en le Staat van AG Ib, in Gre 
Brist, UL, D. bl. 233, ; he 


4 
5 


—( 38 D= 


onderlinge verdeeldheid, als door het vertrek 
van Brown zelf naar Engeland in het volgend 
jaar: fchoon zij naderhand, door de aan- 
komst van nieuwe leden , zich weder her= 
fteld , doch eindelijk de Liturgie der Neder- 
Jandfche Kerken heeft aangenomen. (34) 
Langer heeft zich de Gemeente der Brew- 
nisten, door Johnfon en Ainsworth in het 
begin der zeventiende eeuw te Amfterdam op-= 
gerigt , ftaande gehouden : doch is ten laat- 
ften ook geheel verloopen: (35) terwijl de 
Leidfche Gemeente, naar de leerftellingen der 
Brownisten , in den zelfden tijd door Doctor 
Robinfon geftigt en wijsfelijk beftuurd , zich 
reeds vroeger ontbonden had ; deels door het 
affterven der oude leden , deels door de be- 
zorgdheid van Robinfon en andere hoofden der 
Brownisten, dat de ontdekking der Waarheid, 
naar de uicfpraak der Heilige Schriften, gevaar 
liep beperkt te worden naar het voorbeeld 
der Hervormde Kerken , wier leer hij anders 
voor. opregt hield. Men nam dan in overwe- 
ging om Holland te verlaten en leer en zeden 
naar: 


(34) Naamlijst der Engelfthe Gemeente te Middelburg, bl, 
zen 2. Near LD. /.c. t. fluk bl. 56e 


(35) WAGENAAR Befthrijv. van Amfterdam, UL. B. IL KE; 
$ 15 of 1. De bl. 174 in folie, 


+ 


el 39 Je 


naar eén “ander Vaderland over te brengen ; 

waartoe eindelijk , in het jaar 1620, na pleg- 
tige afzonderingen en gebeden, bijhet jongere 
deel der Vergadering befloten werd, en wel 
bepaaldelijk om naar eenig deel van America 
te trekken, dat onder befcherming ftond van 

deh Koning van Engeland. - Zij vestigden hun- 
ne aandacht bijzonder op dat gedeelte van 

Noord- America, waar reeds eenige Engelfche 
buisgezinnen woonden, Masfachufets namelijk, 
en ‘nu viel het hun niet moeijelijk, om eenige 
Engelfche kooplieden metzich te vereenigen, 
en zoo wel de toéftemming des Engelfchen 
Konings als die der Virginifche Maatfchappij 
te verkrijgen , ten einde zich , behoudens ’ 
genot van burgerlijke en godsdienftige vrijhe- 
den , aldaar neder te zetten. 

Of zich bij de Leidfche Brownisten , die 
naar America henentogen „ ook leden der 
Amfterdamfche en Middelburgfche Gemeenten 
van dat leerftelfel, of ook leden der andere 
Puriseinfche Kerken in Holland(36), gevoegd 

C 4 f heb- 

€36) Menievuldige Puriteinen hadden, wegens het misbruik 
der Kerkelijke Magt, met hunne Leeraars, Engeland verlaten en 
zich nedergezet te Amfferdam, Rotterdam, den Haag, Leidens 
Utrecht en andere plaatfen, alwaar Engelfche Kerken naar het 


Presbijteriaansch ftelfel waren opgerigt en van ’s Landswege ole 
derhouden werden. Near Joe. LD. if, fluk bl. 32. 


rl 49 Dr 


hebben , is mij niet gebleken , en ook, niet 
waarfchijnlijk voorgekomen : daar de vertrek- 
kenden zich flechts van twee fchepen, een van 
6o,en een van 18o,ton, tot de reis bedienden, 
nemende in een van beide nog zeer-veele be- 
hoeften voor de nieuwe Volk planting mede : 
behalve dat hun getal oP, flechts 120 begroot 
wordt. 

Toen nu alles tot het nere naar Noord- 
‘America gereed was, werd een Vast- en Bededag 
gehouden , waar op Robinfon van de overblij- 
vende leden der Vergadering aficheid nam met 
eene redevoering, door Meal (37) bewaard. 
Hij verklaarde de Protestantfche Kerken te be- 
klagen , dat zij niet verder gaan wilden, dan 
de werktuigen hunner Reformatie, Luther en 
Calvin. Zij waren wel , zeide hij , brandende en 
fchijnende lichten geweest, doch. hadden den 
ganfchen raad van God niet doorgrond, en 
zouden , indien zij nog leefden , niet minder 
gewillig zijn om meerder licht te omhelzen , 
dan zij geweest waren ‚ om dat te ontvangen, 

* geen zij eerstaannamen. Hij vermaande dus 
de Vergadering, om, verlatende den naam van 
„Brownisten altoos ‚ingevolge deregels van hun 
Kerkverbond, bereid te zijn alle waarheid 

aan 


627) Neau 1, D, 2, fluk bl, 36 en 82, 


„Cl 41 ee 


aan-te. nemen, die haar uit Gos befchreven 
„woord zoude, worden bekend gemaakt „mits 
„wel toeziende,, beproevende en vergelijkende 
wat zij voor. waarheid zouden aannemen, enz, 
‚In Oogstmaand van het jaar 16eo verlieten 
‚zij Holland, met oogmerk, zoo als Robertfon 
Zegt (38), „om zich aan de Audfon's rivier 
neder te zetten: maar, door een ongelukkig 
toeval , kwamen zij veel noordelijker „en wel in 
in-het begin van Slagtmaand , aan Kaap Kod 
aan;, Zij ontfcheepten hunne „goederen in ee- 
ne baai daar tegen over, en-begonnen er eene 
Stad te-bouwen, waaraan Zij den „naam van 
Nieuw: Plijmouth gaven. 

„Het was in dezen tijd, dat de Engelfche 
Ken Jacobus de Maatfchappij van Plijmouth, 
die niets wezenlijks gedaan. had tot den aanleg 
van, eenige beftendige ‚vastigheid. in, Noord- 
America, hervormde inden Grooten Raad van 
Plijmouth,denzelven tevens bij opene brieven 
de magt fchenkende , om eene. Volkplantiag 
in Nieuw - Engeland aan te leggen;-engron- 
den aan de ondernemers uit te: geven. Hij 
overleed in het jaar 1625 „ zonder, dat er door 
zijnen dood eenige verandering voorviel in de, 
ftaatkunde van Engeland, ten aanzien-der, Pu- 

Cr st wars 


„en ROBERTSON! c. bl, 148. Near Lc. LD, 2.B. bl 36, 


—_( 42 


riteinen. Zij vereenigden zich dan in’ merke- 
«lijken getale en befloten eene fchuilplaats te 
zoeken in Nooid- America , en de gunst des 
Grooten Raads van Plijmouth in’ te roepen. 
Deze fchonk hun ook eene uitgeftrekte ftreek 
lands , ten noorden van de Rivier de’ Merrê- 
mack, tot drie mijlen ten zuiden der Charles- 
rivier , en ver breedte van de Atlantifche Zee 
tot den Zuider- Oceaan; terwijl Koning Karel 
de I., niet minder gul dan den Plijmouthfchen 
Raad , hun het regt gaf om zelve de Volk- 
planting te befturen. 

In het jaar 1629 tot een getal van goo per- 
foonen , meestal ijverige Puriteinen, aange- 
groeid „ verlieten zij Engeland en floegen zich 
neder in America op eene plaats, welke zj 
Salem noemden, in de baai van Masfachu-. 
jets. Wat later werden de grondflagen gelegd 
van Boston, Charlestown, Dorchester , Rox- 
boroush en andere fteden: om van de verdere 
volkplantingen in Providence, Rhode - island, 
New-Hampshireenz. te zwijgen. | 

Dus ver fchijnen de Engelfche uiegewekenen 
zich meest ten noorder èn oosten der Verfches 
rivier neergeflagen en onthouden te hebben, 
zonder zich uit te breiden in de landftreken 
door de Nederlandfche West-Indifche Maat=" 


fchappij 


—_{ 43 )- 


fchappij bezeten, bijzonder niet in ‘t district 
van Connecticut : maar de ongelukkige onver- 
draagzaamheid en dweeperij der Puriteinen in 
Masfachufets gaf aanleiding, dat welhaast deze 
rust geftoord werd, Men mogt verwacht hebe _ 
ben ; dat zij, uit erkentenis voor de Hollandfché 
Bhstvijtieid, welke zij in Leiden, Amfterdam 
en andere fteden van Holland en Zeeland, zoo 
langdurig genoten, de Nederlandfche volks 
-plantingen ongeftoord zouden hebben gelaten: . 
maar hoogmoed en eigenbelang {chijnen alle 
gevoelens van befcheidenheid en erkentenis 
ganfchelijk verdoofd te hebben, 

Het is naauwelijks te- gelooven, dat men- 
fchen , zoo naauw gezet van geweten , dat zij 
in geenerlei verfchilpunt over Godsdienstpleg- « 
tigheden eenige de minste toegevenheid meen 
den te mogen toeftaan ; dat mienfchen , zoo 
vervuld met eerbied voor de Heilige Schrift , 
dat zij oordeelden’ hunne fteden en dorpen met 
Bijbelfche namen te moeten onderfcheidens 
zoo weinig overhadden voor hunne-Nederland- 
_fche naburen en geloofsgenooten ,-zoo weinig 
acht gaven op derzelver vroegere bezitneming. 

Twee Leeraars in Salem, (eene Steedje in 
Masfachufets) misfchien ongelijk in bekwaam- 
heden, doch hardnekkig beide in de verdedi- 


ging 


nk Mk OEP on 


ging hunner gevoelens , gaven aanleiding tot 
zulke hooggaande twisten, dat eene volkome- 
ne Scheiding noodig werd, zoodat de eerwaar- 
dige Hooker met zijnen aanhang , in het jaar 
1633, de ftad Salem verliet „ zich begeven- 
de naar de landftreek van Connecticut en de 
Plantaadjen der Nederlanderen,-latende hij de 
_Salemfche Gemeente onder opzigt van zijnen 
ambtgenoot Cotton. (39) 

Rampzalige gevolgen van onkunde en on- 
verdraagzaamheid | zoo veel te fchandelijker 
in menfchen,. die: bij ondervinding derzelver; 
wrange vruchten hadden leeren kennen, 

Aan den westelijken oever der Groote Rivier in 
Connecticut floegen zich de Salemfche uitgewe- 
kenen neder, zonder achtte (laan noch op het 
vroegere regt der Nederlandfche Planters , 
noch op de ligging der plaats , geheel buiten 
de grenzen der Landvergunning aan de volk- 
planting van Masfachufets; verwijderende zij 
zelfs twee- Engelfche Edellieden , die zich 
daar te voren gevestigd en gronden ingenomen 
hadden. (40) 

Op eene plaats, die hun wel gelegen voor- 
kwam „ eenige mijlen nen * Nederlandfche 

fort 


(39) ROBERTSON Ze, bl17g. NEAL Je, bl.17ó en 177 
(40) ROBERTSON Jc, bl, 180 


man le Da 

fort de Goede Hoop , bouwden zij een Städje 
genoemd Martfort , naderhand de Hoofdplaats 
der Volkplanting in Connecticut en de beften- 
dige vijandin der Nederlanders, Bemoedigd door 
zoo veel voorfpoeds en welligt beftuurd door 
den raad van Cromwel , die eene gedurige brief: 
wisfeling enderhield met de voornaamften in el- 
ke volkplanting, C41)ligten zij nu het masker 
af, weigeren het gezag hunner oorfpronkelijke 
volkplanting te. erkennen , ja nemen. zelfs ee- 
nen eigen regerinsvorm aan, Moedig op hun-- 
ne meerderheid verdringen zij meer en meer. 
hunne vreedzame mededingers. Aan de Ver- 
fche Rivier, bouwen zij eene Sterkte , the: 
‘Tamhert -fort genoemd, om daarmede hunne 
Plantaadje ten oosten te verdedigen , hebbende 
ten westen zich uitgebreid. tot de baai van 
Greenwich : zoodat welhaast de Puriteinen 
van Salem, tot op dep afftand van acht mijlen, 
de hoofdplaats van Nieuw - Nederland zijn 
genaderd, 
Het Lange Eiland zelf, door de Oost-ri- 
vier van den vasten wal gefcheiden , en bui- 
ten tegenfpraak door de Nederlandfche Na-, 
tie het eerst ortedekt en-bevolkt „ ja zelfs (zoo 
als men van die zijde ftaande houdt) van dela: 
ans 


Cai) Lbidem bl, zoo 


an OE NP ams 


landers bij koop overgenomen en met verfchei- 
dene Nederlandfche dorpen en fterkten prijken= 
de, was vruchtbaar en hadeenige goede havens. 
Eene zoo voordeelige ligging , zoo gunstig voor 
de Visfcherij , moest natuurlijk de meer en 
meer in getal toenemende Engelfchen in het 
oog vallen. Eenige floegen er zich ook dade- 
lijk neder ten oosten van het eiland, bou- 
wende twee dorpen , Southampton en Sout- 
hold , waaruit zij naderhand aanleiding na- 


men, om zich de helft des eilands toe te ei- 


genen. (42) 

Het is wel hier de plaats niet , om verflag 
te geven van de vestiging en uitbreiding der 
Engelfche Volkplantingen in Noord- America: 
dan men ftelle zich flechts voor, hoe de om- 
keering der zaken in Engeland in het jaar 1642 
den moed der uitgewekenen hebbe aangevuurd, 
daar zij eu , met de volkspartij in de beide 
Kamers dezelfde grondbeginfelen van Gods. 
dienst omhelzende , ook van deze den krach« 
tigften fteun konden te gemoet zien. 

Welhaast vormden zich tot ftaatkundige lig= 
chamen vier der voornaamfte volkplantingen 
namelijk: Boston en New - Plijmouth in Masfa- 


chufets en New-haven en Hartfort in Con- 
nec= 


C42) Verhaal van BEVERNINGK bl, 6o7—609, 


lt. 4 Joe 


necticut.; fluitende in het jaar 164g- met elkan=, 
der een, verbond van vereeniging, naar het 
voorbeeld der Unie van. Urrecht ‚ waarmede 
de Brownisten , gedurende hun verblijf in Hol- 
land „ waren bekend geworden. (43) 

En zie daar , gelijk door fchrandere Man- 
nen reeds voorzien was(44), den grond gelegd 
van het, Gemeenebest der vereenigde Sraten 
van Noord - America; 't geen wij, na eene 
langdurige worfteling, in volkrijkheid , aan- 
zien en welvaart hebben zien toenemen, en 
eindelijk in het jaar 1782 voor eenen vrijen. 
en onafhankelijken Staat erkennen; ’t geen wij 
nog onlangs, na eenen korten doch hardnek- 
kigen. krijg, den vrede hebben zien uiten. 
met dat zelfde magtige Rijk, ’t geen bijna 
‚ twee eeuwen vroeger , door deszelfs onverdraag- 
zaamheid in den Godsdienst , de eerste grond-. 
__flagen dier onafhankelijkheid gelegd had, 
____Bijaldien Elizabet en nog meer hare beide, 
opvolgers op den troon van Engeland , Jaco- 
bus en Karel, eene andere ftaatkunde gevolgd 
en minder gehecht hadden aan de uiterlijke pleg- 
tigheden van den Godsdienst en het gezag der 
Bisfchoppen „ zij zouden hunne onderdanen, 


, waar 
(43) RoberRTsON 7. c. bl 106. 


(44) Luzac Hoilands Rijkdom, U. D, bl 144. 


me. 48 )= 


wâaronder zoo vele uitmuntende en geleerde” 
mannên zich bevonden, niet hebben doen 
vlugtén naar «de barre gronden van ‘Noord-’ 
America; en de vruchtbare landouwen tus- 
fchen de Hudfons- en‘Verfche- Rivier zouden 
mísfchien tot heden toe Nieuw - Nederland ge- 
noemd en gebleven zijn. 


_Maar het was anders bepaald in het plan der 
Voorzienigheid, welker oogmerken altijd wijs 
en heilzaam zijn , hoe duister en ondoelmatig 
hare wegen en middelen ook fchijnen mogen. 
Zoudeer immer ware en toenemende befchaving 
komen in het barre America, en een aanzien=" 
lijk Gemeenebest van verfcheiden onaf hanke- 
lijke Beks enadtah worden , er waren be- 
woners noodig „ die nijverheid en Godsdienst 
medebragten, en misfchien dienstbaar zijn zul- 
len om de leer des Euangeliums onder de 
wilde Stammen van dat uitgeftrekt Wereld- 
deel bekend te maken. ‘Hiertoe waren de 
Volksverhuizingen uit Engeland, Schotland’ 
Ierland en menigvuldige andere Rijken en Sta- 
ten, bevorderlijk ; en zoo wel de onverdraag- 
zaamheid van het Engelfche Gouvernemênt, als 
de dweeperij der Puriteinfche uitgewekenen ,* 
die onverdraagzaam jegens elkander „ zich 
over de vlakten van America uiebreidden , werk- 

ten 


! - 


49 Je 


ten mede om daar te tellen, *t geen eene goes 
de ftaatkunde fcheen te verbieden. 

“Hadden Karel de V. en Filips zijn Zoon- 
de voordeelen der verdraagzaamheid , „welke 
de Godsdienst zoo wel als eene gezonde ftaat- 
kunde prediken, gekend en uitgeoefend, nim= 
mer zou het Gemeenebest der Vereenigde 
Nederlanden eenen rang en beftaan gekregen 
hebben onder de Mogendheden van Europa; 
en zich aan de heerfchappij van het onvers 
draagzaam Spanje hebben ontworsteld. 

Had Lodewijk-de XIV, meer te rade gaande 
met zijnen geheiligden pligt en de regten 
Zijner Protestantfche onderdanen , dan mee 
de inblazingen van eenige hovelingen en-pries= 
ters, het Edtet van Nantes niet herroeperi ; 
nimmer Zou dan ons Vaderland in zijnen fchoot 
zoo vele Franfche uitgewekenen hebben ont- 
_ vangen , die dóor hunne nijverheid , dappere 
heid en geleerdheid „naar het plan der Voorzie=, 
nigheid dienen moesten om de bevolking, den 
koophandel en de fabrieken van Nederland 
uit te breiden en deszelfs onäfhankelijkheid te 
handhaven : nimmer zou dan de Europifche 
Krijgstucht, door Franfche uigewekenen mee 
degebragt en gretig aangenomen „ onder de 
krijgsbenden van Peter. den Grooten , althans 
MIL peer, D | niet 


a Dee 


niet op een zóó belangrijk tijdftip , zijn inge= 
voerd geweest en dus ook die fchrandere Mo- 
narch zich niet in ftaat hebben bevonden om 
zijn eigen gezag te fchragen, zijn uitgeftrekt 
Rijk te befchermen, zijne groote oogmerken 
te bereiken; zoodat hij alsdan de grondflagen 
van die grootheid en magt, waarvan Frankrijk , 
in onze dagen, al den nadruk heeft onder- 
vonden, waaraan ook wij het beftaan van hee 


beroemde Heilig Verbond zijn verfchuldigd, 


geenszins gelegd zou hebben. 

Onverdraagzaamheid in het ftuk van den 
Godsdienst vindt dus eindelijk in zich zelve 
haren ondergang, en is ook, in de hand der 
Voorzienigheid, een krachtig middel , om ter 
harer eere de heerlijkfte uitkomsten ten voor- 
deele van andere Volken daar te ftellen. 

Doch keeren wij van dezen uicftap naar 
Nieuw- Nederland terug ‚ om daar te zien de 
ontwikkeling van groote gebeurtenisfen, die 
de Engelfche onverdraagzaamheid harer on 
danks voorbereidde, 


Onderlinge jalouzie der Nederlanders 
en Engelfchen, 


De uitbreiding der Engelfche Volkplantin- 
gen in Noord-America ende willekeurige maat- 


regelen, 


Dd 

regelen van hare Hoofden, zullen de Bewind» 

hebberen der: Nedérlandfche West - Indifche 

Maatfchappij , die daarvan aanhoudende klag: 

ten ontvingen, niet minder dan de Algemeene 

Staten onttust hebben : niaar zij kenden finds 
lang, bij ondervinding te wel de nadeelige 

uitwerkfelen van den nijd en argwaan hunner 

naburen wegens den aanwas en uitbreiding van 

Neêrlands welvaart , om zich van efnstige 

voorftellen veel te beloven. Of had niet die 

ongelukkige neiging zich vertoond bij de eerste 

ontdekking van dit Land door Menrij Hudfon; 

toen men in Engeland den ian verhinderde , 

om verflag aan zijne meesters te geven van de 

volbragte reis en de gedane ontdekking! Van 
welken invloed konden de toenemende welvaart 

en goede ftaatkunde van Nederland wotden op 
den koophandel en de fabrieken van Engeland! 

Volgens geloofbaar gezag hadden de Neders 
landers toen driemaal meer Schepen dan de 
Engelfchen: de wederzijdfche Zeemagt ftond 
gelijk. De Nederlanders hadden zeshonderd 
Schepen in de vaart op Engeland: Engeland 

hier meer dan zestig in de hare op Holland. (45) 
De Walvifchvangst in het Noorden, dus verre 
alleen in ’t bezit der Engelfchen , had ook de 

| D a «wine 


\ 


45) Hume Geftb. van Groot Britt, VI, D. bl, 187, 


52 De 


winzucht der Nederlandfche kooplieden op- 
gewekt „ en was zelfs door ’s Lands Staten 
met Octrooi begunftigd, waartegen de Engel- 
fchen te vergeefs zich verzet hadden. (46) 
Welke gefchillen waren er niet gerezen tus- 
fchen de twee Natiën over den Lakenhandel, 
waarin de ftad Middelburg zoo zeer betrokken 
was! daar toch plagten de Engelfche lakens ge- 
verwd te worden: maar Koning Jacobus, oor- 
deelende, dat zoo wel het verwen als het we= 
ven der lakens, in zijn Rijk behoorde te ge- 
fchieden , had zulks aanleiding gegeven, dat 
er geverwde lakens uit Engeland in deze Lan- 
den werden ingevoerd, ’t geen wel in het 


begin werd tegengegaan, doch eindelijk moest 


worden opgegeven. (47) 

Was de Lakenhandel een voorwerp van mis- 
verftand, niet minder was het de losfing der aan 
Engeland verpande Steden Vlisfingen en den 
Briel met het fort Rammekens ; een meester- 
ftuk der ftaatkunde van Oldenbarneveld, waar- 
mede hij den Engelfchen Koning behendig vers 
fchalkt en zijn Vaderland bevrijd had. a 


(46) WAGENAAR Vaderl. Hist. X. D. bl. 67,71. RApPi IJ 
PHOIJRAS Hist. d' Anglet. T. VI p 122. 
(47) Luzac Holl. Rijkdom 1, D. bl. 356 en WVaderl. Hist, 
X. D. bl. 105. 
(48) Hume Hist, van Groot Britt. VLD. bl25, Wader}, Hist, 
A.D. bl. 105, 


53 Je 


Ik zwijg van de oprigting eener West - Indie 
fche Maatfchappij in het jaar 1621 ; ‘van de be= 
ruchte gefchillen over het gebeurde te Amboi- 
na (49); van Tromp’s dapperen aanval op de 
Spaanfche Vloot voor Duins (5o); van mee- 
nige andere heldhaftige en roemrijke onderne- 
mingen tegen de Spanjaarden en Portugezen in 
Azië, aan de kustvan Guiana, ja zelfs in Afri- 
ca, die den Nederlandfchen naam hadden doen 
eerbiedigen: maar ook de afgunst der Engel- 
fchen, in ZO veel vakken en plaatfen hunne 
mededingers, hadden gaande gemaakt. Bij die 
algemeene redenen van afgunst. kwam nog, 
bijzonder ten aanzien van Noord-America, het 
„misnoegen van het Engelfch G Gouvernement we= 
gens de verzending van tabak vie die Landftreek 
naar Middelburg en Vlisfingen , en wat later 
dat wegens den Smokkelhandel tusfchen Virgia 
nië en Nieuw-Nederland, (51) 

_Ik wil nogtans geenszins ontveinzen, dat de 
Nederlanders „, ook misfchien wel eens van hun- 
ne zijde, nu en dan aanleiding hebben gege- 
ven ‚ om dien argwaan teverfterken. In het be= 
gin toch waren de Engelfchen meesters van den 

D 3 big 

69) Vaderl. Hist. XL. D. bl, ar. 

“ (50) AiTZEMA Zaken van Staat en Gorheg,, U, D, bla 529 

(51) ROBERTSON 4. c. Pig. 83-5 117, 


—_( 54 D= 


Koophandel in Moscoviën : maar welhaast 
ftreefden de Hollanders en Zeeuwen hen niet 
alleen op zijde, maar waren zelfs in ftaat hen 
te verdringen : zoodat, na den dood van Karel 
den I, de Engelfchen in Moscoviën, alle de 
voordeelen van den Koophandel , verloren „ 
terwijl hunne mededingers zich daarvan wisten 
meester te maken. (52) 


\ 


Nederland genoodzaakt Engeland te ontzien, 


Gelijk het dus wonder zoude geweest zijn , 
indien afftammelingen van twee zulke Volken, 
ineen vreemd Land na bij elkander gevestigd, 
en ongelijk in magt, in beftendigen vrede ge- 
leefd hadden, zoo zoude het zeker zeer vreemd 
zijn voorgekomen, indien voorftellen tot fchik- 
king en bevrediging door den zwakkeren, bij 
den fterkeren ingang „hadden gevonden. 

Naar mate de Engelfchen in getal toenamen, 
waartoe de voortdurende verhuizingen der Pu- 
riteinen en andere misnoegden veel toebragten, 
moesten zij de grenzen hunner planrtaadjen uits 
breiden. — Was nu de Nederlandfche West- 
Indifche Maacfchappij in {taat geweest d om 
„ oof 


(52) SCHELTEMA Rusland en de Nederl. L D, bl, 47 80, 
408, 207, En 399403» 


_ 55 )= 


door eenegeëvenredigde krijgsmagt hare bezic- 
tingen te befehermen en hare naburen in ont= 
_ zag te houden „de Engelfche Planters’ zouden 
misfchien andere ftreken hebben opgezocht, 
„Maar; hoe groot ook de eerfte winften wa- 
ren der Maatfchappij „ zoo dat zij zelfs vijftig 
‚ten honderd uitdeelde, hoe aanzienlijk de buit 
was „ dien de verovering der Spaanfche Zil 
vervloot , in het jaar 1628, in haren {choot 
uieftorte de bewaring van Nederlandích Bra- 
fl, Nieùw’-Nederland , Tabago ; Sé Euftá- 
tius en meer andere bezittingen en fterkteri 
langs de rivier van Esfêquebo en op de kust 
van Guinea , vorderde zulke verbazende gelds 
fommen , dar men fchijnt genoodzaakt geweest 
te zijn zich te bepalen tot de verftérking der 
Hoofdplaats Nieuw -Amfterdam, de bewaring 
der fterkten aan de rivieren: en op het Lang- 
Eiland , als mede ’t fort Nas/au ten Oosten 
der Zuid=rivier , ’t forc Oranje aan da Noord- 
rivier , en bijzonder ’t fort de Goede Hoop 
aan de Verfche - rivier ; zich voor het overige 
verlatende op maatregelen van billijkheid en 
befcheidenheid , zoo jegens de inboorlingen 
als de Engelfchen. 
Zoo lang de Oorlog duurde met Spanje 
moesten. de Algemeene Staten het Engelfch 
D 4 Gou 


5 56 me 


Gouvernement ontzien , vooral. gedurende de 
onlusten tusfchen Koning Karel den I, en hee 
Parlement, terwijl de Koning zelf, (die, bij 
het verdrag, den 17 van Lentemaand-1632, te 
St. Germain gefloten „alle de plaacfen in Nieuw- 
Frankrijk, Acadia en Canada aan de Fran- 
fchen afgeftaan had) zich wachten moest het 
misnoegen zijner onderdanen, door eenige toes 
gevendheid aan de eisfchen van dien Staat op 
Nieuw - Nederland, te vermeerderen. (53) - 

Naden vrede van Munfter ontftond.er al fpoe- 
dig misverftand met Cromwel, dat tot eenen 
openbaren oorlog eerlang overfloeg. Wat bleef 
er dus voor de West-Índifche Maatfchappij , 
die de handen vol had met Brazil te verdedie 
gen tegen de Portugezen, anders over, dan 
de weg van onderhandeling, hoe weinig, men 
er zich ook van konde voorftellen 2 


Twisten met de Engelfche Kolonisten over 
de grensfcheiding. 


In America waren inmiddels hooggaande 
twisten gerezen tusfchen Direéteur en Raden 
van Nieuw-Nederland en de Commisfarisfen 

van 


“_C53) Conduite des Frangois par rapport à Ja Nouvelle 
Feosfe , traduit de l'Anglois avec des notes d'un Francois, Lois 
‚dres 1755. Pag. 103 


fl 57) 


van de Vereenigde Sraten van Boston, New= 
Plijmouth, New-haven en Hartfort, deels 
over,de Limietfcheiding , deels over bijzon- 
dere beleedigingen der ingezetenen onderling, 
die gefchapen ftonden tot openbare dadelijkhe- | 
den over te flaan. De Bewindhebberen der 
West - Indifche Maatfchappij gelastten den Di- 
recteur Pieter Stuivezand , om , door redelijke 
voorftellen “en eene Provifionele Limietfcheis 
ding, (ware ’t-mogelijk) het uitbarsten van 
vijandelijkheden ‚voor te komen. 

Ten gevolge daarvan was gemelde Direc- 
teur, die in-het jaar 1650 zich naar Hartfort 
had begeven , verfchenen op den Landdag , 
tot dat einde opzettelijk befchreven 5’ alwaar 
zeer vriendelijk gehandeld werd over de grens- 
bepaling der Nederlandfche en vr aan be- 
zittingen. 

_…Nasbet vertrek van pda fchijnt men 
salfs.de zaak in-ernstige overweging genomen 
te hebben, wijl er drie Gemagtigden werden 
afgezonden naar Nieuw - Amfterdam, ot nader 
met den Dire&teur in overleg te komen , ven 
de. begeerde. grensfcheiding: te: brengen tot be- 
fluit. En, dit gelukte in der daad, fchoon ten. 
nadeele van het onlochenbaar regt en vroeger 
bezitneming der Nederlanderen. 


ACE De 


Op het vaste Land zoude men eene lijn trek= 
ken uit de baai van Greenwich , vier mijlen 
van Stampfort, noordwaarts op twintig mijlen 
lang , mics tien mijlen verwijderd blijvende 
van de Noord - rivier. | 

De Nederlanders moesten echter met hunne 
gebouwen zes mijlen van de grenslijn afblijven. 

De Inwoners van Greenwich zouden’ voor als 
nog blijven onder het Hollandsch Beftuur: en 
de Nederlanders het land, dat zij nw bezaten; 
tot Hartfort toe , behouden , terwijl alle de 
Landen, aan beide zijden der Verfche - rivier, 
zouden blijven aan de Engelfchen. En zulks 
alles tot tijd en wijle er eene eindelijke be- 
{lisfing tusfchen Engeland en Holland zoude 
getroffen zijn. (54) 

Van deze fchikking , zoo billijk , als naar 
de omftandigheden te bedingen was, gaf de 
Diretteur Stuivezand kennis aande Vergade- 
ring van Negentien , bij zijnen brief vän den 
26 van Slagtmaand 1650, bor 

Gedurende de twisten der Nederlandfche en 
Engelfche volkplantingen in America , waren 
de oneenigheden in Engeland in openbaren 
Oorlog uicgeborsten. Het Parlement had ge= 

zer 


_£3a) Groot Placaatboek;, ID. bl. 1278. 


nnn en tE B WE a 


ll 5D Je 


gegepraald op den Koning. De ongelukkige 
Karel verloor op den g. van Sprokkelmaand 
1649 zijn hoofd op een fchavot , terwijl het 
roer der regering overging in handen van den 
dweepzieken en onverzettelijken Cromwel, 
eenen man, wien de Nederlandfche nu erkende 
onafhankelijkheid en voorfpoed zoo zeer in de 
oogen flaken , dat het ligrelijk te voorzien ware, - 
dar een openbare vredebreuk daarvan het gevolg: 
wezen moest : te meer, nadat de Algemeene 
Staten geweigerd hadden zijnen Gezanten ge 
hoor te geven, enzijaan den Prins van Wallis 

(naderhand Karel den II) zoo na vermaagfchapt 

aan het Huis van Oranje „ een veilig verblijf 

in deze Landen hadden toegeftaan. 

Zoodanig waren de omftandigheden in ’t begin 
van het jaar 1651, toen de brief van den Die 
reéteur Stuivezand ter kennis van de Alge- 
meene Staten gebragt werd. 

Het Gezantfchap, 't geen in’ laatst van die 
zelfde jaar naar Engeland gezonden werd, om: 
de reeds begonnen vijandelijkheden te ftuiren, 
kreeg in last, om ook hetftuk der Grensfchei- 
ding in America aan het Engelsch Parlement 
voor te ftellen : maar men was daar zoo onge 
zind , om met dit Gemeenebest eenig redelijk 
vergelijk te treffen , dat men zelfs geheel nieuwe 


en 


— 60 == 


en onredelijke voorflagen deed, die op niets 
minder dan op de geheele vernieling van Neêr- 
lands Koophandel en Zeevaart uitliepen, ja 
zelfs op eene heerfchappij ter Zee, 

En zoo werden de zaken flepende gehou- 
den tot aan het einde van Bloeimaand 1652, 
waarop de bekende ontmoeting voorviel tus= 
fchen de Nederlandfche en Engelfche Admi- 
ralen Zromp en Blake, voor Douvres , en 
de Hollandfche Gezanten genoodzaakt waren 
vruchteloos te vertrekken. (55) 

Na eenen hardnekkigen tweejarigen Oorlog, 
werd men ter wederzijde het vechten moede, 
en floot dus (nadat door Holland de bekende 
Acte van Seclufie vastgefteld en aan den Engel- 
fchen Protector was overgegeven) tusfchen 
dezen Staat en Engeland den Vrede den 15 
van Grasmaand 1654, zonder dat in de Vredes 
voorwaarden eenig uitdrukkelijk gewag van 
de Noord - Americaanfche overeenkomst en 
grensfcheiding gemaakt werd. (56) 

De zaak echter. was in het Vaderland niet 

ver- 


C55) Vuderl. Hist, XII, bl. 215-219. Vergelijk Notulen van 
Zeeland, 22 Febr. 1652. Den 4 Maart 1653 besloten Hun Hoog 
Mog. dat er geën Mandementen van appél zouden worden vere 
eend van Sententiën, in Nieuw - Nederland gewezen. 


(561 Groot - Placaatboek Il, D, bl. 522, Verbaal van Bevers 
aingk, bl 857e 


(61 )— 


vergeten. Bij eenen brief van den eg va 
Herfstmaand 1654 zonden Bewindhebberen aan 
de Algemeene Staten het ontwerp der Limiet- 
fcheiding van den jare 1650, met eene figura- 
tive kaart, verzoekende, dat dezelve in han- 
den der Gezanten (die inmiddels in Engeland 
gebleven waren , om over een verdrag van 
Zeevaart en fchavergoeding te handelen) ge- 
iteld mogt worden, om daarvan het noodig 
gebruik te maken; (57) waartoe ook bij Hun 
Hoog Mogenden werd besloten, zonder nog- * 
tans de Grensfcheiding te Hartfort vastge= 
feld, goed te keuren , het zij dan, dat zij 
daarop eenige bedenkingen maakten, het zij 
dan dat zij het ontijdig hielden, zich daar- 

omtrent uittelaten. an 
De Nederlandfche Gezanten ftelden dan ook 
aan de Engelfche Gemagtigden, onder voor- 
waarde van wederzijdfche goedkeuring , voor, 
om of de meergemelde Grensfcheiding van 
het jaar 1650 aan te nemen, of wel om deze 
op te dragen aan de beslisfing van de Regerin- 
gen der beide Volkplantingen in America, als 
beter met de zaak bekend, en zoo als zij tot 
onderlinge rust en welvaart best zouden oor- 
deelen : onder goedkeuring echter der beide 
Ge- 


C57) Verbaal van Beverningk bl. Goa, 


Gemeenebesten. (58) Zij gaven hiervan ketie 
nis aan de Algemeene Staten, bij hunnen brief 
van den 27 van Slagtmaand 1654; zich nogtans 
beklagende, dat men hen -niet had voorzien 
van de noodige bewijzen aangaande de eerfte 
bezitneming der Nederlanderen en den koop 
van landen van de Inboorlingen, gelijk mede 
van een wettig bewijs der aangegane grensfchei- 
ding; terwijl men aan de zijde der Engelfchen 
voorwendde onkundig te zijn, dat deze Staat 


eenige bezitting had in die ftreken, of dat er 


eenige grensfcheiding beftond , waarop men 
zich dezerzijds beriep; in allen gevallen, een 
veel vroeger bezitregt, dan dat der Hollanders, 
ftaande houdende. (59) 

Ik vind geen verder gevolg dezer onder- 
handelingen, dan alleen , dat de Algemeene 
Staten op den 22 van Sprokkelmaand 1656 
de grensfcheiding goedkeurden, met oogmerk 
waarfchijnlijk , om daarmede te bevorderen 
de onderhandelingen , die tusfchen de West- 
Indifche Compagnie en de Stad Amfterdam, 
wegens de overneming van een deel van Vieuw- 
Nederland , plaats hadden. (60) Nieuw 

C38) Ibidem bl. 688. 
(59) Jhidem bl. 698. 


€60) Groot - Placaathoek DI. De bl, 1273. Nadat ik dit 
Ver- 


‚—_l 63 Je 


Nieuw-Nederland afgeftaan aan de Stad 
Anfterdam. 


Trouwens de kamer Amfterdam , (aan 
welke door de Vergadering van Negentien het 
beleid der zaken van Nieuw- Nederland fchijnt, 
opgedragen geweest te zijn) geen kans zien- 
de, om langer te voorzien in de kosten van 
‘tbeftuur, en vertrouwende, dat hetgezag van 
Amfterdam bij de Algemeene Staten , krach= 
tiger middelen tot onderfteuning der volk= 
planting zoude daarftellen en invloed genoeg 
hebben om de gefchillen over de grensíchei- 
ding uiet den weg te ruimen, toonde zich ge- 
negen om een gedeelte harer bezitnemingen 
in Nieuw-Nederland, over te laten aande ftad. 
Amtterdam , en wel , gelijk mij voorkomt, 
bepaaldelijk dat gedeelte tgeen tusfchen de 

Zuid- en Noord-rivieren was gelegen, en dac 
bij de W.L Maatfchappij, (gelijk in de No- 
tulen van den Raad van Amfterdam van 3 

Maart 
Verhaal der binnenlandfche twisten gefchreven had, zijn mij in 
handen gekomen she Collections of the New-York Historical 
Society, in welker Eerste Deel pe 189—303 men vindt eene 
Verzameling van Brieven en andere ftukken , gewisfeld tusfchea 
de Nederlandfehe en Engelfche Beftuurders in Noord- America, 
loopende van het jaar 1646 tot en met 1663, en: overgenomen 


Wit Ebenezer Haaùrd’s Historical Collections » die zeer veel 
licht verfpreiden over de gebeurtenisfen in aat tijdvak. 


en 


Maart 1656 gelezen wordt) titwlo emptionis 
geregtelijk werd bezeten. 

De Regering, het belang der Volkplanting 
kennende, begreep dat, door de bebouwing 
derzelve, alles zoude kunnen verkregen wor- 
den, ’t geen nu uit de Oostzee moest worden 
gehaald, zelfs Scheepsmasten, en kwam wel- 
haast met Bewindhebberen in onderhandeling ; 
met dat gevolg, dat de koop doorging in Len- 
temaand van het jaar 1656, voor eene fomma 
van zeven maal honderd duizend Guldens. (61) 

Na dat door de Algemeene Staten deze 
onderhandeling was goedgekeurd, werden zes 
gemagtigden door Burgemeesteren benoemd, 
die de Volkplanting zouden befturen. (62) 
Ook beraamde de Regering van Amfterdam 
eenige voorwaarden ten behoeve van zulken, 
die zich in de Volkplanting zouden willen 


nederzetten. (63) 
Hier- 
C61) Je Clercq Gefch. der Vereen, Nederl. III, D. bl, 1294 
Het Accoord zelve is te vinden in * Muniment Register van 
Amfterdam B. f. 118. fegg. Gelijk althans in de Notulen ten 
Rade van 12 Julij 1656. bl. ror gezegd wordt. 
(62) De Directeurs van Nieuw-Nederland waren de Heee 
ren Coenraad Burch, Raad en Oud - Schepen van Amfterdam, 


Hendrik Roeters, Upper- Commisfaris van de Wistelbank , Eduard 


Man, Izaac van Beek, Hector Pietersz. en Johan Taijfpil. 

„(63 ) Men vindt deze voorwaarden achter de bier voren aange- 
haalde Befchrijving van Nieuw-Nederland door A. van der Donck 
enin she Collections of the New-York Historical Societije T, 1. p. 291e 


C 65 )- 

Hiertoe bood onverdraagzaamheid in den 
Godsdienst weder gedienftig de hand. Meer 
dan drie honderd Waldenzen, om de vervol- 
ging van den Hertog van Savoijen te ontgaan 
naar Amfterdam gevlugt , en daar voorzien 
van ’t noodige, vertrokken nog vóór den win- 
ter naar Nieuw- Nederland , wordende, in 
Lentemaand des volgenden jaars, nog door 
drie honderd anderen, en wat later door nog 
een aanzienlijk getal lieden van onderfcheis 
den rang gevolgd. 


Twisten met de Kolonisten in Virginië 
en de Zweden. 


Hooggaande twisten hadden, gelijk wij hier, 
voren zagen, verfcheiden jaren lang tusfchen 
de Nederlanders en hunne noordelijke Naburen 
beftaan; echter was de vrede gelukkig bewaard 
gebleven tusfchen hen en de zuidelijke Kolo- 
nisten in Virginië (64). Hiertoe had mis- 
fchien onderling belang medegewerkt, en wel- 
ligt overeen{têmming van ftaatkundige gevoe- 
lens, vooral na den dood van Koning Karel den [, 
wiens gunstbewijzen zij zoo zeer waardeerden, 
dat zij het gezag van Cromwel weigerden te 
WIL peen. E ers 


(64) VAN BEVERNINGK 1. e. bl, 603, 


tf 66 Jee 


erkennen. En toen deze in 1651. eene fterke 
Vloot ter beteugeling der Virginiërs had afge= 
zonden , ontzagen de Nederlandfche Planters 
zich niet, om met hunne fchepen , die daar bij 
toeval lagen , den wederftand hunner broede- 
ren te onderfteunen , fchoon vruchteloos. (65) 
… Ten aanzien der Zweden, die ter wederzijde 
der Zuid-rivier en in Nieuw-IJerfeij woon- 
den , laat ons de Gefchiedenis eenigszins in het 
duister. Het komt mij echter voor, dat zij, 
met wederzin met de Nederlanders vereenigd, 
flechts gewacht hebben naar eene bekwame 
gelegenheid , om hunne vorige regten têrug te 
nemen en hunne onafhankelijkheid ftaande te 
houden: dat zij, om dit oogmerk te bereiken, 
zich hebben bediend van de verwarring, die, 
na den val van Koning Karel E. in het jaar 1649 
in het Gouvernement van Virginië plaats had en 
vooral in Engeland : (66) dat zij bovendien 
de Inlanders hebben aangezocht, om met hen 
afzonderlijk te handelen en een verbond van 
vriendfchap te fluiten, gelijk zulks hun gelukt 
isin het jaar 1654: en dat zij eindelijk de fterk- 
ten langs de Zuid-rivier, waaruit de Neder- 
landers reeds vóór de komst der Zweden, door 
de 
(65) Histoire de la Virginië, p. 81. Amft. 1707. 

€66) BACHIENEOPHUBNERd/gem, Geograpbie, V.D. ble 673 


me Jee 


de. Wilden verdreven waren , bezet en hesdald 
hebben». EE, 
cd Onder, ns oke behoorde hen fort Caf- 
wir. „Het, Jag aan,den, wester - oever der-Zuids 
rivier benedenwaarts, tegen over Helfingburg, 
Het was zeer vervallen en voor de onzen van 
groot belang. Men befloot dus tot deszelfs 
berftelling ‚ en waarfchijnlijk ook tot de herr 
overing „der andere {terkten „ aan die rivier ge= 
legen, Of dit oogmerk bereikt: zij „ is mij nief 
gebleken, noch ook of er tusfchen de Neders 
landfchesen Zweedfche Kolonisten vijandelijk» 
heden zijn voorgevallen; maar wel , dat de 
Virginifche Planters, {het zij dan dat zij door 
de Zweden waren opgehitst, het zij dat hun 
bet herftel. van ‘het fort Cafsmir gevaarlijk 
voorkwam „) onder aanvoering wanden Colonel 
Nathanaël Utie, hetzelve aangevallen ven ge- 
fiecht hebben in herfstmaand. 1654. (67) 
„Nu zouden „naar het ‚verhaal van eenen 
Zweedfchen Schrijver, (68) «de twisten tuss 
B 5 fchen 


gn 
“(67) pr ere ftukken, berustende ten Raadhuize van Amtter= 
m , genaamd Declaratie en Manifest aan Gouverneur cen Raden 
van Marijland ,6 Oct. 1659. en Extra uit bet Journaal van 
Bugustine Heerman — aangaände de pretentie op de Zuüid-riviir 
daor Colonel ‚NU TIE. 


(68) Tu. comr. HOL M „ hier voren aangehaald in het 1, Deel 
der Colleâions of the New-York Hist, Society P. $52 


—_( 68 Daz 


fchen de Nederlanders en Zweden door tuss 
fchenkomst der Gouverneurs Stuivefand en 
Rijfing zijn bijgelegd , met geen ander gevolg 
echter, dan dat eerstgemelde, tegen het vrê- 
des verdrag aan, in het volgend jaar de vijan= 
delijkheden hervat, en, met zeven fchepen en 
6oo à 7oo gewapende mannen de Zuid- rivier 
opgevaren zijnde , a!le de Zweedfche forten 
zoude hebben weggenomen, bijzonder de Ves- 
ting Christiania, na een beleg van veertien 
dagen , nemende alle de Krijgs- Officieren en 
de voornaamfte Ingezetenen in verzekerde be= 
waring, die vervolgens naar Nieuw - Amfter- 
dam en van daar naar Holland zouden zijn op- 
gevoerd. 

Streng buiten twijfel zoude deze maatregel 
geweest zijn , en misfchien niet zonder beríse 
ping. (69) Althans liet de Koning van Zwe- 
den niet na zich over het wegnemen der forten 
bij de Algemeene Staten te béklagen. (7o) Het 
komt mij echter waarfchijnlijk voor, dat het 
gedrag der onzen door de omftandigheden ge- 
wettigd werd, daar de goede verftandhouding 

tus- 


(69) Karm Reis door Noord-America 1. D. bl. 6 en bl, 218 
tot 223. alwaar hij eenig licht veifpreidt over den foberen ftaat der 
eerste Zweedíche Planters en derzelver zeden en gebruiken. 


(ro) Notulen van bellaud 24 Maart 1658, 


nen mennen 


rde vn nr nen 


=( 69 ee 


tusfchen de. Zweden en de Indianen de aanlei« 
dende oorzaak van den vernieuwden twist 
fchijnt geweest te zijn. Trouwens, in Herfst- 
maand van het jaar 1655, werd het fort Cafi- 
mir aangevallen door meer dan zoo Indianen , 
door de Zweden denkelijk daar toe opgehitst, 
Het was er echter zoo ver af, dat zij de Ves- 
ting tot de overgaaf konden dwingen (71), 
dat deze zelfs door hunne verdedigers verfterke 
en Nieuwer-Amftel genoemd werd, terwijl het 
bevel daar over in 1656 door de Directeurs 
van Nieuw-Nederland te Amfterdam „ werd 
opgedragen aan Johan Alrichs, die er nog- 
tans, daar hij fchipbreuk had geleden op het 
Lange-Eiland , eerst in Grasmaand des vol- 


genden jaars aankwam. (72) 
Omindigheden van Nieuw - Nederland, 
federt de Oorlogen tusfchen de Neder- 
landers en de Engelfchen. 


Ondertusfchen waren de kosten van het on= - 
derhoud der Kolonie , waarfchijnlijk door de 
| E 3 Ha) CAVE 

Len Hollandfche Mercurius 1658, bl. 113. 


(72) Blijkens Papieren ten Raadhuize van Amfterdam. Alriche 
was in December 1656 uit Texel vertrokken, en na gefeden Schip. 
breuk op ’t Lange -Eiland in April 1647 met r28 zielen in ’t fore 
Cafimir aangekomen. 


Ne 


—_( 70 )= 


vermeerdering ‘der verdedigings - middelen’; 
verre geloopen buiten de rekening der Rege- 
fing van Amfterdam ; zoo dat zij in het jaar 
1660 in overweging nam , om Nieuw -Neder= 
Jand weder over te laten aan de West=Indifche 
Maatfchappij, die nogtans niet BE, was 
daarin toe te treden, 

Men moest zich dus eenige opofferingen 
getroosten, in de hoop vah eenmaal de vruch- 
ten daarvan te zullen plukken. En in der 
daad : de zaken der Volkplanting kwamen dl- 
lengskens op eenen vasten voet, en de voor- 
deelen begon men er van te genieten. De 
Scheepvaart en Koophandel op die Landftreek- 
pamen toe zoodanig, dat, bijaldien ‘de oór- 
log met Groot- Brittannie in het jaar 1664 niet 
ontvlamd ware , Nieuw-Nederland , welks 
rijkdommen en voortbrengfelen men mer die der 
Oost -Indifche Bezictingen, waarfchijnlijk ten 
onregte, meende te mogen vergelijken, (73) 
eene goudmijn voor Amfterdam en den geheelen 
Staat der Vereenigde Nederlanden zoude ge- 
worden zijn. (74) 

War hiervan ook wezen moge, de Kom- 
mis- 


(73) Naar het oordeel van Bewindhebberen der We. IL _C. te 
zien bij BEVERNINGK J. ec, bl. 604. 


(74) WAGENAAR Befchrije. van Amf?.l. D,bl. 594 ,in fol 
Ea 


EED Jee 


misfarisfen en Direêteuren over de Zuid- rivier 
in Nieuw-Nederland toonden zich genegen in 
het jaar 1663, om de helft der Kolonie vande 
Stad over te nemen. De Graaf d'Estrades 
fchrijft in eenen zijner brieven, (75) aan de 
Gemagtigden van Amfterdam, dat het niet in 
de magt der Staten ftond om hen Nieuw - Ne- 
derland te doen af{taan, waaraan zij, boven 
de koopfom van. zevenmaal honderd duizend 
Guldens, nog twee Millioenen hadden te koster 
gelegd, en waarvan de Stad Amfterdam jaars 
lijks, na aftrek van alle- onkosten, ruim zestig 
duizend ‘guldens aan renten inzamelde. 
Doch deze voordeelige uiczigten waren juist 
oorzaken van het verlies der Volkplanting ; 
want, in het begin reeds had hare ontdekking in 
het jaar 1609 door Henrij Hudfon, als ook hare 
vestiging n uitbreiding, de afgunst der En- 
gelfchen gaande gemaakt, ontaardende, voor- 
al federt den tijd van Cromwel, in eene verbit- 
tering tusfchen de twee Natiën, die, fchoon 
ongelijk in magt en volkrijkheid, fchoon zelfs 
door banden van Godsdienst en Staatkunde ver- 
pligt elkander te ontzien, echter voor afkeer 
, E 4 en 
25) Het is een Brief van den Graaf d'Estrades aan Lionne 
van den 17. Sept, 1665, te vindenin de Memoires D'ESTRADES 


E.D. El, 320, 


—_ 


en winzucht zachtere gevoelens deden wijken ; 
hoedanige indrukken de Volkplantingen gre- 
tiglijk overnamen. 

De Direfteur van Nieuw - Nederland had 
inmiddels alles gedaan om den vrede te bewa- 
ren, zich houdende aan de grensfcheiding van 
het jaar 1650 5 bij een uitdrukkelijk Bevel- 
fchrift voorziende in de misbruiken , die inge= 
flopen waren bij het verkrijgen en vervreemden 
_ van gronden. (76) 

Voorzigtigheid en goed beleid mogen door 
zulke en andere middelen hier en daar hebben 
gezegepraald boven de ondernemingen des ge- 
welds: die van Zartfort echter werden allengs- 
kens onverzettelijker , en alle pogingen toe 
minnelijk vergelijk vruchteloos. Te vergeefs 
beklaagde zich de DireCteur Generaal Stuive. 
„fand bij het Congres, of de algemeene Verga- 
dering der vier Engelfche Volkplantingen „ in 
Wijnmaand 1663 te Boston gehouden , wer- 
waarts hij zich in perfoon had begeven. Te 
vergeefs werden de ondernemingen van die van 
Hartfort afgekeurd door de afgevaardigden van 
Boston, New- Plijmouth en New- Haven. Zij 
bleven onverzettelijk , bewerende, dat deze 
gefchillen niet betroffen de algemeene Verga- 

des 


€76) Holl. Mercurias 1653, bl 43 


el 73 Àe 


dering , maar alleen die van hunne bijzon- 
dere Kolonie. Te vergeefs begaven zich ook 
Gemagtigden van Direéteur en Raden van 
Nieuw - Nederland derwaarts, waar zij alle 
pogingen aanwendden tot bewaring der rust en 
eenigheid onderling: doch vruchteloos. Die 
van Hartfort verklaarden geen Nieuw - Neder- 
land te kennen, de bezitneming der West- In- 
difche Maatfchappij te houden voor onwettig, 
_als niet fteunende op eenig Patent des Konings, 
van Engeland, en mitsdien voornemens te zijn 
hunne Planraadjen uit te breiden naar goedvin- 
vinden , ja zelfs geheel Nieuw - Nederland in 
te nemen met geweld , zoo men beftond zich 
tegen hen te verzetten. Gedurende de onder- 
handelingen te Boston ondernamen eenige ijve- 
raars de Hollandfche Dorpen tot muiterij op te 
zetten, terwijl de Wilden van Z/opus de grootfte 
wreedheden bedreven „ door fommige Neder- 
landers in hunne buurt te vermoorden , han- 
gende de hoofden voor hunne hutten op. 
's Gravezande en Heemftede, dorpen op het 
Lange- Eiland, werden dus ook overgehaald 
den Koning van Engeland te erkennen. Die 
van het dorp lisfingen echter, fchoon meest 
uit Engelfchen beftaande, bleven getrouw aan 
hunne oude Meesters, zeggende, dat zij, door — 


E 5 de 


CC 24 JD 


de Staten Generaal wel befchermd zijnde ge- 
weest, niet gezind waren anderen te erken- 
nen. En alzoo ontftond in de Volkplanting 
de grootfte tweefpalt en verwarring. (77) 

Welke aandoening de mishandelingen der 
Engelfchen verwekten in de Volkplanting, is 
ligtelijk af te nemen uit den brief van Bewind- 
hebberen der West- Indifche Maatfchappij aan 
de Algemeene Staten van den eo1. van Louw- 
maand 1664, in den Hollandfchen Mercuriuf 
van dat jaar woordelijk en bij „Zitzema hoofd- 
zakelijk te vinden, (78) 4 

Voorziende dat hun een dergelijk lot over 
her hoofd hing als de Nederlandíche Planters 
in Brazil, die eindelijk naakt en berooid over- 
gelaten waren aan de genade der Portugezen, 
zonden ‘zij eenige gemagtigden naar den Haag 
om de nadrukkelijkfte vertoogen te doen, zoo 
aan de Algemeene Staten als aan de Bewindheb- 
beren , verzoekende , dat in hunne bezwaren ten 
fpoedigften mogt voorzien worden , door de. 
vastftelling eener billijke grensfcheiding en het 
nemen van krachtdadige voorzorgen, om de 
gevreesde geweldenarijen te fluiten, 


In 


(77} Holl. Mercurius 1663 bl. 168. en anno 1664, bl. ro en 13. 


(23) ArtrzemaAV.D. bl. 64. Holl. Mercurius 1664 p. 15 EN 24e 
Dollands Rijkdom, Il. D. bl. 146, 


ef 75 Je 


In her begi van be nti desjaars 16645 
kwamen -deze:klagten in; en men befloot de 
zaak doófr-Gemagtigden te doen-onderzoekenz 
maar de ingekomene tijdingen der veroveringen: - 
door den Engelfchen Admiraal Holmes maakten: 
welhaastalle verdere beraad{flagingennoodeloos. 

‚ Dan „ keeren wij terug naar Europa’, en 
zien wij ; wat-daar satan zij 


NieurÂ: NN siBriand door de: Eneëlfehen pere, 
…overd in mia en In en afgeflaan. 


edet er Karel de IL in her jaar 1660; 5 
den Britfchen troon had beklommen; had men 
billijk mogen; verwachten „ ‚dat de vrede. met 

dezen Staat, waaraan zijne Majesteit „zulke 
| groote verpligtingen. had, langdurig zoude ge= 
weest zijn: maar het bleek al fchielijk „ dat de 
‚weigering, om den jongen Prins van Oranje tot, 
Stadhouder, aan te ftelien „den Koning. zeer, 
mishaagde; en dat /hij niet dan fchoorvoetende 
kwam tot‚het Verdrag, dat in het jaar 1662 
tusfchen de, beide Staten gefloten.-werd. (79) 

„Om zich te dekken tegen den wrok van En- 
geland, daar men weinig genegenheid toonde 
om zich aan het BEE Tradaat te houden EN 


ver= 


È 


(79) Vaderl. Hist. XIIL D. bl. 47. 


el NG 7D 


verbond zich de Staat wel met den Franfchen 
Koning Lodewijk den XIV: doch deze, te on= 
vrede over eene geheime onderhandeling tus- 
fchen dit Gemeenebest en Spanje, ftookte Kas 
rel den [Is onder de hand op „tegen dezen Staat, 

Welhaast borsten ook buiten Europa de 
vijandelijkheden uit. De Hertog van Ijork, 


‘s Konings broeder, was in het jaar 1663, met: 
eenige fchepen uitgezonden naar de kust van 


Afrika , en had in last (80) om Kaap Kors te 
nemen en vervolgens Nieuw - Nederland, De 
onderneming flaagde gelukkig, In Sprokkel- 
maand van het jaar 1664, vielen verfcheidene 
Nederlandfche Schepen en Sterkten langs de 
kust van Afrika in handen des Vijands, die 
daarop den fteven wendde naar Amerika. De 
Engelfche magt was aanzienlijk : wederftand 
met fchijnbaar geluk onmogelijk: zoo dat op 
den 27 van Oogstmaand 1664 , Nieuw-Amfter- 
dam zonder flag of ftoot overging aan de Engel- 


fchen , die welhaast geheel MVieuw - Nederland 


vermeesterden , benevens de Eilanden 7abago 


en St, Euftatius. (81) Zij noemden het aldus 
be- 


(80) Dit erkende zelfs de Koning openlijk; vergelijk Brieven 
san de Wit IV, D. bl. 387. 
(81) Paderl. Hist. XUI. D. ble 118. De voorwaarden der Ka- 


pitulatie van Nieuw - Nederland vindt men in den Mell, Mercurius 
1664» 


<a | 


bemagtigd Land New-York, en gaven denzelf* 
den naam aan de Hoofdpläats Nieuw - Amfiers 
dam. + 

_Zoodra de tijding van dit verlies in Holland 
kwam , gaven de Bewindhebberen der West- 
Indifche Maatfchappij ér ‘kennis van aan de Al- 
gemeene Staten, op den 24. van Wijnmaand 
1664. Hun Hoog Mogenden ontvingen dit 
Verflag mer leedwezen, en zonden affchriften 
der Memorie van Bewindhebberen aan de on-. 
derfcheidene Provinciën, dezelve aanmanen- 
de “om door fpoedige Confenten de noodige 
Geldmiddelen daar te ftellen tot voortzetting 
van den oorlog en tot afwering van verdere 
onheilen , zoo binnen als buiten Europa: ter: 
wijl de Ambasfadeur van Goch in Engeland 
werd aangefchreven, om de krachtigfte voor- 
ftellen te doen bij den Koning, tot teruggaaf 
der ontnomen Koloniën en tot voorkoming van 
dergelijke ondernemingen. Dan met welk leed. 
wezen dit verlies hier te lande ook vernomen 
werd, gelijk men buiten ftaar geweest was om 
het te verhinderen, zoo was mén echter niet 
gereed om het verlorene te hernemen. Amfter= 
dam fcheen zich bovendien dat verlies te ge- 


troos= 


1664, Pp. 153. en in ’s Kort Verbaal van den Engelfchen Oorlog; 
Amit, 1667. bl, 28 en 29, 


troosten „in het vooruitzigt vaa driemaal, meer 
te zullen winnen , daar er bevelen. gegeven 
waren, om de bezittingen der Engelfchen in 
Oost- Indiën aan te. vallen „die -men vervolgens 
of zoude, blijven: behouden: of tegen Nieuw + 
Nederland. uitwisfelen, (82) „Meu leefde trous 
wens inde hoop „‚ dag. bij de Vredes -onderhan- 
delingen; ‚dig in her jaar 16655; onder het ber 
leid der.Franfche Gemagtigden > op bijzonderen 
last van Lodewijk;den X LV, ondernomen waren, 


het Gemeenebest. der Vereenigde Nederlanden 


berfteld zoude, worden in, het bezit van Nieuw: 
Nederland, datmen zoo ongaarne verloren ‘had, 
Ondersusfchen, had de Franfche Koning „op 
eigen gezag (83) aan de Sraren den voorflag 
laten doen om Nieuw-Nederland aan den Ko+ 
ning van Groot-Briccannië afte ftaan , mits 
‘hij hen in ’t bezit liet, vanhet eiland Poule: 
von &c. Men had echter hier te lande geene 
ooren naar dergelijke fchikkingen „ vooral ; 
daar men zich vleide, dat Frankrijk ook ein- 

(82) D'esTRADES memoires L. IL, p. 294. Ì 


(83) De Koning verfchoont zich deswegens in zijnen brief, aaa 
d’ Estrades wan den 17. Aug. 1665, zeggende „dat de Vredes- 
2 voorwaarden hem door den Raadpenfionáris pe wir waren aan 
„> de hand gegeven , ’t geen Z. M,‚ begeerde dat bij gelegenheid 
„, met overleg van DE WIT, den Staten wierd bekend gemaakt „ 
„ tot afwending van allen argwaan” Oeuvres de Louis XP 
T. HIL p. 315e 


PD Je 
| 
delijk zich tegen Engeland verklaren zoude. 

Twee jaren duurde: desoorlog : ter weder- 
zijde werd -dapper/gevochten. Eindelijk werd 
de Vrede te Breda gefloten op den 31. van 
Hooïmaand 1667, en daarbij bedongen ‚dat 
elk zoude blijven behouden de Plaatfen , Ster 
den en Sterkten „die. men-gedurende den oor- 
log aan elkander ontnomen. had, tot op den 
ao van Bloeimaand te voren. (84) 

Nieuw - Nederland, dat-nu-reeds drie jaren 
in handen der Engelfchen-geweest was , werd * 
dus volkomen en eindelijk -afgeftaan. «+ En zoo 
werd ineens verloren de vrucht van meer dan 
vijftig jare arbeids, met alle.de onnoemelijke 
geldfommen , die uit het Vaderland tot aanleg 
en verbetering der Volkplanting waren afgezon- 
den; verijdeld de vleijendfte vooruizigten van 
koophandel en welvaart; verarmd menigvul- 
dige Nederlandfche Geflachten , welker beftaan 
van ’t behoud der Volkplanting afhing. 1 

Hoe zeer men het verlies van dezë aanzien- 
lijke Volkplanting te regt betreurde, werd dir 
nogtans eenigermate verzacht door het nemen, 
der Engelfche Volkplanting Suriname in Len- 
temaand van het jaar 1667, door den Zeeuw- 

| fchen 


(84) Vader!, Hist. XII. D. bl, 265. 


—( 8o )== 


fchen Capitein Abraham Krijnszoon (85) dere 
Waarts door de Staten van Zeeland met drie 
fchepen gezonden; welke Volkplanting mits- 
dien , uit kracht der Bredafche Vredehande- 
ling, onder de heerfchappij van dezen Staat 
overging. (86) 

Zoo dikwijls wij aan Suriname, de eenigfte 
Nederlandfche -Volkplancing aan de kust van 
Guiana, denken, herinneren wij ons met dank- 
baarheid de nagedachtenis van deszelfs verove- 
raar, «Abraham Krijnszoon , onzen Zeeuw= 
fchen Landgenoot, die dezelve als eene ver- 
goeding voor het verloren ieuw - Nedertand 
aan de kroon des Vaderlands gehecht heeft, en 
nog daarmede doet prijken. 

Of ondertusfchen het verlies van Vieuw-JNe- 
derland door de vermeestering van Suriname, 
immers bij verloop van tijd, zij vergoed gewor- 
den , is moeijelijk te beflisfen. Dit is zeker, 
dat de afftand van eerstgemelde Volkplancing 
groote vreugde in Engeland veroorzaakte. 
Trouwens , daar door werd de fcheidsmuur 
weggenomen „ die de vereeniging der zuidelij- 
ke Koloniën van Engeland in Virginië met de 

noor= 


(85) Zie nopens dezen dapperen Zeeuw DE LA RUÊ Zeld» 
baftig Zeeland. bl. 190. 

(86) Paderl. Hist. 1. Cc. ble 496.) HARTZINCK befobr. van 
Guiana. U. D. bl, 585. 


De 


noordelijke Koloniën verhinderde: daardoor 
werd eet nieuw vak van Landbouw en Koop- 
handel geopend en, een gevaarlijk nabuur uit 
den weg geruimd, 

In deze uitzigten echter openbaarde zich we- 
derom de onftandvastigheid der ondermaanfche 
zaken. De tegenzin, waarmede van de Engel- 
fche zijde de Vrede gefloten was „deed ver- 
moeden, dat dezelve niet langdurig zoude we- 
zen. Welhaast ook ont{tond er gefchil over 
het ftrijken der vlag, ’t geen het oorlogsvuur 
_nog heviger dan immer te voren deed ontbranden, 


Nieuw - Nederland door de Nederlanders her- 
nomen, doch weder terug gegeven. 


In het jaar 1672 werd de Staat overvallen, 
niet alleen door de Kroonen van Engeland en 
Frankrijk, maar ook door de Bisfchoppen van 
Keulen en Munfter. 

Aanzienlijk waren de verliezen te Lande: 
ter Zee echter werd de eer van ’s Lands vlag 
mannelijk gehandhaafd. 

De Kapitein Cornelis Evertfen, Zoon van 
den gefneuvelden Vice - Admiraal van den- 
zelfden naam, in ’c laatst van het jaar 1672 , 
door de Sraten en de Admiraliteic van Zeeland 
UI DEEL. F | met, 


hd 


—( 82 Dn 


met eene kleine Vloot naar de West- Indiën 
gezonden , ftevende naar de Engelfche Koloniën 
in Virginië, alwaar hij verfcheidene Schepen 
nam of verbrandde. Te Martinigue een (mal- 
deel van vier,Schepen van Oorlog, door de 
Admiraliteit van Amfterdam onder her bevel 
van den Kommandeur Jacob Binkes (87) uitge- 
zonden , ontmoetende , vereenigde hij zich 
daarmede, nemende eene groote menigte En- 
gelfche en Franfche Schepen. 

En nu wendden Ewertfen en Binkes den fte- 
ven naar Nieuw - Nederland, De Stad New- 
York was voorzien van veertig flukken gefchur, 
doch de Gouverneur afwezig , zoodat er eenige 
verwarring plaats had, en de bemagtiging ge- 
fchiedde zonder grooten tegenftand. Alle de 
Zeehavens werden almede ingenomen, en ver- 
volgens de geheele Volkplanting , waar aan 


door den overwinnaar de aloude naam van 


Nieuw - Nederland werd wedergegeven. Dit 
gebeurde den g. van Oogstmaand van het jaar 


1673. (88) gitte 
E N 


(87) PJecob Binkes was een dapper Zeeman, en fheuvelde 
in Slagtmaand 1677, ter gelegenheid, der werovering van Zobago 
onder den Graaf p'esTREES, zie Wader!. Hist. XIV. D. bl. 376, 
491 en 443. en Leven en Daden der Zeebelden, bl 438. 

(88) Notulen van Zeeland 1673. bl. 176—179, En van 1674 
bl. 21 en 24: Holl.- Mercurius 1675) P. 179—2Ó4. Aanmerk, 
vp de Wader l. Hist. XIV. D, bl io. 


ee 0e Jae 


Welk eene vreugde deze heerlijke ‘zegepraal 
onder de Nederlandfche Volkplanters verwekte, 
voor zoo verre zij in de Kolonie gebleven was 
ren; is-ligtelijk op te maken. De dappere 
Evertfen „op ’t behoud der Volkplanting be= 
dacht , zal buiten twijfel in het beftuur voor-= 
zien en eene behoorlijke bezetting uit de Lands 
foldaten , die hem waren ‘medegegeven, in-de 
Hoofdplaats en waar zulks noodig was, gelaten 
hebben ; zorgende bovendien , dat nog twee 
gewapende Schepen! ter meerdere beveiliging 
daar bleven liggen. 

De Regering van ’t veroverd New - York; 
thans genoemd Nieuw - Oranje opt eiland 
Manhattans (89) , gaf bij eenen uitvoeris 
gen brief van den 8. van Herfstmaand 1673 
kennis aan Hunne Hoog Mog. van deze gewig- 
tige gebeurtenis, daarmede afzendende den Heer 
Cornelis van Ruijven, die verfcheiden aan 
zienlijke ambten in de Kolonie bekleed had 

is en 

C 89) De Regering benoemde zich Burgemeesteren en Schepe- 
men der Stede Nieuw -Oranje opt Erland Manhattans in Nieuws 
“ Nederland, en beftond uit de, navolgende pexfoonen :- Anthonij de 
Mill , Johannes de Rijster, dAegidius Luijck, Johannes van 


Brug of Bure, Michiel Beeckman, Jeronimijs Ebbink, Jacob 
Kop, Laurens van de Spiegel, Guilliam Verplanck. Î 
Deze brief is mij vriendelijk medegedeeld door Jonkheer, 
gn DE JONGE, Adjunct- Archivarius van het Rijk der Neder- 
tanden, dien ík voor dit en andere berigten mijneu dank beiuig. 


De 


en volkomen bekend was met den ftaat der 2á= 
ken : doch een zware ftorm, die Schip en le- 
ven bedreigde, hem eene haven van Nieuw- 
Engeland hebbende doen binnen loopen , werd 
hij met een’ naderen brief , van den ro van 
Louwmaand 1674, andermaal naar Nederland 
afgevaardigd. 

Bij dien brief wordt te kennen gegeven , dat het 
God behaagd hebbende de wapenen van den Staat 
zoodanig te zegenen, dat de ganfche Provincie 
van Nieuw-Nederland , beftaande uit drie Steden 
en meer dan dertig dorpen, tot groote vreugde 
der Ingezetenen onder de gehoorzaamheid harer 
wettige Overheden was wedergebragt , men 
groote voordeelen voor het Vaderland daaruit 
meende te mogen voorfpellen ; vooral , indien 
eenige huisgezinnen, die door den overval der 
Franfchen fchier van alles beroofd waren, zich 
in Nieuw-Nederland zouden willen nederzetten ; 
en men hen, gedurende het eerste jaar, wilde 
te gemoet komen: dat deze Provincie , die 
bijna niets dan volk van noode had om den land- 

bouw voort te zetten , daardoor zoodanig in 
waarde zoude toenemen, dat zij in *t vervolg 
van tijd voor ’t Vaderland zoude kunnen die- 
nen tot eene koornfchuur en bergplaats van 


vele moodzakelijkheden, die nu gewoonlijk uit 
de 


kr 85 


de Sond gehaald werden; hebbende de Land: 
ftreek de Efopus, beftaande uit drie dorpen , in 
het vorige jaar reedsuitgeleverd omtrent 25,000 
fchepels koorn: dat Curacao en Suriname in- 
middels in de behoeften van Nieuw - Nederland 
zouden kunnen voorzien, en zij daar hunne wa- 
ren vertieren: dat Nieuw - Nederland voor Sche- 
pen’, omde West kruifende , zeer gelegen 
was om er hunne prijzen op te brengen: dat 
men bovendien aldaar in ftaact was om het -oog 
te houden‘op het gedrag van Engeland, ‘t geen 
eens meester wordende van het Noordergedeelte 
van America, in ftaat zoude zijn, om buiten ken- 
nis van andere Mogendheden, aldaar Schepen 
van oorlog uit te rusten, ten einde daarmede 
den Staat of deszelfs Bondgenooten te“ overval- 
len : dat bij dit alles kwamen de groote voor- 
deelen van den Bever- en Pelterij-handel , bene- 
vens nogandere zaken, die mondeling door der 
HeervanRuijven zouden worden voorgedragen. 
Zij befloten, dat tot het herftel en behoud 
van de Provintie Nieuw - Nederland’ onmid- 
delijke hulp en voorziening noodig waren „ 
zonder welke zij gevaar liep van te bezwijken 
onder de aanflagen van hare menigvuldige En- 
gelfche en Franfche vijanden „van welke zij om- 
ringd was, en die niet zouden nalaten alte hun- 
3 | ne 


AC 46e Ì 


ze krachten in te pannen, om zich: over de 
zegepraal der wapenen van Hunne Hoog Mog. 
in dat werelddeel te wreeken , waardoor de 
Nederlandfche Natie, die daar te lande omtrent 
6oco à 7ooo man fterk was, niets anders dan 
eenen volkomen ondergang en verwoesting 
zoude mogen verwachten , verzoekende mics- 
dien, dat Hun Hoog-Mog. zich aan het be- 
houd dezer Provincie wilden laten gelegen lig- 
gen, en haar zoodanigen bijftand bezorgen , als 
tot haar behoud bevonden zoude worden te 
behooren. Dr N 
Intusfchen was Zwvertfen met zijne kleine 
vloot en verfcheiden prijzen naar Kadixvertrok- 
ken , alwaar hij in Wintermaand deszelfden jaars 
behouden aankwam, nadat hij het eiland ‘Sizt, 
Euflatius nog bovendien had bemagtigd. 
Gedurende dezen zeetogt was de ftrijd der 
verbonden Mogendheden zeer hevig en bloedig 
geweest, Geen wonder dat ’s Lands Staten, 
die geenen anderen Bondgenoot hadden dan den 
Koning van Spanje „ tot den vrede gencigd wa- 
ren. Zij deden dan verfcheiden voorflagen aan, 
Koning Karel den II, onder anderen ook om: 
Nieuw-Nederland op nieuw af te {taan , zonder, 
daarvoor eenige vergoeding te bedingen. 
Streelender lokaas kon den Bricfchen Vorst. 
niet 


REE 


nT 


a Bp Je 


niet worden aangeboden Hij nam er ook fpoes 
dig genoegen mede:, en de Vrede werd op den 
19: van Sprokkelmaand 1674 te Westmunster, 
onder deze voorwaarde „gefloten. (go) | 

De Algemeene Staten befloren daarop ‚den 
16 van: Grasmaand 3 ‘om Nieuw - Nederland 
aan de Engelfchen over te geven, waartoe de 
West- Indifche Maatfchappij. werd gemagtigd 
Cory; terwijl de ingezetenen der Volkplanting 
met hunne verzoeken verwezen werden naar 
den Koning van Engeland (92). Dus werd 
Nieuw - Nederland op nieuw eene Engelfche 
Volkplanting, en voor altoos aan hes Vaderland 
ontnomen; terwijl het eiland Sint Euftatius 
en de Volkplanting van Suriname, nog ten 
huidigen dage in het bezit van dezen Staat gee 
bleven, onloochenbare gedenkteekens blijven 
van den heldenmoed en het beleid der Zeeuw- 
fche Zeeheiden Krijnfen en Everifeu. 

Bij de menigvuldige helden - daden der Zwert- 
fens, verdient ook deze zegepraal onze erken- 
tenis. De Kommandeur Corzelis Evert/en, 
niet ontaard van den moed en de dapperheid 

sate E 4 zijns 

(90) garden Hist. XIV. De,bl. 298 en. 299. Var. dann 
MD. Bijlage 22. bl, 68, 

(91) Notulen van H. H.M. 5,15, 15 Juhif 167% 

93) idem A Fnuij 1674. 


€ B 


zijns Vaders en Ooms, beide in hetzelfde jaar 
roemruchtig gefneuveld , zoude ook MNieuw- 
Nederland aan het Vaderland hebben weder- 
gegeven, indien het behoud daarvan mogelijk 
geweest, en deafftand tot herftel van den Vrede 
niet noodzakelijk geoordeeld ware. (93). 


Onderzoek naar “t regt van bezitneming 
van Nieuw - Nederland, 


De aanecenfchakeling der lotgevallen van 
Nieuw - Nederland kon hier voegzaam worden 
befloten, indien het niet waardig ware ‚nog een 
„oogenblik ftil te ftaan bij de gronden van regt, 
waarop zich het Gemeenebest der Vereenigde 
Nederlanden , ten aanzien van het bezit van 
Nieuw-Nederland, beriep. 

En waaruit kan men dezelve beter opmaken, 
dan uit de redenen, waarmede het Engelfch 
Beftuur dit regt tegenfprak ? 

Het wendde namelijk voor, dat Koning Ja- 
cobus dat land gegeven had aan den Graaf van 


Stirling bij opene brieven , onder het groot 


‚Zegel 

(93) CorNeris EvERTgEN, geboren te Vlisfingen den 

16 Novb. 1642, was de zesde Zoon des gefneuvelden Luit, - Admie 

raalsCoRNELIS EVERTSEN. Zie DE LA RUE Heldhaftig Zee- 

land, bl. 154. en J.pe KANTER Phil.z, Redevoering over bef 

herftel van het Praalgraf der Luit,- Admiralen JOHAN en Cor- 

NELISEVERTSEN, te Middelburg uitgefproken deu 18, van 
Lenfsmaand 1818. 4 


—_( 89 Je 


Zegel van Engeland: dat de Schotten , langen 
tijd voor er de Hollanders waren ingekomen, 
de bebouwing der Kolonie hadden begonnen : 
dat de Hertog van lJork het regt der Erfgena- 
men van den Graaf van Stirling gekocht had, 
en dat mitsdien de landftreek , Nieuw- Neders 
land genoemd, wettig toekwam aan de Engel- 
fchen: dat bovendien de Hollanders er flechts 
oogluikend waren toegelaten „ even als wan- 
neer zij zich in Engeland of elders nederzetteden, 
zonder daarom voor hun Vaderland eenig rege 

van Souverainiteit te verkrijgen. (94) 
„Zie daar de gronden, waarop zich, naar het 
fchrijven van den Graaf d'Estrades, de Kan- 
felier van Engeland beriep , om het regt van 
zijnen Meester te verdedigen ! —- Laten wij’ 
dezelve kort en befcheiden ter toets brengen. 
Indien hier de vraag ware, of Koning Ja- 
cobus vroeger dan de Algemeene Staten, on- 
der zijne grootere uitgiften, de Landftreek, 
naderhand Nieuw = Nederland. genoemd, ter 
ontginning en bevolking hebbe weggefchon=’ 
ken, zou welligt de uitfpraak ten zijnen voor- 
deele vallen moeten. Het'is toch “bekend, 
dat Koning Jacobus, in zijnen overdreven ijver 
tot vorming van overzeefche Volkplantingen, 
F5 reeds” 


€94) Memotees WesrRADES, T. Ik p. 299. 


ze A ms 

reeds in het jaar 1606, aan twee onderfcheie 
dene. Maatfchappijen van Koophandel het regt 
heeft gegeven, om handel te drijven,op het 
vasteland van. America , ’t geen hij in twee 
bijna gelijke deelen , tusfchen den 34 en 45 
graad breedte „ en-dus,; van Nieuw - Schotland 
tot het zuiderdeel van Carolina , verdeelde ; 
het eene_gedeelte. noemende de eerste Volk- 
planting. van Virginië of de Zuidelijke Volk 
Planting-,-en„her andere de. tweede, of, de 
Noordelijke Volkplanting. (95) Het lijdt ook- 
geene tegenfpraak, dat Koning. Jacobus , bij 
verfcheiden opene brieven, het gezag ende 
voorregten „dezer  Volkplantingen. bevestigd , 
uitgebreid en bepaald heeft: — dat hij zelfs „ 
inher jaar 1620, ‘bij dergelijke brieven aan den 
Hertog van, Lenax ‚den „Margràaf. van Bucs 
kingham en andere Grooten een uitgeftrekter 
regt vergund heeft, dan hij tevoren had afge-, 
ftaan „hen wereenigende. onder--den. tieel. van 
den Grooten. Raad. van Plijmouch, ten einde 
eene Volkplanting- aan, te leggen in Nieuw 
Engeland + (96) maar hetsis ‚niet. minder, ze- 
ker; datralle de pogingen des-Konings- vruch 
a f | tes 

es C95) ROPERTSON Gefcb. van’ América ‚VN, D. bL 20) 
Britt. Rijk in America „bl. 172. 

C96) ROBERTSON Jc. bl. 629 71, 933 15% > 


m 


ns OE AP 

teloos uitvielen, en dat alle de ondernemin= 
gen der nieuwe Maatfchappij zonder goed ge- 
volg bleven. (97) Waarom zoude ook , zonder 
bijkomende bezitneming,: de vergunning van 
zeevaart, handel en landswinning, tusfchen den 
34en 45 graad, door Koning Jacobus, alware die 
ook vroeger gedaan, op het regt en den eigens 
dom der gronden, van meerdere waarde en in» 
vloed zijn „dan die der Algemeene Staten der 
Vereenigde Nederlanden, die aan de West - In. 
difche Maatfchappij , in het jaar. 1621, gelijke 
regten vergunden tusfchen den 37 en den 415 
graad, terwijl er reeds Nederlandtche plan- 
taadjen en vastigheden in die oorden beftonden ? 
| Mijns erachtens „… hebben beide Uitgiften 
zonder dadelijke bezitneming geene meerdere 
waarde, dan die van den. Reomfchen Paus, 
Alexander den VI, toen hij bij zijne Bulle van 
het jaar 1493, geheel Zuid - America, tus-, 
fchen de Koningen van Portugal en ‚Spanje, 
verdeelde. Álles trouwens, komt hier aan 
op de oorfpronkelijke ontdekking ef, eerste 
bezitmneming. Deze zijn de eenige titels van regt, 
die de Volken tegen elkander kunnen aanvoe- 
ren, om hun voortdurend bezit te regtvaar- 
à | aff din 

€97) RoBErRTsonN /. c. bl, 153. SPEENGEL Gefch. der 
Europ. in America, bl. 178. 


| 


9 Je 


digen. (93) Om deze reden beb ik hier boven 
geen gewag gemaakt van de ontdekkings- reis 
van John en Sebastiaan Cabot, die, op last 
van Hendrik den VII, Koning van Engeland, 


tot ontdekking van den doortogt door het 


Noord - Westen, uitgevaren , de kusten van 
Noord - America waarfchijnlijk wel gezien 
maar niet bezocht hebben. (99) 

Gelijk men dus, op dien grond, aan En- 
geland niet kan ontzeggen het regt van cigen- 
dom op de Volkplantingen in Virginië, als 
door hen oorfpronkelijk ontdekt en in bezit 
genomen, even weinig kon dat Rijk aan de 
Nederlandfche West - Indifche Maatfchappij 
het regt betwisten, dat de Nederlanders door 
eerste ontdekking , bevolking en bebouwing 
op Nieuw- Nederland verkregen hadden. 

En wat betreft de Uitgift bij opene bries 
ven in het jaar 1ó2r aan Willem Alexan- 
der, Graaf van Stirling, Secretaris van Staat 
in Schotland ; „deze bepaalde zich tot Zca- 
dia of Nieuw - Schotland , (zoo als Koning 
Jacobus goedvond dat Land te noemen) ge- 

nee 


(98) PurEeNnpomrF droit de la Nat. ‘et des Gens, Lib, 
IV,c.6 S 4. 


(99) Discours of Dr. S. MinurLeEr in the Collections of the 


New-York Histor. Socistij, T.L p. 22. 


ik 93 hk 


legen tusfchen den 42 en 44 graad. (100) 
Bovendien was die gift beperkt door het 
uitdrukkelijk beding, indien die Landen on= 
bewoond. of door Ongeloovigen in bezit geno- 
men waren, De Schrijver van het Brittan- 
nisch Rijk in America C1o1) verhaalt wel, 
dat Koning-Jacobus het Lang-eiland aan den 
Graaf van Stirling heeft gefchonken , maar 
doet te gelijk opmerken, dat dit gebeurde ten 
tijde dat de Nederlanders zich reeds inde Volk- 
planting gevestigd hadden, en de Planters 
door den gemelden Graaf naar ’t Lang - eiland 
| gezonden, door de Hollanders naar ’t deszelfs 
Oostelijk gedeelte gedreven waren. 

Maar, zouden ook de Schotten, gelijk de 
Kanfelier van Engeland voorgaf , vroegere 
ontdekking van die Landftreek gedaan en er 
eerder dan de Nederlanders bezit van genomen 
hebben? — Niets is, van voren befchouwd, 
onwaarfchijnlijker dan dit. De geest der 
Schotfche Natie bepaalde zich, toen Koning 
Jacobus den troon van Engeland beklom , niet 
op ontdekkingen van Landen en berekeningen 


van 


„(200) Schoon ik den giftbrief niet gevonden heb, zelfs niet bij 
RIJMER , wordt zij aangehaald in bovengemeld ftukje, genoemd 


Conduite des Francais par rapport à la Nouvelle Ecosfe p. 29. 
On SPRENGEL /.c, 1, D, bl, 4©. 


Crer) Bl 104, 


el 4 D= 


van Koopbandel, De aandacht van den Vorst 
zelfs ftrekte zich toen meerder uit tot China 
en Japan, werwaarts hij door het Noorden den 
weg wilde vinden (ro2). Ook is mij ner- 
gens voorgekomen, dat er eenige fcheepstogt 
ep America door de Schotten ondernomen zij, 
vóór dat de hardnekkige handhaving der Bis- 
fchoppelijke kerktuche de volksverhuizingen 
uit Schotland zoo wel als uit Engeland fcheen 
noodzakelijk te maken. En op dat cijdftip wa- 
ren de Hollanders- reeds voorlang in Aicuw- 
Nederland gevestigd. 

Robertfon, de naauwkeurige Gefchiedfchrij- 
ver van America, erkent bovendien uitdrukke=’ 
lijk, dat de Hollanders , het eiland Manhat- 
tans, de rivier van Connecticut ,en de ftreken 
langs den oever ontdekt hebbende, daarop alle 
regten verkregen hadden , die de eerste bezit- 
neming fchenke (103); terwijl Burk, die de 
Gefchiedenis der Engelfche Volkplantingen in 
America met opzet befchreven heeft, het mede 
voor zeker houdt, dat de Landswinningen der 
Hollanders en der Zweden ouder zijn din die 


van Nieuw - Engeland. (104) 
fe 
(roa) Rijmer Acta publ, T. VIL p. 115, 116, $ 
(1o3) Gefth. van America, V. D. bl. 180. 
(104) Histoire des Coloniës Europe dans U Amerigue, Te 
1. p. 207. - 


fl 95 == 


Te zeggen , dat zij er flechts gedoogd wa= 

ren, even als Vreemdelingen , die zich in En- 
geland of elders nederzetteden , zander daarom 
voor huu Vaderland te verkrijgen het regt van 
Souverainiteit „is in der daad befpottelijk. Of 
zoude men aan Vreemdelingen in eenig Rijk 
toelaten eene Stad te ‘bouwen „vastigheden 
en fterkten te ftichten, gewäpende benden: in 
dienst te houden enz. ? 
„De oudfte inboorlingen van Nieuw - Neder? 
land, die nog heugenis droegen van de aan- 
komst van 'e-Schip de Halve-Maan in hee 
jaar 1609, verzekerden. bij herhaling, (gelijk 
ik. reeds hier boven aanteekende) dat, vóór 
de komst. der Nederlanders, zij volftrekt on- 
kundig waren van: het beftaan van eenige an- 
dere Natie buiten de hare , «en dat zij het 
fchip voor genen grooten Visch-of Zeemon- 
fler- hadden aangezien; terwijl Hudfon en zij- 
ne fchepelingen-zich overtuigd hielden , dat 
nimmer. vóór hen eenige Christen - natie daar 
voet aan land gezet ‘had, 

Van geene, meerdere waarde is * geen de 
Schrijver van ’ Brittannifche Rijk in dima 
rica (dos), verhaalt, dat de Hollanders hun 
regt óp. Nieuw-Nederland in bet jaar 1608 


See 
or 
(ae5) Bl. zoos 


„{ 9Ó Jen 


‚ gekocht hadden van Kapitein’ Hudfon, welke 
koop, als zonder ’sKonings kennis gefchied, 
altoos als nietig gerekend was: dat de Puri- 
teinen, die de Volkplanting New - Plijmouch 
naderhand ftichtten , voornemens waren ge- 
weest om zich langs de baai van New - haven 
en op *t Lang- eiland neder te zetten, maar 
oostwaards opgeftuurd doot den Schipper, die 
een Hollander was en door zijne landslieden 
omgekocht, van hunne bezitneming toen had- 
den moeten afzien: dat de Hollanders, met 
planten begonnen hebbende, van daar ver- 
dreven waren door den Ridder Argal, Gou- 
verneur van Virginië, en zich daarop aan 
Koning Jacobus den LI, hadden vervoegd en 
vrijheid verkregen, om tot gerief hunner fche- 
pen, die op reis naar Brazil water en levens- 
middelen noodig hadden, eenige hutten langs 
de kust te bouwen : van welk voorwendfel 
zij zich bediend hadden, om langzamerhand 
zich aldaar zoodanig te nestelen , dat zij er 
verfcheiden Steden en Vestingen gebouwd, 
Plantaadjen aangelegd en binnen korten tijd 
tot een groote en volkrijke Kolonie waren 
aangegroeid. — Dus verre de ongenoemde 
Engelfche Schrijver. Laten wij zien wat men 


van zijn verhaal te denken hebbe. 
or Hud- 


| 


== 097 


„ fwdfon zoude zijn regt aan de Hollanders 

verkocht „en de Koning nimmer deze koop 
met zijne goedkeuring; bekrachtigd hebben !- 

‚… Maar vanwaar blijkt-iets van deze onderhan- 
deling 2 — Hudfon was met een fchip der, Ne- 
derlandfche, Oost Indifche Maatfchappij uitge- 
zonden. Hij was zeker de eerfte , die de Groote- 
of Noord - rivier en de, daaraan grenzende kus- 
ten ontdekte : maar niet de eerste ; die ze in 
beziet nam, Dit deden -andere Nederlanders 
veel later, waarfchijnlijk eerst in het jaar 1614; 
gelijk wij hier voren zagen. 

„ Dar de Puriteinen, in-hunne togt naar Noord- 
America, door eenen Hollandfchen Schipper 
misleid-zouden. geweest zijn, fteunt op eene 
vertelling , zonder genoegzaam bewijs, Maar 
al ware het mogelijk-zulks te bewijzen : dic 
zeker zoude de bezitneming der Nederlanderen 
niet kunnen benadeelen , als hebbende ten 
minsten zes jaren. vroeger plaats gehad. 

… Wat:eindelijk betreft hec- verdrijven der-Ne= 
derlanderen uit Noord - America door den Rid- 
der Samuël.Argal, Gouverneur van Virginië; 
het is mogelijk, dat deze man, in zijnen ijver 
tot uitbreiding der Engelfche Volkplantingen , 
tóen hij, in-het jaar 1620, op eigen gezag de 
Franfchen ging verjagen uit Canada, zich ee- 
UL DEEL A € î —nige 


_( 8 Dee 


nige flrooperijen veroorloofd hebbe op de Ne- 
derlandfche Plantaadjen, aan’ de Hudfons - ri- 
vier : maar dit bewijst niets tegen der Neder- 
landeren regt van vroeger bezitneming ; daar 
toch zij , zoo wel als de Franfchen , op dien 
tijd met de Engelfchen in Vredezijnde, dergex 
lijk geweld niet verdiend hadden. Ook is het 
gedrag van den Gouverneur 47rga/ geenszins 
goedgekeurd , daar hij in het volgende jaar 
naar Engeland geroepen en van -zijn ambt ont- 
zet is. (106) / 
Of zal men zeggen ‚dat het regt van bezitne= 
ming derNederlanders van onwaarde zij , vermits 
de Landen, die zij innamen , door andere fchoon 
woeste Volken bewoond werden? Immers dit 
zelfde zoude gelden tegen de Engelfchen. Be- 
halve dat , volgens verzekering van Bewind» 
hebberen der West - Indifche Maatfchappij , (ia 
de. Memorie van den 2g September 1654, en 
te lezen in het Verbaal van Beverningk „bladz, 
604) hare Dienaren, terftond na den aanvang 
van het Oârooi , zich hebben toegelegd om 
verfcheidene eilanden en gronden van de inlan- 
ders te koopen, zoo als zij dan ook, bij wijze 
van koop, wettige eigenaars waren geworden 
«van verfcheidene gronden langs de Noord = ri= 
c Bi vier 

-£ 106) Britt. Rijk in America, bl, 184 f 


99 D= 

vier, als: Pavonia , Hoboken, het Staten-en 
Noten veiland, het eiland, Manhattans „ eene 
groote ftreek Lands, genoemd Zwanendaalz 
niet ver ei Hinlopen aan de Zuid«rivier 
én het geheele Ländfchap Connecticut: 

© Gerustelijk dus mogen wij befluiten, dat de 
Engelfchen geen regt van bezimeming kunnen 
voorwenden op de Landen’ in Noord =Ameríica; 
door ‘de “Nederlandfche West -Indifche Maat: 
fchappij bezetern= en” Nieuw - Nederland gee 
noeind ; maar veeleer; dat deze! Landen met 
het zelfde régt als eene Nederlandfthe Volks 
Planting hebben moeten worden aangemerkt, 
als” Virginië, aan de‘ Zuid- rivier , den naam 
eener Engelfche Kolonie dragen kon; en dacin 
der daad niets anders dan ‘naijver ift het ftak van 
koophandel aan de Engelfche, onvermogen en 
zwäkheid aân” de’ zijde ‘der Nederlandereri , de 
oorzaken zijn geweest van het verlies eèner 
Volkplanting ‚ die ivoor ons Vaderland bijna 
zeker Eéne bron van wêlvaren zoude zijn gewor- 
den, en tfiisfchien den’afftänd van Brazil rijkes 
A vergoed eh ) 


d pd Befluit. | 
-Zao. heb ik dan de ‘taak ,, welke de) mij had 


eregi omogin voleinden;— overtuigd das 
ks! Ge daar- 


== 100 Je 


daaraan nog-zeer veel ontbreekt, in. weerwil, 
van den arbeid „dien ikheb. aangewend. In= 
dien ik had kunnen magtig worden het Vertoog 
of de Remonftrantie-der Gemeente van Nieuw- 
dNederland, door van der Dénch Sangehaald : 
indien ik toegang had kunnen krijgen tot de 
oudfte [Vortelen van de West- Indifche Maar+ 
fchappij ter Kamer Amfterdam, zoude ik waar 
fchijnlijk naauwkeuriger hebben kunnen opge: 
ven zoowel de reistogten naar, als de toene= 
mende bevolking, befchaving en verdere lotge- 
vallen van Nieuw-Nederland : doch hierin heb- 
ben mijne pogingen, niet mogen flagen. Mis- 
fchien. zou men, aangaande dat gedeelte der. 
Volkplanting, 't geen aan de. Stad,Amfterdam, 
was afgeftaan, eenige bijzonderheden kunnen, 
ontdekken uit de ftukken „te vinden, onder de 
Stads Papieren van Amfterdam, in't Muniment. 
Register B, folio 26. en D. fol, 89 en 148: 
doch ik geloof niet, datzij voorde. algemeene 
kennis der lotgevallen van Nieuw - Nederland 
van merkelijk belang, wezen zouden, … 
Misfchien zouden de Engelfche Schrijvers 4 
waarop Robertfon zich beroept in het vijfde 
deel zijner Gefchiedenis van America, eenig 
licht over mijn” verhaal - verfpreïde -bebben : 
dan mijne pogingen om dezelve te 'raadple- 
8 gen 


{mer Je 


‘gen vruchteloos geweest, zijnde „: ben” ik ges 
noodzaakt daarin te berusten; deshoop: koestee 
rende, dat mijn arbeid nog eenmaal-door eene 
bekwamen. pen zal verbeterd ike E 107)» 


NASCHRIFT 


ú 


Nadit ik deze Schets ván den ‘oorfbrong en 
de Lorgevallén van Nieuw- Nederland gefchre- 
ven had î in het j jaar 1813, en 185, had ik de 
eer, in ze begin ° van het j jaar 1817, te, ontvangen 
eene benoeming, als Honorair Lid van het 
Gefchiedkundig Gemooifchap_ te New- { ork, 

terwijl mij tevens ten gefshenké werd toege 
Zonden een exemplaar van de twee uitgegeven 
deelen harer Verhandelingen. bj: “onder. het op- 
fchrift: Collections ofthe New: T ork Historical 
Society , printed’ New-York 811 an Ä Hrs: 
Ík vond in deze Verhandelingen verfcheidene 


G 3 _ Stuk- 


C1o7} Te vergeefs heb Áe ok bij een der hier te Lande 
wonênde Leden, van het geflacht van Rensfrlaar ( wiens Voors 
ouders eene aanzienelijke Kolonie gefticht hebben in Nieuw - Ne- 
derland, Rensfelaarswijk genoemd,) onderzoek gedaan, of ook 
daar eenige ftukken ter opheldering der Gefchiedenis voor handen 
waren; dan ik ben onderrigt, dat alle deze voor eenige jaren waren 
ter hand gefteld aan den Heer R.S. van Rensfelaar , bij zijn vertrek 
paar America, alwaar die Heer, gelijk ik meen, zich nog bevindt. 


_( 102 Jae 


Stukken, die licht verfpreiden over de groote 


gebeurtenisfen „ waarop zich mijn aandacht 
bepaald had, en heb mij daarom ook, tot 
opheldering of uitbreiding wan mijn Verhaal, 
van dezelve bediend, mij daarop bij ieder punt 
van dien aard in de Noten beroepende. 

En terwijl ik het Gefchiedkundig Genoot- 
fchap van New-IJork eerbiediglijk dankzeg 
voor de eer, mij bewezen, vertrouw ik, dat 
Zij, ingevolge hare algemeene uieoodiging, 
sok mijne aanteekeningen, hoe gebrekkig an- 
ders, zal gelieven aan te nemen als welmee- 
nende pogingen cot ontdekking der waarheid 
en tot opheldering der Gefchiedenis, al is het 
ook dat ik niet mogt zijn inftaat geweest alle 
de onderfcheidene Vragen te beantwoorden, 
die zij ten onderzoek heeft voorgefteld, en die 
eerst na het fchrijven dezer Verhandeling ter 
mijner kennis zijn gekomen. 


ER * ha 


kens SE 


Ne 


r Pi 
gie je dh Pd ger Lire ny’ eta f 
ef Arkel 4; y is 
DA ASSE 0 ‘ 


mie nn 


Rp waus 


A Ee 
$ beke : 
eg ' hetatir 


% Eede 


nne 


WAARNEMING 
DookR 
B. DOBBELAER DE WIND, 
WEGENS EENE LÁNGDURIGE EN BUL 
TENGEWONE WATERZUCHT EN 
„DAAR DOOR MIDDELIJK VER- 


OORZAAKTE BEENBREUK, 


ij DM Geneesen Heelkundige waarnemingen, 
vooral wanneer die meer dan gewone en zelds 
Zame voorvallen ten onderwerp hebben; van 
het grootfte nut tot vermeerdering van kennis 
en ondervinding , in deze voor het menfch- 
dom altoos gewigtige wetenfchappen zijn, zal 
elk gereedelijk toeftemmen, die weet, dat wij 
de vorderingen in alle werenfchappen alléén 
aan de mededeeling van getrouwe waarnemin= 
gen te danken hebben. — Zonder deze ontes 
genzeggelijke waarheid op het geen ik thans 
zal laten volgen te willen toepasfelijk’ maken, 
acht ik het echter geenszins ongepast dit Ges 
nootfchap een Verflag aan te bieden van: eene 
langdurige , mingewone en zelfs zeldzame ‘Va- 
terzucht „die „ niet lang geleden „ bij eene Vrouw 
binnen deze Stad heeft plaats gehad en bij de- 
IL. veer, H zelve 


OM MD zn 


zelve de voorname oorzaak tot hevige Beene 
breuk en kort daarop gevolgden dood geweest 
is; eene gefchiedenis , mijnes inziens, voor 
de Genees en Heelkunde zoo belangrijk in de 
toepasfing, als-der bekendmaking ten vollen 
waardig. 

PETRONELLA VAN DEN HELDER, Vrouw 
van ANTHONIJ CARTON, wonende in de Hee- 
reftraat alhier , genoot tot op haar huwelijk, 
’ welk zij in 1797, destijds 29 jaren oud zijn- 
de, voltrok, beftendig eene tamelijke gezond. 
heid. — Steeds braaf en onbefproken van ge- 
drag geweest zijnde, was zij tevens van een 
bedaard karakter en altoos , tot zelfs in het 
laatst van haar leven , welgemoed, vrolijk en 
opbeurend van aart; =— ook, aan een iijjvrig en 
naarstig man gehuwd zijnde, was huislijk ge- 
húk het deel der beide echrelingen, en geene 
knagende zorgen, zelf die niet, welke zoo 
vele menfchen en bijzonder ambachtslieden , 
vooral in de laatfte jaren, door de noodlottige 
omftandigheden des tijds knelden , hadden ee- 
nigen invloed op de ondermijning harer ge- 
zondheìd.— Na verloop van eenigen tijd na 
haren echt wierd zij zwanger en verloste, na 
eenen langdurigenarbeid , den 20. Oétober 1799 

van eene Dochter (die thans nog in leven is 
en 


ml togt Jee 


en eene bloeijende gezondheid geniet). Ons 
middelijk op deze verlosfing vloeide zij dermate; 
dat de Vroedvrouw, die haar bijftand geboden 
had, zich daar over zeer bekommerende en 
voor het leven der kraamvrouw vreezende, bes 
floot haar de Nageboorte ten fpoedigften af té 
halen , *t geen metmoeite en tevens met veel pijn 
‚voor de lijderes gefchiedde,. waarna zij ters 
ftond overging tot-het beleggen van den buik 
en. de partes genitales met doeken gedome 
peld in koud water, dezelve telkens bij herha= 
ling, in eenen daartoe geplaatsten emmer, op 
nieuw bevochtigende.— Haar wierd nu dooe 
de-Vroedvrouw geen fluitband omgedaan, gee 
lijk anders in deze landen de vrij algemeene en 


‘hoogstnuttige gewoonte is, maar „ terwijl 


zij. lang over hevige koude klaagde , door 
dezelve toegevoegd : dat is wiets; latende: zij! 
de Kraamvrouw, die door den langdurigen ar’ 
beid fterk gezweet had, nu gedurende eenige: 
uren bijna geheel bloot liggen: In hoever nw 


her meer dan gewoon vloeijen en deze daar te” 


gen in het werk geftelde of. daarorhtrend ge 
bezigde handelwijze tot hare volgende ‘onge- 
lukkige ligchaams ongefteldheid eenige aanleîs 
ding gegeven hebben, ffaat mij thans niet te 
Onderzoeken, Zoo veel is zeker, dat de Vrouw 

Ha aa ed 


Cl 106: Jm 


het leven behieldt, doch den volgenden dag 
zeer opgeblazen van ligchaam en door koortfen 
aangetast was, waarom men de hulp van een 
Med. Doctor inriep , die haar, na twee àdrie- 
maal iets voorgefchreven te hebben, tamelijk 
herfteld, zoo het fcheen , verliet, zijnde zij 
echter daarna, reeds uit dit kraambed, onma= 
tig dik gebleven. | 
Schoon nu, in vervolg van tijd, de buik 
bijna dagelijks meer en meer opzette, genoot 
zij des niettegenftaande , bijna zes jaren lang, 
eene tamelijke gezondheid, volbragt met lust 
haar dagelijks werk en gaf de hoop van meer 
kinderen ter wereld té zullen brengen , waar 
door zij meende dat haar toeftand verbeteren 
zou, geheel op, toen de ftonden, die nog al- 
toos een geregelden loop gehouden hadden , 
nu wegbleven en zij teregt zwangerheid ver- 
moedde — Ook beviel zij door de hulp van 


mijn’ geachtten Collega , den Med. Doétor: 


en -Vroedmeester P. s°GRAEUWEN, (die dit 
voor mij, als toen ziek zijnde, wel wilde waar- 


nemen) op-den.13. Februarij r805 van eenen. 


Zoon, die echter niet lang geleefd heefte— 
Deze verlosfing, in welke het Kind met de 
billen voorkwam, liep echter, niettegenftaan- 
de de moeilijke plaatfing der Vrouw, wier 

buik 


el dp Jee 


buik toen reeds tot aan dé kaiën overhing, gee 
lukkig en voorfpoedig af ‚— de nageboorte volg- 
de fpoedig en de kraamzuiveringen gefchied- 
den geregeld: dan welke pogingen de Heer 
S'GRAEUWE N ook deed om nu den opgezete 
ten buik door een behoorlijken fluitband te 
bedwingen , was alles te vergeefs, en deze 
behield even dezelfde onmatige dikte als vóór 
de bevalling. In November 1807, toen -zij 
den ouderdom van 40 jaren bereikt had, ver- 
loste zijn Ed. haar wederom gelukkig, doch 
ook nu weder met meerder moeite. Na de 
verlosfing vond zijn Ed, bij meting den omtrek 
van den buik zes voeten één duim te zijn en 
deszelfs lengte van het borstbeen tot aan de 
fchaambeenderen drie voet, tien duim. Ook 
van dit kraambed herftelde zij fpoedig en ge- 
lukkig, om echter dagelijks meer en meer in 
ligchaamsdikte toe te nemen. Dit bewoog 
haar dan ook, om, fchoon zij zich niet ziek 
gevoelde, nu en dan eens met den eenen of an- 
deren Medicus en Chirurgus alhier over haren 
toeftand vertrouwelijk te fpreken ;— dan, daar 
zij nu nog altoos hare bezigheden met lust en 
ijver waarnam en ’er bovendien zich geene dui- 
delijke teekenen van. Waterzucht bij haar op- 
deden , was men huiverig om.deswegens be- 

H Zat flis= 


—( 108 J— 


glisfend te oordeelen en te handelen. Aldus 
verliepen ’er eenige jaren , toen de Heer 
S'GRAEUWEN in O&tober 1811 een bezoek 
bij haar doende, duidelijk Warerzucht bij haar 
meende te ontdekken en ernstig over het doen 
der Buikfteek (paracenthefis, dacht : dan wijlen 
de Heer pe Puijr , wien men insgelijks 
over dit geval geraadpleegd en tot het doen 
der Buikfteek verzocht had, was van gedach- 
ten, dat hoezeer de mogelijkheid daartoe be» 
ftond , er echter geen Buikwaterzucht (asci+ 
tes) blijkbaar genoeg aanwezig was om de pa- 
racenthefis te verrigten, terwijl zijn Ed. ver- 
moedde, dat het geval , zoo geen Frommel- 
zucht (tijmpanitis) zijnde, echter van eene an- 
dere verborgen natuur zijn kon. ’t Gevolg van 
deze onzekerheid was, dat de Vrouw , zich 
overigens wel bevindende, geene medicijnen 
gebruikte, die ook in hare omftandigheid van 
geene genoegzame vrucht zouden geweest zijn, 
terwijl zij, haar nu telkens meer en meer op- 
zertend ligchaam geduldig met zich omdroeg 
en eindelijk door geen’ Kunstgenoten meer be- 
zocht wierd, Toevallig echter , wierd ik in 
Februarij 1814,twee maanden vóór haren dood, 
hare woning voorbijgaande , bij haar ingeroepen. 


Ek had haar nu, in vele jaren, of zints haar, 


twee 


nnn ee 


— 109 D= 


tweede kraambed in 1805 niet gezien— Lag- 
chende vroeg-zij mij (daar. zij mijve verwon- 
dering op het befchouwen van haar ligchaam 
befpeurde): Wel Mijn Heer , wat dunkt 
uv mi van dit ligchaam;, hebt gij ooit zoo iets 
gezien? — Ik vond haar toen op een’ gewo= 
nen (zoogenaamden) keukenftoel zittende en 
wél „ zoo ik meende , aan een tafeltje met 
eenig naai-vof breiwerk voor zich. Ik herhaal, 
zoo ik meende, want dit zoogenaamd tafeltje, 
op het welk zij haar werk verrichtte, was niet 
anders dan haar buik zelve, die zoodanig over- 
hing, datzij verpligt was, ten einde zich voor 
t ‘voorovervallen te beveiligen, denzelven 
opeen ftoeltje „ *t welk ik niet zien kon en 
waâärop kusfens lagen, te plaatfen, kunnende 
- zij, in zulk eene geftaltealléén, zitten. — Haar , 
omtrend het een en ander ’tgeen mijne nieuwse 
gierigheid wekte’, ondervragende , vernam ík 
van haar, dat zij, zich naar hare bedftede te 
flapen begevende , door behulp van haren man 
van haar ftoel wierd opgetild en dan met de 
handen aan de knoppen van den ftoel, waarop 
haar buik ruste, vooruit-moest fchuiven, tot 
dat zij de bedftede gendderd zijnde, zich liet 
emkeeren en met de billen op dezelve plaatste, 
waarna zij vervolgens door haren man, die 
hk: hare 


eel TIO Àe 


hare beenen van den grond optilde , nooit 
zonder veel moeite, in her bed geholpen wierd, 

Ik befchouwde , gedurende dit verhaal, mee 
onbefchrijflijke deelneming het ongelukkig lig- 
chaam dezer Vrouw „’t welk eene grove vleefch- 
klomp geleek , uit welke van boven een men= 
fchelijk hoofd, van terzijde en van onderen 
uiegeteerde ledematen te voorfchijn kwamen 
en mijne aandoening zou, bij dit gezicht ; 
wezenlijk nog grooter zijn geweest, indien 
ik de Lijderes in eene treurige of klagende 
ftemming gevonden had, dan hare opgebeurd= 
heid, geduld en Christelijke gelatenheid, ma= 
tigden dezelve. Het was mij intusfchen onmos 


gelijk , vooral, daar ik, alléén zijnde , daar 


toe den noodigen bijftand miste , eenige de min= 
fte pogingen te doen, om haar ligchaam ders 
wijze na mij toe te wenden, dat ik een nader 
onderzoek op den uitwendigen buik kon te 
werk ftellen. Derhalve in de onmogelijkheid 
zijnde om door tact of percusfie mij van de aan= 
wezenheid van Water te verzekeren, moest ik 
mij vergenoegen met haar te vragen of zij ook 
fchommeling van Water gevoelde, het geen 
door haar , wel niet geheel ontkennend echter 
niet affirmatif \wierd beantwoord. Na haar , bij 
voortduring moed en lijdzaamheid Jte [hebben 

Loe. 


=(. Tri 0 


toegewenfcht, verliet ik haar, weinig denken 
de, dat ik twee maanden daar na van een aller- 
ongelukkigst toeval , “geen haren dood ver- 
eorzaakte , ooggetuige zijn ZOUe và 
_ Het was namelijk Donderdag den o8ten April 
1814, dacik ’s avonds omftreeks half tien uren, 
ten fpoedigftén’ bij haar geroepen wierd. Al- 
daar ‘ware ook’de Heeren j. 6. LAHR ci 
A L. DAMAN , Heelmeesters en Operateurs 
binnen deze Stad; aanwezig.” Men verhaalde’ 
mij „ bij mijne komst, dat de lijderes, die ik 


‚ óp den fteenen grond fvan haar vertrekjen lig- 


gende vond , naar bed gaande , door een val 
het dijebeen gebroken had. - De toedragt der 
zaak was echter deze. Op hareù gewonen zit- 
{toel zittende , was éérie der pooten van den- 
zelven éénsflags gebroken , ‘* geen haar terftond” 
ontftellende meer dan ‘gewone krachten deed” 
geven , om , zich vasthoudende aan de knop- 
pen van her ftoeltje, waarop haar buik rusté, 
op te tillen en_door haren man geholpen, «na 
gewoonte en volgens de befchrevene wijze naar 
bed te begeven. * Dan, niet ver van de béd- 
ftede genaderd zijnde , fchoof ongelukkig hee 
buikftoelrje vooruit en ‘haar buik glipte van het: 
zelve af, waarop, die de hoodige onderfteù-” 


ming misfende, ‘haar noodlottige-val „ die’ ter 


H 5 Wi zijde 


enn CO 4 ND en 


zijde gefchiedde, onvermijdelijk wierd. Nu 
trachtte haar man, haar met behulp van an- 
deren op te ligten, dan in deze pogingen eenig- 
zins flagende, wierden zij weldra verhinderd, 
daar de buik aan de linkerzijde overflaande 
door zijn gewigt het linker dijebeen even be- 
neden den grooten draaijer (trochanter major) 
brak, ’ geen zich door een vrij hoorbaar ges 
luid openbaarde en waardoor dan nu ook de 
helpers verpligt waren haar wederom te laten 
zakken. 

In deze gefteldheid vonden wij de ellendige 
lijderes op den kouden fteenen grond liggende, 
met één , voor menfchelijke krachten, onop- 
tilbaar ligchaam en met een gebroken dijebeen; 
waarlijk eene treurige omftandigheid !— Onze 
eerste zorg was de ongelukkige Vrouw met ver- 
eenigde pogingen (waartoe de hulp van eenige, 
gedienftige en fterke menfchen uit de. buurt , 
die zich loflijk en met veel beleid tevens kwe- 
ten, zeerte pas kwam,) op een bedpeuluw 
op den grond zelve te plaatfen , ’t geen met 
ongelooflijke moeite , na vele tusfchenpozen en 
langen tijd eindelijk gelukte; wordende -dezelve 
met bedaard overleg-en medehulp der omítan- 
ders onder het ligchaam gefchoven. De vers 
dienstelijke Heer LAHR , het geval, zoo veel. 

moe 


—_( 113 )—= 


mogelijk onderzocht en alles wat tot cen ver- 
band dienen kon gereed gemaake «hebbende , 
appliceerde hetzelve met behulp van den Heer 
DAMA N, Zoo veel mogelijk, op-de vereifchte 
wijze; zoo veel mogelijk zeg ik, want doorde 
verbazende overhanging van den buik, die den 
toegang tot de gebrokene plaats ‚niet alléén 
in gezicht , maar ook in:behandeling, belem- 
merde , was zelf het behoorlijk onderzoek 
der breuk eene onmogelijkheid en kon dus dit. 
verband , om bovengemelde edes; niet anders 
dan gebrekkig zijn. 

Mert deze behandeling zt meer dan 
drie uren, in welke de Lijderes, fteeds mer ee- 
nen buitengewonen moed bezield, geen zueht 
flaakte, alléén zich nu en dan uiclarende , dat 
die haar dood wezen zou. Het verband aldus 
op de best mogelijkfte wijze gelegd zijnde , 
kwam nu de moeilijkfte taak aan. Haar van. 
den grond op te ligten was, wegens de on- 
matige zwaarte van het ligchaam , niettegen- 
ftaande de menigte van huip aanbiedende per- 
fonen , ondoenlijk en dus veel minder mogelijk 
om haar in hare gewone bedftede: te brengen. 
Men moest dus tot werktuiglijke hulp'toevlucht 
nemen ; — gelukkiglijk-was de zoldering van hect 
vertrekjen boven de plaats waar zij lag met 

een 


—C 14 De 


een luik voorzien; dit geopend zijnde wierd 
aan één der balken op de bovenfte verdieping 
een katrol met vierdubbelde en nederhangende 
touwen vast gemaakt , die onder de bedpeu- 
luw „-waarop.zij nu gelegen was, gefchoven 
en bevestigd wordende , het ligchaam in de 
hoogte konden optrekken. Eene flaapbank , 
inden vroegen nacht nog uit het Gasthuis de= 
zer Stad verzocht en vriendelijk toegeftâan ; 
wierd nevens haar geplaatst „ en nu wierd de 
Lijderes, met behoorlijke omzigtigheid, door 
behulp van den katrol tot zoo hoog naar boven 
geheven, dat de rustbank onder haar gefcho- 
ven en zij in de bestmogelijkfte pofitie voor 
haar gebroken been op de rechterzijde kon 
worden nedergelaten; eene plaatfing die nog- 
tans voor haar zeer moeilijk was , wijl zij al 
fpoedigover de drukking van den overhangen- 
de buik op het rechterbeen klaagde. Daar 
deze intusfchen niet anders zijn kon, verlieten 
wij, na verdere voorzorgen, ten één uur, des 
nachts de Lijderes, van deze werkelijke bezig- 
heid zeer vermoeid zijnde, 

Vrijdags morgens den 29, April haar vroegtij- 
dig bezoekende vond ik haar afgemat en koort- 
fig: Zij had den nacht wel onpijnlijk maar ook 


tevens rusteloos doorgebragt. ”F ontbijt had 
haar 


ne OE ze 


haar echter gefinaakt 3 zij meende des middags 
met graagte te zullen eten ; ook nuttigde zij 
toen een weinig Andijvie en fcheen; behalven 
dat zij over moeilijke ligging bleef ‘klagen ; 
vrij welgemoed ; — dan, des avonds haar we- 
derom vificérende vond ik haar benaauwd ; 
„zeer koortfig en de pols kleinen rad. Nu nam 
hare zwakte hand voor hand toe en des nachts 
ten half twaalf uren ontfliep zij , met volko- 
mene bewustheid, zacht en voor de omftanders 
zelve nog zeer fchielijk, in het 47e jaar van 
haar zoo treurig eindend leven. 

Den volgenden morgen (Zaturdag den 30, 
April) verzocht ik „ benevens de Heer LAHR, 
den Man der Overledere , de opening van 
het lijk te mogen verrichten , ’ geen ons te 
gereeder wierd toegeftaan, zoo wegens de meer 
dan ééns daaromtrend bij haar leven geuitte 
wil der Lijderes , als om dat men de moeilijk- 

heid der kisting van het lijk en de onmogelijk» 
heid om hetzelve met de kist door de enge deur 
van her, vertrekjen en-door de voordeur uit te 
dragen , inzag. Nadat dus mu het lijk mee 
minder behoedzaamheid en met vermeerderde 
hulp van de rustbank op den grond geplaatst 
Was, begaven wij ons ten half twee uren des 
namiddags naar het Sterfhuis, alwaar behalvens 
de 


« 


_( MÓ Jee 


de Heeren LAHR, DAMANen ik, ook aarts 
wezig waren de Heeren Medicine Doctaren ert 
Vroedmeesters p‚, s’°GRAEUWEN En H‚ RIP= 
PING, benevens de Heeren A. VAN DEINSE 
en M. TAK » destijds Medicine Studenten te 
Leijden , welke laatfte ook toevallig met mij 
_des Donderdags nachts bij het droevig voorval 
was tegenwoordig geweeste 

Na ons door het onderzoek van den blooten 
en monftrueufen buik vande aanwezenheid van 
eene enorme hoeveelheid vocht in de’ hollig- 
heid van denzelven verzekerd te hebben , ter« 
wijl zich reeds aan ons oog, water uit de 
opperhuid zijperende vertoonde, en na dese 
zelfs omtrek te hebben gemeten, (zijnde 
ruim zeven voet en één duim Middelburgfche 
maat) liet ik, alvorens tot het inwendig on- 
derzoek over te gaan, door den Heer B.y. pe 
KOSTER, ten dien einde daartoe door mij 
verzocht, eene naauwkeurige en in allen dee- 
le evenredige fchets van het ligchaam, zoo 
als hetzelve, van kleederen ontdaan, zich op 
den rug liggende, voordeed, maken, (zie 
de Plaat hier achter) en daarna het lijk, niet 
zonder veel moeite, op de linkerzijde plaat- 
fen. Nu verrigtte de Heer Lanr , met de 


Meeste opleienheid , den buikfteek (para= 
‚ cen- 


En 5 Ek a 


CC 117 D= 


centhefis) zoo veel mogelijk op de gewone 
plaats, ter linkerzijde tusfchen den, door de 
uitgeftrektheid van den buik bijna onzigtbaren 
en als uitgewischten navel en de kam van het 
linker heupbeen, 

Eene ontzettende hoeveelheid ligt bruin- 
achrig water ftroomde terftond met drift door 
de canul van den Troicar, en vulde al fpoe- 
dig den daaronder geplaatften emmer ;— dan 
daar wij, na aldus eenige emmers vocht vere 
kregen te hebben, bemerkten, dat de ontle- 
diging op deze wijze te langzaam voortging, 
ja zelf door het nu langzaam verminderen 
der volume van den op zijde liggenden buik 
eindelijk te moeilijk worden zou, befloten 
wij denzelven cruciaal te openen, om het wa- 
ter alsdan daaruit, even als uit een vat re fchep- 
pen, en in eenen daarbij geplaatften emmer 
over te ftorten.— Dit gefchiedde echter niet, 
zonder veel verlies van water te veroorzaken, 
t welk uit het vertrekje tot aan de voordeur 
ftroomde, en lang waren wij met deze bewer 
king bezig, eer wij den buik genoegzaam kon= 
den ontledigen, om de ligging der deelen on- 
der elkanderen en den ftaat der ingewanden 
te kunnen onderzoeken; zoodat wij na elf 
volle emmers, die ieder negentien pinten wa- 

ters 


_{ HB Je 


ters inhielden, en dus eene hoeveelheid vaf 
twee honderd en negen pinten waters uit den 
buik gehaald te hebben, eerst tot eene meer 
ontleedkundige befchouwing- konden overs 
gaan. Wij gisten eenparig dat zoo wel het 
water, dat zich nog in de holte van het bek- 
ken bevond, als dat; °t welk langs den grond 
in menigte was weggeloopen , te zamen elf 
pinten konden bedragen; zoodat deze onge= 
lukkige Vrouw in den laat{ten tijd hares les 
vens , niet minder dan ego pinten water in 
den buik met zich heeft medegefleept; eene 
hoeveelheid, waarvan mijns wetens, bij bijna 
geene Schrijveren , eenig voorbeeld wordt ges 
vonden, 


De inwendige befchouwing van den buik 


leverde de volgende verfchijnfelen op: — De 
lever, de galblaas en de maag vonden wijs 
fchoon wankleurig, in een natuurlijken toe- 
ftand en zeer hoog in de bovenbuiks- zijde 
(regio epigastrica) tegen het middelrif ge- 
drukt en als opwaarts geperst liggende. De 
alvleesch- klier (pancreas) was kleen en ver« 
hard; — het net-vlies (omentum) geheel: en 
al ontaard, en als tot eene harde vleeschachtige 
klomp geworden, zoodat wij, bij de eerste 
befchouwing, hetzelve moeijelijk erkenden.— 


De 


C dIJ De 


De dunne en dikke darmen (intestina tenuig 
et crasfà) hadden eene groene livide kleur; 
lagen uit hunne natuurlijke. plaats, tegen de 
holte der lendenen bij elkander gedrukt en 
waren van eene meer dan gewone kleente en 
dunheid geworden, Ook vonden wij het darm- - 
fcheil Cmefenterium) en de darmfcheils klie- 
ren (glandule meferaice) ontaard , terwijl er 
overal gebrekkige zamengrocijingen. der deelen 
met elkanderen plaats hadden. Dan, onze be- 
fchouwingen verder bepalende tot de deelen 
in de holte van het bekken gelegen; ontdekten 
wij al fpoedig de vermoedelijke oorzaak dezer 
buitengewone - Warerzucht. De Baarmocder 
(uterus) was „ op zich zelve befchouwd , in 
eenen natuurlijken {taat en van die gewone 
grootte, zoo als men die in lijken van meer- 
malen gebaard hebbende. vrouwen vind:, 
ook was er noch-aan het regter eiërnest 
(ovarium dextrum) noch aan deszelfs trompet. 
en franjes iets buitengewoons te befpeurens 
dan, tot onze verwondering , misten wij het 
linker eiërnest ’t geen niet te vinden was, ter- 
wijl zich langs de linker lapellen van het buik- 
vlies (peritonéum) ‘t welk door de,kruiswijze 
opening van den buik omgeflagen lag een lijmig 
gelacineus vacht in menigte onthield, zoo dat 
hier gewisfelijk al zeer vroeg cen eiërnest- zak 
JIL, peer. Ï wa 


—_( 120 Je 


waterzucht (hijdrops ovarii) plaats genaad nebe 
be, die een gevolg kan geweest zijn van de 
eerste ongelukkige verlosfing of van vooraf- 
gaande ongefteldheid, want wie mag dit z 
posteriori bepalen? Het is dus waarfchijne 
lijk , dat langen tijd, voor zich het water 
in de holligheid van den buik heeft uitge- 
ftort, het linker ovarium, gelijk meestal , een 
zak geformeerd hebbe , die allengs meer in 
grootte toenemende, zich eerst tot eene-zeer 
aanmerkelijke hoogte heeft uitgezet, het buik- 
vlies met de darmen na boven heeft gedrukt en 
daarna tot zulk eene buitengewone uitzetring 
gekomen zijnde , tevens dunner en dunner ge- 
worden en eindelijk doorgebroken is of het 
vocht langzamerhand in de holte van den buik 
ontlast heeft. 

Niet alléén geven tot dit vermoeden de waar- 
genomene verfchijnfelen bij deze Vrouw gedu- 
rende haar ellendig leven en de menigvuldige 
zamengroeijingen der deelen , die wij in het lijk 
befpeurden aanleiding, maar ben ik ook daarin 
nog nader bevestigd geworden, door het her- 
lezen der bekende uitmuntende Verhandeling 
van wijlen den beroemden vAN DER HAAR, 
over ide Eiernest-zak-waterzucht der Vrou- 
wen, (te vinden in het zesden deels tweede (tuk 
van de Verhandelingen der Hlaarlemfche Maar- 

fchap= 


—_( rr 


fchappij-) In de eerste plaats, zeg ik, krijgt 
dit denkbeeld te meer fchijn van waarheid door 
de verfchijnfelen, welke deze Waterzuchr van 
den beginne af aan heeft opgeleverd. Immers 
in deeerste jaren van den ongelukkigen toe- 
ftand der Lijderes, van 1799 tot 1805 (tijdftip 
“welk tusfchen haar eerste en tweede kraame 
bed voorbijliep ) was er, noch bij haar, noch 
bij iemand , vermoeden , dar deze dikte door 
buik - waterzucht veroorzaakt werd; zelfs nog 
in 1811 vond zich, (gelijk ik boven zeide) de 
kundige en door zoo veel practicale ondervin- 
ding beroemde pe Puijr begwaard de pa- 
racentesis te doen „ wijl hij miet genoegzaam 
vochtgolving voelde en dus in her geval dat 
‘er ééns geen water aanwezig was, Crger ge- 
volgen uit de ondernomen buikfteek duchrtee 
Deze , bijna niet voelbare fluctuatie, fchoon 
door den Heer ’s GRAEUWEN reeds na de 
tweede en derde verlosfing , zoo als zijn Ed, 
mij gemeld heeft, waargenomen, pleit, mij- 
nes inziens , voor de waarfchijnlijkheid ; dar 
de zak van het linker eiernest, na zich aan ke 
peritoneum vastgehecht en alle de sbijliggende 
deelen op en achterwaards gedruktte hebben 
tot ‘eene aanmerkelijke grootte is uitgezet ge- 
weest, terwijl de rede der moeilijk waartener 
mer fluêtuarie of vochtgolving, zoo lang deze 
AIS: l 2 Atte 


£ EN 


hijdrops ovarii beftond, zoo aan de dikte van 
de bekleedzelen des buiks, als ook aan die van 
de vliezen des waterzaks zelve moet toegefchre= 
ven worden. Echter is het zeker, dat op het 
laatst van haar leven die vochtgolving aanmer- 
kelijk perceptibel geweestis, gelijk dan ook 
alle, die bij de opening van het lijk tegen- 
woordig waren, dezelve , vóór het verrichten 
van den buikfteek , gewaar zijn geworden. 
Niet ongepast, vertrouwik, en om de zaak 
eenig nader licht bij te zetten, laat ik dan ook 
nu bier de befchrijving volgen, die de Heer 
VAN DER HAAR in bovengemelde Verhande- 
ling van het aanftaand uiteinde van zulke Lijde- 
resfen , als een gevolg dezer ziekte, geeft en 
die in ’tbijzonder zeer veel overeenkomst heeft 
met den ffaat , waarin onze Lijderes in den 
Jaacsten tijd van haar leven verkeerde. Na al- 
vorens gezegd te hebben , dat het hem niet 
onwaarfchijnlijk voorkomt, dat het vergrootte 
eiërnest met het buikvlies vereenigd zijnde daar 
ter. plaatfe kan doorbreken en deszelfs vocht 
inde holligheid van den buik uicftorten , hoe- 
zeer hij deze gevallen als zeldzaam befchouwt, 
vervolgt hij: ,, Men kan ligtelijk begrijpen, 
s dat de Lijderesfen het in dezen derden trap 
» der ziekte zeer benaauwd hebben. De adem- 
» heling is zeer kort, fchielijk en meest in 
- Ni „ eene 


Cg 

eene zittende geftalte. De pols is klein en 
ras3 de eetlust bedorven of belemmerd ; hier 
door verliest de lijderes al langzaam haar 
voorgaande frisfe kleur en gedaante , die 
haar bij den eersten en tweeden trap der 
ziekte beftendig was bijgebleven en haar ge« 
brek van eene uitftorting van water in den 
buik of in eenig ander ingewand dat tot het 
leven behoort, deed onderfcheiden. Het 
aangezicht , de borst en de armen verma- 
geren en droogen als uit; de beenen, die 
bij een waar buikwater zoo ligt opzwellen 
en dik worden , droogen insgelijks uit en 
worden niet dan op het laarst der ziekte , 
wanneer het vocht uit het zakgezwel in het 
bekken loopt, dik, en dit is in het begin 
van het gebrek almede een teeken dat het- 
zelve van de eigenlijke waterzucht onder- 
fcheid. Zoo het zakgezwel dik en fterk is 
en de blaasgezweilen zich na binnen ontlas- 
ten zonder dat iets van dezelve na ‘buiten 
loopt of zich in het bekken of de holte des 
buiks uicftort , dan kunnen deze lijderesfen 
vele jaren met eenen affchuwelijken dikken 
buik leven , maar zoo zich het vocht uit 
den doorgebroken zak of uit de flijm en wa- 
terblazen in het bekken of in de holte des 
buiks uieftort , dan is de toevloed na het 

3 ss Zak- 


ns GIP a 

s Zakgezwel des te grooter. Hierdoor breide 
s het zich alomme uit, drukt en bederft de 
» deelen die het aanraakt, waarop de-dood dan 
» als de groorfte geneesmeester van alle we- 
s reldfche ellenden een fpoedig einde maakt.” 

Tot dus verre de Heer vAN DER HAAR , 
die, met eene reeks van waarnemingen , alle min 
of meer van elkander verfchillende, alle echter 
ten hoogften belangrijk , zijne uicmuntende Ver- 
handeling eindigt. Wanneer wij intusfchen zij- 
ne befchrijving vergelijken met de verfchijnfe- 
len , welke wij in onze lijderes hebben waar- 
genomen en niet alleen letten op den bedorven 
toeftand der ingewanden , maar ook op den 
vreeslijk uitgeteerden ftaat van hare ledematen, 
hebben wij alle rede te gelooven, da:, alware 
de ongelukkige beenbreuk , die tot haren fpoe- 
digeren dood aanleiding gegeven heeft, niet ge- 
beurd , de lijderes echter , binnen zeer korten 
tijd, der natuur den tol zoude betaald hebben, 
Immers ‚die voorname werking in alle dierlijke 
ligchamen , die het aanzijn verlengen en duur- 
zaam moet doen zijn, de voeding namelijk, 
hield bij haar geheel op : ook was dit blijk- 
baar in haar beengeftel, °t geen langen tijd alle 
mogelijke pogingen fchijnt gedaan te hebben 
om haar monfterachtig ligchaam tot onderfteu- 


ning te dienen; waarom dan ook in den, voor 
haar 


- 


ml 125 Je 

haar noodlottigen avond van den 28 April de 
overkanteling alléén van den buik op het lin- 
ker dijebeen , de dijebeensbreuk veroorzaakt 
heeft ; eene breuk die wij, na de geheele ont- 
lasting van het water uit den buik , onder- 
zochten en bevonden met aanmerkelijke ver- 
brijzeling van het been zelve gepaard te gaan, 
terwijl wij, bij de incifie in de dije , verfcheide 
kleine fragmenten uit dezelve haalden, Gaarne 
hadden wij deze breuk met nog meer opletten- 
heid verder onderzocht door het dijebeen id 
van het ligchaam weg te nemen ; dan de tijd, 
zoo door het laten afteekenen van het voor- 
werp onzer befchouwing, als door de ontledi+ 
ging vanden buik en het onderzoek der deelen 
aanmerkelijk verltreken zijnde, waar bij nog 
kwam» dat de eigene zuster der overledene, 
die, fchoôn uit verkiezing „ bij de opening 
en het onderzoek was tegenwoordig geweest, 
merkbaar verlangde, dat nu hieraan een eind 
mogt komen; dit alles verpligtre ons, om, 
niet gelijk wij wilden, maar gelijk wij konden 
te handelen en nu ook alle nafporingen dáár 
te laten, 

Weinige Schrijvers, (dat ik dic ten flotte 
bijvoege ) hebben gelijk de Heer vAN DER 
HAAR opzettelijk over de Kijdrops ovarii,, 
ééne welligt meer dan men vermoedt plaats- 

heb- 


« 


sel IG je 


hebbende ziekte gefchreven; vele echter; eú 
Zints VAN DER HAAR; ook onder onze Land- 
genooten meer dan één, hebben ons nu en 
dan belangrijke waarnemingen daaromtrent na- 
gelaten. Ter vergelijking daarvan met de onze 
zou ik voorbeelden kunnen aanhalen, dan elk, 
die geen vreemdeling in de Genees en Heel- 
kunde is, weet dezelve op tefporen. Liefst 
befluit ik dus deze Waarneming , blootelijk 
medegedeeld om de bijzondere zeldzaamheid 
van zulk eene verbazende hoeveelheid water 
als deze Vrouw met zich heeft omgedragen , 
terwijl zij tevens wederom de waarheid bewijst, 
dat in dergelijke opzettingen vanden buik, die 
fomtijds langzaam en onmerkbaar beginnen en 
meest met fchijnbare gezondheid gepaard gaan, 
de bepaling der ziekte en van derzelver zit= 
plaats , in den beginne ten minsten , hoogst- 
moeilijk is, en de pogingen , die eindelijk in 
% vervolg van tijd tot genezing of verbetering 
worden aangewend „ ook daarom als te laat in 
t werk gefteld wordende, dikwerf falen moe- 
ten. Mag dus deze Waarneming (trekken, om 
de oplettenheid van Heel en Verloskundigen 
in voorkomende gevallen vandien aard meerder 
op te wekken, dan zal vooral aan het oogmerk 
van deze mijne mededeeling voldaan zijn. 


BÀ de Klad ad) viv. 


T, én 
„And. 
1u en 
1E nde 

onze 
elk, 
Heel- 
„iefst 
telijk 
nheid 
water 
gen, 
vijst, 
, die 
en en 


zaan , 
zite 


ogst- 
jk in 
ering 
ar in 
moe 
’ om 
digen 
erder 
merk 


Ode Kooter ad van dl, 


OBSERVATIONES * CRITIC 


Bingse Pii ex ei î 


MO Mr E, oRie das bemi 
HYMNUM IN CEREREM. 


rond GED 

ï 
Homer Hymnum in Cererem,a clarisfimo viro 
CHRISTIANO FRÈDERICO MATTHAEI Moscâ 
fibi misfum, anno preteriti feculi oétogefimo: 
fecundo in publicam lucem edidit Literarum 
Grecarum et Latinarum jam. tunc in Patrië 
nostrâ ftator ac decus, DAVIDES RUHNKENIUS, 
Profesfor Leidenfiss adjeëtis duabus E pistolis 
criticis, alterâ ad LUD. CASP. VALCKENARIUM, 
alterâ ad jon. AUG. ERNESTI, wiros fume 
mos, ex alterâ editione multumlocupletioribus, 
Repertus fuerat iste Hymnus in Bibliotheca 
S. “ynodi , Homeri lliadi veditisque Hymois 
fubjectus in codice, fcripto illo quidem (ub 
finem feculi XIV, -fed-ducto ex veterrimo 
preftantisfimoque. Et licet nen germanum 
existimaveric hunc partum, fed Poërarum’ patri 
fubditum, clarisfimus Editor, valde tamen an= 
tiquum habuit et pulcerrimuim. Magna igitur 
istius getatis fuit felicicas, cui, ut in: pref 
ML DEEL ER 4 rione 


B: —_C 128 Js ga 


tione fcripfit vir fummus , prorfus infperand 
monimenium obtigit , quod non minorem ab 
ultimâ antiquitate, qeam a priscâ fimplicique 
venustate, commendationem habet, — eden=- 
doque Hymno, vt aliis ftudiorum laborumque 
fuorum fructibus , Graecarum Literarum cul- 
tores magnopere fibi devinxisfe putandus est 
RUHNKENIUS. Edidit aurem cum verfione 
duatinâ “jJOHANNIS HENRICI VOSsII; addicis 
‘mul annotationibus criticis, quibus corrupra 


Hymni lectio emendaretur, aut eriam pecuii= 


ares dicendi formule et voces cum Homericis 
compararentur „et cum _aliorum Pcêrarum 
Grecorum locis, in quibus Hymnus noster 
imitando videretur expresfus. In quo cum 
multa al‘orum industrie obfervanda reliquisfe 
fe, ipfe dicat vir doctisfimus , haud poterit 
in vicium aut in culpam verti, fi quis pros 
ferat, que, diligentius Hymaum legenti, core 
rigenda notandaque fibi vifa fint. 


Vs. 46. 
Or’ oluvär Tis Ti êrúrugog &yyeros Haber. 


Ad peculiarem vocis dvòs fignificationem, 
de qua Clar, Editor monuit in nota, confirs 
mans 


ve 


hs OE ID an 


mandam ‚.& hoc prefertim in loco-declafans 
dam, facit Homeri locus, qui est Odysf.O. vsa 
539» 53E, Ubi, accipitre confpecto, Apollinis 
nuntio, ica ad Telemachum Theoclymenus 


Tyaluax's oörs Äveu Beo Emraro Delids Bpvis: 
“Eyvay ydp Hiv ês Ävra WB oiwvòv édura. 


Appofite Schol. Oicvór. ongetov, gdvrevua. Adde 
Odysf. A. vs. 202. 


Oùré rr mavrig éèv, oùr’ Öwväv odPa cidhs. …… 
et conf. Callimach. Hymn. in Jovem , vs. 68, 69. 


Oxnuao ò° olwudv ey Oméipopor ayyerdruv 
Zöv repdov, T 


Ad quem locum vid, Ezech, Spanhemii Ob 
fervatt. pag. 57.— In primis aurem Orph. de 
Lapid. proöem vs. 46, 47: 


‘Oooá re wendjvaot merd Ppeoiv HepoPoïrat « 
YAvÓparors dPpurov tauydbovres dordv, 
‚ Oiwvol, eyadAoro Ards wpaurvol Omrodijrate 


* 


_Ceterum verfum, cefura & rhychmo caren= 
tem, egregie fanavit Brunckius, vir doctisfie 
mus, nifi propius a literarum ductu abesfe 
$ideri posfic: 

LE h D 
ene OÜÛ ós oïovbw 736 Eefrogos Byyerog. inder. 
Quod 


ve ï 


=_C 130 )= 


-- Quod magis etiam accedit ad loci Horre- 
rici fimilitudinem Iliad, X. vs. 438, ab Editore 
hege 


Vs. 71. 
Nyrepréos por Evieme , Òinoy TéKos, E1 sou Ömumus. 
Odysf. A. vs. 642 : 
Nuueprés por Evie möT @XeTo. 


et E. vs. 97, 98 
wòrèäp Eyoror 
Nymerréng Tòv gaübov êvicmúow. 


Item wp. vs. 35. 


El 3'&ye dh or eïw Dirn vupmerris Eviomee 


76. 


Elòfoeie, Ò4 yòo mera alopat Hd Erealoo, 


In optimo quoque. poëta, Homero etiam , 
tales reperiuntur hiatus, qualis hoc exftat in 
verfu, cuique fimilem apud Hefiodum indica- 
vit Clar. Ruhnkenius. Nimis iis offendi, et 


ftacim eos refercire velle, nimii est fastidii, … 


& male fane diligentie. Cavit id hoc in loco 
Editor. Ec est, ubi eiusmodi opera antiguam 
fcripe 


EJ 


feriptoris manum temere delevict. _ Sufpicors 
id in loco-Homeri factum esfe Iliad. E. vs. 
434, qui vulgari folet : 


VAAN Oy’ dp’ OUdè Bedr géyav Cero. 


In quo. fi géya revocaveris, commode cum 
Hymni verfa poterit comparari. 
4 


Vs. 79. 


— Ôuhepy Kendtiobar dnortiv. 


Iliad. r. vs. 53. 
Exers Oahcphv mapdroriv, 
Hymn. in Vener. vs. 104. 


Iloier Ò’ eicomiow Gurepòy ydvov. 


Vs. 92. 


Noo@Dioberoa ev dyoov wal garodv “OAuproy, 


Loco Hymni in Mercurium , ab Editore 
elar. laudato, adde Orpbei Argonaut. vs. 
1336, 1337: 

Kaì róre mapbeving voo@digero wósprop &vbos e 
Aivdyaurs Miidera. > 


1 


te De 


„Ubi fimplici voodiEerdar eodem modo, his 
hie in loco, accufacivus jungiture 


Vs. 106, 

'Eoyduevar mel’ Údep eùspurov, 
Notandus hic ufus prepofitionis werd. Ita 
fepius eam adhibuit tlomerus. Vid. locum, 
Editori laudatum. Adde iliad E vs. 264, et 
324. Item Hefiod Op. et Dier , vs. 444, 
Orphei de Lapid. Hypoth. vs. 8, et Carm. XL. 
vs. 96, Apollon Rhod. Argonaut. 1, 4. ubi 
vid Brunckius, V D. erin Append. pag. 209. 
ubi hujus nostri loci meminit. Sic infra vs. 
838 , 'Es Odos EEaydyar perà Duijmovos Item 
vs. 322. 'EAléwevat. gerà Püru bev derveverduv. 
Pro eöxpurev fuspicabar , levi emendarione 
feribendum êzúparov, aut faltem eùúparov. Est 
enim apud Hefiodum Oper. & D. vs. 739.4 
wodulouros Aqua epicheton, 


Xeïpue vrbdjzevog mohuypärw ÙÒRTI Deur. > 


„Sed bene fe habet vulgata lectio. Edúsurom 
Woe Est aqua, que lacili labore haurirk 
potest, — que fignificatio huic loco perquam 


est accommodata. | F, 
its Va, 


& 


Ary) ne aen er nd de 


À 


“Aydpes Auistipes Amúyayove 
Odysf. O. vs. 426, 427. 


VAAAÀ u’ duipralav TáPios orde dydpee, 
YAygödev Epgornêruw' mêpacau Òé ge cup’ dyuydvres, 


ye» 


eN 


Vs. 149. 


Taöra dE ror cadéang Ömolyoojar _— f 
Infra vs. 272: 
“Opyra è aöth êrùv Ömolyoogar, 


Et VS. 488 : 


Aöràp Emerdh ardvl’ Gmelúnaro Biu Oedove 


Phrafi plane est Homeriea. Odysf. A, vs. wdn 
; Zo d° adr muuwös Örmolicouat, 

lem Odysf. E. vs. 143: 
al Aùràp ol mpdDpuv ÖmrodjTopat. f 
Et, addito etiam cafu quarto, Ïliad. ©. vs. 4672 
“___BouAùv ò’ YArrelois Özmobúoopel’, Tig dvúoese 


‚…__Hine ÖmoOngootun praceptum , admonitio } 
gonfilium, lliad, O. vs. 412. ubi Scholiastes 


wt va 


8 


sl 134 


ÖmoÔngoedvyew* ÜroBoraïe  ddaoxartaie , et Odysf, 
mn. vs 233. Apud Orpheum, Argonauu vs. 
466. alibi. (*)- ve ' 


Vs. 152. 


idelgor inge, 
He- 


(*) Hoc fenfu inprimis frequens est hoc voe _… 
cabulum et _ufitarum  Scriptoribus Ecclefiasticis, 
Juftin. Martyr. Apolog. IL. pro Christianis , page 
m.Ó1 C. of zerà Très To Xpiecd uuAds Omobygoovvag 
Cidcuvres. Clem. Alexandr, Paedag: „Libr, [. C ape 
12. page m. Too C. ràs zalyvovoas mpòs Tuv bpliu 
mrodirelav ÖmoÔngoodvas Eididdorewe Qui etiam ibid, 
Cap. 3. pag. Ó2 B. ràs êvroas (roùü Adyov) et 
wàc Ömolymooúvas aùroö COonjunxit, uti Admonite 
ad Gentes pag. 52 A. ovufBouvrds et Ösrolúxas , qUO 
posteriori vocabulo eadem hac fignificarione et | 
alibi ufus est. Vid. Paedagog. Libr. I. Cap. 1. 
pag. 58 C. et 59 lin. 8 item Cap. 2. pag. 6o D. 
Add. Jofeph. Antiquit. Judaic. Libr. V. Cap. 8. 
pag. m. 154 C. et Eufeb. de Vita Conftantini Libre 
IV. Cap. 52. pag. m. 456 À. — Hinc ó nóyas 
Özroberinds fermo est, qui in hortande verfatur et 
precipiendo, và mpdËers fpectans , quemadmoe 
dum ô mrporpemrinds ad 40 pertinet, et ó mupauuvlids 
ad mdóy, apud eundem Clemeuteim, Pacdagoge 
Libr, Le Cap. 1e pag. 58 A. 


=C 135 D= 
Hefiod. Op. & D. vs. 35, 36. 


ee 


 Oranpivdpsda verwog 
_MÔsinos Öizus. 
he k 8 


& vs. 225, 226: ie SSN 


OÌ Di dixeg Eelvoror val Evdhuoros Bidouou 


_„lberws. 


Adde Theogon. vs. 86. 


Jed Vs 165. nils oa 


MOWiyovog TpéDerur, morveirerds, dordoide re. 


Fortasfe pro morvelgeros reïcribendum zord- 


"Opper zosDerer, mohdeurrds 7’, domdoids re, * 
quod ex{tat apud Orpheum, Argonaut vs. 743 
in Codice Regio 2763: 

‘Hvixa ò’ els dyrgov mehüeuwTov Buoemdpyre 
ubi in editis exemplaribus- est zoAusgarov. 
“Vocem wmoxdeverds adhibuit etiam Eufcb. de 
Vita Conftantini Libr. L. Cap. 9. pag. 336 Cs 


EUIWÓD Te Thv Apxhv Kad “mordeuktoy dmast vols 
PS 
&pyotzévors warepyabimevoge , 


UL peer, vR Vs, 


CC 186 == 
Vs. 187. 
Maid’ ömò ndAmw Eyouoa, veor Ódhog. 


Supra verfu 65, Kodpyv hv Brexov, yAuvepdp 
$ahos. Tra fepius bdaos ufurpatur. vid. Ruhn- 
ken. ad vs. 23. Adde Iliad, X, vs. 87. 


Dinov Odhos, óv TEKOv wir. 


Hymn. in Vener. vs. 279. Orphei Hyma, 
XXVIll:5, LV:8, et LXVI:6, et Euripid, 
Pheenisf, vs. 88, ubi vid. clar, Valckenarius. 


Vs, I9r. 


ElZe DE of ursopoïo, zal Opidaolar ävwyer. 
Huic Gmile Iliad. A. vs. 645 : 


7 x e a Te - , 
Es ò Aye geipds EAV, KATÀ Ò Edprkaalat dvuyen 


Vs. 204. 


xaì iAuov oyels Óvpóv. 


Eädem formula exftat apud Hefiod. Op. & 
D. vs. 340: 
_ °M6 Ké Tor iAuov Kpadinv vaì Bvuòv Ewa, 
quo in verfu item penultima fyllaba in fAaov 
proe 


re 137 Den 
producitur.— At, locum noftrum manifesta 
corruptela laborare, monuit clar. Eaicor. — 
Equidem tentarim : 


xal iAwov EvÂero Bugov. 


Recedit , fateor , aliquantum haec emen- 
datio ab eo, quod erat in libro fcripto; fed 
egregiam veri fpeciem ei viderur conciliare 
locus Homericus, qui est Iliad. I. vs. 635. 


où ò' MAwov Èvbeo Ovpedu. 


Vs. 232 


weyider DE Dolvae wirnp. 
Homer. Iliad, oe vs. 555: 
yéymie DE Te Dpéva sroiv. 

Hymn. in Venerem, vs. 217. 
yeysder Òè Dpévas Evòov. 

Quod Bvuö ynbjous dixit Hefiod. Scut. Her- 
cul. vs. 116. Orpheo autem frequens est 
zak vel iep yubev mpoocmw. Vid, ejus Hymn, 


XV : zo. XLVIII : 7, LIV : 16. 


Vs. 235-237. 


2 24 


ô 8 délero Baluon Iros. 
Odr® oùr oTroy Euv, du Onodpevoe. Anusryp 
Kolen’ dufdporig, woe} Osod Enyeyuöra. 


Tens 


er +138 Der 
‘Tentabam s am OG 


6 ò’ diEero Bwluour Tros. 


- 


Tòv 3 du oîrov Edour”, óv Onodpevor vr Andenk 
1 De 1 e EN lar 2, Den 
Xpieon. dufdpooin, oel Öeod Eryeyaru. 


Ut copula melius fe haberet. — Ceterum, 
ad loei fentenriam quod attinet, conferri p@r 
terit Junonis illud, lliad, O, vs, 58-60. > 


- 5 Í 
“Exrop wèv Övyrds TE, yuvalka me Óyouro malo. 
Aöràp 'Axihheus êen Beag yóvoes-Hv Er uùrh 
Orild ze val äriryna. 


Vs. 269. 

PAbavdrors Ovyroïet T° dverop val Kapa TErvurdt. 
Bene habet verfus, ut et rhychmus , fi 
ultima et penultima fyllaba vocis dvesap, tan- 
quam una fyllaba, prenunciantur, Quod fieri 
posfe, patet ex p'sïu apud Hefiod. Op. & D. 
vs. 5, et ex Zap, ibidem vs. 492, ad quos 
verfus videantur Tzetzes et Grevius. Simi, 
liter ©eöv, Hefiod. Theogon. vs. 44, et Où, 
Hom. Odysf. N. vs. 391, unam tantum in 
rhijthmo fyllabam confticuunt. Quemadmodum 
etiam duae fyllabae- posterioresin-uvue apud 

Noftrum fupra vs. 210, 
Vs: 


ri 0539 Per 

‚Vs ION WlenrarHd seert: ä 
BAAN Eye, ôt vdv re ubran, Keì per Úr' aùrö, 
Teugdvruv mäs difLos. , 
Hom. Hymn. in Apollinem „ vs. 80. 1) 


ver EvÂdde ur mpûrov TEIL, MELIKHNNEN vUÔv. 


% 


Vs. 76) et 245: 


TelEnohur vydv Te Kal drren Devòpherre. 


Add. ibid. vs. 247, 248. — Reddidit hanc 
formulam Euripidi, Iphigen. Taûr. vs. 1453, 
doctisfimus Pierfonus , Verifim, pag. 282, 


‚ PEvruüla velEus vaòr , VBpuoou Bpérus. ) 
Ke 
( 


Kn 


ï 


mreol Tr" du! Te wÄrhog Änros 


A Ï 
Ou ò Wisin KT An AN 


Repono : : iss 
en meg) Ù zat TE KÄNNOS ÄYTOG 


ODuú O'imenderoa Kk. Te A. 


Vs. 277, zin 


meme The dÈ Déyyos eid „ed sdavdrok 
Ade Ösijs. 


„ 


Homer, 


—( 140 
Homer. Hymn. in Venerem, vs. 178) 176. 


xdrrog DE srupeikav darérarer 


“AglBporov. 
Orph. Argonaut. vs. 1219: 


ErinBe dÌ ward gptoura, PAoyòs d drêrnurer 
&üTus e 


Vs. 293 


EöpuBig Keke. 


Sic Tpfruv eùòpuBlys est apud Hefiodum, Thee 
ogon. vs. 930 ‚ quod imitatus est Orpheus , 
Argonaut. vs. 337» apud quem occurrit etiam 
'Aùp cûtuBins in Fragment. VL vs. 35. Idem 
hoc epitheton Peleo atrribuit Argoneut vs. 
1959, ex emendatione clarisfimi Ruhnkenii, 
pro Eùpuf2ia Inia corrigentis Eòpu2iyv Nyaïja, 
Epistol Critic. IL. pap. 272., pieeeunte Schras 
dero, ipfi laudaco. 


hd 


Vs. 307 


Erie” vier” KoUTTE èn ëüsdOuvos Anplrup. 


Ultima in xpúmre producitur propter cefuram. 


Sic fepius, Infra ica yúlgoe, Vs. 370. Adde 
di ts 


ma I4T je 


81de, Orph. Hymn. XI:g3. Bär, Apollons 
‚Rhod, Argonaut Le. II: 107. edpe, L. IV: 
1124. Eames, VS, 1328, et 1354. Et fexcente 
alia, / 


Vs. 326, 327. 
Ndvras EmumpoluArev. duouldndis dà Kidvres 
Kixayouov. 
Corrigam : 


Idvras ëmimgolard’ - oì draoddìs ÖÌ zudvreg 
Kix)noKov. 


Verbo autem &mvrpoidarerw ufus etiam est Hoe 
merus, Ïliad. A, vs. 627: 


“H s@uiv mroörov gèv Emimpoïnhe rpaélowe 


Quo in loco num vox Erum poïnhe tanquam 
uua vox accipienda fit, an vero divifim pro- 
nuncianda, hoc noftro fortasfis verfu explicarì 
potest. Qua de quaeftione conferatur claris- 
fimus Tollius ad Apollonii Sophiftae Lexicon 
Homericum, pag. 569. 


Vs. 340, 34te 


äDap ° Ömò zeiden ylus 


'Esouudvog Kardpouos. 
Hom. 


=( 14ò je 
Hom. Iliad, x. 482, 483. 


Növ dE où èv diduo Òlmous úmò neudeor vuije 


© “rozet. 


Infra vs. 415. Formula autem ózò wedden 
et Úzò zeúbeor yalús familiaris inprimis et fre- 
quens est Orpheo. Vid, ejus Argonaut. vs. 
172, et Hymn, XVIII : 4. Lr: a. LXVIII: 5. 


Vs. 344» 345 
/ 


« 
- 


TIóAN’ denalopdyn euros mil ùò Em’ dragruv 
YEpyors dev wardpov gyTiosTo (Houij. 


Verfus , pesfime corruptos , fic emendare” 


tentarim : 

TIdAA’ denaloudun myrpòs möbu" ú 8 &rayra 
YEoya Ocv gaxdpwv dmò vóoDiw púoaro (Bourij. 
‚Formula &zò vóodw, aut dad vóod:, dicitur 
enim uirumque, precedente cafu genitivo , 
quem regit, plane eft Homerica, Vid. Odysf, E, 
vs. 113. M. vs. 33- O. vs. 528 „alibie= 'Azò, el 
altero verfu elapfum , causfa exftitit orti in alte- 
ro 2m), abbreviau deinde propter fequentem vo- 
calem, ur fcilicet, aliquo faltem modo, metrum 
confticuere:ur. Quod ramen ne vel fic bene fe 
“‘habet : nam prima in &rasros folet produci. Vid, 
lliad, 


el 13 De 


lied, 1. vs- 3. et T. vs. 367.— Porto, facili ne- 
goto perfpicitur;, quomodo woare in gyrioero 
abire potuerit: librariorum nempe culpâ id 
„accidit  iterum, ut videcur, claúdtcanti metro 
Füccurrere cupientiums: Ceterum „ egrêgidm 
huic nostre fufpicioni & ‘correctioni quali- 
cunquúe äddere videtur veri fpeciem quod de 
Cerere narrat Mercurius, inferius verfu 351: 


mmm êrel éya ijderat Eoyov, 


in quo idem illúd Eovov, idem perro verbum 
wfderdär, talis denique repetitio; quales plu- 

rime funt in Homeri earminibus; ut magnó= 

pere ipfi:adamate. 

Locus, igitur, hoc modo fsnätus latine 
ita viderur exprimendus: 5; Zla, Cetes, vero 
â non toleranda, gravia, perduam noxia;, 
5 facinora, a Diis ceteris- beatis fejuncta, 
3) rendens quippe, animoque obftinato re= 
3 cufanss Jove-jubentes ac comiüiter adeo invis 
ë tante; ad coelestes Immortalium fedes redire, 
s deliberando moliebatury apud animum faum 
$) Agitabaet & medicabatur.”” Quem loci fenfum 
peregregie viderur confirmare’, quod inferius , 
VS 354-fqd., de Cereris va ceteris Diis fes 
junctione idem, disferie, Mercurius, k. 
Il pres, M arcane. 


(144 D= 


ú 9 -_duvòv Eger pórov, oddk Beter 


mn 
Micyerui, dAA damdveube Ovddeog -Evdolt vnoh 
“Heu, 'Ehsuoîvos upavaòv mrontebpov Exouou. 


Conferri autem poterit et illud, haud dis- 
mile, Junonis ad Jovem apud Homerum, 
lliad. A. vs. 541, 542: 

YAef rot DiAov êslv Eueï drò vooPw Evra 

Kourrddia Dpoveovra dmadtmer. 


Vs. 357. 


— dval êvépow 'Aidwveus. 
\ 


Hom. Iliad. O. vs. 183. 


a VAlys Evêgoror dudoray. 
Hefiod. Theogon. vs. 849: 
—_— VAlDHG Dd évéporot varaudbidvorei dudoouv, 


Idem autem, quod hic, Homerus, Iliad, F. 
Ws, Ó1: 


mmm AyaE vegan 'Aldauvels. 


Vs. 373 
AuDl ë vogidous ——== 


Lego: ’Audadd voutore. Ur fenfus fiets 


ze Manifesto fatis’eo declarans, Je id agere.” 
et. Vse 


—C 145 )= 
Vs, 380, 


pluda dE ward Kereuda Dofvuray. . 


B chios Augvuouy* òiij)bove Que glosfa 
fortasfe pertinet ad hunc locum,— -Compa- 
rari poterit Homeride Hymn. in Mercurium , 
vs. 337 * 


a grohùv Dik Kpor dyiooage 
item Hefiod, Op. .& D. vs. 635 : 


mm TONY did rÔyroy dyloouge 


Simplex dvúsiy eodem modo adhibuiet Or- 
pheus, feu Orphicorum Carminum Auctor , Ar- 
gonaut. vs. 68: 


EA 


am rpiBovs Ò° Hvuooe Burdoons. 


et Paulus Silentiarius in Epigrammate, quod 
edidit clarisfimus Ruhnkenius, De. Critic. 


1 pag. 72. 


Vs. 404 
Kal ri’ êEamdryoe DiAw Kparepds Tlorudér uuw, 


Conjiciebam : 


5 ?Amd ru EBandenee à. z. T3 


Qua- 


{146 j= 


Qualis vocule Z242 ufus plane est Home- 
ficus, Sed qua tandem dolo ? 


Vs. 414, 415. 


‘Os DE ge Pvapmdlas Koovldew suuv Bà nijTivg 
“Orgero srarpds êpoïo ada úmò uedden yains, 
YEEenéu, Kk. T. Ae 


Perturbata nonnihil videtur vocum cone 
ftructio. Ira focum interpunxerim , voce 
&xero transpofitâ : 


Os DE u dvapwdEus, Kpovldew mruuwdv dè git 
Farpòs êuolo, Pépuu ùrò Keulen dgero ruins, 
'EEepiuw, K. Te A. 


Vs. 428. 


Napxioody 4°, òy EDuo', Gorep vpdnov, eùpeïa liv. 


Friget, monente Ruhnkenio, illud &ezep 


xedxov. Iraque malim: 


Ndpxioaey 0’, Ôv EDuo'sde gpdoeov, edpela bv. 


Vs. 429, 430. 


Adròp èyù Dpemogéua mep) pÄgiarie yaïa d'évende 
8 Kop T ev. 
Pre, 


me 147 JS 
“ Pro Spemoudmt repofuit dperduv clarisfimus 
Editor. At in mepì gäpmar: vicium herere moe 
nuit; -Scribendum fufpicor; ” 
Adràs éyù Dperrdunv vegt * ydsmurt yara ò' Evepds 
_Xdpgoer. | 


Superius, vs. 15, 16: 


EL 3 dpa bOamBioac’ òpsturo gepolv ki kuddes 
Kaaròv dluppa Aafeiv* gdve OE Kdùv eÜpudyuiue 


et verfu 425: 
Tailoger , #Ì Ävlen Dpémomer velpeoa” Epdevra. 


„Que lectionemr gep) faris & abunde videntur 
confirmare, Quod autem attinet ad xdouart, 
ilud commendaré videtur vocula xúve verfu 
16 obvia ,— et eodem fenfu adhibuit Euris 
pides Phoenisf: vs. 1599 : 


a Tagrdoou yap Peren 
'Enbely Kubaipòw eis Älvoea vdopara, 


Conferri poterit zech. Spanhemius ad Cale 
Jimachi Hymn. in Delum, vs. ror. pag. 465. 
Edit. Ernestiange. Adde Hom, Iliad, P. vs, 
416, 417: | 


_Mäar xdvon 


me BAN aÜTOD yaia gihuwe 


hal 


ubi 


—_( 148, )— 
ubi, Scholia. Minoras ’Aan' èv mó duró zórg 
mavres vis yapar Degderev. 

Comparare quoque licebit íllud ‘Sallustii „ 
Bell. Jugurthin. Cap. XLI. Moveri civitas, et 
permixtio civilis, quafi discesfio terre, orirì 
capit. Et Jul. Obfequ. de Prodigiis, pag. 
m. 540. Venafri hiaru terra alte fubfedit. 


Vs. 434 
‘O5 Tóre wèv modmav Hap ÖmÓPpova Ovmdv Egovout, 
Hom. Hymn. in Mercurium, vs. 391, 392: 


PAuDorépous Ì' Enheuoer ÖpdDpova en Exovrus 
Zurevderv. 


Cum univerfo autem hoc loco haud frustra 
fimilem contendas Hefiodi, Theogon. vs. 6o , 613 


‘H 3 Zrex’ Boven voupus ÖudDpovas, Hoi doin 
MéuBAerul, év ondeooiw dunden Ougdv EKodous. 


Vs, 435. 


Kpadinv zal Budy Tumor. 


„Supra vs 65e xpadluv zal Ovuòv Tuva. Jane 
suntur fepius xoadin et bugde: Hefiod, Ope 
st D. vs. 340 


mmm AKO HRA Kal Ouds Egwoir. 


Honw 


(149 )= 
Mom. Iliad. B. vs. 171: 


el gw &oe Hpadlyv val Bupdv Teeven, 


Uti Dew et buròs Iliad, A. vs. 193. A. VS 
Al. Odysf. A. vs. 294, alibi. 


Vs. 489. 
Bve’ dev OÙAuumovde , bev eb’ ôuiúyupiv UAA, 
Simillimus est locus in Hom. Hymno in 
Apollinem, vs. 186, 187: 


YEvbey òÌ mpòs duur _——___—_ 
Eior Auds srpòs Döma, Oev mel’ Öuúyuaw dM 


Quem adde loco ex Iliad, T. a Clar, Edi- 
tore laudato. 


co 


VITIUM TYTPOGRAPHICU A, 


Pag. 132. lin. 13. Òe/wovos. Emenda: òeiuovas. 


e 


kr Fi, Pk 
eik WAE 


ì Aad 
ande kt te 


Ef Pes A \N 
ae zÀ 


edt mech we ee d bingo es 


Ne 


Á 
dl d _ 
D - Ì ende hee 
p ke % r BSE 
en weke Se 
rg 


Kee rijd, wid ge 


L v « 4 18 reen 
kiek: Heden: vitvdes eld de 
Ê * 


werde AR Pe ben, Ades 5 el 
Fr; ê : otd 
Wi A a val Z Pe oh nj, Ë de . 
Jen 
An Ja 
/ * ‚ bkich ae 
Mi An: 5 gevr gp diie er Es 
Nen & A re 
y Ke per ze eik 


ANTWOORD 
OP jk VRAAG: Al 


VOOR HET JAAR 
MDG CCK Le Van 


OPGEGEVEN 
f ” 
„Daar de ondervinding heeft geleerd „dat in het 
s» algemeen, langs de Zeekusten van den hoek van 
s, Holland af, tot aan den Helder; a/s ook langs 
2» de Stranden van het Eiland Goeree, de afnes 
2» ming en verlaging der Stranden ‚door lage met 
2» Stcengedekte „ Rijsdammen ; of zoogenaamde 
2» Steene hoofden , op de doelmatigfle en minst 
„> kostbare wijze wordt tegengegaan, en men ook 
2» fints eenige jaren begonnen is, om de hooguite 
»» flekends Paalhoofden aan de Stranden der Efe 
5 landen Walcheren en Schouwen volgens eene rea 
»» gelmatige met de gewone helling van een natuura 
s> lijk Strand afdalende lijnte verlagen ; zoo wordt 
2» gevraagd : | 
1e > Heeft de afzaging der hooge Bs 
a. aande kusten van Walcheren ez Schouwen eenige 
> en welke gevolgen opgeleverd , waar wit men 
„> met grond, tot het verkiezen der lage geregeld 
2» afdalende, boven de hoog verhevene Werken, 
» voor de defenfie en verbetering der Stranden, 
2» langs die kusten, zoude kunnen befluiten; of 
„5 beftaan er deswegens nog zwarigheden en twijfcn 
» lingen, en welke zijn dezelve? id 
UL DEEL. Z. GENe A 2e Ger 


—_( 2 Je 

2. „, Gefleld in alle gevallen , dat men de voor« 
2 keur aan lage, boven hoog uitflekende Werken 
2 Voor de defenfie en verbetering der Zeeuwsche 
as Stranden gaf, zoude men daar toe de tegen= 
2 Woordige aangenome wijze van conflrubiie der 
„ verlaagde Paalwerken aan de Stranden van 
», Walcheren ez Schouwen, boven de aan de Hol- 
2» land/che kusten gebezigde fleene Hoofden , of 
ss met fleengedekte Rijsdammen verkiezen; of zou= 
„> den deze laatfle ook aan de Zeeuwfche Stran- 
2 den boven deecerste verkieslijk zijn? welke reden 
2 nenen beflaan er voor heteen of ander? zou 
den 'er, in het eerste geval, in den tegenwoore 
digen aanleg dier werken verbeteringen kunnen 
worden gebragt? of welke zoude, in het laatste 
geval, de conftruêtie der fleene Hoofden aan de 
2, Zeeuwfche Stranden moeten zijn?” 


5 


DooR 


ABRAHAM CALAND, 
(toen) Opziener bij den Waterftaat, en geëmploieerde aam 
het werk der Nieuwe Haven te Middelburg. 

onder de Zinfpreuk : 

Zoo het eene waarheid is, dat een vlak hellend Werk, 
het uitwerkend vermogen des waters enz. tot befchadiging 
Vermindert, en een fteil opgaand werk die vermeerdert, 
dan ishet ook eene waarheid, dat de vlakke met Steen ge= 
dekte Rijsdammen daar tegen beter beftand zijn „ en de 
Stranden gemakkelijker zullen defenderen, dan fteil op-_ 
gaande Paalhoofden. 


Aan welken de gouden Eereprijs, door het 
ZEEUWSCH, GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN „ „den 
8. van Grasmaand 1818, is toegewezen. 

8 Toer: 


OON OEE oons 


î 
Kobe ik in*t voorleden voorjaar het Program 
mia van t Zeeuwsch Genootfchap der Werene 
fchappen van 1814 in handen kreeg en, on= 
der anderen, de daar in vervatte hier voren= 
ftaande Prijsvraag , nopens de rcfulraten van 
dé afzaging der Paalhoofden op de ftranden 
van Walcheren en Schouwen, las, merkte ik. 
al aanftonds , dat, een doelmatig antwoord 
op dezelve , eensdeels moest voortvloeïjen 
uit een naauwkeerig geomerrisch „ en , bij 
mangel daar van , uit een naauwkeurig hise 
tórisch onderzoek naar de plaatfelijke gefteld= 
heid omftreeks de afgezaagde Paalhoofden , 
vóór en ná derzelver afzaging; als welke, 
zoo men daar in wel konde flagen, naar mijn 
inzien, zoodanige refulraten maest uicleveren, 
die ons met grond konden opleiden tot het be- 
{lit : of het raadzaam zoude zijn lage gerc- 
geld afdalende ‚ boven hoog verhevene werken 
voor de defenfie en verbetering der Zeeuwfche 
franden te verkiezen, zonder dat daar bij 
wl iák A 2 cenige 


a ME IP en 


eenige twijfeling mogt overblijven ; — en 
anderdeels uit eenige door théorie en on- 
dervinding verkregene kennis van Waterwer- 
ken , voor zoo veel die tot ftraúd- en duin- 
defenfien betrekkelijk zijn. 

Dit inziende, rekende ik het mij zelf, om 
meer dan eene reden, tot een’ duren pligt, 
om, voor zoo veel mijne bekrompene vermo- 
gens toelieten, pogingen te doen tot het be- 
antwoorden eener Vraag, die gerekend wordt 
te kunnen ftrekken, tot bevordering van het 
welzijn van Zeeland in het gewigtig vak van 
deszelfs Waterftaat , en om tevens, is het 
mogelijk, aan de begeerte van het Zeeuwsch 
Genootfchap te voldoen, het welk zich zoo 
veel aan den Waterftaat van Zeeland laat gele- 
gen liggen , gelijk deszelfs van tijd tot tijd 
uitgegevene Werken getuigen ; en wederom 
volgens Programma , dit onderwerp als alle- 
zins gewigtig en, voor het vak der Zeeuwfche 
Waterweringen als hoogst belangrijk rekent. 

Enindedaad, wie, die flechts oppervlakkig 
nadenkt , gevoelt niet het groot gewigt van 
het verdedigen onzer zeeftranden en duinen , 
daar van dezelve ook onmiddelijk de veiligheid 
van have en leven afhangt ? 

Maar ook , wie flechts eene geringe oppervlak- 


kige 


kige kennis heeft van de gefteldheid der ftran. 
den en duinen, van de moeite en aanzienlijke 
kosten die tot derzelver verdediging worden 
vereischt, en van de verfchillende wijzen , waat 
op deze verdediging reeds is en nog worde 
beproefd, befeft dan niet met het Zeeuwsch 
Genootfchap , het belangrijke van een onder« 
“werp, dat een naauwkeurig onderzoek moct 
behelzen, welke van alle de aangewende mid= 
delen de beste of buiten dezelve de doelma« 
tigfte zijn, tot beveiliging van die ftranden, 
welke van alle de ftranden onzes Vaderlands 
het meest van hooge ftormvloeden , en van 
derzelver uitwerkfelen te lijden hebben. 

Hier toe met het Zeeuwsch Genoorfchap 
mede te werken, en, na een, zooveel moge- 
lijk naauwkeurig, onderzoek der refultaten van 
de eene en andere defenfie der ftranden, daar 
toe een’ geregelden beredeneerden leidraad te 
vinden, is dan de taak welke ik thans, echter 

miet dan met bezef mijner bekrompene inzig- 
ten, mij onderwinde te beproeven. 

Alvorens tor eenig onderzoek over te gaan, 
moet men aanmerken, dat, daar de Vraag van 
shet Zeeuwsch Genootfchap „ zoo wel op -de 
Paalhoofden aan de ftranden van het Eiland 
Schouwen als op die van Walcheren ziet, en 

A 3 de 


_{ 6 
de eerstgenoemde echter terafzaging eerst aan- 
befteed zijnde in het najaar van 1814, en geëx- 
ecuteerd in 1815, (*) het nut daarvan natuut- 
lijker wijze door de kortheid des zedert ver- 
loopen tijds, nog niet genoegzaam kunnende 
blijken, om daar uit gegronde gevolgen te kun- 
men trekken, het om die reden is, dat ik mij 
in dic antwoord „ vooral van de afzaging der 
Paalhoofden , op het noorderftrand van het 
eiland Walcheren zal moeten bedienen, en der- 
halve meer bijzonder dat ftrand ten onderwerp 
zal moeten nemen, als zijnde aldaar reeds in 
1808, drie; en voorts achtereenvolgende alle 
de Paalhoofden afgezaagd, tot eindelijk in 1813, 
de laatste nog overgeblevene almede afgezaagd 
zijn geworden. Dit ftrand toch is ook wel 
de voorname bedoeling des Genootfchaps, niet 
alleen om bovengemelde alles afdoende reden, 
maar ook om dat de Paalhoofden op bet noor- 
derftrand van Walcheren , zeventien in getal 
beloopen, waar onder Hoofden van den eers- 
tenrang, van 7o à 75 Roeden lang, terwijl op 
hee noorderftrand van Schouwen flechts zeven 


Hoof- 


“_£*) Ik bedoel hier de 7 Paalhoofden op het Noorderftrand 
twan dat Eiland : van een enkel op het Zuiderftrand zal men op 
deszelfs plaats fpreken „ even zoo van het eenig afgezaagd Paal« 
feoofd op het Zuiderftrand van Walcheren Du Bensboofd genaamde 


Kad 


mf zr JT 

Hoofden zijn, van aanmerkelijk mindere lengte 8 
de meerderheid, en voornaamheid der Hoofden 
zullen ook misfchien meerder bewijzen ople 
veren, wat men reeds van derzelver afzaging 4 
heeft ondervonden, en wat het eiland Schous 
wen daarvan al dan niet verwachten kan, of 
ook alreede heeft befpeurd. 


„Wij zullen dan, in de eerste plaats, zien, 
dat de Vraag: 


IL. Heeft de afzaging der hooge Paalhoofden 
_ aan de kusten van Walcheren en Schouwen 
s eenige gevolgen opgeleverd?” met Ja moet 
worden beantwoord; uit welke gevolgen zal 
blijken dat men tot het verkiezen der lage ge= 
regeld afdalende , boven de hoog verhevene 
werken, voor de defenfie en verbetering der 
ftranden “langs die kusten , zoude. kunnen 
befluiten ;-en “dan > 
“IL De zwarigheden en twijfelingen , die 
bij fommigen deswegens nog zouden kunnet 
beftaan ‚zoo veel wij die weten ; trachten’ te 
wederleggen ; waar uit wij vertrouwen, dat in 
alle mogelijke gevallen zalkunnen blijken, dat 
dage boven:hoogzuicftekende werken voor des 
fenfie en verbetering der Zecuwfche ftranden 
de voorkeur verdienen. _ 

: DW Tho Til, Zal 


—_( 8 )= 

III. Zal men overgaan om te onderzoeken 
of de tegenwoordige aangenomene conftruêtie 
der verlaagde of afgezaagde Paalwerken aan de 
ftranden van Walcheren en Schouwen niet te 
verkiezen zij , boven de aan de Hollandfche 
kusten gebezigde fteenen Hoofden, of met 
fteen gedekte Rijsdammen; dan wel of deze’ 
laatste ook aan de Zeeuwfche ftranden boven 
de eerste’ verkieslijk zijn ; en in geval het 
blijken mogte, dat het eerste ontkennend en 
het laatste“ bevestigend moest worden beant- 
woord „ dan zal daar uit veelligt van zelve 
volgen , dat in de tegenwoordige conftrutie 
der verlaagde Paalwerken aan de Zeeuwf{che 
Stranden , verbeteringen kunnen worden ges 
bragt; — terwijl wij dan. 

IV. Die verbeteringen aan de tegenwoore 
dige verlaagde Paalwerken ;. zullen. trachten 
op te geven, voor zoo. veel die voor verbe- 
tering vatbaar zijn, en 


V. Aantoonen„ hoedanig de conftruêtie det 
fteenen hoofden , aan de Zeeuwfche Strans 
den aangelegd, naar aanleiding van het befluie 
op het gîe point genomen, volgens onze ges 
dachte, zoude behooren te zijn, 


VL, Zullen wij een betoog trachten aan te _ 


voer 


en HRE AE a 
voeren , waarom de tegenwoordige, uit den 
duin Zeewaards trekkende , Hoofden op de 
Stranden van Walcheren en Schouwen, on- 
danks de verbeterde conftruêtie met de verla= 
ging, nog niet genoegzaam kunnen gerekend 
worden, om de teeën der duinen voor afne- 


ming tegen hooge en hoogere Stormvloeden 


te beveiligen :- waarna wij eindelijk 


VIL Een vast fijstema om een Zeeftrand te 
verdedigen zullen trachten te laten volgen. 


E 


_ De gevolgen , welke de afzaging der Paal- 
hoofden op het noorderftrand van Walcheren 
en Schouwen hebben opgeleverd, kunnen zich 
uieftrekken tot, of zijn gebleken: 


4. Aan de vooroevers „ of de ondergronden 
der Stranden d.i. aan het ftrand beneden laag 
water , of, namelijk, hetzelve is af- of voe- 
genomen. 


b.- Aan het verlagen en vwerfmallen , of 
verhoogen , en -verbreeden „van - Zet. natte- 
en. van et drooge frand:-het eerste is dat 
terrein „begrepen tusfchen laag en hoog- 
water, en dat dus mer iederen Vloed. wordt 
D513) À 5 bee 


—C to )— 


befpoeld ; het laatfte is begrepen tusfchen 
hoog water en den duin. 


c. Aan de feeën der duinen : of dezelve, 
in vergelijking van vorige jaren, meer of min 
der zijn afgenomen of onder den horizon vers 
laagd, dan wel of het tegendeel daar bij heeft 
plaats gehad. 


/ 

d. Aan het verfmallen of aan het verbree- 
den van Ket duin ; deszelfs meerder of min- 
der overwaaijen en verftuiven, meer of mins 
der begroeibaar werden, enz. en eindelijk 

e. Aan de a/gezaasde Paalhooftlen en aan- 
hoorende werken, als derzelver vullingen, we- 
derzijdfche bermen enz. 5 of-deze al of niet 
meerder zijn geceisterd ,„ en, naar gelang hun= 
ner verlaging en der omftandigheden , al of 
niet meerdere kosten in derzelver onderhoud 
en reparatien hebben. vereischt. 


‚Deze gevolgen zijn blijkbaar « 


a. Voor zoo veel de ffranden beneden laag. 


water aangaat, uit de vergelijkingen der diep- 
ten , welke men voor de koppen der Paals 
hoofden gevonden: heeft , “bevorens- de afzas 
ging derzelve was gefchied „ met die ‚ welke 
men na de afzaging aldaar heeft gepeild: de 
„ad \ ceríte 


hd 
“ 


. 


—( II e= 


„eerfte zijn met zwarte cijfers uitgedrukt, ea 

de laatste, tot meerdere duidelijkheid , met 
rood aangereekend op Bijlage Litt. A. en B. 

__ Uit de negenjarige peilingen welke ik van 
het noorderftrand van Walcheren heb kunnen 
bekomen, blijkt, wanneer men alle de daarbij 
gevondene gemiddelde diepten nagaat ; dat 
de aânwinsten voor het eene Paalhoofd, en de 
verliezen voorhet andere Paalhoofd elkande- 
ren nagenoeg evenaren 3; echter dat de balans 
nog iets ten voordeele der aanwinst overflaat, 
doch, die daargelaten, ieder een begrijpt lig- 
telijk , dar men hier in gewonnen ‘heeft : 
want tot den tijd der afzaging toe , de diep- 
ten immer meer en meer, hoezeer van lievere 
dede, toenemende, gelijk de infcharingen vaa 
de laagwaterlijn aan de eene en andere zijde „ 
vooral aan den noordkant der Hoofden getuir 
gen, en gelijk daar van zoo.vele op laagwater 
zelfs onbegankelijke koppen van Paalhoofs 
den, fteile resters van bermen. enz. eenmaal 
voren op het {trand aan .de.-Moofden gecons 
ftraëerd, almede ten bewijze verftrekken @) 
zoo heeft men immers veel gewonnen , wan= 
e î - neer 


„£*) Op de groote Kaart des Ingenieurs na TTiNGA van het jaar 
mso vindt men het ftrand nog 200 Roeden buiten den voet van den 
toren var Domburg £ “thans 1'gt hetzelve flechts* toc ‘134 ‘Roeded 
daar bpiten , en is dus, in 66 Jaren , 66 Roeden ingekort, 


De EN je 


neer men na de afzaging dezelfde diepten blijft 
behouden , niettegenftaande ’er zedert geene 
fchepen met kostbaren Doornikfchen fteen 
meer zijn gelost, welke er te voren jaarlijks 
ruimfchoots wierd geftort. i 

Uit Bijlage. B. blijkt, dat men van de diep- 
ten der afgezaagde Paalhoofden, aan het noor- 
derftrand van Schouwen, nog niets beflisfends 
zeggen kan, als zijnde geen genoegzame tijd 
na de afzaging verloopen, om eenige gevolgen 
op te leveren: men kan alleenlijk zeggen dat 

‘het ten minste niet is verergerd. 

Bij hee in 1807 afgezaagde Paalhoofd aan 
de zuidzijde van dat Eiland bij Westen- Schou- 
wen, echter, is de aanwinst, zoo mijne infor- 
matien deswegens juist zijn, federt de afzaging 
aanmerkelijker , en de diepten daar onbegrij- 
pelijk verminderd, ; 

b. Ten aanzien der gevolgen van de afza- 
ging der Paalhoofden voor het natte en droogé 
Strand, kunnen deze gedeelten van het noor= 
derftrand van Walcheren niet verergerd, maar 
zouden mijns erachtens, in tegendeel verbeterd 
moeten zijn, zoo dra het zal kunnen worden 
bewezen, dat de duins-teeën, federt de laatste 
jaren na dé afzaging, mer dezelfde hooge vloe« 
den als voormaals , minder afnemen dan toen: 


, want 


Ek 25: Dpt 
want bij een lager en fmaller ftrand moest het 
omgekeerde plaats hebben ; en dit bewijs 
meent men bij de eerstvolgende bladzijde 14. 
en volgende te zullen kunnen aanvoeren : daar. 
en boven hebben mij dagelijkfche ooggetuigen 
van het ftrand onbevooroordeeld verklaard , dac- 
hetzelve door de afzaging niet is verergerd 5 
en dit, dunkt mij, is ook met een weinig 
kennis van zaken gemakkelijk te begrijpen, niet 
anders te kunnen zijn ; want wat kan oorzaak 
wezen dat een ftrand verlaagd? immers niets 
anders, dan de langs hetzelve heenftrijkende 
ftroom , of , zoo die door een onoverwinne. 
lijk beletfel (b.v. door een hoog Paalhoofd, ) 
plotfeling wordt opgekeerd, de daardoor: aan 
de andere zijde van het Hoofd geboren wor- 
dende neêr, en de werking van het water bij 
en rond den kop van hetzelve , om het water 
aan de andere zijde van het hoofd , in deszelfs 
waterpas te herftellen.— Met de verlaagde 
Hoofden nu wordt het water wel opgekeerd, 
doch zóó , dat het bij eene fteeds meerdere 
verheffing over de Hoofden trapsgewijze kan 
heenvlieten, waardoor de zoo fchadelijke neêr 
aan de andere zijde van dezelve en de werking 
bij en om den kop in zoo verre wordt vermin- 
derd , als de Hoofden in hoogte verminderd 


zijn; 


ED 
zijn ; terwijl niet te min de ftroom in deszelfs 
ftrijking langs de‘ oppervlakte van het (trand 
wordt gehinderd en vertraagd, en deszelfs af« 
{lijtend vermogen weg genomen. 

Deze ftranden vertoonden zich ook, na de 
afzaging der Hoofden op het noorderftrand van 
Schouwen, in eenen ruim zoo goeden ftaat als te 
voren : reeds na dat de afzaging van het eerste 
der 7 Hoofden aldaar , in Maart 1815, was 
gedaan , meende men zelfs duidelijke aan- 
Winst te befpeuren : en bij het Paalhoofd aan 


Westen- Schouwen fchijnt de gefteldheid met 


de afzaging zeer ten gunftigften veranderd te 
zijn, zoo dat, waar men te voren met vallen 
of ontgrondingen te worstelen had, thans, na 
de afzaging, alles aanwint en verbetert. 

c‚ Wat de verandering der Duins-teeën 
betreft, deze zijn voor het noorderftrand van 
Walcheren zigtbaar uit de hier nevensgaande 
Plattegrond - teekening van hetzelve fub litt. 
C. alwaar de geftippelde lijn, in onderfchei- 
ding der gefchaduwde aanwijst, hoezcer de 
duinvoet federt Junij 1808, (den tijd van hee 
begin der eerste afzaging) tot in December 
1815 , (wanneer de opmeting des duinvoets is 
herhaald en hier met de geftippelde lijn naauw- 


keurig is afgeteekend) magik zeggen ten voor= 


€ ES deels 
À î 


TE TE 


—( 15 )= 


deele is veranderd, daar dezelve zich eenigert 
mate meer naar de geregelde kustlijn A-B 
fcheen te fchikken en over-het algemeen toch 
zeer weinig was verminderd. 
Door de hooge Vloeden van den 31 Decerma. 
ber 1815, en den 16 en 17 Februarij 1816, 
de duinvoeten wederom eenigermare aangetast 
zijnde, is eene nadere opmeting van dezelve 
in Maart 1816 (*) herhaald , en op dezelfde 
kaart gebragt met eene deels geftipte deels 
geftreepte lijn ; waar bij dan blijkt, dat de 
duinvoeten over de geheele kust gerekend; 
federt Junij 1808 tot Maart 1816, en dus ix 
8 jaren een gemiddeld verlies van circa 4 voe 
ten breedte hebben ondergaan. 
Bedenkt men hier bij de voormalige afne« 
ming der duinen, van het noorderftrand van 
Walcheren, in vroegere tijdvakken, bv. var 
1732 tot 1766, tijde dat men begon met den 
eersten aanleg der Werken op hetzelve , dus 
vóór dat nog eenig Paalhoofd was aangelegd, 
wan- 
(*) Men meikt aan, dat de eerste opmeting der duinstee 5 ia 
Junij 1808 is gefchied , dus midden in den Zomer, wanneer zij gee 
woonlijk zich gunstig opdoet, door het ftuifzand , dat zich tegen de 
tee zer, en noch door Vloeden naar beneden gehaald » Doch door 
Zeewinden naar boven is gevlogen 3 terwijl de latere peilingen 


der duinsteeën in de daartoe ongunftigfte tijdftippen zijn Opgeno= 
men , gelijk dit in de maanden December en Maart Let geval is. 


| 


—( 16 )—= 


wanneer het in 34 jaren over derzelver gé- 
heele lengte volgens waarnemingen der Direc- 
tie van Walcheren, gerekend naar drie pun- 
ten, als één op het begin van ’ Strand, één 
in het midden , en één op het noordooste- 
lijk einde , eene doorgaande zoom van 32,2 
‚Roeden was afgenomen , dat in een gelijk tijd- 
vak van 8 jaren ruim 7,5 Roeden bedraagt. : 

Ten tweeden , de afneming dezer duinen 
in het tijdvak van 1766 tot 1773, terwijl men 
druk voortging met het bouwen der Paalhoof: 
den, en dus in een tijdperk van 7 jaren, mede 
volgens voornoemde drie punten genomen, 
een doorgaande zoom van bijna 5 Roeden, dat 
over 8 jaren bijna 5% Roeden zijn zou ; en 
eindelijk : 

Ten derden, de afneming der duinen in het 
tijdvak van 1773 tot 1805 , en dus in gr 
jaren , wanneer het Strand bijna reeds met 
alle derzelver tegenwoordige kapitale Hoof- 
den was voorzien, van 9% Roeden, dat. over 
8 jaren ruim 2} Roeden bedraagt. 

Dit laatste nog nader en naauwkeuriger 
epmakende uit de tot dat einde door de Di- 
rectie van Walcheren langs den geheelen duin 
heen geftelde palen, op gelijke afftanden van 
zo Roeden, uit welke de afneming der duinen 

jaar- 


| 1 je 
jaarlijks wierd opgemeten; blijkt daar uit 3 
wanneer men het arichmerifche midden neemt 
dat de duinen van 1780 af (toen het laatste 
kapitale hoofd; Lijndenshoofd genaamd ‚ op 
het noorderftrand van Walcherenis gebouwd) 
tot 1804, een doorgaande zoom van niet min 
„der dan 9;t roeden in, tlechts vier en twirts 
tig jaren is afgenomen; ’t geen in een tijdvak 
van 8 jaren iets meer dan 3 roeden bedraagt; 
en dus nog eene halve roede meerder; dan 
ait de drie gemelde ' punten gevonden wordte 
Zoo men deze verliezen dér duirier hu vels 
“gelijkt met het verlies van dezelve federt meu. 
aldaar begonnen is met de afzaging der hoof 
den; wie zoude dan hog in twijfel durven 
trekken of de afzaging derzelve ook eenige 
gevolgen voor «de duineú of duins - teeëh 
oplevert; daár zelfs nog tèn tijde der hooge 
hoofden de afneming der duinen $ roeden ih 
de 8 jare wierd bevonden. - Vak 
Dät de duitús- teeën echter hog voortgaan 
fet afnemen , hoezeef in een veel minderen 
graad dan voorniaals ; oûdanks de goede keus 
der aftaging van de hoofden, daar vân zal, 
gelijk ik zeide , de reden blijken, ín het ter 
‘beantwoording VaOhge HA VIe pol 


lil. peen. Z.GEN. © B AEN Over 


_( 18 Je, 


Overigens plegen, volgens de oudfte berig= 
ten , de duins-teeën van het noorderftrand 
van Walcheren 5 voeten boven het gewoon 
hoog waterpeil verheven te zijn, thans wor- 
den dezelve over het algemeen ruim 5 voe- 
ten boven het hoog water , volgens verfchil- 
lende waarnemingen op onderfcheidene tijden 
in 1815 gedaan, bevonden: ook zijn dezelve 
alzoo waargenomen na de vloeden van 3t 
December 1815 en 17 Febrvarij 1816, en dus 
zijn de duins-teeën onder den horizon geens- 
zins ten nadeele veranderd. 

d, Deduinen volgen natuurlijkerwijze de ver- 
andering van derzelver teeën als hunne giter- 
fte grenspalen : maar met het voordeel dat 
de teeën der duinen zoo weinig afnemen , in 
vergelijking van vorige jaren, en derhalve 
zoo veel meerder rust genieten „ is tegelijk 
dit groot voordeel verbonden, dat dezelve 
daar door meer en meer met helm enz. be- 
groeijen , en ‚ door kunstmatige ftroo- en 
helmplantingen enz. gemakkelijker begroei- 
baar te maken. zijn , waar door het zoo fcha- 
delijk overwaaijen, en achter uit wijken. wordt 

voorgekomen. 

e. Eindelijk, wat de erk paalhoof- 
den en derzelver aanhoorige zeeweringen aan- 

ê bes 


ij je 
belangt, daar aan kan men zeggen, dat zieh 
de meeste gunstige gevolgen opdoen : dig 
hoofden toch, op het noordetftrand van Wals 
cheren, welke na de afzaging geen meerder 
onderhoud tot derzelver komptere reparatie 
gouden” behoeven dan omftrecks f 6 à 7ooos 
jaarlijks ‚ vereischten bevoréns tot derzelvef 
inftandhouding- en jaarlijkfche ‘reparatien „ jaaf 
„door jaar, meer dan de fom van f 24000;-:- 
Ja welker geheele herftelling in het laatste jaaf” 
wóór de afzaging , op de verbazende fom var 
f98,4277:19 : — gefierd werdt: En na deze 
voormalige jaarlijkfche opoffering var f 24000, 
hoe waren dan nog die hoofden gefteid ? 
“immers altijd nog zoo zwak en zoo weinig 
gefchikt tor refiftentie van cenig aanbelang; 
‘dat men met iedere hóoge wloed'en met iedere 
verheffing van €en danwaaijende wind; dië 
flechts het vermogen vân een halven ftorm had; 
daar aan immer ontgrondingen; lostukkingens 
beroovinget , en fomtijds fepäratien ondervond; 
ten minsten altijd, in een mifderen of meerde- - 
ren graad’, dânzienelijke fchiade bekwam; altijd 
voorloopige voorzieningen moest doen, en 
daar en boven in de laatste tiën jaren fog fteeds 
óp eene” inkorting: derzelve bedacht was: ge- 
tuigen zijp-dâar van zoo vele berigten welke 
zel B a onder 


ns € Ye) D= 


onder de archiven van de Direêtie van Walchés 
ren berusten ;— terwijl na de afzaging, met al 
de verloopene winters en hooge vloeden, geene 
van alle die onheilen meer aan dezelve wer- 
ken zijn ondervonden, geene nuttelooze voor- 
loopige reparatien meer noodig geweest; geene 
verliezen van anders zoo vele fchoone en kost- 
bare gordingen, gebinten , ankers en palen 
befpeurd. Verliezen !- fomtijds zoo aanmer- 
kelijk , dat men meermalen aan den zoom der 
duinen waar deze hooge paalhoofden gebouwd 
ftonden, geheele wrakken derzelve , nog met 
gordingen en bouten aan elkanderen gekne- 
veld, liggen vond ! en berekent men eens 
hoe veel het eiland Schouwen reeds gewon- 
nen beeft metde afzaging van het paalhoofd, 
aan Westenfchouwen , gaat men na, hoe veel 
het opzinken en opwerken des vals wel moet 
gekost hebben , die, kort voor de afzaging 
van het hoofd , aldaar voorviel , misfchien 
door de fchadelijke neêr achter het hoofd, dat 
zoo hoog ftond en eene aanmerkelijke diepte 
voor zich had , veroorzaakt, en _ waar voor 
men in ’t vervolg geene bekommering meer 
fchijnt fe moeten voeden ; hoe veel zal dan 
het eiland Schouwen in *t vervolg , even ge- 
lijk het eiland Walcheren , met de verlaging 

van 


neen nde end ee 


OOS OD 


wan derzelver paalwerken op het noorder(trand 
wel kunnen befparen ? men kan dus , mijnes 
erachtens „met regt zeggen : dat in de paal- 
hoofden zelve , de groorfte gevolgen van dere 
zelver verlaging gelegen liggen. 

Zoo men nu dit alles nagaat , en in de ge- 
volgen duidelijk ziet, dat, na de geregelde 
afzaging of verlaging der paalhoofden, de on- 
derftranden eer aanwinnen dan afnemen , de 
natte en drooge ftranden over het algemeen: 
niet verlagen, maar vooral zich meer gelijke 
matig „of evenredig onder den horizon aan 
de eene of andere zijde der hoofden fchikken, 
waar door het ftrand meer regelmatigheid ;, 
en dus meer refiftentie en betere gefchiktheid 
tot aanwinst verkrijgt ; zoo men ziet dat de 
_duins - teeën over het algemeen zoo weinig 
afnemen , en de inwendige bogten vooruit 
fchijnen te willen treden, de duinen begroecijen 
en niet meer zoo binnenwaards verftuiven, 
waar door vruchtbare landen wierden be- 
dorven en ingenomen, en de paalhoofden 
„zelve meer en meer verlengd en alzoo in kost- 
baarheid toenamen ; zoo men weet dat het 
gemeene land zulke aanmerkelijke uitgaven in 
deszelfs finantien daar bij befpaart en men 
eindelijk met dic alles wel vergelijkt, de mee 


BJ mn: ecâ 


Ld 


—( 23 D maat 


Ben woord aangeftipte gefteldheid der vorige 
garen, mag men dan niet met grond befluiten 
9 tot het verkiezen der lage geregeld afdalen» 
‚ de, bovende hoog verhevene werken, voor 
» de verbetering en de defenfie, der ftranden, 
9» langs de kusten waar zulks plaats grijpt?” 
Maar zoo men bij dit alles neg weet, dats 
vóór dat de afzaging der paalhoofden plaats 
had , de ftranden onmerkbaar doch zekerlijk 
van lieverlede verlagende en inkortende , gelijk 
wij hier voren bladz. 17 zagen (*) , de paal- 
hoofden meer en meer boven de ftranden be- 
gonnen uit te fteken, en dus aanftootelijker 
voorde vloeden en golven wierden; waar door 
de zeeëinden , van die op het noorderftrand 
van Walcheren , bijna onmogelijk meer kon- 
den worden ftaande gehouden , ja fommige 
reeds inkortende (GF) en andere zich nabij eene 
haastige deftru@tie lieten aanzien; dat de dui- 
nen, federt het laatfte kapitale hoofd in 1780 
op ditftrand is gebouwd, dus federt het ftrand 
met alle deszelfs defenfie- hoofden was voor- 
ziens 

(*) Van daar ook dat het meiland binnen in de hoofden , 
als door bet vulfel bewaard en beveiligd, 2 à 3 voeten hooger 


ligt dan de wederzijdfche Stranden ; en van daar de elliptifche in. 
id der laagwaterlijn, en de duinsholte tus{chen de hoefden ki 


_ Onder anderen was de Bruinshoofd „in 1809, reeds met 
gep twee en een halve roeden ingekort enz, 


nnen ennen ennen en 


| —( 23 À= 

zien , met een doorgaand verlies van ruim 3 
roeden in de 8 jaren afnamen , met hoe vee, , 
te meer regt mag men dan niet komen tot het 
befluit: s, de voorkeur te geven aan lage 
s, geregeld afdalende boven de hoog verhe- 
s, vene Werken, voor de verbetering en dee, 
» fenfie der ftranden 


II. Wij komen tothet aèe lid der Vraag: de 
“ zwarigheden en twijfelingen namelijk , die er. 
bij fommigen deswegens nog zouden kunnert 
beftaan. _ 

Tegen opgenoemde gevolgen of uitwerkfels 
der verlaging van de paalwerken kunnen geene 
zwarigheden of twijfelingen wezen ; want 
het zijn daadzaken, welke men van de plaats, 
zelve, waar de hoofden gebouwd ftaan, ont= 
leend heeft , en aan de echtheid der te berde 
gebragte ftukken is geen twijfel; want verre 
de meeste derzelve zijn uit de authentique 
ftukken, onder de Directien enz. berustende, 
overgenomen: — tegen het befluit, en niet 
tegen de gevolgen, konden dus zwarigheden 
of twijfelingen opkomen. 

De gelukkige verandering der ftranden kan 
fmisfchien deszelfs oorzaak buiten de verlas, 
ging der paelhoofden hebben : | 
E B 4 4. Misé 


—( 24 D= 
_@. Misfchien hebben ’er federt de afzaging 
der hoofden meer gunstige, meer landwinden 
gewaaid voor de aanwinst van het ftrand, 
dan nadeelige zeewinden (*) 5; of / 

5, Misfchien worden thans de ftrandea, door 
eene minder hooge dagelijkfche kolom waters 
befpoeld , waar door het afflijtend vermogen 
des ftrooms verminderende, ook de afneming 
der ftranden en duinen, en reparatien der wer- 
ken naar evenredigheid verminderen moet; of 
. 
die ftranden in capaciteit verminderd, of in 
nog gunstiger ftrekking veranderd , waar door 
fchadelijke aanvallende troomen op dezelve 
zijn gematigd , afgewijzigd of weg genomen , 
en in gustiger aanvalhoeken veranderd ; _of 
eindelijk : 

d. Misfchien heeft de Oceäan, welke deze 
kusten befpoelt, federt de afzaging der paal- 
hoofden minder hoog gevloeid, en hebben de 
ftormen een te geringen graad van hevigheid 
gehad, om de golven dien trap van vermogen 
bij te zetten, dac zij de werken konden los- 

ruk- 

€*) Hert is bekend en deor de enderyinding op alle ftranden 
beftendig bewezen „ dat de landwinden een Strand doen aanwinnen,' 
goo het flechis eenigerrgage voor aanwinst vatbaar is, en Zee- o£ 


7 
gp het Strand aanwaaijende winden , hetzelve meer vermageren 
ge anderzins gewoonlijk wordt oridervonden. 


c. Misfchien zijn de vaarwaters voor 


En ade Sd 


| are je 
rukken en vernielen , de ftranden en duinen 
beuken , ondermijnen, verwoesten , en der- 
zelver beftanddeelen , als eene prooi ontroos 
vende, met zich naar den afgrond flepen ! 
Misfchien zeg ik , is eene dezer vier op- 
genoemde bedenkingen , of zijn misfchien 
wel alle te zamen oorzaak, dat het (trand , 
federt de afzaging der paalhoofden , of aan- 
merkelijk minder , of in 'e geheel niet meer 
wordt afgefleten , de duinen aanmerkelijk 
minder worden aangevallen of afgenomen en 
de paalwerken zelve zoo veel minder be- 
fchadigt worden dan bevorens. Deze ten 
minste kunnen, naar mijn’ inzien ‚de eenige 
bedenkingen of twijfelingen zijn, welke te- 
gen het voorfchreven befluit , dat zoo zeer 
ten voordeele van de verlaging der paalhoof- 
den pleit , kunnen beftaan 3 dewijl deze 
mogelijkheden alle gelegen zijn buiten de 
paalhoofden , en dus, indien dezelve in de 
daad beftaan, kunnen bewijzen, dat men de 
gemelde gunstige gevolgen of niet alleen , 
of in't geheel niet, aan de verlaging der 
paalhoofden toe te fchrijven hebbe ; zoo is 
het van aanbelang dezelve te overwegen. 
Ter onderzoeking van het eerste point, a. 
heb ik de opfomming gemaakt der winditree 
Bs ken, 


—( 26 D han 


ken, zoo als die driemaal daags, gedurende ar 
jaren, even buiten Haarlem zijn waargenomen, 
waaruit mij is gebleken, dat men in den laatften 
tijdkring van 7 jaren, bijna even zoo veel zee- 
winden voor de noorderftranden van Walche- 
ren en Schouwen heeft gehad, als in het ge= 
lijk tijdvak wan 1795 tot 1801; — hoewel 
minder zeewinden dan in het tijdvak van 1802 
tot 1808, doch het geen van te weinig aanbe- 
Jang is , om daar aan eenige medewerking tot 
verbetering der ftranden toe te fchrijven. 
Uit den hier nevensgaanden ftaar {ub litt. 
D. blijkt , dat, over ‘tgeheel , in de vier 
laatste jaren , de vloeden te Westkappelle even 
zoo hoog of iers hooger zijn waargenomen; 
dan in een ander tijdvak van 1782 tot 17903 
weshalven ook de zwarigheden deswegens ge- 
heel en al vervallen. 


De derde bedenking, pointc. verdient mis 
fchien meer aandacht ; doch buiten en be- 
halve dar het zeer toevallig zijn zou , dat juist 
gelijktijdig met de verlaging der paalhoofden 
ook de ftroomen voor het noorderftrand enz. | 
van Schouwen en. de zwakke ftroomen voor 
het noorderftrand van Walcheren nog zwak- 


kersen de aanval zooveel voordeeliger zoude 


zijn 


fe 


li De 


zijn geworden, moet ik de vrijheid nemeêti, wat 
de ftranden van Walcheren aangaat; de aan= 
dacht van het Zeeüwsch Genootfchap te vesti 
gen op_ het gedeelte ftrands boven Lijndense 
hoofd, waar de drie ftakechoofdjes ftaan, en 
verder oostwaards: aldaar ondervond men im- 
mers tot aan het voorjaar van 1814 toe, wans 
heer ook het laatfte dezer ftakethoofdjes ver. 
laagd, en met die verlaging geregeld afdalende 
haar de laagwaterlijn verlengd is, ‚ geene gunftige 
veranderingen ; ; aldaar gingen de ftroomen im 
mers, even als jaren te voren, voort met de 
ftranden af te flijten , ja zelfs die-te onders 
Mijnen, de gietftrooms- en hooge vloeden. de 
duins- teeën te bereiken en af te nemen , ende 
golven de werken te befchadigen, gelijk die 
blijken kan uit de hierachter gevoegde aantees 
keningen- der ftormvloeden, op de noordkust 
van Walcheren, fub litt.-E.- en uit zoo vele 
andere ftukken bij de Directie van dit Eilandy 
deswegens voor handen, welke getuigenis drae 
gen van de fchade aan: die flakechoofdjes 
(Boddaerts-, Nebbens- en Matt hijsfenshoofdje) 
en aan het wederzijdfche ftrand en duin, zoe 
menigvuldig federt de afzaging der kapitale’ 

hoofden ‚ overkomen. 
Maar hoe teevallig zoude het wederom niet 
wezen, 


—( 29 Dm 


wezen, dat juist met de afzaging en lage ver- 
denging van Matthijfenshoofdje enz, ook het 
ftrand aldaar wederom zoo veel verbeterde, als 
hetzelve anderzins van dag tot dag verergerde, 
en dat daarvan al wederom oorzaak zou zijn, 
eene gelijktijdige gunstige verandering in de 
ftroomen, en derzelver aanvalhoeken! en zoo 
was dit het geval mer ieder hoofd op het ftrand 
van Walcheren en Schouwen: naar mate men 
die van jaar tot jaar afzaagde, verergerde ten 
minsten het {trand niet: almede befpeurde men 
dit na de afzaging van bet paalhoofd aan Burght, 
op het zuiderftrand van Schouwen, en mer Du 
Bonshoofd op het zuiderftrand var Walcheren; 
ook bij de afgezaagde hoofden voor den West- 
kappelfchen dijk , als met het Paspoortshoofd, 
met het flaket op de ronde Nolle enz. en dit 
zou ook het geval nog beter met het Souverei- 
wenhoofd zijn geweest, zoo men niet wist dat 
het daar aan grenzende, doch met eene andere 
rigting in zee uicgaande fteile hooge Klijverse 
hoofd, zulks belette. — In wien zoude het.nu 
kunnen opkomen , dat oek juist gelijktijdig 
daarmede de loop en aanvalhoeken der ftroo- 
men ten gunstigften veranderden? } 
„… Maar de rigtingen det vaarwegen en zeegaten 
buiten dit {trand zijn, volgens al de narigten, 
welke ik heb kannen inwinnen, federt de 


laat{te 
< 


el 99 Je 


laatfte jaren ongeveer dezelfde, en de diepten 
in dien tijd niec merkbaar veranderd, derhalve 
is ook de fnelheid van den ftroom dezelfde 
gebleven; en dus vervalt deze bedenking al« 
mede ten eenemale. 

Eindelijk is de geopperde bedenking d, 
Dat het zeewater federt de afzaging der 
s paalhoofden tot geringere hoogte gevloeid— 
sen de ftormen te krachteloos zouden zijn 
» geweest; om mert grond zijne toeftemming 
9» te geven , tot het voorfchreven befluit tea 
3s voordeele der afzaging van de paalhoofden” 
van meer gewigt dan de vorige; daar men de- 
zelve fomtijds hoort opperen van menfchen „ 
die , of met de afzaging der paalhoofden , ín 
derzelver belang: gefnuikt , of door anderen 
die bevooroordeeld en aan de oude werkwijze 
onzer Vaderen als verflaafd zijnde, alleen om 
die reden voorftanders van hooge {teile paat- 
hoofden zijn „ven niet zelden met deze mare 
voor den dag komen: „dat het nog niet gee 
s noeg geftormd heeft , om over- de uitwerk- 
» felen der verlaagde paalhoofden. met grond 
ste kunnen oordeelen.” 

Doch wij vermeenen niet alleen overtuigd te 
Zijn + 1° dat men federt de afzaging der paal- 
hoofden „ op de ftranden van Walcheren en 

Schou. 


Schouwen wel degelijk verfcheidene ftormiett 
en daar mede gepaard gaande hooge vloeder 
heeft gehad, en zulks voor deze ftranden uit 
de ergtte (treken, waar van wij er ftraks onder 
anderen eenige zullen aanhalen, en wij vers 
trouwen cok in de tweede plaats, dat men 
à priori zal kunnen aantoonen , gelijk de on» 
dervinding het van achteren bevestigt, dat de 
verlaging der paalhoofden , invoege als die 
op de ftranden van Walcheren en Schouwen 
is gedaan , vooral ook bij ftorm en hooge 
vloeden, den meesten dienst voor de defenfig 
voor ftrand en duinen daarftelrt. é 
Of was (met betrekking tot het 1° point) 
de hoogen vloed, met den ftorm van den 
26 en 27, Januarij 1809, niet geweldig gee 
noeg voorde Zeeuwfche kusten ? toen mens 
onder anderen , op het zuideinde van den 
Westkappelfchen Zeedijk , bij her beruchte 
Zuidwaartshoofd in het zoo. verbazend fterk 
gedefendeerd voor-talud van g voeten bafis 
op gen voet hoogte „ eene zoodanige ramp 
ontving , dat de drie reijen dwarsftaket met 
gordingen , kespen en vulzel’ van rijs- en 
{teen geheel wierden weg geflagen , en het 
hoofd, tot op de punten der diep inèeheide 
palen toe, wierde ontbloot; toen in-het 
dijks- 


he 


dijksligchaam aldaar, een put vän ofigeveér 
15o fchaften grondveriies geflagen wierd, bé. 
halven de vernieling van zoo vele vierkante 
roeden rijs- en fteenberm en kramwerk ; zons 
der te willen berekenen, het aanmerkelijk 
verlies van den vooroever , die van 1, 3 en 
3 voeten boven laag water, tot 12, 14 ä 16 
voeten beneden hetzelve wierdt weggeflagen: 


„En toen toch waren Schorers-, Wilhelmius= 


en de Bruinshoofden reeds eenigen tijd afs. 
zaagd, en men vernam géene afneming van 
her ffrand ; ook bijna niets van den duin dah 
die zijde van Domburg. (*) 

Of was de daarop volgende ftorm van 39 Jax 
huarij 1809, toen de golven; vooral oinftreëks 
hoog watertijd , derwijze woedden, dat meh 
uit het dijksligchaam te Westkappelle het aan- 
merkelijk verlies leed van ongeveer 800 fchaf- 
ten fpecie, niét verfchrikkelijk genoeg? toen 
de vloed op het noorderftrand van Walcheren, 
Meer dan tWeêmaal de hoogte van een gewoon 
doodftroom - getij bereikte. jooik sb 

Of was de {form van den o1 en 22 Octobet 

18ro 


sak *) Het moet toch ieder opmerkelijk voorkomen dat men van 
geen afnemen des duins bij Domburg meer hoort, welke hoode 
vloeden oók de kusten befpoelen, federt de paalhoefden” aldaar ° 
Zijn afzaagd; daar uien weer hoe veel geruchts dit anders alijd 
Mi Walcberen maakte, \ 


‚et oe de 

‚481o-hiet vermogend genoeg, Loen de golver 
alles dreigden te vernielen ; het nog fterker 
gedefendeerde zee-talud van den Westkappels , 
fchen dijk „ bij het Zuidwaarishoofd, op de-| 
zelfde plaats van den 26 en 27 Januarij 1809; 
nog grooter ramp bekwam, dan ten dien tije 
de ; en de vloed op het noorderftrand van 
Walcheren , ten minften de hoogte bereikte 
van 7 voeten, boven deszelfs gewone dage- 
lijkfche verheffing ? 

Of was de ftorm uit den westen van den 11 
en 12 October 18:3, niet hevig genoeg, toen 
in ’ bizonder het eiland Walcheren, overal 
zoo veel fchade bekwam, en het zeewater op 
den Westkappelfchen dijk , en noorderftrand 
van Walcheren, zich 19 voeten boven het ge- 
gewoon laagwater verhief ? 

Doch ik zal ophouden meer ftormvloeden 
aan te halen: zie hier achter fub liet. E, 
eene aanteekening derzelve, die op de noord« 
kust van Walcheren, Sedert men Begonnen is 
de hooge paalhoofden , op deszelfs noorder= 
{trand, af te zagen, geheerscht hebben, bij- 
zonder ook opgereekend, om de groote fchas 
den, welke daaruit zijn on:fproten, en waar- 
git men ten vollen overtuigd zal wezen, dat 


ter zekerlijk verfcheidene formen en ftorm- 
vloe- 


33 )= 


vloeden, tia dien tijd, hebben plaats gehad 3 
ftormvloeden die voor de Zeeuwfche zeewe- 
fingen in ’ algemeen , doch voor de onafge- 
zaagde paalhoofden in het bijzonder , inzone 
derheid oak voor die welke toen op het noor» 
derftrand nog ziet waren afgezaagd, de na« 
deeligfte gevolgen hebben na zich gefleept. 
En welke verliezen hebben de ftranden en 
duinen , waar de hoofden afgezaagd waren, 
met alle deze ftormen en hooge vloeden ge= 
leden „ in vergelijking van vorige jaren? in 
vergelijking van die jaren toen de ftranden 
reeds mer alle de hooge werken waren voor 
zien? welke fchade de afgezaagde paalwer- 
ken bekomen , in vergelijking van die welke 
dezelve anderzins waarfchijnlijk zouden bekoe 
men hebben, en vergeleken met die fchade-, 
welke de onafgezaagde hebben ondergaan % 
immers geene : de hoofden en wederzijdfche 
bermen fchijnen veel eer tot vaste rotzen 
over te gaan , door de begroeiing van aller- 
lei fchuipgedierte tusfchen de palen, in de 
fteenen en tuinens— Zoo zeer zijn die wer- 
ken thans in rust! zoo weinig fchade doen er 
nu de anders vernielende golven , en zoo vers 
krijgen dan deze paalhoofden, met derzelver 
verlaging als ’ ware het dubbeld wederftand- 
JI, Deen. Z. GEN. C bies 


a SP sik 

biedend vermogen van het geen zij te voren 
hadden. 
_ De duinen waar de paalhoofden afgezaagd 
waren , zijn, bij alle die ftormvloeden , zoo 
zeer beveiligd gebleven als men van de wer« 
king der tegenwoordige uit den duin zeewaards 
ftrekkende hoofden, op zulke ongelijke en vere 
re afftanden van elkanderen geplaatst, eeniger- 
mate verwachten kon. — En zoo de ftranden, 
op eene enkele plaats, al eenig verlies gele» 
den mogten hebben (het geen echter nimmer 
bij dat van vroegere tijden haalt) gelijk dit bij 
den vloed van den 11 Januarij 1815 en bij ene 
kele andere vloeden, in de wijde vakken we- 
derzijds Borsfelens- en Wilhelmiushoofden 
fcheen plaats gehad te hebben, was het dan 
nog niet maar een tijdelijk verlies ? lagen de 
zanden niet alle aan of even beneden de 
laagwaterlijn, vanwaar dezelve , welhaast weder 
waren opgeworpen, aangeftuifd, en was alzoo 
«het fchijnverlies niet vergoed ? dit is ook na- 
tuurlijk, want de neêren enz, zijn nu te zwak, 
-om die floffen, welke een geduchte vloed met 
derzelver aanvallende golven al eens van den 
‘duin en ftrgnd naar beneden mogt halen , vere 
der naar den ftroomsweg te kunnen ontvoeren. 

En beflisfen nu deze vloeden niet genoeg, 

e omt 


AL 35 D= 
Gm de opgenoemde bedenking weg te tiëtmen® 
Pf moet men eerst eenige januarij - vloedert 
(G$ januarij 1808) hebben , “waarvan de hise 
‘torie in Zeeland geen tweede voorbeeld ops 
tevert ; en die misfchien-eeris in de duizend 
of meerdere jaren voorvalt, om over de goede 
Wietwerkfelen der verlaagde “paallttoofden eeft 
befluit te kunnen opmaken? neen voorzekers 
dewijl ook in dien gevalle de verlaagde hoof- 
‘den, gelijk die thans zijn, meerder nur zouden 
doen dan de hooge fteile paalheofden , zoo 
‘als die bevorens op de ftranden zijn ges 
‘bouwd. Of is dit niet genoeg uit al ‘het 
voorgaande op te maken ? laat zich dit nief 
al aanftonds begrijpen uit de befchouwing der 
hoofden zelve ?— maar neen — wij wil 
den; gelijk wij hier boven zeiden , nog Kors 
telijk aanteonen , dat, vooral ook bij tijden 
van ftorm en hooge vloeden, de verlaagde paal. 
hoofden , in voege als dië op de ftranden vart 
Walcheren en Schouwen zijn afgezaagd , den 
meesten dienst doen, oïin alzoo alle beders 
king, die er immer tegen derzelver verlas 
Zing mogte kunnen ontftaan, weg te nemen, 


Daar toe is het noodig te weten , dat 
„die hoofden eigenlijk niet zoo zeer zijn afges 


C 3 zaagde 


ne 


taagd, als of dezelve ten eenemale vernietigd 
waren ‚ en alzoo niet meer beftonden, gelijk 
welligt uit het woord afgezaagd zoude kunnen 
worden befloten; in tegendeel zij zijn flechts 
Van hoog- tot laag water , door afzaging der 
overbodige hoogte , met de natuurlijke hel- 
ling van het ftrand geregeld verlaagd , en de 
aanftootelijke monftrueuze fteile zijwanden en 
koppen van voren weggenomen; voorts door 
gebinten en kespen weder aan elkanderen ver- 
bonden, van binnen behoorlijk mec rijs - pak- 
werk en fteen aangevuld , en ter wederzijden 
met platte door fteen gedekte rijsbermen voor- 
zien; zoo als dezelve op de hier nevensgaande 
bijlage {ub lice, G. fig. 1. duidelijk ftaan afge- 
beeld (*) : van gewoon hoog water tot naar 
den duin, zijn dezelve genoegzaam geheel in 
hunnen vorigen ftand gebleven, 


1 


Welke zijn nu, ten aanzien der werking 
van ftroom en golven, de gevolgen van die 


verandering? deze: 
1. De 


(C°) De afgezaagde paalhoofden op de ftranden van Schouwen 
bebben een’ beteren form, dan die van het eiland Walcheren „ 
daar de beide bermen, aan de buitenzijden der palen , even 
hoog met het vulfel zijn , en het gehecl eem vrij egalen vere 
keven ronden toog heeft, waar door die hoofden nader bij de 
form der Hollandfche werker zomeng dag die op het noordere 
Árand van Walcùeren,. 


€ 46 


mn ll am 
1. De doorgaande langs het ftrand ftrij-> 
kende ftroom wordt nu van afftand tot afftand 
opgekeerd ‚en dus, even als te voren; in des» : 
zelfs fchadelijke wrijving geftuit en voorgeko- 
men : dit ftaat dus gelijk, als toen de hoo-’ 
ge paalhoofden nog in hun geheel waren: 

doch ten _ 

“a. De zoo fchadelijke en invretende neê- 
ren , die te voren , door opkroppingen van: 
den ftroom tegen de hooge voorste gedeeltens 
der paalhoofden „ aan de andere zijde derzelve: 
wierden veroorzaakt, door de bekende nadee- 
lige fteeds verfnellende omdraaijingen rond der=’ 
zelver koppen (*), als de eenige weg om het 
lager water aan de andere zijde aan te vullen, 
en in deszelfs waterpas te herftellen ; deze 
neêren en verfnelde ftroom zijn nu met derzel- 
ver fchadelijke wrijving, voor en nevens de 
paalhoofden grootendeels weg genemen , zoo 
dat de ftroom thans, van laag water af naar 
boven, in evenredigheid dat dezelve zich door 
den vloed in hoogte verheft, bijna geregeld , 

C 3 Lover 


(*) Uit deze fteeds verfnellende omdraaijingen, om de koppen 
der hoofden, onftaat als t ware ecne golvende beweging van 
le water, bij en tusfchen de hoofden , die, bij de altergunftigtte 
glaatfelijke » omftandigheden … en- alandige “wiaden „nimmer eene 
verhooging der {randen toelaat, ESI ee a 


(38 Jee 


ver de hoofden kan heenvlieten , en aan de 
andere zijde die werking op de ondergronden 

niet meer kan uitoefenen als te voren. (}) 
3. De golven, die bevorens tegen de hooge 
en. fteile. zijwanden en koppen der hooge paal. 
hoofden zulke fchielijke opkeeringen onder- 
wonden , en daar door , vooral bij tijden van. 
ftorm en hooge vloeden , zulke verfchrikke- 
lijke botzingen, woelingen en rameijingen op. 
de.gronden uitoefenden, zoo dat niet zelden de 
palen der hoofden tot op de punten toe wier- 
den ontbloot en ondermijnd (*), ondanks de, 
defenfie - werken en behoedmiddelen daar tegen. 
van binnen, in en ter wederzijden van de hoof= 
den, uit rijs- en fteenbermen enz, aangelegd, 
die daar door altijd met de nevensliggende ftran-. 
den verbazend leden „ en niet zelden mer fteen, 
en al ten uiterften wierden befehadigd; die nae 
deelige nde: der golven zijn nu immers’, 
door 


(+) De uitwerkzelen dezer geêren zijn duidelijk op. aile de 
franden, waar hooger. paalhoofden gebouwd ftaan, aan de infchg= 
tingen der laagwater-lljm, als het fegment eens Cirkels, te zien 4 
‘ook laten die niet zelden de duidelijkfte fporen op het natte 
Rrand nas formeeren er geulen of lage vleijen , en overal eene ons 
gechikte kust. é 

(+) Hoe vele voorbeelden. daar. van hebben de paalhaofden og 
het noorderftrand van, Waicheren, na de ftormen niet opgeles 

werd, als: Prinfenboofd , Borsfelons ‚ Bijlevelds , de orn 
Wilbelmiusboofden, enz} Y 


—_( 39 À— 


door de vermindering der oorzaak , ook nas 
tuurlijk in derzelver gevolgen „ in die evèuree 
digheid verminderd, als de aanftootende paal. 
hóofden in hoogte en fteilte verminderd zijn, 


en zouden bijna geheel kunnen voorgekomen 


worden , met de tegenwoordige afgezaagde 
hoofden die conftructie te geven , waar voor 
dezelve vatbaar zijn, en waar toe men bij de 
behandeling van het vierde point der Vraag zal 
overgaan. | 

Eindelijk, ten 4, de opperfte of de land- 
einden der hoofden, meestal van dezelfde con- 
ftructie als te voren zijnde, hebben thans ook 
gelijke uicwerkzels als toen, en doen bij hooge 
en ftormvloeden , denzelven dienst als voorheen. 

Derhalven doen , de verlaagde paalhoofden , 
over ’t geheel genomen , volgens deze be- 


_fchouwing , die door de beftendige ervaring 


bevestigd word: (*) , ook bij ftorm en onweêr 
meerderen dienst als bevorens de hooge fteile 
paalhoofden tot beveiliging van ftrand en dui- 
nen doen konden , aangezien vooral dan de 
werkingen der neêren en der golven, welke in 
ftormweêr de hoofdrol fpelen, zoo zeer zijn 
C 4 | vere 


“ (*) Men leze, ter volkomene overwiging daarvan, andermaàl 
hee Bok lin, E y 


MB De 

verminaerd, en de opkibsngen aan de ftroom- 
zijde tot eene verbazende hoogte, zoo fchade- 
lijk voor ftrand en duin, voorgekomen wordt; 
hier bij komt nog, dat deze hoofden nu door 
de verlaging minder dan voorheen, van die 
uitwerkzelen te lijden hebben ; bij gevolg ver- 
dienen de lage boven de hoog uitflekende were 
ken voor de verbetering der Zeeuwfche flran- 
den, in alle gevallen, ook bij florm en ons 
welr, de voorkeur, 

Maar even gelijk de verlaagde paalwerken Ee 
ftorm en onweêr, een meerderen dienst doen, 
dan de hooge fteile paalhoofden , tot bevei 
liging van ftrand en duin, even zoo doen de- 
zelve ook, bij beftendig droog weêr, eenen 
meerderen dienst tot aanwinst van het drooge 
ftrand en ter verhooging van de duins-tecên , ten 
opzichte der weldadige zandftuiving, van het 
matte ftrand naar boven; door deze, namelijk, 
minder te belemmeren , en meer te laten over- 
waaijen , immers, zoo veel meer als de paal- 
hoofden in hoogte zijn verminderd; zoo, dat 
de ftuifzanden op cene nuttelooze plaats, van 
waar dezelve wederom weldra door de golven 
wierden aangetast, en door deze en door deni 
(troom ontvoerd, minder worden opgehouden 
‚En bewaard, dan te voren, toen de hoofden 


nog 


alt a jee 

nog zoo veel meerdere hoogte hadden: dit is 
onder auderen de reden waarom men thans in 
den zomer zoo veel meer ftuifzand aan de duins= 
teeën liggen vindt, dan te voren Deze zand 
ftuiving is een voordeel voor het drooge ftrand 
en de duins-tee zoo gewigtig, dat men, bij 
gemis van ondervinding, er naauwelijks de; 
waarde van kan bezeffen , daar men, met eene 
goede behandeling , naar mijne. gedachten, ia 
ftaat is, de verliezen welke de duins-teeën in 
den winter door de hooge vloeden mogten on= 
dergaan , in den zomer verre weg te kunnen 
vergoed krijgen, immers op alle zulke plaat- 
fen , waar de gewone vloeden een tamelijken 
afftand van de duins-teeën afblijven , en het 
natte flrand voor ftuiven varbaar is, gelijk dit 
genoegzaam „het geval is op het geheele noor- 
derftrand van Walcheren , mer uitzondering 
der wijde vakken, wederzijds „der Borsfelens ; 
Wilhelmius - en Limdbardofiant 

Alle de opgenoemde voordeelen van de 
verlaagde paalwerken voor de ftranden , zijn 
zoo zeker „ ‘dat dezelve van iederen eenvoudie 
gen. en opmerkzamen ftrandbewoner worden 
toegeltemd , ja van’ dezulken zelfs, die met 
de verlaging der hooge paalhoofden hun brood 
verloren, gelijk dit genoegzaam ‚het geval is „ 
eFgeaid C 5 met 


n —_( 42 Oe 


met iederen inwoner van Westkappelle, en 
men mag zeker zijn, dat, zoo onze voor- 
ouderen een middel geweten hadden , om op 
het natte ftrand lage, met een natuurlijk ftrand 
geregeld afdalende hoofden te bouwen , zon- 
der door de zeewormen befchadigd te zijn , zij 
nimmer aan zulke hooge fteile werken op de 
zeeftranden hunne goedkeuring , veel min de 
voorkeur zouden gegeven hebben ; want met 
het Prinfesfenhoofd op het- noorderftrand vaa 
Walcheren namen zij in 1765 eene proef om 
een lager paalhoofd daar te ftellen , en het 
is genoegzaam bekend, hoe men vervolgens 
de betere uitwerkzelen van hetzelve, boven 
die der andere hoofden , ook toen reeds aan 
die laagte toefchrijvende , daar mede in zijnen 
fchik was; hier van heb ik de overtuigendfte 
bewijzen gevonden in eenige rapporten onder 
de Diretie van Walcheren berustende. 


Wij zouden hier mede het tweede point der 
Vraag voor afgedaan kunnen rekenen, en overs 
gaan tot de behandeling van het derde points 
zoo ons intusfchen nog niet eene zwerigheid 
was voorgekomen, welke men tegen her afzas 
gen en verlagen der hooge fteile, paalhoofden 
konde inbrengen, en fomtijds werkelijk, ins 
Kr | brengt, 


dak 


—_C 43 


brengt, hier in beftaande: „, dat, aangezien, 
fommige der hooge hoofden , op het vlakke, 
noorderftrand van Walcheren , eenige roeden 
ver (b.v. 6 à8 roeden ) in zee , dat is- in 
het laagwater , zijn vooruitgebouwd , en be- 
voreos in derzelver hoogen ftand altijd konden, 
worden gerepareerd; wijl men daar op de bei 
ftelling langen. tijd genoeg konde plaatfen „ 
alvorens de vloed of golven dien bereikten „ 
men thans, na de afzaging der hoofden, nu de 
palen dezer voorfte gedeeltens flechts zwee, 
à drie voeten boven het laagwater uitfteken „ 
hierop geene ftelling meer tot het inheijen 
dier palen , wanneer die eenmaal door den 
zeeworm afgeknaagd , of door ftormvloeden, 
zijn weg gellagen , gelijk op de hooge hoof» 
den , zal kunnen plaatfen , dan flechts voor 
eenen zoo geringen tijd , (ingeval dan nog de 
meest altijd gewone branding en deining aan, 
die kust dit niet belette”) dat-men ter naau- 
wernood de heiftelling geplaatst en wegge- 
weerd zoude kunnen hebben, of de was- 
fende vloed zal het werk zijn overvailen si 
zoo dat eindelijk deze voorfte gedeelten ge- 
heel zullen vervallen; gedeelten intusfchen 
welke toch niet te ontkennen zijn, dat , daar 


Zij den langs de oudergronden en even be- 


Br ne. 


4 = 
heuen laagwater ftrijkenden ftroom opkeeren 
en deze alzoo in derzelver fchadelijke wrijvin- 
‘gen beletten , als nuttig voor het ftrand moe- 
worden aangemerkt” enz. 

Hoe zeer het uit de befchouwing van al hee 
voorgaande zich aanftonds laat opmaken, dat 
diet gedeelwe van het paalwerk, in deszelfs 
fieil verheven ftand , niet zoo nuttig voor 
de ondergronden , maar veeleer fchadelijk aan 
dezelve heeft moeten zijn, en offchoon ’er 
niet zoo veel aangelegen ware , al waren de 
palen dezer voorfte gedeeltens , door den zee- 
worm afgeknaagd, of door de lucht verteerd , 
en voor de werkingen der golven , Bf aan- 
raodingen van het iijs enz. weggeraakt , zoo 
men flechts de fteenrotzen , of het fondament 
der paalhoofden door fteenftortingen enz. on- 
derhield ; zoodat er geene openingen of fchei- 
dingen in optftonden , waardoor de ftroom 
zich eene voor het ftrand en het hoofd zel. 
ven gevaarlijke doorgang baande , moeten wij 
echter bekennen, dat dit gedeelte van het 
hoofd, nu de ftroom eenmaal deszelfs loop 
daar buiten heeft genomen , voor al deszelfs 
formidable fteenrots, die ‘bijna een met fteen 
gedekten dam formeert, thans met de ver- 
laging , allezints nucig is, om-het afllijcen 


van 


nl 45 De 

van den onderoever voor te komen; dewijl 
de geringe hoogten aldaar geen fchadelijke re- 
actie der golven, en nog fchadelijker werking 
der neêren enz. meer kunnen doen ontftaan3 
daar de golven en de ftroom er, bij de, minste 
verheffing ‚ overheenvlieten , en niet te min- 
der de frrijking van deze, op de ondergron- 
den voorgekomen wordt; en dat het derhal- 
‚ve te wenfchen ware „ dat deze voorfte ge- 
deelten konden wotden onderhouden , en in 
dit door het verval derzelve , gevreesde on- 
heil, konde worden voorzien. 

Hier toe den weg aan te wijzen, zij mij 
vergund te befparen tot de behandeling van 
het vierde point der vraag. 

Na derhalven aangetoond te hebben, dat 
lage boven hooguitftekende werken , voor de 
defenfie en verbetering der Zeeuwfche ftran- 
den, in alle gevallen de voorkeur verdienen 
Vinden wij ons alzoo genaderd , tot het on- 
derzoek van het derde point der Vraag van her 
Zeeuwsch Genootfchap , namelijk : …„ of de 
» iegenwoordige aangenomene wijze en con- 
5 flruêtie der verlaagde paalhoofden, aan de 
» frranden van Walcheren en Schouwen niet 
2 te verkiezen is boven de aan de Holland- 
sw Jche kusten gebezigde fleenen hoofden, of 

„ zet 


AE ORO De 

a mer fleen gedekte rijsdammen, dan of deze 
2 laatste ook aan de Zeeuwfche ffranden bos 
> ven de eerste verkieslijk zijn 2 

Om in dit onderzoek een geregelden leis 
draad te volgen, zullen wij eerst nagaan de 
tegenwoordige aangenomene conftruftie der 
‘verlaagde paalwerken aan de ftranden van Wal- 
cheren en Schouwen , en die vergelijken met 
de aan de Hollandfche kusten gebouwde fteenen 
hoofden, of met fteen gedekee rijsdammen. 

Fig 1, op nevensgaande bijlage (ub lic. Ge 
de dwarfche doorfnede van zoodanig een afge- 
zaagd paalhoofd aantoonende , gelijk dezelve 
op de ftranden van Walcheren, op ongeveer 
halvervloeds hoogte , gefitueerd zijn , zoe 
als hier voren bladz. 36 is gezegd, en fig. 2 
de doorfhede van een met fteen gedekt rijse 
hoofd , op die wijze als dezelve aan de Hol« 


landfche kusten gebouwd ftaan , aanwijzer 


de (+); is her: uit de oppervlakkige inzage 
van dezelve gemakkelijk genoeg derzelver on- 
ders 


(*) Dit is in allen opzichten waar; behalve de palen ff; wels 
‘ke de twee rijen van het afgezaagd paalwerk aanduiden. Edochs 
zoo het blijken mogt , dat deze palen in de doorgaande rij der 
lengte van het hoefd, te digt aan elbanderen ftonden, ( hoe zeer 
dit verre weg het geval niet is ,) zoo dat dezelve hinderlijk zoude 
kunnen zijn aan de geregelde bewerking vanhet rijzen fteenen hoofd, 
: of 


oC 47 == 


derfcheïidene conftructie op té maken , maar - 
ook uit de onderlinge vergelijking van des 
zelve, laat het zich, dunkt mij, even gemak- 
kelijk begrijpen’, dat het eerste als nog met 
fteile zijwanden voorzien , nimmer zoo gee 
makkelijk voor den aanloop van golven en 
ftroom kan zijn, noch zoo veel weerftand aan 
dezelve kan bieden , als flaauw opgaande 
werken, gelijk de met fteen gedekte rijsdam- 
men , zoo dezelve elkanderen anderzins in 
fterkte evennaren ; waaruit volgt: dat , ‘dit 
gelijk gefteld zijnde, de eerste zoo veel eer- 
der befchadigd zijn en berfteiling zouden bee 
hoeven dan de laacfte, en wanneer men in aan- 
merking neemt, dat de eigenlijke conftructie 
der eerste uit bout is te zamen gefteld, en de 
oppervlakte der laatfte nie zware, wel in 
elkanderen gevoegde harde noordfche kei- of’ 
doornikf{che blaauwe fteenen , wier foorte- 
lijke zwaarte tot het eikenhout, waar uit de 
paalhoofden zijnte zamen gefteld, is als core 
tot 929 , dan blijkt hec duidelijk dar deze 
laatste 


ef oorzaak zouden wezen , dat het hoofd niet als een teza- 
men hangend ligchaam meest worden aangemerkt; raar als door 
deze palen , in vakken gefcheiden, dan zoude men van oordeel 
Zijn, dat het moodzakelijk ware, van dege palen er over ’s bands 
één of meer uitte trekken, of gevens de oppervlakte van hek 
Rursd af te zagen, 


al BIS 


laatste foort van werken ook zoo veel meer 
refiftentie en duurzaamheid bezicten. — ’ 
Maar ook met opzigt tot de aanwinst en be- 
veiliging der nevensliggende ftzanden, zijn de 
ronde met fteen gedekte rijshoofden oneindig 
doelmatiger dan de fteile paalwerken „ gelijk 
men reeds eenigermate uit het vorige be- 
handelde zal gevoelen ; want tach de re- 
actie en opkropping der golven tegen de 
{teile zijwanden der, paalhoofden, die voor de 
nevensliggende gronden zoo fchadelijk zijn , 
(bladz. 37.) zal op de tonneronde hoofden 
geen plaats hebben, waar de golven en aan- 
{trijkende. ftroom , van lieverlede opgekeerd;, 
zachtjes op en over loopen, en daar-en bo» 
ven aan de andere zijde geen vermogen meer 
bezittende, om op de ftranden te werken, al- 
daar geene nadeelige overftortingen en bewe- 
gingen kunnen veroorzaken, gelijk zulks met 
de tegenwoerdige conftruêtie der paalhoofden 
na de afzaging , zich nog akuiijd in een min- 
deren of meerderen graad befpeuren laat; bos 
wen en behalven dat de aanftuiving der zanden 
van het natte naar het drooge {trand en ver- 
wolgens naar de duins-tee „ veel beter kan 
gefchieden over flaauw rond opgaande werken 
gan over fieile paalhoofden die dezelve in hun» 
Linie 


per 4 jee 
né vlugt „ Zoo die niet boven de horizontale 
lijn van derzelver kruin gefchiedt, opvafger 
én doorde fteile zijden geen overwaaijen, veel- 
min het overtollen theer veroorloven, maar die 
allen op noodelooze plaätfen opkeeren, tot dat 
het gelijks de kruinen der palen is opgehoopt 3 
meest alle de paalhoofden, op het noorder- 
ftrand van Walcheren , leveren , ook na de 
afzaging, daar van de bewijzen op : men zag 
het „ onder anderen , aan de westzijden van 
Schorers- en de Bruinshooflen enz. na die 
afzaging zelden anders, en hoe noodig zijn 
intusfchen niet deze zanden op het drooge 
ftrand, en tegen de Duinstee in de holte aait 
de andere zijde dier hoofden ? 

Het vermogen der golven en des aanftrijs 
kenden ftrooms, mitsgaders de fchadelijke uit- 
„werkfelen der neêren voor de ftranden , die 
nog bij de tegenwoordige paalhoofden , hoe 
zeer in een minderen graad , beftaan, zouden 
alzoo door tonneronde werken bijna geheel 
kunnen worden weggenomen en de zandftui= 
vingen tot aanwinst van ‘het drooge ftrand 
en tot verhooging van de tee des duins meer 
doelmatig nog kunnen gefchieden; ja de regt- 
frandige drukking van het water en der golven 
zelve , de laatste foort van werken bij ftorm- 
_UI peer. Z. GEN. D vloeden; 


Cr Soden 

vloeden, wanneer de Zeeuw{íche zeeweringen, 
zoo veel te lijden hebben , een vermogen tot 
weerftandbieding inlijvende, (*) die de regt- 
ftandige paalhoofden immer moeten misfen , 
zoude men alzoo kunnen zeggen: dat de ftee- 
nen ronde hoofden, boven de tegenwoordige 
freile verlaagde paalhoofden op de Zeeuwfche 
ftranden , groote voordeelen ten aanzien hun- 
mer vorm en zelfftandige deelen hebben , zoo 
voor derzelver duurzaamheid, als voor de aan- 
winst en bewaring der nevensliggende ftranden. 
En hebben zij in de daad groote voordeelen 
boven de tegenwoordige conftruêtie der vere 
laagde paalhoofden, voor de aanwinst en bevei- 
liging der ftranden enz., dan hebben zij ook 
een gelijk voordeel voor de aanwinst der dui- 
nen en een grooter vermogen, om dezelve te 
eonferveren; dewijl die aanwinst, onmiddelijk 
van die der voorliggende ftranden afhangt, het 
geen om phyfique reden niet anders zijn kan, 
en het geen de beftendige ondervinding aan 
onze ftranden dagelijks leert; waarom her 
dan ook voor de aanwinst en beveiliging van 
den duin genoegzaam zoude zijn, de ftran- 
den te verbreeden en aan te hoogen, zoo 

| dit 

(*) Zie de Theorie daarvan, Pag. 58 


an 


vos: AE AE man 
die namelijk in zoo verre konde worden gés 
daan ; dat. de hoogfte vloeden de duinstecën 
niet meer bereikten. 


Maar wij zagen hier voren wel , dat de 
ronde vorm der rijs- fteenen hoofden boven de 
tegenwoordige, nog met fleile wanden en kop- 
pen voorziene, paalhoofden; ook op de Zeeuw- 
fche ftranden verre weg te verkiezen wasg 
zoo ten aanzien der meerdere duurzaamheid 4 
als voor een doelmatiger aanwinst van ftrand 
en düúin ; mitsgaders ; dat; alles gelijk ge- 


ftel“ zijnde, een zoodanige vorm veel beter 
beftand is tegen de momentflagen der golvenr 


enz. dan een werk met fteil opftaande wan= 
den; — doch, ingewikkeld, dunke mij, gea 
voelt men dat nu nog deze vraag overfchietg, 
of aan die) met fleen gedekte rijshoofden , 
op de Zeeuwfche ftranden gebouwd , waar, 
een zoo groot verfchil tusfchen vloed en ebs 
be, in vergelijking van de Hollandfche kusse 
ten; plaats heeft, wel die folide conftructie’ 
en die fterkte zouden kunnen gegeven wore 
den , om aldaar genoegzaam beftand te zijn 
tegen de uitwerkfelen van ftormen en ftorm- 
vloeden „ wanneer de Oceaan met eene bui- 
tengewone kolom waters beladen , de Zeeuws 

eb an fehe 


Cn Jee 

Ache kusten befpoelt, en de golven , met 
een verbazend watergeweld, onophoudelijk na 
elkanderen , op de werken aanftormende , de 
zelve allerwege aanvallen en met eene ge- 
heele flooping bedreigen ? of tegen het alles 
vernielende ijs, wanneer geduchte ijsfchollen , 
met een verfchrikkelijk gedruisch en aanhou- 
dende werking opkruiijjende , de vooruitfte- 
kende zeeweringen van onderen tot boven toe 
aanranden , om , is het mogelijk, tot in het 
ligchaam derzelve door te dringen ? dit is 
voorzeker , zoo het mij toefchijnt, eene gee 
wigtige vraag, welke ons nog overfchiet te 
beantwoorden ; eene vraag , die des te meer 
verdient te worden overwogen , om dat ons 
de bedenking wel eens voorgekomen is dat 
» de Hollandfche dammen het toch op de 
s Zeeuwfche kusten niet zouden kunnen uit- 
s, houden” 

Wanneer wij de theorie raadplegen, en na- 
gaan de wijze van de werkingen der golven 
en van het iijs tegen hellende vlakken, of 
fchuinfche werken (+), waar door dezelve 
van trap tot trap worden tegen gegaan en op= 


ge- 


CG) Zie nopens dit onderwerp , de bekroonde Verhandeling van 
den Heer A. F, GOUDRIAAN, in het àl, Deel van het Bataafsch 
Senoorfchap , te Rorserdam, 


—_l 53 )= 


gekeerd , en derzelver vermogen dus van 
punt tot punt en niet in eens, gelijk tegen 
fteile werken wordt uitgeoefend, behalve 
dat de aanbotzing , zoo der golven , als van 
het ijijs, en de flroom, op vlakke werken 
fchuins gefchiedende , als van & tot 4 (fig. e 
fub liet. G.) het grootfte gedeelte van hee 
vermogen , zoo der zijdelingfche drukking, 
“ 
als der aanbotzing, evenredig aan ac of de 
cofinus van den hoek « & d vernietigd „ 
worde (S$) en het hoofd flechts het vermogên 
adof eb, evenredig aan den finus van dien 
hoek, te verduren heeft 3 daar en boven de 
werking of de kracht der golven enz. op 
ecne zoo veel grootere vlakte dan bij fteile 
werken, in evenredigheid dat de hellende lijn 
£d grooter is dan de lijn ef, verdeeld wor- 
i dende, 
55 In veronderftelling dat ab het vermogen, en tevens de 
zigting uitdrukt , waarmede de ‘golf of ftroom enz. het hoofd 
aanvalt : want het vermogen ab ontbindende in twee andere 
krachten , dan zal ad =ech het vermogen uitdrukken , * welk 
ket hoofd van de golven enz. te verduren heeft, terwijl'dat der 
lijn dh = ac door het hoofd vernietigd wordt: nu is d4 = 
sc de cofinus des hoeks abi53 en ad of eb de finus van 
denzelfden hoek. Alzoo dan het gehecte vermogen doer « 5 uite 
drukkende , is het vernietigd vermogen evenredig aan de Cofinus, 
en het overblijvende of op het hoofd werkende evenredig aan de 
Bnus van den hoek « bi. De halve cikel omtrek # a / is uit 


als middelpunt gewokken, em dit een en ander duidelijkhaid 
pij ze zeuren, 


el Ben 

dende , ook naar die mate ieder punt zoo veel 
minder te lijden heeft ; en men dan daar mede 
vergelijkt het weerftand biedend vermogen van 
zoodanig een mer fteen gedeke rijshoofd van 
capaciteit als fig. a fub liet. G; dan ten mins- 
ten zoude men moeten zeggen, dat deze con- 
truttie de meest-gefchikte is, om, deel voor 
deel , beurtelings aan alle opgenoemde uits 
werkfelen de meeste refiftentie te bieden: ja, 
wanneer men het wagen durfde , het êen met 
het ander onder berekening te brengen (f)s 
dan geloof ik, dat mer in de meest ongunttige. 
omftandigheden zelfs, zou moeten zeggen, dat 
zoodanig hoofd, zoo het om andere redenen 
deze capaciteit niet behoefde , nog veel te over» 
bodig was , en, eene betamelijke economie 
in ’t oog houdende, een noodeloaze grooùe 
had, om met de voorfchrevene evenementen 
in evenwigt te zijn, ingeval herzelve name- 
lijk uit een wel in elkander verbonden lig- 
chaam beftond; en dit moet men vooronder- 
Stellen van een welbewerkten , mert fteen 
gedekten rijsdam : want de oppervlakte be- 
hoort met de harde groote fteenen niet al- 

leer 
Ct) Voor zoo verre dit voor berekening vatbaar zoude kunne 


zin : men weet intusfchen de onmogelijkheid daarvan > wan 
Woo zal men bov, de faelheid der golf bepalen Ì aba, 


del 


—( 55 J= 


leen zoodanig te worden bezet „ in elkandé= 
ren gepast, aangefloten , en in ’ verband ge« 
werkt , dat de fteenen zich niet kunnen be= 
geven , maar de gaufche verhevenroude op- 
pervlakte des dams moet zich tot dat einde 
als eene gemakkelijk flaauw op en afdalende 
lijn aan de zee aanbieden, in dezervoege, dat 
dezelve nergens eene vlakte achter den fteen 
kan verkrijgen, om die te kunnen ligten, 
verzetten , of uit deszelfs kin te verfchui- 
ven. 
« De ondervinding op de Zeeuwfche ftranden 
leert on$ ook op die plaatfen , waar de te- 
genwoordige afgezaagde paalhoofden reeds 
bijna de ligging van met fteen gedekte hoof- 
den hebben verkregen, dat dezelve niet alleen 
volkomen alle uitwerkzelen van ftorm enz. we- 
derftaan, welke aldaar zedert de afzaging heb. 
ben geheerscht „ maar dat de losfe op die op- 
pervlakte, onregelmatig liggende (teenen, (ge« 
lijk bij de afgezaagde hoofden aan het noor- 
derftrand van Walcheren het geval is,) zelfs 
zodanig in rust liggen „ dat de oppervlakte | 
en wederzijdfche bermen dier hoofden rusfchen 
en over de fteenen heen , door een annoeme 
lijk getal fehelpvisfchen enz reeds digt als aan 
elkanderen zijn gegroeid, en het hoofd , als ’t 
D 4 ware; 


mf 56) 


ware, tot één zamenhangend ligchaam is overe 
gegaan , gelijk hier voren pag. 33 reeds ig 
gezegd : een verfchijnfel dat men vóór de 
afzaging der hoofden nimmer befpeurde, 

Is dan. tegenwoordig reeds ‘zoodanig het 
vermogen en de gefteldheid dier hoofden , 
op de, Zeevwfche ftranden en der bermen 
nevens dezelve ; is dit reeds zoodanig op het 
noorderftrand van Walcheren , waar de fteen 


flechts gefpreid , en geenszins in elkanderen- 
gezet, veel min in een zagten ronden toog on- 


der eene geleidelijke oppervlakte is gebragt , 
hoe veel meerder verwachting zouden wij dan 
niet mogen hebben, van eene conftruêtie gee 
lijk die der met fteen gedekte rijshoofden 
hoe veel grooter eigenfchap zouden die dan 
niet bezitten , tot weerftandbieding aan de 
uicwerkfelen van ftorm en hooge vloeden, en 
het geen daar mede gepaart gaat | 


Wij vermeenen derhalve , uit het een en 
ander gerustelijk te kunnen afleiden , dat , in- 
dien de met fteen gedekte rijshoofden , ook 
op de Zeeuwfche ftranden, kunstmatig wiers 
den aangelegd , dezelve in hun geheel over- 
vloedig vermogen, en ieder deel in’ bijzonder 
fterkte genoeg zoude bezitten, om de uitwerke 

| Gelos, 


pe 


ie OEL on 

felen van ftormweêr enz. te wederftaan ({) 
en hoeveel meer dezelve gefchikt zijn, om 
de krujing ‚ en aanranding van het ijs te ver- 
duren dan met fteile wanden voorziene paal- 
werken ‚kan, om hier in geene noodelooze 
herhalingen te vervallen, worden nagezien in 
de reeds aangehaalde bekroonde Verhandeling 
van den Heere A. F. GOUDRIAAN, voor- 
komende in het XIIe: deel van het Bataafsch 
Genootfchap der proefondervindelijke wijsbe- 
geerte te Rotterdam. — ’ 
Bij gevolg moet het eerffe Belle van 
het derde point der Vraag „ namelijk , of de 
tegenwoordig aangenomene wijze, van con- 
ftructie der verlaagde Paalwerken op-de ftran- 
D 3 dea 


(4) Een groot voordeel is met den aanleg der ronde fteene 
hoofden verbonden, ook ten aanzien der begeerde fterkte, welke , 


ï Î 
men als’ ware zoo veel kan vergrooten als men wil, door 


dezelve wederzijds een vlakker beloop te geven „ het geen 
men dus naar mate der lokale omftandigheid enz. bij derzelver aaae 
leg kan regelen : — een voordeel, wederom, het welk aan geen 
fteile paalhoofden kan worden toegekend. En wanneer er bij 
een geweldige ftorm of anderzins, al eens een’ enkele fteen uit het 
hoofd mogt flaan, na het afebben van’t water „ vindt men het ma- 
teriaal weder aan den voet van ’twerk : het onderheud vereischt 
dus alleen eenig gering arbeidsloon : gausch anders is het met de 
paalhoofden gelegen ! zwarigheid is er, ook. bij het uicflaan van eer 


mige fteenen niet, want daar onder liggen weder beurtlings lagen 


brikken en betuind rijswerk; voorzeker vrij wat meer voorziening 
dan bij de tegenwoordige op de franden liggende. rijsbermen4 
die enkel uit betuining derzeiver vastheid ontleenen moeten, 


NGN 

den van Walcheren en Schouwen , boven de 
aan de Mollandfche kusten gebezigde fteenen 
hoofden , te verkiezen zijn, negatf, — en 
het tweede gedeelte van dat point, of de met 
freen gedekte rijshoofden , namelijk aan de 
Zeeuwfche kusten , boven de tegenwoordige 
paalwerken verkieslijk zijn — pofitif wor- 
den beantwoord. 

Hoe zeer dan de tegenwoordige verlaagde 
paalwerken op de Zeeuwfche ftranden , niet te 
verkiezen zijn, boven de aan de Hollandfche 
kusten gebezigde fteenen hoofden, zijn dezel= 
ve echter zeer vatbaar voor verbeteringen , 
en offchoon wij ons, naar aanleiding van het 
volgende vierde point der Vraâag , konden 
verontfchuldigen, die verbeteringen op te ge- 
ven 5 wijl dat point toch alleen naar dezel- 
ve vraagt, ingeval de tegenwoordige aange- 
nomene conftructie der verlaagde paalwerken 
aan de Zeeuwfche ftranden, boven de aan de 
Hollandfche kusten gebezigde fteene hoofden, 
verkieslijk ware , zoo achten wij het echter 
ook onzen pligt dezelve het Zeeuwsch Genoot- 
fchap der Wertenfchappen „mede te deelen, 
om dat het in ’c menfchelijk brein toch nime 
mer zoude kunnen opkomen „ de tegenwoor- 
dige werken aan de Zeeuwfche ftranden te 

wer 


\ 


—_( 59 De 


weren „ en die door geheel nieuwe , gelijk 
de mer fteen gedekte rijshoofden aan de Hol- 
landfche kusten, te doen vervangen; te meer, 
om dat deze werken zelfs reeds grootendeels 
aan derzelver doel beantwoorden, en een ges 
fchikten aanleg hebben , om met minder kos- 
‘ten, den geheeie nieuwe werken, in tonne= 
ronde fteene rijsdammen te worden veranderd, 
Alvorens echter daartoe over te gaan ‚ moes 
ten wij het Zeeuwsch Genaortfchap hier nog 
eene belangrijke. opmerking mededeelen , die 
“zoo wel berrekkifg heeft tot het zoo even 
verhandelde derde point der Vraag en mijne 
deswegens ter nedergeftelde gevoelens vols 
komen ftaáft, als de nuttigheid bewijst ‚ om 
de verbeteringen, op te geven, waar voorde 
tegenwoordige paalwerken opde Zeeuwfche | 
ftranden vatbaar zijn , hier in beftaande » dat 
het, mijns. bedunkerss , zeker is , dac zij die 
de afzaging of verlaging der hooge ftcile pale 
hoofden: op «de Zeeuwfche ftranden voorftelt 
den, op die wijze als men dezelve nu afges 
Zaagd vindt „ daar mede tevens de bedoeling 
hadden s aan dezelve een zoogenaamden; tonè 
neronden vorm;te geven, invóegen als. de» mer 
fleen. gedekte rijshoofden--op'de- Hollandfche 
Kusten hebben ; immers vinden wij daar vaú 
dai als 


(bo 

allerwegen de duidelijkste fporen, b.v. aan 
de afgezaagde paalhoofden, op het noorder- 
ftrand van Walcheren, alwaar, onder anderen, 
aan het Wilhelmius- en de Bruinshoofden, enz. 
eene ronde opberming is gegeven ter weder- 
zijden, met een helling van 5 à 6 voeten op 
één voet hoogte , toogsgewijze opgaande, 
en die op ongeveer de lengte van half vloed 
verfterft of eindigt in een fteenen berm , mede 
rond bijgewerkt ; welke ronde fteenen berm 
alzco afdaalt en zich in de laagwaterlijn ver- 
liest. 

Het is zekerlijk ook van daar „dat men bij de 
afzaging de middenrei der palen, in de zoo- 
genaamde dubbelhoofden , (uitmakende het 
zee-einde der hoofden) 6, 8 àg duim hoo- 
ger heeft laten {taan dan de paalrijen. ter 
wederzijden; en de aanvulling in het ligchaam 
_der hoofden allerwege met een ronden toog 
van 6, 8 àg duim boven de einden heeft 
laten bewerken enz. gelijk in fig r. fub liet. 
G, zigtbaar is. 

Hebben zij nu, die met zoo veel wijsheid 
het plan ter afzaging der hooge paalhoofden 
opde Zeeuwfche ftranden ontwierpen „ders 
zelver tonneronde bewerking ook tevens onder: 
vl oog: gehad ‚hoe veel zekerheid geeft dte 

niet 


=_C Ót Je. 

niet aan mijne- oplosfing van het derde point 
der Vraag, en hoe belangrijk wordt het dan 
miet, de verbetering op te fporen, waar voor, 
dezelve vatbaar zyn; of , her geen hetzelfde, 
is, de wijze aan te toonen , hoedanig en in, 
hoe verre dezelve in tonneronde met {teen 
gedekte rijshoofden kunnen worden veran- 
derd : hier toe gaan wij dan nu onmiddelijk , 
ter voldoening aan het voorgeftelde vierde 
point der Vraag , over. 


Fig 2. op bijlage fub litt. G. toont de wij 
ze aan, hoedanig , naar mijn inziem , de fteile 
afgezaagde paalhoofden op de Zeeuwfche 
ftranden, (als fig. 1.) in met fteen gedekte 
rijshoofden doelmatig kunnen worden veran- 
derd en bewerkt (f), en zulks over derzel- 

ver= 


C4) In deze figuur, is de druiping van het hoofd can de! 
zijden gemiddeld 1 voet hoogte op 4 voeten bazis: zoo dat de 
ronde toog bij e aan de kruin eindigt in een tangent van 6: 1, 
en bij g, met een tangent van: 3: 1 3 veelligt zal deze op. de 
ftranden van Zeeland voldoende zijn, als men bij hetgeen hier 
voren (pag 53 en 54 is gezegd), nog in aanmerking neemt, dat 
ep een met. boofden geregeld bezet ftrand, de golven nooit die 
werken volmaakt dwars, dat is mer een hoek van vo? aanvallen, 
maar altijd een kleiner hoek met de ftrekking derzelve maken, 
waar door dus de helling der zijden van de hoofden met betrek- 
king tot den fchuinfchen aanval der golven zoo veel grooter wordt, 
sn het weezffandbiedend- vermogen derzelve dus zoo veel meerder’ 


toes 


—{ 62 


ver lengte tot aan de laagwaterlijn toe, met 
die hoogte en zachte afdaling van boven zees 
waarts , als dezelve-thans over ’t âlgemeen 
hebben , van namelijk oo voeten (minder of 
meerder) horizontaal boven ’t laagwarerpeil 
aan de-landeinden, en eene helling zeewaarts, 
van éénen voet verval op 48 à 5o voeten 
lengte , regthoekig op de kustlijn gemeten , 
dat is de hoogte tot welke de vloeden met 
de noordwestelijke ftormen zich verheffen 3 
op dar in die gevallen dan ook nog de duins- 
teeën, zoo veel mogelijk, voor de doorloo- 
pende golven enz. zouden bedekt zijn , en 
de helling tot aan de laagwaterlijn van een 
natuurlijk afdalend ftrand regelmatig voortga , 
ten einde in ftaat te zijn het zand tegen de 
ftormvloeden en de afhalende zeeën te be: 


houden. 


« Ik zeg tot aan de laagwaterlijn toe, als zijn- 
de de natuurlijke grens van den ftroom en van 
het ftrand : en aldaar zoude de ronde toog of 
kop aan het hoofd moeten worden gewerkt, 

tot 


toeneemt 5 deze helling der hoofden hangt echter ook af van 
plaatfelijke omftandieheden, zoo zal b, v. 4 voeten op den voet 


voor de zuider- en binnengaats liggende ftranden, misfchien meer. 
voldoende zijn. dan 5 voeten, op de noerder- en aan de openge. 


zee bloetgeftelde kusten enz, 


jn 


63 Je 


tot dekking van hetzelve, en, om alle onder- 
mijning voor te komen , zodanig geconftru« 
eerd , dat die , zoo mogelijk , ten minsten 
eene helling hebbe gelijk die zijde, welke 
tegen de meest heerfchende ftormftreken ge- 
keerd ligt, boven en behalve dat dit uite 
terst gedeelte ook nog in eenen ronden berm, 
als een kraag van ten minsten 6 voeten breedte 
met fteen gedekt zou moeten worden inge 
floten : bij de meeste werken , op het noor- 
derftrand van Walcheren , zal die toog en” 
berm dan neêrkomen of te niet loopen, op 
de resters van het oude hoofd en der weder- 
zijdfche bermen ; het geen men bij eene la= 
ge voor- of najaars eb gemaklijk zal kun- 
nen bewerkftelligen , zonder de , uit hoofde 
van de branding aldaar, zoo moeijelijke zin- 
king met rijs, zink- of dekftukjes te moeten 
beproeven .— 

Van de oude palen, welke daartoe, volgens 
het plan, dienstbaar kunnen zijn, bediene men 
zich; de andere palen, welke zich als dan nog 
voor deze ronde toog bevinden mogten , wor- 
den, ’% zij door uitpenzing of door afzaging 
zorgvuldig weggeweerd ; men zorge fleches. 
door brik. en fteenftortingen CDoornikfche ) 
dat er in deze voorfte gedeelten” geene onre« 


gel- 


gelmatige fcheuren of openingen ontftaâr 3 
maar dat ’er beftendig een zachte afloop naaf 
de ondergronden plaats hebbe (4): in het 
vervolg zal men bij de ontwikkeling van eer 
vast fystema van ftrand en duindefenfie zien, 
dat de zoo ver vooruitftekende gedeciten var 
enkele hoofden op de ftranden, waar althans 
geene verdieping der ondergronden waargenos 
men wordt , geene de minste nutigheid heb- 
ben : — bij de paalhoofden op de ftrarden 
van Schouwen , zal deze ronde toog en berur 
door opzinking moeten worden verkregen", 
als hebbende deze hoofden, volgens de laatste 
peiling, op de vijf roeden uit derzelver zee= 
einden , van 1o tot 18 voeten diepte bene 
den laag water. 

Aan die zijden der hoofden, welke tegen 
de meest heerfchende ftormftreken gekeerd 
liggen, en uit dien hoofde meer fterkte fchij- 
nen te behoeven dan de andere zijden , zou 
eene flaauwere helling kunnen worden ge- 
werkt, naar gelang de plaacfelijke gefteldheid 
dit mogte vereisfchen; beftendig in het oog 
houdende , de teeën dier hoofden altijd op 
een fteunbermtje te laten rusten (zie fig. ae 

de 


N 


Ct) Mier mede is dan de awaarigheid , pag. 43, 44 em 45 
geopperd, weggeruimd, 


el 6 Ie 
de letters Ak) daar toe ter genoegzame diepte 
in hee ftrand gewerkt, naar mate dat men doot 
‚de ondervinding zal zijn geleerd, hoeveel het 
{trand fomtijds op de eene of andere plaats 
in de nabijheid van dit hoofd , verloopt , hee 
zij hetzelve naar beneden afgehaald , of naar 
boven opgeftooten wordt, enz. 

‚ Het is overigens alzins doelmatig, aan dezê 
fteunbermen eenige voeten breedte buiten de 
tee van het hoofd te geven , als b, v. van £ 
tot A (zie fig. 8 litt, G.) en deze meerdere 
breedte ten minften met ééne, over de ge= 
hecle lengte van het hoofd doorgaande , rij 
zware doornikfche fteen , digt tegen elkans 
deren tusfchen de buitenfte tüinen gezet, zoo 
als de lettet $ aanwijst, te beballasten ; op 
dat ook bij búitengewoon en onvoorzien vers 
loop van het ftrand ; al ging dit zelfs tot 
onder den berm toe door, deze fteunberm 
eenige voeten zoude kunnen narekken , zot 
der dat het hoofd echter eenig lecfel van vers 
zakking of anderzins zoude te vreezen hebe 
ben. Vòorts wel zorg dragende, voor de goes 
de executie van het werk; en vooral van het 
fteenzerten ‚ bijzonder op de meest lijdende 
gedeelten van het hoofd, aan de teeën op’ 
het fteunbermtje ,-zoo dat hetzelve een volw 
UI pEeL, Z, GEN, E doene 


KCE he 


doenden fteun vinde op het rijswerk en tegen 
de rij palen, welke men aldaar, tot fleun der 
glooijing en tot verzekering des werks, alvo- 
rens digt aan elkanderen zal hebben ingeflagen, 
in dier voege als de letters g g figuur 2. (fub 
lite. G.) zulks almede duidelijk aantoonen, 
Overigens den {teen op de oppervlakte, over 
al in ’t verband , en vast tegen elkanderen, 
regt op de glooïjing gewerkt, met de minst 
mogelijke ftopfteenen tusfchen beide, enz, 
Eindelijk moeten de landeinden dezer lroof- 
den zoodanig in den duin worden ingelaten, 
_ dat eene affcheiding van dien, in allen gevalle, 
onmogelijk is : tot dat einde zal het buiten- 
beloop des duins , wederzijds het hoofd , ee- 
nige roeden lengte, zoo veel de plaatfe- 
lijke gefteldheid dit vordert, onder eene be= 
hoorlijke helling van 5 voeten op den voet 
hoogte moeten worden gevlakt; tot3 à 4 voe- 
ten in het vaste ftrand , en 2,á 3 voeten bo- 
ven de hoogte, dien de geduchte vloed van 
1$ januarij 1808 heeft bereikt ; overal der- 
wijze geftrekt, dat deze afvlakking, zoo veel 
immers mogelijk is, evenwijdig aan de kuste 
lijn gelegen kome , ten einde alzoo meer en 
meer de fchadelijke infcharingen der duinen 
tusfchea de hoofden weg te nemen , en eene 
goes 


goede geregelde trekking, mitsgaders éen vast 
flandpunt- yoor dezelve te verkrijgen: terwijl 
alsdan; op deze alzoo gevlakte duinsdosfering ; 
een behoorlijken rijzen berm zal moeten wore 
den gelegd, voorts naar vereisch met ftroo ent 
riet gevloerd ‚ met haringband aan Walchers 
fche {taken getuind, en onder de Vilvoordfche 
fteen zal moeten worden gezet; alles in dier= 
voege als het noorderftand van Walcheren 
daarvan reeds de voorbeelden oplevert; aan de 
anders zoo aangevallene en bij het leggen dee 
zer bermen reeds zoo kritiek gewordene puns 
‚ten, als de noordzijde van het de Bruinshoofd- 
en wederzijds Perreshoofd , enz., dewelke 
alle zoo zeer aan de verwachting voldoen. 
Intusfehen wel zorg dragende , dat, langs de 
teeën dezer bermen in het kielfpit, even als 
van de bewerking van het hoofd is gezegd, 
eene kloeke rij perkoenpalen worde ingeflas 
gen, of ook wel een fteunbermtje gelegd , 
en de einden van die bermen eenige voeten - 
diep in de helling der duinen ingelaten , al. 
daar voorzien worden met 2 á 3 ftevige op 
en nêergaande rijen perkoenpalen, of wel ten 
minste eene halve roede breedte gedekt en bee 
ballast met twee á drie op en nêergaande rijen 


aware Doornikfche fteen ; ten einde de berm 
Ls | bij 


er dl ze 


bij onvoorziene ondermijning ftaande blijve ; 
of door het gewigt der fteenen neder worde ge- 
drukt (*)3 zonder deze voorzorgen, zou het 
werk altijd in gevaar zijn, wanneer zeer hoo- 
ge vloeden tegen de duinen worden opgeftuwd; 
en de nevens den berm gelegene duinshelling 
eenige voeten diep wierd weggehaald, of het 
{trand aldaar tot onder den berm uitgefchuurd, 
als wanneer de goiven zich weldra achter den 
berm-zouden voegen , dien opbreken , en ein- 
delijk eene affcheiding van het duin en het 
hoofd te weeg brengen. 

Misfchien echter kunnen deze duinsverftere 
kingen, op het noorderftrand van het Eiland 
Walcheren ‚nog vele wijzigingentot verminde- 
ting var kosten ondergaan : onder anderen zoude 
aan de vloedzijde der hoofden , waar de dui- 
fien zoo ver vooruitfteken, en breedte genoeg, 


ach- 


(*) Wij zouden het overbodig achten, indien men voor de 
ftranden van Walcheren en Schouwen ‚zulke kostbare fteenen glooin 
Jingen wilde daarftellen, als men aan Katwyk en elders vindt; de- 
wijl de ondervinding reeds heeft geleerd, dat de meeste dier bere 
men, vooral aan het uoorderftrand van Walcheren . in weinige jaa 
ren zoodanig onder het zand zullen zijn geftoven, dat er voortaan, 
eenige plaatfen uitgezonderd, geene of weinige reparatie meer aan 
zal behoeven te gefchieden : de berm aan de Bruinsboofd , gelegd 
in ’% jaar- 1899 , van voren op het ilgchaam van den duin, in den 
bijna ergften hoek des ftrands, heeft federt nog geene reparatië 


moodig gehad, en zal die mis{chien in lange niet behoeven, 
k 


er MD De 


achter zich hebben , naar mijne gedachten 5 
eene dergelijke bewerking alleen in zoo verre 
moeten worden gedaan , als genoegzaam is 
om den berm van de oost- of ebzijde mir of 
meer regt , of daar aan evenwijdig doortreke 
kende, zoo diep in het ligchaam van den duin 
in te laten , als tot waar men denkt dat de 
golven nimmer zullen kunnen doordringen , 
zie bij voorbeeld de geftippelde lijnen, op de 
platte grondreekening van het noorderftrand 
van Walcheren , fab lie. F, wederzijds de 
Vriendshoofd; waar no den berm aan de eb- 
of infcharende zijde des duins verbeeldt , en 
1m die aan de west- of vloedzijde ; welke 
laatste a/zo0 ver genoeg binnèn in het ligchaamt 
van den duin ligt, om nimmerweêr, buis 
ten afnemingen die na de afzaging geen voor= 
beeld hebben , noch door de golven, over de 
hoofden van de zijde m, noch door die van den 
kant / te worden aangerand, — Trouwens de 
zanden voor dezen berm en deszelfs verleng- 
de gelegen , zullen , door de fchuinfche lig- 
ging der hoofden , genoegzaam bewaard wor- 
den ; en wierden die al eens tot nabij of zelfs 
tottegen den berm Zx ontroofd, de fchuinfche 
ftänd die deze hoofden hebben , om in de fchere 


Pe hoeken de ftuifzanden aan de vloedzijde 
| Ë 3 op, 


EC 


op te vangen, zal dat verlies weldra weder 
aanvullen. 

Dan alleen zal hier de onmiddelijke be- 
fcherming vooraan noodzakelijk worden, wan= 
neer de, aan de andere zijde der hoofden 
zich bevindende , infcharingen der duinen; 
insgelijks tot zoo verre naar voren mogten 
kunnen worden aangewonnen en vooruitge 
bragt— Voor de zwakke duinen achter de paal- 
hoofden op het noorderftrand van het Eiland 
Schouwen, zou misfchien een berm langs de 
tee der duinen , van het eene tot het andere 
hoofd niet ongepast zijn, om dezelve voor 
alle verliezen tegen de golven te dekken, hee 
geen toch geene uit den duin zeewaards 
ftrekkende hoofden kunnen doen, ten zij de= 
zelve eene zoodanige verhooging van het ftrand 
konden te weeg brengen, dat de hoogfte 
ftormvloeden de duinsteeën niet meer kons 
den bereiken, 

Dit zijn alzoo de verbeteringen, waar voor 
de paalwerken op de Zeeuwfche ftranden, wat 
de form van conftructie belangt, nog vatbaar 
blijven, tot eene doelmatiger aanwinst en bee 
waring van ftrand en duin, en tevens voor het 
onheil vaa den paalworm, die voor het bee 
ftaan der voorfte gedeelten van de tegenwoore 
dige afgezaagde paalwerken , zoo die niet op 
| de 


—l vB an 


de verklaarde wijze met fteen worden gedekt, 
verderfelijke gevolgen moet na zich flepen, 


Nu fchiet ons nog over, ter beantwoording 
van het vijfde point der Vraag, aan te toonen 
hoedanig de conftruêie der fteenen hoofden 
aan de Zeeuwfche ftranden zal moeten zijn, 
naar aanleiding van het befluit op het derde 
point der Vraag genomen, dat namelijk, dè 
aan de Hellandfche kusten gebezigde fteenen 
hoofden , boven de tegenwoordig aangenoe 
mene conftruêtie der verlaagde paalwerken ;, 
aan de flranden van Walcheren en Schouwen, 
te verkiezen zijn, enz. 

Die conftruttie kan geene andere zijn , dan 
de mer fteen gedekte rijshoofden , zoo als de. 
zelve aan de Hollandfche kusten ftaan ge- 
bouwd, en gelijk fig. a, fub litt. G, aantoont 5 
gewerkt volgens de kunstmatigfte en ftevig- 
fte wijze, Zeeuwfche zeeweringen waardig 5 
met deugdzame materialen , door de kundig- 
fte manfchappen ; met deze voorzorgen , dat 
altijd van voren aan de koppen , of zeeëinden 
der hoofden , eene zeer vlakke afdaling naar 
beneden , en aan die zijden der hoofden , wel- 
‚ ke tegen den hevigften ftroom en tegen de 
meest heerfchende ftoïmftreken gekeerd lig- 

Est \ gen, 


{72 De 

gen , is ‘t noodig, meerder helling dan aan de 
andere zijde worde gegeven , ten minsten aan 
die zijde de diepfte infponding van het fteun- 
bermtje gefchiede , de zorgvuldigfte bewer- 
king en verzekering aan de tee gegeven , en 
de doelmartigfte vereeniging en inlating in het 
ligchaam van den duin, worde bewerkt; de 
buiten -dosfering van den duin het verste van 
het hoofd , en diepfte in hecftrand , met den berm 
worde verfterkt, op die wijze als hier boven 
van de verbetering der afgezaagde paalwerken 
is gezegd : het hoofd van baven rond, aan 
den duin gefloten, om voor de golven geen 
fchadelijke hoeken veil te geven ‚en voorts 
van achteren eenigzins hooger als de ondere 
Vinding ter dier plaatfen zal hebben geleerd, 
dat de gewoone ftormvloeden reiken ; vóor 
het overige naar het natte {trand afdalende , 
naar mate van het drooge ftrand , dat men be- 
werkt, en tracht te verkrijgen; en verder van 
daar langs het natte ftrand, naar de laagwas 
terlijn , egaal afdalende in eene Zagt6 helling , 
geregeld naar de nacuurlijke ligging van dae 
trand, zoodanig als men mer deze bewerking 
hoogstwaarfchijnlijk zal kunnen verkrijgen , 
en op die plaats voor het behoud van den 
duin zal behoeven. Deeze helling van het 

ed hoofd , 


f == 23 )—= 


hoofd , over deszelfs oppervlakte , behoort 
zoo ver doorgetrokken te worden, dat dezeive 
van voren niet meer hoogte boven het laag+ 
waterpeil behoude dan flechts 2, of op het mees- 
te 3 voeten , want zij zoude toch het doel 
misfen , ingeval dezelve van voren, aan de 
laagwaterlijn hooger bleef ftaan ; dewijl men 
dan wederom allengskens de fchadelijke nêeren 
zoude doen. geboren worden, en met deze 
de nadeelige uitwerkfelen derzelve aan. de wee 
derzijdfche ftranden. 

Eindelijk moet de kop of ronde toog, voor 
gan het hoofd, tegen alle ondermijningen van 
den ftroom en der golven wel worden bevei 
ligd, ’tzij deor het ftorten van brik- en Doors 
nikfche fteen als anderzins „ nadat alvorens de 
grond door platte baard- of rijs -zinkwerkjes 
zal zijn afgedekt. re 

Zoo zoude dan, naar mijne bekrompene in- 
zigten, de conftruêtie der fteenen hoofden 
aan de Zeeuw(che ftranden , moeten zijn, en 
hier mede zoude ik dan ook aan de Vraag, 
van het Zeeuwsch Genootfchap , naar mijne 
zwakke pogingen hebben voldaan , zoo ik in® 
de zesde plaats nog niet wilde betoogen, dat 
de atuële uit den duin ftrekkende hoofden 5 


E 5 op 


ED 
ep de flranden van Walcheren en Schouwen, 
niet kunnen beletten , dat de golven bij buis 
tengewone ftormvloeden, de duinen bereiken, 
en die min of meer befchadigen : waar uit de 


reden verklaard zal worden, dat , ondanks de 


afzaging of verbetering der paalhoofden , de 
duinen echter voor zulke vloeden , nog niet 
kunnen worden gerekend, ten eenemale tegen 
afneming beveiligd te zijn , gelijk ook de 
ondervinding heeft doen zien, 

Tot dat einde moet ik flechts de vrijheid 
nemen het Zeeuwsch Genootfchap te wijzen 
naar de bijgevoegde kaart, fub liec. F, en 
aldaar nader tot de wijde vakken tusfchen de 
paalhoofden ; — hoe zal, b.v, alser eenige aan- 
landige wind waait, het Schorershoofd in ftaat 
zijn het vak tusfchen hetzelve en Wilhelmius- 
hoofd te dekken ? Hoe wederom Wilhelmiuse 
hoofd dat tusfchen Schorers en Lijndenshoof- 
den? enz. Als er nu een westenwind, waait ín 
de rigting van a5, is hettoch duidelijk genoeg 
dac Schorershoofd geene verdere werking kan 
doen, en het duin tegen de golven eens hoogen 
vloeds niet verder kan dekken , dan op zijn meest 
tot c 3 even zoo het Wilhelmiushoofd niet ver- 
der dan tot d, terwijl als dan de duinen van € 
tot Wilhelmins-, en van d tot Lijndenshoofd, 

open 


\ 


die wel 75 je 


open gaats „ zonder de minste befcherming ,’ 
_ blootgefteld liggen aan deaanvallen der golven, 
en het verftuiven door de winden, Waait er een 
noordenwind, en bereikt de vloed de duins- 
teeën, zoo vinden deze wederom van het Wil- 
helmiushoofd geene verdere befcherming, dan 
op bet meest tot e‚ en van het Lijndenshoofd 
niet verder dan tot f, blijvende als dan het duin 
van e tot Schorers-, en van f tot Wilhelmius- 
hoofd, volkomen aan zich zelven overgelaten, 
„almede een fpel der golven en der winden. 
Waait de wind regtftreeks op het ftrand in 
de rigting der hoofden , en bereikt de vloed 
de teeën der duinen , zoo is het duidelijk dat 
de hoofden, de duinen tegen de golven, langs 
“het geheele (trand heen , nog mindere of bijna 
geene befcherming verleenen, maar deze aller- 
wege aan hun noodlot overlaten; en dit is 
juist het geval met de ergfte ftormen, die 
het boogfte water aan de kusten voeren , gee 
lijk die zijn van bijna het westen af , tot bij- 
na het noorden toe ; moet men zich nu wel 
verwonderen , dat de duinen, met al de ver- 
' betering aan de tegenwoordige hoofden, niet 
kunnen geacht worden volkomen beveiligd 
te zijn tegen alle afneming, daar derzelver 
teeën doorgaans niet hooger dan 5 voeten bo- 
é ven 


== 76 je 


ven het gewoon hoogwaterpeil liggen ? iedee 
„ren vloed dus, hooger dan 11 +4- 5 voeten rije 
zende, en aangedreven wordende door een wind 
boven het westen en niet hooger dan het 
noorden ‚ moet het duin , wiens buitenhelling 
ongedekte door eenige defenfie , en flechts met 
1E of uiterlijk 9 voeten op den voer helling ligt, 
wiskundig doen afnemen, gelijk dit ook alzoo 
na iederen zoo hoogen vloed bevonden wordt: 
“tis daarom dat ik, pag. 7o, de zwakke duie 
nen , welke geene zanden meer kunnen misfen; 
meteen berm tegen de golven wilde dekken; 
en die duins gedeelten pag. 67, enze op een@ 
gelijke wijze wilde beveiligen , om het ont- 
wortelen van derzelver hoofden voor te ko- 
men; immers tot zoo lang dae het ftrand , door: 
eene goede werking der hoefden , kan gezegd 
worden genoegzaam te zijn verhoogd en vers 
breed, zoodat geen vloed meer den duin kan be 
reiken, Maar dit zal men veelligt nimmer kune 
nen verwachten in zulke wijde vakken , gee 
lijk onder anderen , wederzijds Borfelens- en 
Wilhelmiushoofden , waar de werking van het 
eene hoofd nimmer tot die van het andere 
reiken kan , maar veelligt altijd een zeker 
gedeelte zal blijven blootgefteld ; van daar, dat 
de ffranden in die vakken zich ook altijd mins, 

des 


ve MP mt 


der gunstig vertoonen dan elders, en dat mer 
er de duinen wel het meest vindt achteruit 


_ geweken. 


Om deze reden zullen daar wel de eerfté 
plaatfen mogen zijn, waar men nieuwe hoof: 
den zal behooren aan te leggen. En in de daad 
ook dan eerst, als men zich nog een hoofd 
tusfchen Prinfesfen- en Borfelens-, èn wijders 
nog twee andere , aan wederzijden” Wilkef- 
miushoofd voorftelt, dan eerst zal men kunnen 
zeggen , dat het noorderftrand van Walcheren 
nog maar flechts eenigermate geregeld is ge- 
defendeerd, zoo veel dit , behoudens de on- 
doelmatige rigting der hoofden, mogelijk is. 


„Eindelijk wilde ik, ten zevenden, na al het 


aangevoerde , deze verhandeling befluiten mer 


eene voordragt over de wijze, hoedanig men, 


op de doelmatigfte en ‘minstkostbare wijze , 
een Zeeuwsch ftrand en duin, gelijk die van 
Walcheren en Schouwen , tegen de afflijting 


der ftroomen en den aanvat der golven , naar 
Een’ vast fystemärtisch plan , behoorde te dee 
fenderen: eensdeels, om dat daar mede des te 
beter de gebreken van de vorige en nog tegen- 
Woordige beftaande ftrand- en duin- defenfien , 
vooral van het Eiland Walcheren, in het oog 


zul=" 


EN 


ader A Dee 


zullen vallen, en des te beter zal begrepen wote 
den waarom dezelve, na de afzaging, niet nog 
betere refultaten , dan wij hier voren hebben 
gevonden, ten aanzien van het verhoogen en 
verbreeden van het ftrand, hebben opgeleverd 4 
noch immer zullen kunnen opleveren 5 — en 
anderdeels „ op dat men in ’t vervolg eeni- 
germate eene aanwijzing moge hebben bij het 
aanleggen van nieuwe werken van dezen aard; 
en de gebreken der vorige des te zorgvul- 
diger worden vermeden ; daartoe zal het ge- 
noeg zijn, de volgende algemeene aanmerkin= 

gen en regels ter neder te ftellen (*). 
Alvorens echter moet men aanmerken, dat „ 
als men langs den zuid- en noordkant van hee 
Eiland Walcheren heen gaat, en een aan- 
dachtigen en opmerkzamen blik op de paal- 
hoofden werpt, men verbaasd moet taan, over 
de wijze van ftrand- en oever-defenfien, welke 
men met het uitbrengen dier werken, heeft ge« 
tracht daar te ftellen: daar dezelve zoo onres 
gelmatig, zonder eenig vast plan , zijn aange= 
legd , zoo dat dezelve met de kust en_ met 
de 


-(*) Tot de befchrijving van dit vast fystematisch plan , heeft 
delectuurder Beyträge , zur bydraulifcben Architectur van Reine 
hard Woltmann, Director der ufer- und wasfer bouwwerks 
in [lamb. enz. (zie deszelfs vierter band feite 28 en volg.) mij 
aanleiding gegeven, 


{ZD Jee | 
de ftroomen, welke ongeveer parallel met de 
kust loopen , dan eens een fcherpen , onmide 
delijk daarna een ftompen , en dan wederom 
een meer regten hoek maken, de eene veel 
langer dan de andere in zee zich uitftrekt , 
fommige nabij , en andere wederom op eenen 
verren afltand van elkanderen geplaatst zijn 3 
het eene met betrekking tot een horizontale 
lijn, lager dan het andere , zomtijds ook al 
van boven aan het duin, lager dan het vol- 
gende gedeelte zeewaards, ($)) 

Nu is de vraag: of het wel anders kan, 
dat zij geene betere refultaten tot aanwinst van 
ftrand en duin , uitbrengen, dan zij tot heden 
hebben gedaan , vooral als men daarbij des- 
zelfs hooge en fteilftaande wanden in aan- 
merking neemt? of het wel anders kan, of 
de ftroomen en golven , zoo ongelijkmatig op= 
gekeerd, en zoo onregelmatig in hunnen loop 
en wrijving geftuit , moesten wel, hier onge- 
Wjke opkropping en vertraging, daar wederom 
verfnellingen „ draaiïjingen, of nêeren en fchu- 

rin= 

C£) De paalhoofden op het noorderftrand van Sehonwen , hebe 
ben niet die onregelmatigheid als die van Walcheren : hetis waar « Zij 
hebben verfchillende lengten; en zijn op onderfcheidene afstanden 
van elkanderen geplaatst , doch meest met ééne rigtng uit het 
duin zeewaards , ook hadden ze voor de afzaging geene meerdere 


hoogte boven * ftrand dan van 6 tot 8 voeten; die van Walcheren 
waren van lo, za, en meerdere voeten, 


tingen veroorzaken, welker fchadelijke gevol. 
gen zich, helaas ! zoo duidelijk aan de on- 
gelijke afnemingen en infcharingen der oevers 
en duinen laten bemerken. 

Men moet derhalve, bij den aanleg wan nieus 
we werken tot het defenderen van een ftrand 
tegen de afflijtende ftroomen, en zelfs bij dé 
verbeteringen der tegenwoordige hoofden, zich 
daar op toe leggen, om een geregeld plan 
van defenfie te volgen, en onafgebroken voort- 
te zetten, zoodanig als de théorie van ftrands 
defenfie, op de ondervinding rüsteride , aan de 
hand geeft, en hetgeen niet twijfelachtig zijn 
kan, zoo men het-volgende overweegt: 

- De hoofden moeten , zuilen dezelve dan het 
oogmerk voldoen , deze algemeene eigenfchap 
hebben : dat ze met elkanderen onderling het 
ftrand tegen de afflijtende flroomen, enz. be- 
veiligen ; en daartoe moeten dezelve, in de 
eerste plaats, op gefchikte afftanden van el- 
kanderen ftaan, zoo dat het eene hoofd het 
andere in de-opkeering van den ftroom ver- 
vangt „ zonder dat deze tusfchen beiden gele« 
genheid verkrijgen kunne, met den voorbij- 
vlietenden flroom deszelfs fnelheid te vernieu= 
wen, of lange weerkeerende kringen of nêeren 


achter of tustchen de hoofden te vormen :— 
het 


mf 8 jas 


het watêr moet dus tusfchen de hoofden op het 
flrand, door eene zachte zijdelingfche afvloei- 
jivg van den ftroom te gelijk , of ook in even- 
redigheid met deze, trapsgewijs over de hoof- 
den heen, (en daartoe kunnen wederom geene 
dudere dan zach: afdalende tenneronde werken: 
dienen, } zich verheffen : hier toe is het al- 
wederom in de tweede plaats noodig , das de 
hoofden eenerlei ffrekking hebben, wijl anders 
het eene hoofd het andere tegenwerkt ; * en» 
daar toe moet de voordeeligfte hoek in de 
gätuur worden uitgekozen; want er kan zoo= 
danige maar één zijn; en in de derde plaats „ 
dat de hoofden, uit de kustlijn allen even lang 
zijn 3 en eindelijk ten vierden : dat dezelve 
uit de laagwaterlijn mec dezelfde hoogie in de- 
zelfde helling naar boven opgaan , zoo dat 
de hoofden ook op ieder punt, evenwijdig 
aan de kust , met den vloed te gelijk onders 
vloeïjen , of met de eb te gelijk droog vallen „ 
zoo dat er fteeds op dezelfde algemeene, over- 
langfche doorfnede van het ftrand, dezelfde 
werking op den ftroom , enz. plaats hebbe. » 
“Betrekkelijk het eerste, de afstanden waar 
Op de paaihoofden ven elkanderen moeten 
ftaan ; deze zijn af hankelijk : 
e 4. Van de lengten der hoofden zelve, eu 
WLpeer. Z. GEN. - E b. Van 


oan € 84 Jee 


>&. Van de plaatfelijke omftandigheden. 

Van de lengten der hoofden : het is tock 
duidelijk , dat , hoe korter deze zijn, des te 
enger de kring hunner werking moet wezen, 
en hoe langer de hoofden zijn, over des te 
grootere uitgeftrektheid derzelver werking op 
den flroom enz. moet worden vooronderfteld, 

Van de plaatfelijke omftandigheden; iramers 
waar de diepten het grootst , de ondergron- 
den beneden laagwater het fteilst, het ftrand 
het laagst en fmalst zijn en de ftroom het 
fterkst en meest afflijt, daar moeten noodwen- 
dig de hoofden nader bij elkanderen worden 
gebouwd , dan op lokalen waar het tegenover- 
geftelde ftand grijpt. 

Intusfchen zullen de hoofden over ’% alge- 
meen, op de Zeeuwfche ftranden zekerlijk niee 
verder van elkanderen verwijderd mogen zijn 
dan 1 of uiterlijk 15 maal de lengte der hoof 
den zelve. Verder van elkanderen afgelegen , 
heeft de ondervinding geleerd , dat zij onder= 
ling niet genoegzaam voor het tusfchen gele 
gen ftrand werken konden. 

Ten tweeden: De hoofden moeten eener= 
lei flrekking zeewaards hebben, en deze 
meet ‚ naar mijne gedachten en ep het voor« 
beeld van andere oorden buiten Zeeland , 
: waar 


zon EI ae 


waar zulks, bij ongeveer parallel aan de oevers 
loopende ftroomen , met den gewenschten uit- 
flag is gedaan, met een regten hoek uitde kus 
zeewaards zijn; daar door zullen dezelve eene 
gelijke uitwerking op de ftroomen van vloed 
en ebbe doen, zonder deze noodeloos te ver- 
fterken , gelijk dit het geval der tegenwoor- 
dige fchuinfche uicftekende paalhoofden aan 
her Eiland Walcheren is , en zonder gene we- 
derom nutteloos op te vangen „of ongelijke aan- 
botzingen der ftroomen te veroorzaken, die we- 
derom op fommige punten aanleiding tot ver 
fnellingen , draaijingen en neêren geven, ca 
daar door een ongelijkmatig {trand en met eca 
onregelmatig ftrand wederom cene° onregel- 
matige duinstéé enz. metalle de daarmede- 
gepaard gaande nadeelen vormen 3 of het 
gene gedeelte (trands tusfchen de hoofden bj 
flórmvloeden en aanloopende golven , meer 
_Blootftellen of befchermen en dekken, dan het 
andere. En behalve dat, met een regten hoek 
uitde kust zeewaards, de hoofden minder lans 
behoeven te zijn , om een zeker gedeelte ftrands 
te beflaan, dan met een fchuinfchen hoek, en 
dus eef regte- ook ten aanzien eener welbere- 
kende economie ; aanprijzenswaardig is, leert 
de ondervinding ook aande Zeeuwfche ftran- 
fav Fe dea 


el He 


den ten aanzien van die werken, welke meet 
dan andere regt uit den wal trekken, dat deze 
het meestaan derzelver oogmerk voldoen ; want 
hoe weldadig de verlaging en de ronde opbere 


ming der zijden van de Brwins- en Schorers= 


hoofden enz, op het noorderftrand van Walche- 
ren , ook voor het ftrand, in derzelver gevolgen 
zijn mogen, befpeurt men genoegzaam altijd 
aan en even boven de laagwaterlijn , rondom 
de punten gg (zie de kaart van dat ftrand) 
eene vermagering „eene af{lijting van het ftrand, 
en ondermijning van den rijzenberm , om dat 
al de afvloeijende waterdeelen van de dric- 
hoeken g hâlangs de punten gg naar beneden 
ontlasten, en vlietende, *t zij met den natuur- 
lijken afloop der eb, of met de neerhaling der 
golven, of wel met den toch altijd langs hee 
ftrand heenftrijkenden vloedftroom , die door 
de hoofden. opgekeerd, zich om derzelver 
buiteneinden wil ontlasten „ om het waterpas 
aan de andere zijden der hoofden, te helpen 
herftellen, hier immer huene vereenigde wrij- 
ving oefenen ; terwijl insgelijks de andere 
ftrandgedeelten bij k k doorgaans almede het 
zwakfte worden bevonden, door derzelver open- 
gaatfche blootligging aan de golven, enden 
op het {trand aanvloeijenden vioedítroom ; waar 

| van 


van de nadeelige gevolgen zich, vaoral na here 
de zeewinden en ftormweêr, openbaren, wan= 
neer het warer een meerderen aandrang tor het 
afllijten der ftranden enz. heeft geh #l: daaraan 

is het almede gedeeltelijk toe te fchrijven, dat 
het ffrand hier zoo veel lager lig: dan andere 
ftrandgedeelten , en dat men er den duinvoet 
zoo veel meer achterwaards gelegen vindt. 

Alle welke nadeelen voorgekomen worden, 
door eene, uit de kust regthoekige rigting, 
der hoofden. 


De hoofden moeten in de derde plaats uit 
de kustlijn allen even lang zijn ‚ dan zulien 
dezelve ook gelijkelijk mert elkanderen de ttroo- 
men uit den wal houden , en nergens door 
een vooruitftekend gedeelte eens hoofds noo= 
deloos opkroppen, of waar de hoofden we- 
derom korter dan andere zijn , aanleiding rot 
nieuwe verfnelling aan den over het ftrand 
vlietenden ftroom geven, waardoor anders al- 
wederom meer afflijting en onregelmatighe- 
den, in derzelver werkingen zouden ontftaan, 
geheel ftrijdig met de algemeene regels van, 
een behoorlijk geregeld fystema van ftrand- en 
duin, defenfie. 


r & 


—( 85 D mm 


_ De lengte der hoofden zelf is wederom afs 
hankelijk : 

a. Van de grenzen der ftroomen , wijl men 
deze, in de wegen welke dezelve zich eens 
maal hebbfn gebaand , en die vooronderfteld 
moeten worden te zijn, gelijk de ftroom die 
gaarne aanneemt, zoo die niet om andere rede 
nen volftrekt, en nooit dan zeer regelmacig, 
moeten worden aangetast, (*) nimmer noo- 
deloos moet kinderen , wijl daardoor we- 
derom onregelmatigheden in de ondergronded 
worden geboren, die aanleiding geven tot eene 
onregelmatige kust, en fomtijds tot fchadelijke 
aanvallen desftrooms, op nabij gelegene oevers 
en werken : deze grenzen zijn hier de alge. 
meene lijnen van het laagfte laag water. 

&. Van de garuurlijke helling , die de hoof. 
den met een nacuurlijk afdatend ftrand gemeen 
moeten hebben; ook daar naar ingerigt, datde 
hoofden aan derzelver landeinden de hoogte der 

ftorm- 


{*) Als de ondergronden door de ftroorsen worden afgefleten ein 
witgefchuurd, en de diepte alzoe toeneemt of de kust meer en meer 
maderr, en daar door ook het boventtrand aan afneming onderhevig 
wordt. of zich op dezelfde hoogte ftaande houdende, eindelijk zou- 
de inftorten dan beftaat de noodzakelijkheid van deze ondergronden 
te deferdeeren, en dan is het geval daar, dat deze hoofden in den 
geest van dit fystema door zinkftukken totin de diepte moeten worg 
«den oorgetrokken of verlengd, zi 


wi AE ame 

Bormvloeden , en aan de laagwaterlijn nimmer 
minder dan 2 à2t, en niet meer dan g voeten 
boven het laagwater behouden: op dat in het 

eerste geval de duinen , voor de doorloopende 

golven en ftroomen , zoo veel mogelijk bevei- 
ligd en gedekt zouden zijn ; en in het tweede 

geval eene tamelijke hoogte tot defenfie van 

het ffrand enz. en tot bewerking van de ronde 
toog of den kop van her hoofd, zoude overblijs 
ven, die nogtans met den voorvloed „ of het 
zoogenaamde noordtij , zoude zijn onder ge- 
vloeid , wanneer er flechts weinig verheffing 

des ftrooms aan de Zeeuwfche kusten befpeurd 

wordt; °t geen indedaad maar als eene zeer lang- 
zame zachte opvloeijing vanhet water kan wor-: 

_denaangemerkt, gelijk uit de bijgevoegde waar- 
nemingen fub liet. D kan worden gezien, waar 
uit blijkt: dat in de 3} eerste uren des vloeds , - 
flechts eene verheffing van het zeewater van 
naauwelijks 3 voeren plaats heeft; terwijl in de 
laatste o#uren van den vloed eene kolom waters 

van gemiddeld g of meerdere voeten is aange 

“ftroomd, 
Ten vierden: De hoofden , moeten aan de 
Jaagwaterlijn of de grens des ftrooms alle de- 
zelfde hoogten hebben, en naar boven met eene 
“gelijke helling van een zoo na mogelijk goed 
F 4 trand 


(38 De 


„ffrand, opgaan, namelijk met eene zoo vlakke 
helling alsde ondervinding aan een goed ftrand 
en aan zoo vele zeeplaten én banken, die de 
felfte brandingen der zee verduren, heeft ge- 
leerd „ dat beftaanbaar is tegen de efflijrende 
vermogens van ftroomen en golven enz. (*)) 
dat is voor de noordkust van Walcheren met 
„een hoek op den horizon van ongeveer 1° g’ 
à r° 11’, of met één voet verval op iedere 
48 à 5o voeten lengte, wederom zoo veel mo« 
gelijk in acht nemende, de hier voren bepaaide 
hoogten aan derzelver zee- en land einden. 
Met deze wier algemeene wereischten der 
hoofden, gevoegd bij eene zachtvloeijende zoo. 
genaamde tonneronde conftructie , mitsgaders 
de noodige verfterking der duinen tegen hee 
‚afhalend vermogen der golven bij hooge ftorm- 
vloeden, invoege als bladz. 65 en volgg. be- 
fchreven is, gevoelt ligt ieder een , dat een 
geregeld plan van ftrand en duindefenfie, alle- 
zins overeenkomstig met een natuurlijk water- 
bouwkundig fystema, wordt ingevoerd; en dat 
zoo ooit eenige defenfie tegen de zee doelma= 
tig zal zijn „ het immers deze moet wezen: 
ook 
C*) Het is uit den aard der zaak klaar, dat de hoofden, als 
een actief gedeelte van het ftrand uitmakende, eene (gelijke heligs 


„dienden te heùben, als het frand zelve. 


s x 


—( 89 J—= 


pok heeft. de ondervinding de weldadige gee 
volgen daarvan, aan de Hollandfche kusten te 
zeer geleerd , dan dat ik over dit onderwerp 
nog breedvoeriger zoude uitweiden, 


Befluiten wij eindelijk deze Verhandeling met 
krachtdadiglijk aan te bevelen, de drooge ftran- 
den en teeên der duinen, op die plaatfen waar de 
gewone vloeden eene tamelijke distantie afblij= 
ven, te bezetten met gewoon ftroo van tarwe, 
helm enz, of met zoogenaamde fchermhoofdjes 
van zaadftroo „ waarvan men aan het noorder- 
flrand van Walcheren , een gelukkig gevolg 
heeft gezien, toen, eenigen tijd na de verlaging 
„der hoofden, het natte ftrand zich verhoogen- 
de, en tot ftuiving droog geworden zijnde, de- 
ze fchermtjes het zand aan de teeën der duinen 
opvingen tot eene hoogte die de vloeden niet 
ligt bereiken , zoo dat men zelfs den helm be- 
neden de duinstee , gelijk onder anderen bij 
„het de Wriendshoofd, grocijen zag. — Dat men 
met deze zandftuiving , die bijzonder in het 
voor-en najaar, bij langdurige drooge en fcher= 
‚pe oostelijke en noordelijke winden, wanneer 
men geene hooge vloeden heeft, die de ftran- 
den te hoog, en te langen tijd nat houden, zijn 
„voordeel moet doen, is duidelijk, om dat men 
| En 


Kev 


—( 90 )—= 


daar door aan de duainstecën een waarborg kan 
geven tegen hooge vloeden, waarvan dezelve 
‘anders onmiddelijk zouden worden aangerast, 
en om dat men daar mede het verlies bij ftorm- 
wloeden misfchien verre weg kan vergoed krij- 
gen , vooral nu de hoofden verlaagd zijnde , 
de neêren het door de golven van het duin 
nederwaards gehaalde zand niet meer naar den 
ftroomsweg kunnen ontvoeren. Laten deze 
ftroofchermen almede om dezelfde reden- ten 
opzigte der winden, als van de hoofden, ten 
aanzien der ftroomen en golven is gezegd, regt- 
‘boekig uit de kustlijn, en niet te ver van elkan- 
deren, vooral niet aan de ellipcifche inwijkin- 
gen van het duin worden geplaatst, ten einde 
de milde zandftuiving, waar door men de kust 
regelmatig moet trachten te verkrijgen, niet 
nutteloos gefchiede, door zich op zoodanige 
punten op te hoopen , van waar dezelve wel-« 
dra wederom, door de eerste meer dan gewone 
verheffing van den vloed en de golven , naar 
beneden worden gehaald et verfpreid , of an- 
ders het ftrand meer en meer door onregel- 
matigheid bederven , of tegen het duin aan en 
opftuivende , hetzelve nutteloos verhoogen, 
_ het talud verfteilen, de ftroo- en helmplancin- 
gen bedekken en verflikken , en dus in plaats 

N van 


le 


van heilzaam , misfchien eer als fchadelijk zou 
den moeten worden aangemerkt. 

‚Laten deze ftroofchermen in diervoege ge= 
plaatst worden , als men de vrijheid heeft genoe 
men een voorbeeld op de bijgevoegde plat- 
te grondteekening van het noorderftrand van 
Walcheren , tusfchen Schorers- en Wilhel« 
miushoofden aan te duiden, ten einde daar 
door (gelijk men bij ondervinding heeft gee 
zien, dat alle jaren gefchiedt, en vooral dan 
gefchieden zal, ais de voorfchrevene verbe= 
teringen , aan de tegenwoordige paalwerken , 
derzelver beflag zullen verkregen hebben) de 
zandvlugt dermate op te vangen, dat men aan 
wederzijden langs deze ftroofchermen regel= 
matige hoogten aanwint, (zie fig. 3. fub 
hiet. G.) waar na men deze hoogte op 1# 
à 2 roeden van de duinstee zoodanig afvlake 
dat zij , b v. onder de lijn a h eene onder- 
ling gemiddelde hoogte van 5 voeten boven 
de gewone verheffing der vloeden , behouden $ 
en dezelve vervolgens met ftroo en helm 
beplant , gelijk men aan de bloote plaatfen 
der duinen doet: alzoo zal men, de zandvlugt 
ordelijk en doelmatig opvangende, als een 
gevolg der goede uitwerking van de lage - 
fteene hoofden , die de natte ftranden daar 

toe 


— 92 Jm 


daartoe gefchikt gemaakt en verhoogd hebben 
en ftuifbaar doen worden, weldra jonge duie 
nen aanwinnen , die de misvormde duinen in 
derzelver infcharingen regelmatig zullen aans 
vullen ; de aanwinst fteeds meerder en meer= 
der, en de refiftentie aan de hooge vloeden en 
golven grooter doen zijn, en alzoo de hoofden 
en aanhoorige werken eene gefchikte gelegen- 
heid vergunnen , om derzelver vermogen en 
nut over de uitgebreidheid van het geheele 
natte- en drooge trand dubbeld te doen be- 
merken. Dan zullen geen bekommernisfen en 
angstige vooruitzigten de inwoners meer aam- 
grijpen, wanneer vreesfelijke flormen loeijen, 
de vloeden des oceaans rijzen en de vernie- 
lende golven hunne ftranden en duinen met 
een verfchrikkelijk geweld aanvallen. dan wor- 
den de loffelijke pogingen van het Zeeuwsch 
Genootfchap bekroond, en de herinnering aan 
hetzelve blijve bij het late nageflacht nog in 
zegening ! 


5 À - - Re js en ED Me Ke de ee 
8 : ’ vs ae 5 5 Evel 
ki id ë c/ r { à 
5 pee, en he À , d x 3 
E, > 5 N pe Ld 
Ee ï 5 8 8 DES » ok 
— . 8 Ea = « 8 
’ ni > = En, 
kn ” A _ - pe” ns => 
‘ ry hees « En 
- - A= pa Ea eng 1 7 = Ed res an r 
7 p : eer . 
‚ 5 z Nl « E e Et id ei 5 
zn 5e 5: fj eat ë EE Pd = Ö RE 
A al ‘ " # il 
A a 6 7 \ - Le | Ze 
ë A e E 5 ns F 5 - 
àt > ban , „ Ne heen n Tae Ä 
8 « - an, | 
Ba he , 4 = ‚ _ 
« «, 5; = Ez s EE zm ra % 2 IN hes = 4 see 9 5 E, he 
a - , „ a - 5 = n zl 


4 
rte 
N 


9 


> 
/ 


Pd 
Ì 
Ì 


bd … 
r 
adat 
j 
Î 
K 
\: 
Ì 
Af 
. 
S 
£ 
x 
Í 
{ 
fj 
bor 
Le 
\ 
) 


Py 


En De 0 ren 
: On 


LA 


d 
r 
0 
E 
nd 
$ 
4 


Ì 


za: 


KERA Joe sx 


et iupert € … 
ede pn een en ET AE nt B vn 


PEILINGEN DER ONDERGRONDEN, 


DEN D NOORD STRAND 
DAGELIJKSCH LAAGWATERPEIL, VOOR DE KOppEN DER PAALHOOFDEN OP HET NOORDERSI 


5 v ZEE WAARDS. 


TREKKIN 


VAN HET EILAND WA £ GERIGT IN 
- annet erheen 
_ m = = = I Ì pa u 
| p L: e df E * hd e Ï 6 ld | 5 __— ee 1 > 
DATL ak E ee == (Gs Rie nalzaefSr.fon |roufvansfrauf PIEFTEN 1ANMERKIN? 
et ae DER ER. 2 R. . 5 Re AANMELAL 
| an | T u zu | Í | en IDE | | se je IN 
POEN 1 n “ Í =S 
| ï nl ! IS | p PEILINGEN. | ! 8 voete 
[PEILINGEN : I E 
Der Í 3 id — _|— ie En 
al renee E == ET silk El me KE v ej k SEND 
ht Û Í IE (April 1807.» SUA LES ONZ 7 2 Be IE, 1. Om de v 
Tes Í s|« s | NE adh zele elkeen eee Sal o | 6, 5 ed 4 Pre > NTI me N 
ater [Mo stop |e| AKA . l18ie «| 2 ss 6 |7|7 : RECAPITULATIE 
Ee É | | e= x | N 5 4 $ 4 4 - 5 tee vo eer de af 
Wolle  bea | : EEN eN è | MENE ER NEVEN SST - 
de Nolle A : Í Í Í | Í - zi ’ k 4 4 | | ï 2 der f was DER NEVENSSTAANDE GEVONDEN GEMIDDELDE DIEPTEN VOOR 
Í Í als Í Í 9 - 
3 4 la | 
Î : | EN « | Í Í zl ERrBE $ il 4 , ï lijk te kun= D PP \ 7 5 
î es : 7 5 - $ UMlaarts 15 5 | | » BEMmaKkelijk te E KOPPEN DER AFGEZAAGDr PAAL HOOFDEN. 
ee | TN Aalen lol 5 u [7 2 ze 
REN | 3 je Ene 1) April ig .l 4 | 4 4 If Zee delle 2 ges: s) ï ls tegen die, (ng mmm” 
Miel 1 | alá ls BIEN ZN f isop … | 3 | 3 Is {5sy6l6lz|izj 8 Bale SE Ive waren = NAMEN pra c c Gemidd 
Maart 1Bog Bies +4 Jae ld € LTindl- [ 1810, zede ers El 9 jar [1 13 [13 [14 | 9s Mij pi AANMERKINGEN. 
p ë Ig : | 5 pd q br ) fi [ ï í 
ereinen. | Park Ia 5 | Ì hoofd. A " 3 | s 3 | 3 14 $ ò Is Kona r en, PAALMOOFDEN Ë rl 
/ 5 6 : $ Pale ì 
d, 1 Í k | | : p - 17 L ee sl _ ee nme 
jef | [4 | 4 EMEA s lt 
Í c Í 2 l J 1815 ) r N a vt. £ 1vt.6 ere 1vbc 
a | ee | 2 ° L [ ij [ Wanneer men de diep 
Í Í Í ! k April xêo7 a bals fsf ss 6 s Re IN Ne p 
Apis bele lelefe ele ee | 19, April Sale NI NEE Ns DSN dr de ARS 
A | ; : | A a 
M : zi | | | (ie: | | vi 09 « 1 J (xe jak EE: 2 2 3 | 4 ai u U ereree NE o a AC | | 
t KN Í Lars $ Í (5 |e lo 1 jafs al ala 5 |_der Hoofden vergelijkt 
8 5 | eene ‚| __ P 4 Ponshoofd, } y Ole bar HGEREIJBEE NAOC Ee ed é MEDAN, 6 2 v‚4 | 
tekerker- | Niaarc ans KON ba Eea Her{ IP al3l3 4 2 sars nr eel ee vens PS PEN Eel Nolle en het Ì | ; | met die né de afzaging 
À | Mei 18 EINE CE [ft B ED) Ke |e | i 1 | * als|é ) / ale 7 rs: | 
| Mei EN Í : be 4 nt \ k 2 4 | 5 IA d, Ce ee ty hae! id | fi ts duc ’er 
mi 6 o | o t « 4 l 4 z 2, 6 
Ô Ma 8 . k 1 le á d ) fi IS wiedeler se. À 3 C .e LK | 
4 o hdd oorkomende paalho, I it EEn " middelde aan 
„AI elle 5 3, 01 
- pril 1807 . 6 | c AARLE FEL Iper n ij do verarern azeld 1 5 6 5 
April 18 „a n at ERN | (2 6 5 EISA GIN GAIEG ION G 7 9 fo fó, 575 | die Tableau) fta v | vermor ie van 4% duim , 
Mei 1 sjafal4 ; ‘ir 240) kel he À Las vere slsie |e slo to |t c ( f e a 
\ | fi 6 OE Jd | Maar 4 Ù € | Kes 1 Testers dank 315 Led 
M Bog 4 } 4 } 14+ / : 6 Í A 4 | 6 3 » ï a 9 riet op het noorderftr L eenen halv 
Apr aers old [4 IE gelnk j April % ENA El | 
rashoofd, J Maart 1611 FAFSENEAENE $ , ra lkdard TA A > 6 7} | maareven hooger op , voor | ° Á | veets gelij & oc 
| é Í 8 p La 2 a [Ss | rt | eb drhoofd 6 4 5 6 Í Ee 
| rá ï malin | 6 | 7 | en noord vler | | | uit de verge 
' Í > |r ) EN fi | 3 [4 ded EJN Pd / | hoofde eaten Ne f/ 2 | 
N | | Jl ï had 8 gti Anks | Westkappelfchen & AAG 4 g der twee laat 
Í | P ! Pi 
| | April 1807 « 1|al|a 3 3 4 OEZ 9 HL de Bruijn de eee rde 2 
4 : | el % ge hie Ì (mei 18 ra 3 | a 15) 6N 6 71 8 | 8 | 34 6$43 | het is daarom, dat men z Bruijn 7 kolommen vau winst er 
ï | Ds Heeel Ib zite fe Maart 150 sla la |á4 314 |4 4 IS | 73 Schorershoofd. .eeee | 4 9 3 4 ve LS 
Tg | Ie sah 6 ke tjaa Ja la lalala fs 3 Ja |2s 4 iet op de kaart van het verlies, 
3 April ar Ni 614 } } 3} Schorershoofd 7 : 4 Í Í 7 ri, 6 o 6 1o oto 
J 4 M IE ur 3 + | ‘ 4 | 3 | 4 + $ 7 | ) í > 8 af q 4 5 F | ftraud fub litt. G, vindt a Á 
s Mei 181 4 4 ISIS | 4 | 4 ú id 1 4 n 4 Í 6 a a 1o 
ë |é ik 3 4 sla f4laál4 ndenshoofd „ee... 6 9 ML EN 
stel kt BENEN ESENENE CA ze Szilps 6 7 |á cl ecto doch om dat hee | Zindenshoofd 
814 : : « 3 4 '4r ile S d me 6 — —— _ 
Isla lepe jals|a ja js |6 Jo je 6/À 3 4 alalalslals|s jé ls 6 be | 
Aad À | le twee ccnige 4 sezament diepten. .… [7 | 66 vt.o dm 2 vt Bvr.gd 
\ : 6 5 C ENE we | 5 5 s si6| 6 7 8 RC DP Ts 
4 4 4 4 | 4 ) s | 6 Ô 6 6 | 6 zi El zi 6|6, 3}s aalhoofden in de nab = — |_—_— -— 
| 1 a 2 : al 3 4 „10 Ò fl 5 | 6 | 1 7 7 Ô 
=| PN ri Í Je r;À r 4 4 5 5 s|6 hd id d S 4a t | Í ü adm c d 
re LIL | (SME RA pIE [=| $ Vilhelmius. | A ad deka Ist h t lat Io, sl van dat ftrar 1, uit [À Gemiddelde diepten . . « « | 4vte zc} 4 vd vbij ovt 7 
pi reg 5 6 Le 6 ? Ï | 9 
b Nie JM 18u «| a 3 s|4 4 ; ’ hoofd, ‚ te jalal , Een © shoofd 
d d en Kn p p , 5 R | ek cd zonderd as real 4 
/ Mm Sia. al als la là ls ls ls lé le |s | N 5 eh 7 > zonderd Payf 
E 6 7 s |: n s Mi s|6 9 } 
Ies reele eel ie lasvore ] Fee ENEN t 10 |1a [8 | och voor het welke wi 
Ins zi (> , | | É Í € lz {es |: ze Jax |6, 4J 
Ae alalslsle4 5 5 | 6 |a, tid laart 1 HENNEN PO 7 
| | 8 n / vi Ke L 5 ecne peilingen gedaan vin En 
| | an lbslbaler IEee len (KONIG EGA IKE 5 5 
April _1Ros „ nadi lele |z 9 15 April 1Ro7 ..f 3 | 5 5 En Pe | d 
| gt 3 Á bit 3 | le lele f D | 4 Mei 1808... la l sl 6ló6 lele |6l6|6 6 6 4 5, {9 den, heeft men vermeend ze 
A (313 5 s Bute Ne ERE | 
| Maart 1859 N “Is HB her de IS 9 | 5, 7 Maarti8o9 «| 2 | 4 | 6 | 6 LINS SSN senen lke dell en - inlasf: Í 
Í April var : N EE 1 AN 5 AAL ML} 9 96, rf J April 18ro. al óf 9 {og |: to fur far fla fra pe 9 76E | hier te moeten inlasfchen , | 
| fl laarti8it. „| 3 as ba loss sla l4 Ia s ló ll zis ol fender Maarts8ur .|a4lal6}6{6l6l|6l7z/{7| 7 B io a s/| Dare 
ij [7 dl ze E É 1 3 | 8 p € D 9 9 |to fz, g | om. alle mogelijke refultaten „ 
| \Mei 1812 „ as 3jalslslg 617 9 95 2 | Mei 1812. , a EN AK: $ ) 2 | ) 2 a om alle mog 
: Pi slalalsidlé 8 [6 Jzo [8 rj Mei 1813 5 6|7 7 |8|8|6ls|s| $ ie bee he | 
slalsfólslz|lz|lz {lz |: |8 ls Ie } att 1814 alsislsi{slsleglël> a [to |6, 49 44 | zoo wel bij, als vóór het 
a lala a|slals |6 16 [se |4, 1} LMaartuösse fs} 6) 6f7 |E s|slala4ls|6|z7|5, 65 | 
5 | noorderftrand opte zamelen 
| | | 4 6 16l 7 ri 8 9 9 [5 9 | 
| | JATBEE CORE IEM BEDEA 0 OA ed 
ziel Ki A KA IE A Ad | 
. | 5 lsl4lals s|6 |7 8 [sal 
é Í AENKIKAEARAEN EARN ETE 
î Í : wl 5 | 
' REI Lt ar Lao less AGN 8 | 9 
Ò 3 IER, 4 als zis 1848 8 5, Id 
nt . | ‘ 4 4 |4 is |4 7 9 [ro | 5, 8) 
geld Rige els | 4 | 4 slslSléls {óf Tits, zj 
laartaëss,. F3 I3 is {sla ls{ieló6 |s 9 [re | ro | 5,10 
En 


Lict. B. 


KONDEN, 


DP HET NOORDERSTRAND 
REKKING ZEE WAARDS. 


EE 
R 


GEMIDDELDE 


SDIEPTEN 


IN VOETEN, 


2315) 26EVt. 


. © e 24 Vie 


I7zâ) 18 vt. 


AANMERKINGEN. 


Het fchijnt, dat men im het 
jaar 1814 en 1815 geene andere 
peilingen voor de paalhoofden 


op het noorderftrand van Schou- 


‚wen gedaan heeft , dan voor 


No. ren 55 misfchien cm dat 
dit de eerfte afgezaagde hoofden 


aldaar zullen zijn geweest, 


ite B 
PEILINGEN DER ONDERGRONDEN | 


VOOR DE KOPPEN DER PAALHOOFDEN NUMERO 1 EN 5, OP HET NOORDERSTRAND 
VAN HET EILAND SCHOUWEN, GERIGT IN DERZELVER STREKKING ZEEWAARDS. 


Ate ROEDEN AFSTANDS UIT DE ZELEINDENS DER PAAL HOOFDEN, 
NAMEN DATUMS in Ra RE A EP GEMIODELDE 
DER DER EKos | Ame lom: 6 RolZme | SRrj JR LOR, JECAS EENIEDER EE DIEPTENI AA MER ENE EN 
El EREN DEILINGEN, l nd Peak ne IN VOETEN. 
VEE PEILINGEN Diepten op deze afftanden, in Rhijnlandfche voeten, 
t vt Vv t vt ve | vt. vt vi vr vt. vr vt. 
Voorjaar van 1814. 6 | te fag | 27 | 30} 30 | 36 | 36 | 36 | 36 | 36 | 36} 39 303 Het fchijnt, dat men ix het 
El Paalhoofd - N 5 
Bekend onder \ Najaar van 1814. | 4 8 pral is | 18 | 18 | 24 | 26 | 30 | 33 | 35 | 35 | 37 23iá) LÓFvtef jaar 1814 en 1815 geene andere 
à EEn nao Van & Voorjaar van 1815. 3 6 | 18 lor | 24 | 24 | 27 | 27 | 30 | 30 | 33 | 33 | 36 249 peilingen voor de paalhoofden 
B No. 1, voorden 
B Zoutenhaard. op het noorderftrand van Schou- 
dl ( Najaar van 1815. | 3 9} t2|18 | arl 24 | 27 | 27 | 30 | 30 | 30 | 33 | 36 eee aA ute 
wen gedaan heeft, dan voor 
' No. ren 55 misfchien cm dat 
ä Voorjaar van 1814. 3 (cn | raf 15 | 15 | 18 | 2x | 24 | 24 | 27 | 27 177 dit de eerfte afgezaagde hoofden 
ij Paalhoofd be- Najaar van 1814. | 3 | Óf ë |: lus-ls5 | 26 | 28 | or | 23 | 23 | 26 | 28 17sd) 18 vt. | aldaar zullen zijn geweest, 
Bl kend onder den | 
naam van Voorjaar van1815. 6 OMISEE | Le La SEAN Le IS ta MISO SOMMS 195 
No 51 
Najaar van 1815 . 6 6 7 | to io | IO f ra | za | so | 30 | 32 | 32 | Za | 33 | « « eo 19 vt. 


NB. De peiling in het Najaar van 1815, is nà de afzaging gefchied. 


DG DA 


Westkappelle , boven 
27 Maart 1816. 


PEREN EE NNU 


| _ Den 18 Maj{ Den 27 Maart, 


Laagwater ten rourenEr ten 6 uren, 4o minuten. 


WAARNE 


laagwater , v: 


BET ml vt he vt, Tam, | Verchi. 
Ve. dine 
Io 20 le) po © o Hi 4 
‚k io go o 5o o o ile 
ER EO 40 o Ee o ï ghs 
eRKIe | 5o o o fe) 2 ie 
> Wi o o fn) o 4 din 
a JH Ke) fe) e o 6 B 
5 IÌ ao o o o 8 d 
dele 39 o o o 10 pl 
BON 49 I o ï \ Ks 
jan | 

J 
en 12 o r | eo I 5 7 À 
e Ia 10 I ble I 8 ank 
zRI2 le) Ï 40 1 IL oe 
afp iz | gef 2 | 50 2 alen 
12 40 a o o 5 ed 
I2 5e 2 Io 2 7 dun 
I ° 2 ao a io ud 
I To 3 30 3 o Be 
Ï 2C 2 40 3 3 zi 
Ì 30 3 50 3 7 Je £ 
ï 4C 3 o 4 o gr 
r 5e 3 io 4 4 Bib 

2 © 4 20 5 I 4 
NAR Dt A ED NE BNN 
520 5 | [40 5 8 é 

2 30 5 50 6 2 ii 
2 | 40 6 o 6 11 5 8 
2 zo Z 10 7 7 oo 
3 le) 8 ao 8 5 nt 
3 10 Lo go 9 3 zen 
3 eo | II 40 Ke) a Bald 
3 3o | 12 50 10 Io Bil 
3 40 13 o 11 2 Rae: 
3 50 13 Io II 5 k 3 
4 o 13 20 u 8 gs 

go Ir 8 


Hoogwater ten f 
ter ten 12 uren, go minuten, 


ai _ eek DR 


IE WAARNEMING nopens het rijzen der Vloeden , voor Westkappelle , boven 
laagwater, van Io tot to minuten , gedaan den 18, 26 en 27 Maart 1816. 


En en mmmams _ 5 % EEE TEEN SNES | 
IE Den 18 Maart. Den 26 Maart, Den 27 Maart. 
Ie mm 
Î Laagwater ten rouren, ao minuten. Laagwater ten 6 uren, zo minuten. | Laagwater ten 6 uren, 4o minuten. 
; BE Ien IE vin || ohne | VGO Bies rather he AEL Ul mf ve | am | Veren 
bál Ve. din, Vu. dm. Ì Ve dine 
ni Io | 20 o e) ENT 6 30 o o af of 6, 40 ) o Se 
Ì ‚k zo 30 o o EE 6 40 oe o 3 6 50 o o Sn Me 
hi Zire | 40 o 1 En 6 50 oee 7 5 7 Zalesie o 1 Ear 
Kl Ero | so o 3 8 7 fe) oft “#4 Nr de o a es 
En EA LE ov o 5 de 7 lo o 5 SE 7 | to o 4 58 
4 5 EL Ee) ed 7 DRE 7 20 o 6 ar 0 7 C o 6 Os 
/ 5 |I 2o o 9 rs 7 30 eh OD) o 3 7 40 o 8 5 5 
4 EPS: 30 e) 11 55 | 7 40 o 11 o 3 7 50 o 10 a 0 
8 2 NI 40 1 I lk 7 50 I 2 De  8 o 1 ° 08 
4 ENDE NSO 1 3 ES 8 o I 6 Dd 8 | ro r 2 ib 
Ï on f12 fo) 1 5 be 8 To I fe) 8 go I 5 RA 
o 3 lee | o 4 1sÂe ge od 
EN 24 10 1 8 58 8 20 Dre AT 8 3c ï 8 E 
zl RE 2e 1 1o EES 8 30 Gris 8 40 1 IL 5 3 
mf 12 | 30 2 o EE 8 40 al 4 ed 8 | 50 2 2 ee 
12 | 40 2 2 ec 8 5o EN Er 9 o a 5 ij S 
12 5e a 4 a E 9 o Cal 0 5 Ei D) Io 2 7 an 
\ I c p] 7 DL 9 o q o RS 9 20 2 10 DE 
I Ic 2 9 re 9 20 3 3 EK 9 30 3 o o 3 
7, 1 ac 2 Ii je ál D) 30 3 6 ne 9! 40 3 3 5 
H re las IK ae Buls 9 Aon can omeen Dik beani zel an E 
Ì Î NT 3 5 5 3 9 50 4 a Ee Ee) re 4 o E 2 
Ef 1 5C 3 9 EN: de) o 4 6 ov To Io 4 4 o 9 
2 ) 4 2 oe 10 to 5 2 ER 1o | 20 5 1 De 
4 2 10 4 8 ag 10 Ye) 5 8 ea io | 30 5 4 5 3 Ì 
ij A a | so 5 2 6 10 | 30 ele A 5 to | 40 5 8 é 
” Í a | 30 5 8 2 io | 40 6e 5 7 to | 50 6 2 8, 
| a | sol 6 8 : à io | sol 7 | 8 5 E rr o 6 1 3 k 
En 2 50 7 8 5 11 o 8 a NE 1 10 Z 7 en 
| 3 ol 8 5 Se 1 rom douze as 1 | so 8 5 9 
| 3 | ro | to 8 3 Treo 8 ti 11 | 30 9 3 Se zen 
3 | eo f rr 11 ps É u 30 | le 4 Sn it | 40 Io 2 DE 
3 go | 12 8 Dg 1 40 | Io 6 ö 8 1 50 1o Io s 
3 | sof 13 2 Si Ir | 50 | LI B inorels 12 one 2 ak Ì 
vn 3 50 13 5 5 5 12 o 0 OE 12 19 II 5 EE 4 
4 of 13 5 12 | 20 u 8 5 3 í 
12 | Zo 1 8 9 
Hoogwater ten 4 uren, Hoogwater ten ra uren, 
| Hoogwater ten 12 uren, 3o minuten, 


Lice. D. 


vloeden vóór Westkappelle boven het 
Ll van 1812 tot 1815 , ingefloten. 


| 

| 1790. 

| EV Dm. 
REE 25t 
| EE 155 
| 10 IlIst 
| 


gwater e « 
K. 
1815. 
Vr. Dm. 
10 95 
He) 3 
Ei … OFt 
in 4 


Gemiddelde 
verheffing der 
Vloeden. 
Ve. Dm. 
II 1 
IE -C5 
Ie 9% 
Io 95 
Io 9% 
II 057 
ir 16 
II I 
EE 18 
4 HDA £ 
II o 
io 103 
132 Cs 
II ke) 
Gemiddelde 
verheffing der 
woeden. 
Vie Dm. 
IE O7 
Kn 38 
II oî 
ra 1 


AANMERKINGEN. 


De waarnemingen in 


het eerste tijdvak zijn 


| gedaan op Blooifche 


maat, terwijl die in het 


| tweede tijdvak ten deele 


in mêtres , doch het ge- (ff 
heele jaar 1815 op Âhijn- 
Jandfohe maat is ge- 
fchied , waarom ik ook 
de mêtres in deze recapi= 


tulatie tot die maat her- 


leid heb , en welke zich | 


tegen de Blooifche maat | 


verhoudt, als 26544 t 


| =nfens het hlükt daar 


Lite. D. 


RECAPITULATIE der dagelijkfche waarnemingen nopens het rijzen der vloeden vóór Westkappelle boven hee 
laagwater, in twee verfchillende tijdvakken, als van 1782 tot 7790, en andermaal van 1812 tot 1815 , ingefloten. 


NER S ENE DD Ve Gemiddelde 
EENANDES: verheffing der | AANMERKINGEN. 
Te 1784. 1735. 1786. 1787. 1788. 1789. 1790. Vloeden. 
Ve Dm. | Ve. Dm. Ve. Dm. | Ve Dm. | Vo Dm. | Va Dm. | Va Dm. Vi. Dm. | 
Januari » to Ó57| m1 c3î| mr 15t) 1o 10sf| 12 Ozi) Io 1lojf IL of ei De waarnemingen in | 
Februarij . 7 kor “Gag IL As I  forst II v44 IE Izjf ML BI EE 145 at GE Dj n 
Maartuaneils ovenevetsij NLO MNAc EN LON OS RILOT Ost LIS in côr| Io 8&| 1o OZE| to Ist Is : het eerste tijdvak zijn 
April eben won wiel ZO OSE LO 53) 10 85) zo 6 Ir rif IL 238) It Orfeo seevef 1O 9% gedaan op Blooifche 
Meier erf verteren antal OLON Er LO to 93) ro 103%} rr 438) 1O riJ| 10 Ofifp ae eee io 98 
Junijgeverts (os te ever sie) IO eer TON seo 7r5l TL es jüd  S KE Sjee VEE de ate nte o Ir o? | maat, terwijl die in het 
Julijas » peveneijk do Woet Iorsi rn Ost 1 (GSR GEE TT a cs ale lake ee 5 
c zi ï zt Eil 50 Eid ONE z 
z & Wet l ral En 
Augustus | 1o 1157} zo 63%| ro of8| 11 asf) 11 a8t| za 634) ze GR) 10 7itfe ee eeel Ir r eede tijdvak ten deele 
Septemberf ro 8,2| to 8,3 10 TEEN arn A4réj IE vÓRl 1E dek) IE Srgj EU Af jee nn IL 15 { in mêtres, doch het ge- 
October . II 1) io S8,7| ro 837} 11 652} ar ost| Ir Óft| II Aer) 1O Igrfe ee te. In er k É 
November |_ ro lo 82 io 1 IE 435| lo 1o:3| It 8,8 11 IJ) IO Higdfra eee « Teo heele jaar 1815 op Rhijn 
December ie 19 20 27 | Ee JN Er onbe Db ] ; 
Lo ro 551) zo 7jf} lo 53) IL Óf) u 6 | to Iep ML 95 $ lo Ig | Jandfohe maat is gê- 
7: a gemiddelde vloeden in dit tijdvak « «« « « « ° eee} 13% ò 5 
Som van 12 gemiddelde en mm dit tijdvak « « « Ie IR 3 fchied , waarom ik ook 
Dus de gemiddelde vloed, of de verheffing van dien boven laagwater « « II © à fi 
de mêtres in deze recapi- 
ES EEE EEN GTD NN SNCF EI EE EN EEN DEE EET ID 
TWEEDE T IJ D VA K. ng tulatie tot die maat her- 
M A AN DEN. 
18t2 1813. ö 815. vloeden. een n 
812, 3 I8i4 1815 5 leid heb , en welke zich 
Ve. Dm, Va. Dm. Ve Dm, Vrt. Dm. Vie Dm. k 
ENGE EE 0 0 Caold On B COD RROND EO  POLEEDNEE Ie E RÓ 10 H| ir of | tegen de Blooifche maat 
februarij „ . B Dn Geh 11 ERN út EÀ 10 3 ES F 
vuld ro oe Ho ene to Hato IE 82 2 1 35 verhoudt, als 26544 : 
Maartite rel stelielaWenletie) snle lelaneln tante enemies «lele te ielhertenetetele Li Ik IT SOE | (IE rv Ost IE 04 
Api ea el eee PLO lo ro} 10 6 10 1tr5 | 276505 het blijkt daar 
EES ono An deb 0000 0 00 HE OAD HOOD dd SC LI EN OL CE 4 NE 0 dt d 
WN ASR be on ROSS an Sao to REED 00 0 IE 4e TO mi? pie CHEN Oeps eef HED at in het tweede 
Pr ke 
Juliane ovomans dere ovale telles ven nae vena zeen oale LOKO AI BEET EAN 83 u Car Lo 1 tijdvak de laatste waar- 
PE Soren On 0 ee OOM L lo gat Ir 3 lo 105 rn Bt Ir of 
' 
Septembergen tate eline steker ete lele e tee nie te e/s ee LOG 0 LORE lo 9 | 19 835 
a 8 
October Beemen ansite eveteretnn ares) e eWelg) se 1 efo vel IEA | ALA LON: 1o 65 


Som van ra gemiddelde wloeden in deze jaren «…«.s,e« «ese | 132 3% 


Dus de gemiddelde vloed, of de verheffing van dien boven laagwater.» } At of 


| 
Io 8 nemingen ep den vloed, 
LO CNS 
L 13 EE ES hooger gaan dan in 
Novenikennenanasag mens mensnenezenriensdenmns sentnenrnserin IO el Os pi EA EE Ser 10 1036 | 11 of 
DecemberkenNeleeleWelv iste wiee nienel inte le dellsse ee: a 10 1157 Ir 2 Io Ilé Ir 133 It oi | het eerste. 
Le 0) 


IS 
Lie, E, AANTEEKENING der 


STORMVYLOEDEN, welke op 
de noordkust van het Eiland 
Walcheren zijn waargenomen, 
federt men begonnen heeft de 
paalhoofden op dat ftrand in 
julij 1808 af te zagen; alsmes 
de van de voornaamfte fcha- 
den , welke die ftormvloes 
den hebben te weeg gebragt 
opgemaakt uit de berigten 4 
waar van de oorfpronkelijke 
onder de Directie van Walches 
ren berusten. 


Den 9. Octoher 1808, 


„Hebben de ftorm en hooge vloed veel fchade 
aan den Westkappelfchen dijk, in de kram- en 
rijswerken veroorzaakt; onder anderen is er ir 
„het rijswerk, tusfchen het MVollenhoofd en hee 
Staket op de ronde Nolle een gat geflagen van 
ongeveer 40 fchagten grond verlies, en ont= 
ving het Klijvershoofd van voren een geduche 
ten ramp „ waarbij het aan de zuidzijde één 
d ‘Kist, 


kist „ en aan de noordzijde twee kisteri lengte 
verloor. De onafgezaagde paalhoofden op het 


poorderftrand, bekwamen insgelijks veel fcha- 
en „ bijzonder het de Vriendshoofd. 

Den 7. December 1808. 

Woei de florm hevig uit den westen en 
noord-westen , en bekwam men aanmerkelijke 
fchade aan den Westkappelfchen dijk in de zee- 
weringen ; ook was het duin op het noorder- 
ftrand op vele plaatfen aangevallen, en deszelfs 
tee eenige voeten fteil aangezet ; gelijk onder 
anderen, bij het Matthijsfen- en Nebbenshoofd , 
waar, eenige roeden hooger dan de laagwater= 
lijn , zelfs het ftrand 2, 3 à 32 voeten fteil is 
aangezet geworden. Dit was ook het geval 
aan de noordzijde wan Perreshoofd, alle buiten 
het terrein, der te dier tijd afgezaagde hoofden 
gelegen. Deze fteile kanten zijn moeten wor- 
den gevlakt, en met “rijswerk beharnast en 
verzekerd ; waarna dezelve van lieverlede wee 
der zijn aangezand , en door de natuur onder 
eene egale helling gebragt. 

Den 17. en. 18. December 1805. 

_ Bekwam men met den ftorm en hoogen vloed 
Men uit 


—_{ AID pe 


&iet het westen en west-zuid- westen, veel 


„ fchade aan het Pierminnes- en Odijkshoofden 


voor den Westkappelfchen zeedijk, en aan de 
onafgezaagde paalhoofden op het noorderftrand, 
bijzonder aan het Perres-, Borsftlens-, Prin- 
fen-, Pous- en de Vricedshoofden , alsmede in 
het kramwerk aan de westwarering : het nieu- 
we gaffelfchip van F. van Sprang , voor den 
westkappelfchen zeedijk met hout geladen , 
verongelukte tegen het flaketwerk langs den 


‚zoom des duins, ten zuiden den dijk gecon- 


ftrueerd. 


Den 26. en 27. Zanuarij 1809. 


Werden met den ftorm en hoogen vloed, de 
drie onderfte reken dwarsftaker > ten noorden 
het Zuidwaardschhoofd, geheel weggeflagen 5 
mitsgaders de vooroever, tot diepten van 12, 
14 à16 voeten. Het Zuidwaardschhoofd werd 
door de aanrollende golven, van deszelfs zijwe- 
ringen beroofd, en de punten der palen zelfs, 
aan de noordzijde zigtbaar. Verfcheidene dae 
gen aan elkanderen, was men ‘met een aanzien= 


“Wk aantal wagens , manfchappen enz. bezig 


om van alle punten der watering de grootfte 
Doornikfche en Noordfche keifteenen, in het 
Ull prer. Z. GEN GG gronds 


a EAP a 
grondgat te ftorten , em het verlies eeniger=’ 


mate aan te vullen, en den oever verder te 
dekken , en te verzekeren, 


Den 32, Fanuarij 1809. 


Ontving men met den westelijken ftorm en 
hoogen vloed zeer aanmerkelijke fchade aan 
den Westkappelfchen dijk; — over meer dan 
Soo vierkante roeden , wierd het kramwerk tot 
de diepte van r voet gemiddeld weggeflagen ; 
in dat op de zuidernollen, (*} liet de ftorm op. 
half vloed hoogte een doorgaande geul na, 
van het ee tot het ander hoofd , van 22 À 3 

ssfoeden breed, tot de diepte van 1, 12à 2 voc- 
ten. De onafgezaagde paalhoofden op het noor- 
derftrand van Walcheren bekwamen alle, het 
een meer en het ander minder , aanmerkelijke 
fchade; onder anderen verloor het Prinfesfen= 
Hoofd hier bij veel van deszelfs verbindfelen , 
als gordingen, kespen enz. Aan de andere wa 
teringen van dit eiland was de bekomene fchade 
suede aanzienlijk. 


P4 

C*) Wie het kramwerk op de Zuidernollen van den Wesskepe 
pelfthen dijk van nabij kent, moet dit verbazen, en er uit be- 
fluiten, dat de aanval en neêrbaling der golven, op deze zeekus 


des eilarids » verfchrikkelijk moet geweest zijn, 
id 


Den … 
| 


a EE 
Den ar, Februarij 180% __  „ 


Heerschte de ftorm uit het westen en zuid= 
“Westen. Pierminneshoofd heeft. daar bij , one 
der anderen 20 ftuks palen verloren; Odijkse 
hoofd wierd aan de zuidzijde , in het voortte 
gedeelte a roedeu lengte geheel weggeflagens 
Kruishoofd , en de onafgezaagde paalhoofden 
“op het noorderftrand, als Perres-, Prinfen-, 
„Bijlevelds-, Lijndenshoofden enz. bekwamen 
“mede aanzienlijke fchaden ; Perreshoofd' was 
„thans , door zoo vele rampen reeds $ velden 
„geheel ingekort; dit begon ook het lot te 
„worden van meer andere onafgezaagde paal- 
hoofden op dit trand. t 


Den ar. en aa. October 1816 


Woei de ftorm, uit het zuid - westen 
waar door onder anderen , aan de noordzijde 
van’ Zuidwaardschhoofd, een gat in het mate 
‚werk geflagen werd , waar bij ‘de verlorene 
„gron ‘d ongeveer 250 fchaften bedroeg, het zware 
“ paalwerk aldaar allerwege vernield werd , en 
door de toomelooze woede der golven , meer- 
dan 35 lasten Doornikfche {teen van den ftee- 
„nen Ber ‚ over het dwarsftaket heen, naar 

Ga “boe 


—=( 100 )—= 
Boven op het matwerk werden geworpen. Het 
Landshoofd aan den Westkappelfchen dijk , ver- 
loor hier bij 35 kapitale {lukken , zoo palen 
als gordingen enz. | 


Den 14. en 15. December 1810. 


Stormde het uit het westen , waar door het 
„Landshoofd,wederom eenige palen enz. en het 
dNebbenshoofd van voren 5 roeden lengte vers 
door; het Matthijsfenshoofd wierd 8 àg voeten 
van ‘den duin gefepareerd. Het Lijndenshoofd 
verloor deszelfs rijsberm aan de zuidzijde, 
over 17 roeden lengte; het dwarsftaket aan de 
noordzijde van het Zuidwaardschhoofd verloor 
5 roeden aan den noordkant, benevens deszelfs 
rijsberm: het enkelhoofd van Borsfelanshoofd, 
leed mede veel fchade enz. 


Den 28. en 29. November 1811. 


ES 


Met deze ftormen zijn er veel hoofden óp 
“het zuiderftrand van den duin ontworteld, én 
“eenige fchade , in de rijs- en kramwerken, 

‘gan den Westkappelfchen dijk oncftaan, | 


Den 14. en 15. Februarij 1812, 


Met deze flormen wit het westen, wierd 
af de 


Ed 101 bes 
de duin op het zuiderftrand van Walcheren 
door de golven en rolzeeën aanmerkelijk aans 
gevallen , en verfcheidene paalhoofden anders 
maal van den duin ontworteld, 


Den 28. Augustus-18re. 


Woei de ftorm uit het west- noordwesten 
en verhief de vloed zich op het noorderftrand 


van Walcheren ‚ tot aan’ de teeên der duinerie 
In de kramwerken, aan den Westkappelfchèrn 
dijk had'men zeer veel fchade : de onafgezaag- 


de paalhoofden, als onder anderen. Prinfen-, 
Pous-, Bijlevelds- en Lijndenshoofden, onders 
gingen insgelijks gevoelige verliezen, i 
| 


Den 18. ard 1813. 


ande het uit het west = zuidwesten e 
westen ‚ waar door de nog onafgezaagde paale 
hoofden , vals du Pons- en Lijndenshoofden „ 
zeer groote rampen ontvingen „ ook fchenen 


de faker paalhoofden , als Boddaerts , Nete 


Bers- en Matthijsfenshoofden veel geleden te 


Shebben : her ftrand en duin was aldaar zeer 
“aangevallen en verminderd; de fteile kleikans 
gen van her ftrand zijn er moeten „worden af= 


gevlakt en met, rijswerk. verzekerd, Men bee 
G 3 kwam 


{102 Je 


kwam hier en daar aan den Westkappelfchen 


dijk in de kram. en rijswerken, mede eenige 
Achaden, 


' 


Den 11. October 1813. 


Stormde het uit het westen , waar bij de 
zeeweringen van het Eiland Walcheren veel 
Schaden bekwamen, bijzonder de kram- en rijs- 
werken , het duin op het zuiderftrand leed 
«hier bij zeer veel , de golven bereikten de 
„kruinen van de zuidernollen te Westkappelle. 
„Het water vloeide ook op den kapitalen nieu- 
„wendijk, aan de Zwidkraaijerpolder, in Zuid- 
beveland , terwijl het buicentalud van den ou- 
derdijk op het zuideinde des Polders tot in de 
kruin toe werd weggeflagen ; het noorderitrand 


van Walcheren , waar thans alle de kapitale 


‘hoofden waren afgezaagd, leed hierbij niets, 


Den 17. en 18. October 1813. 


Woei het een ftijve westelijke wind : door. 
de buitengewone zwaar aanloopende landzeeën 
Jangs de noordkust van Walcheren , even of 
„dezelve door een hevigen ftorm wierden, bes 
“wogen , ontving de Wesskappelfche dijk in 
deszelfs zeeweringen benoorden het Zwid- 
tb waar dsch 


_ 


eG 403 Dee 
„waardschhaofd, eene rmemp, die van beneden 
den berm aan de tee, tot in het talud 3% roe- 
„den breedte doorging, ter diepte van 3 voeren, 
over eene lengte van 4 roeden, gelijk 42 {chaf- 
ten grondverlies , zonder de defenfie. 


Den 17. November 1813. 


Stormde het uit het westen : ’ Landshoofd, 
Huisfen de Kasttendijkes- en °t Kruishoofd « enze 
bekwamen aanmerkelijke fchaden, 


Den 28. Fanuarij 1814. 


Had men langs den noordkant van Walche- 
ren veel drijfijs: de Westkappelfche dijk fcheen 
er aan alle kanten mede bezet te wezen, waar 
door de werken aldaar buitergemcen wier- 
den befchadigd ; onder anderen verloren de 


‚ rijswerken aan dien dijk ‘eene oppervlakte van 


niet minder dan 540 vierkante roeden, en de 
kramwerken over 1rooo roeden lengte , goo 
‘vierkante roeden oppervlakte; van welke bei- 
de werken 3 gedeelte geheel was geruineerd , 
& voor de helft, en 4 flechts voor een derde 
gedeelte, Den 29. dezer maand volgde op. die 
alles een vliegende ftorm uit het west- noorde 
westen en eene zeer hooge zee, die te Weste 
sa G 4 kap» 


—_( 104 == 


kappelle op fommige plaatfen tot in de krufa 
des-dijks rolde , en waar bij de kramwerken, 
‘wederom een verlies van circa 2oo vierkante 
roeden ondergingen: het noorderftrand noch 
de afgezaagde werken op hetzelve, fcheen bij 
dit alles niets of nietsbeduidends te hebben 
geleden , dat te meer opmerking verdient , 
daar «de kust-met ijs was bezet geweest 3, die 
aan de zeeweringen der naburige dijkaadje zoe 
veel gekost had. 


e 


Den 11. Januarij 1815. 


‘Vloeide het zeewater op het noorderftrand 
van Walcheren tot 15 à 16 voeren; waar dogr 
‚de golven ieder oogenblik de teeën der duinen 
bereikten: men bekwam hierdoor echter geene 
verdere fchade aan dat ftrand „ dan dat het 
Stuifzand van den zoom der duinen, door de 
ftroofchermen enz. opgevangen, meest al was 
geroofd, en naar beneden gehaald ; de were 
ken zelve leden niets Maar het zuiderftrand 
van Walcheren leed hier bij veel verlies: hee 
duin was genoegzaam overal aangevallen en 
afgenomen , tot 6 à 8 voeren, 


Des 


al 165 PS, 
Den 3%. Maart 18150 


Ph Stormde het uit hee west- zuidwesten ed 


bragt deze ftorm eene zeer hooge kolom was 
ter aan den wal, die binnen gâats tot twee. 
maal de hoogte van gewoon hoog water meg 
dood tij is waargenomen : de duinen op hes 
zuiderftrand wierden andermaal fteil aangezet, 
en fommige paalhoofden , wederom van den 
duin ontworteld; ock waren de duinen bij en 
nevens MVebbens- en Matthijsfenshoofdjes , en 
achter het ongedefendeerde ftrand, ten oosten 
dezelve aanmerkelijk afgenomen: het Zyide 
waardschhoofd verloor bij dezen ftorm oa 
fluks voorname palen, doch het eigenlijke ge 
defendeerde noorderftrand, noch de afgezaagde 
zeeweringen leden geene fchade, immers vine 
den wij in de rapporten er zelfs den. ‘fchijn 
niet van, 


Den va. April 1815. 


Woei het een onftuimige Wind, uit hee 
DAE Order en noordwesten, vergezeld met Zwaar 
_Aanloopende golven, die de hoogte van 19àeo 
voeten boven gewoon laag water bereikten à 
‘waar door het Matthijsfèns- en het Nebbenss 
hoofdje, van het duin ontworteld wierden > ER: 

bier en daar aanzienlijke fchaden ontftonden. 
Den 


nf 106 
Den zo. December 1815. 


„… Had men genen zoo hoogen vloed aan den 
„wal, dat dezelve, aan her ftedelijk magazijn te 
„Middelburg flechts 14 duimen lager wierd be- 
„vonden , dan de verfchrikkelijke vloed van 
„33 januarij 1808 , en dus in hoogte zoo na ge« 
hijk ftond, met den geduchten vloed van 26 
januarij :682. De Westkappelfche zeedijk ver- 
toor hier bij niet minder dan 2oo vierkante 
roeden kramwerk enz. het duin op het noor= 
derftrand wierd. aangetast, doch dat van het 
„zuiderftrand veel meer, zoo dat de lengte der 
paslhoofden, welke van het duin op dit laatste 
ftrand, wierden ontworteld, gemiddeld 14 voe- 
ten bedroeg; terwijl de ontwortelden cp het 
noorderftrand flechts roë voeten beliepen. 


Den 16. en 17. Februarij 1816, 


Had men niet minder dan drie hooge ftorm- 
vloeden aan den wal, uit het westen tot het 
noordwesten ; waar bij aan de Westkappelfche 
watering , aanzienlijke fchaden in de kram-, 
rijs- en paalwerken ontftonden , en die niet 
minder dan op f 19,674 : $ : — gefierd zijn. 
Deze vloeden , bijna regtftreeks op het noor-= 

* derftrand aanloopende , bereikten de duinsteeën 
én 


| 
| 
| 


—C 207 )= 


en ontwortelden /ommige der paalhoofden van 
hetzelve , ter gemiddelde lengte van 55 voe= 
ten 3 doch de duinen , tusfchen de hooge 
paalhoofden , op het zuiderftrand van dit ei- 
land wierden ruim wat meerder aangetast, Zoo 
dat de, hoofden, die van den duin wierden ont= 
worteld, gemiddeld, 12 voeten lengte belie= 
pen , ofschoon de paalhoofden , hier zoo veel na- 
der bij elkanderenftaan dan die op het noorder- 
ftrand van dit eiland ; wezenlijk even min dan 
de boven aangehaalde vergelijking van de ont- 
worteling der hoofden, geen fterk bewijs voor 
de nuttigheid der hooge paalhoofden , in verge- 
lijking van de verlaagde op het noorderftrand! 
Bedenkt men nu hier bij, de uitwerking der 
vroegere vloeden , toen ook op het noorder- 
ftrand nog geen paalhoofd was afgezaagd, als 
wanneer dit laatste ftrand doorgaans meer dan 
het zuiderftrand leed , dan valt de betere uit- 
werking der afgezaagde hoofden , bij ftorm- 
vloeden, nog des te meer in * oog. Met den 
noodlottigen vloed van den 24 januarij 1808 „ 


_… wierden de paalhoofden van de duinen op het 


zuiderftrand, flechts gemiddeld 14 voeten ont- 
worteld , doch die op het noorderftrand ge 
middeld 24,2 voeten, 


A OO ad 


We 


bn EE Ne 4 
oF adh: Se, 


EN en 
Erne. 


HE 


Ar hne 


def 
re 


ef 


kt 
« 


ct ay tag Èr pig 3 


k in 


k: es aba EE za ‚ai ek 5 bh 


a vita ; „ind Ens ze 


me 4 


dao, ENEN aties wait 


E 
£ ik ad dl. Hek EN Wia 5 n 
rt Hiel Sh Roodt wed eek 
Aanspoten dod in. vgl 
4 bibi ij keg oh fiet Aid Re 
obigepeed sijne T A: in Te 


kk 


BRE Snen Pee vraat laet 4 


it wege ar Îs 


dd 2ORR heks Preis ma: near 


„Hem Ee et zal) ont Sn 


N Tash ji aar ks “edu & valde, 
Bn EN hi a 3) dev enal 


: at rade 


ze = | 
ene —) bni 8 dln ad EE ene 


SCO 


to Middelburr 4y Of 


et OB: in 


Termen eeen rd ed nen 


oe) we Eer 
AO verklaring der bovensande Siren. 

d t 
Fig: Jul) yon (daend, adeelle van dt Lachifd 1 Nan Allie mld vg og Af verloren: zyn voors na dl ylang weabrem mel. degen en vlee metten der: dee gordingen verbonden. welde Mlielve alvorens had. ijk d 
ppeerelugdl wl wert bond! (dl horvormeny tn bnnerendk hofd nt, ZOD df Znaliurljkerjze verd. - 

| Fig He an en hoe verre dae Jan én mel alen geld sonde Aydhuyfden Hunnen Eea PD, behoudend daar van Ml gan Gd card van nieitwe hyfe clrgeen zie een verwildde kj de bee zien Jaden [Ussel merel 

van dén en voor zoo veel van Mel vba en voedrjdache bermen alb, b geraden zalbevenden worden. GD slbendorsd hr berde van S5lol 20 dhtiman vapdij), Aan, naar vereischt, Al F voelen dk gaan: alb zure sleerun daar verwer. 

Hr war dee meerder nd ar gothen / pe 4 vrezen dr. Y A EPT al Afd aangelbgd slanbermfee h k Hserusn) BE meerder dlelnalijfed nog, el welin handler geveerde spender, werden Á zamen 

Fi moelendde ale «dan dl slaken Alde (enig nil, danger genemen worden, aan delle oven berde onderd wijfen hear gaan. ira OL ene welligt bel mearder belast bvee nen albert staen /al S/aan iden 

zl hun de la hl bn mend züarden. ae 


hel 


ALGEMEENE en BIJZONDERE 
OMSTANDIGHEDEN 


VAN DE AANMERKELIJK E 


ZONS-VERDUISTERING 


OP DONDERDAG DEN VIl, SEPTEMBER 


à B: SO 


VMVLVVLUV 


BEREKEND EN ONTWORPEN 
door 


MPR OU RIE, 


LID VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAE 


DER WETENSCHAPPEN, 


TE MIDDELBURG. 


Aan wien het Genootfchap , ter betooning van deszelfs 
5 genoegen over deze mededecling , de ZILVEREN 


MEDAILLE heeft aangeboden. 
d 


AS 
e 


ols ken Hoi 
EN 


Je 


rts Dâsiead 


tje of 


ÂLGEÈMEENE zn BIJZONDERE 
OMSTANDIGHEDEN. 


< 


DER GROOTE 


ZONS-VERDUISTERING 


op DEN Vllve® sepremBER 1820: 


Ín de maand Maart dezes jaars 1818 aan het veel 
geacht ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETEN- 
_BCHAPPEN hebbende aangeboden eene teekening 
„van de schijngestalten der door mij gevondene en 
_ voor ons Vaderland zoo aanmerkelijke Lons vers 
_ Äuistering van, den 7den September 1820, ont 
„worpen voor vier onderscheidene Steden , gaf i 
daar bij mijn voornemen te kennen , om; je 
meerdere ruimte van tijd, de algemeene en ba 
dere omstandigheden van dit verschijnsel verder na 
„te sporen: het is de uitslag van dit onderzoek , 
nevens de beloofde beschrijving en verklaring , 
die ik thans wil mededeelen.. dn 
Ik heb de berekening gedaan en het meetkuns- 
tg ontwerp gemaakt volgens de Nieuwe Eclipti= 
„AL peen. Zoen. A5 scha 


ED 
tische Tafelen van den Heer 5. Dr KANTER ; 
Phil.z. een werk dat ten vollen verdient meer 
algemeen bekend te zijn, dan tot, nog toe plaats 
heeft: ‚daar ik tot mijn leedwezen bemerkt heb 
dat ‘er kundige liefhebhers gevonden worden , 
die hetzelve niet , of slechts oppervlakkig kennen 
de & misschien nog weinig vertrouwen op de 
paauwkeungheid dier Tafelen en der daar op ge= 
gronde bewerkingen schijnen te stellen. Ik ge= 
loof dus dat het niet ongepast zal zijn deze Ta 
felen hier nog wat nader te leeren kennen, te 
„meer ; daar dit eenigermate tot een blijk van de 
deugdelijkheid mijner eigene bewerkingen zal 
kunnen strekken. 
De Nieuwe BEeliptische Ta felen dan, zijn 
getrokken uit de verbeterde Maans-tafelen van 
3 MAijeR. Het verschil bestaat daarin , dat ‘de Argu= 
“mentên derzelve niet in teekens, graden, minu- 
“ten, enz. maar in decimalen zijn gesteld; dat alle 
die Argumenten reeds gevormd gegeven worden, 
_ terwijl de Tafelen ook zoodanig zijn ingerigt dat 
men, onafhankelijk van de lengte van Zon er 
“Maan , den tijd der Conjanctien en Oppositien 
‚“ aanstonds vindt. Overigens zijn alle de vereffenin= 
gen , die men moet toepassen, altijd bij te teilen; 
' ‘waardoor dan ook de mogelijkheid om in misslagen 
te vervallen, grootelijks wordt weggenomen. 


‘ Ex 


EDS 
Ër wat. dewzelver naauwkeurigheid betreft; hier 
Omtrent. meen ik mijne lezers naar het „werkje 
zelve te mogen verwijzen: zij. zullen daar mm zien, 
dat, overeenkomstig des Schrijvers doel, in dit ops, 
zigt slechts een weinig der uiterst strenge naauws 
keurigheid aan het gemak is opgeofferd, Ik-voog 
mij, beroep mij hier. op de ondervinding „ als de 
beste leermeesteresse ; deze heeft nij nu, gedurens 
de vijftien jaren, de deugdelijkheid en jristheid 
dier Tafelen genoegzaam bewezen: trouwens, alle 
Eclipsen „ die ik. daarmede ontworpen heb en 
vervolgens heb kunnen waarnemen 5 zijn ; El 
alle bijzonderheden „ juist uitgekomen ; en ‚im 
zeer enkelde en de meest „ongunstigste gevallen , 
is het verfchil nooit grooter dan 2 minuten tijds 
geweest ; een verschil dat , ook bij de allerstreng= 
ste. en langwijligste berekeningen, uit de beste 
Maans-tafelen afgeleid „ nog wel eens even ed 
voorkomt; x - 
Toen wijlen mijn vriend ‚ de weleerw. Heer 
VAN HOEK zijne Geschiedenis van den Waters 
vloed des Jaars 1808 schreef, en daarin een vern 
haal gaf ven alle de Watervloeden van vroegere 
Jaren , verzocht zijn Eerw. mij, de Nieuwe of 
Volle Manen , welke vóór of na den tijd dier vloes 
den hadden plaats gehad, te willen berekenen: ten 


einde daaruit te kunneu zien , of die vloeden al 
A 4 | dax 


zt & js 

dan niet. bij springtijen waren voorgevallen. Ik 
berekende die dan uit de Tafelen van LA LANDE, 
welke ook die van MArjeR zijn , en te gelijk 
uit de Nieuwe Ecliptische Tafelen van den Heer 
DE KANTER, om alzoo deze laatsten eens te toetsen. 
Op deze wijze had ik reeds de Nieuwe en Volle 
Manen van een groot getal Jaren van ettelijke 
eeuwen , dubbeld berekend, en ik vond zoo veel 
juiste overeenstemming in beider uitkomsten , dat 
ik voor alle de volgende jaren, de tafelen van 
LA LANDE varen liet, en mij , met alle gerust= 
heid, aan de andere, die eene veel kortere en 
meer gemakkelijke rekening gaven, gehouden heb. 
Ik erken dat men van een meetkunstig ontwerp 
niet alle de uiterste naauwkeurgheid van eene 
strenge berekening , kan verwachten— Maar welk 
liefhebber der Sterrekunde, die deze verhevene 
wetenschap niet als zijne hoofdbezigheid beoefent, 
heeft den noodigen tijd, het geduld en de be- 
Kkwaamheden , die tot zulk eene hoogst langwij- 
Tige en zeer ingewikkelde berekening vereischt 
“worden? waarin, bovendien, het begaan van mis- 
slagen zoo mogelijk is. En hoezeer wordt deze 
‘arbeid nog verzwaard, wanneer men ook de al- 
* “gemeene bijzonderheden eener Eclips wil nasporen, 
ef alles wil berekenen wat noodig is, cm op eerie 
wereldkaart het spoor te trekken, het welk de 
7 sin 


al, OD zend 
schaduwkegel der Maan op den Aardkloot zal bes 


schrijven, waar uit men zoo veel fraais kan afleis 
den, zoo als ik het een en ander straks zal doen: 
De liefhebbers der Sterrekunde zijn dus dank ver= 
schuldigt aan den heer pr KANTER ‚ wiens ver= 


‚muft middel gevonden heeft, om, door eene zeer 


kleine opoffering van eenige naauwkevrigheid ; 
die, in de meeste gevallen, onmerkbaar, en in de … 
ongunstigste ‚ niet hinderlijk wezen kan, en-door 
zijne verbeterde handelwijs der Projectien , dat al- 
les tot zulk eenen verwonderlijk hoogen graad van 
eenvoudigheid , kortheid en gemakkelijkheid te 
brengen. — Geen wonder dat twee beroemde 
Hoogleeraars in de Wis — ep Sterrekunde, aan wien 
hij zijn werkje , vóór dat het gedrukt werd , ter 
beoordeeling aanbood , hetzelve met hunne volko- 
men’ goedkeuring en lofspraak. vereerden— Geen 
wonder dat het ZrEuUWSCH GENOOTSCHAP 
DER WETENSCHAPPEN de opdragt van het- 
zelve, met genoegen aanvaard, en den verdienste 


dijken Schrijver met het buitengewoon Schin 


bekroond heeft, 

_ Eindelijk zal men, bij de verbeterde kinders 
der Projectien , die daarin geleerd wordt, wanneer 
“men met alle mogelijke wiskunstige netheid werkt, 
‘en daarbij eene groote duizenddeelige schaal ge- 


bruikt, (zijnde de mijne van 17 Nederlandsche 
A5 duumen 


duimen‘ (certimieters ,) het zeer gemakkelijk tot 
eenen vrij hoogen trap van naauwkeurigheid kun= 
nen brengen; zoo als straks nog nader blijken zal, 


En 


_ Met deze Nieuwe Tafelen dan, zal men ; door 
de enkele optelling van slechts twee getallen, voor 
elke maand herhaald, niet alleen alle de Nieuwe 
en Volle Manen, maar ook alle mogelijke en ze= 
kere Zon -en Maan- Eeciipsen, die daarbij kunnen 
voorvallen; aanstonds vinden.— Eene kleine 
en even gemakkelijke benadering, zal den tijd der 
ware Conjuucte of Oppositie, op een groot half 
uur na, bepalen ; en aldus zal men, met zeer weis 
nig moeite ; in weinige uren ‚ de Nieuwe en Volle 
_ Manen en de daarbij voorvallende Eclipsen voor 
verscheidene jaren kunnen vinden. 

‚Dus bad ik reeds, in den jare 1804, alle deze 
verschijnselen voor, 12 jaren ‚ „deels voorloopig „ 
deels geheel berekend. Mijne nasporingen liepen 
tot in 1816; en in den winter van dat jaar, beving 
mij de lust om dezelve verder. voort te zetten. In 
drie avonden bragt ik het tot bij het jaar 1840, 
en bij deze gelegenheid scheen mij de Eclips van 
den 7den September 1820 voor ons Vaderland 
‚zeer aanmerkelijk te zullen zijn ; waarom ik die 
„dan ook aanstonds meer uitvoerig berekend en 
ontworpen heb. De uitslag overtrof mijne ver= 
wache 


A7 


“wachting, daar ik dezelve voorde noordoostelijke 


deelen van ons Vaderland ringvormig vond. Ik 
deelde mijne ontdekking mede aan mijnen vriend; 
den Heer Dr KANTER,- met verzoek om die, 
tot meerdere zekerheid, ook eens te willen bere= 
kenen: zijn Ed. voldeed hier aan, en de uitkoms= 
ten, van onzer beider berekeningen stemden, in 


alle bijzonderheden , volmaaktelijk overeen — Hij 


verzocht mij toen om ook voor Leijden cene afs 
zonderlijke teekening van dezelve te ontwerpen; 
om die aan. cen” Hoogleeraar van zijne kennis, op- 


“de Universiteit aldaar, te zenden: ik heb dit ge= 
daan, en de Heer DE KANTER gaf er insge= 


lijks kennis van-aan den Heer CANTZLAAR 
te Rotterdam , met de wmtnoodiging om „deze 


Eclips, ook eens, óp zijne bijzondere wijze, te 


berekenen ; zoo als die Heer ook gedaan, en ons 
de uitkomsten gemeld heeft, welke, met de door 
mij gevondene, zeer wel overeenstemden. —= Dit 


een en ander had plaats, vijftien maanden vóór dat 
ik de meer ‘uitvoerige teckening van de schijnge- 


stalten, aan het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP 


“aanbood. Het is dus niet onmogelijk dat men! in 
__Holland, door deze onderlinge mededeeling , op 
de aanmerkelijkheid van dit verschijnsel eerst op 

merkzaam geworden is: schoon ik ‘mij de eer 


der cerste vinding miet wil aanmatigen, 
Mijne 


—_( 8 Je 
s Mijne berekening geeft de volgende uitkomsten : 


_ De ware tijd der Conjundtie of Nieuwe Maan , 
op den Loopkring , voor Amsterdam , ’sna= 
MDN oe orn .« ten2U,15 in. 16seó, 
Doch op de Ecliptica valt 
zij 4 m. 48 sec. vroeger 
voor, dus ..;.......tenz== 8 28 == 


Als dan is : 


De standhoek; of hoek van den breed. 
te -cirkel op de Ecliptica, met den Me- 
“idiaan , oostwaûärds … ;.. is se 237,72) 
=De roordelijke declinatie der Zon .. 5°992 
» De hoek van den conjunctie met den 
breedte-cirkel ten. oosten «....'. 
De hoek van den Maansweg met eene } 2°,851 
loodlijn op den Conjunctie arkel ge- 
„trokken , en ten zoorden dier loodlijn 
De afnemende Noorder - breedte der Maan Ah’ 55 
Maans Uurbeweging , op haren loopkring 29°,58 


___waar afgetrokken die der Zon .... 2,45 
„ Rest de Uurwinst der Maan. ..... 27,15 
… Maans halve Müddellijn … ...... …; 14°,70 
Die-der'Zon ° stralen leve hee 15,91 

_ Horizontale parallaxis der Maan ..... 55,84 
waar af, die der Zon ........ ED sid 


Blijft voor. de straal van Projectie …. . 53,70 


eit 4 oe 

Het meetkunstig ontwerp nu, met alle moge- 
lijke scherpte en naauwkeurigheid gemaakt zijnde, 
voor mijne vaderstad Middelburg, voor Jm= 
sterdam, Groningen, Gottingen, en voor Pen 
tersburg , en de phases vervolgens op den verti= 
caal van elke dezer plaatsen zijnde overgebragt , 
geeft de afbeelding van de ware schijnvertooning 


„der Eclips. Men ziet dezelve, op de helft mijner 


schaal verkleind , op de hier achter gevoegde 
plaat voorgesteld, 

Bij deze afbeeldingen wordt de Zon als stile 
staande verbeeld, en de gansche beweging tot de 
Maan alleen overgebragt, die, langs de kromme, 
in uren en van 10 tot to minuten afgedeelde, lijn, 
over de Zon henen , haren schijnbaren weg neemt. 
Door het middelpunt der Zon is eene loodlijn ge= 
trokken, welke den werticaa? verbeeldt ‚ en regt- 
hoekig op deze laatste, eene andere lijn , zijnde 
de a/mucantarath of hoogte-cirkel , die altijd 
evenwijdig aan den horizon is: beide deze lijnen 
kanelk zich higtelijk bij de Zon zelve voorstellen, 
en daarop alles afpassen. Als men nu uit lan- 
taren— hoorn, gevernischt papier, of iets dere 
gelijks, een net rond schijfje snijdt, juist ter groot- 
te als de Maan in de figuur , en hetzelve , met 
zijn middelpunt , langs den krommen Maansweg 
woortschuift, dan zal men, op het Zonnebeeldr, 

van 


—( 10 


van oogenblik tot oogenblik, de ware vertooning 
der phases zien, en deze dus , voor elke willekeu- 


rige minuut kunnen nasporen. 


Volgens mijne eerste Projedlie , was in de tee- 
kening die ik het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP aan- 
geboden heb, de Maan voor „Amsterdam, geheel 
op de Zon gebragt…— De kundige Heer GREVE, 
een ijverig liefhebber der Sterrekunde aldaar , 
heeft dit anders gevonden; blijkens een berigt, ge= 
plaatst in den A/gemeenen Konst-en Letterbode, 
van den Sden April 1818; waar in zijn Ed. tevens 
de uitkomsten zijner strengere en trigonometri= 
sche berekeningen opgeeft; die ‚ zoo als men zien: 
kan, anders zeer weinig van de mijnen verschillen. 
Dit maakte mij opmerkzaam, te meer, daar die 
Heer zich nog op andere overeenkortisten bericp. 
Ik geloofde dus inderdaad eenen kleinen misslag 
begaan te hebben; doch was wel verzekerd dat 
deze niet in mijne berekening schuilde, en dat zij 
dus in de Projectie te zoeken was : hierom heb 
ik die dan ook geheel op nieuw ontworpen, doch 
ak kreeg , in alle bijzonderheden ,‚ wederom de 
zelfde uitkomsten ; en zag daar in een bewijs , 
zoo van de juistheid mijner bewerkingen , als van 
den hoogen trap van naauwkeurigheid die de 


verbeterde handelwijs der Projectien geven kan, , 
Eine 


hens. ie - 


ent or and 


“(Eindelijk toch, vond ik iets, er was, namelijk , 
bij het overbrengen der phases op den verticaal, 
(het welk toch de eenige ware schijnvertooning 


voor eene plaats kan opleveren ,) voor Amster- 
dam , eene zeer kleine vergissing ingeslopen in 


‘twee punten „ die zeer nabij elkanderen waren; 


en welke de hoeken moesten bepalen. Dit ver- 
beterd zijnde, ‚gaf eene ongevoelige mindere 
kromming aan den schijnbaren Maansweg : ‘en 
nu vond ik ook de Maan aldaar rief geheel 
op de Zon. Het verschil was echter zeer Bering , 
de grootstmnogelijke verduistering , in het alge 
meen, wanneer de Maan geheel op de Zon is, 
vond ik als voren, weder 115 duimen ; en nu 
was de grootste verduistering voor „Amsterdam , 
11,5 duvmen; zoo als ook op de Plaat te zien is. 

Voor Groningen echter, heb ik geen den mins- 
ten misslag kunnen bespeuren : hier bleef de Eclips 
ringvormig ; zoodanig, dat het bovenste of noord 
oostelijke deel van den ring , zeer na 3 van het 
onderste zuidwestelijkst gedeelte uitmaakt. Ik 
blijf dus, ten aanzien van den korteren afstand 
der middelpunten, nog van den Heer GREVE vorm 
schillen : en naardien de breedte der Maan, op 
het oogenblik der Conjunctie , in het tegen woordig 
geval , wel het meest moest afdoen , zoo zoude 
men de door mij gebruikte Nieuwe Ecliptische 

ie Tam 


{u 
Tafelen, waarin slechts eene enkele de gezochte 
Maans-breedte , zonder verdere vereffeningen op= 
geeft, (die in andere Maans -tafelen zoo menig= 
vuldig zijn ,) in dit opzigt, wel eens kunnen 
verdacht houden : doch ik kreeg toen, juist van 
pas, de Connaissance des terms, voor 1820, 
waardoor ik in staat was, om, uit de daarin 
voorkomende dagtafelen voor de maand September, 
‚de breedte der Maan, in het oogenblik der Con- 
junctie op den Loopkring, zoo als hier vereischt 
werd, ten strengste te berekenen. Ik vond toen 
slechts een verschil van naauwelijks 2 secunden, 
welke op de duizenddeelige schaal herleid zijnde, 
nog geene 0,6 konden geven, en dus hier ook 
van geenen merkbaren invloed zijn. 

In die zelfde Cornnaissance des terns voor 1820, 
wordt echter deze Eclips voor Parijs vrij slor- 
dig opgegeven, en schijnt zelfs eenigzins verkeerd 
berekend te zijn : waarvan zich elk kan overtui= 
gen , daar , niet alleen de breedte der Maan ‚ in 
het oogenblik der Conjundtie, die men in dat werk 
gewoon is bij de Eclipsen op te geven, en aldaar 
ook bij de anderen gemeld staat, bij deze alléén 
verzuimd is aan te teekenen ; maar ook de tijd 
der Conjundlie , pag. 7, ten 2U. 7,4 min. is ge= 
steld; terwijl zij, in de maand September, pag. 


104, van onder, ten 2 U. 2 min. wordt opge= 
gee 


… 


Ea 


el 13 Je 
Beven zoo als zij , bij eene strenge berekening ' 
uit die tafelen zelve gedaan, ookop ettelijke “sé 


‘Eunden na’ is. Wanneer men, uit die zelfde tafes 
den van September, deze- Eclips berekent en voor 


Parijs ontwerpt, alsdan vindt men het begin ten 
12 U. 59 min.; het midden ten 2 U. 7 rain. , hét 


einde ten 5 U; 55 min; en de grootheid nagenoeg 


dof duimen : zoo dat in de Connaissance dés 
tems het begin 8 minuten te laat gesteld is. “Meén 
ziet dus wederom dat men zich niet altijd opde 
uitkomsten van berekeningen der meest geachte 
sterrekundige dagtafelen volkomen kan verlaten 


‚— Ek heb het onnoodig geacht hier meerdere af 


beeldingen der phases, voor ‘andere plaatsen ;, 
bij te voegen , ’ wijl dezelve genoegzaam kunnen 
afgeleid worden uit de hier ‘achter gevoegde Kaart, 
waarvan ik straks nader zal spreken. 

_ Het begin der algemeene Bcelips, of voor 
de Aarde in het algemeen , gerekend volgens 
den tijd van Zmsterdam, valt voor ’s morgens 


il ten 11 U, 4o min, 
Het begin der algemeene cen 


en het einde der algemeene Eclips 4 …— 56tan 
‚Het midden is hier juist tusschen 

beide in gelegen „en heeft dus plaats — 2 oem 18E 
UL per, Z. GEN, B Vroes 


(Me ms 


Vroeger of later dan deze tijdstippen , zal er 
ergens iets van kunnen gezien worden. 

Op de Kaart zijn alle de Landen en plaatsen 
„der Aarde- vertoond , waar dit Verschijnsel zal zigt= 
baar zijn. — Deskundigen kennen de moeijelijke 
heid, of liever de onmogelijkheid om een zoo aan 
merkelijk gedeelte van den ronden Aardbol, naar 
waarheid, op een plat vlak uitgebreid , te verbeel- 
den. De stereographische Projectie van hetzelve, 
zoo als ik ze hier gebruikt heb, scheen mij de 
«beste te zijn; wijl zij de ware, gedaante der Lan- 
den het minste bederft. Zij heeft echter het on- 
gemak, dat zij de gewesten , naar mate zij ver- 
der van de Pool verwijderd zijn, of nabij den buis 
tenrand komen, meer en meer vergroot, zoo dat 
de landen, die nabij, en vooral die onder den 
Eguator liggen , bijna eens zoo groot verbeeld 
moeten worden „dan die welke digt bij of onder 
de Pool zijn. — Men moet dit dus wel in bet 
oog houden : doch dit onvermijdelijk gebrek heeft 
hier echter geen den minsten invloed op het ge- 
bruik , noch op de nasporingen die men uit de 
Kaart zal willen afleiden. — 

De breede , ligt geschaduwde ‚ kromme band 
gaat over alle de plaatsen der Aarde, waar de 
Eclips zich aznulair of ringvormig vertoonen 
zal. — De lijn midden in dien band, is eigenlijk 

het 


sl 15 j= 


het spoor der verlengde as vân den schaduwkeed 
der Maan. Alle de plaatsen waar over zij henert 
gaat; zien de Eclips centraal, of de middelpuns 
ten van Zon en Maan voor een oogenblik op el« 
kanderen, en dus de Zor in de gedaante van ee= 
nen, overal even breeden, helderlichtender ring 4 
hetwelk eerie zoo fraaije als âllerzeldzaamste ver= 
tooning , voor eene bijzondere plaats ‚oplevert. ! 

Men ziet op de Kaart, dat dit spoor der vers 
lengde Maan schaduwe eerst op defi Aardkloot 
komt nabij de Noord — pool, boven’den parallel 
van 80 graden breedte. Zij loopt voort door het 
onbekeride noorden, over het zoordoostelijk deel 


van Groenland , door de IJszee, tusschen Fsland 


en Noorwegen, en; nabij de kusten van Denea 
marken, door de Noordzee, en komt, aan det 
Hond der rivier de JV sati, op het vaste land 
van Europa. 

Van daar gaat dg over Bremen ‚„ Hamelen 3 
Gottingen ; Eisenach , Smalkalden , en over 
Neustad , tusschen Regensburg en Munchen: is 
Îtalië over Udina, Aquileja en Grado, alwaar 
zij in de Wenetiaansche Golf valt; zij loopt nog 
over den oostelijken uithoek van Italië , over St. Lu- 
Cia ; voorts langs en over de zuidwestelijkste kust 
wan het Eiland Candia, door de Middellandsehe 


Zee, over de landengte van Súëz, ik woest A= 


B 2 rabiëi 


NK 


_—l 16 J= 


rabië s alwaar zij, op een korten afstand van de 
Perzische Golf, bij Zons ondergang: eindigt. 
_ Evenwijdig met dit spoor der Maan en met den 
geschaduwden band, zijn nog vijf andere kromme 
lijnen getrokken, die de grootheid der verduiste- 
ring, van g duimen over de Noord-en over de 
Zuidzijde der Zon, en voorts van 6 en van 5 dui- 
men , benevens de uiterste rakig der randen van 
Zon en Maan, aantoonen, voor alle de plaatsen 
"waar over zij loopen. 

Alle deze kromme lijnen worden doorsneden 
wan een aantal andere lijnen, die zich alle in de 


Noordpool zouden kruisen —- Dit zijn eigenlijk 
Wurlijnen, aan welker benedeneind het uur, met 
romeinsche cijfers is gesteld. Alle de plaatsen, 
door welke deze lijnen gaan, zullen Het midden 
der Eclips zien op het uur dat ‚de uurlijn aan- 
wijst, en wel volgens den tijd dier plaatsen zelve. — 
Met behuip van deze Uurlijnen, kan men het mid 
„den der Eclips, voor alle plaatsen die men wil, 
rij juist, op 5 à 6 minuten na, bepalen, 200 
„als wij met eenige voorbeelden zullen aantoonen. 
: Amsterdam, dat zeer nabij de lijn der annu- 
laire Eclips ligt, is niet ver van de lijn van 2 uren, 
„Als, men nu den afstand van die Stad tot aan deze 
uurlijn, volgens den loop ‚van het Schaduw -spoor, 

-—__meemt, en, in die zelfde strekking, tusschen de 

2 


« 


er DI ee 
3 en 5 uurs-lijnen afpast, (de vergrootende evenres 
digheid in aanmerking nemende „). zal. men die om= 
trent 4 bevinden. Dus zal Amsterdam het midden 
zien ten 2} uur, of 2 uren 12 minuten, het geen 
met de bijzondere berekening voor die, plaats juist, 
avereenkomt. | 

Gottingen, op het spoor der centrale Eclips 9 
tusschen de 2 en 5 uurslijnen gelegen, is ongeveer 

ze van de eerstgenoemde lijn af : bijgevolg is het: 
iden aldaar omstreeks. 2 u. 56-min. [ 

Petersburg ligt zeer nabij en_vóór;de lijn van 
4 uren : zoo dat het midden, aldaar, omstreeks 
5 uren 57 min. zal voorvallen :_ terwijl de groote 
heid der verduistering, volgens de lijnen op de 
kaart, ruim g duimen over het zuidwesten. der 
Zon bedragen zal. 

Aldus kan men den tijd, benevens de grootheid, 
der verduistéring ‚ voor alle andere plaatsen naspo= 
ren; ook voor zùlke die niet op de Kaart aan 
gewezen zijn ; men heeft dezelve slechts daarop. 
aan-te stippen, volgens hunne lengte en breedte, 
die men van elders bekend kan hebben, en die 
men op den eersten Meridiaan van Ferro herleis 
den moet, volgens welken. de Kaart gemaakt is. 


Eindelijk worden alle de evenwijdige kromme 
lijnen van het spoor der Maan —schaduwe, aan 
: a) he 2 anda Me 


gostd 


hare einden , bepaald, door eene andere om dé 
pool gebogene lijn , gaande over alle de plaatsen’ 
die het midden der Eclips zullen zien bij den 
opgang of bij den ondergang der Zon, zoo als 
daarbij staat aangeteekend. Zij loopen tusschen 
twee andere krulyormige lijnen, welke de -plaat- 
sen aanwijzen waar het begin en het einde bij 
den op-en bij den ondergang voorvalt. — Deze 
twee lijnen, altijd van eene zonderlinge gedaante, 
hebben hier, zoo als meestal plaats heeft, de 
figuur" eener kromgebogene uitgerekte 8 , waar- 
van het kruispunt of de knoop zich aan de over- 
zijde der pool bevindt, en bij welken knoop 
men drie snijpunten, en ‚ bovendien , nog drie 
räakpunten onderscheiden moet. 

Op den parallel van 84°, of, 297 ‚ (het com- 
plement der Zons —declinatie bij de Eclips), gaat de 
Zon op dien dag niet onder, maar schuift te mids 
dernacht slechts langs den horizon voort Op dezen 
parallel moeten dus de drie kromme lijnen bovenge 
meld, elk in een bijzonder punt, raken. Het eerste 
punt a is de overgang der lijn van ket begin bij 
ZLons opgang in die van het begin bij den onder= 
gang. Desgelijks is het raakpunt 5 het omgekeers 
de, en doet de lijn van het einde bij den opgang, 
tot die van den ondergang overgaan : tusschen 
heide foon; het reakpunt o den overgang der 

lijnen 


CM jm 
lijnen van het midden. Op dezen parallel zijn due 
drie plaatsen, waar het begin, het midden en het 
einde der Eclips, m den horizon moet voorvallen. 
_ Het kruispunt c is verder van de Pool ver= 
wijderd : deze plaats heeft dus eenen, schoon zeef 
korten, nacht; (de straalbuiging bij dit alles miet 
in aanmerking genomen zijnde ,) hier zal de Zon 
juist zoo lang onder den horizon blijven, als de 
Eclips daar ter plaatse duren moet, Zij ziet dus; 
zoo als de nu nader bepaalde lijnen ook aanwijzen; 
het begin bij den ondergang ; zij mist het midden, 
„en heeft het einde op den volgenden dag, juist 
als de Zon bij haar opgaat. _… 

De twee andere snijpunten. ontstaan door de 
lijn van het midden, op de doorlonpende lijnen 
van het begin en van het einde. Het eerste punt 
is tusschen a en c4 deze “plaats heeft het begin 
der Eclips bij Zons ondergang , op dien dag , 
en ziet daarna het midden bij den volgenden op- 
gang. Het andere punt bevindt zich tusschen 5 
en c; hier ziet men het midden bij den onders 
gang, en vervolgens het einde, ’s anderen daags; 
bij den opgang voorvallen, 


Schoon nu alle deze plaatsen , op de Kaart ; 
zeer digt bij elkanderen zijn , zoo zijn zij toch, 
ep den Aardbol zelven, aanmerkelijk genoeg van 

B 4 elkan= 


—=( 20 en 

élkanderen verwijderd, Zij vallen alle in het ons 
bekende noorden , en het is dus onnoodig om 
dezelve nader te bepalen. Bij sommige Eclipsen 
echter, kunnen zij veel verder van de Pool vere 
wijderd zijn en in bekende landen vallen. Ik heb 
dus gemeend dezelve hier ook te moeten aanwij> 
zen, ten dienste der hefhebbers ,. die de omstan 
digheden van andere Eelipsen eveneens wilden na- 
sporen: wijl het werk van den Heer DE KANTER, 
kortheidshalve , er geen gewag van maakt. (*) 

op 


6) Ik herhaal het nogmaals, dat men de straalbuiging 
bij al het bovengezegde , niet in aanme Tking nemen moet, 
gelijk ook de beroemde LA'LANDE, die, in zijn alom 
geacht werk over de Sterrekunde, alle de genoemde pun- 
ten, schoon eenigzins duister , aangewezen heeft, er ge- 
heel niet aan schijnt gedacht te hebben.— De straalbuis 
ging verhoogt altijd den ‘stand der hemellichten, en doet 
de Zon, in die noordelijke streken , 8 à 14. dagen vroeger d 
verschijnen, dan zij anders, na den langen nacht van eenige 
„maanden, die men aldaar heeft, zoude doen: zij kan dus, 
in de nabijheid der polen, een groot verschil geven. Bij 
onze Eclips is de doling die hier uit ontstaan Kan , wel 
wan geen belang ; doch wanneer de Zons- declinatie eens 
2o of meerdere graden bedraagt, dan zouden de zes pun- 
ten in Lapland of in Zweden , in Rusland , Siberië of in 
het noorden van Amerika kunnen vallen : en dan zoude 
men het getal minuten welke de straalbuiging den stand 
der hemellichten , in den horizon aldaar, verhoogt, van 
‘het complement der, Zons-declinatie moeten aftrekken 
ef bij teliea , om den uitersten parallel te vinden, waarop 

de 


’ * 


—=l ed 


Op de lijn van het begin bij Zons opgang ; 
ligt de plaats, die het eerst van alle , het begin 
der algemeene Eclips zal zien, Zij is dus aange 
wezen ©, en ligt in Zudsons-baaïi, nabij de 
oostelijke kust van Nieuw -W allis. 

Desgelijks ligt, op de lijn van het einde bij 
Zons ondergang, de andere plaats, die het aller 
laatste van alle, het einde van dit verschijnsel 
zien zal. Zij is eveneens aangewezen , en list op 
59 graden lengte en 5 gr. noorderbreedte, diens 
yolgens in Ethiopië. 

B 5 Alle 


de gemelde punten zijn : ook zoude men dan, em alles 
tén strengste te bepalen , ‘de uitwerksclen dier straalbui- 
ging, naar gelang der onderscheidene breedten, ook even 
zeer op de gansche uitgestrektheid der lijnen van het be- 
gin, midden en einde , bij den op- en ondergang der- 
Zon „moeten toepassen. — 


De knoop der drie lijnen is, bij noorder Zons-decli- 
natie, altijd aan de overzijde der Pool, en wordt, door, 
de straalbuiging , daar nog iets verder van verwijderd , —. 
Wanneer dus de Zon zeer nabij of in den noorder - keer- 
kring is , ten tijde van eene Eclips, die in het tegen, 
over ons gelegen werelddeel moet voorvallen , en diens- 
volgens , voor Europa, als onzigtbaar wordt gesteld ; dan 
kunnen de gemelde zes punten somtijds op de noordelijkste 
grenzen van Europa zijn, en men zal dan aldaar, bij, en- 
voor of na de Zons op-of ondergang , eene gedeeltelijke 
Verduistering hebben, die wel eens zeer aanmerkelijk en’ 
zonderling wezen kan, en die echter de oplettendste be-. 
rekenaars ontsnapt, om dat zij , in onze meer zuidelijke 
Hreken , midden in den nacht moet voorvallen, ’ 


—( 22 J= 


Alle deze kromme lijnen en punten op de Kaart 
Zijn , met de meeste naauwkeurigheid , afgeleid 
ut het algemeen Ortographisch ontwerp dat ik 
van deze Eclips gemaakt heb ,.op dezelfde groote 
schaal, hier voren pag. 5 vermeld, en volgens 
de vernuftige handelwijs, die in het meergemelde 
werk van den Heer DE KANTER, wordt op 
gegeven. — De hefhebbers zullen nu, met behulp 
Van deze Kaart , het spoor der verlengde Maan= 
Schaduwe, volgens de strekking der boven opge= 
gevene plaatsen, als ook de beide uiterste grens 
lijnen der ringvormigheid , higtelijk op groote 
Kaarten van Duitschland, van Italië, enz. kunnén 
bepalen , en daardoor , m alle die landen , eene 
groote menigte van voorname en mindere plaatsen 
vinden , die het verschijnsel ringvormig zullen zien. 


Volgens mijne berekening en nasporingen , loopt 
de grenslijn der ringvormige Eclips, in ons 
Vaderland , over het eiland Pexel , door de Zui- 
derzee, in de streeklijn van Enkhuizen , Har= 
derwijk , Doesburg , Emmerik, Rees en Wesel, 
Alle deze en nabij gelegene plaatsen , zullen de 
Maan geheel op de Zon, of de inwendige raking 
der randen zien: diensvolgens is de Eclips rings 
vormig voor de Provincien Vriesland, Gronin= 
gen, Overijssel, Drente, en het noord -oostes 

lijkst 


lijkst gedeelte van’ Gelderland met het kwartier 
van Zutphen, } 
De Beverwijk, Zaandam, Weesp, Utrecht 
en Zeist, Wijk-bij Duurstede, Tiel, Megen; 
Batenburg en Venlo, benevens alle de plaatser? 


in derzelyer strekking en nabijheid ‘gelegen , zul- 


len , op zeer weinig na, dezelfde schijnvertoo 
ning zien als Amsterdam. 

Desgelijks zullen ter Neuzen, Axel: en Hulst} 
Dendermonde, Brussel en Wilvoorden ; Namen. 
en Luxemburg, met alle de, in die streeklijm 
gelegene plaatsen, meer of min de phases van 
Middelburg hebben, 


Kndeliie is het, dat bij deze Eclips het spoor 
der verlengde Mean-schaduwe juist midden tus- 
schen de Steden Arnsterdam en Berlijn door= 
loopt ; en wel zoodanig , dat beide, de eerstge= 
noemde ten westen, en de andere ten: oosten , 
eveneens buiten en zeer nabij de uiterste grenslij= 
nen der ringvormigheid liggen. Diensvolgens zal te 
Berlijn een genoegzaam even groot gedeelte der 
Zon aan de noord - — oostzijde verlicht zijn, als té 
Amsterdam aan de zuidwestzijde. Wanneer 
men dus de af beelding der phases voor Amster= 
damn het onderst boven keert, dan. zal men, 
geen aclit slaande op den sehijnbaren Maans- wege 
e nt 


BE Jee 


juist de ware vertooning van het midden der. E- 
clips, voor Berlijn hebben; die aldaar, volgens, 
de Uurlijnen op de Kaart „5 voor 5 uren, en dus 
ten 2’U. 54 m. moet voorvallen. Bij nader on— 
derzoek, heb ik ook voor die Stad gevonden: 
het begin ten 1 U. 272 m., midden 2 U. 54m, 
einde 4 U. 14 m., en de grootheid 11,1 duimen. 

Rome, genoegzaam eveneens als donsterdam „ 
ten westen, buiten de grenslijn der ringvormig- 
heid gelegen, zal alzoo ook, op zeer weinig na; 
dezelfde phases van het midden hebben, en wel, 
volgens de Uurlijnen „ten 5 U. 12 m. Eene 
vlugtige Projectie voor die Stad, gaf mij het be 

gin ten 1 U. 455 min, midden 5 U. 15 m. en 
het einde ten 4 U. 54 minuten. 

Eene dergelijke, voor Londen , geeft het be 
gm ten 12 U. 29 m., midden 1 U. 46 m., eim= 
de ten 3 U. 12 m., en de grootheid 10,5 dui- 
men : al het welk ook met de aanwijzingen der’ 


Kaart overeenkomt. 


Deze Zons-verduisterimg zal, naar alle waar- 
‚schijnlijkheid, de voornaamste voor ons Vaderland 
zijn, welke men, in den loop dezer Eeuw, ee 

verwachten. De Heer ereve heeft dit reeds aan 
gekondigd in zijne onlangs uitgekomene Sterre 
en Weerkundige berigten voer het jaar 1819 ; 

or 


DE On 


op grond der berekeningen van den Heer BorL3 
te Rotterdam, die, met eene onbegrijpelijk gedul= 
dige volharding ‚ de elementen van alle Zons-en 
Maans- verdwsteringen ‚ tot in het jaar 2100 toe; 
wit de zelfde tafelen van den Heer Dr KANTER 3 
berekend heeft. Ik heb het handschrift , waarin 
de resultaten van alie deze berekeningen aangetee= 
kend staan , thans voor mij liggen, en verwonder 
mij ten hoogsten over ’s mans voorbeeldeloos ge= 
duld en de naauwgezetheid , die er allerwege in 
doorstvaalt. De daarin aangeteckende uitkomsten 
zijner berekening onzer Eclips van den 7 Septem- 
ber 1820, stemmen volmaaktelijk met de mijne 
overeen, en geven dus allen grond om ook «van 
de andere eene gelijke naauwkeurigheid te mogen 
verwachten. Ik heb dan daaruit, „zoo veel de 
tijd gedoogde , alle de nog volgende Zons-ver- 
duisterimgen dezer Eeuw , met den passer in de 
hand, nagegaan’, maar geene gevonden, die , 
voor ons-Vaderland , -de nu beschrevene. evenas 
ren ; veelmin overtreffen. zal. p 


«Voor weinige jaren nog hadden de EO 


4 gen, die van den g October 1847 voor de aanmer- 


kelijkste van deze Eeuw, ook voor onze streken , 
gehouden. Reeds in den jare 1805, hebik deze, 
tot mijne oefening , in alie hare bijzonderheden, 
. [ oAt sh “zov SOK ed 


ve, 


4& 


nagespoord, en bevonden dat de grootste werduis= 
tering, te Amsterdam , slechts 10%, en te Middel- 
burg 10} duimen zal bedragen. Op de zudelijk= 
ste grenzen van ons oud, en nu weder vereenigd 
Vaderland , zoo als te Doornik , Mons, Namen; 
Luxemburg, enz. zal zij meer of min ringvor- 
mig zijn, zoo als ook in Londen. De verlengde 
as van den schaduw -kegel, loopt, volgens mijne 
toenmalige bevindingen ‚ over en langs de zui= 
delijke streken van Zerland ch Engeland, zeer 
digt boven Parijs , voorts door Zwitserland ; 
Duitschland, en m Turkijë just over Constan= 
tinopel , waar voor ik die Eclips toen ook , bij 
eene nadere Projectie, centraal gevonden heb. Zij 
gaat verder door Perzië en Indië, tot in de zui= 
delijke deelen van China; waar het einde, bij 
Zons ondergang , voorvalt. 


Ik besluit met den wensch : dat deze mijn ar+ 
arbeid aan het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER 
WETENSCHAPPEN en den Beminnaren der Sterre« 
kunde in het algemeen , niet onaangenaam zijn 
moge, en dat eene gunstige luchtsgesteldheid bij 
eenen helderen hemel , hun het vermaak verschaf= 
fe om dit verschijnsel, in deszelfs gansche duur- 
zaamheid, te kunnen waarnemen ; en dus te kun= 
nen zien in hoe ver de uitkomsten met de bere- 


ke= 


we AE pe 

kening over een stemmen. — Ongetwijfeld zullen 
de Liefhebbers, zoo wel als ik, verlangen, den 
uitslag dier waarnemingen van onderscheidene 
plaatsen te vernemen. Ik noodige dus allen uit, 

om dezelve onderling mede te deelen , het welk, 
__mijns oordeels, zeer gevoegelijk geschieden kan, 
door die ter plaatsing te zenden aan den .A/ge= 
meenen Kunst -en Letterbode : welk alom geacht 
tijdschrift, het geen de bevordering en versprei 
ding van Kunsten en Wetenschappen , en van alles 
wat daartoe betrekking heeft, als eenen zijner 
aangenaamste pligten kent, daaraan zeker gaarne 
de hand zal willen leenen. ’ 


rt 
EE 
rt ik OE tt 


4 ne 
) ved eh vin 
Ea de HN Deden lk ad 


ed 
t 


AO ESE 
GE 


rad 


ZO N-E CC L I 


OP DEN VIIPEN SEPTEMBER 1 


za mae@ed DeeP DEDOr OO Geoermmmmns 


Het BrGiN, ’s namiddags, waren tijd... 
Alsdan geschiedt de eerste raking der randej 
Maan, ten westen van Zons toppunt .. 
De Maan komt in den verticaal der Zon .. 
Zij komt geheel op de Zon ........ eb 
De inwendige raking der randen geschiedt | 
ten westen van Zons toppunt ......| 
Het MIDDEN , of de GROOTSTE VERDUISTERING 
Als dan is: 
De kortste afstand der middelpunten van Zon : i 
De grootheid der verduistering ...…..….. ‚| 


KE 


Of in honderdste deelen van de oppervlakte a: 
van boven : 


van ondere: 
Tweede inwendige raking der randen ...... 


Zij geschiedt ten oosten van het toppunt « 


De Maan komt op den. almucantarath der Zon! 


De breedte van den verlichten ring { 


Het einpe der Eclips volgt . 
De laatste raking der randen geschiedt dan te 
het toppunt der Zon ..... 


Ep SD Nem 


(*) Ook hier voor vindt men eene Tafel onde: 
den Heer De KANTER. 


6 


Ze ON RC LL (Les 
or DEN VIlPEN sppTEMBER 1920, MIDDELBURG. | AMSTERDAM. | GRONINGEN. | GOTTINGEN. |PETERSBURG. 


te 


te 


ee DE DOO oe or 


Het BroiN, ’s namiddags, waren tijd ....»: « : « « « ten) 12 Uren 58 min.f12 Uren 454 min ft2 Uren 53 min|1 Uren 113 min.{ 2 Uren 4o min. 
Alsdan geschiedt de eerste raking der randen van Zon en 

Maan, ten westen van Zons toppunt ....... .….-f op 543 graden. | op 563 graden. | op 59} graden. | op 653 graden. | op 87% graden. 

De Maan komt in den verticaal der Zon ..........tenf 2 Uren 6 min. | 2 Uren 11 min. | 2 Uren 20 min. [2 Uren 584 min. [5 Uren 58} min. 


ZijfkomtsgeheelfoptdenZonW Pens enen nete Meertens ene Cb eoa Gend dro nd Croin orde 2 Uren17} min. |2 Uren 56 min. 
De inwendige raking der randen geschiedt dan wederom 
ten westen van Zons toppunt . ..........eee. WERO eere ant op 45 graden. | op 81 graden. 
Het MIDDEN , of de croorste VERDUISTERING heeft plaats ten | 2 Uren 75 min. | 2 en 12 min. | 2 Uren 203 min. | 2 Uren 584 min. | 5 Uren 563 min. 
Als dan is: 
De kortste afstand der middelpunten van Zon en Maan. . .. | 27min. 2,4 sec. | 1 min. 20,6 sec. | omin. 55,4 sec. | o min. o sec. 5 min. 57,6 sec. 
De grootheid der verduistering ... eens ee 10,8 duimen 11,1 duimen 11,2 duimen 11,2 duimen 9,5 duimen 
aan de Noordzijde. | aan de Noordzijde, f in het Noorderdeel, Centraal. aan de Zuidzijde. 
Of in honderdste deelen van de oppervlakte der Zonneschijf (*) 0,85 0,85 0,86 0,86 0,69 
van’ boven fofstens noorden) Ji. oven eis ete ef aten eneen o min. 28,2 sec.| 1rmin. 5,6 sec. 


De breedte van den verlichten ring 


yansonderenWwofstenszidenig Wenrnenane telen Oelen ae eeens 1 min. 59 sec. | 1min. 5,6 sec. 
Tweede inwendige raking der randen. .......« Bren Be ironie ol P Ar Dur 60e 2 Uren 23 min. [2 Uren 424 min. 
Zij geschiedt ten oosten van het toppunt der Zen & Al no sees soe es ee. «Jop 70% graden. | op 98 graden. 
De Maan komt op den. almucantarath der Zon ...... . ten { zUt Me U 2 Uren Zo min. | 2 Uren 275 min. | 2 Uren 58£min.| 2 Uren 48 min. 
en 5 U. 24 m. 
HetteinDendersEcltpstvolgtwnnnenntnenen ann MANEN „ ten) 5Uren 51 min. | 5 Uren 55 min. | 3 Uren 413 min. | 5 Uren 5gtmin.| 5 Uren 8 min, 
De laatste raking der randen geschiedt dan ten oosten van 


het toppunt der Zon... ananas ee «| op 894 graden. | op 915 graden. | op g2f graden. | op got graden. |op 1054 graden. 


(*) Ook hier voor vindt men eene Tafel onder die van 
den Heer va KANTER. 


(Le plaatsen tegen over de afbeelding der phases.) 


COD 0 We IS Ô \# 5) 


EE ee ana emme NJ 


op Donderdag den VH *" SEPTEMBER 1820. 


> 
VA) s 7 1y NG C 
aars bynlijk de aanmerkelijke voor ONT Ze aderland- gedurende deze Cocu 


Foor MIDDELBURG. Serchend en ontworpen Voor AMSTERDAM. 


De Maan bijna geheel op de Zon. 


Voor GRONINGEN. 


Annulair af Ringvormig 


Voor GOT TINGEN. Voor PETERSBURG. 


Centraal. 


iddelburg, 4 


ete nd 


DR 
(le 


SOA A Pp) 


ve 


/ 


voor Zi 


Ne er A 1D 

IN e= ECLIE 

VAN DEN VII SEPTEMBER 
IS 20. 


Bevattende alle de landen der Aarde waar 


men die zal kunnen zien 
Chtwoypen en odechend door 
a] ) 
a 4 Hoye 
Z HDS 
878 


eet 


Corian) deer JC Bonds 


te Middelburg, 4 A van 


1 
Benthem, 


VERSLAG 
AANGAANDE EBNE IN HET JAAR 1817 
ONTDEKTE GRAFZERK 

es EN EEN 
DAAR ONDER BEDEKT MENSCHELIJK 
“(GERAAMTE IN DE KOOR-KERK TR 


MIDDELBURG, 


TE TE 
« 


Onder de voornaamfte Mannen der dertiende 
eeuw munten boven vele anderen uit wiLLEM 


DE TWEEDE, Graaf van Holland en Roomsch 
Koning, en zijn Broeder Frroris, doorgaans 


bekend onder den.naam van FLORIS DE MOMs 
BOIR, of Voogd van Holland. 

Beide geboren uit het eerste Huis der Gras 
ven van Holland, hebben aan het Land, door 
__ kunne dapperheid en ftaackundig beftuur , groos 
te diensten bewezen, bijzonder aan Zeeland, 
vooral aan de Stad Middelburg en het Eiland 
Walcheren. | 
Beide verdreven de Vlamingen uit dat Eis 
land— F ror rs maakte zijnen naam ruchtbaar 
door de nederlaag , welke hij den Vlamingen 
toebragt bij Westkappelle, en door het gevane 
IL peen. Z. GEN. v N | gen 


= he t Det pa DN k p, el 5 À nig & 
5 Bd EE NEE 
geadd tg ehs ie a RE ee ek 


on OE 0D 


gen nemen vaù GUY en WILLEM VAN DAMs 
PIERRE, die het vijandelijk leger aanvoerden. 
WirLEm en FLORIS verdedigden Zeee 
land niet aileen , maar leiden zich ook toe 
op de befchaving der ingezetenen, Aan Mid. 
delburg en Zierikzee gaf wiLLEM bijzon- 
dere voorregten : aan geheel Zeeland gaf 
FLORIS Keuren, WirrEmMm was boven- 
dien zeer mildadig jegens Kerken en Geeste- 
lijken en ftelde groot belang in hunne voors 
bede. De Abdij van Middelburg werd door 
WILLEM vernieuwd en met rijke inkomsten 
begiftigd ; behalve andere Godsdienstige Ge- 
ftichten , die hij oprigtte , verbeterde en ver- 
fierde hij Middelburg, De Koning had er zelfs 
een Paleis, ’t geen hij bij zijn verblijf in Wal- 

cheren gewoon was te betrekken. 
Doch helaas! de beide Vorsten leefden te 
kort voor Zeelands belangen. Beide geraakten, 
in den bloei hunner jaren ongelukkiglijk aan 
hun einde.— Koning wiLLEM, een fchoon, 
jeng en dapper Vorst, in het jaar 1256 de 
West: Vriezen vervolgende , zonk met zija 
paard door hee ijs, en werd deerlijk door den 
toefchietenden hoop vermoord,.= FLORIS, 
niet minder dapper, het vermaak van een fteek- 
{pel te Autwerpen beproevende, ontving er 
j eene 


ll 3 }= 


eene wonde, die hem eerst eene ziekte en ver= 
volgens den dood veroorzaakte in het jaar 1258. 
Zie Melis Stoke, IL. D. 4. B. vs. 2948; en 
vooral de vitmuntende Levensfchets van Flo- 
ris Vooed van Holland, door Mr. F.C, de 
Jonge, Subftituuc- Archivarius van het Rijk, 
te vinden in het 2/1. D. 1. St, der Verh. van 
de Maatfchappij der Ned. Letterk. te Leijden, 

Het lijk van FLoRIs werd naar de Abdij- 
kerk te AZiddelburg overgebragt, en daar met 
algemeene rouw ter aarde befteld: {choon er 
niet gemeld wordt , dat eenig bijzonder Praal- 
graf voor hem zij opgerigt,. Daar zou waare 
fchijnlijk ook de rustplaats geweest zijn voor 
de overblijfsels van zijnen, koninklijken Broes 
der; maar de Westr Vriezen hadden zich van 
het dijk meester gemaakt, ven hetzelve, na hee 
door zout tegen bederf bewaard te hebben, te 
Hoogwoude , diep onder den grond, begraven; 


Fromris, ’s Konings zoon , en opvolger 
in de Grafelijke waardigheid, over Holland 
en Zeeland, tot mannelijke jaren gekomen, 
deed de moordenaars van zijnen Vader zijne 
wraak gevoelen : en had ook in hec jaar 1982 
het zonderling geluk hee gebeente, van zij- 
nen Vader weder te vinden, madac hex zes 

A 2 en 


a ba 


en twintig jaren in den grond gelegen had, 
Nadat FrLoris die dierbare overblijfsels met 
heiligen eerbied had befchouwd en doen reini- 
gen, deed hij die leggen in eene zuivere kist; 
naar Utrecht brengen; plaatfen voor het hoog 
Altaar , en daar eenen plegtigen dienst doen voor 
de rust van’s Konings ziel, Zie van Weldenaar 
fasciculus temporum , fol. 294 verfo „edit. 1480. 
Na het afloopen dezer godsdienstige plegtig- 
heid te Utrecht, was FLORIS bedacht „ om 
de overblijffels van zijnen Vader naar eene 
veiliger plaats over te brengen. En nu werd 
het vorstelijk gebeente , waarfchijnlijk gevere 
nist en in eene kostbare kist gerangfchikt , 
naar Middelburg overgebragt, alwaar het met 
Koninklijke pracht werd rondgevoerd en in 
het Koor der Abdijkerk (aan de Moedermaagd 
en St. Nikolaas gewijd) op eene kostbare graf- 
“wafel of altaar nedergezet, naar het gebruik der 
Roomfche Kerk denkelijk met een kruisbeeld 
“en waskaarfen verfierd, gelijk men gewoon was 
te doen met de overblijfsels der Martelaren. 
Zie Melis Stoke IL. D. 4 B. vs. 428—473> En 
“andere fchrijvers bij Meerman II.D. bl. 292 
aangehaald ; volgende hierin misfchien het 
voorbeeld van Keizer Frederik den l., die het 
‚ gebeente van Karel den Grooten in 'e jaar 1172 
/ t@ 


el 5 


te Aken gevonden hebbende, hetzelve-in eene 
zilveren kist deed leggen en plaatfen in het 
Koor op het hoog Altaar. Zie IVoppi befchreie 
bung von Achen fol. ro. 

Daar ftond nu de kist met het vorstelijk ge- 
beente , voor aller oogen zigtbaar , in de na- 
bijheid der overblijfsels van °s Konings Broe- 
der FLoRIs, en van zijne Echtgenoot EL1- 
zaBeET van Brunswijk; een monument van 
den kinderlijken eerbied van FLoris, en den 
Middelburgeren niet flechts tot een voortdurend 
bewijs zijner gunst, maar ook ter hunner aan- 
moediging om zich dezelve in’s Lands verde. 
diging tegen magtige naburen waardig te blij- 
ven betoonen. 

Toen echter deze ijver, bij het verloop des 
tijds, gelijk het mij voorkomt, war bekoeld 
was „werd eensklaps de nagedachtenis van 
Koning WILLEM op eene uitftekende wijze 
verlevendigd : trouwens zij was niet verge. 
ten bij den Graaf wir Lem den II , uit het 
huis van Henegouwen. Drie en veertig jaren 
had reeds de lijkkist des Konings in de Abdij- 
kerk ten toon geftaan, toen Graaf WILLEM 
een uitftekend bewijs gaf van zijnen eerbied 
voor de nagedachtenis zijns Oudooms. 

Hij beval, en gelijk het fchijnt bij herha- 

A 3 — ling 


6 I= / 


Ting, dater inde Abdijkerk te Middelburg , 
ter eeuwige gedachtenis van den voortreffelij. 
ken Vorsten Heer wrr Lem, weleer Koning 
der Romeinen , een lijkdienst zoude worden 
gefficht, om door een bekwaam Kapellaan op 
een altaar bediend te worden; aan wien hij zoo 
‘wel als aan zijne opvolgers eene jaarlijkfche 
dotatie fchonk van vijf en twintig Potìden tour- 
nois, te betalen uit de Tienden van Oostkap- 
„pelle; ter eere Godsen ter vermeerdering der 
godsdienstige plegtigheden, De verdienftelijke 
Schrijver van't Leven van Koning Willem, de 
beroemde Meerman heeft, in het tweede deel 
van dit voortreffelijk werk , dit charter bewaard. 


En zoo bleef ’s Konings nagedachtenis in 
dankbare en godsdienstige herinnering , ftaan- 
„de de regering der Graven uit de kuizen van 
Henegouwen , Beijeren en Oostenrijk. Maar 
onder het laatfte huis werd een nieuwe luister 
toegevoegd aan de glorie van onzen WILLEM. 
_Of nu de koninklijke kist boven. den grond 
zij blijven ftaan , of in het Grafelijk graf bij 
de overblijffels van Willems Gemalin EL 1zA- 
BET van Brunswijk , van FLORIS zijnen 
Broeder en van Gravin dda van,Schotland zj 
nedergelaten; is niet wel te beflisfen, Koning 
gr & WILe 


REN 
wiLLEM was de flichter der Middelburgfche 
Abdij. Maar dus ver was ter erkentenis zijner 
‚weldaden, tegen het gewoon gebruik, geener- 
lei openbaar eerbewijs opgerigt. Het kan dus 
„niet vreemd voorkomen, dat de Abt van Mid- 
delburg daartoe aan den Kiizer (misfchien bij 
gelegenheid van deszelfs verblijf binnen die 
Stad in het jaar 1540 ) eenig voorftel gedaan 
hebbe, en dat hij door denzelven verwezen zij 
naar zijne Zuster, de Gouvernante der Neder- | 
‘Janden. Zij deed althans in hetjaar 1542, vol- 
gens Opmeer Operis Chronologici pag. 657, 
‚den Abt Floris van Schoonhoven aanfchrijven, 
om ter eere des Konings eene fchoone en def. 
tige Graftombe te ftichten, waarin de Vorste- 
lijke overblijfsels zouden worden overgebragt, 
Aan dezen last begon men, naar het verhaal van 
Reigersberg Chron. van Zeeland II, D Dl 92, 
inhetjaar 1546 tevoldoen; en nade voltooijing 
van het werk, zal de kist met het Vorstelijk 
geraamte , denkelijk met groote plegtigheid, 
zijn nedergezet in de vervaardigde rustplaats, 
onder-eene fierlijke grafzerk , die ’s Konings 
gedaante en wapenrusting uitdrukten. 


Volgens de getuigenis van Boxhorn op Reie 
gersberg Chronijk van Zeeland 1. D. bl. 152, 
A4 zou 


8E 


zou dit heerlijk werk , benevens velé andere 
kostelijkheden , door brand en voornamelijk 
door de onbefchofte hand van beeldftormers 
zijn vernield. 

Wat den brand aangaat: er is groote reden 
van twijfeling of de fchrijver wel goed onder- 
rigt zij geweest; daar de brand , die ín de Ab- 
dijkerk in het jaar 1568 voorviel, zich bepaale 
de tor de Vóór- kerk, zonder het Koor te be- 
fchadigen. En wat betreft de beeldftormers : 
zeker heeft ook hun geweld de Abdij getrof- 
fen; maar de Regering van Middelburg ver- 
zekerde ’s Konings Raden, dat Burchmeesters 
met eenige van het College zulke neerstisheid 
gedaan hadden, dat er veele gefulveert is ge- 
weest van de Kerkegoederen en ornamenten, 
namelick den grooten autaer in de Abdie, de 
Prinfen Sepulture en de boeken van de Librai- 
rie aldaar enz. Het is nogtans niet onwaar- 
fchijnlijk , dat de Regering zich zelve en hare 
burgerij zoo veel mogelijk heeft willen ver- 
fchoonen , en dat de toenmalige Abt, geen 
kans ziende om al het gebrokene, en dat voor 
eigen rekening, te herftellen, bij voorraad de 
Nis der Graftombe aan de binnenzijde der Kerk 
met een’ dunnen muur heeft laten toemetfelen 8 
in de hoop , om bij gunftiger tijden het vol* 

ko= 


ne en 
komen herftel van alles, ook dat der gefchon- 
dene Graftombe , te bewerken. 

Nimmer echter werd deze hoop vervuld. — 
De Grafzerk draagt nog de kenteekenen van 
meer dan gewonen aanval, Indien de drift der 
beeldftormers in het jaar 1566 het vorftelijk 
Praalgraf gefpaard had, zou de Regering der 
ftad Middelburg , eenige jaren later , haren 
eerbied voor wiLLeEM, haren Koninklijken 
Schutsheer, op eene andere wijze hebben uit- 
gedrukt : trouwens ter gelegenheid van het 
heittel der Koor- Kerk in het jaar 1603, be- 
floot zij den 13 December deszelfden jaars, 
om, fer eere van meergemelden Vorst eene 
heerlijke Sepulture van blaauw of wit Arduin 
in het Koor der Abdij- Kerk in ’ Portaal te 
doen oprigten, Schoon nu wel aan dit befluit 
niet voldaan werd , waarfchijnlijk bij gebrek der 
noodige gelden, ’s Konings nagedachtenis ech- 
ter bleef in zegening ,en het voornemen der Re- 
gering van Mfiddelburg herleefde twee en twin- 
tig jaren later, waarvan evenwel, gelijk te voe 
ren , de uitvoering achter bleef. Het befluit van 
den 19 November 4625 , waarbij eenige Heeren 
gemagtigd werden om te fpreken met den 
Ridder piETER COURTEN, aangaande het 
maken van eene) Sepulture voor Coninck 

 5 WILs 


WILLEM in de Coorekerk, bieef zonder ge- 
volg: het zij dat men het over de plaats. niet 
eens is kunnen worden met den Ridder cour- 
TEN, eigenaar eener naastgelegene Grafstede, 
het zij om andere redenen. Men was althans 
toen geneigd de Prinfelijke Sepulture op eene 
andere plaats, dan in het jaar 1603 was be- 
paald, te flichten, en wel naast het glasraam, 
waaronder zich de nu ontdekte Grafzerk be- 
vindt. 


Reeds zijn er meer dan vijf en een halve 
eeuw verloopen, federt her gebeente van Ko- 
ping WILLEM herwaarts is overgebragt, — 
bijna drie eeuwen werd het met godsdienftigen 
eerbied bewaard, en bleef misfchien een voor- 
werp van de gebeden en lijkzangen der Chris- 
tenen. — Sedert de hervorming in Kerkbegrip- 
pen moge ’s Konings nagedachtenis niet vere 
geten zijn; het Voritelijk Praalgraf -ís verdwe- 
nen en wiLLEMS overblijfsels zijn onzigtbaar 
geworden , verborgen in den muur van het 
Kerkgebouw. 

Een gelukkig toeval gaf mij tot derzelver 
ontdekking, gelijk ik meen, aanleiding, Ik 
vond in het Koor der Abdij - kerk de grafzerk 
wan den beroemden Geneesheer en Letterheld 

Haes 


- 


—( II )— 


HADRIANUS JUNIUS, waarnaar ik lang gezocht 
had, en dit deed in mij de begeerte herleven, 
om ook die van Koning wiLLEM op te fporen, 
EN 
Sedert bet jaar 1803 , toen ik lid werd 
van den Raad der flad Middelburg, en kennis 
kreeg aan bovengemelde befluiten van 1603 en 
1625, heb ik mij toegelegd , om (boren te 
vinden van de begraafplaats van bovengemel- 
den Vorst, maar te vergeefs : tot het mij’, 
naar aanleiding van een gefprek met den ouden 
Koster der Koor-kerk, BENOIST, in Maart 
des jaars 1817 is mogen gebeuren, mijne beta- 
melijke nieuwsgierigheid, gelijk ik vertrouw, 
voldaan te zien, 

Tegen den buiten muur der Koor= kerk, op 
het Koorkerkhof, zijn drie fteenen huisjes, of 
loges, met afdaken, tegen de Kerk opgetrok- 

sken, In één derzelve, nevens de kamer des 
Kosters , vond ik toegang tot het geheim, 
‘waarnaar ik zocht. Het fchijnt in het begin 
‘der voorgaande eeuw en nog vroeger tot een 
knekelhuis gebruikt te zijn , blijkens de af« 
beelding der Koor-kerk bij Smallegange , 
Chron. van Zeeland, J.D. bl, 28, en His 

Sorie van't Bisdom van Zeeland. 
Vergezeld van de Heeren p. je RETHAAN 
M Ae 


TN NNTP 


—( 1a )— 


MACARÉ, Raad der flad Middelburg, en den 
Advokaat s De wINDs, beide beminnaars 
der Vaderlandfche Oudheden en Leden van ’ 
Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen ; 
trad ik dat afdak of fchuurtje ,„… door den 
timmerman der Kerken gebruikt wordende , 
binnen. 

Aan deszelfs regterzijde , tegen over de 
deur, zagen wij tegen den buitenften Kerkmuur 
en tusfchen deszelfs opgaande drummers een 
zwaar gemerfeld uicftek of nis, en in den vóór- 
muur daarvan een gat, groot genoeg om ons, 
den eenen na den anderen binnen te laten 5 
welk gat echter met losfe brikfteenen plagt 
te zijn opgevuld, 

Met behulp van een lantaarn, in de Nis ge- 
gaan zijnde, zagen wij onder den boog daar- 
van , loopende van het hoofd- naar het voeten- 
end, eene blaauw arduine platleggende zerk; 
gemerfeld tusfchen de drummers, en daarin, 
zoo wel als in den Kerkmuur, ter breedce van 
eenige duimen ingelaten, De fteenen waren 
alle van dezelfde grootte en kleur, 

Op de zerk vertoonde zich eene Ridders- 
of Krijgsmans gedaante, (waarvan het hoofd 
gefchonden is,) houdende een fchiid in de 
linkerhand (waarop zich de trekken van eenen 

_ftaane 


ftaanden Leet 
voeten een’ Ì 
thifche toren 
ders opgaat, 
Kerkmuur ve 

De zerk \ 
gebroken, e 
zakt, of onc 
gebeente on: 
van den hoc 
ons bewaard 

Van dit « 
niets zigtbaa 
fteens - muur 
zitbanken g 
ook zeer nat 
dat de bew 
geraakt. Ui 
door den ku: 
ter plaacfe z 
naauwkeurig 


Na van 
Gouverneur 
Burgemeeste 
kennis gegev 


Heer Mr, 3 


vr ONE + RO a 


_ftaanden Leeuw opdoen) en hebbende aan de 


— 


voeten een’ liggenden hond; terwijl eene Go= 
thifche torenfpits aan ‘de wederzijden des Rid- 
ders opgaat, fchoon de linkerzijde onder den 
Kerkmuur verborgen zije 

De zerk was van boven en ter regterzijde 
gebroken, en de flukken of naar beneden ge= 
zakt, of onder het puin verborgen. Van het 


gebeente ontdekte men toen alleen een deel 


van den hoofdfchedel , dat zorgvuldig door 
ons bewaard werd. 

Van dit alles echter was binnen de Kerk 
niets zigtbaar , daar de nis met een’ halven 
fteehs-muur dikte was gefloten , waar tegen 
zitbanken getimmerd waren: bet geen dus 
bok zeer natuurlijk aanleiding heeft gegeven, 
dat de bewuste grafplaats in vergerenis is 


geraakt. Uic de hier bijgevoegde afbeelding, 


door den kundigen Teekenaar j. H. REYGERS 
ter plaacfe zelve vervaardigd, zal men de zerk 


naauwkeuriger kunnen kennen, 


Na van mijne. ontdekking aan den Heer 


Gouverneur dezer Provincie en de Heéereù 
Burgemeesteren. van Middelburg te hebben 


kennis gegeven „ trad ik in overleg mer den 


Heer Mr, j. VERHEIJE VAN CITTERS, 


Oud 


/ 


A 


Oud Raad van het voormalig Hof van Hol 
land, Zeeland en Westfriesland, en wij be- 
floten het puin uit het graf te doen wegruir 
men, door de gaten der zerk, en voorts het 
onderzoek verder voort te zetten, 

Dit gebeurde op den twaalfdén Mei 1817, 
wanneer zich de Heer r. J- 'RETHAAN MACARÉ 
ook bij ons vervoegde; en wij zagen, nà 
wegruiming van het fteenpuin, een volkomen 
menfchelijk geraamte onder de zerk liggen , 
regtuit geftrekt , en met de voeten naar het 
Oosten. gerigts zijnde van den fchedel , be- 
halve het reeds daarvan gevonden deel, nader- 
hand niets meer dan het onder-kakebeen en 
nog een ander flukje ontdekt, 

Geenerlei opfchrift vertoonde zich, ook 
niet op den rand der zerk , die door hamer- 
flagen fchijnt te zijn afgefplinterd; maar wel 
eenig verguldfel aan het harnas en aan de to= 
renfpits ter regterzijde. 

De rustplaats van het geraamte was eene 
holligheid inden kapitalen muur, of uitgehakt 
of gemerfeld, lang, zeven en een’ halve voe. 
ten van binnen; breed, twee voeten, en diep 
twee voeten en twee duimen; zijnde de vloer 
gemetfeld, Wij vonden er in, verfcheidene 
Stukken van ijzeren banden , vertoonende de. 

fplin- 


15 == | 


fplinters van hout, daaraan vastgehecht; eents 
ge brokken ornament van blaauw en wit arduin; 
het hoofd van een klein arduinfteenen beêldje 3 
eindelijk fteenpuin en fchaliën. 


Ik heb het gebeente zorgvuldig doen verza= 
melen, in een kistje leggen , en , met een 
flot gefloten , doen overbrengen naar het 
Mufeum dezer ftad, alwaar het is onderzocht 
‚door eenige Geneesheeren, leden van hec' 
Zeeuwsch Genootfchap der Werenfchappen , 
die mij hebben verzekerd , uit de befchou= 
wing van het bekken, dat het ontdekt ge- 
raamte is dat van een’ man, die eene lengte 
van ruim zes voeren moet gehad hebben. Hee 
geen wel overeenkomt met de befchrijving vaa 
’ Vorften gedaante, welke de Heer Meermars 
uit oude fchrijvers daarvan geeft. 


Hieruic blijkt , dat dit geraamte niet zijn 
kan dat van de Gravin apa, eene Schotfche 
Prinfes, de Weduwe van Graaf rroris den 
IV, hier begraven denkelijk in het jaar 19083 
(zie Kluit Hist. Crit. excurfu XI pas. 497 
et in Codice Diplom. pag. 339) noch ook dat 
van ELIZABET van Brunswijk , Weduwe van 
Koning wir LEM, overleden inhet jaar 1266; 

Ca 


hd 


=_( 16 J= 


en in de Abdij alhier begraven: (zie W. van 
Goudhoeven, Chronijk van Holland, fol. 313.) 
nevens welker lijk het gebeente van haren 
echtgenoot zoude zijn nedergelegd , naar’t ver= 
haal van den Schrijver der Mistorie van het 
Bisdom van Zeeland fol. 13. of Oudheden en 
Geflichten van Zeeland, 1*- D. Dl. 5o; noch 
ook eindelijk dat van Graaf FLoris dez Mome 
boîr, Koning Willem's Broeder , in een tour« 
noifpel te Antwerpen gewond den 95 Maart 
1258, en aan welke wonden hìj is overleden 
en hier begraven in de Abdij den 7 Mei daar- 
aanvolgende ; volgens Reigersberg Chron. van 


Zeeland, II. D. bl. 88. 


Trouwens de ondiepte van de in den Kerke … 
muur gemaakte bewaarplaats laat niet toe te 
gelooven , dat men een pas gevallen lijk , en 
dat wel in eene houten kist, zoude begraven 
boven den grond , daar de ftank buiten allen 
twijfel, bij de uitoefening van den Godsdienst 
in de Abdijkerk , vooral in het Koor , zeer 
hinderlijk zoude geweest zijn. 

Maar zoodanig was het niet met het gebeente 
van Koning wiL LEM, gefneuveld in het jaar 
1256, en toen , volgens het verhaal van JZe- 
lis Stoke IT, D. bl. 215, in een Scrine onder 


den grond begraven en in 1282 wedergevon- 
den 


an 17 J= 


den , gewasfchen en’ weder gelegd in eene 
Scrine fuverlike, Dic kon zonder ongemak bos 
wen den’ grond bewaard worden. En dit is ge= 
beurd, men leze het Verhaal van den Klerk uiz 
de lage Landen bij der Zee, bl. 140 en 156. 
Deze Willem, zegt hij, die edele Roomfche 
Konink word geflagen , na dat hij Holland 
XXI jaer berecht hadde , en dat Roomfche 
Rijck voer alle gewelt Ridderlijcke befcermt 
hadde VII jaer, Wiens gebeente noch boveù 
de aerde ffaen in eenre kiste fuverlic gelegt 
tot Middelburg int Cloester ; daer 't Grave 
Floris, zijn foon brochte uit Vrieslant. En 
bl. 156, Ende als die wijtvaart eerlick ges 
daen was, voir die Grave mit zijn Vaders 
gebeente van daer , en brochtet in den Cloester 
zot Middelburgh, daer 't noch beflegen leit 
boven der aerde in eenre kisten. 


GUICCIARDIN, die te Antwerpen woon= 
achtig was, en welligt Middelburg bezocht 
heeft, die in en omtrent de jaren 1555 en 1556 
in het Iraliaansch heeft gefchreven en in het 
jaar 1566 uitgegeven, zijne Befchrijving van 
alle de Nederlanden, Sprekende vande Abdij te 
Middelburg, gebouwd door wirLem Roomsch 
Koning , zegt: en op deze placife ligt hij en 
IL. peer. Ze GEN. B de 


—_( 18 Je 


de Koninginne 1zaABELLA zijne huisvrouwe: 
welkers Koninglijke Tomben men 
nog ziet; naar de Nederduitfche vertaling 
van Kilianus fol. 271, Amft. 1612, in folio. (*) 


Ook verzekert Goudhoeven JI, cit. fol. 343, 
dat de Abt Floris var Schoonhoven , over de 
Grafftede van Koning Willem eene betamelij- 
ke verhevene Tombe heeft doen ftichten. 


Men kan echter niet ontveinzen , dat de Rid- 
derlijke kostume, met een bloot hoofd en een 
gemalied harnas, op de gevondene zerk, niet 
overëenkomt met wiLtrM’s Roomsch-Ko- 
ninklijke waardigheid en met de zegels, die 
van hem voorhanden zijn en voorkomen op 
de eerste uitflaande plaat bij Meerman II. D. 

Hij voerde op zijne munten en dus ook 
waarfchijnlijk op zijnen wapenrok een’ zwar- 
ten Arend en een’ rooden Leeuw; vergelijkt de 
vierde uitflaande plaat bij Meerman, en Alke- 
made, Munt der Graven van Holland Pag 47. 
En zoo vindt men den Koning afgebeeld bij 

‘ Hadr. 


(*) Volgens nader onderrigt van een” mijner Vrienden zouden 
de woorden welkers Koninklyke Tomben men nog ziet, in de oor- 
fpronkelijke ltaliaanfche uitgaaf van GUICCIARDIN, te Antwer- 
gen in jaar 1567 in folio gedrukt, op pag. 2c7 niet te vinden 
Zijn en dus komen voor rekening des Vertalers, 


Ci Je 


Hadr. Barlandus. de Comitibus Hollandia 
Pl. 39- tegen over fol 38; — bij Goudhoever 

fol. 3113 en bij Wosmeer in libro, cui titulus - 
Principes Holl & Zeel. pag. 23: fchoon deze 

afbeeldingen van later tijd zijn. 


Gaarne erken ik , dat deze bedenking eeniá 
ge zwarigheid oplevert. 

Wir LEM was Roomsch-Koning en als zooe 
danig hier te lande erkend , op welke wijze 
hij dan ook tot deze waardigheid ware verhee 
venen daarin bevestigd :_— doch de bedenking 
zou van meerder gewigt zijn, indien men kon 
bewijzen, dat de ontdekte zerk gelegd ware op 
last van ’s Koning Zoon FLoris den V: die 
echter is onmogelijk en zelfs de zaak onwaar= 
fchijnlijk. Frorrs het gebeente van zijnen 
Vader gevonden hebbende, ftelde er eene eer 
ia om die dierbare overblijfsels in eene koste 
bare kist boven den grond te bewaren, en voor 
aller oogen zigtbaar te houden: met oogmerk, 
waarfchijnlijk , om niet alleen de nagedachtes 
nis van zulk eenen waarden en wreédelijk vers 
moorden Vader en dapperen Vorst in ftecds due 
„rend aandenken te bewaren , maar ook vooral 
om, bij de befchouwing daarvan , de Zeeu- 


wen aan te vuren tot heldhaftige verdediging 
B 2 van 


—_( DY )—= 


van hunnen grond tege de ftrooperijen der 
Vlamingen , zoo fel op Zeeland gebeten. En 
zoo lag het Vorstelijk geraamte nog boven den 
grond in eene beflagene, dat is, met ijzeren 
banden voorziene kist bewaard, toen de Klerk 
der lage Landen zijne Chronijk fchreef en aan 
Graaf wiLLem den IIL opdroeg , omtrent 
het jaar 1316. 
_Misfchien heeft deze herinnering den Graaf 
aangemoedigd, om in het jaar 1325 eene CaÉ- 
pellanie te ftichten , en plegtige lijkdienften 
te bevelen voor de rust der ziel van zijnen 
Oud -oom. 
_ Het was echter bewaard tot het tijdperk der 
regering van Keizer KAREL, die achting ge- 
woon was te bewijzen aan de nagedachtenis 
van groote Mannen, die in het nederig Bier- 
vliet zelfs niet weigerde het graf te bezoeken 
Van WILLEM BEUKELSZ, en zijner ziel rust 
toe te bidden, om een meer uitftekend bewijs 
van eerbied aan de fchim van den Roomfch- 
Koning te zien geven. Trouwens, gelijk hier 
boven reeds is aangemerkt, ’s Keizers zuster 
de Landvoogdes MARIA, misfchien niet zon=! 
der kennis van haren Keizerlijken broeder , 
deed den roem van Koning wiLLEM op ecne 
glorieufe wijze herleven. Zij beval den Abt 
van 


—l( 21 == 


van Middelburg, rLoris van Schoonhoven, 
in het jaar 1552, eene deftige Graftombe te 
doen maken voor ’s Vorften gebeente, en aan 
dezen last werd voldaan vier jaren later. 

Wanneer ik nu in het Koor der Abdij - Kerk 
de overblijfsels eener zoo zeer gedistingueerde 
Graftombe ontdek , en nergens in dat gebouw 
„de fporen van eene dergelijke kan vinden, wat 
blijft er over „ dan te betluiten, dat zij die van 
den Graaf wiLLeEmMm den IL is, en dat er zoe 
de redenen beftaan, waarom hij flechts in een 
ridderlijk kostuum, zonder eenig blijk zijner 
elders bekleedde Koninklijke waardigheid, op 
de zerk vertoond wordt? 


En die redenen meen ik, behoudens beter 
oordeel, “dat niet ver te zoeken zijn. 

Men leze met BOERE de uitmuntende be- 
fchrijving van. het leven en de bedrijven van 
den Graaf en Roomsch » Koning wiLLeMs 

„door den oordeelkundigen en fchranderen 
„MEERMAN, met ongemeene vlijt en naauw- 
„keurigheid, door den druk gemeen gemaakt 
Men herinnere. zich , hoe onbezonnen WIL- 
„LEM, op aanhicfing van Paus Innocentius den 
„IV, het zwaard opnam tegen zijnen wettigen 
„Heer, Keizer FREDERIK den II en deszelfs 
has ber Zoòn 


_( 22 Js 


Zoon den Roomsch- Koning KOENRAAD den 
IV; hoe fchandelijk en onwettig de vloekban 
was, door den eerloozen Kerkvoogd bij her- 
haling over hem uitgefproken; welke midde- 
len van dwang en omkooping hij door zijnen 
gezant den Kardinaal Caputio bezigde; welke 
beloften hij deed om zijn oogmerk te berei- 
ken, zelfs de vergeving der zonden niet uit- 
gefloten; hoe fchroomvallig en fchoorvoetend 
de Keurvorften, en dat nog vande zeven flechts 
drie, hunne toeftemming gaven tot de verkie- 
zing van WILLEM van Holland, pas twintig 
jaren oud ; hoe zijne krooning te Aken, na 
eene langdarige belegering ingenomen, in de 
daad eene ziellooze eerbewijzing was; hoe zelfs 
ma den dood van Keizer FREDERIK en zijnen 
Zoon KOENRAAD, en na de verkiezing en 
krooning van Koning WILLEM, de botfingen 
en twisten bleven voortduren; hoe aanzienlijke 
Rijksvorften hem naar het leven ftonden, één 
hunner zijne Gemalin ErIZABET wegvoerde 
en opfloot; hoe, met één woord, wir LEM 
het werktuig was der dolle wraak van Inno- 
centius den IV tegen het Huis van Zwaben. 

Redenen alle „waarom de voornaamfte Chro-= 
nologifche fchrijvers, gelijk Petavius, en die 
wan ZArt de vérifier les Dates, wiLLem Graaf 
van 


en 


(03 Jee 


van Holland als een Antirex, en Rival van 
het werrig hoofd des Roomfchen Rijks, in de 
lijst-der Westerfche Koningen en Keizers op= 
tellen. 


En nu vraag ik: is het te vermoeden, dat 
KAREL ‚ nu aan het hoofd des Duitfchen 
Keizerrijks geplaatst, en zoo jaloersch op de 
handhaving van zijn gezag tegen de aanmatigin- 
gen des Roomfchen Kerkvoogds, na van dit 
alles onderrigt te zijn, zoude hebben kunnen 
befluiten om aan den Graaf wiLLEm van Zo/- 
land, op de te makene grafzerk de eeretee- 
kenen der waardigheid van Roomsch-Koning te 
geven? — Waartoe zoude zulks ook noodig 
geweest zijn, daar WILLEM hier niet in aan- 
merking kwam als Roomsch- Koning , maar als 
Graaf van Holland en Zeeland, als begiftiger 
der Abdij van Middelburg 2 

Hoedanig men ook hier omtrent denke 5 
“genoeg is het, (indien ten minften dit ge- 
volg uit het verhaalde kan worden afgeleid) 
dat het gemis der Koninklijke eereteekenen 
op de grafzerk , althans geen voldingend bewijs 
is, dat zij geenszins die van Koning wiLLEx 
kan zijn. | 

Bovendien, indien de gevondene Graftombe 

niet 


—l 24 )—= 


niet die ís van Koning WiLLEM, waar is dan 
toch die Keerlijke Sepulture , door FLORIS 
“van Schoonhoven gefticht, gebleven? — Zij 
beftond nog in het jaar 1566, toen de Beel- 
denftormers in Middelburg ook hunnen ijver er 
aan koelden, en zij is naderhand nimmer weg- 
geruimd, (zoo veel althans mij is gebleken), 
noch ftaande de regering van Philips, noch na 
dat Middelburg tot de Staatfche zijde is over- 
gegaan. 

Wij hebben alle de gelegenheden der Koor- 
Kerk meroplertendheid onderzocht, en nergens 
eenige Íporen van eene andere gedistingueerde 
begraafplaats gevonden , dan die, welke wij 
gelooven te zijn, wan den Graaf en Roomsch 
Koning wiLtem den IL. 


Maar, vraagt men mogelijk, zou het gevon- 
den gebeente niet dat zijn van Floris den Mom- 
boir, en de zerk, daar boven gelegd, niet hem 
verbeelden, met het wapenfchild van Zolland, 
dat hij toch ook voerde? 

Om over deze Vraag te oordeelen , moet 
men zich op de plaats zelve begeven en zich 
de uitwerking voorftellen , die de ftank van 
een pas gevallen lijk, fchoon in eene kist be-. 
floten en mer een zerk bedekt, in eene ‘hol- 

lige 


ll 2% == 


ligheid des muurs van twee voeten diep, ge- 
lijks den beganen grond, in het Koor der Kerk 
en in de nabijheid van het groot altaar zoude 
hebben moeten veroorzaken ; en men zal zich, 
gelijk ik mij voorftel, moeten overtuigd hou- 
den, dat nimmer die plaats ter begrafenis van 
het lijk van FLoris, of eenig ander pas ge- 
ftorven menfchelijk ligchaam, kan zijn verore 
dend, en dat het eene vreemde afwijking zoue 
de zijn geweest van de alom aangenomene en 
Zeer natuurlijke gewoonte, om de lijken der 
afgeftorvenen onder den grond te bewaren en 
ter verrotting over te geven. 

Behoudens beter oordeel, het geen ik altoos 
bereid ben te eerbiedigen, meene ik het dus 
voor hoogstwaarfchijalijk te mogen houden, 
dat het door mij ontdekt geraamte, is dae 
van den Graaf en Roomsch- Koning wiLLEMm 
den II, en dat de grafzerk , daar boven ge- 
legd, dezelfde is, die door den Abt van MZid- 
delburg FLORIS van Schoonhoven, op last 
der Land- Voogdes, ter eere des Konings, in 
het jaar 1546 vervaardigd is, en daar geplaatst. 

Dit is in allen gevalle buiten tegenfpraak : 
de ftoffelijke overblijfsels van Koning wit Lem 
en van zijnen Broeder FLoR1s, zijn in de ja- 
ren 1258 en 1282 naar de Abdij- Kerk van 
Mid. 


Middelburg overgebragt. Alle teekenen van 
eerbiedige herinnering zijn verdwenen. De 
tijden die wij beleven, leveren gedurig bewij- 
zen op van eerbied voor de nagedachtenis van 
groote mannen; het zij dat hunne borstbeel- 
den aan de openbare befchouwing worden 
aangeboden, hetzij er cerezuilen voor gefticht 
worden , of dat hunne asch naar heerlijker 
rustplaac{en worde overgebragt. 


Hoe vele Vorften en Staatsmannen waren er 
al werkzaam aan de bewaring der nagedachte- 
nis van dezen WILLEM, en wat is er overge- 
bleven van hunne pogingen? — Misfchien be- 
hoort het tot den fmaak onzer tijden om één- 
maal aan zoo vele wenfchen te voldoen. 


Ik heb althans mij verpligt geoordeeld aan 
Zijne Excellentie , den Heer Kommisfaris Ge- 
neraal van Kunsten en Wetenfchappen , van 
mijne ontdekking kennis te geven , en nader- 
hand de vrijheid genomen „ om aan Zijne Ma- 
jesteit den KoNIiNG voor te ftellen, de op 
rigting van een klein Monument ter herinnering 
der verduisterde nagedachtenis van den Roomsch 
Koning wivLeM den II; doch ik had mij niet 
durven vleijen met een zoo gunstig en zoo fpoe= 


dig befluic, als uit de aanfchrijving van boven- 
ge- 


ef 472 Ji 

gemelden Heer Kommisfaris generaal van den 
go April 1818, ter mijner kennis is gekomen, 
__ Het heeft toch Zijner Majesteit behaagd niet 
alleen mijnen voorflag goed te keuren, maar 
bovendien te bepalen , dat zoo wel ter eere 
van FLORIS , den verdienstelijken Voogd 
van Holland, Wetgever en Befchermer van 
Zeeland, als van zijnen Broeder den Graaf en 
Roomsch-Koning wiL LEM den FI, een open: 
baar eerbewijs zou worden opgerigt.— En bij 
eene aanfchrijving van zijne Excellentie den Mi- 
nister voor het publiek Onderwijs, de Kunsten 
en Wetenfchappen, van den 16 Januarij «819, 
„ ben ik tot het doen vervaardigen der beide ge- 
denkftukken gemagtigd, ingevolge de model« 

len en opfchriften , mij toegezonden, 
Ingevolge de magt mij door Z M, den Konings 
gegeven, heb ik gedacht wel te doen beide de 
voorzeide Monumenten te doen plaacfen in het 
ligchaam der Abdij of Nieuwe Kerk te Middel- 
burg, en niet in ’t Koor derzelve, of de Koor- 
Kerk, alwaar de ftoffelijke overblijfsels van 
WILLEM en FLORIS zijn nedergelegd. Niec 
lang geleden (in Augustus 1820) zijn deze ge- 
denkftukken daar opgeregt , op de gefchiktfte 
plaats in dat Kerkgebouw, en wel in den muur 
tegen over den ingang bij den Abdijtoren. 7 
j 


Zij beftaan in twee witte marmeren platen 3 
hoog 7 voeten en 8 duimen en breed 4 voeten 
en 8 duimen, gevat inlijsten van zwarten fteen 
en op de kroonftukken verfierd met de attrie 
buten der waardigheden, aan ieder der Vorfte- 
lijke perfonen toekomende, 


Op de bovengemelde witte platen leest men 
in vergulde Romeinfche letteren deze twee 
Opfchriften s 


Op dat van den Roomsch- Koning wiL LEMS 


TER GEDACHTENLIS 
VAN 
WILLEM 
GRAAF VAN HOLLAND 
ROOMSCH-KONING 
OMGEKOMEN IN WEST-FRIESLAND 


DEN XXVIII JANUARIJ MCCLVI 
EN BEGRAVEN TE HOOGWOUDE 
ZIJNDE HET GEBEENTE 
NAAR DE ABDIJ KERK 
VAN MIDDELBURG OVERGEBRAGTE 


DOOR ZIJNEN ZOON 


FLORIS DEN: VIJEDEN 
GRAAF VAN HOLLAND EN ZEELAND 


IN HETE JAAR MCCLXXXII 
en 


mn EE an 
en op dat van rLorrs den Voogd: 


TER GEDACHTENIS 
/ VAN 


FLORIS 


VOOED VAN HOLLAND 
WETGEVER EN BESCHERMER 
VAN ZEELAND 
BROEDER VAN DEN GRAAF 
EN ROOMSCH-KONING WILLEM 


DEN XXV MAART MCCLVIII 


TE ANTWERPEN 
OVERLEDEN 
EN IN DE ABDIJ-KERK 
TE MIDDELBURG BEGRAVEN 
DEN VIT MEI DESZELFDEN JAARS 
MCCLVIIL 
Moge de befchouwing derzelve dienen, niee 
alleen ter herinnering der nagedachtenis van twee 
_Lands- Heeren, die voor de belangen van Zee- 
land de grootfte dienften gedaan hebben, maar 
te gelijk ook , tot opwekking der dankbare 
erkentenis aan onzen Koning, die wederom aan 
… deze Srad dit nieuw bewijs zijner goedheid en 
weldadigheid wel heeft gelieven te geven, 


atman ans mar 
nEHATAES, HAN 


tha den ha 3 


ARO Had MAL REK 


BEELEN. oro =rendeljk 
lich gives Eer iks WEER 
ie ou dedain, we 
Enk | waadsaavo Ken 
6 re 5; dl sh ’ e pn Le 
a taan: daak ag wrs Re 
Have ni onver GarM eR) 
er ent waadsases, ner nv Ra 


v 


ir he, hl aten in ER 


ze 
br k 


aen 


casie. ete " al A orla, pisa 
zeewsaaveidardocbe zgan tan Egt 
“eek ae. Bende ae zool à ha: 


ie 
ij 
4 
MEN en „io: ze äevòi Heg ze zl 
gn Zak WA, ih 2% : B Edd PS 
8 ek, Es 5 GR ve ° 0 He IK & 
her Arn z. 
peak f ; 
A \ 
EE BN 
: hen