Skip to main content

Full text of "Verklaring der Nederlandsche geloofsbelijdenis"

See other formats


e--  ; 

IZMS  ROEM  EN  STERKTE, 

OFTE 

VERKLAARING  VAN  DE  ZEEVENENDERTIG  ARTIKELEN 

DKK 

Nederlandsche  Geloofsbelj  deiüs. 

VOORAF  GAAT  EEN 

HISTORISCH-BERIGT, 

NOPENS    DE 

BELYDENIS  EN  GELOOFSHERVORMING  IN  DE  NEDERLANDEN 


ARNOLDUS  ROTTERDAM, 

Bedienaar  des  Goddelyken  Woords  te  Zuylen. 


Op  nieuw  uitgegeven,  en  by  ons  kerkely k  publiek  ingeleid 

DOÜit 


i>.  A.  KUYPEK. 


EERSTE    DEEL. 


GEBROEDERS  HUGE. 

Rotterdam. 


/\ 


LIBRARY  OF  PRINCETON 


WAR 


THEOLOGICAL  SEMINAOT 


KlIYPFR  RX9429.B3  R62    1900 

Rotterdam.  Arno  1  dus, 
1718-1781 . 

Verklaring  der  Neder landsche 
geloofsbelijdenis  / 


VERKLARING 


DER 


Nederlandsclie  Geloofsbelijdenis 


VAN 


DS.  A.  ROTTERDAM. 


Op  nieuw  uitgegeven,  en  by  ons  kerkelijk  publiek  ingeleid 


DOOR 


IK  A.  KUYPER 


LIBRARY  OF  PR1NCET0N 


THE0L0r'CAL  SEMINARY 


GEBROEDERS  HUGE. 
Rotterdam. 

1900. 


STOOMDRUK  EDUARD  IJDO.  -    LEIDEN. 


Inleidend  woord  op  deze  nieuwe  uitgave. 


De  verklaring  van  onze  Confessie ,  die  Ds.  Rotterdam 
in  1755  ter  perse  lei,  en  die  thans  door  de  goede  zorge  van 
de  Gebroeders  Huge  op  nieuw  aan  ons  Gereformeerd  kerkelijk 
publiek  wordt  aangeboden,  is  niet  wat  men  in  engeren  zin 
noemt  een  theologisch  werk.  Godgeleerden  van  beroep  zullen 
er  weinig  in  vinden,  dat  hun  niet  reeds  gemeenzaam  was, 
en  uiteraard  kon  het  nog  geen  acht  geven  op  de  kerkelijke 
worsteling  van  omen  tijd. 

Neen  deze  verklaring  van  de  Confessie  is  in  den  volsten  zin 
des  woords,  een  werk  voor  de  gemeente;  zóó  ingericht  dat 
de  eenvoudigste  in  de  gemeente  er  zijn  winst  mee  kan  doen, 
en  ook  de  verstgevorderde  er  met  vrucht  en  vreugde  in 
bladeren  zal.  Daarop  heeft  Ds.  Rotterdam  het  aangelegd. 
Hij  heeft  namelijk  den  inhoud  van  dit  werk  laten  geboren 
worden  in  samenkomsten  met  belangstellende  geloovigen  in 
een  plattelandsgemeente.  Hij  was  predikant  te  Zuylen  in 
Utrecht,  en  heeft  daar,  in  het  midden  der  voorgaande  eeuw, 
de  37  artikelen  van  onze  Geloofsbelijdenis  breedvoerig 
in  een  soort  oefening,  die  hij  voor  boeren  en  boerinnen 
hield,  uitgelegd,  ontleed  en  verklaard.  Dit  boeide.  Hiervan 
ging  een  goed  gerucht  in  den  omtrek  uit.  En  zoo  ontving 
hij  meer  dan  één  vriendelijk  verzoek,  om  het  te  Zuylen  be- 
handelde ook  voor  andere  kerken  door  den  druk  gemeen  te 


VI  IXLEIDEXD    WOORD. 


maken.  Hoewel  schoorvoetend,  heeft  hij  toen  aan  dit  ver- 
langen voldaan,  en  op  die  wijs  is  dit  geschrift  in  de  wereld 
gekomen.  In  letterlijken  zin  is  dit  geschrift  dus  uit  de 
gemeente  voor  de  gemeente  geboren,  en  juist  aan  dien 
practischen   oorsprong  dankt  het  zijn   opgang. 

En  dit  te  meer  nu  Ds.  Rotterdam  dezen  practischen  arbeid 
ook  in  een  practischen  vorm  goot,  en  er  een  soort  samen- 
spraak in  vragen  en  antwoorden  van  maakte.  Natuurlijk  niet 
om  de  Confessie  in  een  Catechismus  over  te  zetten,  want 
een  Confessie  heeft,  gelijk  ons  zoo  straks  blijken  zal,  een 
geheel  ander  doel,  en  het  zou  dan  ook  het  toppunt  van 
dwaasheid  zijn,  zoo  men  deze  vragen  en  antwoorden  van 
buiten  ging  leeren  of  liet  leeren.  Daartoe  zijn  ze  noch 
berekend  noch  geschikt,  en  zullen  ze.  reeds  om  hun  uit- 
voerigheid, geen   dienst  kunnen  doen. 

Neen,  de  vorm  van  vragen  en  antwoorden  is  slechts  een 
gekozen  middel,  om  voor  hen.  die  niet  gewoon  zijn  aan 
lange,  ineengeschakelde  betoogen,  de  aandacht  telkens  te 
verlevendigen,  en  den  zin  beter  te  doen  uitkomen. 

Deze  vragen  en  antwoorden  geven  een  ontleding  van  wat 
in  de  artikelen  van  onze  Confessie  gedrongen  is  saamgevat.  Ze 
maken  voelbaar,  waarom  deze  en  die  zinsnede  er  nog  bij  komt, 
en  waarom  deze  en  die  tegenwerping  moest  beantwoord.  Ze 
verduidelijken  den  soms  wat  gedrongen  zinsbouw.  Ze  ver- 
tolken enkele  verouderde  zegswijzen.  Ze  werpen  licht  op 
wat  in  de  Confessie  meer  ondersteld  dan  beleden  werd,  en 
geven  den  grond  aan,  waarop  de  enkele  stukken  van  onze  Con- 
fessie rusten.  En  om  dit  nu  nóg  practischer  te  maken,  heeft 
Ds.  Rotterdam  dit  zijn  werk  in  drie  deelen  ingedeeld,  die 
in  de  oorspronkelijke  uitgave  door  haakjes  onderscheiden 
zijn,  maar  die  in  onze  uitgaaf  door  het  verschil  tusschen 
de  grootere  en  kleinere  letters  uitkomen.  Ds.  Rotterdam 
stelt  namelijk  bij  elk  punt  eerst  de  hoofdzaak  op  den  voor- 
grond, en  wil  dat  zelfs  de  eenvoudigste  gemeenteleden  met 
deze  hoofdzaak  des  geloofs  kennis  zullen  maken.  Dit  eerste 


INLEIDEND    WOORD.  VII 

deel  nu  vindt  men  in  onze  uitgave  met  een  grootere  letter 
gedrukt.  Maar  daarop  laat  hij  dan  een  nadere  uiteenzetting 
volgen,  die  meer  in  de  bijzaken  indringt;  maar  ook  deze 
weer  zóó  onderscheiden,  dat  hij  eerst  behandelt  wat  gewone 
gemeenteleden  behooren  te  weten,  en  daarna  wat  slechts 
aan  hen  belang  inboezemt,  die  er  hun  zinnen  op  zetten. 
Dit  tweede  deel  nu  biedt  deze  uitgave  in  een  kleinere  letter ; 
en  telkens  als  het  meer  bijzondere  van  dit  tweede  deel 
begint,  plaatsen  we  een  .  ■ .  om  aan  te  duiden,  dat,  wie  niet 
verder  in  deze  stoffe  door  wil  dringen,  hier  kan  rusten, 
om  weer  tot  de  eerstvolgende  groote  letter  over  te  gaan. 
Deze  indeeling  nu  maakt  de  lectuur  van  dit  boeksken  zeer 
aangenaam.  Eerst  leze  men  alles  wat  de  groote  letter 
biedt.  Een  volgend  jaar  leze  men  wat  met  kleinere  letter 
boven  de  .  • .  staat.  En  dan  het  daarop  volgend  jaar,  zoo  de 
lust  niet  verzwakt  is,  hetgeen  tusschen  .  •.  en  de  eerstvol- 
gende groote  letter  voorkomt.  Op  die  wijs  zal  men  met  zeer 
geringe  inspanning  zich  in  onze  Confessie  thuis  zetten,  en 
een  bondig  overzicht  hebben,  van  wat  de  Belijdenis  onzer 
kerken  eigenlijk  wil. 

We  zijn  in  uitleggingen  van  onze  Confessie  niet  rijk.  Eigen- 
lijk zijn  er  behalve  die  van  Ds.  Rotterdam,  maar  twee, 
t.  w.  die  van  Prof.  Samüel  Maresius  en  Ds.  Balthasar 
Bbcker.  Immers  de  toelichting  die  Ds.  Gispen  in  het  licht 
zond  is  te  klein  van  omvang,  om  in  den  volsten  zin  des 
woords  eene  volledige  uitlegging  te  kunnen  heeten ;  hetgeen 
Prof.  van  Toorenbkrgen  bood,  was  deels  iets  anders,  en 
bleef  anderdeels  onvoltooid;  het  boekske  van  Ds.  Deetman 
beduidt  weinig ;  de  studie  door  Prof.  Doedes  aan  dit  ont- 
werp besteed,  bedoelde  meer  door  critiek  den  inhoud  der 
Belijdenis  te  veranderen,  dan  den  onveranderden  inhoud 
dier  belijdenis  in  het  licht  te  stellen  ;  en  het  bekende  geschrift 
van  Ds.  Ploos  van  Amstel  geeft  meer  een  ontleding  dan 
verklaring.  Nu  zal  de  bekende  Ds.  Balthasar  Becker 
wel     bij     geen    enkel    goed-gereformeerde    crediet    hebben, 


VIII  INLEIDEND    WOORD. 


en  feitelijk  blijft  ons  dus  alleen  het  werk  van  Prof. 
Maresius;  maar  dit  is  in  het  latijn  geschreven,  en  niet 
in  het  Nederduitseh  vertaald.  Het  had  ten  titel:  Foede- 
ratum  Belgium  Orthodoxum,  sive  Confessionis  Ecclesiarum 
Belgicarum  exegesis,  en  zag  in  1652  het  licht  bij 
Joünnes  Nicolaus  te  Groningen.  Van  Maresius  weet  men 
hoe  hij  het  te  's  Hertogenbosch  met  Voetius  aan  den  stok 
kreeg  over  de  vraag  of  Gereformeerden  zich  in  een  van  huis 
uit  Roomsche  broederschap  mochten  laten  opnemen,  ook  al  had 
men  de  Roomsche  eigenaardigheden  daaruit  verwijderd;  iets  wat 
Voetius  ontkende,  maar  Maresius  staande  hield.  Langen  tijd 
stond  hij  dan  ook  bij  ons  Gereformeerde  volk  in  slechten  reuk, 
en  eerst  na  zijn  verzoening  met  Voetius  werd  dit  iets  beter. 
Toch  vond  zijn  uitlegging  van  de  Confessie  weinig  ingang. 
Ze  is  daartoe  te  schoolsch,  en  verloopt  zich  te  veel  in 
allerlei  bijzonderheden,  in  plaats  van  de  Confessie  zelve  uit  te 
leggen.  Haast  kan  men  zeggen,  dat  het  meer  een  geschrift 
is  naar  aanleiding  van  een  Confessie,  dan  een  verklaring  van 
de  Confessie  zelve.  Doch  "Dok  op  zichzelf  was  men  destijds 
met  zulk  eene  verklaring  van  de  Confessie  weinig  ingenomen. 
Men  oordeelde  dat  zulk  een  verklaring  eigenlijk  aan  niemand 
toekwam,  overmits  een  Confessie  aller  was,  en  niemand 
zich  het  recht  mocht  aanmatigen,  om  zijn  bijzonder  inzicht 
in  de  Confessie  als  een  verklaring  van  de  Confessie  te  laten 
uitgaan.  Van  daar  dat  ook  de  Staten  zich  in  deze  uitgave 
mengden  en  aan  de  Leidsche  Theologische  faculteit  verzochten 
hun  oordeel  over  deze  uitgave  van  Maresius  publiek  te 
maken.  Die  faculteit  was  destijds  saamgesteld  uit  de  Profes- 
soren Jacobus  Trigland,  Abraham  Hetdanus  en  Johannus 
Cocceius;  en  deze  drie  geleerden  hebben  in  een  schrijven, 
gedagteekend  29  Augustus  1652,  van  hun  gedachten  doen 
blijken.  (Zie  Cocceius,  Opera  Omnia  Tom.  ArIb  p.  19.)  Hun 
getuigenis  nu  komt  hierop  neer,  dat  zij  in  hoofdzaak  dit 
geschrift  niet  in  strijd  met  de  waarheid  hebben  bevonden, 
en  de  lezing  er  van  niet  schadelijk  achten ;  maar  dat  er  be- 


INLEIDEND    WOORD.  IX 


denking  te  maken  is  tegen  den  schoolschen  vorm,  die  bij  de 
Belijdenis  niet  voegt;  en  veel  meer  nog  tegen  de  te  scherpe 
uitvallen,  die  zijn  geschrift  ontsieren ;  terwijl  zij  niet  minder 
duidelijk  uitspreken,  dat  zij  geheel  zulk  een  uitgave  minder 
gewenscht  vinden,  en  er  dan  ook  op  wijzen,  dat  niemand 
dusver  zulk  een  uitgave  ondernomen  had.  Even  natuurlijk  als  het 
recht  tot  uitlegging  van  den  Catechismus  hun  is,  zoo  bedenke- 
lijk schijnt  het  hun  eene  uitlegging  van  de  Confessie  te  geven. 

Op  dit  oordeel  der  Leidsche  Theologische  faculteit  dient 
gewezen  te  worden,  om  het  anders  zoo  raadselachtig  feit 
te  verklaren,  dat,  terwijl  de  uitleggingen  van  den  Catechismus 
geheele  planken  in  uw  boekenkast  kunnen  vullen,  de  Con- 
fessie zoo  schaars  bedeeld  is.  Dit  was  geen  verzuim,  maar 
opzet.  De  Catechismus  was  een  boek  voor  de  uitlegging 
der  waarheid,  en  lokte  daardoor  van  zelf  telkens  tot  nieuwe 
en  nadere  verklaring  uit ;  maar  de  Confessie  was  om  uiting  te 
geven  aan  de  belijdenis  van  het  hart,  en  mocht  daarom  niet 
ontwijd  worden.  Geen  twijfel  dan  ook,  of  dit  oordeel  der 
Theologische  faculteit  te  Leiden  is  ook  op  latere  theologen 
van  invloed  geweest,  en  behalve  Ds.  Balthasar  Becker,  die 
er  reden  voor  had,  heeft  niemand  zich  meer  aan  een  theolo- 
gische verklaring  van  de  Confessie  gewaagd. 

Dit  deed  ook  Ds.  Rotterdam  niet,  en  daarom  juist  wees 
ik  er  in  den  aanvang  op,  dat  deze  verklaring  van  onze 
Confessie  geen  theologisch  karakter  droeg,  maar  slechts  een 
ontleding  en  toelichting,  van  de  Confessie  voor  de  gemeente 
bedoelde.  Hierdoor  toch  meed  Ds.  Rotterdam  het  gevaar, 
om  zijn  eigen  denkbeelden  aan  de  Confessie  op  te  dringen, 
of  ze  enger  te  maken,  dan  ze  was.  Al  wat  hij  bood,  was 
een  goed  geordende  ontleding,  met  korte  toelichting,  om  het 
vruchtbaar  lezen  van  de  Confessie  te  bevorderen. 

Er  zou  daarom  voor  een  kundig  theoloog  nog  wel  een  werk 
van  aanbelang  over  onze  Confessie  zijn  te  leveren ;  maar  dan 
moest  dit  historisch-symbolisch  van  aard  zijn.  Zoo  men  weet 
noemt   men  zulke  formulieren  als  wij  in  onze  Confessie    en 


INLEIDEND    WOORD. 


Catechismus  bezitten  ook  wel  de  symbolen  der  kerk;  wat 
zeggen  wil,  de  herkenningsteekens  voor  allen  die  behooren 
tot  zekere  kerk,  die  deze  symbolen  aannam.  Nu  hebben  deze 
symbolen  eene  historie  of  geschiedenis  gehad.  En  zoo  is  ook 
onze  Confessie  niet  plotseling  uit  de  lucht  komen  vallen, 
maar  geboren  uit  een  kerkelijken  strijd,  die  samenhing  met 
de  min  of  meer  volkomene  wijze,  waarop  vroeger  de  waar- 
heid des  Evangelies  geformuleerd  was.  Vandaar  dat  de  uitdruk- 
kingen en  zegswijzen,  die  in  onze  Confessie  voorkomen,  niet 
door  Guido  de  Bray,  die  haar  opstelde  zijn  uitgedacht,  maar 
hem  meest  in  de  pen  zijn  gegeven  door  de  reeds  van  ouds 
geldende  formuleeringen  der  waarheid,  of  ook  door  een  protest 
tegen  een  verkeerde  formuleering  der  waarheid,  die  vroeger 
in  zwang  was.  Zoo  is  er  telkens  een  reden,  waarom  deze  uit- 
drukking wel  en  eene  andere  niet  is  gekozen.  Een  reden,  waarom 
zeker  stuk  der  belijdenis  juist  in  dien  vorm  gegoten  is.  Een 
reden,  waarom  dit  en  niet  een  ander  woord  is  gebezigd. 
Een  reden  ook,  waarom  tegen  deze  en  die  verkeerde  voorstelling 
wordt  gewaarschuwd.  Zoo  heeft  niet  alleen  het  geheele 
symbool,  en  elk  artikel  van  dit  symbool,  eene  geschiedenis, 
maar  is  er  een  geschiedenis  ook  van  de  onderdeelen  en  de 
enkele  volzinnen.  Als  er  b.v.  in  Art.  15  staat  dat  „de  erf- 
zonde door  den  Doop  niet  ganschelijk  is  te  niet  gedaan"  dan 
is  dit  niet  maar  een  goedgeefsche  verklaring,  maar  dan  schuilt 
hierin  een  protest  eenerzijds  tegen  de  Roomsche  en  Luthersche 
leer,  dat  de  Doop  de  erfzonde  wel  geheel  te  niet  doet,  en  ander- 
zijds tegen  de  Zwingliaansche  voorstelling,  alsof  de  Doop 
ganschelijk  niets  aan  de  erfzonde  veranderen  zou.  Kon  dus 
een  kundig  godgeleerde  ons  een  geschrift  leveren,  waarin 
volzin  voor  volzin  op  die  wijze  historisch  werd  toegelicht, 
zoo  zou  metterdaad  het  recht  verstand  van  de  Confessie  in 
ongemeene  mate  bevorderd  worden.  En  dit  nu  zou  een 
historisch-symhoHsche  studie  zijn,  die  nóg  belangrijker  kon 
worden,  zoo  bij  elk  artikel  en  elk  onderdeel  van  een  artikel,  de 
door  ons  niet  beleden,  maar  bestreden,  voorstelling  der  waar- 


INLEIDEND    WOORD.  XI 


heid,    gelijk    andere    kerken    of    secten  die  kozen,  er  naast 
wierd  gesteld. 

Doch  ook  zulk  een  werk  zou  in  engeren  zin  eene  toelichting 
blijven,  en  niet  ontaarden  in  zulk  een  ampeler  verklaring, 
waarbij  de  uitlegger  zijn  bepaalde  opvatting  van  de  waarheid 
aan  de  Belijdenis  onderschoof.  En  metterdaad  mag  het  als  een 
blijk  van  geestelijken  tact  en  inzicht  gelden,  dat  onze  godge- 
leerden dusverre,  voor  al  zulke  meer  bijzondere  uiteenzettin- 
gen, niet  onze  Confessie,  maar  den  Catechismus,  als  leiddraad 
kozen. 

Immers  de  Confessie  en  de  Catechismus  verschillen 
principieel.  t 

Een  Catechismus  is  een  leerboek,  dat  in  de  kerken  en  op 
de  scholen  aan  de  jeugd  in  handen  wordt  gegeven,  om  hun, 
naar  den  leiddraad  van  dit  handboek,  de  waarheid  uiteen  te 
zetten.  En  zoo  wordt  de  Catechismus  op  onze  kansels  be- 
handeld, om  uit  het  woord  Gods,  dat  er  bij  is  aangehaald, 
naar  den  leiddraad  van  den  Catechismus,  de  waarheid  des 
Evangelie's  te  verklaren.  Een  Catechismus  lokt  alzoo  tot 
verklaring  uit.  Daar  roept  de  Catechismus  ons  toe.  Daar  is  hij 
op  aangelegd.  En  vandaar  dat  zoo  talloos  vele  verklaringen 
van  den  Catechismus  het  licht  zagen. 

Onze  Catechismus  is  een  practisch  geschrift  voor  dage- 
lijksch  gebruik  in  het  inwendig  leven  der  kerk.  Was  van  oudsher 
de  kerk  gewoon,  om  aan  de  jeugd  in  de  eerste  plaats  de  XII 
Geloofsartikelen,  de  X  geboden  en  het  Onze  Vader  te  leeren, 
feitelijk  bedoelt  de  Catechismus  dan  ook  niets  anders,  dan 
om  deze  drie  grondstukken  van  ons  geloof  naar  den  aard 
onzer  kerken  toe  te  lichten,  met  het  oog  op  het  leven. 

Want  wel  gaat  in  den  Catechismus  aan  de  XII  Geloofs- 
artikelen nog  eene  inleiding  vooraf,  en  staan  tusschen  de 
XII  Geloofsartikelen  en  de  X  Geboden  de  Sacramenten  in; 
maar  toch  blijven  deze  drie  grondstukken  in  den  Catechismus 
de  hoofdzaak,  zoodat  ze  ruim  tweederden  van  den  inhoud  in 
beslag    nemen.    In   deze  drie  grondstukken  weet  onze  kerk 


XII  INLEIDEND    WOORD. 

zich  één  en  verbonden  niet  alle  kerken  Christi  op  aarde,  en 
daarom  is  het,  dat  ze  als  uitvloeisel  van  den  Doop  (die  opne- 
ming in  de  algemeene  Christelijke  kerk  bedoelt)  na  den 
Doop  eene  onderwijzing  in  deze  drie  grondstukken,  die  aan 
alle  kerken  gemeen  zijn,  volgen  laat. 

En  wat  nu  die  inleiding  betreft,  zoo  is  ook  die  juist 
zoo  als  het  voor  zulk  een  practisch  handboek  wezen  moet. 
Ze  gaat  namelijk  niet  van  eenig  begrip  van  God,  maar 
van  de  practische  zielsbehoefte  van  den  Gedoopte  uit ;  vraagt 
hem  naar  zijn  troost;  en  leidt  hem  uit  zijn  heerlijke  ge- 
dachte op  tot  de  XII  Geloofsartikelen,  waarin  deze  troost 
ligt  uitgesproken.  Alleen  bij  de  Sacramenten,  waarin  onze 
kerken  zichtbaar  tegen  andere  kerken  overstonden,  is  ze  dan 
ook  polemisch,  vooral  in  de  afdeeling  over  de  Mis.  Maar  dat 
kon  niet  anders,  overmits  de  Sacramenten  juist  de  uitwen- 
dige, zichtbare  teekenen  der  kerken  zijn,  en  hierbij  dus  het 
verschil  met  andere  kerken  wel  moest  uitkomen. 

Zoo  is  dan  de  Catechismus  uit  practische  behoefte  ge- 
boren ;  hij  is  practisch  aangelegd ;  en  zóó  ingedeeld, 
dat    hij    in    den    loop  van  één  jaar  behandeld  kan  worden. 

Maar  zoo  is  onze  Confessie  niet. 

De  Confessie  is  geen  leerboek,  maar  een  boek  van  belij- 
denis; een  plechtig  actestuk,  waarin  de  kerk  positie  neemt 
tegenover  de  wereld,  tegenover  andere  kerken  en  tegenover 
alle  secten.  Met  de  Confessie  keert  ze  zich  niet  naar  binnen, 
maar  naar  buiten;  niet  naar  de  kinderkens,  maar  naar  wie 
buiten  staan.  De  kerk  ligt  in  geschil  over  de  hoogste 
waarheid.  In  geschil  met  de  wereld  en  haar  wijsheid,  en 
in  geschil  met  de  ketterijen ;  maar  ook  ten  deele  in  geschil 
met  de  zusterkerken.  En  het  is  nu  tegenover  alle  dezen, 
dat  de  kerk  duidelijk  en  onomwonden  als  voor  Gods  aan- 
gezichte,  belijdt,  wat  voor  haar  als  hoogste  en  zuiverste 
waarheid  geldt.  "Vandaar  dat  de  Belijdenis  zich  niet  uitlaat 
over  geschillen,  die  in  den  boezem  onzer  eigen  kerken 
nog   niet  tot  rijpheid  zijn  gekomen.  Alleen  wat  uitgemaakt 


INLEIDEND    WOORD.  XIII 

en  met  het  bloed  der  martelaren  bezegeld  wierd,  hebben 
ze  in  haar  belijdenis  geboekt;  op  grond  dier  belijdenis  zich 
als  kerken  aaneengesloten  ;  en  deze  belijdenis  aan  de  Vorsten 
en  Overheden  toegezonden,  opdat  deze  weten  zouden,  wat 
men   beoogde. 

Voor  het  onderwijs  is  de  Confessie  dus  niet  bestemd,  en 
eerst  als  het  eigenlijke  onderwijs  aan  de  hand  van  den  Catechis- 
mus is  afgeloopen,  kan  men  zijn  ieerlingen  in  de  Confessie 
inleiden,  om  ze  te  doen  zien,  hoe  nu  onze  kerken  als 
kerken  spreken. 

Prof.  Maresius,  die  dit  zeer  goed  inzag,  gaf  als  doel  der 
belijdenis  deswege  deze  vier  punten  aan:  1°.  dat  ze  strekke 
om  de  zuivere  kerken  van  wat  daar  buiten  lag  te  onder- 
scheiden ;  2o.  om  tegenover  de  onware  voorstelling  der 
waarheid  de  ware  voorstelling  te  rechtvaardigen ;  3o.  om 
eenheid  onder  de  kerken  te  bewaren ;  en  4°.  om  de  gren- 
zen aan  te  wijzen,  die  voor  de  leervrijheid  in  onze  kerken 
gelaten  waren. 

Van  daar  dan  ook  het  verschijnsel,  dat  de  Groningers,  de 
Modernen,  en  zij  allen  die  het  wezen  der  kerk  trachten  te 
ondermijnen,  steeds  gepoogd  hebben,  om  eerst  de  Canones 
van  Dordrecht,  daarna  de  Confessie,  en  straks  ook  den 
Catechismus  in  vergetelheid  te  brengen. 

Ieder  predikant  had  dan  zoo  zijn  eigen  meening,  en  de 
belijdenis  der  kerk  telde  niet  meer  mee.  Er  gold  absolute 
leervrijheid. 

Maar  van  daar  dan  ook,  dat  elke  reformatie  der  kerken 
er  altoos  toe  leidt,  om  juist  de  Confessie  weer  op  den  voor- 
grond te  stellen,  opdat  ieder  weer  te  weten  kome,  niet  wat 
Ds.  A.  of  Ds.  B.,  maar  wat  onze  kerken  leeren.  Opmerkelijk 
is  het  dan  ook,  hoe  in  de  eerste  jaren  onzer  eeuw  bijna 
geen  enkel  exemplaar  van  de  Confessie  verkocht  wierd, 
terwijl  sinds  1834  stellig  50,000  exemplaren  onder  het 
kerkelijk  publiek  kwamen. 

Steeds    wake    men    er    tegen,    dat    dit   nooit  in  miisbruik 


XIV  IXLEIDEND    WOORD. 

oversla,  en  dat  niemand  ooit  de  Confessie  ook  maar  naast, 
Gods    Woord  ga  stellen. 

De  belijdenis  kan  nooit  naast  den  Bijbel  liggen,  maar 
moet  er  altoos  op  rusten.  Ze  is  uit  Gods  Woord  geput 
en  steeds  en  voor  een  ieder  aan  Gods  Woord  appellabel. 
Alleen  houde  men  wel  in  het  oog,  dat  de  Confessie  het 
eigendom  niet  van  A.  of  B.  maar  van  de  kerken  is,  en  dat  dus 
alleen  de  kerken  het  recht  hebben,  om  over  de  Confessie 
in  wettige  generale  synode  te  beslissen;  liefst  zelfs  in  ver- 
band met  de  buitenlandsche  Gereformeerde  kerken. 

Het  kan  daarom  zijn  nut  hebben,  hier  nogmaals  te  herinneren, 
wat  onze  Prof.  Maresius  over  het  verschil  tusschen  Gods  Woord 
en  de  Confessie  schreef.  „  Vooreerst,  de  H.  Schrift  is  rechter  over 
de  Confessie,  nooit  de  Confessie  over  de  H.  Schrift.  Ten 
tweede,  de  H.  Schrift  is  Gods  woord,  de  Confessie,  wat  haar 
eigen  uitdrukking  aangaat,  een  woord  van  menschen.  Ten 
derde,  de  H.  Schrift  is  noodzakelijk  ter  zaligheid,  de  Confessie 
is  alleen  noodzakelijk  voor  de  positie  en  het  verband  der 
kerken.  Ten  vierde,  de  H.  Schrift  blijft  wat  ze  is,  maar  de 
Confessie  kan  verbeterd,  uitgebreid  en  herzien  worden.  Ten 
vijfde,  het  gezag  der  EL  Schrift  bindt  de  conscientie  zonder 
meer,  maar  de  Confessie  bindt  de  conscientie  alleen  krachtens 
het  verband,  waarin  we  met  de  kerken  staan. 

Maar  onder  dit  voorbehoud  kan  nadere  kennismaking  met 
onze  Confessie  dan  ook  niet  genoeg  aanbevolen,  en  in  zooverre 
dit  boek  van  Ds.  Rotterdam,  tot  dit  goede  en  schoone  doel 
op  uitstekende  wijze  kan  medewerken,  aarzelen  we  niet,  het 
met  warmte  aan  het  kerkelijk  publiek  aan  te  bevelen.  En 
zoo  ga  het  dan  opnieuw  ter  markte,  in  de  blijde  verwach- 
ting, dat  God  de  Heere  door  zijn  genade  het  tot  opbouwing 
en  tot  bloei  onzer  kerken  in  zijnen  loop  zegenen  moge. 

KUYPER. 

Amsterdam,    15    Juni    1890. 


TWEEDE  UITGAVE. 


Het  is  een  gunstig  teeken,  dat  de  eerste  uitgave  van 
Zions  Roem  en  Sterkte,  die  met  mijne  inleiding  het  licht 
zag,  nu  reeds  is  uitverkocht,  en  dat  nog  eer  deze  eeuw 
ten  einde  spoedt,  een  tweede  uitgave  noodzakelijk  werd. 

Tegen  het  opkomen  van  allerlei  bedenkelijke  dwalingen 
en  geestelijke  sectarische  stroomingen  is  de  sleutel  der  kennis 
het  beste  verweermiddel.  Hetgeen  nog  onlangs  te  Apeltern 
aller  afgrijzen  verwekte  toonde  op  onrustbarende  wijze, 
waartoe  verblindheid  in  de  Belijdenis  den  sterk  door  passie 
van  vroomheid  gedrevene  verleiden  kan. 

„Passie  van  vroomheid"  is  heel  iets  anders  dan  vrome 
passie.  Passie  van  vroomheid  komt  evengoed  onder  heidenen 
voor.  Er  zijn  ook  onder  ons  Modernen  aan  wie  men  zekere 
^passie  van  vroomheid,"  niet  betwisten  kan.  En  zoo  nu  ook 
werkt  de  „passie  van  vroomheid"  soras  zeer  sterk  onder 
sectarisch  gezinde  dweepers.  Vele  dier  gevaarlijke  dweepers 
zouden  sieraden  van  Christus'  kerk  en  steunpilaren  van 
Gods  heilig  Sion  zijn  geweest,  indien  men  hen  van  der 
jeugd  af  den  sleutel  der  kennis  in  handen  had  gegeven. 
Niet  alsof  kennis  alleen  vroom  maakt.  Kennis,  niet  door 
geestelijk  leven  gedragen,  is  als  een  ijskorst,  waaronder 
de  stroom  van  het  water  wegvloeide,  en  die  daarom  breekt 
als    men    er    op    treedt.    Maar   geestelijke    beweging  in  het 


XVI  TWEEDE    UITGAVE. 


gemoed,  die  niet  door  kennis  geleid  wordt,  is  als  een 
stroom  die  de  slecht  verzorgde  dijken  doorbreekt,  en  ver- 
woesting aanbrengt. 

Het  is  met  de  „passie  der  vroomheid"  als  met  het  mar- 
telaarschap. Ook  onder  de  heidenen,  en  onder  allerlei 
dweepzieke  secten  zijn  er  geweest,  die  hun  leven  ten  offer 
hebben  gebracht  voor  hetgeen  waarmede  zij  dweepten. 
Maar  Augustinus  reeds  leerde  ons,  dat  niet  de  passie  den 
martelaar  maakt,  alleen  de  waarheid  waarvoor  het  offer 
van  het  leven  gebracht  wordt.  En  zoo  nu  ook,  wordt  iemand 
niet  daardoor  vroom  voor  God,  dat  hij  vroom  van  zin  en 
neiging  is,  maar  enkel  daardoor  dat  die  vrome  neiging  zich 
in  den  dienst  der  waarheid  stelt.  Alleen  wie  GWvruchtig, 
d.  i.  God  vreezende  is,  mag  met  den  eerenaam  van  waarlijk 
vroom  gesierd  worden. 

Daar  nu  „Zions  Hoem  en  Sterkte"  alleszins  geschikt  is, 
om  den  band  tusschen  de  werkelijke  vroomheid  en  de  waar- 
heid op  nieuw  te  bezegelen,  is  het  een  moedgevend  teeken, 
dat  er  naar  dit  goede  handboek  zoo  sterke  vraag  blijkt  te 
bestaan,  en  hopen  we  van  harte  dat  die  vraag  zal  aanhouden. 

Want  wel  heeft  men  mij  tegengeworpen,  dat  deze  penne- 
vrucht  van  Rotterdam  toch  in  meer  dan  één  opzicht  hun 
gelijkt  schijnt  te  geven,  die  de  latere  voorstelling  van  de 
waarheid  tegenover  de  voorstelling  uit  de  16e  eeuw,  die 
door  mij  op  nieuw  bepleit  is,  in  bescherming  namen,  en 
daaruit  afgeleid,  dat  ik  vZions  Roem  en  Sterkte"  uit  dien 
hoofde  liever  onderdrukken  dan  verspreiden  moest.  Alleen, 
wie  zoo  oordeelden  schrijven  mij  een  exclusivisme  toe,  dat 
ik  nooit  heb  voorgestaan.  Steeds  liet  de  Gereformeerde 
Belijdenis  een  speelruimte  open,  die  door  de  twee  zijden 
van  waar  men  een  leerstuk  bezien  kan,  geëischt  wordt. 

KUYPER. 

Amsterdam,    1    Juli    1900. 


ZIONS  ROEM  EN  STERKTE, 


OFTE 


VERKLAARING  VAN  DE  ZEEVENENDERTIG  ARTIKELEN 


DER 

Nederlandsche  Geloofsbelydenis. 


VOORAF    GAAT    EEN 

HlSTORISCH-BERIGT, 

NOPENS   DE 

BELYDENI3  EN  GELOOFSHERVORMING  IN  DE  NEDERLANDEN 

DOOR 

ARNOLDUS    ROTTERDAM, 

Bedienaar  des  Goddelykeii  Woords  te  Znylen. 

EERSTE    DEEL. 


GEBROEDERS  HUGE. 

Rotterdam. 

1900. 


Voorreeden 
aan  den  Waarheid  en  Gods vrugtlie venden  Lezer! 


Zie  hier,  Waarheid  en  Godsvrugtlievende  Lezer,  het  eerste 
Deel  van  onze  verklaring  over  de  XXXVII  Artikelen  van 
onze  Nederlandsche  Geloofsbelydenis.  Ik  zal  u  met  geen 
breede  Voorreeden  belasten.  Dit  is  myn  gewoonte  niet. 
Ook  ontheft  ons  Historisch-berigt  my  van  dien  last.  Dit 
volgende  staat  ons  alleen  te  melden.  De  Formulieren  by  ons 
heden  in  gebruik,  zyn  tweederlei,  van  de  leer,  en  van  den 
dienst  der  Kerken.  Met  d'eerste  word  verklaard  in  wat 
gevoelen  wy  staan,  omtrent  de  zaaken  des  Geloofs  en  des 
Godsdienst.  En  de  andere  zyn  die,  na  welke  de  openbare 
Godsdienstpleegingen  en  diensten  in  de  Kerk  geschikt  zyn. 
De  Formulieren  van  de  Leer  noemen  wy  de  Katechismus 
en  de  Belydenis :  die  elk  in  't  byzonder  de  Leere  des  Geloofs 
in  't  kort  voordragen,  en  dan  nog  de  Regelen  in  't  Jaar 
1619  1)  te  Dordrecht  vastgestelt,  aangaande  de  verschillen 
met  de  Remonstranten :  Welke  drie  byzondere  stukken  de 
Predikanten,  ook  d'Ouderlingen  en  Diakonen  van  deeze 
Provintie  bij  't  aanvaarden  hunner  diensten,  schuldig  zyn, 
te  onderteekenen.  Egter  vind  men,  dat  deeze  twee  laaste 
stukken  namentlyk  de  Belydenis  en  Dortsche  Regelen,  aan 
veelen  niet  al  te  bekent  zyn.  De  reedenen  van  dit  gebrek, 


1)  Ens,  Publ.   Schrift,  bl.  12. 


VOORREEDEN. 


zyn  niet  moeilyk  te  vinden.  Dog  dit  zal  ik  my  voor  teegens- 
woordig,  niet  onderwinden.  Men  ziet  ook  dat  veele  van 
onze  Meedebroederen  dit  gebrek  tragten  te  verhelpen  en 
dagelyks  beezig  zyn,  om  de  Belydenis  voor  de  Gemeente  te 
verklaren,  ofte  door  by zondere  onderwyzingen  hunne  leer- 
lingen in  te  scherpen,  't  Is  ook  my,  en  veelen  die  de 
Waarheid  lief  hebben,  tot  blydschap,  dat  de  wydvermaarde 
Wilhelmus  van  Irhoven,  Hoogleeraar  op  's  Lands  hooge 
Schoole  te  Utrecht,  werks  maakt  van  openbaare  lessen  te 
geeven,  over  de  Dortsche  Zetregelen  aan  de  Godgewyde  Jeugd. 
Immers  ('t  zy  met  verlof  gezegd)  by  aldien  de  Hoogleeraaren 
in  de  kweekschoolen  van  Waarheid,  en  Godsvrugt  konden 
goedvinden  die  Kerkschriften,  en  banden  van  Eenigheid, 
nu  en  dan  de  Nazireërs  Gods,  te  verklaren,  't  zou  de  hoog- 
achting in  hun,  voor  die  kostelyke  Schriften,  vuurig  ont- 
steeken ;  ja  't  zou  hen  begeerig  maken,  om  de  gangen  Gods 
met  zyn  Kerk  in  den  strijd  tegen  de  kinderen  der  verkeert- 
heid,  tot  bevestiging  van  onze  Belydenis,  als  een  wet  van 
Staat  en  Kerk  in  de  Nederlanden  gehouden,  grondig  te 
kennen. 

Alleenlyk  staat  ons  te  melden,  dat  het  gebrek  aan  Ver- 
klaar-schriften  over  de  Nederlandsche  Belydenis,  eene  der 
redenen  zy,  waarom  die  Staf  des  Geloofs,  minder  dan  de 
Katechismus  by  de  Gemeente  bekent  is.  Ik  weet  niet,  dat 
meer  dan  twee  Mannen,  hunne  verklaringen  over  dezelve 
hebben  aan  't  ligt  gebragt.  d'Eerste  is  Samuël  Marezius, 
voormaals  Hoogleeraar  te  Groningen,  en  bekent  door  zyn 
Schriften,  zonderling,  door  die,  welke  Hy  zedert  het  twisten 
den  tyd  van  dertig  Jaaren,  tegens  Gysbertus  Voetius  aan 
't  ligt  gebragt  heeft.  Marezius  heeft  zyn  boek  in  't  Latyn 
onder  den  Titel  van  Belgium  Orthodoxum,  dat  is  Regtzinnig 
Nederland,  in  den  Jaare  1662,  in  druk  gebragt:  waar  in 
die  geleerde  Man  zig  gantsch  niet  bind  aan  d'orde  ofte 
woorden  der  Belydenis,  maar  vryelyk  handelt,  alleen  over 
zulke  waarheden  als,  hy  vermeent  aan  den  Artikel,  die  hy 
verklaart   te   grenzen;    waarom    wy    ons    zeldzaam  van  zyn 


VOORREEDEN. 


Werk,  bedient  hebben.  d'Andere  is  Balthazar  Bekker, 
Predikant  te  Amsterdam,  en  bekent  door  de  Rampen,  hem 
door  eigen  schuld  over  de  uitgaaf  van  zyn  Boek  de  Betoverde 
Waereld  genaamt,  weinig  Jaaren  voor  zyn  dood,  over- 
gekomen. Deeze  zyne  Verklaringen  over  de  Belydenis,  zyn 
Oeffeningen  of  Predikatien  die  hy  zedert  dat  hy  in  zyn 
Ampt  geschorst  is,  ten  dienste  van  zyne  aankleevers,  in 
zyn  huis  heeft  uitgesproken.  Dit  Werk  is  niet  zonder 
blyken  van  's  Mans  ervarentheid ;  doch  men  vind  zyne  ver- 
worpen' gevoelens  hier  en  daar  bedekt  of  opentlyk  gestrooit. 
Ook  vergeet  hy  niet  uit  byzondere  inzigten  zyne  leezeren 
te  beduiden  dat  de  Kerk,  waar  by  zyn'  stellingen  zyn  ver- 
oordeelt, bestaat  uit  Menschen,  die  feilen  en  misgreepen 
hebben.  Dus  moeten  de  Belydenis,  en  de  Overzigters  van 
dezelve,  nu  en  dan  een  scherpen  slag  van  hem  gevoelen. 
Zointyds  vind  men  'er  goede,  scherpzinnige,  verstandige 
Opmerkingen,  en  Leeringen,  daar  wy,  als  't  ter  sneede 
kwam,  ons  gebruik  van  hebben  willen  maken. 

Behalven  deeze  twee,  zyn  my  geen  andere  Schryvers  over 
deeze  Stof  voorgekoomen.  Dit  heeft  my  aangespoort  deeze 
Belydenis,  voor  myne  Gemeinte  te  Verklaren,  daar  na  in 
Vragen  en  Antwoorden  te  ontwerpen,  en  dus  door  den 
druk,  ten  dienste  van  alle  die  Waarheid  en  Godsvrugt  lief 
hebben,  aan  't  ligt  te  geeven.  Hoe  ik  dit  Werk  heb  uit- 
gevoert,  staat  u  te  beoordeelen. 

My  dunkt  de  tyd  roept  ons,  om  uit  de  Formulieren  van 
Eenigheid,  de  minervaren'  te  onderwyzen,  de  meerervaa- 
ren' te  bevestigen,  en  alle  Godlievende  Zielen  te  bestieren 
in  den  weg  der  Godzaligheid. 

't  Ontbreekt  de  Kerk  niet  aan  wolven,  die  van  buiten, 
nog  aan  kleine  vosschen,  die  van  binnen  de  wyngaarden 
tragten  te  verderven.  Zommige  zoeken  de  Weezendlykste 
stukken  van  de  Hervormde  Leer,  die  de  Vaderen  ons  over- 
geleevert  hebben,  los  te  maken  en  op  schroeven  te  stellen, 
om  in  plaats  van  eene  schriftuurlyke,  een  natuurlyke  God- 
geleertheid    zo    beschouwende,    als  beoeffende,  in  de  Kerke 


VOORREEDEN. 


Gods  in  te  voeren,  en  de  Pelagiaansche  vermogens  van  de 
natuur  te  doen  triumpheeren,  boven  de  genade  1)  Andere, 
schoon  vreemdelingen  zynde  in  de  dingen  van  het  Koning- 
ryke  Gods,  krygen  den  moed  en  smaak,  om  de  ware  God- 
zaligheid daar  zy  geleegentheid  hebben,  stoutelyk  tegen  te 
spreken,  en  des  Heeren  kinderen  met  hoornen  te  stooten, 
met  de  zyde,  en  den  schouder  te  verdringen  2).  Eenige 
spreken  uit  der  hoogte  van  zig  zelven,  en  vallen  zeer  laag 
op  de  Dortsche  vaderen,  die  met  leeuwen  harten  de  zaken 
Gods  tegens  de  verdorventheid  der  Menschen  verdeedigt  heb- 
ben ;  als  of  't  ons  geoorlooft  ware,  onder  voorwenden  van 
beter  ligt,  de  vorige  verklaringen  te  laten  varen,  en  de 
dorre  nieuwigheden  te  omhelzen  3).  Hier  komt  by,  dat  hee- 
vige  twisten,  strenge  partyschappen,  verdorve  sprinkaders 
van  allerlei  rampen  voor  Gods  Kerk,  allengskens  met  wyde 
schreeden  voortstappen.  Men  slaat  slagordens  met  Vaande- 
len. De  kinderen  van  eenen  moeder  zyn  tegens  malkande- 
ren  ontsteeken,  die  hart  en  handen  moesten  te  zaamen 
strenglen,  om  manmoedig  te  keer  te  gaan,  Menschen,  die 
eene  dorre  wind  over  Gods  Kerk  brengen.  De  Philistynen 
verblyden  zig  hier  over.  Zy  hooren  met  vermaak  hoe  dat 
de  huisknegten  malkanderen  slaan,  en  zommige,  zweevende 
in  eene  wolke  van  woordeu,  andere  die  de  waakzaamheid 
is  aanbevolen  uit  kryten,  als  of  't  hun  eenig  oogwit  waare, 
de  vreede  van  Jeruzalem  te  stooren  4). 

Dit  is  't  nog  niet  al.  Neen  maar  hoe  is  zelf  het  fynste  goud 
verdonkert.  Een  Waerelds  wezen  legt  'er  op  het  Kristendom,  zo 
dat  vele  nauwlyks  gekent  worden  uit  de  lieden  van  de  Wae- 
reld.  Brandende  herten,  en  vuurige  tongen  voor  d'eer  van  onzen 
Koning,  zyn  wat  raars.  Schynende  ligten,  die  in  het  midden 
van  een  krom  en  verdraait  geslagt,  vrolyk  en  gemoedigt 
den    weg    des    heils    bewandelen,  zyn  hier  of  daar  een  en- 


1)  Holtius,  Zaakel.  Verdeed,   bl.  1. 

2)  Lodestein,  Besch.  Zions,   Voorber. 

3)  Ontwerp,  van  Toler.  in  de  Voorreeden. 

4)  Lodestein,  beschouw.  Zions  in  het  Voorberigt. 


VOORREEDEN. 


kelde  1).  De  meeste  zitten  in  de  laagte,  zonder  het  hoofd 
om  hoog  te  heffen,  't  zy  dat  hen  wandel  tegens  hen  ge- 
tuigt, 't  zy,  dat  het  hen  waarlyk  aan  vermogen  ontbreekt, 
om  tot  luister  van  Gods  Naam  te  leeven,  't  zy  uit  ver- 
beelding dat  in  gestadig  klagen  nedrigheid  des  herten  bestaat. 
Hier  by  ontbreekt  het  de  meesten  aan  genoegzame  kennis 
van  de  Waarheden  des  Evangeliums,  zo  dat  zy  kinderen 
blyven,  die  met  alle  wind  der  leere  gedreeven  worden, 
zonder  te  konnen  onderscheiden  tusschen  goed  en  kwaad. 
Hier  door  geeft  men  zig  ligt  over  aan  de  leiding  van  Men- 
schen,  die  op  alle  letterkennisse,  een  zeer  lagen  prijs  stellen, 
en  meest  op  het  onderzoek  na  bevindingen  aandringen,  die 
elk  na  zyn  eige  bevatting,  voordraagt,  en  tot  kenteekenen 
van  genade  maakt,  waar  door  zwakke  geslingerd,  en  dik- 
wils  ter  neer  geworpen  worden,  zonder  te  weten,  waar  zy 
het  hol  van  hunne  voeten  zullen  neder  zetten  2).  Door  ge- 
brek aan  kennis  kunnen  's  Hemels  spruiten  en  de  planten 
zyner  verlustingen  niet  groeijen,  maar  slaan  aan  't  verdorren, 
kwynen  en  drygen  te  sterven.  Dit  is  een  graauwigheid  op 
Ephraim  verspreid,  och  dat  men  het  bemerken  mogt ! 

Beschouwt,  Godvrugtige  Leezer,  deeze  ongestalte  der 
Kerke,  doch  zo;  dat  gy  met  dankzegging  erkent  de  luister, 
die  nog,  door  Gods  genade,  op  Neerlands  Kerk  legt  3). 
's  Konings  bruid  is  zwart,  dog  lieffelyk.  De  Heere  behoed 
zyn  Wynstok  dag  en  nagt,  en  bevogtigt  die  alle  ogenblik. 
De  Heere  doet  groote  dingen  onder  ons,  die  wy  nu  zo  niet 
opmerken ;  maar  dan  eerst  zouden  zien,  als  wij  dezelve 
kwyt  waren.  Verblyd  u  dat  de  Leer  der  waarheid  onder 
ons  verkondigt  en  verdeedigt  werd  tegen  de  kinderen  der 
verkeerdheid.  Hebt  hoogachting  voor  de  Formulieren  van 
onze  Kerk.  't  Zijn  Menschelyke  schriften;  doch  de  stof  en 
sieraad  is  geleend  uit  de  Propheten  en  Apostelen,  't  Zyn 
bloeiende    staven    om    aan    te    wyzen    wie  des  Heeren  zyn. 

1)  Lodest.,  ir.  het  Voorb. 

2)  By  Eenhoorn,  V.  Deel,   van    't  Well,  in  de  Voorr.  bl.  43. 

3)  Wessel,  in  Obit.  Mark.  pag.   725. 


VOORREEDEN. 


De  beroerders  in  de  Kerk  werden  !er  door  beschaamt  en 
aangeweezen.  Bemoedigt  u  dan  in  God.  Stryd  voor  de 
Waarheid  in  onze  Formulieren  bevat.  Bid  om  de  vrede  van 
Jeruzalem,    en  blyft  Gode  bevolen  van  hem  die  zig  noemt; 


Waarheid-  en  God-lievende  Leezer. 


Uw  heilzoekende  Dienaar  in    Christus, 

ARNOLDUS  ROTTERDAM. 


Uit  myn   Kamer  den  XXII.   van 
Slagtmaand  des  Jaars  1754. 


HISTORISCH-BERIGT 

NOPENS    DE 

BELYDENIS  DER  HERVORMDE  KERK, 

EN 

Geloofshervorming  in  de  Nederlanden. 


Keizer  Karel  de  V.  deedt  in  den  ouderdom  van  vyfenvyftig 
Jaaren  op  den  vyfentwintigsten  van  Wynmaand  des  Jaars 
1555,  afstand  van  de  Regeering  1),  na  dat  hy  veertig  Jaaren 
over  de  Nederlanden,  en  zesendertig  over  het  Keizerryk 
geregeert  hadt  2).  Van  de  oorzaken  die  hem  daar  toe  be- 
wogen, werdt  verscheidenlyk  geoordeelt  3).  Zynen  Zoone 
Filip  droeg  hy  zyne  Nederlanden,  ende  in  Louwmaand  des 
volgenden  Jaars,  Spanje,  Indië,  en  al  dat  hem  onderworpen 
was,  over;  alleenlyk  een  inkomen  van  honderdduizend  kronen 
uit  deeze  heerschappyen  voor  zig  zelven  behoudende  4). 
Doch  van  't  Keizerrijk  daar  hem  de  Vader  te  vergeefs  had 
getragt  in  te  voeren,  werdt  hy  uitgesloten  door  Ferdinand 


1)  P.  Bor,  Nederlandsche  Historie,  I.  Boek,  bl.  3,  4.  [3].  K.  van  Meteren, 
Nederlandsche  Historie,  I.  Boek,  bl.  17. 

2)  Famian.    Strada,    de    Bello    Belgico,    Lib.  I.  pag.  43,  14.     Meteren, 
I.  Boek,  bl.  24. 

3)  Strada,  de  Bello  Belg.  Lib.  I.  pag.  "14.  &  seqq.  P.  C.  Hooft,  Neder- 
landsche Historie,  I.  Boek,   Hoofdst,  V,  bl.  3,  17.  Meteren,  I.  Boek,  bl.  17. 

4)  Bor,  I.   Boek,  bl.  6.  [5],  Meteren,   I.   Boek,  bl.  17.  Vers. 


10  HISTORISCH-BER1GT 


zyn  Oom  1).  Karel  was  als  eenen  Nederlander  te  G-end 
geboren  2),  zeer  gelieft,  en  droeg  ook  zelf  de  Nederlanden 
een  goed  hert  toe.  Meer  dan  eens  had  hy  getragt  dezelve 
tot  een  Koningryk  te  verheffen  3).  By  de  aflegging  zyner 
heerschappy  betuigde  hy,  dat  zy  hem,  in  alle  zyne  onge- 
legentheeden  hadden  bygestaan,  en  als  de  steunzelen  van 
zyn  Kroon  geweest  waren,  door  welke  hy  veele  gevaren 
was  te  boven  gekomen  4).  Geweldige  schatten,  zelf  tot 
veertig  Millioenen  gouds  hadden  zy,  zonder  gemor,  goed- 
willig,  aan  den  Keizer  opgebragt  5).  De  Koophandel 
daarentegen  was  zo  lang  als  Karel  de  Regeering  over  de 
Nederlanden  voerde,  tot  eenen  hogen  top  van  aanzien  en 
welvaren  geklommen  6).  Nooit  zouden  zy  zig  over  zyn 
Regeering  beklaagt  hebben,  by  aldien  de  Keizer  den  Bely- 
deren  der  Waarheid  zo  hart  niet  gedrukt  en  vervolgt  hadt. 
Meer  dan  vijftigduizend  Menschen  waren  onder  zyn  Regee- 
ring, alleen  in  de  Nederlanden  ten  gevalle  van  zyne  bloedige 
Plakaaten  op  een'  erbarmelyke  wyze  om  't  leven  gebragt  7). 
Gelukkig  zouden  deeze  Landen  geweest  zyn,  zo  zy  van  Heer 
veranderende,  eene  zagtere  behandeling  in  't  stuk  van 
Godsdienst  ondervonden  hadden :  Doch  de  tyd  leerde,  dat 
de  Geloofshervorming  aan  den  nieuwen  Heer  grooter  Ver- 
volger vondt,  dan  zy  aan  zynen  Vader  verloor  8).  Want 
Filip  treedende  in  de  voestappen  zyner  voorzaten,  deedt  in 
den  ochtent  van  zyn  Regeering  duidelyk  zien,  dat  hy  een 
willekeurig  en  onafhangelyk  gebied  over  de  Nederlanden 
zogt,   zonder    zig  te  bekreunen  aan  de  Vryheeden  en  voor- 

1)  Hooft,   I.   Boek,  bl.  3. 

2)  Pontius  Heuter,  Rer.  België,  sub   Princ.  Austriae.  Lib.   V,  pag.  '245. 

3)  Bor,  I.   Boek,  bl.  2.   [2]. 

4)  Bor,    l.   Boek,  bl.  4,   [3j. 

5)  Verantwoording  der  Prinsen  van  Oranje  by  Bor,  Authent. stukk.  [.Deel, 
bl.  3.   Bor,  I.  Boek,  bl.  2.   [2J. 

6)  Bor,   I.  Boek,  bl.  2.   [2], 

7)  Hooft,  I.  Boek,  bl.  4.  Meteren,  11.   Boek.  bl.  31.  Vers.  Bor,  I.  Boek, 
bl.  6.  [5]. 

R)  G.  Brand,  Historie  der  Reformatie,   I.   Deel,  IV.  Boek,  bl.    190. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  11 

regten  deezes  Volk  1).  De  voortplanting  van  de  Leer  der 
Roomsche  Kerk,  en  de  uitrooijng  der  Hervormde  Leer, 
welk  de  Bisschop  van  Atrecht  noemde  een  monster  van 
oproer  en  godloosheid,  was  het  middel  tot  dat  oogmerk  2). 
Het  streng  en  bloedig  Plakaat  van  den  vyfentwintigsten 
van  Herfstmaand  des  Jaars  1550,  werdt  terstond  vernieuwt, 
bevestigt,  en  tot  een  eeuwig  gebod  gemaakt  3).  Alle  die 
eenige  bedieningen  hadden,  wierden  genoodzaakt,  alzo  zy 
nu  van  Heer  verandert  waren,  een  nieuwe  aanstelling  te 
verzoeken,  en  by  die  gelegentheid  verpligt  aan  's  Keizers 
Plakaaten  tegen  de  Secten,  de  hand  te  houden  4).  't  Was 
volgens  den  inhoud  van  deeze,  niet  geoorlooft  de  schriften 
van  Luther,  Kalvyn  en  andere  treffelyken  mannen  te  be- 
zitten, te  leenen,  te  kopen,  te  verkopen  of  eenige  vergade- 
ringen by  te  wonen,  daar  over  de  leerpunten  van  den 
Godsdienst  regtsinnig  gesproken  werdt,  noch  Menschen  van 
wien  men  vermoeden  hadt  dat  ze  Ketters  waren,  te  her- 
bergen, ofte  eenig  onderstand  van  geld  en  kleederen  te 
verzorgen.  De  Mannen  hier  aan  schuldig  bevonden,  zouden 
met  den  zwaarde,  en  de  Vrouwen  levendig  onder  de  aarde 
gedolven  worden ;  welverstaande,  zo  zy  eerst  schuld  beken- 
den, doch  by  aldien  ze  hartnekkig  hun  gevoelen  staande 
hielden,  wierden  zy  ten  vuure  verwezen  5).  Onaangezien 
deeze  bloedige  Plakaaten  nam  de  Geloofshervorming  hand 
over  hand  toe,  en  't  getal  van  Belyderen  der  Waarheid 
vermeerderde  zo  wonderbaarlyk,  dat  de  Jesuit  Strada  schuim- 
bekkende van  kwaatheid  zegt,  dat  de  Rhyn  niet  meer  wateren 
uit  Duitschland,  nog  de  Maaze  uit  Frankryk  in  de  Neder- 
landen bragten,  als  langs  dezelve  Rivieren  van  de  Luthersche 
en  Kalviniaansche  besmettingen  kwamen  afzakken  6).  Filip 

1)  J.  Burgund,  Lib.   I.   pag.   7.   Hooft,  V.   Boek,   bl.   208. 

2)  Hooft,  I.  Boek,  bl.24.  Bentivoglio,Verh.  Boek  II.  Deel  II.  Hoofdst.bl.258. 
Brand,  V.  Boek,  bl.  236. 

3)  Bor,  I.  Boek,  bl.  12.   [9].   Repert.  der  Plak.  bl.  85,  86 

4)  Repert.  der  Plak.  bl.  79. 

5)  Bor,  I.  Boek,  bl.  7.   [6]. 

6)  F.  Strada,  de  Bello  Belgic.  Deel  I.  Lib.  II.  pag.  63. 


12  HISTORISCH-BERIGT 


ondervond  dat  hy  van  tyd  tot  tyd  door  vuur  en  staal  weinig 
voordeels  bejaagde  1).  Greenerlei  verdrukking  deedt  den 
yver  der  Belyderen  verslappen,  't  Ging  met  de  Kerk  als 
Moses  Braambosch,  die  door  ^de  vlam  niet  verteert,  maar 
veel  eer  verligt,  verheldert  en  gezuivert  werdt  2).  Of  als 
oudtyds  de  Kinderen  Israëls  in  Egipten,  onder  de  dwinge- 
landy  van  Pharaö,  die,  hoe  zeer  zy  verdrukt  wierden,  hoe 
meer  zy  vermeenigvuldigden,  zo  dat  de  Egiptenaren  ver- 
drietig wierden  van  wegen  de  Kinderen  Israëls  3).  't  Was 
een  duidelyk  bewys  van  Gods  groote  goedertierentheid,  dat 
hy  den  tederen  Wynstok  der  Nederlandsche  Kerke,  dien 
hy  planten  zou  op  eenen  vetten  heuvel,  voorzag  van  trouwe 
Akkerlieden,  die  van  alle  oorden  kwamen  toevloeijen  om 
derzelver  groei  en  wasdom  na  de  kunst  te  bevorderen. 

Onder  het  eerste  dat  zy  by  der  hand  namen,  was  't  be- 
werpen  van  onze  Nederlandsche  Belydenisse.  Want  zo  een 
ontwerp  der  leer,  was  in  die  hitte  der  verdrukking  ten 
hoogsten  noodig.  Dus  konden  zy,  voor  God,  voor  den  Ko- 
ning, voor  de  Staten,  ja  voor  de  gantsche  Waereld  betui- 
gen, en  vertonen  dat  ze  geenzints  booze  Ketters  of  weer- 
spannige onderdanen  van  den  Koning  van  Spanje  waren : 
maar  daar  tegen  getrouwe  Voorstanders  van  Waarheid  en 
Godsvrugt,  die  niet  anders  in  't  stuk  van  Godsdienst  voor- 
stonden, dan  't  geen  ze  met  de  Goddelyke  Schriften  konden 
bevestigen  4).  Dus  bestonden  zij  zig  voor  al  de  Waereld  te 
zuiveren,  dat  zy,  noch  deel  noch  gemeenschap  hadden  aan 
de  doolingen  der  Wederdooperen  en  andere  Dwaalgeesten, 
die  met  de  Hervorming  voor  den  dag  kwamen,  even  als 
't  onkruid  dat  in  de  Lente,  zo  wel  te  voorschyn  komt  als 
de  aangename  Bloemen  en  Kruiden  5).  Dus  werden  de  Be- 
lyderen der  Waarheid  des  te  nauwer  aan  malkanderen  ver- 


1)  Verand  woord  ig  des  Prinsen  van  Oranje  by  Bor,  II.  Deel,  bl.  83. 

2)  Exod.  III.  2. 

3)  Exod.  I.  12. 

4)  ïrigland,  Kerk.   Hist.   III.  Deel,   bl.  438. 

5)  Trigland,   Kerk.  Hist.   III.   Deel,  bl.    1 54. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  13 

bonden,  en  de  Eenvoudige  een  korte  weg  aangeweezen,  van 
't  geene  zy  geloven  en  belyden  moesten  tot  Zaligheid.  Ver- 
moedelijk noemde  men  hierom  onze  Belydenis,  eertijds,  de 
Staf  des  Geloofs  1).  Doch  hier  vaUj  staat  ons,  onderschei- 
dentlyk  te  spreeken. 

Die  onze  Belydenis  allereerst  ontworpen  en  opgestelt 
heeft,  draagd  den  naam  van  Gods  getrouwe  knegt  en  Mar- 
telaar Guido  de  Bres  2).  Hy  was  van  geboorte  uit  Bergen 
in  Henegouwen,  en  van  der  jeugd  af  aan  zeer  genegen  tot 
de  Roomsche  Bygeloovigheden,  maar  kwam  door  't  neerstig 
leezen  van  de  Goddelyke  Schrift  tot  erkentenis  der  Waar- 
heid. Als  nu  de  kennisse  der  Waarheid,  in  hem  op  zyn 
tyd  vrugt  tot  Godzaligheid  voortbragt,  konden  zyne  vrinden 
hem  niet  langer  verdragen,  's  Mans  huisgenoten,  gelyk  het 
gewoonlyk  gaat,  wierden  zyne  vyandeu.  De  nood  dwong 
hem  uit  Bergen  te  vertrekken.  Hy  reisde,  de  konst  van 
glasschryven  geleerd  hebbende,  naar  Londen  3).  Hier  zag 
men  ten  tijde  van  Koning  Eduard  de  VI.  de  Josia  van 
Engeland  4),  een  groote  meenigte  der  Hervormden  die  uit 
Duitschland  en  de  Nederlanden  na  zyn  Ryk  vlooden,  om 
aldaar,  tegen  de  vervolging  gedekt  te  zyn :  want  onder  zyn 
regeering  brak  de  Geloofshervorming  in  Engeland  door  5). 
Toen  Guido  ondertusschen  verstond  dat  zyn  Persoon  van 
nut  kon  zyn  in  de  Nederlanden,  kwam  hy  uit  Engeland 
weder  te  rug,  en  stigtte  met  eenvoudige  vermaningen  daar 
hy  gelegentheid  vondt.  Inzonderheid  voegde  hij  zig  te  Ryssel, 
daar  dagelyks  een  aanzienelyke  meenigte  te  zaamen  kwam, 
om  de  prediking  des  Evangeliums  te  verstaan.  Hier  nam 
hy  den  stryd  op  tegen  de  Wederdoopers,  dewelke  haar  onder 


1)  Hist.  der  Mart.  pag.  423.  Vers. 

2)  Vide  Hadriani  Saraviae,  Epistolam  ad  Utenbogardum,  inter  Praest.  Vir. 
Epistolas,  Epist.  181.  pag.  295.  Jac.  Trigland,  Kerk.  Hist.  III  Deel,  bl.  145. 
Joh.  Uitenbogaard,   Kerk.  Hist.   III.  Deel,  bl.   '152. 

3)  Historie  der  Martelaren,  bl.  433.   Vers. 

4)  De  Larrey,  Gesch.  van  Engel.  II.  Deel,  Lev.  van  Eduard  de  VI.  bl.  176. 

5)  't  Zelfde  Boek,  bl.  47.  &cc. 


14  HISTORISCH-BERIGT 


het  goede  zaad  vermengd  hadden,  en  bleef  volstandig  by 
de  Broeders  tot  aan  de  vervolging  van  Ougiers  toe.  Als  hier  nu 
de  Kerk  verstrooit  werdt,  vertrok  hy  na  Gend,  alwaar  hy  de 
Nederlandsche  Belydenis  onder  den  naam  van  Staf  des  Geloofs 
ontworpen  heeft.  Vandaar  vertrok  hy  naar  Geneve,  tot  beoeffe- 
ning van  zig  zelve  in  de  Latynsche  Taal,  en  keerde,  eenigen  tyd 
aldaar  vertoefd  hebbende,  na  de  Nederlanden  te  rug,  en 
hervatte  zyn  dienst  met  lust  en  vlyt  in  de  Gemeintens  van 
Ryssel,  Yalenchyn  en  Doornik  1).  Hoe  hoog  geagt  en  van 
hoe  groten  belang  zyn  Persoon  voor  de  Kerk  geoordeelt 
wierdt,  bleek,  wanneer  zekeren  Jacob  van  Loo  die  om  het 
Geloof  te  Ryssel  den  vyftienden  van  Sprokkelmaand  des 
Jaars  1561,  verbrandt  wierdt,  weinig  dagen  voor  zyn  dood, 
hem  vermaande  te  volharden  in  zyn  pligt,  niet  te  vertrek- 
ken nog  om  te  zien,  naar  de  gene  die  verzekerde  plaatzen 
hadden,  om  op  hun  gemak  te  blyven  2).  Dit  heeft  hy 
betragt.  Geenerlei  verdrukking  nog  gevaar  van  leven  dat 
hem  dagelyks  over  't  hooft  hing,  konde  hem  afschrikken 
van  zyn  iever  in  den  dienst  van  God.  Met  een'  onbezweeke 
heldenmoed  stond  hy  op  allerlei  wyze  de  Kerk  van  Christus 
ten  dienst.  Getuigen  daarvan  zyn  geweest  de  Kerken  van 
Antwerpen,  Esdan,  Ryssel,  Valenchyn,  en  Doornik,  die 
hy  behalven  die  van  Diepen,  Mondedier,  en  Amiens  met 
zyne  onderwijzinge  gestigt  heeft  3).  Te  Valenchyn  raakte 
hij  in  den  Jaare  1566,  in  ongelegentheid.  De  Hertogin  van 
Parma  als  Landvoogdesse  der  Nederlanden,  omtrent  dezen 
tyd  bezige  zynde  de  Plakaaten  tegen  de  Ketters  uitgegaan, 
ter  uitvoering  te  brengen,  en  op  de  aanslagen  der  zoge- 
naamde oproerigen  scherp  agt  te  nemen,  eischte  dat  de 
Stad  Valenchyn  bezetting  in  nemen  zou.  Men  had  haar 
verzekert  dat  deeze  Stad  boven  anderen  de  Geloofshervorming 
was  toegedaan,  en  met  de  Franschen  die  van  dezelve  ge- 
voelens   waren,    heimelyk   verstand  hield.     Valenchyn  wees 


1)  Hist.  der  Mart,  bl.   433.  Vers. 

2)  Zie  de  Brief  in  de  Hist.  der  Mart.;  bl.  359. 

3)  Hist.  der  Mart.,  bl.  433. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  15 

deezen  eisch  van  de  hand,  voor  reden  gevende,  dat  het 
inneemen  van  Bezetting  met  's  Volks  Voorregten,  en  Vry- 
heden  strydig  was.  Dit  gaf  aanleiding  dat  de  Stad,  na  dat 
men  de  onderhandeling  tot  verdrag  met  haar  listig  afge- 
brooken  hadt,  op  den  veertienden  van  Wintermaand  voor 
wederspannig  en  vyandisch  verklaard  werdt  1).  Deeze  ver- 
klaring geschiedde  met  een  Plakaat,  't  welk  den  Grerefor- 
meerden  te  last  leij :  Dat  ze  zig  in  hun  Nagtmaal  onder 
eede  verbonden  de  Katholyken  by  alle  mogelyke  middelen 
te  vervolgen  en  te  beschadigen,  ook  zouden  hunne  Kerk- 
dienaars in  de  Predikatien  hebben  derven  zeggen,  dat  hun 
Consistorie  niet  verbonden  was  den  Koning  of  de  Wethou- 
deren  der  Stad  gehoorzaam  te  zyn.  Doch  deeze  en  andere 
betigtingen  wierden  in  hunne  verantwoording,  die  zy  kort 
daar  na  uitgaven,  met  hooge  woorden  en  bondige  redenen 
ontkent  2).  De  Stad  ondertusschen  op  last  van  de  Land- 
voogdesse,  door  den  Heer  van  Noirkarmes  belegert  zynde, 
bevond,  dat  van  de  verbonde  Edelen  daar  ze  hulp  van 
verzogt  en  verwacht  had,  niets  ter  hand  genomen  werdt  3). 
Uit  Westvlaanderen  kwam  wel  een  hoop  waaghalzen  op  de 
been ;  maar  dit  volk  van  geen  bekwame  hoofden  voorzien, 
nog  met  geen  vereischte  ernst  en  orde  te  werk  gaande, 
vergat  zig  met  de  Monniken  en  Paapen  te  plagen,  Kerken 
en  Kloosters  [te  plunderen,  tot  dat  hen  de  Heer  van  Ras- 
singen  met  zyn  Krygsvolk  overviel,  eenige  om  hals  en  de 
overige  op  de  vlugt  bragt  4).  Die  van  Doornik  hun  ten 
getale  van  drieduizend  Mannen  te  hulp  getogen,  onder 
't  beleid  van  eenen  Jan  Soreau,  wierden  door  Noirkarmes 
tot  Lanou  geslagen  5).  Valenchyn  werdt  dan  eindelyk  door 
den    Heer    van    Noirkarmes    op    den    driëntwintigsten    van 


1)  Bor,  III.  Boek,  bl.  134,  135,   [95].   Meteren  II.  Boek.  bl.  47.  Vers. 

2)  Bor,  III.  Boek,  bl.  136—141.  (96—99). 

3)  Bor,   III.  Boek,  bl.  141,   142.    [100]. 

4)  Hooft.  III.  Boek,  bl.  127.  Bor,  III.  Boek,  bl.  142.   [100].  Meteren, 
II.  Boek,  bl,  49. 

5)  Hooft,  III.  Boek,  bl.   127.   Bor,  III.   Boek,  bl.  142. 


16  HIST0R1SCH-BERIGT 


Lentemaand  des  volgenden  Jaars  1567,  gedwongen  bezetting 
in  te  nemen,  op  's  Konings  genade  en  mondelyke  belofte 
van  redelyk  gehandelt  te  zullen  worden  1).  Maar  meester 
zynde,  moesten  't  Michiel  Herlin,  Overste  der  Stad,  zyn 
Zoon  en  eenige  ryke  Burgers  met  den  hoofde  ontgelden. 
Ja  eenige  schryven,  dat  'er  in  dit  Jaar  in  deeze  eene  Stad, 
ter  zake  van  de  Religie  en  de  beroerte  daar  over  voorge- 
vallen, meer  dan  tweehondert  Menschen  met  de  koorde  zijn 
gedood  2).  De  twee  Predikanten  Guido  de  Bres  en  Peregrin 
de  la  Grange,  waren  na  het  overgaan  der  Stad  met  eenige 
andere  gevlugt.  Dog  vielen  ongelukkig  in  handen  van  den 
Groot  Major  van  Sint  Amans.  Alwaar  zy  omtrent  twee 
dagen  vertoefden.  De  Doornikers  wiens  gebied  zig  zo  ver 
uitstrekt,  eischte  de  gevangenen  op.  Men  wierp  hen  aan 
handen  en  voeten  geboeid  op  een  wagen,  en  voerdenze  geleid 
van  een  sterk  getal  Soldaten,  na  't  Kasteel  van  Doornik, 
vier  mylen  van  Sint  Amand  gelegen  3).  Hier  gebeurde  't 
dat  Guido  van  de  Gravinne  van  Reux  die  hem  uit  nieuws- 
gierigheid kwam  bezoeken,  gevraagd  zynde,  hoe  hy  met 
zulk  een  zware  keeten  geboeid  zynde,  slaapen,  eeten,  of 
drinken  kon,  dit  treffelyk  and  woord  gaf:  De  goede  zaak 
die  ik  handhave,  en  de  goede  Conscientie  die  God  my  geeft, 
doet  my  gemakkelyker  slapen,  eeten,  en  drinken,  dan  al 
de  gene  die  my  kwaad  willen :  en  aangaande  myn  keetens 
en  banden,  't  is  'er  ver  van  daan,  dat  my  die  verschrikken 
of  ontrusten  zouden.  Ik  verheug  'er  my  in.  Zy  zyn  my 
eerlyk.  Ik  agtze  dierbaarder  dan  gulde  keetenen,  goude 
ringen,  en  andere  diergelyke  juweelen;  want  ze  zyn  my 
veel  nutter,  ja  als  ik  't  geluid  myner  keetenen  hoore,  dan 
dunkt  my  dat  'er  eenig  lieflyk  snarenspel  en  maatgezang 
in  myn  ooren  klinkt,  niet  dat  zulks  uit  de  eigenschap  van 
zulke   banden  herkomt,  maar  uit  d'oorzaak  daar  ik  dus  om 


1)  Strada,  Lib.  VI.  pag.  '254. 

2)  Meteren,  II.   Boek,  bl.  49.  Vers.  Hist.  der  Mart.  435,  430. 

3)  Hist.  der  Mart.  pag.  422.   Vers.   I3or,   III.   Boek,  bl.    142.  (100). 


DER    GELOOFSBELYDENIS. 


17 


gehandelt    worde;    te  weeten,  't  heilige  woord  Gods  1).  Na 
etlyke  dagen  in  deeze  gevangenisse  door  te  hebben  gebragt, 
werdt   hy    met  zyn  Amptgenoot,  dog  niet  zonder  gestreng- 
heid,   van    Doornik    na  Valenchyn  gevoerd.  Men  smeet  ze, 
de    voeten    in    yzere    boeijens,    en    de  handen  met  koorden 
gebonden,    op    eenen   wagen,  daar  ze  als  schapen  ter  slag- 
ting    met  gevoerd  werden.  Zy  gevoelden  niet  min  de  God- 
delyke    vertroosting,  dat  ze  als  Paulus  en  Silas  den  Heere 
grootheid  gaven  in  hunne  banden.  Te  Valenchyn  gekomen, 
zette  men  hen  in  een  gevangenis  die  donker  en  schrikkelyk 
was.     Hier    hield    Guido    een    mondgesprek    met    Francois 
Richardot,    Bisschop    van    Atrecht,    over    de  dwalingen  des 
Pausdoms,    't    welk    der  moeite  waardig  is  om  geleezen  te 
worden    2).    Eindelyk    wierden    ze    na  veel  aanvegtings  en 
woordenstryds    ter    galge    verweezen,    om    dat  zy  (zo  hield 
hun    vonnis)    't  gebod    van  't  Hof  te  Brussel  te  buiten  ge- 
gaan,   en    't   Avondmaal  in  weerwil  van  de  Landvoogdesse 
gehouden    hadden    3).    Toen  hun  't  vonnis  des  doods  wierd 
aangezeid,  ontfingen  zy  die  boodschap  als  een  goede  tyding, 
en    schikten    zig    zo    blymoedig    tot    sterven,    als  of  ze  ter 
bruiloft   gingen.  Myne  Broeders  riep  Guido  zyne  mede  ge- 
vangenen   toe,    ik    ben    heden  [ter  dood  veroordeelt  om  de 
Leere    des    Zoons    Gods.    Gelooft    moet  hy  weezen,  ik  ben 
daarom    zeer    blyde,  en  hadde  nimmer  gedagt  dat  God  my 
zulke   eere    aangedaan    zoude  hebben.    Ik  gevoele  dat  myn 
aangezigt    verandert,    ende    verheugt   van  de  genade  welke 
meer  en  meer  in  my  toeneemt,  en  worde  van  ogenblik  tot 
ogenblik    versterkt.    Ja   myn  herte  springt  op  van  vreugde 
in    myn    lyf.    Voorts    vermaande  hy  hen  als  Broeders.  Ziet 
wel  toe  dat  gy  niets  doet  tegen  u  geweten:  want  ik  zie  't 
al    hoe    de    vyanden    des    Evangeliums    alle  geweld  en  list 


1)  Hist    der  Mart.  423.  En  daar  uit  Brand,  Hist.  der  Reform.  I.  Deel, 
IX.  Boek,  bl.  448. 

2)  Ziet  dezelve  gesprekken  in  de  Hist.  der  Martelaren,  bl.  424—431. 

3)  Hist.    der    Mart.    bl.    434.    Vers.    Bor,    Hl.  Boek,  bl.   142.  [100]. 
Burgund.,  Lib.  III.  pag.  331. 

2 


18  HISTORISCH-BERIGT 

zullen  aanwenden  om  u  te  doen  wankelen.  Om  u  te-  ver- 
leiden, en  tegen  u  beter  weeten  te  doen  handelen.  Wagt  u 
daar  voor,  daar  na  zoude  gy  dog  een  beul  by  u  hebben, 
en  in  uw  eigen  gemoed  voeden  dat  u  een  geduurige  hel 
zou  zyn.  Ach  myne  Broeders,  hoe  lieflyk  is  't  eene  goede 
Conscientie  te  hebben.  Voor  't  laatst  zeide  hy  tot  hen  De 
tyd  myner  scheidinge  is  naby.  Ik  ga  henen  in  den  Hemel 
maaijen,  dat  ik  op  der  Aarde  gezaaid  hebbe.  Ik  hebbe 
eenen  goeden  stryd  gestreeden,  en  mynen  Kapitein  getrouw 
geweest:  my  is  de  kroone  der  regtvaerdigheid  bereid,  de- 
welke de  Regtvaerdige  Rigter  my  geven  zal.  My  dunkt  dat 
myn  Geest  vleugels  heeft  om  in  den  Hemel  te  vliegen,  aan- 
gezien ik  heden  genoot  ben  ter  Bruiloft  mynes  Heeren  des 
Zoons  Gods  1).  Peregrin  de  la  Grange,  die  niet  minder  de 
roem  heeft  van  een  zeer  Vroome  en  Godzalige  Ziele  geweest 
te  zijn  2),  sprak  desgelyks  zyne  medegevangenen,  vol  moeds, 
overdeftig  aan.  Myne  Broeders  riep  hy  uit.  Ik  ben  ter  dood 
veroordeelt  om  de  Leere  des  Zoons  Gods,  ende  nu  ga  ik 
na  het  eeuwige  leven;  want  myn  naam  staat  in  het  boek 
des  Levens  geschreeven,  en  kan  daar  niet  uitgewischt  wor- 
den :  de  genadegiften  Gods  zyn  onberouwelyk.  Hy  eischte 
een  kleerbezem  om  zyn  rok  en  mantel  te  veegen.  Voor  re- 
den gaf  hy:  dat  hy  genoodt  was  tot  de  Bruiloft  des  Lams. 
Als  hy  op  den  ladder  stont,  riep  hy  uit  met  luider  stemme, 
nergens  anders  om  te  sterven,  als  om  dat  hy  de  zuivere 
waarheid  Gods  den  Volke  verkondigt  en  verdeedigt  hadde. 
Des  nam  hy  Hemel  en  Aarde  tot  getuigen  3).  Guido  meende 
voor  't  opklimmen  zyn  gebed  te  doen,  en  knielde  ten  dien 
einde  op  't  Schavot,  maar  men  rukte  hem  over  end,  en  op 
den  ladder,  daar  hy  zyn  voeten  tusscheu  de  sporten  stui- 
tende, het  Volk  toeriep,  dat  zy  dog  by  de  Leer  die  hy 
verkondigt   hadt,  volstandig  zoude  blyven,  met  hooge  woor- 

1)  Mist.  der  Mart.  bl.  434.   Brand,  Hist.  der  Reform,  I  Deel.  IX  Boek, 
bl.  448,  449. 

2)  Brand,  Hist.  der  Reform.  I  Deel,  VI.    Boek,   bl,  337. 
3.     Hist.  der  Mart.  bl.  434. 


DER    GELOOPSBELTDENIS.  19 


den  betuigende,  dat  hij  niet  dan  Gods  zuivere  waarheid 
gepredikt  hadt,  waarop  hy  stierf.  Zoo  haast  men  Guido  van 
den  ladder  geworpen  hadt,  ontstont  er  een  groote  beroerte 
onder  de  Soldaten  die  de  Markt  bewaarden.  Zy  liepen  zonder 
dat  men  wist  wat  hun  dreef,  met  grote  onstuimigheid  j 
schietende  zo  wel  op  Roomschen  als  op  Onroomschen :  veele 
wierden  gekwetst,  eenigen  doodgeschooten  1).  De  Predika- 
tie en  Godsdienst-oeffening  der  Gereformeerden,  wierdt  te 
Valenchyn  verboden.  De  vervolging  met  de  Geloofsdwang 
raakte  geweldig  op  de  been.  Den  Gereformeerden  ontzonk 
ook  elders  de  moedt;  zynde  het  gemene  zeggen,  dat  de 
Landvoogdes  in  Yalenchyn  de  sleutels  van  alle  andere  Stee- 
den gevonden  hadt  2).  Veele  uit  Vlaanderen  en  andere  Pro- 
vintien  en  Steeden  in  Nederland  namen  de  vlugt,  en  weeken 
na  Embden,  alwaar  zy  met  blydschap  en  traanen  wierden 
verwellekornt,  vindende  aldaar  eene  geruste  schuilplaatze, 
zo  ten  aanzien  van  hun  Leeven  als  Godsdienst  3). 

Voorzeeker,  indien  ooit  eenes  Schryvers  naam  de  agting 
voor  zyn  Werk  vermeerderde,  zoo  is  vermoedelyk  dat  de 
verdiensten  van  zo  groot  een  Man  en  standvastig  bloedge- 
tuigen der  Waarheid,  alleen  kragts  genoeg  hebben,  om 
hoogagting  voor  de  Nederlandsche  Belydenis  te  doen  hebben  : 
ten  minsten  zulk  een  getrouw  Dienstknegt,  die  voor  de 
Waarheid  nog  pyn  nog  banden  ontzien  heeft,  verdient  vol- 
komen geloof  als  hy  getuigenis  geeft,  dat  dit  de  Leer  en 
Geloofsstukken  waaren,  van  welke  de  Nederlandsche  Her- 
vormde Kerken  toen  ter  tyd  Belydenis  deeden,  en  die  zo 
veel  Martelaars  uit  dezelve  met  hun  Bloed  verzegelden  4). 
Dit  overheerlyk  Schrift,  de  Staf  van  lieffelykheid  en 
eendragt  in  onze  Kerk,  kwam  allereerst  in  den  Jaare  1562, 


1)  Hist.  der  Mart.  434.  Brand.  Hist.  der  Reform.  I.  Deel,  IX.  Boek,  bl.  449. 

2)  Strada,  de  Bello  Belgico,   Dec.   I.   lib.   VL  pag.  263. 

3)  Pers,  ontstelde  Leeuw,  bl.  118. 

4)  Joh.    Ens,    Historisch-Berigt    van    de    publik.   Schriften,   Hoofd.  III. 
§  VIII.  bl.  84,  85. 


20  HISTORISCH-BERIGT 


in  de  Fransche  of  Walsene  Spraak  in  het  ligt  1).  De  uit- 
gaave in  de  Fransche  Taal,  geschiedde  geenzints  om  daar 
door  aan  te  wyzen  als  of  de  Belydenis  van  en  voor  de 
Walsche  Kerk  alleen  was  ingestelt,  maar  om  dat  de  Fran- 
sche Taal  ter  deezer  tyd  binnen  en  buiten  de  Nederlanden 
gemeenzamer  en  kennelyker  was,  dan  wel  de  Nederlandsche 
Spraake,  voornamentlyk  den  Koning  van  Spanje,  en  de 
Overheeden  in  de  Nederlanden  2).  Immers  zy  is  terstont  in 
't  volgende  Jaar  van  1563,  uitgegeven  in  de  Nederduitsche, 
als  mede  in  de  Hoogduitsche  Taaie,  hoedanig  een  afdrük- 
zel,  Trigland  zelf  getuigd  gezien  te  hebben,  en  in  zyn  tyd 
genoegzaam  voor  handen  geweest  te  zyn  3).  Dus  vervalt 
van  zelf  't  geen  de  Historieschryver  der  Remonstranten  zynen 
Leezeren  zoekt  diets  te  maken :  „dat  de  Gereformeerden  in 
„den  Jaare  1566,  nog  geen  byzondere  Belydenis  hebbende, 
„haar  behielpen  met  den  titel  van  de  Augsburgsche  Con- 
cessie, tot  dat  zy  eenen  anderen  zouden  gesmeet  hebben  4)." 

Guido  de  Bres  heeft  in  't  bewerpen  van  deeze  Belydenis 
zig  meerendeels  bedient  van  de  Belydenis  der  Hervormden 
in  Frankryk,  die  in  den  Jaare  1559,  te  Parys  in  de  Voor- 
stad van  Sint  Germain,  in  een  Nationaal  Sinode  der  Gere- 
formeerde Kerke  onder  het  kruis  opgemaakt  en  aangenomen 
is  5).  Na  dat  men  in  een  Kerkvergadering  's  Jaars  te 
voren,  was  overeengekomen,  eene  Geloofsbelydenis  te  ont- 
werpen, „die  ten  getuige  strekte  van  de  overeenstemming 
„der  Kerke  in  de  Leer,  op  dat  niet  eenige  vreemde  gevoelens 
„inkroopen  6)." 

Men  pryze  Guido's  beleid,  dat  hy  zig  voorzigtig  van  de 
Fransche    Confessie    heeft    bedient.    Want    ten   eersten:  De 


1)  Trigland,  Kerk.  Hist.   UI.   Deel,  bl.  144.   Brand,   Hist.  der  Reform.  I. 
Deel,  V.   Boek,  bl.  253. 

2)  Trigland,  Kerk.   Hist.  III.   Deel,  bl.    144. 

3)  Kerk.  Hist,  bl.  144,  145. 

4)  Uitenbogaard,  Kerk.   Hist.   Ut.  Deel,  bl.  150. 

5)  Benoit,    Hist.    der    Gereform.   Kerken  in   Frankryk,  I.  Stuk,  bl.  12. 

6)  Commentarii  de  Statu  Religionis  &  Reipublicx  in  regno  Gallix,  Part^ 
Prim.  pag.  14.  by  Ens,  publik.  Schrift.  Hoofdst.  III.  §  IX.  bl.  86. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  21 

Paltze  Catechismus  was  daar  nog  niet,  zynde  eerst  in 
't  volgende  Jaar  van  1563,  uitgegeven  1).  En  voorts  dreef 
in  Duitschland  de  Augsburgsche  Confessie  boven,  van  welke 
de  Belyderen  der  waare  Leer  in  de  Nederlanden  in  eenige 
punten  verschilden.  Zelf  staat  wel  op  te  merken,  dat  veele 
van  onze  Godsgeleerden  als  Kalvyn,  Zanchius,  Petrus, 
Martyr,  en  Andreas  Hyper us,  van  wien  men  verhaalt,  dat 
zy  de  Augsburgsche  Confessie  onderteekend  hebben,  zulks 
nimmer  gedaan  hebben,  dan  met  hooge  woorden  betuigende, 
dat  dezelve  Belydenis  en  wel  byzonder  den  tienden  Artikel, 
na  de  meening  van  Melanchton,  en  voor  al  na  den  inhoud 
van  den  Bybel,  en  de  meening  des  Geests  regtzinnig  ver- 
staan en  opgevat  moest  worden  2).  Ten  tweeden  :  Behalven 
de  Augsburgsche  Confessie  was  de  Fransche  de  vermaardste, 
en  de  Leer  der  Nederlandsche  Kerk  kwam  met  dezelve 
overeen.  Men  had  ze  in  die  godvrugtige  vergadering  van 
Frankryk  onder  't  kruis,  terwyl  de  houtmyten  en  galgen 
door  de  Stad  gerist  stonden,  met  een  onbezweeken  helden- 
moed, in  de  Voorstad  van  Sint  Germain  ontworpen.  Ten 
derden,  De  gelykformigheid  van  taal  heeft  toe  buiten  twyffel 
veel  geholpen.  Guido  de  Bres  was  een  Waal,  en  een  Predi- 
kant in  de  Walsche  Gemeente.  Ook  zyn  de  Nederduitsche 
uit  de  Walen  voortgekomen ;  althans  de  Walen  waren  in 
dezelve  de  meesten.  Men  vind  om  deeze  reden,  in  de  oudste 
Kerkvergaderingen  doorgaans  meldinge  van  de  Nederlandsche, 
Duitsche,  en  Walsche  Kerken  3).  Voorts  stelt  men  vast, 
dat  de  gemeenschap  van  taaien  en  het  overnemen  van  Be- 
lydenis, de  benaming  van  Reformes  of  Hervormden  op  de 
Nederlandsche  Gemeente,  heeft  doen  overgaan. 

De  overneming  van  onze  Belydenis  uit  de  Fransche  taal, 
gaat  nogtans  zoo  ver  niet,  als  den  Historieschrijver  der 
Remonstranten  opgeeft,  dat  zy  ten  eenemaal  volgt  de  Con- 


1)  H.  Altingii,  Hist.  Eccl.   Palat.  pag.  91.  &  seqq.  §.  L.-LIII. 

2)  J.  Hoornbeek,  Summa  controversiarum,  Lib.  IX   pag.  633 — 635. 

3)  Acta  Synodi  tot   Wezel  1568.  Cap.  III.  §.  2.  by  Ens,  publik.  Schrift 
bl.  267.   Kerkelyk  Handboekje,  bl.  27. 


22  HISTORISCH-BERIGT 


fessie  der  Gereformeerde  Fransche  Kerken ;  en  blotelyk  voor 
een  translaat  of  overzettinge  te  houden  zy,  alleen  in  weinig 
Artikelen,  eenige  andere  manieren  van  spreken  houdende  1). 
Want,  zeer  wel,  zegt  de  Hoogleeraar  Ens  op  dit  stuk :  „die 
„de  moeite  neemt  de  Fransche  by  de  onze  te  vergelyken, 
„zal  bevinden  dat  de  eene  niet  minder  is  dan  een  overzet- 
ting van  de  andere:  Van  de  Fransche  hebbe  ik  twee  oude 
„drukken :  De  ene  in  't  Frans,  uitgegeven  door  Frangois 
„Perrin,  de  andere  in  't  Latyn,  gedrukt  1577,  welke  beide 
,,ik  hebbe  vergeleken  met  de  Nederlandsche,  zo  tegen  de 
„oudste  die  wat  breder  zyn,  als  tegen  het  bekorte  exem- 
plaar, dat  in  gemeen  gebruik  is:  In  welke  vergelyking 
„my  is  gebleken,  dat  niet  alleen  in  weinige  Artikelen, 
„maar  menigmalen  de  spreekmanieren  met  malkanderen 
„geen  de  minste  overeenkomst  hebben ;  dat  de  onze  dik- 
„wils  kort  is,  daar  de  Fransche  breet  is:  en  dat  de  eene 
„zomwylen  wel  twee  of  drie  Artikelen  heeft  over  eene  zaak, 
„daar  de  andere  maar  een  van  heeft.  En  hier  van  komt  liet 
„onderscheid  in  het  getal  der  Artikelen,  hebbende  de  Fran- 
„schen  veertig,  en  Nederlanden  zevenendertig  2)." 

Schoon  Guido  de  Bres  het  eerste  bewerp  van  onze  Bely- 
denis  aan  't  ligt  bragt,  zoo  moet  dit  ontwerp  geenzints 
gehouden  worden  voor  het  werk  van  eenen  man,  neen  maar 
verscheide  mannen  van  aanzien  hebben  hier. aan  met  lof 
gearbeid.  Dus  houd  het  verhaal  van  Hadrianus  Saravia, 
wiens  eige  woorden  wy  hier  invoeren:  Ik  bekenne  eene 
geweest  te  zyn  van  de  eerste  opstellers  dier  Belydenisse, 
gelyk  ook  Herman  Modet;  ik  weet  niet  of  daar  nog  meer 
overig  zyn.  Dezelve  is  geschreven  in  de  Fransche  taal,  van 
Christus  getrouwe  knegt  en  martelaar  Guido  de  Bres.  Maar 
eer  zy  uitgegeven  wierd,  heeft  hy  deselve  aan  de  dienaren 
des  Goddelyken  Woords,  die  hy  heeft  konnen  bekomen, 
mede  gedeelt,  en  stelde  het  aan  hun,  zo  hun  lieden  iets 
mishaagde    te    verbeteren.  Ook  daar  toe  en  af  te  doen.  Zo 


1)  Uitenbogaard,  Kerk.   Hist.  III.  Deel,  bl.  151, 

2)  Ens,  Publ.  Schrift.  Hoofdst.  III.  §.  XI.  bl.  87, 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  28 

dat  zy  niet  moet  gehouden  worden  voor  eenes  mans  werk  1). 
De  eerste  dan  die  de  hand  geslagen  heeft  aan  dit  goude 
kleinood,  is  geweest  Hadrianus  Saravia,  een  geleerd  god- 
vrugtig  man,  en  een  zeer  groot  voorstander  van  de  Her- 
vormde Godsdienst  2).  Toen  hy  de  Belydenis  hielp  opstellen, 
was  hy  Predikant  in  de  Kruiskerken  van  Antwerpen,  Brus- 
sel en  elders,  na  dat  de  gelegentheid  voorkwam.  Naderhand 
is  hy  geweest  Hoogleeraar  in  de  Godgeleerdheid  te  Leiden- 
Hier  in  de  bediening  zynde,  werd  hij  van  andere  misleid 
in  eene  zwaare  muitery,  die  in  den  Jaare  1587,  voorviel, 
ongelukkig  ingewikkelt  3).  Eenige  uit  eenen  goeden  dog 
onvoorzigtigen  yver,  daar  hen  andere  listig  ondermengden, 
maakte  malkanderen  wys,  dat  de  Staaten  van  Holland,  en 
by zonder  de  Leidsche  Heeren,  ongelyk  hadden,  in  den  twist 
die  tusschen  hen  en  den  Graaf  van  Lycester  dagelijks  meer 
en  meer  toenam.  Men  hitste  eikanderen  op  tegen  de  Leidsche 
Regeering.  „Zij  was  't,  dus  hield  hun  klagte,  die  om  zig 
tegens  de  algemeene  Sinode  door  Lycester  in  den  Haag 
beschreven,  te  kanten,  den  Leidschen  Kerkenraad  verbo- 
den hadt  iemand  op  de  byzondere  Synode  te  zenden,  die 
„te  Rotterdam  beroepen  was,  zeggende  dat  dezelve  niet  dan 
„door  de  Staten  kon  beroepen  worden,  daar  wylen  de  Prins 
„van  Oranje  zulks  tweemaal  gedaan  hadt.  Zy  hield  de 
„onzuivere  Leeraars  de  hand  boven  't  hoofd,  onder  welken 
„Hakkius  had  durven  uitslaan,  dat  de  Heeren  van  Leiden 
„na  't  wederstaan  van  den  Spanjaart  en  Franschman,  wel 
„weg  met  den  Engelschman  zouden  weten.  Zij  had  den 
„vermaarden  Donellus  om  zijn  vroomheid,  yver  tot  de  ware 
„Religie  en  tot  den  welstand  deezer  Landen  van  zijn  ampt 
„gestelt.  Saravia  ging  men  ook  met  lode  schoenen  na. 
„Zeker  Jesuit,  genaamt  Assendelft,  liet  men  openlyk  school 


1)  Saraviie,  Epist.  ad  Utenbog.  inter  praest.  Virörum  Epist.  Epist.  '181, 
pag.  '295. 

2)  Brandt,   Hist.  der   Reform.   I.   Deel,  XIV.   Boek,  bl.   744. 

3)  Bor,    XXIII.    Boek,    bl.    93.    [64].    Hooft    XXVII.    Boek,  bl.  1241. 
E.  van  Reid,   Nederl.   Hist.   bl.    133,  '134. 


24  HISTORISCH-BERIGT 


„houden,  en  den  Jesuitischen  Catechismus  leeren.  Daar 
„zond  de  Burgermeester  van  der  Werffzynen  Zoon  ter  schole. 
„Nu  stont  het  zo  geschapen,  dat  alle  de  vereenigde  Pro- 
„vincien  door  haare  twist,  eerlange  d'eene  voor,  d'andere 
„na,  zouden  vallen  onder  :tjok  van  Spanje.  Alle  de  elende 
„sproot  uit  haat  tegen  de  ware  Religie,  tegens  de  Predi- 
„  kanten,  Kerkenraad,  en  uit  kleinagting  voor  de  Koningin 
„van  Engeland,  voor  Lycester,  en  voor  de  Engelschen. 
„Hier  tegen  moest  men  Lycester  herstellen  in  zijn  eerste 
„gezag,  't  welk  hem  by  de  Algemeene  Staaten,  t'  zyner 
„aankomste  was  opgedragen  1)."  De  toeleg  was,  om 
door  middel  van  den  Kapitein  Nikolaas  de  Maulde,  die 
met  zyn  Volk  binnen  Leiden  lag,  zig  meester  te  maken  van 
de  Stad.  Dan  eenige  van  de  Wethouders  en  anderen  in  de 
weeg  zynde,  in  hegtenis  te  nemen,  en  den  Grave  van  Ly- 
chester  in  zijn  eerste  gezag  te  herstellen.  Deeze  aanslag, 
hoewel  niet  zonder  voorweten  van  Lychester  gesmeed,  werdt 
by  tyds  gelukkig  ontdekt.  Cosino  de  Pescarengys,  Overste 
van  een  Regiment  Soldaten.  De  Kapitein  de  Maulde,  en  den 
Ouderling  Jacob  Volkmaar,  wierden  door  Schepenen  der 
Stad  Leiden,  ten  overstaan  van  eenige  gemagtigden  van  de 
Staten  van  Holland,  ter  dood  verwezen,  en  den  zesentwin- 
tigsten van  Wynmaand  met  den  zwaarde  geregt.  Ten  zelven 
dage  werdt  op  naam  van  Prins  Maurits  een  gemeene  ver- 
giffenis afgekondigt  voor  zulken,  die  zig  uit  onnozelheid 
in  dit  stuk  hadden  laten  inwikkelen,  dog  Saravia  en  eenige 
andere  werden  van  deeze  vergiffenis  uitgesloten  2).  Saravia 
zogt  wel  eenigen  tyd  daar  na  zig  voor  den  Hove  van  Hol- 
land te  zuiveren,  voorgevende  dat  hy  onschuldig  was;  dog 
te  vergeefs.  Ook  schreef  hy  verscheide  brieven  aan  de  Klas- 
ses  van  Walcheren,  Dordrecht,  Rotterdam,  Delft,  en  's  Hage, 
klagende  op  't  allerscheipst  over  't  ongelijk  hem  aangedaan, 


1)  Hooft,  XXVII.  Boek,  bl.  1241.  Ontschuldiging  van  Jac  Volkmaar, 
gedrukt  te  Utrecht  by  Jan  Com  1587.  by  Bor,  XXIII.  Boek,  bl.  98— 103. 
[67—71]. 

2)  Bor,  XXIII.  Boek,  bl.  97.  [67].  Reid,  VII.  Bosk,  bl.  134. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  25 

met  verzoek  dat  de  Kerk  hem  de  hand  zou  bieden,  om  in 
zyn  eer  en  bediening  herstelt  te  worden  ;  hoewel  mede  zonder 
gewenschten  uitslag.  Saravia  bleef  om  zyn  geleerdheid  en 
deugdzaamheid  onder  de  Gereformeerden  in  groot  aanzien, 
en  werdt  tot  Hoogleeraar  in  de  Godgeleerdheid  op  de  Aca- 
demie te  Cantelberg  in  Engeland  beroepen,  daar  hy  drie- 
entwintig Jaaren  na  dit  voorval,  in  den  ouderdom  van 
tweëntagtig  Jaaren  van  een  ieder  geagt  en  gepreezen,  op 
den  vyftienden  van  Louwmaand,  des  Jaars  1612,  ontslapen 
is.  Zyn  Huisvrouw  regte  hem  een  graftombe  met  een  loffelyk 
grafschrift,  ter  zyner  eere  op.  Zy  getuigd  daar  in  „dat  hy 
„is  geweest  een  man  in  allerhande  konsten,  zeer  geleert, 
„in  godvrugtigheid,  deugdelykheid,  deftigheid,  en  beleeft- 
„heid,  zeer  uitnemend,  vermaart  door  zyn  Schriften,  vol 
„van  geloof  en  ryk  van  goede  werken   1)." 

By  Saravia  voegt  men  te  regt  Hermannus  Modet,  anders 
de  Stryker,  als  de  tweede,  die  zyn  hand  aan  de  Belydenis 
geslagen  heeft.  Hy  was  geboren  te  Zwolle,  in  't  begin  een 
Monnik,  dog  het  Pausdom  verlaten  hebbende,  predikte  hy 
met  groot  gevaar  het  Evangelie  in  de  Nederlanden  in  't  Jaar 
1545  en  vervolgens  2).  Hy  was  de  eerste  die  in  Vlaanderen 
in  't  openbaar  predikte,  in  't  Jaar  1566  wanneer  eenen 
Jan  van  Wingen  door  de  verbonde  Edelen  aangespoort,  een 
groote  menigte  volks  van  Oudenaarden  en  Rotnaken  op  den 
weg  naar  Grendt  by  een  bragt.  Zeevenduizend  Menschen 
zegt  men  lieten  zig  in  de  eerste  Predikatie  vinden;  dog 
't  is  niet  gelooffelyk,  dat  men  't  regte  getal  door  de  groote 
menigte  heeft  konnen  weten  3).  Hy  is  tot  eenen  hoogen 
ouderdom  geklommen,  en  onthield  zig  in  't  Jaar  1603,  te 
Middelburg  in  Zeeland,  gelyk  uit  de  Opdragt  van  zyn  Boek 
tegen    de    Wederdopers    blykt.    Hy    was  een  groot  yveraar 


1)  Bor,  XXIII.  Boek,  bl.   105.  [72]. 

2)  Brand,   Hist.  der  Ref.  I.  Deel,  IV.   Boek,  bl.  149.  E.  Meiners,  Oostfr. 
Kerkgeseh.  1.   Deel,  VIII.   Hoofdst.   bl.  289. 

3)  Burgund,    Lib     III.    pag.    158,    Hooft,    III.    Boek,    bl.    83,    Brand, 
Hist.  der  Ref.  I   Deel,  VI.  Boek,   bl.  304. 


26  HISTORISCH-BERIGT 


voor  de  GeloofshervormiDg,  dryvende  dat  men  de  Beelden 
zo  wel  uit  het  oog  als  uit  het  hart  behoorde  te  werpen  1). 
Doch  als  men  hem  te  last  leide,  dat  door  zyn  predikingen 
de  Beeldstorming  te  Antwerpen  in  den  Jaare  1566.  ontstaan 
was,  betuigt  hy  in  zekere  brief  van  verandwoording,  korts 
daar  na  uitgegeven,  dat  hy,  nog  de  geheele  Consistorie  van 
Antwerpen  van  deeze  Beeldstorming,  toen  die  een  aanvang 
nam,  zo  weinig  wetenschap  heeft  gehadt,  als  van  de  uure 
zynes  doods.  Wyders  hem  te  last  leggen,  dat  hy  deeze 
beroerte  met  zyn  Preeken  verwekt  hadt :  was  zo  veel  te 
zeggen,  als  Elias  heeft  Israël  met  zyne  Leere  beroert.  Men 
wist  wat  de  Propheet  den  Koning  op  die  belasting  hadt 
geandwoord.  Ook  trooste  hy  zig  met  het  gene  alle  de  Pro- 
pheeten  in  't  wederoprigten  van  den  vervallen  Godsdienst, 
ook  Christus  en  Paulus  wegens  het  prediken  der  Waarheid 
was  wedervaren  2).  Hy  is  een  aanzienlyk  medelit  van  de 
JNationaale  Sinode  geweest,  dewelke  in  den  Jaare  1568. 
binnen  Wezel  onder  't  kruis  gehouden  werdt  3).  Te  Zierik- 
zee  heeft  hy  den  dienst  des  Goddelijken  Woord»  met  lof 
bedient,  en  werdt  van  daar  tot  Hofprediker  van  Prins 
Willem  den  I.  en  eindelyk  in  den  Jaare  1580.  tot  Predikant 
te  Utrecht  beroepen.  Hier  staande,  werdt  hy  in  den  Jaare 
1587.  met  schriftelyke  last  van  de  Kerk  in  den  Lande  van 
Utrecht  naar  Engeland  gezonden,  medebrengende,  dat  hy 
haar  Majesteit  de  Koningin  Elisabeth  zoude  bidden  om 
nadere  omhelziuge  der  gedreigde  en  benauwde  Kerk,  ver- 
meerdering van  hulpe,  en  spoedige  herzendinge  van  Lycester, 
wiens  getrouwheid,  (zo  sprak  men  in  deezen  tyd)  voorzigtig- 
heid,  en  heilige  yver  alle  beminnaren  van  Gods  eer,  en 
't  welvaren  hunnes  Vaderlands  airede  gebleken  was.  Zyn 
brief  was  by  de  Predikanten  Nicolaas  Sopingius,  Wernerus 


h   Hoi-,  II.  Boek,  bl.  83.  [59]. 

2)  Uit  zyn  Apologie,  gedrukt   1567,    bl.  62.    by   Brand,    Hist.  dei    Ref. 
].  Deel,  VU.  Boek,  bl.  347,  348. 

3)  ïrigland,  Kerk.  Hist.    III   Deel,   bl.  161. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  27 

Helmichius,  en  Johannes  Uitenbogaart  ondertekent  1). 

In    de  beroerte  van  deezen  tyd,  daar  by  zig  te  ver  hadt 
ingewikkelt,    vertrok    hy    in    't    heimelyk  over  Amsterdam 
na  Embden  2).  't  Berouwde  hem,  dat  zyn  yver  hem  te  ver 
buiten    't  spoor  gedreven  hadt.  Hier  over  verzoende  hy  zig 
voor    den    Embder  Kerkenraad,  met  de  Kerk  van   Utrecht, 
op    den    zestienden    van    Oogstmaand,    des    Jaars   1591.  op 
deezen    voet:    belydende    dat  hy   „hoewel  uit  eenen  goeden 
„yver  en  uit  eene  goede  meeninge,  zig  zommige  zaken  on- 
„derwonden  had,  meer  dan  zyn  ampt  ende  stigting   van  de 
„Kerk    mede    bragten    en  hem  betaamde:  dat  hy  mede  uit 
„menschelyke  zwakheid  en  onbedagtzaamheid  zig  in  zommige 
„dingen  anders  gedragen  hadt,  als  de  Christelyke  liefde  en 
„het  welvaren  van  de  Kerke  vereischte:  waar  uit  tot  zyne 
„grote  droefheid,  hoewel  buiten  zyne  meeninge,  eene  grote 
„ergernisse  en  zwarigheid    voor    de  Kerk   \an  Utrecht  ont- 
staan   is:    En    dat    hy   daar  over  eene  grote  droefheid  en 
„hartelyk  leedwezen  hadde:  Biddende  dat  de  gene  die  hier 
„door    van    wegen    zyn    Persoon  bedroeft,  ontstigt  of  bena- 
deelt   mogten    zyn.    hem    zulks  ten  goeden  te  houden,  en 
„'t  zelve  de  algemeene  Menschelyke  zwakheid  toeschryvende. 
„door  't  vier  der  liefde  te  willen  verteeren.  Gelyk  hy  God 
„den    Heere    uit   grond  zyns  harten  badt,  en  altoos  bidden 
„zou,  dat  hy  de  bedroefde  Kerke  te  Utrecht  genadig  wilde 
„oprigten  3)."  Zedert  dien  tyd  schynt  hy  gebruikt  geweest 
te    zyn    in    Duitschland,    te  Keulen,  te  Munster,  en  elders 
tot  geheime  diensten  van  den  Staat.  Tot  dien  einde  schreeft 
hy  aan  den   Beer  van  Oldenbarneveld,  en  den  Burgemeester 
Reinier  van  Kant  te  Amsterdam,  veranderende  in  de  onder- 
teekening    der    Brieven,    om    de    zaken    bedekt   te  houden, 
zynen  naam  in  Hendrik  van  Bentheim  4).   Altoos  heeft  hy 


4)     Bor,  XXII.  Boek,  bl.  861—863.  [78]. 

2)     Trigland,  Kerk.  Hist.  III.   Deel,  bl.  344.  Uitenbogaard,  Kerk.  Hist. 
III.  Deel,  bl.  268. 

3.     Meiners,   Oostfr.   Kerk.   Hist.   I.   Deel,  VIII.   Hoofdst.  bl.  291. 
4)     Bor,  XXII.  Boek,  bl.  839.  [113]   Uitenb.  bl.  268. 


28  HISTORISCH-BERIGT 


veel  benyders  en  lasteraars  gehad,  die  hem  zelfs  na  zyn 
dood  niet  ontbroken  hebben.  Doch  by  alle  weimenenden 
staat  zyn  gedagtenis  op  hogen  prys,  als  een  man  wiens 
menigvuldige  travalien,  lankduurige  diensten  aan  Kerk  en 
Vaderland,  met  allerlei  levensgevaar  en  groot  verlies  van 
zyne  Goederen,  aan  al  de  Waereld  kennelyk  zyn  1). 

Buiten  zig  zelve  en  deeze  Modet  noemt  Saravia  geenen 
anderen  in  z}rn  Brief,  doch  geeft  niet  duister  te  ken- 
nen, dat  verscheide  anderen  de  handen  aan  dit  werk 
geslagen  hebben,  zeggende  niet  te  weten  of  daar  meer 
overig  zyn,  want  vyftig  Jaaren  waren  reets  verlopen  zedert 
het  maken  van  deeze  Belydenis,  en  den  tyd  in  welke  hy 
aan  Uitenbogaard  schreef.  Dus  kan  het  niemand  vreemd 
dunken,  dat  hy  na  zo  veel  Jaaren  in  Engeland  geweest  te 
zyn,  getuigde  niet  te  weten  of  zy  alle  dood  of  levendig 
waren.  Dies  wy  onder  deeze,  vry moedig  mogen  tellen  Go- 
defridus  van  Wingen,  die  van  de  Embder  Kerk  tot  opbou- 
wing van  de  eerstgestigte,  Vlaamsche  Gemeentens,  afgezon- 
den werdt  2).  De  Embder  Kerk  is  doch  al  vroeg  eene  moeder 
van  veele  andere  Kerken  geweest,  welke  zy  met  raad  en 
daad  heeft  bygestaan.  Hadde  men  Leeraren  van  noden,  men 
begeerde  dezelve  van  de  Oostvriesche  Kerke,  en  die  ver- 
schaften ze.  Wilde  men  in  de  gevallen  bestiering  hebben, 
men  haalde  en  ontfing  ze  van  daar.  Reezen  'er  twisten  op 
die  van  Embden  en  Oostfriesland  leiden  dezelve  neer.  Was 
'er  geen  gelegentheid  tot  een  Kerkelyke  byeenkomst  in  de 
Nederlanden,  te  Embden  geschiede  zulks  veilig.  Werden  de 
Geloofsgenooten  om  den  Godsdienst  verdreeven,  Embden 
was  een  toevlugt  der  verdrukten.  Tot  een  staal  hier  van 
verstrekt  de  gedagtenis  van  groote  vriendelijkheid,  waar  mede 
Johannes  a  Lasco,  en  de  overige  vlugtelingen  die  na  den 
dood  van  Koning  Eduard  de  VI.  uit  Engeland  moesten 
vertrekken,    en    na    veel    omzwervings    te   Embden  op  den 

1)  Bor,  XXII.  Boek,  bl.  840.  [443]. 

2)  Brand,  Hist.  der  Reform.  I.  Doel,  V.  Boek,  bl.  253.  Trigland,  Kerk. 
Hist  III.  Deel,  bl.   145. 


DER    GELOOFSBELYDENIS  29 


vierden  van  Wintermaand  des  Jaars  1553.  ontvangen  wier- 
den 1).  En  niet  min  de  pryswaardige  liefde  waar  mede  zy, 
de  Religie-ballingen,  die  zedert  het  Jaar  1565.  als  de  ver- 
drukking om  de  Geloofshervorming  in  de  Nederlanden  toe- 
nam, tot  haar  den  wijk  namen,  dagelyks  bejeegenden  2). 
Men  leest  dan  niet  te  onregt  boven  de  Boltenpoort :  Heere 
bewaar  de  Herberg  uwer  Gemeinte.  En  boven  de  Oostdeur 
van  de  groote  Kerk  een  Schip  in  een  Zerksteen  afgebeeld, 
met  dit  bovenschrift:  't  Scheepken  Christi.  En  rontsom  't  zelve 
te  leezen. 

Gods  Kerk  vervolgt  en  verdreven, 
Heeft  God  hier  troost  gegeven  3). 

Wie  meer  aan  deeze  Belydenis  gearbeid  hebben,  is  door 
verloop  van  tyden  en  gebrek  van  aanteekening,  voor  ons  ver- 
duistert gebleeven.  Dog  't  verhaal  van  Uitenbogaard,  dat 
Franciscus  Junius  nog  jong  zynde,  meest  tot  het  schryven 
van  deeze  Belydenis  in  't  Fransch  of  Walsch  gebruikt  zy, 
kan  geen  steek  houden  4),  om  dat  de  Belydenis  is  opge- 
stelt  in  den  Jaare  1562.  toen  Junius  een  jongeling  zynde 
van  omtrent  zeeven  tien  Jaaren,  te  Geneve  op  de  Hooge 
Schoole  was,  van  waar  hy  na  Antwerpen  geroepen  zynde, 
daar  eerst  gekomen  is,  toen  de  Yloot  uitliep  om  de  Prinses 
van  Portugal,  Bruid  van  Alexander  Farnese,  herwaarts  over 
te  halen  5).  Uitenbogaard  zal  buiten  twyfel  in  't  hoofd 
gelegen  hebben,  een  verhaal  van  Junius  aan  hem  gedaan, 
wegens  het  bekorten  van  deeze  Belydenis,  dat  in  de  Kerk- 
vergadering van  Antwerpen  in  den  Jaare  1566.  eerst  ge- 
schied is.     't  Schynt  ook  dat  de  man  geen  geheugen  heeft 

1)  Biblioth.  Brem.  Cl.  VI.  Fase.  I.  pag.  1-24, 125.  Meiners,  Oostf.  Hist. 
II.  Deel,  XVI.  Hoofd.  bl.  327. 

2)  Pers,  ontstelde  Leeuw,  bl.  118. 

3)  Meiners,   Oostf.  Kerkh.  II.  Deel,  XXI.  Hoofd.  bl.  411,  412. 

4)  Uitenbogaart,  Kerk.  Hist,  III.  Deel,  bl.  152. 

5)  Vita  Francisci  Junii,  ab  ipso  conseripta,  Operibus  praefixi,  pag. 
10,  16.  Meteren,  II.  Boek,  bl.  40. 


30  HISTOR1SCH-BERIGT 


gehad  of  heeft  willen  hebben,  van  de  tyd  der  opstelling 
der  Belydenis,  alzo  hy  anders  niet  zou  hebben  bestaan  te 
zeggen,  dat  de  Gereformeerden  voor  den  Jaare  1566.  geen 
byzondere  Confessie  hadden,  maar  zig  behielpen  met  den 
titel  van  Augsburgsche  Confessie,  tot  dat  zy  eenen  anderen 
gesmeet  zouden  hebben  1 ).  Voorts  staat  ons  aan  te  merken, 
dat  deeze  Belydenis  niet  te  voorsohyn  kwam,  dan  met 
voorweeten  en  goedkeuring  van  veele  andere  vermaarde  en 
godzalige  mannen,  die  in  deezen  tyd  zo  binnen  als  buiten 
's  Lands,  de  Waarheid  des  Evangeliums  verkondigt,  en  tot 
bevestiging  van  anderen  in  het  Geloove  met  hun  bloed  ver- 
zeegelt  hebben.  Van  deeze  was  geenzints  de  minste  Chris- 
toffel  Fabricius,  een  Karmeliter  Monnik  van  Brugge,  die, 
na  dat  hy  de  verbeeterde  Leer  met  veel  getrouwheid  alomme 
gepredikt  hadt,  binnen  Antwerpen  den  vierden  van  Wyn- 
maand  des  Jaars  1564,  levendig  verbrand  werdt,  draagende 
het  kruis  van  zyn  verdrukking  met  een  onbegrypelyke 
kloekmoedigheid,  zagtmoedigheid,  gelatenheid  en  gerust- 
heid 2).  Naast  bem  plaatst  men  te  regt  Kornelis  Kooltuin 
Priester  van  Alkmaar,  die,  na  dat  hem  God  de  oogen  ge- 
opent  hadde,  het  eeuwig  Evangelie  eerst  te  Alkmaar,  daar 
na  te  Enkhuizen  en  elders  in  Noordholland,  met  vrugt 
verkondigde,  tot  dat  hy  genoodzaakt  werdt  ter  behoudenisse 
van  zyn  leven,  de  wyk  na  Embden  te  neemen  3),  alwaar 
hy  op  den  negenden  van  Hooimaand  des  Jaars  1559,  tot 
Predikant  bevestigt  zynde.  zedert  dien  tyd,  de  Kerk  met 
veel  vlyt  en  getrouwheid  heeft  bedient,  zynde  op  den  veer- 
tienden van  Wynmaand  des  Jaars  1567,  gerustelyk  in  den 
Heere  ontslapen  4).  Buiten  welke  beide,  andere  vermaarde 
mannen    in   Gods  Kerk  bekent  staan  te  weten:  Petrus  Da- 


1)  Uitenbogaart,  Kerk.   Hist.  III.   Deel,  bl.    1 50. 

2)  Hist.  der  Mart.  bl.  399.  Brand,   Hist.  der  Reform.  1.  Deel,  V.  Boek, 
bl.  262. 

3)  Brand,  Hist.  der  Reform.  I.   Deel,  IV.   Boek,  bl.   219—224. 

4)  Meiners,    Oostfr.    Kerkgesch.   I.   Deel,  XIX.  Hoofdst.  bl.  539,  360. 
Brand,  I.  Deel,  IV.   Boek,  bl.  220.  226.  334. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  31 

thenus,  en  Kapper  van  der  Heiden,  toen  Bedienaars  des 
Goddelycken  Woords  te  Frankendaal,  Vallerandus  Pollanus 
te  Frankfort,  Johannes  Taffin  en  Petrus  Colonius  te  Metz, 
Nicolaus  Gallasius  en  Petrus  Alexander,  eertyts  Biegtvader 
en  Hofprediker  van  Maria  van  Oostenryk,  Koninginne  We- 
duwe van  Hongaryen,  en  Landvoogdesse  in  de  Nederlanden, 
Predikanten  te  Londen  ;  Greorgius  Witbotius,  Nicolaus  Ca- 
ranoaus,  en  andere  meer   1) 

Dus  mag  onze  Belydenis,  als  zijnde  een  werk  van  zo  veel 
beroemde  mannen,  getoetst  en  goetgekeurt,  dan  wel  ge- 
houden worden  voor  een  Schrift  van  dezelve  kragt,  als  of 
het  na  de  gelegentheid  van  dien  tijd  in  een  algemeene  Kerk- 
vergadering overgegeven  en  bevestigt  ware.  Immers  zo  dra 
deeze  Belydenis  aan  't  ligt  kwam,  heeft  de  Kruiskerk  in  de 
Nederlanden,  dezelve  met  een  Brief  den  Koning  van  Spanje 
aangeboden  2).  Dus  volgden  zy  in  deezen  't  voorbeeld  der 
Kerkdienaren  in  Frankryk,  die,  wanneer  haare  Belydenis 
in  de  Fransche  taal  allereerst  aan  't  ligt  kwam,  den  moed 
hadden,  dezelve  in  den  Jaare  1560.  aan  Franciscus  de  IL 
en  wegens  deszelfs  dood,  den  veertienden  van  Wintermaand 
voorvallende,  op  nieuws  aan  Karel  de  IX.  den  agsten  van 
Herfstmaand  des  volgenden  Jaars,  door  Theodorus  Beza,  over 
te  leeveren :  by  gelegentheid  van  eenen  zaamenspraak  tus- 
schen  de  Onroomschen  en  Roomschen,  in  tegenwoordigheid 
des  Konings,  de  Koninginne  Moeder,  de  Koning  van  Na- 
varre,  en  de  grooten  des  Ryks,  te  Poissu  gehouden  3), 
wanneer  Beza  zyn  rede  met  zo  veel  beleids  en  deftigheids 
voerde,    dat    de    Kardinaal    van    Lotharingen,    na    het  ein- 


1)  Trigland,  Kerk.   Hist.  III.   Deel,   bl.   145. 

2)  Acta  Syn.  Nat.  te  Dordrecht  1578.  Art.  53.  by  Bor,  I.  Deel  XII  Boek, 
bl.  984.  Zommige  stellen,  dat  de  uitgave  mitsgaders  de  aanbieding  van  de  Be- 
lydenis aan  den  Koning  van  Spaanje,  eerst  geschied  is  in  of  omtrpnt  den 
Jaare  1566.  Men  leeze  Bor,  I.  Boek,  bl.  43.  [31]  Hooft,  II.  Boek,  bl.  71. 
Weesenb.  bl    54. 

3)  Act.  Syn.  te  Wezel  1568.  gehouden,  Cap.  II.  Art.  8.  Zie  Kerk. 
Handboekje,  bl.  14.   Benoit,   Hist.  der  Geref.  in  Frankf.  I.  Deel,  bl.  12. 


32  HISTORISCH-  BERIGT. 


digen  van  dit  gesprek,  tot  zyn  vertrouwelingen  in  deezer 
voegen  losberste :  Ik  voor  myn  Persoon  wenschte  wel 
dat  deeze  stom,  of  dat  wy  allen  doof  geweest  waaren  1). 
De  brief  van  de  Nederlandsen  e  Kerk,  aan  den  Koning  van 
Spanje,  behelsd  voornamentlyk :  Een  betuiging  voor  God  en 
zyne  Engelen,  dat  zy  geen  oproer  in  den  zin  hadden,  en 
niet  anders  begeerden,  dan  onder  de  gehoorzaamheid  van 
de  Overheeden  in  zuiverheid  der  Conscientie  te  leeven,  God 
te  dienen,  en  zig  naar  zyn  Woord  en  heilige  Gebooden  te 
reformeeren.  Dat  niemand  onder  hen  nooit  had  geweigert 
de  schatting  te  geeven  of  tol  hem  opgeleit ;  dat  ze  nooit 
op  wapendragt,  of  raadslag  tegen  hunne  Overheeden  waaren 
bevonden.  De  banningen,  gevangenissen,  pynbanken,  bal- 
lingschappen, pyningen  en  andere  ontelbaare  verdrukkingen 
bewyzen  wel,  zeiden  ze,  dat  onze  begeerte  en  gezintheid 
niet  vleeschelyk  is,  dewyl  wy  zonder  deeze  Leere  voor  te 
staan,  en  te  beweeren  veel  gemakkelyker  konden  leeven  in 
deeze  waereld.  Maar  hebbende  de  vreeze  Gods  voor  oogen, 
verschrikt  van  het  dreigement  Chiïsti  die  elders  zegt,  dat 
hy  ons  zal  verloochenen  voor  God  zynen  Vader,  zo  wy  hem 
voor  de  Menschen  verloochenen,  bieden  wy  de  rugge  den 
slagen,  de  tonge  den  messen,  de  mond  den  breidelstokken, 
ende  het  gantsche  lyf  ten  vuure  :  weetende,  dat  wie  Christus 
volgen  wil,  zyn  kruis  opneemen  en  hem  zelven  verlooche- 
nen moet.  Zy  verzeekeren  den  Koning,  dat  in  de  Neder- 
landen meer  dan  honderd  duizend  Mannen  waaren  behalven 
de  Vrouwen,  houdende  en  volgende  de  Religie,  van  welke 
zy  hem  nu  de  Belydenis  o verlee verden.  Ook  verzogten  zy 
zyn  Majesteit,  dat  hy  hen  wilde  oordeelen,  naar  de  Ge- 
loofsbelydenis  die  zy  hem  aanboden.  Daar  door  hoopten 
zy,  zou  hy  bekennen,  dat  men  hen  te  onregt  scheurmakers 
en  Ketters  noemden,  dewyl  zy  beleeden  niet  alleen  de  voor- 
naamste punten  des  Christelyken  Geloofs,  begreepen  in  het 
Symbolum,  en  gemeen  Geloove,  maar  de  gantsche  Leeringe 


I)  .1.   L.  Gottefried,  Hist,  Kron.   II.   Deel,  I.  Boek,   bl.   1777. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  33 

door  Jesus  Christus  geopenbaart,  tot  onzen  leeven,  Regt- 
vaerdigheid  en  Zaligheid ;  verkondigt  door  de  Euangelisten 
en  Apostelen ;  verzegelt  door  het  bloed  van  zo  veel  Mar  te- 
aren,  zuiverlyk  en  geheel  bewaart  in  de  eerste  Kerken, 
tot  dat  ze  door  de  onwetenheid,  geld  en  eergierigheid  der 
Predikanten,  door  menschelyke  vonden  en  instellingen  be- 
dorven waare.  Eindelyk  besluiten  zy  met  deeze  woorden, 
het  behoort  u  toe,  genadigste  Heere,  kennisse  deezer  zaaken 
te  hebben,  om  u  tegens  de  dwalingen  te  stellen,  hoe  ver- 
wortelt  dat  zij  door  lankheid  des  tyds  ook  zyn :  Ende  te 
beschermen  de  onnoozelheid  der  geene,  die  tot  nog  toe  in 
het  regt  meer  verdrukt  dan  verhoort  zyn  geweest  1).  Agter 
de  Belydenis  was  gevoegt  een  vertoog  aan  de  Overheeden 
van  de  Nederlanden,  daar  de  vertooners  onderen  anderen  in 
zeiden,  dat  zy  den  Koning  hadden  gebeeden,  van  hunne 
zaaken  te  oordeelen,  niet  naar  't  overbrengen  der  aanklag- 
ten  hunner  tegenpartyen,  maar  na  hunne  Belydenissen.  Dit 
begeerden  zy  ook  van  hun,  als  zyne  Stadhouders,  hen 
biddende  een  weinig  op  te  houden  van  hunnen  verstande- 
loozen  wreeden  yver,  en  niet  langer  te  willen  zyn  Execu- 
teurs en  bedienaars  van  de  censuren,  agting  en  meining 
der  Monniken,  Papen,  Beneficianten,  Scholastyken  en  Doc- 
tooren,  dien  het  voornaamste  onderscheid  aangaat  in  dezelve 
zaaken,  en  der  dwalingen  daar  geschil  om  is.  Voorders  be- 
tuigden zy :  Wij  danken  God,  dat  onze  vyanden  zelfs  ge- 
dwongen worden,  eenige  getuigenisse  onzer  manierlykheid, 
vromigheid,  en  lydzaamheid  te  geven,  alzo  dat  hun  gemeen 
zeggen  is :  Hy  zweert  niet,  nog  drinkt  niet  dronken :  Hy 
is  van  de  nieuwe  Secte.  En  niettegenstaande  deeze  getui- 
genisse der  eerbaarheid,  wordt  nogtans  geen  maniere  van 
straffinge  vergeeten,  om  ons  te  pynigen.  Ten  laatsten  ein- 
digden zy  met  deeze  woorden :  Begint  dan,  ö  Heeren, 
begint  dan  onze  zaaken  in  handen  te  neemen,  en  te  onder- 
zoeken,  van   onzer   onnozelheid,   die   door    het   bedrog,    las- 

4)  Zie  de  Brief,  gedeeltelyk  by  Bor,  I.   Boek,  bl.  43.  [31].  en  geheel  by 
Trigland,  III.  Deel,  bl.  146—148. 

3 


34  HISTORISCH-BERIGT. 


teringen,  en  't  geweld  onzer  tegenpartye  is  onderdrukt 
geweest:  op  dat  de  Heere,  die  't  leven  zyner  dienaren 
dierbaar  en  waardig  agt,  zijn  gramschap  over  u  niet  uit- 
strekke.  En  veragt  het  weenen  en  zugten  zo  veeier  on- 
nozelen  niet,  op  dat  God  u  in  uwe  gebeeden  verhoore,  u 
in  uwe  arapten  en  heerschappyen  Zeegene,  ende  u  in  al 
dat  gy  doen  zult,  voorspoedig  maake  1). 

Gezegent  zy  dit  treffelyk  werk,  met  welk  onze  Vaderen 
derfden  komen  onder  het  oog  van  Koningen  en  Vorsten ! 
Gezegend  zy  de  Leer,  daar  zo  veel  stryds  om  gestreeden, 
zo  veel  bloeds  om  vergooten  is.  Onze  Kerk  ontbreeken 
nogtans  geen  vyanden,  die  de  Belydenis,  en  die  ze  houden 
als  een  staf  van  lieffelykheid  en  eendragt,  met  grammen 
zin  bestryden.  Men  wryft  onze  Leeraaren  aan,  dat  ze  van 
het  zuurdeessem  des  Pausdoms  nog  niet  gezuivert  zyn,  om 
dat  ze  de  Belydenis  als  een  Formulier  van  eendragt  in  de 
Kerk  en  op  den  Preekstoel  brengen  2).  Voorts  zegt  men, 
dat  'er  veelerlei  woorden,  spreekwijzen  en  zaaken  in  de 
Belydenis  voorkomen,  die  niet  Schriftuurlyk  zyn,  nog  met 
den  zin  en  meening  des  Geests,  in  de  Schrift  vervat,  over- 
eenkomen, en  daarom  aanstootelyk  ende  ergerlyk  zyn  3). 
Ook  derft  men  uitslaan,  dat  deeze  Belydenis  geenzints  met 
voorweeten  of  overzigt  van  een  Sinode  of  algemeene  Kerk- 
vergadering der  Nederlandsche  Kerken  is  aan  't  licht  ge- 
komen ;  veel  min  met  last  en  goedkeuring  om  te  dienen 
als  een  formulier  van  eendragt  in  onze  Kerk  4).  't  Komt 
met  ons  oogmerk  niet  overeen,  op  de  tegenwerpingen  dei- 
genen  die  onze  Belydenis  gram  zyn,  breedvoerig  te  ant- 
woorden. Andere  van  Gods  knegten,  hebben  dit  met  lof 
voor  ons  gedaan,  na  welkers  Schriften  wy  den  leezer  ver- 
zenden   5).    Alleenlyk  staat  ons  op  te  merken  dat  het  ver- 


1)  Bor,  1.  Boek,  bl.   50.   [36]. 

1)  Uitenbogaard,  Kerk.  Hist.  III.   Deel,   bl.  '216. 

3)  Uitenbogaard,  III.   Deel,  bl.  367.  &  seqq. 

4)  Uitenbogaard,  III.   Deel,  bl.  151. 

5)  Trigland,  Kerk.   Mist.  III.   Deel,  bl.  145,   146,  192,  373,  <miz. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  35 

volg  van  de  Historie,  onze  Leezeren  zal  doen  zien,  dat  de 
Belydenis  en  de  Leer  der  Waarheid  daar  in  vervat,  van  de 
vroegste  tyden  af  in  Staat  en  Kerkvergaderingen  van  ons 
Vaderland  aangenomen  en  bekragtigt  is. 

Wanneer  de  Geloofsdwang,  waar  van  wy  te  vooren  ge- 
sproken hebben,  zo  geweldig  in  de  Nederlanden  toenam, 
dat  de  klagten  algemeen  werden,  zonder  door  al  het  klagen 
tot  eenige  verligting  of  verzagting  van  's  Konings  strenge 
Plakaaten  te  geraaken,  sloegen  de  voornaamste  Edelen, 
bewogen  met  den  erbarmelyken  staat  des  Volks,  de  handen 
in  een,  om  een  middel  te  vinden,  waar  door  zy  den  over- 
last en  't  geweld  van  de  Geloofsdwang  meenden  te  zullen 
stuiten.  Zy  kwamen  twintig  in  getal,  op  den  tweeden  van 
Slagtmaand,  des  Jaars  1565.  daags  voor  de  Bruiloft  des 
Prinsen  van  Parma,  Trouwende  met  Maria  van  Portugal, 
ten  huize  van  Floris  van  Palland  Grave  van  Kuilenburg, 
staande  binnen  Brussel  op  de  Paardenmarkt,  by  een.  Hier 
voerde  Franciscus  Junius  toen  Leeraar  in  de  Kruisgemeente 
te  Antwerpen,  uit  wien  wy  dit  verhaalen,  voor  hen,  een 
heilige  Reede.  De  Preek  geëindigt  zynde,  begon  men  in 
zyn  tegenwoordigheid  raad  te  slaan  over  's  Konings  Plakaat 
op  't  stuk  der  Inquisitie,  en  werdt  eenparig  goetgevonden 
de  Protestantschen  Vorsten  van  Duitschland  tot  eenig  ver- 
bond te  nodigen,  om  de  Nederlanden  van  de  Geloofsdwang 
te  verlossen.  Na  twee  dagen  vond  men  geraden  met  geene 
anderen  dan  met  Duitsche  Vorsten,  dit  verbond  te  slaan : 
En  den  sesden  stelde  men  vast  ook  een  Inlandsch  verbond 
aan  te  gaan  in  de  Nederlandsche  Landschappen,  en  dat  men 
aan  een  of  twee  Personen  in  elk  Landschap  beval,  dat  zy 
andere  Edelen  tot  het  gemeen  verbond  zouden  nodigen  1). 
Dit  verbond,  by  de  Gemeinte  onder  den  naam  van  com- 
promis bekent,  behelsde:  „Dat  een  hoop  vreemdelingen, 
„vermaalende  hun  staatzugt  en  gierigheid,  met  de  verwe 
„van  iever  voor  't  Roomsch  geloof,  en  zoekende  zig  te  ver- 

1)     Vita  Junii  ab  ipfo  eonser.   pag.  15.  &  Manuscript  Junii  by  Brand, 
Hist.  der  Reform.  I.   Deel,  bl.  289.  en  in  de  Byvoegs.  bl.  53. 


36  HISTORISCH-BERIGT 


„gulden  met  het  bloed  der  landzaten,  den  Koning  door 
„geblankette  redenen  tegen  zyn  eet  misleid  hadden,  tot  het 
„verzwaren  der  gestrenge  Plakaaten,  en  het  geweldig  in- 
„  voeren  der  Inquisitie,  zo  strydig  tegen  alle  Geestelyke  en 
„Waereldlyke  Regten  en  loffelyke  Voorregten  deezer  Landen, 
„als  niet  min  schadelyk  voor  't  gezag  des  Konings,  den 
„bloei  des  Koophandels,  en  de  bewaring  van  de  rust  en 
„vrede  in  deeze  Landen.  Dat  zy  van  dit  alles  goed  berigt 
„ontfangen  hebbende,  niet  hadden  mogen  nalaten  te  waken 
„tegen  deeze  zwarigheeden,  en  ten  dien  einde  een  heilig 
„verbond  te  sluiten,  waarby  zy  zig  met  eede  aan  malkan- 
„deren  verbonden,  het  invoeren  der  Inquisitie  uit  al  hun 
„vermogen  te  zullen  beletten  ;  betuigende  met  hooge  woorden, 
„in  dit  alles  niets  voor  te  hebben,  dan  de  eere  Gods,  en 
„den  dienst  des  Konings,  of  het  welvaren  des  Lands. 
„Verders  beloofden  zy  eikanderen  als  Broeders  en  Bond- 
„genooten  by  te  staan,  indien  iemand  hunner  uit  hoofde 
„van  de  Inquisitie  of  Plakaaten,  eenig  leed  overkwam,  en 
„baden  God,  dat  hy  hun  verbond  en  voornemen  tot  eere 
„zyner  Naam,  tot  dienst  des  Konings,  tot  vrede  en  welvaard 
„deezer  Landen,  en  tot  hunner  Zielen  Zaligheid  wilde  doen 
„gedyen   1)." 

Dit  verbond  der  Edelen  nu  ontworpen,  werdt  door  ge- 
magtigde  alom  vertoont  en  door  veele  getekent,  welks  getal 
ellengskens  tot  omtrent  vierhondert  aanwies.  Ook  besloten 
zy,  na  veele  byeenkomsten  van  tyd  tot  tyd  gehouden  te 
hebben,  een  verzoekschrift  in  te  leeveren,  welk  zedert  veel 
gerugt  gemaakt  heeft. 

Omtrent  den  aanvang  van  Grasmaand  des  volgende  Jaars 
1566.  vervoegden  zig  de  verbonden  Edelen  d'een  na  den 
anderen,  te  Brussel.  Hendrik  Heer  van  Brederoode.  de 
voornaamste  aanleider  der  verbonden'  Edelen,  deed  op  den 
derden  zyne  intreede  te  Brussel,  vergezelschapt  met  wel  twee- 
hondert    Mannen    te    Paarde.     Korts    na    hem  kwam  Graaf 


1)     Zie   Hooft,  II.   Boek,  bl.  71,  72.   Bor,  II.   Boek,  bl.  53.  [38]. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  37 

Lodewyk  van  Nassauw,  de  broeder  des  Prinsen  van  Oranje, 
insgelyks  met  een  groot  getal  Edelmannen ;  de  Graave  van 
den  Berg  en  Kuilenberg  kwamen  wat  later  1).  Hier  was  't 
dat  Brederoode  hen  al  te  zamen  byeen  geroepen  hebbende, 
nogmaals  de  schrikkelykheid  der  Inquisitie  met  haar  Land- 
verderffelyk  gevolg,  op  't  levendigst  voor  oogen  stelde,  hen 
met  een  vermanende  't  verbond  dat  zy  uit  nood  hadden 
aangegaan,  getrouwelyk  te  handhaven,  daar  elk  om 
't  zeerst  op  uitriep.  Hy  zal  voor  een  verrader  gehouden 
worden,  die  in  gebreken  blyft  2). 

Op  den  vyfden  gehoor  verzogt  en  verkregen  hebbende,  trad 
deeze  sleep  van  Edelen  die  in  getale  tusschen  de  drie  en 
vierhondert  sterkt  waaren,  in  gelederen  van  vieren  met  eene 
statelyke  deftigheid  ten  Hove,  voorgegaan  door  den  Heer 
van  Brederoode,  en  de  Graave  Lodewyk  van  Nassauw.  Tot 
de  Landvoogdesse,  die  van  de  aanzienlykste  Heeren  verzelt 
was,  genadert  zynde,  voegde  zig  Brederoode  met  eene  eer- 
biedige buiging  voorwaarts,  en  reikte  na  een  sierlyke  Aan- 
spraak tot  de  Landvoogdesse,  uit  aller  naam  't  verzoekschrift 
over,  waar  in  ze  hunne  trouwe  voor  den  Koning  betuigden, 
biddende  by  zyne  Majesteit  te  weeg  te  brengen,  de  schor- 
zinge  der  Inquisitie,  en  verzagting  der  Plakaaten  tegen  den 
Godsdienst  3).  't  Bescheid,  welk  de  Landvoogdesse  op  dit 
verzoekschrift  gaf,  behelsde  dat  zy  zeer  geneegen  was  een 
bezending  aan  den  Koning  tot  verzagting  der  Plakaaten  te 
doen,  en  onder  tusschen  de  Inquisiteur  en  Amptluiden  van 
't  Geregt  wilde  aanschryven,  dat  zy  zig  in  't  oeffenen  van 
hun  gezag  met  alle  bescheidentheid  zouden  hebben  te  ge- 
dragen. d'Edelen  met  dit  bescheid  maar  matelijk  te  vreeden 
zynde,  hielden  sterk  aan  om  eene  klaarder  toezegging.  Dus 


1)  Strada,    de  Bello  Belg.   Dec.  I.  Lib.  V.  pag.  pag.  182.  Meteren  II. 
Boek,  bl.  41.   Bor,  11.  Boek,  bl.  58.   [41]. 

2)  Strada,    Dec.    I.    Lib.    V.    pag.  183.  Brand,  Hist.   der  Ref.  I.  Deel, 
VI.  Boek,  bl.  294. 

3)  Bor,    II.    Boek,    bl.    58.    [41].    Strada,  de  Bello  Belg.  Lib.  V    pag. 
184.  &  seqq. 


38  HIST0R1SCH-BERIGT 


wierd  hun,  want  men  vreesde  deeze  Edelen  onvergenoegt 
te  laaten  scheiden,  van  eenige  Heeren  door  last  of  ten 
minsten  door  toelating,  van  de  Landvoogde  belooft,  dat 
men  voortaan  tegens  niemand  in  't  stuk  van  Godsdienst 
zou  aangaan,  tot  dat  zyn  Majesteit  ten  overstaan  van 
's  Lands  Staaten  andere  orde  zou  hebben  gestelt  1). 

Daar  op  schikten  zig  de  Bondgenooten  tot  scheiden,  dog 
eer  zy  vertrokken,  wierd  hun  de  naam  van  Geux  aange- 
hangen ;  welk  Fransch  woord,  gesmeed  zynde  naar  het 
!Nederlandsche  Guits,  zo  veel  beteekent  als  Fielen,  Land- 
loopers,  of  Bedelaars.  Men  wil  dat  de  Heer  van  Barlaimont 
hen  allereerst  deezen  scheldnaam  aangewreeven  heeft,  zeg- 
gende tegen  de  Landvoogdesse,  als  zy  hen  ten  Hove  zag 
komen,  om  deeze  flauwmoedige  Vrouw  te  verkwikken : 
Mevrouw  wat  meugt  gy  voor  die  Geuzen  vreezen,  of  gelyk 
andere  verhaalen :  ziet  daar  een  hoop  fraaije  Geuzen  2  . 
Zommige  verhaalen  dat  'er  onder  de  verbonden  Edelen 
veelen  waaren  die  hun  meeste  goederen  verkwist  of  verloren 
hebbende,  een  bedroefd  leven  leiden.  En  die  men  na  gaf, 
dat  zy  na  verandering  jookten,  om  by  dezelve  haar  fortuin  te 
maken  3).  Wat  'er  van  zy,  deeze  naam  wierd  van  de  Bond- 
genoten niet  verworpen,  maar  verstrekte  zedert  den  genen, 
die  de  vryheid  des  Vaderlands  en  des  Geloofs  zogten  de  hand 
te  bieden,  tot  een  gemeen  kenteken.  Men  groette  malkan- 
der op  plaatzen  en  tyden  van  blydschap,  met  het  roepen 
van  vive  Ie  Geux;  dat  is,  lang  leven  de  Geuzen.  Men  hing 
Medalien  eerst  van  wasch  of  hout,  daar  na  van  goudt  of 
zilver  om  den  hals,  daar  ter  eene  zyde  opstond  's  Konings 
Beeltenis,  en  ter  andere  zyde  een  Bedelaars  zak,  gevat  van 
twee  zaamgevoegde  Handen :  met  deeze  woorden  :  Den  Ko- 
ning getrouw  tot  den  Bedelzak  toe.  Zommige  hegten  op  de 
zyde   des  borst  of  aan  den  hoedt,  een  houten  Bedelnapken 


1)  Hooft,  II.  Boek,   bl.   78.  Weesenb.  bl.  84.  Bor,  IL  Boek,  bl.  60.  [43]. 

2)  Strada,    Dec.    I.  de  Bello  Belg.  Lib.  V.  pag.  186.  &  seqq.   Bor.   II. 
Boek.  bl.  61.  [43]. 

3)  Reid,  I.   Boek,  bl.  1,  2. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  39 


aan  zilvere  banden,  en  vive  Ie  Geux  daarop  gesneeden:  en 
kleeden  zig,  op  dat  het  een  na  't  ander  waare,  in  aschgraauw 
Laaken  1).  Kort  daar  na  liet  de  Hertog  van  Aerschot,  aan 
't  beeld  van  Sint  Maria  van  Hal,  in  Henegouwen  een  Be- 
devaart doende,  eenige  Lieve  Vrouwe  beeldekens  naar  dat 
beeld  van  Hal  gemaakt,  en  op  zilvere  penningen  uitgedrukt, 
aan  den  hoetbant  hegten :  Insgelyks  deeden  ook  zyn  Die- 
naars, die  hen  tegens  de  Geuzen  kanten  wilden,  ten  blyk 
dat  zy  aan  de  Roomsche  Kerk  verbonden  waren.  Zig  met 
dit  cieraad  te  Brussel  vertonende,  kreegen  zy  strak  veele 
navolgers,  't  Welk  de  Landvoogdesse  in  die  gesteltheid  dei- 
zaken  zo  aangenaam  was.  dat  zy  'er  den  Paus  Pius,  de  V. 
over  schreef,  en  te  weeg  bragt.  dat  hy  deeze  penningen 
naar  de  wyze  der  Roomsche  Kerke  heeft  gewyd,  en  den 
genen  die  ze  droegen,  zonder  onderscheid,  aflaten  vergunt. 
Hier  van  nam  het  gebruik  der  gewyde  Medalien,  zyn  oor- 
sprong onder  de  Roomschgezinden  2). 

Om  nu  den  Koning  't  verzoek  der  Edelen,  en  een  ont- 
werp van  verzagting  der  Plakaaten,  door  last  der  Land- 
voogdesse op  papier  gebragt,  voor  te  dragen,  en  voorrs  van 
alles  bescheidentlyk  te  verwittigen,  vond  men  geraden  Joan 
van  Grlimes  Markgraaf  van  Bergen,  en  Floris  van  Mommo- 
ranci  Heer  van  Montagni,  naar  Spanje  te  zenden,  die  daar 
een  ongelukkige  boodschap  deeden,  en  nooit  weder  keer- 
den 3).  't  Voorzeide  ontwerp  van  matiging,  werdt  ook  aan 
de  Staten  en  Geregtshoven  der  byzondere  Landschappen 
toe  gezonden,  om  hun  inzigt  en  goeddunken  daar  op  te 
hooren.  Maar  in  't  vorderen  hunner  stemmen  en  bedenkin- 
gen, werdt  met  loosheid  gehandelt.  Men  schreef  van  de 
Gerigtshoven  der  byzondere  Landschappen,  om  de  vergade- 


1)  Meteren,  II.   Hoek,  bl.  41.   Vers.  Bor,  II.  Boek,  bl.  61.  [43J.  Strada, 
de  Bello  Belgic.  Lib.  V.  pag.  189.  Hooft,  bl.   78. 

2)  Strada,  de  Bello  Belg.  Lib.  V.  pag.  180.  190.   Hooft,  III.  Boek,  bl. 
106,  107. 

3)  Meteren,  II.  Boek,  bl.  42.  Hooft,  III.  Boek,  bl.  79,  80.  Vergeleken 
bl.  158,  185. 


40  HISTORISCH-BERIGT 


ring  der  algemeene  Staten  te  myden.  Eerst  waren  de  ge- 
ringste en  tot  het  juk  der  vervolging  gewende  Landschap- 
pen gevraagd,  op  dat  men  de  treffelykste  gemakkelyker 
inleiden  raogt.  Zommige  der  genen  die  in  zulke  aanzienlyke 
Staatsvergaderingen  gewoon  waaren  te  verschynen,  wierden 
agter  gelaten  of  uitgesloten,  ook  uitgestoten,  en  andere 
die  men  dagt  den  Koning  niet  te  zullen  tegen  stemmen, 
in  hunne  plaatzen  gezet.  De  Staaten  van  Holland,  Zeeland, 
Utrecht,  Gelderland,  Overyssel,  Limburg  en  anderen,  werdt 
hun  verstant  niet  afgevraagt  1).  Het  ontwerp  van  matiging, 
dat  van  't  Hof  Moderatie  geheeten  werdt,  kreeg,  zo  dra 
't  gemeen  'er  de  lugt  van  hadt,  de  naam  van  Moorderatie, 
en  behelsde  hoofdzakelyk,  dat  men  het  branden  zou 
veranderen  in  de  galgstraf;  .  aanzienlyke  die  haar 
bekeerden,  zouden  onthooft,  maar  geringe  gebannen  wor- 
den 2). 

Ondertusschen  nam  de  Geloofshervorming  in  de  Nederlan- 
den toe.  De  gelegentheid  daar  van  staat  ons  een  weinig 
omstandiger  te  melden.  Omtrent  Pinxster  deezes  Jaars  1566. 
hield  men  eene  Kerkelyke  t'  zamenkomst  te  Antwerpen,  in 
welke  Philip  van  JVTarnix,  Heer  van  Aldegonde,  tweemaal 
tegenswoordig  was.  Hier  werd  by  gemeen  overleg  nodig  ge- 
oordeelt,  dat  'er  te  Antwerpen  en  overal  daar  gelegentheid 
was,  om  Kerken  te  vergaderen,  opeubaare  byeenkomsten 
en  Predikatien  zouden  gehouden  worden,  gelyk  men  voor 
lang  in  Vlaanderen  hadt  gedaan.  Ook  werdt  in  deeze  byeen- 
komst  onze  Belydenis  in  handen  genomen,  wederom  over- 
gezien,  hier  en  daar  wat  bekort  en  goedgekeurt,  zo  dat  ze 
met  regt  voor  een  bewerp  en  werk  van  die  Sinode  gehou- 
den wordt.  Dit  opstel  is  op  goedvinden  van  gemelde  Ver- 
gadering, door  Franciscus  Junius,  de  Broederen  van  Geneve 
toegezonden,  op  dat  zy  deeze  onze  Belydenis  van  hen  goed- 


1)  Hooft,  III,   Boek,  bl.  81.   Hor.  II.   Boek,   lil.   t>"2.   [44].   Wesenb.  pag. 
102,  103. 

2)  Hooft,  III.  Boek,  bl.  81. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  41 


gekeurt  zynde,  zouden  laten  in  druk  komen,  gelyk  dezelve 
ook  dit  Jaar  uitgegeven  werdt  1). 

Hadrianus  Sara  via,  toen  Bedienaar  des  Goddelijken  Woords 
in  de  Walsche  gemeinte,  en  Medelit  van  deeze  Kerkverga- 
dering te  Antwerpen,  heeft  bezorgt  dat  de  afdrukzels  van 
onze  Belydenis,  volgens  het  Nieuwe  Walsche  Exemplaar,  aan 
den  Prins  van  Oranje,  en  den  Graave  van  Egmond,  aan- 
gebooden  wierden.  De  gelegentheid  was  deeze.  Saravia's  Broe- 
der was  Kamerheer  van  Graaf  Lodewyk,  Broeder  van  "Willem 
den  I.  Prins  van  Oranje.  Deze  bragt  zyn  Broeder  by  Graaf 
Lodewyk  om  by  denzelven  bekent  te  worden,  en  eenige 
afdrukzels  der  nieuwlings  uitgekomen  Belydenis  eerbiedig 
aantebieden,  met  verzoek  om  ze  voorder  aan  de  voornaamste 
Edelen  en  Leeden  van  den  Staat,  om  te  deelen  :  By  welk 
geval  't  hem  ook  gelukte,  dat  hy  te  Brussel  uit  eenige 
Hovelingen  en  ettelyke  Burgers,  die  de  Fransche  taaie 
spraken,  allereerst  een  Kerk  verzamelde  2). 

Dus  kreeg  onze  Belydenis  agting  en  gezag.  Want  die 
Heeren  hebben  deeze  Belydenis  aangenomen,  en  vervolgens 
door  hunn'  onderteekening  voor  al  de  Waereld  goedgekeurt  3) 
Niet  dat  we  bestaan  te  zeggen,  dat  zy  allen  zulks  gedaan 
hebben.  Want  het  staat  vast,  dat  zommige  volstandig  by 
de  Leer  der  Roomsche  Kerk  gebleeven  zyn,  gelyk  van  den 
Graave  van  Egmond  en  andere  bekent  is.  Voorts  is  ver- 
moedelyk,  dat  'er  onder  de  Edelen  die  de  Belydenis  goed- 
gekeurt hebben,  ook  wel  geweest  zyn ;  die  uit  Staatkundige 
oorzaken  in  deezen  tyd,  daar  voor  niet  hebben  te  boek 
willen  staan,  en  zig  dus  de  onderteekening  onttrokken 
hebben.  De  eerste  egter,  die  bestonden  dezelven  te  onder- 
teekenen, waren  de  geringste  van  den  Adel  niet :  want 
onder    hen    worden    gestelt    Lodewyk,    Grave    van  Nassau, 


-1)     Vita    Junii    ab    ipso    conscript.  pag.  16.  Trigland,   Kerk.  Hist,  III. 
Deel.  bl.   145. 

2)  Vide  Saraviae.   Epist.  ad   Utemb.  inter  praest.  Vir.  Epist.  Epist.  181. 
pag.  294.  &  Jaegeri  Hist.  Sec.  XVII.  pag.  196.  Tom.  I. 

3)  G.  Voetius,  Pol.  Eccl.  Part  III.  Lib.   I.   Tract.  I.  Cap.  V.  pag.  32. 


42  HISTORISCH-BERIGT 


Broeder  van  Willem  den  I.  Prins  van  Oranje,  Grondlegger 
van  onze  Vryheid,  zo  in  den  Godsdienst  als  in  den  Bur- 
gerstaat,  Hendrik  Heer  van  Brederoode,  eerste  Edelman, 
en  in  den  mannelyken  lyn  uit  den  Graaffelyken  stam  van 
Holland  gesproten.  Graaf  Willem  van  den  Berg,  die  Oranjes 
zuster  ten  Houwelyk  had ;  Floris  van  Palland  Graaf  van 
Kuilenburg,  en  andere  Persoonen  van  aanzien  en  agtbaar- 
heid  1).  En  hoe  hertelyk  gemelde  Heeren  Edelen,  deeze 
Belydenis,  als  behelzende  de  Leer  van  hunne  Landgenooten, 
toegedaan  zyn  geweest,  zig  die  aangetrokken  en  voor  de- 
zelve geievert  hebben,  is  Waereldkundig  uit  het  gene  in 
deezen  zelven  Jaare  in  de  Ryksvergaadering  te  Augsburg  is 
voorgevallen.  Deeze  Ryksdag  was  belegt  om  raad  te  houden, 
hoe  best  den  Turk  met  gelyke  hand  te  keer  te  gaan,  en 
tot  dat  einde  verscheide  zweevende  geschillen  in  het  Ryk 
te  vereffenen,  en  de  zaken  van  Godsdienst  waar  het  mogelyk, 
te  beslissen,  of  ten  minsten  verdere  verwydering  over  de- 
zelve, onder  de  Ryksstanden  voor  te  komen.  Hier  verscheen 
de  Paltsgraaf  Fredrik  de  III.  met  zynen  Heidelbergschen 
Catechismus,  en  gaf  door  denzelven  Rekenschap  van  zyn 
Geloof  en  Leere,  die  in  zyn  Lauden  beleden  werdt  2). 
Ook  zag  men  op  deezen  Ryksdag  de  afgezondene  van  de 
verbonden'  Edelen,  die  anders  tot  deeze  Ryksvergadering 
geen  betrekking  hadden,  met  een  ootmoedige  beede  en 
smeekschrift,  tot  verwerving  van  Vryheid  van  Geloof,  wel- 
ke in  de  volle  Vergadering  des  Ryks  geleezen,  en  met  een 
bygevoegd  Vertoog,  betreffende  de  Kerkhervorming,  den 
Keizer  Maximiliaan  den  II.  overgeleevert  werdt.  In  welke 
beide  Schriften  zy  zig  niet  alleen  beroepen  op  de  Belydenis 
des  Geloofs,  als  de  hunne,  en  der  Gereformeerde  Kerken 
in  Nederland,  maar  ook  dezelve  daar  by  voegende,  of  zy 
mogt    dienen    tot  berigt,  en  in  overweeging  genoomen  wor- 


1)  Trigland,  Kerk.   Mist.  III  Deel,  bl.  146. 

2)  11.    Altingii,    Hist.    Eccl.    Palat.    pag.    91.     VI.    seqq.    $.   L.-LIII. 
I.  Wilhelmius,  llist.  der  Reform,  van  .Ir  Paltz,  bl.   177—181. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  43 

den  1).  In  deeze  Smeekbrief  stelden  zy  den  Keizer  voor 
ogen:  De  erbarmelyke  staat  van  Christus  Kerk,  zugtende 
onder  het  juk  des  Antichrists  in  de  Nederlanden,  daar  de 
Geloofsdwang  op  eene  wreede  en  ontmenschelyke  wyze, 
door  branden,  hangen,  worgen,  verdrinken,  pynigen,  ge- 
vangenissen, beroving  van  goederen,  en  bannissementen 
Gods  kinderen  poogde  te  verdelgen  en  gansch  uit  te  rooijen. 
Zo  dat  de  Landen  met  het  bloed  der  onschuldigen,  dat  tot 
den  Hemel  om  wraak  schreeuwde,  als  geverft  en  doorvogtigt 
waren.  Voorts  baden  zy  den  Keizer  een  Gezandschap  aan 
den  Koning  van  Spanje  te  laten  doen,  en  op  dit  stuk  te 
dringen,  dat  zy  gehoor  by  den  Koning  mogten  verwerven 
om  zig  te  verdeedigen,  dat  ze  geen  Ketters,  Godver- 
loochenaars, en  Verraaders  der  Overheeden  waaren,  gelyk 
men  hun  nagaf,  maar  willige  Onderdanen  die  bereid  waaren 
hun  leeven  tot  behoudenis  des  Konings,  ten  allen  tyde  te 
wagen,  en  niets  in  't  stuk  van  Godsdienst  voorstonden, 
dan  't  geen  zy  uit  de  Goddelyke  Schriften  konden  bewy zen. 
Ook  hielden  zy  by  den  Keizer  aan,  tot  het  zaamen  roepen 
van  een  algemeene  Kerkvergadering,  bestaande  uit  geleerde 
en  vreedzame  Mannen,  uit  andere  Landschappen  en  Konink- 
ryken,  om  over  de  zaaken  van  den  Godsdienst  te  handelen, 
ten  einde  de  dwalingen  en  betoveringen  der  Roomsche  Kerk 
verdreeven,  en  de  eeuwige  waarheeden  Gods  voor  't  oog 
der  geheele  Waereld  in  't  ligt  gesteld  wierden.  Dit  alles 
drongen  zy  met  klem  van  Reedenen  aan,  waarby  zy  onder 
anderen  vertoonden,  dat  het  den  Keizer  niet  baten  kon  in 
vriendschap  te  staan,  ofte  verbonden  aan  te  gaan  met 
Menschen  die  opentlyk  tegen  God  kryg  voeren ;  maar  dat 
het  hem  vry  nutter  zyn  zou  een  vast  en  onverbreekbaar 
verbond  aan  te  gaan  met  God  en  onzen  gezalfden  Heer  en 
Zaligmaker  Jesus  Christus  2). 

Voorwaar    een    deftig  gedrag !  Hier  uit  blykt  ons  hoe  de 

1)  Trigland,  Kerk.   Hist.  III.  Deel,   bl.    146. 

2)  Zie    de    Versameling    van    authent.  stukk.   voor  de  Belydenis,  tot 
Delft  gedrukt. 


44  HISTORISCH-BERIGT 


verbonden  Edelen  de  zaken  van  den  Godsdienst  ter  herten 
namen;  egter  was  dit  Edelmoedig  bestaan  van  weinig  ge- 
volg, naardien  den  Keizer  door  noodwendige  Krygsbeweegin- 
gen  tegen  den  Turk  zeer  belemmert  werd,  en  de  Afgezant 
van  den  Roomschen  Stoel  niet  afliet,  alle  de  handelingen 
over  den  Godsdienst  tegen  te  slaan  1).  Men  vind  nogtans 
onder  de  gedenkstukken  van  Keizer  Maximiliaan  den  II. 
eenen  eigenhandigen  Brief  aan  zekeren  Edelman  Lazarus 
Schwend,  nopens  het  bloedbad  te  Parijs,  en  de  Spaansche 
vervolgingen  om  de  Godsdienst  in  de  Nederlanden,  ge- 
schreven, waar  in  de  Keizer  onder  anderen  zegt :  „De 
„Nederlandsche  zaaken  kan  ik  zo  min  goedkeuren,  als  de 
„handelingen  in  Frankrijk:  want  men  heeft  met  hen  te  streng 
„gehandelt :  daarentegen  weet  ik  zeer  wel,  hoe  dikwerf, 
„en  wat  ik  aan  den  Koning  van  Spanje  geschreeven  hebbe. 
„Maar  kortom,  de  Spaansche  raad  is  veel  aangenamer  ge- 
feest, als  wel  myn  trouwhertige  raadgevingen.  Nu  moeten 
„zy  zelf  belvden,  dat  ze  ged waalt  en  deze  onrust  het  meest 
„veroorzaakt  hebben.  Ik  hadde  het  graag  anders  gezien, 
„en  dat  dit  Edele  Land  niet  zo  jammerlyk  verwoest  wierdt. 
„En  of  schoon  men  my  niet  heeft  willen  opvolgen,  en  ik 
„daarom  met  regt  schuwen  zoude  hun  verder  te  raden,  zo 
„houde  ik  egter  niet  op  zulks  te  doen,  my  dus  getrouwelyk 
„van  mynen  pligt  kwytende.  Gave  God  dat  het  kragtig  was  en 
„van  een  goede  uitwerking,  op  dat  men  eens  ophielde,  en  aan 
„het  voorgaande  zyn  genoegen  nam.  Hier  over,  en  van  meer 
„andere  zaken,  was  veel  te  schry ven.  Met  een  woord,  Spanje 
„en  Frankryk  mogen  doen  wat  ze  willen,  ze  zullen  het  voor 
„God,  den  Oppersten  Rigter,  verantwoorden  moeten  2).'1 

1)  Trigland,  Kerk.  Hist.  III.   Deel,  bl.   146. 

2)  Deeze  Brief  is  op  den  Praagsehon  Landdag  voor  de  Staten  van  beide 
zyden  op  den  26.  van  Sprokkelmaand  des  Jaars  1609.  als  men  o\er  de 
Geloofspunten  raadpleegde  in  de  groote  Landszale  van  het  gestoelte  door 
Martin  Frühwein  als  Gemagtigde  voorgeleezen,  en  met  groote  verwondering 
aangelioort  geworden.  .Men  vindt  ze  by  Coldast.  Constit.  Imper.  Part.  3. 
n.  30.  pag.  208.  Ook  by  Brand,  Hist.  der  Ref.  XI,  bl.  581.  En  by  Ulrich 
over  't  Geloof.  In  de  Voorr.   van  den    Aucteur. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  45 

De  Hervormden,  steunende  op  de  gunst  en  hulp  van  de 
verbonden'  Edelen,  werden  dagelyks  stouter.  Men  had  tot 
hiertoe  heimelyk  in  by zondere  huizen  gepredikt,  dog  nu  in 
Zomermaand  deezes  Jaars  1566.  begon  men  opentlyk  eerst 
in  Walsch- Vlaanderen  en  Artois,  daar  na  in  Braband,  en 
eindelyk  ook  in  Holland,  en  't  Stigt  van  Utrecht,  en  in 
de  overige  Nederlanden.  d'Eerste  Vergaderingen  hield  men 
zonder  wapenen.  Maar  toen  men  ze  dreigde  of  stoorde, 
ging  men  gewapent  met  zinkroers  en  zydgeweer,  en  eer- 
lang zelf  met  Bussen  en  Hellebaarden,  ter  preeke  1).  De 
tyd  en  plaats  der  Preek  werdt  zomtyds  door  aangeplakte 
briefjes  bekent  gemaakt  2).  De  Predikant  leerde  zomtyds 
op  een  wagen,  waarop  men  een  zoort  van  Predikstoel  zeer 
ras  wist  toe  te  stellen  3).  Zomtyds  werdt  hem  de  Stoel 
onder  een  zeyl  gespannen,  om  voor  de  Zon  en  Regen  be- 
schut te  zyn  4).  En  't  volk  beneden  de  wind  van  hen 
gestelt,  om  beter  te  hooren,  de  Vrouwen  zaten  digst  by, 
de  Mannen  stonden  daar  agter,  zulks  dat  'er  goede  orde 
en  goed  gehoor  was  5).  De  Predikers  waaren  gedeeltelyk 
uit  Frankryk  herwaarts  gekomen,  en  Predikten  in  de  Wal- 
sche  taaie.  Zommige  wierden  van  Embden  alwaar  de  Her- 
vorming stand  greep,  herwaarts  gezonden  ;  andere  verwekten 
God,  dat  zy  het  Pausdom  verlatende,  tot  de  hoop  der  ellen- 
digen  overkwamen  6).  Herman  Modet,  waar  van  wy  te 
voren  gesproken  hebben,  deedt  de  eerste  openbaare  Preek 
in  Vlaanderen,  alwaar  zig  zevenduizend  Menschen  lieten 
vinden  7).  In  die  zelve  dagen  Preekte  Petrus  Dathenus  te 
Poperingen    en  daar  omtrent  in  West- Vlaanderen,  en  trok, 


1)  Strada,  de  Bello  Belgico,  Lib.  V.  pag.  199.  Hooft,  III.  Boek,  bl.  83. 

2)  Sentent.  van  Alva,  bl.  49,  295. 

3)  Burgund.  Lib.  III.  pag.   159. 

4)  Sentent.  van  Alva,  bl.  272,  350. 

5)  Brand,   Hist.  der  Reform.  VI.   Boek,  bl.  325. 

6)  Reaels  Memor.  by  Brand,  I,  Deel,  VI.  Boek,  bl.  334.  Meiners,  Oostfr. 
Kerk.  Hist.  I.  Deel,  bl.  365,  394,  397,  457. 

7)  Burgund.  Hist.  Belg.  Lib.  III.  pag.  157,  158. 


46  HISTORISCH-BERIGT. 


voorzien  met  groote  welspreekentheid,  door  lange  oeffening 
verkregen,  meer  aanhang  agter  zig  als  andere  Leeraars, 
zo  dat  wel  vyftien  duizent  Mensen  en  tot  het  gehoor  van 
zyn  Predikatien  kwamen  1).  Omtrent  Doornik,  Valenchyn, 
en  elders,  wierden  de  kinderen  in  't  openveld  van  de 
nieuwe  Predikanten  gedoopt,  en  de  Luiden  getrouwt  2). 
Op  den  tweeden  van  Hooimaand  wierd  buiten  's  Hertogen- 
bosch  in  't  boschveld,  op  den  hoogenkamp  by  de  Bosscher- 
sloot,  onder  zommige  boomen  door  eenen  Cornelis  van 
Diest  gepredikt  3).  De  Graaf  van  Kuilenburg  liet  zelf 
in  de  Kerk  van  zyn  Stad  toe,  dat  zekere  Leeraar  Gerardus, 
aldaar  de  verbeeterde  Leer  predikte  4).  Jan  Arends  Zoon, 
Mandemaker  van  zyn  handwerk,  die  de  Hervormde 
Gemeente  in  Holland  bedient  hadde,  bestond  na  voorgaande 
raadslag  met  zes  Burgers  van  Amsterdam,  Reinier  Kant, 
Frank  de  Waal,  Kornelis  Janszoon  Koster,  Albert  Heyes, 
Willem  Ploriszoon,  en  Laurens  Jacobszoon.  in  den  gouden 
reaal  op  't  Water,  de  Predikatien  in  Holland  te  beginnen 
De  eerste  Preek  deed  hy  by  Hoorn  den  veertienden  van 
Hooimaand  5).  Daar  na  buiten  Haarlem  en  Alkmaar,  en 
eindelyk,  zelf  buiten  Amsterdam,  ter  plaatze  de  Rietvink 
genaamt,  regt  over  't  Kathuizer  Klooster,  op  't  Buitendyks 
Voorland  in  de  derde  Kamp  6).  Wat  later  Predikte  Pieter 
Gabriël  aan  de  Hoorn  brugge  tusschen  Delft  en  's  Hage,  op 
eenen  plaats  de  Ruiterkamp  genaamt,  welke  vergadering 
men  vind  dat  door  Diderik  Sonoi,  Jan  en  Gilean  Zegers 
van    Wassenhoven    en    andere    verbonden'    Edelen  is  byge- 


1)  Burgtind.  Lib.  III.  pag.   160,  161.  Brand   Hist.  der  Ref.  VI.  Boek,  bl. 
305,  306 

2ï  Strada,   Dec.  I.   de  Bello  Belgico.  Lib.  V.  pag.    109. 

3)  J.   van  Oudenhoven,  Beschr.  van  ,sHertogenbosch,  bl.  99,  100. 

4)  Voet,  Hist.  van  Kuilenburg,  I.  Deel,  bl.  225.  Brand.   Hist.  der  Ref. 
I.  Deel,  VI.  Boek,  bl.  315. 

5)  Velius.  Kron.   van   Hoorn,  bl.  295. 

6)  Memor.    van  Reaal  by  Brand,  Hist.  der  Ref.  I.  Deel,   VI.   Boek,  bl. 
322—325. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  47 

woont  1).  Eerlang  Predikte  men  buiten  Utrecht  en  op  ver- 
schelde plaatzen  in  't  Stigt  2).  Eindelyk  in  Zeeland,  Gel- 
derland, Friesland  en  de  overige  Nederlanden. 

Dus  zag  men  de  goede  hand  Gods,  om  't  Ligt  des  Evan- 
geliums  in  de  Nederlanden  te  doen  opgaan,  zo  dat  de  groote 
aanwasch  der  geenen,  die  de  Waarheid  des  Evangeliums 
aannamen,  aller  menschen  verstand  te  booven  ging  3),  met 
zo  veel  iever  en  standvastigheid,  dat  men  liever  lyf  en  goed 
wilde  verliezen,  als  in  't  minste  van  de  Waarheid  afgaan  4). 
Hoe  wenschelyk  dat  zulk  een  hert  der  Vaderen  keerde  tot 
de  Kinderen,  dewyl  men  tyden  beleeft,  in  welke  de  meeste 
Menschen  doorstaande  blyken  geeven,  dat  ze  geen  lust  heb- 
ben tot  de  kennisse  van  Gods  weegen,  of  om  de  Waarheid 
te  handhaven  tegen  de  kinderen  der  verkeertheid.  't  Is  te 
dugten,  dat  onze  Vaderen  in  den  dag  des  Oordeels,  tegen 
zulke  veraarde  Nakomelingen  zullen  opstaan,  die  de  Waar- 
heid versmaden,  en  met  voeten  vertreden,  daar  zy  lieden 
goed  en  bloet  voor  opgezet  hebben  om  die  hunne  kinderen 
te  doen  erven  5). 

Met  de  invoering  van  de  openbare  Preeke,  hief  de  berugte 
Kerkplondering,  of  't  geweldig  onweer  der  Beeldstorminge, 
op  den  veertienden  van  Oogstmaand,  daags  voor  den  dag, 
welke  het  Pausdom  ter  gedagtenis  van  Maria's  Hemelvaart 
toewijd,  in  West  Vlaanderen  tusschen  de  Ley  en  de  Zee  op 
't  onverwagst  aan,  en  doorliep  in  weinig  weeken  byna  alle 
de  Oorden  van  Nederland,  en  maakte  zulk  eenen  bystere 
verwoesting  aan  beelden,  schilderyen,  boeken,  kruissen, 
altaaren,  sacraments-huizen,  en  allerlei  gewyde  kerksieraa- 
den  ten  platte  Lande  ende  in  de  Steeden,  dat  men  niet  dan 
met  de  uiterste  verwondering,  zig  deeze  zeldzaame  Gebeür- 


1)  Sentent.   van   Alva,  bl.  37,   b'2. 

2)  Reaels  Memor.,  by  Brand,  VI.  Boek,  bl.  329. 

3)  Request  der  Geref.  by  Bor,  III,  Boek,  bl.  122.  [86]. 

4)  Pers,  ontstelde  Leeuw,  bl.  291. 

5)  Van  de  Velde,   Wonder,  des  Allerh.  bl.  374,  377. 


48  HISTORISCH-BERIGT 


tenis  vertegenwoordigen  kan  1).  't  Komt  met  ons  tegen- 
woordig oogwit  niet  overeen,  van  de  byzonderheden  omstan- 
dig te  spreeken.  Alleenlyk  staat  ons  aan  te  merken  ;  schierlyk 
als  een  blixem,  of  als  een  haastig  onweder,  is  deze  woede 
tegen  de  beelden  voortgevlogen  door  alle  de  Nederlanden, 
zulks  dat  'er  in  drie  dagen  meer  als  vierhondert  Kerken 
geplondert  waaren  2).  Alle  de  beelden  en  Altaaren  van  de 
groote  Kerk  te  Antwerpen,  een  der  pragtigste  gebouwen 
van  Europa,  werden  binnen  weinig  uuren  afgebroken  en  te 
schande  gemaakt,  onaangezien  daar  niet  boven  de  honderd 
raauwe  gasten,  geholpen  van  een  deel  hoeren  en  jongens, 
aan  beezig  waaren,  en  meer  dan  zeeventig  Altaren  in  deeze 
Kerk  gesteld  wierden  8).  Nimmer  heeft  men  konnen  nagaan, 
wie  de  eerste  en  voornaamste  handleiders  tot  dit  werk  ge- 
weest zyn.  Zommige  hebben  Prins  Willem  den  I.  of  Graaf 
Lodewyk  deszelfs  Broeder,  of  zommige  uit  de  Hervormden, 
ja  uit  de  verbonden7  Edelen  zelven,  aan  deeze  schennis 
schuldig  gehouden  4).  Dog  te  onregt  5).  Eenige  weinige 
van  't  geringste  graauw,  daar  zig  ettelyke  rovers,  dieven, 
hoeren  en  jongens,  onder  vermengt  hadden,  wierden,  men 
weet  niet  hoe,  gaande  gemaakt,  deeze  schending  te  bestaan, 
zonder  dat  de  Regeering  orde  stelden  om  de  woede  te  be- 
letten 6).  Zelf  vind  men  aangeteekent,  dat  veele  Leeden 
van  de  Regeering  in  verscheide  Steeden  hunne  dienaars  en 
werklieden  gezonden  hebben  om  de  beeldstormers  de  hand 
te  leenen,  of  alvorens  de  Kerken  van  haare  beelden,  en 
gewyde  sieraaden  te  berooven  7).  Geene  van  deeze  Kerkplon- 
denaars  is  daarover  by  de  kop  gevat  en  gestraft.  De  Wet- 
houderschap  en  Burgery  zag  die  schennis  met  verbaastheid 

1)  Strada,   Dec.  I.   De   Bello   Belgico,   Lib.   V.  pag.  '207. 

2)  Hooft,  III.  Boek,  bl.  90.     Strada,  Lib.   V.  pag.  216,  217. 

3)  Meteren,  II.  Boek,  bl.  44.   Verj.   Bor,  II.  Boek,  bl.  84.  [59]. 

4)  Strada,   Dec.  I.   Lib.   V.   pag.   207—218. 

5)  Zie  Apolog.   van   Willem  by  Bor  Anthent-  Stukk.  II.  Deel,  blz.  79. 
Leven  van   Willem  den  I.  I.  Deel,  bl.   496. 

6)  Strada,  Lib.   V.  pag.  209.  Meteren,  II.   Boek,  bl.  44.   Vers. 

7)  Meteren,  II.  Boek,   bl.    '*:>. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  49 


aan.  De  Roomscheu  vreezende  dat  zy  't  zouden  moeten 
ontgelden,  de  Onroomschen  bedugt  dat  men  't  hen  zou 
ten  laste  leggen,  en  dan  zo  op  't  lyf  vallen.  En  wan- 
neer men  te  Antwerpen  voor  de  tweedemaa!  bestond  de 
beelden  af  te  werpen,  wierden  onder  zes  Personen  ten  galge 
verweezen,  vier  Roomschen,  en  daar  onder  eenen  Edelman 
bevonden,  dewelke  de  andere  daartoe  had  aangehist  1). 
Memand  uit  den  geheelen  hoop,  terwijl  ze  om  stryd  de  lad- 
ders opsteegen,  terwijl  ze  de  grootste  marmersteenen  en 
zwaare  stukken  metaals  van  boven  needer  wierpen,  terwyl 
ze  al  het  beste  gratiglyk  pionderden,  werd  met  vallen  be- 
schadigt, nog  door  den  val  nederstortende,  en  overenweer 
vliegende  stukken  geplettert,  nog  door  't  tegens  een  lopen 
en  stoten  der  genen,  die  met  het  breektuig  in  de  handen 
voortvlogen,  om  alles  te  schenden,  in  't  allerminst  gekwetst: 
't  welk  zommige,  als  ziende  het  graauw  voor  te  geringe 
werktuigen  aan,  om  zo  veel  ysselyks  in  zoo  weinig  tyds 
gelukkig  uit  te  voeren,  deedt  zeggen,  dat  'er  booze  geesten 
onder  gewerkt  hadden  2).  Dog  anderen,  hoewel  geen  deel 
hebbende  aan  de  ongeregeltheid  en  dartelheid  der  beeldstor- 
ming,  zagen  in  deezen  den  Vinger  Gods,  die,  ten  blyke 
van  zyn  Regtvaerdig  ongenoegen,  een  verborgen  Oordeel  de 
schrikkelyke  afgoderij  der  beelden  heeft  willen  straffen  3) ; 
op  dafc  de  wensch  der  Kerk  bevestigt  wierdt.  Beschaamt 
moeten  weezen  alle  die  de  beelden  dienen,  die  zig  op  Af- 
goden beroemen :  Buigt  u  neder  voor  hem  alle  gy  Goden ; 
Zion  heeft  gehoort,  en  heeft  zig  verblijdt,  ende  de  Dogteren 
Juda  hebben  zig  verheugt  van  wegen  uwe  Oordeelen,  ó 
Heere  4). 

De  tyding  van  deeze  zeldzaamheeden  vergramde  den  Ko- 
ning ten  hoogsten.  De  vervolging  met  de  Geloofsdwang 
raakte   geweldig  op  de  been.  De  Predikatie  en  Godsdienst- 

1)  Apolog.  der  Grereforin.  by  Bor,  III.  Boek.  bl.  175. 

2)  Strada,  Dec.  I.  Lib.  V.  pag.  209,  Meteren,  II.  Boek,  bl.  44.  Vers. 

3)  Apolog.  der  Ger.  by  Bor,  III.  Boek,  blz.   175. 

4)  Psalm  XCVII.   7   :  8. 

4 


50  ITISTORISCH-BERIGT 


oeffening  der  Onroomschen  werden  alomme  verboden.  De 
Landvoogdes  kwam  in  de  Wapenen,  't  Bontgenootschap 
raakte  verdeelt  en  verstrooit.  En  na  veel  raadslagens  kwam 
Hertog  van  Alba  met  een  Leger,  sterk  tusschen  de  agt  en 
negenduizend  te  voet,  en  ruim  twaalf'  hondert  te  paard,  op 
den  agtentwintigsten  van  Oogstmaand  des  volgenden  Jaars 
1567.  in  de  Nederlanden  1).  Hem  was  't  Opperbewind  over 
't  Leger,  met  den  aankleeven  van  dien.  toebetrouwt.  Ook 
stont  tot  zyn  beoordeeling,  't  geen  in  zaaken  den  Godsdienst 
betreffende,  misdreven  was,  met  volle  magt  tot  straf  en  vergif- 
fenis. Maar  't  bestier  van  Burgerlyke  zaaken  bleef  de  Land- 
voogdesse  aanbevolen  2).  Alva  was  een  doorsleepen  en  er- 
varen Krygsoversten,  dog  een  hoogmoedig  en  wraakgierig 
Mensch,  van  wien  de  Nederlanden  weinig  goeds  te  wagten 
hadden.  Men  wist,  dat  Alva  tot  den  Koning  over  de  Neder- 
landsche  zaaken  had  derven  zeggen:  „Uwe  Majesteit  neemt 
„verdriet  in  deeze  ontsteltenissen.  Maar  hoe  meenig  Vorst 
„zoud'  'er  in  zyn  boessem  om  lachen,  en  de  geleegentheid 
„by  de  lokken  grypen,  om  met  een  zo  fraai  en  glimp  die  zegels 
„die  merken  van  onmondigheid  uwer  Voorzaten  te  verpletten  ; 
„om  die  handvesten,  die  knevelbrieven,  die  smadelyke  Vor- 
„stenboeijens  en  kweektuinen  van  morren  en  muiten  aan 
„flarssen  te  scheuren :  om  dat  Francyn,  dat  wasch  als  pop- 
„pen  geleid  om  brand  van  oproer  te  stigten,  eens  voor  al 
„in  't  vuur  te  werpen.  Dan  nieuwe  wetten,  nieuwe  orde  ge- 
„stelt,  en  den  veroverden  Gemeinte  een  scherpe  breidel  in 
„den  bek  gewrongen,  zo  waar  't  eens  uitgepleit  tusschen 
„Landsheer  en  Gemeente  3)." 

Dit  eerste  blyk  van  zyn  bloedig  voornemen,  gaf  hy  in  't 
gevangen  nemen  van  de  Graven  van  Egmond  en  Hoorn,  en 
andere  Heeren  van  aanzien  en  vermogen  4).  't  Vangen  van 
zo  veel  aanzienlyke    lieden,   maakte   zulken  nieuwen   schrik. 

1)  Strada,  Dec.  I.  Lib.  VI.   pag.  '207. 

'2)  Zie  de  Lastbrief  by   Hor.  IV.    Boek,   bl.   182.  enz.  [130]. 

3)  Hooft,  IV.   Boek.  bl.  154. 

i>  Bor,   IV.   Boek,  bl.  184,  185.  [131]. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  51 

dat,  behalven  de  hondert  duizend  Menschen,  die,  volgens 
't  schryven  van  de  Landvoogdesse,  in  't  voorgaande  Jaar 
gevlugt  waaren  1),  meer  dan  twintig  duizend  Menschen 
uit  den  Lande  weeken  2).  De  Graaf  van  Hoogstraten  hield 
zig  schuil  3).  De  prins  van  Oranje  was  wys  en  vroegtydig 
dit  onweer  ontvlugt.  Dit  speet  de  Kardinaal  van  Granvelle 
zo  zeer,  dat  hy,  te  Romen  verstaande  dat  Willem  den  Zwyger, 
(dus  noemde  hy  den  Prins  van  Oranje)  't  gevaar  on  tweeken 
was,  zig  in  deezer  voegen  hooren  liet :  Deeze  eene  Visch 
Alva's  net  ontsnapt  zynde,  heeft  hy  niet  veel  gevangen  41. 
Thomas  van  Thielt  verliet  zyn  Abdy  van  Sint  Bernard  by 
Antwerpen  met  omtrent  zestig  duizend  guldens  inkomen, 
en  begaf  zig,  niet  meer  dan  vier  hondert  guldens  aan  geld 
met  zig  neemende,  naar  Kleef.  Hier  trouwde  hy  een  Vrouw, 
en  werdt  zedert  Predikant  te  Haarlem,  en  daar  na  te  Delft, 
alwaar  hy  gestorven  is  5).  Duitschland,  Frankryk,  Enge- 
land, en  Oost-Friesland,  liepen  vol  van  vluchtelingen. 
Binnen  Embden  was  't  getal  der  vluchtelingen  zo  groot, 
dat  men  handen  vol  werks  hadt  om  de  behoeftigen  onder 
hen,  van  lighaams  onderhoud  te  verzorgen  6).  Ook  bleek, 
dat  zy  zulks  met  welberaden  zin  gedaan  hadden,  alzo  Alva 
nog  voor  't  eiude  van  Herfstmaand,  een  nieuw  Geregtshof, 
onder  de  naam  van  Raad  der  Troub'len  of  Beroerten,  aan- 
stelde. Dit  Geregtshof  bestond  uit  twaalf  Leeden :  en  tot 
Voorzitter  onder  hen,  was  den  Spanjaart  Jan  de  Vargas, 
die  by  zyn  Landslieden  geagt  werdt,  in  toorn,  ongenade, 
en  wreedheid,  alle  Menschen  te  boven  gaande  7).  Jacob 
Hessels,  een  Raadsheer  van  Gend,  was  de  naaste  aan  de 
hand    van   Vargas.  Van  hem  verhaalt  men,  dat  hy  gewoon 


1)  Strada,  Dec.  I.  Lib.  VI.  pag.  298,  Hoofd.  IV.  Boek,  bl.  163. 

2)  Hooft,   IV.   Boek,  bl.  164. 

3)  Meteren,  III.  Boek,  bl.  54.  Vers. 

4)  Strada,  Dec.  I.  Lib.  VI,  300. 

5)  Bor,  IV.   Boek,   bl.  185.   [131]. 

6)  Meiners,  Oostf.   Kerk.   Hist.'  I.  Deel,  Hoofd.  XXI.  bl.  414. 

7)  Meteren,  III.  Boek,  bl.  53.   Vers.  Hooft,  IV.  Boek,  bl.  164. 


52  HISTORISCH-BERIGT 


zynde  te  slapen  in  den  Raad,  wanneer  hem  zyn  stem  ge- 
vraagd werd,  halfwakker  alleen  plag  te  zeggen,  ad  patibu- 
lum,  ad  patibulum,  dat  is,  naar  de  galg,  naar  de  galg  1). 
En  is  zelf  zonder  Regtspleeging  buiten  Gend  aan  eenen  boom 
opgehangen  2).  De  Raad  der  beroerte,  die  wel  haast  de 
naam  van  Bloedraad  verkreeg,  naauwlyks  gezeten  zynde, 
werd  alles  tot  haar  getrokken.  Men  ging,  tegen  's  Land* 
Vryheeden,  de  gewoonlyke  Geregtshoven  en  Regters,  daar 
de  zaken  onder  gevallen  waaren,  in  de  Regtspleeging  voorby, 
zonder  uitvlugt  van  beroep  tot  hooger  Vierschaar,  of  nader 
overzigt  toe  te  laten. 

Die  niet  verscheen,  gelyk  byna  niemand  deedt,  werdt 
gebannen,  en  zyn  goederen  verbeurt  verklaart,  en  die  men 
in  handen  kreeg,  werden  allen  ter  dood  gebragt  3).  Willem 
den  I.  Prins  van  Oranje,  Hendrik  Heer  van  Brederooder 
en  de  Graven  van  Nassau,  van  den  Berge,  van  Hoogstra- 
ten en  van  Kuilenburg,  werden  op  den  vierentwintigsten 
van  Louwmaand  des  volgenden  Jaars  1568.  opentlyk  inge- 
daagd,  om  zig,  over  voorgewende  wanbedryven,  binnen  zes 
weeken  voor  den  Hertog  van  Alva  te  komen  verantwoorden  4). 
Filip  Willem  Graaf  van  Buuren,  oudsten  Zoon  des  Prinsen 
van  Oranje,  werdt  met  geweld  uit  de  Hooge  Schoole  van 
Leuven  geligt,  en  naar  Spanje  gevoerd,  daar  hy  agten- 
twintig  Jaaren  gevangen  bleef  5).  Als  de  Schoolverzorgers 
Vargas  voorhielden,  dat  zulk  een  handeling  met  hunne 
Voorregten  streedt,  gaf  hy  in  kwaad  Latyn,  tot  antwoord : 
non  curamus  vestros  Previlegios :  dat  is.  wy  kreunen  on& 
aan  uwe  Voorregten  niet  6). 

't  Vangen,  en  vervolgen ;  van  allerlei  stant,  allerlei  zoort, 
allerlei  ouderdom,  hield  hier  te  Lande  sterk  aan,  zonderling 


1)  Meteren,  VIII.   Boek,  bl.   156.   Vers. 

2)  Meteren,  VIII.   Boek,  bl.   156. 

3)  Meteren,  III.   Boek,  bl.  48.  Bor.  IV.  Boek,   1)1.  248,  -240.   [178] 

4)  Strada,  Dec.  I.  Lib.   VII.  pag.  310,  311. 

5)  Meteren,  XVIII.  Boek,  bl.  360.  Vers.  Strada,  Dec.  I.  Lib.  VII.  pag  31  I . 

6)  Apol.   van   Willem  den  I.   by   Bor,  II.   Deel,  Anth.  Stukk.   hl.   79 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  53 

zedert  de  Spaansche  Inquisitie,  van  den  Koning  gevraagt 
zynde,  op  den  zestienden  van  Sprokkelmaand,  alle  de 
Nederlanden  verklaarde  schuldig  te  zyn  aan  Majesteit- 
schennis: Welk  vonnis  Koning  Filip  op  den  zesentwintigsten 
bekragtigt  hadt  1).  De  galgen  hingen  gerist,  de  raaden, 
de  staaken,  de  boomen  aan  de  weegen  stonden  overladen 
met  lyken,  gewurgt,  onthalst,  gebrand:  zo  dat  de  Men- 
schen  nu,  in  de  lugt,  tot  ademschepping  geschapen,  als 
in  een  gemeen  graf  en  wooning  der  overleedenen  verkeerden. 
Elk  dag  had  zyn  deerlykheid,  en  't  baffen  der  bloedklokke 
dat  met  de  dood  van  narnaag  den  eenen,  van  zwager  of 
vriend  den  anderen,  in  't  hert  klonk.  Aan  't  bannen,  aan 
't  verbeurtmaken  der  goederen  was  geen  einde.  Tilbaar,  en 
ontilbaar  wierdt  aangeslagen  tot  onwaardeerlyke  schade  van 
ryken,  van  armen,  van  kloosteren,  van  gasthuizen,  van 
weduwen  en  weezen  ;  die  na  lopende  Jaaren  lang  van  hun 
regt  en  renten  door  looze  uitvlugten  versteken  bleven  2). 
Ja  zo  hoog  ging  de  vervolging,  dat  veele  berooit  van  zinnen, 
huis  en  hof,  wyf  en  kinderen  verlaten  hebbende,  de  bos- 
schen  van  West-Vlaanderen  tot  hun  onderhoud  verkoren. 
Van  waar  zy,  verwildert  door  de  wanhoop,  woestheid  der 
plaatze,  en  allerlei  toeloop  van  booswigten,  de  Papen  en 
Monniken  op  't  lyf  vielen,  uitkiezende  de  naarste  nagten 
tot  wraak  en  roof,  wanneer  men  hen  niet  aan  have  en 
goederen,  maar  ook  met  afsnyding  van  neus  en  ooren, 
doldriftig  straften.  Men  noemde  deeze  driftige  meenigte, 
wilde  Geuzen,  die  wel  haast  door  Alva's  Krygsvolk  ver- 
dreeven  wierden  3). 

Tot  nog  toe  had  Prins  Willem  niet  durven  denken,  om 
de  verlossing  van  de  verdrukte  Nederlanden,  dewyl  hy  voor 
zyn  vertrek  opentlyk  verklaart  hadde,  nooit  tegen  den 
Koning  iets  by  der  hand  te  zullen  vatten,  ten  waare  deeze 


1)  Bor,  IV.  Boek,  bl.  226.   [161]. 

2)  Hooft,  IV.  Boek,   bl.  165. 

3)  Bor.  IV.  Boek,  bl.  224.  [158]. 


54  HISTORISCH-BERIGT 


hem  in  zyn  eer  of  goederen  aantaste  1).  Dog,  nu  ziende 
hoe  schandelyk  hy  gehandelt  werdt,  en  dagelyks  van  de  ge- 
vlugten,  Edelen  en  andere  aangezogt  werdende,  koomt  tot 
besluit,  om  iets  tot  redding  van  de  Nederlanden,  in  't  werk 
te  stellen.  Hy  vervoegde  zig  dan  by  verscheide  duitsche 
Vorsten,  en  wist  zommige  van  hen  tot  het  schieten  van 
Penningen,  andere  tot  het  verleenen  van  vrye  werving  van 
Volk  te  beweegen.  Hy  zelf  verkogt  zyn  Zilverwerk,  Kleino- 
diën, Tapyten  en  ander  Vorstelyk  Huiscieraad.  En  zyn 
oudste  Broeder  Graaf  Jan  van  Nassau,  beswaarde  om  de 
goede  zaak,  alle  zyne  Heerlykheeden  2). 

's  Prinsen  oogwit  was,  om  Alva  van  drie  Oorden  te 
overvallen,  doch  dit  voornemen  viel  gantsch  ongelukkig 
uit.  CoquevilJe,  een  Edelman  uit  Normandye,  zou  met 
zeven  of  agthondert  man  in  Vrankryk  geworven,  eenen 
inval  in  Artois  en  Henegouwen  doen.  De  Graaf  van  Hoog- 
straten langs  de  Rhyn  en  Maaze,  naar  Gelderland  trekken. 
Graaf  Lodewyk  Friesland  en  Groningen  aandoen.  En  de 
Prins  zelf  zou  in  Braband  rukken ;  zo  dra  hy  vernam,  dat 
Alva  zyn  volk  na  deeze  drie  Oorden  verdeelt  zou  hebben  3). 
Coquevile  wierdt,  na  dat  hy  de  vyandelykheeden  in  Artois 
aangevangen  hadt,  op  last  des  Konings  van  Frankryk,  ten 
gevalle  van  Alva,  op  den  Franschen  bodem  gegreepen,  en  daar 
na  als  een  Rover  onthalst  4).  Aan  de  Maaskant  scheen 
d'  onderneeming  van  gevolg  te  zullen  zyn,  dog  's  Prinsen 
Leeger  by  Daalhem  geslagen  zynde,  was  de  oorzaak  dat  'er 
aan  deeze  kant  niets  van  belang  tegen  Alva  kon  onderno- 
men worden  5).  Met  Lodewyk  ging  het  in  't  begin  tegen 
Friesland  en  Groningen  vlak  voor  de  wind.  De  titel  zyuer 
Wapenen  was  :  De  Vryheid  des  Vaderlands  en  der  Conscientie  : 
Op    zyn    Vaandelen  stont  geschreeven :  Of  wederwinnen,  of 


1)  Reid,  I.  Boek,  bl.  3. 

2)  Hooft,  V.  Boek,  bl.  175. 

3)  Meteren,   III.  Boek,  bl.  56. 

4)  Bor,  IV.   Boek,  bl.  238.   [170]. 

.".  Meteren,  II.  Hoek,  bl.  56.  Vers. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  55 

sterven.  Hy  veroverde  't  Huis  te  Wedde,  dat  de  Graaf  van 
Aremberg  toebehoorde,  ook  Appiugendam,  en  won  op  den 
drieëntwintigsten  van  Louwmaand  de  Slag-  by  Heiligerlee, 
daar  hy  grooten  buit  behaalde,  en  onder  andere  zes  metale 
Veldstukken,  na  de  zes  Noten  in  de  Zang-konst :  ut,  re, 
mi,  fa,  sol,  la,  geheeten,  die  de  Stad  Groningen  den  Graave 
van  Aremberg-  had  bygezet.  Kier  sneuvelde  zynen  Broeder 
Graaf  Adolf,  en  van  de  Spaansche  zyde,  de  Graaf  van 
Aremberg-  1).  Alva  was  op  de  tyding  van  deeze  nederlaag, 
vol  spyts  en  verbolgentheids ;  dog  koelde  zyn  moed  aan  de 
gedaagden  en  gevangenen.  De  Prins  van  Oranje,  zyn 
Broeder  Lodewyk,  de  Graave  van  den  Berge,  van  Hoog- 
straten, van  Kuilenburg  wierden  op  den  hals  gebannen,  en 
hunne  goederen  ten  behoeve  des  Konings  verbeurt  verklaard  2). 
Zelf  werdt  het  huis  van  den  Graaf  van  Kuilenburg,  daar 
d'Edelen  zig  aan  malkanderen  verbonden  hadden,  ten  gronde 
toe  gesloopt,  en  een  pilaar  in  deszelfs  plaats  gesteld  ;  waarop, 
in  vier  talen  het  bedryf  der  Edelen  als  iet  grouwzaams  uit- 
gekreten  werdt  3). 

De  Graven  van  Egmond  en  Hoorn,  benevens  veel  andere 
Heeren  van  aanzien  en  vermogen,  wierden  gevonnist  om 
onthalst  te  worden  4).  Daar  na  trok  Alva  tegens  Graaf 
Lodewyk,  die  Groningen  bezet  hield,  op.  By  Jemmingen, 
een  Dorp  aan  de  Eems,  onder  't  gebied  van  Oostfriesland, 
kwam  't  tot  een  treffen.  Lodewyks  Volk,  door  mangel  van 
geld,    aan   't  muiten  slaande,  weigerde  te  vegten,  dog  von- 


1)  Hooft,  V.  Boek.  bl.    178. 

2)  Hooft,  V.  Boek,  bl.    179. 

3)  Meteren,  III.  Boek,  bl.  55.  Als  merkwaardig  staat  ons  ter  deezer  ge- 
legentheid  te  melden.  'sJaarlyks  trok  de  Graaf  uit  kragt  van  dit  hof  te  Brussel 
een  inkomen  van  vyfduizend  guldens.  De  Staten  van  Braband  hebben  weinig 
jaaren  geleeden,  te  weeten  in  den  Jaare  1732  deeze  Rente  afgeloseht  met 
honderd  duizend  guldens.  Pieter  Walbeek  Raad  der  Stad  Kuilenburg,  en  mees- 
ter Balthazar  Godard  Nedermeyer  Ontvanger  van  't  Graafschap  Kuilenburg, 
hebben  als  Gemagtigden  van  de  Heeren  Staten  des  Kwartiers  van  Nymegen, 
deeze  Somme  binnen  Brussel  ontvangen.  Zie  Voet,  Hist.  van  Kuilenburg 
I.  Deel,  bl.  380. 

4)  Bor,   IV.   Boek,   bl.   238.  enz.   [170]. 


56  HISTORISCH-BERIGT 


den  hun  niuitzugt  duur  betaalt.  Alva  kreeg  de  overhand, 
en  een  groot  deel  van  dit  muitend  Leger,  't  welk  op  zeven- 
duizend man  begroot  werdt,  sneuvelde  aldaar  1).  Al  't  Geschut, 
Pakkaadje  en  voorraat,  bleef  in  den  loop.  Lodewyk  zelf 
bergde  zig  ter  nauwernood,  in  een  Schuitje  over  den  Eems, 
of  zo  Alva  schryft,  met  zig  ontkleed  hebbende,  die  Riviere 
over  te  zwemmen  2). 

Hoe  hoog  de  vervolging  ook  ging,  onze  Vaderen  bleeven 
standvastig  om  de  zaken  van  den  Godsdienst  te  handhaven. 
Op  den  derden  van  Slagtmaand  des  Jaars  1568.  werdt  die 
aanzienlyke  Kerkvergadering  der  Kerken,  zittende  onder  het 
kruis,  en  zo  in,  als  buiten  de  Nederlanden  verstrooit,  te 
Wezel  gehouden  3).  Hier  werdt  met  gemeen  goedvinden  een 
Kerkordening  ontworpen,  waar  by  men  onder  anderen  besloot, 
„De  dienaren  des  Goddelyken  Woords,  alvorens  zy  in  den 
„dienst  bevestigt  werden,  wel  deugdelyk  af  te  vragen,  of  zy 
„in  alles  overeenstemden  met  de  Leer  die  opentlyk  in  onze 
„Kerk  werdt  beleeden,  en  vervat  is  in  onze  Belydenis,  eerst 
„van  de  Kerkdienaren  in  Frankryk,  den  Koning  van  Frank- 
„ryk,  en  daar  na  in  't  Nederduitsch  overgezet  zynde;  den 
„Koning  van  Spanje  en  de  Overheden  in  de  Nederlanden 
„aangeboden." 

Aangaande  het  Prediken,  was  die  Vergadering  van  oor- 
deel, „dat  men  hier  omtrent  geen  byzondere  regels  voor 
„kon  sehry  ven,  als  alleen  dat  een  ieder  na  de  gave  hem  van 
„God  verleent,  de  Schrift  op  't  klaarst  moest  tragten  uit 
„te  leggen,  en  na  de  vatbaarheid  der  Hoorderen  toepassen : 
„Dog  in  de  Predikingen  moest  men  zig  wagten  van  alle 
„hatelyke  gemaaktheid,  en  stinkende  hoogdraaventheid, 
„waarin  zodanige  dikwils  vallen,  die  om  hun  zelven  te 
„behagen,  met  nodelooze  speculatien  buiten  het  wit  van  den 
„text   afdwalen;  of  vlytiger  als  't  betaamt,  zig  beezig  hou- 

1)  Meteren,  III,  Boek,  bl.  60.  Vers. 

2)  Brief  van  Alva  by  Bor,  V.  Boek,  bl.  246.  [176].  Strada,  Lee.  I. 
Lib.  VIL  pag.  335. 

3)  Trigland,  Kerk.   Mist.  III.  Deel,   bl.   161. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  57 

„den  met  opzoeken  en  aanpryzen  van  Heidensche,  ja  dik- 
„wils  fabelachtige  en  heillooze  getuigenissen,  of  met  voor- 
„dagt  in  woorden  en  spreuken  tragten  duister  te  zyn,  en 
„alzo  de  Predikingen  meer  tot  ydele  vertooning,  als  tot 
„stigting  aanstellen.  Ook  moesten  de  Predikanten  zorg 
„draagen,  van  door  lankwylige  Predikatien,  't  geheugen 
„der  Toehoorderen  niet  te  belasten,  of  dien  iever  te  breeken, 
„en  alzo  een  walging  te  verwekken.  Nemaar  de  Predikin- 
„gen,  byzonder  op  werkdagen,  moesten  met  een  uur  ten 
„einde  loopen   1)." 

Vader  Willem  was  alvorens  met  zyn  Leger,  dat  hy  in 
't  Land  van  Trier  verzameld  had,  opgebroken,  om  Al  va 
op  te  zoeken,  dog  't  reegenachtig  getyde  bedorf  de  weegen 
dermate,  dat  hy  weinig  spoeden  kon.  Eer  hy  zig  te  velde 
begaf,  liet  hy  een  bondige  verdeediging  van  zyn  doen  in 
openbaren  druk  uitgaan,  waar  in  hy  onder  anderen  ver- 
klaarde: „Dat  hy  eindelyk  uit  medelyden,  met  een  ver- 
„ drukt  Volk  de  wapenen  opgevat  hadt,  tot  geen  ander 
„einde,  dan  ter  eere  Gods,  ter  bescherming  van  Gods 
„Woord,  en  van  Gods  dienaars,  tot  dienst  van  zyn  Majes- 
teit, en  tot  handhaving  van  's  Lands  Vryheeden  en  Voor- 
„regten,  tegen  't  geweld  der  Spanjaarden.  Als  mede,  dat 
„hy  goed  en  bloed  veil  hadt,  om  zulk  een  einde  te  be- 
reiken; waar  toe  hy  reets  op  eige  kosten,  een  treffelyk 
„Leeger  had  op  de  been  gebragt  2)."  In  zommige  Vendels 
las  men :  Pro  lege,  grege  &  rege :  Voor  wet,  voor  't  volk, 
en  den  Koning.  In  andere  zag  men  een  Pellikaan  uitge- 
beeld, voedende  zyn  jongen  met  zyn  eigen  bloed  3). 

Na  een  gewaarlyke,  tweedragt  in  's  Prinsen  Leger,  waarby 
zelf  een  schot  op  den  Prins  gelost  werdt,  die  gelukkig 
op  den  appel  van  zyn  deegen  afschampte,  trekt  Oranje  op 
den    zeevenden    van    Wynmaand,    des    avonds  in  't  gezicht 

i)  Zie  Sinod.  Handel,  te  Wezel,  Cap.  VIII.  Art.  8,  22,  24.  by  Ens, 
publik.  Schriften,  bl.  260.     Kerkel.vk   Handboekje,  bl.  14,  21,  22. 

2)  Bor,  IV.  Boek,  bl.  253.    [18 IJ. 

3)  Bor,  IV.   Boek,  bl.  255.   [182]. 


58  HISTORISCH-BERIGT 


van  Alva,  tusschen  Maastricht  en  Roermonde  over  de  Maas. 
De  stoutste  ondemeeming,  van  welke  men  ooit  hoorde,  en 
waar  over  Alva  zo  verbaast  stont,  dat  hy  Barlaiuiond,  die 
't  hem  eerst  verhaalde,  ten  andwoord  gaf,  of  hy  meende 
dat  zy  vogelen  waaren  1).  De'  Prins  hadt  om  de  kragt  der 
afloopende  Riviere  te  breeken,  naar  't  voorbeeld  van  Julius 
Caesar,  eenige  geleederen  Ruiters  midden  in  dezelven  ge- 
plaast,  beneden  welken  het  gantsche  Leger  gelukkig  over- 
trok 2).  Des  anderen  daags  bied  de  Prins  den  slag  aan 
Alva  aan,  dog  de  Hertog  ontweek  't  gevegt,  alzo  hy  wel 
voorzag,  dat  de  Prins  genoodzaakt  zyn  zou,  by  gebrek  aan 
voorraad,  het  veld  te  ruimen  3).  Dus  liep  een  ondemee- 
ming, van  zo  veel  belang  in  't  riet.  De  Prins  niet  magtig 
zynde  door  mangel  aan  geld,  zo  veel  Krygsvolk  op  de  been 
te  houden,  werdt  genoodzaakt,  na  dat  hy  veel  verdriets  en 
tegenspoeds  geleeden  hadt,  zyn  Leger  af  te  danken,  en 
't  verdrukte  Vaderland  Gods  ontferming  aan  te  betrouwen  4). 
Alva,  moedig  op  zyn  overwinning,  liet  zig  zedert  van  't 
geschut  by  Jemmingen  verovert,  een  metalen  standbeeld 
gieten,  't  welk  in  't  Jaar  1571.  in  't  Kasteel  van  Ant- 
werpen geplaatst  werdt,  hebbende  onder  de  voeten  den 
Adeldom  en  de  Staten  des  Lands,  met  dit  Latynsch  opschrift, 
waar  by  hy  derfde  roemen,  dat  hy  de  Beroerten  gestilt,  de 
Muitelingeu  verdreeven,  de  Godsdienst  verzorgt,  de  Gereg- 
tigheid  gehandhaaft,  en  de  Landschappen  bevreedigt  hadt  5). 
Voorts  bedagt  hy  weinig  anders,  dan  't  geen  tot  krenking 
van  's  Lands  Vryheeden  strekken  kon.  Zedert  het  Jaar  1569. 
en  vervolgens,  hield  hy  zig  beezig  om  een  nieuwe  en  zwaare 
belasting  op  alle  de  Nederlanden  te  leggen.  Met  geweld 
vorderde  hy  een'  hondertste  penning,  van  alle  goederen 
zonder  onderscheid,  eens ;  een'  tienden  penning  der  roerende, 

1)  Strada,  <).«  Bello  Belgico,  Dec.  I.  Lib.  VII.  pag.  340. 

2)  Meteren,  III.   Boek,  bl.  61.  Vers.  Strada,   Dec.  I.  Lib.  VIL  pag.  340. 
3i     Strada,   Dec.  I.  Lib.   VIL   pag.  340. 

4»     Meteren,  III.  Boek,  bl.  6-2. 

5)     Bor,  IV-  Boeji,  2.~>7.   [184J.  Strada,   Dec.   I.  Lib.  VIL  pag.  348. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  59 

en  een'  twintigsten  der  onroerende  goederen,  zo  dikwils  als 
dezelve  verkogt  werden  1).  Utrecht  had  te  vergeefs  hondert 
en  tagtigduizend  gulden  aangeboden,  om  den  tienden  penning 
af  te  kopen,  en  moest  den  tyd  van  twintig  Maanden,  de 
baldadigheid  van  Alba's  Krygsvolk  dulden  2).  't  Gantsche 
Land  schreeuwde  tegens  die  nieuwe  belasting,  ja  't  Volk, 
zegt  iemand,  dat  te  voren  genoegzaam  onbeweeglyk  zyn' 
Medeburgers  had  zien  verbranden,  zyn'  Overheeden  dooden, 
Wetten,  Godsdienst  en  Vryheid  onder  de  voet  werpen, 
heeft  als  doen  besloten  wraak  te  neemen,  van  't  geen  te 
voren  geschied  was,  en  't  gevaar  manmoedig  af  te  keeren. 
Ja  heeft  in  't  vervolg  liever  alles  willen  gee ven,  om  tot  den 
tienden  penning  niets  te  geeven  3).  Edog  ons  bestek  laat 
niet  toe,  hier  breed  te  zyn. 

De  Kerke  Gods  zat  ondertusschen  niet  stil.  Men  zaamelde 
by  een.  Men  stelde  alles  in  't  werk  tot  bevordering  van  rust 
en  welstand.  Op  den  vyfden  van  Wynmaand,  des  Jaars  1571. 
hielden  de  verstrooide  Nederlandsche  Kruiskerken  een  Kerk- 
vergadering te  Embden  4).  Van  de  wyze  en  omstandigheeden, 
op  en  met  welke  dezelve  gehouden  is,  vindt  men  in  de 
Kerkschriften  van  Embden  geen  de  minste  aanteekening. 
Alleenlyk  wordt  in  't  Kerkenboek  ter  loops  van  deeze  Ver- 
gadering gewag  gemaakt.  Vermoedelyk  is  de  reden,  dewyl 
deeze  Kerkvergadering  in  alle  stilte,  en  als  't  waare,  bedekt 
gehouden  zy,  om  de  Spaansche  Regeering  niet  te  zeer  in 
't  oog  te  lopen,  of  te  verbitteren  5).  De  Kerkenraad  van 
Embden  in  vroegere  tyden  gevraagt  zynde,  om  in  een  Ver- 
gadering van  Predikanten  uit  Vlaanderen,  Zeeland  en  Zand- 
wyk,  te  Antwerpen  gehouden,  over  voorkomende  zwaarig- 
heepen  te  helpen  raadpleegen,  had  geandwoord,  dat  ze  vooraf 
redenen  van  zulken  gevaarlyken  byeenkomst  diende  te  weeten, 


-1)  Hooft.  V.  Boek,  205,  '206. 

2)  Bor,  V.   Boek,  bl.  287,   [207]. 

3)  By  Blomhert,  Nederl.   Hist.  I.  Boek,  VIII.  Hoofdst.  bl.  75. 

4)  Meiners,  Oostfr.  Kerk.   Hist.  I.  Deel,  Hoofdst.  XXII.  bl.  425. 

5)  Meiners,  I.  Deel,  XXII.  Hoofdst.  bl.  426. 


60  HISTORISCH-BERIGT 


alvorens  zy  dezelve  kon  in  inwilligen  of  pryzen;  dog  oordeelde 
raadzamer  te  zyn,  twee  of  drie  Broeders  derwaarts  te  zenden, 
om  aldaar,  en  zonder  gevaar,  over  de  zaaken  van  Gods 
Kerk  te  handelen.  Dit  is  waarschynlyk  de  oorzaak,  dat  men 
in  deeze  benautheid  van  tyden  te  Embden,  en  niet  elders 
te  samen  kwam  1).  Men  besloot  in  deeze  Kerk- vergadering 
ouder  andere  zaaken  van  belang:  „Om  de  eendragt  in  de 
„Leer  te  houden,  de  Belydenis  des  Geloof*  der  Xedorlaud- 
„sehe  Kerken  te  onderschryven,  als  mede  de  Belydenis  der 
„Kerken  van  Frankryk  te  onderteekenen,  om  daar  door  de 
„onderlinge  Eendragt  en  Verbintenis  met  de  Fransche  Kerk 
„te  belyden,  in  vertrouwen,  dat  ook  de  Fransche  Kerkdie- 
„naaren  de  belydenis  des  Geloofs,  der  Nederlandsche  Kerken, 
„zoude  onderteekenen.''  Aangaande  de  Kerkhistorie,  was 
men  van  oordeel  „Filip  van  Marnix,  Heer  van  Alde- 
„gonde,  uit  naam  van  deeze  Vergadering  ootmoedig  te 
„verzoeken  een  Historie  te  beschryven,  raakende  de  op- 
„rigting  der  Kerke,  de  Geloofs-vervolging,  de  afwer- 
„ping  en  wederopregting  der  beelden,  de  volstandigheid  der 
„Martelaaren,  en  't  geen  verder  den  Nakomeling  van  nut 
„kon  zyn.  Alle  de  Kerkdienaren,  en  die  met  haar  hulp  dit 
„werk  konden  voordeelig  zyn,  werden  verzogt  en  gelast  den 
„Heere  van  Aldegonde  goedwillig  de  hand  te  bieden  2)." 
Ware  dat  Sinodaal  besluit  van  den  Heere  van  Aldegonde 
ter  uitvoering  gebragt,  van  hoe  veele  wetenswaardige  zaaken 
zou  men  dan  naukeurig  bescheid  hebben,  die  nu  door 
verloop  van  tyden,  en  gebrek  van  aanteekeningen,  verduis- 
stert  zyn  3).  Nogtans  weet  men  zeeker,  dat  de  Nationale 
Sinode,  der  Kerken,  in  Frankryk,  in  't  Jaar  1583  te  Vitry 
gehouden,  de  Nederlandsche  Belydenis  overgenomen  en  goed- 
gekeurd heeft  4). 


1)  Meiners,  1.  Deel,  XXI.   Hoofdst.  bl.  410. 

2)  Acta    Synodi    te    Embden.    Art.  2,  48.  by  Meiners,  I.   Deel,  XXII. 
Hoofdst.  bl.  427,  444.  Kerkelyk  Handboekje,  bl.  62,  85. 

3)  Ens,  Publik.  S.hrift.  in  de  Voorr. 

4)  Sinod.  Hand.  te  Dordrecht,  Sess.  CXL1V,  bl.  346,  347. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  61 


Oranje  was  ondertusschen  bezig  't  geluk,  dat  hem,  hier 
te  Lande  tegen  liep,  ter  Zee  te  beproeven,  en  aan  eenige 
gevlugte  Edelen,  Kooplieden  en  andere,  die  als  Ballingen 
op  Zee  zworven,  lastbrieven  te  geeven,  om  ter  vrybuit  te 
varen.  Dit  was  de  raad,  die  de  Admiraal  de  Coligni  den 
Prins  in  Frankryk  gegeeven  hadt  1).  Deeze  Zee-ballingen, 
onder  den  naam  van  Watergeuzen  bekent,  hielden  zig  ge- 
meenlyk  op,  in  de  Zeehavens  van  Engeland,  daar  men  hen 
wegens  't  ongenoegen  tusschen  de  koningin  Elizabeth,  en 
den  Hertog  van  Alva,  liet  in  en  uitvaaren,  of  te  Rochelle 
in  Frankryk,  daar  de  Hugenooten  het  bewind  hadden,  of 
op  de  Rivieren  de  Elve  en  de  Eems  Ook  bestonden  zy  't 
Vlie  in  te  loopen,  en  op  en  langs  de  Zuider  Zee  te  stroopen, 
en  bragten  de  Spanjaarden  veel  nadeels  toe  2).  De  zaken  in 
Engeland  eenen  keer  neemende,  beval  Elizabeth,  Willem 
van  Lumei,  Graave  van  der  Mark,  en  de  zynen,  het  Ryk 
te  ruimen :  Lumei,  die  gezwooren  had  haair  en  baard  te 
zullen  laten  groeijen,  tot  dat  hy  de  dood  van  de  Graven 
van  Egmond  en  Hoorn  gewrooken  hadt  3),  zig  geperst  vin- 
dende, loopt  aan  't  Hoofd  van  vierentwintig  Scheepen,  met 
een  gunstige  Wind  in  Zee,  voorneemens  zynde  in  Texel  te 
landen.  Onderweeg  keerde  Gods  Voorzienigheid  de  Wind, 
en  doet  hem  besluiten  de  mond  der  Maaze  in  te  loopen,  en 
Brielle,  daar  nu  geen  bezetting  lag,  te  bemagtigen.  De  Hemel 
zeegende  zyn  doen,  en  Brielle  werdt  op  den  eersten  van 
Grasmaand,  deezes  Jaars  1572.  onverwagt  besprongen  en 
bemagtigt  4). 

Na  de  verovering  van  den  Briel,  de  geboortendag  van 
de  Vryheid  in  de  Nederlanden,  koozen  Vlissingen  en  Veere 
des    Prinsen    zyde    5).    Hierop  volgde  in  Noordholland,  de 


1)  Meteren,  III.   Boek,  bl.  65. 

2)  Meteren,  III.  Boek,  bl.  65.   Vers. 

3)  Strada,   Dec.  I.  Lib.  VII.  pag.  338.   Bor,  IV.  Boek,  bl.  '256.  [184]. 

4)  Hooft,    VI.    Boek,    bl.   228.     Bor,    VI.    Boek,     bl.  365.  enz.   [265]. 
Meteren,  III.  Boek,  bl.  70.  enz. 

5)  Bor,  VI.  Boek,   bl.  369.  enz.   [269]. 


62  HISTORISCn-BERIGT 

Steeden  Enkhuizen  1),  Meedenblik  2),  Hoorn  3),  Alkmaar, 
Edam,  en  Monnikkendam,  en  Purmerende  4).  In  Zuid-Holland 
Gouda,  Leiden,  Dordrecht,  Gorinchem  5).  en  ook  verscheide 
andere  Steeden  in  Gelderland,  en  Overyssel,  die  wy  voorby 
gaan  te  noemen.  In  alle  Plaatsen  die  overgingen,  werdt  de 
Hervormde  Godsdienst  ingevoert.  Te  Dordrecht  geschiede 
de  eerste  Predikatie  der  Gereformeerden,  onder  een  Lindeboom 
van  de  Kleveniers  Doelen,  en  niet  lang  daar  na  werdt  de 
openbaaren  Godsdienst  opentlyk  ter  Kerke  ingevoerd  6).  Te 
Hoorn  werd  van  de  Vroedschap  de  groote  Kerk  ter  Preeke 
toegestaan,  en  de  eerste  Predikatie  in  dezelve  gedaan,  door 
den  Predikant  Leonardus,  anders  de  Roogans,  genaamd. 
Daarna  werdt  Clement  Maartenszoon,  die  zig  eerst  te  Emb- 
den  onthield,  weer  ingeroepen,  en  op  Sint  Jacobsdag  tot 
Leeraar  aangenomen,  op  een  wedde  van  tweehondert  vyftig 
gulden  's  Jaarlyks  7).  Op  den  vyftienden  van  Hooimaand, 
kwamen  de  Edelen  en  afgezonden'  van  de  meeste  en  voor- 
naamste Hollandsche  Steeden  te  Dordrecht  by  een.  Dit  is 
de  eerste  Vergadering  der  Staten  van  Holland,  die  'sPrinsen 
zyde  hielden,  geweest.  Hier  werd  het  eerste  ontwerp  gemaakt, 
van  't  Gemeenebest  de  Vereenigde  Nederlanden,  en  hoe  men 
't  zelve  tegen  den  overlast  der  Spanjaarden  zouden  bevryden. 
Aangaande  den  Godsdienst,  verklaarde  de  Heer  van  Alde- 
gonde  "sPrinsen  meening  te  zyn :  „Dat  'er  Vryheid  van  Re- 
ligie zou  gehouden  worden,  zo  wel  de  Gereformeerden  als 
„der  Roomschen:  dat  een  iegelyk  in  't  zyne,  in 't  openbaar 
„in  Kerken  of  Kapellen,  zo  't  gevoeglykst  by  de  Overheid 
„zou  geschikt  worden,  vrye  Oefening  derzelve  zou  hebben, 
„zonder    dat    iemand    belet    of    moejenis    aangedaan  werdt. 


1)  Brand,  Hist.  van  Enkhuizen,  hl.  161.  enz.  Meteren,  IV.   Boek,  lil. 
73.   Vers.   enz. 

2)  Hor,  VI.  Boek,  bl.  377.   [274]. 

3)  Velins,  Beseli.  van   Hoorn,  bl.  331.  enz. 

4)  Bor,  VI.  Boek,  bl.  377.   [274]. 

5)  Meteren,  IV.  Boek,  bl.  73.  Vers.   Bor,   VI.  Boek,  bl.  378.  enz.  [275]. 
0)  Beverwykj   by   Brand,   Hist.  der  Bef.  I.  Deel,  X.  Boek,  bl.  520. 

7)  1.   Velius,  Hoorn,  bl.  342. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  68 

„Ook  zouden  de  Geestelyke  Personen  in  hunne  Staaten 
„vry  en  onbekommert  blyven,  by  aldien  zy  zig  in  geen 
„ongehoorzaamheid  of  vyandschap,  te  buiten  gingen.  En 
„dit  alles  tot  dien  tyd,  dat  'er  met  goedvinden  van 
„de  Algemeene  Staaten,  andere  orde  zou  worden  be- 
„raamt.  De  Staaten  stemden  met  's  Prinsen  voorstel 
„in  alles  overeen  1)".  Dus  blykt  hier  uit,  dat  de  vrye 
en  openbaare  Oeffening  van  den  Gereformeerden  Gods- 
dienst, in  onze  Belydenis  vervat,  daar  zo  veele  in  de 
Nederlanden,  nu  zo  veele  Jaaren  om  geleeden  hadden,  werdt 
vastgestelt.  't  Strekt  geenzins  ten  nadeele,  dat  de  Roomsche 
Godsdienst  ter  zelver  tijd  nog  geschorst  nog  belemmert  werdt. 
Men  had  den  Koning  van  Spanje  alleen  de  vrye  Oeffening 
van  den  Godsdienst  afgebeeden.  Ook  konden  de  Staaten 
van  Holland  wegens  de  gesteltheid  der  tyden,  niet  verder 
gaan.  't  Getal  der  Roomsche  Inwoonders  was  nog  zeer 
groot,  en  hield  verscheide  openbaare  Kerken  in  bezit.  Ook 
dreef  de  Roomsche  Godsdienst  in  andere  Landschappen 
booven,  met  welke  Holland  in  een  nauw  verbond  moest 
treeden,  zouden  zy  de  vryheid  tegen  den  algemeenen  vyand 
verdeedigen   2). 

Alva  stelde  zedert  al  zyn  kragt  in  't  werk,  om  d'afge- 
vallen'  Steeden,  't  zy  met  list,  't  zy  met  geweld,  tot  zig 
te  brengen ;  dog  te  vergeefs.  Zyn  trotze  regeering,  en 
matelooze  gestrengheid  liep  de  Landzaten  te  zeer  in  't  oog. 
Men  bleef  gezind  de  Godsdienst  en  Vryheid  ten  koste  van 
lyf  en  goed,  voor  te  staan.  Zulks  gaf  men  dagelyks  in 
gedrukte  papieren,  waar  in  Alva's  geweldenaryen  met  leven- 
dige Verwen  werden  afgemaalt,  duidelyk  te  kennen  3). 
't  Verdriet  dat  Alva  over  deeze  en  dergelyke  teegenheeden 
gevoelde,  was  zo  groot,  dat  hy  eindelyk  de  Regeering  moede 
werdt,  en  onder  den  glimp  van  zwakheid  en  hoogen  ouder- 
dom,  zijn  ontslag  by  den  Koning  verzogt  en  bekwam.  Dus 

1)  Bor,  VI.  Boek,  bl.    389  enz.  [289]. 

2)  Ens,  Publ.  Schrift.   Hoofdst.  III.   §.  XXIV.  bl.  104. 

3)  Bor,  VII.  Boek.  bl.  464.  [344].  als  mede  bl.  459,  339.  enz. 


64  I1IST0RISCH-BËRIGT 


droeg  hij  den  eersten  van  Wintermaand  des  Jaars  1573.  al 
't  bewind  van  Wet  en  Wapenen,  dat  hy  zes  Jaaren  en 
drie  maanden  over  de  Nederlanden  gevoert  hadt,  aan  Don 
Louïs  de  Requesens  over  1).  Men  verhaalt  van  hem,  dat 
hy  zig  op  zyn  reize  uit  de  Nederlanden  bij  Grave  Lodewyk 
van  Koningstem,  Moeders  Broeder  van  Willem  den  I. 
zoude  beroemt  hebben,  dat  hy  gedurende  zyn  bewind 
in  deeze  Landen,  agttienduizend  en  zeshondert  Menschen 
hadt  laaten  ombrengen,  't  zy  om  geloof,  't  zy  om  oproer  2). 
Doch  gedenkwaardig  onzes  bedunkens  te  deezer  gelegentheid 
te  melden,  't  welk  zo  veel  wy  weeten,  by  geen  Historie- 
schryvers  te  vinden  is,  dat  Alva  beschuldigt  werdt,  dat  hy 
zedert  zyn  zesjaarige  Regeeriog  in  de  Nederlanden,  met 
overleg  van  Barlaimond  meer  dan  veertigduizend  Menschen, 
door  Beulshanden  heeft  doen  sterven.  Dit  heb  ik  gelezen 
in  zeeker  andwoord  van  de  Heeren  Staaten,  geschreven  uit 
Mondmedy  den  neegenden  van  Slagtmaand  des  Jaars  1577. 
aan  de  Heeren  Gemagtigden  in  de  Vergadering  der  drie 
Staaten,  met  deeze  woorden :  Aangaande  tgene,  dat  ghi 
op  't  stuk  valt  van  de  Heeren  van  Barlemont,  ghi  en  cont 
niet  ontkeDnen,  dat  hi  beschuldigt  is  indedood  van  meer 
dan  veertien  duizend  mannen,  die  de  Hertoge  van  Alve  deur 
de  handen  van  den  Beul  heeft  doen  sterven,  ende  nament- 
lyk  van  de  dood  van  die  twee  Seer  vroome  Heeren,  de 
Graaven  van  Egmond  ende  van  Hoorne,  in  de  welke  die 
Coninck  ende  wy  alle  zo  seer  gehouden  waaren  3). 

't    Eerste  dat  Louis  de  Requesens  deedt,  was  't  verbree- 
ken    van    Alva's    Standbeeld    in   't  Kasteel  van  Antwerpen, 


1)     Hooft,  VIII.  Boek,  bl.  341.     Bor,  bl.  473,  [349]. 

•2)     Bor,  VI.  Boek,   bl.    474.   [350].  Hooft,  bl.  341.  Reyd,  I.  Boek,  bl.  1  0. 

3)  Zie  het  anilwoord  op  den  XVI.  Brief  en  de  Brieven  van  Advertissem. 
of  Waarschouwing  aan  den  Edeldom  en  andere  Gedeputeerden  van  <le  Genei-. 
Staten  by  eenen  Dienaar  van  Don  Jan  van  Oosten  ryk,  met  de  and  woon  Ie 
daarop  dienende,  hit  Exemplaar  gedrukt  te  Frankfort  1578.  berust  onder 
andere  oude  gedenkschriften  by  den  Heere  Wilhelmus  van  Irhoven,  Hoog- 
leeraar «lei-  H.  Godgeleerdheid  te  Utrecht. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  65 

daar  wy  te  vooreu  van  gesproken  hebben  1),  dog  vond  de 
zaaken  des  Lands  in  de  grootste  ver wer ring.  Om  Middel- 
burg te  ontzetten,  had  hy  twee  Vlooten  toegerust,  en  wel 
zeeven  millioenen  gelds  verspild ;  maar  Louis  van  Boisot, 
Admiraal  van  Zeeland,  versloeg  d'eenen  in  zyn  aanzien, 
en  dreef  d'anderen  op  de  vlugt.  Tol  roem  van  den  Prins 
vind  men  aaugeteekent,  dat  hy  geduurende  het  gevegt,  tot 
God  om  d'overwinning  gebeeden  hadt  2).  't  Ontzet  van 
Middelburg,  den  Spanjaard  mislukt  zynde,  viel  die  Stad, 
en  Arnemuiden  in  handen  van  den  Prins  van  Oranje. 
Staande  dit  Beleg,  zag  men  den  Vinger  Gods.  De  Prins  by 
mangel  van  geld,  genoodzaakt  zynde  het  Beleg  op  te  breeken, 
valt  hem  een  brief  van  Mondragon,  die  Middelburg  bezet 
hield,  in  handen.  Zy  behelsde  een  klagte  aan  den  Land- 
voogd, „dat  men  de  Stad  by  gebrek  aan  voorraad,  niet 
„langer  dan  agt  dagen  zou  konnen  verdeedigen."  Die  brief 
werdt  de  Burgeren  van  Vlissingen  vertoont,  met  gevolg, 
dat  den  Prins  terstond  met  veertienduizend  gulden  onder- 
steunt, en  de  Beleegering  gelukkig  voortgezet  werdt  3). 

De  slag  op  de  Mokerheide  viel  zo  gelukkig  niet  uit.  De 
Spanjaarden  behaalden  hier  de  overwinning.  Omtrent  drie- 
duizend Voetknegten,  en  vyfhondert  Ruiters  lieten  'er  't 
leeven ;  zelf  de  Personen  van  de  Graven  Lodewyk  en  Hendrik 
van  Nassau,  en  Hertog  Kristoffel,  Zoon  van  den  Keurvorst 
van  de  Palts,  schoon  hunne  doode  lyken  nimmer  onder  de 
gesneuvelden  gevonden  zyn.  Men  gist  dat  zy,  geweeken  na 
Moowyk  in  een  huis  met  het  zelve  verbrand  zyn,  ofte  ge- 
smoort  in  de  poelen,  ofte  met  hoefyzeren  der  Paarden  te 
plettre  getreeden,  voorts  van  de  Boeren  geplondert,  en  alzo 
geheel  onkenbaar  geworden  zyn  4). 

Van  den  zestienden  tot  den  agtentwintigsten  van  Zomer- 
maand deezes  Jaars  1574.  werdt  de  eerste  Provintiale  Sinode 


1)  Meteren,  III.  Boek,  bl.  61.  Strada,   Dec.  I.  Lib.   VIII.  pag.  380. 

2)  Hooft,  IX.  Boek,  bl.  347,  348.   B'omhert,  bl.  96,  97. 

3)  Reid,  I.  Boek,  bl.  10. 

4)  Hooft,  IX.  Boek,  bl.  360. 


66  HISTORISCH-BERIGT 


der  Hervormde  Kerken  van  Holland  en  Zeeland  te  Dordrecht 
gehouden]  1).  Dog  veel  heeft  men  ten  laste  van  die  aanzien- 
lyke  Vergadering:  Men  zegt  „die  Sinode  is  niet  door  de 
„Staten  des  Lands,  maar  door  Predikanten  beschreeven :  de 
„Staten  van  Holland,  hebben  de  Kerkordening  hier  beraamt, 
„zig  weinig  aangetrokken,  en  gaven  de  Predikanten,  die  hen 
„deeze  Kerkordening  aanboden,  tot  antwoord;  als  haare 
„Edelen  Vermogenden  die  begeerde  te  zien,  dan  zoudenze 
„die  wel  eisschen  2):  Hier  werdt  eene  Kerkenordening  vast- 
„gesteld,  uit  eenennegentig  punten  bestaande:  onder  welken 
„er  verscheiden'  waren,  welke  men  naderhand,  niet  nage- 
„komen  is:  gelyk  onder  anderen  zyn  het  afschaffen  der 
„Feestdagen,  uitgenomen  den  Zondag,  en  het  weeren  van 
„'t  Orgelspel  uit  de  Kerken  3)."  Edog  hier  tegen  werdt  van 
anderen  aangemerkt,  dat  die  Sinode  niet  dan  met  voorweeten 
en  believen  van  den  Prins,  en  de  Staten  van  Holland  is 
beschreven,  om  een  reegel  te  beramen,  waar  na  meu  de 
Kerk  hadt  te  bestieren  4).  't  Is  ook  vermoedelyk,  dat  een 
Vorst  als  Willem  den  I,  die  's  Jaars  te  vooren  tot  Litmaat 
des  Hervormde  Kerk  te  Dordrecht  aangenomen  was,  wel  zal 
toegestaan  hebben,  dat  de  Kerkelyken  te  zamen  kwamen  tot 
bevordering  van  de  welstand  en  goede  orde  in  Grods  Kerk  5). 


1)  Bor,  VIL  Boek,  bl.  544.  [51]. 

2)  Zie  Brand.  Hist.  der  Ref.  XI.  Book.  bl.  554,  555.  Kort  Verhaal,  bl. 
64.   üitenbog,  III.   Deel,   bl.    176,    17.7. 

3)  Vaderlandscbe  Historie  by  Tirion,  XXIV.   Doek.   bl.  481. 

4)  Kort  Verhaal  wegens  de  Predikanten,  tegens  Koollma»  uitgegeven 
bl.  3.  by   Brand  aangehaalt,  XI.   Boek,   bl.  545. 

5)  Wegens  het  Litmaat  worden  van  Prins  Willen»  den  I,  zie  Lydius, 
Verheerlykt  Nederl.  47,  48.  De  Brief  van  Bartholdus  Wilhelmus  aan  d'uit- 
geweeken  Gereformt erde  Kerken  te  Londen,  waar  in  hv  onder  anderen 
zegt:  »Ten  laatsten  Broeders,  hebbe  ik  u  lieden  niet  konnen  verbergen, 
»die  genade,  die  ons  God  beweezen  heeft.  Voor  eerst,  dat  die  Prinse  van 
»Oranjen  onze  Godsalige  Stadhouder,  hein  tot  der  Gemeinte  begeeven,  het 
» Brood  des  Ileeren  metter  Gemeente  gebroken,  ende  hem  de  Discipline 
•onderworpen  heeft,  het  welke  niet  klein  te  agten  is."  Het  andwoord 
aan  Bartholdus  was  met  deze  woorden:  »Wy  hebben  verstaan,  dat  den 
Doorlugtigen    Prinse    hem    zelve    tot  de  Gemeinte  Oiristi  met  openbare 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  67 

't  Dunke  ook  niemand  vreemd,  dat  geene  Gremagtigden  van 
weegen  de  Staten  in  die  Sinode  verscheenen.  Meermaals  zyn  de 
Kerkelyke  byeenkomsten  met  voorweeten  en  believen  van  de 
Staten  gehouden,  niet  tegenstaande  daar  geen  Gemagtigden 
tegenswoordig  waren,  om  toezigt  te  houden  1).  De  Sinode  te 
Haarlem  met  Staten  goedvinden,  in  't  Jaar  1582.  gehouden,  be- 
roept zig  in  de  zaak  van  Kasper  Koolhaas  uitdrukkelyk  op  de 
Kerkordening,  te  Dordrecht  ontworpen  2).  Dit  zou  niet  ge- 
schied zyn,  by  aldien  de  handelingen,  van  die  Sinode  on- 
wettig en  afgekeurd  waren.  Voorts  betoonde  de  Staten,  dat 
ze  de  Predikanten  niet  ongenegen  waren.  Immers  den 
zesentwintigsten  van  Slagtmaand  des  zelven  Jaars,  werdt 
ter  Vergadering  van  de  Staten  van  Holland,  vastgestelt,  de 
Predikanten  's  Jaarlyks,  voor  anderen ;  uit  de  gereedste 
middelen  te  voldoen  :  De  Magistraten  zouden  op  de  beste 
wyze  met  hen  overeenkomen  ;  dog  in  de  Steeden  zou  men 
ben  niet  boven  de  driehondert;  en  op  de  Dorpen  niet  boven 
de  tweehondert  guldens  toestaan  3).  De  Kerkordening  in 
die  Sinode  beraamt,  behelsde  onder  anderen :  Dat  de  Hei- 
delbergsche  Catechismus  in  alle  Kerken  zou  werden  geleerd. 
Dat  men  de  Predikanten  de  Nederlandsche  Belydenis  zou 
doen  Onderschryven,  ende  in  gehoorzaamheid  der  Classen 
verbinden.  Dat  de  Schoolmeesters  de  gemelde  Belydenis 
zouden  onderschryven.  Zig  de  Discipline  onderwerpen,  en 
den  Catechismus  den  jongheid  leeren.  d'Ouderlingen  en  Dia- 
konen   zouden    benevens   de  Belydenis,  ook  d'Artikelen  der 


Professie  ende  gebruik  des  Nagtrnaals  hegeeven,  en  der  Discipline  onder- 
» worpen  heeft.  Waar  af  wy  oorzaak  hebben  ons  te  verblvden,  den  Heere 
te  danken,  en  te  verliepen,  dat  hy  zyne  Excellentie  met  zyne  genade 
unieer  en  meer  begenadigen  ende  voorspoedig  maaken  zal,  om  de  aangenome 
»zaake  tot  goeden  einde  te  volvoeren,  op  dat  het  Ryke  Christi  toenemen  en 
«verbreid  mag  worden."  By  ü.  Gerdes,  Scrin.  Antiq.  sive  Miscel.  Groning. 
T.  I.  P.  II.  pag.  288,  289.  Men  vind  in  dit  "Werk  onder  andere  gedenk- 
waardige brieven,  eenige  eigenhandige  brieven  van  Willem  den  I.  waardig 
om  geleezen  te  worden ;  waar  van  wy  ons  gebruik  zouden  gemaakt  heb- 
een, by  aldien  dit   Werk  ons  vroeger  was  in   handen  gekomen. 

1)  Trigland,   III.   Deel,  bl.   200. 

2)  Trigland,  III.   Deel,  bl.  163,  464.  enz. 

3)  Resol.   Holl.  26.  Notb.   1572.  bl.  211.  Zie  de  Vaderl.  Hist.  bl.  481. 


68  HISTORISCH-BERIGT 


Discipline  onderteekenen.  Tot  uitrooijng  der  valeche  lee- 
ringen, zouden  de  Kerkdienaaren  het  volk  van  den  Preek- 
stoel vermaanen,  de  Bybelsche  Schriften  neerstig  te  leezen, 
d'ongezonde  Kettersche  boeken  te  nivden;  dog  de  namen 
dier  boeken,  zouden  ze  in  hunne  afmaaning,  spaarzaam 
noemen.  De  Boekverkopers  van  hare  Gezindheid,  zouden  ze 
vermanen  zulke  boeken  niet  te  drukken  nog  te  verkopen  ; 
In  de  huisbezoeking  der  Ledematen  zouden  de  Predikanten 
toezien,  of'  er  in  hunne  huizen  ook  schadelyke  boeken 
waren,  om  hun  te  vermanen  die  weg  te  doen.  De  Psalmen 
door  Petrus  Dathenus  in  digt  gestelt,  met  d'andere  Ge- 
zangen, zou  men  alleen  in  de  Kerken  gebruiken,  tot  dat 
in  d'Algemeene  Sinode  anders  zou  besloten  worden  1). 

Door  bemiddeling  van  Keizer  Maximiliaan  d.  II.  handelde 
men  met  den  aanvang  der  Lente  des  Jaars  1575.  over  de 
Vreede  te  Breda.  Requesens  bood  aan,  't  vertrek  der 
Spaansche  Soldaten,  en  dat  al  wat  in  de  beroerte  bedreeven 
was,  zou  vergeeten  en  te  niete  gedaan  zyn:  maar  in 't  stuk 
van  Godsdienst,  wilde  de  Koning  niet  toelaten  als  de  Koom- 
sche  Catholieke  Religie,  die  hy  by  zyn  inhuldiging  bezwooren 
had  te  handhaven;  de  Gereformeerden  mogten  zes  maanden 
binnen  's  Lands  blyven :  Om  hunne  goederen  te  verkopen 
zouden  ze  agt  of  tien  Jaaren  tyd  hebben;  ja  die  mogen 
behouden,  mits  die  van  Roomschen  bestiert  wierden.  De 
Prins  en  de  Staten  konden  tot  deeze  harde  voorslagen  niet 
verstaan.  Zy  vonden  't  eene  onreedelyke  zaak  te  zyn,  de 
Landzaten  te  vergen,  of  den  Hervormden  Godsdienst  te 
verlaaten,  of  het  Land  te  ruimen.  Ook  voerde  men  de 
Spaanschen  te  gemoet,  dat  de  Koning  de  heilige  Kerke,  niet 
de  Roomsche  Kerk  geswooren  hadt  te  handhaven.  Dus 
werdt  die  onderhandeling  na  veel  raadslagens,  vrugteloos 
afgebroken  2).  Toen  stelden  de  Staten  den  Prins  van  Oranje 


1)  Bor,  VII.  Boek,  bl.  544.  enz.  [51].  Kerk.  Hand.  Boek,  bl.  88.  enz 
Ziet  de  Aanmerkingen  van  Uitenbogaard  op  deeze  Kerkordening  zeer 
•  leftig  wederleid,  by   Trigland,  bl.   167,  168.  enz. 

2)  Hooft,  X.  Boek,  bl.  414.     Bor,  VII.  Boek,  bl.  606.   [95]. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  69 

als  Hoofd  en  hoogste  Overheid  tot  de  Regeering  deezer 
Landen,  geduurende  den  Oorlog:  ten  einde,  dat  hy  alle 
vrydommen,  regten,  en  loffelyke  gewoon  tens  der  Landen 
en  Steeden  zou  voorstaan  ;  met  byzondere  last  op  het  stuk 
der  Religie,  dat  hy  geene  andere  dan  de  oeffening  van  den 
Hervormden  Godsdienst,  zoude  handhaven,  zonder  egter  toe 
te  laten,  dat  men  op  iemands  Geloof  en  Conscientie  onder- 
zoek zou  doen  1).  Dog  den  vyfentwintigsten  des  volgenden 
Jaars  1576.  werdt  eene  nadere  Unie  tusschen  Holland  en 
Zeeland  gesloten,  daar  in  gezeid  word,  dat  de  Prins  zoude 
toelaten  en  handhaven  de  oeffening  van  de  Gereformeerde 
Evangelische  Religie,  doende  ophouden  de  oeffening  van  alle 
andere  Religiën,   den  Evangelie  contrarieerende  2). 

Edog,  omtrent  deezen  tyd  scheen  het  manhaftig  hart  des 
Prinsen  te  bezwijken,  en  dat  spitsvinnig  vernuft  ten  einde 
van  raad,  nauwlyks  weetende  waar  zig  heen  te  wenden.  Het 
dagt  hem  zo.  na  gekomen,  dathy  deezen  wanhoopigen  voorslag 
deedt,  van  na  't  verbranden  der  molens,  en  't  doorsteeken 
der  dyken  van  ons  Vaderland,  om  't  voor  den  vyand  te 
onbruik  te  maaken,  met  vrouwen,  kinderen,  en  beste  tilbaare 
haven  scheep  te  gaan,  en  ergens  eenen  anderen  hoek  des 
Waerelds  te  gaan  zoeken,  daar  men  buiten  slaverny  van 
lighaam  en  gemoed  zou  leeven  3).  Maar  deeze  nood  werdt 
onvoorziens  en  gelyk  als  in  een  oogenblik,  te  boven  gekomen, 
De  Landvoogd  Requesens  stierf  op  't  onverwagst  aan  een 
Pestkoorts.  Zyn  onverwagte  dood  gaf  den  Prins  van  Oranje, 
en  de  Hollanderen  en  Zeeuwen  wederom  eenigen  moed  4). 
Dog  't  geene  de  zaaken  der  Bondgenoten  uit  het  voetzand 
heeft  opgebeurt,  en  gezweept  met  binten  die  hen  tot  nog 
toe  staande  houden,  is  geweest  het  muiten  van  's  Konings 
Soldaten,  en  't  aanspannen  van  geheel  Nederland  tegens 
hunnen  overlast.  d'Eerste  beweeging  ving  aan  op  het  Eiland 

1)  Bor,  VIII,  Boek,  bl.  643.   [120]. 

2)  Bor,  IX.  Boek,  bl.  671.  Vergel.   Auth.  Stukk.  II.  Deel,  bl.  21,  23,  37. 

3)  Hooft,  XI.  Boek,  bl.  452. 

4)  Bor,  VIII.  Boek,  bl.   663.   [135]. 


70  HISTORISCH-BERIGT 


van  Schouwen,  daar  de  Spanjaarden,  den  twaalfden  van  Hooi- 
maand  aan  't  muiten  sloegen,  eisschende  tweeentwintig 
maanden  Soldy.  Hier  't  platte  land  kaal  gestroopt  hebbende, 
begeeven  zy  zig  na  Braband ;  van  daar  rakken  zy  naar 
Vlaanderen  en  overvallen  Aalst,  stellende  al  't  onderhoorig 
land,  welk  wel  hondertzeeventig  Dorpen  begreep,  onder 
brandschatting  1).  Ondertusschen  de  muitzugt  der  Spaansche 
Knegten  geweldig  voortzweepte,  zo  verzuimde  de  Prins  niet, 
zyn  voordeel  te  doen,  met  de  ongeleegentheid  waar  in  zig  de 
Spaanschen  bevonden.  Hy  schreef  aan  de  Staten  van  Braband, 
Gelderland,  Vlaanderen,  Utrecht  en  andere  Gewesten,  met 
vermaning,  „om  zig  te  verbinden  tegen  de  Spaanschen,  en 
„de  vryheid  te  zoeken,  die  hun  door  de  verdeeltheid  der 
„onderdrukkers  aangeboden  werdt,  hen  verzeekerende  geenen 
„anderen  toeleg  te  hebben,  dan  de  Nederlanden  in  hunne 
„Voorregten  en  Vryheeden  te  herstellen  en  te  handhaven  2)." 
De  Heere  zeegende  zyn  bedryf.  De  gemagtigden  des  Prinsen 
en  der  Staten  kwamen  te  Gend,  alwaar  de  onderhandeling- 
den  neegentienden  van  Wynmaand  aangevangen,  en  den 
agtsten  van  Slagtmaand  beslooten  werd  3).  Bij  dit  Verdrag 
verbonden  zig  „de  Staten  van  Braband,  Vlaanderen,  Artois, 
„Henegouwen,  Valenchyn,  Ryssel,  Douai,  Orchiers,  Namen, 
„Doornik,  Utrecht  en  Mechelen  ter  eener;  en  de  Prins  van 
„Oranje  met  de  Staten  van  Holland,  en  Zeeland  en  derzelver 
„Bondgenooten,  ter  andere  zyde  malkanderen  met  goed  en 
„bloed  te  zullen  bystaan,  om  de  vreemde  Krijgsknegten  met 
„naame  de  Spanjaards,  die  de  Heeren  Edelen  het  leven  hadden 
„benomen,  en  de  Gemeente  in  eeuwige  slaverny  zogten  te 
„brengen,  uit  den  Lande  te  dry  ven  en  te  houden.  Na  het 
„vertrek  der  Spanjaarden  zoude  men  eene  algemeene  verga- 
„  dering  beleggen,  om  orde  op  's  Lands  zaaken  te  stellen, 
„met  name,  op  den  Godsdienst  in  Holland  en  Zeeland,  enz. 
„Niemand  zou  men  geweld  doen,  of  in  zyn  Godsdienst  ver- 


h     Hooft,  XI.  Boek,  bl.  452—454. 
-2)     Bor,  IX.  Boek,  bl.  69  i.  enz.  [156]. 
3)     Hooft,   XI.  Boek,  bl.  475. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  71 

„hinderen.  De  zuilen  en  zegenteekens  door  Alva  tot  schande 
„van  de  Prins  van  Oranje,  en  andere  Edelen,  opgeregt, 
„zouden   vernietigt  worden   enz.    1). 

De  Opvolger  van  Requesens  was  Don  Jan  van  Oostenryk, 
een  wakker  Krygsman,  waar  van  hy  in  den  Jaare  1571. 
reets  blyken  gegeeven  hadt,  toen  hy  in  't  Opperbevel  voe- 
rende, over  eene  magtige  Vloot  by  Lepanto,  een'  merkwaar- 
dige zeegen  bevogt  op  de  Turk  2).  Don  Jan  zogt  eerst  met 
list,  daar  na  met  geweld,  de  afgeweken'  Gewesten  tot  zig 
te  brengen.  Uit  naam  van  den  Koning  nam  hy  de  Pacificatie 
van  Gend  aan,  en  bevestigde  die  neegentien  punten,  welke 
men  de  naam  gaf  van  een  eeuwig  Edigt  of  Gebod.  De  aan- 
neeming van  dit  verdrag  behelsde  onder  anderen:  „Hetver- 
„trek  der  Uitheemsche  Soldaten  binnen  eenen  bepaalden  tyd 
„zonder  wederom  in  't  Land  te  mogen  komen,  ten  zy  met 
„bewilliging  van  d'Algemeene  Staten  3)."  De  Prins  en  de 
Staten  van  Holland  en  Zeeland  weigerden  in  dit  verdrag 
met  Don  Jan  te  treeden,  voor  reden  geevenden,  dat  de 
punten  waar  op  't  verdrag  gesloten  was,  tegen  's  Lands 
Vryheden  strydig  waaren  4).  De  nieuwe  Landvoogd  deedt 
wel  spoedig  zien,  wat  hy  in  zyn  schild  voerde :  want  in 
stee  van  zyn  woord  te  houden,  handelde  hy  heimelyk  met 
de  Uitheemsche  Soldaten,  om  hun  in  't  Land  te  doen  bly- 
ven  5).  Ook  maakte  hy  zig  den  vierentwintigsten  van  Hooi- 
maand  deezes  Jaars  1  577  van  't  Kasteel  van  Namen  meester  6). 
Dus  raakte  het  Land  op  nieuws  in  beweeging.  De  Prins 
was  genoodzaakt  Breda  te  belegeren,  dat  hem  als  zyn  eigen 
goed ;  volgens  't  verdrag  van  Gend,  moest  weder  gegeeven 
worden.    Doch    werdt  wel  haast  door  een  schandere  Krygs- 


1)  Utrechts    groot  Plakaat   Boek,  I.   Deel   bl.   42.  enz,    Ror,  IX.  BoekT 
bl.  739.  enz,  [191]. 

2)  Bor,  V.  Boek,  bl.  354.  [256]. 

3)  Bor,  X.  Boek,  bl.   786.   [222],  enz. 

4)  Bor,  X.  Boek,  bl.  790.  [225]. 

5)  Bor,  X.  Boek,  bl.  812,  820,  821.  enz.   [243,  247,  248]. 

6)  Hoofd    XII.  Boek,  bl.  515. 


72  HISTORISCH-BERIGT 


list  meester  van  die  Stad  1).  Verscheidene  steeden  kwamen 
aan  's  Prinsen  zyde,  zelf  kwam  de  Provintie  van  Utrecht, 
onder  't  Stadhouderschap  van  den  prins  2).  De  Algemeene 
Staten  de  oogen  geopent  zynde,  kwamen  eindelyk  tot  dit 
besluit,  van  Don  Jan  en  de  zynen,  voor  Vyand  te.  ver- 
klaaren.  Dit  deeden  zy  openbaar  by  een  Plakaat,  inhoudende 
„dat  zy  hem  zedert  dat  hy  Namen  bemagtigt  hadt,  voor 
„  's  Lands  Vyand  hadden  gehouden,  hoedanig  zy  hem  ook 
^voortaan  van  elk  wilden  gehouden  hebben,  en  met  al  zyn 
„aanhangeren  als  wederspannelingen,  die  strafbaar  waren  aan 
„lijf  en  goed  3)."  De  Aartshertog  Matthias,  Broeder  van 
Keizer  Maximiliaan,  heimelijk  in  ons  Land  ontboden  zynde  4) 
werdt  na  veel  raadslagens,  tot  algemeen  Landvoogd  aange- 
nomen, en  den  Prins  van  Oranje  op  nieuws  als  Stadhouder 
van  Braband,  en  algemeen  Steedehouder  des  Aartshertogs 
beëdigt,  met  wien  hy  steeds  in  vrede  leefde  5).  Don  Jan 
stierf  eindelyk  aan  een  Pestkoorts,  den  eersten  van  Wyn- 
maand  des  jaars  1578,  ten  tyde  dat  het  Spaansche  Leeger 
veel  van  de  Pest  en  Bloedloop  leedt  6). 

De  Geloofsvervolging  die  ten  tyde  van  Requesens  nog 
sterk  in  zwang  ging,  hield  onder  de  Regeering  van  Don 
Jan  byna  geheel  op.  Ook  maakte  de  Geloofshervorming  veel 
voortgang  in  de  Nederlanden.  De  gelegentheid  hier  van 
staat  ons  kortelyk  melden.  De  algemeene  Staten  gaven  ver- 
schelde Plakaaten  aan  't  ligt,  om  de  rust  in  de  Neder- 
landen te  bevorderen.  Ten  dien  einde  wilden  zy  dat  alle 
Amptenaars,  Wethouders  en  Geestelyken  de  Pacificatie  van 
Gend,  en  de  vyandschap  tegen  Don  Jan,  zouden  bezweeren  7). 
De  Jesuiten  en  een  deel  Minnebroeders  te  Antwerpen, 
scheenen    zwarigheid    te  maaken  in  deezen  eed,  en  werden 

4)  Bor,  XI.   Boek,  bl.  856.   [275]. 

2)  Hooft,  XII.  Boek,  bl.  538.  .mi/. 

3)  Bor,  XI.  Boek,   blz.  017.   [318]. 

'o  Strada,  Dec  Lib.  IX.  bl.   i44.  445. 

5)  Mor,   XII.    Hork,   bl.   029.   [0]. 

6)  Bor,  XII.  Boek,  bl.  1004.  [64]. 

7)  Bor,  XII.  Boek,  bl.  95.   [250]. 


DER    GELOOFSBELYÜENIS.  73 

hierom  ter  Stad  uitgezet.  Te  Brugge  en  te  Gend  werden 
eenige  Minnebroeders  van  vuile  zonde  overtuigt  zynde,  ten 
vuure  verweezen.  En  de  vier  Bedelorden  ter  Stad  uitge- 
dreeven.  Te  Utrecht  weigerden  de  Minnebroeders  mede  den 
eed  te  doen,  en  werden  om  dezelve  oorzaak  ter  Stad  uit- 
geleid 1).  De  Hervormden  zulks  merkende  werden  allengs- 
kens  stouter  en  bestonden,  de  gelegentheid  daar  ze  hen 
voorkwam,  by  de  lokken  te  grypen.  Te  A_msterdam  werdt 
de  Regeering  afgezet,  en  nevens  verscheide  Papen,  en  alle 
de  Minnebroeders,  in  verscheiden'  vaartuigen,  uit  de  Stad 
gezet.  De  Wethouderschap  verandert  zynde,  begonden  de 
Hervormden  in  de  Oude  Kerk  te  Prediken,  en  weinig  dagen 
daar  na  ook  in  de  Nieuwe  Kerk  2);  tot  welker  gedagtenis 
de  volgende  reegels,  gemaakt  door  de  Heer  Kornelis  Schel- 
linger,  voor  't  Koor  van  de  Oude  Kerk,  nog  te  leezen  zyn. 

't  Misbruik  in  Godes  Kerk,  allengskens  ingebragt, 
Is  hier  weer  afgedaan,  't  Jaar  t'zeeventig,  en  acht  3). 

Met  minder  heftig  was  de  beweeging  te  Haarlem.  Hier 
vlogen  de  Soldaten  op  Sakramentsdag  met  geveld  geweer, 
ter  Groote  Kerk  in,  die  vol  van  Menschen  was.  Verscheide 
Burgers  en  Priesters  werden  gekwetst,  en  de  Priester  Pieter 
Balling,  van  agteren  doorstooten.  De  Bisschop  Goodefroi 
van  Mierloo,  hebbende  dien  morgen  aldaar  gepreekt,  zalfde 
met  omtrent  vyftig  gulden,  de  handen  daar  hy  in  viel.  Dus 
liet  men  de  Man  glippen,  en  ontkwam  't  gevaar  in  een 
hoek.  Voorts  werden  de  Papen  uitgeschud,  de  mantels  ge- 
greepen,  de  huiken  en  ringen  afgestreeken.  Daar  na  de 
kisten  opengeslagen,  en  met  de  Kerkdienaaren,  van  haare 
Schatten  berooft.  Na  't  stillen  van  dit  onweder,  werdt  dit 
tugteloos  Krygsvolk,  elders  heen  gezonden,  met  scherp  gebod 
by    trom   en  steeklok,  dat  zy  't  gestolen  goed  eerst  hadden 


1)  Bor,  XII.   Boek,  bl.  953.  [27 j. 

2)  Hooft,  XII.   Boek.  bl.  579    enz.  Bor,  XII.  Boek,  bl.  953,  [27]. 

3)  Commelin,   Beschryv.  van  Amsterd.   II.  Deel,  VI.  Boek,  bl.  1073. 


74  HISTORISCH-BERJGT 


weder  te  geeven.  De  moorder  van  Priester  Balling,  werdt 
door  de  bevel  van  de  Staten  van  Holland  met  de  dood 
gestraft.  Het  einde  van  deeze  beweeging  was,  dat  de  Re- 
geering  zedert  de  Groote  Kerk  van  de  Gereformeerden  ge- 
bruiken liet  1). 

Onderwyl  dit  in  Holland  gebeurde,  begon  men  omtrent 
Antwerpen  en  Gend,  wederom  genoegzaam  in  't  openbaar 
te  prediken,  en  het  Avondmaal  des  Heeren  te  houden  2), 
Ook  werdt  van  den  tweeden  tot  den  agttieuden  van  Zomer- 
maand, de  tweede  Kerkvergadering  of  Nationale  Sinode  te 
Dordrecht  gehouden.  De  Voorzitter  van  die  aanzienlyke 
Vergadering  was  Petrus  Dathen us.  Hier  werdt  een  Kerkor- 
dening  beraamt  van  over  de  hondert  punten,  waarin  men 
onder  anderen  besloot,  't  geen  hier  ter  snede  komt, 
te  melden,  „de  Nederlandsche  Geloof belydenis  te  onder- 
„schryven.  En  werd  die  onderteekening  bepaalt  tot  de  Die- 
„ naaren  des  Woords,  Professoren  der  Theologie,  en  Ouder- 
lingen der  Kerk."  Voorts  kwam  men  overeen,  den  Aarts- 
hertog en  den  Rade  van  State  een  smeekschrift  aan  te 
bieden,  „behelzende  een  vertoog  hoe  veel  zy  van  de  Span- 
jaarden, om  den  Godsdienst  in  de  Nederlanden  geleeden 
„hadden,  met  verzoek  van  vrye  oeffening  van  den  Her- 
vormden Godsdienst  3)."  De  Aartshertog  en  de  Raad  van 
State  dit  smeekschrift  gezien  hebbende,  maakte  een  ontwerp 
eener  Religions  Vrede,  waar  in  zy  dagten  dat  alle  de  Ge- 
westen zig  zouden  te  vreden  houden  4).  Dog  Roomschen  en 
Onroomschen,  scheenen  daar  over  weinig  voldaan.  De  meeste 
Gewesten,  als  onder  anderen  de  Staten  van  Utrecht,  weezen 
dit  ontwerp  van  de  hand  5).  De  Groninger  Ommelanden 
scheenen  daar  wonder  mede  in  hun  schik,  als  mede  de  Stad 
Leeuwaarden,  alwaar   men  de  Jakobynen  Kerk  den  Hervorm- 


1)  Hooft,  XII.  Hoek,   hl.   570,  580. 

2)  Hooft,  XII.   Boek,  bl.  380. 

3)  Bor,  XII.  Boek,  bl.  068.  [37].  enz. 

4)  Zie  de  Attik.   by  Metereu,   VIII.   Boek,  bl.    154,  enz. 

5)  Bor,  XII.  Bock,   bl.  091.   [55]. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  75 

den  toestond  1)  Ondertusschen  beurde  de  Geloofshervorming 
in,  Gelderland,  het  hoofd  om  hoog.  Graaf  Jan  van  Nassau. 
tot  hunnen  Stalhouder  verzogt  en  aangenoomen  zynde,  hadt 
het  eeuwig  Edigt  mede  bezwooren,  en  kon  dus  geen  ver- 
andering in  de  Godsdienst  maken.  Hierom  sloeg  hij  eenen 
anderen  weg  in.  Hy  voegde  by  ieder  Vaandel  Krygsvolk 
een  Predikant,  tot  welker  gehoor  ook  de  Burgers  werden 
toegelaten,  waar  door  een  groote  meenigte  tot  kennis  des 
Evangeliums  kwam  2).  Ook  drong  hy  sterk  by  de  Staten, 
tot  het  aanneemen  van  de  Gelool'svreede,  houdende  onder 
anderen,  „dat  de  Wethouders  aan  de  wederzeidsche  gezind- 
„heden,  bekwame  plaatsen  zouden  aanwijzen,  om  den  Gods- 
dienst opentlijk  te  oeffenen  3)."  Doch  als  de  Staten  van 
Gelderland  plat  uit  weigerden,  hier  in  te  bewilligen,  wierden 
de  Hervormden,  welkers  smeekschriften  men  agter  den  bank 
wierp  zo  heet,  dat  zy  ondersteunt  van  een  goed  deel  Krygs- 
knegten,  zig  meester  maakten  van  alle  de  voornaamste 
Kerken  des  Lands  4).  Te  Goes  in  Zeeland,  kregen  de  Her- 
vormden niet  minder  hun  genoegen,  en  werdt  hen  van  de 
de  Wethouderschap  de  Groote  Kerk  toegestaan  5). 

Na  den  dood  van  Don  Jan  van  Oostenryk,  werdt  Alexan- 
der  Farneze,  Prinse  van  Parma,  de  Landvoogdy  over  de 
Nederlanden  aanbetrouwt  6). 

Met  den  aanvang  van  zyn  Regeering  zogt  hy  de  Spaansche 
zaaken,  die  ten  tyde  van  Don  Jan  merkelyk  verlopen  waaren, 
wederom  te  herstellen.  Dit  gelukte  em  hspoediger  dan  men 
gedagt  hadt.  Hy  was  een  kloek  en  voorzigtig  Krygs-0 verste, 
door  wiens  beleid  de  Nederlanden  veel  afbreuks  leeden, 
en  stierf  den  dertienden  van  Wintermaand  des  Jaars  1592, 
dragende    allen    roem    van    dapperheid,  en  krygskunde,  die 


1)  Boi\  XII.  Boek,   bl.  996.   [58J. 

2)  Bor,  XII.   Boek,  bl.  995.  [57]. 

3)  Meteren,  VIII.   Boek,   bl.  '154.   Vers. 

4)  Reid,  bl.  -17,    18.  Bor,  XII.  Boek,  bl.  995.  ]57]. 

5)  Hooft,  XIV.  Boek,  bl.   588,  589. 

6)  Hooft,  XIV.  Boek,   bl.  604. 


76  HISTORISCH-BERIGT 


ooit  eenig  Veldheer  kon  behalen,  met  zig  in  't  graf.  Dit 
blyft  hem  egter  tot  schande  aanhangen,  dat  hy  de  roem 
zyner  dapperheid  niet  weinig  bevlekt  heeft,  door  't  schan- 
delyk  aanhitzen  van  Balthazar  Gerarts,  die  Vader  Willem 
den  I.  te  Delft  inoordadig  om  't  leeven  bragt  1). 

't  Is  ons  niet  mogelyk  in  dit  klein  bestek  te  melden, 
wat  'er  al  in  de  Nederlanden  onder  zyn'  Regeering,  voor- 
gevallen is.  't  Zy  ons  genoeg  te  zien,  hoe  God  de  pogin- 
gen van  den  Prins  van  Oranje  zeegende,  om  ons  de  vry- 
heid  van  Lighaam  en   Conscientie  te  verzorgen. 

De  verschillen  in  't  stuk  van  Godsdienst,  maakte  steeds 
groote  oneenigheid.  Hier  by  kwam,  dat  de  byzondere  be- 
langens  en  draaiende  besluiten,  der  byzondere  Landschappen 
de  beste  zaaken  den  kreeftengang  deden  gaan.  Dit  bemerkte 
Oranje.  Des  wilde  hy,  geholpen  door  zyu  Broeder  Jan 
van  Nassau,  Stadhouder  van  Gelderland,  de  zaak  over  eenen 
anderen  boeg  wenden.  Hy  spande  zyn  kragt  in,  om  die 
Landschappen,  daar  de  verbeeterde  Godsdienst  de  heerschende 
party  uitmaakte,  met  hunne  nabuuren  op  het  kragtigst  te 
vereenigen. 

"t  Geluk  lachte  hem  in  deezen  gunstig  toe.  Op  den 
negenentwintigsten  van  Louwmaand  des  Jaars  1579,  werd 
de  Unie  van  Utrecht,  of  het  eeuwig  Verbond  tusschen 
Gelderland,  Zutphen,  Holland,  Utrecht,  en  Friesland  ge- 
sloten, daar  Overyssel,  Groningen  en  andere  byzondere 
Steeden,  vervolgens  bykwainen  2).  't  Verdrag  behelsde  onder 
anderen:  „Dat  de  genoemde  Landen  zig  met  malkanderen 
„verbonden,  om  ten  eeuwigen  daage  vereenigt  te  blijven, 
„als  of  zy  maar  een  Provintie  waren,  zonder  zig  door  eeni- 
„gerlei  verbond  of  handeling,  van  wat  natuur  ook.  van  een  te 
„laten  scheiden:  dat  zy  malkanderen  met  goed  en  bloed  tegen 
„de  Vyanden  van  de  gemeene  Vryheid,  zouden  bystaan.  Dat  'er 
„een    algemeene  vergadering  zoude  zyn,  tot  welke  de  afge- 

1)  Boi>  XXIX.  Boek,  bl.  661.  f45].  Vergeleken  XVIII.  Hoek,  bl.  428. 
429.    [52.  53]. 

2)  Bor,    XIII.  Boek,  bl.  26.  [85]. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  77 

„zonden'  van  de  Landschappen,  zouden  t'zamen  komen  tot 
„onderhouding  van  dit  Verbond,  om  met  malkanderen  raad 
„te  slaan.  Dat  iu  't  stuk  van  Godsdienst  Holland  en  Zee- 
„land,  zig  zouden  gedragen  na  goeddunken,  en  de  andere 
„Pro vintien  zig  schikken  na  de  Religions  Vreede  te  voren 
„gemaakt,  ende  magt  hebben  daar  op  zulken  orde  te  stellen, 
„als  zy  oordeelden  tot  rust  van  den  Lande,  te  behooren, 
„enz.   1). 

Op  den  grondslag  van  dit  verbond,  staat  het  gemeenebest 
der  Vereenigde  Nederlanden,  onwrikbaar  gevestigt.  Waarom 
men  zedert  veeltyds  op  Neerlands  Munt  zag,  een  Leeuw, 
in  zyn  eene  klaauw  de  zeeven  Pylen,  en  met  zyn  andere 
een,  Zwaert  houdende :  Ook  deeze  spreuk  op  de  Unie  toege- 
past: Coucordia  res  par  vee  crescunt :  dat  is,  Eendragt  maakt 
magt,  of  eigentlyker,  door  Eendragt  komt  uit  een  kleine 
zaak  wat  groots  voort  2). 

Voorts  zag  men  niet  lang  daar  na,  dat  de  Vereenigde 
Landschappen  des  gewelds  moede  geworden,  den  Koning 
van  Spanje  den  zesentwintigsten  van  Hooimaand  des  Jaars 
1581,  opentlyk  by  Plakaat  verklaarden  vervallen  te  zyn  van 
zyn  regt  op  de  Nederlanden,  met  verbod  om  voortaan  des- 
selfs  naam  en  zegels  niet  meer  te  gebruiken  3).  Ter  Inlei- 
ding van  dit  Plakaat  werdt  gezeid :  „'t  Volk  was  van  God 
„en  niet  ten  gevalle  der  Vorsten,  geschapen,  doch  de  Vorst 
„ten  goede  des  volks,  om  gelyk  een  Herder,  zyne  schapen, 
„'t  zelve  te  kweken,  te  behoeden,  en  te  bestieren  na  regt 
„en  billykheid.  Die  zig  hier  in  te  buiten  ging,  om  de  on- 
derdanen voor  halseigene  te  beezigen,  was  als  een  dwin- 
geland te  houden,  en  mogt  daar  over  vryelyk  verstooten, 
„en  een  ander  tot  zyn  ampt  beroepen  worden."  Hier  op 
„volgde  „een  naakte  uitbeelding  van  'sKonings  wangedrag, 
„en  de  bloeddorstige  wreetheid  van  de  Spanjaarden,  tot  ver- 

1)  Zie  deeze  punten  in  't  Groot  Utrechts  Plakaatboek,  I.  Deel  bl.  58. 
Hooft,  XIV.  Boek,  bl.  618  enz. 

2J     Blomhert,  Nederl.  Gesch.  bl.  116. 
3)     Bor,  XVI.  Boek,  bl.  276.  [36]. 


78  HISTORISCH-BERIGT 


„kragting  van  's  volks  Vryheden  en  Voorregten  in  de  Ne- 
derlanden gehouden  :"  waar  na  den  Koning  eindelyk  verklaart 
werdt  „van  Regtswegen  verballen  te  zyn  van  alle  regt  en 
„aanspraak  op  deeze  Landen.  En  alle  Leenmannen,  Regters, 
„Aniptlieden,  ja  alle  Ingezetenen  deezer  Landen,  van  den 
„eed  aan  hem  gedaan,  ontslagen   1)." 

De  vreugd  en  blydschap  over  deezen  afstand  was  by  alle 
welmeenenden  even  groot.  Egter  vond  men  te  Woerden 
een  Luthersch  Predikant,  Michiel  Rudze,  die,  op  Stoel, 
tegen  het  doen  der  Staten  zoo  heevig  uitvoer,  zonder  te 
willen  zwygen,  dat  men  hem  de  Stad  ontzeggen  moest. 
Ook  verhaalt  men  van  Fokko  Ralda,  Raadsheer  van  't  Hol 
in  Friesland,  dat  hy,  terwyl  men  hem  den  nieuwen^  eed 
voorhield,  een  beroerte  op  't  lyf  kreeg,  waar  aan  hy  terstond 
overleedt  2). 

De  Staaten  lieten  by  die  gelegentheid,  eenige  glaze  drink- 
klokjes  maken :  zy  hadden  de  gedaante  van  een  schelle,  en 
van  binnen  een  glaze  klepel.  Men  dronk  uit  deeze  glazen, 
op  den  gelukkigen  en  voorspoedigen  voortgang  van  hun 
doen,  en  het  weiweezen  van  het  Gremeenebest.  Daar  na 
maakte  men,  deeze  beekers  als  een  schelle  of  klok,  nu 
omgekeerd  zynde,  met  dezelven  een  bly  geklank ;  't  welk 
men  noemde  den  Koning  van  Spanje  uitluiden.  Ook  kreeg 
dit  glaze  klokje  de  naam  van  Duk  d'Alfa's  uitluiding, 
't  geen  andere,  navolgende,  deedt  zingen : 

Duk  d'Alf,  die  heeft  het  te  zwaar  verbruid, 
Wy  luiden  den  Koning  van  Spanje  uit  3). 

Als  nu  de  Allerhoogste  wonderen  deedt,  om  Nederland 
uit  de  slaverny  van  Spanje  te  verlossen,  begonnen  zommige 
Leeraars,    van    't    Pausdom    uitgaande,    en    by  mangel   van 

1)  Zie  Groot  Utrechs  Plakaatboek,  I.  Deel,  bl.  75.  enz.  Meteren.  X.  Boek, 
bl.   201.    enz. 

2)  Hooft,   XVIII.  Boek,  bl.   789.  Bor,  XVI.   Roek.   bl.  292.   [47]. 

:<)  Alkeinade,  Nederl.  Disple^rtigli  Kap.  XLI.  bl.  515,  516.  Blomhert, 
1)1.    124. 


DER    GELOOFSBELYDENIS,  79 

goede  Predikanten,  tot  den  Kerkdienst  aangenooraen  zynde, 
de  Kerk  van  tyd  tot  tyd  te  ontrusten,  en  onze  Geloofsbe- 
lydenis  te  versmaden  1).  Doch  dit  staat  ons,  omstandiger, 
te  beschryven. 

In  de  Sint  Jacobs  Kerk  te  Utrecht  stont  een  Priester, 
genaamt  Meester  Huibert  Duif  huis.  Deeze  begon  tegen  de 
Paapsche  dwalingen  te  Prediken,  eerst  met  oogluiking,  en 
daar  na  in  't  Jaar  1578.  met  goedvinden  van  de  Regeering, 
doch  op  een'  andere  wyze  als  de  Gereformeerde.  Hy  preekte 
met  zyn  Koorkleed  aan,  en  de  vierkante  muts  op,  in  't 
midden  der  Beelden  en  verdere  Paperyen,  onder  voorwendzel 
dat  God  niet  zag  op  't  kleed,  of  het  wit  of  zwart  was, 
maar  op  't  hert,  en  dat  het  den  Overheid  toekwam,  de 
beelden  uit  de  Kerk  te  weeren.  Doch  hy  begeerde  geen 
Katechismus,  geen  Kerkenraad,  geen  Kerktugt:  Hy  doopte 
zonder  Ouderen  of  Getuigen  ergens  toe  te  verbinden :  Ten 
Avondmaal  liet  hy  een  ieder  toe  op  zyn  eige  beproeving. 
De  Schrift  noemde  hy  zyn  Katechismus,  en  leerde  geen 
andere.  Het  stuk  van  de  Predestinatie  werdt  van  hem  zo 
diep  niet  verstaan  als  by  de  Gereformeerden.  Luttel  sprak 
hy  van  de  Erfzonde,  de  Regtvaardigmaking,  en  hoe  die 
door  toereekening  geschied ;  maar  zeide,  dat  die  verloren 
gingen,  alleen  door  eigen  schuld  verloren  gingen.  Zyn  Pre- 
dikatie deedt  hy  met  zo  veel  welspreekentheid,  dat  hy  veel 
gunst  en  aanhang  vond  by  de  Regeering,  en  luiden  van 
vermogen.  De  Gereformeerden  hadden  in  deeze  tyd  geen 
openbare  Kerken  te  Utrecht,  maar  predikten  door  Predikan- 
ten van  buiten  geleent,  in  een  schuur,  met  zulk  een  toe- 
loop, dat  de  Predikplaats  te  klein  viel,  en  eindelyk  in  de 
Minnebroeders  Kerk  door  Petrus  Datheen.  Duit  huis  wilde 
zig  met  die  van  de  Consistorie,  (zo  noemde  men  de  Ker- 
kenraad) niet  vereenigen,  en  stierf  den  derden  van  Gras- 
maand des  Jaars  1581.  Hermanus  Elkonius  van  Harlingen 
werdt  van  de  Regeering  tot  zyn  opvolger  benoemd. 

1)  Acta  Svnod.  Dordrac.  in  de  Voorr.  bl.  2.  Baudartius  Memorien,  1. 
Deel,  bl.  1. 


80  HISTORISCH-BERIGT 


Nu  zyn  dood  vermeerderde  zyn  aanhang,  en  de  scheu- 
ring duurde  tot  den  tyd  van  Lycester,  wanneer  in  't  Jaar 
1586,  door  zyn  bemiddeling  de  Kerk  van  Sint  Jacob  onder 
de  Consistorie  gebragr  werdt.  Tako  Sybrandsoon,  de  derde 
Predikant  van  Sint  Jacob,  weigerde  de  punten  van  bemid- 
deling te  teekenen,  alzo  zy  de  onderschryving  der  Neder- 
landsche  Belydenis  mede  bragten,  en  hy  veel  zwaarigheid 
maakte  over  't  punt  der  Predestinatie  1).  Men  denkt  dat 
Uitenbogaard,  van  wien  ons  in  't  vervolg  staat  te  spreken, 
uit  de  borsten  van  Duifhuis  gezogen  hadt,  maar  meest  te 
voren  uit  Akontius  den  Italiaan  van  Trenten,  die  in  zyn 
boek  genaamd  Krygslisten  des  Satans  wel  eenige  goede, 
maar  ook  veele  ongeoorloofde  dingen  gestelt  heeft  2). 

Omtrent  deezen  tyd  begon  Kaspar  Koolhaas,  Predikant 
te  Leiden,  Neerlands  Kerk  te  ontrusten  3).  Hy  was  een 
vyand  van  de  Kerkenordening.  en  wilde  zig  aan  dezelven  in 
genen  deele  onderwerpen.  Voorts  dreef  „hy  de  algemeene 
„genade;  dat  de  kinderen  van  Joden,  Heidenen  en  Turken 
„in  haare  jonkheid  stervende,  even  tot  het  Verbond  behooren 
„als  de  kinderen  der  Bondgenoten.  Alle  die  in  den  naam 
„van  Kristus  gedoopt  waren,  moest  men  toelaten  tot  de 
„Tafel  des  Heeren,  zonder  aanteekening  hunnes  naams,  of 
„zonder  ander  verbond  en  beloften  op  eige  beproeving. 
„Over  de  Leer  der  Predestinatie  met  den  aankleven  van 
„dien,  maakte  hy  groote  zwarigheid,  en  hield  staande, 
„dat  na  't  gevoelen  van  Kalvyn,  God  tot  een  oorzaak 
„van  zonde  gestelt  wordt.  Voor  een  Broeder  wilde  hy 
„erkennen,  die  niet  verstaan  kon,  dat  den  Doop  de 
„kinderen  toekwame,  daarentegen  veragtte  nog  verdoemde 
„hy  niet  die  hunne  kinderen  lieten  Doopen.  Ook  was  de 
„Belydenis    der    Hervormde    Kerk,    hem    wakker  tegens  de 


■1)     Bor,  XXI.    Boek.  bl.  K32.   [107].  enz.   XIV.   Doek,  bl.   16Ö.  [186]. 

2)  Trigland,  Kerk.  Hist.  III.  Deel,  bl.  322,  323,  338. 

3)  Acta  Syn.  Nat.   Dordr    in  de  Voorr.  Baudartius,  I.  Deel,  bl.  4.  Trig- 
land, III.  Deel,  bl.  172. 


DER    GELOOFSBELYDENIS. 


„borst  1)."  Staats  en  Kerkvergaderingen  zyn  zedert  de 
onlusten  die  hy  te  Leiden  verwekte,  met  hem  gemoeid  ge- 
weest. De  Sinode  of  algemeene  Kerkvergadering,  in  den 
Jaare  1578.  te  Dordrecht  gehouden,  hadt  onder  anderen 
besloten,  dat  'er  alle  drie  Jaaren  een  algemeen  Sinode  zoude 
gehouden  worden.  Dit  besluit  vond  men  geraden  in  den 
Jaare  1581.  in  't  werk  te  stellen.  De  Kerken  van  Antwer- 
pen en  Delft,  zonden  de  brieven,  als  daar  toe  gemagtigt, 
op  haar  tyd,  af.  Ook  vertoondenze  door  eenige  hunner 
Predikanten  aan  d' Algemeene  Staten  der  Vereenigde  Neder- 
landen t' Amsterdam  vergadert,  „hoe  zy  om  gewichtige  oor- 
zaken een  Nationaale  Sinode  tot  Middelburg  in  Zeeland 
„beschreeven  hadden,  met  verzoek,  dat  hun  geliefde,  eenige 
„uit  het  midden  van  hunne  Yergadering  daar  by  te  zenden, 
„om  met  hunne  Authoriteit  alle  handelingen  te  bestieren." 
De  Staten  gaven  de  Predikanten  ten  andwoord,  „dat  zy 
„met  zo  een  Kristelyk  en  Goddelyk «werk  konden  voortvaren, 
„en  geen  Gemachtigden  te  verbeiden  hadden,  gemerkt  de 
„Staten  zonder  eenig  omzien  na  hunnen  handel  zig  genoeg 
„verzeekert  hielden,  dat  die  niet  dan  tot  stigting  strekte  2)." 
In  deeze  Sinode,  die  in  Bloei-  en  Zomermaand  des  Jaars 
1581.  gehouden  werdt,  maakten  de  Predikanten  een' nadere 
Kerkordening,  beandwoordende  zeekere  vraagen,  zo  nopens 
het  gebruik  der  ordening,  als  op  zommige  andere  zaaken, 
en  verdeelden  de  Kerken  in  elk  Gewest  onder  Klassen,  de 
Klassen  onder  byzondere  Sinoden  8).  De  Kerken  in  't  Stigt 
van  Utrecht  werden  in  drie  Klassen  onderscheiden.  Ook 
besloot  men,  dat  de  Predikanten,  Ouderlingen,  Diakenen, 
Professoren  der  Theologie,  en  Schoolmeesters,  de  Belydenis 
der  Nederlandsche  Kerken  zouden  onderteekenen  :  De  His- 
torieschryver    der    Remonstranten,  verhaalt  ons,  dat  de  Be- 


-1)  Brand,   Hist.  der  Ref.   I,   Deel,   XII.  Boek,  Bl.  f353.  Trigland,  LIL  Deel., 
bl.    184,   185. 

2)  Hooft,  XVIII.  Boek,  bl.  777.  Trigland,  III.   Deel,  bl.  200. 

3)  Bor,    XVI.    Boek,    bl.  261—270.  [24  31].  Kerkelyk   Handboekje,  bl. 
181   enz. 

6 


82  HISTORIPCH-BERIGT 


lydenis  ter  deezer  tyd,  nog  zo  weinig  bekent  was,  dat 
eenige  Predikanten  op  deeze  Sinode  tegenswoordig,  als 
men  van  het  onderteekenen  sprak,  vraagden,  wat  is 
dat  voor  een  Confessie  van  zevenendertig  Artikelen? 
als  of  zy  die  nooit  gezien  hadden  1).  Doch  Trigland 
zegt  wel  ter  snede,  „wie  weet  of  't  waaragtig  is,  Uiten- 
„bogaard  wil,  dat  op  zyn  zeggen  alleen  gelooft  hebben, 
„daar  wy  hem  zomtyds  hebben  hooren  verhaalen  dat  niet 
„zeer  vast  gaat,  of  vry  wat  ongelukkig  is  in  't  waarzeggen, 
„en  gelukkig  in  waaragtige  dingen  ze  misduiden  en  te  ver- 
„draaijen  2)."  Daar  na  doorzagen  de  Predikanten  de  Schrif- 
ten van  Kaspar  Koolhaas,  en  verweezen  die,  als  ergelyk  en 
strydig  tegens  de  reine  Leer,  en  tegens  zig  zelven:  doch 
beloofden  hem  vergiffenis  en  aanhouding  in  dienst,  by  aldien 
hy  schuld  bekende.  Maar  hy  weigerde  dit,  en  zig  te  onder- 
werpen aan  hun  oordeel.  Waar  door  de  zaak  voor  de  Staten 
van  Holland  raakte,  die  't  vonnis  der  gemelde  vergadering 
voor  wettig  kenden,  neemende  inzonderheid  zeer  hoog,  dat 
hy,  die  verklaarde,  met  de  Hervormde  Kerk  niet  eensgezind 
te  zyn,  zig  nogtans  als  een  Leeraar  derzelve  gedragen  hadt, 
't  welk  by  de  Magistraat  van  Leiden  te  straffen  stondt. 
Dus  werdt  hij  in  't  volgende  Jaar  1582  t'  eener  Vergade- 
ring van  Hollandsche  Kerken  tot  Haarlem  eindelyk  afgezet, 
en  uit  de  Gemeente  gebannen  3). 

De  afsnyding  geschiede  op  den  vijfentwintigsten  van 
Lentemaand  van  den  Predikstoel  in  de  Groote  Kerk,  na  dat 
men  alvorens  een  Reede  over  de  woorden  van  Paulus,  Rom. 
XVI.  vers  17.  tot  de  Gemeinte  gevoert  hadt  4).  Niette- 
min liet  hem  de  Magistraat  van  Leiden  zyn'  volle  wedde 
van  tweehondert  gulden  's  Jaarlyks,  en  dertig  gulden  voor 
huishuur    volgen,  tot  dat  hy  twee  Jaaren   daar  na  een  an- 

1)  Uitenbogaard,   Kerk.   Hist.  III.   Deel,  bl.  475. 

2)  Trigland,  Kerk.  Hist.   III.   Deel,  bl.  439. 

3)  Hooft,  XVII.  Boek,  bl.   777.   Bor,   XVI.   Hoek,  bl.  -271.   [31 J. 

4)  Zie  't  Formulier  van  afsnyding  by  Trigland.  Kerk.  Hist.  III.  Deel, 

bl     187. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  83 

dere  gelegentheid  krygende,  om  voor  zijn  ziekelyke  Vrouwe  en 
zes  kleine  kinderen  de  kost  te  winnen,  den  Wethouderen 
bedankte,  en  zig  zedert  met  disteleeren  geneerde   1). 

Op  Koolhaas  volgde  Herman  Herberts  van  Grol  2),  eerst 
Monnik  in  't  Pausdom  geweest,  daarna  Predikant  onder 
de  Lutherschen,  en  eindelyk  in  't  begin  der  Hervorming 
tot  den  Predikdienst  in  deeze  Landen,  in  de  Kerk  te 
Nederwezel,  als  Gereformeert  Predikant  beroepen.  In  't 
Jaar  1579.  kwam  hy  te  Dordrecht,  daar  hy  wel  ras  te 
kennen  gaf,  dat  hy  nog  niet  geheel  van  't  Pausdom 
gezuivert  was,  en  daarenboven  andere  vreemde  gevoe- 
lens smeedde.  Eerst  liet  hy  na,  het  verklaren  van  de  Kate- 
chismus,  en  wilde  geen  Belydenis-preek  voor  het  Avond- 
maal doen,  maar  preekte  een  vrye-text,  met  hooge  woorden 
betuigende,  dat  hy  zulks  duizendmaal  beeter  agtte.  Gevraagt 
zynde  in  den  Jaare  1582.  wat  hem  in  de  Katechismus  te- 
gen stondt,  verklaarde  hij  zig  opentlyk  voor  de  volmaakt- 
heid der  Heiligen  in  dit  leeven,  als  hy  zyn  Reden  voerde 
over  Phil.  IV.  13.  met  by voeging,  dat  'er  wel  waren  die 
zulke  Leer  niet  geern  hoorden,  maar  dat  het  gezeid  moest 
worden,  al  zou  daar  twist  en  stryd  om  vallen  3).  Vermoe- 
delyk  had  hy  deeze  gevoelens  geschept  uit  de  Schriften  van 
Dirk  Volkaarts  Koornhert,  die  omtrent  deezen  tyd  een  boek 
schreef  tegen  den  Nederlandschen  Katechismus,  met  den  titel 
van  Proeve,  't  geen  hy  aan  de  Staten  van  Holland,  die 
't  als  ontydig,  mishaagde,  opdroeg.  In  den  opdragt  van  dit 
boek  wierden  de  Staten  onder  anderen  te  gemoet  gevoert, 
dat  de  Kerkdienaren  hunnen  Katechismus  niet  konden  ver- 
schoonen  van  veele  leelyke  vlekken  en  vuile  onzuiverheeden  ; 
inzonderheid  wreef  hy  den  Katechismus  aan,  dat  'er  te  on- 
regt  in  geleerd  werdt ;  eerst,  dat  het  onmogelyk  is  't  gebod 
der  liefde  tot  God  en  den  naasten  volkomentlyk  te  houden : 
Ten    tweeden,    dat    wy    van  natuure  geneigt  zyn,  om  God 

1)     Verhaal  van   K.  Koolhaes  by  Brand,  XIII.  Boek,  bl.  675. 

c2)     Act.  Syn.  Nat.   Dordt.  in  de  Voorr.   Bandartius  Mem.  I.  Deel,  bl.  I. 

3)     Trigland,  Kerk.   Hist.  III.  Deel,  bl.  2 13. 


84  HISTORISCH-BERIGT 


en  den  naasten  te  naaten  1).  Voorts  maakte  Herberts  geen 
onderscheid  tusschen  het  Wezentlyke  Woord,  daar  Johan- 
nes  van  spreekt,  en  het  geschreeve  Woord  van  God.  Dreef 
de  weezentlyke  inwoning  van  Christus  in  de  gelovige,  en 
dat  de  Mensch  geregtvaerdigt  werdt  om  de  werken  des  Ge- 
loofs  en  des  Geests ;  ook  liet  hy  herdrukken,  het  gruwelyk 
wonderboek  van  David  Joris,  en  stemde  in  met  de  Leer  van 
Joris  en  Hendrik  Niklaas,  Vader  van  het  zogenoemde  Huis 
der  liefde,  die  hy  boven  Mozes  en  Kristus  verhief.  Zyn 
handelingen  liepen  zo  grof,  dat  de  Magistraat  van  Dordrecht, 
na  raadvraaging  aan  den  Kerkenraad,  dit  vonnis  velde, 
„dat  hy  bevonden  zynde  in  eenige  punten  des  Geloofs  van 
„een  ander  gevoelen,  als  de  Leer  der  Gereformeerde  Kerken 
„medebragt,  die  by  den  Prins  en  de  Staten  van  den  Lande 
„aangenomen  was;  en  waar  in  geene  verandering,  zonder 
„voorweeten  der  Kerke  mogte  gemaakt  worden,  daarom  van 
„zyn  Kerkdienst  te  Dort  wierdt  afgezet  en  ontslagen,  en  hem 
„toegestaan  uit  de  Stad  te  vertrekken,  op  andere  plaatsen 
„daar  hy  zulks  zou  te  raden  vinden."  Toen  is  hy  in  't  val- 
len van  den  Zomer,  in  den  dienst  der  Kerke  te  Gouda 
getreden,  doch  de  Klassis  bleef  weigerende  hem  voor  een 
medelit  te  erkennen,  zo  lang  hy  geen  behoorlyk  getuigschrift 
van  zyn  laatste  Klassis  en  Kerk  mede  bragt  2).  Toen  ge- 
drongen zynde,  erkende  hy,  na  veel  moeite  tegen  de  Her- 
vormde Kerk,  misdaan  te  hebben,  dog  weigerde  plat  uit,, 
de  Leer  van  David  Joris  en  Hendrik  Niklaas  te  verwerpen. 
De  Reden,  die  Predikanten  aandreef  zulks  te  vorderen,  was, 
dat  hy  spreekwijzen  gebruikte,  waar  uit  zy  met  reden  mog- 
ten  besluiten,  dat  hy  met  deeze  vuile  gevoelens  besmet  was. 
De  Kerkenraad  van  Dordrecht,  weigerde  hem  't  gebruik  van 
des  Heeren  Avondmaal,  tot  dat  zyn  zaak  by  de  Sinode 
afgedaan  zou  zyn.  Als  nu  de  Sinode  in  Zomermaand  des 
Jaars  1583,  in  den  Hage  gehouden  werdt,  weigerde  Her- 
berts, schoon  gedaagt  en  gebeden  zynde,  aldaar  te  verschij- 

1)     Bor,    XVIII.    Boek,  bl.  404.  [35J.  Brand,  XIII.   Boek,   hl.  693.  enz. 
'2)     Trigland,  III.   Deel,  bl.  -214. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  85 

nen,  voor  reden  gevende,  dat  de  Wethouderschap,  hem  de 
toestemming,  die  hy  behoefde,  niet  beliefde  te  geeven. 
Yoorts  gaf  hy  in  't  volgende  Jaar  zyn  korte  verklaaring 
over  Rom.  II.  vers  28.  aan  't  ligt.  Ten  klaarsten  bleek 
hier  uit,  dat  hy  van  de  Leere  der  Kerke,  byzonder  in 
't  punt  der  regtvaerdigmakinge  des  zondaars,  afweek.  Men 
daagde  hem  hier  over  in  de  Sinode,  in  den  Jaare  1586  te 
Rotterdam,  gehouden ;  doch  Herberts  verscheen  wederom 
niet.  De  Nationale  Sinode  in  Zomermaand  des  zei  ven  Jaars, 
in  den  Hage  gezeeten  zynde,  wendde  alles  aan,  om  Herberts 
te  regt  te  brengen.  Hier  werdt  de  onderteekening  van  de 
Nederlandsche  Belydenis  veel  strenger  afge vordert,  dan  voor- 
heen, te  weeten:  „van  op  straffe  van  weigering,  metter 
„daad,  in  den  dienst  geschorst,  en  by  volharding  in  het 
„weigeren  ten  eenenmaal  afgezet  te  worden.  Insgelyks  werdt 
„het  uitleggen  van  de  Katechismus  op  den  nademiddag  van 
„des  Heeren  dag,  sterk  aangedrongen  1)  "  Toen  betuigde 
Herberts,  „de  Belydenis  des  Geloofs  in  de  zeevenendertig 
„Artikelen  begreepen,  Schriftmatig  te  zyn,  met  belofte  om 
dezelve  in  de  naaste  Klassis  te  zullen  onderteekenen."  Egter 
is  hy  zyn  belofte  niet  nagekomen.  Dit  was  een' der  redenen, 
waarom  de  Sinode  in  den  Jaare  1588  te  Schiedam  vergadert, 
Herberts  weigerde  zifting  te  geeven.  Eindelyk  streek  men 
een  vonnis  van  afsnyding  over  hem.  Herberts  daar  door 
geklemt  zynde,  verzoende  met  de  Kerk,  na  dat  hy  de  zelve 
veertien  Jaaren  beroert  hadde  2). 

Na  hem  volgde  Kornelis  Wiggertszoon,  predikant  te 
Hoorn  3).  Deeze  dreef  „een  algemeene  genade.  Dat  Gods 
„Voorzienigheid  alleen  bestaat  in  eene  bloote  voorweeten- 
„ schap,  welke  hangt  in  's  Menschen  doen,  en  wille."  De 
Erf-zonde  zeide  hy,  „bestont  in  een  onvolkome  kennisse  Gods, 


1)  Zie    de    Kerkord.    Art.  47,  61.  by  Bor,  XXI.  Boek,    bl.  792.   [Si]. 
Kerk.   Handb,  bl.  274,  279. 

2)  Trigland,  III.  Deel,  bl.  215—283. 

3)  Acta  Syn.  Nat.  in  de  Voorr.  Baudart  bl.   1. 


86  HISTORISCH-BERIGT 


„en    lust    tot    het    kwade.   Ook  werd  niemand,  om  de  Erf- 
,, zonde    verdoemt.    Hy  wedersprak  de  verkiezing  Gods  van 
„een    zeeker  getal  van  persoonen,  en  leerde  dat  God  in  de 
„Verkiezing  zag  niet  op  persoonen,  maar  op  hoedanigheden." 
„Voorts    sprak    hy    „van    een    algemeene    roeping  eerst,  in 
„Adam,  daar  na  in  Kristus.  En  trok  daar  uit  het  gevoelen 
„van    de  onverschilligheid  der  Wil,  waar  door  elk  staan  of 
„vallen    kon     1)."    Wiggerts    openbaarde     zig  in  den  Jaare 
1592,    met  eenige  verandering  te  maaken  in  de  vermaning 
en  't  gebed  voor  den  doop,  en  in  de  wyze  van  bidden  voor 
de    Predikatien ;    doch    verdroeg    hy    zig  hier  over  met  de 
Sinode,    van    Noordholland,  ;in  den  zelven  Jaare  te  Edam, 
gehouden.    In    't  volgende    Jaar  bragt  de  Klassis  uit  naam 
van    d'Ouderlingen    van    Hoorn,    nieuwe    bezwaren   uit  zyn 
Predikingen  in  de  Sinode  van  Alkmaar,  te  voorschyn.  Toen 
daagde  men  Wiggerts  voor  de  Sinode  doch  hy  weiger  Ie  met 
de  Sinode  anders  dan,  Schriftelyk,  te  handelen,  voor  reeden 
geevende,    dat    de    Sinode  zyn  Party  was.  En  dat  niemand 
tegelyk    Party    en    Regter    zyn    kan.    Eene  reeden,  die  de 
Remonstranten    van    hem    schynen    ontleent    te  hebben,  en 
daar    na  geestig  wisten  te  gebruiken  tegen  de  Dortsche  Si- 
node;   doch    die  niet  anders  strekken  kan,  als  tot  wanorde 
in    de  Kerk;  want  als  iemand  nieuwe  gevoelens  smeed,  en 
die    ter    Kerke    wil    invoeren,  zal  hy  een  iegelyk,  die  hem 
niet    terstont    instemt;    maar    amptshalve  tegen,  staat,  voor 
party    uitmaaken    2).  De  Sinode  zou  hem  in  zyn  ampt  ge- 
schorst   hebben;    doch    de  Wethouderschap  van  Hoorn  trat 
tusschen    hen    beiden    in.     't  Volgende  Jaar,   stond  hem  de 
Sinode  te  Haarlem  gehouden,  een'  Schriftelyke  onderhande- 
ling toe,  die  vrugteloos  afliep.  Toen  maakte   de  vergadering 
zyne    dwalingen,    met    eenige  aanmerkingen,  de  Staten   van 
Holland     bekent.    De    Heeren    Staten    geboden    Bastingius, 
en    Uitenbogaard,    met    hem    in    onderhandeling   te  treden. 


1)  Trigland,  III.  Deel,  b).  241,  -242. 

2)  Trigland,  III.  Deel,  bl.  235. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  87 

Zy  werden  een  en  andermaal  gezonden  met  last,  dat  hy 
zyne  gevoelens  Schriftelyk  zoude  ontwerpen,  om  door  hen 
ter  Staten  Vergadering  ingeleevert  te  worden.  Dit  ge- 
schied zynde,  stelde  de  Staten  van  Holland  zyne  Schrif- 
ten in  handen  van  de  Professoren  te  Leiden,  gelastende 
dezelven,  nevens  Bastingius  en  Uitenbogaard  nader  met 
Wiggertszoon  te  spreken,  en  ingevalle  deeze  onderhandeling 
vrugteloos  afliep,  gemelde  Staten,  met  hun  oordeel  te  dienen. 
De  Gemagtigden  vertoonden  daar  na,  aan  de  Staten  van 
Holland,  „dat  zyn  gevoelen  noch  met  de  Waarheid  des  God- 
„delyken  Woords,  noch  met  de  Belydenis  der  kerke  overeen- 
stemde, en  niet  dan  tot  groote  droefheid  en  ergernis  der 
„Kerke  kon  geleert  worden  "  Toen  lieten  de  Staten  Wiggerts- 
zoon aanzeggen,  „dat  hy  geen  Predikant  kon  blyven,  ten 
„zy  hy  zig  met  de  Kerk  vereenigde."  Doch  deeze  en  alle 
andere  middelen  waren  niet  sterk  genoeg,  om  hem  te  be- 
weegen.  Dus  verklaarde  de  Staten,  hem  den  zeevenentwin- 
tigsten  van  Hooimaand  des  Jaars  1596,  van  zyn  Kerkdienst 
verlaten  en  ontzet  te  zyn,  „met  vermaning,  dat  hy  na 
„Friesland,  daar  hy  gebooren  was,  zig  met  de  woon  zouden 
„begeeven.  Zy  zouden  hem  als  dan  twee  of  drie  Jaaren  van 
„behoorlyk  onderhoud  voorzien,  vertrouwende  dat  hy  zig 
„ onder tusschen,  nader  bedagt  hebbende,  met  de  Kerk  wel 
„zou  willen  verzoenen."  Wiggertszoon  zaaide,  in  stee  van  te 
gehoorzamen,  zyne  schadelyke  gevoelens  onder  de  Gemeinte, 
houdende  afgezonderde  vergaderingen,  om  zyne  aanhangers 
te  believen.  De  Sinode  in  't  volgende  Jaar  te  Edam  gezeeten, 
zulks  verstaande,  besloot  eenpaarig  hem  uit  de  Kerk  te 
zetten,  ten  zy  „hy  zyne  Konventikulen  of  afgezonderde  ver- 
„gaderingen  wilden  nalaten,  en  belooveu  zyne  schadelyke 
„gevoelens,  niet  te  zullen  leeren,  't  zy  by  monde,  't  zy  by 
„geschrifte,  ofte  iets  uit  te  geeven  tegens  de  Leer  en  orde 
„der  Kerke  strydig  zynde."  Ook  gaf  hem  de  Sinode  agt 
weeken  tyds,  om  zig,  over  gemelde  punten,  te  beraden. 
Doch  als  men  bevond,  deeze  weeken  verstreeken  zynde,  dat 
hy    alle    heilzame  vermaningen    van  de  hand   wees,  is  men 


88  HISTORISCH- BERIGT. 


tot    de    afsnyding  overgegaan,  na  dat  hy  de  Kerk  den  tyd 
van  zes  Jaaren,  ontrust  had   1) 

Deeze  waren  de  eerste,  die  de  Nederlandsche  Kerk  in  de 
dagen  harer  jeugd,  in  roere  gesteld  hebben.  Na  hem  kwamen 
Jacob  Harmenszoon,  anders  Jacob  Arminius,  en  deszelfs 
Aanhangeren  te  voorschyn.  Arminius  was  in  den  Jaare 
1560  binnen  Oudewater,  een  bekent  Steedeken  in  Hol- 
land, uit  eerlyke  Ouders,  doch  gering  van  middelen, 
gebooren.  Nog  zeer  jong  zynde,  ley  men  hem  te  Mar- 
purch,  by  Rudolphus  Snellius,  zynen  Landsman  van  Oude- 
water, ter  Schoole.  Hier  zynde,  namen  de  Spanjaarden  in 
den  Jaare  1575,  Oudewater  stormenderhand,  in,  en  pleeg- 
den, aldaar,  dien  grouwelyken  moord.  Toen  lieten  onder 
anderen  het  leeven,  de  moeder,  de  zuster,  twee  broeders, 
en  verscheide  bloetverwanten  van  Arminius  2).  Zedert  het 
Jaar  1 582  reisde  hy,  ten  koste  van  Amsterdam,  naar  Ge- 
neve,  Bazel  en  Italië,  hoorende  de  lessen  van  den  grooten 
Beza,  en  andere  vermaarde  Mannen  van  dien  tyd.  Ook  sprak 
en  verkeerde  hy  te  Romen,  zeer  gemeenzaam  met  de  Kar- 
dinaal Bellarmyn,  en  bragt  zig  zelven  door  zyn  verkeeren, 
buiten  's  Lands,  onder  een  kwaad  gerugte  3).  Amsterdam 
ontbood  hun  Voedsterling,  te  rug,  en  stelde  hem,  zedert, 
onder  de  Predikanten  van  die  Stad,  daar  hy  den  tyd 
van  vyftien  Jaaren,  't  zelve  ampt  bekleede.  Zyn  minzaam 
gedrag  en  maatige  vroolykheid  by  goede  vrinden,  maakten 
hem  in  de  gezelschappen,  zeer  aangenaam.  Doch  de  Kerk 
droeg  leed,  uit  zyn  Predikingen  te  verstaan,  dat  hy  in 
't  stuk  der  Predestinatie,  en  andere  punten  van  gewigt, 
van  't  gevoelen  der  Hervormde  Kerken,  afweek  4).  Men 
zag  ook  met  ongenoegen,  zyn  gemeenzame  verkeering  met 
Andreas  Valdomius,  en  Kristophorus  Osterodins,  twee  Soci- 
nianen,  die  't  van  d'Algomeeno  Staaten  geboden  was.  binnen 


1)  Trigland,  III.   I I.  hl.  240—265. 

2)  Brand,   I.   Deel,  lil.  r>ftn.   Vergel.  Hooft,  bl.  434. 

3)  Trigland,  III.  Deel.  bl.  282. 

4 )  Baudart,  Memor,   I.  Hoek,  lil.  4. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  89 

veertien  daagen,  uit  de  vereenigde  Gewesten  te  vertrekken. 
Voorts  roemde  hy  deeze  mannen,  als  zonderling  ervaren  in 
Gods  Woord,  en  dat  de  bewyzen,  die  zy  voor  hun  gevoelen 
hadden;  nimmer,  by  eenige  van  onze  Godsgeleerden,  weder- 
legt  waaren  1 ).  De  vermaarde  Franciscus  Junius,  van  wien, 
wij  meermalen,  gesproken  hebben  Stierf,  tusschen  den  vyf 
en  zesentwintigsten  van  Wynmaand  des  Jaars  1602,  aan  de 
pest,  tot  groote  schade  der  Hooge  Sehoole,  en  Gereformeerde 
Kerken.  Toen  bewerkte  Uitenbogaard,  die  in  den  Hage 
Predikant  was,  en  de  Prinse  Maurits  steeds  in  het  Leger 
verzelde,  dat  de  Kurateuren  van  's  Lands  Sehoole,  te  Leiden, 
Arminius  in  deszelfs  plaats  beriepen  2).  De  Kerkenraad  van 
Amsterdam,  vreesde,  dat  zo  zorgelyken  Man  Professor  ge- 
worden zynde,  zeer  schadelyk  voor  Gods  Kerk  zou  zyn, 
dies  weigerdde  zy.  hem,  in  't  eersten  zijn  ontslag  te  geeven ; 
doch  bewilligdde  ten  laatsten,  onder  voorwaarde,  dat  Ar- 
minius moest  met  de  Professor  Gomarus,  over  de  voor- 
naamste Leerpunten  in  onderhandeling  treeden,  en  zig  zui- 
veren. Dit  geschiedde  in  de  tegenwoordigheid  der  hooge 
Schoolverzorgers,  en  Gemagtigden  van  de  Sinode,  den  zee- 
venden van  Bloeimaand  des  Jaars  1603,  betuigende  hij,  „de 
„Pelagiaansche  gevoelens  te  verwerpen,  die  van  Augustinus 
„daarentegen  goed  te  keuren,  met  belofte  van  niets  te  zul- 
len leeren,  strydig  tegen  de  aangenome  Leer  der  Kerke." 
Hier  op,  werdt  hij  tot  Leeraar  der  Godgeleertheid  verklaart, 
en  tot  de  Waardigheid  van  Professor,  in  stee  van  Junius, 
toegelaten  3).  Arminius,  eenigen  tijd  in  bediening  geweest 
zynde,  strooide  zyne  byzondere  gevoelens  onder  zyne  Leer- 
lingen, aanpryzende  de  Schriften  van  Kastellio,  Koornhert, 
Suares,  en  anderen,  met  veragting  van  Kalvyn,  Zanchius, 
Martyr,  en  andere  treffelijke  Mannen  in  Gods  Kerk.  Zyn 
Leerlingen,  verrukt  en  ingenomen,  met  's  Meesters  byzon- 
dere   gedagten,    verspreidden   wel   ras,   't  geen  zy,  van  hem, 

1)  Trigland.   III.  Deel,  hl.   285. 

2)  Baudart,  Memor.   I.   Boek,   bl.  4,  5. 

3)  Baudart.  Memor.   I.   Deel,  bl.  o. 


90  HISTOK1SCH-BERIGT 


ingezogen  hadden,  zo  binnen  als  buiten  's  Lands.  Zo  dat  de 
Xoord  en  Zuid-Hollandsche  Sinoden,  zig  op  de  wagt  stel- 
den, om  de  dorre  nieuwigheeden  by  tyds  te  koeren.  Men 
belaste  alle  Leeraaren  de  Belydenis  en  Kateehismus  te  onder- 
zoeken, 't  welk  by  zommige  geweigerd  werd.  Ook  verzogt 
men  in  den  Jaare  1604  d'Algemeene  Staaten,  om  een  Na- 
tionale Sinode  te  beschryven.  De  Staaten  stonden  dit  ver- 
zoek der  Kerke  toe,  by  een  roepende  verscheide  Godsge- 
leerden, uit  de  byzondere  gewesten,  om  over  de  Voorbe- 
reidselen,  van  die  Sinode  te  handelen.  Arminius  en  Uiten- 
bogaard,  benevens  twee  Utrechtsche  Predikanten,  van  de 
anderen  verschillende,  veroorzaakten,  dat  het  houden  van 
die  Sinode  op  de  lange  baan  verschoven  werdt  1).  Als  nu 
Arminius  en  Uitenbogaard  het  oordeel  der  Kerkelyken  be- 
gonnen te  vreezen,  zogten  zy  heul  by  de  Politiken,  en 
wisten,  by  die  de  klem  van  Regeering,  ter  deezer  tyd  in 
handen  hadden,  de  zaaken  zo  ver  te  brengen;  dat  Gomarus, 
neevens  eenige  Godsgeleerden,  gelast  werdt  met  Arminius 
en  de  zynen  voor  den  Hoogen  Raad  in  onderhandeling  te 
treeden.  De  Konferentie  werdt  gehouden  in  de  Hage,  den 
dertigsten  van  Grasmaand  des  Jaars  1608.  Daar  na  doeden 
de  Heeren  van  den  Hoogen  Raad  in  't  by  zyn  van  de  twee 
Professoren  en  der  vier  bygevoegde  Predikanten,  hun  verslag 
aan  de  Staten,  met  verklaring,  zo  veel  zy  konden  vernee- 
nien,  de  verschillen  van  klein  belang  waaren,  en  meeren- 
deels bestonden  in  spitsvinnige  twisten  over  de  Prao- 
destinatie  en  den  aankleven  van  dien.  Toen  verzogt  Go- 
marus. verlof  om  te  spreeken,  en  zeide ;  .. 't  gevoelen 
„van  zyn  Medeprofessor,  aangaande,  de  punten  in  ver. 
„schil  zynde,  zodanig  te  zyn,  dat  liv  niet  het  zelven 
„voor  Gods  Oordeel  niet  zou  durven  verschynen."  Welke 
woorden  eenige  te  heevig,  en  andere  een  bewijs  dagtten  te 
zyn  van  een  vrijmoedige  Konscientie,  te  meer,  om  dat  hij 
ettelyke  dagen,  en  allermeest  te  dier  tyd.  zeer  bedaart  ws& 


I )  Baudart.  Memor.  bl.  9.  enz. 


DER    GEL00FSBELYDEN1S.  91 

van  gelaat  en  woorden  1).  Ten  bleef  daar  niet  by.  G-omarus 
voegde  by  zyn  vorig  zeggen,  „dat  uit  dat  geschil,  zo  zulks 
„by  tyds  niet  werdt  verhindert,  zoude  ontstaan,  dat  Pro- 
„vintie  tegens  Provintie,  Stad  tegens  Stad,  Kerk  tegens 
„Kerk,  en  Burger  tegens  Burger  zou  opstaan  2)."  Arminius 
gaf  in  deezen  tyd  niet  anders  tot  andwoord,  dan  „dat  hy 
„zig  van  zodanig  kwaad  gevoelen  in  de  Religie  niet  bewust 
„was;  gelyk  zyn  Medeprofessor  daar  hadde  verklaart:  dat 
„hy  zig  al  tyd  aan  de  Konfessie  had  gehouden,  en  nog 
„voortaan  wilde  houden:  dat  hy  wel  zomtyds  ter  nood  iet 
„had  gesproken  tegen  de  by  zondere  gevoelens  van  eenige 
„Leeraars;  maar  nooit  tegen  dat  schrift  of  gemeen  gevoelen 
„der  Kerken."  Voorts,  „dat  hij  vertrouwdde,  dat  hy  nim- 
„raermeer  oorzaak  van  scheuring  in  Gods  Kerk,  of  in  het 
„Vaderland,  zou  weezen,  en  bereid  was  zyn  gevoelen  en 
„bedenken  in  't  stuk  van  Religie,  rondelyk  te  openbaren,, 
„wanneer  hem  zulks  door  de  Heeren  Staaten  zou  werden 
„geboden  3)."  Na  die  zamenspraak,  zweeg  men  niet.  Elks 
gevoelen  drong  door.  En  dat  van  Gomarus  als  by  de  Kerk 
aangenomen,  behaagde  meest  alle  de  Predikanten ;  maar 
dat  van  Arminius,  meest  alle  de  Magistraten,  die  't  met 
's  Lands  Advokaat  van  Oldenbameveld  eens  waaren.  Egter 
scheen  men  te  deezer  tyd,  de  zaaken  van  Arminius  te  mis- 
trouwen. Hugo  de  Groot,  toen  Advokaat  Fiskaal  van  Hol- 
land, Zeeland,  en  Westfriesland,  verhaalt  in  zeekeren  brief, 
door  Andreas  Rivet  in  't  ligt  gebragt,  „dat  hy  in  deeze 
„dagen  Gomarus  vrolyker,  en  Uitenbogaard,  droeviger  vondt, 
„dan  na  gewoonte."  Ook  zegt  hy  in  't  slot:  Ik  verwagt 
geen  andere  uitkomst  voor  Arminius  en  zyne  zaaken,  dan 
die  van  Kastellio,  die  men  door  al  te  grooten  geweld  zyner 
partyen  zo  ver  heeft  gebragt,  dat  hy  anders  een  geleert  en 


1 )  H.  Grot,   Epist.  ad  N.  R.  quie  extat  in  Riveti  Oper.  Tom.  III.  pag.  974 

2)  Sinod.   Handel,   te   Dordr.   in  de  Voorr. 

3)  Uitenbogaard,  111.  Deel,  bl.  442. 


92  HISTORISCH-BERIGT 


zeer    vermaart    Man    zynde,     met  houtrapen,  de  kost  moest 
zoeken   1). 

.  De  Kerkelyken  ondertusschen  te  onvreden,  dat  deeze  Ker- 
kelyke  geschillen,  over  de  Leer,  by  de  Overheid,  bleeven 
hangen,  drongen  dies  te  sterker  aan,  om  een  Nationale 
Sinode.  Doch  Arminius  en  Uitenbogaard,  met  hunne  Aan- 
hangeren,  vonden  zo  veel  ingang  by  de  Staaten,  dat  zelf 
de  gewoonlyke  Zuid  en  Noord-Hollandsche  Sinodens  opge- 
schort wierden.  Niet  dan  met  veel  moeite  kreegen  de 
Kerkelyken  ten  laasten  vrijheid,  om  de  Jaarlijksche  Sinode 
te  houden,  onder  scherpe  bepaling,  van  over  de  punten, 
nu  in  verschil  zynde,  niet  te  handelen  2).  Middelerwyl  ont- 
boden de  Heeren  Staten,  Arminius  in  hunne  Vergadering? 
om  op  zyn  aanbieding,  de  punten  der  Leer,  daar  hij  be- 
denken over  hadt,  te  openen.  Dit  geschiedde  den  dertigsten 
van  Wynmaand,  des  Jaars  1608.  Toen  opende  hy  zyne 
bedenkingen  op  't  stuk  der  Predestinatie.  Ook  verklaarde 
hy  zyn  gevoelen  over  't  stuk  van  Gods  Voorzienigheid,  vrye 
wil  des  Menschen,  Gods  genade,  volstandigheid  der  Heiligen, 
zeekerheid  der  Zaligheid,  volmaaktheid  der  Gelovigen,  God- 
heid des  Zoons,  en  Regtvaerdigmaking  des  Menschen  voor 
God.  Daar  na  sprak  hij  van  de  overzigt  der  Belydenis, 
beweerende  met  verscheide  reden,  dat  dezelve  reedelyk, 
billyk  en  noodwendig  was  3).  Als  Gomarus  zulks  vernam, 
verzogt  hy  mede  gehoor  by  de  Heeren  Staten,  om  te  openen 
't  geen  hy  op  Arminius  Leere  en  gevoelen  te  zeggen  hadt. 
Den  twaalfden  van  Wintermaand,  werdt  hem  ter  Vergade- 
ring van  Staaten  van  Holland,  op  zyne  begeerte,  gehoor 
verleend.  Toen  opende  Gomarus  verscheide  dwalingen  van 
Arminius,  hem  beschuldigende  in  zommige  punten  te  ge- 
voelen met  de  Pelagianen,  in  zommige  met  de  Jesuiten ; 
maar  in  punten,  daar  de  Jezuiten  met  de  Gereformeerden 
in    overeenstemden,    hen    tegen    te    spreken.  Van  de  Leere 

1)  Grot.,  Epist.  a|ni<!   Rivet,  Tom   III.  pag.  974 
•J)  Brand,  II.   Deel.  hl.  84.   Baudart.  hl.    1  i 
3)  Brand,  II.  Deel,  hl.  se. 


DER   GELOOFSBELYDENIS.  95 

kwam    hij    tot  het  beleid,  by  Arniinius  in  't  voorstellen  en 
beschermen     van     zyn'    gevoelens,    byzonder    aandringende, 
hoe  hy  in  stede  van  zig  te  zuiveren   voor  Kerkelyke  verga- 
deringen,   zig    keerde    tot    de  Waereldlyke  overheeden,  die 
hy    na    de    mond    sprak.  Voorts  bad   hy,  dat  de  Staten,  de 
beloofde  Provintiale  Sinode  beliefde  te  bevorderen,  en  d'oor- 
zaken     der     oneenigheid    doen    onderzoeken.    Ten    besluite, 
vermaande    hy    aan  de  Heeren  Staaten  indagtig  te  zijn,  de 
woorden  des  Grooten  Konings,  als  waardig  in  alle  Regtzalen, 
en  harten  der  Regeerderen  des  Lands  geschreeven  te  worden  ; 
„uu  dan  gy  Koningen,  handeld  verstandig.  Laat  u  tugtigen  gy 
„Regters  der  Aarde.  Diendt  den  Heere  met  vreeze,  ende  ver- 
„heugd    u    met    beevinge.    Kust    den  Zone,  op  dat  hy  niet 
„toorne,  enz.  1)."  Arminius  geraakte  ondertusschen  in  groo- 
ter    nadenken.   Ook  gaf  zyn  wyze  van   doen,  daar  toe,  stof. 
Den  vyfentwintigsten  van  Hooimaand  des  Jaars  1609,  werdt 
onder  hem  gedisputeert.  In  dit  dispuit  zeide  hy  met  ronde 
woorden :  De  maniere  daar  zig  de  Heilige  Geest  van  dienst 
in    't    herscheppen   en  bekeeren  des  Menseken,  niet  te  der- 
ven bepaalen.  Hy  kon  zeggen  hoe  't  niet  geschiedde,  te  wee- 
ten,    door    geen    onweerstandelyke    kragt:    maar  hoe  't  ge- 
schiedde,   kon    hy    zo  niet  zeggen:  want   dat  wist  niemand, 
dan    die   de  diepten  Gods  doorgrondt.  Men  vertelt,  dat  Go- 
marus,  die  geduurende  dit  dispuit,  tegenswoordig  was,  dik- 
wils  ten  blyke  van  ongenoegen  veranderde  van  verf  en  van 
gelaat.    Ook    borst    hy,  uit  de  gehoorplaats  gekomen  zynde, 
in  deeze  woorden  los.  Van  dezen  dag  heeft  men  den  teugel 
van    't    Pausdom,    wel  treffelyk  gevierd   2).  De  Staten  van 
Holland  vonden  ten  laatsten  goed,  die  twee  Professoren  den 
twintigsten  van  Oogstmaand,  in  hunne   Vergadering  te  doen 
komen,    om    een    proeve   te  neemen   of  zy,  door  vrindelyke 
zaamenspreeking,  over  hunne  verschillen,  niet  waren  overeen 
te    brengen.   Elk  lieten  zy  toe  vier  Predikanten  met  zig  te 
neemen,  hen  tot  getuigen  en  Raadslieden.  Als  Gomarus  met 

1)  Baudart,  Mem.  I.  Boek,   bl.   15,   16,  enz, 

2)  Brand,  XVIll.  Boek,   bl.  96. 


94  HISTORISCH-BERIGT 


Arminius  in  onderhandeling  kwam,  bedong  hy,  dat  men  by 
geschrifte  handelende,  de  Schriften  den  Sinode,  wederzyds 
zou  overgeeven,  om  aldaar  Kerkelyker  wys,  geoordeelt  te 
worden.  Dit  werdt  hem  genoegzaam  by  de  Staten  ingewil- 
ligt :  doch  men  zou  by  monde  handelen ;  maar  zig  van  ge- 
schrift mogen  bedienen,  tot  behulp  van  't  geheugen,  en 
na  het  eindigen  van  't  gesprek,  de  Schriften  overleveren, 
ten  gemelden  einde.  De  punten  die  in  dit  gesprek  verhan- 
delt werden,  betroffen  De  Regtvaerdigmaking  des  Zondaars 
voor  God.  De  Predestinatie.  De  genade  Gods.  De  Vrye  Wil. 
De  Volharding  der  Heiligen.  De  Konferentie  duurde  negen 
dagen,  en  werdt  door  de  zwakheid  van  Arminius  afgebroken, 
die  ettelyke  dagen  daar  na,  den  neegentienden  van  Wyn- 
maand  overleedt   1). 

Met  de  dood  van  Arminius  was  de  twist  in  de  Kerk  geen- 
ziuts  gestorven.  Men  zag.  zedert  de  driften,  scheuringen, 
beroertens,  en  kwade  gevoelens  allengskens  vermeerderen.  Te- 
gens  den  Wensch  der  Kerk,  werdt  Konradus  Vorstius,  Profes- 
sor der  Godgeleerdheid  te  Steinfurt  in  't  Graafschap  Benthem, 
in  de  plaats  van  Arminius  te  Leiden,  beroepen.  Twaalf  Jaaren 
te  vooren,  had  hij,  op  orde  van  Arnout,  Grave  van  Ben. 
them,  over  zyn  schadelyke  gevoelens,  voor  de  Faculteit  van 
Heidelberg,  schuld  beleeden,  met  belofte  van  zig  in  't  ver- 
volg te  zullen  houden  by  de  Leere  der  Hervormde  Kerk. 
Als  nu  zyn  boek,  handelende  van  God,  en  de  Goddelyke 
Eigenschappen  aan  't  ligt  kwam,  zag  men  klaar,  dat  hy 
volgens  het  zeggen  deezer  Heidelbergsche  Godsgeleerden, 
een  Nest  van  Wanschapen'  gedagten,  in  't  hoofd  hadt : 
want  hier  in  stelde  hy  onder  anderen,  dat  God  Lichamelyk 
was,  eindig  en  te  zamen  gesteld  van  Weezen  en  toeval, 
veranderlyk  van  Wil  en  de  Lydende  magt  onderworpen  2). 
De  Arminianen  betuigdden  hun  genoegen  in  hem.  Hy  zelf 
verscheen  voor  de  Staten  van  Holland,  poogende,  in  't  byzvn 
der    twistende  Kerkdienaaren,  zig  te  zuiveren,  van  't  geene 

1)  Baudart.  bl.   19,  '20.  Brand.   KVI1I.  Roek.  bl.   106. 

2)  Baudart.  Memor.   I.  Boek,  bl.   40,  41.  enz. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  95 

men  hem,  te  last  leide.  De  Gemagtigden  der  Kerken,  lie- 
ten egter  niet  af  met  bondige  redenen,  te  betogen,  dat  een 
Man,  als  Vorstius,  tot  die  hooge  bediening,  niet  moest 
toegelaten  worden,  doch  te  vergeefs  1).  Men  drong  zyn 
Beroeping  door.  En  de  Beroepers  deeden  hem  met  Vrouw 
en  Kinderen  te  Leiden  komen  2).  Toen  kwam  Jakobus  de  I, 
Koning  van  Engeland  tusschen  beiden,  dreigende  „zyn  ver- 
„bond  met  de  Staten  te  zullen  herroepen,  indien  zy  dat 
„onzalig  Mensch,  (dus  noemde  hy  Vorstius)  die  onzalige 
„Ketter,  die  Pest  der  Kerke,  niet  lieten  gaan  3)."  Ook  liet 
de  Koning  alle  de  boeken  van  Vorstius,  te  Londen,  als 
ook  in  beiden  de  Hooge  Schooien,  van  Oxford,  en  Kaïn- 
bridge,  opentlyk  verbranden  4).  Dus  werdt  Vorstius,  met 
behoudenis  zyner  wedde,  in  zyn  Ampt  geschorst,  eer  hy 
't  noch  geoeffent  had,  en  begaf  zig  met  de  woon  na  Gouda  5). 
Eindelyk  werden  zyne  Schriften,  de  Sinode  te  Dordrecht, 
gezeeten  zynde,  „Als  lasterende  de  Goddelijke  Majesteits, 
„en  strydig,  met  de  Belydenis  der  Hervormde  Kerken,  ver- 
„weezen."  Voorts  werdt  hij  onwaardig  gekeurt  het  Ampt 
van  Doctor  en  Professor  der  Godgeleertheid  in  onze  Kerk 
te  bekleeden  6).  Men  verhaalt  dat  een  voornaam  Westpha- 
linger,  toen  Vorstius  te  Leiden  beroepen  werdt,  al  scher- 
sende  tegen  een  Hollander  uitviel :  Gy  hebt  ons  wel  eer  uit 
Holland  gezonden,  een  schurft  schaap ;  te  weeten,  Jan  van 
Leiden :  wy  schikken  u  tot  vergelding  eenen  Gortigen  West- 
phaalschen  Worst  toe  7). 

üe  Arminianen,  om  een  Nationale  Sinode  af  te  wenden  ; 
leeverden    in    den    Jaare    1610  aan  de  Staten  van   Holland 


1)  Uitenbog.  IV.  Boek.  bl.  552.  enz.   Trigland,   IV.  Boek,  bl.  581.  enz. 

2)  Trigland.  bl.  595.  Uitenbogaard,  bl.  561. 

3)  Vide  Epist.  Vir.  Pixst.  Epist.  CL XXI  pag.  283.  de  aanteekeningen  over 
Vorstius  gevoelen.   Baud.   bl.  57 — 70. 

4)  Uitenb.  bl.   564.  Baud.   IV.  Deel,  bl.  564. 

5)  Uitenb.  bl.   574.  575. 

6)  Sinod.   Hand.   Seir.  CLII.  bl.  362,  363. 

7)  Leidekker,  Ad.  Mos.  en  Krist.   II.   Deel,  bl.  438. 


96  HISTOKISCH-BERIGT 


een  Remonstrantie  over,  verklarende  in  dezelve,  hun  ge- 
voelen over  de  vyf  punten  niet  verzoek,  dat  zy  in  de  be- 
scherming van  de  Staten  mogten  aangenomen  worden,  om 
tegen  de  tugt  der  Kerk,  gedekt  te  zyn.  Na  deeze  Remon- 
strantie werden  d'overleeveraars  zedert  Remonstranten  ge- 
noemd 1).  Kort  daar  na,  werdt,  ten  aanhoren  van  de 
Staten  van  Holland,  een  gesprek  gehouden  over  de  vyf 
punten,  tusschen  zes  Predikanten  van  elke  zyde :  welk  ge- 
sprek zedert  onder  de  naam  van  Haagsche  Konferentie  is 
bekent  gebleven.  Voor  den  aanvang  van  dit  gesprek,  lever- 
den de  Regtzinnigen,  een  vertoog  tegen  dat  der  Remon- 
stranten, over:  waar  in  zy  de  Leer  der  Hervormde  Kerk 
voorstelden,  en  waarna  zy  zedert  Kontra  Remonstranten 
genoemt  zyn  2).  De  Konferentie  bragt  geen  verandering 
te  weeg.  De  vyf  punten  werden  gelaten,  in  den  staat, 
waar  in  zy  te  vooren  waaren.  De  Staten  drongen  bij  de 
Kerkelyke  op  liefde  en  vreede,  aan.  Ook  gaven  zy  te  ken- 
nen, dat  zy  bleeven  by  hun  besluit,  om  in  de  naaste  Na- 
tionale Sinode,  de  Belydenis  en  Katechismus  te  laten  over- 
zien  3). 

De  geschillen  werden,  zedert,  met  groote  verbittering  der 
gemoederen  voortgezet.  Gromarus  de  onrust  moede,  nam 
het  beroep  van  Middelburg  aan,  en  vertrok  van  daar  na 
Saumur,  van  waar  hy  tot  Hoogleeraar  na  Groningen  keerde, 
en  als  zodanig  in  de  Dortsche  Sinode,  verscheen ;  zynde  in 
Louwmaand  des  Jaars  1641  overleden.  Johannes  Poliander, 
werdt  in  des  zelfs  plaats  te  Leiden,  beroepen,  en  ten  ge- 
noegen van  de  Remonstranten,  Simon  Episkopius,  tot  des 
zelfs  Amptgenoot  verklaart  4).  De  Kontra  Remonstranten 
drongen  sterk  aan  op  een  Nationale  Sinode.  De  Remon- 
stranten, daarentegen  tragtten,  dezelve  op  allerlei  wyze  te 
stremmen,  en  dreeven,  dat  de  onderlinge  Verdraagzaamheid, 


1)  Baudart,   II.  Boek,  bl.  36.   Uitenb    IV.   Boek,   bl.  529. 

2)  Trigland,   IV.   Deel,  bl.  552.  Baudart,  II.  Boek,  bl.  37,  enz. 

3)  Zie  dit  breder  by  Trigland,   IV.   Boek.   bl.  558.  enz. 

4)  Baudart,  Mem.   II   Boek,  bl.  SS. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  97 

het  eenig  middel  van  eendracht  voor  de  Kerk  was,  doch 
zegt,  een  geleerd  Man,  op  dit  punt  zeer  wel,  „een  regten 
„wolf s  aanbiedinge,  daartoe  strekkende,  om  de  regte  Bely- 
„ders  der  Waarheid  tot  stomme  honden  te  maaken,  en 
„door  ontydig  zwygen  de  Waarheid  zelve  te  ontneemen. 
„Die  eerst  het  water  troebel  gemaakt  hadden  door  hunne 
„nieuwe  Leer,  en  daardoor  alle  liefhebbers  tot  tegenspreken 
„verwekt,  namen,  als  zy  zagen,  dat  dit  doen  tot  een' 
„Censuure  zou  hebben  uitgevallen,  hunnen  toevlugt  tot  den 
„Waereldlyken  arm,  zoekende  met  beloften  van  te  willen 
„zwygen  ook  andere  tot  stilzwygen  te  verpligtten.  Even  of 
„het  mogelyk  waare,  dat  de  regte  moeder,  zoo  wel  als  de 
„valsche  moeder,  zou  konnen  gedogen,  dat  haar  kind  in 
„tweën  gehouwen  werdt.  Hadden  zy  geene  verandering  in  de 
„Leer  voor  gehadt,  zy  hoefden  ons  geen  onderlinge  verdraag- 
zaamheid aan  te  bieden  en  met  geweld  op  den  hals  te 
„dringen.  Dit  is  eeven  zo  veel,  als  of  men  iemand  een  deel 
„van  zyn  erffenisse  ontnomen  hebbende,  en  daar  na  ziende, 
„dat  men  geperst  zou  worden  tot  wedergeeven,  met  den 
„verongelykten  een  verdrag  te  willen  maken,  dat  elk,  be- 
„  houden  de,  't  geen  hy  bezat,  van  het  voorgaande  in  't 
„vervolg  niet  meer  spreeken  zou  1)."  Trouwens  de  Remon- 
stranten riepen  steeds  van  Verdraagzaamheid,  en  het  woord 
Tolerantie  was  hen,  in  de  mond  bestorven,  ondertusschen 
verdroegen  zy  niemand ;  maar  bonsdde  de  Kontra  Remon- 
stranten uit  Steden  en  Dorpen ;  daar  zy  't  meester  waaren. 
Dus  werden  de  Gereformeerden  genoodzaakt,  in  de  naast- 
gelegen' Steden  en  Dorpen,  daar  Regtgevoelende  Leeraars, 
't  Evangelie  verkondigden,  ter  Preek  te  gaan  ;  doch  deeze 
werdt  wel  haast  den  naam  van  Slykgeuzen  aangehangen  2). 
Ook  beproefde  men  gestrenger'  middelen,  om  den  ie^erder 
Gereformeerden,  te  stuiten.  In  Schieland  kwamen  twee 
scherpe  keuren  te  voorschyn,  by  welke  de  Gereformeerden, 
verboden  werdt,  eenige  Godsdienstige  vergaderingen  te  Zee- 

1)  Heidanus,  de  Causa   Dei.   In  de  Voorr. 

2)  Baudj  t    II.  Boek,  bl.  86,  87. 


98  HIST0R1SCH-BERIGT 

venhuizen,  en  elders  te  houden.  De  plaats  van  de  byeen- 
komst,  werdt  ten  behoeve  van  de  armen  verbeurt  verklaart, 
en  die  deeze  vergaderingen  belegd,  of  in  dezelve  geleert 
hadden,  in  de  boete  van  drie  honderd  gulden  geslagen  \). 
Hugo  de  Groot  is  over  het  ontwerpen  van  eene  deezer  keu- 
ren ten  genoegen  van  Baljuw  en  Mannen  van  Schieland ; 
naderhand  bezwaard  2).  Te  Schoonhoven  handelde  men  met 
gelyke  gestrengheid,  tegen  de  byeenkomsten  der  Gerefor- 
meerden 3).  En  te  Utrecht  werdt  van  Stadsweegen  op 
zwaare  boeten  verboden  afgezonderde  vergaderingen  te  hou- 
den en  by  hopen,  buiten  de  Provintie  ter  Preek  te  gaan, 
de  Sakramenten  te  gebruiken  4). 

De  Gereformeerden  van  den  Haage,  moede  geworden,  van 
te  Ryswyk  ter  Kerk  te  gaan,  lieten  in  Louwmaand  des  Jaars 
1617  een  huis  tot  den  Godsdienst  gereed  maaken  ;  doch  de 
Regeering  van  den  Haage,  liet  het  huis,  daar  zy  te  zamen 
kwamen  met  slooten  en  grendelen  beslaan  5).  Toen  zogtten 
zy  door  Prins  Maurits  tot  hun  voorneemen  te  komen.  En 
niet  zonder  reden.  De  Predikant  Trigland  hadt  ter  oorzaake 
van  zeeker  boek,  den  Prinse  opgedragen,  in  gesprek  ont- 
fangen,  den  Vorst  geklaagd,  „dat  zommige  Wethouders,  te 
„zeer  met  d'Arminiaansgezinden,  ingenomen  waaren,  en 
„strengelijk  handelden  met  de  Gereformeerden.  Verzoekende 
„dat  de  Prins,  door  zyn  gezag,  by  zulke  Magistraten,  wilden 
„te  weege  brengen,  dat  zy  den  Gereformeerden,  vrye  oeffe- 
„ning  van  Godsdienst  wilden  vergunnen,  ten  minsten  in 
„byzondere  huizen  en  schuuren,  of  dergelyke  plaatzen."  De 
Prins  vroeg  hier  op  aan  Trigland,  „of  dan  de  Gereformeerden 
„in  huizen  en  schuuren  zouden  gaan  om  den  Godsdienst  te 
„oeffenen."  Als  Trigland  hier  op  andwoordde,  „dat  het  zo 
„niet    behoordde:    doch    dewyl    't  niet    anders  zyn  kon,  zy 


1)  Trigl.  IV.  Boek,  bl.  765. 

2)  Sentent.  van  H.  de  Groot  by  Baudart  XI.  Boek,  bl.  78. 

3)  Van  den  Sande,  V.   Boek,  bl.  74. 

4)  Groot  Utrechts  Plakaatboek,   III.   Deel,   bl.   412 
•r>)  Van   Den  Sande,  VI.   Boek,  bl.  76. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  99 

„Predikanten  wel  moed  hadden,  als  zyne  Doorlugtigheid  de 
„verzogte  vryheid  te  wegen  bragt,  de  Remonstranten  Dood 
„te  zullen  Preeken."  Toen  onderving  Maurits  den  smeeken- 
den Trigland,  met  deeze  hartelyke  reden.  „Hoe  zouden  de 
„Gereformeerden  in  huizen  en  schuuren  gaan?  de  Kerken 
„komen  ons  toe,  en  wy  zullenze  ook  hebben   1)." 

De  Gereformeerden  leeverden,  hun  smeekschrift,  ter  ver- 
gadering van  de  Staten  van  Holland,  over.  De  Prins  onder- 
schraagde  hunlieder  verzoek  en  wilde,  dat  men  hen  de 
Groote  Kerk  zou  toestaan.  Doch  d'Advokaat  van  Oldenbar- 
neveld  nam  dit  zo  hoog,  dat  hy  den  Prins  toeduwde,  of 
men  die  lieden  opentlyk  zou  laten  Preediken,  die  leerden, 
dat  het  eene  kind  ter  verdoemenisse  is  geschapen,  en  het 
ander  niet  ?  Hy  bewees  zyn  zeggen  met  uitheemsche  Schryvers, 
die  by  Uitenbogaart  aangehaalt  werden.  De  Prins  gaf  hem 
tot  andwoord,  't  komt  hier  niet  op  aan  wat  d'Uitlandsche 
Auteuren  zeggen,  maar  op  't  geene  de  Inlandsche  Predi- 
kanten Preediken.  En  deedt  'er  vervolgens  by :  Indien  zy 
zulks  leerden,  of  die  stellinge  zo  vreemd  zou  zyn  ?  Voorts 
ondernam  de  Prins  aan  Oldenbarneveld  te  vraagen,  of 
God  niet  van  eeuwigheid  geweeten  hadt,  wie  Zalig,  en 
wie  Verdoemt  zou  zyn.  Ja  of  hy  meende,  dat  God  zo 
dwaas  was,  dat  hy  den  Mensch  tot  een  ander  einde 
Schiep  in  der  tyd,  als  daar  toe  hy  van  eeuwigheid  wist, 
dat  hy  komen  zal*!  De  Advokaat  dus  geklemt  zynde,  zogt 
zig  te  redden,  met  deeze  woorden.  Ik  ben  geen  Theologant : 
maar  Maurits  vatte  hem  by  zyn  woord,  zeggende  ik  ook 
niet :  laat  ons  dan  Theologanten  te  zamen  roepon,  om  dit 
geschil  te  beslissen  2). 

Eindelyk  gaf  men  de  Gasthuis  of  Engelsche  Kerk  aan 
de  Gereformeerden ;  doch  deeze  viel  te  klein  voor  de  groote 
meenigte,  die  ter  Preek  kwamen.  Dus  bestonden  zy  den 
neegenden  van  Hooimaand  's  morgens  vroeg  de  Klooster 
Kerk  te  openen,  daar  in  brengende  een  Preekstoel  met  een 

1)  Trigland,  IV.  Deel.  bl.  907. 

2)  Trigland,  IV.  Deel,  bl.  902. 


100  H1STORISCH-BERIGT 


deel  banken,  die  zy  tot  dien  einde  by  de  hand  hadden.  In 
d'eerste  Predikatie  op  den  zelven  dag  werden  meer  dan  vier- 
entwintig honderd  Menschen  gevonden,  en  des  nademid- 
dags  over  de  drieduizend  toehoorderen  1).  Ook  werden  'er 
drie  kinderen  met  de  naam  van  Willem,  Maurits,  en  Hen- 
drik gedoopt  2).  De  Prins  zelf,  ging  veertien  dagen  daai 
na,  op  den  drieëntwintigsten  der  zelver  maand  in  de  Kloos- 
ter Kerk,  verzeld  zynde  van  Graave  Willem  Lodewyk  van 
Nassau,  en  van  een  aanzienlyk  gevolg  van  allerlei  Staats 
en  Standspersoonen  3).  De  Predikanten  Walleus,  Udeman, 
en  Trigland,  hebben  de  Haagsche  Gemeente,  in  deze  Kerk 
allereerst  bedient  4). 

Dit  inneemen  van  de  Klooster  Kerk  of  Prinse  Kerk,  werdt 
by  de  hoofden  van  de  Remonstranten  hoog  genomen.  01- 
denbarneveld  sloeg  aan  de  Staten  van  Holland  voor  een 
voorbeeldige  straffe  te  oeffenen.  Die  als  de  voornaamste 
aanleiders  van  dit  Werk  in  't  oog  liepen,  waaren  d'Advo- 
kaat  Gilles  de  Glarges,  de  Plaatsnyder,  Hendrik  Hondius, 
d'Apotheker,  Abraham  Ie  Fevre,  wonende  in  de  Hoogstraat, 
en  daar  na  Burgemeester  van  den  Haage,  en  Enoch  Mueh, 
Boekhouder  van  den  Prinse  Maurits.  't  Voorneemen  was, 
deeze  Menschen  by  nagt  van  't  bedde  te  ligtten,  en  hunne 
hoofden  op  't  Schavot  te  doen  afslaan.  Voorts  het  volk, 
vroeg  in  den  morgenstond  met  het  luiden  der  Klok  by  een 
te  roepen,  en  dan  te  laten  afkondigen,  dat  deeze  luiden 
wegens  hun  muitzugt  en  wederspannigheid,  tegens  den 
Overheid  anderen  ten  voorbeeld,  gestraft,  waaren.  En  dat 
men  vervolgens  op  deeze  wyze,  zou  handelen  met  allen, 
die  hunne  Overheid,  weigerdden  te  gehoorzamen.  Men  zogt 
zulks  doortedringen,  door  middel  van  den  Hoogen  Raad, 
alwaar  de  Heer  van  Veenhuizen,  Schoonzoon  van  den  A<1- 
vokaat,  Voorzitter  was ;  doch  hier  wentelde  de  zaak  geheel 


1)  Van  den  Sande,   VI.  Boek,  bl.  76. 

'2)  Baudart,  Mem.  IX.  Boek,  bl.  85. 

4)  Van  de  Sande,   VI.  Boek,  b!.  76. 

4)  J.  Cocceus,  in  obit;  Trigland,  pag.  53. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  101 


anders  als  men  gedagt  hadt.  De  Raadsheeren  Yosbergen 
en  Schotte,  zitting  hebbende  wegens  Zeeland,  in  de  Hoo- 
gen  Raad  antwoordden  met  ronde  Zeeuwsche  woorden,  „dat 
„zy  daar  gezeeten  waaren  om  de  luister  van  haar  Provintie 
„te  bewaaren;  welke  van  Arminianery,  en  van  alle  de  poo- 
„gingen  die  tot  bevordering  van  dezelve  gebruikt  wierden 
„zeer  afkeerig  was;  en  dat  zy  toestemming  geevende  tot 
„zulk  een  straf  oeffening  d'eer  van  haar  Provintie  niet  on- 
„geschend  konden  bewaaren,  maar  ten  hoogsten  zouden 
^krenken  1)." 

De  Schryver,  uit  wien  wy  dit  verhalen,  brengt  nog  een 
ander  geval  van  's  Lands  Advokaat  te  voorsehyn  ;  't  welk  wy 
ten  gevalle  van  onze  leezeren  alhier  staan  te  melden. 
't  Gebeurde  dat  Oldenbarneveld  ter  Yergadering  van  de 
Staten  van  Holland,  by  geleegentheid,  dat  de  stemmen, 
over  de  Arminiaansche  zaaken,  verdeelt  waaren,  zig  dus 
liet  hooren.  „Mijne  Heeren  wy  hebben  wel  eer  Authoriteit 
„gestabilieert"  en  na  verhaal  van  de  gestrafte  muitery  ten 
tyde  van  Lycester  te  Leiden  voorgevallen,  waar  van  wy  te 
voren  gesproken  hebben  2),  vervolgde  hy,  „zo  moet  men 
„nu  wederom  Authoriteit  stabilieeren,  anders  zal  het  niet 
„wel  gaan."  Hier  na  keerde  hy  zig,  tot  een  Lit  deezer 
Vergadering,  die  teffens  Ouderling  van  de  Hervormde  Kerke, 
te  Amsterdam  was,  zeggende:  „daar  was  ook  een  Ouderling 
„onder,"  doelende  op  den  Ouderling  Jakob  Volkmaar,  ten 
tyde  van  gemelde  muitery  te  Leiden  onthalst.  d'Ouderling 
bleef  den  Advokaat  niet  schuldig,  maar  voerde  hem  sneedig 
te  gemoet:  „Heer  Advokaat,  ik  weet  wat  gy  zeggen  wilt, 
„maar  die  luiden  hebben  zig  te  ver  ingelaten  met  een  vreemd 
„Heer,  tegens  de  Regeering  des  Lands:  Zo  hebben  wij  niet 
„gedaan,  zo  doen  wij  ook  noch  niet.  Wij  handhaven  de 
„Vryheeden  en  Voorregten  deezer  Landen,  met  deszelfs 
„Wettige  Regeering:  maar  wy,  staan  u  en  de  uwen  tegen, 

1)  Trigland,    IV.    Deel,    bl.    908,    909,    Brand,  [II    Deel.  XXVI.  Boek, 
bl.  471. 

2)  Zie  hier  vooren,  bl.  23,  24,  25. 


102  HISTORISCH-BERIGT 


tot  handhaaving  van  de  waare  Religie,  die  gy  ons  zoekt 
„te  ontfutzelen.  Maar  't  zal  u,"  dus  besluit  hy,  „misten 
„Vaar!  Gelooft,  dat  wij  op  onze  hoede  zijn,  en  op  ons 
stuk  passen   1)." 

De  Koning  van  Engeland  hadt  midlerwyl  een'  brief  ge- 
zonden aan  d'Algeineene  Staten  waar  in  hy  onder  anderen 
schryft:  „wy  bidden  u  in  den  naarae  des  Heeren  dat  gy  by 
„tyds  zoekt  te  dempen,  de  dwalingen  en  partyschappen, 
„welken  de  Duivel  door  list  van  ulieder  vyanden  zo  behen- 
„dig  heeft  inge voert,  en  daar  door  zo  veel  aanhangs  ver- 
„wekt,  dat  den  ondergang  van  uwen  Staat  geheel  naby  is, 
„zo  gy  u  zelven  daar  tegen  niet  by  tyds  verzet,  vasthou- 
dende aan '  de  Waare  en  Ouwde  Leer,  daar  gy  altoos  Be- 
„lydenis  van  gedaan  hebt,  en  ontfangen  door  een  algemeene 
„bewilliging  van  alle  de  Gereformeerde  Kerken,  en  waar  van 
„de  Gemeene  Belydenis  geweest  is,  als  het  eerste  en  voor- 
„naamste  fondament  en  vast  cement,  welke  onderhouden 
„heeft  de  nauwe  vriendschap  onzer  Koninkryken  en  ulieder 
„Landschappen:  biddende  dat  gy  lieden  moogt  byeen  roe- 
„pen  een'  Nationale  Sinode  om  te  eindigen  en  te  beslissen 
„deeze  ellendige  geschillen  2)." 

Zedert  het  ontvangen  deezer  Koninklyke  letteren,  was  de 
Hoofdzaak,  die  tusschen  de  Gewesten  en  Steeden  betwist 
wierdt,  het  houden  of  niet  houden  eener  Nationale  Sinode. 
De  Staten  van  Gelderland,  Zeeland,  Friesland,  Groningen, 
en  de  Ommelanden  drongen  op  het  byeen  roepen  eener  Na- 
tionale Sinode.  Holland,  Utrecht  en  Overijssel  stelden  zig 
daar  teegen,  voor  reeden  geevende,  dat  zodanige  Sinode 
streedt  tegen  den  luister  en  Vryheid  der  byzondere  Gewes- 
ten en  Steeden,  dewyl  ieder  Gewest  hunnes  bedunkens 
vryheid  hadt,  in  't  stuk  van  Godsdienst  vast  te  stellen  "t  geen 
hun  goeddagt  te  behoren.  En  dat  het  niet  betamelyk  was 
deeze  vrijheid  te  stellen  aan  het  oordeel  der  byzondere  Ge- 
westen; maar  in  tegendeel  hun  regt  in  alle  manieren,  zelf, 


1)  Trigland,  IV.  Deel,  bl.  716. 

2)  Zie  den  brief  by  Baudart.   IX.   Boek,  bl.  59, 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  103 

met  Wapenen  te  verdeedigen  1).  Door  deeze  en  dergelyke 
reedenen  zyn  eenige  Steeden,  daar  de  Remonstranten,  de 
klem  van  Regeering  in  handen  hadden,  gaande  geworden 
om  Soldaten  te  werven,  die  noch  onder  Prins  Maurits,  noch 
onder  de  Staten  zouden  staan.  Men  noemde  dit  soort  van 
Krygsvolk,  met  de  naam  van  Waardgelders,  veel  ligt  om 
dat  zy  om  geld  tot  het  voeren  van  Wapenen  in  tyden,  dat 
men  hen,  zou  benoodigt  zyn,  bewaart  wierden.  De  werving  van 
dit  slag  van  Krygsvolk  geschiedde  te  Haarlem,  te  Leiden,  te 
Rotterdam,  te  Hoorn,  te  Heusden,  en  ook  te  Utrecht.  Te  Leiden 
boodt  de  Burgery  aan,  een  dubbele  wagt  waar  te  nemen, 
onder  beding  dat  men  de  Waardgelders  afdanken  zou.  Doch 
de  Wethouderschap  wantrouwde  de  Burgery.  Zij  lieten  een 
hout  staketzel  maaken  tot  bescherming  van  't  Stadhuis,  waar 
in  de  Waardgelders  den  wagt  hielden  2).  Men  noemde  dit 
gebouw  van  balken  en  eyke  ribben,  waar  van  men  de  uit- 
beelding elders  vindt  3)  de  Arminiaansche  Schans.  Ook 
werden  de  Burgers  aldaar  verpligt  tot  het  doen  van  eenen 
nieuwen  eed.  Doch  meer  dan  zes  honderd  Burgers,  vonden 
zig  bezwaart  den  zelven  te  doen :  Zommige  van  die  werden 
van  hun  Burgerregt  verstoken :  andere  in  arremoede  ter 
Stadt  uitgebannen   4). 

Dus  zag  men  de  scheuringen  en  scheidingen,  als  vrugten 
der  twisten  en  baarmoeders  van  schadelyke  gevolgen  voor 
Land  en  Kerk  met  wyde  schreeden  voortstappen.  Dit  deedt 
de  Gewesten  van  Gelderland,  Zeeland,  Friesland,  Groningen, 
en  d'Ommelanden  langs  paden  treeden  die  gelegd  wierden 
om  de  rust  in  Staat  en  Kerk  te  herstellen.  Men  dreef  het 
houden  eener  Nationale  Sinode  met  ernst  door,  en  Dordrecht 
werdt  benoemt  om  de  plaats  te  zyn.  daar  de  Kerkelyken 
zoudenj  te  zaamen  komen.  Doch  eer  't  daar  toe  kwam,  be- 
slooten  d'Algemeene  Staaten,  de  Waardgelders  af  te  danken, 


1)  Van    den    Sande,   VI,  Boek,  bl.   77.  Baudart.  IX.   Boek,  bl.  37,  38. 

'2)  Van  Den   Sande,   VI.  Boek,  bl.  70. 

3)  Gottf.  Kronyk  III.  Deel,  bl.  858.  3)  Trig.  IV.  Deel,  bl.  940. 

4)  Bandartius  Memor.  IX.   Boek,  bl.  82.  Sande,  VI.  Boek,  bl.  79. 


104  HISTORISCH-BERIGT 

en  daar  van  een  aanvang  binnen  Utrecht  te  maaken.  Dit 
besluit  werdt,  by  d'Algemeene  Staten  niet  dan,  by  voor- 
weten en  believen  van  den  Raad  van  Staate  en  beiden  de 
Stadhouders,  den  Prinse  Maurits,  en  den  Grave  Willem  van 
Nassau,  genomen.  Maurits  verzeld  van  agt  Gemagtigden, 
verscheen  in  't  einde  van  Hooimaand  des  Jaars  1618  binnen 
Utrecht,  en  voerde  het  afdanken  der  Arminiaansche  knegten 
gelukkig  uit  1).  Hier  op  volgde  den  vierden  van  Oogstmaand 
de  verandering  in  de  Regeering  bestaande  uit  veertig  Raaden, 
die,  daar  zij  te  vooren  's  Jaarlyks  pleegen  te  veranderen, 
nu  voor  haar  leeven  werden  aangestelt  2).  De  nieuwe  Vroet- 
schappen  hadden  zo  dra  geen  zitting  genomen,  of  de  Gere- 
formeerden verzogten,  en  verkreegen  de  Buurkerk  tot  hun 
gebruik.  Roelof  Pieterzen,  Predikant  te  Amsterdam  deedt  den 
zeevenden  van  Oogstmaand  d'eerste  openbare  Predikatie  met 
grooten  toeloop,  ook  van  buiten  lieden,  die  in  zulk  een 
grooten  getale  van  Amsterdam,  en  andere  plaatzen,  derwaarts 
kwamen,  dat  het  aan  Schuiten  en  Wagens  ontbrak  om  hen 
te  voeren,  en  aan  herbergen,  om  hen,  te  ontfangen.  Daar 
na  beval  de  Vroedschap  de  Remonstranten  dat  ze  den  Dom 
de  Kontra  Remonstranten  zouden  overgeven  3). 

Zo  groot  een'  verandering  baande  den  weg  in  Holland, 
dat  aldaar  de  Waardgelders  in  de  byzondere  Steeden  by  een 
scherp  Plakaat  afgedankt  wierden ;  't  Plakaat  belaste  hun 
„de  Wapenen  af  te  leggen,  uit  hunnen  eed  en  dienst  te 
„scheiden  binnen  vierentwintig  uuren;  op  straffe  van  het 
„zelve  niet  doende,  daar  over  als  Rebellen  aan  lyfengoed, 
„anderen  ten  voorbeelde,  gestraft  te  worden  4)."  Voorts 
doorreisde  zyn  Doorlugtigheid  de  Steeden,  veranderende  de 
Magistraaten,    en    liet    'er    zommige    gevangen  neemen,  die 


1)  Van  Den  Sande,  VI.  Boek,  bl.  80. 

2)  Groot    Plakaatboek    van     Utrecht.     III.    Deel,    bl.  00  enz.   Baudart. 
X.  Boek.  bl.  57, 

3)  Trigland,  IV.  Deel,  bl.  1091.   Brand,   Ili-t  der  Ref.  II.  Deel.   XXX. 
Boek,  bl.  819,  820. 

4)  Trigland.  IV.   Deel,  hl.  1001.  Brand  II.  Deel,  XXX.  Boek,  bl.  827,  828. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  105 

de  grondslagen  van  Kerk  en  Staat  ondermynden.  't  Hoofd 
der  gevangen  was  Johan  van  Olden  Barneveld,  Advokaat 
en  Groot-zeegel-bewaarder  van  Holland  en  Westfriesland, 
die  by  vonnis  op  den  dertienden  van  Bloeimaand  des  Jaars 
1619  in  den  hoogen  ouderdom  van  tweeënzeventig  Jaaren 
't  hoofd  werd  afgeslagen   1). 

Den  dertienden  van  Slagtmaand  des  Jaars  1618  nam  de 
Sinode,  te  Dordrecht  een'  aanvang;  welke  na  hondert  vier- 
en vyftig  Zittingen  besloten  werdt  2).  De  Leeden  gezeeten 
zynde,  handelde  men  over  een  nieuwe  overzettinge  des  Bybels, 
die  zedert  by  de  hand  genomen,  en  gelukkig  uitgevoert 
werdt ;  over  't  Prediken  van  de  Katechismus ;  over  de  Kate- 
chizatien,  over  't  Dopen  der  kinderen  van  Heidensche  Ouders  ; 
over  't  voorbereiden  van  de  Studenten  der  H.  Theologie,  en 
over  't  drukken  van  ergelyke  boeken  3).  Daar  na  verschee- 
nen  de  gedaagde  Remonstranten  voor  de  Sinode.  Simon 
Episkopius,  voerde  eene  breede,  en  sierlyke  doch  scherpe 
reede:  Als  hy  uithadt,  bestrafte  hem,  de  President  Boger- 
man,  dat  hy  zonder  verlof,  zo  lang  gesproken  hadt,  met 
een  voorbedagte  reede,  vol  valsche  beschuldigingen,  strek- 
kende om  de  harten  van  zyne  Medebroederen  te  verbitteren  4). 
Toen  zwoeren  de  Sinodale  Leeden,  in  de  vierentwintigsten 
Zitting,  den  Heeren  der  Heirscharen,  en  Kenner  der  harten, 
„dat  zy  in  het  onderzoek  en  oordeel  over  de  vyf  punten, 
„en  daar  uit  ryzende  zwaarigheeden,  als  mede  over  andere 
„Geloofspunten  geenerlei  menschelyke  schriften,  maar 
„Gods  Woord  alleen,  voor  eenen  zeekeren,  en  onfeilba- 
„ren  regel  des  Geloofs  zouden  gebruiken,  ja  dat  zy  in 
„deezen  gantschen  handel,  niet  dan  d'eere  Gods,  de  rust 
„der  Kerke,  en  de  zuiverheid  der  Leere  zouden  voor  oogen 
„hebben    5)."'    Den    eed    gedaan    zynde  begon  men  met  de 

1)  Zie  dit  vonnis  benevens  de  Aanmerkingen  van  Trigland  in  zyn 
Kerk.   Historie,  bl.  4152  enz. 

2)  Sin.   Hand.  de  Dordr.   bl.   I. 

3)  Sinod.   Hand.  Sess.  VI     XXII.   bl.  22—57. 

4)  Sinod.  Hand.   Sess.  XXIV.  bl.  68—80. 

5)  Sinod.   Hand.  Sess.  XXIV.  bl.  80. 


106  HISTORISCH-BERIGT 


Remonstranten  te  handelen.  Doch  zy  bestonden,  zig  ter- 
stond tegen  de  Sinode  te  verzetten,  beweerende,  dat  zy  de 
Sinode  voor  geenen  wettigen  Regter  der  verschillen  konden 
houden,  alzo  die  Sinode  was  Party  en  Scheurziek  1).  Egter 
werden  zy  genoodzaakt  hun  gevoelen  over  de  vyf  punten, 
daar  na  hunne  bedenkingen  over  de  Konfessie  en  Katechis- 
mus  in  te  leeveren,  en  eindelyk  wegens,  hun  kwellen, 
datze  de  Sinode  deeden,  onwaardig  verklaart  om  langer  by 
mondelyke  onderhandeling  gehoort  te  worden  2).  Zo  dra 
de  gedaagde  met  Staten  goedvinden,  de  Sinode  uitgezet 
waren,  hield  de  Sinode  zig  een'  geruimen  tyd  bezig  met 
het  leezen  van  hunne  gevoelens  over  de  vyf  punten.  Daar 
na  sleet  men  verscheide  Zittingen  met  het  voorleezen  van 
de  byzondere  oordeelen  over  de  vyf  punten  en  der  Sinodale 
Kanons,  ofte  Zetregels,  tegen  dezelven  ontworpen.  Voorts 
zeiden  de  Heeren  Politiken,  dat  d'Algeiiieene  Staaten  van 
wil  waaren.  „dat  de  Belydenis  des  Geloofs  der  Gereformeerde 
„Kerken,  in  de  tegenwoordigheid  der  Uitheemsche  Godsge- 
„leerden  voorgelezen  en  onderzogt  zou  worden ;  en  dat  ieder 
„Lit  van  de  Sinode,  zo  wel  Uitheemsche,  als  Inlandsche, 
„vrymoedig  zou  verklaren,  zo  zy  iets  op  de  Belydenis  mog- 
„ten  aangemerkt  hebben,  hetwelk  de  punten  der  Leere 
„betrof,  en  met  de  Waarheid  van  Gods  Woord,  of  met  de 
„Konfessien  van  andere  Gereformeerde  Kerken  niet  al  te 
„wel  scheen  overeen  te  stemmen  3)."  Volgens  dit  bevel, 
hebben  alle  de  Leeden,  de  Belydenis  nagezien,  aandagtig 
overwogen,  eenparig  goedgekeurt,  en  de  bedenkingen  der 
Remonstranten,  als  ongegrond,  verworpen.  d'Uitheemsche 
deeden  een'  kragtige  vermaning,  aan  de  Inlandsche  Gods- 
geleerden, houdende  „datze  in  deeze  Regtzinnige,  Godzalige, 
„en  Eenvoudige  Belydenis  moesten  volharden,  dezelven  on- 
„vervalscht  hunne  Nakomelingen  na  laten,  en  tot  de  komste 
„onzes    Heeren  Jezus  toe.  rragtten  te  bewaaren."  d'Inland- 


l  »  Sinod.   Hand    Sess.  XXVIII,   bl.   126 

2)  Sinod.  Hand.  Sess.  LVII.  bl.  l236. 

3)  Sin.   Hand.  Sess.  CXLIV    bl.  345. 


DER    GELOOFSBELYDENTS.  107 

sche  betuigden,  aan  d'Uitheemsche  Godsgeleerden,  „dat  zy 
„van  zins  waaren,  by  de  Belydenis  der  zuivere  Leere 
„standvastig  te  blyven,  en  dezelve  in  de  Nederlandsche 
„Gewesten  zuiver  te  leeren,  naarstig  voor  te  staan,  en 
„voorts  door  Gods  Genade;  onvervalscht  te  bewaaren  1). 
„Eindelyk  werdt  het  vonnis  tegen  de  gedaagde  Remonstranten 
geveld,  by  d'Algemeene  Staaten  goedgekeurt  zynde,  opentlyk 
voorgeleezen,  't  Vonnis  behelsde,  dat  „de  Gedaagde  op  een' 
„onwettige  wyze,  schendende,  de  goede  Kerken-ordening, 
„de  Kerken  Gods  grootelyks  beroerd  hadden;  bestaande 
„d'oude  en  schadelyke  dwalingen  weder  te  voorschyn  te 
„brengen,  nieuwe  te  smeeden,  en  die  openbaar  en  heimelyk 
„met  monden  en  schriften  onder  het  volk  te  strooijen : 
„om  welke  oorzaken,  den  gedaagden  alle  Kerkelycke  en 
„Akademische  diensten  werden  verboden  ;  tot  dat  zy  door 
„een'  waaragtige  Bekeering,  met  woorden  en  werken  het 
„tegendeel  zouden  doen  blyken,  en  zig  volkomen  met  de 
„Kerk  verzoenen."'  Voorts  werden  de  Provintiale  Sinodens, 
Klassen  en  Kerkenraden  belast,  datze  ten  eersten,  „die 
„deeze  doolingen  aanhingen,  als  aanrigters  van  beroerten 
„zouden  ontzetten  van  hunne  Kerk  en  Schoolampten,  met 
„deeze  bepaling,  dat  zy  dezulken,  die  uit  zwakheid  gevallen 
„waaren,  ende  'een  stil  en  onberispelyk  leeven  leiden,  met 
„zagtmoedigheid  zouden  zoeken  te  regt  te  brengen."  Ein- 
delyk werden  alle  Kerkenraaden  vermaant  „zig  by  tyds  te 
„stellen  tegen  alle  nieuwigheeden,  die  in  de  Kerk  zouden 
„konnen  ontstaan,  agtneemende  op  de  Scholen  en  Leeraars 
„in  dezelve,  op  dat  uit  de  byzondere  gevoelens,  die  de 
„jeugd  zouden  werdeu  ingeplant  geen  verderf  voor  Kerk  en 
„Gemeenebest,  veroorzaakt  wierdt."  De  plegtigen  uitspraak 
van  dit  vonnis  geschiedde  op  deeze  wyze :  De  Sinodale 
Leeden  traden,  met  eene  Kerkelyke  deftigheid,  in  gelederen 
van  tween,  den  negenden  van  Bloeimaand  des  Jaars  1619, 
uit  de  Doelen,  naar  de  Groote  Kerk.  Hier  gekomen  zynde, 


1)   Sin.  Hand.  Sess.  CXLV.  CXLVf.  bl.  346. 


108  HISTORISCH-BERIGT 


deedt  de  President  Bogerinan,  eerst  een  kragtig  gebed  tot 
God,  daarna  een  treffelyke  aanspraak  tot  de  Gemeente  van 
3,11e  kanten  te  zaamen  gevloeid.  Toen  werden,  het  vonnis 
van  afzetting  over  de  Remonstrantsche  Predikanten,  en  de 
Sinodale  Kanons,  of  zetregels  over  de  vyf  punten  door  de 
Scriben,  Damman  en  Hommius  met  luider  stemme  voor- 
gelezen. Men  sloot  de  byeenkomst  met  een  plegtige  dank- 
zegging tot  God ;  waarna  de  Leeden  in  dezelve  orde,  als 
zj  gekomen  waaren  tot  de  Doele,  de  gewone  zamelplaats 
der  Sinode,  wederkeerden :  wanneer  de  Uitheemsche  Theo- 
loganten,  met  teedere  dankbetuiging  hun  afscheid  van  de 
Sinode  namen  1).  d'Uitheemsche  Godsgeleerden,  werden 
by  hun  vertrek,  van  weegen  d'Algemeene  Staten,  be- 
schonken, ieder  met  een'  gouden  penning,  ter  waarde 
van  honderd  vyftig  gulden,  hangende  aan  een  keeten  van 
vyftig.  Aan  d'eene  zyde,  stont  de  afbeelding  van  die  ver- 
gadering met  een  omschrift  Religione  Afferta:  dat  is,  de 
Godsdienst  bevestigt.  Aan  d'andere  zyde  den  berg  Zions  en 
daar  op  den  Tempel,  van  vier  winden  bestreeden,  door  Gods 
naam  bescheenen,  met  het  inschrift  Jehova;  en  daar  by 
erunt  sicut  mons  Sion :  dat  is,  zy  zullen  zyn  als  den  berg 
Sions  2).  Zedert  het  vertrek  der  Uitheemschen  hielden  de 
Inlandsche  Theologanten  nog  zesentwintig  Zittingen.  De 
Leden  besloten,  eenparig,  dat  de  Predikanten  voortaan  tot 
betuiging  van  Eendragt  in  den  Leere,  de  Belydenis  en  Ka- 
techismus  zouden  onderschryven;  benevens,  de  Sinodale  Ka- 
nons over  de  vyf  punten,  verdeedigende  de  zaken  Gods  tegen 
de  dwaalingen  der  Remonstranten.  Ook  werd  d'onderschry- 
ving  bepaalt  tot  Regtoren,  en  Schoolmeesters  3).  Op  dat 
nu,  de  Belydenis  van  allen,  goedgekeurt  zynde  geen  verval- 
sing of  verandering  zou  onderworpen  zyn,  beeft  men  de 
Fransche,  Latynsche,  en  Nederduitsche  Exemplaren  met 
malkanderen    vergeleken,  om   uit  te  drukken  van  deze  drie 

1  i  Sin.   Hand.   Sess.  CLIII.  CUV.  bi.  303—380. 

2)  Goeroe,   Kerk.  en   Wereldl.   Hist.  bl.  621.  622. 

3)  Sm.    Nahandel.    in    't  Kerke!.    Handb.  Sess.  CLXIV.  bl.  164-.  167. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  109 

talen,  een  Exemplaar  te  doen  vervaardigen  en  voor  het  toe- 
komende, gezag  te  doen  hebben.  Dit  verbeeterde  Exemplaar 
is  ingelascht  in  de  handelingen  der  Sinode  1),  en  eindelyk 
op  Sinodale  orde  gedrukt  en  uitgegeven  te  Dordrecht  by 
Francois  Bosselaar,  Medestander  van  Isaak  Kanin  in  den 
Jaare  1619.  Dit  is  het  Exemplaar,  welk  wy  als  den  text,  dien 
wy  uitleggen  aan  't  hoofd  van  onze  verklaring,  voor  ieder 
Artikel  gevoegt  hebben,  met  behoudenis  van  dezelve  spelling. 
Zedert  het  veroordeelen  van  de  Remonstransche  leer,  zyn 
de  Remonstrantsche  Predikanten,  door  eigen  schuld,  velerlei 
rampen,  overgekomen.  De  Predikanten,  die  de  Sinode  uit- 
gezet waaren,  werden  van  de  Heeren  Politiken  uit  naam 
van  d'Algemeene  Staaten,  aangezegt,  „dat  zy  zig  voortaan 
„zouden  hebben  te  onthouden  van  alle  Kerkelyke  diensten, 
„met  dat  'er  aankleefde,  en  zig  in  alle  stilte  en  zeedigheid 
„als  goede  Burgers  gedragen.  De  Staaten  zouden  hen,  als  dan, 
„van  alle  nodige  onderhoud  voorzien,"  Henrikus  Leo,  Predi- 
kant te  Bommel  beloofde  zulks ;  doch  de  andere  gaven  voor, 
daar  over  bezwaart  te  zyn.  Ook  teekende  Leo  een  geschrift, 
welk  men  een  Agte  van  Stilstand,  noemde,  die  eenigen  tyd  daar 
na,  door  verscheiden  andere  Predikanten,  eerbiedig  onderschree- 
ven  werdt.  Als  d'andere  hartnekkig  bleeven  weigeren,  deeze 
Agte  van  Stilstand,  te  teekenen,  werden  zy  by  vonnis  van 
d'Algemeene  Staaten,  uit  de  Yereenigde  Gewesten,  gebannen. 
Men  voerde  hen  ieder  met  vyftig  gulden  voorzien,  waar 
't  hen,  luste.  Episkopius  benevens  tien  Predikanten  na 
"Waalwyk  in  Braband,  twee  na  Meuwenhuis  in  't  Graafschap 
Benthem,  en  een  naar  Huissen,  in  't  Land  van  Kleeve. 
Ettelyke  dagen,  daar  na  werden  verscheiden'  andere  Remon- 
stranten, die  geduurende  de  Nationale  Sinode  een  Anti  Sinode, 
of  Tegen  Sinode  te  Rotterdam  gehouden  hadden,  opentlyk 
gebannen,  en  na  Waalwijk  gevoert.  Voorts  werden  in  de 
Provintiale  Sinode  den  drieëntwintigsten  van  Hooimaand  des 
Jaars  1619,  te  Leiden  vergadert,  meer  als  zestig  Predikan- 


\)     Sin.  Nah.  Sess.  CLV.   Kerkelyk  Handb.  338. 


110  HISTORISCH-BERIGT. 


ten,  uit  hunne  Kerkelyke  diensten  gezet,  die  weigerdden 
de  Acte  van  Stilstand  te  teekenen.  't  Zelfde  gebeurde  in 
de  naburige  Gewesten,  zo  dat  men  reekent  omtrent  twee- 
hondert  Predikanten  in  hunne  diensten  geschorscht  te  zyn , 
van  welke  'er  omtrent  hondert  uit  den  Lande  gebannen 
zyn  1).  Ook  besloten  de  Heeren  Kurateuren  van  's  Lands 
Schoole  te  Leiden,  Gerardus  Johannes  Vossius  Regent,  en 
Kasper  Barlseus  onder  Regent  van  der  Staten  Kollegie  van 
hunne  Ampten  te  ontslaan.  Festus  Hommius  werdt  in  plaats 
van  den  eersten,  en  Meester  Daniel  Sipanius  in  plaats 
van  den  tweeden  aangestelt  2).  De  Remonstranten,  die  zig 
te  Waalwyk  bevonden,  riepen  te  Antwerpen,  zo  veel  uit- 
gezette Predikanten,  by  een,  als  zy  konden  bekomen.  Toen 
hield  men  zig  bezig  om  orde  te  stellen  op  de  vervallen, 
zaaken.  Ook  ontwierp  men  een  Berigt-schrift,  waar  na 
hunne  Predikanten,  die  hier  te  Lande  kwamen,  zig  moesten 
gedraagen.  De  Algemeene  Staten  lieten  een  scherp  Plakaat 
tegen  hen  uitgaan,  waar  by  de  uitgezette  Predikanten,  het 
wederkeeren  in  deeze  Gewesten,  en  het  houden  van  heime- 
lyke  Vergaderingen,  op  nieuws  verboden  werdt.  Men  be- 
loofde aan  elk'  vijfhonderd  guldens,  die  een'  van  de  ge- 
banne  Predikanten,  hier  te  Lande  komende,  in  hegtenis 
leeverde :  Driehonderd  guldens  voor  een  Proponent.  De 
uitgezette  Predikanten,  dreigde  men,  met  een'  eeuwige 
gevangenisse,  of  zwaarder  straffe  3).  Zedert  de  bekent- 
making  van  dit  Plakaat,  raakten  verscheiden  Remonstrant- 
sche  Predikanten  in  banden.  Samuël  Prince,  eertyds  Predikant 
te  Baardwyk  by  Heusden,  en  Johannes  Grevius,  voormaals 
Predikant  te  Heusden  werden,  gevangen  zynde,  yerweezen, 
om  voor  al  huu  leeven,  in  't  Tugthuis,  te  Amsterdam, 
als  andere  Tugtelingen  gehandelt  te  worden.  Benerus  Yeze- 
kius,  geweezen,  Predikant  te  Egteld  in  Gelderland,  werdt 
te  Haarlem  in  't  Tugthuis  gezet.  Dominikus  Sapma,  eertyds 

1)  Commelin,   Beschrijving  van  Amsterdam,  II.  Deel,  VI.  Boek,  bl.  1 103. 

2)  Leidekker,  II.  Deel,  bl.   66. 

3)  Baudart.  II.  Deel,  XII.  Boek,  bl.  3,  enz. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  111 

Predikant  te  Hoorn,  kreeg  men  te  Amsterdam,  gevangen. 
Simon  Bysterus,  voormaals  Predikant  te  Ingen  in  de  Betuwe 
werd  op  Loevestein  gebannen,  daar  hy  tien  Jaaren  gevan- 
gen zat.  Sapma,  geraakte  gestoken  in  de  kleederen  van  zyn 
Huisvrouw,  die  hem  in  de  Boeijen  kwam  zien,  in  den  Avond, 
uit  zyn  gevangenis  te  Amsterdam.  Vezekius  ontsnapte  te 
Haarlem,  door  de  agteloosheid,  zyner  Bewaarderen.  Grevius 
en  Prince  kregen  ook  gelegentheid,  het  Tugthuis  te  Am- 
sterdam te  ontvlieden.  Men  hadt  de  sleutels  van  de  ver- 
trekken, waar  in  zy  gevangen  zaaten,  weeten  nagemaakt  te 
krygen.  Hiermede  sloot  men  eerst  de  deuren  open ;  daarna 
hielp  men  hen,  met  zwart  geverfde  touw  ladders  op,  en 
over  het  dak,  na  beneden  1).  Dit  zelfde  gebeurde  verschei- 
den' andere  Predikanten  van  die  Gezintheid ;  doch  't  dunkt 
ons  te  klein  van  belang  onze  Leezeren,  met  dergelyke  ge- 
vallen, op  te  houden,  't  Zal  dienstiger  zyn  in  deeze  tyden, 
dat  we  kortelyk  verhalen,  't  begin,  voortgang,  en  einde  der 
ïeukelooze  onderneeming,  tegen  het  leeven  van  zyn  Door- 
lugtigheid,  den  Prinse  Maurits  van  Nassau,  op  wien  de 
Remonstranten,  zedert  de  omwenteling  van  zaaken  in  Kerk 
en  Staat,  ten  hunne  nadeele,  uitgevallen,  zeer  gebeeten 
waaren.  De  zamenzweering  was  gesmeed,  onder  het  beleid 
der  Zonen  of  liever  des  Jougsten  Zoons  van  den  onthalsden 
Heer  Jan  van  Oldenbarneveld,  met  zamenspanning  van  zeer 
vele  Remonstranten,  onder  welken  niet  alleen  een  Predikant 
bevonden ;  maar  noch  drie  andere  beschuldigt  wierden  2). 
Willem  van  Oldenbarneveld,  Heer  van  Stoutenburg,  jongste 
Zoon  des  Advokaats,  was  een  baldadig  man,  die  zyn  Vader, 
terwyl  hy  leefde,  veel  hartzeer  toegebragt  hadt,  nogtans  poog- 
de hy  desselfs  dood,  op  den  Prinse  Maurits,  die  hy  voor  de  oor- 
zaak van  dezelve  hieldt,  te  wreeken.  Ook  hadt  hy  een  nieuwe 
verandering  in  de  Regeering  in  't  hoofd  om  de  zaken  der  Re- 
monstranten uit  het  voetzand  op  te  beuren.  Deeze  verandering, 
dagt  hy,  kon  niet  te  wege  gebragt  worden,  zo  lang  de  Prins 

1)  Leidekker,  II.  Deel,  bl.  111.   Brand,   JV.  Deel,  bl.  543.  enz. 

2)  J.  v.  D.   Honert,  Antw.  aan  Driebergen,  &c.  bl.  98. 


112  HISTORISCH-BERIGT 


leefde.  Stoutenburg  sprak  'er  dagelyks  van  met  zyn  broeder 
Rynier  van  Oldenbarneveld.  Heere  van  Groeneveld,  en  liet 
niet  af,  tot  dat  hy  hem,  hoewel  met  veel  moeite,  in  den 
aanslag  ingewikkeld  hadt  1).  Ondertusschen  trof  hy,  ver- 
scheide  luiden  aan,  die  heet  op  vertwyfelde  aanslagen,  met 
hem  raad  hielden,  om  den  Prins  van  kant  te  helpen.  Op 
het  einde  van  het  Jaar  1622  besloot  men  onder  malkanderen 
eenige  Persoonen  om  te  kopen,  die  den  Prins  by  Ryswyk 
daar  hy  zyn  stal  hadt,  in  't  op  of  uittreeden  van  de  Koets 
zouden  om  't  leeven  brengen.  David  Koorenwinder,  eertyds 
Sekretaris  te  Berkel,  ligtte  van  verscheide  Luiden,  op  't  gelove 
van  den  Heere  van  Groeneveld  zesduizend  guldens,  die  men 
reekende,  tot  het  omkopen  deezer  snoode  Huurlingen,  nodig 
te  hebben.  Korenwinder  stelde  dit  geld  op  aan  raaden  van 
Stoutenburg,  in  handen  van  Adriaan  Adriaanszoon  van  Dyk, 
geweezen'  Sekretaris  van  Bleiswyk,  die  't  volk  tot  den  aanslag 
zou  Werven.  Van  Dyk  ontboodt  den  neegentienden  van  Louw- 
maand, te  Bleiswyk,  by  zig  Jan  Blansaart,  Saaywerker  te 
Leiden,  en  Proponent  onder  de  Remonstranten,  dien  hy 
't  geheim  ontdekte.  Ook  gaf  hy  hem  eenig  geld,  onder 
belofte,  dat  hy  zynen  Broeder  Abraham  Blansaart,  en  nog 
eenige  andere  Leidenaars  zou  beweegen  in  den  toeleg.  Voorts 
ontboodt  van  Dyk  by  zig,  Kornelis  Grerritszoon  van  Woerden, 
Schrynwerker  te  Rotterdam,  hem  kennis  geevende  van  't 
geen  men  voorneemens  was.  De  Schrynwerker  en  zyn  Zwager 
Henrik  Slatius,  eertyds  Predikant  te  Blyswyk,  lieten  zig, 
zedert  dien  tyd,  gebruiken,  om  't  buskruid  te  drogen,  en 
de  kogels  te  gieten,  van  welken  men  zig  in  den  aanslag, 
dagt  te  dienen.  Ook  huurden  zy  drie  Matroozen  Jan  Klaas- 
zoon uit  het  Zuidland,  Herman  Hermanszoon  van  Eiubden, 
en  Dirk  Leendertszoon  van  Katwyk  op  den  Rhyn,  om  wagt 
te  houden,  als  de  Prins  door  eenige  van  Leiden  zou  om- 
gebragt  worden ;  welke  Leidenaars,  zy  zouden  moeten  ont- 
zetten,  zo  zy  't  te  kwaad  kreegen.  Voorts  zogtten  zy  noch 


1)     Sehriverius.  Oud   Batavia,  in  't  Aanli.  bl.    192. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  113 


vier  andere  Remonstrantsgezinde  bootsgezellen  op,  Jeroen 
Ewouts,  Jan  Faassen,  Pieter  Janszoon  Broek,  en  Jan  van 
Engelen,  die  zy  elk  driehonderd  guldens,  op  de  hand  gaaven, 
om  te  dienen,  in  eenen  aanslag  ten  dienste  des  Lands,  dien, 
zy  hen  niet  ontdekten.  Jeroen  Ewouts  en  zyne  metgezel- 
len bragtten  den  vierden  van  Sprokkelmaand,  de  Koffer  met 
moordgeweer,  ten  huize  van  Slatius  vervaardigt,  van  Rotter- 
dam na  de  Hage,  in  de  Herberg  den  Helm,  daar  van  Dyk 
t'huis  lag;  doch  zy,  begaven  zig  na  eene  Herberg  op  't 
Spui,  daar  Utrecht  uithing.  Slatius  had  dien  zelfden  avond 
noch  een  maaltyd  aangerigt,  Men  liet  'er  de  beeker  in  't 
rond  gaan,  drinkende,  op  den  goeden  uitslag,  deezer  vloek- 
waardige  onderneming.  Kornelis  Geesteranus  en  Gerard  Vel- 
sius,  Remonstrantsche  Predikanten  waren  in  dit  geselschap 
tegenwoordig,  en  deeden  een  dronk  mede :  Deeze  zyn  na  't 
ontdekken  van  het  Verraat  beschuldigt,  dat  zy  aan  deezen 
grouwelyken  aanslag  deel  hadden.  Kornelis  de  Schrynwerker, 
vertrok  des  anderen  daags  na  den  Hage,  verzeld  van  de 
drie  eerstgenoemde  bootsgezellen,  met  wien  hy  in  de  Her- 
berg 't  Zotje  't  huis  ging  leggen.  Abraham  Blansaart,  en 
Willem  Parthy  kwamen  op  den  zelfden  dag  in  den  Hage, 
om  met  van  Dyk  te  spreeken,  voorgeevende,  dat  zy  met 
hun  zeevenen  van  Leiden  gekomen  waren  om  geld  te  ont- 
fangen.  Toen  maakte  het  eetgespan,  bestel,  om  de  Prins 
den  zeevenden  van  Sprokkelmaand,  daags  voor  den  alge- 
meenen  Biddag,  te  vermoorden.  Abraham  Blansaart,  Willem 
Parthy,  en  een  van  Rotterdam  zouden  op  den  Prins  aan- 
vallen, en  de  andere  van  Rotterdam  en  Leiden,  zouden  hen 
helpen  en  beschermen ;  daar  na  zouden  zy  allen,  over  de 
tolbrug  na  de  Veenen,  een  goed  heen  komen  zoeken. 
Willem  Parthy,  zou  alvorens  eene  aanspraak  tot  moedgeving 
aan  deeze  raauwe  gasten  doen.  De  stof  daar  van  zou  hy 
leenen  uit  dat  lieve  boek  van  Slatius,  den  Klaar  ligtenden 
Fakkel  genaamd ;  waar  in  de  ingezetenen  des  Lands,  met 
naame  de  Remonstranten,  vermaand  worden,  om  zig  door 
de    verschrikkelyk    Wapenen    hunner    handen,  te  verlossen 

8 


114  HISTORISCH-BERIGT 


van  den  Dwingeland  en  van  den  goddeloozen  hoop  der 
tegen woordigen  Regenten  1).  Als  nu  de  Beleiders  dezer  reu- 
kelooze  onderneeming;  waanden  dat  de  zelve  des  anderen 
daags  zou  slagen,  roerdde  God  de  harten  der  vier  matroozen, 
te  weeten  Jeroen  Ewouts,  Jan  Faassen,  Pieter  Janszoon, 
Broek,  en  Jan  van  Engelen,  om  't  geen'  zy  van  den  aanslag 
wisten,  te  ontdekken.  Zy  begaven  zig  den  zesden  van 
Sprokkelmaand  na  Ryswyk,  den  Prinse  te  kennen  geevende, 
„dat  zy  gehuurt  waaren  tot  zeekere  onderneeming,  ten  dien- 
ste van  den  Lande :  da.t  hen  elk  driehonderd  guldens,  op 
„de  handen  gegeeven  waaren,  vragende  of  zyne  Doorlug- 
„tigheid,  van  die  onderneeming  wist."  Voorts  zeiden  zy 
„dat  'er  noch  vier  Personen  zig  in  den  Haage  in  de  Her- 
„berg  't  Zotje  onthielden,  die  tot  het  zelfde  einde  geschikt 
„waaren."  Ue  Prins  dit  gehoort  hebbende,  belast  deeze 
Bootsgezellen,  hem  terstond  over  Voorburg,  na  den  Hage, 
te  volgen.  Hier  koomende,  verhalen  zy  in  de  tegenwoor- 
digheid van  de  President,  en  eenige  Raaden  van  het  Hof 
van  Holland,  't  geene  zy,  den  Prinse,  te  Ryswyk,  aange- 
dient  hadden.  De  Raden  van  het  Hof,  zenden,  ten  spoe- 
digsten  de  dienaaren  van  't  Geregt,  om  de  Herbergen,  den 
Helm  en  't  Zotje  te  bezetten.  In  't  Zotje  kreeg  men,  Kor- 
nelis  de  Schrynwerker,  met  de  drie  genoemde  Bootsgezellen 
gevangen.  Ook  vondt  men  in  den  Helm,  de  Koffer,  met 
moordgeweer,  welken,  de  ontdekkers,  op  orde  van  Slatius, 
den  vierden  van  Sprokkelmaand,  aldaar  gebragt  hadden. 
Deeze  vier  gevangen,  beleden  by  de  eerste  ondervraging, 
dat  zy  deel  hadden  in  den  toeleg,  om  de  Prinse,  van  kant 
te  helpen  2).  Zy  werden  den  zeevenentwintigsten  van  Sprok- 
kelmaand, met  den  zwaarde  geregt,  na  dat  de  Scherpregter 
het  geweer,  dat  zy  van  zins  waaren,  tot  den  aanslag  ge- 
bruikt te  hebben,  voor  hunne  ogen  aan  stukken  geslagen 
hadt.    De    Lighamen  werden  op  Raden  gelegt,  de  Hoofden 


1)  Uit  de   verscheiden'    Sentent.    by    Baudart.    Mem.    II.    Deel,    XV. 
Boek,  bl.   39.  enz. 

2)  Aitzema,   Zaaken   van    Staat   en   Oorlog,  I.  Deel,  bl.    167. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  115 

op  Staken  daar  boven  gestelt  en  hunne  goederen  verbeurt 
verklaart,  't  Lighaara  van  Kornelis,  de  Schrynwerker,  werdt 
gevierendeelt  en  de  deelen  aan  halve  Galgen,  aan  de  vier 
uitgangen  van  den  Hage  gehangen   1). 

Uit  het  geen  deeze  gevangen,  voor  hun  dood  beleden 
hebben,  blykt  ons  dat  niet  alleen  Slatius  en  van  Dyk,  maar 
ook  de  Remonstrantsche  Predikanten,  Geesteranus,  en  Vel- 
sius  beschuldigt  werden,  van  deel  aan  den  aanslag  gehadt 
te  hebben.  Men  beloofde,  een  vereering  van  vierduizend 
guldens  aan  elk,  die  een  van  deeze  vier  in  hegtenis  leeverde. 
Voorts  werden  ten  spoedigsten  aan  de  Bevelhebbers  der 
Grenssteeden,  en  aan  de  Staaten  van  andere  Gewesten, 
brieven  afgezonden ;  waar  by  verzogt  en  gelast  werdt,  op 
de  schuldigen  te  letten,  en  dezelven  by  de  kop  te  vatten  2). 
Ondertusschen  raakten  de  Heer  van  Groeneveld,  op  Vlieland, 
van  Dyk  te  Hazertswoude,  en  Koornwinder  te  Overschie, 
in  banden.  Men  voerdde,  een  elk  hunner  onder  een  sterk 
geleide  naar  den  Hage:  alwaar  zy  den  negenentwintigsten 
van  Lentemaand,  als  misdadigers  van  gekwetsten  Hoogheid 
onthalst  wierden.  De  Lyken  van  Koornwinder,  en  van 
Dyk  werden  na  't  onthalzen  in  vieren  gehouwen,  en  aan 
de  hoeken  van  den  Hage  opgehangen.  Doch  't  Lighaam  van 
Groeneveld,  werdt  gewonden  in  een  zwart  kleed,  door  vier 
Staten  Boden,  ten  zynen  huize  gebragt,  en  de  volgenden  nagt 
in  't  Graf  van  zyn  Vader  bygezet.  Slatius  kreeg  men  te 
Rolde  in  't  Graafschap  Drenthe,  de  beiden  Blansaarts  te 
Embden,  en  Willem  Parthy,  niet  verre  van  Embden  ge- 
vangen. Slatius  dagt  met  zyn  schrijven  tegen  de  Remon- 
stranten, zyn  leven  te  behouden.  De  Blansaarts  en  Parthy 
meenden,  dat  het  voorneemen,  welke  zy  zeiden  gehadt  te 
hebben,  om  den  toeleg  te  ontdekken ;  voor  de  ontdekking- 
zelve  zou  gehouden  worden.  Doch  't  Regt  ging  den  vyfden 
van  Bloeimaand  zynen  gang.  Zy  werden  met  den  Zwaarde 
gestraft.    De    Lyken    van  do  Blansaarts  en  Parthy  werden 


1)  Zie  de  Sentent.   by   Baudart,   bl.  39.  enz. 

2)  Baudart,  bl.  34.  Brand,   IV.   Deel,  bl.  942.   enz. 


116  HIST0RISCH-BER1GT 


begraven,  maar  dat  van  Slatius,  op  een  Rad  gelegt,  en 
zyn  Hoofd  daar  boven  op  een  Staak  gezet,  digt  by  de 
Galge  buiten  den  Hage.  Voorts  zyn  als  Mede  wustigen 
van  den  aanslag  den  eenentwintigsten  van  Zomermaand, 
Jan  Pieterszoon  Lyndraaijer,  Gerrit  Korneliszoon  Kleermakerr 
en  Samuël  de  Plekker,  Leeraar  of  Vermaner  onder  de  Re- 
monstranten, te  Leiden  onthalst,  en  ettelyke  weeken  daar 
aan  Klaas  Michielszoon  Bontebal,  te  Rotterdam,  die  twee- 
duizend gulden  tot  het  uitvoeren  deezer  vloekwaardige  zamen- 
zweering  verstrekt  hadt.  Stoutenburg,  en  Adriaan  van  der 
Dussen,  getrouwt  hebbende  een  dogter  van  wylen  Elias  van 
Oldenbarneveld,  Pensionaris  te  Rotterdam,  ontvloden  het 
gevaar,  dat  hen  volgde  naar  Brussel,  alwaar  de  Aartsher- 
toginne  Isabella,  hen,  in  haare  bescherming  nam  1). 

Men  dankte  God  plegtig  op  den  laasten  van  Bloeimaand 
door  de  Vereenigde  Nederlanden,  „voor  't  ontdekken  van 
„deeze  Abominable  Barbarische  Konspiratie  tegen  den  Prinse, 
„smeekende  den  Goddelyken  Majesteit,  dat  het  hem  behagen 
„mogt  den  Prinse,  met  den  Staat  deezer  Landen  en  die  den 
„waaren  Godsdienst  zogten  te  bevorderen,  in  zyne  hoede  te 
„neemen  2)."  Midlerwyl  wierden  de  Ontdekkers  van  deezen 
aanslag,  treffelyk  beloont.  De  Prins  schonk  ieder,  eenen 
verzilverden  deegen,  benevens  een'  gouden  penning  met  zyn 
Beeltenis  en  Wapen,  ter  waarde  van  tagtig  guldens.  De 
Staten  gaven  daar  en  boven,  aan  ieder  van  deeze  vier  ma- 
troozen  zeshonderd  guldens,  hen  toeleggende  een  gaadje  van 
vyftien  gulden  ter  maand,  met  voorschrijven  aan  de  Admi- 
raliteits  Kollegien,  om  hen  van  de  eerstopenvallende  Amp- 
ten,    daar    zy  hen  toe  bekwaam  oordeelden,  te  voorzien  3). 

Zedert  de  ontdekking  deezer  zamenzweeringe  zyn  de 
zaken  der  Remonstranten  niet  weinig  te  rug  gezet.  Veele 
eerlyke  lieden  werden  bewogen  zig  van  hun  af  te  zonderen, 
en  wederom  tot  de  gemeenschap  der  Hervormde  Kerk  over 


1)  Baudart.  Mem.   XV.  Boek,   bl.  35.   enz. 

2)  Baudart.  XV.  Boek,  bl.  98. 

3)  Brand.   IV.   Deel,  bl.  941.  Baudart.   bl.  30. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  117 


te  gaan.  Ook  hebben  de  Remonstranten  met  reden  niet 
konnen  loochenen,  dat  deeze  zaamenzweering,  uit  de 
boezem  van  hun  Genoodschap  is  voortgekomen.  Voorts 
werden  de  Predikanten,  die  weder  land  wilden  winnen, 
verpligt  te  beloven,  „dat  zy  zig  stil  en  ampteloos  zouden 
„houden,  tnet  betuiging  van  op  geenerlei  wyze  deel  gehadt 
„te  hebben  in  den  aanslag  tegen  het  leven  van  den  Prinse, 
„noch  tot  dat  Genootschap  te  behooren,  welk  meende  niet 
„verpligt  te  zyn  den  tegenswoordigen  Regeering  te  gehoor- 
zamen." Everhardus  Voskuil,  eertyds  Predikant  te  Kampen, 
was  de  eerste,  die  deeze  Acte  van  landwinning  teekende,  op 
wien  nog  verscheiden'  andere  gevolgt  zyn   1). 

Prins  Maurits  leefde  na  deeze  gebeurtenis  slegts  twee  Jaaren. 
De  dood  rukte  die  grootste  Veldoverste  van  zyn  tyd  en 
getrouwe  Handhaver  van  Godsdienst  en  Vryheid  in  de  Neder- 
landen, den  drieëntwintigsten  van  Grasmaand  des  Jaars  1625 
in  't  agtenvyftigsten  Jaar  zyns  ouderdoms,  en  in  't  eenen- 
veertigsten Jaar  van  zyn  bewind,  over  de  Vereenigde  Neder- 
landen, na  het  graf.  Johannes  Bogerman,  toen  hy  leefde, 
Predikant  van  Leeuwarden,  en  Voorzitter  in  de  Dortsche 
Sinode,  heeft  deezen  grooten  Vorst  in  zyn  ziekte,  meenig- 
malen  bezogt,  en  een  breedvoerig  verhaal  van  zyn  Vorstelyk 
Sterfbedde,  aan  't  ligt  gegeeven.  't  Blykt  ons  uit  dit  verhaal, 
dat  Prins  Maurits,  zyn  leeven,  met  een  hartelyk  leedweezen 
over  zyn  zonden,  en  geloovig  vertrouwen  op  de  verdiensten 
van  den  gekruisten  Heere  Kristus,  in  de  verwagting  eener 
Zalige  Opstanding,  geëindigt  heeft  2).  Zyn  gedagtenis  blyft 
onder  ons  in  zeegen,  't  Verstrekt  tot  hunner  schande,  die 
^  Prinsen  eer  te  na  komen  3). 

Nu  zouden  wy  eindigen ;  maar  de  orde  van  zaaken,  gebied 
ons,  eer  wy  besluiten,  nog  ietwes  te  zeggen.  Zedert  's  Prinsen 
dood  begonden  de  zaken  der  Remonstranten  eenigermate  van 

1)  Van  Den  Sande,  VII.   Boek,  bl.  101.   Baudart  XV.  Boek,  bl.  73, '110. 

2)  Zie  dit  verhaal  by  Aitzema,  I.  Deel,  bl.  376.  enz. 

3)  Men  zie  de  getuigenissen  van  vreemden  tot  beschaaming  der  geenen 
«lie  Prins  Maurits  smaden,  by   Heernsk.  bat.   Ark  bl.  322,  323. 


118  HISTORISCH-BERIGT 

gedaante  te  veranderen.  Prins  Fredrik  Hendrik  zynen  Broeder, 
opvolgende  in  het  Stadhouderlyk  bewind,  over  vyf  Gewesten 
van  de  Yereenigde  Nederlanden  1),  toonde  zig  geneegen 
't  misnoegen  der  Remonstranten,  zo  veel  hem  mogelijk  was, 
te  verminderen.  Dit  bespeurde  men  in  verscheiden'  gevallen, 
van  dewelken  wy  tot  staving  van  ons  zeggen,  slegts  eenigen. 
noemen  zullen.  Rombout  Hoogerbeets  Raadpensionaris  der 
Stad  Leiden,  ter  oorzake  van  de  voorige  onlusten,  op  Loe- 
vestein,  gebannen,  werdt  met  's  Prinsen  goedvinden,  even 
na  zyns  Broeders  overlyden,  van  Loevestein,  op  zyn  eigen 
huis  te  "Weer  by  Wassenaar  overgebragt,  alwaar  hy  vyf 
weeken  na  zyn  aankomst  in  den  ouderdom  van  vierenzestig 
Jaaren  stierf,  en  daar  na  met  statie  in  den  Hage  begraven 
werdt  2).  Jonkheer  Kornelis  van  der  Myle,  die  zedert  het; 
onthalzen  van  zyn  Schoonvader,  den  Advokaat  van  Olden- 
barneveld  van  't  kussen  geraakt  was,  verzelde  ter  begeerte 
van  den  Prinse  Fredrik  Hendrik,  de  Lykstatie  van  zynen 
Broeder  den  Prinse  Maurits,  die  den  dertienden  van  Herfst- 
maand, te  Delft  begraven  werdt  3).  Ook  werdt  Nikolaas 
Reigersbergen,  Zwager  van  Hugo  de  Groot  de  hoogewaar- 
digheid  van  Raadsheer  in  den  Hoogen  Raade,  opgedragen  4). 
Voorts  begonden  de  Remonstranten  hunne  vergaderingen, 
nu  opentlyker  te  houden.  Ja  't  gelukte  hen  dat  zij  in  ver- 
volg van  tyd,  opentlyk  en  zonder  gestoort  te  worden  in 
verscheide  Steeden  te  zamen  kwamen.  Te  Amsterdam  stont 
hen  de'  Regeering  toe,  een  nette  Kerk  te  stigten,  en  een 
kweekschool  op  te  rigten,  om  die  van  hunne  gezintheid,  in 
de  leerstukken  geschikt  na  hunne  begrippen  en  andere  we- 
tenschappen, te  konnen  onderwyzen  5).  Men  zag  ook,  dat 
in  de  voornaamste  Steeden,  in  de  Regeering  getrokken 
wierden,    die    de  zaaken  der  Remonstranten,  zeer  geneegen 


1)  Aitzema,  I.   Deel.  bl.  386. 

2)  Velius,  Hoorn,  bl.  653.   Brand,  leven   van  de  Groot,  bl.  336.  enz. 

3)  Aitzema,  I.  Deel,  bl.  441. 

4)  Aitzema,  I.  Deel,  bl.   658. 

5)  Commelin,  Amsterd.  II.  Deel,  bl.  1106. 


DER    GELOOFSBELYDENIS.  119 

waaren  1).  Egter  gaven  de  Prins  en  de  Staten  genoegzaam 
te  kennen,  dat  zy  Yoesterheeren  van  Gods  Kerk  waren, 
gezind  zynde,  de  waare  Godsdienst  met  al  hun  magt  te 
handhaven.  De  Prins  overleedt  den  tienden  van  Louwmaand 
des  Jaars  1647  in  den  ouderdom  van  vierenzestig  Jaaren. 
Ettelyke  dagen  voor  zyn  dood  zeide  hy  tegens  de  Staten, 
die  in  merkelyken  getale  kwamen,  om  afscheid  van  hem  te 
neemen,  „dat  hy  altoos  teedere  zorg  gedragen  hadt  voor  de 
„welstand  van  het  Land,  welkers  Fondamenten  gelegd  waa- 
„ren  in  het  bloed  van  zynen  Vader  Willem  den  I,  en  op_ 
„gebouwd  door  de  getrouwe  diensten  van  zynen  broeder 
„Maurits."  Voorts  verzogt  hij  de  Staten,  „dat  zy  doch  de 
„Waare  Kristelyke  Gereformeerde  Religie,  wilden  voorstaan 
„en  handhaven,  die  hy  hun,  benevens  het  Land,  zyn  Huis 
„en  Maagschap  aanbevolen  liet  2)."  Willem  de  II.  volgdde 
zijn  Vader  in  de  Regeering  op;  doch  stierf  in  de  lente  van 
van  zyn  leeven  den  zesden  van  Slagtmaand  des  Jaars  1650, 
oudt  zynde  vierentwintig  Jaaren  en  zes  Maanden  3).  Toen 
vreesden  men  voor  een'  groote  verandering  in  Kerk  en  Staat, 
maar  de  Heere  neigdde  de  herten  der  Algemeene  Staten, 
dat  zy  in  die  groote  Vergadering  den  agttienden  van  Louw- 
maand des  Jaars  1651  geopent,  eenpaarig  besloten  „niet 
„anders  te  zullen  vasthouden  en  handhaven  dan  de  waare  Kris- 
„telyke  Gereformeerde  Religie  zo  als  die  in  de  Sinode  van 
„Dordrecht  besloten,  en  alomme  in  de  Kerken  dezer  Landen 
„geleert  en  gepreedikt  werdt."  Mitsgaders,  „dat  de  Secten 
„en  Gezintheeden,  alleen  by  oogluiking  zouden  toegelaten 
„worden,  onder  Voorwaarde  dat  zy  zig  in  goede  orde,  en 
„stilte  hielden,  en  zig  niet  elders  zouden  mogen  nederzetten, 
„daar  zy  zig  nu  niet  bevonden  4).  "  Zedert  die  tyd  heeft  de 
Leere    der    Waarheid  gethriumpheert  over  den  wensch  der 


1)  Aitzema  II.  Deel,  bl.  656. 

2)  Aitzema,  III.  Deel,  XXVII.  boek,  bl.   186. 

3)  Blomhert,  bl.  246. 

4)  Aitzema,  III.  Deel.  bl.  509.  enz. 


120  HISTORISCH-BERIGT 

boozen,  en  is  de  Nederlandsche  Belydenis,  die  wy  onze 
Leezeren  vcrklaaren  zullen,  Zions  Roem  en  Sterkte  geweest, 
gelyk  wy  vertrouwen  dat  zy  blyven  zal,  zo  lang  de  Heere 
zyn  Kerk  in  Nederland  heeft,  voor  alle  die  dezelve  van 
harten  toegedaan  zyn,  tot  een  Zalig  Einde ! 


ZIONS  ROEM  EN  STERKTE, 

OFTE   VERKLAARING   VAN   DE 

Nederlandsche  Geloofsbelydenisse, 

VERVAT  IN  DE  XXXVII.  ARTIKELEN. 


I.  ARTIKEL. 

Van  God  ec  deszelfs  Volmaaktheeden. 

Wy  ghelooven  alle  met  den  herten,  ende  belyden 
met  den  monde,  datter  is  een  eenich  ende  eenvoudich 
geestelick  wesen,  twelch  wij  God  noemen :  eeuwich, 
onbegrijpelick,  onsienlick,  onveranderlick,  oneyndelick, 
Almachtigh :  volkomen  yjijs,  rechtveerdich,  goet  ende 
een  seer  overvloedige  fonteyne  aller  goeden. 


V  RAGE. 

Waartoe  is  een  Christen  onder  het  Euangelium  leevende 
verpligt? 

Antwoord.  De  Waarheid  des  Euangeliums  te  gelooven 
en  te  belyden.  Een  Christen  te  zijn,  en  het  Christen- 
dom   te    belyden    zijn    twee    dingen  onafscheidelijk,  als 


122  I.     Artikel,  

beiden  ter  Zaligheid  noodig,  aan  malkanderen  verknogt. 
Rom.  10:  9.  10.  Indien  gy  met  uwen  monde  zult  be- 
lyden  den  Heere  Jesus,  ende  met  uw  herte  zult  gelooven 
dat  hem  God  uit  den  doode  heeft  opgewekt  zoo  zult 
gy  Zaalig  worden :  want  met  der  herten  gelooft  men 
ter  Regtveerdigheid;  ende  met  monde  belyd  men  ter 
Zaligheid. 

Yrag.  Welk  is  de  eerste  waarheid,  die  een  Christen 
heeft  te  geloven  en  te  belyden? 

Antw.  Agtervolgens  den  inhoud  onzer  belydenis,  dat 
'er  een  God  is;  in  hemzelven  gelukzalig  ende  een  zeer 
overvloeiende  Fonteine  alles  goeds.  Hebr.  11:  6.  Maar 
zonder  het  geloove  is  't  onmogelyk  Gode  te  behagen: 
want  die  tot  God  komt  moet  gelooven  dat  hij  is  ende 
een  belooner  is  der  y;eenen  die  hem  zoeken. 


Vrag.  Hoe  behoord  gy  de  waarheid  ia  deezen  Artikel 
vervat,  te  beschouwd? 

Antw.  1.  Eerbiedig  met  een  hart  vol  ontzag  voor  den 
hoogen  God,  wiens  deugden  wy  verkondigen.  Jes.  8:  13. 
Den  Heere  der  Heirscharen  dien  zult  gylieden  heiligen 
ende  hy  zy  uwe  vreeze  ende  hy  zy  uwe  verschrikkinge ! 

2.  Biddende  dat  ons  gegeeven  worden  den  Geest  der 
wysheid,  namentlyk  verligte  oogen  des  verstands,  om  God 
en  deszelfs  volmaaktheeden  op  de  regte  wyze  te  kennen  en 
te  belyden.  Psalm  43  :  3.  Zend  uw  ligt  ende  uwe  waarheid 
dat  die  my  leiden,  datze  my  brengen  tot  den  berg  uwer 
heiligheid,  ende  tot  uwe  wooningen. 

.\  Vrag.  Wat  order  hebben  de  Opstellers  onzer  belydenis 
in  deezen  Artikel  gehouden  ? 

Antw.  1.  Eerst  belyden  zy  in 't  gemeen  dat 'er  een  God 
is,  zeggende :  Wy  gelooven  alle  met  den  herten,  ende  be- 
lyden met  den  monde  dat  'er  is  een  eenig  ende  eenvoudig 
geestelyk  Weezen,  't  welk  wy  God  noemen. 

2.  Daarna  in  't  byzonder,  welke  deszelfs  andere  Vol- 
maaktheden en  Eigenschappen  zyn. 

a.  't  Zy  onmededeelbare  met  name  dat  hy  is  eeuwig,  on- 
begrypelyk,  onzienlyk,  onveranderlyk,  oneindelyk,almagtig. 


Van  God  en  deszelfs  Volmaaktheden.  123 

b.  't  Zy  mededeelbaare  met  name  dat  hy  is,  volkoomen 
wys,  regtveerdig,  goet  en  een  zeer  overvloeiende  Fonteine 
van  alle  goeden. 

Vrag.     Kan  men  God  wel  volmaakt  beschryven? 

Antw.  Geenzints,  nademaal  God  wegens  zijne  on- 
eindige volmaaktheid,  onbegrypelijk,  ende  ons  verstand 
in  allen  deelen  eindig  en  gebrekkig  is:  Kan  een  kleine 
schulp  de  geheele  Zee  in  zig  bevatten  ?  Wat  zal  dan 
het  eindige  den  Oneindigen.  Job  11  :  7.  Zult  gy  de 
onderzoekinge  Gods  vinden,  zult  gy  tot  de  volmaaktheid 
toe  den  Almagtigen  vinden?  Psalm  145:  3.  Zyne  groot- 
heid is  ondoorgrondelyk. 


Vrag.  Hoe  zoud  gy  God  het  allergevoegelykst  kunnen 
beschryven  ? 

Antw.  Dat  hy  is  een  Geest  van  oneindige  volmaakt- 
heid bestaande  in  drie  Persoonen,  Vader,  Zoon  en  Heilige 
Geest.  1  Joh.  5  :  7.  Want  drie  zyn  der  die  getuigen  in 
den  Hemel ;  de  Vader  het  Woord  en  de  Heilige  Geest: 
ende  deeze  drie  zyn  een. 

.-.  Vrag.  Waarom  zegt  gy  een  Geest  van  oneindige  vol- 
maaktheid bestaande  in  drie  Persoonen? 

Antw.  Om  dat  hem  God  alzo  in  zijn  woord  geopen- 
baard heeft,  en  niemand  kan  gezegd  worden  den  waaren 
God  regt  te  kennen,  die  niet  weet  aan  wien  de  Godheid 
en  het  Goddelijk  Weezen  toeteschryven  zy.  Gal.  4  :  8. 
Maar  doe  als  gy  God  niet  kenden,  dienden  gy  die  van 
natuure  geen  Goden  zyn. 

Vrag.     Hoe  zegt  onze  belydenis? 

Antw.  Dat  God  is  een  eenig  en  de  Eenvoudig  geestelyk 
Weezen. 

Vrag.     Waarom  noemt  gy  God  een  Weezen  ? 

Antw.  Om  dat  hy  is  van  zig  zelven ;  bestaat  door 
zig  zelven  en  aan  alle  Schepzelen  haar  weezen  en  bestaan 
geeft,  overeenkomstig.  Exod.  3:14.  God  zeide  tot  Mozes, 
IK  zal  ZIJN  die  IK  ZIJN  zal :  ook  zeide  hy,  IK  ZAL  ZIJN 
heeft  my  tot  u  lieden  gezonden.  Openb.  1  :  4.  Genade  en 
vreede  zy  u  van  hem  die  IS,  die  WAS,  ende  die  KOMEN  zal. 


124  I.     Artikel, 

Vrag.     Is  God  een  GEESTELYK  WEEZEN? 

Antvv.  Ja.  Joh.  4:  '24.  GOD  is  een  GEEST  eride  die 
hem  aanbidden  moeten  hem  aanbidden  in  Geest  ende 
waarheid. 


Vrag.  Wat  volgt  daar  uit  als  gy  zegt  dat  God  een 
Geest  is? 

Antw.     Dat  hy  dies  weegen 

1.  Onlighamelyk  is.  Hand.  17  :  29.  Wy  dan  zynde 
Gods  geslagte  moeten  niet  meinen  dat  de  Godheid  goud 
ofte  zilver  ofte  steen  gelyk  zy,  welke  door  menschen  kon- 
sten ende  bedenkingen  gesneeden  zy.  Is  't  nu  dat  de 
Schriftuur  zomtyds  menschelyke  Leeden  aan  God  toeschrijft, 
zulks  geschied  om  onze  swakke  bevattingen  te  hulp  te 
koomen,  en  moet  altoos  oneigentlyk  van  God  verstaan 
worden,  zo  dat  de  oogen  beduiden  zijne  alweetendheid,  de 
handen  zyn  almagt,  de  voeten  zijne  tegenwoordigheid,  en 
vaardigheid  ter  hulpe. 

2.  Onzigtbaar,  die  niemand  ooit  gezien  heeft,  ende 
nimmer  zien  zal.  1  Tim.  1:17,  Den  Koning  der  Eeuwen, 
den  Onverderfelyken,  den  Onzienlyken,  den  Alleenwyzen 
God  zy  eere  ende  heerlykheid  in  alle  eeuwigheid.  Is  't  nu 
dat  God  veelmaalen  gezeid  word,  gezien  te  zyn  geweest, 
gezien  te  worden,  ofte  gezien  te  zullen  worden,  de  natuur 
der  zaake  leert,  dat  dergelijke  spreekmanieren  anderzints 
te  verstaan  zijn,  nademaal  de  Heeren  zelve  zegt:  Gy  zoud 
myn  aangezigt  niet  konnen  zien  :  want  my  zal  geen  mensche 
zien  ende  leeven.  Exod.  33  :  20. 

3.  Onafbeeldelijk,  die  op  geenerlei  wijze  kan  nog  mag 
uitgebeeld  worden,  al  is  't  dat  de  Schrift  onder  zinnebeel- 
dige naamen  van  God  en  zijne  Volmaaktheeden  spreekt, 
want  by  wien  zult  gy  God  vergelyken,  ofte  wat  gelyke- 
nissen  zult  gy  hem  toepassen.  Jes.  40  :  18.  De  Heere  zelve 
heeft  zulks  uitdrukkelijk  verbooden.  Deut.  4:  15,  16.  Wagt 
u  dan  wel  voor  uwe  Zielen  :  want  gy  hebt  geen  gelykenisse 
gezien,  ten  dage  als  de  Heere  op  Horeb  uit  het  midden  des 
vuurs  tot  u  sprak  op  dat  gy  u  niet  verderft,  ende  maakt  u 
iets  gesneedens,  de  gelykenisse  van  eenig  beeld  :  de  gedaante 
van  man  ofte  wijf,  enz. 

.•.  Vrag.     Wat  nog  al  meer  ? 
Antw.     Dat  God  is 


Van  God  en  deszelfs  Volmaaktheeden.  125 

1.  Een  ware  Zelfstandigheid,  die  door  zig  zelven  bestaat 
zonder  dat  hy  van  iets  buiten  hem  af  hangt.  Openb.  1  :  4. 
Die  is,  die  was,  ende  die  komen  zal,  de  Almagtige. 

2.  Een  leevendige  Zelfstandigheid,  de  Springbron  van 
alle  leeven  en  hoogste  gelukzaligheid,  daarom  in  onder- 
scheiding van  de  stomme  Afgooden  der  Heidenen,  de  leeven- 
dige God,  ja  de  Fonteine  des  leevens  genaamt.  Jerem.  10  :  10, 
Maar  de  Heere  God  is  de  waarheid,  Hy  is  de  leevendige 
God,  ende  een  eeuwig  Koning.  Psalm  86  :  10.  By  u  is  de 
Fonteine  des  levens:  in  uw  ligt  zien  wy  het  ligt. 

3.  Een  Werkzame  Zelfstandigheid,  altoos  van  en  in  zig 
zelven  Werkzaam. 

a.  Door  zijn  Verstand  waar  door  hy  alle  dingen  vol- 
maaktelijk  kent.  1  Joh.  3  :  20.  God  is  meerder  als  ons 
harte,  ende  hy  kent  alle  dingen.  Psalm  147  :  5.  Zijn's 
Verstands  is  geen  getal. 

b.  Door  zijn  allerheiligste  wille  waar  na  hy  alles  schikt- 
en werkt.  Openb.  4:11.  Want  gy  hebt  alle  dingen  ge- 
schaapen,  en  door  uwen  wille  zyn  ze  geschaapen. 

c.  Door  zijn  eindelooze  kragt  en  vermogen,  om  alles  na 
buiten  te  werken  wat  hem  behaagt.  Eph.  1:18,  19. 
Op  dat  gy  meugt  weeten  —  welke  de  uitneemende  groot- 
heid zyner  kragt  zy  aan  ons  die  gelooven  na  de  Werkingen 
der  sterkte  zyner  magt. 

Vrag.  Legt  'er  in  de  beschouwing  van  God  als  een 
Geestelyk  Weezen  iets  nuttig  voor  de  Ziel  ? 

Antw.  Hier  door  worden  wy  opgewekt  om  God  op 
een  geestelijke  wijze  te  lieven  en  te  dienen.  Joh.  4 :  23. 
De  uure  komt  ende  is  nu  wanneer  de  waare  Aanbidders 
den  Vader  aanbidden  zullen  in  Geest  ende  Waarheid :  want 
de  Vader  zoekt  ook  al  zulke  die  hem  (alzoo)  aanbidden. 

.•.  Vrag.     Hoe  geschied  zulks? 

Antw.  1 .  Als  onzen  Geest  met  het  Lighaam  in  den 
dienst  van  God  vereenigt  is.  1  Cor.  6  :  20.  Want  gy  zyt 
diere  gekogt :  Zoo  verheerlykt  dan  God  in  uw  lighaam  ende 
in  uwen  Geest  welke  Godes  zijn. 

2.  Als  ons  oogmerk  in  den  dienst  van  God  niet  vleesche- 
lijk  maar  geestelyk  is,  eeniglijk  ende  alleen  om  God  te 
verheerlijken.  Jes.  43  :  21.  Dit  volk  hebbe  ik  my  geformeert, 
zy  zullen  mynen  Lof  vertellen. 


126 I.     Artikel, 

3.  Als  alle  de  verrnoogens  van  den  Geest  zig  beweegen 
ende  oefenen  in  den  dienst  van  God.  1  Cor.  13:  15.  Ik 
zal  wel  met  den  Geest  bidden ;  maar  ik  zal  ook  met  den 
verstande  bidden :  ik  zal  wel  met  den  Geest  zingen,  maar 
ik  zal  ook  met  den  verstande  zingen. 

4.  Als  men  God  in  't  openbaar  niet  alleen,  maar  ook 
eenzaam  en  in  't  verborgen  dient.  Rom.  2  :  28,  29.  Want 
die  is  niet  een  Joode  die  het  in  't  openbaar  is :  nog  die  is 
niet  de  besnydenisse  die  het  in  't  openbaar  is  :  maar  die  is 
een  Joode  die  het  in  't  verborgen  is,  en  de  besnydenisse 
des  herten  in  den  Geest,  niet  in  de  letter  is  de  besnyde- 
nisse :    wiens  lof  niet  is  uit  de  menschen ;  maar  uit  God. 

5.  Als  men  zig  dagelijks  met  verloogening  van  onzen 
eigen  Geest  aan  de  bewerkinge  van  den  Geest  geloovig 
aanbied,  om  meer  en  meer  bekwaam  te  worden  tot  den 
geestelyken  dienst  van  God.  Psalm  143:  10.  Leert  my  uw 
welbehagen  doen  want  gy  zyt  myn  God  :  uwe  goede  Geest 
geleide  my  in  een  effen  Land. 

6.  Als  de  mensch  veel  verlangen  heeft  na  den  Hemel, 
daar  alles  geestelyk  is,  om  met  de  Geesten  der  volmaakte 
Regtvaardigen  aldaar  eeuwiglijk  God  te  looven  en  te  prijzen. 
Psalm  42  :  2,  3.  Gelyk  een  hart  schreeuwt  na  de  water- 
stroomen;  alzo  schreeuwt  myne  Ziele  tot  u  ó  God,  myne 
Ziele  dorstet  na  God,  na  den  Leevendigen  God,  wanneer 
zal  ik  ingaan,  ende  voor  Gods  aangezigte  verschynen  ? 


Vrag.     Wat  belyd  gy  meer  van  God? 
Antw.     Dat  hy  is  een  Eenig  ende  Eenvoudig  Weezen. 
Vrag.     Wat  zegt  die  uitdrukking  een  EENIG  WEEZEN  ? 
Antw.     Dat  'er  geen  ander  God  is  dan  EEN  uit  wien, 
door  wien,  ende  tot  wien  alle  dingen  zyn.  Rom.  11 :  3ö. 


Vrag.  Hoe  bewyst  gy  dat  'er  maar  een  Eenig  Godde- 
lyk  Weezen  is? 

Antw.  Dat  leert  de  II.  Schrift  ons  overvloedig.  Deut. 
6  :  4.  Hoort  Israël  de  Heere  onze  God  is  een  EENIG  HEER. 
I  Cor.  8:5,  6.  Want  hoewel  daar  ook  zyn  die  Goden 
genaamt  worden,  't  zy  in  den  Hemel,  'tzy  op*  der  Aarden : 
gelyk  'er  veele  Gooden  ende  veele  Heeren  zyn,  nogtans 
hebben  wy  maar  EENEN  GOD  ende  VADER  uit  welke  alle  din- 
gen zyn,  ende  wy  tot  hem,  ende  maar  eenen  Heere  Jezus 
Christus  door  welke  alle  dingen  zyn,  en  wy  door  hem. 


Van   God  en  deszelfs  Volmaaktheeden.  127 

.•.   Vrag.     Hebt  gy  nog  een   bewys? 

Antw.  Ja.  1.  Uit  Gods  Onaf hangelykheid,  welke 
niet  bestaan  kan  indien  er  meer  Goden  waaren  als  een ; 
want  den  eene  zoude  van  den  anderen  afhangen  in  zijn 
Weezen,  en  Werkingen  of  niet;  indien  nu  den  eenen  van 
den  anderen  afhing  was  hy  geen  God,  dewyl  God  te  zijn 
zegt  alles  van  zig  zelven  te  hebben,  en  van  niets  buiten 
zig  zelven  af  te  hangen. 

2.  Uit  Gods  Alweetenheid,  want  indien  'er  twee  of  meer 
Goden  waaren,  die  zouden  malkanders  gedagten  weeten  of 
niet  weeten ;  het  laatsten  kan  niet  gestelt  worden  om  dat 
zulks  eene  onweetenheid  in  Gods  stelt,  en  dus  geen  van  twee 
God  zouw  zijn  ;  het  eerste  kan  ook  niet  voorgewend  worden, 
want  dan  zouden  zy  malkanders  gedagten  weeten,  of  uit 
noodzaakelykheid  of  uit  willekeur ;  niet  uit  noodzaakelykheid 
dewijl  de  eene  dan  van  de  anderen  in  zijn  Alweetenheid 
zoude  afhangen,  niet  door  willekeur  dewyl  d'eene  van  de 
andere,  dan  onweetende  zoude  konnen  zijn,  om  dat  de 
andere  zijn  gedagten  kan  verbergen,  welke  onweetenheid 
in  God  niet  vallen  kan. 

3.  Uit  Gods  Almagt,  want  de  reeden  leert  dat  'er  geen  twee 
Almagtige  konnen  zijn  ;  want  de  een  moest  dan  des  anderen 
magt  konnen  verhinderen,  't  welk  ongerymt  is  van  God  te 
denken,  dewyl  dan  een  van  beiden  (wiens  magt  verhinderd 
wierd)  niet  Almagtig  zoude  weezen,  en  by  gevolge  ook 
geen  God.  Deshalven  de  Heere  nadrukkelijk  zegt.  Ziet 
nu  dat  Ik,  Ik,  die  ben  en  GEEN  GOD  met  MY.  Deut. 
32  :  28. 


Vrag.  Wat  moet  ons  de  beschouwing  van  Gods  Een- 
heid leeren  ? 

Antw.  1.  Dat  wy  in  de  plaatze  des  Eenigen  waaren 
Gods  ofte  beneevens  den  zelven  niets  anders  verzieren,  ofte 
hebben,  daar  op  de  mensche  zijn  vertrouwen  stelt.  Psalm 
73  :  25,  26.  Wien  hebbe  ik  [neffens  u]  in  den  Hemel, 
neffens  u  lust  my  ook  niets  op  Aarden.  Beswykt  myn 
vleesch  ende  myn  herte,  zo  is  God  de  rotsteen  myns  herten, 
ende  myn  deel  in  eeuwigheid. 

2.  Dat  wy  allen  die  deze  waarheid  belyden,  zoeken  eens 
gezind  te  zijn  onder  malkanderen.  Rom.  12  :  18.  Indien 
het  mogelyk  is,  zo  veel  in  u  is  houd  vreede  met  alle 
mensehen.   1   Petr.  3  :  8.  Ende  eindelyk  zyt  alle  eensgezint, 


128  I-     Artikel, 

medelydig,    de    broeders  liefhebbende,  met  iimerlyke  barm- 
hertigheid  beweegt,  vriendelyk. 

Vrag.     Is    een    te    zijn,    niet    het    zelve    met    eenvoudig 

te  zijn? 

Antw.  Neen :  veele  dingen  zijn  een  in  zoort  en  getal, 
die  egter  niet  eenvoudig  zijn.  De  Zon  en  Maan  zijn  elk 
maar  een,  maar  niet  eenvoudig  een,  alzo  zy  beiden  uit 
veele  deeïen  zijn  te  samen  gestelt.  Een  ieder  Mensch  is 
een;  maar  niet  eenvoudig  een,  alzo  hy  is  uit  twee  weezent- 
lijke  deelen  Ziel  en  Lighaam  t'samen  bestaande.  De  Ziel 
des  menschen  is  een;  maar  in  welke  de  weezentlijke  krag- 
ten  als  verstand,  wil  en  oordeel,  zekerlijk  versoheiden  zijn. 

.-.  Vrag.     Wat  is  Gods  EENVOUDIGHEID? 

Antw.  Die  Volmaaktheid  Gods,  waar  door  alles  wat 
in  God  is,  God  zelve  is,  zonder  dat  'er  in  hem  is  een 
dadelyke  zaamenvoeging  van  deelen,  eigenschappen  en 
toevalligheeden. 

Vrag.     Bewys  eens,  dat  God  eenvoudig  is? 

Antw.  Dit  toont  ons  de  H.  Schrift  in  alle  die  plaatsen, 
daar  ze  Gods  volmaaktheden  by  aftrekkinge  stelt  door  zijn 
Weezen,  om  te  toonen  dat  die  met  zijn  Weezen  een  en 
dezelve  zijn,  zo  word  God  genaamt  de  Waarheid  Jerem. 
10:10.  De  overwinninge  Israëls.  1  Sam.  15:29.  Hy  die 
de  overwinninge  Israëls  is  liegt  niet.  Ligt.  1  Joh.  1  :  5.  God 
is  ligt.  Liefde.  1  Joh.  4  :  8.  God  is  liefde.  Het  leeven.  1 
Joh.  5  :  20.  Deeze  is  de  waaragtige  God  ende  het  eeuwige 
leeven. 

.-.  Vrag.  Wat  leeringe  legt  'er  in  de  beschouwinge 
van  deeze  Volmaaktheid  Gods? 

Antw.  1.  Dat  wv  tragten  eenvoudig  en  opregt  te  zijn 
in  al  onze  wandel".  Math.  10:  16.  Ziet  ik  zende  u  als 
Schaapen  in  't  midden  der  Wolven:  Zyt  dan  voorzigtig 
gelyk  de  slangen,  ende  opregt  gelyk  de  duiven. 

2.  Dat  \vy  ons  in  de  gevallen  van  Gods  Voorzienig- 
heid te  vreeden  houden.  Hoe  eenvoudiger  ons  lot,  zo 
veel  te  geruster,  hoe  veel  te  meer  goed,  rykdom,  agting 
en  vrinden;  zo  veel  te  zorgelijker  en  vergankelijker.  De 
Waereld  gaat  voorby  met  haar  begeerlykheid,  maar  die 
de  wille  Gods  doet,  blyft  in  der  eeuwigheid.  1  Joh.  2  :  17. 

3.  Dat  wy  onze  herten  vertroosten  met  deeze  belofte, 


Van  God  en  deszelfs  Volmaaktheeden.  129 

dat  God  de  Eenvoudigste  van  herten  bekroonen  zal.  Psalm 
116:6.  De  Heere  bewaart  de  Eenvoudige.  Spreuk.  2  :  7. 
Hy  legt  weg  voor  den  Opregten  een  bestendig  weezen : 
Hy  is  een  Schild  den  geenen  die  opregtelyk  wandelen. 

Vrag.  Waar  door  openbaart  ons  God  nader  zijn 
Goddelijk  weezen? 

Antw.  Door  zijn  deugden,  en  eigenschappen. 

Vrag.     Wat  noemt  gy  Gods  eigenschappen? 

Antw.  Die  Volmaaktheeden  in  het  Goddelijk  weezen, 
waar    uit  wy  klaarder  leeren  kennen   hoedanig  een  God  is. 

Vrag.  Zijn  de  eigenschappen  zaakelij k  van  het  Goddelijk 
Weezen  onderscheiden  ? 

Antw.  Neen;  maar  alle  zijne  Eigenschappen  zijn  God 
zelve;  want  of  God  sweert  by  zig  zelve,  ofte  by  zijne  hei- 
ligheid, wordt  in  de  H.  Schrift  voor  het  zelve  verklaart. 
Zie  Amos  4  :  6.  daar  God  zegt  dat  hy  geswooren  heeft  by 
zyne  heiligheid,  vergeleken  met  Hebr.  6:13.  daar  Paulus 
zegt  dat  God  swoer  by  zig  zelven,  om  dat  hy  niemand 
meerder  had  by  wien  hy  sweeren  zoude. 

.*.  Vrag.  Hoe  zijn  de  Eigenschappen  Gods  van  mal- 
kanderen,  en  van  het  Weezen  Gods  onderscheiden? 

Antw.  1.  Na  onze  manier  van  bevattinge,  om  dat  wij 
alles  wat  in  God  is  door  eene  daad,  of  bevatting  niet 
konnen  begrypen. 

2.  Na  de  verscheide  voorwerpen,  waaromtrent  God 
werkzaam  is. 

3.  Na  de  verscheide  gewrogten,  die  God   werkt. 

Vrag.     Hoe  onderscheid  gy  best  de  Eigenschappen  Gods  ? 

Antw.  In  ONMEDEDEELBAARE,  waarvan  de  minste 
trek  of  zweemzel  in  den  mensch  niet  word  gevonden,  en 
in  MEDEDEELBARE  Eigenschappen  waar  van  alleen  een 
flauwe  gelijkenisse  in  den  mensch  word  bespeurt. 

Vrag.     Is  die  onderscheiding  geoorlooft  en  gepast? 

Antw.  Ja.  Dezelve  is  oud,  én  de  Schrift  geeft  ons  daar 
toe  aanleiding  als  ze  spreekt  van  Gods  beeld,  waar  na  wy 
geschapen  zijn,  en  getuigt  dat  de  geloovige  de  Goddelyke 
Natuure  deelagtig  zyn  geworden.  2  Petr.   1:4. 

Vrag.  Wat  Eigenschappen  schrijft  onze  belydenis  aan 
God  toe,  die  wy  gevoeglijk  Onmededeelbaare  Eigenschap- 
pen, noemen  ? 

9 


130 I.     Artikel, 

Antw.  Eeuwigheid,  onbegrypelykheid,  onzienelykheid, 
onveranderlykheid,  alomtegenwoordigheid  ende  almagt.  zeg- 
gende God  is  eeuwig,  onbegrypelyk,  onzienlyk,  onveran- 
derlyk,  oneindelyk,  almagtig. 

Vrag.     Is  God  EEUWIG? 

Antw.  Ja.  Psalm  90  :  2.  Eer  de  bergen  gebooren 
waren,  ende  gy  de  aarde  en  de  waereld  voortgebragt 
had:  Ja  van  Eeuwigheid  tot  Eeuwigheid  zyt  gy  God. 

Yrag.     Hoe  beschryft  gy  de  Eeuwigheid  Gods  ? 
Antw.     Als  die  volmaaktheid  Gods,  waar  door  hy  zonder 
beginzel,  einde  en  vervolg  van  tyden  te  gelyk  bestaat. 

.*.  Vrag.     Hoe  bewyst  gy  dat  God  alzo  eeuwig  is? 
Antw.     Uit    die    plaatzen,    dewelke  ons  aantoonen  dat 
God  is.  . 

1.  Zonder  begin,  voor  alle  dingen.  Jes.  43  :  10  Gy 
lieden  zyt  myne  getuigen  spreekt  de  Heere,  ende  myn 
knegt  dien  ik  uitverkooren  hebbe,  opdat  gy  het  weet, 
ende  my  gelooft,  ende  verstaat  dat  ik  dezelve  ben,  dat 
VOOR  MY  geeu  God  geformeerd  is ,  ende  NA  MY  geen 
zyn  zal. 

2.  Zonder  vervolg  van  tijd,  zo  dat  in  God  eerder  nog 
later,  voorleeden,  nog  toekomende  vallen  kan.  Psalm 
90  :  4.  Want  duizent  jaaren  zyn  in  uwe  oogen  als  de 
dag  van  gisteren  als  hy  voorby  gegaan  is:  ende  als  eene 
Nagtwaake 

3.  Zonder  einde.  Psalm  102  :  13.  Maar  gy  Heere 
blyft  in  eeuwigheid,  ende  uwe  gedagtenisse  van  geslagte 
tot  geslagte.  Vers  27  :  28.  Gy  zult  staande  bly  ven :  gy 
zyt  dezelve,  ende  uwe  Jaaren  zullen  niet  geëindigt  worden. 

.-.  Vrag.  Wat  nut  legt  'er  voor  een  Christen  in  de 
beschouwinge  van  Gods  Eeuwigheid? 

Antw.  o.  Tot  vertroosting,  dat,  wiens  God  de  Heere 
is,  hy  zulks  al  geweest  is  van  eeuwigheid  eer  de  waereld 
was,  ende  ook  blyven  zal  tot  in  eeuwigheid.  Hy  neemt 
zijn  Volk  niet  over  van  iemand  die  voor  hem  geweest 
is,  nog  hy  geeft  het  ook  niet  over  aan  iemand  die  na  hem 
zijn  zal;  maar  dit  hangt  te  samen.  Heere  gy  zyt  ons  een 
toevlugt  geweest  van  geslagte  tot  geslagte,  ende  van  eeu- 
wigheid tot  eeuwigheid  zyt  gy  God.  Psalm  90  :   1,  2. 

b.     Tot    leeringe.    dat    men  doorgaans  te  veel  zugt  en 


Van  God  en  deszelfs  Volmaaktheeden.  131 


zorgt  voor  dit  vergangehjken  leeven,  en  voor  den  bouw- 
des  aardschen  tabernakels;  en  te  weinig  om  dat  Goddelijk 
gebouw  dat  eeuwig  is  en  in  de  Hemelen  bereid.  Want 
de  dingen  die  men  ziet  zyn  tydelyk ;  maar  de  dingen  die 
men  niet  ziet  zyn  eeuwig.  2  Cor.  4:18. 

Vrag.     Is  God  ONBEGRYPELYK? 

Antw.  Ja.  Job  36  :  26.  Ziet  God  is  groot,  ende  wy 
begrypen  het  niet;  daar  is  ook  geen  onderzoekinge  van 
het  getal  zijner  jaaren. 

Vrag.     Wat  noemt  gy  de  Onbegrypelykheid  Gods? 

Antw.  Die  hoogste  volmaaktheid  Gods,  waar  door  hy 
zo  als  hy  is,  van  Engel  nog  mensch  niet  ten  vollen  kan 
begreepen  worden. 

.'.  Vrag.  Waar  toe  strekt  zig  deeze  volmaaktheid 
Gods  uit? 

Antw.  1.  Tot  zijn  weezen  en  maniere  van  bestaan,  dat 
oneindiglyk  ons  begrip  te  booven  gaat,  en  alle  Godgeleerden 
doet  verklaaren.  dat  het  ligter  zy  van  God  te  weeten 
wat  hy  niet  is,  dan  te  begrypen  wat  hy  is.  Overeenkom- 
stig 't  geen  wij  leezen.  Job  11  :  7—9.  Zult  gy  de  onder- 
zoekinge Gods  vinden?  Zult  gy  tot  de  volmaaktheid  toe 
den  Almagtigen  vinden  ?  Zy  is  als  de  Hoogte  der  Hemelen, 
wat  kond  gy  doen,  dieper  dan  de  helle,  wat  kond  gy 
weeten?  langer  dan  de  Aarde  is  haare  maate,  ende 
breeder  dan  de  Zee. 

2.     Tot  zijne  Werken; 

a.  't  Zy  de  werken  der  natuur,  als  daar  is  de  schepping 
en  onderhouding  van  alle  zienlijke  en  onzienlijke  dingen. 
Job  26  :  14.  Ziet  dit  zyn  maar  de  uiterste  einden  zyner 
weegen :  Ende  wat  een  klein  stuksken  der  zaaken  hebben 
wy  van  hem  gehoort?  wie  zouden  den  donder  zyner 
mogentheeden  verstaan  ? 

b.  't  Zy  de  werken  der  genade,  als  daar  is  de  her- 
schepping en  verzoening  des  zondaars  met  God  door  Chris- 
tus Jezus  zijnen  Zoone,  daar  Paulus  van  uitroept,  Rom. 
11  :  33,  34.  ó  Diepte  des  Rykdoms  beiden  der  wysheid 
ende  der  Kennisse  Gods,  hoe  onderzoekelyk  zyn  zyne  Oor- 
deelen  ende  onuaspeurlyk  zyne  Weegen !  want  wie  heeft 
den  zin  des  Heeren  gekent?  of  wie  is  zyne  Raatsman 
geweest  ? 


132  I.     Artikel, 

c.  't  Zy  der  heerlykheid,  die  voor  Gods  kinderen  ge- 
wrogt  zijn  om  te  genieten  na  dit  leeven.  1  Joh.  3  :  2. 
Geliefde  nu  zyn  wy  kinderen  Gods,  ende  het  is  nog  niet 
geopenbaart  wat  wy  zyn  zullen.  Jes.  64  :  4.  Ja  van  oudts 
heeft  men  niet  gehoort  nog  met  ooren  vernoomen,  nog 
geen  ooge  heeft  't  gezien,  ö  God  wat  hy  doen  zal  dien 
die  op  hem  wagt. 

.•.  Vrag.     Wat  leert  u  Gods  Onbegrypelykheid  ? 

Antw.  1.  Dat  wy  nimmer  Gods  weegen  waar  in  hy 
ons  leid  berispen  moogen,  die  alles  werkt  onberispelijk, 
wijs  en  heilig  na  zijn  welbehagen.  Jes.  55  :  8,  9.  Want 
myne  gedagten  zijn  niet  ulieder  gedagten,  ende  uwe  weegen 
zyn  niet  myne  weegen  spreekt  de  Heere  :  want  gelyk  de  He- 
melen hooger  zyn  dan  de  aarde  :  alzo  zyn  myne  weegen  hooger 
als  uwe  weegen,  ende  myne  gedagten  dan  u  lieder  gedagten. 

2.  Dat  wy  niet  al  te  diep  in  Gods  geheim  zoeken  in 
te  dringen ;  maar  ons  te  vreeden  houden  met  het  geen 
hy  van  zig  zelven  geopenbaart  heeft.  Col.  2:18,  Dat  dan 
niemand  u  overheersche  na  zynen  wille  in  needrigheid 
ende  dienst  der  Engelen,  intreedende  in  het  geen  hy  niet 
gezien  heeft,  te  vergeefs  opgeblaazen  zynde  door  het  ver- 
stand des  vleesches. 

3.  Dat  wy  ons  gestaadig  met  eerbied  en  ontzag  over 
desselfs  weegen  en  werken  verwonderen.  De  Heere  is  groot 
ende  zeer  te  pryzen,  ende  zyne,  grootheid  is  ondoorgron- 
delyk.  Geslagte  aan  Geslagte  zullen  uwe  werken  roemen : 
ende  zy  zullen  uwe  moogentheeden  verkondigen.  Psalm 
145  :  3,  4. 


Vrag.     Is  God  ONZIENLYK? 

Antw.  Ja.  Gelijk  te  vooren  betoogt  is,  en  Paulus 
zeer  duidelijk  aandringt.  1  Tim.  6  :  lö.  Die  alleen  on- 
sterfelykheid  heeft  ende  een  ontoegangelyk  ligt  bewoond : 
den  welken  geen  mensche  gezien  heeft  nog  zien  kan. 

Vrag.     Wat  hebt  gy  hier  neevens  op  te  merken? 

Antw.  Dat  God  daar  en  tegen  alle  dingen  weet  en  ziet, 
die  openbaar  of  verborgen  ;  voorleeden,  of  toekomstig,  zee- 
ker  ofte  toevallig  zijn.  Hebr.  4  :  13.  Daar  is  geen  Schepsel 
onzigbaar  voor  Hem:  maar  alle  dingen  zyn  naakt  ende  ge- 
opent,  voor  de  oogen  des  geenen  met  welke  wy  te  doen 
hebben  Psalm   139  :  2 — 4.  Gy  weet  myn  zitten  ende  myn 


Van  God  en  deszelfs  Volmaaktheeden.  133 

opstaan ;  gy  verstaat  van  verre  myne  gedagten.  Gy  omringt 
rayn  gaan  ende  myn  liggen :  ende  gy  zyt  alle  myne  weegen 
gewend.  Als  'er  nog  geen  woord  op  myne  tonge  is,  ziet 
Heere  gy   weet  alles. 


.•.  Vrag.  Indien  God  Onzienlijk  is,  lioe  word  dan 
veelmaalen  gezeid  dat  God  is  gezien,  word,  of  zal  gezien 
worden  ? 

Antw.  Door  dergelijke  spreekwyzen  wordt  alleen  geoogd. 

1.  Op  een  verbeeld  gezicht  van  God  in  den  droom, 
ofte  in  verrukkinge  van  zinnen,  hoedanig  de  verschyningen 
Gods  voormaals  aan  de  Aartsvaderen  en  Propheeten  geweest 
zyn.  Gen.  28  :  12,  13.  Ende  hy  droomde:  ende  ziet  een 
Leeder  was  gestelt  op  der  aarde,  welkers  opperste  aan 
den  Hemel  raakte,  de  Engelen  Gods  klommen  daar  by  op 
en  neder,  en  ziet  de  Heere  stond  op  dezelve  ende  zeide, 
ik  ben  de  Heere,  &c.  Jes.  6:1.  In  den  Jaare  doe  de 
Koning  Uzia  stierf,  zo  zag  ik  den  Heere  zittende  op  eenen 
hoogen  ende  verlieevenen  throon,  ende  zyne  zoomen  ver- 
vullende den  tempel. 

2.  Of  op  een  zien  van  God,  voor  een  tyd  een  men- 
schelyk  lighaam  aangenoomen  hebbende,  of  eenige  andere 
diergelyke  Teekenen  van  zijne  byzondere  tegenwoordigheid 
vertoonende.  Gen.  18:1,  2.  Daar  na  verscheen  hem  de 
Heere  aan  de  eike  bosschen  van  Mamre,  als  hy  in  de  deure 
der  tente  zat,  doe  de  dag  heet  werd  ende  hy  hief  zyne 
oogen  op  ende  zag  en  ziet  daar  stondsn  drie  mannen 
tegen  over  hem. 

3.  Op  een  zien  van  Christus,  als  de  Middelaar  Gods 
na  zijn  menschelyke  natuur,  hoedanig  een  genieting  al 
de  vromen  zal  geschonken  worden  na  dit  leeven.  Job 
19  :  25,  26,  27.  Want  ik  weet  myn  verlosser  leeft,  ende 
hy  zal  de  laaste  over  het  stof  opstaan  ;  ende  als  zy  na  myne 
huit  dit  doorknaagt  zullen  hebben ;  zal  ik  uit  myn  vleesch 
God  aanschouwen ;  den  welken  ik  voor  my  aanschouwen 
zal  ende  myne  oogen  zien  zullen,  ende  niet  een  vreemde: 
myne  nieren   verlangen  zeer  in   myne  schoot. 

4.  Of  op  een  zien  van  God,  zo  door  geloof  en  heilige 
bedenkingen  in  dit  leeven.  Volgens  Jes.  33  :  17.  Uwe 
oogen  zullen  den  Koning  zien  in  zyne  schoonheid :  zy 
zullen  een  vergeleegen  land  zien,  als  door  een  volle  kennisse 
van  God  na  dit  leeven.   1   Cor.   13:  12.  Want  wy  zien  nu 


134 I.     Artikel , 

door    eenen    spiegel    in   een  duistere  reeden:  maar  als  dan 
zullen  wy  zien  aangezigte  tot  aangezigte. 


Vrag.  Is  God  ONVERANDERLIJK? 

Antw.  Ja.  Mal.  3 :  6.  Want  ik  de  Heere  worde  niet 
verandert :  daarom  zyt  gy  ó  kinderen  Jacobs  niet  verteert. 
Jac.  1  :  17.  By  welke  geene  veranderinge  is  ofte  schaduwe 
van  omkeeringe. 


\-v 


Vrag.     Wat  is  de  Onveranderlijkheid  Gods  ? 
Antw.     Die  hoogste  volmaaktheid  Gods  waar  door  hy  blyft, 
dat  hy  is  zonder  dadelyke  of  mogelyke  veranderinge. 

.-.  Vrag.  Hoe  blijkt  zulks  nader  dat  God  onveran- 
derlijk is  ? 

Antw.  Uit  de  reeden,  want  indien  de  hooge  God  konde 
veranderen,  zoude  hy  overgaan  of  tot  een  betert1  staat 
ofte  tot  een  erger,  ofte  tot  een  evengelyke  staat ;  maar 
geen  van  dit  alles  is  mogelijk.  Hy  kan  niet  overgaan  tot 
een  beetere  staat,  om  dat  hy  alle  volmaaktheeden,  op 
eene  heerlyke  wijze  bezit.  Deut.  32  :  4.  Hy  is  de  rotsteen, 
wiens  werk  volkoomen  is.  Hy  kan  niet  veranderen  in  een 
erger  staat  om  dat  hy  onverderfelijk  is.  1  Tim.  1  :  17. 
Den  Koning  der  eeuwen,  den  onverderfelyken,  den  onzien- 
lyken,  den  alleen  wyzen  God.  Ook  kan  hy  niet  overgaan 
tot  een  evengelyken  staat,  om  dat  'er  niemand  is  Gode 
gelijk.  Psalm  89  :  7.  Wie  mag 'in  den  Hemel  tegen  den 
Heere  geschat  worden  ?  wie  is  den  Heere  gelyk  onder  de 
kinderen  der  sterken  ? 

Vrag.  Waarin  blinkt  de  onveranderlijkheid  Gods  nog 
klaarder  uit? 

Antw.  1.  In  de  vastigheid  van  zijn  Verbond  ten  goede 
van  zijn  volk.  Jes.  54  :  10.  Want  bergen  zullen  wyken 
ende  heuvelen  wankelen  ;  maar  rayne  goedertierentheid  zal 
van  u  niet  wyken,  ende  het  Verbond  mynes  vredes  zal  niet 
wankelen  zeit  de  Heere  uwe  omtfermer. 

2.  In  de  getrouwe  vervulling  van  alle  zijne  beloften. 
Jos.  21  :  45.  Daar  viel  niet  een  woord  van  alle  de  goede 
woorden  die  de  Heere  gesprooken  hadde  tot  den  huize 
Israëls  :  het  kwam  altemaal.  2  Cor.  1  :  20.  Want  zo  veele 
beloften  Gods  als  'er  zyn,  die  zyn  in  hem  ja  ende  zy  zyn 
Amen,  Gode  tot  heerlykheid  door  ons. 


Van  God  en  deszelfs  Volmaaktheeden.  135 

3.  In  de  bestendigheid  van  zijne  Liefde  tegens  zijne  kin- 
deren. Gods  Liefde  is  een  eeuwige  Liefde,  die  God  eens 
lief  gehad  heeft  zal  hy  liefhebben  tot  den  einde  toe.  1  Joh. 
4  :  16.  God  is  Liefde:  ende  die  in  de  Liefde  blyft,  die 
blyft  in  God,  ende  God  in  Hem. 

.-.  Vrag.  Wat  nut  trekt  gy  uit  de  beschouwing  van 
Gods  onveranderlykheid  ? 

Antw.  1.  Die  wekt  ons  op  God  na  te  volgen,  dat  is 
bestendig  en  onveranderlijk  te  zijn  in  de  betragtingen 
van  deugd  en  Godzaligheid  Psalm  119  :  106.  Ik  hebbe 
geswooren  ende  zal  het  bevestigen,  dat  ik  onderhouden 
zal  de  regten  uwer  geregtigheid.  1  Corinth.  15  :  58. 
Zyt  stantvastig ;  onbeweeglyk,  altyd  overvloedig  zynde 
in  het  werk  des  Heeren. 

2.  En  geeft  ons  vrymoedigheid  ons  in  allerlei  swaarig- 
heeden  onze  hoop  en  vertrouwen  op  den  leevendigen  God 
te  stellen,  die  in  de  onveranderlykheid  van  zyn  Verbond 
niet  feilen  zal.  2  Sam.  23  :  5.  Hoewel  myn  huis  alzoo 
niet  is  by  God ;  nogtaus  heeft  hy  my  een  eeuwig  verbond 
gestelt,  dat  in  alles  wel  geordineerd  en  bewaard  is :  voor- 
zeker daarin  is  al  myn  heil,  ende  alle  lust  hoewel  hy 
*t  nog  niet  doet  uitspruiten.  2  Tim.  3  :  13.  Indien 
wy  ontrouw  zyn,  hy  blyft  getrouw  :  hij  kan  hem  zelven 
niet  verloog'enen. 


Vrag.  Is  God  ONEINDELUR? 

Antw.  Ja.  1  Kon.  8  :  27.  Waarlyk  zoude  God  op  de 
Aarde  woonen?  Ziet  de  Hemelen  ja  de  Hemelen  der 
Hemelen  zoude  u  niet  begrypem  hoe  veel  te  min  dit 
huis  dat  ik  gebouwd  hebbe. 


Vrag.  Wat  noemt  gy  Gods  Oneindelykheid  ? 
Antw.    De  Onafmeetelykheid  Gods,  dewelke  de  Alomtee- 
genwoordigheid  Gods  in   zig  bevat. 

.•.  Vrag.  Hoe  omschryft  gy  dezelve? 

Antw.  Als  die  volmaaktheid  Gods,  waardoor  hy  niet 
beslooten  wordt  binnen  de  mate  van  eenig  geschapene  of 
schepbaare  dingen,  in  alle  Schepzel  tegenwoordig  zynde, 
zo  wel  als  buiten  der  zelver  paaien  in  zig  zelven. 


1 36  I.     Artikel , 

Vrag.  Waar  uit  bewijst  gij  deze  Volmaaktheid  in  God 
te  zijn? 

Antw.  Uit  Jerem.  23  :  23,  24.  Ben  ik  een  God  van 
naby  spreekt  de  Heere,  ende  niet  een  God  van  verren? 
Zoude  zig  iemand  in  verborge  plaatzen  konnen  verbergen 
dat  ik  hem  niet  zoude  zien  spreekt  de  Heere,  en  vervulle 
ik  niet  Hemel  en  Aarde  spreekt  de  Heere.  Psalm  139  :  7  — 10. 
Waar  zoude  ik  heenen  gaan  voor  uwen  geest,  ende  waar 
zoude  ik  heenen  vliede  voor  uw  aangezigte?  Zo  ik  opvoere 
ten  Hemel  gy  zyt  daar,  of  bedde  ik  my  in  de  Helle  ziet 
gy  zyt  daar,  naame  ik  vleugelen  des  dageraads,  woonde  ik 
aan  't  uitersten  der  Zee  ook  daar  zoude  uw  hand  my  ge- 
leiden, ende  uwe  Regterhand  zoude  my  houden. 
-  Vrag  Is  dit  dan  zo  te  verstaan,  dat  God  alleen  met 
zijn  kennis,  en  werking  overal  is? 

Antw.  Neen!  maar  teffens  met  zijn  Weezen;  want  al 
is  't  dat  wy  de  wyze  op  welke  God  overal  is  niet  konnen 
begrypen,  en  het  vast  staat  dat  God  niet  alom  teegen  woordig 
is  by  manier  van  uitbreiding  en  plaatselijkheid;  egter  is  hy 
overal  met  zijn  Weezen,  nergens  in  nogte  nergens  uit  ge- 
slooten.  Hand.  17  :  27.  Op  dat  zy  den  Heere  zouden  zoe- 
ken, of  zy  Hem  immers  tasten  en  vinden  mogten,  hoewel 
hy  niet  verre  is  van  een  iegelyk  van  ons. 

.'.  Vrag.  Wat  leeringe  legt  'er  voor  u  in  de  beschou- 
wing van  Gods  Alomteegenwoordigheid? 

Antw.  1.  Gestadig  te  leeven  en  te  werken  als  in  't  oog 
en  de  tegenwoordigheid  Gods.  Gen.  17  :  1.  Ik  ben  God 
de  Almagtige,  wandelt  voor  myn  aangezigte  en  zyt  opregt. 

2.  Dagelyks  te  wandelen  in  de  zelve  voetstappen  Gods, 
zo  dat  men  zijne  gangen  verandert  na  de  weegen  waarin 
God  ons  leid.  Dus  is  Abraham  gehoorzaam  geweest  om 
uit  te  gaan  na  die  plaatze  die  hy  tot  zyn  Erfdeel  ontfing, 
niet  weetende  waar  hy  komen  zoude.  Hebr.   11:8. 

3.  Ons  te  vreedeu  houden  in  alle  kruis  ende  weder- 
waardigheeden,  wetende  dat  God  met  zijn  hulpe  en  genade 
by  ons  teegen  woordig  is,  volgens  zijne  belofte.  Jes.  43  :  2. 
Wanneer  gy  zult  'gaan  door  het  water,  ik  zal  by  u  zyn. 
ende  door  de  rivieren,  zy  zullen  u  niet  overstroomen : 
wanneer  gy  door  het  vuur  zult  gaan  en  zult  gij  niet  ver- 
branden, ende  de  vlamme  zal  u  nier  aansteeken. 


Yan  God  en  deszelfs  Yolmaaktlïeeden.  137 


Yrag.     Is  God  ALMAGTIG? 


v- 


Antw.  Ja.    Psalm    1 15  :    3.    Onze    God  is  dog  in  den 


Hemel;  hy  doet  al  wat  hem  behaagt. 


B 


.-.  Vrag.     Wat  noemt  gy  Gods  Almagt? 

Antw.  Die  hoogste  volmaaktheid  door  welke  God  voor 
zig  zelve  genoegzaam  zynde,  de  opperste  oorzaak  is  van 
alles  dat  'er  buiten  hem  gevonden   word. 

Yrag.  Leert  de  H.  Schriftuur  ons  elders  deeze  volmaakt- 
heid Gods  nog  meer? 

Antw.  Ja.  Als  Gen.  17:1.  Ik  ben  God  de  Almag- 
tige  ofte  Algenoegzaame.  Jes.  41  :  4.  Ik  de  Heere  die 
de  Eerste  ben,  ende  met  de  laatste  ben  ik  dezelve.  Handel. 
17  :  25.  God  word  ook  van  's  menschen  handen  niet  ge- 
dient  als  iets  behoevende.  Alzo  hy  zelve  allen  het  Leeven, 
ende  den  Adem,  ende  alle  dingen  geeft. 

Yrag.     Hoe  is  deeze  Almagt  in  God  te  beschouwen? 

Antw.  Als  onuitputtelyk,  onweerstaanbaar  en  tot  alles 
uitgestrekt,  zo  dat  'er  niets  is  dat  God  wederstaan  kan, 
ofte  voor  hem  onmogelyk  is.  Math.  19  :  26.  Ende  Jesus 
haar  aanziende  zeide  tot  haar,  by  de  menschen  is  dat  on- 
moogelyk ;  maar  by  God  zyn  alle  dingen  mogelyk. 

.•.  Yrag.     Hoe  al  meer? 

Antw.  Dat  de  zelve  kan  onderscheiden  worden  als 
een  dadelyke  en  een   volstrekte  Almagt. 

1.  Als  een  dadelyke,  waar  door  God  't  zy  op  een 
gewoone  't  zy  op  een  ongewoone  wyze  doet  al  wat  hem 
behaagt.  Psalm  115  :  3.  Onze  God  is  dog  in  den  Hemel : 
Hy  doet  al  wat  hem  behaagt. 

22.  Als  een  Volstrekte,  waar  door  God  meer  kan  doen 
als  men  dagelyks  ziet  dat  hy  doet.  Math.  3  :  9.  Ik  zegge 
u  dat  God  uit  deeze  steenen  Abraham  kinderen  verwekken 
kan.  Math.  26  :  53.  of  meint  gy  dat  ik  myn  Yader  nu 
niet  kan  bidden,  ende  hy  zal  my  meer  als  twaalf  legioe- 
nen Engelen  byzetten. 

.*.  Yrag.  Wat  merkt  gy  verder  omtrent  Gods  Al- 
magt op  ? 

Antw.     Dat  hier  niet  tegen  strydt 

a.  Dat  God  niet  doet  nog  doen  kan  dat  tegen  zijn 
besluit  aanloopt,  dewijl  dat  zelve  wys  en  onveranderlijk  is 
Psalm    33  :    11.     De    raad    des    Heeren    bestaat    in  der 


138  I.     Artikel. 

Eeuwigheid;    de  gedagten    zyns    herten    van  geslagte  tot 
geslagte. 

b.  Dat  God  niet  doet  nog  doen  kan,  't  geen  teegeu 
zijne  Volmaaktheeden  aanloopt,  want  God  kan  niet  on- 
trouw zijn  nog  liegen,  Hy  die  de  overwinninge  Israëls 
is  liegt  niet,  1  Sam.  15  :  29.  Hy  die  getrouw  blyft  kan 
hem  zelven  niet  verloogenen,  2  Tim.  2  :   13. 

c.  Dat  hy  niet  doet  nog  doen  kan  't  geen  de  eindig- 
heid van  het  Schepzel  zoude  wegneemen.  Een  Eindige 
Waereld  kan  nimmer  oneindig  of  onafmeetelyk  worden. 
Psalm  102  :  26,  28.  Gy  hebt  voormaals  de  Aarde  ge- 
grond, en  de  Hemelen  zyn  het  werk  uwer  handen,  die 
zullen  vergaan  ;  maar  gy  zult  staande  blyven,  en  zy  allen 
zullen  als  een  kleed  verouden,  gy  zultze  veranderen  als 
een  gewaad  en  zy  zullen  verandert  zyn ;  maar  gy  zyt  de- 
zelve ende  uwe'  Jaaren  zullen  niet  geëindigt  worden. 

d.  Dat  hy  niet  doet  nog  doen  kan,  hoe  wonderbaar 
zijne  Werken  zijn,  dat  eenige  waare  tegenstrydigheid  in 
zig  behelst :  daar  is  een  order  van  Zaaken  welkers  be- 
paaling de  Heere  niet  overgaan  zal.  Alzo  zeit  de  Heere 
indien  myn  Verbond  niet  is  van  dag  en  nagt :  indien  ik 
de  Ordeningen  des  Hemels  ende  der  Aarde  niet  gestelt 
hebbe:  zo  zal  ik  het  zaad  Jacobs  ende  myns  knegts  Davids 
verwerpen,  dat  ik  van  zynen  zaade  niet  neemen  die  daar 
heerschen  over  het  zaad  Abrahams,  Isaaks  ende  Jacobs: 
want  ik  zal  haare  gevangenissen  wenden  en  mij  haarer 
ontfermen.     Jerem.  33  :  25,  26. 

Vrag.  Wat  bloeit  'er  uit  deeze  onafhankelykheid  of 
Almagt  Gods? 

Antw.  Dat  alle  dingen  eeniglijk  ende  alleen,  van  God 
afhangen.  Dan.  4  :  35.  Alle  de  Inwoonders  der  Aarde  zijn 
als  niet  geagt,  ende  hy  doet  na  zynen  wille  met  het  heir 
des  Hemels  ende  der  Aarde,  ende  daar  is  niemand  die  zynen 
hand   kan  afslaan,  ofte  tot  hem  zeggen  wat  doet  gy? 

.•.  Vrag.  Waartoe  moet  ons  de  overdenking  van 
Gods  Almagt  bewerken  ? 

Antw.  1.  Tot  neederige  onderwerpinge  aan  zijn  wijze 
en  Vrymagtige  regeeringe  over  ons.  1  Petr.  5  :  6.  Ver- 
needert  u  onder  de  kragtige  hand  Gods,  op  dat  hy  u 
verhooge  tot  zyner  fcyd. 

-.     Om  al  onze  kragt  en  sterkte  tot  doen  en  lyden  in 


Van  God  en  deszelfs  Volmaaktheeden.  139 

den  geloove  by  God  te  zoeken.  2  Chron.  20  :  12.  ó  Onze 
God  zult  gy  geen  regt  tegen  hen  oeffenen  ?  want  in  ons 
is  geen  kragt  tegen  deeze  groote  meenigte  die  tegen  ons 
komt  ende  wy  weeten  niet  wat  wy  dcen  zullen,  maar 
onze  oogen  zyn  op  U ! 

8.  Om  al  ons  vertrouwen  in  alle  gevallen  eenighjk 
op  God  te  stellen,  als  zijnde  de  Onafhangelijke  God  die 
duizenden  van  weegen  heeft  om  ons  te  helpen,  en  werken 
kan  boven  het  geen  wy  bidden  of  denken  moogen.  2 
Chron.  14  :  11.  Ende  Aza  riep  tot  den  Heere  zyne  God, 
ende  zeide  Heere  het  is  niets  by  u  te  helpen  het  zy  den 
magtigen  het  zy  den  kragteloozen,  helpt  ons  ö  Heere 
onze  God  want  wy  steunen  op  u,  ende  in  uwen  Naam 
zyn  wy  gekoomen  tegen  deeze  meenigte :  ö  Heere  gy  zyt 
onze  God,  laat  den  sterfelyken  mensch  tegen  u  niets 
vermoogen. 

Vrag.  Wat  noemt  onze  belydenis  verdere  Eigenschappen 
en  Volmaaktheeden  die  'er  in  God  zijn  ? 

Antw.  Die  wy  gevoeglijk  mededeelbaare  Eigenschappen 
Gods  noemen,  Wysheid,  Regtveerdigheid  en  Goedheid : 
Zeggende  dat  God  is  volkomen  Wys,  Regtveerdig,  Goet, 
ende  een  zeer  overvloeiende  Fonteine  alles  goeds. 

Vrag.     Is  God  VOLKOMEN  WIJS? 

Antw.  Dit  blykt  uit  1  Sarn.  2  :  3.  De  Heere  is  een 
God  der  Wetenschappen.  Job  12  :  13.  By  Hem  is  wys- 
heid, ende  magt,  hy  heeft  Raad  ende  Verstand.  Psalm 
147  :  5.  Zyn  Verstand  is  geen  getal. 

.  .  Vrag.     Wat  is  Gods  Wysheid  of  Verstand  ? 

Antw.  Die  hoogste  Volmaaktheid,  waar  door  God  met 
eene  Eeuwige  daad,  in  zig  zei  ven  alle  dingen  volmaak- 
telijk  kent. 

Vrag.     Wat  kent  God? 

Antw.  Alle  dingen.  1  Joh.  3  :  20.  God  is  meerder 
als  ons  herte,  ende  hy  kent  alle  dingen. 

Vrag.     Hoe  kent  God  alle  dingen  ? 

Antw.  1.  Op  de  allervolmaakste  wyze,  tot  in  het  binnenste 
der  zaake ;  onfeilbaar,  en  als  tegenwoordig,  hoewel  dezelve 
nog  staan  te  geschieden.  Hebr.  4  :  13.  Daar  is  geen  Schepzel 


140  I.     Artikel, 

onzigbaar  voor  Hem,  maar  alle  dingen  zyn  naakt  ende 
geoopent  voor  des  oogen  des  geenen  met  welken  wy  te  doen 
hebben. 

2.  Door  eene  Eeuwige  daad.  zonder  voorgaande  of  vol- 
gende redeneering.  Handel.  15  :  18.  Gode  zyn  alle  zyne 
werken  van  Eeuwigheid  bekent. 

3.  Uit  en  van  zig  zelven,  zonder  dat  hy  van  iets  buiten 
hem  zelven  afhangt.  Jes.  40  :  13,  14.  Wie  heeft  den  geest 
des  Heeren  bestuurt,  ende  wie  heeft  Hem  als  zyn  Raadsman 
onderweezen  ?  Met  wien  heeft  hy  raad  gehouden  die  hem 
verstand  zoude  geeven  en  hem  zoude  leeren  van  het  pad 
des  regt,  ende  hem  wetenschap  zoude  leeren  ende  hem 
zoude    bekent  maaken  den  weg  des  veelvuldigen  verstands. 

.*.  Vrag.  Wat  leeringe  trekt  gy  uit  de  besehouwinge 
van  deeze  Volmaaktheid  Gods? 

Antw.  1.  Dat  wy  dagelyks  meer  ligt  en  wysheid  by 
en  van  den  Heere  zoeken,  die  den  geest  der  wysheid  en 
der  openbaaringe  in  zijne  kennisse  belooft  heeft.  Jac.  1  :  5. 
Indien  iemand  van  u  wysheid  ontbreekt  dat  hy  ze  van 
God  begeere,  die  een  iegelyk  mildelyk  geeft  ende  niet 
verwyt:  ende  zy  zal  hem  gegeven  worden. 

2.  Dat  wy  ons  herte  vergenoegen  onder  het  bezef  dat 
wy  van  God  gekent  zyn,  al  is  't  dat  we  van  de  menschen 
voor  zodaning  niet  gekent,  nogte  erkent  worden :  't  is  eer 
genoeg  voor  een  Christen  dat  hy  deeze  belofte  heeft. 
2  Tim.  2  :  19.  Evenwel  het  vaste  fondament  Gods  staat 
hebbende  deezen  zegel,  de  Heere  kent  de  geenen  die  de 
zynen  zyn. 

.•.  Vrag.  Is  deeze  besehouwinge  dat  God  alle  dingen 
weet  ook  gene  springader  van  vertroosting  ? 

Antw.  Ja  zeekerlijk,  want  daar  meede  konnen  de 
geloovigen  haar  vertroosten. 

1.  Onder  lasteringen  en  beschuldigingen  dat  haar  op- 
regtheid  en  onschuld  by  den  Heere  bekent  staat.  Job 
16  :  19.  Ook  nu  ziet  in  den  Hemel  is  myne  getuige, 
ende  myne  getuigen  is  in  den  Hoogten.  Cap.  31  :  4 — 6. 
Ziet  hy  niet  myne  weegen  ?  ende  telt  hy  niet  alle  myne 
treeden?  zo  ik  met  ydelheid  omgegaan  hebbe ;  ende  heeft 
myn  voet  gesnelt  ter  bedriegerye.  Hy  weege  my  op  eenen 
regten  weegschaale  :  ende  God  zal  myne  opregtheid  weeten. 

2.  Onder    worstelingen   tegens  ons  ongeloof,  in  droef- 


Van  God  en  deszelfs  Volmaaktheeden.  141 

heid  over  zonden,  in  klagten  onder  wederwaardigheeden 
en  verdrukkingen  dat  God  onze  noodeo  en  zielsbenauwt- 
heeden  kent.  Jes.  57  :  18.  Ik  zie  haare  weegen  ende  ik 
zal  ze  geneezen :  ende  zal  ze  geleiden  ende  hen  vertroos- 
tinge  wedergeeven,  namentlyk  haare  treurigen. 


Vrag.     Is  God  ook  REGTVEERDIG? 

Antw.  Ja.  Neh.  9 :  33.  Dog  gy  zyt  Regtveerdig  in 
alles  dat  ons  overgekomen  is.  1  Joh.  1  :  9.  Indien  wy 
onze  zonden  belyden,  God  is  getrouw  ende  Regtveerdig 
dat  hy  ons  de  zonden  vergeeve. 


Vrag.  Wat  verstaat  gy  door  GodsRECHTVEERDIGHEID? 

Antw.  Die  volmaaktheid  Gods  waar  door  hy  de  goede 
daaden  goetkeurt,  en  de  kwaade  daaden  afkeurt ;  door  d'eene 
te  beloonen,  en  d  andere  te  straffen  ;  zo  hoog  van  Abraham 
geroemt.  Gen.  18  :  25.  Het  zij  verre  van  u  zulk  een  ding 
te  doen,  te  dooden  den  Regtveerdigen  met  den  Goddeloo- 
zen;  dat  de  Regtveerdige  zy  gelyk  de  Godlooze:  verre  zij 
't  van  u,  zoude  de  Rigter  der  gantsche  Aarde  geen  regt  doen  ? 

.-.  Vrag.  Hoe  word  deeze  Rigterlyke  Regtveerdigheid 
onderscheiden  ? 

Antw.  In  een  beloonende  en  wreekende  geregtigheid 
Gods. 

/.  Vrag.  Wat  verstaat  gy  door  de  beloonende  Gereg- 
tigheid Gods? 

Antw.  Die  Volmaaktheid  Gods  waar  door  hy  alle 
goetwerk  der  Geloovigen  uit  genade  rykelijk  beloont,  daar 
Paulus  van  spreekt.  2  Tim.  4  :  8.  Voorts  is  my  wegge- 
legd de  kroone  der  Regtveerdigheid,  welke  my  de  Heere 
de  Regtveerdige  Rigter  in  dien  dag  geeven  zal,  ende  niet 
alleen  my,  maar  ook  alle  die  zyne  verschyninge  lief  ge- 
had hebben. 

.-.  Vrag.  Wat  is  de  wreekende  geregtigheid  Gods  ? 

Antw.  Die  weezentlijke  Volmaaktheid  Gods,  waar  door 
hy  de  schuldigen  geenzints  onschuldig  houd,  maar  de 
zonden  straft.  Nah.  1  :  2.  Een  yverig  God  ende  een  wree- 
ker  is  de  Heere,  een  wreeker  is  de  Heere  ende  zeer  Grim- 
mig :  een  wreeker  is  de  Heere  aan  zyne  wederpartyders, 
ende  hy  behoud  den  toorn  zijner  vyanden. 


142 I     Artikel, 

Vrag.  Is  God  ook  HEILIG? 

Antw.  Ja,  gelijk  de  Zeraphim  betuigen.  Jes.  6:  3. 
Heilig,  Heilig,  Heilig  is  de  Ileere  der  Heirschaaren. 

Vrag.  Wat  verstaat  gy  door  Gods  HEILIGHEID? 

Antw.  Die  hoogste  Volmaaktheid  Gods,  waar  door  hy 
afgescheiden  van  alle  onreinigheid,  zig  zelve  en  al  wat  zijn 
natuur  gelykvormig  is,  bemind. 

.'.  Vrag.    Waarin  vertoont  God  deeze  zijne  heiligheid? 

Antw.  1.  In  zijn  afkeer  die  hy  heeft  van  alles 't  welk 
met  zijn  heiligheid  niet  overeenstemt.  Hab.  1:13.  Gy 
zyt  te  rein  van  Oogen,  dat  gy  't  kwaade  zoudt  zien  en 
de  kwellinge  kont  gy  niet  aanschouwen. 

2.  In  zijn  toekeer  tot  alles  dat  niet  zijn  Volmaakte 
heiligheid  overeenstemt.  Spreuk.  1 1  :  20.  De  Opregte  van 
weegen  zyn  zyn  welgevallen.  Jerem.  9  :  24.  In  deze 
dingen  hebbe  ik  lust  spreekt  de  Heere. 

3.  In  de  standvastigheid  van  zijn  beloften  en  bedrei- 
gingen. Neh.  9  :  8.  Gij  hebt  uwe  woorden  bevestigt  om 
dat  gy  Regtveerdig  zyt.  1  Joh.  1  :  9.  Indien  wy  onze 
zonden  belyden,  hy  is  getrouw  en  Regtveerdig  dat  hy 
ons  de  zonden  vergeeve. 

.•.  Vrag.  Waar  toe  moet  ons  de  overdenking  van  Gods 
heiligheid  bewerken  ? 

Antw.    Daar  uit  moesten  wy  leeren. 

1.  De  heiligheid  Gods  ten  hoogsten  erkennen  ende 
roemen.  Psalm  99  :  5  Verheft  den  Heere  onzen  God 
ende  buigd  u  neder  voor  de  voetbank  zyner  voeten,  want 
hy  de  Heere  onze  God  is  heilig. 

2.  De  heiligheid  Gods  in  onzen  wandel  najaagen.  1 
Petr.  1  :  15.  Maar  gelyk  hy  die  u  geroepen  heeft  heilig 
is,  zo  word  ook  gy  zelve  heilig  in  al  uwen  wandel. 

.•.  Vrag.  Waar  in  bestaat  de  waare  heiligheid  van 
een  Christen  ? 

Antw.  1.  In  een  afzondering  van  zig  zelven  van  de 
waereld,  en  al  dat  ons  besmetten  kan  in  dezelve.  Openb. 
18  :  4.  Ende  ik  hoorde  een  andere  stemme  uit  den 
Hemel  zeggende:  gaat  uit  van  haar  myn  volk;  op  dat 
gy  aan  hare  zonden  geen  gemeenschap  hebt,  ende  op 
dat  gy  van  haare  plaagen  niet  ontfangt. 

2.  In  een  overgaaf  van  zig  zelven  in  Ziel  en  Lighaam 


Van  God  en  deszelfs  Volmaaktheeden.  143 


aan  den  Heere,  Jes.  44  :  5.  Deeze  zal  zeggen  ik  ben  des 
Heeren,  ende  die  zal  zig  toenoemen  met  den  Naame 
Jacobs:  ende  geene  zal  niet  zyne  hand  schrijven  ik  ben 
des  Heeren,  ende  zig  toenoemen  met  den  Naame  Israëls. 

3.  In  een  toegekeertheid  des  harten  tot  betragtinge 
van  de  wille  des  Heeren.  Joh.  4  :  34.  Jesus  zeide  tot 
haar,  myn  spyze  is  dat  ik  doe  den  wille  des  geenen  die 
my  gezonden  heeft  en  zyn  werk  volbrenge. 

4.  In  een  dadelyke  betooning  van  die  heiligheid  in  al 
onzen  wandel.  Psalm  93:  5.  Uwe  getuigenissen  zyn  zeer 
getrouwe:  de  heiligheid  is  uwen  huize  cierlyk  Heere  tot 
lange  daagen. 

Vrag.    Is  God  GOED  7 

Antw.  Niet  alleen  Goed,  maar  een  zeer  overvloeiende 
fonteine  aller  goeden. 

Vrag.   Wat  is  de  Goedheid  Gods? 

Antw.  Die  Volmaaktheid  in  God,  waar  door  hy  zyne 
Schepzelen,  byzonder  zyne  kinderen  wel  wil  en  weldoet. 

.-.  Vrag.   Wat  deugden  besluit  de  Goedheid  Gods  in  zig? 

Antw.  1.  Zijn  Liefde,  waar  door  hy  de  zijnen,  vrywil- 
lig,  en  bestendig  een  geneegen  hert  toedraagt.  1  Joh. 
3:1.  Ziet  hoe  groote  liefde  ons  de  Vader  gegeeven  heeft, 
namentlyk  dat  wy  kinderen  Gods  genaamt  zouden  worden. 
Jerem.  31  :  3.  Ja  ik  hebbe  u  lief  gehad  met  eene  Eeuwige 
Liefde.  Hos.  14  :  5.  Ik  zal  haarlieder  afkeeringe  genee- 
zen,  ik  zal  ze  vrywillig  liefhebben. 

2.  Zijn  genade,  waar  door  hy  zijne  Schepzelen  buiten 
en  tegen  haar  weerdigheid  weldoet.  Eph.  2  :  8,  9.  Uit 
genade  zyt  gy  Zalig  geworden  door  het  geloove,  en  dat 
niet  uit  u,  het  is  Gods  gaave,  niet  uit  de  werken  op  dat 
niemand  roeme. 

3.  Zijn  barmhertigheid,  waar  door  hy  de  zijnen  in 
haare  elenden  en  gebreeken  te  hnlpe  koomt,  daarom  ge- 
naamt een  God  die  ryk  is  in  barmhertigheid.  Eph.  2  :  4. 

4.  Zijn  lankmoedigheid,  waar  door  hy  alle  welver- 
diende straffen  van  den  zondaar  uitstelt  voor  een  tyd. 
In  deezen  zin  zegt  Mozes,  dat  de  Heere  is  lankmoedig 
ende  groot  van  Weldadigheid.  Exod.  34  :  6.  En  Paulus, 
dat  hy  bezit  eenen  rykdom  der  verdraagzaamheid  ende 
lankmoedigheid.  Rom.   2   :   4. 


144  I.     Artikel. 

Vrag.     Is  God  een  overvloedige  fonteine  aller  goeden? 

Antw.  Dus  zegt  ons  de  Schrift,  dat  hy  is  de  Fonteine 
des  heils.  Jes.  12:3.  De  Springader  des  leevendigen  waters, 
Jerem.  2  :  13.  De  Fonteine  des  leevens  in  wiens  ligt  wy 
het  ligt  zien,  Psalm  36  :   10. 

.•.  Vrag.  Toont  de  gepastheid  van  dit  Zinnebeeld? 
Antw.  1.  Een  Fonteine  is  een  Spring  die  overvloed 
van  water  in  zig  heeft,  aldus  is  de  Heere  Algenoegzaam 
voor  de  zijnen.  Jac.  1  :  17.  Alle  goede  giften  ende  alle 
volmaakte  gaave  is  van  boven  van  den  Vader  der  Ligten 
afkoomende,  by  welke  geen  verandering  is  ofte  schaduwe 
van  omkeeringe. 

2.  Een  Fonteine  is  een  Spring  die  haare  wateren 
van  zelfs  opgeeft  ze  worden  nog  door  den  reegen,  nog 
door  's  menschen  handen  van  buiten  daar  ingebragt,  dus 
springs  al  het  goede  dat  God  aan  menschen  kindereu 
doet,  enkel  uit  de  Ingewanden  zijner  Ontferniinge.  Ezech. 
36  :  32  Ik  doe  het  niet  om  uwent  wille  spreekt  de  Heere; 
het  zy  u  bekent,  schaamt  u  ende  word  schaamrood  van 
uwe  weegen  gy  huis  Israëls. 

3.  Een  fonteine  is  een  Spring  die  het  water  uit  de 
Aarde  opwaarts  brengt,  dus  verwekt  God  door  zijne  goede 
gaaven  in  ons  zulke  beweegingen,  gedagten  en  werkingen 
die  hemelwaarts  gerigt  zijn.  Col.  8:1.  Indien  gy  dan 
met  Christus  Opgewekt  zyt  zo  zoekt  de  dingen  die  boven 
zyn,  daar  Christus  is  zittende  ter  Regterhand  Gods. 

4.  Een  Fonteine  is  een  Spring  die  toegankelijk  is 
voor  een  ieder,  zo  is  de  Heere  naby  allen  om  'er  in  zijn 
goedheid  van  gezogt  en  gevonden  te  worden.  Hand. 
17  :  27.  Zonderling  na  by  zijne  kinderen.  Psalm  73:  1. 
Immers  is  God  Israël  goet  den  geenen  die  rein  van 
herten  zyn. 

5.  Een  Fonteine  is  een  Spring  welkers  water  genee- 
zende,  vrugtbaar,  en  verkwikkende  is,  dus  is  de  goede 
God  met  zijn  gifte  en  werkinge  om  het  hert  te  geneezen 
van  haare  gebreeken,  te  verkwikken,  en  te  versterken 
in  de  hoope  des  Eeuwigen  Leevens.  Psalm  68  :  10.  Gy 
hebt  zeer  milden  reegen  doen  druipen  ö  God,  ende  hebt 
uwc  Erfenisse  gesterkt  als  ze  mat  was  geworden. 

Vrag.  Waar  toe  moet  de  beschouwing  van  alle  deeze 
volmaaktheeden  Gods  een  Christen  opleiden? 


Van  God  en  deszelfs  Volmaaktheeden.  145 


Antw.  1 .  Tot  dankzegging  dat  God,  daar  hy  anders  on- 
eindig en  onbegrypehjk  is,  zig  zelven  enigermate  heeft 
willen  bekent  maaken  in  zijn  woord.  Psalm  63  :  3.  Voor- 
waar ik  hebbe  u  in  uw  heiligdom  aanschouwt,  ziende  uwe 
sterkte  ende  uwe  eere. 

2.  Tot  ernstig  onderzoek  van  ons  zelven,  of  wy  God 
in  deeze  zijne  Volmaaktheeden  op  de  regte  wyze  kennen 
ende  belyden  2  Cor.  13:5.  Onderzoekt  u  zelven  of  gy  in 
den  geloove  zyt,  beproeft  u  zelven. 

Vrag.  Hoe  zal  een  Christen  zig  verzeekeren,  dat  hy  God 
en  zijne  Volmaaktheeden  op  de  regte  wyze  kent  en  belyd  ? 

Antw.     De  mensch  by  wien  deeze  dingen  zijn.- 

1.  Leeft  onder  een  klein  gevoelen  van  zig  zelven  met 
een  diep  ontzag  voor  den  hoogen  God.  Jes.  6  :  5.  Doe  zeide 
ik  wee  my  want  ik  verga!  dewyl  ik  een  man  van  onreine 
lippen  ben,  ende  ik  woone  in  't  midden  eens  volks  dat  on- 
rein van  lippen  is  :  want  myne  oogen  hebben  den  Koning 
den  Heere  der  Heirschaaren  gezien. 

2.  Is  een  deelgenoot  van  die  verandering  des  gemoeds 
na  den  beelde  Gods,  waar  van  Paulus  spreekt.  2  Cor.  3:18. 
Ende  wy  alle  met  ongedekten  aangezigte  de  heerlykheid  des 
Heeren  als  in  eenen  Spiegel  aanschouwende,  worden  na  het 
zelve  beeld  in  gedaante  verandert  van  heerlykheid  tot  heer- 
lykheid als  van  des  Heeren  Geest. 

3.  Versmaad  de  Waereld  en  derzelver  begeerlijkheid  om 
des  Heeren  wil.  Hebr.  1 1  :  26,  27.  Agtende  de  versmaadheid 
Christi  meerderen  rykdom  te  zyn  dan  de  schatten  in  Egypten  : 
want  hy  zag  op  de  vergeldinge  des  loons.  Door  't  geloove  heeft 
hy  Egypten  verlaaten,  niet  vreezende  den  toorn  des  Konings. 
Want  hy  hield  zig  vast  als  ziende  den  Onzienlyken. 

4.  Spreekt  van  God  en  desselfs  ontdekkinge  aan  't  ge- 
moet,  uit  eige  ondervindinge  zonder  zig  te  beroepen  op  het 
zeggen  van  een  ander.  Joh.  4  :  42.  Ende  zy  zeiden  tot  de 
Vrouwe,  wy  gelooven  niet  meer  om  uwes  zeggens  wille ;  want 
wy  zelven  hebben  hem  gehoort,  en  weeten  dat  deeze  waar- 
lyk  is  de  Christus,  de  Zaligmaker  der  Waereld. 

5.  Zoekt  overeenkomstig  de  wille  Gods  te  wandelen,  en 
de  deugden  Gods  door  den  Heiligen  Geest  in  zijn  harte 
uitgestort,  in  den  wandel  te  vertoonen.  Math.  5  :  48.  Weest 
dan  gy  lieden  volmaakt,  gelyk  uw  Vader  die  in  den  Heme- 
len is,  volmaakt  is.  Eph.  5:1.  Zyt  dan  navolgers  Gods 
als  geliefde  kinderen. 

'10 


U6 I.     Artikel, 

.-.  Vrag.  Wat  heeft  een  Godzaalige,  die  deeze  dingen 
in  zig  bevind,  te  betragten? 

Antw.  1.  Deeze  onwankelbaare  belydenisse  vasthouden, 
dat  ons  hoogste  goed  op  Aarde  bestaat  in  God  te  kennen, 
te  lieven  en  te  genieten.  Psalm  73  :  25  :  26.  Wien  heb 
ik  neffens  u  in  den  Heniel  ?  neffens  u  lust  my  niets  op 
aarden.  Beswykt  myn  vleesch  ende  myn  herte,  zo  is  God 
de  rotsteen  van  myn  herte  ende  myn  deel  in  Eeuwigheid. 

2.  Van  elk  deugd  en  volmaaktheid  Gods  geloovig  en 
eerbiedig  gebruik  maken.  Psalm  35  :  10.  Alle  myne  been- 
deren zullen  zeggen :  Heere  wie  is  u  gelyk !  die  gy  den 
Elendigen  redt  van  dien  die  sterker  is  dan  hy;  endeden 
Elendigen  en  Noodruftigen  van  zynen  beroover,  Spreuk. 
18  :  10.  De  naam  des  Heeren  is  een  sterke  tooren :  de 
Regtvaardige  zal  daar  heenen  loopen  ende  in  een  hoog 
vertrek  gestelt  worden. 

3.  Veel  verlangen  na  den  Hemel,  daar  onze  keunisse 
van  God  en  zijne  Volmaaktheeden  vol  zal  zijn.  1  Cor.  13  : 
9,  10.  Want  wy  kennen  ten  deele,  ende  wy  propheteeren 
ten  deele:  dog  wanneer  het  Volmaakte  zal  gekomen  zijn, 
dan  zal  het  geene  dat  ten  deele  was,  te  niete  gedaan 
worden. 


IL  ARTIKEL, 

Van  de  kennisse  Gods,  uit  de  natuur  en  de 
H.  Schriftuur. 

Wy  kennen  hem  door  twee  middelen.  Ten  eersten, 
door  de  scheppinge,  onderhouding  e,  ende  regeeringhe 
der  gheheele  werelt :  overmits  deselve  voor  onsen  ooghen 
is  als  een  schoon  boec,  in  welcke  allen  schepselen,  groote 
ende  cleyne,  ghelijck  als  letteren  zijn,  Die  ons  deonsien- 
licke  dinghen  Gods,  gheven  te  aenschouwen,  namelijck, 
sijn  eeuwighe  Moghentheyt  ende  Godtheyt,  als  d'Apostel 
Paulus  seght,  Rom.  1  :  '20.  Welcke  dinghen  alle  ghenoech- 
saem  zijn  om  de  menschen  te  overtuyghen,  ende  haer 
alle  onschult  te  benemen.  Ten  tweeden  geeft  Hy  hem- 
selven  ons  noch  claerder  ende  volcomelijcker  te  kennen, 
door  sijn  heylich  ende  Goddelic  Woord:  te  weten,  soo 
vele  als  ons  van  noode  is  in  desen  leven,  tot  sijnder 
eeren,  ende  de  salicheyt  der  sijner. 


V  R  A  (I  F, 

Waar  in  bestaat  des  menschen  hoogste  geluk  op 
Aarde? 

Antw.  In  de  vrindschap  en  gemeenschap  met  God, 
volgens  Psalm  33  :  12.  Welgelukzalig  is  het  volk  wiens 
God  de  Heere  is :  het  volk  dat  hy  zig  ten  erve  heeft 
uitverkooren,  vvaerom  Augustinus  zeer  wel  zeide,  wat 
is  God  voor  my  indien  hy  niet  myn  God  is ! 


148 II.     Artikel, 

Vrag.  Wat  is  het  eerste  middel  om  aan  God  deel 
te  krygen? 

Antw.  Een  regte  kennisse  van  God,  die  de  Geluk- 
zaligheid voor  de  zijnen  is.  Joh.  17  :  3.  Dit  is  het 
Eeuwige  leeven,  dat  zy  u  kennen  den  Eenige  Waar- 
agtigen  God  ende  Jesus  Christus  dien  gy  gezonden  hebt. 


Vrag.     Wat  is  den  Inhoud  van  deezen  Artikel? 

Antw.  Een  belydenis  van  de  weegen  en  middelen  waar 
door  wy  den  waaren  God  leeren  kennen,  namentlyk  dooi- 
de boeken  der  Natuur  ende  H.  Schriftuur. 

Vrag.  Zijn  deeze  twee  middelen,  namenlijk  de  Natuur 
ende  H.  Schriftuur,  niet  strydig  tegen  malkanderen  ? 

Antw.  Geenzints:  Om  dat  de  waarheid  niet  strydig  is 
met  de  waarheid.  Beiden  wijzen  ze  ons  aan  dat  God  is 
ende  Oorsprong  van  alles  goeds,  egter,  zijn  ze  onderscheiden 
van  malkanderen  !  't  een  is  minder,  't  ander  meer,  't  een 
is  duister  en  min  volkoomen ;  het  ander  klaarder  en  vol- 
maakt. Gebeurd  het  dat  de  reeden  dartel  word,  zig  willende 
verheffen  teegen  de  openbaaring,  dan  moet  het  woord  van 
Paulus  gelden,  Gal.  4  :  30.  Werpt  de  dienstmaagt  uit  ende 
haaren  Zoone ;  want  de  Zoone  der  dienstmaagt  zal  niet  erven 
met  den  Zoone  der  vrye. 

Vrag.  Hoe  behoort  gy  de  waarheid  in  deezen  Artikel 
vervat,  te  bezigtigen  ? 

Antw.  1.  Met  belydenis  en  schaamte,  dat  wy  in  deeze 
twee  boeken,  waar  in  Gods  eeuwige  kragt  en  Goddelykheid 
als  met  groote  letteren  beschreeven  staan,  niet  meer  gebruikt 
hebben  om  wys  in  God  te  worden.  Voorwaar  moet  men 
zeggen,  wy  zyn  van  gisteren  ende  weeten  niets,  dewyl  onze 
daagen  op  der  Aarde  als  een  schaduwe  zyn,  Job  8  :  8. 

2.  Biddende  dat  God  onze  oogen  openen,  om  zijne  heer- 
lijkheid in  deeze  twee  boeken  te  aanschouwen.  Hagar  stont 
bij  de  Fontein ;  maar  zy  zag  hem  niet  voor  dat  God  haar 
de  oogen  opende,  Gen.  21  ;  19.  De  mensch  is  blind  van 
natuure,  God  moet  ons  zijn  ligt  en  Geest  by  de  waarheid 
schenken,  om  dezelve  in  haar  eige  gedaante  te  kennen, 
1  Cor.  2  :   14. 

.  .    Vrag.     Wat    order   bespeurt  men  in  deezen  Artikel 
gehouden  te  zijn  ? 


Van  de  kennisse  Gods,  enz.  149 


Antw.  1.  Eerst  ontmoeten  wy  een  gemeen  voorstel, 
van  de  wyze  op  welke  God  gekend  word,  in  de  woorden 
wy  kennen  hem  door  twee  middelen. 

2.     Daar  na  een  uitbreiding  van  dit  voorstel, 

A.  Ten  aanzien  van  de  kennisse  Gods  uit  de  natuur. 

a.  Op  zig  zelven.  Ten  eerste  door  de  scheppinge, 
onderhoudinge,  ende  regeeringe  der  geheele  waereld :  over- 
mits dezelve  voor  onze  oogen  is  als  een  schoon  boek,  in 
welke  alle  schepselen,  groote  en  kleine,  gelyk  als  letteren 
zyn,  die  ons  de  onzienlyke  dingen  Gods  geeven  te  aan- 
schouwen, namelyk,  zijn  eeuwige  Moogentheid  ende  God- 
heid, als  de  Apostel  Paulus  zegt,  Rom.   1  :  20. 

b.  In  haar  einde  en  nuttigheid,  welke  dingen  alle 
genoegzaam  zyn  om  de  menschen  te  overtuigen,  ende 
haar  alle  onschuld  te  beneemen. 

B.  Ten  aanzien  van  de  kennisse  Gods  uit  de  H. 
Schriftuur,  dat  dezelve 

a.  Klaarder  en  Volmaakter  is  dan  de  eersten.  Ten 
tweeden,  geeft  Hy  hem  zelven  nog  klaarder  en  volko- 
melyker  te  kennen,  door  zyn  heilig  en  Goddelyk  Woord : 

b.  Egter  niet  geheel  volkomen,  zo  dat  wy  in  alles 
God,  volmaakt  zoude  begrypen,  inhoudende  te  weeten, 
zoo  veele  als  ons  van  noden  is  in  deezen  leven,  tot  zyner 
eeren,  ende  Zaligheid  der  zynen. 


Vrag.  Hoe  weeten  wy  dat  'er  een  GOD  is,  door 
middel  van  de  NATUUR? 

Antw.     Door  de  Ingeschape  en  verkreege  Kennis. 

Vrag.  Wat  verstaat  gy  door  de  INGESCHAPEN 
KENNIS? 

Antw.  Die  aangeboore  overtuiging  van  een  Godheid, 
die  in  alle  menschen  gevonden  word.  Rom.  1  :  19. 
Overmits  het  geene  van  God  kennelyk  is,  in  haar 
openbaar  is:  want  God  heeft  het  haar  geopenbaart. 

Vrag.  Bewyst  eens,  dat  'er  zulk  een  aangeboore  over- 
tuiging van  een  Godheid  in  alle  menschen  gevonden  word  ? 

Antw.  1.  Alle  menschen  hebben  meer  of  min  in  zig  een 
kennisse  van  't  geen  goed  of  kwaad,  eerlyk  of  oneerlyk  is, 
namentlijk,    dat    men    God    moet  eeren,  een  ieder  het  zyne 


150  II.     Artikel, 

geeven,  een  ander  niet  doen  't  geen  men  niet  wil  dat  aan 
zig  zelven  geschiede,  enz.  Deeze  kennis  nu  van  goed  en 
kwaad,  eerlyk  ofte  oneerlyk,  zoude  niet  gevonden  worden 
in  den  mensch,  zo  'er  niet  was  een  Opperste  Wergeever. 
die  regt  en  raagt  heeft  om  de  conscientien  der  menschen 
aan  zijne  Wetten  te  verbinden,  waarom  Paulus  zegt,  Rom. 
2:14,  15.  Wanneer  de  Heidenen  die  der  Wet  niet  hebben, 
van  natuure  doen  dingen  die  der  Wet  zyn,  deeze  de  Wet 
niet  hebbende  zyn  haar  zelven  een  Wet,  als  die  betoonen 
het  werk  der  Wet  geschreeven  te  hebben  in  haare  herten, 
haare  conscientie  medengetuigende,  en  de  gedagten  onder 
malkanderen  haar  beschuldigende,  ofte  ook  onschuldigende. 
2.  De  toestemming  van  deze  waarheid  is  algemeen : 
daar  is  geen  volk  op  Aarde,  by  wien  geen  openbaare  erken  - 
tenisse  is  van  een  zeeker  Opperweezen.  Hoe  zeer  de  menschen 
in  zeeden,  gewoontens  en  eenige  andere  dingen  van  mal- 
kanderen verschillen,  zy  zijn  egter  altoos  te  zamen  daar  in 
overeengekomen,  dat  'er  een  God  moet  zijn  die  de  eerste 
en  opperste  oorzaak  van  alle  dingen  is.  Hier  op  steunt  het 
getuigenis  van  zo  veele  Wyzen  onder  de  Heidenen,  als  dat 
van  Plato,  die  uitdrukkelijk  zeide,  alle  menschen  hebben 
by  haar  zelven  eene  inbeelding  der  Gooden  en  dat  van 
Cicero,  wiens  woorden  nadrukkelijk  zijn,  daar  is  geen  Volk 
zo  Barbaarsch,  welk  niet  erkent  dat  'er  is  een  Eenig  God, 
in  zo  verre  dat  de  menschen  liever  een  valscheu  God  willen 
hebben  dan  ganschelyk  geen  God  vervolgende  zo  diep  zit 
het  gevoelen  der  Goddelykheid  in  onze  herten. 

.".  Vrag.     Hoe  bewyst  gy  zulks  nader? 

Antw.  3.  Uit  de  algemeene  bewyzen  van  Godsdienstig- 
heid, die  zelfs  by  de  allerwoeste  en  ongeschikste  Heide- 
nen van  alle  tyden  af  gevonden  zijn.  Hebben  nu  de  woeste 
Volkeren  altoos  een  zoort  van  Godsdienst  gehad,  waar 
mede  zy  hunne  Weldoenders  Godsdienstige  eere  beweezen, 
zulks  kan  niet  ontstaan  van  uit  zeekere  kennisse  van  een 
zeeker  Opperweezen,  welke  zy  oordeelen  dat  noodzakelijk 
moest  gedieut  en  gevreest  worden;  dewijl  de  mensch  van 
natuure  zo  trots  en  hoogmoedig  is,  dat  hy  zonder  drang 
en  overtuiging  van  zijn  gewissen,  de  heerlykheid  des 
onverderfelyken  Gods  niet  verandert  zoude  hebben  in  de 
gelykenisse  eenes  beelds  van  een  verderflyk  mensche, 
ende    van    gevogelte,    ende  van  viervoetige  en  kruipende 


Van  de  kenni9se  Gods,  enz.  151 

gedierten,  om  dat  te  aanbidden  en  daar  voor  neder  te 
knielen,  Rom.  1  :  23.  Weshalven  het  getuigenis  van 
Plutarchus  hier  te  pas  komt,  indien  gy  de  Aerde  om- 
wandeld,  gij  zoudt  konnen  vinden  Steeden  geen  munren, 
Letteren,  Koningen  en  Rykdommen  hebbende,  en  die 
van  geen  schooien  weeten ;  dog  niemand  heeft  ooit  gezien 
een  Stad  die  niet  hadde  tempelen  en  Gooden,  die  geen 
Gebeeden,  Eed  of  Godspraak  gebruikte,  die  niet  offerde 
om  goede  dingen  te  verkrygen  nog  poogde  de  kwaade 
door  Godsdienstigheid  af  te  weeren. 

4.  Uit  de  werkingen  der  conscientie  in  ons.  Alle 
menschen  hebben  eene  bewustheid  (conscientie)  in  zig, 
dewelke  haar  beschuldigt  van  het  kwade,  ende  onschul- 
digt  door  bedryf  van  het  goede :  welke  mede  bewustheid 
over  het  bedreeven  kwaad  in  alle  menschen,  veel  minder 
in  Koningen  en  Vorsten  (die  voor  geen  waereldsche  straffe 
te  dugten  hebben)  zoude  gevonden  worden,  indien  'er 
niet  een  God  en  Opperste  Rigter  was,  aan  wien  alle 
menschen  van  haar  daaden  Reekenschap  zullen  moeten 
geeven;  waarom  Paulus  van  de  Heidenen  zegt,  al- 
hoewel zy  de  Wet  Gods ;  dat  is  de  beschreeven  Wet 
Gods  door  Mozes  niet  hebben,  zy  betoonen  het  werk  der 
Wet,  geschreeven  in  haare  herten,  haare  conscientie 
medegetuigenis  gevende,  ende  gedagten  onder  malkande- 
ren  haar  beschuldigende,  ofte  ook  onschuldigende,  Rom. 
2:  14,    15. 


Vrag.  Wat  verstaat  gy  door  de  VERKREEGENE  KEN- 
NISSE  GODS? 

Antw.  Die  klaardere  kennisse  van  God,  dewelke  wy 
verkrygen  uit  de  beschouwing  der  werken  Gods,  dewelke 
wy  in  ons  zelven  en  buiten  ons  in  de  geheele  waereld 
ontdekken,  ofte  gelijk  onze  belydenis  zegt,  door  de 
scheppinge,  onderhoudinge,  en  regeeringe  der  geheele 
wereld :  overmits  dezelve  voor  onze  oogen  is  als  een 
schoon  boek,  in  welke  alle  Schepselen,  groote  ende 
kleine,  gelyk  als  letteren  zyn,  die  ons  de  onzienlyke 
dingen  Gods,  geeven  te  aanschouwen,  namelyk,  zyn 
eeuwige  kragt  en  Goddelykheid,  Rom.  1  :  20. 


152 II.     Artikel, 

Vrag.  Waar  leert  ons  de  Schrift  de  scheppinge,  onder- 
houdinge,  *ende  regeering  der  geheele  Waereld  een  schoon 
boek  te  zyn,  om  'er  Gods  eeuwige  kragt  en  Goddelykheid 
uit  te  ontdekken  ? 

Antw.  Nadrukkelyk,  Psalm.  19  :  2 — 7.  De  Hemelen 
vertellen  Gods  eere,  ende  het  uitspansel  verkondigt  zyner 
handen  werk.  De  dag  aan  den  dag  stort  overvloediglyk 
spraake  uit;  ende  nagt  aan  de  nagt  toont  weetenschap,  geen 
spraake  nogte  geene  woorden  zyn  daar  haare  stemme  niet 
gehoort  word.  Haar  Rigtsnoer  gaat  uit  over  de  gantsche 
Aarden,  ende  haare  reedenen  aan  het  einde  der  waereld, 
Hy  heeft  een  tente  gesteld  voor  de  Zonne  en  die  is  als 
een  Bruidegom,  uitgaande  uit  zyne  slaapkamer,  zy  is  vrolyk 
als  een  held  om  haar  pad  te  loopen.  Haaren  uitgang  is  van 
liet  einde  des  Hemels,  ende  haaren  omloop  tot  aan  het 
einde    derzelven :    ende  niets  is  verborgen  voor  haare  hitte. 

Vrag.  Wat  hebt  gy  omtrent  deeze  woorden  op  te  merken  ? 

Antw.  Dat  het  aanmerkelijke  woorden  zijn,  die  ons  als 
een  schoon  boek  de  zaak  voor  oogen  stellen ; 

1.  Hier  zien  wy  welke  de  deelen  van  dit  boek  zijn,  na- 
mentlijk  de  Hemelen  ende  het  Uitspanzel :  Verstaat  'er  door 
niet  den  Hemel  der  Hemelen  met  haare  Inwoonders  de  Heilige 
Engelen,  waar  van  wy  alleen  kennisse  bekomen  door  de 
gunstige  openbaaringe  Gods  in  de  Schrift ;  maar  de  zigbaare 
Hemelen  die  zig  aan  ons  oog  na  buiten  vertoonen. 

2.  De  letteren,  die  in  dezelve  geschreeven  staan,  ende 
als  voorwerpen  onzer  beschouwing  gemeld  worden,  de  Zonne 
die  des  daags  als  een  Held  uitgaat  vrolyk  om  zyn  Pad  te 
loopen,  mitsgaders  de  Maan  en  de  Sterren  daar  David  van 
zingt,  Psalm  8  :  4.  als  ik  uwen  Hemel  aanzie,  het  werk 
uwer  vingeren,  de  Mane  en  de  Sterren  die  gy  bereid  hebt. 

3.  De  zaaken  die  door  deeze  letteren  duidelijk  uitgedrukt 
worden;  namentlyk  dat  de  zigbaare  en  redenlooze  Schepse- 
len, op  eene  verheeve  wyze  ons  de  eere  Gods  vertellen, 
verkondigende  het  werk  zyner  handen  :  de  Hemelen  zwygen, 
maar  hunne  stilzwygentheid  is  als  een  bazuine,  om  de  heer- 
lijkheid van  den  grooten  Werkmeester  te  verkondigen. 

4.  De  tyd  in  dewelke  deeze  boeken  kunnen  geleezen 
worden  ;  't  is  niet  nu  en  dan,  nogte  op  deezen  en  geenen 
dag  of  nagt;  maar  altoos,  dag  aan  dag,  nagt  aan  nagt: 
want  de  dag  aan  de  dag  stort  overvloedelyk  spraake  uit:  en 
de  nagt  aan  de  nagt  toont  wetenschap. 


Van  de  kennisse  Gods,  enz.  153 

5.  De  plaatzen  alwaar  deeze  boeken  te  bekomen  zijn  of 
geleezen  konnen  worden,  't  Is  niet  te  Jerusalem,  ofte  alleen 
daar  het  ligt  des  Euangeliums  op  den  kandelaar  schijnt, 
maar  over  de  geheele  Waereld,  waar  dat  de  mensch  is, 
gaat  of  staat:  want  geen  spraake  nogte  woorden  zynder 
daar  haar  geluid  niet  gehoort  wordt,  haar  rigtsnoer  gaat 
uit  over  de  geheele  Waereld ;  geen  Natie  hoe  woest  en  bar- 
baarsch,  die  niet  gedwongen  word  te  zeggen.  God  laat  zig 
zelven  niet  onbetuigd  goeddoende  van  den  Hemel,  reegen 
en  vrugtbaare  tyden  geevende,  vervullende  onze  herten  met 
spyze  ende  vrolykheid,   Handel.   14:   17. 

6.  De  wyze  en  manier  op  welke  daarin  te  leezen  is: 
't  geen  wy  door  de  Natuur  kennen  moeten,  't  zelve  is  niet 
donker  nog  schaars  of  spaarzaam ;  maar  overvloedig,  klaar 
en  duidelyk  daar  in  voorgestel  t,  want  de  dag  aan  de  dag 
stort  overvloedig  spraake  uit  voor  wyzen  ende  onwyzen, 
ryken  ende  armen  die  begeerig  zijn  wetenschap  te  verstaan. 

7.  Het  einde  waartoe  dit  boek  der  Waereld  is  opgesteld, 
ofte  deeze  heerlyke  Schepsels  van  God  geschaapen  zyn :  te 
weeten,  tot  zyn  eer  en  heerlykheid,  want  de  Hemelen  ver- 
tellen zyn  eer,  en  zyne  onzienlijke  dingen  worden  van  de 
Scheppinge  der  Waereld  aan  uit  de  Schepselen  verstaan  ende 
doorzien,  beiden  zyn  eeuwige  kragt  ende  Goddelykheid,  op 
dat  zy  niet  te  verontschuldigen  zouden  zyn. 

Vrag.    Toont   eens   aan,  hoe  dit  alles  duidelijk  geschied? 

Antw.  1.  Merken  wy  de  Schepselen  aan  in  haar  zyn, 
voor  zo  verre  zy  een  aanweezen  hebben,  dan  moeten  wy 
besluiten  dat  een  volmaakt  Opperweezen  haar  dit  aanweezen 
gegeeven  heeft;  nademaal  alle  zodanige  Schepselen,  als  daar 
is  dat  doorlugtig  gebouw  van  Hemel  en  Aarde,  en  daarin 
allerhande  Schepselen,  als  Zon,  Maan  en  Sterren,  Menschen, 
Beesten,  Boomen,  Kruiden  en  Planten,  enz.  niet  konnen 
zyn,  of  daar  moet  een  oneindige  kragt  en  moogentheid 
zijn,  die  dezelve  Geschapen  en  Voortgebragt  heeft,  Jes. 
40:  26.  Heft  uwe  oogen  op  om  hooge,  ende  siet,  wie  deeze 
dingen  geschapen  heeft,  die  in  getnale  haar  heir  voortbrengt : 
die  ze  alle  by  name  roept,  van  wreegen  de  grootheid  [zyner] 
krachten,  ende  [om  dat]  hy  sterk  van  vermoogen  is,  daar 
en  wort  'er  geen  een  gemist. 

2.  Letten  wy  op  de  welgeschape  beweeging.  die  zig 
in  de  zigbaare  dingen  opdoet,  dan  worden  onze  gedagten 
terstont    opgeleid    tot    een    beweegende  Oorzaak;  dewijl  de 


154 II.  Artikel, 

beweeging  niet  natuurlyk  is  aan  een  lighaam ;  maar  zo  lang 
in  ruste  blijft  tot  dat  het  door  een  sterker  magt  uit  zijn 
plaatze  gestooten  word:  wie  nu  wekt  en  werkt  deeze  stand- 
vastige beweeging  der  geschapene  dingen  dan  God  alleen, 
die  de  Aarde  gegrond  heeft  op  haare  grondvesten,  en  daarom 
nimmermeer  noch  eeuwiglyk  niet  zal  wankelen,  die  de  Fon- 
teinen door  de  daalen  uit  zend:  dat  ze  tusschen  de  geberg- 
ten heenen  wandelden,  Psalm  104:  5,  10.  Die  der  Zee  het 
zand  tot  eenen  paal  gestelt  heeft,  met  een  eeuwige  inzet- 
ting datze  daar  over  niet  gaan  zal,  of  schoon  haare  golven 
zig  be weegen,  dat  zy  dog  niet  vermoogen,  ofze  schoon 
bruischen  datze  dog  daar  over  niet  gaan  zullen,  Jerem.  5  :  22. 

3.  Beschouwen  wy  de  cierlycke  order  en  geschikte  zaa- 
menvoeging  der  dingen  die  in  den  Piemel  ende  op  der  Aarde 
zijn ;  hoe  zeer  zy  van  malkanderen  verschillen,  en  egter  tot 
een  einde  meden  werken,  dan  moesten  wy  besluiten  dat  'er 
een  Opperste  Konstenaar  is,  die  alles  door  zijn  Almagt  in 
deeze  heerlijke  orde  gebragt,  en  door  zijne  Voorzienigheid 
zo  veele  Euwen  bewaart  heeft.  Die  den  Hemel  uitrekt  als 
een  gordyne,  ende  zyne  Opperzaalen  zoldert  in  de  wateren, 
die  van  de  Wolken  zyn  wagen  maakt,  en  op  de  Vleugelen 
des  Winds  wandelt,  Psalm  104:  2,  8.  Die  de  lierlijkhee- 
den  van  het  zeven  gesternte  biud,  ende  de  strengen  Orions 
losmaakt,  die  de  Massaroth  voortbrengt  in  haaren  tyd,  en 
den  wagen  met  zyne  kinderen  leid,  die  de  ordinantien  des 
Hemels  weet,  en  kan  de  heerschappy  der  zelve  op  Aarde 
bestellen,  Job  38:  31,  32,  33. 

4.  Slaan  wy  ons  oog  op  de  vogelen  des  Hemels,  die  uit 
de  hoogten  in  de  laagten  vliegen ;  de  beesten  die  in  de 
velden  zijn,  de  gediertens  die  op  der  aarde  kruipen,  ofte 
in  de  diepten,  in  meeren  en  poelen  verhoolen  zijn ;  der- 
zelver  gedaantens,  beweegingen  ende  neigingen  ;  waarin  ze 
van  malkanderen  verschillen,  hoe  en  waarin  ze  met  malkan- 
deren overeenstemmen;  de  manier  op  welke  zy  werken, 
hunne  spyze  bereiden  ofte  hunnen  weg  bevorderen:  alle 
hebben  ze  iets  waarmee  zy  zig  beschermen  ;  alle  vertoonenze 
een  zoort  van  wetenschap  daar  wy  over  verbaasd  staan. 
De  Kraan,  de  Ojevaar  en  de  Swaluwe  neemen  den  tyd  hun- 
ner aankomst  waar :  een  Osse  kent  zijnen  bezitter,  een  Ezel 
zijne  kribbe:  de  Mier  bereid  zijn  kost  des  Zomers;  het  Ko- 
nynken  zoekt  de  steenrots,  en  de  weerlooze  Duive  de  kloo- 
ven    der    steenrotzen,    enz.  Zal  men  zeggen  dat  zy  dit  van 


Van  de  kennisse  Gods,  enz.  155 

hunzelven  hebben,  ofte  dat  de  blinde  natuur  haar  zulks 
heeft  mede  gedeelt?  Dit  was  ongerymt!  Zy  allen  zijn  het 
werk  van  Gods  handen,  Job  12:7  —  10.  ende  waarlyk 
vraagd  doch  de  beesten,  ende  elk  een  van  die  sal  't  u  lee- 
ren :  ende  't  gevogeltje  des  Hemels  dat  zal  't  u  te  kennen 
geven,  Ofte  spreekt  tot  de  Aarde,  ende  zy  zal  't  u  leeren, 
ook  zullen  't  u  de  visschen  der  Zee  vertellen.  Wie  en  weet 
niet  uit  allen  deze,  dat  de  hand  des  HEEREN  dit  doet,  in 
wiens  hand  de  Ziele  is  van  al  wat  leeft,  ende  de  Geest 
van  alle   vleesch  des  menschen. 


.-.  Vrag.     Hebt  gy  nog  een  nader  bewijs  ? 

Antw.  Ja,  uit  de  beschouwing  van  ons  zelven ;  waarin 
de  tastbaare  bewijzen  voor  het  aanweezen  van  een  Volmaakt 
Opperweezen  te  leezen  zijn. 

a.  't  Lighaam  verstrekt  tot  een  verheeven  Pronkstuk 
der  Goddelyke  wysheid.  't  Zelve  is  eindig,  afhanglyk  en 
onbestand  door  zig  zelven  ;  't  is  uit  veele  deelen  te  zaamen 
gesteld,  die  haar  onderlinge  betrekking  op,  en  dienst  tot 
malkanderen  hebben.  De  ooge  kan  niet  zeggen  tot  de  hand 
ik  hebbe  u  niet  van  nooden,  ofte  wederom  het  hoofd  tot 
de  voet  ik  hebbe  u  niet  van  nooden  ;  ja  veel  eer  de  leeden 
die  ons  dunken  de  zwakste  te  zyn  die  zyn  noodig.  1  Cor. 
12:21,  22.  Alle  deeze  deelen  zijn  vervolgens  zo  konstrijk  ' 
op  zich  zelven,  als  wonderlijk  te  zaamen  gevoegt;  dat  de 
schranderste  Natuurkundige  daar  over  verbaast  staat,  en 
dagelijks  door  naarstigheid  meerdere  ontdekkingen  vind, 
die  andere  voor  hem  niet  bemerkt  hebben.  Het  grond- 
beginzel  waar  uit  dit  verheeven  Lighaam  haaren  oorsprong 
neemt,  is  zeer  gering,  de  wyze  op  welke  het  zelve  opwascht 
en  bestaat  eene  aaneenschakeling  van  Wonderen  die  den 
Oppersten  Wezenaar  met  vollen  monden  toeroepen.  Ik 
love  u  om  dat  ik  op  eene  heel  vreezelyke  wyze  wonder- 
lyk  gemaakt  ben.  Wonderlyk  zyn  uwe  werken,  ook  weet 
het  myne  Ziele  zeer  wel.  Myn  gebeenten  en  was  voor  u 
niet  verhoolen  als  ik  in  't  verborgene  gemaakt  ben,  ende 
als  een  borduurzel  gewrogt  ben  in  de  nederste  deelen 
der  Aarde :  uwe  oogen  hebben  mynen  ongeformeerden 
klomp  gezien,  ende  alle  deeze  dingen  waaren  in  uw  boek 
geschreeven,  de  dagen  als  zy  geformeert  zoude  worden, 
doe  nog  geen  dag  en  was,  Psalm.  139  :  14 — 16.  Job 
10:  10,   11. 


156 II.     Artikel, 

b.  De  Ziel,  die  als  een  groot  Heer  van  dat  vleeschelijk 
gebouw  het  zelve  regeert  en  bestiert,  is  een  verheeven 
Weezen,  waar  door  den  mensch  uitmunt  boven  alle  de 
zigbaare  Schepselen ;  nogtans  eindig  en  gebrekkig  in  alle 
haare  vermoogens  van  verstand,  wil  en  oordeel ;  waar 
door  onze  gedagten  opgeleid  worden  dat  'er  een  God 
moet  zijn,  een  Vader  der  Geesten,  die  des  menschen 
Geest  in  zyn  binnenste  formeert,  Zaeh.  12:1.  En  de 
Ziele  zelve  een  inblaazinge  des  Almagtigen,  die  den  mensch 
verstandig  maakt,  Job  32:8.  Te  regt  beschuldigde  Elihu 
de  zodanige,  die  niet  zeiden :  Waar  is  God  myn  Maker, 
die  de  Psalmen  geeft  in  der  nacht,  die  ons  geleerder 
maakt  dan  de  beesten  der  Aarde,  ende  ons  wyzer  maakt 
dan  het  gevogelte  des  Hemels,  Job  35:  10:  11. 

c.  De  vereeniging  van  deeze  twee  Weezens,  namentlijk 
Lighaam  en  Ziel,  is  zo  verheeven  en  wonderbaar  dat  wy 
dezelve  gelooven  ende  belijden,  egter  hoe  hoog  ons  verstand 
klimt,  niet  begrypen  konnen ;  deeze  vereeniging  is  zo 
naauw  ende  innerlijk,  dat  het  lighaam  door  de  kragt  der 
Ziele  gedurig  leeft,  zig  in  haare  leeden  geduurig  beneemt, 
en  voorts  alles  verrigt  waar  toe  de  geneigtheeden  van  de 
Ziel  zig  hebben  uitgestrekt,  voor  zo  verre  het  haar  mogelijk 
is.  Dit  doet  ons  aan  de  eerste  uitwerkende  oorzaak  denken, 
die  ons  dit  Weezen,  derzelver  vereeniginge,  beweegingen 
en  werkingen  geschonken  heeft.  Die  uit  eeneu  bloede  het 
gansche  geslachtte  der  menschen  gemaakt  heeft,  om  op 
den  geheelen  aardbodem  te  wonen,  bescheiden  hebbende 
de  tyden  te  voren  verordineert,  ende  bepaalingen  van 
haare  woningen,  op  dat  zy  den  Heere  zoeken  zouden  of 
zy  hem  immers  tasten  en  vinden  mogten,  hoewel  hy  niet 
verre  is  van  een  ygelyk  van  ons,  want  in  hem  leeven 
wy,  ende  be weegen  wy  ons,  ende  zyn  wy,  Hand. 
17  :  26—29. 

Vrag.     Wat  moeten  wy  uit  dit  verhandelde  leeren? 

Antw.  Indien  deeze  groote  boeken  van  de  Schepping  en 
onderhouding  der  Waereld,  meer  gebruikt  en  geleezen 
wierden,  dan  zoude  'er 

1.  Zo  veele  domme  en  onweetende  menschen  in  de  Kerk 
niet  gevonden  worden,  van  dewelke  men  zeggen  moet : 
Want  zommige  en  hebben  de  kennisse  Gods  niet,  ik  zegge 
't   u  tot  schaamte,   1   Cor.    15:34. 


Van  de  kennisse  Gods,  enz.  157 

2.  Dog  zo  veele  misbruikers  van  de  Schepselen  Gods 
die  met  haaren  wandel  uitroepen :  Daar  is  geen  God !  Psalm 
14  :  1 ;  leevende  vervreemd  van  het  burgerschap  Israëls, 
ende  als  vreemdelingen  van  de  Verbonden  der  beloften,  geen 
hoop  hebbende  en  zonder  God  in  de   Waereld,  Eph.   2  :  12. 

3.  Mitsgaders  meer  verheffing  onder  Gods  volk  zijn 
meer  lust  en  bekwaamheid  om  den  Heere  grootheid  te 
geeven  over  zijn  heerlijkheid,  die  door  de  schepselen  uit- 
blinkt, Psalm  III  :  2,  3.  Want  de  werken  des  Heeren 
zyn  groot,  zy  worden  gezogt  van  die  'er  lust  in  hebben, 
zyn  doen  is  Majesteit  en  Heerlykheid. 


Vrag.  Wat  is  het  einde  en  de  nuttigheid  van  deeze 
nutuurlyke  kennisse  Gods  ? 

Antw.  Om  den  menschen  te  overtuigen,  en  vervol- 
gens haar  alle  onschuld,  ofte  verontschuldiging'  te  be- 
neemen,  Rom.  1  :  '20.  Want  zyne  onzienelyke  dingen 
worden  van  de  Scheppinge  der  Waereld  aan  uit  de 
Schepselen  verstaan,  ende  doorzien  beide  zyn  eeuwige 
kragt  ende  Goddelykheid,  op  dat  zy  niet  te  verontschul- 
digen en  zoude  zyn. 

Vrag.  Is  deeze  kennisse  Gods  uit  de  natuur  genoeg- 
zaam om  de  weg  van  Zaligheid  te  vinden  ? 

Antw.  Gantschelijk  niet! 

1.  Dewyl  zy  ons  niet  leert  van  de  verborgentheid 
der  H.  Drieënheid,  nogte  iets  van  de  Christus,  dewelke 
is  de  eenigste  weg  om  met  God  verzoent  te  worden, 
Handel.  4  :  12.  Ende  de  Zaligheid  is  in  geenen  anderen. 
Want  daar  en  is  ook  onder  den  Hemel  geenen  anderen 
naam,  die  onder  de  menschen  gegeven  is,  door  welken 
wy  moeten  Zalig  worden,  Joh.  14  :  6. 


Vrag.     Hoe  blijkt  zulks  meer? 

Antw.  2.  De  natuur  is  in  geestelijke  zaaken  blind,  en  niet 
vatbaar  voor  Hemelsche  verborgentheeden,  die  eeniglijk  ende 
alleen  van  de  Goddelijke  openbaringe  afhange,  1  Cor.  2:14. 
Maar  de  natuurlyke  mensche  en  begrypt  niet  de  dingen  die 


158  II.     Artikel, 

des  Geestes  Gods  zyn.  Want  zy  zijn  hem  dwaasheid  ende  hy  kan 
ze  niet  verstaan  om  dat  ze  Geestelyk  onderscheiden  worden. 
3.  De  blinde  Heidenen,  deeze  Goddelijke  openbaring 
van  den  weg  der  Zaligheid  ontbeerende,  worden  daarom 
aangemerkt,  als  in  dien  tyd  geweest  te  zijn  zonder  Chris- 
tus, vervreemd  van  het  burgerschap  Israëls,  ende  vreemde- 
lingen van  de  Verbonden  der  beloften,  geen  hoope  hebbende 
ende  zonder  God  in  de  Waereld,  Eph.  2:12. 


Vrag.  Waarin  heeft  God  den  weg  der  Zaaligheid 
geoopenbaart  ? 

Antw.  Alleen  in  de  H.  Schriftuur,  waarin  God  aan- 
toont, wie  hy  is,  en  wat  hy  is,  en  hoe  hy  op  een  wijze 
hem  betaamelijk  kan  worden  de  God  van  een  dood  en 
doemwaardig  zondaar. 


.-.  Vrag.  Hoe  staat  dit  stuk  in  onze  Geloofsbeiydenis 
uitgedrukt  ? 

Antw.  Een  tweeden,  geeft  by  hem  zelven  nog  klaar- 
der en  volkomentlyker  te  kennen  door  zyn  heilig  en  God- 
delyk  woord,  te  weeten,  zo  veel  als  ons  van  nooden  is 
in  deezen  leeven  tot  zyner  eeren  ende  Zaligheid  der  zyner. 

Vrag.  Bewrijs,  eens  dat  God  hem  klaarder  en  volkomen- 
der geeft  te  kennen  in  zijn   woord? 

Antw.  Nadrukkelijk  uit  1  Cor.  1  :  21.  Want  nademaal 
in  de  wysheid  Gods  de  Waereld  God  niet  heeft  gekent  door 
de  wysheid,  zoo  heeft  Gode  behaagt  door  de  dwaasheid 
der  predikinge  Zalig  te  maken,  die  gelooven. 

Vrag.  Wat  hebt  gy  omtrent  deeze  woorden  onzer  bely- 
denis  op  te  merken  ? 

Antw.  Dat  'er  niet  gezegd  word  geheel  klaar  en  volko- 
men,   maar  alleen  in  vergelijking  klaarder  en  volkomender. 

1.  Deels  om  dat  God  niet  volkoomen  kan  bevat,  of 
begreepen  worden,  als  te  vooren  beweezen  is.  Exod.  33  : 
20.  Hy  zeide  voorder  gy  en  zoud  myn  aangezigte  niet  kun- 
nen   zien :  want  my  en  zal  geen  mensche  zien  ende  leven. 

2.  Deels  om  dat  de  geloovigen  nog  een  klaarder  en  vol- 
maakter   kennis   van  God  na  dit  leeven  te  wagten  hebben. 

1  Cor.  13  :  12.  Want  wy  zien  nu  door  eenen  spiegel  in 
duistere  reden,  maar  als  dan  [zullen  wy  zien]  aangezigt  tot 


Van  de  kennisse  Gods,  enz.  159 

aangezigt,  nu  kenne  ik  ten  deele,  maar  als  dan  zal  ik  kennen 
gelyk  ik  ook  gekent  ben. 

Vrag.  Hoe  verre  strekt  zig  deze  openbaaringe  Gods  uit 
in  zyn  woord  ? 

Antw.  Zo  veel  als  ons  van  nooden  is  in  deezen  leeven 
tot  zyner  eeren  ende  Zaligheid  der  zyner,  overeenkomstig, 
Joh.  5  :  39.  Onderzoekt  de  Schriften,  want  gy  meint  in 
dezelve  het  eeuwige  leeven  te  hebben,  ende  die  zyn  die  van 
my  getuigen.  Joh.  20  :  31.  Maar  deeze  zyn  geschreeven  op 
dat  gy  geloovet  dat  Jesus  is  de  Christus,  de  Zoone  Gods : 
ende  op  dat  gy  geloovende  het  leven  hebt  in  zynen  name. 

Vrag.  Is  een  Christen  verpligt  daagelyks  zijn  gebruik  te 
maaken  van  deeze  boeken  der  natuur,  om  'er  de  heerlyk- 
heid  Gods  in  te  ontdekken? 

Antw.  1.  De  Heere  wyst  zyn  volk  dikmaals  tot  deeze 
dingen,  om  zijn  grootheid  eere  te  geeven,  Jerem.  5  :  22. 
En  zult  gy  lieden  my  niet  vreezen,  spreekt  de  Heere,  zult 
gy  voor  myn  aangezigt  niet  beven  ?  die  ik  de  Zee  het  zant 
tot  eenen  paal  gesteït  hebbe  met  eene  eeuwige  inzettinge, 
datze  daar  over  niet  zal  gaan :  of  schoon  hare  golven  zig 
beweegen,  zo  en  zullenze  doch  niet  vermogen,  ofze  schoon 
bruischen  zoo  en  zullenze  ze  doch  daar  over  niet  gaan. 

2.  De  practyk  der  heiligen  is  dit  oudtyds  geweest.  Nehemia 
zegt:  Men  love  den  naam  uwer  heerlykheid,  die  verhoogt 
is  boven  allen  lof  ende  prys.  Gy  zyt  die  Heere  alleen,  gy 
hebt  gemaakt  den  Hemel  der  Hemelen  ende  haar  heir,  de 
Aarde  en  al  wat  daar  op  is,  ende  gy  maakt  die  alle  leevendig, 
Cap.  9  :  5,  6.  David  zegt:  AJs  ik  den  Hemel  aanzien,  het 
werk  uwer  vingeren,  de  Mane  ende  Sterreu  die  gy  bereid 
hebt,  wat  is  de  mensch  dat  gy  zyner  gedenkt?  en  de  Zoone 
des  Menschen  dat  gy  hem  bezoekt,  Psalm  8  :  4,  5. 

.•.   Vrag.     Waar    en  wanneer  zal  dit  best  geschieden? 

Antw.  1.  Eenzaam  in  stille  wandelinge  door  optrekking 
van  zyn  gemoed  tot  de  Schepselen,  gaande  in  de  open 
lugt  daar  hy  alle  de  zienlijke  dingen  voor,  boven,  beneden 
en  rontsom  zig  heeft,  vertellende  Gods  eer  en  heerlykheid, 
op  dat  hy  'er  zyn  oor  en  oog  toe  wenden  zal.  Dit  was 
de  praktyk  van  Isaak,  Gen.  24.  63.  Ende  Isaak  was  uit- 
gegaan om  te  bidden  in  't  veld,  tegen  't  naaken  van  den 
Avond.  In  de  grondtext  staat  eigentlijk  om  te  gedenken 
ofte  overdenken. 


160 II.     Artikel, 

2.  Op  zijn  kamer  in  het  leezen  en  onderzoeken  van 
zodanige  boeken,  die  met  en  uit  den  woorde  Gods  met 
leevendige  trekken  de  heerlijkheid  van  Gods  werken  uit- 
beelden, Psalm  119  :  98,  99.  Gy  maakt  my  door  uwe 
geboodeu  wyzer  dan  myne  vyandeu  zyn  :  ik  ben  verstandiger 
dan  alle  myne  leeraars,  om  dat  uwe  gebooden  myne  be- 
tragtinge  zyn. 

3.  Met  zijn  huisgezin  als  hy  aan  den  tafel  zit  om  te 
eeten  en  te  drinken,  daar  de  tastbaare  bewijzen  zijn,  dat 
het  gebouw  van  Hemel  en  Aarde  is  dienstbaar  geweest 
om  die  te  dekken.  Wat  een  ontelbaare  meenigte  van 
menschen  zyn  de  woorden  van  B rakel,  hebben  u  daar  in 
gedient?  die  aan  de  tafel,  aan  het  lynwaad,  aan  de  messen, 
aan  de  schotels,  lepels,  glazen,  brood,  vleesch,  aardvrugten, 
wyn,  bier  gearbeid  hebben?  door  hoe  veel  handen  is  't 
gegaan  aleer  't  op  u  tafel  kwam?  Maar  ziet....  wie 
stelt  deeze  alle  te  werk  en  doedze  u  dienen  in  't  zweet 
van  haar  aangezigt?  Ziet  daar,  ziet  daar!  de  goede  hand 
van  uwen  Vader,  die  gaf  het  vogeltje  of  dier  of  visch 
het  leeven,  die  beschikte  haar  voetzel  om  het  voor  u  op 
te  kweeken ;  die  zond  menschen  uit  die  het  vangen,  u 
thuis  brengen  en  bereiden,  die  laat  het  boompje  voor  u 
planten,  en  verbied  alle  Schepselen  dien  appel,  dien  trots 
druiven,  enz  voor  u  niet  af  te  plukken :  maar  gebied  het 
voor  u  te  laaten  hangen,  en  als  't  ryp  is  't  huis  te  brengen, 
al  is  't  duizent  mylen  van  uwe  woonplaats  afgeleegen. 
Dit  is  den  Heere  grootheid  geeven,  ende  uit  zijne  Schep- 
selen hem  verheerlijken ;  dit  is  gelijk  'er  staat,  Predik. 
9:7.  Gaat  dan  henen,  eet  u  broot  met  vreugde,  ende 
drinkt  uwen  wyn  met  goeder  herte ;  want  God  heeft  al 
reets  een  behagen  aan  uwe  werken. 

.•.  Vrag.  Legt  daar  ook  eenige  zoetigheid,  troost  en 
verkwikking  in  voor  een  Christen. 

Antw.  Een  Hemel  op  Aarde !  my  aangaande  zegt 
Asaph,  't  is  my  goed  naby  God  te  weezen:  ik  zette  in yn 
betrouwen  op  den  Heere,  HEERE  om  uwe  werken  te  ver- 
tellen, Psalm  73  :  28. 

Deeze  betragting 

1.  Brengt  ootmoet  in  de  Ziel,  de  beste  gestalte  daar 
de  Heere  lust  in  heeft,  Psalm  8  :  4,  5.  Als  ik  uwen 
Hemel  aanzie,  het  werk  uwer  vingeren,  de  Mane  ende  de 


Van  de  kennisse  Gods,  enz.  161 

Sterren  die  gy  bereid  hebt,  wat  is  de  mensch  dat  gy  zyner 
gedenkt,  ende  de  Zone  des  menschen  dat  gy  hem  bezoekt. 

2.  Leid  den  mensch  van  de  werken  der  natuur  tot  de 
werken  der  genade,  daar  de  heerlijkheid  des  Drieëenigen 
Gods  op  eene  verbaazende  wijze  in  te  zien  is,  2  Cor,  3:18. 
Ende  wy  alle  met  ongedekten  aangezigte  de  heerlykheid 
des  Heeren  [als]  in  een  spiegel  aanschouwende,  worden 
[na]  het  zelve  beeld  in  gedaante  verandert  van  heerlykheid 
tot  heerlykheid,  als  van  des  Heeren  Geest. 

3.  Maakt  hem  begeerig  na  den  Hemel,  daar  alles  wat 
nu  voor  't  ooge  bezwijkt  of  door  't  zwakke  gezigt  niet 
kan  beschouwt  worden;  volmaakter  gekent  en  God  in 
Christus  voor  de  zijnen  eeuwig  zal  genooten  worden, 
1  Joh.  3  :  2.  Geliefde  nu  zyn  wij  kinderen  Gods,  ende 
't  is  nog  niet  geopenbaard  wat  wy  zyn  zullen,  maar  wy 
weten  dat  als  [hij]  zal  geopenbaart  zyn,  wij  hem  zullen 
gelyk  weezen,  want  wy  zullen  hem  zien,  gelyk  hij  is. 


11 


III.     ARTIKEL. 

Van  de  H.  Schriftuur,  en  deszelfs  Oorsprong. 

Wij  belijden,  dat  dit  woort  Gods  niet  en  is  gesonden 
noch  voortghebracht  door  menschelicke  wille;  meter  de 
heylighe  Mannen  Gods  hebben  ghesproken,  ghedreven 
zijnde  door  den  Heylighen  Geest,  ghelyck  den  H.  Petrus 
seght.  Daer  naer  heeft  God,  door  een  sonderlinghe 
sorghe,  die  hy  voor  ons,  ende  onse  salicheyt  draecht, 
sijnen  knechten  den  Propheten  ende  Apostelen  gheboden, 
sijn  geopenbaerde  Woort  by  gheschrift  te  stellen:  ende 
hij  selve  heeft  met  sijn  Vingher  de  twee  Tafelen  der  Wet 
geschreven.  Hierom  noemen  wij  sulcke  schriften,  Heylighe 
ende  Godlicke  Schrifturen. 


VRAGE. 


Wat  noemt  gy  de  H.  Schriftuur? 

Antw.  Het  beschreeven  woord  Gods,  inhoudende  den 
weg  der  Zaligheid,  2  Tim.  3  :  15.  Ende  dat  gy  van 
kinds  af  de  Heilige  Schriften  geweeten  hebt  die  u  wys 
konnen  maaken  tot  Zaligheid,  door  het  geloove  het  welk 
in  Christus  Jesus  is. 


Vrag.  Wat  hebt  gy  't  allereerst  betreffende  dit  beschreeven 
woord  Gods,  te  gelooven  en  te  belijden? 

Antw.  Agtervolgens  den  inhoud  van  deezen  Artikel,  dat  het 
zelve  van  GOD  is  INGEGEEVEN,  wiens  ontfermende  goed- 
heid   wij    schuldig    zijn  te  danken,  dat  hy  blinde  zondaren 


Van  de  H.  Schriftuur,  enz.  163 


den  weg  der  Zaligheid  in  geschrift  heeft  willen  bekent 
maaken,  Psalm  147:  1.  Looft  den  Heere!  want  onzen  God 
Psalm  te  zingen  is  goet,  Vers  19,  20.  Hy  maakt  Jacob 
zyne  woorden  bekend :  Israël  zyne  inzettingen  ende  zyne 
regten,  alzo  heeft  hy  geene  volke  gedaan :  ende  zynen 
Regten  die  kennen  zy  niet. 

.-.  Vrag.  Wat  order  hebben  de  opstellers  onzer  bely- 
denis  in  deezen  Artikel  gehouden  ? 

Antw.  1.  Ten  eersten  hebben  zy  ons  aangeweezen  wat 
wy  te  belyden  hebben  ten  opzigte  van  de  Oorsprong  der 
H.  Schriftuur. 

A.  In  't  gemeen :  dat  dezelve  niet  is  voortgebragt 
door  menschelyke  wille,  maar  door  heilige  mannen  Gods 
van  den  H.  Geest  gedreeven,  zeggende :  Wy  belyden, 
dat  dit  woord  Gods  niet  is  gezonden  nog  voortgebragt  door 
menschelyke  wille,  maar  de  Heilige  Mannen  Gods  hebben 
gesprooken,  gedreeven  zynde  door  den  Heiligen  Geest, 
gelyk  de  H.  Petrus  zegt.  2  Petri   1  :  21. 

B.  In  't  byzonder,  wat  God  ten  bewijze  van  zijne 
zonderlinge  zorge  voor  ons  en  onze  Zaligheid  gedaan  heeft. 

a.  Zo  middelyk  door  tussenkoomende  dienst  van  zijne 
knegten,  de  Propheeten  en  Apostelen,  zeggende :  Daar 
na  heeft  God,  door  een  zonderlinge  zorge,  die  hy  voor 
ons,  ende  onze  Zaligheid  draagt,  zynen  knegten  de  Pro- 
pheeten en  Apostelen  gebooden,  zyn  geoopenbaarde  Woord 
by  geschrift  te  stellen : 

b.  Als  onmiddelijk  door  zig  zelve,  ende  hy  zelve  heeft 
met    zyn    Vinger  de  twee  Tafelen  der  Wet  beschreeven. 

2.  Ten  tweeden,  geeven  zy  ons  te  kennen  van  wat 
gezag  en  waardigheid  deeze  schriften  zijn,  en  geschat 
moeten  zijn  ;  besluitende  den  Artikel :  Hierom  noemen  wy 
zulke  schriften,  Heilige  ende  Goddelycke  Schrifturen. 

Vrag.  Hoe  zoud  gy  bewijzen,  dat  de  H.  Schriftuur  van 
God  is  ingegeeven  ? 

Antw.  Dit  blijkt 

1.  Uit  het  getuigenis  der  H.  Schryvers  in  het  woord 
vervat,  dewelke  hunne  openbaaringen  doorgaans  in  deezer 
voegen  beginnen.  De  Heere  spreekt,  alzo  zeid  de  Heere  der 
Heirschaaren,  de  Geest  des  Heeren  heeft  door  my  gesprooken: 
ende    zyne    reeden    is    op  myne  tonge  geweest,  zie  2  Sam. 


164 III.  Artikel, 

23:  2.  Num.  24:  4.  Jerem.  21:  1.  &c.  overeenstemming 
met  het  zeggen  van  Paulus,  2  Tim.  3:  16.  Alle  de  schrift 
is  van  God  ingegeeven. 

2.  Uit  den  inhoud  der  H.  Schrift:  want  zy  draagt  ons 
voor  hooge  en  verheeve  zaaken,  Hemelsche  verborgentheeden 
die  niet  konnen  geweeten  veel  minder  gesprooken  worden, 
zonder  voorgaande  openbaaringe  van  Gods  Geest,  1  Cor. 
2:  10.  Zy  verkondigt  ons  meenigmaal  zulke  verheevene 
dingen,  die  de  Schrjjvers  op  dien  tijd  zelfs  niet  vatten 
konden,  gelyk  Daniël  betreffende  de  openbaaring  aan  hem 
gedaan,  getuigd,  Cap.  12:  8,  9.  Dit  hoorde  ik,  dog  ik 
verstondt  het  niet:  ende  zeide  myn  Ileere  wat  zal  het  einde 
zyn  van  deeze  dingen  ?  ende  hy  zeide  gaat  heenen  Daniël, 
want  deeze  woorden  zyn  toegeslooten  ende  verzeegeld  tot 
den  tyd  des  eindens.  Vergeleken  met  Openb.  5:  4,  5. 

3.  Uit  het  bewijs  van  Petrus  in  onze  belydenis  aange- 
voert,  2  Petr.  1:  21.  Want  de  Prophetie  is  voortyds  niet 
voortgebragt  door  den  wille  eenes  menschen ;  maar  de 
Heilige  menschen  Gods  van  den  Heiligen  Geest  gedreeven 
zynde,  hebben  zy  gesproken,  gebruikende  de  Apostel  alhier 
het  woord  ferómenoi  in  de  toespeeling  van  een  Schip  op 
Zee,  dat  zig  van  zelf  niet  beweegt  nog  beweegen  kan, 
maar  door  de  wind  en  stroom  voortgedreeven  wordt,  wil- 
lende daar  mede  zeggen,  dat  de  Heilige  Mannen  Gods  alzo 
dreeven  op  de  wind  ofte  aanblaazinge  des  Heiligen  Geestes. 
dat  zy  niet  anders  gesprooken  hebben,  als  hun  de  H.  Geest 
gaf  uit  te  spreeken,  Handel.  2 :  4. 


Vrag.  Sprak  of  openbaarde  ,God  voormaals  zijne 
Goddelijke  wille  op  eenerlei  wyze  aan  de  Vaderen? 

Antw.  Neen!  op  veelerlei  wijze,  Hebr.  1:  1.  God 
voortyds  veelmaal  ende  op  veelerlei  wyze  tot  de  Vaderen 
gesprooken  hebbende  door  de  Propheeten,  heeft  in 
deeze  laatste  daagen  tot  ons  gesprooken  door  den  Zone. 


Vrag.  Zegt  dan  eens  op  wat  wijze  heeft  God  voortyds 
tot  de  Vaderen  gesprooken? 

Antw.  1.  Zomtyds  door  gezigten,  waar  in  God  zijn  wil 
openbaarde. 

a.  Aan  wakende  door  verrukking  van  zinnen,  Jes.  6:   1. 


Van  de  H.  Schriftuur,  enz.  165 

In  den  jaare  doe  de  Koning  Usia  stierf,  zo  zag  ik  den 
Heere  zittende  op  eenen  hoogen  ende  verheevenen  throon, 
Openb.  1  :  10.  Ik  was  in  den  Geest  op  den  dag  des  Hee- 
ren,  ende  ik  hoorde  agter  my  een  groote  stemme  als  eener 
Bazuine. 

b.  Aan  slaapende  door  droomen,  hoedanig  het  gezigte 
van  Vader  Jacob  was,  Gen.  28  :  12.  Ende  hy  droomde : 
ende  ziet  eene  leeder  was  gestelt  op  der  aarden,  welkers 
Opperste  aan  den  Hemel  raakte :  ende  ziet  de  Engelen  Gods 
klommen  daar  by  op  ende  needer. 

2,  Zomtijds,  door  Goddelijke  aanspraaken,  waar  in  God 
zijn  wil  te  kennen  gaf. 

a.  Of  door  een  uiterlyke  stemme,  die  van  buiten  met 
de  oore  gehoord  wierd,  hoedanig  de  Roeping  van  Samuël, 
en  Gods  openbaaring  aan  hem  geschiede,  ziet  1  Sam.  3  :  10, 
11.  Doe  kwam  de  Heere  ende  stelde  zig  daar,  ende  riep 
gelyk  de  andermalen  Samuël,  Samuël!  ende  Samuël  zeide 
spreekt,  want  uwe  knegt  hoort,  en  de  Heere  zeide  tot  Sa- 
muël, ziet  ik  doe  een  ding  in  Israël,  dat  al  wie  het  hoo- 
ren  zal,  dien  zullen  zyne  beiden  ooren  klinken. 

b.  Of  door  een  innerlyke  stemme,  die  van  binnen  in  het 
gemoed  ingeboezemd  wierd,  hoedanig  Gods  weg  met  Habe- 
kuk  was,  ik  stont  zegt  deeze  Profeet,  op  myne  wagt, 
ende  ik  stelde  my  op  de  sterkte;  ende  ik  hield  wagt,  om 
te  zien  wat  hy  in  my  spreeken  zoude,  Hab.  2:1.2  Sam  23  :  2. 

.*.  Vrag.  Hoe  al  meer? 

Antw.  3.  Zomtijds  door  tussenkoomende  dienst  der  En- 
gelen, dus  leest  men  dat  Elias  vlugtende  voor  Achab,  en 
Jezabel,  moedeloos  nederzat  onder  een  Jeneverboom,  bid- 
dende dat  zijne  Ziele  van  hem  mogte  weggenoomen  wor- 
den ;  dog  de  Heere  zond  eenen  Engel  die  hem  spys  en 
drank  toebragt  tot  versterkinge,  en  tegelyk  aanmoedigde 
om  zijnen  weg  te  vervolgen,   1   Kon.   19  :   1 — 8. 

4.  Zomtijds  door  raadselen,  waar  in  iets  anders  gezien 
ende  iets  anders  beduid  wierd,  ofte  een  zaak  van  belang 
onder  donkere  verbeeldingen  voorgesteld,  dus  spreide  de 
Heere  voor  het  aangezigte  van  Ezechiël  een  rolle  des  boeks, 
voor  en  agter  beschreeven  met  klaagliederen,  zugtingen 
ende  wee,  ende  hij  gaf  hem  die  rolle  te  eeten,  daar  door 
afbeeldende  de  meenigvuldige  Oordeelen,  welke  hij  Israël 
zoude  verkondigen,   Ezech.  2  ;  8—10.  Cap,  3    :   1—4. 


166  III.     Artikel, 

5.  Zomtyds  door  lotwerping,  hoedanig  de  wille  Gods 
in  de  wonderbare  verheffing  van  Saul  tot  Koning  over 
Israël  bespeurd  wierd.  Samuël  deed  op  Goddelijk  bevel 
alle  de  Stammen  Israël  tot  hem  naderen,  en  de  Stamme 
Benjamins  wierd  door  het  lot  geraakt,  en  doe  hy  de  Stamme 
Benjamins  deed  naderen  na  haare  geslagten,  zo  wierd  het 
geslagte  van  Matri  geraakt,  ende  eindelijk  in  't  byzonder 
Saul  de  zoone  Kiz,  en  hy  werd  verheeven  tot  koning 
over  gantsch  Israël,  lees  1   Sam.   10  :   18 — 24. 

6.  Zomtyds  door  den  Urim  en  Thummim,  waar  mede 
de  Hoogepriester  voor  God  verschynende  in  het  Heilige 
der  Heiligen,  de  mond  des  Heeren  raad  vraagde,  en  dus 
van  de  Goddelijke  wille  onderweezen  wierd,  Exod.  28  :  30. 
Gy  zult  ook  in  den  borstlap  des  gerigts  de  Urim  ende 
Thummin  zetten,  dat  zy  op  het  herte  Aarons  zyn,  ais 
hy  voor  het  aangezigte  des  Heeren  ingaan  zal :  alzo  zal 
Aaron  dat  gerigte  der  kinderen  Israëls  geduurig  op  zyn 
herte  draagen  voor  't  aangezigte  des  Heeren,  vergeleken 
met  Num.  27  :  21.  Hy  zal  voor  *t  aangezigte  Eleazars 
des  Priesters  staan,  die  voor  hem  raad  zal  vraagen  na  de 
wyze    van    URIM    voor  het  aangezigte  des  Heeren,  enz. 

Vrag.  Hoe  komen  wy  aan  dit  Goddelijk  woord  't  welk 
God  voormaals  ende  op  veelerlei  wyze,  tot  de  Vaderen  ge- 
sprooken   heeft? 

Antw.  Gelijk  onze  belydenis  opgeeft,  God  heeft  door 
eene  byzondere  zorge,  die  hy  voor  ons,  ende  onze  Zaligheid 
draagt,  zyne  knegten  de  Propheeten  en  Apostelen  gebooden, 
zyn  geoopenbaarde  Woord  by  geschrift  te  stelLen. 


Vrag.  Hoe  lang  is  de  kerke  Gods  zonder  beschreeven 
woord  geweest? 

Antw.  Van  Adams  tijd  af  tot  Mozes  toe. 


Vrag.  Hoe  konde  Gods  woord  in  deeze  reeks  van  Eeuwen 
zonder  geschrift  bewaard  worden  ? 

Antw.  Door  mondelinge  overleevering  der  Vaderen  aan 
hunne  kinderen,  Gen.  18  :  19.  Ik  hebbe  hem  gekent  op 
dat  hy  zyne  kinderen  ende  zynen  huize  na  hem  zoude  be- 
veelen,  ende  zy  den  weg  des  Heeren  houden.  Welke  over- 


Van  de  H.  Schriftuur,  enz.  167 

leevering  van  hand  tot  hand  bekwaamlijk  konde  geschieden, 
om  dat  de  Aartsvaderen,  die  deeze  openbaaringen  hadden 
ontfangen,  honderden  van  jaaren  leefden;  waarom  het  van 
zommige  zeer  wel  is  aangemerkt,  hoewel  'er  tussen  Adam 
en  Mozes  meer  als  vyfentwintig  Eeuwen  verloopen  zijn, 
men  egter  het  verhaal  der  Scheppinge  heeftkonnen  weeten, 
door  agt  Perzonen  namentlijk.  Methuzalem,  Sem,  Abraham, 
Isaak,  Jacob,  Levi,  Amram  en   Mozes. 

Vrag.  Waarom  heeft  God  zijn  woord  in  vervolg  van  tyd 
by  geschrift  aan   zijn  kerk  willen  bekent  maaken  ? 

Antw.  1.  Op  dat  de  Goddelyke  openbaaringen  onder  de 
menschen  niet  in  vergeetelheid  zouden  raaken,  terwijl  hun 
geheugen  swak  en  bedriegelijk  is. 

2.  Op  dat  Gods  woord  des  te  beeter  tegens  alle  verval- 
sing konde  bewaart  blyven ;  dewyl  overleeveringen  van  een 
lang  verloop  van  jaaren  die  niet  ondersteunt  en  opgeheldert 
worden  door  onmiddelyke  openbaaringen  door  de  verdorvent- 
heid  der  menschelijke  natuur  ende  veelvuldige  listen  des 
Satans    veelerlei    verandering    en  verderf  onderworpen   zijn. 

3.  Op  dat  Gods  woord  des  te  bekwamer  door  de  ge- 
heele  Waereld  zoude  worden  verspreid  en  onder  de  volgende 
geslagten  van  kind  tot  kind  voortgeplant  worden :  volgens 
Jes.  59:  21.  My  aangaande  dit  is  myn  Yerbond  met  haar 
zeit  de  HEERE,  myn  geest  die  op  u  is  ende  myne  Woorden 
die  ik  in  uwen  mond  geleid  hebbe,  die  zullen  van  uwen 
monde  niet  wyken  noch  van  den  monde  uwes  Zaads  nog 
van  den  monde  des  Zaads  uwes  Zaads  zeid  de  HEERE,  van 
nu  aan  tot  in  eeuwigheid  toe. 

.•.   Vrag.  Tot  wat  einde  in  't  byzonder  ? 

Antw.  Tot'  een  duidelijk  bewys  zegt  onze  Belydenis, 
van  Gods  zonderlinge  zorge,  die  hy  voor  ons,  ende  onze 
Zaligheit  draagt,  1  Cor.  1  :  21.  Want  nademaal  in  de 
wysheid  Gods  de  Waereld  God  niet  heeft  gekent  door  de 
wysheid,  zo  heeft  het  Gode  behaagt  door  de  dwaasheid 
der  predikinge  Zalig  te  maaken,  die  gelooven. 

.-.  Vrag.  Blinkt  Gods  zonderlinge  zorge  voor  ons  ende 
onze  Zaligheid  in  dit  stuk  uit? 

Antw.  Gewisselijk  Ja!  want  door  de  overbrenging  van 
het  onbeschreeven  woord  Gods  in  geschrift 

1.  Word  ons  geleegentheid  verschaft  om  den  weg  der 
Zaligheid    klaar    en    duidelijk    te    leeren  kennen,  't  geen 


168  III.  Artikel, 

anders  onmoogelijk  was :  want  hoe  zullen  zy  God  aanroe- 
pen in  welke  zij  niet  gelooft  hebben ;  ende  hoe  zullen  zy 
in  hem  gelooven  van  dewelke  zy  niet  gehoort  hebben, 
ende  hoe  zullen  zy  hooren  zonder  die  haar  preediken? 
Rom.   10:   14. 

2.  Leeven  wy  in  de  gelegeutheid  om  daar  door  be- 
werkt te  worden  tot  Zaligheid  ende  Godzaligheid,  want 
de  Wet  des  Heeren  is  volmaakt :  bekeerende  de  Ziele : 
de  getuigenissen  des  Heeren  zyn  gewis,  den  slegten  wys- 
heid  geevende ;  de  beveelen  des  Heeren  zyn  regt,  verbly- 
dende  het  herte :  het  gebod  des  Heeren  is  zuiver,  verlig- 
tende  de  oogen,  Psalm   19:  8,  9. 

3.  En  genieten  Gods  kinderen  een  kragtig  middel  tot 
vertroosting  tegen  allerlei  verdrukkingen  en  wederwaar- 
digheeden  dezes  levens :  Want  al  wat  te  vooren  geschree- 
ven  is,  dat  is  tot  onzer  leeringe  te  vooren  geschreeven, 
op  dat  wy  door  lydzaamheid  ende  vertroostingen  der 
schriften  hoope  hebben  zouden,  Rom.   15:  4. 


Vrag.  Wie  heeft  God  tot  het  schryven  van  dit  zijn 
woord  gebruikt? 

Antw.  Zijne  knegten,  zegt  onze  belijdenis,  de  Pro- 
pheeten  ende  Apostelen,  Eph.  2:  20.  Gebouwd  op  het 
fondament  der  Apostelen  *ende  Propheeten;  waar  van 
Jesus  Christus  is  den  uitersten  Hoeksteen. 


Vrag.  Wat  heeft  de  Heere  al  meer  ten  bewyze  zijner 
goedheid  gedaan? 

Antw.  Gelykerwijs  onze  belijdenis  zegt,  ende  hy  zelve 
heeft  met  zynen  vinger  de  twee  Tafelen  der  wet  geschreeven. 

Vrag.  Welke  is  deeze  Wet? 

Antw.  De  Wet  der  tien  woorden,  behelzende  de  liefde 
Gods  ende  des  Naasten,  Math.  22:  37—40.  Gy  zult  lief- 
hebben den  Heere  uwen  God  met  geheel  uwe  herte  ende 
met  geheel  uwe  Ziele  ende  met  geheel  uw  verstand.  Dit  is 
het  eerste  ende  het  groot  gebodt,  ende  het  tweeden  dezen 
gelyk  [is],  Gy  zult  uwen  naasten  liefhebben  als  u  zelven : 
aan  deeze  twee  geboden  hangt  de  gantssche  Wet  ende  de 
Propheeten. 


Van  de  H.  Schriftuur,  enz.  169 

Vrag.  Waar  gaf  God  deeze  Wet? 

Antw.  In  de  woestyne  op  den  berg  Sinaï,  Handel. 
7 :  38.  Deeze  is  't  die  in  de  vergaderinge  [des  volks] 
in  de  woestyne  was  met  den  Engel,  die  tot  hem  sprak 
op  den  berg  Sina,  ende  met  [onze]  Vaderen:  welke  de 
levendige  woorden  ontfing  om  ons  die  te  geven. 


Vrag.    Van    wien    bediende  zig  de  Opperste  Wetgeever? 

Antw.  1.  Van  de  Engelen,  die  de  luister  van  deezen 
Wetgeever  vermeerderden ;  en  de  Wet  aan  Mozes  overhan- 
digden, Handel.  7  :  53  Gy  die  de  Wet  ontfangen  hebt 
door  de  bestellinge  der  Engelen. 

2.  Van  zijn  getrouwen  knegt  Mozes,  die  deezen  Wet 
aan  het  volk  bekent  maakte,  Deut.  33 :  4.  Mozes  heeft 
ons   de  Wet  geboden :  eene  erffenisse  van  Jacobs  gemeinte. 

Vrag.  Op  wat  wyze  gaf  God  deeze  Wet? 

Antw.  1.  Door  mondelijke  afkondiging  van  dezelve,  voor 
de  ooren  van  gantsch  Israël,  Exod.  20:  1.  Doe  sprak 
God  alle  deeze  woorden. 

2.  Door  inschryving  van  dezelve  in  steene  tafelen,  Exod. 
31:  18.  Ende  hy  gaf  aan  Moze,  als  hy  met  hem  op  den 
berg  Sinaï  te  spreken  geëyndigt  hadde,  de  twee  tafelen  der 
getuygenisse,  tafelen  van  steen  beschreven  met  den  vin- 
ger Gods. 

Vrag.  Hoe  was  deeze  Wet  op  tafelen  van  steen  be- 
schreeven? 

Antw.  1.  Niet  by  wijze  van  trekking  ofte  afmaaiing  van 
Letteren  «op  de  vlakte ;  maar  als  een  geschrift  dat  gegraveerd 
was  door  insnyding  ofte  uitholling,  Exod.  32:  16.  Ende 
die  zelve  tafelen  waren  Gods  werk:  het  geschrifte  was  ook 
Gods  geschrifte  zelve  in  de  tafelen  gegraveert. 

2.  Datze  ieder  op  beide  haaren  deelen  vol  van  geschrifte 
zijn  geweest,  Exod.  32:  15.  Deeze  tafelen  waaren  op  haar 
beiden  zyden  beschreeven,  zy  waaren  op  d'eene  ende  op 
d'andere  zyde  beschreeven. 

Vrag.  Wat  gaf  de  graveering  van  deeze  Wet  in  steene 
tafelen  te  kennen  ? 

Antw.  De  geduurzaamheid  en  onveranderlijkheid  van  deze 
Wet,  Math.  5:  18,  19.  Want  voorwaar  zegge  ik  u  tot 
dat    de    Hemel    ende  de  Aarde  voorby  gaan,  ende  sal  daar 


170 III.  Artikel, • 

niet  een  jota  nog  een  tittel  van  de  Wet  voorby  gaan  tot  dat 
het  alles  zal  zyn  geschiet. 

Vrag.  Waarom  heeft  God  deeze  Wet  zelve  met  zijnen 
Vinger  in  Bteone  tafelen  beschreven? 

Antw.     Om  alzo  te  leeren 

1.  De  voortreffelijkheid  van  deeze  Wet  boven  alle  men- 
schelijke  wetten,  zelfs  ook  boven  andere  Wetten  die  hy  Mozes 
gebooden  had.  Hos.  8:12.  Ik  schryve  Hem,  (te  weeten 
Israël)  de  voortreffelykheden  van  mynen  Wet  voor ! 

2.  Dat  het  alleen  Gods  werk  is  Wetten  te  geeven,  die 
des  menschen  geweeten  tot  altoosduurende  gehoorzaamheid 
verpligten,  Jac.  4:12.  Daar  is  een  eenig  Wetgeever  die 
behouden  kan  ende  verderven.  Doch  wie  zyt  gy  die  eenen 
anderen  oordeelt? 

3.  Dat  het  Gods  werk  is  om  deeze  wet  in  het  bin- 
nenste van  de  herten  der  uitverkoornen  in  te  planten, 
zo  dat  de  Satan  dezelve  met  al  zyn  kragt  en  konsten 
nog  uitschrabben  nog  vernietigen  kan,  Jerem.  31  :  33. 
Maar  dit  is  het  Verbond,  dat  ik  na  die  dagen  met  den 
huize  Israëls  maken  zal  spreekt  de  HEERE.  Ik  zal  myne  Wet 
in  haar  binnenste  geven,  ende  zal  die  in  haar  herte  schry- 
ven,  ende  ik  zal  hen  tot  eenen  God  zyn,  ende  zy  zullen 
my  tot  een  volk  zyn. 

Vrag.  Waarom  heeft  God  deeze  Wet  aan  beiden  zyden 
beschreeven  ? 

Antw.  1.  Alzo  verhoede  God,  dat  'er  tot  deeze  Wet  niet 
konde  afgedaan  nog  toegedaan  worden,  Deut.  4  :  2.  Gy 
zult  tot  dit  woord  dat  ik  u  gebiede,  niet  toedoen,  ook  daar 
van  niet  afdoen:  op  dat  gy  bewaart  de  geboden  des  Heeren 
uwes  Gods,  die  ik  u  gebiede. 

2.  Alzo  beelde  de  Heere  af  de  heiligmaking  van  den 
geheelen  mensch:  want  gelijk  'er  in  die  tafelen  niets  was, 
of  't  was  geteekend  met  Goddelijk  geschrift;  alzo  is 'er  geen 
deel  van  den  uitverkooren  mensch,  't  welk  de  Geest  met 
zijn  heiligmakinge  voorby  gaat,  1  Thess.  5  :  23.  Ende  de 
God  des  vreedes  zelve,  heilige  u  geheel  ende  al :  ende  uwe 
geheel  opregte  Geest,  ende  Ziele,  ende  Lighaam  worde  on- 
berispelyk  bewaart  in  de  toekomste  onzes  Heeren  Jesu  Christi. 

Vrag.     Maar  wat  volgt  nu  uit  alle  deeze  gezegde  dingen? 

Antw.  Dat  \vy  schuldig  zijn  dit  woord  te  schatten,  als 
\:in  God  uit  den  Hemel  gezonden,  om  ons  den  weg  der 
Zaligheid    bekent    te    maaken,     2  Pet.    1:19.    Wy  hebben 


Van  de  H.  Schriftuur,  enz.  171 


het  Prophetische  woord  dat  zeer  vast  is :  ende  gy  doet  wel 
dat  gy  daar  op  agt  hebt,  als  op  een  ligt  schynende  in  een 
duistere  plaatze  tot  dat  de  dag  aanligte  en  de  morgensterre 
opgaa  in  uwe  herten. 

Vrag.  Van  wat  gezag  of  waardigheid  moot  dit  beschree- 
ven   Woord  by  ons  gehouden    worden  ? 

Antw.  Agtervolgens  onze  belijdenis,  als  heilig  en  Goddelyk, 
want  dus  zeggen  deszelfs  Opstellers,  hierom  noemen  wy  zulke 
schriften,  Heilige  ende  Goddelyke  Schriften.  Dat  is,  Schriften. 

1.  Die  haaren  oorsprong  hebben  van  een  heilig  God, 
want  de  Prophetie  is  voortyds  niet  voortgebragt  door  den 
wille  eenes  menschen,  maar  de  heilige  menschen  Gods  van 
den  Heiligen  Geest  gedreeven  zynde.  hebbenze  gesprooken, 
2  Pet.    1   :  21. 

2.  Die  heilige  en  Goddelyke  zaaken  in  zig  behelzen, 
Psalm  12  :  7.  De  reedenen  des  Heeren  zyn  reine  reede- 
nen, Zilver  geloutert  in  eenen  aarden  smeltkroes,  gezuivert 
sevenmaal. 

3.  Mitsgaders  op  heiligheid  en  Godzaaligheid  kragtig 
aandringen,  2  Tim.  3  :  16,  17.  Alle  de  Schrift  is  van  God 
ingegeeven,  ende  is  nuttig  tot  leerlinge,  tot  wederlegginge. 
tot  verbeeteringe,  tot  onderwyzinge  die  in  de  Regtveerdig- 
heid  is,  op  dat  de  mensche  Gods  volmaakt  zy  tot  alle  goed 
werk,  volmaaktelyk  toegerust. 


Vrag.  Voor  wien  heeft  God  dit  woord  tot  Zaligheid 
laten  bekent  maaken  ? 

Antw.  Voor  den  geenen  die  daar  door  bekeerd  en 
geheiligd  worden. 


Vrag.     Wie  zijn  de  zodanige? 

Antw.  1.  Die  eerbied  hebben  voor  hetzelve,  Jes.  66  :  2. 
Maar  op  deezen  zal  ik  zien,  op  den  armen  ende  verslagenen 
van  geeste,  ende  die  voor  myn  woord  beeft. 

2.  Veel  werks  maaken  om  dat  geloovig  te  overdenken, 
Psalm  1  :  2.  Maar  zyn  .lust  is  in  des  Heeren  Wet,  ende 
hy   overdenkt  zyne  Wet  dag  en  nagt. 

3.  Door  derzelver  vermaning  en  bestraffing  ootmoedig 
en  verbeetert  worden,  2  Chron.  34  :  27.  Om  dat  uw  herte 
week    geworden    is,    ende    gy    u    voor  het  aangezigte  Gods 


172  III.     Artikel, 

vernedert  hebt,  als  gy  zyne  woorden  hoorde,  tegen 
deeze  plaatse,  ende  tegen  hare  inwoonders,  ende  hebt  u 
vernedert  voor  myn  aangezigte,  ende  uwe  kleederen  ge- 
scheurt,  ende  geweent  voor  myn  aangezigte,  zo  hebbe  ik 
[u]  ook  verhoort  spreekt  de  Heere. 

4.  Al  haar  troost  en  verkwikking  eeniglijk  daar  in  zoe- 
ken, Psalm  119  :  92,  93.  Indien  uwe  Wet  niet  ware  ge- 
weest al  myn  vermakingen,  ik  ware  in  myn  druk  al  lange 
vergaan.  Ik  zal  uwe  beveelen  in  der  eeuwigheit  niet  ver- 
geeten,    want    door    dezelve  hebt  gy  my  levendig  gemaakt. 

5.  Mitsgaders  al  haar  gedrag  en  wandel  daar  na  schik- 
ken, Gal.  6  :  16.  Ende  zo  veele  als  'er  na  dezen  regel 
wandelen,  over  dezelve  [zal  zyn]  vrede  ende  barmhertigheid, 
ende  over  het  Israêls  Gods. 


Vrag.  Voor  wien  zal  de  bekentmaaking  van  dit  woord 
ten  geenen  dage  tot  verswaaring  strekken? 

Antw.  Voor  alle  die  door  het  zelve  niet  verligt  ofte 
wedergebooren  zijn,  2  Cor.  4  :  3,  4.  Dog  indien  ook 
ons  Evangelium  bedekt  is,  zo  is  het  bedekt  in  de  gene 
die  verlooren  gaan,  in  dewelke  de  Godt  dezer  eeuw  de 
zinnen  verblind  heeft,  [namelijk]  der  ongeloovige,  op 
dat  haar  niet  bestraale  de  verligtinge  des  Evangeliums 
der  heerlykheid  Christi,  die  het  beeld  Gods  is. 


Vrag.     Wie   zijn  de  zodanige? 

Antw.  Die  de  kennisse  van  het  woord  des  Leevendigen 
Gods  versmaden,  en  geheel  anders  wandelen,  als  God  ons 
in  zijn  Woord  gebied,  tot  welkers  waarschouwinge  de  Apos- 
tel zegt,  dat  God  met  vlammende  vuur  zal  wraake  doen  over 
de  geenen  die  God  niet  kennen,  en  het  Evangelium  onzes 
Heeren  Jesus  Christus  niet  gehoorzaam  zyn,  2  Thess.  1  :  8. 

.•.  Vrag.  Wat  heeft  een  Godvrugtig  belyder  tot  be- 
tragting  uit  deezen  Artikel,  op  te  merken? 

Antw.  1.  Dat  hy  schuldig  is  Gode  dankbaarheid  te  be- 
bewyzen,  die  ons  zijn  Woord  in  geschrift  heeft  laten  bekent 
niaaken,  't  welk  door  den  Druk-konst  in  aller  handen  ge- 
bragt,  door  de  openbaare  Predikinge  alomme  verkondigt, 


Van  de  H.  Schriftuur,  enz.  173 

en  door  de  inwendige  verligtinge  des  H.  Geestes  aan  het 
gemoed  der  Godzaligen  verzeegeld  word;  Immers  bemind 
hy  de  volken,  alle  zyne  heiligen  zyn  in  uwe  hand-,  zy 
zullen  in  het  midden  tussen  uwe  voeten  gezet  worden, 
een  ieder  zal  ontfangen  van  uwe  woorden.  Mozes  heeft 
ons  de  Wet  gebooden,  eene  Erffenisse  van  Jacobs  Gre- 
meinte,  Deut.  33  :  3,  4. 

2.  Dat  hy  zig  gewennen  dit  Groddelyk  woord  veel  te 
leezen  en  te  overdenken,  om  daar  uit  wijs  te  worden  tot 
Zaligheid,  gelijk  'er  van  eenen  der  Ouden  getuigd  word, 
dat  hy  door  veel  leezen  en  overdenken  zyn  hert  gemaakt 
hadde  tot  een  Bibliotheek  van  Christus,  agtervolgens 
Christus  lesse,  Joh.  5  :  39.  Onderzoekt  de  Schriften ;  want 
gy  meind  in  dezelve  het  eeuwige  leeven  te  hebben,  ende 
die  zyn  die  van  my  getuigen. 

3.  Dat  hy  zorgvuldig  agtgeeven,  om  daar  na  zijn 
doen  en  laaten  te  schikken,  lankmoedig  wagtende  het 
einde  des  geloofs,  namentlijk  de  Zaligheid  der  Zielen,  van 
welke  Zaligheid  ondervraagt  ende  onderzogt  hebben  de 
Propheeten,  die  gepropheteert  hebben  van  de  genade,  die 
aan  hun  geschied  is,  1   Petri  1:9,   10. 


IV.  ARTIKEL. 

Van  de  Regelmatige  boeken  der  H.  Schriftuur. 

Wy  vervaten  de  Heylighe  Schrifture  in  twee  boecken 
des  Ouden  ende  des  Nieuwen  Testaments,  welcke  zijn 
Canonijcke  boecken,  daer  niet  teghen  valt  te  segghen: 
Dese  werden  aldus  ghetelt  in  de  Kercke  Gods.  De  boec- 
ken des  Ouden  Testaments;  De  vijf  boecken  Mosis,  te 
weten,  Genesis,  Exodus,  Leviticus,  Numeri,  Deutero- 
nomium ;  het  boec  Josue,  der  Rechteren,  Ruth,  twee 
boecken  Samuels,  ende  twee  boecken  der  Coningen, 
twee  boecken  der  Chromjcken,  ghenaemt  Paralypomenon, 
het  eerste  Esdrai,  Nehemias,  Esther,  Job,  de  Psalmen 
Davids,  dry  boecken  Salomons,  namelijc  de  Spreucken, 
den  Predicker,  ende  het  Hooge  liedt :  de  vier  groote 
Propheten,  Esaias,  Jeremias,  Ezechiel  ende  Daniel, 
ende  voorts  de  andre  twaelf  cleyne  Propheten,  name- 
lijck,  Hoseas,  Joel,  Amos,  Obadja,  Jona,  Micha,  Nahum, 
Habakuk,  Zephanja,  Haggai,  Zacharia,  Maleachi. 
Het  Nieuwe  Testament;  de  vier  Evangelisten,  Mattheus, 
Marcus,  Lucas,  Johannes :  de  handelingen  der  Apostelen, 
de  veerthien  brieven  des  Apostels  Pauli,  te  weten  tot  den 
Romeynen,  twee  tot  den  Corintheren,  tot  den  Galatheren, 
tot  den  Ephesien,  tot  den  Philippensen,  tot  den  Colos- 
sensen,  twee  tot  den  Thessalonicensen,  twee  tot  Timo- 
theum,  tot  Titum,  tot  Philemon,  tot  den  Hebreen,  de 
seven  brieven  der  ander  Apostelen,  te  weten,  den  brief 
Jacobi,  twee  brieven  Petri,  dry  Johannis,  den  brief 
Ju  de,  ende  de  Openbaringhe  des  Apostels  Joannis. 


Van  de  Boeken  der  H.  Schriftuur.  175 


V  R  A  G  E. 

Wat  noemt  gy  Heilige  en  Goddelyke  Schriften? 

Antw.  De  Regelmatige  boeken  des  Ouden  en  Nieuwen 
Testaments. 

Vrag.  Is  die  uitdrukking  van  het  Oude  en  Nieuwe 
Testament  Schriftuurlijk? 

Antw.  Ja,  dus  leezen  wy,  2  Cor.  3  :  6.  Die  ons  be- 
kwaam gemaakt  heeft  om  te  zyn  Dienaars  des  Nieuwen 
Testament.  Vers  14.  Want  tot  op  den  dag  van  heeden 
blyft  het  zelve  dekzel  in  het  leezen  des  Ouden  Testa- 
ments zonder  ontdekt  te  worden. 


Vrag.  Wat  noemt  gy  de  boeken  des  Ouden  Testa- 
ments? 

Antw.  Die  van  de  Propheeten  en  door  Gods  Geest  ge- 
dreevene  Mannen  onder  het  Oude  Testament  beschreeven  zijn 
beginnende  met  Genesis  en  eindigen  met  Maleachi. 

Vrag.     Wat  noemt  gy  de  boeken  des  Nieuwen  Testaments? 

Antw.  Die  van  de  Apostelen  en  Apostolische  Mannen, 
door  ingeevinge  des  H  Geestes  onder  het  Nieuwe  Testament 
beschreeven  zijn,  beginnende  met  het  Euangelium  van 
Matheus,    en    eindigen    met   de  Openbaringe   van  Johannes. 

.*.  Vrag.    Waarom  noemt  gy  deeze  boeken  Testamenten  ? 

Antw.  Dewyl  zy  behelzen  eene  Verklaaring  van  Gods 
wil,  betreffende  de  Zaligheid  die  GoJs  kinderen  beërven 
zullen  na  dit  leeven.  Ziet  Hebr.  9  :  15.  Daarom  is  hy 
de  Middelaar  des  Nieuwen  Testaments,  op  dat  de  dood 
daar  tussen  gekoomen  zynde  tot  verzoeninge  der  over- 
treedingen, die  onder  het  eerste  Testament  waaren,  den 
geenen  die  geroepen  zyn  de  beloftenisse  der  Eeuwiger 
erve  ontfangen  zouden. 

.-.  Vrag;.  Waarom  worden  deeze  boeken  onderscheiden, 
als  boeken  des  Ouden  en  des  Nieuwen  Testaments? 

Antw.   Ten   opzigte 

1.  Van  de  tyd,    waar  in  zy  Beschreeven  zijn. 

2.  Van  de  H.  Schryers,  die  God  daar  toe  heeft  wil- 
len gebruiken. 


176  IV.  Artikel, 

3.  Van  de  zakeu,  die  daar  in   vervat  zyn. 

4.  Van  de  manier  en  wyze  op  welke  de  beloften  aan 
de  Erfgenaamen  der  Zaligheid  voorgesteld  worden. 

Vrag.  Wat  beleid  hebben  de  Opstellers  onzer  belyde- 
nis  in  deezen  Artikel  gehouden  ? 

Antw.  Dat  zy  de  Regelmatige  boeken  des  Ouden  en 
Nieuwen  Testaments,  in  de  voorgaande  Artikel,  Heilige 
en  Goddelyke  Schriften  genaamt, 

1.  Onderscheiden  van  alle  andere  boeken  met  deeze 
woorden  :  Wy  vervatten  de  H.  Schriftuur  in  twee  boeken, 
des  Ouden  en  Nieuwen  Testaments :  dewelke  zyn  Kanonyke 
boeken  daar  niet  tegen  valt  te  zeggen. 

2.  Daar  na,  dat  zy  der  zelver  getal  en  naamen  in 
een  goede  order  voordraagen :  deeze  werden  aldus  geteld 
in  de  Kerke  Gods,  de  boeken  des  Ouden  Testaments, 
enz. 

Vrag.    Op    wat    wyze  worden  deeze  boeken  in  de  Kerke 
Gods  geteld  en  voorgesteld? 
Antw.  Op  deeze  wyze. 

1.  De  boeken  des  Ouden  Testaments  in 

A.  Wetboeken ;  deeze  zijn  vyf :  Genesis,  Exodus,  Leviti- 
cus,  Numeri,  Deuteronomium. 

B.  Geschiedboeken,  van  allerlei  zoort,  welke  zyn  twaalf 
in  getal,  namentlijk  het  boek  Josua,  der  Rigteren,  Ruth, 
de  twee  boeken  Samuëls,  en  de  twee  boeken  der  Koningen ; 
twee  boeken  der  Chronyken,  mitsgaders  Esra,  Nehemia  en 
Esther. 

C.  Leerboeken;  welke  zijn  vyf,  te  weeten,  Job,  de 
Psalmen  Davids,  drie  boeken  Salomons,  de  Spreuken,  de 
Preediker  en  het  Hooglied. 

D.  Voorzegboeken  der  Propheeten,  zeventien  in  getal, 
namentlijk 

a.  Vier  groote  Propheeten,  als  Jesaia,  Jeremia,  Ezechiël, 
Daniël,  mitsgaders  de  Klaagliederen  van  Jeremia,  die  onze 
Belydenis  begrypt  onder  Jeremia. 

b.  Twaalf  kleine  Propheten,  als  Hozea,  Joel,  Amos, 
Obadja,  Jona,  Micha,  Nahum,  Habakuk,  Zephanja,  Haggai. 
Zacharia  en  Maleachi. 

2.  De  boeken  des  Nieuwen  Testaments,  in  deezer  voe- 
gen, in 

A.     Geschiedboeken,    zynde    vyf   in    getal,  namentlijk  de 


Van  de  Boeken  der  H.  Schriftuur.  177 

vier    Euangelisten    Mattheus,    Marcus,   Lucas,  Johannes  en 
de  Handelingen  der  Apostelen. 

B.  Leerboeken,  zijn  eenentwintig  brieven  der  Apostelen, 
namentlijk: 

a.  Veertien  van  Paulus,  die  hy  geschreeven  heeft. 

1.  Neegen  aan  byzondere  Gemeentens,  te  weeten  tot  de 
Romeinen,  twee  aan  de  Corintheren,  een  aan  de  Galatiers  ; 
aan  de  Epheziers,  aan  de  Philippensers,  aan  de  Colossensers, 
en  twee  aan  de  Thessalonicensers. 

2.  Drie  aan  byzondere  Opzienders,  namentlijk  twee  aan 
Timotheus,  ende  een  aan  Titus. 

3.  Een  aan  een  byzonder  vriend,  Philemon. 

4.  Een  aan  de  Joden,  alom  me  verstrooid,  de  brief  aan 
de  Hebreen  genaamt. 

b.  Zeeven  van  de  andere  Apostelen,  te  weeten  de  brief 
van  Jacobus,  twee  van  Petrus,  drie  van  Johannes,  ende 
eene  van  Judas. 

C.  Een  Prophetisch  boek,  bekent  als  de  Openbaring  des 
Apostels  Johannes. 

Vrag.  Waarom  geschied  de  byzondere  optelling  van  alle 
deeze  boeken  in  onze  Belydenis? 

Antw.  1.  Op  dat  alle  leeden  der  Kerke  zouden  weeten 
wat  Heilige  ende  Goddelyke  Schriften  zijn. 

2.  Om  te  bewyzen  dat  'er  geen  Goddelyke  Boeken  zijn 
verlooren  zijn  gegaan;  maar  datze  alle  door  Gods  byzondere 
voorzienigheid  nog  in  weezen  zijn. 

3.  Om  te  onderwyzen  dat  men,  behalven  de  opgest  elde 
boeken,  geene  andere  voor  Goddelyk  mag  houden,  van  wat 
naam,  natuur  en  inhoud  die  ook  zijn  moogen. 

Vrag.  Hoe  worden  deeze  boeken  vervolgens  in  onze 
Belydenis  aangemerkt  ? 

Antw.  Als  Canonyke  ofte  Regelmatige  Boeken,  tegen 
welke  niet  valt  te  zeggen. 

Vrag.  Hoe  verstaat  gy  dit  zeggen? 
Antw.  Niet  dat  alle  deeze  boeken  ten  eenemaal  van 
allen  teegenspraak  vry  zijn  ;  maar  dat  'er  niets  met  regt 
of  fondament  kan  teegen  ingebracht  worden,  dat  der  zelver 
gezag  of  gebruik  eenigzints  zouden  mogen  belemmeren : 
Want  deeze  zyn  geschreeven,  op  dat  gy  gelooft  dat  Jesus 
is  de  Cristus,  de  Zoone  Gods,  ende  op  dat  gy  geloovende 
het  leven  hebt  in  zynen  Naame,  Joh.  20  :  31.  Zo  veele 

12 


1_78 IV.     Artikel. 

als  'er  na  deezen  Regel  zullen  wandelen,  over  dezelve  zal 
zyn  vreede  en  barmhertigheid.  ende  over  het  Israël  Gods, 
Gal.  6.   16. 

Vrag.  Is  't  genoeg  dat  men  weet  de  naamen  deezer 
Boeken  in  order  op  te  noemen  ? 

Antw.  Neen !  't  is  nut  en  noodig  dat  men  den  voorna- 
men zin,  oogwit  en  korten  inhoud  deezer  boeken  bevat. 

Vrag.     Wat  is  den  voornaamen  inhoud  vyf  boeken  Moses? 

Antw.  Een  genoegzaame  omschryving  van  den  grondslag 
bouw  en  voortgang  des  .loodschen  Staat,  als  Gods  Eigen- 
dom  en  uitverkooren   volk. 

.*.  Vrag.  Hoe  worden  wy  verzeekert  dat  Moses  de  getrouwe 
knegt  in  Gods  huis,  is  de  Maker  en  Sehryver  van  deeze 
vyf  boeken  ? 

Antw.  In  deezer  voegen, 

1.  In  't  gemeen,  uit  Deut.  31  :  24,  25,  26.  Ende 
het  geschiede  als  Moses  voleindigt  hadde  de  woorden  dee- 
zer Wet  te  schryven  in  een  boek;  tot  dat  ze  voltrokken 
waaren,  zo  gebood  Moses  den  Leviten  die  de  Arke  des 
Verbonts  des  Heeren  droegen  zeggende,  neemt  dit  Wet- 
boek ende  legt  het  aan  de  zyde  der  Arke  des  Verbonds 
des  Heeren  uwes  Gods:  dat  het  aldaar  zy,  ten  getuige 
tegens  u.  Dit  boek  der  Wet  is  niet  alleen  deuteronomi- 
um,  maar  zijn  de  geheele  vyf  boeken  Moses,  waar  in  alle 
de  Wetten,  betreffende  Israëls  Kerk  en  Burgerstaat,  be- 
schreeven  staan. 

a.  Waar  na  de  Heere  Josua  belast  heeft  te  wandelen, 
Jos.  1  :  7,  8.  Alleenlyk  weest  sterk  ende  hebt  zeer  goe- 
den moet,  dat  gy  waarneemt  te  doen  na  de  gantsche  Wet, 
welke  Mose  myn  knegt  u  gebooden  heeft,  en  wykt  daar 
van  niet  ter  regter  nog  ter  slinker  hand,  op  dat  gy  ver- 
standelyk  handelt  alomme  daar  gy  zult  gaan  :  dat  het  boek 
deezer  Wet  niet  en  wyke  van  uwen  monde,  maar  over- 
legt het  dag  en  nagt,  op  dat  gy  waarneemt  te  doen  na 
alles  dat  daar  in  geschreeven  is. 

b.  Waar  na  Josua  den  Altaar  des  Heeren  gebouwd 
heeft,  Jos.  8  :  30,  31.  Doe  bouwde  Josua  eenen  Altaar 
den  Heere,  den  God  Israëls,  op  den  berg  Ebal;  gelyk 
als  Mose  de  knegt  des  Heeren,  de  kinderen  Israëls  ge- 
booden hadde,  agtervolgens  het  geene  dat  geschreeven  is 
in    't  Wetboek    Mose,  eenen  Altaar  van  geheele  steenen, 


Van  de  Boeken  der  H.  Schriftuur.  179 

over  dewelke  men  geen  yzer  bewoogen  hadde,  vergeleken 
Exod.  20  :  25.     Deut.  27  :  4,  5. 

c.  Waar  na  David  Salomon  zijnen  Zoone  belast  heeft 
te  wandelen,  1  Kon.  2  :  3.  Neemt  waar  de  wagt  des 
Heeren  uws  Gods,  om  te  wandelen  in  zyne  weegen,  om 
te  onderhouden  zyne  inzettingen,  ende  zyne  gebooden, 
ende  zyne  regten,  ende  zyne  getuigenissen,  gelyk  ge- 
schreeven  is  in  de  wet  Mose,  op  dat  gy  verstandelyk 
handelt  in  al  wat  gy  doen  zult,  ende  al  waar  heenen  gy 
u  wenden  zult,  vergeleeken  met  Deut.  17  :  18.  Cap.  29,  9. 

d.  Waar  na  de  Leviten  gantsch  Juda  onderwyzen 
moesten  gelijk  in  de  regeering  van  Josaphat  geschied  is, 
2  Chron.  17:9.  Ende  zy  leerden  in  Juda,  ende  het 
Wetboek  des  Heeren  was  by  haar :  ende  zy  gingen  rontom 
in    alle    Steeden  van  Juda,  ende  leerden  onder  het  volk. 

e.  Mitsgaders  de  brandofferen  in  volgende  tijden,  den 
Heere  opgedraagen  wierden,  2  Chron.  23  :  11.  Jojada 
nu  bestelde  de  Ampten  in  den  huize  des  Heeren  onder 
de  hand  der  Levitische  Priesteren,  die  David  in  het  huis 
des  Heeren  afgedeelt  hadde,  om  de  brandofferen  des  Hee- 
ren te  offeren,  gelyk  in  de  Wet  Moze  geschreeven  is, 
met  blydschap  ende  met  gezang  na  de  instellinge  Davids. 

.'.  Vrag.      Waar  uit  meer? 

Antw.     In  deezer  voegen. 

2.  In  't  byzonder  uit  die  plaatsen,  dewelke  ieder  boek 
aan  Mozes,  als  Maker  en  Schryver  toeëigenen,  dus  vin- 
den wy, 

a.  Dat  Genesis  hem  word  toegekent,  Joh.  5  :  45,  46. 
Meint  niet  dat  ik  u  verklaage  zal  by  den  Vader:  die  u 
verklaagt  is  Mozes,  op  welke  gy  gehoopt  hebt ;  want  in- 
dien gy  Moses  geloofden,  zo  zoudt  gy  ook  my  gelooven : 
want  hy  heeft  van  my  geschreeven.  Dat  Moses  van  hem 
geschreeven  heeft  blijkt  als  hy-  hem  noemt  het  zaad  der 
vrouwe,  dat  het  zaad  der  slange  den  kop  zoude  vermor- 
selen,  Gen.  3  :  15.  Het  zaad  waarin  alle  de  volkeren 
der  Aarde  zouden  gezegent  worden,  Gen.  22  :  18.  ver- 
geleeken met  Hand.  3  :  25.  Gal.  3  :  8.  Een  Propheet 
na  wien  zy  alle  hooren  zouden,  Deut.  18  :  18.  vergelee- 
ken met  Joh.  4  :  25. 

b.  Exodus  volgens  Mare.  12  :  26.  Dog  aangaande 
de  dooden  dat  zy  opgewekt  zullen  worden,  hebt  gy  niet 
geleezen    in    het    boek    Moses,    hoe    God  in  den  dooren- 


180  IV.     Artikel.       

bosch  tot  hem  gesprooken  heeft  zeggende,  ik  ben  de  God 
Abrahams,  ende  God  Isaaks,  ende  God  Jacobs?  verge- 
leeken  met  Exod.  3  :  6. 

c.  Leviticus  volgens  Rom.  10  :  5.  Want  Moses  be- 
schryft  de  Regtveerdigheid  die  uit  de  Wet  is  zeggender 
de  mensche  die  deeze  dingen  doet  zal  door  dezelve  lee- 
ven :  waar  beschryft  zulks  Mozes?  Ziet  Levit.   18  :  5. 

d.  Numeri  volgens  Moses  eigen  verhaal,  Num.  33  :  2. 
Ende  Moses  schreef  haare  uittogten  na  haare  reizen  na 
den  mond  des  Heeren :  ende  dit  zyn  haare  reizen  na  haa- 
ren  uittogten. 

e.  Deuteronomium  volgens  de  belydenisse  der  Saddu- 
ceen,  Mar.  12  :  19.  Meester,  Moses  heeft  ons  geschre- 
ven indien  iemands  broeder  sterft,  en  een  wyf  agter  laat, 
ende  geen  kinderen  nalaat,  dat  zyn  broeder  deszelfs  wyf 
neemen  zal,  ende  zynen  broeder  zaad  verwekken.  Waar 
staat  zulks?  dan  Deut.  25  :  5,  6. 


Vrag.     Wat  is  den  inhoud  van  het  eerste  boek  Moses? 

Antw.  Dat  draagt  de  naam  van  Genesis,  dat  is  ge- 
boorte, oorsprong,  ook  wel  het  boek  der  Schepping, 
en  vervat  de  opkomst,  en  geboorte  der  Waereld,  mits- 
gaders de  oorsprong,  en  voortgang  der  kinderen  Israëls, 
tot  dat  het  een  volk  geworden  is. 


Yrag.     Wat  is  den  inhoud  van  het  tweede  boek  Moses  ? 

Antw.  Dit  word  Exodus,  dat  is  uitgang,  uittogt  genaamt, 
en  behelst  voornamentlijk  den  uittogt  der  kinderen  Israëls 
uit  Egypten,  en  der  zelver  plegtige  overgang  in  Gods  Verbond. 

Yrag.     Wat    is    den    inhoud  van  het  derde  boek  Moses? 

Antw.  Dat  wordt  Leviticus  genaamt,  om  dat  het  den 
Levitische  dienst,  het  priesterdom  en  de  offerhanden  der 
Leviten,  het  allermeest  betreft. 

Vrag.     Wat   is  den  inhoud  van  het  vierde  boek  Moses? 

Antw.  Dat  draagt  de  naam  van  Numeri,  dat  is  getallen 
ofte  tellingen,  en  vervat  voornaamentlijk  de  optellingen  des 
Volks,  bekwaam  tot  den  Oorlog  en  Kerkdienst. 

Vrag.     Wat    is    den  inhoud  van  het  vyfde  boek  Moses  ? 

Antw.  Dit  wordt  doorgaans  Deuteronomium,  dat  is  tweede 
of  herhaalde  Wet  genoemt,  om  dat  het  zelve  voornament- 
lijk behelst  verscheide  Wetten  en  Geschiedenissen  der  drie 


Van  de  Boeken  der  H.  Schriftuur.  181 

voorgaande  boeken,  en  is  vermeerdert  met  een  groot  getal 
yan  nieuwe  wetten,  eindigende  met  vermaningen,  bedrei- 
gingen en  zeegeningen  aan  het  Joodsche  Yolk,  mitsgaders 
«ene  beschrijving  van  Moses  dood. 


Vrag.     Wat  zijn  de  Historische  of  Geschiedboeken  ? 

Antw.  Die  de  Geschiedenissen  van  Israël  beschryven, 
van  de  dood  haares  eersten  Opperhoofds  en  Grondvester 
van  der  zei  ver  Staat  en  Kerkbestuur  Moses  tot  op  de 
overheersing  door  de  Koningryken  van  Assyriën  en 
Babylonien  omtrent  den  tyd  van  neegenhondert  Jaaren. 

Vrag.     Wat  behelst  het  boek  van  Jozua? 

Antw.  De  loffelyke  Krygsdaden  van  dezen  Oorlogs- 
held, by  het  inneemen  van  het  beloofde  land  Canaan, 
mitsgaders  de  verbanninge  der  onreine  volkeren,  en 
verdeelinge  des  lands  onder  de  twaalf  Stammen  Israëls. 


'.-v 


Vrag.     Wat  behelst  het  boek  der  Rigteren  ? 

Antw.  Dat  verhaalt  ons  den  driehondertjaarigen  staat 
van  Israël,  onder  de  Regeering  der  Rigteren,  geduurende 
den  tyd  dat  zy  Canaan  bewoond  hebben  zonder  Koning. 

Vrag.     Wat  vervat  het  boek  Ruth  ? 

Antw.  Een  geschiedenis  ten  tyde  der  Rigteren,  belan- 
gende een  vrouwe  alzo  genaamt: 

Vrag.     Met  wat  oogwit  is  dit  boek  geschreeven  ? 

Antw.  Om  ons  aan  te  wyzen,  de  wonderbaare  bewaaring 
en  voortplanting  der  stam,  en  geslagte,  waar  uit  den  Mes- 
sias, de  waare  Losser  zijnes  volks  zouden  gebooren  worden. 

Vrag.     Wat  behelzen  de  twee  boeken  Samuëls? 

Antw.  1.  Het  eersten  beschrijft  ons  de  staat  van  Israël, 
na  den  dood  van  haaren  laasten  Rigter  Eli,  tot  onder  de 
Regeering  van  haaren  eersten  koning  Saul. 

2  Het  tweeden,  't  leeven  en  daaden  van  Israëls  tweede  Ko- 
ning David,  op  wiens  nazaaten  God  de  Kroon  bevestigt  hadde. 

Vrag.     Wat  vervatten  de  twee  boeken  der  Koningen  ? 

Antw.  Zy  behelzen  eene  beschryving  van  Israëls  kerk 
en  burgerstaat,  onder  verscheide  Koningen,  beginnende  met 
den  derden  Koning  Salomo,  en  eindigende  met  den  laatsten 
Zedekia. 


182 IY.     Artikel, 

Vrag.  Wat  is  de  inhoud  van  de  twee  boeken  Paralypo- 
menon,  ofte  Chronyken  genaamt? 

Antw.  De  naam  leert  ons  dat  dezelve  zijn  Cronyken  ofte 
geschied-verhaalen  van  merkwaardige  gebeurtenissen,  onder 
de  Regeeringe  der  Koningen  van  Juda  en  Israël,  van  ver- 
schelde Propheeten  te  zamen  gestelt,  en  van  Esra  na  de 
Babylonische  gevangenisse,  door  aanblazinge  des  Heiligen 
Geestes,  ten  dienste  der  kerke  in  order  gebragt. 

Vrag.     Wat  behelzen  de  boeken  van  Esra  en  Nehemia  ? 

Antw.  Een  aanhangzel  van  de  boeken  der  Chronyken, 
ofte  een  beschryvinge  van  Israëls  staat  in  de  gevangenisse 
van  Babel  den  tyd  van  70.  Jaaren,  en  dezelver  wonder- 
baare  uitvoeringe  van  dezelve. 

Vrag.     Wat  bevat  het  boek  Ester? 

Antw.  Dat  beschryft  ons  het  groot  gevaar  waar  in  Gods 
volk  gestaan  heeft  onder  Ahasueros  de  Koning  van  Persien, 
en  de  verlossing  die  God  voor  haar  op  een  wonderbaare 
wyze  heeft  te   weege  gebragt. 


Vrag.     Wat  volgt  op  de  Historische  boeken  ? 
Antw.     Allerkostelijkste    leerboeken,    beginnende  met 
Job  en  eindigende  met  het  Hooglied  Salomons. 


Vrag.     Wat  behelst  het  boek  Jobs  ? 

Antw.  Nuttige  leeringen  van  Gods  Magt  en  Moogent- 
heid,  en  's  Menschen  schuldige  eerbied  tegens  God,  mits- 
gaders een  onderwyzing  in  de  lydzaamheid  der  Heiligen. 

.*.  Vrag.  Is  dit  boek  niet  maar  een  Parabel  of  ver- 
cierde  gebeurtenisse  ? 

Antw.  Weg  met  zulk  een  taal !  't  is  een  ware  gebeur- 
tenisse waarom  ons  des  Heeren  woord,  en  de  Persoon, 
en  de  geschiedenisse  die  zijn  Persoon  betreft,  ter  lee- 
ringe  voordraagt.  Ziet  Ezech.  14  :  14.  Of  schoon  deeze 
drie  Mannen  Noach,  Daniël  en  Job  in  't  midden  des  zel- 
ven  waren :  zy  zouden  door  haare  geregtigheid  [alleen] 
haare  Ziele  bevryden.  Jac.  5:11.  Ziet  wy  houdenze 
welgelukzalig  die  verdraagen,  gij  hebt  de  verdraagzaam- 
heid Jobs  gehoort,  ende  gy  hebt  het  einde  des  Heeren 
gezien,  dat  de  Heere  zeer  barmhertig  is  ende  een  ontfermer. 

Vrag.     Wat  zijn  de  Psalmen  ? 


Van  de  Boeken  der  H.  Schriftuur.  183 

Antw.  Geestelyke  liederen,  heilige  gezangen  tot  verheer- 
lyking  van  God,  en  vertroosting  zijner  kerke  door  aanblaa- 
zinge  des  H.  Geestes  van  David,  ende  andere  Heilige  Man- 
nen opgestelt. 

Vrag.     Wat  zijn  de  Spreuken  Salomons? 

Antw.  Geestelyke  en  verheve  sententien,  vol  wysheid  en 
reeden,  betrekkelijk  tot  ieders  staat  en  gelegenheid,  om 
heilig  en  voorzigtig  voor  God  en  menschen  te  leeren  wandelen. 

Vrag.     Wat  behelst  de  Ecclesiastes  ofte  Prediker? 

Antw.  Nuttelyke  overdenkingen,  genomen  uit  het  beloop 
des  menschelyken  levens,  en  gemengd  met  spreuken  van 
gelyken  inhoud  als  de  eerste. 


Vrag.     Wat  is  't  Hoogelied? 

Antw.  Een  lied  der  liederen,  zo  ook  't  Latyn  na  der 
Hebreeuwschen  styl  Canticum  Canticorum  genaamt,  dat 
is  te  zeggen  een  Uitneemend  Lied,  en  het  swaarst  om 
uit  te  leggen  in  den  gantschen  Bijbel,  waarom  na  de 
oveiieevering  der  Jooden,  niemand  tot  het  leezen  der 
zelven,  voor  hy  dartig  Jaaren  oud  was,  toegelaaten  wierd. 


.-.  Vrag.  Wat  behelst  het  Hooglied  Salomons  na  het 
gemeen  gevoelen  ? 

Antw.  Dat  beschryft  ons  de  uitneemende,  geestelyke 
en  verborge  gemeenschap  van  de  Heere  Christus,  met 
zijn  Kerke,  onder  de  gelykenisse  van  't  huwelijk  van  Ko- 
ning Salomo  met  de  Egyptische  prinsesse  voorgestelt. 
Dit  is  immers  waar,  de  verborgentheid  van  't  huwelyk 
is  groot,  ziende  op  Christus  en  zijne  gemeente,  Eph.  5  :  32. 


Vrag.     Wat  volgt  op  deeze  Leerboeken? 

Antw.  De  Voorzeg  of  Prophetische  boeken,  welke 
zijn  17.  in  getal,  te  weeten  4.  groote  en  12  kleine 
Propheeten  met  de  Klaagliederen  van  Jeremias. 


Vrag.  Hoe  zoude  men,  om  kortelijk  een  klaar  begrip 
van  deeze  Propheeten  te  bekomen,  dezelve  gevoeglijk  onder- 
scheiden konnen  ?  • 

Antw.  Zodanig,  dat  men  dezelve  onderscheiden  in 
Propheeten. 


184 IV.     Artikel, 

1.  Welkers  tyd  wanneer  zy  geleeft  hebben  aangeteekent 
staat,  te  weten. 

o.  Die  voor  de  Babylonische  gevangenis  geleeft  en  ge- 
propheteert  hebben,  zijnde  zes  in  getal,  Jesaia,  Micha, 
Zephanja,  «Jona,  Hozeas,  Amos. 

En  wel 

aa.  In  't  Koningrijk  van  Jnda.  Jesaia,  en  nevens  hem 
Micha,  en  na  hem  Zephanja. 

bb.  In  't  Koningrijk  van  Israël.  Eerst  Jona,  daar  na 
Hosea  ende  Amos. 

b.~  Die  in  de  Babylonische  gevangenisse  geleeft  hebben, 

Als 

aa.  Jeremia,  tot  dat  deel  des  volks,  dat  de  Chaldeërs 
in  hun  land  gelaten  hadden,  en  tegen  zijn  raad  na  Egypten 
om  hulp  trok. 

bb.  Ezechiël  tot  dat  ander  deel  des  volks,  dat  't  buiten 
's  lands  vervoert  was. 

cc.  Daniël,  die  den  geheelen  tyd  der  ballingschap  aan 
't  hof  van  Babel  gepropheteert  heeft  van  de  komste  des 
Messias,  en  de  eeuwige  vernielinge  der  Stad  en  Tempel  van 
het  wederspannige  Iraël. 

c.  Die  na  de  Babylonische  gevangenisse  geleeft  en  ge- 
propheteert hebben, 

Als 

aa.  Haggai  en  Zacharia,  tot  aanmoediging  der  Joden 
in  de  herbouwing  van  Stad  en  Tempel. 

bb.     Maleachi,  na  de  herbouwing  des  Tempels. 

2.  Ten  tweeden,  welkers  tyd  niet  aangeteekent  staat,  als 
daar  is  Joel,  Obadja,  Nahum,  Habakuk. 

.-.  Vrag.  "Waar  toe  dient  zodanig  eene  onderscheiding? 
Antw.     Om  ons  te  leeren 

1.  Regt  begrip  te  hebben  van  de  bedreigingen  en 
beloften  welke  ons  by  deeze  Propheeten  voorkomen. 

2.  Nader  verklaringe  te  geeven  van  de  staat  en  ge- 
steltheid  des  Joodschen  volks,  die  in  de  boeken  der  Ko- 
ningen, of  der  Kronyken  korter  vervat  zijn. 


Vrag.     Wat     behelzen     de     Historische     boeken   des 


•- 


Nieuwen  Testaments  ? 
Antw.    1.    De   vier   Evangelisten,  verkondigen  ons  de 


Van  de  Boeken  der  H.  Schriftuur.  185 

geboorte,    leven,    dood    en    opstanding    van    den    lang- 
verwagten  Messias. 

2.  De  Handelingen,  behelzen  het  leven  en  daaden 
der  Apostelen  en  Apostolische  Mannen,  byzonder  hoe  zy 
de  kerke  Gods  geplant  hebben  onder  Jooden  en  Heidenen. 


.'.  Vrag.  Waar  in  verschillen  de  Evangelisten  van 
eikanderen  ? 

Antw.  Mattheus  word  van  Marcus  meest  gevolgd, 
zomtyds  met  dezelve  woorden ;  dog  bekort  in  't  eerste, 
en  zo  hier  en  daar  vermeerdert  met  zaaken  die  Mattheus 
niet  heeft.  Lucas  heeft  veele  dingen  met  die  twee  gemeen  ; 
maar  ook  veele  in  't  byzonder,  die  zy  beiden  niet  heb- 
ben. Johannes  schryft  zeer  weinig  van  't  geen  d'anderen 
geschreeven  hebben,  en  legt  zig  meer  toe  op  de  leeringen 
die  Jesus  gesprooken  heeft,  als  op  de  geschiedenissen. 


Vrag.     Wat  volgt  'er  op  de  Historische  boeken? 
Antw.     De    Leerboeken,   ofte  de  brieven  der  Aposte- 
len, zo  van  Paulus  als  van  de  Andere. 


Vrag.     Wat  behelst  de  brief  aan  de  Romeinen  ? 

Antw.  Het  lighaam  der  Christelyke  leere,  zonderling  in 
't  stuk  der  Regtveerdigmaakinge  des  zondaars,  voor  God  uit 
genade  om  Christus  wille. 

Vrag.     Wat  de  brieven  aan  de  Corintheeren  ? 

Antw.  Vermaningen  tot  verbeetering  van  zeeden,  tot 
regeling  van  den  Godsdienst,  en  wegneeming  der  verdeeltheid, 
welke  in  die  gemeinte  was  ontstaan. 

Vrag.     Wat  de  brief  tot  Galatiers? 

Antw.  Een  betoog  dat  de  mensch  zonder  de  werken  der 
Wet  alleen  om  Christus  wille  geregtvaardigt  word,  ingerigt 
tegen  zommige  valsche  broederen,  die  de  Geloovige  met 
het  jok  der  wet,  om  daar  uit  geregtvaardigt  te  worden, 
wilden  belasten. 

Vrag.  Wat  behelzen  die  tot  de  Philippensers  en  Col- 
lossensers? 

Antw.  Getrouwe  waarschouwingen  en  raadgeeviugen 
tegen  't  misverstand  en  misbruik,  daar  de  Valsche  Leeraars 
hen  toe  vervoerden. 


186 IV.     Artikel. 

Vrag.     Wat  die  aan  de  Thessalonicensers? 

Antw.  Verscheide  nuttige  lessen  tot  vertroosting  en  onder- 
rigting  in  't  geloof  ende  hope  van  Zaligheid. 

Vrag.     Wat  behelzen  de  brieven  aan  Timotheus  en  Titus? 

Antw.  Onderrigtingen,  vermaaningen  en  opwekkingen 
aan  deeze  twee  Voornaame  Leeraars,  d'een  tot  Ephezen, 
d'ander  in  het  eiland  Kandien,  om  als  zodanig  in  Gods 
huis  te  verkeeren. 

Vrag.     Wat  zegt  de  brief  aan  Filemon? 

Antw.  Een  kristelijk  verzoek,  om  Onesimus  de'szelfs  weg- 
geloopene dog  nu  bekeerden  diensknegt,  wederom  aan  te 
neemen. 

Vrag.     Wat  vervat  de  brief  aan  de  Hebreen? 

Antw.  Een  grondig  en  omstandig  berigt,  aangaande 
't  Oud  en  Nieuw  Verbond ;  betoonende  hoe  veel  den  dienst 
des  laatsten  het  eersten  overtreft,  en  hoe  d'eerste  zijn  be- 
trekking heeft  op  het  laatsten. 

Vrag.  Wat  behelzen  de  zeeven  andere  brieven  der  overige 
Apostelen  ? 

Antw.  Die  loopen  bykans  over  een  en  dezelve  schyven, 
en  bestaan  allermeest  in  vermaaningen,  bestraffingen  en 
onderrigtingen  tot  een  Godzalig  leeven. 

Vrag.  Wat  betreft  het  Prophetisch  boek  de  Openbaringe 
van  Johannes? 

Antw.  Verscheide  heerlyke  gezigten  of  voorzeggingen 
betreffende  de  Lotgevallen  der  kerke,  die  haast  geschieden 
moeten ;  wat  zaken  en  welke  tyden  vroeg  of  laat  daar  in 
beteekent  worden  is  tot  heden  toe  door  een  onnoemelijk 
getal  uitleggers  onderzogt,  waar  van  ons  de  ondervinding 
geleert  heeft,  en  de  tyd  verder  leeren  zal  van  wat  kragt  en 
gewigt  die  verklaaringen  zijn. 


.•.  Vrag.  Wat  leert  gy  uit  dezen  Artikel  tot  uwer 
betragting  ? 

Antw.     Dat  wy  schuldig  zijn 

1.  Gods  goedsheid  te  danken,  die  zo  veel  menschen, 
namentlijk  zijne  knegten,  de  Propheeten  en  Apostelen 
heeft  laten  arbeiden  om  ons  te  leeren,  te  onderwyzen,  te 
vermanen,  en  te  vertroosten  in  den  weg  der  geregtig- 
heid,  2  Tim.  3  :   16. 

2.  Dagelyk  en  op  gezette  cyden  van  de  H.  Schriftuur 
ons  gebruik  te  maaken,  om  langs  deezen  weg  op  te  was- 


Van  de  Boeken  der  H.  Schriftuur.  187 

schen,  in  de  genade  ende  kennisse  onzes  Heeren  Jesus 
Christus.  Men  vind  in  de  Historiën  tot  lof  van  Alphon- 
sus  Koning  van  Arragon  aangetekent,  dat  hy  den  Bybel 
met  de  kantteekeningen  van  Lyra  veertien  malen  had 
doorgeleezen,  en  van  den  Prins  Gregorius  Ragotski,  dat 
hy  zulks  zevenentwintig  malen  gedaan  hadde;  gelijk  ook 
die  van  Bereen  geroemt  worden,  dat  zy  edelder  waaren 
dan  die  van  Thessalonica,  als  die  het  woord  Gods  ont- 
fingen  met  alle  toegeneegentheid,  onderzoekende  dagelyks 
de  Schriften  of  deeze  dingen  alzo  waaren,  Handel.  17  :  11. 

.•.    Vrag.     Zegt    eens    op    wat    wyze  deeze  Goddelijke 
Schriften  met  de  meeste  vrugt  konnen  geleezen  worden  ? 
Antw.     Dat  men  leezende 

1.  Agt  geeve 

a.  Op  het  oogwit  des  Schryvers, 

b.  Op  de  zamenhang  van  woorden  en  Zaaken, 

c.  Op  de  kracht  der  Woorden  en  Spreekwyzen, 

d.  Op  de  overeenkomst  des  Geloofs,  namentlijk  of 
onze  gedagten  over  deeze  en  geene  plaatzen  overeenstem- 
men met  de  leerstukken  des  Geloofs, 

e.  Op  de  omstandigheeden  waar  in  iets  gezegd  en  sterk 
aangedrongen  word. 

f.  Dit  alles  zal  ons  omzigtig  maaken,  om  geen  Zin 
na  onzen  zin  in  den  Text  in  te  brengen ;  maar  eerbiedig 
en  naukeurig  doen  onderzoeken  na  de  meening  des  H. 
Geestes;  volgens  Matth.  24:  15.  Die  het  leeze  die  merke 
daar  op!  2  Tim.  2:7.  Merkt  het  geene  ik  zegge:  dog 
de  Heere  geeve  u  verstand  in  alle  dingen. 

2.  Dat  men  die  boeken  te  zamen  voege,  die  de  meeste 
betrekkinge  hebben  op  malkanderen ;  by  voorbeeld  de 
Psalmen  Davids,  met  de  boeken  Samuëls,  die  deszelfs 
lotgevallen  behelzen ;  de  Propheeten  met  de  boeken  der 
Koningen  ende  Chronyken,  die  ons  voordraagen  in  wat 
tyd  en  omstandigheid  de  Propheten  geleeft  en  geprophe- 
teert  hebben.  De  brieven  der  Apostelen  met  de  Hande- 
lingen der  Apostelen ;  waar  in  de  oprigting  der  Gemein- 
tens  aan  welke  zy  geschreeven  hebben,  gemeld  staat.  De 
Openbaringe  van  Johannes,  met  de  Prophetien  van  Jesaias, 
Ezechiël,  Daniël  en  Zacharia,  welkers  gezigten  en  raad- 
zelen  veeltyts  eenerlei  oogwit  hebben.  De  Brief  aan  de 
Hebreen  met  de  Wetboeken  Mozes,  waar  in  veele  Scha- 
duwetten    des    Ouden    Testaments    aangehaalt,  verklaart. 


188 IV.     Artikel, 

en  in  haar  geestelijke  beteekenis  overgebracht  worden. 
Dus  zal  men  bevinden  dat  de  Schrift  door  de  Schrift  moet 
uitgelegt  worde,  en  veele  dingen  anders  moeielyk  om 
te    verstaan,    ons  klaar  en  duidelijk  zijn  om  te  bevatten. 

3.  Dat  men  de  voornaamste  gevallen,  en  spreekwij- 
zen der  H.  Schrift,  die  ons  geloof  en  wandel  betreffen, 
zig  eigen  maken  en  in  't  geheugen  inprenten,  om 
daar  van  by  voorkoomende  geleegentheid  goed  gebruik 
te  konnen  maken,  Spreuk.  3  :  6  —  7.  Kent  den  Heere 
in  alle  uwe  weegen  :  ende  hy  zal  uwe  paden  regt  maaken, 
ende  zyt  niet  wys  in  uwe  oogen,  vreest  den  Heere,  ende 
wykt  van  het  kwade. 

.•.  Vrag.     Hebt  gy  iets  nader? 
Antw.     Ja. 

4.  't  Is  ook  zeer  goed,  dat  men  zig  gewenne  in  zijn 
eenzaamheid  elk  dag  een  Capittel  uit  de  Spreuken  Salo- 
mons  ende  Evangeliën  te  leezen. 

a.  Uit  de  Spreuken,  als  behelzende  verheeve  leerin- 
gen, om  in  ons  beroep  en  wandel  heilig  en  voorzigtig 
voor  God  en  menschen  te  leeven. 

b.  De  Evangeliën  om  daar  door  opgeleid  te  worden 
tot  gelovige  overdenking  wat  de  Heere  Christus  voor  ons 
gedaan  heeft,  en  waarin  wy  hem  moeten  gelijkvormig 
zijn,  2  Tim.  2  :  8.  Houd  in  gedagtenisse  dat  Jesus 
Christus  uit  den  dooden  is  opgewekt. 

5.  't  Is  ten  hoogsten  nodig,  dat  men  zig  het  einde 
Gods  in  zijn  woord  voorstelle,  namentlijk  om  daar  uit  te 
leeren  hoe  op  de  beste  wyze  God  te  verheerlyken,  ende 
onze  Naasten  te  stigten,  want  Zalig  zynze  die  zyne  ge- 
booden  doen,  op  dat  haar  magt  zy  aan  den  boom  des 
levens,  ende  zy  door  de  poorten  mogen  ingaan  in  de 
Stad,  Openb.  22  :   14. 

.-.  Vrag.  Wat  hebt  gy  tot  besluit  van  dit  alles  te 
zeggen  ? 

Antw.  Zeer  gepast  met  de  woorden  van  Petrus.  Zo 
deeze  dingen  by  u  zyn,  ende  in  u  overvloedig  zyn.  zy 
zullen  u  niet  leedig  en  onvrugtbaar  laaten  in  de  kennisse 
onzes  Heeren  Jesu  Christi;  maar  by  welke  deeze  dingen 
niet  zyn,  die  is  blind  van  verre  niet  ziende  hebbende 
vergeeten  de  Reiniging  zyner  voorige  zonden,  2  Petr. 
1   :  8,  9. 


V.  ARTIKEL,, 

Van  het  Goddelyk  gezag  der  H.  Schriftuur, 

Alle  dese  boecken  alleen  ontfanghen  wy  voor  heylighe 
ende  Canonijc,  om  ons  gheloove  na  de  selve  te  reguleren. 
daer  op  te  gronden,  ende  daer  mede  te  bevestighen. 
Ende  ghelooven  sonder  eenighe  twijffelinge  al  wat  in  de 
selve  begrepen  is:  ende  dat  niet  so  seere  om  datse  de 
Kercke  aen  neemt  ende  voor  sodanighe  houdt;  maer  in 
sonderheydt  om  dat  ons  de  H.  Geest  getuigenisse  geeft 
in  onse  herten,  datse  van  God  zijn,  dewijl-se  ooc  het 
bewijs  van  dien  by  haer-selven  hebben :  gemerekt  de  blinde 
selve  tasten  connen,  dat  de  dinghen  die  daar  in  voorseydt 
zijn,  gheschieden. 


VRAGE. 


Wat  is  de  hoofdsomme  der  zaakeii  in  deezen  Artikel 
vervat? 

Antw.  Een  vertoog  van  het  Goddelyk  gezag  der  Regel- 
matige boeken  des  Ouden  en  Nieuwen  Testaments. 


.".  Vrag.     Op  wat  wyze  geschied  dit? 

Antw.  Op  deeze  wyze. 

1,  Eerst  vinden  wy  een  aanpryzing  van  de  Schriften 
des  Ouden  en  Nieuwen  Testaments, 

A.  Als  kanonyk  of  Regelmatig,  alle  deeze  boeken  al- 
leen ontfangen  wy  voor  heilig  ende  Kanonyk,  om  ons 
geloof  na  de  zelve  te  reguleren,  daar  op  te  gronden,  daar 
mede  te  bevestigen. 


HK) V.     Artikel, 

B.  Als  onfeilbaar  en  Goddelijk,  ende  gelooven  zonder 
eenige  twyfel  al  wat  in  dezelve  begrepen  is. 

2.  Ten  tweeden :  de  bewyzen  bevestigende  het  God- 
delyk  gezag  der  H.  Schriftuur. 

A.  Ten  deele  met  het  getuigenis  der  kerk,  en  dat  niet 
zo  zeer,  om  datze  de  kerk  aanneemt  en  daar  voor  houdt. 

B.  Voornamen  tlyk 

a.  Uit  het  getuigenis  des  H.  Geests  in  ons,  insonder- 
heid  om  dat  ons  de  Heilige  Geest  getuigenis  geeft,  in 
onze  herten  datze  van  God  zyn. 

b.  Uit  de  zigbaare  kenmerken  van  Goddelijkheid,  dewyl 
ze  ook  een  bewys  van  dien  by  haar  zelven  hebben,  ge- 
merkt de  blinden  zelven  tasten  konnen,  dat  de  dingen, 
die  daar  in  voorzeid  zyn,  geschieden. 


Vrag.  Hoe  noemt  gy  de  Schriften  des  Ouden  en 
Nieuwen  Testaments  ? 

Antw.  Agtervolgens  onze  belydenis  KANONYKE  OF 
REGELMATIGE  BOEKEN,  die  den  regel  van  geloof  en 
wandel  in  zig  behelzen  ;  anders  genaamt  de  twee  getuigen 
Gods,  die  getuigenis  geeven  van  de  Zaligmaakende  waar- 
heid, Openb.  11  :  4.  De  twee  Olyfboomen,  die  de  olie  des 
Heilgen  Geestes  op  de  Kerk  doen  nederdruipen,  Zach. 
4  :  11.  De  twee  kandelaaren,  die  het  licht  van  waare 
kennisse  door  den  Geest  onder  Gods  volk  brengen, 
Openb.  11  :  4.  De  beveelen  des  Heeren,  die  regt  zijn 
ende  het  hart  verblyden,  Psalm  19  :  9. 

Vrag.  Zijn  deeze  Schriften  des  Ouden  en  Nieuwen  Tes- 
taments in  der  daad  Regelmatige  en  Goddelyke  Schriften? 

Antw.  Ja,  als  zodanig  zijn  dezelve  van  de  Kerk  ten 
allen  tyde  aangenoomen,  en  behelzen  in  zig  al  wat  tot 
een  rigtsnoer  in  de  loopbane  der  Godzaligheid  verstrek- 
ken kan.  Want  zo  veele  als  'er  na  deezen  regel  zullen 
wandelen,  over  dezelve  zal  zyn  vreede  en  barmhartig- 
heid, ende  over  het  Israël  Gods,  Gal.  6  :  16. 


Vrag.     Hoe?    zegt    gy  een  rigtsnoer  in  de  loopbane  der 
Godzaligheid  ? 


Van  het  (roddel,  gezag  der  H.  Schriftuur.  191 

Antw.  Ja  ;  want  (Kanoon)  zegt  niet  alleen  een  meetsnoer 
een  rigtsnoer  daar  de  bouwkundige  de  muuren,  balken  en  het 
gantsche  gebouw  na  rigten  en  meeten  ;  maar  ook  gebruiken 
de  Grieken  dit  woord  voor  dat  afgepaalde  perk  in  de  loop- 
banen, langs  welke  loopen  moesten  die  den  prys  begeerden, 
2  Kor  10  :  13.  Philippens.  3  :  16.  't  Leeven  der  Godza- 
ligen is  een  loopbane,  het  woord  Gods,  agtervolgens  onze 
belydenis,  de  Regel  en  het  Rigtsnoer. 

1.  Om  ons  geloof  na  te  reguleren,  Joh.  20  :  31.  Deze 
zyn  geschreeven  op  dat  gy  gelooft  dat  Jesus  is  de  Christus 
de  Zoone  Gods :  ende  op  dat  gy  geloovende  het  leeven  hebt 
in  zynen  Naame. 

2.  Daar  op  te  gronden,  als  op  een  vast  en  onbeweeglyk 
fondament,  Eph.  2  :  20.  Gebouwt  op  het  fondament  der 
Apostelen  en  Propheeten,  waarvan  Jesus  Christus  is  den 
uitersten  Hoeksteen. 

3.  Daar  mede  te  bevestigen  tegens  allerlei  dwalingen 
want  alle  de  Schrift  is  van  Godt  ingegeven,  ende  is  nuttig, 
tot  leerlinge,  tot  wederlegginge,  tot  verbeteringe,  tot  onder  • 
wijzinge  die  in  de  regtveerdigheid  is,  2  Tim.  3:16. 


Vrag.  Wat  hebt  gij  meer  omtrent  deeze  Schriften  des 
Ouden  en  Nieuwen  Testaments  te  gelooven  en  te  belyden  ? 

Antw.  Dat  dezelve  onfeilbaar  en  Goddelyk  zijn  in 
teegenstelling  van  alle  menschelijke  schriften,  agtervol- 
gens deezen  Artikel,  ende  gelooven  zonder  eenige  twyffe- 
linge  al  wat  in  dezelve  begreepen  is.  Juist  gelijk  Paulus 
zegt,  Rom.  3  :  3,  4.  Want  wat  is  't?  al  zyn  zommige 
ongeloovig  geweest,  zal  haare  ongeloovigheid  het  geloove 
Gods  te  niete  doen  ?  Dat  zy  verre :  Doch  Godt  zy  waar- 
agtig,  maar  alle  menschen  leugenagtig. 


.-.  Vrag.     Tot    hoe    verre    strekt    deeze   onfeilbaarheid 
van  Gods  woord  zig  uit? 

Antw.     Tot  alles  wat  in  dezelve  begreepen  is, 

1.     't  Zy  natuurlyke  dingen:  want  de  H.  Schrift  leert 

in  natuurlyke  niet  minder  de  waarheid  dan  in  geestelyke 

zaaken,    zonder    zig  te  schikken  na  den  uiterlijken  schyn 

of   dwaalende    meining   des  volks,  Psalm   12  :  7.  De  re- 


192 V.     Artikel, 

denen   des  Heeren  zyn  reine  redenen,  Zilver  geloutert  in 
eenen  aarden  smeltkroes,  gezuivert  zevenmaal. 

2.  't  Zy  schynstrydige  dingen,  want  hoewel  ons  veele 
dingen  in  de  Schriftuur  voorkomen,  die  met  malkanderen 
schynen  te  stryden ;  egter  is  'er  geen  de  minste  waare 
strydigheid  in  de  gantsche  H.  Schrift.  Dunkt  ons  zom- 
tyds  dingen  te  ontmoeten,  zwaar  om  te  verstaan,  of  eenige 
strydigheid  met  den  anderen  te  behelzen,  men  erkenne 
als  dan  zijn  diepe  onweetendheid  in  de  Goddelyke  Schrif- 
ten, en  arbeide  om  door  hulpe  van  den  Geest  tot  regt 
verstand  van  zijn  woord  te  komen:  Want  de  Wet  des 
Heeren  is  volmaakt,  Psalm  19  :  8.  Ende  de  Geest  is  het, 
die  getuigd  dat  de  Geest  waarheid  is,   1   Joh.  5:6. 

3.  't  Zy  geestelyke  dingen,  hooge  verborgentheeden 
des  geloofs,  die  wy  in  eenvoudigheid  des  herten,  als  on- 
feilbaar en  Goddelijk  aanneemen,  met  beteugeling  van  de 
opgeblazentheid  van  het  verstand  des  vleesches,  Psalm 
131  :  1,  2.  o  Heere  myn  herte  is  niet  verheeven :  nog 
myne  oogen  zyn  niet  hooge:  ook  en  hebbe  ik  niet  ge- 
wandelt  in  [dingen]  my  te  groot  ende  te  wonderlyk.  Zoo 
ik  myne  Ziele  niet  en  hebbe  gezet  ende  stille  gehouden, 
gelyk  een  gespeent  kind  by  zyne  moeder !  myne  Ziele  is 
als  een  gespeent  kind  in  my. 


Vrag.  Is  't  dan  genoeg  te  geloven  dat  de  boeken 
des  Ouden  en  Nieuwen  Testaments  regelmatig  en  God- 
delyk  zijn? 

Antw.  Neen :  wy  moeten  in  ons  gemoed  van  der  zel- 
ver  Goddelykheid  ten  vollen  verzeekert  zijn,  1  Tess.  1  :  5. 
Want  ons  Evangelium  is  onder  u  niet  alleen  in  woorden 
geweest,  maar  ook  in  kragt,  ende  in  den  Heiligen  Geest, 
ende  in  vele  verzekertheid :  gelyk  gy  weet  hoedanig  wy 
onder  u  geweest  zyn  om  uwent  wille. 

Vrag.  Hoe  worden  wy  verzekert  van  de  Goddelykheid 
der  H.  Schriftuur? 

Antw.     Agtervolgens  onze  Belydenis, 

1.     Ten  deele  door  het  getuigenis  der  Kerk, 

!2.     Voornamentlyk 

a.     Uit  het  getuigenis  van  Gods  Geest  in  ons. 


Van  het  Goddel.  gezag  der  H.  Schriftuur.  193 

b.  Uit  de  kenmerken  van  Goddelykheid,  die  in  de 
H.  Schriftuur  te  vinden  zijn. 

Vrag.  Hoe  steunt  dan  het  gezag  der  H.  Schriftuur 
op  het  zwak  getuigenis  der  Kerke  ? 

Antw.  Gantschelijk  niet,  dit  leeren  de  woorden  onzer 
belijdenis  geheel  anders,  wy  gelooven  zonder  eenige 
twyffelinge  al  wat  in  dezelve  begrepen  is,  en  dat  niet  zo 
ZEERE,  om  datze  de  Kerk  aanneemt  ende  daar  voor  houdt. 


Vrag.    Bewyst    eens  dat  het  geloof  van  de  Goddelykheid 
der  H.  Schriftuur  niet  afhangt  van  het  getuigenis  der  Kerk? 
Antw.     Dit  blijkt 

1 .  Het  getuigenis  der  Kerk  is  menschelyk  en  kan  dwaa- 
len,  zulks  dat  die  niet  gevoeglijk  een  Godlyk  geloof  kan 
stigten,  of  door  zig  zelven  bevestigen.  Want  God  is  waar- 
agtig;  maar  alle  menschen  leugenagtig,  Rom.  3  :  4. 

2.  De  Kerk  is  gebouwd  op  de  Heilige  Schriftuur,  en  niet 
de  Schrift  op  de  Kerk,  't  geen  Paulus  toont.,  Ephes.  2  :  20. 
Gebouwt  op  het  fondament  der  Apostelen  en  de  Propheeten, 
waar  van  Jesus  Christus  is  den  uitersten  Hoeksteen. 

3.  Veele  dingen  zijn  de  Joodsche  Kerk  toebetrouwd,  die 
niet  wel  bewaart  zijn  geweest;  het  eigenhandig  Wetboek 
des  Heeren  is  voor  een  langen  tyd  zoeks  geweest,  volgens 
2  Chron.  34  :  14,  15.  Wat  zoude  dan  het  getuigenis  van 
menschen  ?  waarom  de  Heere  Christus  uitdrukkelijk  zegt, 
ik   neeme    geen    getuigenis    van    een  mensche,  Joh.  5  :  34. 

.•.  Vrag.    Hebt  gy  nog  eenig  nader  bewys  ? 

Antw.  Ja.  Dat  leeren  ook  de  byzondere  naamen  van 
Gods  woord,  welke  meermaals  genaamd  word 

4.  Een  Wet,  Psalm  19  :  8.  De  Wet  des  Heeren  is 
volmaakt.  Nu  weeten  wy  dat  het  in  een  welgestelde 
Politie  zo  geleegen  is,  dat  geen  Wet  haar  auctoriteit 
ontfangt  van  de  onderdanen,  aan  welke  zy  gegeeven 
wordt,  of  den  geenen  die  ze  bekent  maaken  door  afleezen 
en  aanplakken,  maar  alleen  van  den  Koning  of  Gezag- 
hebber die  dezelve  gegeeven  heeft;  hoeveel  te  meer  dan 
de  Schriftuur  waar  toe  wy  geduurig  gezonden  worden, 
Jes.  8  :  20.  Tot  de  Wet,  ende  tot  het  getuigenisse : 
zo  zy  niet  en  spreeken  na  dezen  woorde,  het  zal  zyn  dat 
zy  genen  Daageraat  en  zullen  hebben. 

18 


194  V.     Artikel. 

5.  Een  Testament  van  onzen  Hemelschen  Vader. 
Gelijk  nu  geen  Testament  haar  gezag  of  kragt  ontfangt 
van  den  Notaris  die  het  opmaakt,  maar  alleen  van  de 
wille  des  Testamentmakers,  zo  ontfangt  de  H.  Schriftuur 
al  haar  gezag  alleen  van  God,  aan  wien  het  oorspronke- 
lijk is,  daarom  Jes.  1  :  2.  Hoort  gy  Hemelen,  en  neemt 
ter  ooren  gy  Aarde ;  want  de  Heere  SPREEKT  ? 


Vrag.  Wat  voor  een  magt  heeft  de  Kerk  dan  om- 
trent de  H.  Schriftuur? 

Antw.  Alleen  een  bedienende  magt,  waar  door  zy 
getuigenis  geeft,  dat  de  H.  Schriftuur  van  God,  en  den 
Rigtsnoer  van  ons  Geloof  en  wandel  is,  daarom  genaamt 
1  Tim.  3  :   15.  Een  Pilaar  en  Vastigheid  der  waarheid. 


Vrag.  Wat  behelst  de  bedienende  magt  der  Kerke  al  meer  ? 
Antw.     Dat  de  Kerk 

1.  Ons  de  II.  Schriftuur  aanwyst  byna  als  Johannes  de 
Dooper  den  Heere  Jesus  aan  de  Jooden  toonde  zeggende  : 
Ziet  het  Lam  Gods  !  Joh.   1    :  29. 

2.  Datze  dezelve  als  aan  haar  toevertrouwt,  bewaart 
datze  egt  en  onvervalscht  blyve,  Rom.  3  :  2. 

3.  Zorge  draagt  datze  aan  de  Gemeinte  verklaart  en  uitgelegd 
worde,  Mal.  2:7.  De  lippen  der  Priesteren  zullen  de  weten- 
schap bewaaren,  eftde  men  zal  uit  zynen  mond  de  Wet  zoeken. 

4.  Mitsgaders  dat  derzelver  Leer  tegen  den  inspraak 
der  Ongeloovigen,  verdeedigt  en  beschermt  wordt,  2  Tim. 
4  :  2.  Predikt  het  woord:  houd  aan  tydelyk  enontydelyk: 
weederlegt,  bestraft,  vermaant  in  alle  langmoedigheid  en  leer. 

Vrag.     Wat  besluit  gij   uit  dit  alles  ? 

Antw.  Dat  wy  de  Goddelykheid  der  H.  Schriftuur  ge- 
looven  en  belyden  door  tusschenkomende  dienst  der  Kerke, 
gelykerwijs  veele  der  Samaritanen  geloofden  in  Jesus,  om 
het  woord  der  Vrouwe  die  getuigde,  hy  heeft  my  gezegd 
alles  wat  ik  gedaan  hebbe,  Joh.  4  :   39. 

Vrag.     Wat  al  meer  ? 

Antw.  Dat  dit  getuigenis  niet  genoegzaam  is ;  maar 
bevestigt  moet  worden  door  het  getuigenis  des  H.  Geestes 
in  onze  herten,  agtervolgens  onze  Belydenis,  inzonderheid 
om  dat  de  Heiige  Geest  getuigenisse  geeft  in  onze  herten, 
datze  van  God  zyn. 


Van  het  Goddel.  gezag  der  H.  Schriftuur.  195 

Vrag.     Geeft  de  Heilige  Geest  getuigenis  in  onze  herten 
van  de  Goddelykheid  van  zijn  woord  ? 
Antw.     Ja,   dit  blykt. 

1.  De  H.  Schrift  spreekt  van  zulk  een  getuigenis,  1  Cor. 
2  :  2.  Dog  wy  en  hebben  niet  ontfangen  den  Geest  der  Waereld, 
maar  den  Geest  die  uit  God  is :  op  dat  wy  zouden  weeten 
de  dingen  die  ons  van  Godt  geschonken  zyn.  2  Cor.  4  :  6. 
"Want  God  die  gezegd  heeft,  dat  het  ligt  uit  de  duisternisse 
zoude  schynen,  is  de  gene  die  in  onze  herten  gescheenen 
heeft,  om  te  geeven  verligtinge  der  kennisse  der  heerlykheid 
Gods  in  't  aangezigte  Jezu   Christi. 

2.  De  Heiligen  hebben  menigmaal  om  deze  verligting, 
en  bewerkinge  van  den  H.  Geest  gebeeden,  Psalm  43  :  3. 
Zend  uw  Licht  ende  uwe  Waarheid, •  dat  die  my  leiden: 
datze  my  brengen  tot  den  berg  uwer  heiligheid,  en  tot  uwe 
wooningen.  Psalm  119  :  18.  Ontdekt  myne  oogen,  op  dat 
ik  aanschouwe  de  wonderen  uwer  Wet. 

3.  Gods  kinderen  hebben  de  belofte,  Joh.  16  :  13. 
Maar  wanneer  die  gekomen  zyn,  namelyk  de  Geest  der 
waarheid,  hy  zal  u  in  alle  waarheid  leiden.  Joh.  6  :  45. 
Daar  is  geschreeven  in  de  Propheeten,  ende  zy  zullen  allen 
van  God  geleert  zyn. 

4.  De  Apostelen  beroepen  zig  in  hunne  Preediking  op  dit 
getuigenis,  1  Thess.  1  :  5.  Want  ons  Evangelium  en  is  onder 
u  niet  alleen  in  woorden  geweest,  maar  ook  in  kragt  ende  in 
den  Heiligen  Geest,  ende  in  veele  verzekertheid :  gelyk  gy 
weet    hoedanige    wy  onder  u  geweest  zyn  om  uwent  wille. 


.•.  Vrag.  Is  dit  getuigenis  van  den  Heiligen  Geest  in 
onze  herten  noodig,  om  de  Goddelykheid  der  H.  Schrift- 
uur te  gelooven  en  te  belijden  ? 

Antw.     Ja  gewis. 

1.  Dewijl  ons  verstand  door  de  zonde  verduistert  is, 
en  onbekwaam  de  heerlijkheid  Gods  in  zijn  woord  te 
aanschouwen.  Hoe  groot  en  glansrijk  het  heerlijk  Zonne- 
ligt  zy,  zoo  kan  een  blind  mensch  het  zelve  evenwel  niet 
zien  ;  al  zo  min  een  blind  zondaar  de  glants  en  schoon- 
heid van  het  Goddelijk  woord  buiten  de  verligtinge  des 
H.  Geestes,  1  Cor.  2  :  14.  Maar  de  natuurlyke  mensche  be- 
grypt  niet  de  dingen  die  des  Geestes  Gods  zyn:  want  zy  zyn 
hem  dwaasheid,  ende  hy  en  kanze  niet  verstaan  om  datze 
Geestelyk  onderscheiden  worden. 


19(5  V.     Artikel, 

2.  Indien  'er  zo  veele  waren  ten  tyde  van  Christus 
omwandelinge  op  Aarde,  toen  de  straalen  van  de  Zonne 
der  Geregtigheid  zig  van  alle  kanten  verspreiden,  die  hein  als 
een  Verleider  verwierpen,  met  zijn  Wonderwerken  den 
spot  dreeven,  en  haare  duisternissen  stelden  boven  zijn 
ligt;  hoe  zou  het  mogelijk  zijn,  dat  mensclien  van  de 
AVaereld  zonder  genade  des  H.  Geestes  de  boeken  der  Schrift 
voor  Goddelijk  aanneemen,  in  welke  zoo  veel  dingen 
tegens  hunne  vooroordeelen  en  hartstogten  aanloopende 
zijn,  en  daar  door  al  haar  daaden  veroordeelt  worden, 
ten  zy  dat  hun  gegeeven  worde  den  Geest  der  Wysheid  en 
der  Openbaaringe  in  zyne  kennisse,  namen tlyk  verligte 
oogen  des  verstands,  Eph.    1    :    17,   18. 

3.  Wat  reeden  zal  men  geeven,  waarom  zo  veele,  aan 
wien  men  alle  de  bewyzen  van  Goddelykheid  vertoont  on- 
geloovig  blyven,  hoewel  zy  anderzints  veel  Geest  en 
doordringentheid  in  Wetenschappen  hebben  ;  terwyl  andere 
die  geen  meer  Geest  en  doorzigt  hebben,  daar  van  zo 
overtuigt  zyn,  dat  zy  liever  duizend  dooden  zouden  willen 
sterven,    als    de    leer    in  deze  boeken  vervat,  verzaaken. 

.•.  Vrag.  Wat  hebt  gy  omtrent  dit  getuigenis  van  den 
H.  Geest  op  te  merken  ? 

Antw.  Dat  de  Geest  niet  werkt  met  ons  stemmen  te 
doen  hooren  die  zeggen,  deeze  boeken  zyn  Goddelijk  : 
want  daar  is  geen  Christen  die  roemen  kan,  zodanige 
stemmen  gehoort  te  hebben,  en  als  iemand  die  al  hoorde,, 
hy  zoude  reden  hebben  om  te  twyfelen,  of  deeze  stemme 
van  God  of  van  den  Satan,  die  zig  als  een  Engel  des  ligts 
veranderen  kan,  of  van  eenige  andere  oorzaak  voortkwamen. 

,\  Vrag.  Maar  leest  men  niet  meenigmaal  van  toe- 
spraaken  Gods  tot  zijn  volk,  in  den  Bybel  ? 

Antw.  Ja.  Bekent  is  boven  veele  andere  plaatsen, 
Psalm  85  :  9.  Ik  zal  hooren  wat  Godt  de  Heere  spreeken 
zal,  want  hy  zal  tot  zyn  volk,  ende  tot  zijne  gunstge- 
noten  van  vrede  spreken :  maar  datze  niet  weder  tot 
dwaasheid  en  keeren.  Psalm  35  :  3.  Zegt  tot  myne  Ziele 
ik  ben  uw  heil?  Edog  deeze  en  dergelijke  spreekwyzen  zien 
niet  op  Goddelijke  aanspraaken  met  een  hoorbare  stemme; 
maar  op  Gods  genadewerking  door  Woord  en  Geest, 
de  welke  zoo  klaar  en  kragtig  het  gemoed  van  Gods  volk 
overreeden,  datze  de  beloften  Gods  met  zo  veel  zekerheid 
aannemen,  als  ofze  haar  met  een   Hoorbaare  stemme  van 


Van  het  Goddel.  gezag  der  H.  Schriftuur.  197 

den  Hemel  toegeroepen  waren  na  de  belofte,  Hos.  2:13. 
Daarom  ziet  ik  zalze  lokken,  ende  zalze  voeren  in  de 
Woestyne :  ende  ik  zal  na  haar  herte  spreeken. 

.-.  Vrag.  Op  wat  wyze  dan  geeft  ons  de  H.  Geest 
getuigenis  in  onze  herten,  dat  de  H.  Schriftuur  van  God 
en  Goddelyk  is? 

Antvv.     Op  deeze  wyze. 

1.  Hy  verligt  ons  verduistert  verstand,  en  doet  ons 
zien  de  straalen  van  Goddelijkheid  in  dat  woord  gelegt, 
1  Cor.  2:9,  10.  Maar,  gelyk  geschreeven  is,  het  gene 
de  ooge  niet  en  heeft  gezien,  ende  de  ooren  niet  en  heeft 
gehoort,  ende  in  't  herte  des  menschen  niet  en  is  op- 
geklommen, het  gene  Godt  bereidt  heeft,  dien  die  hem 
lief  hebben ;  doch  Godt  heeft  [het]  ons  geopenbaart  door 
zynen  Geest,  want  de  Geest  onderzoekt  alle  dingen,  ook 
de  diepten  Godts. 

2.  Hy  buigt  onze  wil  kragtdadig  over,  om  de  waarheid 
des  Goddelyken  woords  te  gelooven  en  te  belyden,  Jerem. 
20  :  7.  Heere,  gy  hebt  my  overreedt,  ende  ik  ben  overreedt 
geworden,  gy  zyt  my  te  sterk  geweest,  ende  hebt  overmogt. 

3.  Hy  doet  ons  bevindelyk  kennen  de  waarheeden  in 
de  H.  Schriftuur,  zo  dat  de  Ziel  dit  woord  met  graagte 
aanneemt,  als  van  den  Hemel  gezonden  om  ons  te  be- 
moedigen zeggende,  Heere  by  deeze  dingen  leeft  men, 
ende  in  allen  deezen  is  het  leeven  mijnes  Geestes,  Jes. 
38  :  16.  Hoe  lief  hebbe  ik  uwe  Wet?  zy  is  myne  be- 
tragtinge  den  gantschen  dag,  Psalm   119  :  97. 

4.  Hy  werkt  in  ons  eene  eerbiedige  verslagendheid 
des  gemoeds,  om  te  hooren  en  te  betragten  wat  God  in 
zijn  woord  spreekt,  want  het  woord  Gods  is  levendig 
ende  kragtig  ende  scherpsnydender  dan  eenig  twee-snydende 
sweerd,  ende  gaat  door  tot  de  verdeelinge  der  Ziele  ende 
des  Geestes,  ende  der  samenvoegzelen,  ende  des  mergs, 
ende  is  een  oordeeler  der  gedagten  ende  der  overlegginge 
des  herten,  Hebr.  4  :  12.  Is  myn  woord  niet  alzo,  als 
een  vuur  spreekt  de  Heere  ?  ende  als  een  hamer  die  een 
steenrotze  te  morzel  slaat?  Jerem.  23  :  29. 

5.  Hy  bevestigt  ons  gemoed  van  de  gewisse  beloften 
Gods  in  zijn  woord,  met  een  onuitspreekelijk  ligt  en 
klaarheid,  dat  wy  zonder  twyfelinge  konnen  zeggen,  want 
zo  veele  beloften  Gods  als  'er  zyn,  die  zyn  in  hem  ja, 
ende   zyn  in  hem  Amen,  Gode  tot  heerlykheid  door  ons. 


198  V.     Artikel, 

Maar  die  ons  met  u  bevestigt  in  Christo,  ende  die  ons 
gezalfd  heeft,  is  Godt.  Die  ons  ook  heeft  verzegelt,  ende 
het  onderpandt  des  Geestes  in  onze  herten  gegeven, 
2  Cor.   1    :  20—22.  vergeleken  met  Eph.   1   :   13,   14. 

Vrag.  Word  dit  getuigenis  des  H.  Geestes  dan  in  alle 
menschen  gevonden,  die  de  Goddelijkheid  van  de  H.  Schrif- 
tuur erkennen  en  belijden  ? 

Antw.  Gantschelijk  niet.  Natuurlyke  menschen  konnen 
een  klaare  bevattinge  hebben  van  de  Goddelykheid  der  BL 
Schrift  door  de  Reden;  maar  het  getuigenis  van  den  Heili- 
gen Geest  is  een  byzonder  voorregt  der  Geloovigen,  die 
door  den  zelven  Geest  verligt  en  wedergebooren  zyn :  want 
niemand  kan  zeggen  Jesum  den  Heere  te  zyn,  dan  door 
den  Heilige  Geest  1  Cor.  12  :  8.  En  die  den  Geest  Christi 
niet  heeft,  komt  hem  niet  toe,  Rom.  8  :  9i 

.".  Vrag.  Waar  in  is  deeze  bevatting  door  de  Reden 
onderscheiden  van  de  inwendige  verligting  door  den  Hei- 
ligen Geest  ? 

Antw.     In  deezer  voegen. 

1.  De  Reden  bevat  alleen  de  letter  der  waarheid,  en 
dringt  niet  door  tot  het  eigen  en  inwendig  weezen  der 
zaaken,  maar  de  Geest  verligt  een  Geloovige,  dat  hy  de 
waarheid  der  letter  kent,  en  in  haar  eigen  en  inwendig 
weezen  beschouwt:  volgens  Paulus  afteekening,  1  Cor. 
2  :  14,  15.  Maar  de  natuurlyke  mensche  begrypt  niet 
de  dingen  die  des  Geestes  Gods  zyn,  want  zy  zyn  hem 
dwaasheid,  ende  hy  kanze  niet  verstaan,  om  datze  Gee- 
stelyk  onderscheiden  worden.  Doch  de  Geestelyke  mensche 
onderscheid  wel  alle  dinge,  maar  hy  zelve  word  van  nie- 
mand onderscheiden. 

2.  De  bevatting  door  de  Reden  heeft  haar  zitplaats  in 
't  verstand  zonder  gepaart  te  gaan  met  de  werkzaamheden 
van  de  wil,  gelijk  Paulus  zegt  van  zommige  Jooden,  datze  God 
onteerende  door  de  overtreedinge  der  Wet,  egter  een  gedaante 
der  kennisse  en  der  waarheid  in  de  Wet  hadden  Rom.  2  :  20, 
23.  Maar  de  verligting  van  den  Heiligen  Geest  brengt 
kennis  in  't  verstand  en  yver  in  de  geneegentheden,  om 
te  willen  en  te  werken  ter  verkryging  der  dingen  in  het 
woord  der  genade  voorgesteld:  Psalm  38:  10.  Heere  voor 
u  is  alle  myne  begeerte:  ende  myn  zugten  is  voor  u  niet 


Van  het  Goddel,  gezag  der  H.  Schriftuur.  199 

verborgen.  Psalm  42  :  2,  3.  Gelyk  een  Hert  schreeuwt  na 
de  waterstroomen,  alzo  schreeuwt  myne  Ziele  tot  u  ó  God, 
myne  Ziele  dorst  na  Godt,  na  den  Levendigen  Godt, 
wanneer  zal  ik  ingaan  ende  voor  Gods  aangezigte  ver- 
schynen? 

3.  De  reden  is  alleen  bespiegelende,  en  houd  zig  voldaan 
met  de  bewyzen  van  Goddelykheid  te  beredeneeren  en  te 
verdedigen ;  maar  de  verligting  des  Heiligen  Geests  dringt 
diep  in  het  hert,  en  leert  ons  by  bevinding  kennen  de 
verborgen  theeden  van  Gods  Koningryk,  zo  dat  het  hart 
een  schatkamer  werd  van  de  Zaligmakende  Genade,  en 
de  mond  een  leevendige  sprinkader,  om  de  goedertierent- 
heeden  des  Heeren  te  vermelden,  Jerem.  15  :  16.  Als 
uwe  woorden  gevonden  zyn  zoo  heb  ikze  opgegeeten,  ende 
u  woort  is  my  geweest  tot  vreugde  ende  tot  blydschap 
mynes  herten:  want  ik  ben  na  uwen  name  genoemt  ó 
Heere  Godt  der  Heirscharen.  Psalm  119  :  129,  130. 
Uwe  getuigenissen  zyn  wonderbaar,  daarom  bewaartze'myne 
Ziele.  De  opening  uwer  woorden  geeft  ligt,  de  slegte 
verstandig  makende. 

4.  't  Begrip  der  reden  is  doorgaans  trots  en  opgeblazen, 
zig  verheffende  op  de  kennis  van  het  Goddelyk  woord, 
zonder  verbreeking  des  herten  door  het  woord,  volgens 
Rom.  2  :  17.  Ziet  gy  word  een  Jode  genaamt,  ende  rust 
op  de  Wet,  ende  roemt  op  God;  maar  de  Geest  verligting 
geevende  in  zijn  woord,  maakt  de  Ziel  klein  en  ootmoedig 
voor  God  en  menschen,  om  datze  haar  van  naby  doet 
zien  Gods  verbazende  Hoogheid  en  haare  geringheid  en 
zondigheid,  Job  42  :  5,  6.  Met  het  gehoor  der  oore  hebbe 
ik  u  gehoort:  maar  nu  ziet  u  myne  ooge.  Daarom  ver- 
foeye  ik  my.,  ende  ik  hebbe  berouw  in  stof  ende  assche. 
Psalm  131  :  1.  ó  Heere,  my  herte  is  niet  verheven,  noch 
myne  oogen  zyn  niet  hooge,  ook  hebbe  ik  niet  gewandelt 
in  dingen  my  te  groot  en  to  wonderlyk. 

Vrag.  Wat  hebt  gy  betreffende  het  getuigenis,  dat  den 
Heiligen  Geest  in  onze  herten  geeft,  verder  op  te  merken? 

Antw.  1.  Dat  dit  getuigenis  in  alle  begenadigde  niet 
eeven  leevendig  en  sterk  is,  hoewel  het  zelve  in  allen 
genoegzaam  is,  om  de  waarheid  van  Gods  woord  te  belijden, 
volgens  1  Cor.  12  :  6,  7.  En  daar  is  verscheidentheid  der 
werkingen,  dog  het  is  dezelve  God  die  alle  in  allen  werkt . 


200 V.     Artikel, 

raaar  een  iegelyk  word  de  openbaringe  des  Geestes  gegeven 
tot  liet  geene  dat  oorbaar  is. 

2.  Dat  dit  getuigenis  in  de  zelve  Geestelyke  mensch  op 
d'eene  tijd  leevendiger  en  krachtiger  is  als  op  eene  andere 
tijd ;  zo  dat  hy  nu  in  Goddelijke  zaaken  gemakkelyk  en  diep 
kan  indringen,  daar  hy  op  een  ander  tijd  maar  kleine  en 
uitwendige  of  een  stuksken  der  dingen,  met  aandoening  van 
zijn  hert  regt  zal  konnen  bevatten,  ja  wel  eens  klagende 
moeten  zeggen  :  Word  ook  het  onsmakelyke  gegeten  zonder 
zout?  is  'er  smaak  in  't  witte  des  doiers ?  Myne  Ziele  weigert 
uwe  woorden  aan  te  roeren,  die  zyn  al  myne  laffe  spyze. 
Och  of  myne  begeerte  quame ;  ende  dat  Godt  myne  verwag- 
tinge  gave,  Job.  6  :  6  —  8. 

3.  Dat  de  begenadigden,  in  welkers  herten  het  getui- 
genisse  des  Heiligen  Geestes  is,  wel  eens  bestreeden  wor- 
den over  de  waarheid  van  Gods  woord,  't  Is  den  Satan  van 
den  beginne  eigen  geweest,  de  mensch  tot  twyfelinge  te 
verzoeken  omtrent  het  Goddelijk  woord,  dit  bleek  in  zijn 
aanspraak  tot  Moeder  Eva,  is  't  ook  dat  God  gezegd  heeft, 
gy  lieden  zult  niet  eeten  van  allen  boom  dezes  hofs?  Gen. 
3  :  1.  't  Is  nog  zijn  werk,  Gods  volk  te  schudden  in  haar 
vertrouwen  op  de  Goddelijk  beloften,  waarom  Paulus  zegt, 
2  Cor.  11:3.  Dog  ik  vreeze  dat  niet  eenigzints,  gelyk  de 
slange  Eva  door  haare  argelistigheid  bedroogen  heeft,  alzo 
uwe  zinnen  bedorven  worden,  om  af  te  wyken  van  de  een- 
voudigheid die  in  Christo  is. 

.•.  Vrag.     Waar  toe  deeze  opmerkingen? 
Antw.     Tot  leering  en  opwekking. 

1.  Dat  een  ieders  pligt  is  te  staan  na  dit  getuigenis 
van  Gods  Geest,  om  van  de  Goddelykheid  der  H.  Schrift 
in  zijn  gemoed  bevestigt  te  worden,  zonder  trap  of  wyze 
te  bepalen :  Want  wy  hebben  een  Prophetisch  woord  dat 
zeer  vast  is ;  ende  gy  doet  wel,  dat  gy  daar  op  acht  hebt 
als  op  een  licht  schynende  in  duistere  plaatze,  tot  dat  de 
dag  aanlichte,  ende  de  morgensterre  opga  in  uwe  herten, 
2  Petr.   1  :   19. 

2.  Geraakt  iemand  door  bestrydingen  des  Satans  in 
het  duistere,  men  keere  zig  tot  des  Heeren  woord,  en 
zie  wat  in  het  zelven  van  Gods  weegen  betuigd  word. 
zonder  eenigzints  te  willen  twisten,  veel  min  te  luisteren 
na    de  inwerpingen  des  Satans,  zeggende  God  is  geen  man 


Van  het  Goddel.  gezag  der  H.  Schriftuur.         201 

dat  hy  liegen  zoude,  nogte  eenes  menschen  kin t  dat  hem 
iets  berouwen  zoude:  zoude  hy  't  zeggen,  ende  niet  doen, 
spreeken  ende  niet  bestendig  maaken,  Nura.  23  :  19. 
Bergen  zullen  wyken,  ende  heuvelen  wankelen,  maar  myne 
goedertierenheid  en  zal  van  u  niet  wyken ;  ende  het  Ver- 
bond mynes  vredes  zal  niet  wankelen  zeit  de  Heere  uwe 
Ontfermer,  Jes.  54   :   10. 


Vrag.  Hoe  worden  wy  nog  meer  bevestigt  van  de 
Goddelykheid  der  H.  Schriftuur? 

Antw.  Door  de  ingedrukte  ken-  en  merkteekens  in 
het  woord,  die  als  heldere  straalen  ons  de  Goddelijke 
schoonheid  van  zijn  woord  bevestigen. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy  de  Goddelijkheid  der  H.  Schrif- 
tuur, uit  de  merkteekenen  en  bewijzen  daar  in  te  vinden  ? 

Antw.     Op  deeze  wijze. 

Eerst  uit  de  waarheid  der  H.  Schriftuur :  want  indien 
alles  wat  de  H.  Schriftuur  in  zig  behelst,  waar  en  zeeker 
is,  volgt  dat  dezelve  van  God  en  Goddelijk  is,  nademaal 
alle  de  Schryvers  uit  eenen  mond  belyden,  alle  de  Schrift 
is  van  God  ingegeeven,  2  Tim.  3  :  16.  De  Geest  des 
Heeren  heeft  door  my  gesprooken :  ende  zyne  reeden  is 
op  myne  tonge  geweest.  De  God  Israëls  heeft  gezeid, 
de  Rotssteen  Israëls  heeft  tot  my  gesprooken,  2  Sam. 
23  :  2,  3.  De  Prophetie  is  niet  voortgebragt  door  de 
wille  eens  menschen,  maar  de  Heilige  menschen  Gods, 
van  den  Heiligen  Geest  gedreeven  zynde,  hebben  zy 
gesprooken,  2  Petr.  4  :  21. 


Vrag.  Zijn  dan  deeze  Heilige  Schryvers  genoegzaam  on- 
derrigt  geweest  van  de  dingen,  die  zy  beschreeven  hebben  ? 

Antw.     Dit  blykt. 

1.  Dewijl  zy  ons  getuigenisse  geeven  van  dingen,  die 
zy  niet  alleen  gehoort,  maar  die  zy  ook  gezien  hebben, 
1  Joh.  1:1.  Het  gene  van  den  beginne  was,  het  gene 
wy  gehoort  hebben,  ende  het  gene  wy  gezien  hebben  met 
onze  oogen,  het  gene  wy  aanschouwt  hebben,  ende  onze 
handen  getast  hebben   van  het  Woord  des  levens. 


202 V.     Artikel,       - 

2.  Dewyl  zy  zaaken  getuigen,  die  zy  niet  ligtveerdig 
hebben  aangenomen;  maar  na  alvorens  op  het  allerkragtigst 
daar  van  verzekering  bekomen  te  hebben;  gelijk  bleek  in 
Thomas,  die  niet  konde  gebragt  worden  tot  het  geloof  van 
Christus  Opstanding,  na  dat  hy  alvorens  zyn  vingers  in 
Jesüs  wonden  gestoken  hadde,  Joh.  20  :  27  Daar  na  zeide 
hy  tot  Thomas,  brengt  uwen  vinger  hier,  ende  ziet  myne 
handen,  ende  brengt  uwe  hand  ende  steekze  in  myne  zyde, 
ende  en  zyt  niet  ongeloovig,  maar  geloovig. 

3.  Dewijl  zy  zaken  getuigen,  als  de  Opstandinge  Christi, 
het  fondament  daar  het  gantsche  woord  van  God  op  rust, 
waar  van  geen  een,  maar  zy  allen  getuigen  zijn  geweest. 
Ziet  1  Cor.  15  :  5 — 8.  Ende  dat  hy  is  van  Cephas  gezien, 
daar  na  van  de  twaalve,  daar  na  is  hy  gezien  van  meer 
dan  vyfhondert  broederen  op  eenmaal,  van  welke  het  meer- 
derdeel  nog  overig  is,  ende  sommige  ook  zyn  ontslapen. 
Daar  na  is  hy  gezien  van  Jacobus,  daar  na  van  alle  de 
Apostelen.  Ende  ten  laatsten  van  allen  is  hy  ook  van  my 
als  een  ontydig  geboren  gezien. 

.".  Vrag.  Hoe  zoud  gy  bewyzen,  dat  de  geloofweer- 
digheid  der  H.  Schryvers  niet  kan  verdagt  gehouden  wor- 
den ;  maar  datze  Alle  met  een  onberispelyke  eenvoudig- 
heid en  getrouwheid  Gods  woord  beschreeven  hebben  ? 

Antw.  1.  De  H.  Schryvers  hebben  een  goeden  naam. 
zelfs  by  de  vyanden  van  het  Christendom,  die  met  lof 
en  agting  van  hun  getuigd  hebben,  dat  zy  kloeke  man- 
nen van  een  verheeven  Geest  en  onbesprooken  leeven 
geweest  zijn,  aan  welkers  trouwe  geenzints  te  twyfelen 
zy ;  weshalven  Petrus  te  regt  zegt,  dat  de  Heilige  Man- 
nen, door  den  Heiligen  Geest  gedreeven  zynde,  gesprooken 
hebben,  2  Petri   1   :   21. 

2.  De  meeste  van  deeze  waren  ongeleerde  en  eenvoudige 
menschen,  niet  bekwaam  een  saamenstel  van  zoo  een 
verheeven  Leer  als  de  Bybel  behelst,  uit  te  vinden  ;  nog 
argelistig  en  gesleepen  om  andere  door  leugentaal  te  be- 
driegen;  dus  beleed  Amos  van  hem  zelve,  Cap.  7  :  14. 
Ik  was  geen  Propheet,  nog  ik  was  geen  Propheeten 
Zone:  maar  ik  was  een  ossen  herder,  en  las  de  wilde 
vygen  af.  Dat  beleed  ook  den  Joodschen  Raad  van  de 
Apostelen.  Hand.  4  ;  13.  Zy  nu  ziende  de  vrymoedigheid 
Petri    ende    Johannis,    ende    verneemende    dat   zy  onge- 


Van  het  Goddel.  gezag  der  H.  Schriftuur.  203 

leerde    en    slegte    menschen    waaren,    verwonderden  zich 
ende  kende  haar  dat  zy  met  Jesus  geweest  waaren. 

8.  Zy  pryzen  de  mensen  geen  aangenaame  dingen  aan, 
die  met  de  zin  van  vleesch  en  bloed  overeenstemmen,  gelyk 
de  bedriegers  gewoon  zijn  te  doen;  maar  verkondigen 
een  Leer,  waar  van  des  menschen  natuur  een  Vyand  is, 
die  regtdraats  aanloopt  tegen  de  bedorve  geneegentheeden 
en  zeden  der  geheele  Waereld,  ten  bewyze  datze  alleen 
de  leiding  van  Gods  Geest  in  hun  spreeken  en  schryven 
gevolgt  zijn,  waarom  Petrus  en  .lohannes  voor  den  Jood- 
schen  Raad  beleden,  Hand.  4  .  20.  Wy  KONNEN  niet 
nalaten  te  spreeken  het  geen  wy  gezien  ende  gehoort 
hebben,  mitsgaders  Jesaias,  Cap.  21  :  20.  ö  Myne  dors- 
schinge  ende  tarwe  mynes  dorschvloers !  wat  ik  GEHOORT 
hebbe  van  den  Heere  der  Heirschaaren  den  God  Israëls 
dat  hebbe  ik  u  lieden  AANGEZEGT. 

4.  Zy  verhaalden  ons  meerendeels  hemelsche  verbor- 
gentheden,  hoedanig  is  de  Leere  der  H.  Drieëenheid,  der 
Menschwording  Christi,  der  Verzoeninge  der  Zondaars 
met  God,  etz.  die  geen  sterveling  konde  bekent  maken 
zonder  de  Openbaring  van  Gods  Geest,  waarom  Paulus 
zegt,  1  Cor.  2  :  7,  8.  Wy  spreeken  de  Wysheid  Gods,  be- 
staande in  verborgenheid  die  bedekt  was,  welke  God  tevoren 
verordineert  heeft  tot  onzer  heerlykheid  eer  de  Waereld  was  : 
welke  niemand  van  de  Overste  dezer  Waereld  gekent  heeft. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy  verder  de  Goddelykheid  der  H. 
Schriftuur? 

Antw.  2.  Uit  de  heiligheid  der  geboden.  De  Leer  der  H. 
Schrift  is  volkomen  heilig,  alles  stemt  in  deeze  boeken  te 
samen,  om  de  zonden  te  bestryden  en  ons  gelykvormig  aan 
de  Engelen  en  aan  God  zelve  te  maken :  zy  doen  ons  de 
geheimste  gebreeken,  die  in  ons  zyn  kennen  ;  als  de  ydelheid, 
de  wraakzugt,  de  zaden  van  ongeloovigheid  en  ongodsdiens- 
tigheid. Zy  veroordeelen  de  ligste  gebreeken  die  aan  de 
strenge  navolgers  der  Wysgeeren  onbekent  zyn  geweest.  Zy 
gedogen  zelfs  de  minste  onbetamelyke  lust  niet.  Zy  verge- 
noegen zig  niet  met  ons  een  uitwendige  heiligheid  voor  te 
schryven ;  maar  zy  willen  dat  Ziel  en  Lighaam  rein  zy.  Zy 
berusten  niet  in  ons  te  gebieden,  ons  zelven  niet  te  veel 
te  beminnen  ;  maar  zy  gebieden  ons,  ons  zelven  te  verzaken, 
en    ons    leeven    niet-te  spaaren,  als  Gods  heerlijkheid  zulks 


204 "    V.     Artikel, 

eischt,  etz.  Kan  men  na  dit  alles  nalaten  te  erkennen,  dat 
God  de  Ingever  van  deeze  boeken  is?  daar  zy  aan  alle  zyden 
Gods  beeld  vertoonen  't  welk  in  heiligheid  bestaat.  Indien 
zy  enkel  uit  de  menschen  waaren  voortgekomen,  zouden  zy 
de  menschelyke  hartstogten  niet  gevleid  hebben,  zouden  zy 
de  bloote  begeerlijkheid  verbooden  hebben  daar  Paulus  van 
zeide,  Rom.  7:7.  Dat  hy  nooit  zoude  geweeten  hebben 
de  begeerlykheid  zonde  te  zyn,  indien  de  Wet  niet  zeide 
gy  zult  niet  begeeren. 

Yrag.  hoe  al  meer? 

Antw.  3.  Uit  de  kragtdadigheid  der  Leere  in  de  H.  Schrift- 
uur vervat. 

a.  Heeft  dit  woord  niet  de  wysheid  der  Waereld  verdwaast, 
de  welspreekentheid  der  schranderste  Redenaars  verward ; 
de  Afgodery  van  het  Heidendom  ter  neder  geworpen,  het 
Ryke  des  Satans  omgekeert,  en  in  weerwil  van  Joden  en 
Heidenen  door  de  geheele  Waereld  over  Overheeden  en  Mag- 
ten getriompheert.  Was  dit  mogelyk  voor  de  zwakke  reden, 
gevormt  in  de  hersenen  van  menschen  van  gelijke  bewee- 
gingen als  wy  zyn?  Immers  neen!  dit  moest  een  woord  van 
Hemelschen  oorspronk  zijn,  bezielt  met  Goddelyke  kragt, 
om  alle  hoogtens  die  zich  daar  teegen  verheffen,  neder  te 
werpen,  volgens  Psalm  110  :  2.  De  Heere  zal  den  Scepter 
uwer  sterkte  zenden  uit  Zion  zeggende,  heerscht  in  't  midden 
uwer  vyanden.  Psalm  45  :  6  Uwe  pylen  zyn  scherp,  vol- 
ken zullen  onder  u  vallen ;  zy  treffen  in  het  herte  van  Ko- 
nings  vyanden. 

b.  Dit  woord  is  levendig  en  kragtig  tot  vertroosting  van 
ons  gemoed,  want  alle  de  boeken  zijn  wegwyzers  om  de 
onrustigheeden  der  Ziele  te  stillen,  en  troost  te  geeven  tegen 
de  elendc  van  dit  leeven.  Wat  menschen  nu  zouden  zulke 
Hemelsche  vertroostingen  door  zig  zei  ven  hebben  kunnen 
uitdenken  die  ons  tot  God  opbeuren  ?  zo  veel  smaaks  en 
zoetigheid  verschaffen,  dat  de  Ziel  met  edelmoedige  versma- 
ding van  de  Waereld  hoe  langer  hoe  meer  na  God  uitgaat. 
Wien  hebbe  ik  neffens  u  in  den  Hemel?  neffens  u  lust  my 
ook  niets  op  Aarde,  beswykt  myn  vleesch  ende  myn  hert, 
zo  is  God  de  Rotsteen  myns  herten,  ende  myn  deel  in  Eeu- 
wigheid, Psalm   73   :   25,  26. 

.'.  Vrag.     Wat  zijn  de  verdere  bewijzen  van  Goddelyk- 
heid  der  Schrift? 


Van  het  Goddel.  gezag  der  H.  Schriftuur.         205 

Antw.  4.  De  hoedanigheeden  der  H,  Schriftuur  :  als  daar  is 

a.  De  verheeventheid  van  styl,  die  zo  verre  boven 
den  swier  van  alle  menschelijke  schriften  als  de  Hemel 
boven  de  Aarde  is,  De  grootste  welsprekentheid  is  daar  in 
gepaard  met  neederige  eenvoudigheid.  De  deftigheid  van 
den  gebiedenden  God,  en  de  slegtigheid  van  den  hoo- 
renden mensch,  ontmoeten  malkanderen  met  vrindelij ke 
omhelzingen.  Alle  de  heerlijke  schriften  van  Plato,  Cicero, 
Aristoteles,  Demosthenes  en  andere  Waereldwyzen,  kon- 
nen  ten  aanzien  van  haar  styl,  niet  ophalen  tegen  een 
blad  uit  den  Bybel.  Dit  deed  Hieronimus  zeggen,  zo  dik- 
wils  als  ik  Paulus  leeze,  dunkt  my  dat  het  geen  woor- 
den; maar  donderen  zyn  die  ik  hooren.  Dit  doet  ons  zeg- 
gen, nooit  heeft  een  mensch  alzoo  gesproken,  Joh.  7  : 
46.  Hoort  gy  Hemelen,  en  neemt  ter  ooren  gy  Aarde, 
Want  de  HEERE  SPREEKT!  Jes.   1    :  2. 

b.  De  zoetigheid  van  de  overeenstemming  der  H.  Schrift, 
niettegenstaande  de  Schryvers  verscheide  waaren  van  im- 
borst  en  opvoeding,  van  styl  en  stoffe,  van  leeftyd  en 
woonplaats,  zo  dat  de  zelve  na  het  zeggen  van  den  Jesuit 
Bellarmin,  schynen  geweest  te  zyn,  niet  zo  zeer  ver- 
scheidene Schryvers,  als  wel  verscheidene  pennen  van  een 
eenige  Schryver;  weshalven  wy  besluiten,  dat  ze  alle 
door  een  en  dezelve  ingeeving  van  God  zijn  woord  hebben 
ter  neer  gestelt;  want  de  Phrofetie  is  voortyds  niet  voort- 
gebragt  door  de  wille  eenes  menschen,  maar  de  heilige 
menschen  Gods,  van  den  Heilige  Geest  gedreeven  zynde, 
hebben  ze  gesprooken,  2  Petri  1   :  21. 

c.  De  Outheid  der  H.  Schriftuur  boven  alle  andere 
menschelijke  schriften ;  die  in  Outheid  tegen  de  schriften 
van  Mozes  niet  konnen  ophalen,  weshalven  de  H.  Schry- 
vers niet  bekwaam  zijnde  een  samenstel  van  zo  een  ver- 
heven Leer  uit  te  denken,  ook  geen  geleegentheit  heb- 
bende om  die  zoete  wateren  uit  andere  bronnen  te  schep- 
pen, hunne  Openbaringen  onmiddellijk  van  God  uit  den 
Hemel  moesten  ontvangen,  schryft  het  gezigte  en  stelt 
het  duidelyk  op  tafelen,  op  dat  daar  in  leeze  die  voorby 
loopt.  Hab.  2  :  2.  Het  geen  gy  ziet  schryft  dat  in  een 
boek,  en  zend  het  de  seeven  Gemeinten  die  in  Asien 
zyn,  Openb.  1   :  11. 

d.  De  zonderlinge  bewaring  van  dit  woord,  niettegen- 
staande de  booze  raadslagen  en  poogingen  van  de  vyanden, 


206  V.     Artikel,  

die  getragt  hebben  den  Bybel  te  verdelgen  Immers  was 
dit  niet  een  Goddelijk  woord,  hoe  zou  het  de  woedende 
aanvallen  van  zo  veel  Eeuwen  ;  byzonder  onder  de  swaare 
vervolgingen  door  Antiochus  Epiphanes  en  Deocletianus 
hebben  konnen  verduuren,  zonder  een  jota  of'  tittel  te 
verliezen?  Dit  was  de  grond  van  Jesaias  Preedikinge, 
Cap.  40  :  6 — 8.  Een  stemme  zeid ;  roept!  ende  hy  zeid 
wat  zal  ik  roepen  ?  alle  vleesch  is  gras :  ende  alle  zyne 
goedertierenheid  als  een  bloeme  des  velds  —  het  gras 
verdort  de  bloeme  valt  af:  maar  het  WOORD  onzes 
GODS  bestaat  in  der  EEUWIGHEID. 

e.  De  kragt  der  wonderwerken,  waar  mede  de  Leer 
van  Christus  der  Propheeten  en  Apostelen  is  bevestigt. 
De  Prediking  van  de  Propheten  en  Apostelen  was  gesterkt 
met  een  meenigte  van  wonder  werken,  die  tot  gewisse 
geloofsbrieven  verstrekten  om  de  menschen  te  overtuigen, 
datze  gezonden  waaren  om  de  Goddelijke  wil  bekent  te 
maaken.  Waarom  Paulus  zegt,  Hebr.  2  :  4.  God  boven 
dien  mede  getuigende  door  teekenen  ende  wonderen,  ende 
meenigerlei  kragten,  ende  bedeelingen  des  Heiligen  Geestes 
na  zynen  wTille. 


Vrag.  Is  'er  nog  een  byzonder  bewijs  om  de  Godde- 
lykheid  der  H.  Schriftuur  te  bevestigen? 

Antw.  Ja,  de  voorzeggingen  der  Propheeten  die  een 
blinde  tasten  kan  dat  geschied  zijn. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy  dat  de  voorzeggingen  der  Pro- 
pheeten kenmerken  zijn  van  de  Goddelijkheid  der  H. 
Schriftuur? 

Antw.  Dewyl  het  Gode  alleen  eigen  is,  toekomende 
dingen  te  voorspellen,  en  niemand  zonder  zijn  Open- 
baring zulks  doen  kan,  Jes.  46  :  9,  10.  Gedenkt  der 
vooriger  dingen  van  ouden  tijd  af:  dat  ik  God  ben  en 
daar  is  geen  God  meer,  ende  daar  is  niet  gelijk  ik: 
die  van  den  beginne  aan  verkondigde  het  einde,  ende 
van  outs  af  die  dingen  die  niet  geschied  zijn,  die  zegge  myn 
raad  zal  bestaan,  ende  ik  zal  al  myn  welbehagen  doen. 


Van  het  Goddel.  gezag  der  H.  Schriftuur.  207 

Vrag.  Zyn  'er  nu  in  de  H.  Schriftuur  zodanige  voorzeg- 
gingen  van   toekomende  Gebeurtenissen  ? 

Antw.  1.  Ja,  men  vind  'er  in  voorzeggingen  van  dingen,  die 
niet  lang  daar  na  geschied  zijn.  Dus  was  de  voorzegging  van 
Ahia  over  de  verheffing  van  Jerobeam,  1  Kon.  14  :  10,  vergele- 
ken met  1  Kon.  15  :  29.  Van  Elia,  behelzende  Gods  oordeel 
over  Achab  en  Jezabel,  1.  Kon.  21  :  21 — 23  vergeleken  met 
2  Kon.  9  :  33 — 37.  Van  Jeremia,  betreffende  de  dood  van 
Jojachim,  Jerem.  22  :  18.  vergeleken  met  2  Chron.  36  :  6 — 8. 
behalven  andere  van  dit  slag,  te  veel  om  te  melden. 

Vrag.     Wat  meer? 

Antw.  2.  Men  vind  'er  in  voorzeggingen,  die  langen 
tyd  daarna  vervult  zijn.  Als  de  voorzegging  van  het  ge- 
beurde by  de  herbouwiog  van  Jericho,  Jos.  6  :  26.  verge- 
leken met  1  Kon.  16  :  34.  Van  de  geboorte  van  Koning 
Josia,  driehondert  Jaaren  te  vooren  voorspelt,  1  Kon. 
13  :  2  —  5.  vergeleken  met  2  Kon.  23  :  15 — 17.  mitsga- 
ders die  van  de  verlossing  der  Joden  uit  de  Babylonische 
gevangenisse  door  Cyrus  de  Koning  van  Persiën,  Jes.  45  :  13. 
Ik  hebbe  hem  verwekt  in  geregtigheid,  ende  alle  zyne 
weegen  zal  ik  regt  maken :  hy  zal  myne  Stad  bouwen, 
ende  hy  zal  myne  gevangene  los  laaten,  niet  voor  prys 
nog  voor  geschenk  zeid  de  Heere  der  Heirschaaren,  verge- 
leken met  Esra   1:1.  Jerem.  25  :   12.  en  29  :   10. 

.".  Vrag.     Wat  al  meer? 

Antw.  3.  Men  vind  'er  in  voorzeggingen,  die  zig 
uitbreiden  tot  de  tyden  des  Nieuwen  Testaments,  als 
daar  zyn  de  allerheerlijkste  beloften  van  Christus  komste 
in  den  Vleesch,  van  deszelfs  dood,  Opstanding  en  Hemel- 
vaart, van  de  roeping  der  Heidenen,  van  de  uitstorting 
van  den  Heiligen  Geest,  van  de  omkeering  van  den  Jood- 
schen  Kerk  en  Burgerstaat;  en  veele  andere,  die  Een 
blinde  tasten  kan  dat  aireede  geschied  zyn,  overeenkom- 
stig met  Luc.  4  :  21.  Ende  hy  begon  tot  haar  te  zeggen, 
HEDEN  is  deeze  SCHRIFT  in  uwe  ooren  VERVULT. 
2  Cor.  1  :  20.  Want  zo  vele  beloften  Gods  als  'er  zyn, 
die  zyn  in  hem  ja,  ende  zy  zyn  in  hem  Amen  Gode  tot 
heerlykheid  door  ons. 

Vrag.      Wat  staat  ons  ter  betragting  hier  uit  op  te  merken  ? 
Antw.     Dat   wy    hoogagting   schuldig    zyn  voor  het  Pro- 
phetisch  woord :  want 


208  V.     Artikel, 

1.  Hier  uit  ziet  men  de  getrouwheid  Gods,  in  het  ver- 
vullen van  zyn  beloften,  Jes.  34  :  16.  Zoekt  in  het  boek 
des  Heeren  ende  leest :  niet  een  van  deeze  zal  der  feilen  , 
het  eene  nog  het  ander  zal  men  missen  :  want  myn  mond  zelve 
heeft  het  geboden  ,  en  zyn  Geest  zelve  zalze  te  samen  brengen. 

2.  Hier  uit  leert  men  Gods  wonderbare  weegen  die  hy 
met  zijne  Kerke  houd,  gelovig  beschouwen,  Psalm  68  :  25. 
ó  God !  zy  hebben  uwe  gangen  gezien ,  de  gangen  myns 
Gods,  myns  Konings  in  het  heiligdom. 

3.  Hier  door  word  ons  geloof  wonderlijk  gesterkt:  om 
op  de  beloften  Gods  in  alle  gevallen  te  vertrouwen,  Jes. 
38:15  Wat  zal  ik  spreeken  ?  gelyk  hy  het  my  heeft  toe- 
gezeid ,  alzo  heeft  hy  het  gedaan :  ik  zal  nu  al  zoetkens 
voorttreeden  alle  myne  jaaren  van  wegen  de  bitterheid 
myner  Ziele.  Rom.  i5  :  4.  Al  wat  te  voren  geschreeven  is, 
dat  is  tot  onzer  leering  te  voren  geschreeven :  op  dat  wy 
door  lydsaamheid  ende  vertroostinge  der  Schriften  hope 
zoude  hebben. 

.-.  Vrag.  Hoe  leeft  een  Christen  door  het  geloof  op 
de  Goddelyke  beloften  in  zijn  woord  gedaan? 

Antw.  1.  Ply  grypt  dezelve  aan  met  toepassing  tot  zig 
zelven ,  als  het  woord  van  den  onveranderlijken  God  die 
niet  liegen  zal ;  maar  zyn  Verbond  bevestigen  in  der 
Eeuwigheid,  Hebr.  11  :  13.  Deze  alle  zyn  in  het  geloove 
gestorven,  de  beloften  niet  verkregen  hebbende,  maar 
hebben  dezelve  van  verre  gezien,  ende  gelooft,  ende  om- 
helst, ende  hebben  beleeden  dat  zy  gasten  ende  vreemde- 
lingen op  der  Aarde  waren. 

2.  Hy  beschouwt  dezelve  dikwijls  als  zijn  eigen  goed 
in  haar  Goddelijke  schoonheid,  met  een  verwydert  hert 
uitgalmende  :  Ik  zal  de  goedertierentheden  des  Heeren  eeu- 
wiglyk  zingen  :  ik  zal  uwe  waarheid  met  mynen  monde 
bekent  maken  van  geslagte  tot  geslagte.  Want  ik  hebbe 
gezeit,  uwe  goedertierenheit  zal  eeuwiglyk  gebouwt  worden: 
in  de  Hemelen  zelve  hebt  gv  uwe  waarheid  bevestigt, 
Psalm  89  :  2,  3. 

3.  Hy  draagt  dezelve  aan  den  Heere  in  den  gebede 
voor.  na  de  omstandigheid  waar  in  hy  zig  bevind,  om 
derzelver  vervulling-  deela°;tie;  te  worden,  Psalm  119:  38. 
Bevestigt  uwe  toezegginge  aan  uwen  knegt,  die  uwe  vreeze 
toegedaan    is,    vers    41,    42.    Ende  dat  my  uw  goedertie- 


Van  het  Goddel.  gezag  der  H.  Schriftuur.  209 

renheeden  overkomen  u  Heere!  u  heyl  na  uwe  toezegginge, 
op  dat  ik  mynen  smader  wat  nebbe  te  antwoorden,  want 
ik  vertrouwe  op  uw  woord. 

4.  Hy  beurt  zyn  gemoed  door  dezelve  op  als  hy  duis- 
tere tyden  ontmoet,  welkers  angsten  men  niet  ontworstelt 
dan  door  het  geloof  op  de  Goddelijke  beloften,  Psalm 
42  :  6,  7.  Wat  buigt  gy  u  neder  ó  myne  Ziele,  end'e 
zyt  onrustig  in  my  ?  hoopt  op  God  want  ik  zal  hem  nog 
looven,  voor  de  verlossingen  zyns  aangezigts,  ö  myn  God  ! 
myne  Ziele  buigt  haar  neder  in  my,  Daarom  gedenke  ik 
uwer  uyt  het  lant  der  Jordane  ende  Hermonim  uyt  het 
klein  gebergte. 

5.  Hy  myd  en  wagt  zig  zorgvuldig  van  zonden  en 
afwykingen,  waarom  God  zijn  aangezigt  verbergt,  en  ver- 
toeft in  de  toebrenging  van  zijne  beloften,  Psalm  66  :  17. 
18.  Ik  riep  tot  hem  met  mynen  monde,  ende  hy  werd 
verhoogt  onder  myne  tonge,  hadde  ik  na  ongeregtigheid 
met  myn  herte  gezien,  de  Heere  en  zoude  niet  gehoort 
hebben. 

6.  Hy  wagt  en  vertrouwt  in  alle  lydzaamheid  op  de 
volle  genieting  van  het  beloofde,  volgens  Psalm  62  :  6, 
7,  8.  Doch  gy  o  myne  Ziele  swygt  Gode :  want  van  hem 
is  myne  verwagtinge.  Hy  is  immers  myn  rotsteen  ende 
myn  heil  myn  hoog  vertrek,  ook  en  zal  ik  niet  wankelen. 
In  God  is  myn  heil,  ende  myne  eere:  de  rotsteen  myner 
sterkte,  myne  toevlugt  is  in  God. 

.•.  Vrag.  Wat  leven  zal  'er  na  dit  leven  op  de  beloften 
volgen  ? 

Antw.  Een  leven  der  Heerlijkheid  en  eeuwige  ver- 
troosting; waar  in  alle  de  begeertens  van  Gods  kinderen 
onmiddelijk  zullen  vervult  worden,  en  zy  eeuwig  by  den 
Heere  weezen,  Psalm  73  :  23,  24.  Ik  zal  dan  geduuriglyk 
by  u  zyn.  Gy  hebt  myne  regterhand  gevat:  gy  zult  my 
leiden  door  uwen  raat :  ende  daar  na  zult  gy  my  in  heer- 
lykheid  opnemen.  1  Joh.  3  :  2.  Geliefde,  nu  zyn  wy 
kinderen  Gods,  ende  en  het  is  nog  niet  geopenbaart  wat 
wy  zyn  zullen ;  maar  wy  weten,  dat  als  hy  zal  geopen- 
baart zyn,  wy  hem  zullen  gelyk  weezen :  want  wy  zullen 
hem  zien  gelyk  hy  is. 


14 


VI.  ARTIKEL, 

Van  de  Apokryphe  Boeken  en  derzelver 

Onderscheiding  van  de  Kanonyke  Boeken  des  Ouden 

en  Nieuwen  Testaments. 

Wy  onderschey den  dese  heylige  boeken  van  den 
Apocryphen,  als  daer  zijn,  het  derde  ende  vierde  boec 
Esre,  V  boec  Tobie,  Judith,  t'  boeck  der  Wijsheyt, 
Jesus  Syrach,  Baruch,  V  gene  by-gevoegt  is  tot  de 
historie  Esthers,  f  gebet  der  dry  mannen  in  den  vyere, 
de  historie  van  Susanna,  van  het  beeldt  Bel  ende  van 
den  Drake,  V  ghebet  Manasse,  ende  de  twee  boeeken 
der  Machabeen.  De  welcke  de  Kercke  wel  lesen  mach, 
ende  daer  uyt  oock  onderwijsinghen  nemen,  voor  soo 
vele  als  sy  over-een-comen  met  de  Canonyrke  boecken; 
maer  sy  en  hebben  sulck  een  cracht  ende  vermoghen 
niet,  dal  men  door  eenighe  getuygenisse  van  dien  eenich 
stuck  des  gheloofs,  oft  der  Christelicke  Religie  moghe 
bevestighen :  soo  verre  ist  van  daer,  datse  de  authoriteyt 
van  d1  andere  heylighe  boecken  souden  moghen  verminderen. 


V  R  A  G  E. 

Wat  Boeken  zyh  van  oudts  in  den  BYBEL  bv  een 
gevoegd  geweest? 

Antw.     Deeze  zyn  tweederlei: 

1.  Zommige  zyn  van  God  ingegeven  en  geschreven 
van  heilige  mannen  Gods,  gedreven  zynde  door  den 
Heiligen    Geest,    2    Petr.  1  :  21.   Deze  worden  gemeen- 


Onderscheid  der  Kanon.  Apokr.   Boeken.  211 

lijk   met   een  Griekseh  woord  KANONYKE  of  REGEL- 
MATIGE BOEKEN  genaamd, 

a.  Om  dat  ze  vervatten  eene  leere  die  de  Canon, 
dat  is,  de  Regel  is  van  't  gene  wy  geloven  en  doen 
moeten  ter  Zaligheid,  Gal.  6  :  16. 

b.  Ofte  om  dat  ze  staan  in  de  Canon,  dat  is,  in  het 
Register  der  Goddelijke  Boeken,  het  welke,  zo  de  Jood- 
sche  als  de  eerste  Christelijke  Kerke  altydt  gehadt  heeft, 
en  welkers  Goddelijk  gezag  wy  in  de  naastvoorgaande 
Artikel  beweezen  hebben. 

2.  Zommige  zyn  door  eige  ingeeven  van  swakke 
menschen,  die  in  haar  leere  dwalen  konden :  ende  die 
derhalven  geen  regel  konnen  zyn  van  ons  geloof  en 
wandel.  Deze  werden  genoemt  APOKRYPHE  BOEKEN, 
van  welkers  inhoud  en  verdorve  leeringen  in  dezen 
Artikel  zal  gesproken  worden. 


Vrag.     Wat  beteekent  het  woord  APOKRYPHE? 

Antw.  't  Woord  Apokryph  is  gebrooken  Griekseh.  Apo- 
kryphos  beduid  iets  dat  als  bedekt  en  verborgen  is:  Dus 
zegt  Christus  van  wat  anders,  als  van  Boeken  sprekende, 
dat  geen  ding  (Apokryphon)  verborgen  is  dat  niet  zal 
geopenbaart  worden,  Mare.  4  :  22.  Als  mede  Paulus  daar 
hy  van  den  Heere  Christus  getuigd,  dat  in  hem  alle  de 
schatten  van  wysheid  ende  kennisse  (Apokryphoi)  verborgen 
zyn,  Col.  2  :  3.  Hier  uit  blykt,  dat  deeze  benaming  oor- 
spronkelijk niet  is  tot  nadeel :  maar  tot  lof,  hoewel  van  oudts 
af  deezen  naam  tot  verkleining  der  zelven  is  gebruik  geweest. 

Vrag.  Waarom  worden  deeze  Boeken  genaamt  Apokryphe 
Boeken  ? 

Antw.  1.  Niet  om  dat  de  Aucteurs  of  Schryvers  van 
dezelve  onbekent  en  verborgen  zyn :  Want  zulks  kan  ook 
van  zommige  Kanonyke  Boeken,  als  van  het  Boek  der 
Rigteren,  der  Koningen,  de  Cronyken  en  verscheide  Psalmen 
gezegd  worden. 

2.  Ook  niet,  als  of  dezelve  nimmer  in  het  openbaar  zyn 
geleezen,  nademaal  de  schriften  van  zommige  Oudvaders 
het  tegendeel  beweeren. 


212 VI.  Artikel, 

3.  Maar  na  alle  waarschynlijkheid,  om  datze  in  de  klasse 
waarin  de  Regelmatige  Boeken  des  O.  T.  opgesiooten  waaren, 
niet  gevonden  wierden,  ofte  om  datze  als  mensehei  ijke 
schriften  vol  dwalingen  en  ongerymtheden  niet  in  't  openbaar 
behoorden  geleezen,  maar  veel  eer  verborgen  te  worden, 
gelijk  der  Joden  gewoonte  was,  van  kwade  of  kwalykge- 
schrevene  Boeken  onder  de  aarde  te  verbergen. 

.".  Vrag.     Op    wat  wyze  word  in  dezen  Artikelen  van 
de  Apokryphe  Boeken  gesproken? 
Antw.     Op  deeze  wyze. 
1.     Eerst  zien  wy 

A.  Een  hoofdstellinge,  behelzende  een  onderscheiding 
der  Apokryphe  Boeken,  van  de  Regelmatige  Schriften  des 
O.  en  N.  Testaments.  Wy  onderscheiden  deeze  Boeken 
van  de  Apokryphen. 

B.  Mitsgaders  een  optelling  van  derzelver  namen.  Als 
daar  zyn  het  derde  en  vierde  Boek  Esre,  't  Boek  Tobie, 
Jndith,  't  Boek  der  Wysheid,  Jesus  Sirach,  Baruch ;  't  gene 
bygevoegd  is  tot  de  historie  Esthers ;  't  gebed  der  drie 
mannen  in  den  viere;  de  historie  van  Susanna,  van  het 
beeld  Bel,  ende  van  den  Drake ;  't  gebed  Manasse,  en  de 
Boeken  der  Machabeen. 

II.     Daar  na  vinden  wy  een  verklaring, 

A.  Hoe  verre  deeze  Boeken  by  de  Kerk  geagt  zyn : 
Dewelke  de  Kerke  wel  leezen  mag,  ende  daar  uit  ook 
onderwyzingen  neemen,  voor  zo  verre  zy  overeenstemmen 
met  de  Kanonyke  Boeken. 

B.  Hoe  verre  zy  zonder  gezag  by  de  Kerk  zyn ;  na- 
mentlyk  : 

a.  Om  eenig  stuk  van  den  Godsdienst  te  bevestigen. 
Maar  zy  hebben  zulks  een  kragt  en  vermogen  niet,  dat 
men  door  eenig  getuigenis  van  dien  eenig  stuk  des  ge- 
loofs,  ofte  der  Christelyke  Religie  mogen  bevestigen. 

b.  Of  het  gezag  der  heilige  Boeken  te  verminderen. 
Zo  verre  is  't  van  daar,  datze  de  Auctoriteit  van  andere 
heilige  Boeken  zouden  mogen  verminderen. 

.'.  Vrag.     Wat    is  de  hoofdstelling  in  deezen  Artikel? 

Antw.  Wy  onderscheiden  deeze  Boeken  van  de  Apo- 
kryphen. Merkt  wel,  de  Belydenis  zegt  ONDERSCHEI- 
DEN, om  dat  hier  geen  verdeeling  vallen  kan :  Want  de 
Boeken    daar  te  voren  van  gesproken  is,  zyn  Heilige  en 


Onderscheid  der  Kanon,  en  Apokr.  Boeken         213 


Goddelyke  Schriften;  maar  deeze  worden  uitgemonstert 
als  Apokryphe  Boeken,  welkers  inhoud  en  leeringen  ver- 
dagt  en  verdorven  zyn. 


Vrag.  Zijn  deeze  Boeken  inderdaad  ende  in  waarheid 
onderscheiden  van  de  Regelmatige  Boeken  des  O.  en  N. 
Testaments? 

Antw.     Ja. 

1.  In  Beginsel.  De  H.  Schrift  heeft  haar  oorsprong 
uit  God,  2  Tim.  3  :  16.  Alle  de  Schrift  is  van  God 
ingegeven.  De  Apokryphe  Boeken  zyn  een  verdorve 
werk  van  's  menschen  handen.  Spinne webben  die  niet 
deugen  tot  klederen,  Jes.  59  :  6. 

2.  In  Aucteurs.  De  Kanonyke  Boeken  zijn  beschre- 
ven van  heilige  mannen  Gods,  gedreeven  zynde  van 
den  H.  Geest,  2  Petri  1  :  21.  De  Apokryphe  Boeken 
van  zwakke  menschen,  die  haar  eige  zwakheid  en  feilen 
in  hun  schryven  erkent  en  beleden  hebben,  2  Mach.  15:39. 

3.  In  Inhoud.  De  H.  Schrift  behelst  de  zuivere  leer 
van  Zaligheid  en  Godzaligheid.  Zy  is  nuttig  tot  leeringe, 
tot  wederlegginge,  tot  verbeeteringe,  tot  onderwyzinge 
die  in  de  Regtvaerdigheid  Gods  is,  op  dat  de  mensche 
Gods  volmaakt  zy,  tot  alle  goed  werk  volmaaktelyk  toe- 
gerust, 2  Tim.  3  :  16.  De  Apokryphe  Schrift  is  een 
zamenstel  van  menschelijke  vonden,  vol  van  veelerleie 
verdigtzelen,  dwalingen  en  bygeloovigheden,  als  in  't 
vervolg  blyken  zal. 

4.  In  Noodzaakelijkheid.  De  Kanonyke  Boeken  mag- 
en moet  men  leezen,  Joh.  5  :  39.  Onderzoekt  de  Schrif- 
ten: want  gy  meint  in  dezelve  het  eeuwige  leven  te 
hebben,  ende  die  zyn  het  die  van  my  getuigen.  De 
Apokryphe  Boeken  kan  de  Kerk  wel  leezen,  maar  nie- 
mand is  'er  toe  verpligt  en  verbonden. 

5.  In  gezag  en  waardigheid.  De  H.  Schrift  verbind 
ons    gemoed  tot  geloof  en  gehoorzaamheid,  Jes.  8  :  20. 


214 VI.  Artikel, 

Tot  de  wet  ende  tot  het  getuigenisse :  zo  zy  niet  spree- 
ken  na  deezen  woorde;  het  zal  zyn  dat  ze  geen  dage- 
raad zullen  hebben.  De  Apokryphe  Boeken  hebben 
geen  de  minste  kragt  om  ons  gewissen  te  verpligten. 
't  Zyn  leeringen  van  menschen,  waar  van  de  Christus 
zegt,  Matth.  15  :  9.  Doch  te  vergeefs  eeren  zy  my, 
leerende  leeringen  die  geboden  van  menschen  zyn. 

Vrag.  Waarom  werden  deeze  Boeken  by  name  in 
onze  Belydenis  opgetelt? 

Antw.  1.  Zo  word  ons  klaar  geleert  wat  Boeken 
buiten  den  lyst  der  Regelmatige  Boeken  zyn. 

2.  Geen  menschelijk  schrift  gelykmatig  van  gezag  te 
stellen  met  de  H.  Schrift,  Deut.  4  :  2.  Gy  zult  tot  het 
woord  dat  ik  u  gebiede  niet  toedoen,  ook  daarvan  niet 
afdoen,  Spreuk.  30  :  6,  en  doet  niet  toe  tot  zyne  woor- 
den op  dat  hy  u,  niet  bestralfe ;  ende  gy  leugenachtig 
bevonden  wordt. 


.  .  Vrag.  Hoe  worden  deeze  Apokryphe  Boeken  ge- 
voegelijk onderscheiden  en  verdeelt? 

Antw.  In  driederlei  zoort.  In  Leerboeken,  geschied- 
boeken  en  Prophetische,  of  die  daar  voor  opgegeven  worden. 

1.  In  Leerboeken,  behelzende  enkele  leeringe  vol 
wysheid,  als  daar  is  het  Boek  der  wysheid,  dat  Salomo 
word  toegekent:  De  Ecclesiastes  of  Prediker,  die  in  latere 
tyden  een  zeer  geagt  man  by  de  Joden  was. 

2.  In  Geschiedboeken  van  meer  of  minder  zekerheid, 
die  aangemerkt  konnen  worden,  of 

A.  Als  Invoegzels.  om  tu«schen  de  Kanonyke  Boeken 
ingelascht  te  worden ;  zynde 

a.  Het  Gebed  van  Manasse,  die  Koning  was  van  Juda : 
behorende  tot  zyn  Historie,  en  staande  op  't  gene  daar 
van    in  zyn  Gebed  vermeldt  wordt,  2  Chron.  33:  18,  19. 

b.  Het  Gebed  van  Azarias  en  't  gezang  der  drie  man- 
nen in  het -vuur,  behorende  tot  het  geene  Dan.  3  :  23, 
24.  verhaald  wordt. 

B.  Of  als  Aanhangzels.  die  agter  de  Kanonyke  Boe- 
ken, daar  zy  op  staan  konnen,  gehegt  worden :  Als 


Onderscheid  der  Kanon,  en  Apokr.  Boeken.  215 

a.  Aan  Daniël:  d'Historie  van  Susanna  ende  die  van 
Bel  en  de  Drake  te  Babel,  als  het  13.  en  14.  Kapittel 
van  zyn  Boek. 

b.  Aan  Esther:  Een  vervolg  van  tien,  en  dan  nog 
zes  gantsche  Kapittelen  ;  dog  die  de  Historie  in  't  Boek 
van  Esther  beschreeveu,  niet  vervolgen;  maar  eenige 
andere  dingen,  daar  van  verschillende,  of  ook  daar  mee 
strydende,  verhalen,  als  voorgevallen  met  dezelfde  Per- 
zonen  en  in  denzelfden  tyd. 

C.  Of  als  volstrekte  Boeken  van  geschiedenissen.  Deze 
zyn  zes,  te  weeten, 

a.  Het  derde  Boek  van  Esra  verhalende  de  Historie 
der  Babylonische  gevangenisse  en  verlossinge,  zo  verre 
als  op  de  tyden  van  2  Chron.  35  :  36.  en  het  geheele 
eerste  Boek  van  Esra  en  Nehemia  betrekkelijk  is. 

b.  Het  Boek  van  Tobia,  slaande  op  de  geschiedenissen 
die  den  ondergang  des  Ryko  van  Israël  verhalen,  2  Kon.  17. 

c.  Het  Boek  van  Judith,  welk  een  Historie  behelst, 
na  de  Babylonische  gevangenisse  voorgevallen;  hoewel 
tyd  en  Historie  beiden  twyfelachtig  zyn. 

d.  De  Boeken  der  Machabeen,  die  gebeurtenissen  van 
latere  tyden  bevatten,  inzonderheid  de  gebeurtenisse  der 
Joodsche  zaaken,  onder  zommige  nazaaten  van  Alexander 
de  Groote. 

3.  Eindelyk  in  Gezigten  en  Prophetien,  ofte  die  daar 
voor  opgegeven  worden:  Als  daar  zyn  het  Boek  van 
Baruch  en  het  vierde  Boek  van  Esra. 

A.  Het  Boek  van  Baruch  slaat  op  het  Boek  van  Jere- 
mia,  en  byzonder  op  het  gene  Kapittel  36.  verhaald  wordt. 

B.  Het  Boek  van  Esra  is  een  zamenstel  van  zeldzame 
Openbaringen  en  onderscheidene  Gezigten;  waarom  het 
wel  met  rede  een  Prophetisch  Boek  genaamt  mag  zyn, 
indien  de  leerlingen  en  Prophetien  daarin  verhaalt,  met 
de  Schriften  der  Propheeten  overeen  te  brengen  zyn. 


Vrag.  Wat  agting  heeft  de  Kerk  voor  de  Apokryphe 
Boeken? 

Antw.  Zy  schat  dezelve  als  leesbaare  Boeken,  agter- 
volgens  onze  Belydenis,  dewelke  de  Kerk  wel  leezen 
mag,    ende    daar    uit    ook    onderwyzingen    neernen,    zo 


216 VI.     Artikel, 

verre  zy  overeen  stemmen  met  de  Kanonyke  Boeken. 
1  Cor.  10  :  23.  Alle  dingen  zyn  my  geoorlooft:  maar 
alle  dingen  zyn  niet  oorbaar:  alle  dingen  zyn  my  ge- 
oorlooft; maar  alle  dingen  stigten  niet,  1  Tess.  5  :  21. 
Beproeft  alle  dingen :  behoud  het  goede. 


Vrag.     Wat  hebt  gy  omtrent  deeze  woorden  op  te  merken  ? 

Antw.  1.  De  Kerk  mag  dezelve  leezen,  zegt  ons  de  Be- 
lydenis,  derhalven  zyn  het  ten  deele  goede  Boeken,  daar 
2omtyds  goede  en  stigtelijke  dingen  in  te  vinden  zyn ;  want 
geen  ander  mag  de  Kerke  leezen.  Het  Christendom  verband 
en  verbrand  kwade  Boeken  liever  dan  die  te  leezen,  Han- 
del. 19  :  19.  Veele  ook  der  gene  die  ydele  konsten  ge- 
pleegt  hadden,  bragten  de  Boeken  by  een,  ende  verbrandenze 
in  aller  tegenwoordigheid,  ende  bereekenden  de  waarde  der- 
zelver,  ende  bevonden  vyftig  duizend  zilvere  penningen. 

2.  De  Kerk  mag  dezelve  leezen.  Dit  schynt  te  zeggen, 
zy  mogen  geleezen  worden,  niet  alleen  van  ieder  lit  voor 
zich  zelven ;  maar  ook  in  't  openbaar  voor  de  gantsche 
Gemeinte,  hoewel  dit  gebruik  by  de  Nederlandsche  Kerke  niet  is. 

3.  De  Kerk  mag  'er  onderwyzingen  uit  nemen ;  doch 
zegt  onze  Belydenis,  in  zo  verre  als  zy  overeenstemmen 
met  de  Kanonyke  Boeken  :  anders  niet.  Derhalven  zyn  het 
ten  deele  kwade  Boeken,  die  merkelijk  in  leeringen  en 
grondstellingen  met  de  Regelmatige  Boeken  verschillen. 
Waarom  Augustinus  zeer  wel  zeide ;  nu  in  deeze  Apokryphe 
Boeken,  al  is  't  dat  'er  eenige  waarheid  in  gevonden  werdt, 
egter  hebben  zy  geen  Kanonyke  Auctoriteit  of  waerdigheid, 
overmits  zy  ook  veele  valsheeden  en  verdigtselen  behelzen. 


Vrag.  Waarin  dan  is  't  gezag  deezer  Apokryphe 
Boeken  te  zwak? 

Antw.  1.  Zy  konnen  geenzints  zaken  van  geloof  en 
Godsdienst  bevestigen:  Want  zy  hebben  zulk  een  ver- 
mogen niet,  dat  men  door  eenig  getuigenisse  van  dien, 
eenig  stuk  des  geloofs  ofte  der  Christelyke  Religie  zoude 
mogen  bevestigen.  Dit  is  alleen  het  eigendom  der  H. 
Schriftuur.  Geen  menschelijk  getuigenis  kan  door  zig 
zelve   de  ware  Godsdienst  bevestigen;  ofte  ons  gemoed 


Onderscheid  der  Kanon,  en  Apokr.  Boeken.  217 

tot  geloof  en  gehoorzaamheid  verbinden,  Psalm  19  :  8,  9. 
De  wet  des  Heeren  is  volmaakt,  bekeerende  de  Ziele : 
de  GETUJGENISSE  des  Heeren  is  gewis,  den  slegten 
wysheid  geevende.  De  beveelen  des  Heeren  zyn  regt, 
verblydende  het  herte:  het  gebod  des  Heeren  is  zuiver, 
verligtende  de  oogen,  Jes.  8  :  20,  tot  de  WET  ende 
tot  het  GETUÏGENISSE:  Zo  zy  niet  spreeken  na  deezen 
woorde,  het  zal  zyn  datze  geen  dageraad  zullen  hebben. 
2.  Zy  konnen  de  Majesteit  der  Goddelyke  Schriften 
niet  verzwakken:  Zo  verre  is  't  van  daar,  staat  'er  in 
't  slot  van  den  Artikel,  datze  de  Auctoriteit  van  andere 
heilige  Boeken  zouden  mogen  verminderen !  De  H. 
Schriftuur  heeft  een  zelfmatig  gezag:  zij  is  een  ligt  en 
lampe,  die  door  geen  menschelijke  vonden  kan  bezwalkt 
worden,  Psalm  119  :  105.  Een  getuigenis  dat  getrouw 
is  en  niet  liegen  kan,  Psalm  93  :  5.  Een  eeuwig  Evan- 
gelium  buiten  welk  geen  ander  mag  verkondigd  worden, 
Gal.  1  :  8.  Doch  alwaar  't  ook  dat  wy,  ofte  een  Engel 
uit  den  hemel,  u  een  ander  Evangelium  verkondigde,  bui- 
ten hetgeen  wy  u  verkondigd  hebben,  die  zy  VERVLOEKT ! 


Vrag.  Hoe  zoud  gy  nader  doen  blyken.  dat  deze  Apo- 
kryphe  Boeken  slegts  menschelijke  schriften,  en  geenzints 
een  regel  van  ons  geloof  en  wandel  zyn  ? 

Antw.  Door  betoog,  dat  de  kenteekenen  van  Goddelijk- 
heid, van  een  Kanonyk  Boek  des  O.  Testaments,  in  genoemde 
Apokryphe  Boeken  niet  te  vinden  zyn. 


Vrag.  Wat  kenteekenen  van  Goddelijkheid  heeft  een 
Kanonyk  Boek  uit  de  Schriften  des  O.  Testaments? 

Antw.  1.  Eerstelijk:  Dat  het  geschreven  zy  vaneen 
Propheet:  waarom  de  Kanonyke  Boeken  des  O.  Testaments 
genoemt  worden  Prophetische  Schriften,  Rom.  16  :  26. 

2.  Ten  tweden:  Dat  het  geschreven  zy  in  de  He- 
breeuwsche  taaie:  Want  de  schriften  des  O.  Testaments 
zyn  geschreven  voor  de  Israëlitische  Kerke,  die  de 
Hebreeuwsche  taaie  alleen  gebruikte. 


218 VI.  Artikel, 

3.  Ten  derden:  Dat  het  van  de  Joodsche  Kerk  voor 
een  Kanonyk  Boek  erkent  en  gehouden  zy  geweest; 
want  de  Joden  waren  de  woorden  Gods  toebetrouwt, 
Rom.  3  :  2.  Geen  ander  volk  heeft  God  in  dien  tvd,  zyn 
Instellingen  en  Regten  bekent  gemaakt,  Psalm  147  :  19. 

4.  Ten  vierden  :  dat  in  het  zelve  niet  gevonden  word, 
dan  dat  heilig  en  waarachtig  is,  zonder  inmengzel  van 
menschelijke  vonden,  dwalingen  en  bygeloovigheden , 
strydig  met  het  goede  woord  Gods :  want  alle  reden  Gods 
is  doorloutert,  Spreuk.  30  :  5. 


Vrag.     Zijn  deze  kenmerken  in  de  Kanonyke  Boeken  des 
O.  Testaments  te  vinden  ? 
Antw.     Ja. 

1 .  Deeze  zyn  beschreven  van  Propheten  en  Prophetische 
mannen  in  de  Hebreeuwsche  taaie.  Daarom  zegt  Petrus, 
wy  hebben  het  PROPHETISCH  woord  dat  zeer  vast  is; 
ende  gy  doet  wel  dat  gy  daar  op  agt  hebt,  als  op  een 
ligt  schynende  in  een  duistere  plaatze,  tot  dat  de  dag 
aanligte  en  de  morgensterre  opga  in  uwe  herten,  2  Petr. 
1  :  19.  mitsgaders  Paulus,  gebouwd  op  het  fondament  der 
APOSTELEN  en  PROPHETEN  waarvan  Jezus  Christus  is 
den  uitersten  hoeksteen,  Eph.  '1   :  20. 

2.  Deze  zyn  van  de  Joodsche  Kerk  voor  Goddelijk  aan- 
genomen ;  waarom  Christus  de  menschen  geweezen  heeft, 
tot  die  Schriften,  welke  zy  tot  een  Canon  hadden,  Joh. 
5  :  39.  Onderzoekt  de  Schriften,  want  gy  meint  in  dezelve 
het  eeuwige  leven  te  hebben :  ende  die  zyn  't  die  van  my 
getuigen,  Luc.  16  :  29.  Zy  hebben  Mozes  en  de  Propheten : 
datze  die  horen ! 

3.  Hier  in  vind  men  geen  aaneenschakeling  van  men- 
schelijke vonden,  dwalingen  en  ongeloovigheden ;  maar  een 
zamenstel  van  heilige  waarheden,  hemelsche  verborgentheden 
die  den  mensch  konnen  wysmaken  tot  Zaligheid,  Joh.  17  :  17 
Heiligtze  in  uwe  waarheid :  uw  woord  is  waarheid.  Psalm 
12:7.  De  redenen  des  Heeren  zyn  reine  redenen,  zilver 
geloutert  in  eenen  aarden  smeltkroes;  gezuivert  zevenmaal. 

Vrag.     Zoud    gy    nu    konnen    bewijzen,  dat  deze  kentee- 
kenen  in  voornoemde  Apokryphe  Boeken  niet  te  vinden  zyn  ? 
Antw.     Ja.     De  Apokryphe  Boeken 


Onderscheid  der  Kanon,  en  Apokr.  Boeken.         219 

1.  Zyn  niet  beschreven  van  Propheten  of  Prophetische 
Mannen ;  maar  van  zwakke  menschen, 

a.  Die  hunne  zwakheden  en  gebreeken  in  hun  schryven 
beleeden  hebben,  2  Machab.  15  :  39.  Indien  ik  dit  wel, 
en  gelyk  het  in  een  Historie  behoort,  byeen  gestelt  hebben, 
dat  is  mynen  wille  geweest:  maar  indien  ik  het  slegtelyk 
ende  matiglyk  hebbe  gedaan,  dat  is  het  gene  dat  ik  hebbe 
konnen  doen. 

b.  Die  zig  duidelyk  onderscheiden  van  de  heilige  mannen 
Gods.  Ziet  Jezus  Sirach  de  Voorr.  vers  1 — 3.  JSademaal 
door  de  Wet  ende  Propheten,  en  andere  die  na  haar  zijn 
gevolgd,  ons  veele  en  groote  dingen  gegeven  zijn,  voor 
welke  het  betamelyk  is  dat  men  Israël  pryze,  ter  oorzaake 
van  de  onderwyzinge  en  wysheid.  Ende  alzo  het  betamelyk 
is,  dat  niet  alleen  de  leezers  zelve  verstandig  worden,  maar 
dat  ook  de  geene,  die  lust  hebben  om  te  leeren,  den  geenen 
die  buiten  zyn  mogen  vorderlyk  weezen  met  spreeken  ende 
schryven :  Zo  is  myn  grootvader  Jezus,  na  dat  hy  hem 
zeer  veel  begeven  hadden  tot  leezen,  zo  van  de  Wet  ende 
Propheten,  als  van  andere  Boeken  onzer  Voorvaderen,  ende 
in  dezelve  nu  een  genoegzaame  ervaringe  verkreegen  hadde, 
beweegt  geworden,  ook  zelf  wat  te  beschryven  van  het 
gene  tot  onderwyzing  en   wysheid  behoore. 

c.  Die  geleeft  hebben  na  de  leeftyd  van  Maleachi,  de 
laatste  van  de  Propheten  des  O.  Testaments ;  na  wien  geen 
Propheet  van  dien  tyd  onder  de  Joden  is  opgestaan.  Dit 
belyden  zy,  1  Machab.  9  :  27.  Daar  was  in  Israël  een  zo 
groote  verdrukkinge,  als  daar  gene  geweest  was  van  den 
dag  af,  dat  'er  geen  Propheet  onder  haar  is  gezien. 

Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewijs. 
Antw.     Ja. 

2.  De  Apokryphe  Boeken  zyn  niet  beschreven  in  de 
Hebreeuwsche  taal,  waarin  alle  de  Kanonyke  Boeken  des 
O.  Testaments  beschreven  zyn ;  maar  in  de  Grieksche, 
terwyl  het  vierde  Boek  van  Esra  zelf  niet  dan  in  't  Latyn 
gevonden  word. 

.\  Yrag.     Hoe  al  verder? 

Antw.  3.  Zy  zyn  nooit  by  de  Kerk  voor  Goddelijk  aan- 
genomen, 

a.  Nog  by  de  Joodsche  Kerk  onder  het  O.  Testament, 
die   de  woorden  Gods  waren  toebetrouwt,  Deut.  31   :  26. 


220 VI.     Artikel , 

Rom.  3  :  2.  Zulks  blykt  uit  het  treffelijk  getuigenis  van 
Josephus  in  zyn  eerste  Boek  tegen  Apion,  op  het  tweede 
Hoofdstuk,  zeggende:  Men  zal  dan  onder  ons  geen  groote 
menigte  van  Boeken  vinden  die  tegen  malkanderen  aan- 
lopen, want  wy  hebben  'er  maar  tweentwintig,  die  alles 
wat  'er  den  ganschen  tyd  onder  ons  is  voorgevallen  be- 
helzen, en  aan  welke  men  verpligt  is  geloof  te  geven. 
Vyf  zyn  'er  van  Mozes,  die  alles  wat  'er  gedurende  bykans 
drie  duizend  Jaren,  tot  aan  zyn  dood  toe  is  voorgevallen, 
nevens  de  geslagten  van  Adams  nakomelingen  beschryft. 
De  Propheten  die  na  Mozes  gekomen  zyn,  hebben  in 
dertien  Boeken  alles  beschreeven  wat  'er  zedert  zynen 
dood  tot  aan  de  regeeringe  van  Artaxerxes,  zoon  van 
Xerxes,  Koning  der  Persen,  geschied  is:  De  vier  andere 
Boeken  behelzen  lofzangen  ter  eere  Gods,  en  voorschriften 
om  onze  zeden  na  te  regelen.  Alles  wat  'er  zedert  Ar- 
taxerxes tot  onzen  tyd  is  voorgevallen,  heeft  men  ins- 
gelyks  beschreven  ;  maar  om  dat  'er  toen  geeu  agtervolging 
van  Propheten  is  geweest  gelyk  te  voore,  geeft  men  er  't 
zelfde  geloof  niet  aan  als  aan  de  voorige,  welken  wy 
zulk  een  eerbiedigheid  toedragen,  dat  nog  nooit  iemand 
de  stoutheid  heeft  gehad  om  'er  iets  af  of  toe  te  doen, 
of  het  allerminst  daarin  te  veranderen. 

b.  Nog  van  Christus  en  zyne  Apostelen  in  het  N.  Tes- 
tament, die  alleen  den  Canon  des  O.  T.  aanpryzen,  Luc. 
24  :  44.  Dit  zyn  de  woorden  die  ik  tot  u  sprak  als  ik 
nog  met  u  was,  namentlyk,  dat  het  alles  moest  vervult 
worden,  wat  van  my  geschreven  is  in  de  wet  Mozes, 
ende  Propheten,  ênde  Psalmen,  onder  welke  drie  namen 
de  Boeken  des  O.  T.  by  de  Grieken  voormaals  in  drie 
delen  onderscheiden  waren. 

c.  Nog  van  de  oudste  en  geagste  Kerkvergaderingen 
na  de  tyden  der  Apostelen,  by  wien  alleen  de  Schriften 
des  O.  en  N.  Testameuts  als  Kanonyk  zyn  aangenomen. 

.*.  Vrag.  Maar  leest  men  egter  niet,  dat  'er  in  het 
derde  Concilie  van  Carthago,  gehouden  in  den  Jare  397. 
veele  Boeken,  die  wy  voor  Apokryphen  houden,  onder  de 
Regelmatige  zyn  gestel t  ? 

Antw.  Ja,  en  dit  is  het  eige  Concilie  dat  Canon  24. 
stelt,  dat  brood  en  wyn  in  't  Avondmaal  Sacramenten 
zyn,  van  het  lighaam  en  bloed  Christi,  en  Canon  26. 
dat    de    Bisschop    van    den    eersten  stoel  geen  Paus  der 


Onderscheid  der  Kanon,  en  Apokr.  Boeken.         221 

Priesters  genoenit  mogt  worden.     Doch  wy  merken  aan  ; 

1.  Dat  het  Concilie  van  Carthago  maar  een  Provintiaal 
Synode  was,  wier  gezag  by  gevolge  van  geen  groot  gewigt 
is,  en  zelf  by  de  Papisten  verdagt  gehouden  wordt. 

2.  Dat  de  Oudvaders  het  woord  Regelmatig  dikwils 
in  een  verscheiden  zin  nemen ;  zomtyds  geven  zy  dien 
naam  aan  de  Boeken,  die,  hoewel  zy  geenzins  tot  een 
Regel  van  geloof  en  zeden  zyn,  nogtans  de  eer  hadden 
by  de  andere  gevoegt  te  worden,  niet  om  daar  uit  de 
leerstukken  der  Kerke  te  bewyzen ;  maar  tot  gemeene 
stigting  te  leezen,  gelijk  Hieronymus  aanteekent,  en  men 
hieldze  waardiger  als  andere  menschelijke  schriften. 

3.  Door  't  overige  blijkt,  dat  de  Kerk  altoos  van 
oordeel  is  geweest,  met  het  Concilie 'van  Laodicea,  ge- 
houden in  de  vierde  eeuwe,  niet  betamelyk  te  zyn,  dat 
'er  in  de  Kerk  andere  Boeken  zouden  geleezen  worden, 
als  alleen  de  Kanonyke  Boeken  des  O.  en  N.  Testaments. 

Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys? 

Antw.     Ja. 

4.  In  de  Apokryphe  Boeken  worden  gevonden  veele 
onwaaragtige  dingen,  tegenstrydigheeden,  ongerymde  en 
vercierde  dingen,  die  niet  gepaart  konnen  gaan  met  eene 
Goddelijke  openbaringe. 

a.  Onwaaragtige  dingen,  die  aanlopen  tegen  het  eenparig 
getuigenis  van  alle  andere  geloofwaardige  Geschied-schry  vers  ; 
by  voorbeeld,  1  Machab.  1  :  7.  word  gezegd,  dat  Alexander  de 
Groote  by  zyn  leven  zyn  Ryk  heeft  uitgedeelt  onder  zyne  Over- 
ste, 't  Welke  alle  andere  Historie-schryvers  verklaren  onwaar- 
agtig  te  zyn.  Ziet  Curt.  lib.  10.  Arian.  lib.  7.  Diodor.  Sic.  lib. 
17.  Plutarch.  in  vita  Alexand.  1  Machab.  8.  16.  word  gezegd, 
dat  de  Romeinen  het  oppergebied  's  Jaarlijks  vertrouwden 
aan  een  man:  daar  het  kennelijk  is,  datze  's  Jaarlijks  twee 
mannen  tot  Consuls  of  Burgermeesters  aanstelden.  1  Mach. 
8:7,  8.  word  gezegd,  dat  de  Romeinen  Koning  Antiochus 
levendig  hebben  gevangen  gekregen,  en  het  Landschap 
Indien  aan  den  Koning  Eumenes  gegeven  hebben :  daar 
alle  geloofwaardige  Schryvers  getuigen  dat  de  Romeinen 
Koning  Antiochus  in  verscheiden  Veldslagen  wel  geslagen 
hebben ;  maar  nimmer  dat  zy  hem  gevangen  gekregen  ofte 
de  Indien  bemagt  hebben.  Ziet  Appian.  Zozim.  Justin. 
Hieronym.  in  Dan. 


222 VI.     Artikel, 

b.     Tegenstrydigheden, 

1.  Die  met  het  verhaal  van  dezelfde  Schryvers  strydig 
zijn :  by  voorbeeld,  de  Schry  ver  van  liet  Boek  der  Macha- 
been  zegt  eerst,  dat  Antiochus  Epiphanes  te  Babel  op  zyn 
bedde  gestorven  is,  1  Machab.  6:16.  daar  na,  dat  hy 
van  de  Priesters  des  tempels  van  Diana  Nanea  in  den  zel- 
ven  gesteenigt  ende  aan  stukken  gehouwen  is,  2  Machab. 
1  :  16.  Eindelijk,  dat  hy  in  't  gebergte,  komende  uit 
Persien,  van  de  wagen  is  gevallen,  en  dat  hy  aldaar  door 
een  ongeneeslijke  pyne  in  de  Ingewanden,  op  eene  smerte- 
lijke  wyze  gestorven  is,  2  Machab.  9:5,  28. 

2.  Die  strydig  zyn  met  de  Regelmaate  des  geloofs,  in 
de  H.  Schriftuur  vervat:  by  voorbeeld:  in  het  vierde  Boek 
van  Esra,  Cap  4  :  41.  word  gezegd,  dat  de  Zielen  der 
verstorvenen  in  eenige  vertrekken  ofte  cellen,  onder  de 
aarde  bewaart  worden :  dat  klaarlijk  stryt  tegen  2  Kon. 
2:11.  Pred.  12  :  7.  Math  5  :  3,  12.  2  Cor.  5  :  6.  In 
't  Boek  ïobie.  Cap.  12  :  12,  13.  dat  de  Engel  Raphaël 
de  gebeden  der  heiligen  voor  God  brengt:  welke  taal  ten 
hoogsten  benadeelt  de  eere  Christi,  die  onze  eenige  Voor- 
spraak by  God  is,  1  Joh.  2:1,  2.  In  't  Boek  van  Judith, 
Cap.  9:2,  3.  wordt  het  moordadig  gedrag  van  Simeon, 
begaan  tegen  de  Burgeren  van  Sichem,  gepreezen:  welke 
nogtans  stryd  tegen  Exod.  20  :  13.  en  van  Jacob  zelf  als 
een  booze  en  goddelooze  daad  verfoeit  word,  Gen.  49  :  5,  6. 
In  't  Boek  der  Wysheid  spreekt  de  Aucteur,  Cap.  8  :  19, 
20.  als  of  hy  zonder  erfzonde  geboren  ware,  't  geen  stry- 
dig is  tegen  Psalm  51  :  7  Joh.  3:6.  Jesus  Sirach  leert, 
Cap.  3  :  3.  dat  de  zonden  verzoent  worden  door  het  eere 
der  Ouders,  en  Cap.  29  :  15.  door  het  doen  van  Almoes- 
sen,  en  Cap.  15  :  15.  dat  men  de  geboden  Gods  kan  hou- 
den als  men  wil :  wederspreekende  't  geen  ons  de  Bybel 
leert,  Rom.  3  :  24,  25.  1  Kon.  8  :  46.  Psalm  19  :  13, 
Spreuk.  20  :  9.  In  de  Zendbrief  van  Jeremia  Cap.  6  :  2. 
wordt  gezegd,  dat  de  tyd  der  Babylonische  gevangenisse  duuren 
zoude  zeeven  geslagten,  strydende  tegen  't  geene  wy  lee- 
zen,  Jerem.  25  :  12  en  29  :  10  datze  zeeventig  Jaaren 
zoude  duuren,  2  Mach.  14  :  37 — 46.  word  gepreezen  de 
daad  van  eenen  Rasis,  die  hem  zelven  heeft  omgsbragt.  En 
Cap.  12  :  43.  de  daad  van  Judas  Machabeus,  om  dat  hy 
offerhande    liet    doen    voor  de  doode:  't  geen  alles  aanloopt 


Onderscheid  der  Kanon,  en  Apokr.   Boeken.         223 

tegen    Exod.    20  :   13.  Psalm  49  :  8.  om  van  geen  andere 
strydigheden   te  melden. 

c.  Ongerymde  en  vercierde  dingen.  By  voorbeeld :  In  het 
vierde  Boek  van  Esra  Cap.  14:21.  &c.  dat  de  wet  van 
God,  ten  tyde  van  Esra,  geheel  verloren  was,  en  dat  dezelve 
in  de  tyd  van  veertig  dagen  hem  wederom  is  gedicteert 
geweest.  In  't  Boek  van  Tobia  Cap.  3  :  8.  dat  een  booze 
geest  zeven  bruidegoms  agter  den  anderen  gedood  heeft. 
By  Jesus  Sirach  Cap.  48  :  10.  dat  de  Propheet  Elia,  na 
der  Joden  dwalinge,  in  eigener  Persoon  wederom  in  de 
waereld  komen  zal,  Cap.  46  :  22.  dat  den  Propheet  Samuël, 
door  de  waarzeggende  vrouwe,  waarlijk  is  opgewekt  geweest. 
In  de  Boeken  der  Machabeen  leest  men,  dat  de  Priesters 
het  vuur  des  Reukaltaars  verborgen  hadden  in  de  holte  van 
een  put,  die  eenen  droogen  grond  hadden,  2  Machab.  1  : 
19.  dat  Jeremias  den  Tabernakel,  Arke  ende  Reukaltaar  ver- 
borgen hadde  in  een  spelonke  des  bergs,  op  welke  Mozes 
geklommen  was,  ende  het  erfdeel  Gods  zag,  2  Machab.  2  : 
5.  behalven  veele  andere  ongerymtheden ;  die  wy  met  stil- 
zwygen  voorby  gaan. 


Vrag.  Maar  gestelt  zynde,  de  Apokryphe  Boeken  zyn, 
menschelijke  schriften,  welkers  inhoud  en  leeringen 
verdagt  en  verdorven  zyn,  als  by  de  stukken  gebleken 
is,  waare  het  dan  niet  beter,  dat  deeze  niet  agter  den 
Bybel  of  Regelmatige  Boeken  des  O.  en  N.  T.  gevon- 
den wierden? 

Antw.  De  geoogde  Vaderen  van  het  Dortsche  Synode, 
hadden  zulks  gaarne  gezien,  daarom  gaf  men  in  deeze 
Vergaderinge.  Anno  1618  en  1619.  gehouden,  in  be- 
denking, of  deeze  Boeken  niet  behoorden  uit  de  nieuwe 
overzettinge  des  Bybels  uitgelaten  te  worden :  Edog, 
alzo  geen  Gereformeerde  Kerken  van  andere  natiën, 
zulks  voor  deezen  gedaan  hadden,  en  men  meende  dat 
zulks  in  dien  tyd  niet  zonder  veel  opspraak  geschieden 
kon,  vond  men  goed,  dezelve  op  nieuws  overgezet 
zynde,  in  den  Bybel  te  laten,  met  deeze  bepaling,  te 
weeten :    datze    niet   tusschen  de  kanonyke  Boeken  des 


224 VI.  Artikel, 

O.  en  N.  Testaments  zouden  ingevoegd  v/orden,  gelijk 
de  orde  der  geschiedenissen  wel  vereischte;  maaragter 
de  Schriften  des  N.  T.  op  dat  de  Gemeinte  daar  door 
vermaant  wierde,  DEEZE  SCHRIFTEN  tot  de  HEILIGE 
BOEKEN  niet  te  behooren.  Men  leeze.  ACT.  SYNOD. 
DORDR.  sest.  IX.  &  X.  De  WAARSCHOUWING  aan 
den  lezer  van  de  Apokryphe  Boeken. 


Vrag.  Wat  hebt  gy  tot  besluit  van  deezen  Artikel  op 
te  merken  ? 

Antw  1.  De  Roomsche  Kerk  bezondigt  zig  zwaarlijk  met 
deeze  Boeken  tot  den  Canon  der  Heilige  Boeken  toe  te 
doen,  daar  de  blinkende  Morgensterre  zelf  zegt,  Openb.  22  : 
18.  Want  ik  betuige  aan  een  iegelyk  die  de  woorden  der 
Prophetie  deezes  Boeks  hoort,  indien  iemand  tot  deeze  din- 
gen TOEDOET:  God  zal  over  hem  toedoen  de  plagen  die 
in  dit  Boek  geschreven  zyn.  Spreuk.  30  :  5,  6.  Alle  reden 
Gods  is  doorloutert.  En  doet  niet  toe  tot  zyne  woorden,  op 
dat  hy  u  niet  bestraffe,  ende  gy  leugenagtig  bevonden  wordt 

.•.  Vrag.     Wat  nog  meer? 

Antw.  2.  Dat  men  vryheid  heeft  in  deeze  Boeken  te 
leezen,  dog  met  verstand,  in  't  oog  houdende  wat  onze 
Kerk  op  goede  gronden  van  deeze  Schriften  getuigt,  1 
Thessal.  5  :  21.  Beproeft  alle  dingen;  behoudt  het  goede. 
1  Cor.  1 0  :  23.  Alle  dingen  zyn  my  geoorlooft ;  maar  alle 
dingen  zyn  niet  oorbaar :  alle  dingen  zyn  my  geoorlooft ; 
maar  alle  dingen  stigten  niet. 

3.  Vinden  wy  iets  goeds  daarin,  wy  mogen  het  zelve 
overdenken  en  bewaren.  Niemand  veragt  den  diamant,  om 
dat  hy  ze  in  den  drek  vind.  Salomo  ontbood  zyn  hout 
uit  Hieram,  en  zyn  goud  uit  Ophir,  tot  bouwinge  van 
Jehova's  Heiligdom,  Phil.  4  :  8.  Voorts  Broeders,  al  wat 
waaragtig  is,  al  wat  regtvaerdig  is,  al  wat  liefelyk  is,  al 
wat  wel  luidt,  en  zo  daar  eenige  lof  in  is,  dat  zelve  bedenkt. 

4.  Is  de  H.  Schrift  een  volmaakt  Rigtsnoer  van  geloof 
en  zeeden,  dat  wy  'er  ook  eeniglijk  en  alleen  ons  doen 
en  laten  na  rigten :  Want  Zalig  zyn  ze  die  zyne  Geboden 
doen,  op  dat  haare  raagt  zy  aan  de  boom  des  Levens, 
ende  zy  door  de  Poorten  mogen  ingaan  in  de  Stad,  Openb. 
22  :    14. 


VIL  ARTIKEL. 

Van  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur,  tot 
een  Regel  van  Geloof  en  Wandel. 

Wy  gelooven  dat  dese  heyllghe  Schriftuere  den  wille 
Gods  volcomelick  vervaet,  ende  dat  al  t'gene  de  mensche 
schuldich  is  te  gelooven  om  salich  te  werden,  daer  in 
ghenoechsaem  gheleert  wert.  Want  overmidts  de  ghe- 
heele  wijse  des  dienst  die  God  van  ons  eyscht,  aldaer 
int  lange  beschreven  is;  so  ist  den  menschen,  al  warent 
selfs  Apostelen,  niet  geoorlooft  anders  te  leeren,  als  ons 
nu  geleert  is  door  de  heylige  Schriftueren:  Iae  al  ware 
het  oock  eenen  Enghel  ayt  den  Hemel,  gelijck  de  Apostel 
Paulus  seght.  Want  dewyle  het  verboden  is,  den  Woorde 
Gods  yet  toe,  af'  yet  af  te  doen:  soo  blijckt  daer  uyt 
wel,  dat  de  leer  e  desselve  seer  volmaeckt  ende  in  aller 
manieren  volkomen  is.  Men  en  mach  oock  gheener  men- 
schen schriften,  hoe  heylich  sy  gheiveest  zijn,  ghelijcken 
by  ■  de  Goddelicke  Schriftueren,  noch  de  gewoonte  by  de 
waerheyt  Gods  (want  de  waerheyt  is  boven  al)  noch  de 
groote  menichte,  noch  de  outheyt,  noch  de  successie  van 
tijden  of  persoonen,  noch  de  Concilien,  Decreten  ofte 
besluyten.  Want  alle  menschen  zijn  uyt  haer  selven 
leughenaers,  ende  ydelder  als  de  ydelheyt  selve.  Daerom 
verwerpen  wy  van  ganscher  herten  al  wat  met  desen 
onfeylbaren  reghel  niet  over-een-comt:  gelyck  ons 
d' Apostelen  geleert  hebben,  segghende:  Beproeft  de  gees- 
ten, of  sy  uyt  God  zijn,  Item :  So  yemant  tot  u  comt,  ende 
dese  leere  niet  mede  brenght,  ontfanght  hem  in  u  huys  niet. 

15 


226 VII.     Artikel, 

VRAGE. 

Is  de  H.  Schriftuur  Volmaakt? 

Antw.  Ja.  Psalm  19  :  8.  De  wet  des  Heeren  is 
VOLMAAKT,  bekeerende  de  Ziele,  gelijk  in  dit  Artikel 
betoogt  zal  worden. 


Vrag.  Hoe  behoord  men  de  Volmaaktheid  der  PI.  Schrif- 
tuur te  beschouwen  ? 

Antw.  1.  Met  dankzegging,  dat  God  ons  zyn  woord 
volkomen  in  geschrift  heeft  willen  bekent  maken,  Psalm. 
119  :  1GL  Ik  love  u  zeevenmaal  daags  over  de  Regten 
uwer  gerechtigheid. 

2.  Smeekende  om  Gods  genade,  om  de  voortreffelijkheid 
van  Gods  inzettingen  te  kennen  en  te  betragten,  Psalm 
119  :  18.  ontdekt  myne  oogen  dat  ik  aanschouwe  de  WON- 
DEREN van  uwe  Wet.  Vers  27.  Geeft  my  den  weg  uwer 
beveelen  te  verstaan,  op  dat  ik  uwe  WONDEREN  betragte. 

Vrag.  Wat  beleid  hebben  de  Opstellers  van  de 
Belydenis  in  deezen  Artikel  gehouden  ? 

Antw.     Zy  stellen  ons  voor ; 

Eerst.  De  genoegzaamheid  der  H.  Schriftuur,  tot  een 
Regel  van  geloof  en  zeeden, 

A.  Zo  als  wy  daar  Belydenisse  van  doen.  Wy  geloo- 
ven  dat  deeze  Heilige  Schriftuure  den  wille  Gods  volko- 
mentlyk  bevat,  en  al  't  gene  de  mensch  schuldig  is  te  ge- 
loven om  Zalig  te  worden,  daar  in  genoegsaam  geleert  word. 

E.  Zo  als  wy  die  verdeedigen,  met  bewyzen  tegens 
partyen :  want  overmits  de  geheele  wyze  des  dienst  die 
God  van  ons  eischt,  aldaar  in  't  lange  beschreeven  is; 
zo  is  't  den  mensch  niet  geoorlooft  anders  te  leeren  als 
ons  nu  geleert  is  door  de  heilige  Schriftuure :  Ja  al  waare 
het  ook  eenen  Engel  uit  den  Hemel,  gelyk  den  Apostel 
Paulus  zegt.  Want  dewyle  het  verboden  is,  den  woorde 
Gods  iets  toe,  ofte  iets  af  te  doen;  zo  blvkt  daar  uit  wel, 
dat  de  leere  des  zelven  Volmaakt  ende  in  aller  manieren 
volkomen  is. 

2.  Daar  na  leeren  zy  ons,  wat  wy  niet  gelijkmatig 
van  gezag  mogen  stellen  met  de  H.  Schrift. 


Van  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  227 

A.  Op  zig  zei  ven.  Men  mag  ook  geener  menschen 
schriften,  hoe  heilig  zy  geweest  zyn,  gelyken  by  de 
Goddelyke  Schriftuure,  nog  de  gewoonte  by  de  waarheid 
Gods  (want  de  waarheid  is  boven  al)  nog  de  groote 
meenigte,  nog  de  oudheid,  nog  de  Successie  van  tyden 
en    Personen,    nog    de    Concilien,    Decreten  of  besluiten. 

B.  Bevestigt  met  bewyzen,  die  zeeker  zyn :  Want  alle 
menschen  zyn  uit  haar  zei  ven  leugenaars,  ende  y  delder 
dan  de  ydelheid  zelve. 

3.  Eindelyk  geeven  zy  ons  aan  de  hand,  wat  wy, 
uit  aanmerkinge  van  het  boven  gestelde,  op  goede  gron- 
den verwerpen  moeten :  Daarom  verwerpe  wy  van  gant- 
scher  herte  al  wat  met  deezen  onfeilbaaren  Regel  niet 
overeen  komt:  gelyk  ons  de  Apostelen  geleert  hebben, 
zeggende:  Beproeft  de  Geesten  of  zij  uit  God  zyn,  Item: 
Zo  iemand  tot  u  komt,  ende  deeze  leere  niet  mede  brengt, 
ontfang-t  hem   in   uw  huis  niet. 


Vrag.  Wat  noemt  gy  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur? 

Antw.  Die  kan  aangemerkt  worden,  of  in  haar  wee- 
zen of  in  haar  deelen. 

Vrag.  Wat  verstaat  gy  door  de  Volmaaktheid  der  H. 
Schriftuur  in  haar  weezen  ? 

Antw.  Die  wezentlijke  eigenschap,  waar  door  ze  ons 
volkomen  onderwyst  van  de  wille  Gods,  aangaande  onze 
Zaligheid.  De  Belydenis  zegt.  Wy  gelooven  dat  deeze 
Heilige  Schriftuure  den  wille  Gods  volkomentlyk  bevat, 
en  al  't  gene  de  mensch  schuldig  is  te  geloven  om 
Zalig  te  worden,  daar  in  genoegzaam  geleert  wordt. 


.•.  Vrag.  Wat  hebt  gy  tot  opheldering  van  deeze 
waarheid  aan  te  merken  ? 

Antw.  1.  Daar  zyn  eenige  dingen  die  wy  belyden,  nodig 
ter  Zaligheid  ;  maar  van  natuure  bekent,  als  Gods  bestaan, 
de  onsterffelykheid  der  Ziele,  enz.  die  de  Schrift  veron- 
derstelt, zonder  zig  op  te  houden  met  de  bewijzen,  hoe- 
wel zy  dezelve  bevestigt,  om  alle  reden  van  twyfel  te 
beneemen. 


228  VII.  Artikel, 

2.  't  Is  niet  nodig  door  de  Schrift  te  weeten  wat  dwa- 
lingen 'er  ooit  geweest  zyn,  ofte  konnen  zyn,  dewyl  ons 
genoeg  is  in  de  Schrift  te  vinden  een  volmaakte  Wapen- 
rustinge  Gods,  om  allerlei  dwalingen  te  bestryden,  Eph. 
6  :  11. 

3.  Onder  de  noodzaakelijke  dingen  moet  men  niet 
stellen  al  't  gene  de  mensch  geern  zoude  begeeren  te  wee- 
ten. Want  Gods  oogmerk,  in  't  geven  der  H.  Schrift,  is 
niet  geweest  ons  Wysgeeren,  of  Wiskunstenaars,  of  Art- 
zeny-geleerden  te  maken ;  maar  om  daar  door  te  leeren 
wat  ons  nodig  is  tot  zaligheid. 

4.  't  Is  ook  niet  nodig  te  weten,  al  wat  men  zoude 
willen  weten  van  de  Verborgentheden  van  den  Godsdienst, 
ofte  alles  wat  Christus  en  zijne  Apostelen  ooit  gezegd  en 
gedaan  hebben.  Want  daar  zyn  nog  veele  andere  dingen, 
zegt  Johannes,  die  Jesus  gedaan  heeft;  welke,  zo  elk  in 
't  byzonder  geschreeven  wierde,  ik  agte,  dat  ook  de  Wae- 
reld  dezelve  geschreeven'  Boeken  niet  zoude  vatten,  Cap. 
21   :  25. 

5.  De  genoegzaamheid  der  H.  Schriftuur  belet  niet, 
dat  wy  de  bedieninge  des  woords  en  de  genade  des  H. 
Geestes  nodig  hebben.  Niemand  zal  zeggen,  dat  een  Tes- 
tament onvolkomen  is,  om  dat  men  het  leezen  moet,  of 
een  Rigtsnoer,  om  dat  de  bouwmeester  daar  mede  past. 
De  Schrift  sluit  door  haare  Volmaaktheid  alle  andere  Rigt 
snoeren  uit;  maar  geenzints  de  middelen,  waar  door  dit 
Rigtsnoer  werdt  toegepast.  Christus  waare  Dienaars  ver- 
kondigen niet  anders,  dan  't  gene  Mozes  en  de  Propheten 
gesproken  hebben.  De  Geest  drukt  de  waarheeden,  in  deeze 
Boeken  vervat,  in  de  herten  der  gelovigen,  Ezech.  36  :  27. 
Ik  zal  myn  geest  in  u  geeven,  zegt  de  Heere,  ende  ik 
zal  maken  dat  gy  in  myne  inzettingen  zult  wandelen, 
ende  die  doen. 

Vrag.     Hoe  bewyst  gy  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur  ? 

Antw.  Met  de  bewyzen  in  onze  Belydeuis  gemeld. 

1.  Overmits  de  geheele  wyze  des  dienst,  die  God  van 
ons  eischt,  aldaar  in  't  lange  beschreeven  is,  Psalm  119  :  96. 
In  alle  Volmaaktheid  hebbe  ik  een  einde  gezien ;  maar  uw 
GEBOD  is  zeer  WYD.  Daar  is  niets  te  begrypen  tot  Za- 
ligheid, of  men  vind  het  in  de  Schrift,  en  bewyst  het 
door    de   Schrift.  Zy  leert  de  eenvoudigste  op  een  allervol- 


Yan  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  229 

maakte  wyze  God  kennen,  die  wy  allen  dienen  moeten.  Zy 
ontdekt  ons  wat  wy  zyn,  onze  eige  elende,  natuurlijke 
verdorventheid,  onze  zonden  en  wat  wy  verdienen.  Wat 
Jesus  Christus  voor  ons  gedaan  heeft,  om  ons  uit  dien 
staat  te  trekken,  en  wat  wy  doen  moeten,  om  door 
het  gelove  deel  te  krygen  aan  hem.  Zy  boezemt  ons  de 
godsvrugt  in,  de  heiligheid,  de  matigheid,  weldadigheid 
en  allerlei  Christelijke  deugden.  Zy  geeft  ons  nodige  be- 
weegredenen, om  God  en  onze  naasten  te  beminnen.  Zy 
vertroost  ons  tegens  allerleie  elenden  en  wederwaardigheeden 
dcezes  Levens.  Zy  bevredigt  ons  ontroerd  gewisse,  leert 
ons  wat  wy  na  dit  leven  worden  zullen,  en  geeft  ons  hope 
van  een  aanstaande  heerlijkheid.  Wat  kan  de  mensch  meer 
begeeren,  wat  zal  men  van  dit  alles  zeggen?  De  wet  des 
Heeren  is  VOLMAAKT,  bekeerende  de  Ziele.  De  getuige- 
nisse  des  Heeren  is  gewis,  den  slegten  wysheid  geevende. 
De  beveelen  des  Heeren  zyn  regt,  VERBLYDENDE  het 
herte :  het  gebod  des  Heeren  is  zuiver,  verligtende  de  oogen. 
De  vreeze  des  Heeren  is  rein,  bestaande  tot  in  Eeuwigheid. 
De  Regten  des  Heeren  zyn  waarheid ;  te  samen  zynze  Regt- 
vaerdig.  Zy  zyn  begeerlyker  dan  goud,  ja  dan  veel  fyn 
goud;  ende  zoeter  dan  honig  of  honigzeem.  Ook  wordt  uw 
knegt  door  dezelve  klaarlyk  VERMAANT :  In  't  houden 
van  dien  is  GROOTEN  LOON,  Psalm  19  :  8—12.  Alle 
de  Schrift  is  van  God  ingegeeven,  ende  is  nuttig  tot  lee- 
ringe,  tot  wederleggïnge,  tot  verbeeteringe,  tot  onderwy- 
zinge  die  in  de  Regtvaerdigheid  Gods  is :  Óp  dat  de  mensche 
Gods  VOLMAAKT  zy,  tot  alle  goed  werk  VOLMAAKTE- 
LYK  toegerust,  2  Tim.  3  :   16,   17. 

2.  't  Is  de  mensch  niet  geoorlooft  iets  anders  te  leeren, 
als  ons  nu  geleert  is  door  de  Heilige  Schriftuur :  alwaar  het 
ook  eenen  Engel  uit  den  Hemel,  gelyk  den  Apostel  zegt, 
Gal.  1  :  8,  9.  Doch  alware  't  ook  dat  wy,  ofte  een  ENGEL 
uit  den  HEMEL,  u  een  Evangelium  verkondigde,  buiten 
het  geene  wy  u  verkondigt  hebben,  die  zy  VERVLOEKT. 
Gelyk  wy  te  voren  gezegd  hebben,  zo  zegge  ik  ook  nu 
wederom,  indien  u  iemand  een  Evangelium  verkondigt, 
buiten   dat  geen  gy  ontfangen  hebt,  die  zy  VERVLOEKT. 

3.  Eindelyk.  't  Is  uitdrukkelijk  verboden  den  woorde 
Gods  iets  toe  of  iet  af  te  doen.  Deut.  4  :  2.  Gy  zult  tot 
dit  woord,  dat  ik  u  heden  gebiede,  niet  TOEDOEN,  ook 
daar    van    niet    AFDOEN:   op  dat  gy  bewaart  de  geboden 


230 VII.     Artikel, 

des  Heeren  uwes  Godts  die  ik  u  gebiede,  Spreuk  30  :  5,  6. 
Alle  reden  Gods  is  doorloutert.  Hy  is  een  Schild  den  genen 
die  op  hem  betrouwen :  en  DOET  niet  TOE  tot  zyne  woor- 
den, op  dat  hy  u  niet  bestrafte,  ende  gy  leugenagtig  be- 
vonden wordt.  Openb.  22  :  18,  19.  Want  ik  betuige  aan 
een  iegelyk  die  de  woorden  der  Prophetie  dezes  boeks  hoort, 
indien  iemand  tot  deeze  dingen  toedoet,  Godt  zal  over  hem 
toedoen  de  plagen  die  in  dit  boek  geschreeven  zijn.  Ende 
indien  iemand  afdoet  van  de  woorden  des  boeks  deezer  Pro- 
phetie, God  zal  zyn  deel  afdoen  uit  het  boek  des  Levens, 
ende  uit  de  heilige  stadt,  ende  uit  het  gene  in  dit  boek 
geschreeven  is.  Zoo  dan  blykt  uit  alle  de  gemelde  plaat- 
zen,  dat  de  Leere  der  H.  Schriftuur  Volmaakt,  ende  in 
allen  manieren  zeer  volkomen  is. 


Vrag.  Op  wat  wyze  worden  de  zaaken  van  den  Gods- 
dienst in  de  H.  Schriftuur  voorgestelt  ? 

Antw.  Duidelyk  en  klaar,  dat  de  allerereenvoudigste 
dezelve,  door  de  verligtinge  des  Heiligen  Geestes,  zo 
verre  zy  hem  tot  Zaligheid  noodig  zyn,  te  weeten,  ver- 
staan kan,  Psalm  119  :  105.  Uw  woord  is  een  Lampe 
voor  mynen  voet,  ende  een  Licht  op  mynen  padt. 


Vrag.     Hoe    bewyst  gy  de  klaarheid  der  H.  Schriftuur? 

Antw.  1.  Uit  het  getuigenisse  Gods,  Deut.  30  :  1 1  -  14. 
Want  dit  zelve  gebodt  het  welke  ik  u  heden  gebiede, 
dat  en  is  van  u  niet  verborgen,  ende  dat  en  is  niet  verre. 
Het  en  is  niet  in  den  Hemel:  om  te  zeggen;  wie  zal 
voor  ons  ten  Hemel  varen,  dat  hy  't  voor  ons  hale, 
ende  ons  het  zelve  hooren  late,  dat  wij  het  doen  ?  Het 
en  is  ook  niet  op  gene  zyde  der  Zee:  om  te  zeggen  wie 
zal  voor  ons  overvaren  aan  gene  zyde  der  Zee,  dat  hy 
het  voor  ons  hale,  ende  ons  het  zelve  hooren  late,  dar 
wy  het  doen ;  want  dit  woort  is  zeer  naby  u :  in  uwen 
monde,  ende  in  u  herte,  om  dat  te  doen.  2  Cor.  4  :  3,  4. 
Doch  indien  ook  ons  Evangelium  bedekt  is,  zo  is  het 
bedekt  in  de  gene  die  verloren  gaan.  In  dewelke  de  Godt 
deezer    eeuwe    de    zinnen    verblindt    heeft,    [namelyk]    der 


Van  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  231 

ongelovige,  op  dat  haar  niet  en  bestraale  de  verlichtinge 
des  Evangeliums  der  heerlykheid  Christi,  die  het  beeld 
Gods  is. 

2.  Uit  de  gelykenissen,  waar  onder  Gods  woord  ons 
werdt  voorgedragen  als  van  een  ligt  en  een  lampe,  Spreuk. 
6  :  23.  Het  gebod  is  een  lampe,  en  de  Wet  is  een  ligt. 
Psalm  119  :  105.  Uw  woord  is  een  lampe  voor  mynen 
voet,  ende  een  Ligt  voor  mynen  pad.  2  Petr.  1:19. 
Ende  wy  hebben  het  Prophetische  woord  dat  zeer  vast 
is :  Ende  gy  doet  wel  dat  gy  daar  op  agt  hebt,  als  op 
een  ligt  schynende  in  een  duistere  plaatze,  tot  dat  de 
dag  aanligtte  en  de  morgensterre  opga  in  uwe  herten. 

3.  Uit  het  einde  Gods  in  't  beschry  ven  van  zyn  woord ; 
namentlijk,  om  den  mensch  door  de  Schrift  als  een  lig- 
tende  fakkel  tot  Zaligheid  te  leiden ;  dies  heeft  zyn  wys- 
heid  en  goedheid,  zyn  woord,  het  welke  tot  Zaligheid 
van  onweetende  menschen  geschikt  was.  duidelijk  genoeg 
willen  maken,  Rom.  15  :  4.  Want  al  wat  te  voren  ge- 
schreven is,  dat  is  tot  onzer  leeringe  te  voren  geschreven  : 
op  dat  wy  door  lydzaamheid  ende  vertroostinge,  der  Schrif- 
ten hope  hebben  zouden.  Joh.  20  :  31.  Maar  deeze  zyn 
geschreeven,  op  dat  gy  gelooft  dat  Jesus  is  de  Christus, 
de  Zoone  Gods:  Ende  op  dat  gy  geloovende,  het  leven 
hebt  in  zynen  name. 

.\  Vrag.  Wat  hebt  gy,  tot  opheldering  van  dit  leer- 
stuk, tegens  de  Papisten  aan  te  merken  ? 

Antw.  1.  Dat  hoewel  wy  zeggen,  dat  de  H.  Schrif- 
tuur klaar  is,  wy  niet  ontkennen,  dat  'er  ook  veel 
duistere  en  zware  dingen  in  zyn.  Petrus  zegt  uitdruk- 
kelijk, dat  'er  in  de  brieven  van  Paulus  zommige 
dingen  zwaar  zyn  om  te  verstaan,  2  Petri  3  :  15,  16. 
Doch  hier  in  aanbidden  wy  de  wysheid  Gods,  die 
zulks  gewild  heeft,  om  onzen  hoogmoed  te  verneederen; 
om  den  afkeer  te  beletten,  die  te  gemakkelijke  dingen 
zomtyds  geven,  en  ons  te  doen  verlangen  na  de  toeko- 
mende eeuwe,  daar  wy  alles  volmaaktelijk  zullen  kennen. 
Waarom  Augustinus  van  de  Schrift  zeer  wel  zeide :  Zy 
bespot  de  hoovaerdigen  door  haar  hoogte  die  zy  niet  kon- 
nen  bereiken.  Zy  verschrikt  door  haar  diepte  dieze  tragten 
te  doorgronden.  Zy  voed  en  versterkt  met  de  waarheden 
daar  zy  mede  vervult  is,  de  grootste  Zielen,  en  geeft  aan 


232 VII.     Artikel, 

kinderen  dat  ben  evenreedig  is,  door  de  gemeenzaamheid 
met  welke  zy  tot  hen  spreekt. 

2.  Wy  ontkennen  niet,  hoewel  het  nodige  ter  Zaligheid 
duidelijk  en  klaar  in  de  Schrift  gevonden  word,  dat  'er 
ook  hooge  verborgentheeden  in  zijn,  boven  ons  bereik; 
maar  wy  beweeren,  dat  wy  klaarlijk  vinden,  't  geen  wy 
van  deeze  verborgentheeden  moeten  weeten  en  belijden. 
Daar  zyn  in  de  Schriftuur,  gelijk  in  de  natuur,  drie 
soorten  van  dingen.  In  de  natuur  zyn  dingen  die  een 
ieder  ziet,  als  de  uitgebreidheid  en  schoonheid  der  Heme- 
len. Daar  zyn  andere  die  men  in  de  scholen  moet  gaan 
leeren.  Andere  die  de  allervernuftigste  nooit  ontdekt  heeft; 
ende  nimmer  ontdekken  zal.  Zo  ook  in  de  Schrift,  daar 
zyn  waarheeden  zo  klaar  datze  ieder  ziet,  daar  zyn  'er 
die  men  niet  kan  weeten  zonder  oefening  en  moeite. 
Eindelijk  zyn  'er  die  zo  verheeven  zyn,  dat  zy  onnaakbaar 
zyn  en  't  bereik  der  menschen  te  boven  gaan.  Zy  heeft 
uitwendig  melk  om  de  eenvoudigste  te  voeden,  en  in  haar 
verborgenste  geheimen  vervat  zy  dingen  die  de  verhee- 
venste  verstanden  in  verwondering  wegrukken ;  gelyk  een 
Rivier  wier  wateren  op  eenige  plaatsen  zo  laag  is,  dat 
1er  een  Lam  zoude  konnen  door  gaan,  en  op  andere 
plaatzen  zo  diep,  dat  'er  een  Olyphant  in  zoude  zwem- 
men. 

3.  Dat  wy  agtervolgens  stelleD,  hoe  klaar  de  H.  Schrift 
spreekt,  wy  egter  de  Hemelsche  waarheden  klaarder  zullen 
kennen  in  den  Hemel  als  nu;  1  Cor.  13  :  12.  Want  wy 
zien  nu  door  eenen  spiegel  in  een  duistere  reden,  maar 
alsdan  zullen  wy  zien  aangezigte  tot  aangezigte ;  nu  kenue 
ik  ten  deele,  maar  alsdan  zal  ik  kennen,  gelyk  ik  ook 
van  God  gekent  ben. 

4.  Dat  de  klaarheid  der  H.  Schriftuur  niet  belet  dat 
wy  de  verklaring  der  Schrift,  zo  als  die  van  Leeraaren 
geschied,  van  nooden  hebben.  Nadien  men  het  duidelijke 
heeft  op  te  helderen  en  toe  te  passen,  en  het  donkere 
te  verklaaren,  op  dat  het  een  en  het  ander  tot  Zaligheid 
mag  worden  verstaan  en  onderhouden,  Jes.  30  :  20  :  21. 
De  Heere  zal  u  lieden  wel  brood  der  benautheid,  en  de 
wateren  der  verdrukkingen  geeven ;  maar  uwe  Leeraars 
en  zullen  niet  meer  als  met  vleugelen  weg  vliegen ;  maar 
uwe  oogen  zullen  uwe  Leeraars  zien,  ende  uwe  ooren 
zullen  horen  het  woord  des  genen  die  agter  u  is,  zeggende : 


Van  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  233 

dit    is    de    weg,  wandelt  in  den  zelven,  als  gy  zoudt  af- 
wyken  ter  regter  of  slinker  hand. 

5.  Eindelijk  ontkennen  wy  niet,  hoewel  de  H.  Schriftuur 
duidelijk  en  klaar  is,  dat  wy  eenig  bovennatuurlijk  ligt 
tot  regt  verstand  van  de  weg  der  Zaligheid  nodig  heb- 
ben. Nemaar,  wy  zeggen  de  H.  Schrift  is  een  ligt  ende 
lampe.  De  mensch  een  blinde  van  natuure  die  niet  zien 
kan,  ten  zy  hem  de  Heere  de  ogen  opene,  1  Cor.  2  : 
14.  Maar  de  natuurlyke  mensche  begrypt  niet  de  dingen 
die  des  Geests  Gods  zyn.  Want  zy  zyn  hem  dwaasheid, 
ende  hy  kanze  niet  verstaan,  om  datze  geestelyk  onder- 
scheiden worden.  Spreuk.  30  :  2,  3.  Voorwaar  ik  ben 
onvernuftiger  dan  iemant:  ende  ik  hebbe  geen  menschen 
verstand:  Ende  ik  hebbe  geene  wijsheid  geleert;  noch  de 
wetenschap  der  heiligen  gekent 


Vrag.  Wat  is  "er  van  noden,  om  de  H.  Schriftuur 
tot  Zaligheid  te  verstaan? 

Antw.  De  verligtende  onderwyzinge  des  H.  Geests 
die  ons  duistere  verstand  verligt,  ons  ongeloof  in  de 
Ziele  overwint,  onze  vooroordeelen  beneemt,  onze  wille 
heiligt  om  verstandig  agt  te  geven  op  de  waarheid  in 
Gods  woord  vervat,  Psalm  119  :  18.  Ontdekt  myne 
oogen,  op  dat  ik  aanschouwe  de  wonderen  uwer  wet. 


Vrag.  Hoe  bewyst  gy,  dat  wy  zulk  een  onderwijzinge 
des  Geestes,  tot  verstand  van  den  regten  zin  der  H.  Schrift, 
van  noden  hebben  ? 

Antw.  1.  Uit  het  getuigenisse  Christi,  Joh.  6  :  45.  Daar 
is  geschreven  in  de  Propheten,  ende  zy  zullen  alle  van  Godt 
geleert  zyn.  Een  iegelyk  dan  die  [het]  van  den  Vader  ge- 
hoort,  ende  geleert  heeft,  die  komt  tot  my. 

2.  Uit  de  gebeden  der  heiligen,  Psalm  25  :  4,  5. 
HEERE  maakt  my  uwe  wegen  bekent ;  leert  my  uwe  paden. 
Leidt  my  in  uwe  waarheit,  ende  leert  my,  want  gy  zyt  de 
Godt  myns  heils,  u  verwagt  ik  den  gansenen  dag.  Psalm 
43  :  3.  Zend  uw  licht,  ende  uwe  waarheid  dat  die  my  lei- 


234  VIL     Artikel , 

den,  datze  my  brengen  tot  den  berg  uwer  heiligheid,  ende 
tot  uwe  wooningen. 

3.  Uit  de  beloften  van  dien  Geest,  aan  de  gelovige  ge- 
daan, Joh.  10  :  13.  Maar  wanneer  die  zal  gekomen  zyn, 
[namelyk]  de  Geest  der  waarheid,  hy  zal  u  in  alle  waarheid 
leiden;  want  hy  zal  van  hem  zei  ven  niet  spreken,  maar  zo 
wat  hy  zal  gehoort  hebben,  zal  hy  spreken,  ende  de  toe- 
komende dingen  zal  hy   u  verkondigen. 

Vrag.  Is  het  dan  niet  te  vergeefs,  dat  een  natuurlijk 
mensch  de  H.  Schrift  leest  eu  onderzoekt? 

Antw.  Neen.  1.  De  Heere  heeft  aan  het  gebruik  der 
middelen  zyn  Geest  en  genade  belooft.  Dit  hangt  te  zamen. 
Biddet  en  u  zal  gegeeven  worden  :  zoeket  ende  gy  zult  vin- 
den :  kloppet  ende  u  zal  opengedaan  worden :  want  een 
ygelyk  die  bid,  die  ontfangt,  ende  die  zoekt  die  vind :  ende 
die  klopt  dien  zal  opengedaan  worden,  Hatth.   7  :  7,  8. 

2.  Het  leezen  der  H.  Schrift  is  het  regte  middel  om 
hem  zyn  blindheid  te  doen  verstaan,  en  begeerig  te  maken 
na  de  verligting  des  H.  Geests.  Men  ziet  het  in  David,  Psalm 
119  :  18.  Ontdekt  myne  oogen,  op  dat  ik  aanschouwe  de 
wonderen  uwer  wet.  In  den  Kamerling,  Hand.  8  :  14,  tot 
Philippus,  zeggende :  Ik  bidde  u,  van  wien  zegt  de  Propheet 
dit?  van  hem  zelven  ofte  van  iemand  anders? 

3.  Wy  zeggen  ook  niet,  dat  een  natuurlijk  mensch  niets 
verstaat  van  't  geen  hy  leest;  maar  eeniglyk  dat  hy  de 
waarheid,  zo  als  dezelve  den  mensch  vrymaakt  en  zaligt, 
niet  verstaat  zonder  verligting  des  H.  Geests.  Want  de 
natuurlyke  mensche  begrypt  niet  de  dingen  die  des  Geestes 
Gods  zyn,  want  zy  zyn  hem  dwaasheid,  ende  hy  kanze 
niet  verstaan,  om  datze  geestelyk  onderscheiden  worden : 
doch  de  geestelyke  mensche  onderscheid  wel  alle  dingen; 
maar  hy  zelve  word  van  niemand  onderscheiden,  1  Cor. 
2  :   14,   15. 


Vrag.  Wat  verstaat  gy  door  de  Volmaaktheid  der 
H.  Schriftuur  in  haar  deelen? 

Antw.  Die  ongeschondenheid  der  H.  Schriftuur, 
waar  doorze  alle  haar  Boeken  en  deelen  heeft  behouden, 
die  Godt  ooit  aan  zyn  Kerk  heeft  mede  gedeelt  en  niet 
is  vervalscht. 


Yan  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  235 

Yrag.  Zyn  'er  dan  geen  Regelmatige  Boeken,  met  de 
gevankelijke  Wegvoering  der  Jooden  na  Babel,  toen  de 
Stad  Jeruzalem  en  den  Tempel  verbrand  wierd,  verlooren 
gegaan? 

Antw.  1.  Alzo  min  als  de  vaten  van  het  huis  des  Eeeren, 
die  wel  na  Babel  gevoert,  maar  niet  verbrand  zyn  geweest, 
volgens  2  Kron.  36  :  18.  Ende  alle  vaten  van  't  huis  Gods, 
de  grote  en  de  kleine,  en  de  schatten  des  Konings,  ende 
zyner  Torsten,  dit  alles  voerde  hy  na  Babel.  Waarschynlyk 
dat  hier  onder  ook  de  heilige  Boeken  zyn  begreepen  geweest. 

2.  Men  leest  ook,  dat  de  heiligen  in  de  gevangenisse 
van  Babel  in  dezelve  geleeze  hebben,  als  Daniël,  Cap. 
9:2.  In  't  eerste  Jaar  zyner  regeering  merkte  ik  Daniël 
in  de  boeken,  dat  het  getal  der  Jaaren,  van  dewelke  het 
woord  des  Heeren  tot  den  Propheet  Jeremias  geschied  was, 
in  't  vervullen  der  verwoestinge  Jerusalems,  zeventig  Jaar 
was.  En  Esra  niet  lang  daar  na,  Neh.  8  :  3,  4.  Ende 
Esra  de  Priester  bragt  de  wet  voor  de  Gemeinte,  beiden 
mans  ende  vrouwen,  ende  alle  die  verstandig  waren  om  te 
hooren  op  den  eersten  dag  der  zeevende  maand,  ende  hy 
las  daar  in  voor  de  straate  die  voor  de  waterpoorte  is,  van 
het  morgenligt  tot  op  den  middag,  &c. 

Yrag.  Zyn  'er  dan  in  vroegere  of  latere  tyden  geen 
Regelmatige  Boeken  des  Ouden  en  Nieuwen  Testaments 
geheel  verlooren  gegaan  of  vermist? 

Antw.     Neen. 


Vrag.     Hoe  bewyst  gy  zulks? 

Antw.  1.  Uit  de  trouwe  zorge  Gods,  ten  goede  zyner 
Kerke,  die  niet  blyken  zou  indien  'er  eenige  Regelmatige 
Schriften  waren  verloren  gegaan :  Want  als  'er  geen 
Prophetie   is,    word  het  volk  ontbloot,  Spreuk.  29  :   18. 

2.  Uit  de  getrouwheid  der  Kerke  in  't  bewaren  der 
Schriftuur,  welke  men  niet  ligtvaerdig  verdagt  mag 
houden. 

3.  Uit  de  belofte  Gods  aan  zyn  Kerke  gedaan.  Jes. 
59  :  21.  My  aangaande,  dit  is  myn  verbond  met  haar, 
zeit  de  HEERE,  myn  Geest,  die  op  u  is,  ende  myne 
woorden    die    ik    in    uwen    monde  geleit  hebbe,  die  en 


236 VII.     Artikel, 

zullen  van  uwen  monde  niet  wyken,  noch  van  den  monde 
uwes  zaads,  noch  van  den  monde  des  zaads  uwes  zaads, 
zeit  de  HEERE,  van  nu  aan  tot  in  eeuwigheit  toe. 


.•.  Vrag.  Leest  meu  niet  van  veele  en  verscheide  Boe- 
ken in  de  H.  Schriftuur,  die  thans  niet  meer  gevonden 
worden  ? 

Antw.     Tot  oplossing  dient, 

1.  Van  zommige  is  dit  geheel  anders  te  verstaan,  als 
doorgaans  gemeent  wordt.  Dus  is  't  geleegen  met  Paulus 
Brief,  die  men  voorwend  aan  Laodicea  geschreeven  te  zyn.  • 
Terwyl  Colloss.  4  :  16  alleen  gemeld  word  van  een  Brief 
uit  Laodicea,  welke  waarschynlijk  de  eerste  Brief  van  Pau- 
lus  aan  Timotheus  is. 

2.  Zommige  zyn  te  voren  nooit  beschreeven  geweest; 
hoewel  zy  daar  na  door  Gods  byzondere  bestiering  aan- 
gehaalt  en  beschreeven  zyn.  Dus  mag  men  zeggen  van 
Henochs  Prophetie,  betreffende  het  laaste  oordeel,  Jud, 
14  :  15.  Van  de  woorden  Christi,  het  is  Zaliger  te  geeven 
dan  te  ontfangen,  die  van  Paulus,  Hand.  20  :  35.  byge- 
bragt  worden. 

3.  Zommige  zyn  geen  Regelmatige  Schriften  geweest, 
hoewel  derzelver  Aucteurs  Heilige  mannen  Gods  waaren. 
Dit  kan  men  zeggen  van  zommige  Geschied-boeken,  en 
eenige  Schriften  Salomons,  die  1  Kon.  4  :  32,  33.  gemeld 
worden. 

4.  Eindelijk,  dat  alles  niet  verloren  is,  dat  wel  verloren 
schijnt;  alzo  nog  veele  Boeken  door  Gods  byzondere  voor- 
zienigheid, hoewel  onder  andere  namen,  in  de  H.  Schrif- 
tuur te  vinden  zyn.  Dus  is  't  geleegen  met  het  Boek  van 
de  Oorlogen  des  Heeren,  Num.  21  :  14.  De  drie  duizend 
Spreuken  Salomons.  1  Kon.  4  :  32.  De  geschiedenissen 
des  Propheten  Gads  ende  Nathans,  1  Chron.  29  :  29.  en 
meer  anderen. 

.-.  Vrag.  Is  de  H.  Schriftuur,  ten  aanzien  van  den 
grondtext,  niet  zeer  bedorven  of  vervalscht;  zo  dat  wy 
daar  aan  niet  gebonden  zyn,  maar  mugen  afwyken  zo  dik- 
wils  her  ons  toeschynt  een  beteren  zin  gevonden  te  hebben  ? 

Antw.     Geenzints. 

1 .     Zulk    een  verderf  der  H.  Schriftuur  is  onmogelijk 


Van  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  237 

van  wegen  de  beloften  Christi  in  zyn  woord  gedaan, 
Matth.  5  :  18.  Want  voorwaar  zegge  ik  u,  tot  dat  de 
Hemel  en  de  Aarde  voorby  gaan,  zal  daar  niet  een  jota 
nog  een  tittel  van  de  wet  voorby  gaan,  tot  dat  het  alles 
zal  zyn  geschied.  Luc.  16  :  17.  Het  is  ligter  dat  de  Hemel 
en  de  Aarde  voorby  gaan,  dan  dat  een  tittel  der  wet  valle. 

2.  Deeze  vervalsing  der  H.  Schriftuur  moest  voorge- 
vallen zyn,  of  voor  of  omtrent,  of  na  de  kouiste  Christi. 

a.  Voor  de  komste  Christi  kan  men  niet  zeggen ;  na- 
dien Christus  of  zyne  Apostelen  de  Joden,  aan  wien  de 
woorden  Gods  waren  toebetrouwt,  nimmer  van  zulk  een 
vervalsing  beschuldigt  hebben,  maar  integendeel  de  men- 
schen  geweezen  tot  de  Schriften,  die  onvervalscht  by  de 
Joodsche  Kerk  bewaart  wierden,  Joh.  5  :  39. 

b.  Omtrent  de  komste  Christi  was  het  onmogelijk, 
nadien  de  Joden  in  dien  tyd  in  drie  hoofdsecten  verdeelt 
waren,  yverzugtig  tegens  malkanderen,  waarom  geen 
van  drieën  zoude  hebben  durven  bestaan  de  Schrift  te 
vervalsenen,  of  dit  bedrog  zou  ras  ontdekt  zyn  geworden. 

c.  Na  de  komste  Christi  kon  zulks  niet  zyn,  alzo  de 
afschriften  der  Schriftuur  toen  onder  de  Heidenen  zyn 
verspreid  geworden,  die  zulk  een  euvel  met  stilzwygen 
niet  zouden  aangezien  hebben. 

3.  Blijkt  het  egter,  dat,  'er  't  zy  door  agteloosheid  der 
Uitschryveren,  't  zy  door  kwaade  toeleg  der  Ketteren  eenige 
feile  in  de  meeste,  zo  niet  in  alle  afschriften  van  den 
grondtext  ingeslopen  zyn  ;  de  ervarentheid  heeft  den  ver- 
standigen  genoegzaam  geleert,  dat  de  feilen,  die  de  Pa- 
pisten opnoemen,  te  weinig  van  belang  zyn,  om  den 
waren  zin  der  H.  Schrift  te  verzwakken,  of  eene  wee- 
zentlijke  vervalsinge  in  den  grondtext  te  stellen. 

Vrag.  Nadien  de  gemeene  man  den  grondtext  niet  ver- 
staat, is  't  dan  ook  geoorlooft  de  H.  Schrift  in  andere  taaien 
die  de  menschen  verstaan,  over  te  zetten  ? 

Antw.     Ja.    Dit  blijkt; 

1.  Elk  Christen  is  verpligt  de  Schrift  te  leezen  en  te 
onderzoeken,  Joh.  5  :  39.  Onderzoekt  de  Schriften,  want 
gy  meent  in  dezelve  het  eeuwige  leeven  te  hebben:  ende  die 
zyn  't  die  van  my  getuigen.  Hoe  zal  zulks  geschiede,  ten 
zy  de  H.  Schrift  in  de  bekende  moedertaal  overgezet  worde? 

2.  De    Apostelen    waren    begenadigt    met    de  gave  van 


238  VIL     Artikel,     . 

allerlei  taaien,  als  zy  gezonden  wierden  om  aan  allerlei  vol- 
keren het  Evangelium  te  verkondigen,  Handel.  2. 

3.  De  belofte  Gods  kon  buiten  dien  aan  zyn  Kerke  niet 
bevestigt  worden,  Zeph.  3  :  9.  Gewisselyk  dan  zal  ik  tot 
de  volkeren  eene  reine  spraake  wenden :  Op  dat  zy  allen  den 
naame  des  Heeren  aanroepen,  op  dat  zy  hem  dienen  met 
eene  eenpaarige  schouder. 

.*.  Vrag.  Maar  hoe  zal  iemand,  die  den  grondtext 
niet  verstaat,  zig  verzeekert  houden  van  de  waarheid  van 
Gods  woord? 

Antw.  I.  Uit  de  overeenstemming  des  geloofs,  en  de 
zamenhang  van  Goddelijke  waarheeden  die  daar  in  te 
vinden  zyn. 

2.  Uit  de  overeenstemming  van  alle  Geleerde  en  God- 
zalige, die  beiden  de  talen  verstaan  en  ons  getuigenis 
geeven,    dat    de    Schriftuur  wel  en  getrouw  is  overgezet. 

3.  Uit  het  getuigenis  van  Gods  Geest,  aan  ons  ge- 
moed bevestigende  't  geen  God  in  zyn  woord  tot  ons  spreekt, 
1  Joh.  5  :  6.  Deeze  is  't  die  gekomen  is  door  water  en 
bloed,  namentlyk:  Jesus  de  Christus,  niet  door  het  water 
alleen,  maar  door  het  water  en  bloed :  En  de  Geest  is 
't  die  getuigd,  dat  de  Geest  de  waarheid  is. 


Vrag.  Gezien  hebbende  uit  de  boven  verklaarde  stel- 
ling, de  genoegzaamheid  der  H.  Schriftuur,  wat  staat 
ons  nu  vervolgens  op  te  merken? 

Antw.  Dat  wy  geen  ander  Rigtsnoer  van  noden  heb- 
ben, maar  van  gantscher  harten  verwerpen  't  geen  met 
deezen  Regel  niet  overeenstemt.  Gelijk  ons  de  Belijdenis 
zegt:  Men  mag  ook  geener  menschelyke  schriften,  hoe 
heilig  die  ook  geweest  zyn,  gelyken  met  de  Goddelyke 
Schriften;  nog  de  gewoonte  by  de  waarheid  Gods,  (want 
de  waarheid  is  boven  al :)  nog  de  groote  meenigte,  nog 
de  oudheid,  nog  de  Successie  van  tyden  en  persoonen, 
nog  de  concilien,  decreeten  of  besluiten:  Want  alle 
menschen  zyn  in  haar  zelve  leugenaars  en  ydelder  dan 
de  ydelheid  zelven. 


Van  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  239 

Vrag.  Wat  mogen  wy  agtervolgens  dit  deel  van  den 
Artikel,  niet  gelijkmatig  stellen  met  de  Regelmatige  Boeken? 

Antw.  1.  Geen  menschelyke  schriften,  hoe  heilig  en  eer- 
waardig die  ook  zyn  mogen  :  zy  hebben  haar  feilen  en  ge- 
breeken,  want  wy  struikelen  allen  in  veelen,  Jac.  3  :  2. 
Zelf  de  Schriften  der  Oud  vaders,  die  hier  by  zonder  bedoelt 
worden.  Vind  men  'er  iets  goeds  in.  Dit  hebben  zy  niet 
uit  zig  zelven,  maar  uit  en  door  de  Schrift.  Goede  Boeken 
zyn  slegts  vrugtbaare  beeken  der  Riviere  van  Gods  woord, 
om  te  verblyden  de  stad  Gods,  het  heiligdom  der  wooningen 
des  Allerhoogsten,  Psalm  46  :  5.  dies  wy  zeggen  met  de 
woorden  van  een  geleert  man.  De  Schrift  is  de  grond  en 
oorsprong  der  openbaring,  de  onmiddelyke  en  oorspronkelyke 
stem  van  den  Hemel,  daar  de  Oud  vaders  de  weerklank  of 
Echo  maar  van  konnen  zyn :  Wy  zyn  nu  in  den  staat 
der  Israëlieten  niet,  die  tot  Mozes  zeiden,  Dat  God  niet  tot 
ons  spreeke,  maar  spreekt  gy  tot  ons,  Zyn  stem  is  zoet  en 
zuiver,  gemeen,  en  geschikt  na  onze  bevatting ;  men  be- 
hoeft dan  zyn  ooren  niet  af  te  wenden,  om  zyn  Godspraaken 
in  een  Echo  te  gaan  zoeken. 


.•.  Vrag.     Wat  al  meer. 

Antw.  2.  Nog  de  gewoonte  van  leeren  en  doen :  Want 
de  gewoonte  van  liegen  maakt  ook  geen  leugen  tot  waar- 
heid. De  gewoonte  kan  oud,  maar  teffens  zondig  zyn, 
hoedanig  de  meeste  Kerk-gebruiken  in  het  Pausdom  zyn. 
De  gewoonte  moet  zwigten  voor  de  waarheid,  want  de 
waarheid  is  boven  al,  en  wij  vermogen  niet  tegen  de 
waarheid,  maar  voor  de  waarheid,   2  Cor.    13:8. 

3.  Nog  de  groote  meenigte ;  want  de  menigte  van  leu- 
genaars maakt  ook  de  leugen  geen  waarheid.  De  booze 
meenigte  der  Joden  beschuldigen  Jesus  voor  den  Rig- 
terstoel,  egter  moest  Pilatus  de  waarheid  gestand  doen. 
Ik  vinde  geen  schuld  in  deezen  mensche,  Luc.  23  :  4. 
De  groote  meenigte  kan  den  slegten  hoop  zyn,  waarom 
de  Heere  zegt:  Gy  zult  de  menigte  tot  boozen  zaaken 
niet  volgen.  Exod.  23  :  2. 

4.  Nog  ook  de  Oudheid:  Want  het  oudste  is  niet 
altoos  het  beste.  De  duivel  zelf  is  ouder  dan  de  zalige 
bekentmaktng  van  het  verbond  der  genade.  En  zo  men 
op  oudheid  van  leere  stoft  in  de  Roomsche  Kerk,  dan  is 
'er  geen  ouder  schrift  of  lesse,  als  den  Bybel  zelve. 


240__ VII.     Artikel, 

5.  Nog  Succesie  of  opvolging  van  tyden  en  Persoonen 
Want  Aarons  Priesterdom  kan  by  opvolging  een'  Annas 
en  Kajaphas  te  beurt  vallen,  die  't  Ligt  der  waarheid  zelf 
veroordeelt  hebben. 

.*.  Vrag.     Wat  nog  al  meer? 

Antw.  6.  Nog  Concilien,  dat  zyn  te  zamenkom- 
sten  van  Leeraars  en  Opzienders  der  Kerken,  nog  De- 
creeten,  dat  zyn  derzelver  besluiten,  die  tot  welstand  van 
de  leer,  en  bewaring  van  de  goede  orde  in  de  Kerk  ge- 
nomen worden  :  Want  Concilien  bestaan  uit  menschen 
die  feilen  konnen.  Meenigmaal  hebben  zy  in  in  groote 
zaaken  gefeilt,  zie  1  Kon.  22  :  11,  12.  Joh.  11  :  53. 
Eindelijk,  daar  is  ook  nooit  een  Synodus  of  Kerkverga- 
dering na  de  byeenkomst  der  Apostelen  geweest,  dewelke 
zeggen  kon,  als  zy  van  hunne  besluiten  zeiden,  het  heeft 
den  Heiligen  Geest  ende  ONS  goed  gedocht,  Handel.  15  :  28. 


Vrag.  Wat  bewijs  of  reden  geeft  de  Belydenis  tot 
betoog  van  dit  alles? 

Antw.  Een  Schriftuurlijk  bewijs.  Want  alle  menschen 
zyn  uit  haar  zelven  leugenaars,  ende  ydelder  dan  de 
ydelheid  zelve.  Gelijk  David  zegt:  Psalm  116  :  11.  Ik 
zeide  in  myn  haasten  alle  menschen  zyn  leugenaars, 
Psalm  02  :  10.  Immers  zyn  de  gemeene  lieden  ydel- 
heid, de  groote  lieden  zyn  leugen:  In  de  weegschaale 
opgewogen,  zouden  zy  zamen  ligter  zyn  dan  d'YDEL- 
HEID.  Kan  't  nu  niet  ontkent  worden,  dat  God  waar- 
agtig  is;  maar  alle  mensche  leugenaars  zyn:  dan  volgt 
van  zelve,  geen  menschelijk  schuift,  geen  Concilien, 
ol  derzelver  besluiten,  gelijkmatig  van  gezag  zijn  met 
de  Goddelijke  Schriften. 

Vrag.     Hoe  besluit  gy  dit  alles? 

Antw.  Met  het  derde  of  laatste  lit  van  deezen  Arti- 
kel:  Daarom  verwerpen  wy  alles,  wat  met  deezen  on- 
feilbaren  regel  niet  overeenkomt.  Als  daar  is  den  Talmud 
der  Joden,  de  Alkoran  der  Mahummedanen,  de  Overle- 
veringen der  Papisten,  de  byzondere  openbaringen  der 


Van  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  241 

Enthusiasten ;  en  allerlei  leeringen,  die  inzettingen  ofte 
uitvindingen  van  mensehen  zijn,  1  Tim.  6  :  20,  21. 
ó  Timothee!  bewaart  het  pand  u  toebetrouwt,  eenen 
afkeer  hebbende  van  het  ongoddelyk  ydel  roepen,  ende 
van  de  tegenstellingen  der  valschelyk  genaamde  weten- 
schap: dewelcke  zommige  voorgeevende,  zyn  van  het 
geloove  afgeweeken. 


Yrag.  Zijn  'er  dan  geen  overleeveringen  der  ouden,  die 
de  Papisten  voorwenden  dienstig  te  zyn,  tot  vervulling  van 
't  geen   haares  bedunkens  aan  de  H.  Schrift  ontbreekt? 

Antw.  1.  De  H.  Schriftuur  is  volmaakt  en  genoegzaam, 
gelijk  te  voren  beweezen  is,  dies  wy  geen  overleeveringen, 
hoe  veel  'er  de  Papisten  mede  ophebben,  benoodigt  zyn. 

2.  Nimmer  worden  wy  geweezen  tot  de  overleeveringen , 
maar  altoos  en  alleen  tot  de  H.  Schriftuur,  Spreuk.  6  :  23. 
Het  gebod  is  een  lampe,  en  de  wet  is  een  ligt,  en  de  be- 
straffinge  der  tugt  zyn  de  weg  des  levens,  Luc.  16  :  29. 
Zy  hebben  Mozes  en  de  Propheten  dat  zy  die  horen. 

3.  De  overleveringen  der  Papisten  zyn  veelzints  strydig 
tegen  Gods  beschreeven  woord,  en  weinig  beeter  van  inhoud 
als  de  uitleggingen  der  Schriftgeleerden  ende  Pharizeeuwen 
waren;  dies  het  zeggen  van  Christus  daarop  toepasselijk  zy, 
Matth.  15  :  6,  9.  Gy  hebt  Gods  gebod  kragteloos  gemaakt 
door  uwe  inzettingen:  doch  te  vergeefs  eeren  zy  my,  lee- 
rende  leeringen  die  geboden  van   menschen   zyn. 


.*.  Vrag.  Wat  zegt  gy  van  de  by zondere  openbaringen 
des  Geestes,  buiten  het  woord  daar  de  Euthusiasten  op 
roemen,  als  nodig  om  zyn  geloof  en  daden   na  te  rigten? 

Antw.  1.  God  heeft  duidelijk  verboden  iets  tot  zyn 
woord  toe  te  doen,  zelf  onder  voorwentzel  van  een  byzon- 
dere  Openbaring,  Gal.  1  :  8.  Doch  alwaar  't  ook  dat 
WY,  ofte  eenen  ENGEL  uit  den  Hemel  u  een  Evangelium 
verkondigde,  buiten  het  geene  wy  u  verkondigt  hebben, 
die  zy  VERVLOEKT. 

2.  Zodanige  voorgewende  openbaringen  zyn  onzeker, 
ydel,   en   schadelijk. 

a.     Wegens  de  bedriegelijkheid  van  des  menschen  hart 

16 


242  VIL  Artikel, 

Jerem.  17  :  9.  Argelistig  is  het  herte  meer  dan  eenig 
ding,  ja  dodelyk  is  het:  wie  zal  het  kennen? 

b.  Wegens  de  listen  des  Satans,  die  zig  wonderlijk 
met  onzen  Geest  weet  te  vermengen,  zig  veranderende  in 
een  Engel  des  ligts,  2  Cor.   11.   14. 

3.  De  Geest  waarschouwt  ons  duidelijk  tegen  zodanige, 
die  voorwenden  een  openbaringe  van  den  Geest  te  hebben. 
In    de    woorden    op    het  slot  van  den  Artikel  bygebragt, 

1  Joh.  4:1.  Geliefde,  gelooft  niet  een  iegelyk  Geest: 
maar  beproeft  de  Geesten  of  zy  uit  God  zyn.  Want  daar 
zyn    veele    valsche    Propheten   uitgegaan  in  de  Waereld. 

2  Joh.  10  :  11.  Indien  iemand  tot  u  lieden  komt,  ende 
deeze  leer  niet  mede  brengt,  ontfaugt  hem  niet  in  huis, 
ende  zegt  niet  tot  hem  weest  gegroet :  Want  die  tot  hem 
zegt  weest  gegroet,  heeft  gemeenschap  aan  zyne  booze 
werken. 


Vrag.  Maar  wat  zegt  gy  van  de  menschelijke  reden, 
kan  deeze  het  rigtsnoer  niet  zyn  van  't  geen  wy  moeten 
gelooven  en  doen  ? 

Antw.  Neen. 

1.  De  mensch  is  zo  bedorven  door  de  zonde,  dat  hy  zyn 
reden  kwalijk  gebruikt,  hy  oordeelt  van  de  dingen  eer  hy 
die  onderzogt  heeft ;  hy  heeft  honderden  van  vooroordeelen ; 
en  is  door  zyn  hartstogten  verblind,  en  aan  veele  dwalingen 
onderworpen,  de  natuurlyke  mensche  begrypt  niet  de  dingen 
die  des  Geestes  Gods  zyn:  want  zy  zyn  hem  dwaasheid; 
hy  kan  ze  niet  verstaan,  om  dat  ze  geestelyk  onderscheiden 
worden,   1   Cor.  2  :   14. 

2.  Veele  waarheden  van  ons  Geloof  gaan  boven  de  reden  ; 
men  kan  ze  door  de  reden,  noch  het  natuurlijk  licht  niet 
ontdekken,  nog  bewyzen.  De  Godheid  is  het  voorwerp  van 
ons  Geloof,  by  gevolg  een  oneindig  Wezen,  dat  een  eindige 
reden  te  boven  gaat,  zult  gy  de  onderzoekinge  Gods  vinden, 
zult  gy  tot  de  Volmaaktheid  toe,  den  Almagtigen  vinden, 
Job   11   :  7. 

3.  't  Is  met  onze  reden  als  met  ons  oog:  want  dereden 
is  't  oog  der  Ziele,  maar  schoon  men  zonder  het  oog  niet 
kan  meeten,  zoo  is  egter  ons  oog  onze  regel  niet;  zo  ook, 
hoewel  het  waar  is,  dat  men  zonder  de  reden  niets  kan 
begrypen  in  den  Godsdienst;  nogtans  is  de  reden  de  regel 
van  onzen  Godsdienst  niet. 


Van  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  243 

.-.  Vrag.     Is  de  reden  niet  van  eenig  gebruik,  in  zaaken 
van  Geloof  en   Godsdienst? 
Antw.     Ja   van  groot  gebruik. 

1 .  De  H.  Schrift  onderstelt  de  reden,  en  vermaant  ons 
die  te  gebruiken,  1  Tessal.  5  :  21.  Beproeft  alle  dingen. 
1  Cor.  10  :  15.  Als  tot  verstandige  spreek  ik,  oordeelt 
gy  het  gene  ik  zegge. 

2.  Zy  diend  om  de  waarheid  te  verdedigen  tegen  die, 
geen  openbaringen  willen  erkennen ;  of  tegen  die,  die 
de  openbaringen  der  Schrift  wel  toestaan  ;  maar  door  ver- 
keerde uitleggingen  tragten  te  vervalschen. 

3.  Zy  diend  om  Hemelsche  waarheden  op  te  helderen, 
genomen  van  natuurlijke  dingen,  waereldlijke  geschiede- 
nissen, wetenschappen,   talen  en  oude  gewoontens. 

4.  Zy  diend,  om  gevolgen  te  trekken  uit  de  redenen 
en  overeenkomsten,  die  de  verborgentheeden  onder  mal- 
kanderen  hebben:  nevens  haar  zamenhang  en  andere  ge- 
lij  kvormigheden  die  niet  ontdekt  worden,  als  door  het 
gebruik  der  reden,  en  door  toepassing  van  de  algemeene 
grondwetten  te  onderzoeken. 

5.  Zy  diend  eindelijk,  om  de  overeenstemming  tusschen 
haar  en  veele  leerstukken  des  Geloofs  te  bevestigen  en  na 
te  speuren.  Daarom  hebben  de  Apostelen  en  Kerkenleeraars 
zig  van  't  getuigenis  der  Wysgeeren  bedient,  om  de 
Christelijke  waarheden  te  ondersteunen,  en  te  tonen  hoe 
dat  zy  met  de  reden  overeenkomen. 

Vrag.  Staat  het  een  ieder  vry  om  te  oordeelen  over  den 
zin  der  H.  Schrift,  of  't  gene  hem  uit  de  Schrift  word  voor- 
gestelt  en  aangepreezen  ? 

Antw.  Niet  alleen  vrij;  maar  die  zulks  doen  worden  ge- 
preezen :  Hand.  17  :  11.  Deeze  [te  weten  van  Bereen]  waren 
edelder  dan  die  te  Thessalonica  waren,  als  die  't  woord 
ontfingen  met  alle  toegeneegentheid,  onderzoekende  dagelyks 
de  Schriften  of  deze  dingen  alzo  waaren. 

2.  Hiertoe  zyn  de  geloovigen  bekwaam  gemaakt  door 
den  Heiligen  Geest,  1  Joh.  2  :  27.  Ende  de  zalvinge  die 
gy  lieden  van  hem  ontfangen  hebt  blyft  in  u,  ende  gy  en 
hebt  niet  van  noden  dat  iemand  u  leere ;  maar  gelyk  dezelve 
zalvinge  u  leert  van  alle  dingen  [zoo]  is  zy  ook  waaragtig, 
ende  is  geen  leugen:  Ende  gelyk  zy  u  geleert  heeft  [zoo] 
zult  gy  in  hem  blyven. 


244  VII.     Artikel, 

3.  Daarom  werden  zy  geduurig  vermaand  de  Geesten  te 
beproeven,  en  zig  af  te  scheiden  van  die  haar  zoeken  te 
verleiden.  Ziet  de  plaatzen  in  onze  Belydenis  gebragt, 
1  Joh.  4:1.  Geliefde,  gelooft  niet  een  iegelyk  Geest: 
maar  beproeft  de  Geesten  of  zy  uit  God  zyn.  2  Joh.  10  :  11. 
Indien  iemand  tot  u  lieden  komt,  en  deeze  leer  niet  mede 
en  brengt,  ontfangt  hem  niet  in  huis,  ende  zegt  niet  tot 
hem  weest  gegroet;  want  die  tot  hem  zegt  weest  gegroet,, 
heeft  gemeenschap  aan  zyne  booze  werken. 


Vrag.     Wat    staat    ons    tot    regt    verstand  van  deeze 
woorden  op  te  merken? 

Antw.  De  gewoonte  waarop  den  Apostel  zinspeelt ; 
en  hoe  hy  daar  op  zyne  vermaningen  bond.  De  Joden 
waren  oudtyds  gewoon,  vreemdelingen  met  allerlei 
blyken  van  agting  in  hun  huis  te  ontfangen  en  te  groeten. 
Deze  herbergzaamheid  wierd  by  hun  onschendbaar,  ja 
voor  heilig  gehouden.  Men  ontfing  een  Reisiger,  zonder- 
ling een  Propheet,  met  allerlei  blyken  van  liefde  en  ag- 
ting. Ziet  een  Exempel  in  de  Sunamitische,  zy  zeide 
tot  haaren  man  van  Eliza  de  Propheet.  Ziet  nu  ik  hebbe 
gemerkt,  dat  deeze  man  Gods  heilig  is,  die  by  ons 
altoos  doortrekt.  Laat  ons  dog  een  kleine  opkamer  van 
eenen  wand  maken,  ende  laat  ons  daar  voor  hem  zetten 
een  bedde,  ende  tafel,  ende  stoel,  ende  kandelaar,  zo 
zal  't  geschiede  wanneer  hy  tot  ons  komt,  dat  hy  daar 
in  wyke,  2  Kon.  4  :  9,  10.  vergel.  Rigt.  19  :  20,  21. 
Dit  gebruik  greep  zelf  nog  ten  tyde  der  Apostelen  stand. 
Men  ontfing  de  zendelingen  der  gemeintens  met  liefde 
en  toegen egentheid.  Men  vind  als  Exempelen  van  her- 
bergzaamheid aangeteekent,  het  huis  van  Simon  den 
Lederbereider,  Handel.  9  :  43.  Lydia  de  Purpenverkoop- 
ster,  Handel.  16  :  15,  40.  Priscilla  met  haaren  man 
Aquila,  Handel.  18  :  2,  3.  en  andere.  Edog,  gelijk  de 
Joden  onder  het  O.  T.  deeze  begroetingen  niet  deeden 
aan    Verspieders,    Jos.    2  :  2,  3.    aan    Melaatsche,    Lev. 


Van  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  245 


43  :  46.  nog  aan  de  geene  die  hen  zogten  te  verleiden 
tot  afgodery;  volgens  des  Heeren  bevel.  Deut.  13:6,8. 
Dus  leerde  de  Christelijke  voorzigtigheid  de  gelovige 
onder  het  N.  T.  geen  Verspieders  der  Christelijke  Vry- 
heid,  geen  verleiders  of  kettersche  menschen  als  vrien- 
den en  broeders  in  hun  huis  te  ontfangen.  't  Was  hun 
pligt  zig  voor  de  zodanige  te  vvagten.  Matth.  7:15,  16. 
Maar  wagt  u  van  de  valsche  Propheten,  dewelke  in 
schaapskleederen  tot  u  komen,  maar  van  binnen  zyn 
ze  grypende  wolven.  Hierom:  indien  iemand  tot  u  lie- 
den komt  en  deeze  leer  niet  mede  brengt,  ontfangt  hem 
niet  in  huis  en  zegt  niet  tot  hem  weest  gegroet:  want 
die  tot  hem  zegt  weest  gegroet,  heeft  gemeinschap  aan 
zyn  e  booze  werken. 

Vrag.  Was  deeze  lesse  aan  de  uitverkoorne  Vrouw,  tot 
wien  de  Apostel  schrijft,  in  deezen  opzigte  nodig  en  nut? 

Antw.  Ja.  Het  huis  van  deeze  uitverkoorne  Vrouwe, 
verstrekte  tot  een  gemeenzaame  verblijfplaats  van  hei- 
ligen en  afgezondene  der  Gemeintens.  Zy  wierden  al- 
daar van  haar,  en  haare  kinderen,  met  alle  minnelijk- 
heid ontfangen,  en  van  het  nodige  verzorgt.  Mogelijk 
strekte  haar  huis  tot  een  Kerk,  daar  de  heiligen  van 
die  tyd  en  plaats  te  zaamen  vergaderden,  om  den  naam 
des  Heeren  opentlijk  aan  te  roepen.  Hoe  noodig  nu, 
dat  de  Apostel  deeze  Vrouw  beveelt  scherp  toe  te  zien, 
wie  tot  haar  in  kwam,  en  tot  geen  valsch  Propheet, 
die  in  schyn  van  een  dienaar  der  geregtigheid,  tot  haar 
kwam  te  zeggen,  kom  in  en  zyt  gegroet. 


.•.  Vrag.  Wat  nutte  leeringen  zyn  'er  in  deeze  woor- 
den opgewonden  ? 

Antw.  1.  Deeze  vermaninge  stryd  niet  met  alle  die 
lessen,  welke  ons  de  vreedzame  ommegang  en  beschei- 
denheid jegens  onzen  evenmensen  aanpryzen.  't  Is  wat 
anders,  vreedzaam  en  vriendelijk  te  zyn  tegen  allen,  't  Is 


246 VII.     Artikel, 

iets  anders,  ons  huis  en  hart  voor  verleiders  der  waar- 
heid open  te  zetten.  Het  eene  word  ons  aangepreezen ; 
maar  het  ander  scherp  verboden,  Eph.  5  :  11.  Hebt 
geen  geraeinschap  met  de  onvrugtbaare  werken  der  duis- 
ternisse,  maar  bestraft  ze  ook  veel  eer.  2  Thessal.  3:  14. 
Maar  indien  iemand  onze  woorde  door  deezen  brief  ge- 
schreven, niet  gehoorzaam  is,  TEKENT  dien :  Ende 
VERMENGT  u  niet  met  hem,  op  dat  hy  beschaamt  worde. 

2.  Ieder  godzalige  heeft  wel  toe  te  zien,  wie  hy  in  zyn 
huis  ontfangt  en  als  een  broeder  groet;  die  uit  een  ander 
gewest,  vergelegen  stadt  op  dorp  tot  hem  komt.  't  Is  al 
geen  goud  dat  'er  blinkt,  't  Is  geen  godvrucht  dat  'er  na 
zweemt.  Menig  opregte  heeft  zulks  by  schadelijke  ervaren- 
heid geleert,  1  Joh.  4:1.  Geliefde,  en  gelooft  niet  een 
iegelyk  geeste,  maar  beproeft  de  geesten  of  zy  uit  God  zyn  ; 
want  veele  valsche  Propheten  zyn  uitgegaan  in  de  waereld. 

3.  Een  ieder  Christen  heeft  te  staan  na  een  geheiligde 
kennisse  van  de  leere  der  Zaligheid,  gegrond  op  Gods 
woord.  Hoe  zal  men  de  geesten  beproeven,  zo  niet  onzen 
geest  geoeffende  zinnen  in  't  woord  der  geregtigheid  heeft  ? 
Immers  wiens  huizen  zullen  de  verleiders  insluipen  ?  Ja 
wiens  Zielen  zullen  zy  gevangen  nemen,  dan  van  Vrouw- 
kens  die  met  zonden  geladen  zyn,  en  door  menigerlei 
begeerlykheden  gedreven  worden,  die  altoos  leeren  en  nim- 
mer tot  kennisse  der  waarheid  komen?  2  Tim.  3  :  6,  7. 
daarom  oeffent  u  zelve  tot  godzaligheid.  1  Tim.  4  :  7. 
Wascht  op  in  de  genade  ende  kennisse  onzes  Heeren  Jesu 
Christi,  2  Petr.  3  :   18. 


Vrag.  Wat  hebt  gy  tot  opwek kinge  voor  een  god- 
vruchtige? 

Antw.  1.  Een  ieder  zie  met  schaamte,  waar  in,  en 
hoe  meenigmaal  hy  de  gewoonte  boven  de  waarheid ; 
het  gezag  van  menschen  boven  den  Regel  van  Gods 
woord  blindelings  gevolgt  zy.  Jerem.  2  :  23.  Hoe  zegt 
gy;  ik  ben  niet  verontreinigt,  ik  nebbe  de  Baals  niet 
nagewandelt:  Ziet  uwen  weg  in  het  dal,  bekent  watgy 
gedaan  hebt,  gy  ligte  snelle  kemelinne  die  haare  wee- 
gen verdraait. 


Van  de  Volmaaktheid  der  H.  Schriftuur.  247 

2.  Een  ieder  stelle  Gods  woord  alleen  tot  zyn  regel 
van  geloof  en  zeeden. 

a.  Geen  eige  leiding  om  te  volgen  de  booze  lusten 
van  het  verdorven  vleesch,  Deut.  12  ;  8.  Gy  en  zult 
niet  doen  na  alles  dat  wy  hier  heden  doen  :  een  yder, 
al  wat  in  zyne  oogen  regt  is. 

b.  Geen  blinde  gewoonte  der  groote  menigte  die 
quaad  is,  Exod.  23  : 2.  Gy  zult  de  menigte  tot  booze 
zaken  niet  volgen.  Matth.  7  :  13,  14.  Gaat  in  door 
de  enge  poorte:  want  wyt  is  de  poorte,  ende  breet  is 
de  weg,  die  tot  het  verderf  leit,  ende  veele  zynder,  die 
door  dezelve  ingaan.  Want  de  poorte  is  enge,  ende  de 
weg  is  nauwe,  die  tot  het  leven  leit,  ende  weinige 
zynder  die  den  zelven  vinden. 

e.  Geen  quaade  voorbeelden  van  groote  en  aanzien- 
lijke, die  dikwijls  het  eerste  Gods  gebod  overtreden. 
Zie  Esra  9  :  2.  Want  zy  hebben  van  hare  dochteren 
genomen  voor  haai-  zelven,  ende  voor  hare  zonen,  zo 
dat  sich  vermengt  hebben  het  heilig  zaad  met  de  vol- 
ken dezer  Landen :  Ja  de  hand  der  Vorsten  ende  Over- 
heden is  de  eerste  geweest  in  deeze  overtredinge. 

d.  Geen  raad  of  bestieringe  van  Leeraars  en  vroomen, 
ten  zy  gegrond  op  het  woord,  1  Cor.  7  :  23.  Gy  zyt 
diere  gekocht,  zo  wordt  geen  dienstknechten  der  men- 
schen.  De  beste  Leeraren  konnen  dwalen  in  leer  en 
leven.  Wij  moeten  beproeven  het  geen  zy  ons  zeggen, 
1  Cor.  10  :  11.  Als  tot  verstandige  spreeke  ik,  oor- 
deelt gy  lieden  het  geen  ik  zegge. 

3.  Een  ieder  houde  zyn  hart  gedurig  open  voor  de 
bewerkinge  van  Gods  Geest,  om  ons  te  leeren  door  zyn 
woord,  wetende  dat  zo  veele  als  'er  door  den  Geest 
Gods  geleid  worden,  Kinderen  Gods  zyn,  Rom.  8  :  14. 
Ja  zo  vele  als  'er  na  deezen  Regel  zullen  wandelen, 
over  dezelve  zal  vreede  ende  barmhertigheid  zyn;  ende 
over  het  Israël  Gods,  Gal.  6  :  16. 


VIII.    ARTIKEL, 

Dat  God  is  eenig  in  Weezen,  en  nogtans  in  drie 
Personen  onderscheiden. 

Achtervolgende  dese  waerheyt,  ende  dit  ivoort  Gods; 
soo  ghelooven  wy  in  een  eenighen  God:  die  een  eenich 
wesen  is,  in  het  tuelcke  zyn  dry  persoonen,  inder  daedt 
ende  waerheyt  ende  van  eeuivicheyt  onderscheyden,  nae 
hare  on-mede-deylbare  eyghenschappen ;  namelijck  de 
Vader,  ende  de  Sone  ende  de  heylighe  Geest.  De  Vader 
is  de  oorsaecke,  oorspronck,  ende  begin  aller  dinghen, 
soo  wel  sienlicker  als  onsienlicker :  De  Sone  is  het  Woort 
de  Wysheit  ende  het  Beelt  des  Vaders:  De  H.  Geest,  de 
eeuwighe  Gracht  ende  Mogentheyt,  uytgaende  vanden 
Vader  ende  den  Sone.  Alsoo  nochtans,  dat  dit  onder- 
scheidt niet  en  macket  dat  God  in  dryen  gedeylt  zij ; 
aengezien  dat  de  H.  Schriftuere  ons  leert,  dat  de  Vader, 
ende  Sone,  ende  de  H.  Geest,  elck  sijn  self standicheyt 
heeft,  onderscheyden  door  hare  eyghenschappen:  doch 
alsoo,  dat  dese  dry  persoonen  maer  een  eenich  God  zijn. 
Soo  ist  dan  openbaer,  dat  de  Vader  niet  en  is  de  Sone, 
ende  dat  de  Sone  niet  en  is  de  Vader,  dat  oock  ins- 
ghelijcks,  de  heylige  Geest  niet  en  is,  noch  de  Vader, 
noch  de  Sone.  Hier-en-tusschen  dese  persoonen  soo 
onderscheyden,  zijn  niet  gedeelt,  noch  oock  onder  een 
vermenght.  Want  de  Vader  en  heeft  het  vleesch  niet 
aenghenomen,  noch  oock  de  heylighe  Geest,  maer  alleen 
de  Sone:  De  Vader  en  is  noyt  sonder  sijnen  Sone, 
noch  sonder  sijnen  H.  Geest  gheweest:  want  sy  alle  dry 


Onderscheid  der  drie  Goddelyke  Personen. 249 

van  ghelycker  eeuwicheyt  zijn,  in  een  selvighe  wesen, 
Daar  en  is  noch  eerste,  noch  laetste;  want  sy  zijn  alle 
dry  een  in  waerheydt,  in  moghentheydt,  in  goetheydt 
ende  barmherticheydt. 


V  R  A  G  E. 


Wat  getuigenis  geeft  Paulus  aan  de  leere  des  Evan- 
geliums? 

Antw.  Dat  ze  is  een  wysheid  Gods,  bestaande  in  ver- 
borgentheit,  4  Cor.  2  :  7. 


.-.  Vrag.     Wat    verstaat  gy  door  een  Verborgentheid  ? 

Antw.  Zodanig  een  zaak  of  waarheid  die  niet  gekent 
of  ontdekt  kan  worden  uit  de  natuurlijke  reden ;  maar 
alleen  uit  en  door  eene  bovennatuurlijke  Goddelyke  open- 
baringe.  En  die  al  geopenbaart  zynde  door  het  geschapen 
vernuft  in  dit  leeven  niet  ten  vollen  kan  begreepen  wor- 
den ;  maar  uit  kragt  van  Gods  getuigenis  moet  gelooft 
worden. 

Vrag.  Zyn  'er  dan  zo  veel  verborgentheden  in  de  leere 
des  Evangeliums? 

Antw.  Ja  doch.  De  gantsche  leere  der  verlossinge  des 
zondaars  is  eene  verborgentheid,  die  het  natuurlijk  verstand 
der  menschen  nooit  zoude  hebben  konnen  uitvinden.  En 
over  al  doen  zig  in  het  woord  verheevene  waarheeden  op, 
daar  men  van  zeggen  moet:  de  kennisse  is  my  te  wonder- 
baar; zy  is  my  te  hooge,  ik  kan  daar  niet  by,  Psalm  139  :  6. 
Ziet  een  aaneenschakeling  van  verborgentheeden,  1  Tim. 
3:16.  Buiten  allen  twyfel  is  de  verborgentheid  der  God- 
zaligheid groot :  God  is  geopenbaart  in  den  vleesche,  is 
geregtvaerdigt  in  den  Geest,  is  gezien  van  de  Engelen,  is 
gepreedikt  onder  de  Heidenen,  is  gelooft  in  de  waereld,  is 
opgenomen  in  heerlykheid. 


250  VIII.     Artikel, 

Vrag.  Wat  is  de  voornaamste  Hoofd-verborgentheid 
in  het  gantsche  woord  Gods? 

Antw.  De  leere  van  de  aanbiddelijke  DRIEEENHEID, 
waar  van  ons  in  dit  en  de  volgende  Artikel  staat  te 
spreeken. 

Vrag.     Wat  betekent  het  woord  Drie-Eenheid? 

Antw.  Drie-Eenheid  zegt  niet  anders  als  een  Eenheid 
van  Drie,  en  is  gegrond  op  de  woorden  van  Johannes, 
deeze  DRIE  zyn  EEN,  Joh.  5  :  7. 


.-.  Vrag.     Mag    men    het  woord  Drie-Eenheid  wel  ge- 
bruiken ? 

Antw.  De  H.  Schrift  spreekt  alzo.  't  Is  ook  beter  zeggen 
veele  Godsgeleerden,  als  't  woord  Drievuldigheid  of  Drie- 
voudigheid, 't  geen  de  oude  gewoon  waaren  te  gebruiken ; 
hoewel  dit  woord  zelf  by  't  Dortse  Synode  in  onze  Be- 
lydenis  behouden  is.  Die  tegen  het  gebruik  van  't  woord 
Drievuldigheid  zyn,  geeven  voor  reeden  dat  Drievuldig- 
heid of  Drievoudigheid,  onze  gedagten  meer  tot  eene 
zamenvoeginge,  als  tot  eene  Eenheid  van  drie  Personen 
bepaald. 

Vrag.  Is  de  kennisse  van  dit  Leerstuk  van  de  Heilige 
Drie-Eenheid,  tot  Zaligheid  van  den  Zondaar  nodig? 
Antw.     Ja. 

1.  De  belofte  van  Zaligheid  word  hieraan  vast  ge- 
maakt, Joh.  17  :  3.  Dit  is  het  eeuwige  leeven,  dat  zy 
u  kennen  den  eenigen  Waaragtigen  God  ende  Jesus 
Christus  dien  gy  gezonden  hebt. 

2.  De  Heidenen  wien  deeze  kennisse  ontbrak,  worden 
gezegd  zonder  God  geleefd  te  hebben,  Eph.  2  :  11,  12. 
Daarom  gedenkt  dat  gy  eertyds  Heidenen  waart  in  't 
vleesch,  en  dat  gy  in  dien  tyd  waart  zonder  Christus, 
vervreemd  van  het  burgerschap  Israëls;  ende  vreemde- 
lingen van  de  verbonden  der  belofte:  geen  hope  heb- 
bende, en  zonder  GOD  in  de  waereld. 


Onderscheid  der  drie  Goddelyke  Personen.         251 

Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewijs? 

Antw.  3.  De  genade  tot  Zaligheid  word  van  den  Drie- 
Eenigen  God  gebeeden,  Openb.  1  :  4.  5.  Genade  zy  u, 
ende  vreede  van  hom  die  is,  ende  die  was,  ende  die  komen 
zal :  ende  van  de  zeeven  Geesten  die  voor  zyn  Throon  zyn, 
ende  van  Jesus  Christus  die  de  getrouwe  getuige  is,  de  Eerst- 
gebooren  uit  den  dooden,  ende  overste  der  Koningen  der 
aarde.  2  Cor.  13  :  13.  De  genade  des  Heeren  Jesus  Christus, 
ende  liefde  Gods,  ende  gemein schap  des  Heiligen  Geests  zy 
met  u  allen ! 

4.  Het  gantsche  verbond  der  genade  steunt  op  de  leere 
der  H.  Drie-Eenheid,  als  behelzende  :  dat  de  Vader  in  zynen 
Zoon  wil  zyn  de  God  van  een  dood  en  doemwaerdig  zondaar, 
door  de  bewerking  van  zynen  H.  Geest,  Hag.  2  :  5,  6. 
Ik  ben  met  u,  spreekt  de  HEERE  der  HEIRSCHAREN ; 
met  het  WOORD  in  het  welke  ik  met  u  lieden  een  VER- 
BOND gemaakt  hebbe  als  gy  uit  Egypten  trok,  ende  mynen 
GEEST  staande  in  't  midden  van  u :  en  vreest  niet. 

5.  De  toestemming  der  Kerk  komt  hier  by !  Dus  zegt 
de  Geloofsbelijdenis  van  Athanasius:  Zo  wie  wil  Zalig  zyn, 
dien  is  voor  alle  ding  nodig,  dat  hy  het  algemeen  gelove 
houde.  Het  welke,  zo  wie  niet  geheel  en  ongeschend  bewaard, 
die  zal  zonder  twyfel  eeuwiglyk  verderven.  Het  algemeen 
gelove  is  dit,  dat  wy  den  eenigen  God  in  de  Drieheid,  en 
de  Drieheid  in  de  Eenheid  eeren,  zonder  de  Personen  te 
vermengen,  of  het  Weezen  en  de  Substantie  te  deelen. 


Vrag.     Wat  is  den  Inhoud  van  deezen  Artikel  ? 

Antw.  Een  vertoog  van  de  leere  der  H.  Drie-Eenheid, 

zo  als  die  in  de  Schriften  des  O.  en  N.  Testaments 
worden  voorgestelt. 


.•.  Vrag.  Hoe  behoord'  men  dit  Leerstuk  te  beschouwen? 

Antw.  1.  Als  een  Leerstuk  van  belang,  dat  van  alle 
tyden  van  Partyen  der  Waarheid  heftig  is  bestreden ; 
maar  't  welk  de  Kerk  als  een  Pilaar  en  vastigheid,  altyd 
heeft  verdeedigt:  van  oudts  tegen  de  Sabellianen,  Arrianen, 
en  Valentianen,  en  heden  ten  dage  tegen  de  Socinianen, 
Sociniaansche  Remonstranten  en  andere  Dwaalgeesten. 


252 VIII.  Artikel, 

2.  Dat  God  onbegrypelijk  is  in  zyn  Weezen  en  bestaan, 
en  wy  arme  menschen,  't  geen  God  ons  van  hem  zelven 
heeft  gelieven  te  openbaaren,  maar  ten  deele  kennen. 
De  gelovigen  moeten  en  willen  ook  niet  verder  door- 
dringen met  haar  verstand,  als  deszelfs  omkring  en  bereik 
haar  bepaalt,  en  de  Heere  haar  belieft  te  verligten.  Waarom 
wy  met  den  Oudvader  Bernardus  zeggen.  Deeze  groote 
verborgentheid  moet  men  eerbiediglyk  aanbidden ;  niet 
nieuwsgieriglyk  doorsnuffelen  hoe  de  Veelheid  in  de  Een- 
heid, en  de  Eenheid  in  de  Veelheid  zy.  Dit  na  te  speuren 
is  roekeloosheid ;  te  geloven  godvrugtigheid ;  maar  te 
weeten  het  eeuwige  leven. 

3.  Dat  de  H.  Schrift  deeze  hooge  verborgenheid  voor- 
draagt in  een  menschelyke  taal,  met  woorden  die  van 
lighamelijke  dingen  ontleent  zyn,  die  egter  niet  dan  op 
een  Godebetamelyke  wyze  verstaan  en  uitgelegt  moeten 
worden. 

.-.  Vrag.  Op  wat  maniere  zullen  wy  dit  Leerstuk  best 
verklaaren  ? 

Antw.     Dat  wy  inzien 

1 .  Wat  onze  Kerk  van  deeze  leere  belyd  en  vast  stelt. 
II.  Daar  na,  hoe  deeze  leer  in  deezen  Artikel  verklaart 

en  opgeheldert  wordt. 

.-.  Vrag.  Wat  belyd  en  stelt  onze  Kerk,  aangaande  de 
leer  der  H.  Drie-Eenheid,  vast? 

Antw.  1.  Dat  'er  maar  is  een  eenig  volkomen  eenvoudig 
Goddelijk  Weezen,  en  geenzints  drie  Goden  :  Want  daar 
is  een  God,   1  Tim.  2  :  5.  een  Heere,  Eph.  4  :  5. 

2.  Dat  'er  in  dit  eene  Weezen  drie  Personen  zyn. 
Geen  bloote  benamingen  :  Maar  drie  Goddelyke  Personen 
in  der  daad  ende  waarheid,  en  van  eeuwigheid  onder- 
scheiden na  haare  onmededeelbaare  eigenschappen. 

3.  Dat  deeze  drie  Goddelijke  Personen  met  malkanderen 
overeen  komen,  niet  slegts  in  leere,  in  wille,  in  werkinge 
en  gebied,  gelyk  twee  of  meer  Koningen  die  dezelve  dingen 
gebieden ;  maar 

a.  In  O'fxopa-i'x ;  haare  Eensweezigheid,  waardoor  zy 
alle  Drie,  ende  elk  byzonderhjk,  volgens  de  maniere  van 
bestaan,  een  en  het  zelve  ondeelbaar  Weezen  volkomentlijk 
bezitten,  Joh.  10  :  30.  Ik  en  de  Vader  zyn  EEN.  1  Joh. 
5:7.  Deeze  DRIE  zyn  EEN. 

b.  In  V<7o^y,ri]  haare  Eevengelykheid  van  waardigheid 


Onderscheid  der  drie  Goddelyke  Personen.         253 


en  eere:  waar  door  zy  alle  drie  gelijkwaardige  medege- 
nooten  zyn  van  dezelve  heerlijkheid  en  eere,  Joh.  5  :  23. 
Op  dat  zy  allen  den  Zoone  eeren,  gelyk  zy  den  Vader 
eeren.  Die  den  Zoone  niet  eert,  eert  den  Yader  niet  die 
hem  gezonden  heeft. 

c.  In  E'/XTf 7n%co7rii<r£ i ;  haare  onderlinge  vereeniging  en 
allernaust  zyn  in  malkanderen,  waar  door  d'eene  Persoon 
is  in  den  anderen,  ende  geen  Persoon  buiten  den  an- 
deren, Joh.  14  :  10,  11.  Gelooft  gy  niet  dat  ik  in  den 
Vader  ben,  en  de  Vader  in  my  is.  De  woorden  die  ik 
tot  u  lieden  spreeke,  ende  spreeke  ik  van  my  zelven  niet, 
maar  de  Vader  die  in  my  blyft,  dezelve  doet  de  Werken. 
Geloof  my,  dat  ik  in  den  Vader  ben,  en  de  Vader  in 
my  is. 

.•.  Vrag.  Wat  nog  al  meer? 

Antw.  4.  Dat  deeze  drie  Personen  ook  Waarlijk  van 
malkander  onderscheiden  zyn. 

a.  In  namen;  namentlijk  van  Vader,  Zoon  en  H. 
Geest.  Dit  blijkt  by  de  instelling  des  Doops,  Matth. 
28  :  19.  Gaat  heenen  onderwyst  alle  volkeren,  ende  dooptze 
in  den  naam  des  Vaders,  ende  des  Zoons,  ende  des  Hei- 
ligen Geests. 

b.  In  schikkinge,  waar  door  de  Vader  is  de  eerste, 
de  Zoon  de  tweede,  de  Heilige  Geest  de  derde  Persoon, 
1  Joh.  5:7.  Drie  zynder  die  getuigen  in  den  Hemel, 
de  Vader,  het  Woord,  en  de  Heilige  Geest. 

c.  In  maniere  van  werkinge :  Want  de  Vader  werkt 
van  hem  zelven,  de  Zoon  van  den  Vader,  en  de  H. 
Geest  van  den  Vader  ende  den  Zoon,  Joh.  5:19.  Voor- 
waar voorwaar  zegge  ik  u,  de  Zoone  kan.  niets  van  hem 
zelven  doen,  ten  zy  hy  dat  den  Vader  ziet  doen :  Want 
zo  wat  die  doet,  het  zelve  doet  ook  de  Zoone  desgelyks. 

d.  In  werken  na  buiten,  die  na  de  byzondere  huis- 
houding der  Goddelyke  Personen,  aan  ieder  Persoon  onder- 
scheiden, worden  toegekent:  Dus  word  het  werk  der 
Scheppinge  toegeëigent  aan  den  Vader,  1  Cor.  8:6. 
Het  werk  der  verlossinge  aan  den  Zoone,  Eph.  1:7. 
Het  werk  der  Heiligmakinge  aan  den  Heiligen  Geest,  1, 
Cor.  6  :   11. 

e.  In  Personeele  of  onderscheidene  Eigenschappen  de- 
welke eigentlyk  nog  aan  't  Weezen  alleen ;  nog  aan  de 
bloote  maniere  van  bestaan,  maar  aan  elk  Persoon  toekomen, 


254  VIII.     Artikel , 

en  opzigtelijk  zyn  op  malkanderen.  Gelijk  dit  alles  in  de 
verklaring  van  deezen  Artikel  nader  blyken  zal. 

Vrag.     Hoe  begint  den  artikel  ? 

Antw.  Met  deeze  hoofstelling,  dat  God  is  een  eenig 
Weezen,  nogtans  in  drie  Personen  onderscheiden.  Agter- 
volgens  deze  Waarheid,  en  dit  Woord  Gods,  zo  geloven 
wy  in  een  Eenigen  God,  die  een  Eenig  Weezen  is,  in  het 
welke  zyn  drie  Personen,  in  der  daad  ende  waarheid,  ende 
van  eeuwigheid  onderscheiden,  na  haare  onmededeelbaare 
Eigenschappen ;  namentlyk  de  Vader,  Zoon  ende  Heiligen 
Geest. 


Vrag.     Is  God  een  EENIG  en  EENVOUDIG  WEEZEN? 

Antw.  1.  Dit  blijkt  uit  Deut.  6  :  4.  Hoort,  Israël  de 
Heere  onze  God,  is  een  EENIG  HEER!  1  Cor.  8.  6. 
nogtans  hebben  wy  maar  EENEN  GOD,  den  Vader,  uit 
welke  alle  dingen  zyn,  ende  wy  tot  hem.  1  Tim.  2  :  5. 
Want  daar  is  een  God.  Deut.  32  :  39.  Ziet  nu,  dat  ik, 
ik,  DIE  ben,  ende  geen  God  met  my! 


Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys? 

Antw.     Ja. 

2.  Dit  blijkt  uit  Gods  standvastige  Regeeringe  en  Be- 
stieringe  van  alles  tot  een  en  het  zelfde  einde,  welk  voor- 
onderstelt de  Eenheid  van  het  Goddelijk  Weezen.  Zie  Paulus 
bewys,  Rom.  3  :  29,  30.  Is  God  [een  God]  der  Joden 
alleen?  ende  is  hy  't  niet  ook  der  Heidenen?  Ja  ook  der 
Heidenen.  Nademaal  hy  een  EENIG  GOD  is,  die  de  Be- 
snydenisse  regtvaerdigen  zal  uit  het  geloove,  ende  de  voor- 
huid door  't  o-eloove. 


Vrag.  Hoe  veel  Personen  zyn  'er  in  dit  eenig  God- 
delijk Weezen? 

Antw.  Drie;  zulks  dat  drie  Goddelijke  Persoonen  be- 
staan in  een  Weezen,  of  anders,  dat  een  en  het  zelfde 
Goddelijk  Weezen  gemeen  is  aan  drie  Personen,  1  Joh. 


Onderscheid  der  drie  Goddelyke  Personen.         255 

5  :  7.  Drie  zynder  die  getuigen  in  den  Hernel.  De  Va- 
der, het  Woord,  en  de  Heilige  Geest,  ende  deeze  drie 
zyn  een. 


.-.  Vrag.     Wat  beteekent  het  woord  PERSOON? 

Antw.  Omtrent  dit  woord  vallen  veelerlei  gissingen. 
Zommige  leiden  het  af  van  een  Chaldeeuwsch  woord  XD"i2 
't  welk  een  deksel  beduid.  Andere  van  een  Grieksch 
woord  7rpó<rco7rcv  dat  een  Momaanzigt  na  de  gelijkenis 
van  iemands  gedaante  geschikt,  te  kennen  geeft.  De 
meeste  zeggen  Persona  van  Personando  doorklinken,  een 
groot  geluid  maken.  By  de  Romeinen  was  dit  woord 
zeer  gemeen  ;  't  zy  om  daar  door  de  hoedanigheid,  welke 
den  eenen  mensch  van  den  anderen  onderscheid,  't  zy 
om  iemands  staat  en  waardigheid,  of  iets  anders  te  be- 
duiden. Zonderling  wierd  dit  woord  op  de  Schouwtonee- 
len  in  Treur  of  Blyspeelen  gebruikt,  daar  men  allerlei 
slag  van  Personen  vertoonden,  die  een  afbeelding  van 
anderen  waaren.  Tertullianus  heeft  dit  woord  allereerst  tot 
de  Godgeleertheid  overgebragt,  en  is  zedert  dien  tyd  by 
de  Kerk  in  gebruik  gebleeven.  't  Stemt  allermeest  overeen 
met  het  woord  uTvotrxmq  Hupostasis  Selfstandigheid  welk 
Paulus  in  deeze  hooge  verborgentheid  gebruikt,  Hebr.  11:3. 

.•.  Vrag.  Is  het  geoor looft  dit  woord  te  gebruiken  ? 

Antw.  Ja,  om  de  waarheid  des  te  beter  van  de  dwa- 
linge  der  Ketters  te  onderscheiden.  Beklaagelijk  zelf  is  't, 
dat  veele  door  een  al  te  groote  afkeer  van  de  school- 
woorden,  de  woorden  van  Persoon  Drie-Eenheid,  enz. 
varen  laten,  en  alleen  in  dit  stuk  de  woorden  van  Vader, 
Zoon  en  H.  Geest  noemen.  Dit  is  onze  partyen  te  veel 
toegeven,  dewyl  de  grootste  Ketters  onder  verdraaide 
spreekmanieren  der  H.  Schrift,  wonderwel  hun  voordeel 
weten  te  doen.  Immers  de  Sociniaanen  zullen  niet  wei- 
geren de  woorden  van  Vader,  Zoon  en  H.  Geest  te  ge- 
bruiken ;  daar  zy  egter  op  geene  godlasterende  wyze  loo- 
chenen, dat  'er  is  een  eenig  Weezen,  in  het  welke  zyn 
drie  Personen  ;  Vader,  Zoon  en  Heiligen  Geest. 

Vrag.     Wat  noemt  gy  een  Goddelijk  Persoon  ? 
Antw.     Een  verstandige  selfstandigheid,  die  op  eene  byzon- 
dere  wyze  bestaat  in  't  eene  Goddelijke  Wezen,  Hebr.  1  :  3. 


256 VIII.     Artikel, 

Vrag.     Hoe  noemt  gy  deeze  drie  Personen? 

Antw.  De  Vader,  de  Zoon,  en  de  H.  Geest,  1  Joh. 
5  :  7.  Want  drie  zynder  die  getuigen  in  den  Hemel, 
de  VADER,  het  WOORD,  ende  de  HEILIGE  GEEST  : 
en  deeze  drie  zyn  een. 


Vrag.  Zyn  dit  geen  drie  bloote  benamingen  aan  een 
Wezen  eigen  ? 

Antw.  Neen :  Daar  zyn  drie  Personen  in  het  eene  God- 
delijk Wezen,  inderdaad  ende  in  waarheid,  ende  van  eeuwig- 
heid onderscheiden  na  hare  onmededeelbare  eigenschappen. 
Waarom  wy  met  Athanazius  zeggen:  Het  is  een  ander 
Persoon  des  vaders,  een  ander  des  Zoons,  een  ander  des 
Heiligen  Geestes.  Ziet  Joh.  14  :  16.  Ende  ik  zal  den  Vader 
bidden,  ende  hy  zal  u  eenen  anderen  Trooster  geven,  op 
dat  hy  by  u  blyve  in  der  eeuwigheid. 


Vrag.  Waar  in  zyn  deeze  drie  Personen  van  mal- 
kanderen  onderscheiden? 

Antw.  In  namen,  in  order,  in  maniere  van  werkin- 
gen, in  personeele  eigenschappen.  De  Vader  is  de  oor- 
zake, oorsprong,  ende  begin  aller  dingen,  zo  wel  sie- 
nelyker  als  onsienelyker,  de  Zoone  is  't  Woord,  de 
Wysheid  ende  het  Beeld  des  Vaders :  De  Heilige  Geest, 
de  eeuwige  Kracht  ende  Mogentheid,  uitgaande  van  den 
Vader  ende  den  Zone. 


Vrag.     Wat  is  de  personeele  eigenschap  van  den  Vader? 

Antw.  1.  De  Personeele  eigenschap  van  den  Vader  is 
Ongeteeltheid,  zo  dat  hy  ten  aanzien  van  zyne  zelfstandig- 
heid, niet  is  van  een  ander.  Dit  verklaard  de  Heere  Jesus 
als  hy  zegt:  dat  de  Vader  het  Leeven  heeft  in  hem  zelven, 
Joh.   5  ;  26. 

2.  Dat  hy  op  eene  wyze  voor  ons  onbegrypelijk  den 
Zoone  heeft  gegenereert,  Psalm  2  :  7.  Gy  zyt  myn  Zoone, 
heden  heb  ik  u  gegenereert. 

3.  Dat  den  Heiligen  Geest  van  hem  uitgaat,  Joh.  15:26. 


Onderscheid  der  drie  Goddelyke  Personen.         257 

.•.  Vrag.  Wat  zeggen  de  woorden  in  onze  Belydenis 
De  Vader  is  de  oorzake,  oorsprong,  ende  begin  aller 
dingen,  zo  wel  sienelyker  als  onsienelyker. 

Antw.  Niet  dat  de  Vader  is  het  Beginzel  of  de  Fon- 
teine  der  Godheid.  Zodanig  hebben  de  oude  Leeraars  in 
de  Oostersche  Kerk  in  vroegere  tyden  gesproken ;  maar 
deeze  spreekwys  is  vry  hart  en  kan  niet  wel  in  eenen 
goeden  zin,  dan  met  een  weinig  zouts  besprengd,  geno- 
men worden.  Alleenlyk  zeggen  deeze  woorden,  dat  de 
Vader  is  en  bestaat  van  hem  zelve;  de  eenige  oorsprong 
en  begin  van  alle  zigbaare  en  onzigbaare  dingen  is,  als 
van  hem  geschapen  door  den  Zoon,  Eph.  4  :  6.  Een 
GOD  ende  VADER  van  alle,  die  daar  is  boven  alle, 
ende  door  alle,  ende  in  u  alle.  Collos.  1  :  16.  Want 
door  hem  zyn  alle  dingen  geschapen,  die  in  de  Hemelen 
ende  die  op  der  Aarde  zyn,  die  ZIENELIJK  ende  die 
ONZIENLIJK  zyn,  het  zy  Throonen,  het  zy  Heerschap- 
pyen,  het  zy  Overheeden,  het  zy  Magten. 

Vrag.  Is  dan  de  Zoone  en  den  Geest  minder  dan  de 
Vader,  terwyl  hy  hier  word  aangemerkt  als  de  oorsprong 
en  het  beginsel  aller  dingen  ? 

Antw.     Gantschelijk  niet. 

1.  Want  de  Vader  is  wel  de  eerste  in  orde,  maar  niet 
meerder  in  magt ;  zij  alle  drie  zyn  een  in  waarheid  in  mo- 
gentheid;  in  goedheid  ende  barmhertigheid,  Joh.  5  :  23. 
op  dat  zy  alle  den  Zoone  eeren,  gelyk  zy  den  Vader  eeren. 
Die  den  Zoone  niet  eert,  eert  ook  den  Vader  niet  die  hem 
gezonden  heeft. 

2.  De  werken  Gods  na  buiten  zyn  aan  alle  drie  Perso- 
nen gemeen.  Zo  dat  de  Vader  niet  werkt  zonder  den  Zoon 
en  den  H.  Geest ;  hoewel  het  werk  der  Schepping  na  de 
byzondere  huishouding  der  Goddelyke  Personen,  aan  den 
Vader  werdt  toegekent. 

Vrag.     Wat  is  de  Personeele  Eigenschap  des  Zoons? 

Antw.  Dat  hy  van  eeuwigheid  op  eene  wyze  voor  ons 
onbegrypelijk,  van  den  Vader  gegenereert  is.  Want  de 
Zoone  is  't  Woord,  de  Wysheid  ende  het  Beeld  des  Vaders. 
Ziet  Joh.  1  :  14.  Ende  het  WOORD  is  vleesch  geworden, 
ende  heeft  onder  ons  gewoont :  ende  wy  hebben  zyne  heer- 
lykheid  aanschouwt;  de  HEERLYKHEID  als  des  EENIG- 
GEBOREN    van    den    Vader  vol  van  genade  en  waarheid. 

17 


258  VIII.  Artikel, 

1  Cor.  1  :  24.  Maar  haar  die  geroepen  zyn,  beide  Joden 
en  Grieken  [Prediken  wy]  Christum  de  kracht  Gods  en  de 
WYSHEID  Gods.  Colloss.  1:15.  Dewelke  is  het  BEELD 
des  ONZIENLYKEN  Gods:  DE  EERSTGEBOOREN  aller 
CREATUREN.  Vergel.  Hebr.  1  :  3.  Spreuk.  8  :  24. 

Vrag.  Wat  is  de  personeele  eigenschap  van  den  H. 
Geest? 

Antw.  Uit  te  gaan  van  den  Vader  en  van  den  Zoon. 
De  Heilige  Geest  is  de  eeuwige  kracht  ende  mogentheid, 
uitgaande  van  den  Vader  ende  den  Zone,  Joh.  15  :  26. 
Maar  wanneer  de  TROOSTER  zal  gekomen  zyn,  die  IK  u 
zendeu  zal  van  den  VADER,  namentlvk  den  GEEST  dei- 
WA  ARHEID,  die  van  den  Vader  UITGAAT,  die  zal  van 
rny  getuigen. 

Vrag      Wat  geeven  deeze  woorden  verder  te  kennen? 

Antw.  Dat  de  H.  Geest  niet  is  een  bloote  kragt  en 
mogentheid,  waar  door  de  Vader  werkt;  maar  een  Persoon 
met  kragt  en  mogentheid  voorzien,  die  eene  byzondere 
maniere  van  bestaan  heeft  in  het  zelve  Goddelijke  Weezen, 
Rom.  15  :  13.  De  God  nu  der  hope  vervulle  u  lieden  met 
alle  blijdschap  en  vreede  in  het  geloove,  op  dat  gy  over- 
vloedig meugt  zyn  in  de  hope,  door  de  KRAGT  des  HEI- 
LIGEN GEESTS. 

.-.  Vrag.  Is  dan  de  Godheid  niet  in  drieën  gedeelt, 
of  in  drie  Weezens  onderscheiden,  dewyl  de  Weezens  na 
het  getal  der  Personen  altyd  vermeenigvuldigen  ? 

Antw.  Wy  scheuren  zegt  Calvin,  de  Personen  niet 
af  van  het  Weezen,  anderzints  zoude  het  weezen  eene 
Drievuldigheid  der  Goden  en  niet  der  Personen  zijn. 
Nemaar  deeze  drie  Personen  bestaan  te  zaraen  in  een 
Weezen,  zonder  dat  de  Godheid  in  drieën  gedeelt  zy. 
Dus  houd  onze  Belijdenis.  Alzo  nogtans,  dat  dit  onder- 
scheid niet  maakt  dat  God  in  drieën  gedeelt  zy ;  aangezien 
dat  de  Heilige  Schriftuur  ons  leert,  dat  de  Vader,  ende 
de  Zone  ende  de  Heilige  Geest,  elk  zyn  Selfstandigheid 
heeft,  onderscheiden  door  haare  Eigenschappen :  doch  alzo 
dat  deeze  drie  Personen  maar  een  EENIG  GOD  zyn. 
Dies  wy  met  de  woorden  van  Nazianzenus,  van  deeze 
verborgentheid  besluiten ;  EEN  kan  ik  niet  kennen,  of 
worde  van  DRIE  bescheenen ;  DRIE  kan  ik  niet  onder- 
scheiden, of  worde  tot  EEN  getrokken. 


Onderscheid  der  drie  Goddelyke  Personen.         259 

Vrag.  Waar  leert  de  H.  Schriftuure  duidelijk,  dat  deeze 
drie  Personen  een  in  Weezen  zyn. 

Antw.  Deut.  6  :  4.  Hoort  Israël,  de  Heere  onzen  God, 
is  een  eenig  Heer.  't  Is  klaar,  dat  deeze  woorden  haar 
betrekking  hebben  op  meer  dan  een  Persoon ;  dewyl  het  in 
geen  taal  gebruikelijk  is,  dat  men,  spreekende  van  een  eenig 
Persoon,  gewoon  is  te  zeggen,  dat  hy  maar  een  of  eenig 
is.  Zulks  is  klaar  door  zig  zelve  zonder  dat  men  aandagt 
nodig  heeft  om  zulks  te  begrypen.  Mozes  nu  roept  voor  de 
ooren  van  gantsch  Israël ,  HOORT  Israël !  ten  bewyze  dat 
hy  haar  een  geheim  hadde  te  openbaren,  daar  zy  oor  en  hart 
aan  leenen  moesten :  en  waar  in  bestond  dat  geheim  ?  De 
woorden  zeggen  't  ons,  dat  God  wel  een  in  Weezen,  maar 
ook  drie  in  Personen  was,  die  met  den  anderen  een  waren ; 
namentlijk,  Jehovah  Elihim,  Jehovah  Echad:  de  Heere 
uwe  God,  de  Heere  is  Een.  Bekent  is  't,  dat  zelfzommige 
Joodsche  Meesters  den  text  op  Vader,  Zoon,  en  H.  Geest 
toegepast  hebben :  Ja  dat  de  Jood  Abarbanel  dit  altoos 
tegens  andere  staande  heeft  gehouden. 

Vrag.      Waar  al  meer? 

Antw.  1  Joh.  5  :  7.  Want  DRIE  zynder  die  getuigen 
in  den  Hemel,  de  Vader,  het  Woord,  ende  de  Heilige  Geest 
ende  deeze  DRIE  zyn  EEN. 

.*.  Vrag.  Zien  deeze  woorden  niet  maar  op  eene  Een- 
heid van  overeenstemminge  en  getuigenisse,  gelijk  de 
Socinianen  zeggen  ? 

Antw.  Neen.  Maar  op  eene  volkome  Eenheid  van 
Weezen.  Dit  blijkt 

1.  Uit  de  onderscheide  maniere  van  spreeken,  die 
Johannes  gebruikt  van  de  Eenheid  der  Hemelsche  en 
Aardsche  getuigen :  Want  van  de  getuigen  in  den  Hemel 
zegt  hy;  y.oCi  vroi  ol  rpsïg  ev  efoi.  Ende  deeze  drie  zyn 
een ;  maar  handelende  van  de  Aardsche  getuigen  zegt  hy  : 
Vers  8.  Ka)  ol  rps7g  elg  ro  sv  .s'ktiv.  Ende  deeze  drie  zyn 
tot  een.  Zo  nu  in  beiden  de  bloote  Eenheid  van  overeen- 
stemminge en  getuigenisse  bedoelt  wierdt ;  wat  reden  zou 
'er  zyn,  dat  Johannes  in  een  zaak  van  zo  veel  belang,  in 
eenen  adem  in  maniere  van  spreeken  veranderde  ? 

2  Uit  het  oogwit  van  Johannes.  Zyn  oogmerk  is  te 
betogen  de  vastigheid  van  de  leere  des  geloofs  uit  de 
Eenheid  der  getuigen,  die  van  dezelve  getuigenis  geeven. 


260 VIII.  Artikel, 

Dit  kan  hy  niet  sterker  bevestigen,  dan  uit  de  Eenheid 
der  getuigen  in  Weezen :  Want  daar  een  volmaakte  Een- 
heid van  Raadspleeginge  is,  daar  is  een  volmaakte  Een- 
heid van  Weezen.  Dewyl  'er  tusschen  Gods  wille  en 
Weezen  geen  zakelijk  onderscheid  is,  anders  zou  'er  in 
God  een  Samenstelling  van  Weezen  en  Eigenschappen 
zyn,  welk  stryd  tegen  de  Eenvoudigheid  van  Gods  natuur. 
Waarom  de  School-geleerden  niet  te  onregt  zeggen.  Quic- 
quid  est  in  Deo  est  ipse  Deus.  Al  wat  in  God  is,  dat  is 
God  zelve. 

3.  Johannes  spreekende  van  de  drie  Getuigen  in  den 
Hemel,  zegt  met  ronde  woorden.  Deeze  drie  zyn  Een. 
Niet  in  bloote  Eenheid  van  overeenstemminge  en  wille, 
gelijk  twee  of  meer  Koningen  die  het  zelfde  gebieden ; 
maar  in  volkome  Eenheid  van  Weezen :  Want  dit  getui- 
genisse  noemt  hy  vervolgens  vers  9.  het  getuigenisse  Gods, 
die  Een  in  Weezen,  hoewel  onderscheiden  is  in  drie  Per- 
sonen ;  ja  het  getuigenis,  welk  God  van  zyn  Zoon  geeft, 
die  elders  uitdrukkelijk  getuigd.  Ik  ende  de  Vader  zyn 
EEN.  Joh.   10  :  30. 

4.  't  Helpt  niet  dat  Partyen  zeggen,  Calvin  en  Beza 
hebben  zelf  deeze  plaats  gebragt  tot  de  Eenheid  van  over- 
eenstemminge en  getuigenisse:  Want 

a.  Wy  worden  niet  gedwongen  in  haare  woerden  te 
zweeren ;  dewyl  ons  geloof  niet  op  de  verklaring  van 
menschen ;  maar  op  God  en  zyn  Woord"  steunt. 

b.  Calvin  en  Beza  hebben  nooit  ontkent,  dat  God  een 
is  in  Weezen,  nochtans  onderscheiden  in  drie  Personen, 
gelijk  de  godlasterende  Socinianen  doen ;  maar  zy  hebben 
de  Eenheid  in  de  Drieheid,  en  de  Drieheid  in  de  Eenheid 
eerbiedig  omhelst  en  beleden.  Dit  zelf  is  de  wensch  van 
Calvin.  Och  !  of  deeze  namen  begraven  waren,  en  dat  onder 
alle  menschen  vastelyk  gelooft  wierde,  dat  de  Vader,  de 
Zoon,  ende  de  Heilige  Geest  een  eenig  God  zy.  Nochtans 
dat  de  Zoon  de  Vader  niet  is,  of  de  Heilige  Geest  de 
Zoon;  maar  dat  zy  door  eenige  Eigenschap  van  malkander 
onderscheiden  zyn.  Calvin  Inst.  Boek  I.  Cap.  XIII. 

c.  Behalven  dat  de  woorden  van  Calvin  en  Beza  over 
deezen  text  wel  ingezien,  niet  volstrekt  zeggen  't  geen 
Partyen  daaruit  besluiten. 


Onderscheid   der  drie  Goddelyke  Personen.         261 


Vrag.     Stryd  het  niet  dat  'er  in  God  een  en  drie  is? 

Antw.  Het  zoude  stryden,  indien  wy  zeiden  een  en 
drie  in  dezelfde  opzigt.  Een  God  en  drie  Goden,  een 
Weezen  en  drie  Weezens?  drie  Personen,  drie  by- 
zondere  natuuren,  en  ondertusschen  maar  een  God. 
Maar  wy  zeggen,  daar  is  een  eenig  God,  een  eenig 
Weezen  ;  de  drie  Personen  zyn  geen  drie  Weezens,  maar 
een  en  het  zelfde  Weezen. 


Vrag.  Hoe  zyn  deeze  drie  Personen  in  dit  Weezen  on- 
derscheiden ? 

Antw.  Dit  is  boven  gezegd ;  hoort  verder  de  woorden 
onzer  Belydenis.  Hierentusschen  deeze  Personen  zo  on- 
derscheiden, zyn  niet  gedeelt,  noch  ook  onder  een  ver- 
mengt. Want  de  Vader  heeft  het  vleesch  niet  aangenomen, 
noch  ook  de  H.  Geest,  maar  alleen  de  Zoone :  De  Vader 
is  nooit  zonder  zynen  Zoone,  noch  zonder  zynen  Heiligen 
Geest  geweest:  Want  zy  alle  drie  van  gelyker  Eeuwigheid 
zyn,  in  een  zelvige  Weezen. 


Vrag.  Hoe  blykt  ons  dat  niet  de  Vader,  nog  de  H. 
Geest;  maar  alleen  de  Zoon  het  vleesch  heeft  aange- 
nomen? 

Antw.  Uit  Gal.  4  :  4.  Maar  wanneer  de  volheid  des 
tyds  gekomen  is,  heeft  God  zynen  Zoon  uitgezonden, 
geworden  uit  een  Vrouwe,  geworden  onder  de  wet. 
Phil.  2  :  6,  7.  Joh.  1  :  14.  enz. 

Vrag.  Is  de  Vader  nooit  zonder  zynen  Zoon  nog  zon- 
der zynen  H.  Geest  geweest9 

Antw.  Neen:  Want  zy  beide  zyn  van  gelijke  Eeu- 
wigheid met  den  Vader,  Joh.  1  :  1.  In  den  beginne  was 
het  Woord,  ende  het  Woord  was  by  God,  ende  het  Woord, 
was  God.  Gen.  1:2.  De  Geest  Gods  zweefde  op  de 
wateren.  Job.  26  :  13.  Door  zynen  Geest  heeft  hy  de 
Hemelen  vercierd.  Dat  nu  voor  het  begin  der  Scheppinge 


262  VIII.     Artikel,  

geweest  is,  moet  eeuwig  zyn  met  den  Vader,  Psalm  90: 
2.  Eer  de  Bergen  gebooren  waaren,  ende  gy  de  Aarde 
ende  de  Waereld  voortgebragt  haddet.  Ja  van  Eeuwig- 
heid tot  Eeuwigheid  zyt  gy  God. 


Vrag.  Waarin  komen  deeze  Personen  verder  met  rnalkan- 
deren  overeen? 

Antw.  Dit  zien  wy  op  't  slot  van  den  Artikel.  Daar  is 
nog  eerste  nog  laatste ;  want  zy  zyn  alle  drie  een  in  waar- 
heid, in  mogentheid,  in  goedheid  ende  barmhertigheid. 
Overeenkomstig  de  Geloofsform  van  Athanasius.  Ende  in 
deeze  Drieheid  is  niet  eerst  nog  laast,  niet  meest  nog  minst ; 
maar  de  gantsche  drie  Personen  hebben  gelyke  Eeuwigheid, 
ende  zyn  hen  zelven  allesints  gelyk.  Gelijk  dit  alles  ver- 
schelde texten  des  O.  en  N.  Testaments  bevestigen,  Psalm 
115  :  3.  1  Petri  1  :  3.  vergel.  Joh.  5  :  21.  1  Cor.  12:  11. 
Psalm  104  :  30.  Joh.  10  :  11.  Hebr.  2  :  17,  18,  Psalm 
143  :  10.  dies  wy  met  Clemens  Alexandrinus  besluiten 
mogen :  Laat  ons  loven  eenen  Vader  ende  Zone  te  samen 
met  den  H.  Geest,  die  Een  alles  is,  die  allesints  goed  is, 
allesints  schoon,  allesints  wys,  allesints  regtvaardig,  wiens 
heerlykheid  nu  is,  ende  in  der  Eeuwigheid ! 

"Vrag.  Gezien  hebbende  wat  onze  Kerk  vast  stelt  en 
beleid  van  de  verborgentheid  der  Heilige  Drieëenheid,  is 
de  kennisse  deezer  leere  nuttig  tot  vertroosting  en  Godza- 
ligheid ? 

Antw.  Gelijk  in  de  verklaring  van  den  volgenden  Artikel 
breedvoerig  blijken  zal. 

Vrag.  Kan  men  egter  deezen  Artikel  niet  met  nuttige 
en  betragtende  opwekkingen  besluiten  ? 

Antw.     Ja. 

1.     Tot  bestraffing  van  zodanige, 

a.  Die  deeze  kennisse  ontbreekt,  en  onder  't  ligt  des 
Evangeliums,  onweetende  van  God  en  Christus  leeven. 
Want  indien  ons  Evangelium  bedekt  is,  zo  is  het  bedekt 
in  de  gene  die  verloren  gaan :  In  welke  de  God  deezer 
eeuwe  de  zinnen  verblind  heeft  (namentlyk)  der  ongelovigen, 
op  dat  haar  niet  bestraale  de  verligtinge  des  Evangeliums 
der  heerlykheid  Christi  die  het  beeld  Gods  is.  2  Cor. 
4  :  3,  4. 


Onderscheid  der  drie  Goddelyke  Personen.         263 

b.  Die  geen  algenoegzaam  en  Drie-Eenig  God  tot  het 
voorwerp  van  haare  verkwikkinge  stellen,  maar  den  Drie- 
hoofdigen  Afgod  deezer  Waereld ;  de  begeerlijkheid  der  oogen, 
de  wellust  des  vleesches,  de  grootsheid  deezes  levens.  Wan- 
delende na  de  Eeuwe  deezer  Waereld,  na  den  Oversten  der 
magt  des  lugts  des  Geestes,  die  nu  werkt  in  de  kinderen 
der  ongehoorzaamheid,  doende  den  wille  des  vleesches  ende 
der  gedagten,  Eph.  2  :  2,  3. 

c.  Die  alle  gedagten  van  Gods  hoogheid,  heiligheid,  en 
dienstwaerdigheid  uit  haar  herte  zoeken  te  bannen  ;  en  tegen 
de  waarschouwingen  Gods  aan  haar  gemoed  met  geweld 
indruisschen,  dat  de  Heere  roept:  Voor  wien  hebt  gy  ge- 
schroomt  of  gevreest!  want  gy  hebt  gelogen  ende  zyt  myner 
niet  gedagtig  geweest,  gy  hebt  my  op  u  harte  niet  gelegd : 
ende  is  't  niet  om  dat  ik  zwyge,  ende  dat  van  outs  af, 
ende  gy  vreest  my  niet!  Jes.  57  :   11. 

Vrag.  Wat  nog  meer? 
Antw.  2.  Tot  waarschouwing; 

a.  Hoe  zwaar  zy  zondigen,  die  den  dienst  en  gemeenschap 
van  den  *Drie-Eenigen  God  versmaden,  Spreuk.  8  :  36. 
Maar  die  tegen  my  zondigt,  doet  zyne  Ziele  geweld  aan : 
alle  die  my  haten  hebben   de  dood  lief. 

b.  Hoe  zwaar  haar  straffe  zyn  zal,  indien  zy  weigerende 
blyven  zig  te  bekeeren  tot  den  Heere.  Ieder  Persoon  zal 
zyn  magt  en  wysheid  aanleggen  tot  hun  verderf.  Hoort  des 
Heeren  betuiging,  Jes.  47  :  3.  Uwe  schaamte  zal  ontdekt 
worden,  ook  zal  uwe  schande  gezien  worden :  Ik  zal  wraake 
neemen,  ende  ik  zal  op  u  niet  aanvallen  als  een  mensche. 
Ezech.  22  :  14.  Zal  dan  uw  herte  bestaan?  zullen  uwe 
handen  sterk  zyn  in  de  dagen  als  ik  met  u  handelen  zal? 
Ik  de  Heere  hebbe  het  gesprooken  ende  zal  het  doen ! 

Vrag.     Wat  verder  ? 

Antw.  3.  Tot  vermaning  aan  de  zodanige,  dat  zy  tragten 
deel  te  krygen  aan  deezen  Volzaligen  God,  in  wiens  ge- 
meenschap vergevinge  van  zonden,  en  een  eeuwige  Zaligheid 
te  vinden  is,  Jes.  55  :  6,  7.  Zoekt  den  Heere  terwyl  hy 
te  vinden  is:  Roept  hem  aan  terwyl  hy  naby  is.  De  god- 
deloze verlate  zynen  weg,  en  de  ongeregtige  man  zyne 
gedagten :  ende  hy  bekeere  zig  tot  den  Heere.  zo  zal  hy  zig 
zyner  ontfermen :  ende  tot  onzen  God,  want  hy  vergeeft 
meenigvuldiglyk. 


264  VIII.  Artikel, 


.-.  Vrag.  Waar  toe  moet  een  Godzalige  de  kennisse  van 
deze  lioge  verborgentheid  aansporen  ? 

Antw.  1.  Tot  nieuwe  gehoorzaamheid  aan  Vader,  Zoon, 
en  Heiligen  Geest,  in  wiens  dienst  en  gemeenschap  hy 
overgezet  is,  als  hy  in  deszelfs  naam  gedoopt  werdt, 
Psalm  119  :  106.  Ik  hebbe  gezwooren,  ende  zal  het  be- 
vestigen, dat  ik  onderhouden  zal  de  Regten  uwer  Gereg- 
tigheid.  Psalm  116  :  16.  Och  Heere !  zekerlyk  ik  ben  uw 
knegt,  ik  ben  uw  knegt,  een  Zoone  uwer  dienstmaagd: 
gy  hebt  myne  banden  los  gemaakt. 

2.  Tot  voorzigtiglieid  van  wandel,  om  zig  nog  tegen 
deeze,  nog  tegen  geene  Persoon  in  dit  eenig  Goddelijk 
Weezen  te  bezondigen. 

a.  Nog  tegen  den  Vader  die  ons  het  leven,  den  adem, 
en  alle  dingen  geeft,  Deut.  32  :  6  Zult  gy  dit  den 
Heere  vergelden,  gy  dwaas  en  onwys  volk?  is  hy  niet 
uwe  VADER  die  u  verkreegen,  die  u  gemaakt;  ende  u  be- 
vestigt heeft? 

b.  Nog  tegen  den  Zoon,  die  hun  met  zynen  bloede 
gekogt  en  tot  een  Eigendom  gemaakt  heeft,  Exod. 
23  :  20,  21.  Ziet,  ik  zende  eenen  Engel  voor  u  aangezigte, 
om  u  te  behoeden  op  deezen  weg:  ende  om  u  te  brengen 
tot  de  plaatze  die  ik  bereid  hebbe.  Hoed  u  voor  zyn  aan- 
gezigte, ende  weest  zyner  stemme  gehoorzaam,  ende  ver- 
bittert hem  niet:  want  hy  zal  u  lieden  overtredingen 
niet  vergeeven :  want  mynen  naam  is  in  't  binnenste 
van  hem. 

c.  Nog  tegen  den  Heiligen  Geest,  die  hun  verzegeld 
van  de  liefde  Gods  in  Christus,  Eph.  4  :  30.  Bedroeft 
den  Heiligen  Geest  Gods  niet,  door  welken  gy  verzegelt 
zyt  tot  den  dag  der  verlossinge. 

3.  Tot  eensgezintheid  onder  malkanderen,  gelijk  deeze 
drie  Zelfstandigheeden  een  zyn.  Christus  stelde  daarom 
zyne  en  des  Vaders  Eenheid  tot  een  voorbeeld  van  na- 
volginge  voor.  Joh.  17  :  21.  Op  dat  zy  alle  Een  zyn, 
gelykerwys  gy  Vader  in  my,  ende  ik  in  u,  dat  ook  zy 
in  ons  een  zyn :  op  dat  de  Waereld  geloove  dat  gy  my 
gezonden  hebt. 

.".  Vrag.  Wat  vertroosting  heeft  een  Godzalige,  die 
in  den  Drie-Eenigen  God  gelooft? 

Antw.  Hy  kan  zig  verzeekert  houden,  dat  de  Drie 
Getuigen    in    den    Hemel    alle    haare    beloften    aan    hem 


Onderscheid  der  drie  Goddelyke  Personen.         265 

zullen  bevestigen  tot  in  Eeuwigheid.  Want  zo  veele  be- 
loften Gods  als  'er  zyn,  die  zyn  in  hem.  Ja,  ende  zyn  in 
hem  Amen!  Gode  tot  heerlykheid  door  ons,  maar  die  ons 
met  u  bevestigt  in  Christo,  ende  die  ons  gezalft  heeft, 
is  God:  die  ons  ook  heeft  verzeegelt,  ende  het  onderpand 
des  Geestes  in  onze  herten  heeft  gegeeven.  2  Corinth 
1   :  20,  21,  22. 


IX,    ARTIKEL, 

Bewijs  des  voorgaanden  Artikels,  van  de  Drieheid 
der  Personen  in  eenen  God. 

Dit  alles  weten  wy,  soo  uyt  de  getuygenissen  der 
H.  Schrifture,  als  oock  uyt  hare  werckinghen,  ende 
voomementlick  uyt  de  gene  die  wy  in  ons  ghevoelen. 
De  getuygenissen  der  H.  Schrifturen,  die  ons  leer  en  dese 
H.  Dry-vuldicheyt  te  gelooven,  zyn  in  vele  plaetsen  des 
ouden  Testaments  beschreven:  welcke  niet  van  noode  is 
te  tellen,  maer  alleen  met  onderscheydt  oft  oordeel  uyt 
te  kiesen.  In  Genesi  cap.  i.  26.  27.  seght  God:  Laet 
ons  den  mensche  maken  na  onsen  heelde  ende  na  onse 
gelyckenisse,  enz.  Soo  schiep  dan  God  den  mensche  na. 
sijnen  heelde,  man  ende  wijf  schiep  hyse.  Item  Genes. 
3.  22.  Siet  Adam  is  geworden  gelyck  een  van  ons.  Daer 
uyt  blijckt  datter  meer  dan  een  persoon  inde  Godheyt 
is,  als  hij  seght,  laet  ons  den  mensche  maken,  na  onsen 
heelde :  ende  wijst  daer  na  de  eenicheyt  aen,  als  hij  seght, 
God  schiep.  Tis  wel  waer  dat  hij  niet  en  seght,  hoe 
veel  persoonen  datter  zijn;  maer  t'gene  voor  ons  wat 
duyster  is  inden  ouden  Testamente;  dat  is  seer  claer 
inden  Nieuwen.  Want  als  onse  Heere  ghedoopt  wiert 
inde  lor  dan,  so  is  de  stemme  des  Vaders  ghehoort 
gheweest,  segghende:  Dese  is  myn  wel  beminde  Sone: 
de  Sone  tuert  gesien  int  water;  ende  de  heylige  Geest 
openbaerde  hem  inde  gedaente  van  een  Duyve.  Oock 
mede  is  inden  doop  aller  geloovigen  dese  forme  inghe- 
stélt    van    Christo:    Doopt   alle  volcken  inden  name  des 


Bewys  der  H.  Drie-Eenheid.  267 

Vaders,  ende  des  Soons.  ende  des  heiligen  Geests. 
Inden  Evangelio  Lucce  spreekt  de  Engel  Gabriel  tot 
Maria  de  moeder  des  Heeren  aldus:  De  heylige  Geest 
sal  over  u  comen,  ende  de  cracht  des  Alderhoochsten 
sal  u  overschaduwen,  ende  daerom  ooc  dat  Heylighe  dat 
uyt  u  sal  geboren  'werden,  sal  Gods  sone  genaemt  werden. 
Item,  de  genade  onses  Heeren  Iesu  Christi.  ende  de 
liefde  Gods,  ende  de  gemeynschap  des  H.  Geests  sy 
met  u.  Daer  zyn  dry  die  getuighenisse  geven  inden 
Hemel,  de  Vader,  het  Woordt,  ende  de  Heylige  Geest, 
ende  dese  dry  zyn  een.  In  alle  dese  plaetsen  iverdt 
ons  ten  vollen  geleert,  datter  dry  persoonen  zyn  in  een 
eenich  Godlyc  wesen.  Ende  hoewel  dese  leere  de  mensche- 
licke  verstanden  verre  te  boven  gaet;  nochtans  gelooven 
wy  die  nu  door  het  woordt,  verwachtende  tol  dat  wy 
de  volcommen  kennisse  ende  vrucht  van  dien  genieten 
sullen  inden  Hemel.  Voorts  staan  oock  aen  te  mereken 
de  besondere  ampten  ende  werekinghen  deser  dry  per- 
soonen t' ons-w aerts ;  De  Vader  is  ghenaemt  onse  Schep- 
per door  syne  cracht :  De  Sone  is  onse  Salichmaker  ende 
Verlosser  door  sijn  bloet :  De  H.  Geest  is  onse  Heylich- 
maker  door  sijn  woninghe  in  onse  herten.  Dese  leere 
vande  heylighe  dryvuldicheyt,  is  altijt  beweert  ende  onder- 
houden gheweest  by  de  ware  Kercke,  vanden  tijden  der 
Apostelen  af  tot  nu  toe,  teghen  de  loden,  Mahumetisten 
ende  eenighe  valsche  Christenen  ende  ketteren,  als  Mar- 
don, Manes,  Praxeas,  Sabellius,  Samofatenus,  Arrius, 
ende  andere  dierghelijcke,  die  met  goet  recht  vande 
H.  Vaders  zijn  veroordeelt  gheweest.  Over  sulks  nemen 
wij  in  dit  stuck  geem  aen  de  dry  gheloofs-sommen, 
namelick  der  Apostelen,  van  Nicea,  ende  Athanasij : 
Insghelijcks  't  ghene  daer  van  byden  ouden  in  gelijc- 
formicheyt  vandien  besloten  is. 


268 IX.     Artikel, 

VRAGE. 

Hoe  bewijst  gy  de  leer  der  H.  DRIE-EENHEI D? 

Antw.  Niet  uit  de  reden,  noch  door  het  Ligt  der 
natuur;  devvyl  dit  een  Verborgentheid  is,  welk  een 
Goddelijke  openbaringe  veronderstelt,  Matth.  11  :  27. 
Niemand  kent  de  Zone  dan  de  Vader,  nogte  niemand 
kent  de  Vader  dan  de  Zone,  ende  dien  het  de  Zone  wil 
openbaaren  Cap.  16  :  17,  18.  Simon  Petrus  antwoorde 
ende  zeide,  gy  zyt  de  Christus,  de  Zone  des  leevendi- 
gen  Gods.  Ende  Jesus  antwoordende  zeide  tot  hem ; 
Zalig  zyt  gy  Simon  Bar  Jona:  Want  vleesch  en  bloed 
heeft  u  dat  niet  geopenbaard;  maar  mynen  Vader  die 
in  de  Hemelen  is. 

Vrag.  Waar  uit  dan? 

Antw.  Uit  het  geopenbaarde  woord  van  God :  welk 
ons  leert  't  geen  voor  de  reden  en  het  vleesch  onmo- 
gelyk  is,  als  in  de  verklaring  van  deezen  Artikel  nader 
blyken  zal. 


.'.  Vrag.  In  hoe  veel  deelen  word  deezen  Artikel  ge- 
voeglijk verdeelt? 

Antw.     Hoofdzakelijk  in  drie  deelen. 

I.  Het  eerste  behelst  een  voorstel  van  de  maniere, 
op  welke  wy  deeze  verborgentheid  kennen,  en  bewyzen. 
Dit  alles  weeten  wy,  soo  uit  de  getuigenissen  der  Heilige 
Schriftuure,  als  ook  uit  hare  werkingen,  voornamentlyk 
uit  de  gene  die  wy  in  ons  gevoelen. 

II.  Het  tweede  vervat  een  verklaring  van  dit  voorstel : 
waar  in  zig  opdoen, 

A.  Deels  een  Register  van  bewyzen,  die  nader  ver- 
klaart en  aangedrongen  worden ;  zo 

a.  Uit  het  Oude  Testament.  De  getuigenissen  der  Hei- 
lige Schriftuuren,  die  ons  leeren  deeze  H.  DRIE-VUL- 
DIGHEID  te  geloven,  zyn  in  veele  plaatsen  des  O.  Tes- 
tainents  beschreeven :  welke  niet  van  noden  zyn  te  tellen ; 
maar  alleen  met  onderscheid  of  oordeel  uit  te  kiezen.  In 
Gen.   ï   :  26,  27.  zegt  God :  laat  ons  den  mensche  maken 


Bewys  der  H„  Drie-Eenheid.  269 


na  onzen  beelde  ende  na  onze  gelykenisse,  enz.  enz.  Soo 
schiep  dan  God  den  mensche  na  zynen  beelde.  Man  en 
Wyf  schiep  hyze.  Item  Gen.  3  :  22.  Siet  Adam  is  gewor- 
den gelyk  een  van  ons.  Daar  uit  blykt  datter  meer  dan 
een  Persoon  in  de  Godheid  is,  als  hy  zegt,  laat  ons  den 
mensche  maaken,  na  onzen  beelde :  ende  wyst  daar  na  de 
eenigheid  aan,  als  hy  zegt  Godt  schiep. 

b.  Als  uit  het  Nieuwen  Testament,  't  Is  wel  waar  dat 
hy  niet  en  zegt,  hoe  veel  Personen  datter  zyn;  maar  't 
geene  voor  ons  wat  duister  is  in  den  Ouden  Testamente ; 
dat  is  zeer  klaar  in  den  Nieuwen.  Want  als  onze  Heere 
gedoopt  wierd  in  de  Jordaan,  zo  is  de  stemme  des  Vaders 
gehoort  geweest,  seggende :  Deeze  is  myn  welbeminde 
Sone :  De  Sone  werdt  gezien  in  het  water;  ende  de  Hei- 
lige Geest  openbaarde  hem  in  de  gedaante  van  een  Duive. 
Ook  mede  is  in  den  Doop  aller  gelovigen  deeze  forme 
ingestelt  van  Christo :  Doopt  alle  volken  in  den  naame 
des  Vaders,  ende  des  Zoons,  ende  des  H.  Geests.  In  den 
Evangelio  Lucse  spreekt  de  Engel  Gabriël  tot  Maria  de 
Moeder  des  Heeren  aldus :  De  Heilige  Geest  zal  over  u 
komen,  endë  de  kragt  des  Allerhoogsten  zal  u  overscha- 
duwen, ende  daarom  ook  dat  Heilige  dat  uit  u  zal  gebo- 
ren worden,  zal  Gods  Zone  genaamd  worden.  Item,  de 
genade  onzes  Heeren  Jesu  Christi,  ende  de  liefde  Gods, 
ende  de  gemeinschap  des  Heiligen  Geestes  zy  met  u.  Daar 
zyn  drie  die  getuigenisse  geeven  in  den  Hemel ;  de  Vader, 
het  Woord,  ende  de  Heilige  Geest,  ende  deeze  drie  zyn  een. 

B.  Deels  een  besluit  uit  dit  alles. 

a.  Zo  tot  staaving  van  deeze  leere  met  de  woorden  : 
In  alle  deeze  plaatsen  word  ons  ten  vollen  geleerd,  datter 
drie  Personen  zyn  in  een  Eenig  Goddelyk  Weezen. 

b.  Als  tot  troost  tegen  de  gebrekkei  ij  kheid  onzer  ken- 
nisse  in  deezen :  Ende  hoewel  deeze  leere  de  menschelyke 
verstanden  verre  te  boven  gaat;  Nochtans  geloven  wy 
die  nu  door  het  woord,  verwagtende  tot  dat  wy  de  vol- 
komen kennisse  ende  vrugt  van  dien  genieten  zullen  in 
den  Hemel. 

C.  Deels  een  verklaring  van  de  Ampten  en  byzondere 
werkingen  der  drie  Personen  t'onswaarts :  Voorts  staan 
ons  ook  aan  te  merken  de  byzondere  Ampten  ende  wer- 
kingen deezer  drie  Personen  t'onswaarts;  De  Vader  is 
genaam t  onze  Schepper  door  zyn  kragt:  De  Zone  is  onze 


270  IX.     Artikel,  

Zaligmaker  ende  Verlosser  door  zyn  bloed  :  de  Heilige  Geest 
is  onze  Heiligmaker  door  zyn  Wooninge  in  onze  herten. 
III.     Het  derde  berigt  ons, 

A.  Deels  tegen  wie  deeze  leer  in  onze  Kerk  altoos 
verdeedigt  is.  Deeze  leere  van  de  H.  Drie-Eenheid,  is  altyd 
beweert  ende  onderhouden  geweest  by  de  waare  Kerke* 
van  de  tyden  der  Apostelen  af  tot  nu  toe,  tegen  de  Joden, 
Mahumetisten  ende  ee  ige  valsche  Christenen  ende  Ket- 
teren, als  Marcion,  Manes,  Praxeas,  Sabellins,  Samofate- 
nus,  Arrins,  ende  andere  diergelyke,  die  met  goed  regt 
van  de  Heilige  Vaders  zyn   veroordeelt  geweest. 

B.  Deels  wat  wy  in  deezen  als  overeenstemmende  met 
onze  leer,  gaarne  overneemen.  Overzulks  neemen  wy  in 
dit  stuk  geern  aan  de  drie  geloofssommen,  namentlyk 
der  Apostelen,  van  Nicea,  ende  Athanasii:  Insgelyks  't 
gene  daer  van  by  de  ouden  in  gelykformigheid  van  dien 
besloten  is. 

Vrag.     Wat    behelst  het  eerste  Lit  van  deezen  Artikel? 

Antw.  Een  voorstel  van  de  maniere,  op  welke  wy  ken- 
nen en  belyden  dat  God  een  in  Weezen,  en  drie  in  Perso- 
nen is.  Dit  alles  weeten  wy,  zoo  uit  de  getuigenissen  der 
Heilige  Schriftuure,  als  ook  uit  haare  werkingen  ;  ende  voor- 
namentlyk  uit  de  gene  die  wy  in  ons  gevoelen. 


Vrag.  Waar  getuigt  de  H.  Schriftuur,  dat  God  een 
in  Weezen  en  drie  in  Personen  is? 

Antw.  1.  In  het  Oude  Testament,  Psalm  33  :  6. 
Door  het  Woord  des  Heeren  zyn  de  Hemelen  gemaakt, 
ende  door  den  Geest  zyns  monds  al  haar  heir.  Hag. 
'2  :  5,  6.  Doch  nu,  weest  sterk  gy  Zerubbabel  spreekt 
de  Heere,  ende  weest  sterk  gy  Josua  Soone  Josadaks, 
Hoogepriester;  ende  weest  sterk  al  gy  volk  des  Lands, 
spreekt  de  Heere :  ende  werkt,  want  ik  ben  met  u 
spreekt  de  Heere  der  Heirscharen,  met  het  Woord  in 
't  welke  ik  met  u  lieden  een  Verbond  gemaakt  hebbe. 
als  gy  Egypten  uittrok :  ende  mynen  Geest  staande 
in  't  midden  van  u :  en  vreest  niet. 


Bewys  der  H.  Drie-Eenheid.  271 

2.  In  het  Nieuwe  Testament:  Joh.  14  :  16,  17.  Ende 
ik  zal  den  Vader  bidden,  ende  hy  zal  u  eenen  anderen 
Trooster  geven,  op  dat  hy  by  u  blyve  in  der  eeuwig- 
heid; namentlijk  den  Geest  der  waarheid,  welken  de 
Waereld  niet  kan  ontfangen,  want  zy  ziet  hem  niet, 
nog  kent  hem  niet.  üpenb.  1  :  4,  5.  Genade  zy  u, 
ende  vreede  van  hem,  die  is,  ende  die  was,  ende  die 
komen  zal :  ende  van  de  zeeven  Geesten  die  voor  zynen 
troon  zyn:  ende  van  Jesu  Christo  die  de  getrouwe  ge- 
tuigen is,  de  Eerstgeboren  uit  den  doden,  en  de  Over- 
ste der  Koningen  der  Aarde. 

Vrag.  Hoe  worden  de  gelovige  nog  meer  van  deeze 
waarheid  bevestigt9 

Antw.  De  Belydenis  zegt.  Uit  de  werkingen  der  H. 
Drie-Eenheid,  en  voornamentlyk  uit  de  gene  die  wy  in 
ons  gevoelen,  1  Cor.  2  :  12.  Doch  wy  hebben  niet 
ontfangen  den  Geest  der  Waereld,  maar  den  GEEST 
die  uit  God  is :  op  dat  wy  zouden  weeten  wat  dingen 
ons  van  God  geschonken  zyn. 


Vrag.     Is  dit  een  Bewys  dat  sterk  bevestigt? 

Antw.  Dit  Bewys  is  kragtig,  en  betreft  de  bevinding 
der  Godzaligen,  't  Is  egter  niet  genoeg  om  een  ander  te 
overreeden.  Een  natuurlijk  mensch  weet  daar  weinig  van. 
Een  Godzalige  ondervind  'er  meer  van,  als  hy  uitdrukken 
kan.  Hy  gevoelt  er  meer  van,  als  de  allergeleertste  kan  tegen- 
spreeken,  Psalm  25  :  14.  De  Verborgentheid  des  Heeren  is 
voor  de  gene  die  hem  vreezen  :  Ende  zyn  Verbond  om  hem 
dien  bekent  te  maaken.  Joh.  14  :  23.  Jesus  antwoorde  ende 
zeide  tot  hem,  zoo  iemand  my  lief  heeft,  die  zal  myn  Woord 
bewaaren :  ende  myn  Vader  zal  hem  lief  hebben,  ende  wy 
zullen  tot  hem  komen,  ende  zullen  wooningen  by  hem  maaken. 

Vrag.  Maar  hoe  verstaan  wy  dit  van  een  eigenlyk  en 
tastelyk  gevoel? 

Antw.  Ganschelijk  niet.  Gevoelen  zegt  hier  ondervinden  ; 
God  is  een  Geest,  en  zyne  Werkingen  in  ons  zyn  enkel 
geestelijk.    De  verheeve  spreekmanieren  welke  Gods  Woord 


272 IX.     Artikel, 

gebruikt,  van  Lighamelijke  dingen  ontleent,  moeten  in  een 
geestelijken  zin  verstaan  worden.  Dus  leest  men  van  den 
Heere  te  tasten  en  te  vinden,  Hand.  17  :  27.  zijn  goedheid 
te  proeven  en  te  smaken.  Psalm.  34  :  9.  Jesus  vleesch  te 
eeten  en  zyn  bloed  te  drinken,  Joh.  6  :  56.  Een  gelovige 
geniet  de  ondervinding  van  Gods  werkinge  in  hem  met  zo 
veel  kragt  en  klaarheid,  dat  'er  zyn  gemoed  onder  verkwikt 
en  versterkt  word.  Een  Christen  moet  zig  wagten  voor 
Lighamelijke  bevattinge  van  God  en  zyn  werkinge,  Joh.  6  : 
63.  De  zigbaare  Jesus  zelf  word  van  de  Hemelen  omvangen, 
en  voor  onze  oogen  verborgen  tot  de  tyden  der  wederop- 
regtinge  aller  dingen,  Hand.   3  :  21. 

.'.  Vrag.  Wat  kent  een  godzalige  van  deeze  Verbor- 
gentheid  door  de  werkinge  van  Gods  Geest  in  hem  ? 

Antw.  1.  Dat  'er  zo  een  God,  zo  een  Zalig  en  Drie- 
Eenig  Weezen  is.  Dat  staat  by  hem  vast,  daar  is  hy  in 
zyn  gemoed  van  overreed,  't  Schild  des  geloofs  bluscht 
alle  de  vuurige  pylen  des  Satans  uit.  Alle  gedagten,  en 
verdorve  redeneeringen  die  zig  tegen  deeze  verborgentheid 
verheffen,  zyn  by  hem  gevallen.  Drie  zyn  'er  zegt  hy, 
die  getuigen  in  den  Hemel !  dat  weeten  de  goede  Engelen, 
dat  kunnen  de  Duivelen  niet  loochenen,  dat  belyden  alle 
de  Godzaligen,  daar  is  geen  twyfel  aan  :  HEERE  gy  hebt 
my  overreed,  ende  ik  ben  overreed  geworden ;  gy  zyt  my 
te  sterk  geweest  ende  hebt  overmogt.  Jerem.  20  :  7. 
Want  daar  is  EEN  GOD,  daar  is  ook  EEN  MIDDE- 
LAAR Gods  ende  der  menschen,  de  mensche  Jesus  Chris- 
tus,  1   Tim.  2  :  5. 

2.  Hy  ziet  dat  hy  zo  een  God,  zo  een  Zalig  en  Drie- 
Eenig  Weezen,  tot  Zaligheid  van  zyn  Ziel  van  noden 
heeft.  De  fonteine  van  Gods  genade  ware  in  eeuwigheid 
gestopt  gebleeven,  indien  hy  niet  was  een  Drie-Eenig 
God.  Daar  is  een  Goddelijk  Persoon,  wiens  geregtigheid 
moet  voldaan  zyn.  Niemand  anders  dan  een  Goddelijk 
Persoon,  kan  een  eeuwige  geregtigheid  voor  den  Zondaar 
te  weeg  brengen.  Een  Goddelijk  Persoon  moet  door  zyn 
kragt  de  verworvene  Zaligheid  aan  den  Zondaar  toepas- 
sen. De  Vader  is  onze  Schepper  door  zyn  kragt,  de 
Zoon  is  onze  Verlosser  door  zyn  bloed ;  de  Heilige  Geest 
is  onze  Heiligmaker  door  zyn  inwooning  in  onze  harten. 
Dit    leert    ons  Gods  Woord  overal.     De  Godzalige  stemt 


Bewys  der  H.  Drie-Eenheid.  273 

het  met  voller  herte  toe,  en  roept  uit.  Gy  zyt  MYN" 
GOD,  daarom  zal  ik  u  loven :  ö  MYN  GOD  ik  zal  u 
verhogen !  Looft  den  Heere,  want  hy  is  goed :  Want 
zyne  goedertierentheid  is  in  der  eeuwigheid,  Psalm 
118  :  28,  29. 

3.  Hy  beschouwt  zomtyds  de  oneindige  grootheid  van 
dat  Zalig  Weezen,  zo  ver  hem  de  Heere  belieft  te  ver- 
ligten  en  zyn  hart  kan  heiligen,  om  God  in  de  ontdek- 
king van  het  werk  der  Verlossinge  groot  te  maaken;  zo 
dat  zyn  gemoed  onder  't  bezef  van  al  die  heerlijkheid  in 
God  in  verwonderinge  opgevoert,  dankende  uitroept.  Voor- 
waar ik  hebbe  u  in  het  heiligdom  aanschouwt,  ziende 
uwe  sterkte  ende  uwe  eere,  Psalm  63  :  3.  Wy  allen 
met  ongedekten  aangezigte  de  heerlykheid  des  Heeren  als 
in  eenen  spiegel  aanschouwende,  worden  na  het  zelve 
beeld  in  gedaante  verandert  van  heerlykheid  tot  heerlyk- 
heid, als  van  des  Heeren  Geest,  2  Corinth.  3  :   18. 

4.  Hy  heeft  geen  rust  in  God,  ten  zy  dat  zyne  Ziele 
zeit,  de  Heere  is  myn  deel;  daarom  zal  ik  op  hem  hopen? 
Klaagl.  3  :  24.  Is  'er  een  scheiding  tusschen  hem  en  den 
Heere  om  der  zonden  wille ;  dan  worden  alle  de  bewee- 
gingen der  Ziele  met  bidden,  overdenken,  schreien  en 
verlangen  gaande  gemaakt,  tot  datze  wederom  in  zyn 
nabyheid  proeft  en  smaakt,  dat  de  Heere  goedertieren  is, 
Hoogl.  3  :  1,  2.  Ik  zogt  des  nagts  op  myn  leger  hem, 
dien  myne  Ziele  lief  heeft :  Ik  zogt  hem,  maar  ik  vond 
hem  niet,  ik  zeide:  Ik  zal  nu  opstaan  ende  in  de  stad 
om  gaan,  in  de  wyken  ende  in  de  straten.  Ik  zal  hem 
zoeken,  dien  myne  Ziele  lief  heeft.  Hos.  6:1.  Komt 
ende  laat  ons  wederkeeren  tot  den  Heere,  want  hy  heeft 
ons  verscheurt,  ende  hy  zal  ons  geneezen :  Hy  heeft  ge- 
slagen, ende  hy  zal  ons  verbinden. 

5.  Hy  kent  by  bevinding  zyn  overgifte  aan  God ;  hoe 
hy  van  den  Geest  bewerkt  wierd,  om  zig  geheel  en  al 
tot  den  dienst  van  een  Drie-Eenig  God  te  verbinden. 
Och  Heere!  Zeekerlyk  ik  ben  uw  knegt,  ik  ben  uw  knegt, 
een  Zone  uwer  dienstmaagd :  Gy  hebt  myne  banden  los 
gemaakt,  Psalm   116  :   16. 

a.  Aan  God  den  Vader,  door  wiens  groote  barmhar- 
tigheid hy  is  wedergeboren  tot  een  leevendige  hoope, 
Jerem.  3  :  4.  Zult  gy  niet  van  nu  af  tot  my  roepen. 
MYN  VADER:  gy  zyt  de  leidsman  myner  jeugd?  1  Petri 

18 


274 IX.     Artikel, 

1  :  17.  Ende  indien  gy  tot  eenen  "VADER  aanroept  den 
geenen.  die  zonder  aanneeniinge  des  Persoon»  oordeelt 
na  een  iegelyk  werk,  zo  wandelt  in  vreeze  den  tyd  uwer 
inwooninge. 

b.  Aan  God  den  Zoon,  door  wiens  bloed  hy  gekogt, 
ende  uit  alle  geweld  des  Duivels  verlost  is,  Psn lm  45  :  117 
12.  Hoort  ó  dogter  ende  ziet,  ende  neigt  uwe  oore,  ende 
vergeet  uw  volk  ende  uwes  Vaders  huis.  Zo  zal  de  Koning 
lust  hebben  in  uwe  schoonheid :  dewyl  hy  uwe  HEER 
is,  zo  buigd  u  voor  hem  neder!  Psalm  2  :  12.  Kusset 
den  ZOONE  op  dat  hy  niet  toorne,  ende  gy  op  den  weg 
vergaat,  wanneer  zyn  toorn  maar  een  weinig  zoude  ont- 
branden :   Welgelukzalig  zyn  alle,  die  op  hem  vertrouwen  ! 

c.  Aan  God  den  Pleiligen  Geest,  door  wien  hy  beves- 
tigt is  van  de  liefde  Gods,  en  op  den  weg  des  levens 
geleid  ende  geheiligt  word,  Eph.  4  :  30.  Ende  bedroeft 
den  HEILIGEN"  GEEST  Gods  niet,  door  welken  gy  ver- 
zegelt zyt  tot  den  dag  der  Verlossinge.  Psalm  143  :  10. 
Leert  my  u  welbehagen  doen  waut  gy  zyt  myu  God,  uw 
GOEDE  GEEST  geleide  my  in  een  effen  land! 

6.  Hy  gevoelt  in  zig  zomtyds  Hemelsche  gedagten,  geeste- 
lijke optogten  en  verlangens  na  den  Hemel,  daar  volkomener 
kennisse  van  deeze  verborgentheid  zyn  zal,  en  de  vrugt 
vin  dien  genooten  worden  eeuwiglijk  ende  altoos,  Psalm 
42  :  2,  3.  Gelyk  een  hert  schreeuwt  na  de  waterstroomen : 
Alzo  schreeuwt  myne  Ziele  tot  u  ó  God,  myne  Ziele  dorst 
na  God,  na  den  Leevendigen  God ;  wanneer  zal  ik  ingaan 
en  voor  Gods  aangezigte  verschynen?  Psalm  17  :  15. 
Maar  ik  zal  uw  aangezigte  in  geregtigheid  aanschouwen. 
Ik  zal  verzadigt  worden  met  uw  BEELD,  als  ik  zal 
opwaken  ! 

Vrag.  Wat  staat  ons  verder  omtrent  deeze  kennisse  op 
te  merken? 

Antw.  1.  De  kennisse  van  deeze  verborgentheid  is  in  alle 
Godzalige.  Daar  is  niemand  die  God  vreest,  of  hy  belyd  de 
verborgentheid  van  Vader,  Zoon,  en  H.  Geest,  't  Werk  van 
genade  in  den  mensch,  is  een  werk  van  een  Zalig  en  Drie- 
Eenig  God,  1  Cor.  6:11.  Ende  dit  waart  gy  zommige, 
maar  gy  zyt  afgewasschen,  maar  gy  zyt  geheiligt,  maar  gy 
zyt  geregtvaerdigt  in  den  naam  des  Heeren  Jesus,  ende  dooi- 
den Geest  onzes  Gods. 


Bewys  der  H.   Drie-Eenheid.  275 

2.  De  kennisse  van  deeze  verborgentheid  is  troostryk  in 
de  Godzalige :  want  die  den  Drie-Eenigen  God  tot  zyn'  God  en 
beschermer  geniet,  heeft  geen  kwaad  te  vreezen,  Psalm  91:1. 
Die  in  de  schuilplaatze  des  Allerhoogsten  is  gezeeten,  die 
zal  vernagten  in  de  schaduwe  des  Almagtigen.  Psalm  125  :  2. 
Rondom  Jerusalem  zyn  bergen  :  alzo  is  de  Heere  rondom 
zyn  volk,  van  nu  aan  tot  in  der  Eeuwigheid. 

3.  De  troostryke  genietinge  van  deeze  kennisse,  is  egter 
in  de  Godzalige  altoos  niet  eeven  leevendig  en  kragtig. 
Zomtyds  wandelen  zy  in  't  ligt,  en  verblyden  zig  in  de 
beschouwing  van  dit  Zalig  en  Drie-Eenig  Weezen,  Hoogl. 
1  :  3.  De  Koning  heeft  my  gebragt  in  zyne  binnekameren, 
wy  zullen  ons  verheugen,  ende  in  u  verblyden;  wy  zullen 
uwe  uitneemende  liefde  vermelden  meer  dan  den  wyn.  Zom- 
tyds wandelen  zy  in  't  duister,  en  klagen  onder  de  verber- 
ginge  van  Gods  ligt  en  liefde,  Job  23  :  8,  9.  Ziet,  ga  ik 
voorwaart,  zo  is  hy  daar  niet;  ofte  agterwaart,  zo  verneem 
ik  hem  niet.  Als  hy  ter  slinkerhand  werkt,  zo  aanschouwe 
ik  hem  niet;  bedekt  hy  zig  ter  regterhand,  zo  zie  ik  hem 
niet.  Dit  alles  doet  hun  verlangen  na  den  Hemel,  daar  hunne 
genieting  van  God  algenoegzaam  en  volkomen  zyn  zal,  1  Cor. 
13  :   12. 


Vrag.     Wat  behelst  het  tweede  Lit  van  deezen  Artikel? 


'T3 


Antw.  Een  verklaaring  en  optelling  van  een  seevental 
van  bewyzen,  om  dit  leerstuk  nader  te  bevestigen :  waar 
van  twee  uit  de  Schriften  des  O.  Testaments,  en  vyf 
uit  het  Nieuwen  Testament  genomen  zyn,  als  terstont 
blyken  zal. 


.-.  Vrag.  Wat  stelt  onze  Belydenis,  betreffende  de  be- 
wyzen uit  het  O.  Testament  vooraf? 

Antw.  De  getuigenissen  der  Heilige  Schriftuur,  die 
ons  leeren  deeze  H.  DRIE-EENHEID  te  geloven,  zyn 
in  veele  plaatsen  des  O.  Testaments  beschreeven :  welke 
niet  van  noden  is  te  tellen ;  maar  alleen  met  onderscheid 
of  oordeel  uit  te  kiezen.  In  de  tweede  druk  stont  agter 
een  vertellen.  Het  woord  oordeel  is  'er  door  de  Synode 
van  Dordrecht  by  gedaan ;  en  dat,  als  men  ligtelijk  den- 
ken   kan,    om    best    wil ;    nademaal    naarstigheid    zonder 


276  IX.     Artikel , 

nauwkeurig  oordeel,  dikmaals  overtollig,  ja  wel  eens 
schadelijk  is,  alzo  men  in  het  optellen  der  bewyzen, 
zonder  oordeel  of  onderscheid,  zig  ligt  vertellen,  en  dus 
een  allergewigtigst  stuk  verdagt  maaken  kan.  Een  geleert 
man  heeft  zeer  wel  gezegd:  Testimonia  hic  non  tam 
numeranda  sunt  quam  ponderanda ;  Hier  moet  men  in 
agtinge  neemen,  niet  zo  zeer  het  getal  als  wel  het  gewigt 
des  getuigenissen.  Vermits  zwakheid  van  bewys  tot  ver- 
kleining van  de  waarheid  strekt. 

Vrag.  Wat  dunkt  u  van  het  bewys,  genomen  van  de 
Verschyninge  van  de  Drie  mannen  aan  Abraham,  Gen. 
18  :   1,  2,  't  welk  van  outs  is  by  gebragt? 

Antw.  't  Is  beter  dit  bewys  te  laten  vaaren,  dan  'er 
dit  leerstuk  mede  te  willen  bevestigen :  want 

1.  Het  schynt  veel  eer,  dat  Een  van  Drie  de  Heere 
geweest  is.  of  de  Zone  Gods,  die  van  twee  geschapene 
Engelen  was  verzelt;  dewelke  zo  door  zyn  eigen  naam 
Jehovah,  als  door  zyne  Alweetenheid,  van  de  Engelen  on- 
derscheiden wordt.  Zie  vers  13  :  14.  Ende  de  HEERE 
zeide  tot  Abraham,  waarom  heeft  Sara  gelachen,  zeggende, 
zoude  ik  ook  waarlyk  baren,  nu  ik  oud  geworden  ben  ? 
zoude  iets  voor  den  HEERE  te  wonderlyk  zyn  ?  ter  gezetter 
tyd  zal  ik  tot  u  weder  komen,  omtrent  deezen  tyd  des 
levens,  ende  Sara  zal  eenen  zoone  hebben  ? 

2.  Deze  twee  worden  genoegzaam  met  haare  namen  van 
Mannen  ende  Engelen,  en  door  haar  gedienstig  werk,  van 
den  Jehovah,  die  zy  verzelden,  onderscheiden.  Zie  vers  22. 
Doe  keerden  die  mannen  het  aangezigte  van  daar,  ende 
gingen  na  Sodom :  maar  Abraham  die  bleef  nog  staande 
voor  het  aangezigte  des  HEEREN.  Cap.  19  :  1.  Ende  die 
twee  Engelen  kwamen  tot  Sodom  in  den  Avond. 

3.  Paulus  zinspelende  op  deeze  gebeurtenisse,  spreekt 
uitdrukkelijk  van  Engelen,  geschapene  Geesten,  tot  dienst 
der  geenen  die  de  Zaligheid  beërven  zullen,  Hebr.  13:2. 
Vergeet  de  herbergzaamheid  niet:  want  hier  door  hebben 
zommige  onweetende  Engelen  geherbergd. 

Vrag.  Wat  zegt  gy  van  't  bewys  dat  anderen  by  bren- 
gen, genomen  uit  de  veelvoudige  gedaante  van  de  naame 
God  of  Elohim,  en  andere  diergelijke  in  de  Hebreeuwsche  taal  ? 

Antw.  't  Is  onzes  bedunkens  te  zwak,  ter  bevestiging 
in  een  zaak  van  zo  veel  belang: 


Bewys  der  H.  Drie-Eenheid.  277 

a.  Dewyl  het  meervoudig  getal  by  de  Hebreen  in  deeze 
en  andere  woorden,  tot  beduidenis  van  eenige  uitsteekent- 
heid  verstrekt.  Zie  Gen.  1  :  1.  Cap.  40  :  1.  Job  40  :  10. 
Spreuk.   1   :  20.  &c. 

b.  Zelf  wordt  deeze  naam  in  't  meervoudig  getal  van 
de  eene  Goddelijke  Persoon  gebruikt,  in  tegenstellinge  van 
de  andere.  Zie  Psalm  45  :  8,  Daarom  heeft  ó  God  !  Elohim 
uwe  God  Elohecha  gezalft  met  vreugden  olie,  boven  uwe 
meedegenooten. 

c.  Bekent  is  't,  hoe  zelf  dit  woord  in  't  meervoud  word 
toegeëigent  aan  een  Eenig  mensche :  als  aan  Moze,  Exod. 
4  :  16.  Ende  gy  zult  hem  Le-Elohim  tot  eenen  God  zyn. 
Aan  een  Eenig  Afgodisch  beeld:  namenthjk,  het  gouden 
kalf,  Exod.  32  :  4.  Doe  zeiden  zy  dit  zyn  uwe  Goden, 
Israël  die  u  uit  Egyptenland  opgevoert  hebben. 


Vrag.  Wat  plaatzen  worden  in  onze  Belydenis  met 
onderscheid  en  oordeel,  ter  bevestiging  van  dit  leerstuk 
bygebragt ? 

Antw.  Gen.  1  :  26,  27.  Ende  God  zeide,  laat  ons 
menschen  raaaken  na  onzen  beelde,  na  onze  gelykenisse, 
&c.  ende  God  schiep  den  mensche  na  zynen  beelde, 
na  den  beelde  Gods  schiep  hy  hem  :  man  ende  wyf  schiep 
hyze:  Item  Gen.  3  :  22.  Doe  zeide  de  Heere  God,  ziet 
de  mensch  is  geworden  als  onzer  een,  kennende  het 
goed  ende  het  kwaad. 

Vrag.  Wat  hebt  gy  omtrent  deeze  woorden  op  te 
merken? 

Antw.  \ .  God  spreekt  hier  niet  tot  zyne  Engelen,  de- 
wyl deeze  niet  Een  met  God  in  magt  en  weezen  zyn; 
maar  bloote  dienstknegten,  die  God  tot  zyn  dienst  en 
heerlykheid  gebruikt,  gelijk  zy  juigten  by  de  grondleg- 
giïige  der  Waereld,  Job  38  :  4,  6. . 


Vrag.     Wat  meer? 

Antw.    2.   God  spreekt  hier  niet  na  de  wyze  der  Konin- 


278  IX.     Artikel , 

gen    en    Vorsten,    die    gewoon    zyn    te    zeggen.    Wy,   ons, 
enz.  Want 

a.  De  Hebreen,  gelijk  ook  de  Oostersche  volkeren, 
waren  niet  gewoon  van  zig  zelven  in  het  veelvoudig  getal 
te  spreeken.  Men  zie  de  Exempelen  in  Abiinelech,  Gen. 
20  :  9.  Pharao,  Gen,  41  :  15.  Nebucadnezar.  Dan.  2  :  3. 
Belzazar.  Dan  5  :  7.  Darius.  Dan.  6  :  26.  Cyrus.  2  Cron. 
36  :  23.  en  andere. 

b.  Aardsche  Koningen  spreeken  wel  zo  als  zy  iets  be- 
veelen ;  maar  nooit  zegt  een  Koning  tot  zig  zelven,  laat 
ons  dit  of  dat  doen. 

c.  Is  't  dat  Koningen  en  Vorsten  alzo  spreeken ;  in  deeze 
wyze  van  doen  hebben  zy  de  opperste  Godheid  na  geboost, 
wiens  beelden  zy  op  der  aarde  zyn. 


Vrag.     Tot  wien  rigt  God  zyn  Aanspraak  dan  ? 

Antw.  De  Drie-Eenige  God  spreekt  zig  zelven  aan, 
en  wekt  zig  op  tot  overleg  om  iets  groots  te  scheppen, 
dies  wy  met  onze  Belydenis  zeggen,  dat  'er  meer  dan 
een  Persoon  in  de  Godheid  is  blykt,  als  de  Heerezegt: 
Laat  ons  den  mensche  maken  na  onzen  beelde ;  verder 
dat  deeze  Personen  een  in  Weezen  zyn  uit  de  woorden, 
ende  God  schiep  hem. 

Vrag.  Zyn  deeze  plaatzen  genoeg,  om  de  verbor- 
gentheid  der  H.  Drie-Eenheid  te  bevestigen? 

Antw.  Zy  zyn  ons  genoeg  tot  bewys  van  de  meer- 
derheid der  Goddelijke  Personen ;  hoewel  ze  ons  niet 
uitdrukkelijk  bepalen,  hoe  veel  Personen  in  het  Godde- 
lijk Weezen  zyn,  waarom  wy  met  onze  Belydenis  zeg- 
gen, 't  Is  wel  waar,  dat  hy  niet  zegt  hoe  veel  Personen 
dat  'er  zyn  ;  maar  't  gene  voor  ons  wat  duister  is  in  den 
Ouden    Testaments,    dat  is  zeer  klaar  in  den  Nieuwen. 


Vrag.  Zyn  'er  evenwel  in  het  O.  Testament  geen  plaat- 
zen, die  klaar  bevestigen  dat  'er  drie  Personen  in  het  God- 
delyk  Weezen  zyn  ? 


Bewys  der  H.  Drie-Eenheid.  279 

Antw.  Ja.  Dit  bevestigen  onze  Godsgeleerden  doorgaans 
met  die  plaatzen, 

1 .  In  welke  de  naamen  of  eigenschappen  van  God  drie- 
maal worden  genoemd,  als  Num.  6  :  24,  25,  2G.  De  Heere 
zegene  en  behoede  u.  De  Heere  doe  zyn  aangezichte  over  u 
lichten,  en  zy  u  genadig.  De  Heere  verheffe  zyn  aangezichte 
over  n,  en  geeve  u  vreede.  Welke  zegenwensch  Paulus  ver- 
klaard van  Vader,  Zoon,  en  H.  Geest,  2  Cor.  13:13.  De 
genade  des  Heeren  Jesus  Christus,  en  de  liefde  Gods,  en 
de  gemeenschap  des  Heiligen  Geestes  zy  met  u  allen,  Amen ! 
als  meede,  Jes.  6  :  3.  Heilig,  heilig,  heilig  is  de  Heere  der 
Heirschaaren.  Vergeleken  met  vers  8.  Daar  na  hoorde  ik 
de  stemme  des  Heeren,  dewelke  zeide,  wien  zal  ik  zenden, 
ende  wie  zal  ons  henen  gaan  ?  welke  woorden  benevens  den 
Vader,  in  het  Nieuwe  Testament  ook  worden  toegepast  op 
den  Zone,  Joh.  12  :  41.  Dit  zeide  Ezaias,  doe  hy  zyne 
heerlykheid  zag,  ende  van  hem  sprak,  mitsgaders  op  den 
Heiligen  Geest,  Hand.  28  :  25.  Wel  heeft  de  Heilige  Geest 
gesproken,  door  Ezaias  den  Propheet,  enz. 

2.  In  welke  drie  Personen  onderscheiden  voorkomen,  als 
Psalm  33  :  6.  Door  het  Woord  des  Heeren  zyn  de  Hemelen 
gemaakt,  en  door  de  Geest  zynes  monds  al  haar  heir.  Jes. 
61  :  1.  De  Geest  des  Heeren  HEEREN  is  op  my,  omdat 
de  Heere  my  gezalft  heeft.  Jes.  63  :  9,  10.  In  alle  haare 
benautheid  was  hy  benaauwt,  ende  de  Engel  zynes  aange- 
zigts  heeft  ze  behouden ;  door  zyne  liefde,  ende  door  zyne 
genade  heeft  hyze  verlost,  ende  hy  nam  ze  op,  ende  hy 
droeg  ze  alle  de  dagen  van  outs.  Maar  zy  zyn  wederspan- 
nig  geworden,  ende  zy  hebben  zynen  Heiligen  Geest  smerten 
aangedaan :  daarom  is  hy  haar  in  eenen  vyand  verkeert, 
hy  zelf  heeft  tegen  haar  gestreeden.  Hag.  2  :  5,  6.  Dog  nu, 
weest  sterk  gy  Zerubbabel,  spreekt  de  Heere,  ende  weest 
sterk  gy  Jozua,  Zone  Jozadaks  Hoogepriester,  ende  weest 
sterk,  al  gy  volk  des  lands,  spreekt  de  Heere;  ende  werkt, 
want  ik  ben  met  u,  spreekt  de  Heere  der  Heirscharen  met 
het  Woord,  in  't  welke  ik  met  u  lieden  een  Verbond  ge- 
maakt hebbe,  als  gy  uit  Egypten  uittrok :  ende  mynen 
Geest  st.ande  in  't  midden  van  u:  en  vreest  niet. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy  dit  leerstuk  uit  de  Schriften  des 
N.  Testaments? 

Antw.  Uit  vyf  voortreffelijke  getuigenissen,  bygebragt 
in  onze  Belydenis,  als: 


280 IX.     Artikel , 

1 .  Uit  het  geschied-verbaal  van  den  Doop  van  den  Heere 
Christus  in  de  Jordaan,  Matth.  3  :  16,  17.  Ende  Jesus  ge- 
doopt zijnde,  is  terstont  opgeklommen  uit  het  water,  ende 
ziet  de  Hemelen  werden  Hem  geopent,  ende  hy  zag  den 
Geest  Gods  nederdalen  gelyk  een  duive,  ende  op  hem  komem. 
Ende  ziet,  een  stemme  uit  de  Hemelen  zeggende,  deze  is 
myn  Zone,  myn  geliefde  in  den  welken  ik  myn  welbehagen 
hebbe.  De  stemme  des  Vaders  is  gehoort  geweest  uit  den 
Hemel:  De  Zoon  werd  gezien  in  het  water,  daar  hy  van 
Johannes  gedoopt  werdt :  De  Heilige  Geest  openbaarde  hem 
in  de  gedaante  van  een  duive.  Wat  kragt  van  bewys  in 
deeze  plaats  gevonden  wordt,  hebben  Athanasius  en  andere 
oude  Kerkleeraars  erkent,  wanneer  zy  zo  tegen  de  Arrianen, 
als  tegen  andere  bestrijders  van  de  H.  Drie-Eenheid  plagten 
te  zeggen : 

Gaat  Arriaan  na  de  Jordaan, 
En  zie  de  Drie-Eenheid  aan ! 

2.  Uit  de  instellinge  des  doops  aller  gelovigen,  Matth. 
28  :  19.  Gaat  henen  onderwyst  alle  volkeren,  ende  dooptze 
in  den  name  des  Vaders,  ende  des  Zoons,  ende  des  Heili- 
gen Geestes ;  leerende  haar  onderhouden,  alles  wat  ik  u 
geboden  hebbe.  Op  dit  bewys  wierd  mede  by  de  ouden 
Tertullianus,  Basilius,  Ambrosius,  Theophilactus  vry  wat 
staat  gemaakt,  en  niet  zonder  rede  :  Want  staat  dit  vast, 
dat  niemand  mag  gedoopt  worden,  dan  in  den  name  Gods, 
in  wien  men  geloven  moet ;  dewyl  den  doop  geschied  tot 
vergeevinge  der  zonden,  Hand.  22  :  16.  Hier  uit  volgt, 
dat  de  drie  alhier  genoemt,  geen  Eigenschappen  maar  Per- 
sonen zyn.  Ja  Goddelijke  Personen  die  een  in  magt,  in, 
majesteit  ende  eere  zyn. 

3.  Uit  de  Groetenisse  van  den  Engel  Gabriël  tot  Maria 
de  moeder  des  Heeren,  Luc.  1  :  35.  De  Heilige  Geest  zal 
over  u  komen,  ende  de  kragt  des  Allerhoogsten  zal  u  over- 
schaduwen, daarom  ook  dat  Heilige  dat  uit  u  zal  geboren 
worden,  zal  Gods  Zoone  genaamt  werden  Wy  zien  dat 
hier  eerst  genoemt  werd  de  Vader  als  de  Allerhoogste,  daar 
na  Gods  Zoon,  die  van  de  maagd  gebooren  werd;  eindelijk 
de  Heilige  Geest,  die  de  maagd  overschaduwde :  dies  wy  niet 
zonder  grond,  deeze  woorden  tot  bewys  van  de  Heilige  Drie- 
Eenheid  zien  by  gebragt. 


Bewys  der  H.   Drie-Eenheid.  281 


4.  Uit  den  zegenwensch  van  Paulus  over  alle  gelovigen, 
2  Cor.  13  :  13.  De  genade  des  Heeren  Jesu  Christi,  de 
liefde  Gods  des  Vaders,  en  de  gemeenschap  des  Heiligen 
Geestes  zy  met  u  allen,  Amen.  De  Apostel  noemt  hier  drie 
Personen,  Vader,  Zoon,  en  H.  Geest,  van  wien  hy  wenscht 
en  bid,  allerlei  heil  en  genade  over  de  gelovigen.  Dit  leert 
ons,  dat  'er  waarlijk  drie  Personen  in  een  Weezen  zyn, 
van  wien  wy  allerlei  zegeningen  te  wagten  en  te  bidden 
hebben. 

5.  Eindelijk  uit  dat  treffelijk  en  heerlijk  getuigenis  van 
Johannes,  1  Joh.  5  :  7.  Want  drie  zyn  'er  die  getuigen 
in  den  Hemel,  de  Vader,  het  Woord,  en  de  Heilige  Geest, 
ende  deeze  drie  zyn  een. 

.*.  Vrag.  Waar  nademaal  Socinus  en  andere  vyanden 
van  de  leere  der  H.  Drie-Eenheid,  al  over  lang  geroepen 
hebben,  dat  de  woorden  van  1  Joh  5:7.  niet  egt  zyn ; 
maar  van  zommige  oude  Kerkvaders,  die  deeze  leere  tegen 
de  Arriaanen  beweerden,  in  den  Bybel  ingelast  zyn.  Hoe 
zoud   gy    de  Egtheid  van  deeze  plaats  konnen  bewyzen? 

Antw.  1.  Deeze  plaats  werd  gevonden  in  handschrif- 
ten, die  zo  oud  zyn  als  die,  in  welke  zy  niet  is.  En  zy 
is  altyd  in  de  Vulgata  van  Hieronimus  geweest,  dies  ze 
in  de  oude  Italiaansche  vertaling  gevonden  had. 

2.  't  Is  Johannes  eigen  taal,  in  zyn  Evangelium  en 
Brieven  te  spreeken  van  de  gemeinschap  van  Vader,  Zoon 
en  H.  Geest.  Dus  zegt  de  Heere  Christus  zelf,  Joh. 
1      :  30.  Ik  en  de  Vader  zyn  Een. 

3.  Zonder  dit  Vers  is  in  den  text  van  Johannes  het 
een  van  het  ander  zeer  verwydert,  en  daar  kan  geen 
bekwame  t'zamenhang  van  het  voorgaande  en  volgende 
in  zyn  Reedenvoeringe  uitgevonden  worden  :  Want  Johan- 
nes oogwit  is  te  bewyzen  dat  Jesus  is  de  Christus,  de 
Zoone  Gods,  die  ook  in  de  volheid  des  tyds  mensch 
geworden  is,  om  Zondaars  Zalig  te  maken.  Hoe  zou  't 
nu  voegen,  dat  Johannes  Vers  8.  alleenlijk  zoude  spreeken 
van  drie  Aardsche  getuigen,  om  zyn  waare  menschheid 
te  bewyzen  eer  dat  hy  gesproken  hadde  Vers  7  van  de  drie 
Hemelsche  Getuigen  tot  bevestiging  van  zyne  waare  God- 
heid, voor  de  welke  hy  tegen  Cerinthus  en  zyn  aanhang 
met  zo  veel  yver  gestreeden  heeft.  Ja  met  wat  schyn  van 
reeden    kon    de  Apostel  Vers  9.  gewagen  van  het  getui- 


282  IX.     Artikel, 

genisse  Gods,  dat  meerder  is  als  het  getuigenisse  des 
menschen ;  by  aldien  het  Goddelijk  getuigenis  der  Heniel- 
sche  getuigen,  niet  was  voorgegaan  het  menschelijk  ge- 
tuigenisse dor  getuigen,  die  op  der  Aarde  zyn. 

4.  Daar  is  ook  geen  rede  om  de  godvrugtige  Oud- 
vaders  te  verdenken,  dat  zy  deeze  woorden  op  eigen  gezag 
zouden  ingelascht  hebben,  wyl  de  leer  van  de  H.  Drie- 
Eenheid,  in  zo  veele  plaatsen  die  buiten  dit  geschil  zyn, 
geleert  en  bevestigt  wordt. 

5.  Hebben  de  Oudvaders  deeze  woorden  zelden  of 
spaarzaam  tot  bewys  van  deeze  verborgentheid  by  gebragt? 
De  reden  is  klaar,  nademaal  zy  te  doen  hadden  met 
Ketters,  die  dit  leerstuk  loochenden,  na  dat  deeze  plaats  in 
zommige  afschriften  niet  gevonden  en  betwist  wierd. 

6.  Zegt  men,  deeze  text  wordt  in  de  Syrische,  ja  zelf 
in  andere  vertalingen  niet  gevonden  :  De  geleerden  zeggen 
ons,  dat  'er  veel  aan  deeze  vertaling  ontbreekt.  Men  vind 
'er  niet  in  't  verhaal  van  de  Overspeelderesse,  Joh.  8. 
het  15.  Capittel  van  de  Handelingen  der  Apostelen,  de 
tweede  Brief  van  Petrus,  de  tweede  en  derde  van  Johannes. 
De  Brief  van  Jude,  en  de  Openbaringe.  't  Is  ons  genoeg, 
dat  deeze  plaats  in  de  egtste  en  beste  afschriften,  die 
van  Erasmus  en  andere  braave  Mannen  goedgekeurt  zyn, 
gevonden  wordt.  Een  ieder  zie  toe,  dat  hy  dit  overheerlijk 
getuigenis  der  drie  getuigen  in  den  Hemel,  niet  als 
onschriftmatig  verdagt  houde,  op  dat  'er  geen  klagte  in 
onze  Kerk  zy.  Zekerlyk  de  fondamenten  worden  omge- 
stooten  !  Psalm   11:3. 

.".  Vrag.  Zo  dan  deeze  leere  alle  menschelyke  ver- 
standen verre  te  boven  gaat;  wat  dunkt  u  van  die,  die 
deeze  verborgentheid  willen  bewyzen  uit  de  Reden,  geno- 
men van  de  driederlei  kragten  in  de  Ziel.  Verstand,  Wil 
en  Oordeel,  ofte  vermeenen  te  konnen  ophelderen  met 
gelijkenissen,  genomen  van  een  Driehoek,  een  Regenboog 
met  haare  drie  verwen,  van  een  boom  met  haare  stamme, 
kroon  en  wortel,  en  wat  dies  meer  zy  ? 

Antw.  1.  Dat  de  eerste  het  Christelijk  geloof  in 
gevaar  brengen,  't  welk  behelst  verborgen  theeden,  die 
wy  met  een  neederig  gemoed  moeten  aannemen,  zonder 
dezelve  te  schoeien  na  den  leest  van  het  verdorven  ver- 
stand. Do  woorden  van  Bernardus  zyn  in  deezen  nadruk- 
kelijk. Deeze  groote  verborgentheid  moet  men  eerbiediglyk 


Bewys  der  H.  Ürie-Eenheid.  283 

aanbidden ;  niet  nieuwsgieriglyk  doorsnuffelen,  hoe  de  Veel- 
heid in  Eenheid,  en  Eenheid  in  de  Veelheid  is.  Dit  na 
te  speuren  is  roekeloosheid ;  te  geloven  godvrugtigheid ; 
maar  te  weeten  het  eeuwige  leeven. 

2.  Dat  de  laaste  te  geringe  gedagten  maken  van  deeze 
groote  verborgentheid,  de  gelijkenissen  die  zy  by  brengen, 
zeer  ongelijk  zyn,  te  verre  gezogt  en  aanleiding  geeven 
aan  andere,  om  met  deeze  gewigtige  verborgentheid  den 
spot  te  dryven.  Dies  wy  met  Augustinus  besluiten.  Wilt 
gy  met  my  disputeeren.  Verwondert  u  en  roept  uit,  ö 
diepte !  laat  ons  beiden  overeenstemmen  in  vreeze,  op  dat 
wy  niet  verloren  gaan  door  dwalinge. 

.-.  Vrag.  Hebben  evenwel  zommige  Wysgeeren  die 
Heidenen  waaren,  deeze  leer  der  H.  Drie-Eenheid  niet 
eenigzints  gekent  en  beleeden  ? 

Antw.  1.  Indien  zulks  waar  is;  hier  uit  volgt  niet,  dat 
zy  zulks  gedaan  hebben  door  het  ligt  der  natuur;  maar 
door  een  onderrigt,  dat  zy  by  voorkomende  geleegenthe- 
den  uit  de  Goddelijke  Schriften  daar  van  gekreegen  heb- 
ben. Immers  bewysbaar  by  de  Geleerden  is,  dat  Pytha- 
goras,  Plato,  Thales,  Milesius  en  andere,  verscheide  dingen 
die  de  Godheid  en  den  Godsdienst  betreffen,  in  hunne 
schriften  hebben  aangeroert,  die  zy  uit  de  H.  Schriftuur 
gehaalt  hebben.  Dit  gaf  ïertullianus  grond  om  hun  vraa- 
gende  te  gemoet  te  voeren;  Wie  is  'er  onder  de  Digters ; 
wie  onder  de  liedenaars,  die  uit  de  fonteinen  den  Pro- 
pheten  niet  gedronken  heeft?  hier  van  daan  hebben  ook 
de  Wysgeeren  den  dorst  hunnes  verstands  gelest. 

2.  Is  't  datze  iets  van  de  verborgentheeden  van  den 
Godsdienst  in  hunne  schriften  melden,  de  ondervinding 
heeft  geleert,  hoe  luttel  zy  van  de  waarheid  gekent  heb- 
ben. En  men  heeft  reden  met  den  geleerden  Casaubonus 
te  zeggen;  Dat,  hoe  zy  hier  in  duidelyker  spraaken,  hoe 
zy  hier  in  te  meer  verdagt  moeten  gehouden  worden,  de- 
wyl  het  strydig  is  tegen  den  woorde  Gods,  te  meenen  dat 
zulk  een  hooge  verborgentheid  aan  de  Heidenen  klaarder 
als  aan  het  Joodsche  volk,  zoude  ontdekt  zyn  geworden ; 
daar  God  in  dien  tyd  aan  Jacob  alleen  zyn  Woord  bekent 
maakte,  aan  Israël  zyne  inzettingen,  ende  alzo  aan  geen 
ander  volk  deed,  Psalm   147   :   19,  20. 

.-.  Vrag.  Heeft  Adam  in  den  staat  der  regtheid  kennisse 
gehad  van  God,  als  een  in  Weezen,  en  drie  in  Personen? 


284  IX.     Artikel, 

Antw.     Ja.  Dit  blijkt. 

1 .  Dewyl  hy  andersints  den  Waaren  God  niet  zoude 
gekent  hebben ;  veel  min  in  staat  geweest  zyn,  om  God 
op  de  regte  wyze  te  kunnen  verheerlyken. 

2.  Dan  zoude  onze  kennisse  veel  volmaakter  zyn,  als 
de  kennisse  van  Adam  voor  den  val,  't  welk  met  geen 
fondament  kan  gestelt  worden. 

3.  Veele  dingen  heeft  hy  gekent  uit  de  Goddelijke 
openbaaringe,  dewelke  hy  niet  wist  door  zig  zelve,  als 
van  de  boom  des  levens,  de  wonderbaare  scheppinge  van 
zyn  Egtgenoot  uit  een  Ribbe  van  hem,  etc.  waar  onder 
te  regt  de  kennisse  van  God,  als  een  in  Weezen,  en  drie 
in  Personen,  gestelt  moet  worden :  dies  wy  met  de  woor- 
den van  Epiphanius  vrymoedig  zeggen :  Adam  was  geen 
Afgodendienaar,  want  hy  kende  God  den  Vader,  de  Zoon, 
en  den  H.  Geest:  Want  hy  was  een  Propheet,  en  wiste 
dat  den  Vader  tot  den  Zoon  gezegd  hadde,  laat  ons  men- 
schen  maaken. 

4.  Zegt  iemand,  de  kennisse  van  den  Drie-Eenigen 
God  sluit  in  de  huishouding  der  drie  Goddelijke  Personen, 
zo  als  ze  voornamenthjk  is  werkzaam  geweest,  in  de  be- 
schikkinge  der  Zaligheid  des  menschehjken  geslagts,  dat 
door  de  zonde  van  God  vervallen  was ;  hoedanig  een  ken- 
nis niet  heeft  konnen  behooren  tot  den  staat  der  Regtheid 
voor  den  val?  wy  zeggen,  't  geschil  is  niet  of  Adam  den 
Drie-Eenigen  God  gekent  heeft,  op  dezelve  wyze  als  wy 
God  nu  kennen  door  het  Evangelium  na  den  val;  maar 
of  hy  waarlijk  een  God  in  Weezen,  en  drie  in  Personen 
gekent  en  gediend  heeft  Dit  laatste  kan  niet  ontkent 
worden ;  dewyl  den  Drie-Eenigen  God,  Adams  Schepper, 
Onderhouder  en  Wetgever  was,  die  hy  in  deezer  voe- 
gen moest  kennen ;  zoude  hy  hem  op  de  regte  wyze  lieven 
en  gehoorzaamen. 

Vrag.  Wat  vrugt  zullen  de  gelovigen  van  deeze  kennisse 
na  dit  leven  genieten  in  den  Hemel? 

Antw.  1.  Een  volkomene  kennisse  van  deeze  verborgen- 
heid, zonder  onderwys,  zonder  middelen,  zonder  nevelen 
van  donkerheid,  Psalm  17  :  15.  maar  ik  zal  u  aangezigte 
in  geregtigheid  aanschouwen.  Ik  zal  verzadigt  worden  met 
u  beeld,  als  ik  zal  op  waken.  Psalm  31  :  20.  ö  Hoe  groot 
is  uw  goet,  dat  gy  weggelegt  hebt  voor  de  gene  die  u  vree- 


Bewys  der  H.  Drie-Eenheid.  285 

zen !  dat  gy  gewrogt  hebt  voor  de  gene  die  op  u  betrouwen 
in  de  tegenwoordigheid  der  menschen  kinderen. 

2.  Een  algenoegzaame  genietinge  van  de  Zalige  nabyheid 
Gods  in  't  gezelschap  van  alle  de  Engelen  en  Heiligen, 
Psalm  73  :  23,  24.  Ik  zal  dan  geduriglyk  by  u  zyn  :  gy 
hebt  myne  regterhand  gevat,  gy  zult  my  leiden  door  uwen 
raad :  ende,  daar  na  zult  gy  my  in  heerlykheid  opneemen. 
1  Thessal.  4:17.  Daar  na  wy  die  levendig  overgebleven 
zyn,  zullen  te  zamen  met  haar  opgenoomen  worden  in  de 
Wolke,  den  Heere  te  gemoete,  in  de  Lugt:  ende  alzo  zul- 
len wy  altyt  met  den  Heere  weezen. 

3.  Een  ontslag  van  alle  gebrek  na  Lichaam  en  Ziel, 
daar  zy  hier  onder  zugten  moeten,  Openb.  7  :  15,  16,  17. 
Daarom  zyn  zy  voor  den  Throon  Gods,  ende  dienen  hem 
dag  en  nagt  in  zynen  Tempel :  ende  die  op  den  Throon  zit 
zal  haar  overschaduwen.  Zy  zullen  niet  meer  hongeren  : 
nog  zy  zullen  niet  meer  dorsten,  noch  de  Zonne  zal  op  haar 
niet  vallen,  noch  eenige  hitte,  want  het  Lam  dat  in  het 
midden  des  Throons  is,  zal  ze  weiden,  ende  zal  haar  een 
leitsman  zyn  tot  levende  fonteinen  der  wateren;  ende  God 
zal  alle  tranen  van  haare  oogen  afwisschen. 


Vrag.  Hebben  deeze  Personen  door  hare  ampten  en 
werkingen  een  byzondere  opzigt  tot  de  gelovigen? 

Antw.  Dit  is  te  voren  bewezen,  en  bevestigen  deeze 
woorden  in  onze  Belydenis.  Voorts  staan  aan  te  merken 
de  byzondere  ampten  en  werkingen  deezer  drie  Per- 
sone  't  onswaarts. 

1.  De  Vader  is  genaamd  onze  Schepper  door  zyn 
kragt,  Mal.  2 :  10.  Ende  hebben  wy  niet  allen  eenen 
Vader?  ende  heeft  niet  eenen  God  ons  geschapen. 
1  Cor.  8 ;  6.  Nogtans  hebben  wy  maar  eenen  God  den 
Vader  uit  welken  alle  dingen  zyn,  ende  wy  tot  hem. 

2.  De  Zoon  is  onze  Zaligmaker  ende  Verlosser  door 
zyn  bloed,  1  Joh.  1  :  7.  Ende  het  bloed  Jesu  Christi 
zyns  Zoons  reinigt  ons  van  alle  zonde,  1  Petr.  I  :  18. 19. 
"Wetende  dat  gy  niet  door  vergankelyke  dingen,  zilver 
ofte   gout,    verlost    en    zyt   uit   uwe  ydele  wandelinge, 


286 IX.     Artikel ,  

die  [u]  van  de  Vaderen  overgelevert  is:  maar  door  het 
dierbaar  bloet  Christi,  als  eens  onbestrafïelyken  ende 
onbevlekten  Lams. 

3.  De  H.  Geest  is  onze  heiligmaker  door  zyne  in- 
wooninge  in  onze  harten,  Joh.  14  :  17.  Maar  gy  kent 
hem,  want  hy  blyft  by  u  lieden,  ende  zal  in  u  zyn. 
1  Cor.  6  :  11.  Ende  dit  waart  gy  zommige,  maar  gy 
zyt  afgewasschen,  maar  gy  zyt  geheiligt,  maar  gy  zyt 
geregtvaerdigt  in  den  name  des  Heeren  Jesu,  en  door 
de  Geest  onzes  Gods. 


Vrag.  Hoe  werd  de  Heilige  Geest  gezegd  te  wonen  in 
de  harten  der  Geloovigen? 

Antw.  Niet  op  een  gemeene  wyze,  zo  als  hy  overal 
ende  by  allen  is,  door  zyne  Goddelyke  tegenwoordigheid, 
nog  alleen  door  zijn  genade  en  werkinge;  maar  in  zyn 
Persoon,  als  een  Inwoonder  in  zyn  huis :  Hij  is  in  en  by 
de  Gelovigen  op  een  verborge  wyze,  die  niet  te  net  kan 
uitgedrukt  worden  :  oneindig  buiten  haar,  en  egter  op  een 
byzondere  wyze  in  haar;  even  als  God  zig  onder  het  O.  Tes- 
tament in  den  Tabernakel  en  Tempel  openbaarde,  en  zyn 
volk  vertrooste.  Hier  op  ziet  1  Cor.  3  :  16.  Ende  weet  gy 
niet  dat  gy  Gods  tempel  zyt,  en  de  Geest  Gods  in  u  woond. 
Eph.  2  :  22.  Op  welke  gy  mede  gebouwd  wordt  tot  een 
woonsteede  Gods  in  den  Geest. 


Vrag.  Wat  wordt  ons  in  het  derde  deel  van  deezen 
Artikel  berigt? 

Antw.  Tegen  wie  deeze  leer  by  onze  Kerk  altoos  is 
beweert  en  staande  gehouden.  Deeze  leere  van  de  H. 
Drie-Een heid,  is  altyd  beweert  ende  onderhouden  ge- 
weest by  de  ware  Kerke,  van  den  tyden  der  Apostelen 
af  tot  nu  toe,  tegen  de  Joden,  Mahumitisten,  ende 
eenige  valsche  Christenen  ende  ketteren,  als  Marcion, 
Manes,    Praxeas,    Sabellius,    Samosatenus,    Arrius,  ende 


Bewys  der   H.   Drie-Eenheid.  287 


andere    diergelyke,    die    met    goet    regt   van  de  heilige 
Vaders  zyn  veroordeelt  geweest. 


.-.   Vrag.    Wat  Ketters  worden  hier  by  naamen  genoemd? 

Antw.  1.  Marcion  of  Markion,  wiens  leeringen  in 
den  Jare  140.  eerst  een  aanvang  namen.  Hy  hield 
met  zyn  Meester  Cerdon,  staande,  dat  'er  twee  Goden 
waaren ;  een  goede  ende  een  kwade,  eene  van  barmher- 
tigheid,  ende  eene  van  gestrengheid;  de  eerste  goed,  de 
Vader  van  Christus,  de  Autheur  des  Evangeliums;  de 
laaste  boos  en  wreet,  een  Schepper  der  Waereld,  een 
geever  van  de  wet  des  O.  Testaments.  Zamen  ontkenden 
zy  Christus  ware  menschheid  uit  Maria,  zeggende  dat 
zyn  Lichaam  uit  den  Hemel  was.  Tertullianus  die  hem 
het  naaste  geleeft  heeft,  getuigd  dat  hy  op  't  einde  van 
zyn  leven  deeze  en  andere  dwalingen  herroepen  heeft. 

2.  Manes,  van  wien  het  gebroedzel  der  Manicheen 
afkomstig  is,  was  van  geboorte  een  Perziaan,  de  knegt 
van  eenen  Buddas  de  Tovenaar,  wiens  erfgenaam  zo  van 
booze  gevoelens  als  goederen  hy  geworden  is.  Zamen 
dreven  zy  dat  'er  twee  eeuwige  Goden  waaren,  de  eene 
goet,  de  andere  kwaat,  in  navolging  der  aloude  Pries- 
teren  en  Wysgeeren  van  het  blinde  heidendom,  die  al  de 
rampen  van  de  ondermaansche  schepzelen,  van  eenen 
kwaden  God  afleiden.  Zijn  uiteinde  was  rampspoedig. 
Hy  hadde  belooft  door  zyne  gebeeden  den  zieken  Zoon 
van  Sapor  Koning  der  Persen,  te  genezen.  Men  schafte 
de  Medicyns  af,  en  hy  wierd  overgelaten  aan  de  zorge 
van  Manes,  dat  kwalijk  uitviel ;  want  hy  stierf  des  ande- 
ren daags.  Sapor  de  Koning,  droeg  zorg  dat  Manes  ge- 
grepen en  als  een  bedrieger  levendig  de  huid  afgestroopt 
zynde,  de  beesten  voorgeworpen  werdt,  en  het  afgevilde  vel 
voor  's  Konings  Paleis  ten  toon  gehangen. 

3.  Praxeis,  die  in  de  tweede  Eeuw  geleeft  heeft,  en 
van  wien  de  Patripassianen  of  Vaderleiders  afkomstig 
zyn,  leerde  dat  God  niet  alleen  een  in  "Weezen;  maar 
ook  een  in  Persoon  was.  Het  schynt  nochtans  dat  hy  in 
dit  zyn  gevoelen  niet  hartnekkig  was,  alzo  hy  twee  of 
driemaal  het  zelve  heeft  afgestaan,  en  telkens  wederom 
daar  toe  vervallen  is. 


288 IX.     Artikel , 

4.  Sabbellius  heeft  wel  niet  een  nieuwe  Kettery  opge- 
rigt,  maar  de  oude,  die  byna  vervallen  was,  weder  ver- 
nieuwt. Praxeas  was  de  Antheur;  Noëtus  die  hem  na- 
volgde, de  Meester  van  Sabellius.  Zyn  hoofdstelling  was, 
dat  'er  maar  een  Persoon  in  't  Goddelijke  Weezen  is, 
welke  met  drie  namen  onderscheiden  werdt.  Men  noemde 
deeze  Kettery,  dewyl  Sabellius  van  Cireenen,  eene  van 
de  vyf  Steeden  der  Afrikaansche  Landstreeken  Pentapolis 
van  geboorte  was,  de  vervloekte  leer  der  Pentapolitanen. 

5.  Paulus  Samosatenus  Bisschop  van  Antiochien, 
erkende  Christus  te  zyn  maar  een  bloot  mensch,  die  niet 
was  voor  dat  hy  uit  Maria  geboren  werdt.  Hy  is  over 
dit  gevoelen  in  de  Sinode  van  Antiochien,  in  den  Jaare 
265.  eenparig  veroordeelt  en  afgezet. 

6.  Arius  of  Arrius,  eerst  Ouderling  tot  Alexandrien 
in  Egypten,  wierd  in  't  Sinode  van  Nicea  onder  de  Re- 
geering van  Keizer  Constantyn  de  Groote,  in  den  Jaare 
325.  door  een  gezelschap  van  ruim  drie  hondert  Bisschop- 
pen veroordeelt.  Zijn  gevoelen  hield  voornamentlijk,  dat 
Christus  maar  een  schepsel  was,  en  een  maaksel  uit  de 
dingen  die  niet  waaren  voor  de  scheppinge  der  Waereld : 
geen  Zoon  van  natuure,  maar  door  aanneminge,  enz. 
Zyn  uiteinde  was  droevig :  Want  als  men  hem  naderhand 
uit  zyn  ballingschap  wilde  herstellen,  en  te  Constanti- 
nopelen  zo  door  bedrog  als  met  geweld,  de  Gemeinte 
wederom  tot  een  Litmaat,  en  dan  voorts  tot  een  Leeraar 
zogt  op  te  dringen,  overviel  hem  de  nood  op  's  Con- 
stantyns  markt  om  zyn  gevoeg  te  doen,  waar  in  hem  zyn 
ingewanden  zyn  uitgelopen,  dat  hy  't  bestierf. 

Vrag.     Tegen  wie  al  meer? 

Antw.  De  Belydenis  zegt,  en  andere  diergelyke,  die 
met  goed  regt  van  de  Heilige  Vaders  zyn  veroordeelt  ge- 
weest; dewelke  alle  hier  te  noemen,  al  te  moeilijk,  onzee- 
ker  en  van  kleinen  nutte  weezen  zoude.  Ik  zegge  moeilyk, 
om  hunne  veelheid  en  verscheidenheid.  Onzeeker,  om 't  ver- 
schil der  Schryvers.  Onnut,  dewyl  't  ons  weinig  helpen  kan, 
om  deeze  verouderde  gevoelens  op  te  krabben  ende  na  te 
speuren. 

.-.  Vrag.     Maar    waarom    worden    de  voorschrevene  in 
onze  Belydenis  genoemd? 


Bewys  der  H.  Drie-Een  heid.  289 

Antw.  Dit  heeft  zyn  reden.  Hier  mede  heeft  de  Kerk 
zig  willen  ontlasten  van  de  argwaan  en  beschuldiging 
die  men  haar  na  gaf,  als  of  zy  't  met  die  oude  Ketters 
hield.  Want  zedert  het  begin  der  Reformatie,  wierden 
de  oude  dolingen  der  genoemde  Ketters  door  Servetus, 
Valentinus,  Socinus  en  zyn  aanhang,  wederom  op  de  baan 
gebragt.  Deeze  vuile  hoop  verschuilde  zich  onder  de  onze. 
Dies  de  Opstellers  van  onze  Belydenis  openbaar  verklaa- 
ren,  tegen  wie  de  Kerk  van  oudts  tot  verdeediging  van 
de  waarheid,  in  't  Strydperk  getreeden  is. 


Vrag.  Is  dit  leerstuk  by  de  oude  Kerk  altoos  beweert 
en  onderhouden  geweest  ? 

Antw.  Dit  blykt  uit  de  getuigenissen  van  zo  veel  tref- 
felijke Mannen,  in  de  drie  eerste  Kerk-Eeuwen  van  het 
Christendom.  Dus  sprak  Ignatius  Bisschop  van  Antiochien, 
en  Discipel  van  den  Apostel  Johannes,  die  in  de  vervol- 
gingen van  Trajanus  de  beesten  voorgeworpen  is.  Daar  is 
een  ongeboorne  God  en  Vader;  ende  een  eenig  geboorne 
Zoone  God,  het  Woord  ende  mensche,  ende  een  Trooster, 
de  Geest  der  waarheid.  Zeer  treffelijk  waaren  de  laaste  woor- 
den van  Polycarpus,  een  Condiscipel  van  Ignatius,  gereed 
staande  om  leevendig  verbrand  te  worden,  ó  God  de  Yader 
van  uwe  geliefde  Zone  Jesus  Christus,  door  den  welken  wy 
uw  kennisse  ontfangen  hebben ;  Maker  van  alle  Schepselen, 
ik  roepe  u  aan.  Ik  belyde  u  te  zyn  den  Waaragtigen  God. 
Ik  verheerlyke  u  door  Jesus  Christus  uwen  beminde  Zoone, 
den  eenigen  Hogenpriester,  door  welken  u  te  zamen  met 
het  zelven  en  den  Geest  zy  de  heerlykheid,  nu  en  in  de 
toekomende  Eeuwen,  Amen !  Kragtig  spreekt  Justinus  Mar- 
tyr,  die  van  een  Platonisch  Wysgeer,  een  yverig  Christen, 
ja  een  kloekmoedig  getuige  der  waarheid  geworden  is.  In 
der  waarheid  daar  is  een  God,  dewelke  gekent  wordt  in  den 
Yader,  en  den  Zoon,  en  den  H.  Geest:  want  nadien  de 
Vader  uit  zyne  Selfstandigheid  den  Zone  gegenereert,  ende 
uit  den  zelven  den  H.  Geest  voortgebragt  heeft;  zo  is 
't  dat  de  gene,  welke  eens  ende  deszelven  Goddelyken 
Weezens  deelagtig  zyn,  met  het  grootste  regt  een  en  de- 
zelve Godheid  waardig  geagt  worden.  Niet  min  verheven 
de  Belydenis  van  Clemens  Alexandrinus :  zeggende,  laat  ons 
loven  eenen  Vader  ende  Zoone  te  zamen  met  den  H.  Geest, 
die    een    alles    is,    die   alzints  goedt   is,  alzints  wys,  alzints 

19 


290  IX.     Artikel, 

regtvaerdig,  wiens  heerlykheid  nu  is  ende  in  der  Eeuwig- 
heid. Om  van  geen  andere  getuigenissen,  der  oude  Kerk- 
leeraars die  genoegzaam  bekent  zyn,  te  spreeken. 

.*.   Vrag.     Hoe  blykt  dit  meer? 

Antw.  Uit  de  Historie  van  de  vierde  Eeuw.  Wanneer 
de  Ketterijen  die  dit  leerstuk  bestreeden  hebben,  door 
twee  algemeene  Synoden  zyn  verdoemt  geworden.  Het 
eerste  generale  Synode  van  Niceen,  gehouden  onder  Con- 
stantyn  de  Groote,  bestaande  uit  driehondert  agtien  Bis- 
schoppen, heeft  eenparig  de  Ketterij  van  Vrrius  veroor- 
deelt; die  de  eensweezige  Godheid  des  Zoons  met  den 
Vader  loochende.  De  tweede  generale  Synode  van  Con- 
stantinopelen,  gehouden  onder  Keiser  Theodosius  de  Oude, 
bestaande  uit  hondert  vyftig  Bisschoppen,  heeft  veroordeelt 
de  Ketterye  van  Macedonius,  die  de  Waaragtige  Godheid 
des  H.  Geestes  ontkende.  Zedert  die  tyd  is  het  geloof 
van  de  H.  Drie-Een heid  zo  algemeen  geweest,  dat  alleenlijk 
de  geene  die  dat  zelfde  omhelsden,  voor  algemeene  Chris- 
tenen erkent  wierden. 


Vrag.  Wat  word  ons  eindelijk  op  't  einde  van  deezen 
Artikel  berigt? 

Antw.  Wat  wy  in  deezen,  als  overeenstemmende 
met  de  leer  onzer  Kerk,  geerne  overneemen.  Overzulks 
neemen  wy  in  dit  stuk  geern  aan  de  drie  Geloofs-sommen, 
namentlyk  der  Apostelen,  van  Nicea,  ende  Athanasii, 
insgelyks  't  geene  daar  van  by  de  ouden  in  gelykvor- 
migheid  van  dien  besloten  is.  Men  vind  de  Geloofs-vorm 
der  Apostelen  in  onze  Catechismus;  die  van  Nicea  en 
Athanasius  agter  de  meeste  Psalmboeken  en  Testamenten. 
Van  welken  by  deeze  gelegentheid  iets  nader  berigt  kan 
worden. 

Vrag.     Waar  spreekt  de  Belydenis  allereerst  van? 

Antw.  Van  het  Symbolum  Apostolicum,  of  de  Ge- 
loofs-forme  der  Apostelen,  gemeenlijk  genoemt  de  twaalf 
Artikelen  van  het  algemeene  ongetwyfelde  Christel yke 
Geloove. 


Bewys  der  H.  Drie-Eenheid.  291 

.-.  Vrag.     Wat  is  het  woord  Symbolum  te  zeggen? 

Antw.  Zommige  hebben  gewilt,  dat  het  een  zinspee- 
ling is  op  de  gewoonte  van  verscheide  Personen,  die  te 
zamen  pleegen  te  komen,  om  met  malkanderen  een  maal- 
tyd  te  houden :  tot  welke  maaltyd  elk  iets  voor  zyn  deel 
toebragt  om  dezelve  goed  te  maaken ;  Het  geen  e  by  de 
Grieken  genoemd  wierd  <rv(/,§oXov  ofte  uvpfioXvi  als  of  men 
zeide,  een  Collation  of  Collatie.  Hier  by  staan  de  meeste 
stil,  die  van  oudts  geoordeelt  hebben,  dat  de  Apostelen 
waarlijk  Aucteuren  zyn  geweest  van  dit  Geloofs-for muiier, 
en  dat  zy  onderling  te  zamen  kwamen,  om  het  zelve  te 
ontwerpen. 

.•.  Vrag.     Hoe  verre  zyn  zommige  in  dit  Stuk  gegaan  ? 

Antw.  Dat  zy  zelf  bepaalt  hebben,  dat  elk  Apostel 
een  byzonder  Artikel  heeft  ter  neder  gestelt,  en  welke  die 
geweest  zoude  zyn :  namentlijk, 

1 .  Van  Petrus :  Ik  geloove  in  God  den  Almagtigen  Vader. 

2.  Van  Johannes :  Schepper  des  Hemels  ende  der  Aarden. 

3.  Van  Jacobus :  Ende  in  Jesus  Christus  zynen  eenig 
gebooren   Zoon  onzen  Heere. 

4.  Van  Andreas :  Die  ontfangen  is  van  den  Heiligen 
Geest,  gebooren  uit  de  maagd  Maria. 

5.  Van  Philippus:  Die  geleeden  heeft  onder  Pontius 
Pilatus,  die  gekruist  is  gestorven  ende  begraven. 

6.  Van  Thomas:  Die  nedergedaalt  is  ter  hellen;  ten 
derden  dage  wederom  opgestaan  van  den  doden. 

7.  Van  Bartholomeus :  Opgevaren  ten  Hemel,  zittende 
ter  regterhand  Gods  des  Almagtigen  Vaders. 

8.  Van  Mattheus :  Van  waar  hy  komen  zal  om  te 
oordeelen  de  levenden  en  doden. 

9.  Van  Jacobus,  de  Zoon  van  Alpheus :  Ik  geloove  in 
den  Heiligen  Geest,  een  heilige  algemeineChristelyke  Kerke. 

10.  Van  Simon  Zelotes  :  De  gemeinschap  der  Heiligen, 
de  vergeeving  der  zonden. 

11.  Van  Judas,  de  Broeder  van  Jacobus:  De  opstan- 
dinge  des  vleesches. 

12.  Van  Matthias:  Ende  het  Eeuwige  Leeven. 

.-.  Vrag.  Wat  zyn  de  gedagten  van  andere,  dat  het 
woord  Symbolum  beteekent  ? 

Antw.  Andere  meenen  dat  dit  woord  ontleent  is  van 
den  Krygsdienst:  Men  noemde  Symbolum  een  leuze,  of 
wagt-woord;    een    merkteeken    of   vaandel,   waar  door  de 


292  IX      Artikel,   

Soldaten  van  een  Leeger,  raalkanderen  onderkennen  en 
onderscheiden  van  het  Leeger  der  Vyanden.  Dus  zyn  de 
Geloofs-formen  tot  een  bauiere  der  Waarheid,  een  levren 
der  Geloovigen ;  waar  door  zy  malkanderen  kennen  en 
onderscheiden  van  de  ongeloovigen  en  Ketters.  Ook  vind 
men  Geleerden,  die  dit  woord  afleiden  van  de  Godsdienst 
der  Heidenen.  De  Heidenen  hadden  in  baare  Godsdiensten 
zekere  teekenen  of  kenspreuken,  Symbola  genaamd,  welke 
zy  niet  mededeelden,  dan  die  tot  derzelver  Godsdienst- 
geheimenissen gevvyd  en  toegelaten  waaren.  Dusdanig  een 
geheim  was  onder  de  Christenen  de  Belydenis  der  H.  Drie- 
Eenheid,  volgens  Matth.  28  :  19.  Gaat  dan  heenen  onder- 
wyst  alle  de  volkeren,  dezelve  doopende  in  den  naame 
des  Vaders,  ende  des  Zoons,  ende  des  Heiligen  Geestes : 
Leerende  baar  onderhouden  alles  wat  ik  u  geboden  hebbe. 
"Welker  Belydenis  in  de  Geloofs-forme  namentlijk  der 
Apostelen,  van  Nicea  ende  van  Athanasius  begreepen  en 
breeder  uitgebreid  werdt. 


Vrag.  Maar  waarom  worden  de  twaalf' Artikelen  van 
het  algemeene  Christelijke  Geloof,  het  Symbolum  Aposto- 
licum  of  de  Geloofs-leere,  en  de  Geheimenis-leere  der 
Apostelen  genaamt? 

Antw.  Niet  om  dat  de  Apostelen  'er  Aucteurs  of 
Opstellers  van  zyn;  maar  om  datze  behelst  deleereder 
Apostelen,  die  in  hunne  Schriften  begreepen  is:  Gelijk 
dus  de  besluitregelen  van  Niceên  ook  wel  Apostolische 
genaamt  zyn  geworden :  Terwyl  wy  het  voor  een  bloot 
verdigtzel  houden,  dat  elk  Apostel  eenen  Artikel,  ofte 
een  gedeelte  van  eenen  Artikel  hebbe  toegebragt;  in 
dier  voege  als  boven  gemeld  is. 


Vrag.  Hoe  zoud  gy  bewyzen,  dat  de  Apostelen  geen 
Aucteuren  of  Opstellers  van  deeze  Belydenis,  vervat  in  de 
XII.  Artikelen,  zyn  ? 

Antw.  1.  Om  dat  nog  Lucas  in  zyne  Handelingen  der 
Apostelen :    nog   eenig    Kerkelyk    Schryver    van  dusdanigen 


Bewys  der  H.   Drie-Eenheid.  293 

samenkomst  der  Apostelen,  tot  het  zamenstellen  van  een 
Geloofs-formulier  iets  vermeld  heeft.  Het  geene  egter  zeer 
noodzaakelijk  was  om  aangeteekent  te  worden,  zo  wel  als 
't  geen  besloten  is,  Hand.   15. 

2.  De  Oudvaders  van  de  drie  eerste  Eeuwen,  hebben  zig 
nooit  bedient  van  de  Agtbaarheid  der  Apostelen,  ah  "Opstel- 
lers van  zodanig  een  Formulier;  het  geen  hen  anders  zeer 
wel  te  stade  zou  gekomen  zyn,  om  de  Ketters  de  mond  te 
stoppen  met  een  Formulier,  daar  de  Apostelen  Aucteurs  van 
waaren. 

3.  Indien  dit  Geloofs-formulier  van  de  eigene  hand  der 
Apostelen  was,  zo  zoude  het  in  alle  Gemeentens  het  zelve 
geweest  zyn.  Maar  nu  zyn  in  de  drie  en  vier  eerste  Eeuwen, 
in  verscheide  Kerken  verscheide  Formulieren  geweest. 

.-.  Vrag.  Wat  neemt  gy  verder  omtrent  deeze  Geloofs- 
forme,  in  agt? 

Antw.  1.  Waarschynlijk  heeft  dit  zyn  oorsprong  uit  de 
gemelde  plaats,  Matth.  28  :  19.  doch  dat  het  tot  die 
uitbreiding  en  forme  van  XII.  Artikelen  allengskens  is  aan- 
gegroeit,  naar  deeze  of  gene  dwalingen  opkwamen.  Zedert 
de  derde  of  vierde  Eeuwe  is  het  in  die  forme  geweest, 
als  wy  het  heeden  ten  dage  nog  bezitten. 

2.  Dat  het  niet  zy  een  gebed,  't  welk  men  bidden 
moet.  Dit  is  een  groove  misslag  onder  de  Roomsgezinde. 
Nemaar,  't  is  een  Belydenisse  die  men  doet  voor  men- 
schen,  van  dingen  die  men  gelooft. 

3.  Dat  het  is  een  treflijk  Formulier  der  leere,  geboud 
op  het  fondament  der  Propheten  en  Apostelen.  Een  kort 
begrip  van  't  gene  in  deeze  XXXVII.  Artikelen  begreepen 

-    is.  Die  dit  gelooft  en  belyd  zal  Zalig  worden,  Mare.  16  :  16. 


Vrag.  Wat  zegt  gy  van  de  Geloofs-formen  van  Atha- 
nazius  en  Niceên? 

Antw.  Dat  dezelve  van  gelijken  inhoud  en  waarde 
zyn:  Zij  behelzen  de  verborgentheid  der  H.  Drie-Een- 
heid, zo  als  die  in  onze  Belydenis  bevestigt  werd.  Dies 
wy  deeze  Formulieren,  met  al  wat  verder  by  onze  Kerk 
in    overeenstemming    van    dien    besloten    is,  volvaardig 


294  IX.     Artikel , 

aannemen,  goetwillig  belyden,  en  standvastig  verdedi- 
gen. Wy  hebben  een  sterke  Stadt,  God  stelt  heil  tot 
muuren  ende  voorschanzen,  Jes.  26  :  1. 

Vrag.  Gezien  hebbende  de  waarheid  en  verhevenheid 
van  deeze  verborgentheid  ;  waar  na  heeft  nu  elk  belyder 
der -waarheid  te  staan? 

Antw.  Na  de  vriendschap  en  gemeinschap  met  den 
Zaligen  en  Drie-Eenigen  God,  Jes.  76  :  9.  Met  myne 
Ziele  heb  ik  u  begeert  in  der  nacht,  ook  zal  ik  met 
mynen  Geest  die  in  't  binnenste  van  my  is.  u  vroeg 
zoeken.  Jacob.  4  :  8.  Naakt  tot  God  en  hy  zal  tot  u 
naaken.  Psalm  33  :  12.  Welgelukzalig  is  het  volk,  diens 
God  de  Heere  is,  het  volk  dat  hy  zig  ten  erve  heeft 
verkooren. 


Vrag.     Is  'er  zulk  een  nauwe  gemeinschap  en  verkeeringe 
tusschen  den  Drie-Eenigen  God  en  zyn  volk? 
Antw.     Dit  blykt: 

1.  Uit  de  belofte  die  God  van  deeze  verkeeringe  aan  zyne 
kinderen  doet,  Lev.  26  :  12.  Ende  ik  zal  in  het  midden 
van  u  wandelen,  ende  ik  zal  u  tot  een  God  zyn  :  Joh. 
14  :  23.  Zo  iemand  my  lief  heeft,  die  zal  myn  Woord 
bewaaren :  Ende  myn  Vader  zal  hem  lief  hebben,  ende  wy 
zullen  tot  hem  komen,  ende  zullen  wooningen  by  hem 
maken. 

2.  Uit  de  voorbeelden  der  Heiligen,  die  in  deze  gemein- 
schap met  God  geleeft  hebben,  als  Henoch,  Gen.  5  :  22. 
Ende  Henoch  wandelde  met  God,  na  dat  hy  Methuzalach 
gewonnen  hadde,  driehondert  Jaar.  Abraham,  Gen.  17:1. 
Als  nu  Abraham  negen  en  negentig  Jaaren  oud  was,  zo 
verscheen  de  Heere  aan  Abram,  ende  zeide  tot  hein :  ik  ben 
God  de  Almagtige,  wandelt  voor  myn  aangezichte  ende  zyt 
oprecht.  Mozes,  Deut.  34  :  10.  Ende  daar  stond  geen  Pro- 
pheet meer  op  in  Israël  gelyk  Moze :  die  de  Heere  gekent 
hadde  van  aangezigte  tot  aangezigte.  Asaph,  Psalm  74  :  28. 
Maar  my  aangaande ;  het  is  my  goed  naby  God  te  wezen  : 
ik  zette  myn  vertrouwen  op  den  Heere  Heere,  om  alle  uwe 
werken  te  vertellen.  Paulus  en  alle  de  Heiligen.  Oollos.  3  :  3. 
Want  gy  zyt  gestorven  ende  uw  leven  is  met  Christo  ver- 


Bewys  der  H.  Drie-Eenheid.  295 

borgen  in  Gode.  Philipp.  3  :  20.  Maar  onze  wandel  is  in 
de  Hemelen,  waar  uit  wy  ook  den  Zaligmaker  verwagten, 
namelyk,  den  Heere  Jesum  Christum. 

3.  Uit  de  klagten  der  vromen,  wanneer  zy  deeze  ge- 
meenzame verkeeringe  met  Godt  missen.  Ziet  de  Bruid, 
Hoogl.  5  :  6.  Ik  deede  mynen  Liefste  open,  maar  myn 
Liefste  was  geweeken,  hy  was  doorgegaan :  myne  Ziele  ging- 
uit  van  weegen  zyn  spreeken,  ik  zogt  hem,  maar  ik  vond 
hem  niet :  ik  riep  hem,  doch  hy  antwoorde  my  niet.  Heman, 
Psalm  88  :  15,  16.  Heere  waarom  verstoot  gy  myne  Ziele? 
ende  verbergt  u  aanschyn  voor  my  ?  van  der  jeugd  aan  ben 
ik  verdrukt  ende  doodbrakende :  ik  drage  uwe  vervaarenissen  : 
ik  ben  twyfelmoedig.  Job,  Cap.  29  2,  3.  4.  Och  of  ik 
ware  gelyk  in  de  vorige  maanden  ;  gelyk  in  de  dagen  doe 
God  my  bewaarde.  Doe  hy  zyn  lampe  deede  schynen  over 
myn  hooft:  Ende  ik  by  zyn  Ligt  de  Duisternisse  doorwan- 
delde :  gelyk  als  ik  was  in  de  dagen  myner  jonkheid,  doe 
Gods  verborgenheid  over  myne  tente  was. 

4.  Uit  plaatsen  die  nadrukkelyk  deeze  verkeeringe  tus- 
schen  God  en  zyn  volk  bevestigen,  1  Joh.  1  :  3.  Het  gene 
wy  dan  gezien  ende  gehoord  hebben,  dat  verkondigen  wy 
u,  op  dat  gy  met  ons  gemeinschap  zoud  hebben,  ende 
deeze  onze  gemeinschap  ook  zy  met  den  Vader,  ende  met 
zynen  Zoone  Jesus  Christus.  Joh.  17  :  21.  Op  dat  zy  alle 
een  zyn,  gelykerwys  gy  Vader  in  my,  ende  ik  in  u,  dat 
ook  zy  in  ons  een  zyn :  Op  dat  de  Waereld  gelooven  dat 
gy  my  gezonden  hebt.  Psalm  65  :  5.  Welgelukzalig  is  hy 
dien  gy  verkiest,  ende  doet  naderen,  dat  hy  woone  in  uwe 
voorhoven  :  Wy  zullen  verzadigt  worden  met  het  goede  van 
uw  huis,  met  het  heilige  van  uw  Paleis. 

.*.  Vrag.  Wat  geniet  een  Godvrugtig  belyder,  die  in 
deeze  gemeenschap  met  God  is  opgenomen? 

Antw.  Dit  is  in  eenen  adem  niet  te  zeggen.  Ethan  de 
Esrahiter  roept  uit.  Welgelukzalig  is  het  volk,  't  welk 
het  geklank  kent :  ö  HEERE,  zy  zullen  in  het  ligt  uwes 
aanschyns  wandelen :  Zy  zullen  haar  den  gantschen  dag 
verheugen  in  uwen  naame:  ende  door  uwe  geregtigheid 
verhoogt  worden,  Psalm  89  :  16,  17.  Immers  zulk  een 
is  een  deelgenoot. 

1.  Van  Gods  oneindige  Liefde,  met  al  haar  zeegenrijke 
vrugten,    Jerem.    31    :    3.    De  Heere  is  my  verscheenen 


296 IX.  Artikel, 

van  verre  tyden :  Ja  ik  hebbe  u  lief  gehad  met  eeiie 
eeuwige  liefde:  daarom  hebbe  ik  u  getrokken  met  goe- 
dertieren theid. 

2.  Heeft  vergeevinge  van  zonden  en  gebreeken,  Jes. 
43  :  25.  Ik,  Ik  ben  't  die  uwe  overtreedingen  uitdelgt 
om  mynent  wille,  ende  Ik  gedenke  uwer  zonden  niet. 
Hos.  14  :  5.  Ik  zal  haar  lieder  afkeeringen  geneezen,  Ik 
zal  ze  vrijwilliglyk  lief  hebben:  want  myn  toorn  is  van 
hem  gekeert. 

3.  Ontfangt  een  gunstige  verhooring  van  alle  zyne  ge- 
beeden,  Jes.  58  .  9.  Dan  zult  gy  roepen,  ende  de  HEERE 
zal  antwoorden,  gy  zult  schreeuwen,  ende  hy  zal  zeggen : 
Ziet  hier  ben  ik !  Cap.  65  :  24.  Ende  het  zal  geschieden, 
eer  zy  roepen  zo  zal  Ik  antwoorden :  terwyl  dat  zy  nog 
sp reeken,  zo  zal  Ik  hooren ! 

4.  Geniet  een  vrede  der  Ziele,  die  allen  verstand  te 
boven  gaat.  Jes.  32  :  17,  18.  Ende  het  werk  der  gereg- 
tigheid  zal  vrede  zyn :  ende  de  werkinge  der  geregtigheid 
zal  zyn  gerustigheid  ende  zekerheid  tot  in  Eeuwigheid, 
ende  myn  volk  zal  in  een  woonplaatze  des  vredes  wonen, 
ende  in  wel  verzekerde  woningen,  ende  in  stille  geruste 
plaatsen. 

5.  Bevind  een  kragtige  vertroostinge  onder  kruis  en 
tegenheeden.  Psalm  94  :  19.  Als  myne  gedagten  binnen 
in  my  vermeenigvuldigd  wierden,  hebben  uwe  vertroos- 
tingen myne  Ziele  verkwikt.  Rom.  5  :  3 — 5.  Ende  niet 
alleenlyk  dit ;  maar  wy  roemen  ook  in  de  verdrukkingen  : 
wetende  dat  de  verdrukkinge  lydzaamheid  werkt.  Ende 
de  lydzaamheid  bevindinge,  ende  de  bevindinge  hope,  ende 
de  hope  beschaamt  niet,  om  dat  de  liefde  Gods  in  onze 
harten  uitgestort  is  door  den  Heiligen  Geest,  die  ons  is 
gegeven 

6.  Oefent  gemeenschap  met  alle  de  geenen  die  den 
Heere  vreezen,  Psalm  119  :  63.  Ik  ben  een  gezelle  aller 
die  u  vreezen,  ende  dier,  die  uwe  beveelen  onderhouden. 
1  Joh.  1  :  7.  Maar  indien  wy  in  het  Ligt  wandelen, 
gelyk  hy  in  het  Ligt  is ;  zo  hebben  wy  gemeenschap  met 
malkanderen,  ende  het  bloed  Jesu  Christi  zyns  Zoons 
reinigt  ons  van  alle  zonde. 

7.  En  leeft  in  de  zoete  verwagting  van  eene  E  uwige 
heerlijkheid  na  dit  leeven,  Rom.  8  :  23.  Ende  niet  alleen 
dit;    maar    ook    wyzelve,    die  de  eerstelingen  des  Geests 


Bewys   der  H.  Drie-Eenheid.  297 

hebben :  wy  ook  zelve  (zegge  ik)  zugten  in  ons  zelven, 
verwagtende  de  aanaeeminge  tot  kinderen,  namentlyk  de 
verlossinge  onzes  Lighaams.  Psalm  16  :  11.  Gy  zult  my 
het  pad  des  levens  bekent  maken  :  verzadinge  der  vreugden 
is  by  u  aangezigte:  Liefelykheeden  zyn  in  uwe  regterhand 
eeuwiglyk. 

Vrag.     Is  'er  mogelijkheid  voor  een  arm  zondaar,  om  tot 
deeze  gemeinschap  met  den  Drie-Eenigen  God  te  geraken  ? 
Antw.     Ja.  Dit  blykt 

1.  Uit  de  voorbeelden  van  groote  zondaren,  die  tot  deeze 
gemeinschap  gekomen  zyn.  Zie  een  Manasse  onder  het  O.  T. 
2  Chron.  33  :  12.  Een  overspeelige  Vrouwe,  Luc.  7  :  38. 
Een  verdwaalde  Zoon,  Luc.  15  :  18.  Een  vyandige  Paulus, 
Hand.  9  :  6.  Een  boos  Moordenaar,  weinig  ogenblikken 
voor  zyn  dood,  Luc.  23  :'43.  Ziet  hier  by  1  Tim.  1  :  15. 
Dit  is  een  getrouw  woord,  ende  aller  aanneeminge  waardig, 
dat  Christus  Jesus  in  de  Waereld  gekomen  is,  om  de 
ZONDAREN  Zalig  te  maken;  van  welke  ik  de  voor- 
naamste ben. 

2.  God  staat  'er  op :  Hy  gebied  in  zyn  woord,  ja  smeekt 
ons,  dat  wy  zyn  gemeinschap  zullen  zoeken,  Spreuk  9  :  4,  5. 
Wie  is  si  egt;  hy  keere  zig  herwaarts:  tot  den  verstande- 
loozen  zeid  zy :  kornet  eetet  van  myn  brood,  ende  drinket 
van  den  wyn  dien  ik  gemengd  hebbe.  Job  22  :  21.  Gewent 
ii  doch  aan  hem,  ende  hebt  vreede :  daar  door  zal  u  het 
goede  overkomen. 

3.  De  Heere  belooft  zyn  genade  en  gemeinschap  den 
geenen  die  hem  zoeken,  Jes.  55  :  6.  Zoekt  den  Heere  terwijl 
hy  te  vinden  is,  roept  hem  aan  terwyl  hy  naby  is.  Spreuk. 
1  :  23.  Keert  u  tot  myne  bestraffinge:  Ziet  ik  zal  mynen 
Geest  u  lieden  overvloediglyk  uitstorten :  Ik  zal  myne 
woorden  u  bekent  maken. 

Vrag.  Wat  weg  slaat  een  God-begeerende  Ziel  best  in, 
om  tot  deeze  gemeinschap  te  koomen  ? 

Antw.  1.  Hy  stelle  zyne  begeerte  daar  toe  dikwils  aan 
God  in  den  gebeede  voor.  't  Is  hem  nut  en  geoorlooft  in 
zyn  eenzaamheid  te  roepen  :  ó  God  gy  zyt  myn  God !  ik 
zoeke  u  in  den  dageraad,  myne  Ziele  dorstet  na  u,  myn 
vleesch  verlangt  na  u!  Psalm  63  :  2.  Tot  uwen  naam,  ende 
tot  uwer  gedagtenisse  is  de  begeerte  onzer  Ziele,  Jes.  26  :  8. 

2.     Hy  legge  in  zyn  gebed  voor  den  Heere  open,  dat  hy 


298  IX.     Artikel, 

deeze  begeerte  niet  van  hem  zelven  heeft.  Nemaar  hy  zegge, 
deeze  begeerte  tot  u  ö  God!  is  alleen  van  u  en  door  u; 
myn  herte  zeid  tot  u;  (gy  zegt)  zoekt  myn  aangezigte;  ik 
zoeke  u  aangezigte  ó  Heere !  verbergt  uw  aangezigte  niet 
voor  my,  ende  keert  uwen  knegt  niet  af  in  toorne :  gy  zyt 
myne  hulpe  geweest,  ende  begeeft  my  niet,  ende  verlaat 
my  niet  ö  God  myns  heils!  Psalm  27   :   8,  9. 

3.  Hy  dringe  sterk  aan  op  de  Goddelijke  beloften.  De 
Heere  heeft  belooft :  Ik  zal  in  haar  wonen,  ende  ik  zal  onder 
haar  wandelen:  ende  ik  zal  haar  God  zyn,  ende  zy  zullen 
my  een  volk  zyn,  2  Cor.  6:16.  Op  deeze  belofte  mag 
en  moet  hy  den  Heere  manen  in  zyn  gebed:  Zegt  tot  myn 
Ziele  ik  ben  uw  heil,  Psalm  35  :  3.  Gedenkt  des  woords 
tot  uwen  knegt  gesproken :  op  het  welke  gy  my  hebt  doen 
hopen?  Psalm   119   :  49. 

4.  Hy  houde  zig  aan  de  kragtige  bedieninge  des  Woords, 
en  het  heilig  gebruik  der  bondzegelen:  De  oogen  der  Em- 
maüsgangers wierden  geopent  ouder  de  breekinge  des  broods, 
dat  zy  den  Heere  zagen,  Luc.  24  :  30,  31.  De  Heere  is 
naby  zyn  volk  in  het  heiligdom,  en  geeft  aldaar  zyn  uit- 
nemende liefde  te  kennen,  Psalm  65  :  5.  Welgelukzalig  is 
hy  dien  gy  verkiest  ende  doet  naderen,  dat  hy  wone  in 
uwe  voorhoven :  Wy  zullen  verzadigt  worden  met  het  goed 
van  uw  huis,  met  het  heilige  van  uw  Paleis. 

5.  Hy  zoeke  verkeering  met  des  Heeren  volk.  Deeze 
gemeenschap  houd  ons  hart  brandende  in  liefde  tot  God, 
en  leert  ons  door  Godvrugtige  zaamenspreekingen  wat  God 
aan  zyn  volk  doet.  Doe  Eliza  by  Elias  verkeerde,  zyn  hart 
kreeg  zin  in  den  Geest  die  op  Elias  rustte,  2  Kon.  2  :  9. 
Doe  Saul  zig  in  't  gezelschap  der  Propheten  bevond,  de 
Geest  des  Heeren  werdt  veerdig  over  hem,  ende  hy  Pro- 
pheteerde  in   't  midden  van  hen,   1   Sam.   10  :   10. 

6.  Dus  doende  mag  hy  vertrouwen,  de  Heere  zal  zig 
op  zyn  tyd  in  liefde  aan  hem  openbaren,  t  Is  niemand 
gemist,  die  Gods  gemeenschap  zogt,  Spreuk.  8  :  17.  Ik 
hebbe  lief,  die  my  lief  hebben  :  ende  die  my  vroeg  zoeken, 
zullen  my  vinden.  Jes.  64  :  5.  Gy  ontmoet  den  vrolyken, 
ende  die  geregtigheid  doet,  den  geenen  die  uwer  gedenken 
op  uwe  weegen. 

.-.  Vrag.     Waar    uit    kan    een  bekommerde  met  reden 
besluiten,  dat  hy  een  klein  beginsel  van  dit  leven  in  de 


Bewys     der    H.    Drie-Eenheid.  299 


gemeinschap  met  God  bezit,  en  dat  het  nog  verder  in  hein 
groeien  zal? 

Antw.     Zoo  een,  die  het  begin  heeft, 

1.  Is  zyn  hart  niet  voldaan  met  al  wat  hy  buiten  God 
geniet;  nog  voordeel,  nog  aanzien,  nog  vermaak,  nog 
iets  in  de  Waereld  kan  zyn  begeerte  voldoen,  dan  God 
alleen.  Word  hy  voor  een  tyd  door  de  Wareld  weggevoert; 
zyn  begeerte  is  en  blyft  dog  altoos  tot  God,  Psalm  38  :  10. 
Heere  voor  u  is  alle  mijne  begeerte:  ende  myn  zugten 
is  voor  u  niet  verborgen.  Psalm  73  :  25,  26.  Wien  hebbe 
ik  neffens  u  in  den  Hemel?  neffens  u  lust  my  ook  niets 
op  der  Aarden.  Bezwykt  myn  vleesch  ende  myn  herte, 
zo  is  God  de  rotsteen  myns  herten,  ende  myn  deel  in 
Eeuwigheid. 

2.  Zo  een  is  't  allerliefst  in  't  gezelschap  van  die  met 
den  Heere  verkeeren.  De  Kerk  is  zyn  Paradys,  de  Pre- 
dikinge  van  Gods  Woord  zijn  Manna,  de  stigtelyke  byeen- 
komsten  met  Godvrugtige  zijn  leeven,  Psalm  27  :  4. 
Een  ding  heb  ik  van  den  Heere  begeert,  dat  zal  ik  zoeken  ; 
dat  ik  alle  de  dagen  myns  levens  mogten  woonen  in  't 
huis  des  Heeren,  om  de  liefelykheid  des  Heeren  te  aan- 
schouwen, ende  te  onderzoeken  in  zynen  tempel. 

3.  Zo  een  leeft  in  een  geduurige  Oorlog  tegen  de 
zonde,  geen  grooter  vyand  heeft  hy  dan  de  zonde.  De 
minste  zonde  is  zyn  Ziel  tot  last,  zyn  zugten  en  bid- 
den is  om  genade  en  heilig  te  zyn,  zyn  klagen  en 
schreien  over  de  zonde  die  in  hem  woont.  Ik  elendig 
mensche!  wie  zal  my  verlossen  uit  het  Lighaam  deezes 
doods?     Rom.   7   :  24. 

4.  Zo  een  vliegt  wel  eens  opwaarts  met  zyn  hart  tot 
God.  Hy  heeft  zyn  tyd  en  plaats,  waarin  hy  zig  afzon- 
dert voor  God.  Is  't  dat  zyn  Ziel  eens  moedeloos  worde, 
evenwel  geeft  hy  de  zaak  niet  op;  maar  bemoedigt  zig 
zelve.  Wat  buigt  gy  u  neder  ö  myne  Ziele?  ende  wat 
zyt  gy  onrustig  in  my  ?  Hoopt  op  God,  want  ik  zal 
hem  nog  looven ;  Hy  is  de  meenigvuldige  verlossinge 
myns  aangezigts,  ende  myn  God!    Psalm  42  :   12. 

5.  Zo  een  geniet  ook  nu  en  dan  iets  van  den  Heere 
dat  zyn  harte  sterkt,  om  God  in  zynen  Zoon  te  pryzen 
en  te  verheerlyken,  Psalm  73  :  28.  Maar  my  aangaande, 
het  is  my  goet  naby  God  te  weezen:  Ik  zette  myn  be- 
trouwen   op    den    Heere    Heere,  om  alle  uwe  werken  te 


300 IX.     Artikel , 

vertellen.  Psalm  145  :  18.  de  Heere  is  naby  allen  die 
hem  aanroepen:  alle  die  hem  aanroepen  in  der  waarheid. 
Hy  doet  het  welbehagen  der  genen  die  hem  vreezen : 
Ende  hy  hoort  haar  geroep,  ende  verlostze. 

6.  Zo  een  heeft  een  vast  voornemen  des  harten,  om 
by  den  Heere  te  blyven.  De  liefde  Gods  regeert  zyn 
doen.  Zyn  keuze  blyft  het,  het  ga  hem  zo  de  Heere 
blieft,  tot  God  en  zyn  Gemeinschap,  Hoogl.  8  :  6,  7. 
Zet  my  als  een  Zegel  op  uw  harte,  als  een  Zegel  op 
uwen  arm :  want  de  liefde  is  sterk  als  de  dood :  de  y  ver 
is  hart  als  het  graf:  hare  kolen  zyn  vuurige  kolen, 
vlammen  des  Heeren.  Yeele  wateren  zoude  deeze  liefde 
niet  konnen  uitblusschen  :  Ja  de  Rivieren  zoudenze  niet 
verdrinken.  Al  gave  iemand  al  het  goedt  van  zyn  huis 
voor  deeze  liefde,  men  zoude  hem  ten  eenenmaal  veragten. 

.*.  Vrag.  Waar  voor  heeft  zulk  een  die  in  de  gemein- 
schap met  God  leeft,  zig  te  wagten? 

Antw.  1.  Dat  hy  door  stoute  zonde,  deeze  zoete  ver- 
keering met  God  niet  breeke?  De  zonde  maakt  een 
scheiding  tusschen  God  en  de  Ziel.  Jes.  59  :  1,  2.  Ziet 
de  hand  des  Heeren  is  niet  verkort,  dat  zy  niet  zoude 
konnen  verlossen,  ende  zyn  oore  is  niet  zwaar  geworden, 
dat  zy  niet  zoude  konnen  hooreu ;  maar  uwe  ongeregtig- 
heeden  maaken  een  scheidinge  tusschen  u  lieden,  ende 
tusschen  uwen  God.  Ende  uwe  zonden  verbergen  het 
aangezigte  van  u  lieden,  dat  hy  niet  hoore. 

2.  Dat  hy  God  niet  verdenke  in  zyn  liefde  onder 
kruis  en  tegenspoed,  of  zijne  gemeinschap  met  den  Za- 
ligen God  in  twyfel  trekke.  Een  Goudsmit  heeft  zyn  goud 
zo  lief  in  den  smeltkroes  als  in  zyn  kasse.  De  Heere 
brengt  zyn  volk  in  een  weg  van  sniert  en  kruis  uit 
enkele  liefde,  Psalm  94  :  12.  Welgelukzalig  is  de  man 
ö  Heere,  dien  gy  tugtigt :  ende  dien  gy  leert  uit  uwe 
Wet.  Job  5  :  17,  18.  Ziet,  gelukzalig  is  de  mensche 
den  welken  God  straft:  daarom  verwerpt  de  kastydinge 
des  Almagtigen  niet:  want  hy  doet  smerte  aan,  ende  hy 
verbind :  hy  doorwond,  ende  zyne  handen  heelen. 

'ó.  Dat  hy  geen  dag  leeve  zonder  gemeinschap  te  oefe- 
nen met  God.  Immers  een  treurig  gedrag  van  Gods 
Kinderen,  als  de  Heere  klaagt.  Vergeet  ook  een  Jonkvrouwe 
haares  verciersels?  ofte  een  bruid  haare  bindzelen  ?  nogtans 
heeft    myn    volk    myner    vergeeten    dagen    zonder    getal. 


Bewys  der  H.  Drie-Eenheid.  301 


Jerera.  2  :  32.  't  Was  Augustinus  Belijdenisse,  Heere  ik 
heb  myn  leeven  myne  Ziele  geen  meerder  kwaad  gedaan, 
als  toen  ik  geene  omgang  met  u  hadde.  Mijn  liefste  trok 
zyn  hand  van  het  gat  der  deure  ende  myn  ingewand  werd 
ontroert  om  zynent  wille,    Hoogl.  5  :  4. 

'..  Vrag.  Waar  uit  verneemt  een  Godzalige,  dat  zyn 
liefde  en  zoet  gevoel  van  deeze  gemeinschap  met  den  Drie- 
Eenigen  God  afneemt  en  verflauwt? 

Antw.  1.  Dit  merkt  hy  als  hy  bevind,  hoe  weinig  in- 
wendig en  verkwikkelijk  vermaak  dat  hy  heeft  in  't  den- 
ken aan  God,  in  't  bidden  tot  God,  in  't  spreeken  van 
God.  Daar  is  de  voorige  lust  niet,  om  tot  God  te  gaan. 
Men  verrigt  de  pligt,  zonder  dat  het  harte  warm  word 
in  liefde  Gods.  Men  kan  het  stellen,  zonder  troost  en 
genadige  ontdekkinge  Gods  aan  de  Ziel,  Openb.  3  :  15. 
ik  weet  uwe  werken,  dat  gy  nog  koud  zyt  nog  heet: 
och  of  gy  koud  waart  of  heet ! 

2.  Dit  is  te  zien,  als  het  hart  met  iets  anders  dan 
met  God  voldaan  is,  en  de  liefde  tot  ydelheid  ofte  iets 
dat  zyii  Ziel  niet  verzadigen  kan,  allengskens  toeneemt, 
Jerem.  2  :  12,  13.  Ontzettet  u  hier  over  gy  Hemelen: 
ende  zyt  verschrikt:  wordet  zeer  woeste  spreekt  de  Pleere. 
Want  myn  volk  heeft  twee  boosheeden  gedaan:  My  den 
springader  des  levendigen  waters  hebben  zy  verlaten,  om 
haar  zei  ven  bakken  uit  te  houwen,  gebrokene  bakken  die 
geen  water  houden. 

3.  Dit  is  te  zien  uit  de  wispeltuurigheid  en  ydelheid 
van  gedagten,  die  in  ons  zyn  en  telkens  vermeenigvuldi- 
gen.  Want  is  het  hart  niet  gevestigt  en  bepaalt  omtrent 
den  Heere,  in  alles  dat  men  doet,  dan  jaagt  het  duizend 
ydelheeden  na:  Men  gaat  van  de  eene  gebroke  bak  tot 
den  andere,  zig  vermoeiende  in  't  zoeken  van  eenige  ver- 
kwikkinge  by  en  in  de  ydele  schepselen,  die  alle  met  luider 
stemme  uitroepen,  het  is  by  my  niet!  Jerem.  2  :  24.  Zy 
is  een  woud-ezel  gewend  in  de  woestyne,  na  de  lust  haarer 
Ziele  schept  zy  den  wind,  wie  zoude  haare  ontmoetingen 
afkeeren?  alle  die  ze  zoeken  zullen  niet  moede  worden, 
in  haare  maand  zullen  zy  ze  vinden. 

4.  Dit  bevind  men  uit  de  onvrugtbaarheid  van  de  Ziel, 
onder  de  middelen  der  genade.  Leeft  de  mensch  in  een 
zoete  drift  tot  Gods  nabijheid,  daar  zal  geen  middel  zyn, 
of  hy  zal  'er  meer  of  minder  zeegen  onder  vinden ;  maar 


302 'XI.     Artikel ,  

leeft  de  Ziel  ia  een  vermindering  van  liefde  tot  God, 
de  beste  middelen  doen  hem  geen  nut,  de  Heere 
blaast  'er  in  voor  hem.  Immers  gelijk  het  een  teeken 
is,  dat  de  mensch  niet  wel  gesteld  is,  als  hy  uit 
zyn  voedzel  geen  kragt  heeft;  zo  is  't  een  onfeilbaar 
teeken,  dat  de  Ziel  van  God  vervreemt  is,  als  de  goede 
middelen  aan  hem  geen  vrugt  doen.  Zie  Mich.  2:7. 
ó  Gy  die  Jacobs  huis  geheeten  zyt,  is  dan  de  Geest  des 
Heeren  verkort?  zyn  dat  zyne  "Werken?  en  doen  myne 
Woorden  geen  GOED,  den  geenen  die  REGT  wandelt. 
5.  Voeg  'er  by  dit  is  te  zien  uit  onze  vrijmoedigheid 
tot  God.  Heeft  de  Ziel  vreede  by  God,  ö  zij  heeft  vrij- 
moedigheid om  in  den  gebeede  tot  den  Vader  te  gaan, 
gelijk  een  Vriend  tot  zyn  Vriend  spreekt ;  maar  is  'er 
vreeze  en  schroom,  daar  is  ook  schuld  en  scheiding. 
Want  de  schuld  werkt  vreeze,  en  de  vreeze  onvrij  moedig- 
heid tot  God.  Ziet  dit  in  Adam,  doe  zyne  verkeering  met 
God  door  de  zonde  gebroken  was.  Hy  hoorde  de  stemme 
des  Heeren  Gods,  wandelende  in  den  Hof,  aan  de  wind 
des  daags :  Hy  verbergde  zig  en  zyn  wyf,  voor  't  aange- 
zigte  des  Heeren  Gods  in  't  midden  van  't  geboomte  des 
Hofs,  Gen.  3:8. 


Vrag.  Wat  staat  een  Godvruchtige  die  in  Gods  ge- 
meenschap leeft,  te  betragten'? 

Antw.  i.  Hy  verwondere  zig  veel  over  Gods  goedheid 
en  vrijmagtige  liefde,  dat  hy  op  zulk  een  onwaardige 
heeft  willen  neder  zien,  om  hem  op  te  neemen  tot  in 
zyn  Zaalige  gemeenschap.  Hoort  wat  Ilagar  zegt,  Genes. 
46  :  13.  Ende  zy  noemde  den  name  des  Heeren,  die  tot 
haar  sprak,  gy  God  des  aanziens:  want  zy  zeide;  hebbe 
ik  ook  hier  gezien  na  dien,  die  my  aanziet.  Jesaias, 
Cap.  6  :  5.  Wee  my!  want  ik  verga,  dewyle  ik  een 
man  van  onreine  lippen  ben,  ende  ik  woone  in  't  mid- 
den eens  volks,  dat  onrein  van  lippen  is:  want  myne 
oogen  hebben  den  Koning,  den  Heere  der  Heirschaaren 
gezien.  Judas  niet  de  Iscarioth,  Joh.  14  :  "22.  Heere  wat 


Bewys  der  H.  Drie-Eenheid.  303 

is    't,    dat    gy    u  zelven  aan  ons  zult  openbaaren,  ende 
niet  aan  de  Werelt? 

2.  Hy  vertoone  in  al  zyn  doen  voor  Engelen  en  Men- 
schen,  dat  hy  een  gunsteling  des  Allerhoogsten  is,  die 
in  de  gemeinschap  van  het  Zalig  en  Drie-Eenig  Weezen 
leeft,  Hebr.  11  :  5.  Door  het  geloove  is  Enoch  wegge- 
nomen geweest,  op  dat  hy  den  doot  niet  en  zoude  zien.: 
ende  hy  en  wiert  niet  gevonden,  daarom  dat  hem  God 
weggenomen  hadde:  want  voor  zyne  wegneminge  heeft 
hy  getuigenisse  gehad,  dat  hy  Gode  behaagde.  Vers 
24  :  25,  26.  Door  het  geloove  heeft  Mozes,  nu  groot 
geworden  zynde,  geweigert  eene  Zoone  van  Pharaos 
Dochter  genaamt  te  worden.  Verkiezende  liever  met  het 
volk  Gods  kwalyk  gehandeld  te  worden :  dan  voor  eenen 
tydt  de  genietinge  der  zonde  te  hebben.  Achtende  de 
Versmaadheidt  Christi  meerderen  rykdom  te  zyn,  dan 
de  schatten  in  Egipten :  want  hy  zag  op  de  vergeldinge 
des  loons. 

3.  Hy  verlange  hartelijk  na  de  onmiddelijke  nabyheid 
des  Volzaaligen  Gods  in  den  Hemel,  Psalm  42  :  2,  3. 
Gelyk  een  hert  schreeuwt  na  de  waterstroomen,  alzo 
schreeuwt  myne  Ziele,  tot  u  ö  God.  Myne  Ziele  dorstet 
na  God,  na  den  Levendigen  God:  wanneer  zal  ik  ingaan, 
ende  voor  Gods  aangezicht  verschynen?  Daer  dog  zal 
zyn  ligt  zyn  vreugde,  zyne  vertroostinge  eeuwig  en  vol- 
komen zyn,  Openb.  22  :  4,  5.  ende  zy  zullen  zyn  aan- 
gezigte  zien,  ende  zynen  naam  zal  op  haare  voorhoof- 
den zyn.  Ende  aldaar  zal  geen  nagt  zyn,  ende  zy  en 
zullen  geen  keersse,  noch  licht  der  Zonne  van  nooden 
hebben ;  want  de  Heere  God  verlichtze :  ende  zy  zullen 
als  Koningen  heerschen  in  alle  Eeuwigheid. 


X.      ARTIKEL, 

Van  de  Persoon  des  Zoons,  zyn  Eeuwige  Geboorte 
van  den  Vader  en  Waare  Godheid. 

Wy  gelooven  dat  Jesus  Christus  na  sijne  godlicke 
nature  de  eenich-geboren  Sone  Godts  is,  van  eeuwicheyt 
gheboren :  niet  gemaekt  noch  gheschapen  (want  alsoo 
soude  hij  een  schepsel  zijn)  maer  eens-wesens  met  den 
Vader,  mede  eeuwich,  het  uytghedruckte  heelt  der  self- 
standicheyt  des  Vaders,  ende  den  glantz  syner  heerlic- 
heyt,  hem  in  alles  ghelijck  zynde.  De  welcke  is  Gods 
Sone,  niet  alleen  van  die  tijt  af  dat  hy  onse  nature 
heeft  aenghenomen,  maer  van  alle  eeuwigheyt,  gelijc  ons 
dese  ghetuyghenissen  leeren,  wanneerse  met  malcanderen 
vergheleken  werden,  Moses  seght  dat  God  de  werelt  heeft 
gheschapen:  ende  H.  Johannes  seght,  dat  alle  dinghen 
zijn  gheschapen  door  dat  Woort,  het  welck  hy  God 
noemt:  d' Apostel  seght  dat  God  de  eeuwen  door  sijnen 
Sone  ghemaekt  heeft;  Item.  dat  God  alle  dinghen  door 
Jesum  Christum  gheschapen  heeft;  so  moet  dan  degene 
die  ghenaemt  werdt  God,  het  Woort,  de  Sone,  ende 
Jesus  Christus,  doe  al  gheweest  zijn,  als  alle  dinghen 
door  hem  gheschapen  wierden.  Ende  daerom  seght  den 
Prophete  Micheas;  Sijn  uytganc  is  van  aen-beginne  ende 
van  eeuwigheyt.  Ende  den  Apostel:  hy  is  sönder  begin 
der  dagen,  ende  sonder  eynde  des  levens.  Soo  is  hy 
dan  de  ware  eeuwighe  God,  die  almachtighe,  den  wek- 
ken wij  aenroepen,  aenbidden  ende  dienen. 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  305 

VRAGE. 

Wat  is  den  Inhoud  van  deezen  Artikel? 

Antw.  Een  duidelijk  vertoog,  dat  Jesus  Christus  is 
de  EEUWIGE  NATUURLIJKE  ZOONE  Gods,  eensweezig 
met  den  VADER,  den  welken  wy  aanroepen  ende  dienen. 

Vrag.  Is  dit  een  leerstuk  van  gewigt  en  nodig  ter 
Zaligheid,  te  geloven  ? 

Antw.  I.  De  gantsche  Kerk  wordt  op  deeze  Belydenisse 
gebouwd :  Want  als  Petrus  beleeden  hadden,  dat  Jesus 
Christus  is  de  Zoone  des  levendigen  Gods,  antwoorde 
Christus  zelf:  Ende  ik  zegge  u  ook  dat  gy  zyt  Petrus : 
Ende  op  DEEZEN  PETRA,  dat  is  op  deeze  Belydenisse, 
zal  ik  myn  gemeinte  bouwen :  ende  de  Poorten  der 
Helle  zulle  dezelve  niet  overweldigen,  Matth.  16:16,18. 


Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys  ? 

Antw.  '2.  Den  H.  Doop  der  Gelovigen  wordt  op  deeze 
Belydenis  bedient,  Handel.  8  :  37,  38.  Ende  Philippus  zeide, 
indien  gy  van  gantscher  herten  gelooft,  zo  is  't  geoorlooft, 
ende  hy  antwoordende  zeide :  Ik  geloove  dat  Jesus  Christus 
de  ZONE  Gods  is,  ende  hy  gebood  den  wagen  stil  te  houden, 
ende  zy  daalden  beiden  af  in  't  water,  zo  Philippus  als  den 
Kamerling,  ende  hy  doopte  hem. 

3.  De  Belydenis  van  deeze  leer,  is  het  Zegel  van  onze 
gemeinschap  met  God,  1  Joh.  4  :  15.  Zo  wie  beleeden  zal 
hebben,  dat  Jesus  de  ZONE  Gods  is;  God  blyft  in  Hem,  ende 
hy  in  God.  Joh.  3  :  18.  Die  in  Hem  gelooft,  wordt  niet 
veroordeelt,  maar  die  niet  gelooft,  is  aireede  veroordeelt, 
dewyl  hy  niet  gelooft  heeft  in  den  name  des  Eeniggebooren 
Zone  Gods. 

4.  De  geenen  die  deeze  waarheid  geloven,  wordt  het 
eeuwige  leeven  belooft,  Joh.  3:16.  Want  alzo  lief  heeft 
God  de  waereld  gehad,  dat  hy  zynen  Eeniggebooren  Zone 
gegeven  heeft,  op  dat  een  iegelyk  die  in  hem  gelooft,  niet 
en  verderve ;  maar  het  eeuwige  leven  hebben.  Cap.  20  :  31. 
Maar  deeze  zyn  geschreeven,  op  dat  gy  gelooft  dat  Jezus 
is  de  Christus,  de  ZONE  Gods ;  en  de  op  dat  gy  geloovende, 
het  leeven  hebt  in  zynen  Naame. 

"20 


306  X.     Artikel,  

.*.  Vrag.  Hoe  zal  men  dit  leerstuk  behoorlijk  be- 
schouwen ? 

Antw  1.  Met  geen  minder  eerbied  en  geloof  dan  de 
voorgaande.  Men  moet,  zegt  Nazianzenus,  Gods  geboorte 
door  stilzwygen  eeren.  't  Is  groots  genoeg  voor  ons  te 
weeten,  dat  hy  gebooren  is;  maar  te  weeten  de  wyze 
hoe,  is  zelf  den  Engelen,  veel  meer  ons,  ongeoorlooft. 
Wilt  gy  dat  ik  u  zegge  hoe?  zo  als  het  de  Vader  weet 
die  hem  heeft  gegenereert,  ende  de  Zoon  die  gegenereert 
is.  Al  wat  hier  boven  is,  is  met  eene  wolke  bedekt,  en 
reikt  buiten  ons  gezigte.  Spreuk.  30  :  4.  Hoe  is  zynen 
naam?  ende  hoe  is  de  NAAM  zyns  ZOONS,  zoo  gy  het 
WEET? 

2.  Met  smeekinge,  dat  God  ons  verstand  verligte,  om 
de  heerlijkheid  des  Eeniggebooren  van  den  Vader  te  be- 
schouwen, 't  Is  Christus  toezegging  aan  de  zynen,  Joh. 
14  :  20,  21.  In  dien  dag  zult  gy  bekennen,  dat  IK  in 
myn  VADER  ben,  ende  GY  in  MY,  ende  IK  in  U.  Die 
myne  gebodeu  heeft  ende  dezelve  bewaart,  die  is  't  die 
my  lief  heeft:  Ende  die  my  lief  heeft,  zal  van  mynen 
Vader  gelieft  worden:  Ende  ik  zal  hem  lief  hebben,  ende 
ik  zal  my  zelve  aan  hem  OPENBAAREN. 

.-.    Vrag.   Hoe  word  deezen   Artikel   verdeelt? 

Antw.  In  drie  deelen, 

I.  Het  eerste  behelst  een  voorstel,  dat  Jesus  Christus 
is  de  eeuwige  natuurlijke  Zone  Gods;  eensweezig  met  den 
Vader.  Wy  geloven  dat  Jesus  Christus  na.  zyne  Goddelyke 
natuure  de  Eeniggeboren  Zone  Gods  is,  van  eeuwigheid 
geboren:  niet  gemaakt  nog  geschapen  (want  dan  zoude 
hy  een  schepsel  zyn)  maar  Eensweezig  met  den  Vader ; 
mede-eeuwig,  het  uitgedrukte  beeld  der  selfstandigheid 
des  Vaders,  ende  den  glants  zyner  heerlykheid,  hem  in 
alles  gelyk  zynde. 

II.  Het  tweede  een  nadere  Verklaring  van  dit  voorstel, 
aangedrongen  met  verscheido  bewyzen  uit  Gods  woord. 
Dewelke  is  Gods  Zone,  niet  alleen  van  die  tyd  af  dat  hy 
onze  natuure  heeft  aangenomen  ;  maar  van  alle  eeuwigheid  ; 
gelyk  ons  deeze  getuigenissen  leeren,  wanneer  ze  met  nial- 
kanderen  vergeleeken  worden.  Moses  zegt  dat  God  de 
waereld  heeft  geschapen :  ende  de  H.  Johannes  zegt,  dat 
alle  dingen  zyn  geschapen  door  dat  Woord,  het  welke 
hy  God  noemt:  d'Apostel  zegt  dat  God  de  Eeuwen  door 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  307 

zynen    Zone    gemaakt    heeft ;    Item,  dat  God  alle  dingen 
dooi*  Jesum  Christum  geschapen  heeft. 

III.  Het  derde  vervat  een  besluit,  getrokken  uit  dit 
alles  ,•  tot  bewys 

A.  Dat  Jesus  Christus  is  de  Eeuwige  Zone  Gods :  Zo 
moet  dan  de  geenen  die  genaamd  word  God,  het  Woord, 
de  Zoon,  ende  Jesus  Christus,  doe  al  geweest  zyn,  als 
alle  dingen  door  hem  geschapen  wierden.  Ende  daarom 
zegt  den  Propheet  Micha ;  zyn  Uitgang  is  van  den  aan- 
beginne  ende  van  Eeuwigheid.  Ende  den  Apostel :  Hy  is 
zonder    begin    der  dagen,  ende  zonder  einde  des  Levens. 

B.  Dat  Jesus  Christus  is  Waaragtig  en  Eeuwig  God, 
Eensweezig  met  den  Vader.  Zoo  is  hy  de  Waare  Eeuwige 
God,  die  Almagtige,  den  welken  wy  aanroepen,  aanbid- 
den, ende  dienen. 


Vrag.     Wat  staat  ons  nopens  het  eerste  te  verhandelen? 
Antw.     Te  onderzoeken  in  wat  zin  Christus  genoemd  word 
Gods   Eeniggebooren  Zoon,   van  Eeuwigheid  gebooren. 


Vrag.  Word  aan  God  een  ZüON,  in  het  eenvouwd, 
en  bij  uitnemendheid,  toegeschreeven? 

Antw.  Ja  doch,  in  verscheide  Plaatsen :  als  Psalm 
2  :  7.  daar  God  zegt:  Gy  zyt  myn  ZOON,  en  Vers  12. 
Kusset  den  ZOON.  Psalm  89  :  28.  Ook  zal  ik  hem  ten 
Eerstgeboorenen  Zoone  stellen,  ten  hoogsten  over  de 
Koningen  der  aarde.  Spreuk.  30  :  4.  Hoe  is  zynen  naam, 
ende  hoe  is  de  naam  zyns  Zoons,  zo  gy  het  weet?  Joh. 
1  :  18.  De  Eeniggebooren  ZOONE  die  in  den  schoot 
des  Vaders  is. 

Vrag,  Wie  is  nu  de  Zoon  van  God  by  uitnemend- 
heid? 

Antw.  Onze  Heere  Jesus  Christus :  Want  hy  is  de 
gezalfde  van  den  Vader,  die  Psalm  2  :  7.  deeze  taal 
voert.  De  Heere  heeft  tot  my  gezeid :  Gy  zyt  myn 
ZOON.  En  van  wien  de  Vader  uit  den  Hemel  getuigd; 


308  X.  Artikel, 

Deeze  is  myn  ZOON  E  myn  Geliefde,  in  den  welken  ik 
myn  welbehagen  hebbe,  Matth.  3  :   17. 

Vrag.  Na  wat  natuur  is  hy  de  Zoone  Gods? 

Antw.  Na  zyne  Goddelyke  natuure :  want  na  zyn 
Menschelijke  natuure  is  hy  uit  den  maagd  Maria;  dit 
zal  in  den  XVIII.     Artikel  betoogt  worden. 


Vrag.  Wie  worden  in  de  H.  Schriftuur  Zonen  Gods, 
ofte  Kinderen  Gods  genaamt  ? 

Antw.  1.  Alle  menschen,  voor  zo  verre  zy  uit  God  zyn 
dóór  kragt  van  Scheppinge,  Mal.  2  :  10.  En  hebben  wy 
niet  alle  eenen  Vader?  ende  heeft  niet  een  God  ons  geschapen  ? 

2.  Uiterlyke  Verbondelingen,  die  in  de  uitwendige  ge- 
meinschap  van  Gods  Kerke  leeven,  Exod.  4  :  22.  Dan 
zult  gy  tot  Pharaö  zeggen :  Alzo  zeit  de  Heere  myn  Zoone, 
myn  Eerstgebooren  is  Israël.  Deut.  32  :  6.  Zult  gy  dit  den 
Heere  vergelden,  gy  dwaas  ende  onwys  volk,  is  hy  niet 
uwe  Vader,  die  u  verkreegen,  die  u  gemaakt,  ende  u  be- 
vestigt heeft.  Matth.  8:12.  Ende  de  kinderen  des  Kouing- 
ryks  zullen   uitgeworpen  worden  in  de  buitenste  duisternisse. 

3.  Uitverkoorne  en  gelovige,  die  den  beelde  van  Gods 
Zoon  gelykvormig  zyn,  Joh.  1  :  12.  Maar  zo  veele  hem 
aangenomen  hebben,  dien  heeft  hy  magt  gegeeven  kinderen 
Gods  te  worden ;  namentlyk,  die  in  zynen  name  geloven. 
Gal.  3  :  26.  Want  gy  alle  zyt  kinderen  Gods,  door  het  geloove. 

4.  Heilige  Engelen,  die  na  den  beelde  Gods  geschapen, 
als  Zoonen  des  Huisgezins  gemeenzaam  met  God  in  den 
Hemel  omgaan,  Job  38  :  4,  7.  Waar  waart  gy  doe  ik  de 
aarde  gronde  ?  Doe  de  morgensterren  t'zamen  vrolyk  zongen, 
ende  alle  de  Kinderen  Gods  juigden  ?  Matth.  18:  10.  Want 
ik  zegge  u  lieden,  dat  haare  Engelen  in  de  Hemelen  altyd 
zien  het  aangezigte  myns  Vaders,  die  in  de  Hemelen  is. 

5.  Overheeden  en  Magten,  die  in  haare  heerschappye 
een  straal  van  Gods  beeld  boven  andere,  vertoonen,  Psalm 
82  :  6  Ik  hebbe  wel  gezeid :  gy  zyt  Goden :  ende  gy  zyt 
alle  Kinderen  des  Allerhoogsten ! 

Vrag.  Is  'er  ook  eenige  gelykheid  of  overeenkomste,  tus- 
schen  Christus  de  Zoone  Gods,  ende  alle  geloovigen,  als 
Kinderen  GodsP 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  309 


Antw.  1.  Christus  de  Zoone  Gods,  is  van  den  Vader 
geboren,  Psalm  2:7.  De  gelovige  hebben  hunne  geboorte 
mede  uit  God,  1  Joh.  5:1.  Een  iegelyk  die  gelooft  dat 
Jesus  is  de  Christus,  die  is  uit  God  gebooren. 

2.  Christus  heeft  als  Zoone  Gods,  de  Goddelijke  natuure 
met  den  Vader;  de  geloovige  zyn  ook  op  hunne  wyze,  der 
Goddelyke  natuure  deelagtig  geworden,  2  Petr.  1   :  4. 

3.  Christus  is  uit  kragt  van  zyne  geboorte,  het  beeld 
êes  Vaders,  die  des  Vaders  deugden  vertoont,  en  zyne  werken 
doet,  Joh.  5  .  19.  De  wedergeboorne  hebben  ook  Gods 
beeld  in  zig:  zy  vertoonen  de  deugden  hunnes  Vaders,  en 
volgen  zyne  werken  na,  Matth.  5  :  48.  Weest  dan  gy  lieden 
Volmaakt,  gelyk  uw  Vader,  die  in  de  Hemelen  is,  Volmaakt  is. 

4.  Christus  is  als  Zoone  Gods,  de  Erfgenaam  van  alles. 
Hebr.  1  :  1 ,  2.  De  geloovigen  zyn  als  kinderen  Gods,  Erf- 
genamen Gods,  en  mede-Erfgenamen  met  Christus,  Rom. 
8  :  17.  Die  overwint,  zal  alles  beërven;  Ende  ik  zal  hem 
een  God  zyn,  ende  hy  zal  my  een  Zoone  zyn,  Openb.  21  :  7. 

.-.  Vrag.  Waarin  bestaat  de  voortreffelykheid  van  Chris- 
tus   Zoonschap,    boven    het    Kinderschap  der  geloovigen? 

Antw.  1.  Christus  is  de  eige  en  natuurlijke  Zoone  Gods, 
uit  het  Weezen  van  den  Vader  gebooren,  God  uit  God, 
ende  ligt  uit  ligt,  waaragtig  God,  uit  waaragtig  God, 
Eom.  8  :  32.  De  geloovige  zyn  buiten  het  Weezen  Gods, 
door  de  werkinge  zynes  Geests  wedergebooren,  Jac.  1  :  18. 
Na  zynen  WILLE  heeft  hy  ons  gebaart  door  het  woord 
der  waarheid,  op  dat  wy  zouden  zyn  (als)  eerstelingen 
zyner  schepselen. 

2.  Christus  is  het  weezendlyke,  volmaakte,  en  eeven- 
gelijke  beeld  Gods,  in  wien  de  Vader  al  wat  hy  zelf 
weezentlyk  bezit,  heeft  uitgedrukt,  Hebr.  1  :  3.  Dewelke, 
alzo  hy  is  het  afschynzel  zyner  heerlykheid,  ende  het  uit- 
gedrukte beeld  zyner  Selfstandigheid.  De  wedergeboorne 
ontfangen  dat  beeld,  ten  aanzien  van  eenige  gelijkenis 
en  afschaduwing,  die  op  haar  Allervolmaakst,  maar  eindig  is. 

3.  Christus  is  alleen  de  Eeuwige  Zoone  Gods,  gebooren 
van  Eeuwigheid  eer  de  bergen  waaren,  Spreuk.  8  :  25. 
De  geloovigen  zyn  eerst  kinderen  Gods  in  der  tyd.  Gal. 
3  .-  26.  Want  gy  zyt  alle  kinderen  Gods  door  het  geloove 
in  Christo  Jesu. 

4.  Jesus    Christus    is    de    Eeniggeboorne  Zoone  Gods, 


310  X.     Artikel, 

om  dat  geen  ander  op  deeze  wyze  gebooren  is,  hoewel 
God  veele  kinderen  heeft,  Joh.  1  :  18.  Niemand  heeft 
ooit  God  gezien :  De  Eeniggebooren  Zoone  die  in  den 
schoot  des  Vaders  is,  die  heeft  hem  ons  verklaart. 

5.  De  Heere  Christus  is  de  beminde  Zoone  Gods,  tot 
wien  de  liefde  des  Vaders  is  uit  de  natuur,  Matth.  3  :  17. 
De  geloovige  werden  om  zynent  wille  uit  genade  tot  kin- 
deren Gods  aangenomen,  Joh.  1  :  12.  Maar  zo  veele  hem 
aangenoomen  hebben,  die  heeft  hy  magt  gegeeven  kin- 
deren Gods  te  worden  ;  namentlyk,  die  in  zynen  name 
gelooven. 


Vrag.  Welke  is  de  waare  reeden  der  benaminge  van 
Vader  en  Zoon? 

Antw.  Die  word  daar  in  gestelt,  dat  God  zyn  Zoon 
gegenereert  heeft,  Psalm  2  :  7. 


Vrag.     Wat  is  een  eigentlyk  gezeide  generatie? 

Antw.  Die  bestaat  daar  in,  dat  een  mensch  zyns  gelijken 
uit  zyn  eige  weezen  of  substantie,  naar  zyn  beeld  en  gely- 
kenisse  voortbrengt.  Dit  word  in  opzigt  van  den  Vader, 
genoemd  genereeren  of  voortteelen,  ende  ten  opzigte  van 
een  Moeder,  word  het  genaamd   baaren. 

Vrag.  Moet  dat  genereeren  of  baaren,  eigentlyk  opgevat 
worden  ? 

Antw.  Neen  :  want  een  eigentlyke  generatie  of  gegenereert 
te  worden,  sluit  verscheide  onvolmaaktheeden  in  zig,  die 
in  geen  Goddelijk  Persoon  konnen  vallen.  Hier  in  is  geen 
meerder  nog  minder,,  geen  eerder  nog  later,  geen  eigentlyk 
zaad  waar  uit  een  gebooren  word,  of  iets  diergelijks;  egter 
is  het  een  Waaragtig  Zoonschap  en  een  WAARE  generatie. 
Daarom  moet  'er  zo  iets  in  gevonden  worden,  dat  het  woord 
genereeren,  hoe  oneigentlyk  men  het  ook  neemt,  noodzaakelijk 
ende  in  alle  taaien  meden  brengt. 

Vrag.     Hoe  kond  gy  dit  ophelderen  ? 

Antw.  De  H.  Schrift  schryft  eenige  hertstogten  of  eigen- 
schappen, aan  God  onteigentlijk  toe.  Neem  eens  toorn, 
droefheid,  berouw,  yver,  jeloersheid,  enz.  Dewyl  deeze  herts- 
togten in  ons  niet  zonder  ontroeringe,  ende  alzo  niet  zonder 
onvolmaaktheid    zyn :  zo  zyn  wy  gewoon  te  zeggen,  als  'er 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  311 

zodanige  spreekwyzen  voorkoomen.  Deeze  dingen  moeten 
oneigentlyk,  ende  Gode  betamelyk  verstaan  worden;  maar 
wy  stellen  altoos,  dat  zy  waarlijk  iets  in  God  te  kennen 
geeven,    dat  met  regt  door  zulke  woorden   word  uitgedrukt. 

Vrag.  Wat  moet  'er  egter  in  dit  Zoonschap  en  generatie 
opgesloten  leggen  ? 

Antw.  Indien  men  aan  het  algemeen  denkbeeld  van  de 
woorden  ZOON  en  GENERATIE  eenigzints  zal  voldoen, 
moeten  dezelve  noodzakelijk  mede  brengen,  dat  de  eerste 
Persoon  den  tweeden  op  zeekere  onbegrypelijke  wyze  uit 
zyn  eige  Weezen  heeft  voortgebragt  ofte  voortbrengt,  zo  dat 
hy  niet  alleen  MET  maar  ook  VAN  den  eersten  Persoon 
in  het  zelfde  Goddelijke  weezen,  op  eene  onafhangelijke 
wyze  bestaat. 

Vrag.  Bewyst  eens,  dat  de  H.  Schriftuur  van  zulk  een 
geboorte  des  Zoons  van  den  Vader  spreekt  ? 

Antw.     Dit  blykt 

1.  Uit  Psalm  2:7.  Ik  zal  van  het  besluit  verhalen: 
De  Heere  heeft  tot  my  gezeid:  gy  zyt  MYN  ZOONE,  heden 
hebbe  ik  u  GEGENEREERT.  Duidelijk  word  hier  geleert, 
dat  de  Zoon  is  van  den  Vader  door  eene  Eeuwige  ge- 
boorte. De  Zoon  verhaalt  dat  de  Vader  van  hem  getuigt: 
Beni  atta,  Gy  zyt  MYN  ZOON  myne  eigene  en  wel- 
beminde Zoone,  hoedanig  de  Christus  is,  Jes.  42  :  1. 
vergel.  Matth.  3  :  17.  Dit  blykt  nader,  want  de  Vader 
vervolgt  Ani  Jelidticha,  ik  hebbe  u  GEGENEREERT !  hier 
is  in  de  grondtaal  een  woord,  welk  eigentlijk  gebruikt  word 
van  Moeders,  wanneerze  een  vrugt  voor  den  dag  brengen, 
en  zegt  derhalven  de  aller  onmiddellykste  voortbrenginge 
des  Zoons  van  den  Vader,  op  eene  wyze,  welke  met  Gods 
Eeuwige  natuure  overeenkomt.  De  Eeuwigheid  van  deeze  ge- 
boorte word  nader  aangeweezen  met  het  woord  Hajóm, 
HEEDEN;  dewyl  Gods  zyn  is  een  Eeuwig  heedeu,  maar 
in  geen  gisteren,  of  morgen,  of  vervolg  van  tyden  stand 
grypt.  Hy  doch  is  de  Eeuwige  God,  Gen.  21  :  33.  in  de^ 
Eeuwigheid  woonende,  Jes.  57  :  15.  wiens  Eeuwige  natuur 
geene  veranderinge  ofte  schaduwe  van  omkeeringe  onder- 
worpen is,  Jac  1  :  17.  Zegt  men,  hier  is  een  Prophetie 
van  't  geen  onder  het  N.  Testament  geschieden  moest;  maer 
hoedanig  is  deeze  Prophetie?  niet  van  de  zaak,  dat  Christus 
eerst  onder  het  N.  T.  zoude  gebooren  ofte  Zoone  Gods 
Avorden ;    maar    een    verklaaringe  van  de  zaak:  namentlijkj 


312  X.     Artikel, 

dat  hy  als  Zoone  Gods  van  den  Vader  opentlij k  erkent  ende 
verklaart  zouden  worden.  Dit  heeft  ook  de  Vader  gedaan 
door  zyn  geboorte,  door  den  Engel  tot  Maria,  Luc.  1  :  35. 
plegtig,  doe  hy  van  Johannes  gedoopt  werdt  in  de  Jordaan, 
Matth.  3  :  17.  glansrijk  by  zyne  verheerlijkinge  op  den 
berg.  Matth.  17  :  3.  kragtig  by  zyne  opstandinge  uit  den 
dooden,  Rom.   1    :  4. 

2.  Uit  Spreuk.  8  :  22,  24,  30.  De  Heere  bezat  ray  in 
't  beginsel  zynes  wegs,  voor  zyne  werken,  van  doe  aan.  Ik 
was  gebooren  als  de  afgronden  nog  niet  waren  :  als  nog  geen 
fonteinen  waaren,  zwaar  van  water:  ja  eer  de  bergen  inge- 
vestigt  waren :  voor  de  heuvelen  was  ik  gebooren.  Doe  was 
ik  een  Voesterling  by  hem,  ende  ik  was  dagelyks  zyne  ver- 
makingen :  t'  aller  tyd  voor  zyn  aangezigt  speelende.  De 
spreeker  is  hier  niet  de  deugd  der  wysheid,  als  een  Persoon 
verbeeld.  Dit  is  de  misvatting  van  Socinianen,  Arrianen, 
en  andere,  maar  Jesus  Christus  de  kragt  Gods  en  de  Wys- 
heid Gods,  1  Cor.  1  :  24.  de  Zelfstandige  Wysheid,  door  wiens 
bestellinge  de  Koningen  regeeren,  en  de  Vorsten  der  Aarde 
geregtigheid  stellen,  't  Geen  hy  nu  van  hem  zelven  getuigd, 
sluit  dadelijk  zyne  Eeuwige  geboorte  van  den  Vader  in. 
Hier  toe  leid  ons  de  spreekwyze.  De  Heere  BEZAT  my,  enz. 
Want  slaan  wy  het  oog  op  het  woord  mp  in  den  Grondtext 
dat  beduid  iets  door  zyn  eigen  moeite  en  arbeid  verkrygeu, 
als  het  zyne,  en  verkreegen  hebbende,  met  vollen  regt  be- 
zitten, en  word  dieshalven  cierlijk  gebruikt  dan  iets  ver- 
krygen  door  geboorte.  Zo  zeide  Eva  met  dit  woord  by  het 
baaren  van  Kain,  haaren  eersten  Zoone,  Gen.  4  :  1.  Ik 
hebbe  eenen  man  van  den  Heere  verkreegen.  Dit  bevestigen 
de  woorden,  ik  was  GEBOOREN  als  de  afgronden  nog  niet 
waaren,  enz.  Want  waarlijk  heeft  dit  woord  ^in  de  betee- 
kenisse  van  gebooren  te  worden,  en  is  in  deezen  zo  kragtig 
en  nadrukkelijk,  als  de  Hebreeuwsche  taal  geen  nadrukke- 
lijker opgeeft.  Doch  wy  zeggen  hier  minder  van  om  de  eer- 
bied van  de  Persoon,  die  't  word  toegepast.  Hier  toe  dringt 
ons  de  spreekwyze,  doe  was  ik  een  VOESTERLING  by  hem, 
enz  Nademaal  pon  Araou  door  Voesterling  vertolkt,  zooda- 
nig een  teedere  Zuigeling  en  Voester-Zoone  beduid,  die  noch 
in  den  schoot  gedraagen  werdt,  Num.  11  :  12.  Hebbe  ik 
dan  al  dit  volk  ontfangen?  heb  ik  het  gebaart?  dat  gy 
zoudt  tot  my  zeggen,  draagt  het  in  uwen  schoot,  gelyk 
als  een  Voester-Vader  den  Zoogeling  draagt.    Alles  om  ons 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  313 

te  doen  zien,  dat  Jesus  Christus  is  het  Selfstandige  woord, 
in  den  beginne  by  God,  ende  God  zelve,  Joh.  1  :  1.  Ja 
de  Eeniggebooren  Zoon,  die  in  den  schoot  des  Vaders  is, 
Joh.  1  :  18.  Deeze  Textwoorden  tot  iets  anders  te  draaien 
is  een  stoute  onderneeminge,  die  in  onze  Kerk  niet  wel 
yoeglijk  is. 

.*.  Vrag.  Hebt  gy  nog  een  bewys? 

Antw.  3.  Kragtig  word  deeze  verborgentheid  bewee- 
zen  en  verklaard  uit  Christi  getuigenisse  van  hem  zelven, 
Joh.  5  :  26.  Want  gelyk  de  Vader  het  leeven  heeft  in 
hem  zelven,  alzo  heeft  hy  ook  den  Zoone  gegeeven  het 
leeven  te  hebben  in  hem  zelven.  Om  te  komen  tot  een 
bescheiden  verstand  van  deeze  woorden,  staat  ons  aan  te 
merken  wat  het  zy,  het  leeven  te  hebben  in  zig  zelven. 
Dit  is  nu  een  zeer  kragtige  en  opmerkenswaardige  spreek- 
wyze,  waar  door  uitgedrukt  word  het  algenoegzaame, 
gelukzalige  en  Volmaakte  leeven,  't  welk  in  God  is.  God 
leeft,  ende  wy  leeven.  Üoch  het  leeven  Gods  is  zeer 
verscheiden  van  het  leeven  der  menschen.  De  werkzaam- 
heid van  Verstand  en  Willen,  waar  in  Gods  leeven  be- 
staat, is  t'  eenmaal  volmaakt,  en  gaat  verzelt  met  een 
volle  verzadiginge  van  een  geduurzaame  blydschap  en  zeer 
bestendig  genoegen,  't  geene  nooit  vermindert  of  gestoort 
word.  In  tegendeel,  de  werkzaamheid  van  verstand  en 
willen ;  waar  in  het  leeven  van  't  edelste  gedeelte  der 
menschen  bestaat,  is  onvolmaakt,  en  in  de  meeste  men- 
schen afgescheiden  van  alle  waare  blydschap.  Doch  daar 
"'t  nu  op  aankomt,  is,  de  Vader  wordt  gezegd,  dat  hy 
dit  volmaakte  en  allergenoegzaam  leeven  in  ZIG  ZELVEN 
heeft;  dat  is,  dat  hy  niet  alleen  het  leeven  aan  niemand 
schuldig  is;  maar  ook  dat  hy  by  zig  heeft  zulk  een  be- 
ginzel  van  volmaaktheid,  en  zulk  een  kragt  van  alge- 
noegzaamheid,  dat  hy  in  zig  zelven  en  uit  zig  zelven, 
op  de  allergelukzaligste  wyze  leeft,  Psalm  36  :  10.  Want 
by  u  is  de  fonteine  des  levens:  In  uw  ligt  zien  wy  het 
ligt.  Voorder  word  'er  gezegd,  dat  de  Vader  GEGEEVEN 
heeft  aan  den  Zoone  het  leeven  te  hebben  in  zig  zelven, 
GELYK  hy  het  leeven  heeft  in  zig  zelven.  Door  welke 
woorden  klaar  en  zonder  de  minste  bewimpelinge  beduid 
word,  dat  de  tweede  Persoon  mede  deel  heeft  aan  het 
zelve    volmaakte,    algenoegzaame    en    gelukzalige  leeven, 


814 X.     Artikel , 

't  welk  de  eerste  Persoon  bezit  en  geniet ,  doch  dat  even- 
wel de  eerste  Persoon  het  beginsel  is  van  dit  leeven  in 
de  tweede ;  dat  is,  dat  de  eerste  Persoon  dit  algenoeg- 
zaam  Goddelijk  leeven  aan  de  tweede  Persoon  heeft  mede 
gedeelt,  op  eene  wyze,  welke  met  Gods  eeuwige  natuure 
overeenkomt,  en  in  de  Schrift  als  de  grondslag  der  be- 
naminge  van  Vader  en  Zoon  word  aangemerkt.  Dit  nu 
is  de  waare  zin  der  woorden.  De  uitvlugt  die  men  maakt, 
om  zo  een  kragtig  bewys  te  ontwyken  is,  dat  in  deeze 
plaats  gezien  wordt  op  Christus  Middelaarampt,  waar  in 
en  waar  door  hy  de  magt  ontfangen  heeft,  om  het  leeven 
aan  de  uitverkoornen  te  geeven,  en  leevendig  te  maken, 
die  hy  wil.  Doch  zulk  een  verklaaring  komt  met  den 
zin  der  woorden  geenzints  overeen.  Immers  de  by- 
woorden  die  in  't  Grieksch  zyn  ccavrsp  en  vrccc  en  v.oCi  door 
GELYK,  ALZO  en  OOK  vertaalt,  leeren  niet  alleen  de 
zamenhang  van  de  eene  waarheid  met  den  andere ;  en  hoe 
de  eene  vloeit  uit  den  andere;  maar  een  allenthalvige 
gelykheid,  die  daar  tussen  de  bezittinge  van  het  leeven, 
dat  de  Vader  heeft  in  hem  zelven,  ende  dat  ook  de  Zoone 
heeft  in  hem  zelven.  Hoe  heeft  nu  de  Vader  het  Leeven 
in  zig  zelven  ?  Is  de  Vader  Middelaar  geworden,  om  zon- 
daars in  hem  geloovende,  het  eenwig  leeven  te  geeven? 
Is  de  Vader  door  lyden  en  genoegdoeninge  de  oorzaak  des 
eeuwigen  leevens  voor  de  zynen  geworden  ?  Geenzints ! 
Derhalven  blykt,  dat  er  in  den  text  van  een  ander  leeven 
gesprooken  werdt,  op  hoedanig  een  wyze  de  Vader  het 
zelve  bezit.  Hoe  heeft  dan  nu  de  Vader  het  leeven  in  zig 
zelven?  Op  die  wyze,  gelijk  boven  gezegd  is,  dat  de 
Vader  eene  volmaakte  werkzaamheid  en  algenoegzaamheid 
in  en  uit  zig  zelven  heeft,  en  dat  hy  diensvolgende  zulk 
een  volheid  van  algenoegzaame  gelukzaligheid  bezittende, 
een  oorzaak  van  een  gelukzalig  leeven  zyn  kan,  aan  alle 
die  geene,  die  hem  zoeken.  Zo  heeft  nu  de  Vader  het. 
leeven  in  zig  zelven.  De  Zoone  nu  heeft  hy  gegeeven  het 
leeven  te  hebben  in  hem  zelven ;  wat  zegt  dit  anders, 
als  dat  hy  dit  Goddelijk,  Algenoegzaani,  en  Volmaakt' 
leeven  aan  den  Zoone  van  Eeuwigheid  heeft  medengedeelt, 
en  uit  dien  hoofde  heeft  de  Zoone  ook  door  zyn  dood 
een  oorzaak  van  Zaligheid  konnen  zyn,  voor  den  uitver- 
kooren  mensch.  Gelijk  doezen  uitleg  eeniglijk  voldoet  aan 
de    beteekenisse    en    kragt    der    woorden,  zo  komtze  ook 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  315 

zeer  wel  overeen  met  den  zamenhang  der  zaaken.  Onzen 
Heere  Jesus  Christus  is  beezig  te  bewyzen  tegen  de  Jooden, 
dat  hy  het  zelve  werkte  met  den  Vader.  Onder  deeze 
groote  werken  stelt  hy  Vers  25.  de  leevendigmaakinge 
van  doode  zondaaren,  door  de  verkondiginge  des  Evan- 
geliums.  Voorwaar !  voorwaar !  de  uure  komt,  ende  is  nu, 
wanneer  de  doden  zullen  hooren  de  stemme  des  Zoons 
Gods;  ende  dieze  gehoort  hebben  zullen  leeven.  Hier  deed 
zig  terstond  een  zwaarigheid  op,  hoe  het  mogelijk  was, 
dat  Jesus  aan  een  geloovend  Zondaar  het  leven  konde 
geeven  ?  Deeze  zwaarigheid  neemt  Jesus  weg  met  te  zeg- 
gen, dat  hem  de  Vader  gegeeven  heeft  dit  leeven  te  heb- 
ben in  zig  zelven.  Hy  hadde  deel  aan  die  algenoegzaam- 
heid  en  gelukzaligheid,  die  in  God  is.  Dit  was  de  grond- 
slag, waarom  hy  van  den  Vader  heeft  konnen  geheiligt 
en  gezalft  worden,  tot  het  Middelaars-ampt.  Want  die  in 
zig  zelven  het  leeven  ende  gelukzaligheid  niet  bezit,  hoe 
zal  die  de  oorzaak  van  leeven  en  Zaligheid  konnen  zyn 
voor  andere.  Om  dat  nu  de  Vader  hem  dit  leeven  mede- 
gedeelt  hadde,  zo  kon  hy  de  oorzaak  des  leevens  zyn  in 
de  kinderen  Gods.  Dit  is  de  kragt  van  Jesus  Redeneeringe, 
in  dit  gesprek  tegen  de  Joden. 

Vrag.  Bewyst  eens  nader,  dat  deeze  generatie  of  geboorte 
des  Zoons,  de  waare  en  eenige  grondslag  der  benaminge 
van  Vader  en  Zoon  zy? 

Antw.  1.  Dit  bevestigen  de  betrekkelijke  naamen  van  Vader 
en  Zoon,  die  de  eerste  en  tweeden  Persoon  in  't  Goddelyk 
Weezen  toegeëigent  worden.  Deeze  woorden  moeten  in  deeze 
verborgentheid  beteekenen,  't  geen  haar  kragt  en  beteeke- 
nisse  toelaat.  De  kragt  nu  deezer  namen  is,  dat  men  een 
Vader  noemt,  zo  eene  die  een  ander  voortbrengt  met  zyn 
beeld,  wederom  een  Zoon,  zo  eene  die  voortgebragt  word 
uit  het  weezen  van  een  ander  met  deszelfs  beeld.  Deeze 
beteekenisse  draagt  eigentlyk  de  naam  van  Vader  en  Zoon 
in  alle  talen  by  allerleie  menschen ;  dierhalven  konnen  de 
namen  van  Vader  en  Zoon  aan  de  eerste  en  tweede  Persoon 
in  't  Goddelyk  Weezen  eigen,  niet  anders  beteekenen,  dan 
dat  de  eerste  Persoon  het  beginzel  is  van  de  tweede,  of  dat 
de  eerste  Persoon  zyn  weezen,  dat  is,  zyn  volmaaktheeden 
en  eigenschappen,  en  alles  dat  tot  het  Goddelijke  Weezen 
behoort,  heeft  medegedeelt  aan  de  tweede,  en  dat  de  tweede 


316  X.    Artikel, 

Persoon  op  een  zeekere  het  Goddelijk  Weezen  betamelijk  en 
eige  wyze  zy  en  besta  van  den  eersten,  met  het  beeld  van 
den  eersten.  Dit  is  het  geloof  der  Kerk.  Dit  is  de  Belydenisse 
der  Vaderen.  Dit  is  den  inhoud  van  deezen  Artikel. 

2.  Men  merke  vervolgens  aan,  dat  de  tweede  Persoon 
niet  alleen  de  Zoone  Gods,  maar  ook  de  EIGENE  ZOONE 
Gods  geheeten  werdt,  en  dat  de  eerste  Persoon  niet  alleen 
de  Vader,  maar  ook  de  EIGENE  VADER  genaamd  werdt. 
Het  eerste  heeft  men  Rom.  8  :  32.  Die  ook  zynen  EIGEN 
ZOONE  niet  gespaart  heeft ;  maar  heeft  hem  voor  ons 
allen  overgegeeven.  Het  tweede  Joh.  5  :  18.  De  Jooden 
daarom  zogten  dan  te  meer  hem  te  dooden,  om  dat  hy 
niet  alleen  den  Sabbath  brak,  maar  ook  zeide  dat  God  zyn 
EIGEN  VADER  was,  hem  zelven  Gode  even  gelyk  makende. 
Wat  zegt  dit  nu,  dat  onzen  Heereu  Jesus  Christus  geheeten 
wordt  de  EIGENE  ZOONE  Gods  ?  Dit  zegt,  dat  hy  op  eene 
byzondere  en  uitsteekende  wyze  Gods  Zoone  is,  zodanig  als 
niemand  in  Hemel  of  op  Aarde  gevonden  wordt.  De  reden 
is.  Om  dat  niemand  van  alle  die  geene,  die  Gods  Zoonen 
geheeten  worden,  van  God  ontvangen  het  geheele  beeld 
van  God.  Het  geheele  weezen  van  God,  ende  alle  zyne 
volmaaktheid,  alle  zyne  algenoegzaamheid,  al  zyne  wysheid, 
alle  zyne  heerlijkheid,  alle  zyne  gelukzaligheid  is  haar  niet 
meden  gedeelt.  Daar  is  maar  EEN  Zoon  van  God  van  wien 
wy  spreeken,  in  dewelke  het  geheele  beeld  van  zyn  Vader 
word  uitgedrukt;  dewelke  als  Gods  EIGENE  Zoone  uit  het 
Weezen  ende  Substantie  des  Vaders,  deel  heeft  aan  alle 
de  volmaaktheid  en  heerlijkheid  zyns  Vaders.  Deeze  voert 
de  naam  van  Zoon  in  die  kragt  en  beteekenisse,  die  op 
geen  Engel  of  Mensch  passen  kan.  Dus  zal  Paulus  zeggen, 
Hebr.  1  :  4,  5.  Zo  veel  treffelyker  geworden  dan  de  Engelen, 
als  hy  uitneemender  naam  boven  haar  geërfd  heeft.  Want 
tot  wien  van  de  Engelen  heeft  hy  ooit  gezegd  gy  zyt 
MYNE    ZOONE  HEEDEN  hebbe  ik  u  GEGENEREERT? 

.-.  Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys? 

Antw.  3,  Dit  blykt  uit  de  benamingen,  welke  de 
Christus  draagt  uit  kragt  van  zyne  eeuwige  geboorte  van 
den  Vader;  die,  hoewel  't  oneigentlyke  benamingen  zyn, 
evenwel  de  eigentlyke  geboorte  des  Zoons  van  den  Vader 
beduiden.  Dus  word  hy  genaamd. 

a.     Het  AFSCHYNSEL  van  zyn's  Vaders  heerlykheid. 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  Bi 7 

Hebr.  1  :  8.  Door  het  woord  Heerlykheid,  worden  ver- 
staan alle  de  volmaaktheeden  Gods  t'  zamen  genomen. 
Deeze  worden  verder  vergeleken  by  een  schynend  ligt. 
om  datze  in  de  Ziel  zo  een  klaare  bevattinge  verwekken 
van  de  grootheid  der  Majesteit  Gods,  dat  wy  genoodzaakt 
werden  dezelve  te  erkennen  en  te  pryzen.  Dit  schynend 
ligt  nu  der  heerlijkheid  Gods,  word  ten  aanzien  van  des- 
zelfs  eerste  beginzel  aangemerkt  te  zyn  IN  den  eersten 
Persoon,  en  daar  van  AF  te  schynen  op  den  tweeden 
Persoon  des  Goddelijken  Weezens.  Alle  de  heerlijkheid 
Gods  word  vertoont  IN  den  Zoone;  maar  zo,  datze  oor- 
spronkelijk is  IN  den  Vader;  ende  van  den  Vader  AF 
schynt  op  den  Zoone,  Joh.  14  :  9.  Die  MY  gezien  heeft, 
die  heeft  den  VADER  gezien.  Dit  nu  is  de  waare  zin  der 
woorden,  als  de  volgende  spreekwyze  van  de  Text  beves- 
tigt. Het  UITGEDRUKTE  BEELD  van  Gods  Zelfstandig- 
heid. Het  woord  Selfstandigheid  zegt  alhier  de  geheele 
naam,  alle  de  eigenschappen  en  volmaaktheeden  van  God ; 
en  met  een  woord,  alle  het  geene  dat  in  God  is.  De  ge- 
lijkonisse  is  genomen  van  een  Zeegel-ring,  welke  gemaakt 
word  van  een  vaste  en  gedronge  stoffe,  als  die  alleen 
bekwaam  is  om  een  gesneeden  beeld  of  merkteeken  te 
draagen.  De  volmaaktheeden  nu  en  eigenschappen,  zo  als 
die  afgebeeld  zyn  in  den  Vader,  zyn  volmaaktelijk  AF  en 
UIT  gedrukt  in  den  Zoone.  De  Zoone  draagt  het  geheele 
weezen  en  beeld  des  Vaders,  als  het  welke  hem  van  den 
Vader  door  eene  bovennatuurlyke  geboorte  is  mede  gedeelt, 
zo  dat  hy  in  nadruk  den  Engel  werd  genaamt,  in  wiens 
binnensten  de  NAAM  Jehovah  is,  Exod.  23  :  21. 

b.  Hy  word  genaamd  het  BEELD  Gods,  2  Cor.  4  :  4. 
En  wel  het  BEELD  des  onzienlyken  Gods,  Collos.  1:15. 
Het  beeld  eens  Persoons  noemt  men  een  ander  Persoon 
of  zaak,  daarin  de  eigenschappen  of  trekken,  daar  door 
die  Persoon  van  andere  onderscheiden  is,  klaarhjk  worden 
vertoont.  Zo  is  en  draagt  een  Zoon  het  beeld  des  Vaders. 
Als  nu  de  middelaar  Christus  het  Beeld  Gods,  ofwel  het 
Beeld  des  Onzienlyken  Gods  genaamd  werdt,  is  dit  niet 
te  verstaan  van  zyn  menschelyke  natuure ;  maar  alleen 
van  zyne  Goddelijke  natuure,  na  de  welke  de  Zoone  het 
geheele  weezen  en  beeld  des  Vaders  heeft,  als  het  welke 
hem  door  geboorte  van  den  Vader  is  medegedeelt. 

c.  Hy  werd  genaamd  de  SPRUITE  des  Heeren,  Jes, 


3 1 8  X.     Artikel, 

4  :  2.  Zach.  6  :  J2.  Deeze  naam  wederom  moet  de 
Persoon  des  Middelaars  toe  komen,  of  ten  aanzien  van 
zyne  Goddelyke,  of  ten  aanzien  van  zyne  menschelyke 
natuure.  De  nadruk  van  deeze  spreekwyze  is  te  groot, 
datze  gepast  kan  worden  op  de  menschelyke  natuure  van 
Christus.  Ook  moet  men  aanmerken,  dat  de  Middelaar 
ten  aanzien  van  zyne  menschelyke  natuure,  genoemd 
werd  een  Spruite  van  David,  Jerem.  23  :  5.  Deeze  dingen 
staan  tegen  malkanderen  over,  een  SPRUITE  van  JEHO- 
VAH  ende  een  SPRUITE  van  DAYID  te  zyn  gelijk  de 
benaminge  van  Zoone  Gods,  ende  Zoone  des  menschen, 
beide  aan  den  Middelaar  toegepast.  Dies  verwekt  de  spreek- 
wyze een  Spruite  des  Heeren  in  ons  een  gedagte,  dat  hy 
van  alle  eeuwigheid  van  den  Vader  is  voortgekomen  als 
zyn  Spruite.  Waar  toe  zommige  nog  brengen  zyn  bena- 
minge van  den  OPGANG  uit  der  hoogte,  Luc.  1  :  78. 
Door  de  innerlyke  beweegingen  der  barmhartigheid  onzes 
Gods,  met  welke  ons  bezogt  heeft  de  OPGANG  uitr  der 
Hoogte.  Men  merkt  dan  aan,  dat  het  woord  nas  Spruite 
van  de  LXX  Overzetters,  vertaalt  word  met  het  woord 
x-;xtoX-/i  anatoleê  opgang;  en  dat  Zacharias  buiten  allen 
twyfel  in  zyn  lofzang  het  woord  nas  SPRUITE  zal  ge- 
bruikt hebben,  't  welk  van  Lucas  volgens  de  LXX  Over- 
zetters door  x-jxtoK'a  anatoleê  overgezet  werd.  Dan  zoude 
de  zin  zyn,  een  SPRUITE  uit  der  HOOGTE;  dat  is  een 
Spruite,  die  uit  de  hoogte,  te  weeten,  uit  den  Hemel  is. 


Vrag.     Wat  besluit  gy  uit  dit  alles? 

Antw.  1.  Dat  Jesus  Christus  is  alleen  de  EEUWIGE 
NATUURLYKE  Zoone  Gods,  niet  gemaakt  nog  gescha- 
pen ;  maar  uit  het  weezen  van  den  Vader  gebooren. 
Dit  stelt  onze  Belydenisse  met  ronde  woorden  tegen  de 
dwalingen  der  Arrianen.  Wy  gelooven  dat  Jesus  Christus 
na  zyne  Goddelyke  natuure  de  EENIGGEBOOREN  ZOONE 
Gods  is:  niet  GEMAAKT  nog  GESCHAPEN;  want  alzo 
zoude  hy  een  Schepsel  zyn. 

2.  Dat  hy  niet  heeft  een  gelyk  weezen,  maar  een 
en    het   zelfde    Goddelyk  Weezen  met  den  Vader.     Dit 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  319 

drukt  onze  Belydenis  uit  in  de  woorden  :  EENSWEEZIG 
met  den  Vader,  overeendragtig  Joh.  10  :  30.  Ik  en  de 
VADER  zyn  EEN. 

3.  Dat  hy  geenzints  de  Zoone  Gods  geworden  is  in 
der  tyd,  maar  gelijk  de  Belydenisse  van  Niceen  zegt: 
Gebooren  uit  den  Vader  voor  alle  Eeuwen.  Hierom  is 
onze  Belydenisse  MEDE  EEUWIG  het  uitgedrukte  beeld 
der  Selfstandigheid  des  Vaders,  ende  Glants  zyner  heer- 
lykheid :  want  in  den  beginne  was  het  WOORD,  ende 
het  WOORD  was  by  God,  ende  het  WOORD  was  GOD. 
Joh.  1  :   1. 

4.  Dat  hy  niet  minder  is  dan  den  Vader,  nog  in 
weezen,  nog  in  magt,  nog  in  heerlykheid,  maar  hem 
tïï~~ alles  GELYK  zynde,  Joh.  5  :  23.  Opdat  zy  alle  den 
Zoone  eeren,  gelijk  zy  den  Vader  eeren.  Die  den  Zoone 
niet  en  eert,  en  eert  den  Vader  niet  die  hem  gezonden 
heeft. 


Vrag.  Waarom  spreekt  de  Belydenis  zo  klaar  en  verheven 
van  deeze  geboorte  des  Zoons? 

Antw.  Die  omtrent  dit  leerstuk  dwaalt,  ondermynd  de 
fondamenten  van  waarheid  en  godsvrugt,  waarop  Christus 
zyn  Kerke  gebouwt  heeft,  Matth.  16  :  16  — 18.  Een  ieder 
die  begeert  regtzinnig  en  godvrugtig  te  zyn,  mag  geen  stroo- 
breed  van  deeze  Belydenisse  afgaan.  De  generatie  Gods  zegt 
Nazianzenus,  moet  met  stilzwygen  geëert  worden ;  't  is  wat 
groots  voor  ons  geleert  te  hebben,  dat  hy  gegenereert  is. 
En  niet  min  zoet  Ambrozius.  Wy  mogen  weeten  dat  de 
Zoone  Gods  gebooren  is;  maar  wy  konnen  niet  ontlosschen 
hoe  dat  hy  gebooren  is.  Hier  zwygt  de  stemme.  Hier  bezwykt 
het  verstand,  niet  alleen  het  myne,  maar  ook  der  Engelen. 


Vrag.  Wat  troost  heeft  een  geloovige  in  de  beschou- 
winge  van  Christus,  als  ZOONE  Gods? 

Antw.  1.  Als  Zoone  Gods  is  hij  in  staat  om  onze 
Middelaar   te  zyn,  en  in  te  staan  tusschen  God  en  den 


320  X.     Artikel,  

Zondaar,  Jerem.  30  :  21.  Ende  zyn  Heerlyke  zal  uit 
hem  zyn,  ende  zyn  Heerscher  zal  uit  het  midden  van 
hem  voortkomen,  ende  ik  zal  hem  doen  naderen  ende 
hy  zal  tot  my  genaken :  want  wie  is  hy,  die  met  zyn 
harte  borge  worde  om  tot  my  te  genaken,  spreekt  de 
Heere  ? 

2.  Als  Zoone  Gods  geeft  hy  ons  het  regt,  om  kin- 
deren Gods  genaamt  te  worden,  Joh.  1  :  12.  Maar  zo 
veel  hem  aangenomen  hebben,  dien  heeft  hy  magt  ge- 
geeven  kinderen  Gods  te  worden :  namentlyk,  die  in 
zynen  name  geloven.  Gal.  3  :  2ö,  Want  gy  zyt  alle 
kinderen  Gods  door  het  geloof  in  Christo  Jesu. 

3.  Als  Eenig  en  Eerstgebooren  Zoone  Gods  munt  hy 
uit  in  rang,  gezag  en  waardigheid  boven  alle  de  geloo- 
vigen,  Hoogl.  2  :  3.  Als  een  appelboom  onder  de  bo- 
men des  wouds,  zo  is  myn  liefsten  onder  de  Zoonen. 
Ik  hebbe  grooten  lust  in  zyne  schaduwe,  ende  zit  'er 
onder,  en  zyn  vrugt  is  myn  gehemelte  zoet. 

4.  Als  Zoone  Gods  is  hy  waardig,  dat  wy  hem  in 
den  geloove  aankleeven ;  met  hem  te  vreden  zyn ;  aan 
hem  vasthouden,  en  om  lief  nog  leet  niet  laten  vaaren, 
Joh.  6:68,  69.  Heere  tot  wien  zullen  wy  heenen  gaan? 
gy  hebt  de  woorden  des  eeuwigen  levens:  Ende  wy 
hebben  gelooft  ende  bekent,  dat  gy  zyt  de  Christus  de 
Zoone  des  leevendigen  Gods,  1  Petr.  2  :  7.  U  dan,  die 
gelooft  is  hy  dierbaar ! 

Vrag.  Wat  behelst  het  tweede  lit  van  deezen  Artikel? 

Antw.  Een  nadere  verklaaring  dat  Christus  is  de 
eeuwige  Zoone  Gods,  bevestigt  met  verscheide  Texten 
uit  Gods  woord.  Dewelke  is  Zoone  Gods,  niet  alleen 
van  die  tijd  af,  dat  hij  onze  nature  heeft  aangenomen; 
maar  van  alle  eeuwigheid,  gelyk  ons  deze  getuigenissen 
leeren;  wanneerze  met  malkanderen  vergeleeken  worden. 
Mozes  zegt,  dat  God  de  Waereld  heeft  geschapen:  En 
de    H.    Johannes    zegt,    dat    alle  dingen  zyn  geschapen 


Van   de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  321 

door  het  Woord,  het  welke  hy  God  noemt:  d' Apostel 
zegt,  dat  God  de  eeuwen  door  zynen  Zoone  gemaakt 
heeft.  Item,  dat  God  alle  dingen  door  Jesum  Christum 
geschapen  heeft. 


Vrag.  Wat  staat  ons  nopens  dit  deel  van  den  Artikel  te 
verhandelen  ? 

Antw.  Hoofdzakelijk  staat  ons  nu  te  bezien,  of  deeze 
getuigenissen  wel  uitbrengen  't  geen  te  bewyzen  stont. 

Vrag.  Wat  dunkt  u  van  dit  bewys?  Mozes  zegt,  dat 
God  de  Waereld  heeft  geschapen,  Gen.  1:1.  En  de  H. 
Johannes,  dat  alle  dingen  zyn  geschapen  door  dat  woord, 
het  welkriïy  Joh.   1:1.  God  noemt? 

Antw.  Een  ieder  ziet  dat  Johannes  zyn  Evangelium  be- 
ginnende, spreekt  van  het  zelfstandige  Woord  de  Zoone 
Gods,  die  volgens  Vers  14.  in  de  volheid  des  tyds  is  vleesch 
geworden.  Van  dat  Woord  veronderstelt  hy  niet  alleen  dat 
het  was  by  God ;  maar  zelf  dat  het  God  was  in  den  beginne 
doe  God  de  Waereld  schiep.  Verder,  dat  alle  dingen  door 
het  zelve  Woord  gemaakt  zyn.  Hoe  nu  was  dit  Woord  by 
God  ?  niet  als  een  schepzel,  want  het  Woord  was  God :  niet 
als  een  geschapen  God ;  maar  de  Schepper  zelve,  door  wien 
alle  dingen  gemaakt  zyn:  want  dat  scheppen  en  maaken 
van  alle  dingen,  gaat  de  kragt  van  het  schepzel  te  boven. 
Zegt  men  dat  God  de  stoffe  uit  niet  geschapen  heeft,  en 
ook  het  Woord,  maar  dat  hy  alles  heeft  opgemaakt  en  versierd 
door  het  woord.  Dit  laatste  werk  bewyst  ook  die  oneindige 
en  ongeschapene  kragt  des  Scheppers,  die  de  Aarde  heeft 
gemaakt  door  zyne  kragt,  ende  de  Waereld  heeft  bereid 
door  zyne  Wysheid,  ende  de  Hemelen  heeft  uitgebreid  door 
zyn  Verstand,  Jerem.  10  :  12.  Derhalven  blykt,  dat  het 
Woord  zelf  is  de  Weezendlijke  God,  door  welke  alles  in  't 
begin  geschapen  is,  en  egter  in  Persoon  verscheiden  van 
den  Vader,  die  het  alles  door  hem  heeft  gemaakt. 

Vrag.  Wat  dunkt  u  van  het  bewys,  dat  de  Apostel  zegt 
dat  God  de  eeuwen  door  zynen  Zoone  gemaakt  heeft,  Hebr. 
1  :  2.  Welken  hy  gestelt  heeft  tot  een  Erfgenaam  van  alles, 
door  welken  hy  ook  de  Waereld  gemaakt  heeft? 

Antw.  Hier  ziet  men  dat  de  Belydenis  het  woord  ciiavxg 
ajonas,    zo    als    de    oude    overzettinge    heeft    door    Eeuwen 

21 


822  .  X.      Artikel. 

vertolkt.  En  dit  is  van  geen  minder  kragt  als  het  woord 
Waerelt.  Alzo  het  wegneemt  deezen  uitvlugt,  dat  de  Zoon 
of  't  Woord  maar  een  geschapen  Schepsel  zy.  Want  al  wat 
ooit  geschapen  is,  dat  is  op  tyd  geschapen,  en  niet  voor 
den  tyd.  Ten  minsten  is  de  tyd  geschapen  met  het  Schepzel, 
alzo  het  zonder  tyd  niet  weezen  kan.  Dat  nu  voor  alle 
Eeuwen  is,  dat  is  voor  allen  tyd,  en  moet  derhalven  zonder 
tyd  of  eeuwen  geweest  zyn,  indien  de  Eeuwen  door  het 
zelve  gemaakt  zyn.  Dit  dan  nadrukkelijk  van  Christus  hier 
gezeid:  dat  de  Eeuwen  door  hem  gemaakt  zyn,  bewyst  dat 
hy  voor  den  tyd,  dat  is,  van  alle  Eeuwigheid  geweest  is, 
en  ook  zelf  de  Eeuwige  en  Almagtige  God,  die  de  Eeuwen 
en  de  Waereld  geschapen  heeft.  Overeenkomstig  het  andere 
getuigenisse  in  onze  Belydenis  gemeld,  Collos.  1  :  16,  17. 
Want  door  hem  zyn  alle  dingen  geschapen,  die  in  de  He- 
melen, ende  die  op  de  Aarde  zyn,  die  zienlyk  en  de  die 
onzienlyk  zyn,  het  zy  thronen,  het  zy  heerschappyen,  het 
zy  overheeden,  het  zy  magten ;  alle  dingen  zyn  door  hem, 
ende  tot  hem  geschapen :  Ende  hy  is  voor  alle  dingen,  ende 
alle  dingen  bestaan  te  zamen  door  hem. 

.*.  Vrag.     Wat  besluit  trekt  gy  hier  uit? 

Antw.  Dat  onze  Belydenis  te  regt  besluit.  Zoo  moet 
dan  de  gene,  die  genaamt  werdt  God,  het  Woord,  de 
Zoon,  ende  Jesus  Christus  doe  al  geweest  zyn,  als  alle 
dingen  door  hem  geschapen  wierden.  Daarom  zegt  de 
Propheet  Micha,  Cap.  5:1.  Zyn  uitgang  is  van  aanbe- 
ginne,  ende  van  eeuwigheid.  Ende  den  Apostel,  Hebr. 
7  :  3.  Hy  is  zonder  begin  der  dagen,  ende  zonder  einde 
des  leevens.  In  de  woorden  van  Micha  word  zyn  men- 
schelyke  geboorte  uit  Bethlehem  gestelt  tegen  zyn  eeuwige 
uitgang  door  geboorte  van  den  Vader.  Van  welke  eeuwige 
uitgang  in  't  veelvoudig  getal,  na  den  styl  der  Hebreen 
gesproken  word ;  om  de  uitnemendheid  van  deeze  geboorte 
te  beteekenen. 

Vrag.  Wat  dunkt  u  van  't  geene  partyen  zeggen,  dat 
zo  eene  eigentlyke  geboorte  stelt,  dat  de  Zoon  minder  en 
later  is  dan  de  Vader,  en  hy  zo  niet  onafhangelijk  eeuwig 
en  only delijk  is? 

Antw.  Deeze  tegenwerpinge  is  oud;  maar  hadt  men 
zich    van  de  ydele  Philozophie  niet  laten  overheerschen,  zo 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  323 

hadde  men  gedacht,  de  kennisse  is  my  te  wonderbaar :  Zy 
is  hooge,  ik  kan  daar  niet  by,  Psalm  139  :  6.  't  Is  wel 
zo,  dat  een  Vader  die  een  Zoon  buiten  zyn  weezen  voort- 
brengt, eerder  en  meerder  is  dan  zyn  Zoon;  gelijk  ook  God 
door  het  scheppen,  zijner  schepzels  buiten  zyn  weezen  voort- 
brengende, dezelve  niet  onaf  hangelijk  noch  eeuwig  zyn : 
Maar  dus  is  't  niet  gelegen  met  den  Zoone  Gods,  dewijl  hy 
niet  buiten  het  weezen  van  God  geschapen,  maar  van  hem 
in  zyn  weezen  gebooren  is,  door  eene  inblyvende  daad  van 
den  Vader  na  binnen:  en  daarom  zeggen  wy  met  den  Ouden, 
dat  deze  geboorte  van  deD  Zoone  uit  den  Vader  is  geschied. 
Achronoos  zonder  tijdsverloop,  zonder  begin,  zonder  voort- 
gang, zonder  einde,  Mich.  5:1.  Achroristoos  onafscheide- 
lyk  zonder  verdeeling  of  vermeenigvuldiginge  van  weezens, 
Joh.  14  :  10.  Apathoos  onlydelyk,  en  zonder  veranderinge 
van  den  Vader  of  van  den  Zoone,  Jac.  1  :  17.  Akataleep- 
toos  onbegrypelyk,  en  als  een  verborgentheid  die  alle  men- 
schelijke  verstande  te  boven  gaat,  Spreuk.  30  :   4. 


Vrag.  Met  wien  hebben  wy  over  dit  fondament  der 
leere  verschil? 

Antw.  Die  zyn  zeer  veele :  't  Is  niet  noodig  alle  te 
noemen,  die  van  tyd  tot  tyd  deeze  verborgenheid 
bestreeden  hebben.  De  voornaamste  zyn  Arrianen,  Soci- 
nianen,  Remonstranten  en  zommige  uit  ons.  De  Arri- 
anen hebben  eertyds  deeze  geboorte  des  Zoons  verkeer- 
delijk verklaard,  door  eene  scheppinge  voor  het  begin- 
sel by  Mozes  gemeld.  Zy  brengen  gewoonlijk  ter 
bevestiging  by,  dat  Christus  genaamt  werd  de  Eerstge- 
booren  aller  Creature,  Collos.  1  :  15.  Zonder  inzien  dat 
hy  geenzints  eene  Eerstgeschapene,  ofte  het  Eerste 
Schepzel  word  genoemd,  maar  de  Eerstgebooren  als  een 
Hoofd  verre  boven  alle  schepzelen  verheeven,  Openb. 
1  :  6.  De  Socinianen  zeggen:  Dit  Zoonschap  bestaat  na 
Gods  eeuwige  voorschikkinge  in  zyne  menschelyke  ge- 
boorte uit  eene  Maagd.  In  zyne  heiliginge  tot  het 
Middelaarsampt.     In    zyne    Opwekkinge   uit  den  doden, 


324 X.  Artikel, 

ende  in  zyne  Verhooginge  aan  des  Vaders  Regterhand. 
De  Remonstranten  stellen  te  onregt  deeze  vier  zaaken 
met  de  eeuwige  geboorte  te  zamen,  .als  de  oorzaaken 
van  Christus  Zoonschap,  door  welke  hy  de  Zoone  Gods 
zou  zyn  geworden.  Een  geleert  man  uit  ons  heeft  voor 
eenigen  tyd  gedreeven,  dat  men  deeze  geboorte  van 
Gods  Zoone,  die  hy  eerst  in  het  gemeen  zeide  eene  on- 
eigentlyke  te  zyn,  stellen  moest;  .ten  deele  in  een  eeu- 
wig meedezyn,  ofte  eensweezig  zyn  met  den  Vader,  ten 
deele  in  de  Sociniaansche  zaaken,  die  op  de  Mensch- 
wordinge  en  het  Middelaarsampt  haar  opzigte  hebben ; 
terwyl  hy  van  de  Socinianen,  door  de  Belydenisse  van 
het  eeuwig  medezyn  des  Zoons  zig  onderscheidende,  te 
gelijk  evenwel  met  haar  zyn  Eeuwig  Zoonschap  heeft 
tegengesproken.  Dies  staat  het  nog  tot  onzen  last,  kor- 
telijk  deeze  tegenpartyders  den  mond  te  stoppen. 


Vrag.  Bewyst  eens  dat  Christus  de  Zoone  Gods  niet 
kan  genaarat  worden,  om  zyne  gemeinschap  in  dezelfde 
natuur,  ofte  een  Eeuwig  medezijn  niet  den  Vader? 

Antw.  1.  Om  dat  de  naamen  van  Vader  en  Zoon  in 
alle  taaien  niet  zeggen,  eene  gemeenschap  aan  dezelve  natuure, 
maar  in  kragt  te  kennen  geven  zulk  een  betrekkinge,  dat 
de  Zoon  van  den  Vader  is.  Een  Vader  noemt  men,  die  een 
ander  voortbrengt  met  zyn  beeld;  een  Zoon  die  voortgebracht 
is  van  een  ander  met  zyn  beeld :  Deshalven  geeft  Gods  Geest 
door  deeze  woorden  te  kennen,  dat  de  tweede  Persoon  is 
van  den  eersten,  op  eene  wyze  welke  met  Gods  eeuwige 
natuure  overeenkomt. 

2.  Indien  de  H.  Geest  in  ons  alleen  die  gedagte  hadde 
willen  verwekken,  dat  Vader  en  Zoon  met  malkanderen  een 
zyn  in  de  gemeinschap  van  een  natuur,  zonder  datze  op 
malkander  een  nader  betrekking  hebben ;  zo  zoude  de  Geest 
haar  geen  Vader  en  Zoon,  maar  BROEDERS  genoemt  heb- 
ben :  want  die  met  malkanderen  zyn  in  gemeinschap  van 
natuur,  worden  in  alle  taaien  Broeders  genaamt. 

3.  De    Schrift    spreekende    van  deze  verborgentheid,  ge- 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  325 

bruikt  altoos  woorden  en  spreekwyzen,  die  niet  alleen  te 
kennen  geven,  dat  de  Zoone  Eensweezig  is  met  den  Vader, 
maar  teffens  het  onuitspreekelyk  zyn  van  den  Vader  door 
geboorte,  Joh.  5  :  26.  Want  gelyk  de  Vader  het  leeven 
heeft  in  hem  zelven,  alzo  heeft  hy  ook  den  Zoone  gegeeven 
het  leven  te  hebben  in  hem  zelven.  Vergel.  Psalm  2  :  7. 
Spreuk.  8  :  24,  25.  Micha  5  :  1.  Hebr.  1  :  3.  Collos. 
1:15.  enz. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy  dat  Christus  geen  Zoone  Gods 
genaamt  werd,  wegens  zyns  Vaders  voorverordineering  en 
zending  van  hem  tot  het  Middelaarsampt? 

Antw.  1.  Om  dat  de  naam  van  Vader  en  Zoon  eene 
geheele  andere  gedagte  in  oae^ver wekken,  dan  gezonden  te 
worden  tot  de  uitvoering  van  eenig  ampt  of  werk,  gelijk 
zoo  aanstonts  beweezen  is.  De  Geest  geeft  Christus  in  be- 
trekkinge  van  zyn  Middelaarsampt,  de  naam  van  Knegt, 
Engel  of  Gezante,  maar  nimmer  die  van  Zoone. 

2.  De  Zoone  Gods  wordt  uitdrukkelijk,  en  in  tegenstelling 
van  zyn  zending,  tot  uitvoering  van  zyn  Middelaarsampt, 
Zoon  genoemt,  Hebr.  5  :  8.  Hoewel  hy  de  Zoone  was,  noch- 
tans gehoorzaamheid  geleerd  heeft,  uit  hetgene  hy  heeft 
geleeden.  Welke  redeneeringe  van  Paulus  geen  stand  grypen 
zou,  indien  het  Zoonschap  Christi  bestond  in  zyn  zending, 
tot  uitvoeringe  van  het  Middelaarsampt,  dewyl  een  knegt 
of  gezant,  altyd  gehouden  is  zyn  Heer  te  gehoorzamen. 

3.  De  voorverordineering  en  zendinge  van  Jesus  als 
Middelaar,  is  de  reden  waarom  hy  de  naam  van  Christus 
en  niet  van  Zoone  Gods  draagt :  Want  Christus  beteekent 
een  gezalfde,  eene  die  tot  eenig  ampt  verordineert  is.  Van 
welke  voorverordineering  Christus  zelve  spreekt,  Jes.  61:1. 
De  Geest  des  Heeren  Heeren  is  op  mij,  om  dat  de  Heere 
iny  gezalft  heeft,  om  een  blyde  boodschap  te  brengen  den 
zagtmoedigen. 

Vrag.  Bewyst  eens,  dat  ook  Christus  de  Zoone  Gods 
niet  genaamd  werdt,  wegens  zyn  wonderlyke  ontfangenisse 
uit  den  H.  Geest,  en  geboorte  uit  den  Maagd  Maria? 

Antw.    Dit  blijkt. 

1.  Dewyl  Christus  al  Zoone  Gods  geweest  is,  eer  hy 
uit  Maria  gebooren  werd.  Spreuk.  8  :  24,  25.  Ik  was 
gebooren  als  de  afgronden  nog  niet  waaren :  als  nog  geene 
fonteinen  waaren  zwaar  van  water :  Al  eer  de  bergen  inge- 
vestigt  waaren  :  voor  de  heuvelen  ben  ik  gebooren.  Mich.  5:1. 


326 X.     Artikel, 

2.  Dan  zoude  Christus  de  Zoone  Gods  genaamt  werden,, 
na  zyne  menschelyke  natuur;  daar  de  Schrift  ons  overvloe- 
dig leert,  dat  hy  de  Zoone  Gods  is  na  zyne  Goddelijke 
natuure,  Collos.  1:  15.  Dewelke  is  het  beeld  des  Onzien- 
lyken  Gods,  de  Eerstgebooren  aller  Creatuure. 

3.  Dan  zoude  Christus  geen  voortreffelijker  Zoon  zyn, 
dan  de  Engelen :  want  die  ook  zyn  na  den  beelde  Gods 
geschapen,  ende  op  eene  uitmuntende  wyze  kinderen  Gods ; 
daar  nogtans  Paulus  zegt,  Hebr.  1  :  5.  Tot  wien  van  de 
Engelen  heeft  hy  ooit  gezeid :  Gy  zyt  myn  Zoon ;  heden 
hebbe  ik  u  gegenereert. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy,  dat  Christus  geen  Zoone  Gods 
kan  genaamd  worden,  van  wegens  zyne  opstandinge  uit 
den  dooden? 

Antw.  1.  De  opwekkinge  van  Christus  uit  den  dooden r 
voldoet  niet  aan  de  beteekenisse  van  het  woord  Zoon,  en 
eigene  Zoone  Gods,  dewelke  hy  op  eene  uitneemende  wyze 
draagt. 

2.  Christus  is  al  voor  zyn  opstandinge  uit  den  dooden ; 
geduurende    den    gantschen  tyd  van  zyne  openbaare  bedie- 

.ninge  op  Aarde,  in  vollen  nadruk  de  Zoone  Gods  genaamt. 
Dit  was  de  Belydenisse  van  Nathanaël,  Joh.  1  :  50.  Gy 
zyt  de  ZOONE  Gods,  Gy  zyt  de  Koning  Israëls.  Van 
Petrus,  Matth.  16:  16.  Gy  zyt  de  Christus,  de  ZOONE 
des  leevendigen  Gods.  Dit  hebben  de  Duivelen  en  booze 
Geesten  zelf  beleeden  en  erkent.  De  mensch  van  den  onreinen 
Geest  befangen,  riep  uit:  Wat  hebbe  ik  met  u  te  doen» 
Jesu  gy  ZOONE  des  Allerhoogsten?  Ik  bezweere  u  by  God, 
dat  gy  my  niet  en  pynigt.  Mare.  5  :  7.  Vergel.  Matth.  4  :  6. 

3.  De  opstandinge  van  Christus  was  geen  reeden,  maar 
een  bewys  van  zyn  Zoonschap.  Hier  uit  bleek,  dat  hy 
waarlijk  de  Zoone  Gods  was.  Dit  bewyst  Paulus  duidelijk,. 
Rom.  1  :  4.  Die  kragtelyk  beweezen  is  te  zyn  de  Zoone 
Gods,  na  den  Geest  der  heiligmakinge  uit  de  opstandinge 
der  dooden  :  namentlyk,  Christus  Jesus  onzen   Heere. 

.•.  Vrag.  Die  nu  ontkent,  dat  Christus  de  Zoone  Gods 
is  van  weegen  zyn  eeuwige  geboorte  uit  den  Vader,  en 
stelt  dat  hy  Zoon  genaamt  werd,  om  zyn  Eeuwig  meede- 
zyn  met  den  Vader ;  wat  gevolgen  sleept  zulk  een  gevoe- 
len met  zig? 

Antw.    Zo    iemand    lochent    de    Eeuwige  geboorte  des 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  327 

Zoons  van  den  Vader,  die  neemt  weg  de  grondslag  van 
de  onderscheiding  der  Goddelijke  Persoonen,  in  't  Aan- 
biddelijk  Drie-Eenig  weezen.  Want  de  geboorte  des  Zoons, 
en  de  uitgang  des  H.  Geest  van  den  Vader,  is  de  eenigste 
grond  waar  door  de  drie  Personen  in  der  daad,  ende  in 
waarheid,  ende  van  alle  eeuwigheid  van  malkanderen  on- 
derscheiden zyn  Die  nu  dit  onderscheid  der  Goddelijke 
Persoonen  wegneemt,  stelt  een  Weezen,  dat  alleen  drie 
naamen  voert,  hoedanig  het  gevoelen  der  Sabellianen  is ; 
of  hy  stelt  drie  byzondere  Weezens  't  welk  zyn  drie 
onderscheide  Geesten,  die  weezentlijk  van  malkanderen 
onderscheiden,  en  dus  drie  Goden  zyja-^  Want  wat  onder- 
scheid zal  men  stellen  tusschen  deeze  drie  Persoonen,  zo 
datze  geen  drie  Goden,  ook  geen  drie  bloote  benamingen 
uitmaken,  dan  dat  de  Vader,  bestaat  van  zig  zei  ven,  de 
Zoon  van  den  Vader,  en  de  H.  Geest  uitgaat  van  Vader 
en  Zoon. 


Vrag.  Wat  dunkt  u  van  de  Christus,  is  hy  de  Zoon 
om  dat  hy  God  is,  ofte  God  om  dat  hy  de  Zoone  des 
Vaders  is  ? 

Antw.  De  Heere  Christus  is  God,  om  dat  hy  de  Zoon 
van  God  is.  Zyn  Zoonschap  stelt  zyn  eeuwige  Godheid 
met  den  Vader  vast.  Dit  zegt  ook  onze  Belydenisse. 
ZO  is  hy  dan  de  waare  eeuwige  God.  die  Almagtige, 
den  welken  wy  aanroepen,  aanbidden  ende  dienen, 
1  Joh.  5  :  20.  Doch  wy  weeten  dat  de  Zoone  Gods 
gekomen  is,  ende  heeft  ons  het  verstand  gegeeven,  dat 
wy  den  Waaragtigen  kennen  :  ende  wy  zyn  in  den  Waar- 
agtigen;  namentlyk,  in  zynen  Zoone  Jesu  Cristo.  Deeze 
is  de  WAARAGTIGE  GOD,  ende  het  EEUWIGE  LEEVEN. 

Vrag.  Hoe  bevvyst  gy,  dat  Christus  is  de  Waare 
eeuwige  God,  die  Almagtige  den  welken  wy  aanroepen, 
aanbidden  ende  dienen? 

Antw.  Dat  bevestigen  wy  met  vierderlei  bewyzen, 
uit  zyn  Goddelyke  namen,  eigenschappen,  werken  en 
eere.  Dewelke  aan  den  tweeden  Persoon  in  de  Godheid 
niet  toegeëigent  zoude  worden,  zo  hy  niet  de  Waarag- 


328 X.     Artikel, 

tige  God,  ende  het  eeuwige  Leven  was,  Jes.  42  :  8.  Ik 
ben  de  HEERE,  dat  is  myn  naam:  ende  myne  EERE, 
zal  ik  geenen  anderen  geeven,  nogte  mynen  LOF  den 
gesnedenen  beelden. 

Vrag.     Hoe  bewyst  gy  de  Godheidt  des  Zoons? 

Antw.  1.  Uit  zyn  Goddelyke  namen.  Dus  werd  hy 
genaamt  God,  Joh.  1  :  1.  In  den  beginne  was  het 
Woord:  ende  het  Woord  was  God.  En  niet  min  na- 
drukkelijk, Groote  God,  Tit.  2  :  13.  Sterke  God,  Jes. 
9  :  5.  De  Waaragtige  God,  1  Joh.  5  :  20.  God  boven 
al  te  pryzen  in  der  eeuwigheid,  Rom.  9  :  5.  Zelf  draagt 
hy  de  onmededeelbaare  naam  Jehovah,  Jerem.  23  :  6. 
Dit  zal  zyn  naam  zyn,  waar  mede  men  hem  noemen 
zal,  de  Heere  onze  geregtigheid,  Jes.  40  :  3. 

Vrag.     Waar  uit  meer? 

Antw.  2.  Uit  de  Goddelyke  Eigenschappen,  die, 
van  Gods  Weezen  onafscheidelijk  zynde.  hem  in  volle 
nadruk  worden  toegeschreeven.  Als  daar  is  de  Eeuwig- 
heid, Spreuk.  8  :  23.  Ik  ben  van  Eeuwigheid  af  gezalfd 
geweest,  van  den  aanvang  van  de  oudheeden  der  aarde 
aan.  Mich.  5  :  1.  Wiens  uitgangen  zyn  van  ouds,  van 
de  dagen  der  eeuwigheid.  Joh.  1  :  1.  In  den  beginne 
was  het  Woord.  Joh.  8  :  58.  Voorwaar  voorwaar  zegge 
ik  u:  eer  Abraham  was,  ben  ik.  De  onafhankelijkheid, 
Joh.  5  :  26.  Gelyk  de  Vader  het  leeven  heelt  in  hem 
zelven,  alzo  heeft  hy  ook  den  Zoone  gegeeven  het  leeven 
te  hebben  in  hem  zelven.  De  onveranderlijkheid,  Psalm 
102  :  27,  28.  Gy  zult  staande  blyven,  gy  zyt  dezelve, 
ende  uwe  Jaaren  zullen  niet  geëindigt  worden.  Vergel. 
Hebr.  1  :  11,  12.  De  Almagt,  Openb.  1  :  8.  Ik  ben 
de  Almagtige.  Joh.  5  .  21.  Gelyk  de  Vader  de  Dooden 
opwekt  en  Levendig  maakt,  alzo  maakt  ook  de  Zoone 
Levendig  die  hy  wil.  Alwetenheid,  Joh.  2  :  25.  Ende 
dat  hy  niet  van  nooden  en  hadde,  dat  iemand  getuigen 
zoude  van  den  mensche,  want  hy  zelve  wist  wat  in  den 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  329 

mensche  was,  Cap.  21  :  17.  Heere  gy  weet  alle  dingen, 
gy  weet  dat  ik  u  lief  hebbe. 


Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewijs? 

Antw.  Ja.  3.  Uit  zyn  G-oddelyke  werken,  dewelke  van 
niemand  als  van  God  konnen  voortkomen,  zo  worden  hem 
toegeschreeven. 

a.  De  werken  der  natuur :  als 

1.  Het  werk  der  Scheppinge,  Psalm  33  :  6.  Door  het 
Woord  des  Heeren  zyn  de  Hemelen  gemaakt,  ende  dóór  den 
Geest  zynes  monds  al  haar  heir.  Joh.  1  :  3.  Alle  dingen 
zyn  door  het  zelve  gemaakt;  ende  zonder  het  zelve  is  geen 
ding  gemaakt,  dat  gemaakt  is.  Vergel.  Collos.   1   :   16. 

2.  De  onderhoudinge  van  alles,  Joh.  5  :  17.  Ende  Jesus 
antwoorde  haar,  myn  Vader  werkt  tot  nu  toe,  ende  ik  werke 
ook:  Collos.  1  :  17.  Alle  dingen  bestaan  te  zamen  door  hem. 
Hebr.  1  :  3.  Dewelke  alle  dingen  draagt  door  het  Woord 
zyner  kragt. 

b.  De  werken  boven  de  natuur,  als  het  doen  van  Wonder- 
werken, die  boven  het  bereik  van  alle  eindige  kragt  zyn, 
Joh.  5  :  21  :  36.  De  werken  die  my  de  Vader  gegeeven 
heeft  om  te  volbrengen,  dezelve  werken  die  ik  doe  getuigen 
van  my,  dat  de  Vader  my  gezonden  heeft.  Matth.  11  :  5. 
De  blinde  werden  ziende,  de  kreupele  wandelen,  de  melaatsche 
werden  gereinigt,  en  de  doove  hooren,  de  doode  werden 
opgewekt,  ende  den  armen  word  het  Evangelium  verkondigt. 

c.  De  werken  der  genade,  als  de  verlossinge  des  Zon- 
daars door  zyn  bloed,  Hand.  20  :  28.  Om  de  gemeinte  Gods 
te  weiden,  welke  hy  verkreegen  heeft  door  zyn  bloed.  Matth. 
1  :  21.  Ende  zy  zal  eenen  Zoone  baaren,  ende  gy  zult 
zynen  naame  heeten  JEZUS.  Want  hy  zal  zyn  volk  Zalig 
maken  van  haare  zonden.  Waar  toe  behoort 

a.  De  kragtige  roepinge  tot  de  gemeinschap  Gods,  Joh. 
5  :  25.  Voorwaar  voorwaar  zegge  ik  u,  de  uure  komt  ende 
is  nu,  wanneer  de  dooden  zullen  hooren  de  stemme  des 
Zoons  Gods,  ende  die  ze  gehoort  hebben  zullen  leeven. 
Joh.  10  :  16.  Ik  hebbe  nog  andere  schaapen  die  van  deeze 
stal  niet  zyn :  Deeze  moet  ik  ook  toebrengen. 

b.  De  genadige  vergeevinge  der  zonde,  Matth.  9  :  6. 
Dog  op  dat  gy  moogt  weeten,  dat  de  Zoone  des  Menschen 


330 X.  Artikel, 

magt  heeft  op  der  Aarde  de  zonden  te  vergeeven,  doe  zeide 
hy  tot  den  geraakten  staat  op,  neemt  uw  bedde  op,  ende 
gaat  heenen  na  uw  huis. 

c.  De  heiliginakinge,  Eph.  5  :  26.  Op  dat  hy  ze  heili- 
gen zoude,  haar  gereinigt  hebbende  met  het  bad  des  waters, 
door  het  Woord. 

d.  Eindelijk,  de  opwekkinge  uit  den  dooden,  Joh.  5  :  28, 
29.  De  zendinge  van  den  Heiligen  Geest,  Joh.  15  :  26. 
De  bewaringe  van  zyne  Kerke,  Joh.  10  :  28.  Het  houden 
van  het  laatste  Oordeel,  Joh.  5  :  22,  23.  Want  ook  de 
Vader  oordeelt  niemand,  maar  heeft  alle  het  oordeel  den 
Zoone  gegeeven.  Op  dat  zy  allen  den  Zoone  eeren,  gelyk 
zy  den  Vader  eeren. 

Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys  ? 

Antw.  4.  Uit  zyn  Goddelyke  Eere  en  Dienst,  welke  wy  aan 
hem  schuldig  zyn.  Dus  worden  wy  gelast  in  hem  te  gelooven, 
Joh.  14  :  1.  Gy  lieden  gelooft  in  God  ook  in  my.  Hem 
te  aanbidden,  Philipp.  2  :  10.  Op  dat  in  den  naame  Jesus 
zig  zoude  buigen  alle  kniën  der  geener  die  in  den  Hemel, 
ende  die  op  der  Aarde,  ende  die  onder  de  Aarde  zyn.  Hem 
lief  te  hebben,  1  Cor.  16  :  22.  Indien  iemand  den  Heere 
Jesum  Christum  niet  lief  heeft ;  die  zy  een  vervloekinge, 
Maranatha.  In  zyn  naam  gedoopt  te  worden,  Matth.  28  :  19. 
Doopende  in  den  naame  des  Vaders,  ende  des  Zoons.  Hem 
te  dienen,  Psalm  2  :  12.  Kusset  den  Zoone,  op  dat  hy  niet 
en  toorne.  Welke  gezegde  dingen  aan  den  Zoon  niet  konde 
toegeschreeven  worden,  zo  hy  geen  waaragtig  God  was. 

Vrag.  Wat  leert  gy  ter  betragting  uit  de  beschouwing 
van  Christus  Zoonschap? 

Antw.  Dat  wy  schuldig  zyn  hem  als  den  Eeniggebooren 
van  den  Vader,  te  gelooven  en  te  belyden,  Joh.  5  :  23. 
Op  dat  zy  alle  den  Zoone  eeren,  gelyk  zy  den  Vader  eeren. 
Die  den  Zoone  niet  eert,  eert  ook  den  Vader  niet,  die  hem 
gezonden   heeft. 


Vrag.  Hoe  gelooft  en  belyd  men  hem  als  den  Eenig- 
geboren  Zoone  Gods? 

Antw.  1.  Als  men  hem  waarlijk  erkent  voor  den 
Waaragtigen  God  en  Zoone  Gods,  Eensweezens  met  den 
Vader,    en    zyn  Eeuwige  generatie,  enkel  op  het  getui- 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  331 

genisse  van  God,  met  gevangenleidinge  van  ons  ver- 
stand, al  begrypen  wy  niet  hoe  het  daarmede  geleegen 
is,  Joh.  1  :  50.  Nathanaël  antwoorde,  ende  zeide  tot 
hem  Rabbi,  gy  zyt  de  Zoone  Gods,  gy  zyt  de  Koning 
Israëls. 

2.  Als  men  met  een  innig  Zielsgenoegen  zyn  heer- 
lijkheid beschouwt  door-  den  geloove.  Mag  't  ons  niet 
gebeuren,  met  Stephanus  de  Hemelen  open  te  zien, 
ende  Jesus  staande  aan  de  regterhand  Gods,  Hand/7.:  55. 
't  Betaamt  ons  zyn  heerlijkheid  te  beschouwen,  die  hy 
als  de  Eeniggeborenen  van  den  Vader  bezit,  Jes.  33  :  17. 
Uwe  oogen  zullen  den  Koning  zien  in  zyn  schoonheid ; 
Zy  zullen  een  verre  geleegen  Land  zien.  Hoogl.  3  :  11. 
Gaat  uit,  ende  aanschouwt,  gy  dochter  Zions,  den  Ko- 
ning Salomo,  met  de  Kroone  daar  mede  hem  zyn  Moe- 
der kroonde  op  den  dag  zyner  Bruiloft,  ende  op  den 
dag  der  vreugde  zynes  herten. 

3.  Als  men  hem  door  den  geloove  onafscheidelijk 
aankleeft,  men  hem  alleen  te  vreeden  is,  aan  hem  vast 
houd,  en  hem  om  lief  of  leet  niet  vaaren  laat,  Joh. 
(5  :  68,  (39.  Simon  Petrus  dan  antwoorde  hem,  Heere, 
tot  wien  zullen  wy  henen  gaan?  gy  hebt  de  woorden 
des  eeuwigen  Leevens.  Ende  wy  hebben  gelooft  ende 
bekent,  dat  gy  zyt  de  Christus,  de  Zoone  des  Leven- 
digen  Godts.  Hoogl.  5:8.  Ik  besweere  u,  gy  Dogters 
van  Jerusalem,  indien  gy  mynen  liefsten  vind,  wat 
zult  gy  hem  aanzeggen?  dat  ik  krank  ben  van  liefde. 

4.  Als  men  deezen  Eenigen  en  Eerstgebooren  Zoone 
in  die  rang  en  waardigheid  erkent,  welke  hy  heeft 
boven  en  over  alle  geloovigen.  Namentlijk,  als  God- 
mensen, Borg  en  Middelaar,  Propheet,  Priester  en 
Koning,  voor  wien  zig  buigen  moeten  alle  de  knien  dei- 
gene  die  in  den  Hemel,  ende  die  op  der  Aarde,  ende 
onder  de  Aarde  zyn,  Hoogl.  5  :  10.  Myn  Liefste  is 
blank  ende  root,  hy  draagcl  de  baniere  boven  tien  dui- 


332 X.     Artikel, 

zent.  Jes.  45  :  24,  25.  Men  zal  van  my  zeggen,  gewis- 
selyk  in  den  Heere  zyn  geregtigheden  ende  sterkte: 
tot  hem  zal  men  komen;  maar  zy  zullen  beschaamt 
worden,  alle  die  tegen  hem  ontsteeken  zyn.  Maar  in 
den  Heere  zullen  geregtveerdigt  worden,  ende  zich  be- 
roemen, het  gantsche  zaad  Israëls. 

5.  Als  men  zig  in  zyne  gemeenschap  hertelijk  ver- 
heugd en  verblyd,  Psalm  149  :  2  -4.  Dat  Israël  zich 
verblyde  in  den  genen  die  hem  gemaakt  heeft:  dat  de 
Kinderen  Sions,  haar  verheugen  over  haren  Koning, 
datze  zynen  name  loven,  op  de  lluite :  dat  zy  hem 
Psalmzingen  op  de  trommel  ende  de  harpe.  Want  de 
Heere  heeft  een  welgevallen  aan  zyn  volk:  hy  zal  de 
zagtmoedige  verderen  met  heil. 

6.  Als  men  zyn  heerlijkheid  tot  verlieving  van  andere, 
aanpryst.  Een  opregte  is  niet  voldaan,  dat  hy  van 
Jesus  is  begunstigt  en  verheerlijkt  geworden;  maar 
zoekt  ook  andere  tot  dit  gezigt  te  brengen,  gelijk  An- 
dreas  zynen  broeder  Petrus,  ende  Philippus  zynen  vrind 
Nathanael  tot  Jesus  bragten,  die  hem  dan  voor  Gods 
Zoon  en  Koning  Israëls  erkenden,  Joh.  1  :  41,  50. 
Hoort  de  Bruid,  Hoogl.  5  :  16.  Zyne  gehemelte  is 
enkele  zoetigheid,  ende  al  wat  aan  hem  is,  is  gantsch 
begeerlyk:  Zulk  een  is  myn  Liefste,  ja  zulk  een  is  myn 
Vriend,  gy  Dogters  van  Jerusalem ! 


Vrag.     Wat  kan  de  Godzalige  hier  toe  aanspooren  ? 

Antw.  De  zoete  vriendschap  en  gemeinschap  met  Chris- 
tus, als  de  Zoone  Gods,  Hoogl.  2:16.  Myn  liefste  is  myn, 
ende  ik  ben  zyn,  die  weidet  onder  de  Leliën.  Gal.  2  :  20. 
Ik  leeve,  dog  niet  meer  ik,  maar  Christus  leeft  in  ray : 
Ende  het  geene  ik  nu  in  het  vleesch  leeve,  dat  leeve  ik 
door  het  geloove  des  Zoons  Gods,  die  my  lief  gehad  heeft, 
ende  hem  zelven  voor  my  overgegeeven  heeft. 

Vrag.     "Wat  al  meer? 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  333 

Antw.  1.  De  Overdenking,  dat  zy  van  Eeuwigheid  in 
hem  gekent  zyn  voor  de  grondlegginge  der  Waereld,  Eph. 
1  :  4.  Gelyk  hy  ons  uitverkooren  heeft  in  HEM  voor  de 
grondlegging  der  Waereld,  opdat  wij  zouden  heilig  ende 
onberispelyk  zyn  voor  hem  in  de  Liefde. 

2.  Dat  hy  haar  Heer  is,  die  ze  gekogt  en  verlost  heeft 
uit  het  geweld  des  Duivels,  in  wiens  strikken  zy  van  natuure 
gevangen  waaren,  Hos.  1:7.  Maar  over  het  huis  Juda  zal 
ik  my  ontfermen,  ende  zal  ze  verlossen  door  den  Heere 
haaren  God :  ende  ik  zal  ze  niet  verlossen  door  boge,  nog 
door  zwaart,  nog  door  kryg,  nog  door  peerden,  nog  door 
ruiteren.  Hand.  20  :  28.  Om  de  Gemeente  Gods  te  weiden, 
welke  hy  verkreegen  heeft  door  zyn  eigen  bloed. 

3.  Dat  hy  haar  Middelaar  is,  om  wiens  wille  zij  tot 
Kinderen  Gods,  ja  tot  Erfgenamen  Gods  aangenomen  wor- 
den, Joh.  1  :  12.  Maar  zo  veele  hem  aangenomen  hebben, 
dien  heeft  hy  magt  gegeeven  kinderen  Gods  te  worden : 
namentlyk,  die  in  zynen  naame  gelooven.  Kom.  8:17. 
Indien  wy  kinderen  zyn,  zoo  zyn  wy  ook  Erfgenamen :  Erf- 
genamen Gods,  ende  mede  Erfgenamen  Christi :  Zo  wy  anders 
met  hem  lyden,  op  dat  wij  ook  met  hem  verheerlijkt  worden. 

4.  Dat  zy  na  zyn  beeld  vernieuwt  en  verandert  zyn, 
Rom.  8  :  29.  Want  die  hy  te  vooren  gekent  heeft,  dien 
heeft  hy  ook  te  voren  verordineert,  den  BEELDE  zyns 
Zoons  gelykvormig  te  zyn,  op  dat  hy  de  Eerstgebooren  zy 
onder  veele  broederen. 

5.  Dat  zy  zig  meer  dan  eens,  vrywillig  aangeboden 
hebben,  om  hem  als  haaren  God  en  Koning  te  lieven  en 
te  dienen,  Jes.  44  :  5.  Deeze  zal  zeggen :  Ik  ben  des 
Heeren.  Ende  die  zal  zig  noemen  met  den  naame  Jacobs : 
ende  geene  zal  met  zyne  hand  schryven  ik  ben  des  HEE- 
REN ende  zig  toenoemen  met  den  name  Israëls. 

6.  Dat  zy  dagelyks  nog  zo  veel  goed  van  hem  genieten, 
zo  in  Hemel  als  op  Aarde :  In  den  Hemel  zyn  altoos  duu- 
rende  voorbiddinge.  Christus  is  't  die  gestorven  is,  ja  dat 
meer  is,  die  ook  opgewekt  is,  die  ook  ter  regterhand  Gods 
is:  die  ook  voor  ons  bid,  Rom.  8  :  34.  Op  der  Aarde  zyn 
algenoegzaame  bewaaringe,  onfeilbaare  leiding  en  kragtda- 
dige  vertroosting  door  zyn  Woord  en  Geest,  Jes.  40  :  11. 
Hy  zal  zyne  kudde  weiden,  gelyk  een  Herder.  Hij  zal  de 
lammerkens  in  zyne  armen  vergaderen,  ende  in  zynen  schoot 
draagen,  den  zoogende  zal  hy  zagtkens  leiden. 


334      X.     Artikel, 

.•.  Vrag.  Wat  blyken  zyn'er  in  een  begenadigde  tot 
zyn  vertroosting,  dat  hy  gemeenschap  met  Christus  heeft, 
als  de  Zoone  Gods  ? 

Antw.  1.  Zo  een  erkent  Jesus  zonder  bewimpelinge, 
met  voller  herten,  als  Zoone  Gods  :  Hy  is  niet  voldaan, 
of  Christus  is  aan  zyn  gemoed  beweezen  te  zyn  de  Zoone 
Gods,  Joh.  1  :  50.  Nathanaël  antwoorde  ende  zeide  tot 
hem,  Rabbi  gy  zyt  de  ZOONE  Gods,  gy  zyt  de  Koning 
Israëls.  Hand.  8  :  37.  Ende  hy  antwoordende  zeide:  Ik 
geloove  dat  Jesus  Christus  de   Zoone  Gods. 

2.  Zo  een  spreekt  geern  van  hem.  Zyn  hart  is  vol  van 
liefde  en  agting  voor  den  Zoone  Gods,  en  uit  de  overvloed 
van  zyn  herte  spreekt  de  mond,  Zach.  9:  17.  Want  hoe 
groot  zal  zyn  goet  weezen,  ende  hoe  groot  zal  zyne  schoon- 
heid weezen!  het  koorn  zal  de  jongelingen,  en  de  most  zal 
de  jonkvrouwen  spreekende  maken. 

3.  Zo  een  hoort  geern  van  hem  :  Hy  is  nooit  wel  ter 
kerk  geweest,  als  er  iets  anders  gepreedikt  werd  als 
Christus  en  die  gekruist.  Hy  is  altoos  wel  ter  kerk  ge- 
weest, als  'er  van  de  heerlijkheid  des  Eeniggeboren  van 
den  Vader,  met  kragt  en  geest  gepredikt  word.  Dan 
gaat  het  de  Godzaligen,  gelyk  'er  staat,  Luc.  4  :  20. 
Ende  de  oogen  van  allen  in  de  Synagoge  waren  op  Hem 
geslagen. 

4.  Zo  een  denkt  geern  aan  hem.  Hy  belyd  met  schaamte, 
dat  den  dag  niet  wel  doorgebragt  is,  als  hy  aan  den 
Zoone  Gods  niet  ernstig  gedagt  heeft,  maar  is  de  Ziele 
werkzaam  geweest  in  de  overdenkinge  van  Jesus  Heer- 
lijkheid, dan  zegt  hy  met  dankzegginge,  my  aangaande; 
't  is  my  goed  naby  God  te  weezen  :  ik  zette  myn  be- 
trouwen op  den  Heere  Heere,  om  alle  uwe  werken  te 
vertellen,  Psalm  73  :  28. 

5.  Zo  een  heeft  alles  over  voor  de  Zoone  Gods.  Hy 
kan  niet  dulden,  dat  de  eere  van  Jesus  Zoonschap  benadeelt 
word ;  't  is  zyn  zugt,  dat  Engelen  en  Menschen  de 
stemme  des  Vaders  zullen  hooren,  Matth.  17:5.  Deze 
is  myne  Geliefde  Zoone  in  den  welken  ik  myn  welbehagen 
hebbe,  hoort  hem.  Jes.  42  :  1.  Ziet  myn  knegt  dien  ik 
ondersteune,  myne  uitverkooren  in  den  welken  myne 
Ziele  eene  welbehagen  heeft.  Ik  hebbe  mynen  GEEST  op 
hem  gegeeven,  hy  zal  het  regt  den  Heidenen  voort- 
brengen. 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  Zoons.  335 

6.  Eindelijk,  zo  een  verlangt  hertelyk  na  zyn  nabyheid. 
't  Opperste  van  zyn  begeerte  zal  eerst  voldaan  zijn,  in 
de  onmiddelijke  genietinge  van  Jezus,  in  den  Hemel, 
Job  19  :  25,  26,  27.  Want  ik  weet  rayn  Verlosser  leeft ; 
ende  hy  zal  de  laatste  over  het  stof  opstaan :  ende  als  zy 
na  mynen  huit  dit  doorknaagt  zullen  hebben  ;  zal  ik  uit 
myn  vleesch  God  aanschouwen :  den  welken  ik  voor  my 
aanschouwen  zal,  ende  uiyne  oogen  zien  zullen,  ende 
nieteen  vreemden :  Myne  nieren  verlangen  zeer  in  mynen 
schoot. 

Vrag.  Wat  hebben  de  Godvrugtige  Belyders  van  Jesus 
Zoonschap,  na  dit  leeven  te  wagten  ? 

Antw-  De  Zoone  Gods  zal  haar  opentlij  k  als  de  zynen 
erkennen  voor  God  en  zyne  Engelen,  Matth.  10  :  32.  Een 
iegelyk  dan,  die  my  belyden  zal  voor  de  menschen,  dien 
zal  ik  ook  belyden  voor  mynen  Vader,  die  in  de  Hemelen 
is.  Openb.  3  :  5.  Die  overwint,  die  zal  bekleed  worden  met 
witte  kleederen :  ende  ik  zal  zynen  naam  geenzints  uitdoen 
uit  het  boek  des  leevens,  ende  ik  zal  zynen  naame  BELYDEN 
voor  mynen  Vader,  ende  voor  zyne  Engelen.  Openb.  22  :  20. 
Die  deeze  dingen  getuigt,  zegt,  ja  ik  kome  haastelyk, 
Amen.  De  opregte  zegge,  Ja  komt  Heere  Jesu ! 


XI.    ARTIKEL, 

Van  de  Persoon  des  H.  Geests,  en  zyne  Eeuwige 
uitgang  van  den  Vader  ende  den  Zoon. 

Wy  gelooven  ende  belijden  oock,  dat  de  H.  Gheest 
van  eeuwicheyt  vanden  Vader  ende  den  Sone  uitgaet ; 
niet  zijnde  ghemaeckt  noch  gheschapen;  noch  oock  ghe- 
boren,  maer  alleen  van  beyden  uytgaende ;  welcke  in 
orden  is  de  derde  Persoon  der  Dry-vuldicheyt :  eenes- 
selvighen  wesens,  Majesteyt  ende  Eerlicheyt  met  den 
Vader  ende  den  Sone;  zijnde  waerachtich  ende  eeuwich 
God,  gelijck  ons  de  H.  Schriften  leeren. 


V  R  A  G  E. 

Door  wien  gelooft  men  in  den  Zoone  Gods? 

Antw.  Door  den  Heiligen  Geest,  die  een  Geest  des 
Geloofs  is,  2  Corinth.  4  :  13.  Want  niemand  kan  zeggen 
Jesum  den  Heere  te  zyn,  dan  door  den  Heiligen  Geest, 
1  Corinth.  12  :  3. 

Vrag.     Wat  is  den  Inhoud  van  deezen  Artikel  ? 

Antw.  Een  duidelyk  vertoog,  dat  de  HEILIGE  GEEST 
Waaragtig  ende  Eeuwig  God  is  van  alle  Eeuwigheid, 
uitgaande  van  den  Vader  en  den  Zoon. 


Vrag.     Hoe    kan  men  zyn  gemoed,  tot  beschouwing  van 
deezen  Artikel,  godvrugtig  bereiden? 

Antw.  Nu  koome  myne  bedenkingen  over  den  H.  Geest, 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  337 

dewelke  derhalven  geestelijk  behooren  te  zijn.  Zal  ik  wel 
begrypen  wie  de  Geest  is,  ende  welke  zyne  werkingen  zijn, 
zo  moet  ik  zelve  geestelyk  zyn.  Indien  ik  maar  natuurlijk 
ben,  zo  kan  ik  niet  begrypen  de  dingen  die  des  Geestes 
Gods  zyn.  Ik  weet  dat  de  Vader  en  Zoon  heilig  zyn ;  maar 
ook  dat  de  Geest  myn  Heiligmaker  is.  Vraagt  my  niet  na 
't  begrypen,  my  is  genoeg  te  geloven.  Het  is  my  met 
Maria  beeter,  dat  de  H.  Geest  over  my  koome,  dan  zal  ik 
bly ven  vraagen  hoe  kan  dat  zyn  ?  scheemeren  onze  oogen 
over  deeze  onbegrypelijke  Drie-Eenheid ;  het  is  my  genoeg 
te  geloven  de  zeegeningen  van  de  Drie-Eenheid.  Weet  ik 
niet  hoe  zy  een  zyn,  ik  zoeke  maar  met  haar  een  te  zyn. 
Kan  ik  niet  bevatten  hoe  deeze  drie  werken,  het  zal  my 
genoeg  zyn  te  gevoelen,  dat  de  H.  Geest  in  my  werkt. 
Ontwaakt  Noordenwind,  ende  komt  gy  Zuidenwind,  door- 
waaid  mynen  hof  dat  zyne  speeeryen  uitvloeien  !  Hoogl.  4:16. 
Leert  my  uw  welbehagen  doen :  want  gy  zyt  myn  God : 
uw  goede  Geest  geleide  my  in  een  effen  land,  Psalm 
143  :  10. 

.".  Vrag.  Wat  staat  ons  ter  verklaaringe  van  deezen 
Artikel,  te  beschouwen  ? 

Antw.  1.  Eerst  zullen  wy  zien,  dat  de  H.  Geest  is 
een  waar  Persoon,  die  op  eene  byzondere  wyze  bestaat 
in  het  eene  Goddelyke  Weezen  voorgestelt. 

A.  By  maniere  van  stellinge :  Wy  geloven  ende  bely- 
den  ook,  dat  de  H.  Geest  van  eeuwigheid  van  den  Vader 
ende  den  Zoone  uitgaat. 

B.  By  wyze  van  tegenstellinge :  Met  zynde  gemaakt 
nog  gebooren ;  maar  alleen  van  beiden  uitgaande. 

2.  Daar  na,  hoewel  hy  in  orde  is  de  derde  Persoon 
der  H.  Drie-Eenheid,  egter  een  in  weezen,  in  magt  en 
heerlijkheid  met  den  Vader :  Welken  in  orden  is  de  derde 
Persoon  der  Drie-Eenheid  :  eenes  zelvigen  Weezens,  Maje- 
steit en  Heerlykheid  met  den  Vader  ende  den  Zoone ;  zynde 
waaragtig  ende  eeuwig  God,  gelijk  ons  de  H.  Schriften 
leeren. 


Vrag.  Wat  is  het  woord  Geest  te  zeggen'? 

Antw.  Het  woord  Geest  beteekent  in  alle  talen  eigent- 

22 


338  IX.     Artikel, 

lijk    een    wind    of  geblaas,    ofte    een    dun   lighaam  dat 
onzigtbaar  is  en  onzigtbaar  werkt.  Joh.  3 :  8. 


Vrag.     Wat  beteekent  het  al  verder? 

Antw.  Oneigentlijk  wordt  het  overgebragt  tot  het  betee- 
kenen  van  zodanige  Weezens,  die  t'  eenemaal  onlighamelijk 
zyn,  en  door  verstand  en  wille  werkzaam  zyn.  Gelijk  daar 
zyn  Engelen,  die  gedienstige  G-eesten  genaamd  worden, 
Hebr.  1  :  14  en  de  menschelyke  Ziele  die  ook  een  Geest 
is,  Pred.   12  :  7. 

Vrag.  Doch  wie  word  boven  al  in  de  hoogste  nadruk, 
met  de  benaminge  van  GEEST  benoemd? 

Antw.  God  zelfs,  die  niets  gemeen  heeft  met  iets 
lighamelijks;  maar  een  zuivere  Geest  is  altoos  onaf- 
hangelijk  werkzaam  door  een  Allervolmaakst  verstand, 
ende  eenen  Almagtigen  en  Heiligen  Wille.  Joh.  4 :  '24. 
God  is  een  GEEST. 


.-.  Vrag.  Hoe  kan  dit  woord  gevoeglijk  van  God  en 
zyn  Weezen  gebruikt  worden  ? 

Antw.  Om  dat  onder  alle  lighamelijke  dingen  daar 
men  zinnebeelden  van  ontleent,  om  Goddelijke  dingen  uit 
te  drukken  geene  is,  dat  ons  beeter  het  geestelijk  weezen 
van  God,  gevoegd  by  zyn  oneindig  vermogen  en  kragt- 
dadige  werkinge  verbeeld.  Immers  gelijk  de  Wind  in  de 
natuur  de  minst  bekende  zaak  is,  en  nogtans  't  meeste 
gevoeld  word,  zo  is  het  van  gelijken  met  de  Godheid, 
wiens  invloeijngen  alle  verstandige  Weezens  gewaar  wor- 
den, en  wiens  weezen  wy  niet  kennen. 


Vrag.  Wie  van  de  Goddelijke  Personen  draagt  op  eene 
by  zondere  wyze  den  naam  van  Geest,  en  Heilige  Geest? 

Antw.     De   derde    Persoon    in    de    H.    Drie-Eenheid, 
Matth.    «28:     19.    Joh.    14:   2(5.    1  Joh.  5:    7.  en  elders. 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  339 

Yrag.  Waarom  draagt  de  derde  Persoon  in  de  Godheid 
den  naam  van  Geest  ? 

Antw.  1.  Om  dat  hy  van  den  Vader  en  den  Zoone 
uitgaat,  by  maniere  van  eene  Ademinge  of  Blazinge,  die 
buiten  twijfel  op  eene  door  ons  onbegrypelijke  en  op  zig 
zelve  Aldervolmaakste  en  geestelyke  wyze  geschied.  Daarom 
word  hy  den  Adem  des  Almagtigen,  Job  33  :  4  en  de 
Geest  (of  het  Geblaas)  zynes  monds  Psalm  33  :  6  genoemd. 

2.  Wegens  zyn  maniere  van  werkinge,  die  niet  alleen 
Geestelyk  en  onzigtbaar  is;  maar  ook  by  wyze  van  Blazinge 
ofte  Aanblazinge  geschied.  Dat  bleek  omtrent  de  Apostelen, 
aan  wien  Jesus  zyn  Geest  geevende,  blies  op  haar,  Joh. 
20  :  22,  byzonder  op  den  dag  des  Pinxterfeest  te  Jerusalem, 
alwaar  zy  onder  het  teeken  van  een  geweldigen  wind  met 
den  H.  Geest  wierden  vervuld,  Handel.  2  :  2.  Hier  van 
daan  word  den  Geest  by  een  wind  vergeleeken,  Joh.  3  :  8. 
De  wind  blaast  waar  heenen  hy  wil,  alzo  is  een  iegelyk 
die  uit  den  Geest  geboren  is. 

Vrag.  Waarom  draagt  hy  den  naam  van  Heiligen  Geest  ? 

Antw.  Niet  om  dat  hy  Heiliger  is,  dan  den  Vader  en 
den  Zoon :  Jesaia  roept  driemaal  Heilig  uit,  van  de  drie 
Persoonen  der  Goddelyken  Weezens,  Jes.  6  :  3.  Maar  hij 
wordt  zo  genoemt,  om  dat  het  werk  der  waare  heiligma- 
kinge  in  de  bedeelinge  of  genadige  huishoudinge  der  drie 
Persoonen,  hem  by  uitneemeutheid  toegekend  word,  als 
blykt ;  niet  alleen  uit  het  zeggen  van  Paulus,  daar  hij  spreekt 
van  geheiligt  te  worden  door  den  Heiligen  Geest,  Rom. 
15  :   16.  en  van  geheiligt  te  zyn  door  den  Geest  onzes  Gods, 

1  Cor.  6   :    11.  maar  ook  daar  hy  de  daad  van  heiligmakinge 
na  hem  benoemt,  de  heiligmakinge  des  Geestes,  2  Thessal. 

2  :    13,  in  gelijkformigheid  met  Petrus,   1   Petri   1    :   2. 


Vrag.  Wat  gelooft  gy  van  den  Heiligen  Geest? 

Antw.  Dat  hy  is  een  waar  Persoon,  of  bestaanlijk- 
heid  in  het  Goddelijke  Weezen,  en  niet  een  bloote  kragt 
of  eigenschap  van  God,  ofte  iets  anders  gelijk  de  Soci- 
nianen  willen. 


340  XI.     Artikel, 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy,  dat  de  H.  Geest  een  Persoon  is? 

Antw.  1.  Uit  zijn  Personeele  namen  die  hij  draagt  inde 
H.  Schriftuur:  Hy  werdt  genaamd  de  Heere,  2  Cor.  3:  17. 
De  Heere  nu  is  de  Geest.  De  Trooster,  Joh.  14  :  16.  Hy 
zal  u  eenen  anderen  Trooster  geeven.  De  Geest  der  Heer- 
lijkheid, 1  Petr.  4  :  14.  Indien  gy  gesmadigt  word  om  de 
naame  Christi,  zo  zyt  gy  Zalig  :  want  de  Geest  der  Heer- 
lykheid,  en  de  Geest  Gods  rust  op  u.  Een  Getuige  in  den 
Hemel,  1  Joh.  5:7.  Drie  zyn  'er  die  getuigen  in  den 
Hemel,  de  Vader,  het  Woord,  en  de  Heilige  Geest:  Welke 
alle  zyn  Persoonschap  te  kennen  geeven. 

Vrag.     Hoe  bewyst  gy  dit  verder  ? 
Antw.  2.  Uit  zyn  Personeele  Eigenschappen  :  Hem  word 
toegeschreeven 

a.  Een  Verstand,  om  de  diepten  Gods  te  kennen^ 
1  Corinth.  2  :  10.  De  Geest  onderzoekt  alle  dingen,  ook 
de  diepten  Gods. 

b.  Een  Wille,  om  zyn  gaven  meden  te  deelen,  1 
Corinth.  12  :  11.  Doch  deeze  dingen  alle  werkt  een  en 
dezelve  Geest,  deelende  een  iegelyk  in  't  byzonder,  gelijk 
hy  wil. 

3.  Hy  is  verscheenen  als  een  Persoon  by  den  Doop 
van  Christus,  Matth.  3  :  16.  Daar  Jesus  den  Geest  Gods 
zag  nederdalen  gelyk  een  duive,  ende  op  hem  komen. 
Ende  op  het  Piuxter-feest,  daar  hy  nederdaalde  onder  de 
gedaante  van  vuurige  tongen,  Handel.  2   :  3,  4. 

4.  Hem  worden  Personeele  Werkingen  toegekent:  als 

a.  De  gelovigen  te  leeren  :  Joh.  14  :  26.  Maar  de 
Trooster  de  Heilige  Geest,  welken  de  Vader  zenden  zal 
in  mijnen  name,  die  zal  u  alles  leeren,  ende  zal  u  in- 
dagtig  maaken,  alles  wat  ik  u  gezegt  hebbe. 

b.  Leeraars  uit  te  zenden.  Handel.  13  :  2.  Ende  als 
zy  den  Heere  dienden,  ende  vasteden,  zeide  de  Heilige 
Geest,  zondert  my  af  Barnabam  ende  Saulum,  tot  het 
werk  daar  toe  ik  ze  geroepen  hebbe. 

c.  Den  maagd  Maria  vrugtbaar  te  maaken,  Luc.  1  :  35. 
Ende  de  Engel  antwoordende  zeide  tot  haar,  de  Heilige 
Geest  zal  over  u  komen,  ende  de  kragt  des  Allerhoogsten 
zal  u  overschaduwen. 

d.  De  gelovige  te  leiden,  Joh.  16  :  13.  Te  troosten, 
Joh.    14  :  26.     Te    verzegelen  van  de  liefde  Gods,  Eph. 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  341 

4  :  30.  In  haar  te  woonen  als  in  een  Tempel,  1  Cor. 
3  :  16.  En  weet  gy  niet  dat  gy  Gods  tempel  zyt,  ende 
de  Geest  Gods  in  u  lieden  woont.  Welke  gezegde  dingen 
ons  gemoed  verzekeren,  dat  hy  een  waar  Persoon  in  het 
Goddelijke  Weezen  is. 

Vrag.  Maar  de  H.  Geest  word  genoemd  een  kragt  Gods, 
Luc.  24  :  49.  Handel.    1   :  8.  Luc.   1   :  35.  enz.? 

Antw.  Die  spreekwyze  geeft  klaar  te  kennen,  dat  hy 
een  Persoon  is,  en  geenzints  dat  hy  geen  Persoon  is :  Want 
ook  Christus  zelf  word  genoemt  de  kragt  Gods  en  de  wys- 
heid  Gods,  1  Corinth.  1  :  24.  Die  nu  kragt  heeft,  en  door 
zig  zelven  kragtdadig  werkt,  die  is  een  Persoon.  Ende  als 
de  Vader  en  de  Zoon  werken  door  den  Heiligen  Geest,  dan 
werkt  een  Persoon  door  een  Persoon,  die  van  haar  uitgaat. 

Vrag.  Leest  men  ook  niet,  dat  de  H.  Geest  een  gave 
genoemd  wordt,  die  aan  de  gelovige  geschonken  werdt? 

Antw.  Ja:  maar  dat  ontkent  niet,  dat  hy  een  waar  Per- 
soon is;  want  ook  Christus  is  een  gaave,  van  den  Vader 
aan  zyn  volk  geschonken,  Jes.  9  :  5.  Een  Kind  is  ons  ge- 
boren, een  Zoone  is  ons  gegeeven.  Joh.  3  :  16.  Alzo  lief 
heeft  God  de  Waereld  gehad,  dat  hy  zynen  Eeniggebooren 
Zoone  gegeeven  heeft. 

Vrag.  Is  de  H.  Geest  maar  Een  Persoon,  en  geenzints 
eene  menigte  van  goede  Engelen. 

Antw.  Dat  leert  Paulus  nadrukkelijk,  1  Cor.  12  :  4. 
Ende  daar  is  verscheidentheid  der  gaven  ;  dog  het  is  dezelve 
Geest.  Eph.  4  :  4.  een  Lighaam  is  het,  ende  eenen  Geest 
Zegt  men  nu  dat  'er  gebeden  word,  Openb.  1  :  4.  Genade 
zy  u  en  vrede  van  hem  die  is,  die  was,  ende  die  komen 
zal :  ende  van  de  zeeven  Geesten  die  voor  zynen  Throon 
zijn,  ende  van  Jesus  Christus  die  de  getrouwe  getuige  is, 
enz.  Dan  ziet  een  ieder  die  niet  willens  blind  is,  dat  de 
zeeven  Geesten  geen  schare  van  goede  Engelen  zyn,  dewyl 
zy  met  den  Vader  en  den  Zoon,  als  't  eenig  voorwerp  van 
Godsdienstige  aanbidding  en  Aucteurs  van  Zegeningen  aan- 
gemerkt worden.  Nemaar  het  is  den  Heiligen  Geest,  die 
zyne  menigerlei  genadegaven  over  de  zeven  gemeintens  van 
Asien  zoude  uitstorten.  Hy  doch  is  de  Geest  des  Heeren ; 
de  Geest  der  Wysheid,  ende  des  Verstands,  de  Geest  des 
raads,  ende  der  sterkte,  de  Geest  der  Kennisse  ende  der 
Vreeze  des  Heeren,  Jes.   11:2. 


342  XI.  Artikel, 

Vrag.  Is  de  H.  Geest  een  onderscheiden  Persoon  van 
Vader  en  Zoon? 

Antw.  Ja  doch.  Deeze  drie  zyn  wel  een ;  maar  egter 
is  de  Heilige  Geest  niet  de  Vader,  nog  de  Zoon.  Gelijk 
ook  de  Vader  niet  is  de  Zoon,  nog  de  H.  Geest;  en  de 
Zoon  niet  is  de  Vader,  nog  de  Heilige  Geest,  maar  zy 
zyn  Persoonlyk  van  den  anderen  onderscheiden. 


Vrag.     Hoe  bewyst  gy  dat? 

Antw.  1.  Om  datze  elk  in  't  byzonder  onderscheident- 
lijk  werden  opgetelt,  Hag.  2  :  5,  6.  Ik  ben  met  u  lieden 
spreekt  de  HEERE,  met  het  WOORD  door  het  welke  ik 
met  u  lieden  een  verbond  gemaakt  hebbe,  als  gy  uit  Egypten 
uittrok :  ende  mynen  GEEST  staande  in  het  midden  van 
u  lieden.  Vergeleken  Matth.  28  :  19.  Dooptze  in  den  naame 
des  Vaders,  ENDE  des  Zoons,  ENDE  des  Heiligen  Geestes. 
1  Joh.  5:7.  Drie  zyn  'er  die  getuigen  in  den  Hemel: 
De  Vader,  het  Woord,  ende  de  Heilige  Geest. 

2.  Om  dat  de  Heilige  Geest  uitdrukkelijk  een  ander  ge- 
naamt  werd,  dan  de  Vader  en  de  Zoon,  Joh.  14  :  16,  17. 
Ik  zal  den  VADER  bidden,  ende  hy  zal  u  eenen  ANDE- 
REN TROOSTER  geeven,  namentlyk  den  GEEST  der  waar- 
heid. Maar  op  sommige  passen  Maggid  Mischne,  Zach. 
9  :   12.  Eenen  anderen  of  tweeden  aanwyzer  en  verkondiger. 

3.  Om  dat  hy  ook  onderscheidenlijk  geopenbaart  is,  als 
by  den  Doop  van  Christus,  Luc.  3  :  22.  Ende  dat  de  Heilige 
Geest  op  hem  nederdaalde  in  lighamelyke  gedaante  gelyk 
een  duive:  ende  dat 'er  een  stemme  geschiede  uit  den  Hemel ; 
seggende :  Gy  zyt  myn  geliefde  Zoone,  in  u  hebbe  ik  myn 
welbehagen. 


Vrag.  Word  dan  de  derde  Persoon  met  den  naam 
van  Geest  benoemd,  om  dat  hy  behoort  tot  het  Godde- 
lijke Weezen  dat  Geestelyk  is? 

Antw.  Geenzints.  Dat  word  wel  veronderstelt.  Doch 
is  de  eigentlijke  reden  van  die  benoeminge  niet.  Want 
de  Vader  en  Zoon  behoren  ook  tot  dat  zelve  Geestelyk 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  343 

Weezen ;  maar  daar  is  een  byzondere  reden,  waarom 
de  derde  Persoon  Geest  genaamd  werdt,  gelijk  'er  een 
bijzondere  reden  is,  waarom  de  eerste  Persoon  genaamd 
werdt  Vader,  en  de  tweede  den  naam  draagt  van  Zoon. 

Vrag.  Waarom  dan  al? 

Antw.  Om  dat  hy  by  maniere  van  een  oneigentlijke 
en  onbegrypelijke  blaazinge  of  ademinge,  uitgaat  van 
den  Vader  en  den  Zoon.  Gelijk  onze  Belydenis  zegt. 
Wy  geloven  en  belyden  ook  dat  de  H.  Geest  van  eeu- 
wigheid van  den  Vader  ende  den  Zoone  uitgaat.  Volgens 
Joh.  15 :  26.  Maar  wanneer  de  Trooster  zal  gekomen 
zijn,  dien  ik  u  zenden  zal  van  den  Vader,  [namentlyk] 
de  Geest  der  Waarheid,  die  van  den  Vader  UITGAAT, 
die  zal  van  my  getuigen. 


Vrag.  Waar  in  bestaat  dat  uitgaan  of  geblazen  te  worden 
des  H.  Geests,  van  den  Vader  en  den  Zoon? 

Antw.  Dit  is  eene  onbegrypelijke  Verborgentheid.  Doch 
dus  spreekt  de  regtzinnige  Kerk  en  wy  met  haar,  uit  en 
volgens  Gods  Woord. 

.-.  Vrag.  Hoe  zoud  gy  dan  dit  betamelyk  en  Schrif- 
tuurlyk  voorstellen,  en  zo  veel  doenlijk  is  klaar  maken? 

Antw.  Men  begrypt  de  zaak  betamelijk  aldus.  Gelijk 
het  bestaan  van  den  tweeden  Persoon  van  den  Eersten, 
word  oneigentlijk  genaamt  of  vergeleeken  by  eene  generatie, 
dat  alzo  het  bestaan  van  den  derden  Persoon,  met  en  van 
den  eersten  en  tweeden  oneigentlijk  word  genaamd  en 
vergeleeken  by  den  uitgang  van  den  Adem  uit  een  leevendig- 
mensche.  Weshalven  hy  genaamd  word  de  Geest  van  Gods 
mond,  Psalm  33  :  6.  De  Adem  des  Almagtigen,  Job 
33  :  4.  Dit  is  dan  de  reden  van  zyne  benaminge  van  Geest. 

.•.  Vrag.  Wat  blyft  hier  nog  over,  dat  wy  niet  be- 
grypen   konnen  ? 

Antw.  1.  Waar  in  dat  uitgaan  des  Heiligen  Geest  van 
den  Vader  en  Zoon  eigentlijk  bestaat. 

2.  Waar  in  den  uitgang  van  den  H.  Geest  onderscheiden 
is  van  de  geboorte  des  Zoons :  Want  hoewel  daar  zeker 
onderscheid  is,  zo  is  dog  geen  geschapen  verstand  magtig, 


344 XI.     Artikel, 

dat  geheim  uit  te  leggen.  Hier  moet  men  den  vinger  op 
de  mond  leggen,  en  met  Augustinus  zeggen:  Daar  is 
onderscheid  tusschen  de  generatie  des  Zoons,  en  den  uit- 
gang des  H.  Geestes;  maar  ik  weet  ze  niet  te  onderscheiden, 
om  datze  beiden  onuitspreekelyk  zyn. 

3.  Hoe  dat  uitgaan  des  H.  Geests  van  den  Vader  en 
Zoon  evenwel  niet  wegneemt  zyn  eeuwige  en  onafhan- 
gehjke  Godheid,  die  wy  terstond  bewyzen  zullen,  't  Moet 
ons  genoeg  weezen  het  een  en  ander  te  geloven,  schoon 
wy  de  wyze  en  maniere  hoe  niet  begrypen. 

.•.  Vrag.  Kan  men  evenwel  by  nadere  verklaaringe 
niet  eenig  onderscheid  maken  tusschen  de  generatie  des 
Zoons,  en  den  uitgang  des  H.  Geests? 

Antw.  Voornaaine  Godsgeleerden  zeggen  ons,  en  stellen 
dit  onderscheid  in  deeze  drie  dingen. 

1.  In  het  beginzel ;  alzo  dat  daar  de  Zoon  van  den 
Vader  alleen  uitgaat,  zynde  alleen  van  den  zelven  gegene- 
reert;  de  Heilige  Geest  van  beiden  uitgaat;  zynde  de 
blazinge  te  gelijk  aan  den  Vader  en  den  Zoon  eigen. 

2.  In  de  wyze,  waar  door  den  Zoon  van  den  Vader 
uitgaat  door  de  weg  van  Generatie,  die  niet  alleen  be- 
paald wordt  tot  de  Personaliteit ;  maar  ook  tot  de  gelyke- 
nisse,  om  welke  de  Zoon  wordt  genoemd  het  beeld  des 
onzienlyken  Gods,  Collos.  1  :  15.  of  het  uitgedrukte  beeld 
van  des  Vaders  Selfstandigheid,  Hebr  1  :  3.  en  volgens 
het  welke  de  Zoon  verkrygt  of  aanneemt  de  Eigenschap 
van  de  mededeelinge  des  zelfden  Weezens  aan  de  andere 
Persoon  ;  daar  de  Heilige  Geest  door  de  weg  van  blazinge. 
die  alleen  tot  de  Personaliteit  wordt  bepaalt,  en  waar 
door  de  Persoon  die  uitgaat,  niet  aanneemt  de  eigen- 
schap van  medendeelinge  van  dat  Weezen  aan  een  ander 
Persoon. 

3.  In  de  order,  alzo  dat  daar  de  Zoon  is  de  tweede 
Persoon,  de  Heilige  Geest  de  derde  is,  en  dus  na  ons  begrip 
de  Generatie  de  blazinge  voorgaat,  schoon  ze  in  de  zaak 
zelf  evenweezig  zijn. 


Vrag.    Maar  gaat  de  H.  Geest  uit  van  den  Vader  al- 
leen, ofte  ook  van  den  Zoon? 

Antw.  Daar    over  is  van  oudts  een  groot  geschil  ge- 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  345 

weest  tusschen  de  Oostersche  of  Grieksche  Kerken,  en 
tusschen  de  Latynsche  of  Westersche  Kerken.  De  eerste 
dreeven  dal  hy  alleen  van  den  Vader  uitgaat,  de  laatste 
dat  de  H.  Geest  van  alle  eeuwigheid  van  den  Vader  en 
den  Zoon  uitgaat.  Met  de  laatste  spreekt  onze  Neder- 
landsche  Geloofs-Belydenisse,  zeggende.  Wy  belyden 
dat  de  H.  Geest  van  eeuwigheid  van  den  Vader  ende 
den  Zoon  uitgaat,  niet  zynde  gemaakt  nog  geschapen: 
Want  dan  was  hy  een  Schepsel,  en  geenzints  God.  Noch 
ook  geboren.  Want  dan  was  hy  de  Zoone:  Maar  alleen 
van  beiden  uitgaande. 


Vrag.  Hoe  bewyst  gy  dat  de  H.  Geest  uitgaat,  beide 
van  den  Vader  en  den  Zoon  ? 

Antw.     Dit  blijkt. 

1.  In  zulke  Plaatsen,  in  welke  de  H.  Geest  genaamd 
wordt  de  Geest  des  Zoons,  de  Geest  van  Christus,  Gal.  4  :  6. 
God  heeft  den  Geest  zyns  Zoons  uitgezonden  in  uwe  herten. 
Rom.  8  :  9.  Maar  zo  iemand  den  Geest  Christi  niet  heeft, 
die  en  komt  hem  niet  toe.  1  Petr.  1:11.  Onderzoekende 
op  welken  of  hoedanigen  tyd  de  Geest  Christi,  die  in  haar 
was,  beduide. 

2.  In  zulke  Plaatsen,  in  welke  den  H.  Geest  gezegd 
word,  zo  wel  van  den  Zoon  als  van  den  Vader  gezonden 
te  worden,  Joh.  14  :  26.  Maar  de  Trooster  de  Heilige 
Geest,  welken  de  Vader  zenden  zal  in  mynen  Naame.  Ver- 
geleken Joh.  16  :  7.  Doch  ik  zegge  u  de  waarheid,  het  is 
u  nut  dat  ik  wegga :  want  indien  ik  niet  weg  en  ga,  zo 
en  zal  de  Trooster  tot  u  niet  komen ;  maar  indien  ik  heenen 
ga,  zo  zal  ik  hem  tot  u  zenden. 

3.  In  zulke  Plaatsen,  in  welke  gezegd  word  dat  de  H. 
Geest  het  van  den  Zoon  ontfangt,  al  het  geene  hij  aan  de 
Uitverkoornen  medendeelt,  Joh.  16  :  13  — 15.  Wat  hy  zal 
gehoort  hebben,  dat  zal  hy  spreeken.  Hy  zal 't  uit  het  myne 
neemen,  ende  u  verkondigen. 

/.  Vrag.  Wat  merkt  gy  hier  uit  op  ? 

Antw.     Hier    uit    blijkt,    dat  de  werkinge  des  Vaders 


346  XI.  Artikel, 

en  des  Zoons,  ten  opzigte  van  den  uitgang  des  H.  Geests : 
niet  zijn  aan  te  merken  als  twee  verscheidene  beginselen : 
want  het  is  een  eenige  werkinge,  't  is  dezelfde  kragt. 
Verder  is  hier  uit  te  zien,  dat  de  Vader  en  de  Zoon 
beiden  zijn  de  principale  werkende  oorzaken,  en  niet  de 
Zoon  een  minder  principale  oorzaak,  zo  dat  de  Vader  de 
H.  Geest  zouden  doen  uitgaan,  door  middel  van  den  Zoone. 
Dog  ten  opzichte  van  de  maniere  eu  ordre  van  bestaan 
en  werkinge,  zo  gaat  de  H.  Geest  uit  van  den  Vader 
ende  van  den  Zoone,  ende  van  den  Vader  door  den 
Zoone. 


Vrag.  Wat  gelooft  gy  verder  van  de  Persoon  des 
H.  Geests? 

Antw.  Dat,  hoewel  hy  is  in  orde  de  derde  Persoon 
der  H.  Drie-Eenheid,  egter  een  is  in  Weezen,  in  Magt 
en  Majesteit  met  de  Vader  en  den  Zoon  :  dus  zegt  de 
Belydenis :  Welke  in  orden  is  de  derde  Persoon  der  H. 
Drie-Eenheid:  eeneszelvigen  Weezens,  Majesteit  en  Heer- 
lykheid  met  den  Vader  en  den  Zoone ;  zijnde  Waaragtig 
ende    Eeuwig  God,  gelyk  ons  de  H.  Schriften  leeren. 

Vrag.  Hoe  bewystgy  de  Godheid  des  Heiligen  Geestes? 

Antw.  1.  Uit  zyn  Goddelijke  namen,  zo  van  Jehova 
als  van  God  en  de.  Heere.  Hy  werd  genaamd  de  Jehova, 
Num.  14:  22,  aldaar  staat  dat  de  Israëliten  wel  tien- 
maal den  Jehova  verzogt  hebben,  't  welk  op  den  Geest 
werdt  toegepast,  Jes.  63  :  10.  Maar  zy  zyn  wederspan 
nig  geworden,  ende  zy  hebben  zynen  HEILIGEN  GEEST 
smerte  aangedaan :  daarom  is  hy  haar  in  een  vyand 
verkeert,  hy  zelfs  heeft  tegen  haar  gestreeden.  Zie  ook 
Jes.  6 :  3,  9.  Heilig,  heilig,  heilig  is  de  HEERE  der 
Heirscharen,  enz.  Vergeleeken  Handel.  28  :  25,  26. 
Ende  zy  tegen  malkanderen  oneens  zynde,  scheiden  zij 
als  Paulus  dit  een  woord  gezegd  hadde:  namentlyk, 
wel  heeft  de  Heilige  Geest  gesprooken  door  Esaiam  den 
Propheet  tot  onze  Vaderen :  zeggende,  gaat  heenen  tot 
dit  volk,  ende  zegt  met  het  gehoor  zult  gy  hooren,  ende 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  347 


geenzints  verstaan,  ende  ziende  zult  gy  zien,  ende  geen- 
sints  bemerken.  Hy  werdt  genaamd  God.  Hand.  5 :  3,  4. 
Ende  Petrus  zeide  tot  Ananiam,  waarom  heeft  de  Satan 
uw  herte  vervult  dat  gy  den  Heiligen  Geest  liegen  zou- 
det,  ende  ontrekken  van  den  prys  des  lands?  Zo  het 
gebleeven  waare,  en  bleef  het  niet  uwe?  ende  verkogt 
zynde,  was  't  niet  in  uwe  magt?  Wat  is  't  dat  gy  deeze 
daad  in  uw  herte  hebt  voorgenomen :  Gy  hebt  den 
mensche  niet  geloogen,  maar  GODE.  Hy  werdt  genaamt 
Heere,  2  Corinth.  3 :  17.  De  Heere  nu  is  de  Geest : 
ende  waar  de  Geest  des  Heeren  is,  aldaar  is  vryheid. 
Alle  deeze  namen  zouden  aan  de  derde  Persoon  in  de 
Godheid  niet  toegeëigent  werden,  zo  hy  niet  was  Waar- 
achtig ende  Eeuwig  God,  gelijk  ons  de  Schriften  leeren. 
Want  de  Heere  geeft  zyn  eer  aan  geenen  anderen, 
nogte    zynen  lof  aan  den  gesneden  beelden.  Jes.  42 :  8. 


Vrag.     Hoe  al  meer? 

Antw.  2.  Uit  de  Goddelyke  Eigenschappen,  die  van  Gods 
Weezen  onafscheidentlijk  zynde,  hem  in  een  vollen  zin  wor- 
den toegeschreeven :  Als  daar  is  de  Eeuwigheid,  Gen.  1  :  2. 
De  Geest  Gods  sweefde  op  de  Wateren,  Overalomtegenwoor- 
digheid,  Psalm  139  :  7 — 10.  Waar  zoude  ik  heenen  gaan 
voor  uwen  Geest,  ende  waar  zoude  ik  heenen  vlieden  voor 
u  aangezigte  ?  zo  ik  opvoer  ten  Hemel  gy  zyt  daar ;  of  bed- 
dede  ik  my  in  de  Helle,  ziet  gy  zyt  daar.  Name  ik  vleu- 
gelen des  dageraads ;  woonde  ik  aan  het  uiterste  der  Zee, 
ook  daar  zoude  uwe  hand  my  geleiden  ;  ende  uwe  regterhand 
zoude  my  houden.  Onafhangelijkheid,  1  Cor.  12  :  11.  Dog 
deeze  dingen  alle  werkt  een  en  dezelve  Geest,  deelende  een 
iegelyk  in  't  byzonder,  gelykerwys  hy  wil.  Alwetenheid, 
1  Cor.  2  :  11.  Alzo  weet  ook  niemand  het  gene  God  is. 
dan  de  Geest  Gods.  1  Petr.  1  :  1 1 .  Daarom  getuigde  de 
Geest  Gods  te  vooren  al  in  de  Propheten,  en  betuigde  het 
lyden,  dat  op  Jesus  komen  zoude,  en  de  heerlykheid  daar 
na  volgende.  Almacht,  daarom  genaamd  de  Geest  der  sterkte, 
Jes.    11:2.   Goedheid,  Psalm   143  :   10.  Uwe  goede  Geest 


348  XI.  Artikel, 

geleide    my  in  een  effen  land.  Matth.    19  :   17.  Niemand  is 
goed  dan  een,  namelyk  God. 

3.  Uit  de  Goddelijke  werkingen,  dewelke  van  niemand 
anders  als  van  God  konnen  voortkomen  :  Deeze  zyn 

a.  De  werken  der  natuur ;  als  de  Scheppiuge,  welke  den 
Heiligen  Geest  werd  toegeschreeven ;  Psalm  33  :  6.  Door 
het  Woord  des  Heeren  zyn  de  Hemelen  gemaakt,  ende 
door  den  Geest  zyns  monds  al  haar  heir.  Job  26  :  13.  Door 
zynen  Geest  heeft  hy  de  Hemelen  versiert.  Job.  33  :  4.  De 
Geest  Gods  heeft  my  gemaakt:  en  de  adem  des  Almagtigen 
heeft  my  levendig  gemaakt.  De  onderhoudinge  van  alles, 
Psalm  104  :  30.  Zend  gy  uwen  Geest  uit  zo  worden  ze  ge- 
schapen, ende  gy  vernieuwt   het  gelaat  des  Aardtryks. 

b.  De  werken  boven  de  Natuur,  als  het  doen  van  groote 
wonderdaden,  Matth.  12  :  28.  Maar  indien  ik  door  den  Geest 
Gods  de  Duivelen  uitwerpe,  zo  is  dan  het  Koninkryk  Gods  tot  u 
gekomen.  "Vergeleken  1  Cor.  12  :  4,  11.  Alle  deeze  dingen 
werkt  een  ende  dezelve  Geest:  deelende  een  iegelyk  in  't 
byzonder  gelykerwys  hy  wil,  enz. 

c.  De  werken  der  genade,  als  daar  zyn  de  verligtinge 
onzes  verstands;  Eph.  1  :  17,  18.  Op  dat  de  God  onzes 
Heeren  Jesu  Christi,  de  Vader  der  Heerlykheid,  u  geve  den 
Geest  der  wysheid  en  der  openbaringe  in  zyne  kennisse : 
namelyk  verlichtede  oogen  uwes  verstands.  De  vernieuwinge 
des  Zondaars  door  Wedergeboorte,  Joh.  3  :  5.  Jesus  ant- 
woorde,  voorwaar,  voorwaar,  zegge  ik  u,  zo  iemand  niet 
gebooren  en  word  uit  water  ende  geest,  hy  en  kan  in 
't  Koninkryke  Gods  niet  ingaan.  De  bewaring  in  de  genade, 
Eph.  4  :  30.  Ende  en  bedroeft  den  Heiligen  Geest  Gods 
niet,  door  welken  gy  verzegelt  zyt  tot  den  dag  der  ver- 
lossinge.  En  andere  daar  wy  terstont  van  spreken  zullen. 

.-.  Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys? 

Antw.     Ja. 

4.  Uit  de  Goddelijke  eer  en  dienst,  welken  den  Hei- 
ligen Geest  toekomt;  als  de  Bedieninge  des  Doops  in  den 
naam  van  hem,  Mattb.  28  :  19.  Gaat  dan  henen,  onder- 
wyst  alle  de  volkeren,  dezelve  Doopende  in  den  naame 
des  Vaders,  ende  des  Zoons,  ende  des  Heiligen  Geestes. 
De  Eerbied  voor  hem,  Eph.  4  :  30.  Ende  en  bedroeft 
den  Heiligen  Geest  Gods  niet,  door  welke  gy  verzegelt 
zyt    tot    den    dag  der  verlossinge.  De  toewyinge  van  ons 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  349 

zelven  aan  hem  als  een  Tempel,  1  Cor.  3  :  16,  17.  Ende 
weet  gy  niet  dat  gy  Gods  Tempel  zyt,  ende  de  Geest  Gods 
in  u  lieden  woont?  Zo  iemand  den  Tempel  Gods  schendet, 
dien  zal  God  schenden :  want  de  Tempel  Gods  is  Heilig, 
welken  gy  zyt.  Welke  gezegde  dingen  de  Godheid  des 
H.  Geests  overtuigende  bevestigen. 

/.  Vrag.  Maar  zeggen  de  Remonstranten  daar  is  geen 
gebod,  geen  voorbeeld,  of  duidelijke  blyk  dat  de  H.  Geest 
moet  aangebeden  worden  ? 

Antw.  Het  tegendeel  is  waar.  Men  vind  een  Goddelijk 
bevel  om  den  Heiligen  Geest  te  aanbidden,  Matth.  9  :  38. 
Biddet  dan  den  Heere  de  oogstes,  dat  hy  arbeiders  in 
zyn  oogst  uitsfcoote.  Welke  Heere  des  oogst  de  Heilige 
Geest  is  die  zeide,  Handel.  13:2.  Zondert  mij  af  beide 
Barnabas  ende  Paulus  tot  het  werk  daar  toe  ik  ze  geroepen 
hebbe.  De  Heiligen  hebben  daar  ook  haar  werk  van 
gemaakt,  als  Paulus,  2  Cor.  13  :  13.  De  genade  onzes 
Heeren  Jesu  Christi,  ende  de  liefde  Gods,  ende  de  ge- 
meenschap des  Heiligen  Geestes,  zy  met  u  allen  Amen. 
En  Johannes,  Openb.  1  :  4,  5.  Genade  zy  u  ende  vreede 
van  hem  die  is,  ende  die  was,  ende  die  komen  zal :  ende 
van  de  zeven  Geesten  die  voor  zynen  Throon  zyn :  ende 
van  Jesu  Christo. 

Vrag.  Wat  reden  geeft  gy,  dat  men  zo  veel  niet  leest 
van  de  aanbiddinge  des  Heiligen  Geestes  in  de  H.  Schriftuur  ? 

Antw.  Om  dat  in  de  Goddelijke  huishoudinge  der  drie 
Persoonen,  de  Geest  ons  voortkomt,  als  een  oorzaak  van 
onze  gebeeden,  Zach.  12  :  10.  Doch  over  het  huis  Davids, 
ende  over  de  inwoonders  van  Jeruzalem,  zal  ik  uitstorten 
den  Geest  der  genade,  ende  der  gebeeden.  Vergeleken  Rom. 
8  :  26.  Ende  desgelyks  komt  ook  de  Geest  onze  zwakheden 
mede  te  hulpe :  want  wy  en  weeten  niet  wat  wy  bidden 
zullen  gelyk  het  behoort,  maar  de  Geest  zelve  bid  voor  ons 
met  onuitsprekelijke  zugtingen. 


Vrag.    Is    'er   aan  de  gemeenschap  ofte  kennisse  van 

den  Persoon  des  H.  Geestes  zoo  veel  gelegen'? 

Antw.   ó  Ja. 

1.    De    Oude    Heiligen    hebben  dat  in  hare  gebeeden 


350  XI.     Artikel, 

tot  God  duidelijk  uitgedrukt,  Psalm  51 :  13.  Verwerpt 
my  niet  van  uw  aangezigt,  ende  neemt  uwen  Heiligen 
Geest  niet  van  my,  Psalm  143:  1Ü.  Leert  my  uw  wel- 
behagen doen:  want  gy  zyt  myn  God:  uwe  goede  Geest 
geleide  my  in  een  elfen  land. 

2-  Niemand  heeft  regt  om  zig  de  verwerving  der 
Zaligheid  aan  te  matigen,  dan  die  deeze  Zaligheid  door 
den  H.  Geest  werd  toegeëigent.  Alle  vertroosting  die 
niet  den  H.  Geest  tot  haar  oorspronk  heeft,  is  bedrog, 
Rom.  8 :  9.  Indien  iemand  de  Geest  Christi  niet  heeft, 
die  komt  hem  niet  toe.  1  Cor.  12 :  3.  Ende  niemand 
en  kan  zeggen  Jesum  den  Heere  te  zyn,  dan  door  den 
Heiligen  Geest.  1  Joh.  3 :  24.  Ende  hier  aan  kennen 
wy  dat  hy  in  ons  blyft,  [namelykj  uit  den  Geest  dien 
hy  ons  gegeven  heeft. 

Vrag.  Wat  gelooft  gy  verder  van  den  Heiligen  Geest? 

Antw.  Dat  hy  ook  aan  de  geloovigen  gegeven  word; 
dat  hy  haar  door  een  opregt  geloove  Christus  en  aller 
zyner  weldaden  deelagtig  maakt,  haar  troost,  ende 
Eeuwig  lijk  by  haar  blyft. 

Vrag.  Werdt  de  Heilige  Geest  aan  de  gelovigen 
medegedeelt? 

Antw.  Ja.  Volgens  de  menigvuldige  Verbonds-beloften, 
Ezech.  36 :  27.  Ende  ik  zal  mynen  Geest  geven  in  het 
binnenste  van  u.  Jes.  44:  3.  Want  ik  zal  water  gieten 
op  den  dorstigen,  en  de  stroomen  op  het  drooge:  ik 
zal  mynen  Geest  gieten  op  uw  Zaad,  ende  mynen  Zegen 
op  uwe  Nakomelingen.  Cap.  59:  21.  My  aangaande, 
dit  is  myn  Verbond  met  haar,  zegt  de  HEERE.  Myn 
Geest,  die  op  u  is,  ende  myne  woorden  die  ik  in  uwen 
mont  geleit  nebbe,  die  en  zullen  van  uwen  monde  niet 
wyken,  nog  van  den  monde  uwes  Zaats,  nog  van  den 
monde  des  Zaats  uwes  Zaats:  zeit  de  HEERE,  van  nu 
aan  tot  in  Eeuwigheid  toe. 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  351 

.•.  Vrag.  Hoe  wordt  den  H.  Geest  aan  de  gelovigen 
geschonken,  of  alleen  ten  opzigte  van  de  gave  des  H. 
Geests,  dan  ten  aanzien  van  de  Persoon  zelve  ? 

Antw.  De  inwooninge  des  H.  Geests  in  de  gelovige, 
is  niet  door  een  bloote  tegenwoordigheid,  gelyk  hy 
als  God  overal  is.  Ook  niet  door  eene  uiterlyke  be- 
trekkinge,  haar  aanmerkende  als  kinderen  Gods,  en  voor- 
werpen van  zyne  werkinge ;  ook  niet  door  een  enkele 
medendeelinge  van  zyne  gaven  ;  als  geloove,  hoope  ende 
liefde,  enz.  maar  de  Persoon  zelve  word  aan  de  gelovige 
gegeeven,  en  die  woont  in  haar  op  eene  wyze,  die  voor 
ons  onuitspreekelijk  is;  oneindig  buiten  haar,  en  egter 
op  een  byzondere  wyze  in  haar.  Dit  bevestigen  ons  zo 
veele  plaatsen  uit  Gods  woord,  als  Joh.  14  :  16,  17. 
Hy  zal  u  eenen  anderen  Trooster  geeven,  op  dat  hy  by 
u  blyve  in  der  eeuwigheid.  Namelijk  den  Geest  der  waar- 
heid, welken  de  Waereld  niet  kan  ontvangen :  want  zy 
ziet  hem  niet,  nog  kent  hem  niet,  maar  hy  BLYET  by 
ulieden,  ende  zal  IN  u  ZYN.  1  Cor.  3  :  16.  Ende  weet 
gy  niet  dat  gy  Gods  Tempel  zyt,  ende  de  Geest  Gods  in 
u  lieden  WOONT?  Rom.  8  :  9.   1   Petr.   1:11.  enz. 

.•.  Vrag.     Wat  doet  de  H.  Geest  in  de  geloovige? 

Antw.  1.  De  H.  Geest  werkt  het  geloove  in  haar. 
Waarom  hy  den  Geest  des  geloofs  werdt  genaamt,  2  Cor. 
4  :  13.  Dewyle  wy  nu  den  zei  ven  Geest  des  Geloofs 
hebben.  1  Cor.  12  :  9.  Eenen  anderen  wordt  gegeeven 
het  gelove  door  den  zelven  Geest.  Hij  geeft  'er  genade 
van  ontdekkinge  aan  haar  zelven,  van  haar  zondig  hart 
en  daaden,  overtuiging  by  haar  zelven,  datze  de  dood 
en  verdoemenisse  verdient  hebben,  bekommering  over  zig 
zelf,  en  den  staat  waarin  zy  zyn,  begeerte  na  Christus 
en  Gods  dierbaare  gemeenschap,  vuurige  lust  en  liefde 
tot  de  middelen  der  genade  om  'er  Christus  onder  te 
vinden,  met  vaarwelzegginge  van 't  geene  haar  belemmert, 
ophoudt  en  verleiden  kan  in  deeze  Waereld,  tot  dat  ze 
dadelijk  in  Christus  overgaan,  en  door  't  geloove  met 
hem  vereenigt  zyn,  Joh.  16:8.  Ende  die  gekomen  zynde, 
zal  de  Waereld  overtuigen  van  zonde,  ende  van  geregtig- 
heid,  ende  van  oordeel. 

2.  De  H.  Geest  maakt  haar  dadelijk  Christus  ende  alle 
zyne  weldaden  deelagtig.  Zy  waaren  wel  uitverkoren,  het 
randsoen    was    voor    haar    al    betaalt,    de  Zaligheid  voor 


352     XI.  Artikel, 

haar  verworven ;  dog  zy  zyn  voor  haare  bekeering  nog 
niet  in  de  bezittinge  van  de  goederen ;  maar  als  de  H. 
Geest  in  haar  komt  woonen,  dan  brengt  hy  haar  tot  Christus,, 
en  schenkt  haar  kragt,  om  Christus  door  't  geloove  aan 
te  neemen,  en  hem  aanhangende,  eenen  Geest  met  hem 
te  worden,  1  Cor.  6.  17.  Zy  worden  met  hem  vereenigt 
als  leeden  met  het  hoofd,  als  een  en  te  met  de  stamme, 
als  een  Bruid  met  den  Bruidegom,  Hoogl.  2  :  16.  Zy 
krygen  deel  aan  alle  zyne  schatten  en  gaven,  1  Cor. 
1  :  30.  Maar  uit  hem  zyt  gy  in  Christo  Jesu,  die  ons 
geworden  is  wysheid  van  Gode,  ende  regtveerdigheid, 
ende  heiligmakinge,  ende  verlossinge.  Rom.  8  :  17.  Ende 
indien  wy  kinderen  zyn  zo  zyn  wy  ook  erfgenamen : 
Erfgenamen  Gods  ende  mede  erfgenamen  Christi:  Zo  wy 
anders  met  hem  lyden,  op  dat  wy  ook  met  hem  verheer- 
lykt  worden. 

3.  De  H.  Geest  leert  haar  bidden,  daarom  werd  hy 
genaamd  den  Geest  der  genade,  ende  der  gebeeden,  Zach. 
12  :  10.  Hy  overreed  hen  van  haar  gebrek,  en  maakt 
'er  hen  gevoelig  onder.  Hy  toont  haar  de  geestelijke  zaa- 
ken  in  haar  beminnelijkheid,  dat  zy  daar  op  geheel  ver- 
lieven. Hy  spoort  haar  aan  om  die  door  bidden  by  den 
Heere  te  verkrijgen.  Hy  verzeekert  haar  van  de  Goddelijke 
verhooringe.  Hy  brengt  haar  in  een  biddende  gestalte. 
Hy  versterkt  er  door  zyne  genade,  om  aan  te  houden 
tot  datze  van  den  Heere  ontvangen  hebben,  'tgeene  zy 
in  den  geloove  begeereu,  Rom.  8  :  26.  Ende  desgelyks 
komt  ook  de  Geest  onze  swakheeden  medetehulpe:  want 
wy  weeten  niet  wat  wy  bidden  zullen  gelyk  het  behoort ; 
maar  de  Geest  zelve  bid  voor  ons  met  onuitspreekelyke 
zugtingen. 

4.  De  H.  Geest  geleid  haar  op  den  weg  der  geregtig- 
heid,  Psalm  143  :  10.  De  weg  ten  Hemel  is  eng  en  smal, 
men  mag  niet  een  tree  bezyden  doen,  of  men  valt.  Zy  is 
styl  en  gaat  na  boven,  daar  is  klimmen  aan  vast.  Zy  is 
van  rondsom  met  vyanden  bezet,  die  haar  niet  door  wil- 
len laaten,  waar  door  men  heen  moet  slaan,  en  al  stry- 
dende  doordringen.  De  gelovige  daar  en  tegen  zyn  duister, 
zy  weeten  den  weg  niet  door  zig  zei  ven,  zy  worden  ras 
moede  en  moedeloos,  zy  zyn  zwak  en  tot  hinken  genee- 
gen, zy  moeten  in  alles  van  den  Geest  geholpen  worden. 
Dus  wil  'er  de  Geest  by  de  hand  neemen,  om  'er  op  en  over 


Yan  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  353 

den  weg  te  helpen,  Jes.  42  :  16.  Ende  ik  zal  de  blinden 
leiden  door  den  weg  die  zy  niet  geweeten  hebben,  Ik 
zalze  doen  treeden  door  paden  die  zy  niet  geweeten  heb- 
ben. Hy  wil  'er  bewaren  tegens  den  vyand  op  den  weg, 
Cap.  59  :  19.  Als  de  vyand  zal  komen  gelyk  een  stroom, 
zal  de  Geest  des  Heeren  de  baniere  tegen  hem  opregten. 
Ja  hy  wil  'er  genade  en  ondersteuninge  geeven,  om  door 
den  geloove  daar  op  te  wandelen,  Jes.  40  :  31.  Maar 
die  den  Heere  verwagten  zullen  de  kragt  vernieuwen, 
zy  zullen  opvaren  met  vleugelen  gelyk  de  Arenden :  Zy 
zullen  loopen  ende  niet  moede  worden,  zy  zullen  wande- 
lende ende  niet  mat  worden. 

5.  De  H.  Geest  troost  haar,  daarom  draagt  hy  den 
naam  van  Trooster,  Joh.  14  :  16.  Cap.  16  :  7.  Veele 
zyn  de  tegenspoeden  der  regtvaerdigen,  dan  komt  een 
naare  duisternisse  op  hen  vallen,  dan  worden  ze  overweldigt 
van  het  verdorven  vleesch,  dan  komt  de  Satan  haar  met 
vuurige  pylen  bestryden,  dan  komt  het  ongelove  boven, 
dan  verbergt  God  zyn  aangezigte  voor  haar,  en  schynt 
haar  weg  te  stooten  en  op  haar  te  toornen,  dan  komt  de 
eene  tegenspoed  op  den  anderen,  zo  dat  er  geen  voorko- 
men aan  en  schynt,  dan  leven  ze  in  de  vreeze  des  doods, 
en  de  Koning  der  verschrikkinge  overvalt  hen.  Onder  dit 
alles  bevinden  zy  de  bemoedigende  en  versterkende  genade 
des  H.  Geests  in  haar.  Zo  dat  ze  juichende  in  den  druk 
met  Paulus  mogen  zeggen,  Rom.  5  :  3 — 5.  Ende  niet 
alleenlyk  dit,  maar  wy  roemen  ook  in  de  verdrukkinge : 
weetende  dat  de  verdrukkinge  lydzaamheid  werkt,  ende 
lydzaamheid  bevindinge,  ende  bevindinge  hoope:  ende 
hoope  beschaamt  niet,  om  dat  de  liefde  Gods  in  onze 
herten  is  uitgestort  door  den  Heiligen  Geest,  die  ons  is 
gegeeven. 

6.  De  H.  Geest  verzegelt  haar  van  hunne  gemeinschap 
met  God,  in  de  hoope  des  Eeuwigen  leevens;  daarom 
werd  hy  genaamt  den  Geest  der  belofte,  die  het  onderpand 
is  van  onze  erfenisse,  Eph.  1  :  13,  14.  Een  ieder  Bege- 
nadigde staat  na  verzeekering  van  zyn  staat,  en  blijft 
onvoldaan,  indien  deeze  zyne  begeerte  onbeantwoord  blijft. 
Dus  komt  de  Geest  haar  te  hulpe,  en  drukt  het  zegel 
van  Gods  liefde  in  haar  herte ;  waar  door  ze  zien  wat 
dingen  hun  van  God  geschonken  zyn,  2  Cor.  1  :  21,  22. 
Maar    die    ons    met  u  bevestigt  in  Christo,  ende  die  ons 

23 


354 XI.     Artikel , 

gezalft    heeft    is  God :  Die  ons  ook  heeft  verzegelt,  ende 
het  onderpand  des  Geestes  in  onze  herten  gegeeven. 

7.  Eindelijk  de  H.  Geest  blyft  by  haar  tot  in  der 
eeuwigheid.  Schoon  nu  een  godzalige  zomtyds  bevind,  dat 
de  H.  Geest  zig  voor  hem  verbergt,  en  zyne  werkingen 
inhoud,  zo  dat  hy  met  Job  moet  klagen,  ziet  ga  ik  voor- 
waarts, zo  is  hy  daar  niet,  ofte  agterwaarts,  zo  verneem 
ik  hem  niet.  Als  hy  ter  slinkerhand  werkt,  zoo  aanschouwe 
ik  hem  niet :  Bedekt  hy  zig  ter  regterhand,  zo  zie  ik  hein 
niet,  Job  23  :  8,  9.  Nogtans  is  hy  in  haar,  ende  blijft 
by  haar  tot  in  Eeuwigheid.  Dit  is  de  belofte.  Joh.  14  :  16. 
Op  dat  hy  by  u  blyve  in  der  Eeuwigheid.  Vers  17.  Hy 
blyft  by  u  lieden.  1  Joh.  2  :  27.  De  zalvinge  die  gy 
lieden   van   hem  ontfangen  hebt,  blyft  in  u. 


Vrag.  Tot  wat  betragtinge  moet  de  beschouwinge 
van  den  H.  Geest,  de  derde  Persoon  in  de  H.  Drie- 
Eenheid  u  aanspooren? 

Antw.  Deels  tot  erkentenisse  van  de  nuttigheid  des 
geloofs  in  de  Heilige  Drie-Eenheid,  als  de  eenige  grond 
van  een  waar  godzalig  leeven,  en  overvloeiende  fonteine 
van  alle  vertroostinge.  Deels  tot  een  naukeurig  onder- 
zoek van  ons  zelven,  of  wy  den  Heiligen  Geest  deelag- 
tig  zyn. 

Vrag.  Waar  uit  kan  een  mensch  weeten,  dat  hy  den 
H.  Geest  ontfangen  heeft? 

Antw.  1.  Die  den  Geest  van  Christus  heeft,  daar 
heeft  die  Geest  eene  ongemeene  en  geheele  veranderinge 
in  gemaakt:  daar  is  gekomen  een  geheel  ander  ligt  in 
't  verstand :  een  geheel  andere  overhelling  in  den  wil : 
een  geheele  andere  gesteltheid  in  de  hertstogten:  een 
geheel  andere  betragting  in  den  wandel :  want  daar  is 
de  Geest  een  Geest  'der  vernieuwinge  en  wedergeboorte, 
2  Corinth.  5 :  17.  Zo  dan  iemand  in  Christo  is,  die  is 
een  nieuw  schepsel:  het  oude  is  voorby  gegaan.  Ziet, 
het  is  al  nieuw  geworden. 


Van  de  Eeuwige  Gfodheid  des  H.  Geests.  355 

2.  Die  den  Geest  van  Christus  heeft,  daar  is  hy  in 
kragt  een  Geest  des  geloofs,  en  der  heiligmakinge, 
daar  werkt  hij. 

a.  Een  gekantheid  tegen  de  zonden :  want  die  uit 
God  gebooren  is,  die  doet  de  zonden  niet:  want  zyn 
Zaad  blijft  in  hem,  ende  hy  kan  niet  zondigen:  want 
hy  is  uit  God  geboren,  1  Joh.  3  :  9. 

b.  Eene  verkleeftheid  aan  God  en  zyn  dienst,  Psalm 
1  :  2.  Maai'  zyn  lust  is  in  des  Heeren  wet,  ende  hy 
overdenkt  zynen  wet  dag  ende  nagt.  Rom.  7  :  22.  Want 
ik  hebbe  een  vermaak  in  de  wet  Gods,  na  den  inwen- 
digen  mensche. 

c.  Eene  verborgen  ommegang  met  God,  Gen.  5 :  24. 
Henoch  wandelde  met  God:  ende  hy  was  niet  meer: 
want  God  nam  hem  weg.  Psalm  73  :  28.  My  aangaande, 
het  is  my  goed  na  by  God  te  zyn :  ik  zette  myn  be- 
trouwen op  den  lieere  Heere,  om  alle  uwe  werken  te 
vertellen. 

3.  Die  de  Geest  van  Christus  heeft,  daar  is  hy  een 
Geest,  die  zijn  volk  vrugtbaar  maakt  in  allerlei  deugden 
en  genade-gaven,  tot  verheerlijkinge  van  God,  en  stig- 
tinge  van  hunnen  evenmensch,  Gal.  5 :  22.  Maar  de 
vrugt  des  Geests  is  liefde,  blydschap,  vreede,  lankmoe- 
digheid, goedertierentheid,  goedheid,  geloove,  zagtmoe- 
digheid,  matigheid. 


Vrag.  Is  de  mensch  niet  ongelukkig,  die  deezen  Geest 
mist  ? 

Antw.  Och  ja ! 

1.  Zoo  is  een  natuurlijk  mensch,  die  niet  weet  wat  hem 
behouden  moet,  1  Cor.  2  :  14.  Maar  de  natuurlijke  mensche 
begrypt  niet  de  dingen  die  des  Geests  Gods  zijn :  want  zy 
zyn  hem  dwaasheid ;  hy  kan  ze  niet  verstaan  om  dat  zy 
geestelijk  onderscheiden  worden. 

2.  Zo  een  is  een  eigendom  van  den  Duivel  en  van  de 
zonde;  wandelende  naar  den  Overste  der  macht  des  lugts,  des 


356 XI.     Artikel, 

Geests,  die  nu  werkt  in  de  kinderen  der  ongehoorzaamheid 
doende  de  wille  des  vleeschs  ende  der  gedagten,  Eph. 
2   :  2,  3. 

3.  Zo  een  kan  in  den  Hemel  niet  komen  zonder  de  ver- 
nieuwinge  des  gemoeds,  door  den  H.  Geest,  Joh.  3  :  5, 
Jesus  antwoorde.  Voorwaar  zegge  ik  u,  zo  iemand  niet  ge- 
boren word  uit  water  en  geest,  hij  kan  in  't  Koninkryke 
Gods  niet  ingaan. 

Vrag.  Wat  weg  slaat  een  zondaar  in,  om  den  Heiligen 
Geest  te  ontfangen  ? 

Antw.  1.  Zo  een  moet  zig  wagten  voor  stoute  en  moet- 
willige  zonden,  die  Ziel  en  Lighaam  voor  de  inwooninge 
des  Geests  onbekwaam  maaken :  naamentlijk  dronkenschap, 
Eph.  5  :  18.  Word  niet  dronken  in  den  wyn,  waarin  over- 
daad is ;  maar  werd  vervult  met  den  Heiligen  Geest.  Har- 
digheid  des  herten,  Psalm  95  :  7,  8.  Heden  zo  gy  zyne 
stemme  hoort,  en  verhard  uwe  herten  niet!  Waereld-liefde 
1  Joh.  2:15.  En  hebt  de  Waerelt  niet  lief,  nog  het  geene 
in  de  Waereld  is :  Zo  iemand  de  Waereld  lief  heeft,  de 
liefde  des  Vaders  is  niet  in  hem. 

2.  Zo  een  moet  zig  zetten  onder  de  kragtige  bedieninge 
des  Woords,  daar  de  Heere  belooft  heeft  zyn  Geest  en  genade 
te  schenken,  Handel.  10  :  44.  Als  Petrus  nog  deeze  woor- 
den sprak,  viel  de  Heilige  Geest  op  alle  die  het  Woord 
hoorden. 

3.  Zo  een  moet  tot  zyn  gezelschap  zoeken,  zodanige  die 
geestelyk  zyn,  Psalm  119  :  63.  Ik  ben  een  gezelle  aller  die 
u  vreezen,  ende  die  uwe  beveelen  onderhouden.  Vers  74. 
Die  u  vreezen,  zullen  my  aanzien,  ende  haar  verblyden, 
om  dat  ik  op  uw  woord  gehoopt  hebbe. 

4.  Zo  een  moet  de  minste  beweeging  van  den  Geest  aan 
zyn  gemoed,  opvolgen  en  ernstig  bidden,  dat  God  hem 
zynen  Geest  geeve.  De  Heere  zal  hem  op  zyn  tyd  genadig 
zyn.  Ziet  de  beloften,  Spreuk.  1  :  22,  23.  Gy  slegten,  hoe 
lange  zult  gy  de  slegtigheid  beminnen  ?  En  de  spotters,  voor 
zig  de  spotterye  begeeren,  en  de  zotten  wetenschap  haaten, 
keeret  u  tot  rnyne  bestraffinge.  Ik  zal  mynen  Geest  u  lieden 
overvloedig  uitstorten  ;  ik  zal  myne  woorden  u  bekent  maaken. 
Luc.  11  :  13.  Indien  dan  gy  die  boos  zyt,  weet  uwe  kin- 
deren goede  gaven  te  geeven,  hoe  veel  te  meer  zal  de 
Hemelsche  Vader  den  Heiligen  Geest  geeven  den  geenen, 
die  hem  bidden. 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  357 

.•.  Vrag.  Wat  beeft  een  godzalige  ter  betragtinge  te 
leeren  ? 

Antw.  1.  Dankbaar  te  zyn  voor  dat  uitneemend  geluk, 
dat  hem  den  Heiligen  Geest  gegeeven  is.  ö !  Wat  een 
weergaloos  geschenk  met  den  Geest  begenadigt  te  zyn, 
die  eenen  Geest  der  wysheid  ende  des  verstands,  eenen 
Geest  des  raads  ende  der  sterkte,  eenen  Geest  des  geloofs 
ende  der  liefde,  eenen  Geest  der  waarheid  ende  der  heilig- 
makinge  is.  Hier  moet  mond  en  hert  te  zamen  stemmen. 
Gezeegend  zy  de  God  en  de  Vader  onzes  Heeren  Jesu  Christi, 
die  ons  gezeegend  heeft  met  alle  geestelyke  zeegeningen  in 
den   Hemel  in  Christo,  Eph.    1   :  3. 

2.  De  leidinge  des  Geestes  in  zyn  wandel  opvolgen,  en 
in  twyfelagtige  zaaken  hem  als  zynen  leermeester,  raad- 
vragen, Gal.  5  :  25.  Indien  wy  door  den  Geest  leeven, 
zo  laat  ons  ook  door  den  Geest  wandelen.  Spreuk.  3  :  6,  7. 
Kent  hem  in  alle  uwe  weegen :  Ende  hy  zal  uwe  paden 
regt  maken,  en  zyt  niet  wys  in  uwe  oogen. 

3.  Vrymoedig  te  zyn  in  't  belyden  van  zyn  naam  en 
waarheid,  tegen  alle  lasteringen  van  de  vyanden  der  waar- 
heid, 2  Tim.  1  :  6,  7.  Om  welke  oorzaake  ik  u  indagtig 
make  dat  gy  opwekt  de  gave  Gods,  die  in  u  is  door  de 
oplegginge  myner  handen.  Want  God  heeft  ons  niet  ge- 
geeven eenen  Geest  der  vreesagtigheid,  maar  der  kragt, 
ende  der  liefde,  ende  der  gematigtheid.  1  Pet.  4  :  14. 
Indien  gy  gesmaad  word  om  den  naame  Christo,  zo  zyt 
gy  zalig :  want  de  Geest  der  heerlykheid,  ende  de  Geest 
Gods  rust  op  u :  wat  haar  aangaat,  hy  word  wel  gelastert, 
maar  wat  u  aangaat,  hy  word  verheerlykt. 

.'.  Vrag.     Wat  drangreden  klemt  in  deezen? 

Antw.  Dat  anderzints  den  Heiligen  Geest  bedroeft 
werd  van  de  zynen,  't  welk  een  zware  misdaad  is,  Eph. 
4  :  30.  Bedroeft  den  Heiligen  Geest  Gods  niet,  door 
welken  gy  verzeegelt  zyt  tot  den  dag  der  verlossinge. 
I   Thess.  5  :   19.  En  bluscht  den  Geest  niet  uit. 

Vrag.     Hoe  bedroeft  men  den  H.  Geest? 
Antw.     Dit  geschied 

1.  Door  ergerlyke  zonden,  waar  door  den  naam  des 
Heeren  gelastert  werde,  als  'er  zyn  volk  zig  in  verloopt. 
Dus  bedroefde  David  den  Heiligen  Geest,  als  hy  met  be- 
raadslaaging toeleide  op  de  dood  van  Uria ;  daarom  getuigde 


358  XI.  Artikel, 

God  van  hem,  1  Kon.  15  :  5.  Dat  David  gedaan  hadde 
dat  regt  was  in  de  oogen  des  Heeren,  ende  niet  geweeken 
was  van  alles :  dat  hem  God  geboden  hadde  alle  de  dagen 
zyns  leevens,  dan  alleen  in  de  zaake  van  Uria  den  Hethiter. 
Hier  onder  behooren  de  zonde  van  dronkenschap  en  ontug- 
tigheid,  Eph.  5  :  18.  1  Cor.  6  :  15—19.  Matelooze  Wae- 
reld-liefde.  1  Joh.  2  :  15.  Oploopentheid  en  toorn.  Jae. 
1   :  19,  20  en  andere. 

2.  Door  hem  in  zyn  beveelen,  werkingen,  overtuigingen 
en  opwekkingen  niet  te  gehoorzamen ;  maar  tegen  te  staan, 
gelijk  'er  van  de  Israëliten  gezegd  word,  Jes.  63:  10.  Maar 
zy  zyn  wederspannig  geworden,  ende  zy  hebben  zynen  Hei- 
ligen Geest  smerten  aangedaan ;  daarom  is  hy  haar  in  een 
vyand  verkeert,  hy  zelf  heeft  tegen  haar  gestreeden.  Zach. 
7  :  12.  Zy  maakten  haar  herte  als  een  Diamant,  op  dat  zy 
niet  hoorden  de  wet  en  de  woorden,  die  de  Heere  der  Heir- 
schaaren  zond  in  zynen  Geest,  door  den  dienst  der  vooriger 
Propheeten. 

3.  Door  ongeloovige  verdenking  en  geemelijke  onverge- 
noegtheid,  over  de  leiding  van  den  Heiligen  Geest.  Hier 
over  vraagde  Eliphas  aan  Job,  Cap.  15  :  11  — 13.  Zyn  de 
vertroostingen  Gods  u  te  klein?  ende  schuilt  'er  eenige 
zaake  by  u  ?  waarom  rukt  uw  herte  u  weg  ?  ende  waarom 
wenken  uwe  oogen  ?  dat  gy  uwen  Geest  keert  tegen  God, 
ende  zulke  reedenen  uit  uwen  mond  laat  uitgaan  ? 

4.  Door  den  Geest  uit  te  blusschen  in  anderen,  't  geen 
geschied  door  andere  in  hunne  genade  en  gaven  te  verden- 
ken en  tegen  te  lopen,  ofte  te  veel  vryheid  te  gebruiken 
tot  ergernisse  der  zwakken ;  want  zo  zondigt  men  tegen  de 
broeders,  ende  hunne  zwakke  conscientie  kwetzende,  zondigt 
men  tegen  Christus,   1   Kor.  8  :    12. 

5.  Door  een  anders  genade  en  gaven  te  benyden,  waar 
door  dan  ongenoegen  ontstaat,  en  de  Geest  dus  bedroeft 
werdende  van  ons  wykt;  daarom  vraagt  Jacobus,  of  meint 
gy  dat  de  Schrift  te  vergeefs  zegt,  de  Geest  die  in  ons 
woont,  heeft  die  lust  tot  nydigheid?  Cap.  4  :  5. 

6.  Door  zyn  lust  en  troost  te  zoeken  buiten  den  H.  Geest, 
by  nietige  schepzels  die  ons  niet  geeven  konnen,  waar  over 
God  klaagt,  Jerem.  2  :  12,  13.  Ontzettet  u  hier  over  gy 
Hemelen :  ende  zyt  verschrikt,  wordet  zeer  woeste  spreekt 
de  Heere :  want  myn  volk  heeft  twee  boosheeden  gedaan : 
my  den  springader  des  levendigen  waters  hebben  zy  verlaten, 


Van  de  Eeuwige  Godheid  des  H.  Geests.  359 

om    haar   zelven  bakken  uit  te  houwen,  gebrokene  bakken 
die  geen  water  houden. 


Vrag.  Wat  heeft  een  geloovige,  die  door  den  Geest 
geleid  wordt,  te  wagten  ? 

Antw.  Een  Zalige  opstandinge  na  dit  leeven,  Rom. 
3:  11.  Ende  indien  de  Geest  des  geenen  die  Jesum  uit 
den  dooden  opgewekt  heeft  in  u  woont,  zoo  zal  hy  die 
Christum  uit  den  dooden  opgewekt  heeft,  ook  uwe  ster- 
felyke  lighamen  leevendig  maaken  door  zynen  Geest, 
die  in  uw  woont. 


XII.  ARTIKEL, 

Van  de  Scheppinge  aller  dingen,  en  voornamentlyk 
der  Engelen. 

Wy  ghelooven  dat  de  Vader,  door  sijn  woordt,  dat  is 
door  sijnen  sone,  den  Hemel,  aerde  ende  alle  schepselen 
wt  niet  heeft  geschapen  als  het  hem  heeft  goet  ghedocht, 
een  yegelijck  schepsel  sijn  wesen,  ghestalte,  ende  ghe- 
daente,  ende  verscheyden  ampten  ghevende,  om  sijnen 
Schepper  te  dienen.  Dat  hyse  oock  nu  alle  onderhout 
ende  regeert  na  sijn  eeuwighe  voorsienicheyt,  ende  door 
sijnen  oneyndelicke  cracht,  om  den  mensche  te  dienen; 
ten  eynde  dat  de  mensche  sijnen  God  diene.  Hy  heeft 
oock  de  Engelen  goet  gheschapen,  om  syne  sendtboden 
te  zyn,  ende  sijne  uytvercorenen  te  dienen :  van  welcken 
sommighe  van  die  uytnementheyt,  inde  welcke  haer  God 
gheschapen  hadde;  int  eeuwich  verderf  vervallen;  ende 
de  andere  zijn  door  de  ghenade  Godts,  in  haren  eersten 
staet  volherdich  ende  staende  ghebleven.  De  Duyvelen 
ende  boose  geesten  zijn  also  verdorven,  dat  sy  vyanden 
Gods  ende  alles  goets  zijn:  na  alle  haer  vermogen  als 
moordenaers  loerende  op  de  Kercke,  ende  een  yeder 
lidtmaet  van  dien,  om  alles  te  verderven  ende  te  ver- 
woesten door  hare  bedriegerien :  ende  zyn  daerom  door 
haer  eyghen  boosheydt  veroordeelt  tot  de  eeuwighe  ver- 
doemenisse,  daghelicks  verwachtende  hare  schrickelicke 
pijningen.  Soo  verwerpen  ende  verfoyen  wy  dan  hier 
over  de  dwalinghe  der  Sadduceen,  welcke  loochenen  dat- 
ter  geesten  ende  Engelen  zijn :  ende  ooc  de  dwalinge  der 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  361 

Manicheen,  die  seggen,  dat  de  Duyvelen  haren  oorspronc 
uyt  haer  selven  hebben,  zijnde  uyt  haer  eyghen  nature 
quaet,  sonder  dat  sy  verdorven  zijn  gheworden. 


VRAGE. 

Wat  volgt  'er  na  de  beschouwinge  van  God  ? 

Antw.     De  kennisse  van   zyne  werken. 

Vrag.     Hoe  onderscheid  gy  de  werken  Gods? 

Antw.  In  Inwendige  en  Uitwendige,  of  in  werken 
Gods  na  binnen  en  na  buiten.  De  werken  na  binnen 
hebben  haare  bepaalinge  in  het  Weezen  Gods.  De  wer- 
ken na  buiten  strekken  zig  uit  buiten  het  Weezen  Gods, 
ende  hebben  haare  bepalinge  tot  de    schepselen. 


Vrag.     Hoe  veelerlei  zyn  de  werken  Gods  na  binnen? 
Antw.     Die  zyn  tweederlei : 

1.  Of  Weezentlyke  die  de  drie  Personen  gemeen  zyn, 
gelyk  alle  de  daden  Gods,  waar  door  hy  zig  zelve  kent, 
bemind  en  in  zyn  gelukzaligheid  zig  vergenoegt. 

2.  Of  Personeele  werken  die  ieder  Persoon  in  't  byzonder 
eigen  zyn,  als  daar  is  de  geboorte  des  Zoons  van  den  Vader, 
en  de  uitgang  des  H.  Geests  van   Vader  en  Zoon. 

Vrag.     Hoe  veelerlei  zyn  de  werken  Gods  na  buiten? 

Antw.     Die  zyn  ook  tweederlei,  of  tydelyke  of  Eeuwige. 

1.  De  Eeuwige  zyn  Gods  besluiten,  waar  door  hij  van 
Eeuwigheid    heeft    vastgestelt    wat  hy  in  der  tijd  doen  zal. 

2.  De  tydelyke  zyn  de  uitvoering  van  Gods  besluiten  in 
der  tyd :  Deeze  zyn  of  de  werken  der  natuur,  als  de  Scheppinge 
en  Onderhoudinge  van  alle  dingen,  of  de  werken  der  genade 
en  verlossinge  des  Zondaars.  Van  de  Scheppinge  staat  in 
deezen ;  van  de  Voorzienigheid  in  den  volgenden  Artikel 
te  spreeken. 


Vrag.     Wat  is  Gods  eerste  werk  na  buiten  in  der  tyd? 
Antw.     De  SCHEPPINGE  aller  dingen. 


362  XII.     Artikel, 

.\  Vrag.     Wat  beteekent  het  woord  Scheppen  ? 
Antvv.  De  Hebreen  gebruiken  verscheide  woorden,  waar 
van  zominige  eigentlyk  andere  onteigentlyk  zyn. 

1.  Onder  de  onteigentlyke  telt  men  de  woorden  7in 
Choel,  ~r^  Jalad,  en  nip  Kanah,  die  eigentlijk  beduiden 
een  zaak  voortbrengen,  of  verkrygen  met  arbeid  en 
moeite,  gelyk  een  moeder  haar  vrugt  met  angst  en  smerte 
ter  Waereld  brengt.  Dus  leest  men  Gen.  2  :  4.  Dit  zyn 
HH^n  de  geboorten  des  Hemels  ende  der  Aarde,  als  zy 
geschapen  wierden.  Job.  15  :  7.  Zyt  gy  de  eerste  een 
mensche  T*in  gebooren,  ofte  zyt  gy  voor  de  heuvelen 
n^in  voortgebragt?  Gen.  14  :  19.  Ende  hy  zeegende 
hem  ende  zeide :  Gezeegent  zy  Abraham  Gode  den  Aller- 
hoogsten  die  Hemel  en  Aarde  nip  bezit. 

2.  Onder  de  eigentlyke  zyn  de  woorden  N13  Baraa, 
ntry  Gnasah,  i¥'  Jatzar  die,  hoewel  ze  ten  opzigte  van 
de  eerste  voortbrenging  ter  waereld,  voor  en  door  eikan- 
deren gebruikt  worden,  egter  in  beteekenisse  verschillen. 
S13  Baraa  dat  wel  het  meest  gebruikt  wordt,  beteekent 
word,  beteekent  de  voortbrenginge  van  iets  uit  niet ; 
't  zy  uit  een  volstrekt  niet,  gelijk  zo,  Gen.  1  :  1.  In 
den  beginne  schiep  God  Hemel  en  Aarde;  't  zij  uit  een 
voorhanden  zijnde  stoffe,  die  niet  bekwaam  is  door  zig 
zelven  tot  een  Weezen  als  'er  uit  voortgebragt  wordt; 
gelijk  'er  dus  van  den  mensch  gezegd  word,  Gen.  1  :  26, 
dat  God  hem  schiep.  nt&V  Gnasah  zegt  een  meerdere  vol- 
makinge  van  een  Weezen  dat  nu  geworden  is,  en  daar 
door  zyn  regte  fatzoen  en  gestalte  ontfangt,  die  het  in 
zijn  eerste  zyn  niet  hadde.  W  Jatzar  beduid  de  toebren- 
ginge  van  eenige  luister,  aanzien  en  heerlykheid  der  din- 
gen, die  haar  zyn  en  gedaante  ontfangen  hebben.  Alle 
deeze  woorden  vinden  wy  in  eenen  plaats  met  betrekkinge 
op  den  mensch,  gebruikt,  Jes.  43  :  7.  Een  ieder  die  na 
mynen  naame  genoemt  is,  ende  VHN13  dien  ik  geschapen 
hebbe  tot  myner  eere,  dien  ik  l»mx'  geformeert  hebbe, 
die  ik  ook  vrvu?y  gemaakt  hebbe.  Hier  mede  stemmen 
de  Grieksche  woorden  overeen  ;  als  xri^siv  scheppen,  iroiiïv 
maaken,  y.Kxrtsh  een  fraaie  gestalte  of  gedaante  geeven, 
die  daarom  hier  geen  nadere  uitbreidinge  vereisschen. 

Vrag.  Hoe  word  het  woord  s-i3  Baraa  scheppen,  dat 
wel  meest  in  de  Schrift  voorkomt,  zomtyds  gebruikt? 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  363 

Antw.  1.  Zomtyds  word  het  overgebragt  tot  de  Voor- 
zienigheid Gods ;  die  eene  aanhoudende  scheppinge  is,  Jes. 
45  :  7.  Ik  formeere  het  ligt  ende  scheppe  de  duisternisse : 
Ik  make  den  vreede  ende  scheppe  het  kwaad :  Ik  de  Heere 
doe  alle  deeze  dingen. 

2.  Zomtyds  tot  de  byzondere  vertooninge  van  Gods  Voor- 
zienigheid, in  het  doen  van  ongewoone  werken,  Jerem.  31  : 
22.  Hoe  lange  zult  gy  u  onttrekken  gy  afkeerige  dogter? 
Want  de  Heere  heeft  wat  nieuws  op  der  Aarden  geschapen : 
de  Vrouwe  zal  den  Man  omvangen,  Jes.  4  :  5.  Num.  16  :  30. 

3.  Zomtyds  tot  de  gantsche  vernieuwinge  der  Kerke, 
Jes.  65.  17.  Want  ziet  ik  scheppe  nieuwe  Hemelen  ende 
een  nieuwe  Aarde,  vergel.  2  Petr.  3  :  13.  Ofte  tot  de  ver- 
nieuwinge van  een  byzonder  lit  der  Kerke,  door  bekeeringe 
en  wedergeboorte,  Psalm  51  :  12.  Schept  my  een  rein  hert 
ó  God :  ende  vernieuwt  in  't  binnesten  van  my  eenen  vasten 
geest.  Vergeleken  2  Cor.  5  :  17.  Indien  dan  iemand  in 
Christus  is,  die  is  een  nieuw  schepsel. 


Vrag.     Hoe  beschryft  gy  de  scheppinge  van  alles? 

Antw.  Als  een  uiterlyke  daad  van  God,  waar  door 
hy  de  geheele  Waereld  in  den  beginne  des  tyds  binnen 
ses  dagen  uit  niet,  door  een  enkel  bevel  van  zynen 
wille  heeft  gemaakt  tot  lof  van  zynen  naam,  en  tot 
zaligheid  van  zyne  uitverkoornen.  Dit  alles  staat  ons  in 
deezen  Artikel  nader  te  zien. 


Vrag.  Hoe  zal  men  deeze  verheeve  waarheid  betamelijk 
beschouwen  ? 

Antw.  Met  een  biddend  harte  om  'er  Gods  eeuwige  kragt 
en  moogentheid  in  te  zien,  tot  verheerlykinge  zyns  naams, 
Psalm  111  :  2,  3.  De  werken  des  Heeren  zyn  groot:  Zy 
worden  gezegt  van  alle  die  der  lust  in  hebben :  Zyn  doen 
is  majesteit  en  heerlykheid.  Jes.  40  :  26.  Heft  uwe  hoofden 
om  hoog  ende  ziet  wie  deeze  dingen  geschapen  heeft,  die 
in  getale  haar  heir  voortbrengt :  die  ze  alle  by  name  roept 
van  wege  de  grootheid  zyner  kragten,  ende  omdat  hy  sterk 
van  vermogen  is,  daar  en  word  'er  niet  een  gemist. 


364  XII.     Artikel , 

.-.  Vrag.  In  hoe  veel  deelen  wordt  deezen  Artikel 
verdeelt  ? 

Antw.     In  twee  deelen  : 

I.  Het  eerste  stelt  de  Scheppinge  aller  dingen  in  deezer 
voegen  voor, 

A.  Dat  'er  eerst  gesproken  word  van  de  Scheppinge 
zelf  met  deeze  woorden.  Wy  geloven  dat  de  Vader,  door 
zyn  woord,  dat  is  door  zynen  Zoone,  den  Hemel,  aarde 
ende  alle  schepselen  uit  niet  heeft  geschapen  als  het  hem 
heeft  goed  gedogt,  een  iegelyk  schepsel  zyn  Weezen,  ge- 
stalte, ende  gedaante,  ende  verscheide  ampten  geevende, 
om  zynen  Schepper  te  dienen. 

B.  Daar  na  van  de  onderhoudinge  van  al  dat  geschapen 
is  tot  Gods  eer,  Dat  hy  ze  ook  nu  alle  onderhoudt  ende 
regeert  na  zyne  eeuwige  Voorsienigheid,  ende  door  zyne 
oneindelyke  kragt,  om  den  mensche  te  dienen;  ten  einde 
dat  de  mensche  zynen  God  diene. 

II.  Het  tweede  lit  behelst  de  Scheppinge  der  Engelen  ; 
waarin  ons  voorgehouden  word 

A.  Eerstelyk  wat  wy  van  de  Engelen  leeren  en  be- 
lijden ;  als 

a.  De  Scheppinge  der  Engelen,  ter  eere  Gods  en 
dienst  der  uitverkoornen.  Hy  heeft  ook  de  Engelen  goed 
geschapen,  om  zyne  zendboden  te  zyn,  ende  zyne  uitver- 
koornen te  dienen. 

b.  De  afval  der  kwade,  en  de  bevestiging  der  goede 
Engelen : 

1.  De  afval  der  kwaden  met  deeze  woorden.  Van 
welke  zommige  van  die  uitneementheid,  in  de  welke  God 
haar  geschapen  hadde;  in 't  eeuwige  verderf  vervallen  zyn. 

2.  De  bevestiging  der  goeden  in  deezer  voegen.  Ende 
de  andere  zyn  door  de  genade  Gods,  in  haaren  eersten 
staat  volherdig  ende  staande  gebleeven. 

c.  De  verdorventheid  der  afgevalle  Engelen,  en  de 
straffe  die  zy  nog  te  wagten  hebben. 

1.  De  verdorventheid  met  deeze  woorden.  De  dui- 
velen ende  booze  geesten  zyn  alzo  verdorven,  dat  zy 
vyanden  Gods  ende  alles  goeds  zyn :  na  alle  haar  ver- 
mogen als  moordenaars  loerende  op  de  Kerke,  ende  een 
ieder  litmaat  van  dien,  om  alles  te  verderven  ende  te 
verwoesten  door  haar  bedriegeryen. 

2.  De  straffe  in  deezer  voegen :  Ende  zyn  daarom  door 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  365 

haar  eigen  boosheid  veroordeelt  tot  de  eeuwige  verdoerne- 
nisse,  dagelijks  verwagtende  haare  schrikkelyke  pyningen. 

B.  Daar  na,  wat  wy  als  strydig  met  deeze  leer,  ver- 
werpen en  verfoeien. 

a.  Ten  opzichte  der  Engelen  in  't  gemeen :  Zo  ver- 
werpen en  verfoeien  wy  dan  hier  over  de  dwalinge  der 
Sadduceen,  welke  lochenen,  datter  geesten  ende  En- 
gelen zyn. 

b.  Ten  opzigte  der  kwade  Engelen  in  't  byzonder : 
Ende  ook  de  dwalingen  der  Manicheen,  die  zeggen,  dat 
de  Duivelen  haaren  oorsprong  uit  haar  zelven  hebben, 
zynde  uit  haar  eigen  natuure  kwaad,  zonder  dat  zy  ver- 
dorven zyn  geworden. 

Vrag.  Is  van  deeze  zigbaare  Waereld  van  God  gescha- 
pen ;  zo  dat  ze  niet  altoos  geweest  is  ? 

Antw.  Dit  leert  het  woord  Gods,  Gen.  1:1.  In  den 
beginne  schiep  God  Hemel  en  Aarde.  Die  dit  lochenen,  ver- 
vallen noodwendig  tot  een  van  deeze  twee  tastbaare  onge- 
rymtheeden,  of  dat  de  Waereld  van  eeuwigheid  geweest  is 
in  dezelve  gedaante,  waar  in  ze  nu  is,  zonder  dat  ze  een 
beginzel  gehad  heeft,  gelijk  het  gevoelen  van  Aristoteles 
was.  Of'  dat  de  tegenwoordige  gedaante  des  Waerelds, 
gesprooten  is  uit  een  toevallige  t'zaamenvloeyinge  van  on- 
deelbaare  deelkens,  die  herwaarts  en  derwaarts  bewogen, 
dit  geheel-al  zouden  hebben  te  zamen  gestelt,  gelyk  het 
gevoelen  van  Epicurus  was. 


Vrag.   Wie  is  de  Schepper  van  Hemel  en  Aarde? 

Antw.  God,  en  wel  den  Drie-Eenigen  God,  want  alle 
de  werken  Gods  na  buiten  zyn  aan  de  drie  Personen 
gemeen.  Psalm  33 :  6.  Door  het  Woord  des  Heeren 
zyn  de  Hemelen  gemaakt,  en  door  de  Geest  zyns  monds 
al  haar  heir. 

Vrag.   Wie  in  't  byzonder? 

Antw.  De  eeuwige  Vader  onzes  Heeren  Jesus  Chris- 
tus, die  als  de  eerste  Persoon  in  't  aanbiddelijk  Godde- 
lyk  Weezen,  na  de  byzondere  huishoudinge  der  Personen 


366 XII.     Artikel , 

het  werk  der  scheppinge  wordt  toegeschreeven.  Mal. 
2:  10.  Ende  hebben  wy  niet  alle  eenen  Vader?  en  heeft 
niet  een  God  ons  niet  geschapen?  1  Cor.  8 :  6.  Nogtans 
hebben  wy  maar  eenen  God  den  Vader  uit  welke  alle 
dingen  zyn. 


Vrag.  Kan  het  werk  der  scheppinge  wel  aan  eenig  schepsel 
toegeygent  worden  ? 

Antw.  1.  Neen,  het  werk  der  scheppinge  word  alleen 
aan  God  met  uitsluiting  van  alle  schepselen  toegeschreven, 
Jes.  44  :  24.  Ik  ben  de  Heere  die  alles  doet,  die  den 
Hemel  uitbreid,  ik  alleen,  en  die  de  Aarde  uitspant  door 
my  zelven.  Job  9  :  8.  Die  alleen  de  Hemelen  uitbreid ;  ende 
treet  op  de  hoogten  der  Zee. 

.•.  Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys  ? 

Antw.  2.  De  Scheppinge  vereischt  een  oneindige  kragt, 
dewelke  niemand  bezit  dan  de  oneindige  God  zelf,  Rom. 
1  :  20.  Zyne  onzienlyke  dingen  werden  van  de  scheppinge 
der  Waereld  aan  uit  de  schepselen  verstaan  ende  doorzien 
beiden  zyn  eeuwige  kragt  ende  Goddelykheid. 

3.  Hier  door  word  God  van  de  afgoden  der  Heidenen 
onderscheiden  die  geen  Weezen  hebben,  Psalm  96  :  5. 
Alle  de  Goden  der  volkeren  zyn  afgoden ;  maar  de  Heere 
heeft  de  Hemelen  gemaakt.  Jerem.  10  :  11.  De  Goden, 
die  den  Hemel  en  de  Aarde  niet  gemaakt  hebben,  zullen 
vergaan  van  der  Aarden,  ende  van  onder  deezen  Hemel. 


Vrag.  Wat  heeft  God  geschapen? 

Antw.  Alle  dingen,  of  gelijk  de  Artikel  zegt,  den 
Hemel,  de  Aarde  ende  alle  Schepselen.  Joh.  1  :  3.  Alle 
dingen  zyn  door  het  zelve  gemaakt,  en  zonder  het  zelve 
is  geen  ding  gemaakt,  dat  gemaakt  is. 

Vrag.  Waar  uit  heeft  God  alle  dingen  geschapen? 

Antw.  Uit  niet,  zonder  een  begonnen  of  voorhanden 
zynde  stofTe.  Dit  blijkt  uit  Gen.  1  :  1.  In  den  beginne 
schiep    God    Hemel    ende    Aarde.    Hier    ziet    men,    dat 


Yan  de  Scheppinge  aller  dingen.  367 

Hemel  en  Aarde  een  begin  nam  van  zyn  bestaan,  zon- 
der te  voren  zo  in  opzigte  van  haar  stofte  of  gedaante, 
geweest  te  zyn. 

Vrag.     Hoe  bewyst  gy  dit  verder? 

Antw.  1.  Uit  Hebr.  11  :  3.  Door  het  geloove  verstaan  wy 
dat  de  Waereld  door  het  woord  Gods  is  toebereid,  alzo  dat 
de  dingen  die  men  ziet,  niet  geworden  zyn  uit  dingen  die 
gezien  worden.  Voeg  'er  by,  Spreuk.  8  :  24  :  25.  Daar 
gezegd  word,  dat  de  Yader  en  Zoon  geweest  zyn,  eer  de 
afgronden  nog  niet  waaren,  Rora  4  :  17.  God  roept  de  dingen 
die  niet  zyn,  als  of  zy  waaren. 

2.  De  reden  leert,  dat  'er  voor  de  Scheppinge  der  dingen 
geen  onbegonne  stoffe  kan  geweest  zyn,  dewyl  die  onge- 
schikte stoffe  lighamelijk  moet  geweest  zyn,  en  derhalven 
ook  onvolmaakt,  't  welk  niet  eeuwig  en  onafhangelijk  zyn  kan. 

.'.  Vrag.  Maar  strijd  hier  niet  tegen  die  bekende  stok- 
regel, dat  uit  niet,  ook  niet  kan   voortkomen  ? 

Antw.  Die  grondregel  staat  vast,  alleen  in  deeze  op- 
zigten.  1.  Dat  niets  van  zig  zelve  kan  voortkomen  uit 
niet,  zonder  een  oorzaak  die  het  voortbrenge.  2.  Dat  niets 
uit  niet  kan  voortgebragt  worden,  zonder  een  oorzaak  die 
Almagtig  is.  3.  Dat  niets  van  't  geene  voortgebragt  is, 
iets  kan  voortbrengen  uit  zig  zelve,  ten  zy  uit  een  voor- 
handen zynde  stoffe. 


Vrag.  Waar  was  God  voor  de  Scheppinge  der  Waereld  ? 

Antw.    Op  eene  Allervolmaakte  wyze  in  zig  zelven. 

Vrag.  Wat  deed  God  voor  de  Scheppinge  der  Waereld  ? 

Antw.  Hy  vergenoegde  zig  in  't  beminnen  van  zig 
zelven,  in  het  beschouwen  van  zyn  eige  gelukzaligheid, 
in  het  besluit  't  geen  hy  voorgenomen  had,  uit  te  voe- 
ren, tot  zyner  heerlykheid. 


.•.  Vrag.     Hoe    moet    men    de  Schepping  der  Waereld 
aan  de  zyde  Gods  begrypen  ? 

Antw.     Niet    by    manier    van  eene  teelinge  van  zyn's 


368 XII.     Artikel, 

gelyke,  hoewel  de  Scheppinge  Gods  by  overdragt  de  naam 
van  een  geboorte  draagt,  Gen.  2  :  4.  Psalm  90  :  2. 
Nog  by  wyze  van  eenige  overstortinge  der  Goddelijke 
volmaaktheeden,  hoewel  alle  dingen  uit  God  zyn,  nog 
by  wege  van  een  vermoeiende  arbeid,  wyl  de  Schepper 
van  Hemel  en  Aarde  niet  moede  of  mat  werd,  Jes.  40  :  28. 
Maar  by  manier  van  een  allerkragtigst  bevel,  waar  door 
alle  dingen  zyn.  Hier  toe  leiden  ons  Openb.  4  :  1.1. 
Door  uwen  wille  zyn  zy,  en  zyn  zy  geschapen.  Gen.  1  :  3. 
God  zeide  daar  zy  ligt.  Psalm  33  :  9.  Hy  spreekt  en  het 
is  'er,  hy  gebied  en  het  staat  'er.  Rom.  4:17.  God 
roept  de  dingen  die  niet  zyn  als  of  zy  waaren. 

Vrag.     Hoe  heeft  God  de  Waereld  geschapen  ? 

Antw.  1.  Vry willig;  zo  dat  'er  in  Gods  Weezen  en  vol- 
maaktheeden geen  noodzaake  was  om  te  scheppen ;  Psalm 
115  :  3.  Onze  God  is  dog  in  den  Hemel.  Hy  doet  al  wat 
hem  behaagt.  Anderzints  zoude  de  schepselen  eeuwig  en 
onafhanglijk  zyn,  en  alzo  God  zelve. 

2.  Na  zyn  eeuwig  raadsbesluit;  Zo  als  het  hem  heeft 
goedgedagt,  Eph.  1  :  11.  Die  alle  dingen  werkt  na  den 
raad  zyns  wrillens. 

3.  Volmaakt  goed  en  zonder  gebrek,  overeenkomstig 
zyne  goede  en  onberispelijke  wille,  Gen.  1  :  31.  God  zag 
al  wat  hy  gemaakt  hadde,  ende  ziet  het  was  zeer  goet. 

4.  Wyslijk.  Een  iegelyk  schepsel  zyn  weezen,  gestalte 
en  gedaante,  en  verscheide  ampten  geevende,  om  zynen 
Schepper  te  dienen.  Zo  dat  een  godvrugtig  bespiegelaar 
met  verwondering  uitroept,  Psalm  104  :  24.  Hoe  groot  zyn 
uwe  werken  o  Heere !  gy  hebt  ze  alle  met  wysheid  gemaakt. 


Vrag.    Door    wien    heelt  God  alle  dingen  geschapen? 

Antw.  Door  het  woord,  dat  is  door  zynen  Zoone, 
Psalm  33 :  6.  Door  het  woord  des  Heeren  zijn  de  He- 
melen   gemaakt.    Joh.    1  :    3.    Alle  dingen  zyn  door  het 


zelve  gemaakt. 


Vrag.     Hoe    is    de    Zoone    Gods    in    de    scheppiog   aller 
dingen,  te  begrypen? 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  369 

Antw.  Niet  als  een  werktuig  of  middel,  maar  als  een 
werkende  en  voorname  oorzaak,  die  onafhangelijk  werkt 
van  den  Vader,  1  Cor.  8  :  6.  Nogtans  hebben  wy  maar 
eenen  God,  den  Vader,  uit  welken  alle  dingen  zyn,  ende 
wy  tot  hem,  ende  maar  eenen  Heere  Jesum  Christum,  door 
welke  alle  dingen  zyn,  ende  wy  door  hem. 


Vrag.  Wanneer  heeft  God  de  Waereld  geschapen  ? 

Antw.  In  den  beginne,  Gen.  1:1.  In  het  begin  van 
de  uitvoeringe  van  Gods  besluiten.  In  het  begin  van 
den  ty.d,  ende  van  alles  dat  in  de  tijd  is  ende  bestaat. 
Want  alles  wat  buiten  God  is,  heeft  eens  begonnen  te 
zyn,  op  en  door  zyn  kragtige  wille. 


Vrag.     Hoe  lang  is  het  begin  der  Waereld  nu  al  verleeden  ? 

Antw.  Dit  kan  op  jaar  en  dag  niet  bepaalt  worden,  om 
dat  ons  de  nette  tydreekeningen  ontbreeken.  Volgens  de 
gemeene  tydreekening  is  het  Jaar  1700.  na  Christus  geboorte 
geweest  het  5649.  na  de  Scheppinge  der  Waereld. 

.*.  Vrag.  Met  wat  voor-saizoen  des  Jaars  heeft  de 
Waereld  een  aanvang  genomen  ? 

Antw.  Dit  kan  niet  algemeen  nog  met  zekerheid,  be- 
paalt worden.  Niet  algemeen ;  want  wanneer  het  op  de 
eene  zyde  des  Aardbodems  Somer  is,  is  het  op  de  andere 
zyde  Winter.  Dog  neemt  men  het  ten  opzigte  van  het 
Oosten,  daar  het  Paradys  gestaan  heeft,  dan  is  't  waar- 
schynlykst  de  Herfst-tyd,  waar  mede  de  Waereld  begonnen 
heeft.  De  reden  is,  om  dat  men  in  de  aloude  Familien 
der  Aartsvaderen  gewoon  is  geweest,  de  Maanden  der 
Jaaren  te  tellen  van  de  Herfst-tyd ;  namentlijk  van  den 
Maand  Tisri,  die  ten  deele  met  onzen  September  over- 
eenstemt. Gelijk  daar  van  daan  ook  de  Sa bbath- Jaaren 
en  Jubel-Jaaren  onder  de  Jooden  begonnen,  gestelt  te 
worden,  Lev.  25  :  9.  Exod.  23  :   16. 

.*.  Vrag.     Wat  denken  anderen  van  deeze  zaak? 
Antw.     Zy  meenen  dat  het  gevoeglijker  zy,  het  begin 
der    Waereld    in    den    tyd    van  het  Voor-jaar   te  stellen. 

24 


370  XII.     Artikel 


1.  Dewyl  het  Voorjaar  aan  en  voor  zig  zelveu  het  aange- 
naamste Jaar-getyde  is,  in  welke  de  Aarde  niet  alleen 
met  frissche  planten  en  bloemen  verciert  is,  maar  ook 
by  de  Oostersche  Volken  de  vrugteu  reets  begonnen 
geoogst  te  worden.  2.  Dewyl  het  Jubel-jaar  in  het  Voor- 
jaar begon.  3.  Dewyl  alle  huishoudingen  Gods  en  zyne 
Kerke  van  de  Paasch-tyd  af  haar  begin  genomen  hebben. 


Vrag.  In  hoe  veel  dagen  heeft  God  de  Waereld  ge- 
schapen ? 

Antw.  In  ses  dagen.  Exod.  '20 :  11.  In  ses  dagen 
heeft  God  den  Hemel  ende  de  Aarde  gemaakt. 


Vrag.  Heeft  God  de  Waereld  niet  geschapen  in  ses  on- 
deelbaare  ogenblikken,  gelijk  zommige  School-leeraaren  ge- 
dreven hebben  ? 

Antw.  Neen :  God  heeft  alle  dingen  geschapen  in  ses 
dagen.  Want 

1.  Moses  noemt  telkens  ses  geheele  dagen,  en  getuigd 
dat    God    op    den   seevenden  dag  gerust  heeft,  Gen.  2  :  2. 

2.  Men  kan  ook  geene  beweeginge  hoedanig  in  de  ver- 
schikking en  opciering  der  lighamen  plaats  heeft  gehad, 
stellen  in  een  of  meer  oudeelbaare  ogenblikken  geschied  te 
zyn. 

3.  De  Schriftuur  gaat  ons  nergens  in  zulk  een  gevoelen 
voor.  Diensvolgens  wy  gedrongen  zyn  te  stellen,  dat  de 
eerste  Scheppinge  van  het  lighamelijke  al  uit  niet,  en 
dat  van  de  geestelijke  weezens  wel  is  geschied  in  zulk  een 
ondeelbaar  oogenblik,  maar  dat  de  byzondere  schepselen  uit 
de  gemeene  stoffe,  zyn  opgemaakt  by  tyd-vervolg,  in  de 
genoemde  ses  dagen. 


Vrag.    Wat  schiep  God  op  den  eersten  dag? 
Antw.    Hemel   en    Aarde.    Gen.    1  :    1,  2.  In  den  be- 
ginne   schiep    God    den    Hemel    ende    de  Aarde,  en  de 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  371 


Aarde    was    woest   en  ledig,  en  de  duisternisse  was  op 
den  afgrond. 


Vrag.     Wat  verstaat  gij  door  Hemel  en  Aarde  ? 

Antw.  Door  den  Hemel  den  derden  Hemel,  de  eige 
woonstede  Gods,  nevens  derzelver  inwoonders  de  Engelen ; 
door  de  Aarde  de  geheele  beneede-kloot,  uit  welke  daar  na 
het  Ligt,  het  Uitspanzel  en  het  Drooge  zyn  voortgekomen. 


Vrag.   Wat  schiep  God  al  meer  op  den  eersten  dag? 
Antw.    Het   Ligt,    Gen,    1  :  3.    Ende  God  zeide:  daar 
zy  Ligt,  ende  daar  werd  Ligt. 


Vrag.     Wat  is  dit  Ligt  ? 

Antw.  Door  dit  Ligt  worden  geen  Engelen  beteekent, 
nogte  eenig  byval  zonder  onderwerp,  als  de  Papisten  wel 
zoude  willen,  om  het  gedrogte  der  weezens  veranderinge 
in  de  Misse  daar  door  eenige  glimp  te  geven ;  maar  een 
helder  dag  verschynzel,  uitgaande  van  de  ligtende  lighamen 
die  boven  het  halfrond  verspreid  waaren.  Welke  dan  tegen 
de  duisternisse  overstaande,  de  dag  uitmaakte,  in  tegen- 
stellinge  van  de  nagt. 

.*.  Vrag.  Maar  hoe  kan  'er  al  op  den  eersten  dag 
Ligt  geweest  zijn,  daar  de  Zonne  eerst  op  den  vierden 
dag  geschapen  is  ? 

Antw.  Op  den  eersten  dag  zal  hen  een  min  volmaakt 
Ligt  geweest  zyn,  en  meer  verspreid  door  's  Hemels  zwerk. 
Maar  op  den  vierden  dag  heeft  God  alle  de  dunste  stoffe 
in  een  groote  en  onnoemelijke  meenigte  doen  zamen- 
vloeien,  in  het  middelpunt  des  Hemels  als  't  waare,  tot 
een  overgrooten  Oceaan  van  vuur.  Welk  groot  Ligt  dan 
de  Zonne  uitmaakt,  behalven  alle  de  vaste  Sterren,  die 
van  dezelve  natuur  zyn  als  de  Zonne. 


372  XII.     Artikel^ 

Vrag.  Was  de  H.  Geest  ook  niet  werkzaam  by  de 
Scheppinge  ? 

Antw.  Ja  gewisselijk.  Gen.  I  :  2.  Ende  de  Geest  Gods 
zweefde  op  de  wateren. 


Vrag.     Hoe  is  dit  te  verstaan  ? 

Antw.  Dit  is  niet  te  verstaan  van  de  Wind,  dewyl  de 
Wind  doe  nog  niet  was.  Maar  van  den  H.  Geest,  die  neveus 
den  Vader  en  Zoon,  de  Schepper  van  Hemel  en  Aarde  is, 
Psalm  33  :  6.  Het  woord  Merachephed  is  ontleend  van  het 
broeien  der  vogelen,  en  zegt  dat  de  Geest  in  de  wateren 
met  lugt  en  Aard-deeleu  vermengt,  een  roering,  schudding 
en  schifting  van  deelen  veroorzaakte,  om  alzoo  uit  de  onbehou- 
we  en  woeste  stoiïe  alle  byzondere  Schepselen  te  doen 
voortkomen. 


Vrag.  Wat  schiep  God  op  den  tweeden  dag? 

Antw.  Het  Uitspanzel,  Gen.  1 :  6.  Ende  God  zeide 
daar  zy  een  Uitspanzel  in  't  midden  der  wateren:  ende 
dat  make  scheiding  tusschen  wateren  ende  wateren. 


Vrag.     Wat  verstaat  gy  door  het  Uitspanzel  ? 

Antw.  Het  Uitspanzel  is  die  ruimte  tusschen  de  Aarde 
en  den  hoogsten  Hemel,  't  welk  God  noemde  Hemel,  Vers  8. 
God  noemde  het  Uitspanzel  Hemel,  't  Welk  verdeelt  word 
in  twee  Hemelen,  een  Hemel  des  Lugts,  daar  de  Wolken 
in  ophangen,  en  een  Hemel  des  Firmaments,  waar  in  de 
Hemelsche  Ligten  na  de  onafbreekelijke  order  Gods,  geplaatst 
zyn.  Door  welk  Uitspanzel  de  bovenste  wateren  van  de 
onderste  zyn  afgescheiden. 


Vrag.  Wat  schiep  God  op  den  derden  dag? 

Antw.  i.  De  afscheidinge  der  benedenste  wateren 
van  het  drooge  gedeelte  des  Aardkloots ;  zo  dat  de 
Aarde    zig    droog    vertoonde,    en    op  de  wateren  onbe- 


Yan  de  Scheppinge  aller  dingen.  373 

weeglijk  bevestigt  wierde,  volgens  Psalm  24  :  2.  Hy 
beeft  ze  gegrond  op  de  Zeen.  En  2  Petr.  3:5.  De 
aarde  uit  het  water  en  in  het  water  bestaande. 

2.  De  opciering  van  het  drooge  met  allerlei  gewassen 
van  kruiden  en  bomen,  Gen.  1  :  11.  Ende  God  zeide: 
dat  de  aarde  uitschietegrasscheutkens,  kruidzaad  zaaiende 
vrugtbaar  geboomte  draagende  vrugten  na  zynen  aart, 
welkers  zaad  daarin  zy  op  der  aarde,  ende  het  was  alzo. 


Vrag.  Hoe  word  de  verheffing  van  de  aarde  boven  de 
Wateren  beschreeven? 

Antw.  Zeer  duidelijk  door  Mozes,  Gen.  1  :  9.  Ende 
God  zeide :  dat  de  wateren  van  onder  den  Hemel  in  eene 
plaats  vergadert  worden;  ende  dat  het  drooge  gezien  worden  : 
ende  het  was  alzo.  En  zeer  verheeven,  Psalm  104  :  6 — 9. 
Gy  hadze  (de  Aarde)  met  den  afgrond  als  een  kleed  over- 
dekt: de  wateren  stonden  boven  de  bergen.  Van  uw  schelden 
vloden  zy,  zy  naasteden  haar  weg  voor  de  stemme  uwes 
donders :  De  bergen  reezen  op,  de  dalen  daalden,  ter  plaatze 
die  gy  voor  hun  gegrondet  hadde.  Gy  hebt  hun  een  paale 
gestelt  die  zy  niet  overgaan  zullen :  Zy  zullen  de  aarde  niet 
weder  bedekken. 


Vrag.     Wat  maakte  God  op  den  vierden  dag? 
Antw.     God  maakte  de  groote  ligten,  de  Zon,  de  Maan 
en  de  Sterren.     Zie  Gen.  1  :  14—19. 


Vrag.  Tot  hoe  veelerlei  gebruik  heeft  God  deeze  Ligten 
geschapen  ? 

Antw.     Tot  vierderlei  gebruik: 

1 .  Om  scheidinge  te  maken  door  haar  op  en  ondergang, 
tusschen  dag  en  nagt,  Gen.  1:14.  Ende  God  zeide  datter 
ligten  zyn  in  het  Uitspansel  des  Hemels,  om  scheidinge  te 
maken  tusschen  den  dag  ende  tusschen  den  nagt. 

2.  Om  verdeelinge  te  maken  van  Weeken,  Maanden  en 
Jaare,    Winter    en    Zomer,    Herfst  en  Lente,  Gen.  1   :   14. 


374 XII.     Artikel, 

Ende    dat    ze    zyn    tot    teeltenen,    ende    tot    gezette  tyden, 
ende  tot  dagen,  ende  tot  Jaaren. 

3.  Om  te  zyn  tot  teekenen  der  tyden  voor  Schippers, 
Bouw-lieden,  Genees-meesters,  enz. 

4.  Om  door  haar  invloed  de  Aarde  te  verwarmen  ende 
vrugtbaar  te  maken,  Hos.  2  :  20.  Ik  zal  den  Hemel  ver- 
hooren,  ende  die  zal  de  Aarde  verhooren. 


Vrag.     Wat  schiep  God  op  den  vyfden  dag? 

Antw.  De  vogelen  des  Hemels  en  de  visschen  der 
Zee,  Gen.  1  :  20.  Ende  God  zeide;  dat  de  wateren  over- 
vloediglyk  voortbrengen  een  gewemel  van  leevendige 
zielen :  ende  het  gevogelte  vliegen  boven  de  Aarde 
onder  het  Uitspansel  des  Hemels. 


.'.  Vrag.     Wat  merkt  gy  hier  op? 

Antw.  Veele  Godsgeleerden  merken  aaa,  dat  onder 
de  vogelen  des  Hemels  misschien  ook  de  Phcenix  is,  als 
een  vogel  die  weinig  voortkomt,  en  boven  mate  lange 
leeft,  en  dan  in  zyn  nest  stervende,  zyns  gelijke  weder 
voortbrengt.  De  waarschynlijkheid  word  niet  te  onregt 
beweert  uit  Job  29  :  18.  Ik  zeide,  ik  zal  in  myn  nest 
den  geest  geeven,  ende  ik  zal  de  dagen  vermeenigvuldigen 
als  het  zand.  Voor  het  welke  men  leeft  door  een  andere 
vertalinge,  als  de  Phcenix,  dat  niet  min  voegehjk  is. 


Vrag.     Wat  schiep  God  op  den  sesden  dag? 

Antw.  1.  De  levende  en  redelooze  dieren  die  haar  op 
der  Aarde  onthouden,  te  weeten  het  Vee,  het  Wild, 
en  kruipende  gedierte.  Gen.  1  :  24.  Ende  God  zeide: 
de  Aarde  brenge  leevendige  zielen  voort  na  haaren 
aart,  vee,  ende  kruipende  ende  wild  gedierte  der  aarde 
na  zijnen  aart:  ende  het  was  alzo. 

2.  Mitsgaders  de  mensch  als  een  Pron k-juweel  van 
alle    zyne  Schepselen,  hier  beneden,  Gen.  1  :  27.     Ende 


Van  de  Scheppinge  aller_dingen1____^_375 


God  schiep  den  mensche  na  zynen  beelde,  na  den 
beelde  Gods  schiep  hy  hem:  man  ende  wijf  schiep 
hy  ze. 

Vrag.     Waarom  schiep  God  den  mensch  het  allerlaatste  ? 

Antw.  Om  dat  God  de  Aarde  met  haare  volheid,  om 
des  menschen  wil  had  geschapen;  en  daarom  ook  eerst  op 
de  Aarde  moest  gebragt  worden,  als  dit  heerlijk  gebouw 
geheel  voltrokken  was. 

i 

Vrag.  Wat  deed  God  op  den  zeevenden  dag? 

Antw.  Hy  ruste,  Gen.  2:  2.  Als  nu  God  op  den 
zevenden  dag  volbragt  hadde  zyn  werk  dat  hy  gemaakt 
hadde,  heeft  hy  gerust  op  den  zevenden  dag  van  al  zyn 
werk,  dat  hy  gemaakt  hadde. 


Vrag.     Wat  zegt  die  ruste  in  God? 

\ntw  Met  dat  hy  moede  was  geworden,  want  God 
kan  niet  moede  worden,  Jes.  40  :  28.  maar  dat  hy  ophield 
van  nieuwe  zoort  van  Schepselen  te  maken,  en  zig  ten 
vollen  verkwikte  in  zyn  werk  dat  hy  gemaakt  hadde, 
Exod.  31   :  17. 


Vrag.  Laat  God  de  geschapene  Waereld  op  haar 
zelve  dry  ven? 

Antw.  Gantschelyk  niet,  Psalm  138  :  8.  Hy  laat  niet 
varen  de  werken  zyner  handen.  Dus  zegt  onze  Belydenis, 
dat  hy  ze,  te  weten  God,  nu  ook  alle  onderhoud  en 
regeert  na  zyne  eeuwige  voorsienigheid,  en  doorzyne 
oneindelyke  kracht  om  den  mensch  te  dienen,  ten  einde 
dat  de  mensche  zynen  God  diene.  Waar  van  ons  in  de 
volgende  Artikel  staat  te  spreken. 


376      ,     XII.     Artikel, 

Vrag.     Tot  wat  einde  heeft  God  alles  geschapen  ? 

Antw.  1.  Ten  goede  van  den  mensch,  om  den  raensch 
te  dienen.  Psalm  115  :  16.  Aangaande  den  Hemel.  De 
Hemel  is  des  Heeren;  maar  de  Aarde  heeft  hy  der  men- 
schen  kinderen  gegeven.  Hos.  2  :  20,  21.  Ende  het  zal  te 
dien  dage  geschieden,  dat  ik  verhooren  zal,  spreekt  de 
Heere :  Ik  zal  den  Hemel  verhooren :  ende  die  zal  de  Aarde 
verhooren,  ende  de  Aarde  zal  het  koorn  verhooren,  mistgaders 
den    most,    ende  de  olie;  ende  die  zullen  Israël  verhooren. 

2.  Tot  heerlijkheid  van  zynen  naam,  ten  einde  den 
mensche  ook  zynen  Schepper  diene,  Spreuk.  16  :  4.  De 
Heere  heeft  alles  gewrocht,  om  zyns  zelfs  wille.  Ja  ook 
den  goddeloozen  tot  den  dag  des  kwaads.  Jes.  43  :  21.  Dit 
volk  hebbe  ik  my  geformeert,  zy  zullen  mynen  lof  vertellen. 

Vrag.  Wat  legt  in  de  beschouwinge  van  dit  alles,  tot 
leeringe  voor  een  geloovige? 

Antw.  1.  Dat  men  schuldig  is  in  de  beschouwinge  van 
Gods  schepselen  zich  te  verlustigen,  Job  37  :  14.  Neemt 
dit,  ó  Job,  ter  oore;  Staat  ende  aanmerkt  de  wonderen  Gods. 
Psalm  104  :  24.  Hoe  groot  zyn  uwe  werken  o  Heere?  gy 
hebt  ze  alle  met  wysheid  gemaakt,  het  aardryk  is  vol  van 
uwe  goederen. 

2.  Dat  men  alle  de  schepselen  aanmerke  als  leermeesters, 
om  van  haar  onzen  regten  plicht  te  leeren.  Daar  is  geen 
schepsel  hoe  geringe,  of  men  kan  'er  iets  van  leeren.  De 
roepende  Rave  leert  ons  hoe  wy  bidden  moeten  tot  God,  Psalm 
147  .  9.  De  kermende  Duive,  hoe  wy  treuren  moeten  over 
onze  zonde,  Ezech.  7:16.  De  Osse  en  Ezel,  hoe  wy  dank- 
baar zullen  zyn  aan  God,  Jes.  1  :  3.  De  Kraan,  de  Swa- 
luwe  en  de  Ojevaar,  hoe  wy  den  gezetten  tyd  van  Godsdienst 
in  agt  zullen  neemen,  Jerem.  8:7.  Het  magteloos  Ko- 
nynken,  hoe  wy  toevlugt  neemen  tot  den  Rotsteen  der 
Eeuwigheid,  Spr.  30  :  26. 

3.  Dat  men  de  geschapene  dingen  aanmerke  als  zinne- 
beelden van  het  genade- werk,  en  ons  alzo  van  de  wonder- 
werken der  eerste  scheppinge  verheffen,  tot  de  overdenking 
van  de  genade-wonderen  in  de  tweede  schepping,  2  Cor. 
5  :  17.  Indien  dan  iemand  in  Christus  is,  die  is  een  nieuw 
Schepsel :  Het  oude  is  voorby  gegaan,  ziet  liet  is  al  nieuw 
geworden. 

Vrag.  Wat  volgt  'er  na  de  beschouwing  van  de  Schep- 
pinge aller  dingen  ? 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  377 

Antw.  De  beschouwing  van  de  Scheppinge  der  Engelen. 
Dus  zegt  het  tweede  lit  van  den  Artikel.  Hy  heeft  ook  de 
Engelen  goed  geschapen  om  zyne  boden  te  zyn,  ende  zyne 
Uitverkoornen  te  dienen. 


Vrag.  Wat  zyn  Engelen? 

Antw.  Volkome  geestelijke  Schepselen,  die  tot  Gods- 
dienst byzonderlijk  geschikt  zyn,  Psalm  104 :  4.  Hy 
maakt  zyne  Engelen  Geesten. 


Vrag.  Hoe  bewyst  gy  dat  'er  Engelen  zyn? 

Antw.  1.  Dat  besluit  men  waarschynlijk  uit  de  volmaakt- 
heid van  het  geheel-al.  Daar  zyn  in  de  Waereld  bloote 
schepselen  zonder  geest,  redelyke  schepselen  bestaande  uit 
Lighaam  en  Ziel ;  welvoegelijk  dat  'er  ook  geesten  zyn  niet 
vereenigt  met  een  lighaam. 

2.  De  ondervinding  heeft  doen  zien  verscheide  ongewone 
uitwerkingen,  als  in  de  gewaande  Heidensche  godspraaken, 
spokeryen  en  to veryen,  en  wonderlijke  woorden  en  werken 
der  bezeetene  menschen ;  welke  gewrogten  moeten  toege- 
schreeven  worden  aan  zulke  geestelijke  zelfstandigheeden, 
dewyl  ze  niet  gevoeglijk  tot  andere  oorzaken  gebragt  konnen 
worden. 


Vrag.  Zyn  de  Engelen  eeuwig,  of  zijn  zy  in  der  tyd 
geschapen  ? 

Antw.  Zy  zyn  geschapen  in  den  beginne.  De  Eeuwig- 
heid is  een  eigenschap  die  God  alleen  toekomt.  De 
Schrift  spreekt  ook  duidelijk  van  de  Scheppinge  der 
Engelen,  Collos.  1  :  lö.  Alle  dingen  zyn  door  hem 
geschapen,  die  in  de  Hemelen,  ende  die  op  der  Aarde 
zyn,  die  zienlyk,  ende  die  onzienlyk  zyn.  Psalm  104:  4. 
Hy  maakt  zyne  Engelen  Geesten. 


Vrag.     Wat    vloeit    daar    uit,    dat    de  Engelen  van  God 
geschapen  zyn  ? 


378 XII.  Artikel,  

Antw.  Dat  zy  ook  eindig  zyn,  niet  alleen  in  haar  wee- 
zen, vermogens,  gaven,  geduurzaamheid  en  getal;  maar 
ook  ten  aanzien  van  haare  tegenwoordigheid,  in  zekere  be- 
paalde plaatzen.  Dit  blykt :   want 

1.  Dat  nergens  is,  dat  is  niet  in  weezen,  en  dat  overal 
is  zonder  uitbreidinge,  dat  is  God. 

2.  Zy  worden  duidelijk  in  eene  plaatze,  bepaalt.  De 
goede  Engelen  in  den  Hemel.  Matth.  18  :  10.  De  kwade 
Engelen  in  de  Helle,  2  Petr.  2  :  4. 

3.  Zy  worden  gezegd  van  plaats  te  veranderen,  dat  haar 
bepaling  in  eene  vaste  plaats  veronderstelt,  Matth.  13  :  41. 
De  Zone  des  menschen  zal  zyne  Engelen  uitzenden.  Luc. 
2:15.  Het  geschiede  als  de  Engelen  van  haar  weggevaren 
waren  na  den  Hemel,  zeiden  de  Herders  tot  malkanderen, 
laat  ons  henen  gaan  na  Bethlehem. 


Vrag.  Wanneer  zyn  de  Engelen  van  God  geschapen? 

Antw.  Waarschynlijk  op  den  eersten  dag,  te  gelijk 
met  haaren  Hemel,  voor  de  grondlegginge  der  Waereld, 
Joh.  38:  4.  Waar  waart  gy  doe  ik  de  Aarde  grondede? 
Vers  7.  Doe  de  Morgensterren  t'  zamen  vrolvk  zongen, 
ende  alle  de  Kinderen  Gods  juichen. 

Vrag.  Hoe  zyn  de  Engelen  van  God  geschapen? 

Antw.  Heilig  en  goed,  Gen.  1  :  31.  Ende  God  zag 
al  wat  hy  gemaakt  hadde,  ende  ziet  het  was  zeergoet. 
Daarom  dragen  zy  de  naam  van  Heiligen,  Jud.  vers  14. 
Kragtige  helden  die  zyn  woord  doen,  gehoorzaamende 
de  stemme  zijnes  woords,  Psalm  103:  20. 

Vrag.  Waar  mede  zyn  zy  begaaft? 

Antw.  1.  Met  wysheid  en  verstand,  2  Sam.  14:  20. 
Myn  Heere  is  wys  na  de  wysheid  van  eenen  Engel  Gods, 
om  te  merken  alles  wat  op  de  Aarde  is. 

2.  Met  eene  vrye  wille,  waardoor  de  kwade  hebben 
gezondigt,  Jud.  vers  6.  En  de  goede  veerdig  zyn  om 
God  te  gehoorzamen,  Psalm   103:  20. 

3.  Met    kragt    en    vermogen,    om    te  konnen  werken 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  379 


na  buiten.  Daarom  worden  zy  genaamt  kragtige  Helden, 
Psalm  103  :  20.  Engelen  van  Jesus  kragt,  2  Tess. 
1   :  7. 


Yrag.  Wat  merkt  gy  op,  ten  aanzien  van  het  verstand 
der  Engelen  ? 

Antw.  1.  De  wysheid  der  Engelen  is  niet  alleen  natuur- 
lyk;  welke  zy  ontfangen  hebben  by  hunne  Scheppinge  met 
Gods  beeld,  maar  ook  eene  verkregene. 

a.  Ten  deele  door  ondervinding  van  de  grondlegginge 
der  Waereld  aan,  Eph.  3  :  10,  IL  Op  dat  nu  door  de 
gemeinte  bekent  gemaakt  worde,  den  overheeden  en  Magten 
in  den  Hemel,  de  veelvuldige  wysheid  Gods  na  het  eeuwig 
voorneemen,  dat  hy  gemaakt  heeft  in  Christo  Jesu  onzen 
Heere.  Vergel.   1   Tim.  3  :   16.  Cap.  5  :  21. 

b.  Ten  deele  door  een  vrymagtige  openbaringe  Gods  aan 
haar.  Dus  leezen  wy,  Openb.  1  :  1.  De  Openbaringe  Jesu 
Christi,  die  hy  door  zynen  Engel  gezonden,  ende  zynen 
dienstknegt  Johannes  te  kennen  gegeeven  heeft.  Vergel. 
Dan.  9  :  21,  22.   1   Kon.  22  :  22. 

2.  De  kennisse  der  Engelen  gaat  de  onze  zeer  verre  te 
boven.  Egter  is  haar  kennisse  bepaalt,  en  verre  beneden  de 
kennisse  Gods.  Zy  dragen  geen  onmiddelijke  kennisse  van 
des  menschen  gedagten.  Dit  is  alleen  het  eigendom  des 
Allerhoogsten,  1  Kon.  8  :  39.  Gy  alleen  kent  het  herte  van 
alle  menschen  kinderen.  Daar  zyn  veele  dingen,  die  voor 
haar  nog  onbekend  en  verborgen  zyn,  als  de  dag  en  uur 
van  Christus  toekomste  '  ten  oordeel,  Mare.  13  :  32.  Maar 
van  dien  dag  en  die  uure  weet  niemand,  nog  de  Engelen 
die  in  den  Hemel  zyn,  nog  de  Zoone,  dan  de  Vader. 

3.  Zy  hebben  een  vermogen,  waar  door  zy  hunne  gedag- 
ten aan  malkanderen  bekent  maaken.  Daarom  spreekt  Paulus 
van  een  tale  der  Engelen,  1  Corinthen  13  :  1.  En  Christus 
van  de  blydschap  der  Engelen,  over  eenen  zondaar  die  hem 
bekeert,  Luc.  15  :  10.  Hoewel  de  wyze,  op  welke  zy  hunne 
gedagten  aan  malkanderen  bekent  maken ;  zo  wel  als  de 
wyze  hoe  zy  werken,  buiten  zig,  voor  ons  verborgen  is. 


Vrag.     Tot  wat  einde  zyn  de  goede  Engelen  geschapen  ? 
Antw.     De  Belydenis  zegt,  om  Gods  zendboden  te  zijn, 


380 XII.     Artikel, 

ende  zyne  uitverkoornen  te  dienen,  Hebr.  I  :  14  Zyn 
ze  niet  alle  gedienstige  Geesten,  die  tot  dienst  uitgezon- 
den worden  om  der  geener  wille,  die  de  Zaligheid 
beërven  zullen. 


Vrag.  Heeft  dan  een  ieder  Mensch,  Huis,  Stad  of  Land, 
zyn  byzondere  Schut-  en  Bescherm-Engel,  gelyk  de  Rooms- 
gezinde  zeggen  ? 

Ant.     Gods  woord  zwygt  hier  van,  en  zegt  in  tegendeel, 

1.  Dat  zomtyds  een  Engel  is  by  een  Godzalige,  Hand. 
12:  7.  Ende  ziet,  een  Engel  des  Heeren  stont  daar;  ende 
een  ligt  scheen  in  de  wooninge,  ende  staande  de  zyde  Petri, 
wekte  hy  hem  op :  zeggende,  staat  haastelyk  op.  Ende  zyne 
keetenen  vielen  af  van  de  handen. 

2.  Dat  zomtyds  meer  Engelen  by  een  Godzalige  zyn, 
Gen.  28  :  12.  Hy  droomde:  ende  ziet  een  ladder  was  gestel t 
op  de  Aarde,  welker  opperste  aan  den  Hemel  raakte :  ende 
ziet  de  Engelen  Gods  klommen  daar  by  op  ende  needer. 
2  Kon.  6  :  17.  Ende  Eliza  bad  ende  zeide,  Heere  opent  dog 
zyne  ogen  dat  hy  zag ;  ende  de  Heere  opende  de  ogen  des 
jongens  dat  hy  zie;  ende  ziet  de  berg  was  vol  vierige  paar- 
den ende  wagenen  rontsom  Eliza. 

3.  Dat  zomtyds  een  Engel  by  veele  Godzalige  is,  Psalm 
34  :  8.  De  Engel  des  Heeren  leegert  zig  rondsom  de  geene 
die  hem  vreezen,  ende  rukt  ze  uit.  Dan.  3  :  25.  Ziet  ik  zie 
vier  mannen  los  wandelende  in  't  midden  des  viers:  ende 
daar  is  geen  verderf  aan  haar :  Ende  de  gedaante  des  vierden 
is  gelyk  eenes  Zoons  der  Goden. 

.-.  Vrag.  Wat  dienst  doen  de  Engelen  aan  de  Uitver- 
koornen ? 

Antw.     De  Engelen  doen  de  uitverkoornen  grooten  dienst. 

1.  Zy  neemen  deel  in  de  beginzelen  van  haare  heilig- 
makinge.  Zo  ras  word  'er  niet  een  mensch  tot  God  be- 
keert, of  zy  pryzen  en  verheerlyken  God  daar  over  in  den 
Hemel.  Dit  vind  men  uitgebeeld  Luc.  15  :  8  — 10.  Ofte 
wat  vrouwe  hebben  de  tien  penningen,  indien  zy  eenen 
pennink  verliest  en  ontsteekt  niet  een  keersse,  ende  keert 
het  huis  met  [beezemen]  ende  zoekt  neerstelyk  tot  dat  zy 
(dien)  vindt?  ende  als  zy  dien  gevonden  heeft  roept  zy 
de  vrindinnen,  ende  de  gebuurinnen  te  zamen,  zeggende : 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  381 

Weest  blyde  met  my,  want  ik  hebbe  dien  penning  ge- 
vonden, dien  ik  verloren  hadde.  Alzo  zegge  ik  u  lieden, 
is  daar  blydschap  voor  de  Engelen  Gods  over  eenen  zon- 
daar die  zig  bekeert. 

2.  De  Engelen  wekken  ons  op  tot  bevordering  van 
onze  heiligmakinge  zelve.  Dit  ziet  men  zinnebeeldig  ver- 
toont in  het  gedrag  der  Engelen,  by  de  regtvaardigma- 
kinge  en  heiligmakinge  van  Josua  den  Hoogenpriester, 
Zach.  3:4,  5.  Doe  antwoorde  hy,  ende  sprak  tot  de 
geene  die  voor  zyn  aangezigte  stonden :  zeggende,  doet 
deeze  vuile  kleederen  van  hem  weg ;  daar  na  sprak  hy 
tot  hem,  Ziet  ik  hebbe  uwe  ongeregtigheid  van  u  wegge- 
nomen, ende  ik  zal  u  wisselkleederen  aandoen.  Dies  zegge 
ik,  laat  ze  een  reinen  hoet  op  zyn  hoofd  zetten :  Ende 
zy  zetteden  dien  reinen  hoet  op  zyn  hoofd :  Ende  zy  togen 
hem  kleederen  aan,  ende  de  Engel  des  Heeren  stont  daar 
by.  Daarom  leert  's  Waerelds  Heiland  zyne  kinderen  bidden. 
Uwen  wille  geschiede,  gelyk  in  den  Hemel,  (alzo)  ook 
op  der  Aarden,  Matth.  6  :   10. 

3.  De  Engelen  dienen  meenigmaal  tot  raadgeeving, 
bewaring  en  vertroosting  van  Gods  kinderen,  waar  van 
wy  de  wyze  niet  begrypen,  schoon  de  zaak  zeeker  is,  Psalm 
91  :  10 — 12.  U  zal  geen  quaad  weder  vaaren,  nog  geen  plage 
zal  uwe  tente  naderen :  want  hy  zal  zyne  Engelen  van  u 
beveelen,  dat  ze  u  bewaaren  in  alle  uwe  weegen :  zy 
zullen  u  op  de  handen  dragen,  op  dat  gy  uwen  voet  aan 
geenen  steen  stoot. 

4.  De  Engelen  worden  gebruikt,  om  de  boosheeden 
en  ongelijken  die  de  vromen  van  hare  vyanden  worden 
aangedaan,  op  Gods  bevel  te  wreeken.  Dit  ziet  men  in 
dat  ontzaggelijk  geval,  als  de  Engel  des  Heeren  uitvoer 
en  sloeg  in  het  leger  van  Assyrien  hondert  vyfentagtig 
duizend  man,  2  Kon.  19  :  35.  In  de  verlossinge  van 
Petrus  uit  zyn  gevangenis.  Zo  dat  hy  tot  hem  zelven  ge- 
komen zynde  zeide,  nu  weet  ik  waaragtelyk  dat  de  Heere 
zynen  Engel  uitgezonden  heeft,  ende  my  verlost  heeft  uit 
de  hand  van  Herodes,  ende  uit  alle  de  verwagtinge  van 
't  volk  der  Joden,  Hand.  12  :  11.  In  de  straffe  Gods  aan 
Herodes,  vers  23.  Want  de  Engel  des  Heeren  sloeg  Hero- 
des op  den  Rigterstoel,  daarom  dat  hy  God  de  eere  niet 
gaf:  ende  hy  wierd  van  de  wormen  gegeeten,  ende  gaf 
den  Geest. 


382  XII.     Artikel, 

5.  De  Engelen  dienen  tot  vermeerdering  van  de  eer- 
bied en  blydschap  der  gelovigen  in  Gods  huis,  onder  de 
Prediking  van  zyn  Woord  en  't  gebruik  der  bondzegelen. 
Daar  zijn  ze  tegenwoordig,  en  verblyden  zig  in  de  troost- 
ryke  bewerkingen  des  H.  Geests  aan  zyn  volk.  Zy  zien 
de  zoete  beweegingen  der  gelovigen  na  God  en  zyne 
genade,  met  wonder  vermaak  aan,  en  verheerlijken  God 
van  weegen  zyne  genade  en  goedheid  over  zyn  volk,  Psalm 
103  :  20,  21.  Looft  den  Heere  zyne  Engelen,  gy  krag- 
tige  helden  die  zyn  woord  doet,  gehoorzaamende  de  stemme 
zyn  woords :  Looft  den  Heere  gy  alle  zyne  Heirschaaren, 
gy  zyne  dienaars  die  zyn   welbehagen  doet. 

6.  De  Engelen  zyn  de  getuigen  van  de  opregtheid  der 
Godzaligen  in  haar  weg  en  werk  tot  opwekking  van 
haar  iever  en  vrymoedigheid  in  de  zaake  Gods.  Dus  zegt 
Paulus,  1  Timoth.  5  :  21.  Ik  betuige  voor  Godendeden 
Heere  Jesu  Christo,  ende  de  uitverkoorne  Engelen,  dat 
gy  deeze  dingen  onderhoudt  zonder  veroordeel  niets  doende 
na  toegeneegentheid. 

7.  Eindelyk  strekken  zy  ook  tot  volmakinge  der  Hei- 
ligen in  de  uure  des  doods,  en  brengen  de  Ziel  over  in 
de  eeuwige  gelukzaligheid.  Dus  leeft  men  in  de  Parabel 
van  den  Rykeman  en  Lazarus.  Ende  het  geschiede  dat  de 
bedelaar  stierf,  ende  van  de  Engelen  gedraagen  werdt  in 
den  schoot  Abrahams,  Luc.   16  :  22. 

8.  Laastelyk  zullen  zy  ook  in  den  groten  dag  des 
Oordeels  gebruikt  worden,  om  de  lighamen  der  uitver- 
koorne te  vergaderen,  en  te  brengen  voor  den  Rigterstoel 
Christi,  volgens  Matth.  24  :  31.  Ende  hy  zal  zijne  Enge- 
len uitzenden  met  een  bazuine  van  groot  geluid :  Ende 
zy  zullen  de  uitverkoorne  by  een  vergaderen  uit  de  vier 
winden,  van  het  eene  uiterste  der  Hemelen  tot  het  ander 
uiterste  derzelve. 


Vrag.     Wat  merkt  gy  hier  uit  op? 

Antw.  Hoe  groot  het  geluk  is  van  Gods  volk.  Zy  zyn 
gunstelingen  van  den  Allerhoogsten  God,  en  Medeburgers 
der  Heiligen  in  de  Stad  Gods,  die  twaalf  poorten  heeft  ende 
in    haare  poorten    TWAALF    ENGELEN,  Openb.  21   :   12. 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  888 

Vrag.  Wat  staat  ons  verder  ten  aanzien  der  Engelen, 
te  beschouwen? 

Antw.  De  afval  der  kwade,  en  de  bevestiging  der 
goede  Engelen. 

Vrag.  Hoe  word  de  afval  der  kwade  Engelen  in  den 
Artikel  voorgestelt  ? 

Antw.  Met  deeze  woorden.  Zommige  zyn  van  die 
uitnemendheid,  in  dewelke  God  haar  geschapen  hadde, 
in  't  eeuwig  verderf  vervallen. 

Vrag.    Wat    benamingen    dragen  de  kwade  Engelen? 

Antw.  Zy  worden  in  de  H.  Schrift  genaamt  Duivelen, 
Engelen,  onreine  Geesten,  Overheeden,  Magten.  En  in 
't  eenvoudig  getal.  De  God  dezer  Eeuwe,  de  Slange, 
de  Verzoeker,  de  Satan,  Belial,  den  Draak,  terwyl  de 
naam  van  Lucifer,  na  de  gedagten  van  voorname  Gods- 
geleerden, hier  toe  niet  behoort,  als  beduidende  eigent- 
lijk  de  Morgensterre,  en  by  overbrenginge  de  Koning 
van  Babel,  die  als  dezelve  Sterre  was  in  heerlijkheid, 
Jes.  14 :  12.  Hoe  zyt  gy  uit  den  Hemel  gevallen,  ó 
Morgensterre!  gy  Zone  des  Dageraads?  hoe  zyt  gy  ter 
Aarde  nedergehouwen,  gy  die  de  Heidenen  krenket? 


Vrag.  Worden  door  die  benamingen  in  Gods  Woord, 
niet  verstaan  ziektens,  quaade  humeuren,  inbeeldingen  van 
booze  menschen,  ofte  iets  anders  ? 

Antw.  Neen,  want  die  benamingen  geven  by  alle  Taal- 
kundigen te  kennen  booze  geestelijke  Selfstandigheeden, 
terwyl  zulke  ziektens  van  de  Duivelen  duidelijk  onderscheiden 
worden.  Zie  Mare.  3  :  14,  15.  alwaar  wy  leezen,  dat 
Christus  twaalf  Apostelen  aanstelde,  om  te  prediken.  En  om 
macht  te  hebben,  de  ziekteu  te  genezen,  en  de  Duivelen 
uit  te  werpen. 

Vrag.  Zyn  de  kwade  Engelen  kwaad  geschapen? 
Antw.    Neen.    Zy    zyn    goed    geschapen.    Gen.   1  :  31. 
Ende  God  zag  al  wat  hy  gemaakt  hadde :  Ende  ziet  het 


384 XII.     Artikel , 

was  zeer  goet.  Hoewel  deeze  hare  goedheid  verander- 
lyk  was,  en  zy  daarom  niet  lang  na  hare  scheppinge 
gezondigt  hebben.  Volgens  1  Joh.  3 :  8.  Die  de  zonde 
doet,  is  uit  den  Duivel :  want  de  Duivel  zondigt  van 
den  beginne. 


Vrag.     Wat  is  de  bron-ader  van  haar  kwaad  geweest? 

Antw.  Een  vrywillige  afval  van  God  en  zyn  gemein- 
schap;  van  welke  gehandelt  word,  2  Petr.  2  :  4.  Indien 
God  de  Engelen  die  gezondigt  hebben,  niet  gespaart  heeft, 
maar  die  in  de  Helle  geworpen  hebbende,  overgegeven  heeft 
den  ketenen  der  d  instem  isse,  om  tot  het  Oordeel  bewaart 
te  worden.  Joh.  8  :  44.  Gy  zyt  uit  den  Vader  den  Duivel, 
ende  wilt  de  begeerten  uwes  Vaders  doen.  Die  was  een 
menschen  moorder  van  den  beginne,  ende  en  is  in 
de  waarheid  niet  staande  gebleven :  want  geen  waarheid 
is  in  hem.  Wanneer  hy  de  leugen  spreekt,  zoo  spreekt 
hy  uit  zyn  eigen :  Want  hy  is  een  leugenaar,  ende 
de  Vader  derzelve  leugen.  Jud.  vers  6.  Engelen  die  haar 
beginzel  niet  bewaart  hebben,  maar  haar  eigen  woonstede 
verlaten  hebben. 

.•.  Vrag.  Waar  in  heeft  de  zonde  van  deeze  booze  geesten 
eigentlijk  bestaan? 

Antw.  Dit  zegt  de  Schrift  niet  duidelijk.  Egter  stelt 
men  waarschynlyk,  dat  haar  zonde  geweest  zy  of  hovaardye, 
tragtende  God  gelijk  te  zyn,  om  dat  Paulus  de  opgebla- 
zenheid een  oordeel  des  Duivels  noemt,  1  Tim.  3  :  6. 
En  de  hovaardye  tot  de  Helle  bepaalt  word,  Jes.  14:  lt 
Uwe  hovaardye  is  in  de  Helle  nedergestort.  Of  dat  ze 
haar  verloopen  hebben  in  de  nydigheid  tegen  den  mensche, 
die  hem  in  gelukzaligheid  te  na  kwam,  waarop  de  Duivel 
genoemt  werd  een  menschen  moorder,  Joh.  8  :  44.  Onze 
tegenpartyde,   1  Petr.  5  :  8. 

.-.  Vrag.     Wanneer  zyn  deeze  Engelen  kwaad  geworden? 

Antw.  De  bepaalde  tyd  van  den  val  der  Engelen  is 
niet  bekent.  Dit  kan  men  zeggen;  de  kwade  Engelen 
zyn  niet  gevallen  voor  het  beginzel  by  Mozes  gemeld, 
want  doe  waren  'er  nog  geen  Engelen  van  God  geschapen ; 
ook  niet  voor  het  einde  der  zes  dagen,  in  welke  God 
de    Waereld    schiep,    wyl    alles    doe    voor  God  nog  goed 


Van  de  Scheppiuge  aller  dingen.       385. 

bevonden  wierd,  Gen.  1  :  31.  De  Schrift  zegt  in  den  be- 
ginne, 1  Joh.  3  :  8.  Die  de  zonde  doet,  is  uit  den  Dui- 
vel; want  de  Duivel  zondigt  van  den  beginne.  Vergel. 
Joh.  8  :  44.  Hier  mede  moeten  wy  voldaan  zyn. 

Vrag.  Tot  wat  einde  heeft  God  den  val  der  kwade  En- 
gelen toegelaten  ? 

Antw.  De  wille  Gods  moet  ons  genoeg  wezen,  egter 
kunnen  wy  zeggen ;  hier  uit  blykt 

1.  Gods  onafhankelijke  magt  en  regt  over  alle  zyne 
Schepselen. 

2.  De  groote  gelukzaligheid  der  goede  Engelen,  die  hun 
beginzel   bewaart  hebben. 

3.  Dat  God  de  kwade  Engelen  na  zyn  vrymagt  kan 
los  laaten  tot  uitvoeringe  van  zyne  straffe,  over  de  verworpene, 
en  tot  werktuigen  van  quellingen  en  verzoekingen  voor  zyn 
volk,    om    haar    in    nedrigheid  en  lydzaamheid  te  oeffenen. 

Vrag.     Wat  straffe  is  deeze  gevalle  Engelen  overgekomen  ? 

Antw.  1.  Een  berooving  van  Gods  beeld.  Zy  missen, 
die  zalige  kennisse  Gods  en  volmaakte  heiligheid,  waar  mee 
zy  by  hun  scheppinge  begaaft  waaren  ;  mitsgaders  die  zalige 
vreugde,  welke  daar  uit  voortvloeide,  waarom  zy  gezegt 
worden  te  tzitteren,  Jac.  2  :  19.  Gy  gelooft  dat  God  een 
eenig  God  is:  gy  doet  wel:  de  Duivelen  gelooven  het  ook, 
ende  zy  tzitteren. 

3.  Een  uitwerpinge  of  vertroostinge  van  haar  uit  den 
derden  Hemel,  de  eige  woonsteede  Gods,  Luc.  10  :  18. 
Ende  hy  zeide  tot  haar :  Ik  zag  den  Satan  als  een  Blixem 
uit  den  Hemel  vallen. 

3.  Een  inwerpinge  in  de  Helle  voor  eeuwig,  2  Petr.  2  :  4. 
Indien  God  de  Engelen,  die  gezondigt  hebben,  niet  gespaart 
en  heeft,  maar  die  in  de  Helle  geworpen  hebbende,  over- 
gegeven heeft  de  ketenen  der  duisternisse,  om  tot  het  oor- 
deel bewaart  te  worden. 


Vrag.  Wat  is  het  geluk  der  goede  Engelen? 

Antw.  Dat  God  hen  in  hunne  gelukzalige  staat  be- 
vestigt heeft.  Dus  zegt  onze  Belydenis:  Ende  andere 
zyn  door  de  genade  Gods  in  haaren  eersten  staat  volhert 
en  staande  gebleven. 

t>5 


886 XII.  Artikel , 

Vrag.     Hoe  bewyst  gy  dat? 

Antw.  1.  Uit  het  getuigenisse  Christi,  Matth.  18  :  10. 
Ziet  toe  dat  gy  niet  een  van  de*-ze  kleinen  en  veracht:  want 
ik  zegge  u  lieden,  dat  hare  Engelen  in  de  Hemelen  altyt 
zien  het  aangezicht  myns  Vaders,  die  in  de   Hemelen  is. 

2.  Uit  de  vergelijkinge  die  Christus  maakt  van  onze 
toekomende  Zaligheid,  met  de  gelukzalige  staat  der  Engelen, 
welke  in  het  toekomende  gelijk  de  hare,  onveranderlyk  zyn 
zal,  Matth.  22  :  30.  Want  in  de  opstandinge  en  nemen  zy 
niet  ten  houwelyke,  noch  en  worden  niet  ten  houwelyk  uit- 
gegeven :  maar  zy  zyn  als  Engelen  Gods  in  den  Hemel. 

.-.   Vrag.     Waar  van  moet  men  deeze  bevestiginge  der 
goede  Engelen  in  hunne  gelukzalige  staat  afleiden  ? 
Antw.   1.  Niet  van  de  genade  des  Middelaars,  want 

a.  De  Engelen  hebben  geen  Middelaar  nodig,  dewyl 
ze  door  geen  overtredinge  van  God  zyn  afgescheiden  ge- 
weest. 

b.  Christus  is  een  Middelaar  tussen  God  en  den  Zon- 
daar. Ziet  1  Tim.  2  :  5.  Want  daar  is  een  God,  daar 
is  ook  een  Middelaar  Gods  ende  der  menschen,  de  men- 
sche  Jesus  Christus.  Hebr.  2:16.  Want  waarlyk  hy  en 
neemt  de  Engelen  niet  aan,  maar  hy  neemt  het  zaad 
Abrahams  aan. 

.-.  Vrag.     Hoe  dan  ? 

Antw.  2.  Dat  die  bevestiging  vloeit  uit  het  eeuwig 
raadsbesluit  der  verkiezinge.  En  daar  by  moet  aangemerkt 
worden  als  een  loon  van  haare  gehoorzaamheid,  uit  kragt 
van  een  Goddelijk  verbond  met  haar  gemaakt,  als  met 
Adam.  Dat  wy  veylig  met  groote  Godsgeleerden,  moogen 
vooronderstellen.  Schoon  de  Schrift  hier  niet  uitdrukkelijk 
van  spreekt. 


Vrag.  Wat  staat  ons  verder  te  bezien? 

Antw.  De  groote  verdorventheid  der  kwade  Engelen, 
met  deeze  woorden  voorgestelt :  De  Duivelen  en  booze 
Geesten,  zyn  alzo  verdorven,  dat  zy  vyanden  Gods  ende 
alles  goeds  zyn:  na  alle  haare  vermogen,  als  moordenaars 
loerende  op  de  Kerke,  ende  een  ieder  litmaat  van  dien, 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  387 

om  alles  te  verderven  en  te  verwoesten  door  haare  be- 
driegeryen. 

Vrag.  Hebben  de  kwade  Engelen  door  hunnen  afval 
alle  verstand  en  kragt  verlooren,  om  ten  kwade  te  kon- 
nen  werken  ? 

Antw.  Zy  hebben  geen  verstand  ten  goede,  nog  kragt 
van  heiligheid  om  de  wille  Gods  te  doen.  Zy  zyn  berooft 
van  Gods  beeld  en  Zalige  nabyheid,  egter  zyn  ze  niet 
ontzet. 

1.  Van  alle  kennisse:  De  Schrift  eigent  hun  een 
kennisse  toe  van  God,  Jac.  2:  19.  Van  Christus  als  de 
Zoone  Gods,  Matth.  8  :  29.  Eene  groote  argelistigheid 
om  menschen  te  verleiden.  2  Cor.  11  : 3.  Doch  ik  vreeze 
dat  niet  eenigzints,  gelyk  de  slange  Eva  door  haare 
argelistigheid  bedrogen  heeft,  alzo  uwe  zinnen  bedorven 
worden  om  af  te  wyken  van  de  eenvoudigheid  die  in 
Chtïsto  is. 

2.  Nog  van  alle  schyn  van  goed,  dewelke  zy  wel 
konnen  maken  om  den  mensen  te  bedriegen.  Want  de 
Satan  zelve  verandert  hem  in  een  Engel  des  ligts,  2  Cor. 
11 :   14. 

3.  Nog  van  alle  kragt,  om  ten  kwade  te  werken, 
welke  zo  groot  is,  dat  Christus  daarop  ziende  gezegd 
heeft,  Matth.  12  :  29.  Ofte  hoe  kan  iemand  in  't  huis 
eens  sterken  inkomen,  ende  zyne  vaten  ontrooven,  ten 
zy  dat  hy  eerst  den  sterken  gebonden  hebben,  ende 
als  dan  zal  hy  zyn  huis  berooven. 


Vrag.  Hoe  bewyst  gy,  dat  de  Duivelen  op  lighamen, 
ja  in  de  menschen,  ten   kwaden  konnen  werken  ? 

Antw.     Dit  blykt 

1 .  Uit  de  eerste  verleidinge  van  onze  Voorouders ;  wel- 
kers gebeurtenisse  Mozes  beschryft,  Gen.  3.  Hier  vinden  wy 
een  slange  die  tot  Eva  sprak,  en  haar  aansporde  om  van 
den    boom  te  eeten.     Dit  was  geen  bloote  slange,  want  die 


388  XII.     Artikel,  

kan  niet  spreeken,  veel  minder  verstandig  redeneeren.  Ook 
was  die  verleidinge  geen  ydele  verbeeldinge  van  Moeder  Eva. 
die  volmaakt  goed  en  na  den  beelde  Gods  geschapen  zynde, 
haar  in  geen  kwade  verbeeldinge  van  God  konde  toegeven 
tegen  het  bevel  Gods,  daar  tegen  twisten,  en  daar  door 
haar  ten  laasten  laten  overwinnen.  Dies  is  bet  den  Duivel 
geweest,  die  door  de  slange  tot  haar  sprak,  die  daarom  de 
naam  draagt  van  Oude  Slange,  Openb.  12:  19.  En  aan  wien 
de  Schrift  de  verleidinge  van  den  eersten  mensch  toeschryfr. 
Joh.  8  :  44.  2  Cor.  11  :  3.  Voeg  hier  by  de  kwellinge  die 
de  Satan  Job  aandeedde,  Cap,  1  :  12.  en  Cap.  2:7.  De 
verzoekinge  van  Christus  in  de  Woestyne,  Matth.  4  :  1 — 12. 
Welke  verzoekinge  geenzins  een  ydele  phanthazie  of  verbeel- 
dinge in  Christus  was ;  maar  een  dadelijke  kwellinge  des 
Satans,  wyl  zig  zulk  een  verzoekinge  te  verbeelden  stryd 
met  de  Volmaakte  Heiligheid  van  Christus,  waar  door  hy 
onzondig  zynde,  zig  zulke  zondige  gedagten  niet  konde  in 
werpen,  even  als  God  de  Heiligheid  zelve,  niemand  tot  zonde 
kan  verzoeken,  Jac.   1   :   13. 

2.  De  Schrift  spreekt  ook  duidelijk  van  zulke  verzoekin- 
gen des  Satans,  Eph.  6  :  11,  12.  Doet  aan  de  geheele  \va- 
penrustinge  Gods,  op  dat  gy  kondt  staan  tegen  de  listige 
omleidingen  des  Duivels.  Want  wy  en  hebben  den  stryd  niet 
tegen  vleesch  ende  bloed,  maar  tegen  de  overheden,  tegen 
de  magten,  tegen  de  geweldhebbers  der  wereld,  der  duis- 
ternisse  dezer  eeuwe,  tegen  de  geestelyke  boosheden  in  de 
Lucht.  1  Petr.  5  :  8.  Zyt  nugteren.  ende  waakt:  want  uwe 
tegenpartye  de  Duivel  gaat  om  als  een  briesschende  Leeuw, 
zoekende  wien  hy  zoude  mogen  verslinden.  De  Heere  Chris- 
tus leert  ons  ook  in  het  allervolmaakste  gebed  dezelve  af- 
bidden, Matth.  6:13.  Ende  leid  ons  niet  in  verzoekinge. 
maar  verlost  ons  van  den  boozen. 

.*.  Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys  ? 

Antw.  3.  Uit  de  Exempelen  der  bezetenen  van  den 
Duivel,  die  ons  in  het  Evangelium  worden  voorgestelt, 
welke  geen  ziektens,  Dolligheid,  phantazyen  of  kwade 
humeuren  waaren,  maar  duivelen  of  booze  geestelyke 
Selfstandigheeden.  Terwyl  aan  hun  duidelijk  word  toege- 
schreven Jesum  te  kennen,  te  vreezen,  te  schrikken,  dat 
zy  zouden  gepynigt  worden  voor  den  tijd,  en  gebeeden  te 
hebben  dat  zy  in  de  zwynen  mogten  vaaren,  Luc.  8:31,  32. 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen. 389 

4.  Dit  blykt  uit  de  Toveryen.  Tovery  noemen  wy  niet 
alles  wat  'er  wel  voor  gehouden  word,  of  door  een  vlugge 
handgreep  tot  verbazing  van  andere  geschied ;  maar  waar 
door  de  mensch  door  hulp  des  Duivels  dingen  doet,  die 
's  menschen  kragten  te  boven  gaan.  Dat  'er  zodanige  To- 
veryen en  Duivels  Konstenaren  zyn,  leert  de  Schrift  in 
het  Exempel  van  de  Toveresse  te  Endor,  1  Sam.  28  :  6, 
7.  Van  Elymas  de  Toveraar,  Handel.  13  :  6  —  8. 
Mitsgaders  uit  het  Goddelijk  verbod,  een  bedreiging  tegen 
dit  soort  van  menschen.  Lev.  20  :  6.  Wanneer  eene  ziele 
is,  die  haar  tot  de  Waarzeggers,  ende  tot  de  Duivels 
Konstenaren  zal  gekeert  hebben,  om  die  na  te  hoereren, 
zoo  zal  ik  myn  aangezigte  tegen  die  ziele  zetten,  ende  zal 
ze  uit  het  midden  haares  volks  uitroeien.  Vers  27.  Als 
een  man  ofte  vrouwe  in  zig  een  waarzeggende  Geest  zal 
hebben,  ofte  een  Duivels  Konstenaar  zal  zyn,  zy  zullen 
zekerlyk  gedood   werden. 

5.  Dit  bevestigen  zo  veele  kragtige  spreekwyzen  in 
deezen  gebruikt,  om  uit  te  drukken  de  werkinge  van  den 
Satan  op  den  mensch,  om  hem  te  verzoeken  en  te  be- 
werken tot  zonde.  Hy  word  gezegd  in  den  mensch  te 
komen,  Luc,  22:3  Ende  de  Satan  voer  in  Judas.  Joh. 
13  :  2.  De  Duivel  had  in  het  herte  van  Judas  gegeven, 
dat  hy  Jesus  verraden  zoude.  Zyn  harte  te  vervullen  om 
kwaad  te  doen,  Hand.  5:3.  Waarom  heeft  de  Satan  uw 
herte  vervuld,  dat  gy  den  Heiligen  Geest  liegen  zoude. 
De  ziel  te  verblinden,  2  Cor.  4  :  4.  Den  welken  de  God 
deezer  eeuwe  de  zinne  verblind.  Te  werken  met  veel 
argelistigheid,  2  Cor.  11  :  14.  Hy  verandert  zig  wel  in 
een  Engel  des  lichts.  Ja  den  mensch  gevangen  te  houden 
naar  zynen  wille,  2  Tim.  2  :  26.  Of  zy  wederom  ontwa- 
ken mogten  uit  den  strik  des  Duivels,  onder  welke  zy 
gevangen  waren  tot  zynen  wille. 


Vrag.  Is  'er  maar  een,  of  zyn  'er  meer  Duivelen  ? 

Antw.  Neen.  Daar  zyn  veele  Duivelen,  Luc.  8 :  30. 
zegt  de  bezetene  dat  zyn  naam  Legio  was.  Want  veele 
Duivelen  waren  in  hem  gevaaren.  Zy  komen  daarom 
voor    onder   het   zinnebeeld  van  een  Koninkryk,  Matth. 


390 XII.     Artikel, 

12 :  26.  Ende  indien  de  Satan  den  Satan  uitwerpt,  zo 
is  hy  tegen  hem  zelven  verdeelt:  hoe  zal  dan  zyn  Ryk 
bestaan  ? 


.-.  Vrag.     Is  deeze  gelykenis  gepast  ? 
Antw.     Ja. 

1.  Hier  is  een  Overste  of  Koning  in  dit  Ryk,  by 
uitnemendheid  genaamt  de  Duivel  en  Satanas,  die  de 
geheele  Waereld  verleid,  Openb.  12  :  9.  De  Overste  dei- 
macht  des  Luchts,  des  Geestes,  Eph.  2  :  2.  Zyn  eigen 
naam  is  Beêlzebul,  den  Oversten  der  Duivelen,  Matth. 
12  :   24. 

2  De  dienstknegten  in  dit  Ryk,  zyn  de  menigte  der 
booze  Geesten,  die  zyn  Engelen  genoemd  worden,  Matth. 
25  :  41.  Geweldhebbers  der  Waereld,  der  duisternisse 
deezer  eeuwe,  en  geestelyke  boosheden  in  de  Lucht,  met 
wien  wy  te  stryden  hebben,  Eph.  6  :   12. 

3.  De  onderdanen  van  dit  Ryk  zyn  de  Koningen  der 
Aarde,  die  kryg  voeren  tegen  Christus  en  zyn  Kerke, 
Openb.  19  :  19.  Zyn  eerstgeboorene  Zoone  is  de  Anti- 
christ, 2  Tessal.  2  :  9.  De  groote  menigte  der  onweder- 
geboorene  en  goddelooze,  die  't  zy  openbaar, 't  zy  bedekt, 
Christus  en  zyn  Kerke  tragten  te  verderven,  doende  den 
wille  des  vleesches  en  der  gedagten,  Eph.  2  :  3.  Bekend 
in  de  Schrift  onder  de  naam  van  ongeloovige,  die  niet 
bestraalt  worden  door  het  Licht  des  Evangeliums.  2  Cor. 
4:4.  Kinderen  der  ongehoorzaamheid  ende  des  toorns, 
Eph.  2  :  2.  Het  Zaad  der  slange,  Gen.  3  :  15.  Adderen 
gebroedzel,  Matth.  3  :  7.  Gevangene  in  zyne  strikken  tot 
haar  verderf  naar  zynen  wille,  2  Tim.   2  :  26. 

4.  De  wetten  waar  na  dit  Ryk  bestierd  word ;  zyn 
de  begeerlykheid  der  oogen,  de  wellusten  des  vleeschs, 
en  de  grootsheid  dezes  levens,  1  Joh.  2  :  16.  De  wet  der 
zonde,  Rom  7  :  26.  De  wille  des  vleesches  en  de  ge- 
dagten, Eph.  2  :  3.  De  wille  des  Duivels,  allerlei  liegen 
ende  bedriegen,  Joh.  8  :  44. 

5.  De  goederen  die  in  dit  Ryk  genooten  werden, 
zyn  vyandschap  tegen  God,  Rom.  8  :  7.  Blindheid  in 
het  verstand,  en  hardigheid  in  de  wil,  Eph.  4  :  18. 
Hoogmoed    en    zorgeloosheid,    Ezech.    16    :    49.     Allerlei 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  391 

weelde     en     wellust     tot    een    eeuwig    ziels-bederf,    Luc. 
12  :  20,  21. 

6.  De  wapenen  van  dit  Ryk  der  duister nisse,  zyn 
wapenen  des  vleesches,  2  Cor.  10  :  4.  Vuurige  pylen 
van  allerlei  bestrydingen,  Eph.  6  :  16.  Strikken  van 
aardsche  zorgvuldigheid,  waar  in  de  menschen  verzinken 
in  haar  verderf  en  ondergang,  1  Tim.  6  :  9.  Verval- 
schinge  van  Gods  Woord  in  alle  argelistigheid,  2  Cor.  4  :  2. 
Schoone  beloften  van  rykdom  en  aanzien,  voor  die  hem 
geloof  geeven,  Matth.  4  :  9.  Verschrikkingen  en  vuistslagen, 
2  Cor.  12:7.  Trotze  gedagten  in  te  boezemen  tegen  de 
kennis  van  den  gekruisten  Christus,  2  Cor.   10  :  5. 

Vrag.  Hoe  werkt  de  Duivel  ten  nadeele  van  Gods  Kerk 
in  't  gemeen  ? 

Antw.  1.  Dit  doet  hy  door  twist  en  tweedracht  te  stoo- 
ken  in  Gods  Kerk  tusschen  Leeraars  en  Leeraars ;  tusschen 
Leden  en  Ledematen;  want  daar  dit  Zaad  in  den  Akker 
valt  is  allerlei  verwarring  en  boozen  handel,  Jac.  3  :  16. 
De  een  zegt  ik  ben  Pauli :  ende  een  ander  ik  ben  Apollos. 
En  den  zegen  des  Evangeliums  woi-d  gestrerat,  Gal.  5  :  14, 
15.  Want  de  geheele  wet  word  in  een  woord  vervult.  Na- 
melyk  in  dit.  Gy  zult  uwen  naasten  lief  hebben  gelyk  u 
zelven :  maar  indien  gy  malkanderen  byt  ende  vereet,  ziet 
toe  dat  gy  van  malkanderen  niet  verteert  en  word. 

2.  Dit  doet  hy  door  het  smeeden  van  allerlei  booze  ge- 
voelens en  ketteryen  in  de  Kerk,  die  de  fondamenten  om- 
verstooten,  1  Tim  4  :  1 ,  2,  3.  Doch  de  Geest  zegt  duidelyk, 
dat  in  de  laatste  tyden  zommige  zullen  afvallen  van  het 
geloove,  zig  begeevende  tot  verleidende  Geesten,  ende  lee- 
ringen der  Duivelen,  door  geveinstheid  der  leugensprekers, 
hebbende  hare  eigene  Conscientie  als  met  een  brandyzer 
toegeschroeit.  Verbiedende  te  houwelyken,  gebiedende  van 
spyzen  te  onthouden,  die  God  geschapen  heeft  tot  nuttinge 
met  dankzegginge,  voor  de  geloovige,  ende  die  de  waarheid 
hebben  bekent. 

3.  Dit  doet  hy  door  verzoeking  tot  allerlei  ydelheid  en 
zonde,  waar  door  veele  belyders  der  waarheid  zoetvoerig 
weggesleept  worden,  Gal.  5  :  19  — 21.  De  werken  des  vleeschs 
nu  zyn  openbaar :  welke  zyn  overspel,  hoerery,  onreinigheid, 
ontuchtigheid.  Afgoderye,  fenyngevinge,  vyantschappen, 
twisten,    afgunstigheden,    toorne,    gekyf,    tweedracht,   kette- 


392 XIL     Artikel. 

ryen,  Nydt,  moort,  dronkenschappen,  brasseryen,  eiide  dier- 
gelyke :  van  de  welke  ik  u  te  voren  zegge,  gelyk  ik  ook  te 
voren  gezegt  hebbe,  dat  die  zulke  dingen  doen,  het  Konin- 
kryke  Gods  niet  en  zullen  be-erven. 

4.  Dit  doet  hy  uitwendig  door  verdrukkinge  en  vervol- 
ginge  van  de  Kerk,  Openb.  12  :  12,  13.  Wee  den  genen 
•die  de  Aarden  ende  de  Zee  bewoonen  ;  want  de  Duivel  is  tot  u 
afgekomen  ende  heeft  grooten  toorn,  wetende  dat  hy  een 
kleinen  tyd  heeft.  Ende  doe  de  Draak  zag  dat  hy  op  de 
Aarde  geworpen  was,  zoo  heeft  hy  de  vrouwe  vervolgt  die 
het  manneken  gebaard  hadde.  Inwendig  door  allerlei  aan- 
vegtingen  en  kwellingen,  1  Petr.  5  :  8.  Zyt  nuchteren  ende 
waakt:  want  uwe  tegenpartye  de  Duivel  gaat  om  als  een 
briesschende  Leeuw,  zoekende  wien  hy  zoude  mogen  ver- 
slinden. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy,  dat  de  Duivel  loert  tot  verderf 
van  ieder  Lidmaat  in  de  Kerk  in  't  byzonder? 

Antw.   1.  Is  de  mensch  noch  onbekeert, 

a.  Hy  zoekt  hem  gerust  en  zorgeloos  te  houden  in  de 
zonde.  Daarom  werd  hy  genaamt  een  sterk  gewapende,  die 
zo  lang  hy  zyn  hof  bewaart,  alles  in  vreede  houd,  Luc. 
11  :  21.  Is  't  dat  de  mensch  onder  het  gehoor  van  Gods 
Woord  komt,  daar  zyn  elende  en  de  noodzakelijkheid  van  ge- 
loof en  bekeering  kragtig  betuigd  word.  Zyn  hart  word  'er 
niet  onder  verbryzelt,  maar  vast  gehouden  in  de  ydele  waan 
dat  alles  wel  is,  Deut.  29  :  19.  Ende  het  geschiede,  als 
hy  de  woorden  deezes  vloeks  hoort,  dat  hy  zich  zelven  zegene 
in  zyn  herte,  zeggende;  ik  zal  vreede  hebben,  wanneer  ik 
schoon  na  mynes  herten  goeddunken  zal  wandelen :  om  de 
dronkene  te  doen  tot  de  dorstige. 

b.  Hy  houd  hem  zo  yverig  beezig  in  de  dingen  van  de 
tyd,  dat  'er  geen  oogenblik  voor  God  en  zyn  dient  af  kan. 
!  Tim.  6  :  9.  Doch  die  ryk  willen  worden,  vallen  in 
verzoekinge,  ende  in  den  strik  ende  in  veele  dwaze  ende 
schadelyke  begeerlykheden,  welke  de  mensche  doen  verzinken 
in  verderf  ende  ondergang.  Hy  stopt  hem,  om  zyn  Conscientie 
te  voldoen,  allerlei  argumenten  in  de  hand,  die  een  schyn 
van  verontschuldiging  hebben,  Luc.  14  :  18 — 20.  Ende  zy 
begonden  alle  zig  eendragtiglyk  te  ontsHiuldigen,  de  eerste 
zeide  tot  hem.  Ik  hebbe  eenen  akker  gekogt,  ende  het  is 
nodig  dat  ik  uitga,  ende  hem  bezie;  ik  bidde  u.  houd  mv 
voor    verontschuldigt.    Ende  een  ander  zeide:  ik  hebbe  vyf 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  393 

jok  ossen  gekogt :  ende  ik  ga  henen  om  die  te  beproeven : 
ik  bidde  u,  houd  iny  voor  verontschuldigt.  Ende  een  ander 
'  zeide :  ik  hebbe  een  wyf  getrouwt,  ende  daarom  en  kan  ik 
niet  komen. 

c.  Hy  verstyft  zyn  hart  tegen  God  en  zyn  dienst :  De 
zoete  lust  en  het  lieffelijk  jok  van  Christus,  stelt  hy  hem 
voor  als  een  ondragelijk  jok,  dat  te  vergeefs  en  zonder  ver- 
kwikkinge  gedragen  werdt,  Maleachi  3  :  14,  15.  Gy  zegt, 
het  is  te  vergeefs  God  te  dienen:  want  wat  nuttigheid  is 
het,  dat  wy  zyne  wagt  waarnemen  ?  ende  dat  wy  in  't  zwart 
gaan  voor  het  aangezichte  des  Heeren  der  Heirschaaren. 
Ende  nu  wy  agten  de  hoogmoedige  gelukzalig :  ook  die 
goddeloosheid  doen,  worden  gebouwt ;  ook  verzoeken  zy  den 
Heere  ende  ontkomen. 

cl.  Hy  vervult  zyn  hart  met  wrevel  en  vooroordeel  tegen 
Leeraren  en  Godzaligen,  zo  dat  men  den  schouder  te  rugge 
trekt,  de  ooren  verzwaart  en  het  harte  harder  maakt  dan 
een  Diamant,  om  niet  te  hooren  de  woorden  der  wet, 
Zach.  7  :  11,  12.  Den  yver  der  Leeraren  houd  hy  verdagt ; 
de  Godvrugt  der  vroomen  kryt  hy  uit  voor  geveinsdheid; 
de  bevindinge  der  heiligen  voor  loutere  inbeeldingen  en 
herssenschimmen.  De  getrouwe  prediking  van  Christus,  tot 
geloof  en  bekeering  voor  oproer  en  vreemde  leer.  Dus  zegt 
Tertullus,  dien  Advocaat  van  den  Duivel,  Hand.  24  :  5,  6. 
Want  wy  hebben  deezen  man  bevonden  te  zyn  een  peste, 
ende  eenen  die  oproer  verwekt  onder  alle  de  Joden,  door 
de  gantsche  Waereld :  ende  eenen  oppersten  voorstander  van 
de  Secte  der  Nazarenen.  Die  ook  gepoogd  heeft  den  Tem- 
pel te  ontheiligen ;  welke  wy  ook  gegrepen  hebben,  ende 
na  onzen   wet  hebben   willen  oordeelen. 

e.  Hy  verstrikt  hem  in  allerlei  ydel  en  Waerelds  gezel- 
schap, waar  door  zyn  verdorvenheid  gekoestert  en  aange- 
kweekt werd,  en  somtyds  in  openbaare  vyandschap  tegen 
God  en  zyn  zaak  losbreekt,  1  Cor.  15  :  33.  En  dwaalt  niet. 
Kwade  't  zamenspreekingen  verderven  goede  zeden.  Jac.  4  : 
4.  Zo  wie  dan  een  vriend  der  Waerelt  wil  zyn,  die  wordt 
een  vyand  Godts  gestelt. 

f.  Is  hy  uiterlyk  godsdienstig  en  vry  van  groote 
overtredingen,  zyn  hart  word  door  hoogmoed  verstyft, 
hy  verblyd  zich  over  zyn  yver  en  zeegent  hem  zelve 
duizeutmaal,  dat  hy  niet  is  gelijk  als  andere  menschen, 
Luc.    18    :    11.    Terwyl    hy    een    vreemdeling    is    van  zyn 


394  XII.     Artikel, 

hart  en  gedrag,  zonder  gedachtenisse  aan  dat  groote  woord, 
Matth.  5  :  20.  Want  ik  zegge  u,  't  en  zy  uwe  geregtigheid 
overvloediger  zy  als  der  Schriftgeleerden  ende  der  Pharizeen, 
dat  gy  in   't  Koninkryk  der  Hemelen  geenzins  en  zult  ingaan. 

g.  Word  hy  bekommert  over  zyn  zonde,  de  Satan  stelt 
al  zyn  list  in  't  werk,  om  hem  als  zyn  vang,  te  behouden ; 
't  zy  dat  hy  hem  wanhopig  maakt,  en  alle  gedagten  van 
Gods  genade  en  ontferminge  verdryft,  Gen.  4  :  13.  Ende 
Kain  zeide  tot  den  Heere ;  Myne  misdaat  is  grooter,  dan  dat 
zy  vergeven  worde,  't  Zy  dat  hy  hem  aanport,  om  rust  en 
troost  te  zoeken  in  dingen,  die  tot  een  eeuwig  Zielsverderf 
zyn,  Matth.  27  :  3,  5.  't  Zy  dat  hy  hem  erger  van  gedrag 
en  wandel  maakt,  dan  te  voren,  Luc.  11  :  26.  Immers 
geen  zondaren  zoude  zyn  strik  ontkomen,  zo  niet  een  mag- 
tiger  hand  den  onreinen  geest  bestrafte,  en  hem  uitvoerde 
in  overvloeiende  ververssinge,  Amos  3  :  12.  Alzo  zeit  de 
Heere:  gelyk  als  een  Herder  twee  schenkelen,  ofte  een 
stuksken  van  een  oore  uit  des  Leeuwen  muil  reddet :  alzo 
zullen  de  kinderen  Israëls  gereddet  worden,  die  daar  zitten 
te  Samaria,  in  den  hoek  van  't  bedde  en  op  de  sponde  van 
de  koetze.  Zach.  3  :  2.  Doch  de  Heere  zeide  tot  den  Satan, 
ja  de  Heere  schelde  u,  die  Jeruzalem  verkiest :  en  is  deeze 
niet  een  vierbrand  uit  den  viere  gerukt. 

.*.  Vrag.     Hoe  al  meer? 

Antw.  2.  Is  de  menscli  tot  God  bekeert,  de  Duivel  byt 
hem  als  de  Oude  Slange.  in  de  verssenen,  hy  laat  niet 
af  de  Godzalige  te  verzoeken  :  zomtyts  bestryt  hy  hun  ge- 
loof, en  tragt  'er  te  brengen  tot  twyffeling  aan  de  waar- 
heid des  Evangelrams,  of  aangaande  de  zekerheid  van 
hun  genade  staat,  dat  ze  met  Heman  klagen,  Psalm  88  :  16. 
Ik  drage  uwe  vervaarenissen,  ik  ben  twyffelmoedig :  zom- 
tyts kwelt  hy  hen  in  de  oeffeninge  des  gebeds,  dat  ze  in 
hunne  toenaderinge  tot  God  door  den  gebeede,  met  aller- 
lei aanvegtingen  benauwt  en  belemmert  worden ;  doe 
Josua  bad  stont  de  Satan  aan  zyn  regterhand,  om  hem 
te  wederstaan,  Zach.  3:1.  Zomtyds  speelt  hy  den  Pro- 
pheet, en  blaast  hen  in,  dat  en  dat  zal  u  nog  overko- 
men ;  zo  en  zo  zult  gy  nog  worden.  David  was  niet  vry 
van  deeze  vuurige  pylen,  als  hy  in  zyn  harte  zeide:  Nu 
zal  ik  der  dagen  eene  door  Sauls  hand  omkomen,  1  Sam. 
27   :   l.  Zomtyts  stelt  hy  het  lighamehjk  kruis  veel  zwaai- 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  395 

der  voor  als  het  is,  en  dringt  het  aan  als  een  roede  in 
Gods  toorn,  en  een  beginzel  van  de  Eeuwige  verdoeme- 
nisse.  Indien  'er  de  mensch  na  luistert,  zyne  inwerpinge 
krygt  kragt,  het  geloof  bezwykt,  en  de  Ziel  neder  gezon- 
ken onder  haar  kruis,  roept  moedeloos  uit,  Jes.  49  :  14. 
De  Heere  heeft  my  verlaten  en  de  Heere  heeft  myner 
vergeeten.  Zomtyts  port  hy  de  Godzalige  aan  tot  erger- 
nissen en  zonden,  en  wel  tot  die,  daar  de  natuur  het 
meest  toe  overhelt.  Dus  ziet  men  David  in  hoogmoed, 
Salomon  in  afgodery;  Petrus  in  drift  en  veinzerye.  Matth. 
16  :  22.  Gal.  2  :  11  —  13.  Zomtyts  kweld  hy  Gods 
volk  met  allerlei  aanvegtingen  en  helsche  verschrikkingen  ; 
dat  zy  uit  moeten  roepen ;  my  is  bange,  zie  2  Cor. 
12  :  7.  Zomtyts  zet  hy  hen  aan  tot  dingen  die  goed  en 
deugdzaam  zyn,  zelf  tot  een  nauwkeurig  agtgeven  op 
alle  woorden  en  daden.  Maar  't  is  den  Duivel  te  doen, 
om  hen  te  vervoeren  tot  dingen  die  buiten  hun  staat  en 
beroep  zyn.  Ja  wel  onder  een  schoone  schyn  tot  dingen 
die  tegen  Gods  gebod  zyn,  of  uit  lopen  op  loutere  geest- 
dryvery  en  meening,  dat  het  al  van  God  is,  wat  maar 
in  't  herte  komt.  Dit  word  doorgaans  te  minder  gemerkt, 
om  dat  dan  de  Satan  in  een  andere  gedaante  werkt,  en 
zig  verandert  in  een  Engel  des  ligts,  2  Cor.  11  :  14. 
De  Schrift  noemt  deeze  verzoekingen  listige  omleidingen 
des  Duivels,  Eph.  6  :  11.  Vuurige  pylen  van  den  boozen 
vers  16.  Dieptens  des  Satans,  die  veele  niet  kennen, 
Openb.  2  :  24.    ' 

Vrag.     Wat  staat  een  Godzalige  hier  uit  te  leeren? 

Antw.  1.  Dat  hy  zig  niet  vreemd  houde  over  de  hitte 
der  verzoekinge,  dewyl  zyn  leeven  een  geduurige  strijd  op 
Aarde  is,  Job  7:1,  heeft  niet  de  menschen  eenen  strijd 
op  der  Aarden  ?  ende  zyn  zyne  dagen  niet  als  de  dagen  des 
daglooners. 

2.  Dat  hy  zig  dagelijks  hebbe  te  oefenen,  om  in  deezen 
geestelijken  stryd  den  Duivel  en  zyne  instrumenten  manmoedig 
te  wederstaan,  Jac.  4  :  7.  Zo  onderwerpt  u  dan  Gode: 
wederstaat  den  Duivel,  ende  hy  zal  van   u  vlieden. 

.•.  Vrag.     Hoedaniger    wyze   zal  men  best  den  Duivel 
en  zyne  verzoekingen   wederstaan? 

Antw.    1.    Door   met  alle  oplettendheid  daar  op  uit  te 


396  XII.     Artikel, 

zyn,  dat  men  zyne  vyandelijke  listen  en  lagen  leere 
kennen,  op  dat  hy  daar  door  onverhoeds  geen  voordeel 
kryge  over  ons.  Dus  was  Paulus  roem,  2  Cor.  2:11. 
Zyne  gedagten  zyn  ons  niet  onbekent. 

2.  De  poorten  des  herten  voor  hem,  als  voor  een 
briesschende  Leeuw,  Leugenaar  en  Menschemoorder  toege- 
sloten te  houden ;  want  raakt  hy  daar  listig  binnen,  men 
dryft  hem  'er  zonder  schade  niet  buiten,  Spreuk.  4  :  23. 
Behoed  uw  herte,  boven  al  dat  te  bewaren  is;  want  daar 
uit  zyn  de  uitgangen  des  levens. 

3.  Zig  wagtende  van  groote  verbeeldingen  en  vei hef- 
fingen des  harten:  want  staat  een  gelovige  in  verbeeldinge 
dat  hy  iets  is,  hy  staat  op  eene  gevaarlijke  steilte,  die 
hem  hoe  hooger  geklommen,  dieper  zal  doen  vallen, 
en  bedriegt  hem  zei  ven  in  zyn  gemoed,  Gal.  6  :  3. 
Zie  dit  in  Hiskia,  2  Kron.  32  :  24,  25.  In  die  dagen 
wert  Hiskia  krank,  tot  stervens  toe:  ende  hy  bad  tot 
den  Heere;  die  sprak  tot  hem,  ende  hy  gaf  hem  een 
wonderteeken.  Maar  Hiskia  en  deede  geen  vergeldinge, 
na  de  weldaad  aan  hem  geschiet,  dewyl  zyn  herte  ver- 
heven werdt.  Daarom  werdt  over  hem,  ende  over  Juda, 
ende  over  Jeruzalem,  een  groote  toornigheid. 

4.  Zyn  hert  ontdoende  van  een  matelooze  schrik  en 
vreeze  voor  de  Waereld,  haar  schynkwaden  bitterheeden 
en  vervolgingen,  't  Geloof  van  een  Godzalige  moet  als  een 
schild  zyn,  t  welk  over  alle  deeze  ontmoetingen  heen  ziet, 
dezelve  belachen  en  veragten  kan,  Plebr.  11  :  24—27.  Door 
het  geloove  heeft  Mozes,  nu  groot  geworden  zynde,  ge- 
weigerd eene  Zoone  van  Pharaos  Dochter  genaamt  te  wor- 
den. Verkiezende  liever  met  het  volk  Gods  kwalyk  ge- 
handelt  te  worden :  dan  voor  een  tydt  de  genietinge  der 
zonde  te  hebben.  Achtende  de  versmaatheid  Christi  meer- 
deren rykdom  te  zyn,  dan  de  schatten  in  Egipten :  want 
hy  zag  op  de  vergeldinge  des  loons.  Door  het  geloove  heeft 
hy  Egipten  verlaten,  niet  vreezende  den  toorn  des  Konings. 
Want  hy  hielt  zich  vast,  als  ziende  den  onzienlyken. 

5.  Zig  op  de  minste  tegenstand  tot  Jesum  begeevende, 
om  zig  zyn  Hooge-priesterhjke  voorbirldinge  en  hulpe  ge- 
loovig  aan  te  beveelen.  Deeze  bewaard  de  zyne  in  de  uure 
der  verzoekinge,  Luc.  22  :  31,  32.  Ende  de  Heere  zeide, 
Simon,  Simon,  ziet  de  Satan  heeft  u  lieden  zeer  begeert 
om  te  siften  als  de  tarwe :  Maar  ik  hebbe  voor  u  gebeeden 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  397 

dat  uw  geloove  niet  op  en  houde.  Deeze  is,  die  al  des 
vyands  magt  verydelt,  1  Joh.  3  :  8.  Hier  toe  is  de  Zoone 
Gods  geopenbaart,  op  dat  hy  de  werken  des  Duivels  ver- 
breeken  zoude. 

6.  Aandoende,  en  gebruik  makende  van  de  gantsche 
wapenrustinge  Gods,  die  Paulus  voorstelt,  Eph.  6  :  14 — 17. 
Staat  dan,  uwe  lendenen  omgort  hebbende  met  de  waar- 
heid, ende  aangedaan  hebbende  de  borstwapen  der  gereg- 
tigheid :  Ende  de  voeten  geschoeid  hebbende  met  bereid- 
heid des  Evangeliums  des  vredes.  Boven  al  aangenomen 
hebbende  den  schilt  des  geloofs,  met  welke  gy  alle  de 
vierige  pylen  des  boozen  zult  konnen  uitblusschen :  Ende 
neemt  den  helm  der  Zaligheid,  ende  het  zweerd  des  geest, 
het  welk  is  Gods  Woord. 

Yrag.     Wat  dient  tot  bemoediging  der  Godzaligen  in  deezen 

stryd. 

Antw.     Een  Godzalige  kan  zig  verzeekert  houden. 

1.  Gods  verbond  staat  vast,  en  in  het  zelve  is  hy  op- 
genomen ten  eeuwigen  leven,  Jes.  54  :  10.  Want  bergen 
zullen  wyken,  ende  heuvelen  wankelen,  maar  myne  goeder- 
tierenheid en  zal  van  u  niet  wyken,  ende  het  Verbond  mynes 
vredes  en  zal  niet  wankelen  zeid  de  Heere  uwe  Ontfermer. 

2.  De  tyd  van  stryd  is  kort,  2  Cor.  4:17.  Want  onze 
ligte  verdrukkinge  die  zeer  haast  voorby  gaat,  werkt  ons 
een  gantsch  zeer  uitneement  eeuwig  gewichte  der  Heerlykheid. 

3.  De  Duivel  is  een  bepaalde  vyand,  gebonden  aan  de 
keetenen  van  Gods  Voorzienigheid,  die  niet  meer  doen  kan 
als  de  Heere  blieft,  Job.  2  :  6.  Ende  de  Heere  zeide  tot 
den  Satan.  Ziet,  hy  zy  in  uw  hant:  Doch  verschoont  zyn  leven. 

4.  De  Duivel  is  een  bepaalde  vyand.  Christus  heeft  de 
Duivel  den  kop  vermorsselt,  Genes.  3:  15.  en  door  zyn  dood 
de  magt  der  Helle  te  niet  gedaan,  Hebr.  2  :  14.  Op  dat  hy 
door  zyn  dood  te  niete  zoude  doen  den  genen  die  het  ge- 
weld des  doods  hadde,  dat  is  den  Duivel. 

5.  De  zegepraal  der  geloovige  is  vast  en  zeker,  1  Cor. 
15  :  55 — 57.  Dood  waar  is  uwen  prikkel,  helle  waar  is 
uwe  overwinninge  ?  De  prikkel  nu  des  doods  is  de  zonde : 
ende  de  kracht  der  zonde  is  de  wet.  Maar  Gode  zy  dank, 
die  ons  de  overwinninge  geeft  door  onzen  Heere  Jesum 
Christum. 


398 XII.     Artikel, 

Vrag.  Wat  straffe  heeft  de  Duivel  en  zyne  Engelen 
te  wagten  ? 

Antw.  Eeuwige  straffe  in  de  Helle.  Dus  zegt  onze 
Belydenis,  de  Duivelen  en  booze  geesten  zyn  door  haar 
eige  boosheid  veroordeelt  tot  de  eeuwige  verdoemenisse, 
dagelyks  verwagtende  hunne  schrikkelyke  pyningen, 
Jud.  vers  6.  Ende  de  Engelen  die  haar  beginzel  niet 
bewaart  hebben;  maar  haar  eige  woonsteede  verlaten 
hebben,  heeft  hy  tot  het  oordeel  des  grooten  daags 
met  eeuwige  banden  onder  de  duisternisse  bewaart. 
Vergel.  2  Petr.  2 :  4. 


.*.  Vrag.  Is  de  Duivel  dan  niet  terstont  gestraft,  zo 
als  hy  gezondigt  hadde  ? 

Antw.  De  Duivel  en  zyne  Engelen  zyn  terstont  by 
hun  val  berooft  geworden  van  Gods  beeld,  en  uit  hunne 
gelukzaligheid  nedergestort  in  de  Helle.  De  Hel  is  hen 
van  dien  tyd  af  een  naare  gevangenisse  geweest,  daar 
zy  als  zwaare  misdadigers  bewaart  worden  tot  het  Oordeel 
ten  jongsten  dage,  wanneer  hun  straffe  eerst  volkomen 
zyn  zal.  Dit  doet  Jacobus  zeggen,  Cap.  2  :  19.  De 
Duivelen  geloven  dat  'er  een  God  is,  ende  zy  tzitteren, 
terwyl  zy  weeten,  dat  den  tyd  der  straffe  naby  en  zeeker 
is,  waar  aan  zy  zonder  schrik  en  tzittering  niet  denken 
konnen. 


Vrag.  Zal  de  straffe  over  den  Duivel  en  zyne  Engelen 
zwaar  en  verschrikkelyk  zijn. 

Antw.  Dit  is  af  te  leiden  van  de  plaats  daar  zy 
eeuwig  zijn  zullen,  die  genoemd  word  de  Helle,  Mare. 
9 :  45.  Een  grooten  wynpersbak  van  Gods  toorn,  Openb. 
14 :  19.  Een  poel  des  viers,  Cap.  20 :  15.  Een  helschen 
kuil,  Jes.  14:  15.  Een  put  des  afgronds,  Openb.  9: 
1,  2.  Een  vierigen  oven.  Matth.  13:40,41.  De  buitenste 
duisternisse,  daar  weeninge  is  en  knersinge  der  tanden, 
Matth.  25:  30. 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  399 

Vrag.     Waar  in  zal  deeze  jammerstaat  bestaan? 

Antw.  De  Schrift  zegt,  zy  zullen  eeuwig  gepynigt  wor- 
den, Openb.  14  :  10.  uitgesloten  buiten  de  heerlijke  ge- 
meenschap Gods;  kragt  en  vrugteloos  blakende  in  haat  van 
God  en  heilige  Zielen :  berooft  van  alle  verwagting  eenes 
heugelijken  uitkomst,  worstelende  met  eeuwige  angsten  en 
verschrikkingen ;  verzugtende  onder  de  ondragelijke  last  van 
Gods  toorn,  tot  een  verbazend  voorbeeld  van  Gods  geregtig- 
heid,  aan  allen  die  hy  verleid  heeft,  Openb,  20  :  10.  Ende 
de  Duivel  die  haar  verleide,  wierd  geworpen  in  den  poel 
des  viers  en  des  sulphers,  alwaar  het  Beest  en  den  valsche 
Propheet  is :  ende  zy  zullen  gepynigt  worden  dag  ende  nagt 
in  alle  eeuwigheid. 

.-.  Vrag.  Is  deeze  jammerstaat  der  booze  geesten 
onherstelbaar  ? 

Antw.  Och  ja!  het  welk  niet  vloeit  uit  de  onbuig- 
zaamheid van  haare  vermoogens  voor  God,  dewyl  alle 
schepselen  het  leem  zyner  handen  zyn,  noch  uit  den 
aart  of  grootheid  hunner  overtreedinge,  dewyl  daar  tegen, 
de  oneindige  goedheid  Gods  magtig  zoude  weezen,  maar 
uit  Gods  enkel  welbehagen,  door  welke  hy  in  alle  booze 
Engelen  zyne  geregtigheid  heeft  willen  vertoonen,  terwyl 
hy  zig  over  een  groote  menigte  van  menschen  heeft  willen 
ontfermen,  tot  roem  van  zyne  genade  en  eindelooze  barm- 
hertigheid.  Hier  moet  een  heilige  over  uitbarsten,  ö  Diepte 
des  Rykdoms,  beide  der  wysheid  ende  der  kennisse  Gods ! 
hoe  ondoorzoekelyk  zyn  zyne  oordeelen,  ende  onnaspeure- 
lyk,  zyne  wegen.  Rom.   1 1    :  33. 

.-.  Vrag.  Wat  dwalingen  hebben  wy,  als  strydig  tegen 
de  leer  der  Kerk,  betreffende  de  Engelen  te  verwerpen? 

Antw.  Wy  verwerpen  en  verfoeyen  zegt  de  Belydenis, 
de  dwaalinge  der  Sadduceen,  welke  loochenen,  dat  'er 
Geesten  en  Engelen  zijn:  De  Sadduceen  worden  na  het 
eenstemmig  gevoelen  der  Joden,  alzo  genoemt  na  eenen 
Sadok,  welke  Sadok  met  zyn  metgezel  Baithos,  leerlingen 
geweest  zyn  van  Antigonus  Socheus,  die  in  plaats  van 
Simon  Justus;  voorzitter  was  in  het  Sanhedrin,  en  magt 
had  om  openbaar  de  wet  te  leeren  en  uit  te  leggen.  Deeze 
Antigonus  Socheus  gaf  hem,  en  andere,  deeze  Lesse.  Dat 
zij  niet  moesten  zyn  als  knegten,  die  hunnen  Heer  om 
loon    dienen,  maar  als  knegten,  die  hunnen  Heer  dienen 


400  XII.     Artikel, 


op  die  voorwaarde,  om  geen  loon  te  ontfangen.  En  dat 
de  vreeze  Gods  op  hen  moest  zyn.  Dit  stond  deeze  twee 
niet  aan.  Zy  spraken  'er  over  met  Antigonns,  en  als  die 
hen  te  gemoed  voerden,  dat  zy  op  de  beloninge  deezer 
eeuwe  geen  vertrouwen  zoude  stellen,  -maar  op  die  der 
toekomende  eeuwe!  ontkenden  zy  dit;  en  zeiden,  dat  zy 
nooit  gehoort  hadden  van  een  toekomende  Eeuwe:  daar 
op  verlieten  zy  hem ;  en  begaven  zig  naar  den  berg  Ga- 
rizim,  alwaar  zy  deeze  en  andere  dwaal-leere  voortzet- 
teden.  De  voornaamste  dwalingen  der  Sadduceen  stelt  ons 
Lucas  Hand.  23  :  8,  met  korte  woorden  voor.  De  Saddu- 
ceen zeggen,  dat  'er  geen  opstandinge,  is,  nog  Engel  nog 
Geest:  maar  de  Pharizeen  belyden  het  beide.  Door  En- 
gelen verstonden  zy  niet  anders  als  lighamelyke,  en  dik- 
wils  onzigbaare  oorzaken,  die  onder  Gods  bevel  verscheide 
gewrogten,  goede  en  kwade  voortbragten ;  of  wel  Gods 
kragt  en  werkinge  zelve,  welke  van  zyn  weezen  als  uit- 
gegaan zynde,  aanstoots  tot  hem  wederkeerde.  En  door 
de  Zielen  of  Geesten  der  menschen  niet  anders  als  lig- 
hamelyk  geschiktheeden  en  getempertheeden,  welke  ver- 
scheidentlijk  geformeert,  nu  deeze  dan  geene  werkingen 
voortbragten,  en  met  den  dood  der  lighamen  ophielden. 
Dit  wangevoelen  der  Sadduceen  bejammeren,  verfoeyen  en 
verwerpen  wy  van  gantscher  harte.  Voeg  hier  by  de  dwa- 
lingen der  Manicheen,  die  zeggen,  dat  de  Duivelen  haaren 
oorsprong  uit  haar  zelven  hebben,  zynde  uit  haar  eigen 
natuure  kwaad,  zonder  dat  zy  verdorven  zyn  geworden. 
Van  welkers  Autheur  Manes,  zyn  booze  gevoelens,  leven 
en  rampspoedig  uiteinde  Art.   IX,  gesproken  is. 

Vrag.  Gezien  hebbende,  dat  God  alle  dingen  uit  niet 
geschapen  heeft,  en  nog  door  zyn  eeuwigen  raad  en  voor- 
zienigheid onderhoud,  wat  staat  ons  ter  betragting  op  te 
merken  ? 

Antw.  1.  Hoe  menigmaal  men  God  den  grooten  Schepper 
in  vergeetenis  stelt,  en  de  geschapene  dingen  aanziet,  zon- 
der daar  in  God  als  zyn  Schepper,  aan  te  merken  en  te 
verheerlijken,  Job  35  :  10.  Maar  niemand  en  zeit,  waar 
is  God  myn  maker:  die  de  Psalmen  geeft  in  der  nacht. 

2.  Hoe  meenigmaal  men  de  heerlyke  Schepselen  Gods 
tegen  zynen  wil  misbruikt,  't  zy  tot  instrumenten  om  te 
zondigen,  zo  dat  het  Schepsel  zugt  om  onzent  wille;  Roni. 


Van  de  Scheppinge  aller  dingen.  401 

8  :  22.  't  Zy  door  kranke  troost  te  zoeken  in  het  Schepsel 
buiten  God,  Jerem.  2  :  13.  't  Zy  door  de  Schepselen  na 
zig  te  neemen  zonder  dankzegginge,  gelijk  er  van  Israël 
staat,  Hoz  2:7.  Zy  en  bekent  doch  niet,  dat  ik  haar 
het  koorn  ende  den  most,  ende  de  olie  gegeven  hebbe, 
ende  haar  het  zilver  ende  gout  vermenigvuldigt  hebbe,  dat 
zy  tot  den  Baal  gebruikt  hebben. 

3.  Hoe  vaak  men  door  ongeduld  en  murmureeringe, 
den  Schepper  in  zyn  magt  en  goedheid  verloochent,  met 
Israël  zeggende,  Psalm  78  :  19.  Zoude  Godt  een  Tafel 
konnen  toerichten  in  de  Woestyne?  En  met  den  Hoof  Iman, 
2  Kon.  7  :  2.  Ziet,  zo  de  Heere  vensteren  in  den  Hemel 
maakte,  zoude   de  zaken  konnen  geschieden. 

Vrag.     Hoe  behoorde  men  dit  wangedrag  te  bezeffen? 

Antw.  Als  een  ellendige  onzinnigheid;  zal  het  Schepsel 
zyn  Schepper  vergeeten  ?  zal  het  leem  tegen  zyn  potte- 
bakker  opstaan?  ö  Wee!  dien  die  met  zyn  formeerder  twist. 
De  Digter  zingt  'er  van,  Psalm  28  :  5.  Omdat  ze  niet 
letten  op  de  daden  des  Heeren,  nog  op  het  werk  zyner 
handen,  zo  zal  hy  ze  afbreeken,  ende  zal  ze  niet  bouwen. 
Och  dat  dan  een  iegelijk,  die  zig  zelven  schuldig  kent, 
verzoening  zoeke  in  Christus ;  met  David  zeggende,  schept 
my  een  rein  herte  ó  God :  ende  vernieuwt  in  't  binnenste 
van  my  eenen  vasten  Geest!  Psalm  51  :  12.  Bekeer  ray,  zo  zal 
ik  bekeert  zyn  ;  want  gy  zyt  de  Heere  mynGod,  Jerem.  31  :  18. 

.•.  Vrag.     Wat  eischt  de  Heere  van  zyn  volk? 

Antw.  't  Is  niet  genoeg,  dat  een  godzaligen  God  den 
Schepper,  in  zyne  werken  beschouwe.  Nemaar  hy  moet 
alle  die  deugden,  welke  God  in  dit  doorlugtig  werk  be- 
toont heeft,  geloovig  roemen  en  pryzen,  Openb.  4:11. 
Gy  Heere  zyt  weerdig  te  ontfangen  de  heerlykheid,  ende 
de  eere,  ende  de  kracht,  want  gy  hebt  alle  dingen  ge- 
schapen, ende  door  uwen  wille  zyn  zy,  ende  zynze  ge- 
schapen. Voeg  hierby,  dat  hy  zyn  vertrouwen  moet  stellen 
op  God  zyn  Vader,  niet  twyffelende,  of  hy  zal  hem  van 
alle  noodruft  na  Lyf  ende  Ziel  verzorgen,  en  ook  alle 
kwaad,  dat  hem  in  dit  jammerdal  toekomt,  ten  besten  kee- 
ren,  Jer.  14  :  22.  Gy  zyt  ö  Heere  onze  Godt!  Daarom 
zullen  wy  op  u  wagten.  1  Petr.  4  :  19.  Zo  dan  ook  die 
lyden  na  den  wille  Gods,  dat  zy  hare  Ziele  hem  als  den 
getrouwen  Schepper,  beveelen  met  weldoen. 

26 


402 XII.    Artikel, 

.-.  Vrag.  Wat  kan  een  godzalige  in  deeze  vertroosten 
en  bemoedigen  ? 

Antw.  1.  De  Almagtige  Schepper  is  hun  God  en  Vader 
om  Christus  wille,  die  ze  nimmer  begeven  noch  verlaten 
zal,  Jes.  49  :  15.  Kan  ook  een  vrouwe  hares  zuigelings 
vergeten,  dat  zy  haar  niet  en  ontferme  over  den  Zone 
hares  buiks?  of  schoon  deeze  vergaten,  zo  en  zal  ik  doch 
uwer  niet  vergeeten. 

2.  Geen  Schepselen  hebben  zy  te  vreezen :  zy  alle 
hangen  van  hem  af,  en  konnen  tegen  hem  niet  doen, 
Jes.  51  :  12.  Ik,  ik  ben  't  die  u  trooste.  Wie  zyt  gy, 
dat  gy  u  vreezet  voor  den  mensche,  die  sterven  zal? 
ende  voor  eenes  menschen  kint,  dat  hoy  worden  zal. 

3.  Bevinden  zy  zig  in  gevaar,  zo  dat  hen  raad  en 
daad  ontbreekt,  geen  nood !  God  heeft  alles  uit  niet 
geschapen,  en  uit  de  duisternisse  het  ligt  voortgebragt, 
alleen  door  zyn  bevel.  Zo  kan  en  wil  hy  't  nog  in  de 
grootste  benauwdheid  doen,  Job  5  :  19  —  21.  in  zes  be- 
nauwdheeden  zal  hy  u  verlossen :  ende  in  de  zevende  en 
zal  u  het  kwaat  niet  aanroeren.  In  den  honger  zal  hy 
u  verlossen  van  de  dood:  ende  in  de  oorloge  van  het  ge- 
weld des  zweerts.  Tegen  den  geessel  der  tonge  zult  gij 
verborgen  weezen:  Ende  gy  en  zult  niet  vreezen  van  de 
verwoestinge,  als  zy  komt. 

4.  Eindelijk  mogen  zy  zig  verzekert  houden,  daar  zy 
nu  de  Schepselen  genieten  in  zyn  gunst,  dat  ze  den 
Schepper  zelf  genieten  zullen  na  dit  leeven.  Want  Jacobs 
deel  is  de  formeerder  van  alles,  Jer.  10  :  16.  Hierom 
besluiten  wy  uit  2  Petr.  3  :  13,  14.  Maar  wy  verwagten, 
na  zyne  beloften,  nieuwe  Hemelen,  ende  een  nieuwe 
Aarde,  in  dewelke  geregtigheid  woont.  Daarom  geliefde, 
verwagtende  deeze  dingen,  beneerstigt  u,  dat  gy  onbevlekt 
ende  onbestraffelyk  van  hem  moogt  bevonden  worden  in 
vreede. 


XIII.    ARTIKEL, 

Van  de  Voorzienigheid  Gods,  en  de  Regeering 
aller  dingen. 

Wy  ghelooven  dat  dien  goeden  God,  na  dat  hy  alle 
dingen  geschapen  hadde,  de  selve  niet  en  heeft  laten 
varen,  noch  den  gevalle  ofte  fortune  overgegeven,  maer 
stiert  ende  regeertse  also  na  sijnen  Heylige  wille,  dat 
in  dese  werelt  niet  en  geschiet,  sonder  sijne  ordonnantie  : 
hoewel  nochtans  God  noch  autheur  is,  noch  schuit  heeft, 
van  de  sonde  die  daer  geschiet.  Want  sijne  macht  ende 
goetheyt  is  so  groot  ende  onbegrijpelick,  dat  hij  seer  wel 
ende  rechtveerdelick  sijn  werck  beschiet  ende  doet,  wan- 
neer oock  de  Duyvelen  ende  Godloose  onrechtveerdichlick 
handelen.  Ende  aengaende  't  ghene  hy  doet  boven  het 
begrijp  des  menschelicken  verstants;  het  selve  en  willen 
wy  niet  curieuselick  ondersoecken,  meer  dan  ons  begrijp 
verdraghen  can :  maer  wy  aenbidden  met  alle  ootmoedic- 
heyt  ende  eerbiedinge  de  rechtveerdighe  oordeelen  Godts, 
die  ons  verborgen  zijn :  ons  te  weden  houdende,  dat  wy 
leerjonghers  Christi  zijn,  om  alleen  te  leer  en  t' ghene  hy 
ons  aenwijst  in  sijn  woordt,  sonder  dese  palen  te  over- 
treden. Dese  leeringhe  geeft  ons  eenen  on  uyt-sprekelicken 
troost,  als  wy  door  de  selve  gheleert  werden,  dat  ons 
niet  by  ghevalle  over  comen  can,  maar  door  de  beschic- 
kinge  onses  goedertieren  Hemelschen  Vaders;  die  voor 
ons  waeckt  met  een  vaderlicke  sorghe,  houdende  alle 
schepselen  onder  sijn  gewelt,  also  dat  niet  een  hair  van 
onsen    hoofde    {want    die   alle   getelt  zijn)  oock  niet  een 


404 XIII.     Artikel, 

voghelken  op  der  aerden  vallen  can :  sonder  de  wille 
onses  Vaders.  Waer  op  wy  ons  verlaten,  wetende  dat 
hy  de  Duyvelen  in  den  toom  houdt  ende  alle  onse  vyan- 
den,  die  ons,  sonder  sijne  toelatinghe  ende  wille,  niet 
beschadighen  en  connen.  Ende  hier  over  verwerpen  wy 
de  verdoemelicke  dwalinghe  der  Epicureen,  de  welcke 
segghen,  dat  hem  God  nerghens  mede  bemoeyt,  ende 
laet  alle  dinghen  by  gevalle  geschieden. 


V  R  A  G  E. 


Is  't  dan  niet  genoeg,  dat  de  geschapene  dingen  eens 
in  weezen  gestelt  zyn? 

Antw.  Neen.  Zy  hebben  ook*  nodig  in  haar  weezen 
en  werkinge  onderhouden  en  tot  een  einde  bestiert  te 
worden. 


Yrag.     Hebben  ze  daar  toe  geen  kragt  van  haar  zei  ven  ? 

Antw.  Neen.  Want  gelijk  zy  niet  van  haar  zelven  zyn, 
zo  konnen  ze  ook  niet  in  haar  weezen  en  werkingen  vol- 
harden, dan  door  eene  Goddelijke  kragt.  De  oude  Egiptenaaren 
hebben  daarom  de  kragt  deezer  Voorzienigheid  uitgebeeld 
door  een  gouden  keeten,  die  God  in  den  Hemel  vasthield  ; 
waar  aan  den  Aardkloot  met  al  wat  'er  op  en  aan  is,  was 
vast  gemaakt,  en  daar  van  afhing  in  diervoegen,  dat  indien 
hy  zyne  hand  losliet,  zo  zoude  alles  plotzelijk  ter  neder 
storten,  en  verbryzelt  worden  tot  haar  eerste  niet. 


Vrag.  Hoe  noemt  gy  deeze  werkzaamheid  Gods  om- 
trent zijne  Schepselen? 

Antw.  Zyne  VOORZIENIGHEID,  Genes.  22:  14.  Zyn 
weg,  Psalm  77  :  14.  Zyn  Regeeringe,  Psalm  93 :  1. 
Zyne  zorge  voor  ons,  1  Petr.  5:7.  En  het  dragen 
van  alle  dingen,  Hebr.  1  :  3. 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  405 


.'.   Vrag.     Wat  beteekent  het  Woord  Voorzienigheid? 

Antw.  Voorzienigheid  in  't  Grieksch  -rrpóvoix,  in 
't  Latyn  Providentia,  zegt  eigentlijk,  iets  van  te  vooren 
zien  of  weeten  eer  het  gebeurt.  Dewyl  nu  iemand  die 
voorziende  is,  in  staat  is  zorg  te  dragen  over  Personen 
en  zaaken,  wordt  het  overgebragt  om  te  beteekenen  ver- 
zorgen en  beschikken,  1  Tim.  5  :  8.  Rom  13  :  14. 
Hier  mede  stemt  het  Hebreeuwsche  ns"t  overeen :  't  welk 
Abraham  tot  zynen  Zoon  gebruikt,  Genes.  22  :  8.  God 
zal  hem   zelven  een  Lam  ten  brand-offer  voorzien. 


Vrag.  Wat  is  den   Inhoud  van  deezen  Artikel  ? 

Antw.  De  leere  der  Goddelijke  Voorzienigheid  en 
Regeeringe  van  alle  dingen,  tot  vertroostinge  zyner 
Kinderen  op  alle  hare  weegen. 

Vrag.  Hoe  word  deezen   Artikel  verdeelt  ? 

Antw.  1.  Het  eerste  behelst  de  leere  van  Gods  Voor- 
zienigheid. 

A.  Voorgestelt  op  zig  zelf, 

a.  By  wyze  van  ontkenning.  Wy  geloven  dat  dien 
goeden  God,  na  dat  hy  alle  dingen  geschapen  hadde, 
dezelve  niet  heeft  laaten  vaaren,  nog  den  gevalle  ofte 
fortune  overgegeeven. 

b.  By  manier  van  bevestiging,  maar  stiert  ende  regeert 
ze  alzo  na  zynen  heiligen  wille,  dat  in  deeze  wereld 
niet  geschied,  zonder  zyne  ordonnantie: 

B.  Nader  verklaart, 

a.  Zo  tot  verdeediging  van  Gods  heilige  Regtvaerdig- 
heid,  hoewel  nogtans  God  nog  Aucteur  is,  nog  schuld 
heeft,  van  de  zonde  die  daar  geschiedt.  Want  zyne 
magt  ende  goedheid  is  zo  groot  ende  onbegrypelyk, 
dat  hy  zeer  wel  ende  regtveerdiglyk  zyn  werk  beschikt 
ende  doet,  wanneer  ook  de  Duivelen  ende  Godlooze 
onregtveerdiglyk  handelen. 

b.  Als  tot  vermyding  van  alle  zondige  nieuwsgierig- 
heid.   Ende   aangaande    't  gene    hy    doet  boven  het  be- 


406 XIII.     Artikel, 

grip  des  menschelyken  verstands:  het  zelve  en  willen 
wy  niet  curieuzelyk  onderzoeken,  meer  dan  ons  begrip 
verdragen  kan  :  maar  wy  aanbidden  met  alle  ootmoedig- 
heid, ende  eerbiedinge  de  regtveerdige  oordeelen  Gods, 
die  ons  verborgen  zyn :  ons  te  vreden  houdende,  dat 
wy  leerjongers  Christi  zyn,  om  alleen  te  leeren  't  gene 
hy  ons  aanwyst  in  zyn  woort,  zonder  deeze  palen  te 
overtreden. 

II.  Het  tweede  lit  draagt  voor  het  gebruik  van  deeze 
leer,    zo  tot  vertroosting  in  als  tot  vertrouwen  op  God. 

A.  De  vertroosting  in  God  tegen  allerlei  moeite  en 
verdriet.  In  deezer  voegen.  Deeze  leeringe  geeft  ons 
eenen  onuitsprekelyken  troost,  als  wy  door  dezelve  ge- 
leert  werden,  dat  ons  niet  by  gevalle  overkomen  kan, 
maar  door  de  beschikkinge  onzes  goedertieren  Hemel- 
schen  Vaders;  die  voor  ons  waakt  met  een  Vaderlyke 
zorge,  houdende  alle  schepselen  onder  zyn  gewelt,  alzo 
dat  niet  een  hair  van  onzen  hoofde  (want  die  alle  getelt 
zyn)  ook  niet  een  vogelken  op  der  aerden  vallen  kan: 
zonder  de  wille  onzes  Vaders. 

B.  Het  vertrouwen  op  God  met  deeze  woorden. 
Waarop  wy  ons  verlaten,  wetende  dat  hy  de  Duivelen 
in  den  toom  houdt  ende  alle  onze  wanden,  die  ons, 
zonder  zijne  toelatinge  ende  wille,  niet  beschadigen  en 
konnen. 

III.  Het  derde  is  een  verwerping  van  de  verfoeilijke 
dwalinge  der  Epicureen.  Ende  hier  over  verwerpen  wy 
de  verdoemelyke  dwalinge  der  Epicureen,  dewelke  zeggen, 
dat  hem  God  nergens  mede  bemoeit,  ende  laat  alle 
dingen  by  gevalle  geschieden. 

Vrag.  Wat  is  het  eerste,  dat  gy  met  onze  belydenis 
gelooft  en  belyd? 

Antw.  Dat  'ei'  een  Goddelijke  Voorzienigheid  is, 
werkzaam  over  en  omtrent  alle  dingen,  die  God  ge- 
schapen heeft. 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  407 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy,  dat  'er  zulk  een  Voorzienig- 
heid is? 

Antw.  1.  Uit  de  getuigenis  der  H.  Schriftuur,  Psalm 
36:  7.  Uwe  geregtigheid  is  als  de  bergen  Gods,  uwe 
oordeelen  zyn  een  grooten  afgront :  HE  ERE,  gy  behoud 
menschen  ende  beesten.  Psalm  104:  24,  25.  Hoe  groot 
zyne  uwe  werken,  ö  Heere?  gy  hebt  ze  alle  met  wys- 
heid  gemaakt,  het  Aardryk  is  vol  van  uwe  goederen. 
Deeze  Zee,  die  groot  ende  wyt  van  ruimte  is:  daar  in 
is  het  wriemelende  gedierte,  ende  dat  zonder  getal, 
kleine  gedierte  met  groote.  Hand.  17  :  25—27.  Ende 
en  word  ook  van  menschen  handen  niet  gedient,  als 
iets  behoevende,  alzo  hy  zelve  allen  het  leven  ende  den 
adem,  ende  alle  dingen  geeft.  Ende  heeft  uit  eenen 
bloede  het  gantsche  geslachte  der  menschen  gemaakt, 
om  op  den  geheelen  Aardbodem  te  woonen,  en  be- 
scheiden hebbende  de  tyden  te  voren  geordineert,  ende 
de  bepalinge  van  haare  wooninge.  Op  dat  zy  den  Heere 
zouden  zoeken,  of  zy  hem  immers  tasten  ende  vinden 
mochten  :  hoewel  hy  niet  verre  en  is  van  een  iegelyk 
van  ons.  Hebr.  1  :  3.  Hy  draagt  alle  dingen  door  het 
woord  zyner  kragt. 


Vrag'.     Hoe  al  verder  ? 

Antw.  2.  Uit  het  aanweezen  Gods ;  want  een  God  te  stel- 
len zonder  Voorzienigheid  over  alles,  is  God  onvolmaakt  te 
stellen,  en  diensvolgens  te  lochenen.  Het  is  zo  veel  te  zeggen, 
als  een  Zonne  zonder  Ligt,  een  Ligt  zonder  Straalen,  een 
Hoofd  zonder  Oogen,  een  Lichaam  zonder  Handen  of  Voeten. 
Geen  wonder  dat  Lactantius  zeide  :  Indien  'er  een  God  is, 
zo  is  'er  ook  een  Voorzienigheid. 

8.  Uit  Gods  onafhangelykheid,  die  in  hem  niet  zonde 
zyn,  indien  niet  alles  afhing  van  hem :  want  dan  zoude  hy 
zig  na  die  of  die  zaken  moeten  schikken,  en  derhalven  niet 
onafhangelijk  zyn. 

4.  Uit  de  Goddelijke  Wysheid,  Goedheid  en  Almagt  : 
Want    by  aldien  de  Waereld  niet  van  de  Goddelijke  Voor- 


408 XIII.  Artikel,  __ 

zienigheid  afhing,  Hat  zoude  zyn,  of  om  dat  hy  niet  wille, 
of  konde  of  wilde  alles  na  zyn  zin  bestieren, 't  een  of  ander 
is  ten  uitersten  ongerymt  te  zeggen,  dewyl  God  door  zyn 
Goedheid  alles  wil,  door  zijn  Wysheid  alles  weet,  en  door 
zijn   Almagt  alles  kan  regeeren.  tot  zijrten  lof  en  eer. 

.•.  Vrag.  Hebt  gy  nog  een  bewys  ? 

Antw.  5.  De  waarheid  van  zulk  een  Voorzienigheid, 
blijkt  uit  het  standvastig  verblyf  van  alle  geschapene 
dingen  in  haar  getal,  als  Zon,  Maan  en  Sterren,  in  haar 
beweeginge  en  geduurige  beurtwisselingen,  als  van  Dag 
en  jNTagt,  Zomer  en  Winter,  Herfst  en  Lente,  in  haar 
zoorten,  als  Menschen,  Beesten,  Boomen,  Kruiden  en 
Planten,  zonder  dat  'er  een  eenige  word  gemist:  waai' 
van  die  wonderlijke  order  der  vaste  Sterren  ;  dat  het  nooit 
Winter  werd,  zonder  dat  'er  de  Herfst  geweest  zy,  nim- 
mer een  Zomer  gezien  werdt,  zonder  dat  de  Lente  vooraf 
gaat.  Waar  van  die  zeldzame  overeenkomst  en  gelijkheid 
tusschen  het  Mannelijke  en  Vrouwelijke  Geslagt,  dat  'er 
's  Jaarlijks  als  't  ware,  een  effen-tal  van  Knegtkens  en 
Men  aken  8  gebooren  worden,  tot  onderhouding  van  het 
Menschdom.  Ziet  in  dit  alles  is  de  Vinger  Gods.  Dies 
Aristoteles  niet  te  vergeefs  zeide:  Al  wat  een  Stierman 
is  op  een  Schip,  een  voerman  op  de  Wagen,  een  Voor- 
zanger in  de  vergaderinge  der  Zangers,  de  Wet  in  een 
Stad,  en  een  Bevelhebber  in  het  Leger,  dat  zelfde  is  God 
in  de  Waereld. 

.•.  Vrag.  Maar  indien  'er  eene  Goddelijke  Voorzienig- 
heid is,  hoe  kan  't  dan  zyn,  dat  het  de  goddelooze  in 
dit  leeven  wel,  en  de  vroomen  dikwyls  zeer  kwalyk  gaar  *r 

Antw.  1.  Dit  gaat  niet  vast.  Gods  volk  geniet  zomtijds 
het  goede  op  Aarde,  daar  de  goddelooze  de  beginzelen 
smaken  der  eeuwige  smerte  ;  Psalm  32  :  10.  De  godlooze 
heeft  veele  smerten;  maar  die  op  den  Heere  vertrouwt, 
dien  zal  de  goedertierentheid  omringen. 

2.  't  Zyn  alle  geen  goede,  die  wy  meenigmaal  voor 
goede;  ook  alle  geene  kwade,  die  wy  voor  kwade  aanzien. 
Nathanael  scheen  van  buiten  nier  "t  neen  hy  van  binnen  w;i>. 
Joh.  1  :  47.  Nicodemus  was  een  Jood  ach  Schriftgeleerde. 
maar  in  zyn  hart  een  liefhebber  van  Jesus,  Joh.  3  :  2. 
Daar  Judas  een  Apostel,  maar  teffens  een  verrader  van 
Christus  was,  Joh.    13  :    2. 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  409 

3.  't  Is  ook  al  geen  goet,  dat  wy  daar  door  aanzien ; 
't  is  ook  niet  alles  kwaads  't  geen  wy  menigmaal  daar  voor 
houden.  De  tegenspoeden  der  vroomen  strekken  doorgaans 
tot  hun  nut,  Kom.  8  :  28.  Ende  wy  weten,  dat  den  genen 
die  God  liefhebben,  alle  dingen  medewerken  ten  goede, 
namelyk  den  genen  die  na  zyn  voornemen  geroepen  zyn. 
Terwyl  God  de  voorspoed  der  goddeloozen  meermaal  ge- 
bruikt tot  een  roede  zyner  verbolgentheid,  Spreuk.  1  :  32. 
Want  de  afkeeringen  der  slegten  zal  ze  dooden,  ende  de 
voorspoet  der  zotten  zal  ze  verderven. 

4.  Eindelijk,  hier  op  Aarde  is  de  regte  tyd  van  ver- 
geldinge  niet.  God  zal  eerst  na  dit  leven,  vergeldinge 
doen  in  den  laasten  oordeel-dag,  2  Cor.  5:10.  Want  wy 
alle  moeten  geopenbaart  worden  voor  den  regterstoel  Christi, 
op  dat  een  iegelyk  wegdrage  't  geene  door  het  Lichaam 
geschiet  na  dat  hy  gedaan  heeft,  het  zy  goet,  het  zy  kwaat. 


Vrag.  Aan  wien  word  dit  groote  werk  der  Voorzie- 
nigheid toegeschreven  ? 

Antw.  Aan  God  alleen,  Neh.  9 :  6.  Gy  zyt  die  Heere 
alleen,  gy  hebt  gemaakt  den  Hemel,  den  Hemel  der 
Hemeien,  ende  al  haar  heir,  de  Aarde  ende  al  wat  daar 
op  is,  de  Zeen  ende  al  wat  daar  in  is,  ende  gy  maakt 
die  alle  levendig:  ende  het  heir  der  Hemelen  aanbid  u. 
Jes.  45 :  7.  Ik  formeere  het  Licht,  ende  scheppe  de 
Duisternisse,  ik  make  den  vrede,  ende  scheppe  het 
kwaat.    Ik  de  Heere  doe  alle  deeze  dingen. 

Vrag.  Is  dit  een  werk  van  den  Drie-eenigen  God  in 
't  gemeen? 

Antw.  Ja.  Dus  word  dit  werk  aan  den  Zone  toege- 
kent.  Coll.  1:  17.  Aan  den  H.  Geest,  Psalm  104:  30. 
Hoewel  het  na  de  huishoudinge  der  Goddelijke  Per- 
sonen,   byzonder   aan  den  Vader  eigen  is.    Deut.  32 :  6. 


Vrag.     Hoe  oeffent  Godt  zyne  Voorzienigheid  ? 

Antw.     Niet  als  een   werk  van  arbeid,  daar  hy  moede  van 


410  XIII.     Artikel , 

wert.  De  Schepper  van  Hemel  en  Aarde  word  niet  moede, 
Jes.  40  :  28.  't  Geschied  alles  door  enkel  bevel  van  zyn 
wil,  Psalm  147  :  15,  16,  17.  Hy  zend  zyn  bevel  op  Aar- 
den, zyn  woord  loopt  zeer  snel,  hy  geeft  sneeuw  als  wolle : 
Hy  strooit  den  regen  als  assche.  Hy  werpt  zyn  ys  henen  als 
stukken:  wie  zoude  bestaan  voor  zyne  koude? 


Vrag.  Waar  over  gaat  Gods  Voorzienigheid? 

Antw.  Over  alle  dingen.  Zoo  dat  in  deeze  Waereld 
niet  geschied  zonder  zyn  ordonnantie,  Psalm  103 :  19. 
De  Heere  heeft  zyn  troon  in  de  Hemelen  bevestigt, 
ende  zyn  Koninkryke  heerscht  over  alles.  Psalm  119  :  91. 
Na  uwe  ordonnantien  blyven  zy  noch  heden  staan, 
want  zy  alle  zyn  uwe  knegten. 


Vrag.  Gaat  Gods  Voorzienigheid  over  groote  en  kleine 
dingen  ? 

Antw.  1.  Gods  bestiering  gaat  over  groote  dingen.  Hy 
regeert  in  den  Hemel,  de  Zon,  de  Maan,  en  de  Sterren, 
Job  38  :  32,  33.  Kondt  gy  de  Mazzaroth  voortbrengen  in 
haren  tyd,  ende  den  wagen  met  zyne  kinderen  leiden,  weet 
gy  de  ordonnantien  des  Hemels,  ofte  kond  gy  de  heerschappye 
des  zelven  op  de  Aarde  besteilen  ?  Op  der  Aarde  Koning- 
rijken en  heerschappyen.  Dan.  2:21.  Want  hy  verandert 
de  tyden  ende  de  stonden,  hy  zet  de  Koningen  af,  ende 
hy  bevestigt  de  Koningen  :  hy  geeft  den  wyzen  wysheid, 
ende  wetenschap  den  genen  die  verstand  hebben.  Ja  de 
herten  der  Koningen,  Spreuk.  21  :  1.  Des  Konings  herte 
is  in  de  hand  des  Heeren  als  waterbeeken :  hy  neigt  het  tot 
al  dat  hy  wil. 

2.  Gods  bestiering  gaat  over  de  allerkleinste  dingen, 
gelijk  over  de  mnskens  in  de  Lugt,  en  de  hairen  onzes 
hoofts,  Matth.  6  :  26.  Aanziet  de  vogelen  des  Hemels,  dat 
zy  niet  en  zaayen,  noch  maayen,  noch  verzamelen  in  de 
schuuren,  ende  uwe  Hemelsche  Vader  voedt  nogtans  dezelve : 
ende  gaat  gy  dezelve  niet  zeer  veel  te  boven  ?  Cap.  10:29, 
30.  Ende  worden  niet  twee  muskens  om  een  penningsken 
verkocht?    Ende    niet    een    van  deezen  en  zal  op  de  Aarde 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  411 

vallen  zonder  uwen  Vader.  Ende  ook  uwe  hairen  des  hoofds 
zyn  alle  getelt. 

.*.  Vrag.     Maar  is  het  niet  te  geringe  voor  den  hoogen 
God,  om  zig  met  kleine  dingen  te  bemoeyen  ? 
Antw.     Geenzints. 

1.  Wie  veragt  den  dag  der  kleine  dingen?  Het  geen 
in  onze  oogen  laag  en  gering  is,  is  zodanig  niet  by  God, 
wiens  gedagten  anders  zyn  als  onze  gedagten. 

2.  Zyn  de  kleine  dingen  niet  te  gering  geweest,  dat 
God  dezelve  geschapen  heeft,  't  is  hem  niet  te  gering 
dezelve  te  onderhouden. 

3.  De  kleine  dingen  zyn  dikwyls  van  veel  gevolg,  en 
groote  teekenen  van  Gods  magt  en  mogendheid,  boven  al 
het  schepzel.  Doe  God  het  stof  der  Aarde  sloeg,  dat  'er 
Luizen  van  voortkwamen,  wierden  de  Egiptische  Tovenaars 
gedwongen  tot  Pharao  te  zeggen :  Dit  is  de  vinger  Gods ! 
Exod.  8   :  16,  19. 

Vrag.     Gaat  Gods  Voorzienigheid  over  noodzakelijke  din- 
gen, die  bloeyen  uit  de  vastgestelde  wet  der  natuur? 
Antw.      Dit  leert  Gods   Woord,  ten  aanzien 

1.  Van  de  ordeninge  des  Hemels,  Jer.  31  :  35,  36. 
Zo  zeit  de  Heere,  die  de  Zonne  ten  Lichte  geeft,  des  daags, 
de  ordeningen  der  Mane  ende  der  Sterren  ten  Lichte,  des 
nagts:  die  de  Zee  klooft,  dat  hare  golven  bruisschen,  Heere 
der  Heirschaaren  is  zyn  naam.  Indien  deeze  ordeningen  van 
voor  myn  aangezichte  zullen  wyken,  spreekt  de  Heere ;  zo 
zal  ook  het  zaad  Israëls  ophouden,  dat  het  geen  volk  en 
zy  voor  myn  aangezigte,  alle  de  dagen. 

2.  Van  loof  en  gras,  Psalm  104  :  14.  Hy  doet  het 
gras  uitspruiten  voor  de  beesten,  ende  het  kruit  tot  dienst 
des    menschen,    doende  het  brood  uit  de  aarde  voortkomen. 

3.  Van  regen  en  droogte,  Amos  4  :  7.  Daar  toe  heb 
ik  ook  den  regen  van  u  lieden  geweert,  als  'er  noch  drie 
maanden  waren  tot  den  oogst,  ende  hebbe  doen  regenen 
over  d'eene  Stadt,  maar  over  d'andere  Stadt  niet  doen  rege- 
nen :  het  een  stuk  Lands  wert  beregent,  maar  het  ander 
stuk  Lands  daar  het  niet  op  en  regende,  verdorrede. 

4.  Van  vrugtbaare  en  onvruchtbaare  Jaaren,  Hoz.  2  : 
20,  21.  Ende  het  zal  te  dien  dage  geschieden,  dat  ik  ver- 
hooren  zal,  spreekt  de  Heere ;  ik  zal  den  Hemel  verhooren : 


412 XIII.  Artikel, 

ende  die  zal  de  Aarde  verhooren.  Ende  de  Aarde  zal  het 
koorn  verhooren,  mitsgaders  den  most,  ende  de  olie :  ende 
die  zullen  Jisreël  verhooren. 

5.  Van  spys  en  drank,  Psalm  145  :  15,  16.  Aller  oogen 
wagten  op  u :  ende  gy  geeft  hen  hare  spyze  t'zyner  tyd. 
Gy  doet  uwe  hand  open,  ende  verzadigt  al  wat  daar  leeft 
na  u  welbehagen. 

6.  Van  gezontheit  en  krankte,  Job  5  :  18.  Want  hy 
doet  smerte  aan,  ende  hy  verbint:  hy  doorwont,  ende  zyne 
handen  heelen. 

7.  Van  rykdom  en  armoede,  1  Sam.  2  :  7.  De  Heere 
maakt  arm  ende  maakt  ryk,  hy  vernedert,  ook  verhoogt  hy. 


Vrag.  Gaat  Gods  Voorzienigheid  over  gebeurlyke  en 
toevallige  dingen? 

Antw.  Ja.  Gelyk  het  lot  en  hoe  het  valt.  Spreuk.  16  :  33. 
Het  lot  word  in  den  schoot  geworpen:  maar  't  geheel 
beleid  daar  van  is  van  den  Heere. 

Vrag.  Wat  noemt  gy  gebeurelijke  dingen? 

Antw.  Dingen  die  ten  opzigt  van  den  mensen,  by 
geval  gebeuren,  als  'er  geen  vaste  zamenhang  is  tus- 
schen  de  oorzaken  en  uitwerkingen  van  dien. 


Vrag.     Hoe  bewyst  gy  dit  nader? 

Antw.  1.  Dit  leert  Gods  Woord,  Spreuk,  16  :  1,  2. 
De  mensche  heeft  schikkingen  des  herten,  maar  de  ant- 
woorde  der  tonge  is  van  den  Heere.  Alle  wegen  des  mans 
zyn  zuiver  in  zyne  oogen :   maar  de  Heere  weegt  de  geesten. 

2.  Dit  bevestigen  de  vrywillige  daden,  als  van  Josephs 
broederen,  Gen.  45  :  7.  Doch  God  heeft  my  voor  u  lieder 
aangezigte  henen  gezonden,  om  u  een  overblyfzel  te  stellen 
op  de  Aarde;  ende  om  u  by  het  leeven  te  behouden,  door 
eene  groote  verlossinge.  En  het  bevel  van  Cores,  tot  den 
opbouw  van  den  Tempel,  Jes.  46  :  11.  Die  eenen  Roof- 
vogel roepe  van  't  Oosten,  eenen  man  mynes  raads  uit  verre 
lande  :  ja  ik  hebbe  het  gesprooken,  ik  zal  't  ook  doen  komen, 
ik  hebbe  het  geformeert,  ik  zal  't  ook  doen. 


Vau  de  Voorzienigheid    Gods.  413 

Vrag.  Hoe  veel  deelen  heeft  de  Goddelijke  Voorzie- 
nigheid? 

Antw.  Drie  deelen,  volgens  een  driederlei  afbange- 
lykheid,  die  de  geschapene  dingen  van  God  hebben. 
Ten  opzigte  1.  van  de  volhardinge  in  haar  zyn.  '2.  Van 
haare  werkzaamheid.  3.  Ende  van  haar  einde,  en  dus 
bestaat  Gods  Voorzienigheid  in  deeze  drie  deelen.  1.  De 
Onderhouding.    2    De    Meedewerking'.    3.  De  Regeering. 

Vrag.  Wat  verstaat  gy  door  de  Onderhouding? 

Aniw.  Die  oeffening  van  God,  waar  door  hy  alles  in 
zyn  weezen  behoud;  zo  dat  het  niet  vernietigt  worde, 
Colloss.  1:  17.  Alle  dingen  bestaan  te  zaamen  door  hem. 
Hebr.  1  :  3.  Hy  draagt  alle  dingen  door  het  woord  zyner 
kragt.  Job  6 :  9.  Ende  dattet  God  beliefde,  dat  hy  my 
verbryzelde.  Liete  hy  zyne  hand  los,  ende  een  einde 
met  my  maakte. 


Vrag.  Onderhoud  God  alle  dingen  op  een  en  dezelve 
wyze  ? 

Antw.  Zommige  dingen  onderhoud  God  onmiddelyk,  als 
de  Engelen,  de  Zielen  der  menschen,  en  de  bovenste  He- 
melen, andere  niiddelyk,  door  tussenkomen  van  de  tweede 
oorzaken,  hoedanig  hy  de  menschen  en  beesten  behoed. 
Waarop  David  ziet :  Psalm  36  :  7.  Heere  gy  behoud  men- 
sehen en  beesten.  Zommige  in  haar  weezen  en  getal,  zo  als 
die  eerst  geschapen  waren,  zonder  te  verminderen.  Als  de 
Hemelen,  de  Zon,  de  Maan,  en  alle  de  vaste  Sterren,  andere 
in  haar  aart  en  zoort,  door  kragt  van  voortteelinge.  Als 
Menschen,  Beesten,  Bomen,  Kruiden  en  Planten.  Zommige 
onderhoud  God  op  een  gewoone,  andere  op  een  ongewoone 
wyze,  dus  onderhield  God  Mozes  en  Elias  zonder  spys  en 
drank,  veertig  dagen,  Exod.  34  :  28.  1  Kon.  19  :  8.  De 
kleederen  van  Israël  in  de  Woestyne.  Deut.  8  :  4.  Het  meel 
en  de  olie  in  de  vlessche  van  de  Weduwe  te  Zarphat,  1  Kon. 
17  :  14.  Het  ieeven  der  Jongelingen  in  de  vuurige  oven, 
Dan.  3  :   17.  Om  van  geen  andere  te  melden. 


414 XJII.     Artikel, 

Vrag.  Wat  leert  gy  hier  uit? 

Antvv.  Hoe  veilig  zich  een  gelovige  op  God  in  allen 
gevallen  verlaten  mag,  die  overvloedig  kan  doen  boven 
het  geen  wy  bidden  of  denken  mogen.  Jes.  50:  10. 
Wie  is  'er  onder  u  lieden,  die  den  Heere  vreest,  die 
na  de  stemme  zijnes  knegts  hoort?  als  hy  in  de  duister- 
nissen wandelt,  ende  geen  licht  en  heeft ;  dat  hy  be- 
trouwe op  den  name  des  Heeren,  ende  steune  op  zynen 
God.  Phil.  4:  6.  Weest  in  geen  ding  bezorgt;  maar 
laat  uwe  begeerten  in  alles  door  bidden  ende  smeeken, 
met  dankzegginge  bekent  worden   by  Godt. 

Vrag.  Wat  is  de  tweede  daad  van  Gods  Voorzienigheid? 

Antw.  De  mede-werking. 

Vrag.  Hoe  zo? 

Antw.  Om  dat  Gods  Voorzienigheid  niet  alleen  word 
aangemerkt,  als  alles  in  weezen  houdende;  maar  ook 
als  alles  in  alles  welkende.  Want  niet  alleen  het  weezen, 
maar  ook  de  werkzaamheid  van  het  schepsel  hangt  van 
God  af,  zo  wel  in  haar  eerste  beginsel,  als  in  haar 
voortgang  en  vervolg;  ende  in  haare  bepalingen  ofte 
wyzinge. 


.*.  Vrag.  Waarom  noemt  men  die  daad  van  God  een 
concursus  ofte  mede-werkinge  ? 

Antw.  Om  dat  beide  God  en  het  schepsel,  om  zo  te 
spreken,  concurreeren  in  en  tot  alle  werkzaamheid.  God 
als  de  Opperste  oorzaake,  ende  het  schepsel  als  de  tweede 
oorzaak;  men  noemt  het  anders  een  Praecurcus,  dat  is, 
de  voorwerkinge  Gods,  of  liever  hspvsioc  de  inwerking ; 
dat  is,  de  werking  Gods  in  en  door  het  schepsel,  met 
deszelfs  weezen  overeenkomende. 

.-.  Vrag.  Hoe  is  deeze  mede- werking  nader  te  verstaan  ? 

Antw.  Deeze  mede-werking  moet  men  niet  begrypen, 
als  eene  bloote  bewaring  van  de  kragt  der  schepselen, 
om  te  konnen  werken.  Noch  als  het  indrukken  van  een 
gemeene  wet,  volgens  welke  alle  schepselen ;  't  zy  na- 
tuurlijk, 't  zy  geestelijker  wyze  door  haar  eige  beweginge 
werkzaam    zyn.    Nog  als  een  gepaarde  daad,  die  zyn  in- 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  415 

vloed  heeft  niet  op  het  schepsel,  maar  alleen  op  deszelfs 
daad;  .gelijk  twee  Paarden  eenen  wagen  voorttrekkende, 
malkanderen  behulpzaam  zyn.  Nog  als  een  gemeene  be- 
weeging en  invloed,  die  het  schepsel  wel  in  't  gemeen, 
maar  geenzints  in  't  byzonder  bestiert;  om  dit  of  dat, 
om  dus  en  zo  te  werken,  gelijk  de  Wind  door  zyn  invloed, 
het  schip  in  Zee  beweegt ;  maar  dat  het  Oost  of  West- 
waarts dryft,  van  den  zin  des  Stuurmans  afhangt,  dewyl 
alsdan  't  Schepsel  in  zijn  werken  onafhangelijk  van  God 
zou  zyn.  Het  een  en  ander  dry  ven  de  Pelagianen  ;Socinianen 
en  Remonstranten,  die  de  menschelijke  wille  begrypen 
in  diervoegen  vry  te  zyn,  dat  zy  zelf  onafhangelijk  van 
God  is,  en  aan  zyne  bewerking  en  bestiering  geenzints 
onderworpen. 

Vrag.  Waarin  is  dan  eigentlijk  die  medewerking  Gods 
gelegen  ? 

Antw.  In  eene  onmiddelijke  voorafgaande  en  voor-be- 
paalende  werkinge,  niet  ten  opzigte  van  tyd,  maar  ten 
opzigte  van  order ;  waar  door  God  als  de  eerste  oorzaak, 
de  schepselen  tot  die  werking  beweegt  en  bepaalt. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy  zulk  een  medewerkinge  Gods  in 
en  met  het  Schepsel? 

Antw.  1.  Dat  leert  de  Schrift  overvloedig  in 't  natuurlijke, 
Haud.  17  :  28.  Want  in  hem  leven  wy,  ende  beweegen 
ons,  ende  zyn  wy :  gelyk  ook  eenige  van  uwe  Poeëten 
gezegt  hebben,  want  zy  zyn  ook  zyn  geslachte.  Spreuk. 
16  :  1.  De  mensche  heeft  schikkingen  des  herten:  maar  de 
antwoorde  der  tonge  is  van  den  Heere.  En  in  't  geestelyke, 
Philipp.  1  :  6.  Vertrouwende  dit  zelve,  dat  hy,  die  in  u 
een  goet  werk  begonnen  heeft,  dat  voleindigen  zal  tot  op 
den  dag  Jesu  Christi.  Cap.  2  :  13.  Want  het  is  God  die  in 
u  werkt,  beide  het  willen  ende  het  werken  na  zyn  welbehagen. 

2.  De  natuur  leert  zulks  ook.  't  Is  een  onweerspreekelijke 
regel.  De  maniere  van  werkinge  volgt  de  manier  van  zyn. 
Dewyl  nu  zeker  is,  dat  ieder  Schepsel  van  God  afhangt  in 
haar  zyn,  zo  moet  het  ook  van  hem  afhangen  in  de  manier 
van  werking,  of  anders  in  't  geheel  in  opzigte  van  beiden 
onafhankelijk  zyn.  't  Welk  ten  uitersten  ongerymt  is  te 
zeggen,  en  op  zig  zelve  geheel  onmogelijk,  dewijl  een 
Schepsel  te  zyn,  en  van  zyn  Schepper  niet  af  te  hangen, 
onmoogelijk  kan  zamen  gaan. 


416 XIII.     Artikel, 

3.  Zo  God  niet  invloeide  in  ieder  Schepsel,  zo  had  men 
niet  te  bidden,  Psalm  51  :  12.  Schept  in  my  een  rein  herte. 
Psalm  143  :  10.  Uw  goede  Geest  geleide  my.  Psalm  141  :  3. 
Behoed  de  deure  myner  lippen.  Men  hadde  niet  te  bidden, 
om  de  overwinningen  in  den  Oorlog,  ofte  om  eenige  andere 
zaaken  ;  maar  nu  men  bidden  moet  om  alles,  zo  is  't  klaar  dat 
God  met  zyne  mede-werkinge  invloeit.  Dan  hadde  men  God 
ook  niet  te  danken,  als  men  een  zeegen  verkreeg;  maar 
men  moest  met  zyn  dankzegginge  gaan  of  tot  zig  zelve, 
of  tot  een  ander  Schepsel,  die  zulks  gedaan  hadde.  Dan  was 
God  geen  Heer,  maar  een  Dienaar  van  het  Schepsel,  gelijk 
de  Zonne.  die  de  Mensch  gebruikt  als  hy  wil,  en  zo  hy 
wil,  't  welk  alles  ten  uitersten  ongerymt  is  te  denken  of  te 
stellen. 

.*.  Vrag.  Maar  stryd  de  vryheid  van  de  Menschehjke 
wille  niet  tegens  Gods  werkinge  van  dezelve? 

Antw.  Neen,  om  dat  God  elk  Schepsel  bewerkt,  over- 
eenkomstig zyn  natuur.  Hy  bewerkt  de  Ziele  des  Menschen 
niet  als  een  lighaam  of  stoffelijkheid,  als  een  blok  of  steen, 
die  enkel  lydelijk  is,  en  niet  werkt  met  bewustheid ;  maar 
hy  bewerkt  de  Ziel  als  een  redelijk  weezen,  en  brengt  alle 
wilsneigingen  daar  in  voort,  als  vrijwillige  werkingen. 
Daarom  Paulus  zegt,  Philipp.  2:13.  Want  het  is  God 
die  in  u  werkt,  beiden  het  willen  ende  het  werken  na 
zyn  welbehagen. 

.'.  Vrag.  Geeft  eens  een  Exempel  van  dingen  die  vry- 
willig  geschieden,  en  God  evenwel  bestiert? 

Antw.  Wat  is  'er  by  voorbeeld,  vrywilliger  dan  de 
Houwelijken,  die  de  Menschen  met  malkanderen  aangaan. 
Daar  de  Man  zyne  vrywillige  verkiezing  heeft  uit  zeer 
veele.  En  de  Vrouw  haar  vryheid  heeft,  om  het  jawoord 
te  geven  of  niet  Alle  de  vreemde  weegen  en  wonderlijke 
voorvallen.'  omtrent  het  Houwelijk,  zyn  onnaspeurlijk; 
nogtans  stiert  God  dat  alles  na  zyn  voornemen,  en  aan 
zommige  Houwelijken  hangen  Gods  Voorzienigheeden,  zo 
lange  de  Waereld  staen  zal,  Spreuk  19  :  14.  Huis  ende 
goet  is  eene  erve  van  de  Vaderen,  maar  eene  verstandige 
Vrouwe  is  van  den  Heere. 

.-.  Vrag.     Hebt  gy  nog  eenige  Exempelen  in  de  Schrift? 

Antw.  Ja,  zeer  veele.  Als  by  voorbeeld :  Vry  willig 
gaven    de  Egiptenaren  hunne  Goude  en  Zilvere  vaten  en 


Van  de  Voorzienigheid  Gods. 4T7 

Kleinnodien  aan  de  Israëliten,  maar  God  bewoog  'er  hun 
egter  toe,  Exod.  11  :  3.  Cap.  12  :  36.  Vry willig  gingen 
veele  agter  het  heir  van  Saul,  dog  welker  herte  God  ge- 
roert  hadde,  1  Sam.  10  :  26.  Vrywillig  hebben  de  Joden 
Jesus  Christus  ter  kruis-straffe  gedoerat,  dog  daar  hebben 
zy  niet  anders  in  gedaan,  dan  Gods  raad  te  vooren  be- 
paalt hadde,  Hand.  2  :  23.  Cap.  4  :  28. 

.-.  Vrag.  Maar  schynt  uit  zulk  een  medewerkinge  niet 
te  volgen,  dat  'er  maar  een  oorzaak  van  alle  beweegingen 
en  werkingen  is.  Dat  alle  Schepselen  lydelijk  zyn,  en  maar 
bewogen  worden,  gelijk  de  snaaren  in  een  Muzyk-instru- 
ment,  in  welke  de  bewegingen  alleen  door  den  Speelder 
veroorzaakt  worde  ? 

Antw.  Gautschelijk  niet.  Want  of  wel  de  Schepselen, 
middelen  zyn,  ten  opzigte  van  andere  Schepselen,  welke 
God  gebruikt  tot  uitvoeringe  van  zyn  werk  ende  voorne- 
men. Zo  zyn  ze  nochtans  principale  werkende  oorzaken  van 
hare  beweginge  en  effecten  ;  niet  ten  opzigte  van  God,  als  of 
zy  onafhangelijk  waren  5  maar  ten  opzigte  van  andere  haar 
ondergestelde  oorzaken,  en  van  de  effecten  harer  werkingen. 
Daar  is  ook  geen  ongerymtheid  in,  dat  'er  twee  oorzaken 
van  verscheidene  ordere  zyn  tot  dat  zelfde  einde,  te  meer, 
dewyle  het  een  ende  dezelfde  werkinge  is,  die  van  beiden 
op  verscheidene  wyze  voortkomt. 

.-.  Vrag.  Bewys  eens,  dat  de  Schepselen  werkende  oor- 
zaken zyn  van  haare  daden,  en  zig  niet  enkel  lydelyk 
houden  ? 

Antw.  I.  De  Schrift  zegt  duidelyk,  dat  de  Mensch 
gaat,  ziet,  hoort,  spreekt:  dat  de  Mensch  gelooft,  bidt: 
dat  de  Mensch  de  zonde  doet,  en  daar  over  regtvaardig- 
lijk  strafbaar  is:  Alle  die  plaatsen  op  te  haaien  is  onno- 
dig. Paulus  leert  dit  duidelijk,  1  Cor.  3  :  9.  Wy  zyn 
Gods  mede  arbeiders.  Phill.  2  :  12,  13.  Werkt  uwes  zelfs 
Zaligheid  uit  met  vreeze  ende  beven.  Want  h§t  is  God 
die  in  u  werkt,  beiden  het  willen  ende  het  werken,  na 
zyn  welbehagen. 

2.  Dat  leert  de  wet  van  God  aan  den  Mensch  ter 
onderhoudinge  voorgeschreven,  welke  vooronderstelt,  dat 
de  Mensch  een  oorzaak  van  zyn  daden  is,  dewyl  God  zig 
zelve  geen  wet  kan  voorschryven. 

3.  Zo  de  mensch  alleen  lydelijk  was  in  zyn  beweeginge, 
zo    kon    hy    niet    gestraft    worden,    want  strafoefenin»'  is 

27 


418  XIII.     Artikel, 

een  werk  van  geregtigheid  wegens  de  overtreding  van  de 
wet. 

4.  Was  de  Mensch  alleen  lydelijk,  en  God  alleen  de 
werker  van  zyn  beweeginge,  dan  zoude  God  een  oorzaak 
der  zonde  zyn.   't  Welk  ten   uitersten  ongerymt  is. 


Vrag.  Hoe  verre  gaat  die  werkinge  Gods? 
Antw.  Omtrent  alle  daden  der  menschen,  't  zy  goede 
't  zy  kwade. 

Vrag.  Gaat  Gods  Voorzienigheid  over  het  goede? 

Antw.  .  Ja.  Jac.  1  :  17.  Alle  goede  gave,  ende  vol- 
maakte gifte  is  van  boven,  van  den  Vader  der  lichten 
afkomende,  by  welken  geen  verandering  en  is  ofte 
schaduwe  van  omkeeringe.  1  Cor.  4  :  7.  Want  wie 
onderscheid  u?  Ende  wat  hebt  gy,  dat  niet  en  hebt 
ontfangen'?  ende  zo  gy  het  ook  ontfangen  hebt,  wat 
roemt  gy  als  of  gy  het  niet  ontfangen  en  hadt? 


Vrag.     Hoe  werkt  Gods  Voorzienigheid  omtrent  het  goede? 

Antw.  1.  God  gebied  het  goede  op  't  allerkragtigste,  Ps. 
34  :  15.  Wykt  af  van  't  kwade  ende  doet  het  goede ;  zoekt 
de  vrede  ende  jaa^gt  ze  na.  Jes.  1  :  17.  Leert  goet  doen, 
zoekt  het  regt,  helpt  den  verdrukten  :  doet  den  weezen  regt, 
handelt  de  twistzaken  der  weduwen. 

2.  God  dringt  zyn  gebod  met  bedreigingen  en  beloften 
aan,  Amos  5  :  6.  Zoekt  den  Heere,  ende  levet:  op  dat  hy 
niet  door  en  breke,  in  den  huize  Josephs  als  een  vier, 
dat  verteere,  zo  dat  'er  niemand  en  zy  die  het  blussche  in 
Bethel.  Jes.  55  :  7.  De  goddeloze  verlate  zynen  weg,  en 
de  ongeregtige  man  zyne  gedagten :  Ende  hy  bekeere  zig 
tot  den  Heere  zo  zal  hy  hem  zyner  ontfermen  ende  tot  onzen 
God,  want  hy  vergeeft  meenigvuldig. 

3.  Hy  verligt  den  mensch,  en  overreed  hem  van  de  be- 
tamelijkheid Van  't  gebod,  Rom  7  :  22.  Want  ik  hebbe  een 
vermaaken  in  de  wet  Gods  na  den  inwendigen  Mensche. 
2  Chron.  17  :  16.  Ende  naast  hem  was  Amazia  de  Zone  van 
Zichri,  die  zich  vry  willig  den  Heere  overgegeven  hadden,  enz. 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  419 


4.  Hy  buigt  de  wil  kragtdadig  over  ter  gehoorzaamheid 
aan  hem,  Jer.  20  :  7.  Heere,  gy  hebt  my  overredet,  ende 
ik  ben  overredet  geworden,  gy  zyt  my  te  sterk  geweest, 
ende  hebt  overmocht. 


Vrag.  Gaat  Gods  Voorzienigheid  over  het  kwaade? 

Antw.  Ja.  Zo  wel  over  het  kwaad  der  straffe,  als 
over  het  kwaad  der  zonde.  Zie  van  het  eerste,  Jes. 
45 :  7.  Ik  formeere  het  Licht,  ende  scheppe  de  Duister- 
nisse,  ik  make  den  vrede,  ende  scheppe  het  kwaad,  ik 
de  Heere  doe  alle  deeze  dingen.  Klaagl.  3:  38.  Gaat 
niet  uit  den  mond  des  Allerhoogsten  het  goede  ende 
het  kwade.  Amos  3  :  6.  Zal  'er  een  kwaad  in  de  Stad 
zyn  dat  de  Heere  niet  en  doet.  En  van  het  laatste, 
Job  12 :  16,  17.  Zyne  is  de  dwalende,  ende  die  doet 
dwalen.  Hy  voerd  de  Raadsheeren  berooft  weg:  ende 
de  Richters  maakt  hy  uitzinnig.  2  Sam.  1(5 :  10.  De 
Heere  heeft  tot  hem  gezeid,  vloekt  Davicl. 

Vrag.  Maakt  zulk  een  mede-werking  niet,  dat  God 
een  oorzaak  van  zonde  is? 

Antw.  Neen,  zegt  onze  Belydenis.  God  is  de  Aucteur 
niet,  nog  heeft  ook  de  schuld  niet  van  de  zonde  die  'er 
geschied.  Verre  zy  God  van  Godloosheid,  en  de  Almag- 
tige  van  onregt,  Job.  34 :  10.  1  Joh.  1  :  5.  God  is  een 
Ligt,  ende  gantsch  geen  Duisternisse  is  in  hem. 


Vrag.  Verklaart  eens  hoe  God  geen  oorzaak  is  van  de 
zonde,  hoewel  hy  de  zonde  bestiert? 

Antw.  1.  Wy  moeten  onderscheid  maken  tusschen  de 
beweeging  in  zig  zelf  van  verstaan,  willen,  zien,  hooren, 
spreeken,  werken.  En  tusschen  de  omstandiginge  van  die 
beweeging,  als  moetende  geschieden  na  Gods  wet.  De  be- 
weeging in  zig  zelf  is  natuurlyk,  en  als  zodanig  nog  goet 
nog  kwaad ;  maar  veromstandigt  met  een  wet,  waar  na  zy 
ten  opzigte  van  voorwerp,  maniere  en  tyd  niet  of  al  geschie- 


420  XIII.     Artikel 


dende;  zo  word  die  daad  en  beweeging  goed  of  kwaad. 
Als  wy  nu  spreeken  van  Gods  inede-werkinge,  zo  verstaan 
wy  dat  van  de  beweeging  in  zig  zelf,  als  natuuriyk:  maar 
niet  ten  opzigte  van  het  kwade  der  beweeging.  Iemand  kan 
de  oorzaak  zyn  van  de  beweeginge  eens  ander,  en  evenwel 
niet  van  de  kwaatheid  die  daar  by  is,  of  by  komt.  De 
Overigheid  is  oorzaak,  dat  de  Scherpregter  den  Dief  geesselt ; 
maar  niet  van  de  wreetheid  die  daar  by  mogt  werde  begaan. 
Een  Speelder  is  de  oorzaak  van  de  beweeginge  der  snaaren, 
maar  niet  van  de  knerssinge  des  geluits;  dat  komt  van  de 
snaar.  De  Ruiter  zyn  Paard  den  spoor  geevende,  is  de  oorzaak 
van  het  voortgaan,  maar  niet  van  het  hinken  ;  dat  is  een 
gebrek  in  het  Paard. 

Vrag.     Hebt  gy  nog  iets? 

Antw.  2.  Ja.  Met  de  woorden  van  onze  Belydenis.  Want 
Gods  magt  ende  goedheid  is  zo  groot  ende  onbegrypelyk,  dat  hy 
zeer  wel  ende  regtveerdelyk  zyn  werk  beschikt  ende  doet, 
wanneer  ook  de  duivelen  ende  goddelooze  onregtveerdelyk 
handelen,  Deut.  32  :  4.  Hy  is  de  Rotssteen,  wiens  werk 
volkomen  is;  want  alle  zyne  wegen  zyn  gerichte:  God  is 
waarheid,  ende  is  geen  onregt  regtveerdig,  ende  regt  is  hy. 
Zie  dit  in  Laban,  Gen.  31  :  29.  In  Bileam,  Num.  24  :  1,2. 
De  Duivel,  Job  2:6.  De  Koning  van  Assyrien,  Jes. 
10  :  5,   12  en  andere. 


Vrag.  Hoe  gaat  Gods  Voorzienigheid  omtrent  de  zonde  ? 

Antw.    Gods    Voorzienigheid  gaat  omtrent  het  begin, 
de  voortgang  en  het  einde  van  de  zonde. 


Vrag.  Hoe  gaat  Gods  Voorzienigheid  omtrent  het  begin- 
zel  der  zonde? 

Antw.  1.  In  het  begin  laat  God  de  zonde  toe,  dat  ze 
geschiede.  Zie  dit  Psalm  81  :  13.  Dies  hebbe  ik  het  over- 
gegeven in  't  goetdunken  hares  herten,  dat  ze  wandelen  in 
hare  raadslagen.  Hand.  14  :  16.  Welke  in  de  voorledene 
tijden  alle  de  Heidenen  heeft  laten  wandelen  in  hare  wegen. 
God  laat  het  zondigen  toe:  niet  zo  dat  hy  den  zondaar  van 
de  wet  ontslaat,  door  welken  hy  verbonden  was:  Want  dan 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.      421 


zoude  God  de  zonde  goet  keuren,  en  niet  konnen  straffen  : 
Ook  is  die  toelating  geen  ledig  toezien,  en  maar  slegts  den 
zondaar  te  laten   begaan :   maar  't  is  een  werkzame  toelating. 

a.  Zo  dat  God  de  zonde  niet  verhindert,  't  welk  hy  wel 
doen  konde  en  ook  somtyds  doet,  Gen.  20  :  6.  Ende  God 
zeide  tot  hem  in  den  droom :  Ik  hobbe  ook  geweeten,  dat 
gy  dit  in  opregtigheid  uwes  harten  gedaan  hebt,  ende  ik 
heb  u  ook  belet  van  tegen  my  te  zondigen  :  daarom  en  hebbe 
ik  u  niet  toegelaten,  haar  aan  te  roeren. 

b.  God  komt  voor,  bepaalt,  ende  volhard  met  zyne  krag- 
tige  invloed  in  den  Mensche,  in  zyne  bekwaamheden,  ende 
in  zyne  beweginge,  zo  dat  hy  werken  kan  en  werkt,  zig 
kan  bewegen,  ende   zig  beweegt. 

c.  God  laat  occasien  voorkomen,  die  de  Mensche  regt 
gebruiken  zoude,  indien  hy  Volmaakt  was,  ende  nu  nog 
verbonden  is  wel  te  gebruiken :  maar  door  zyne  verdorven- 
heid misbruikt  hy  die  Davids  lust  wierde  ontsteken  door 
het  zien  van  Bathseba,  2  Sam.  11:2.  Achabs  toorn  ont- 
stak op  het  woord  van  den  Propheet  Elia.  1  Kon.  21  :  20. 
De  begeerlykheden  ontsonken  zelfs  door  de  wet.  Rom.  7  :  8. 
De  zonde  oorzaak  genomen  hebbende  door  het  gebodt,  heeft 
in  my  alle  begeerlykheid  gewrocht.. 

d.  God  weigert  regtveerdighjk  en  vrymagtig  zyne  genade, 
als  de  Mensch  in  gelegenheid  tot  zondigen  komt,  en  wil 
de  Mensche  nu  tot  zonde  geneigt,  geen  kragt  geven  om  de 
zonde  te  wederstaan ;  maar  laat  hem  in  zyne  wangestalte, 
waar,  door  hy  bekwaam  ende  geneigt  is  allerlei  zonden  te 
bedryven,  Jer.  16:  13.  Aldaar  zult  gy  andere  Goden  dienen 
dag  en  nagt,  om  dat  ik  u  gene  GENADE  zal  geven. 

e.  God  geeft  door  een  regtveerdig  oordeel,  den  zondaar 
over  aan  zyne  eigene  begeerlijkheden,  en  straft  alzo  zonden 
met  zonden,  Rom.  1  :  28.  Gelyk  het  haar  niet  goet  ge- 
dacht en  heeft  God  in  erkentenisse  te  houden,  zo  heeft 
ze  God  overgegeven  in  eenen  verkeerden  zin,  om  te  doen 
dingen  die  niet  betamen.  2  Thessal.  2  :  10,  11.  Ende 
in  alle  verleidinge  der  onregtveerdigheid  in  de  gene  die  ver- 
loren gaan  :  daar  voor  dat  zy  de  liefde  der  waarheid  niet 
aangenomen  en  hebben,  om  Zalig  te  worden.  Ende  daarom 
zal  haar  God  zenden  eene  kragt  der  dwalinge,  dat  zy  de 
leugen  zouden  gelooven. 

/.  God  laat  de  Duivel  los,  om  al  zyn  kragt  op  een  mensch 
te  oeffenen,  die  hem  dan  door  middel  van  zyne  begeerlijk- 


422 XIII.  Artikel, 

heeden,  slingert  van  de  eene  zonde  tot  de  andere,  1  Sam. 
16  :  14.  De  Geest  des  Heeren  week  van  Saul :  Ende  een 
booze  Geest  van  den  Heere  verschrikte  hem.  1  Kon.  22  :  22. 
Ende  hy  zeide  (namentlijk  de  Geest  des  Heeren)  ik  zal  uit- 
gaan, ende  een  leugengeest  zyn  in  de  mond  aller  zyner 
Propheeten:  ende  hy  zeide:  Gy  (booze  Geest  en  Duivel)  zult 
overreeden,  ende  zult  't  ook  vermoogen :  gaat  uit  ende  doet 
alzo. 

g.  God  verstokt  en  versteent  het  harte  van  den  zondaar, 
en  laat  hem  zonder  gevoel  in  de  zonde  voortgaan,  Exod. 
7  :  3.  Doch  ik  zal  Pharao's  herte  verharden.  Jes.  63  :  17. 
Heere  waarom  doet  gy  ons  van  uwe  weegen  dwalen  ?  waar- 
om verstokt  gy  ons  harte,  dat  wy  u  niet  vreezen? 

.-.  Vrag.  Hoe  gaat  Gods  bestiering  omtrent  de  voort- 
gang der  zonde? 

Antw.  2.  In  de  voortgang  der  zonde  bepaalt  God 

a.  Haar  voorwerp,  waar  omtrent  de  zonde  gaan  zal, 
2  Sam.  16  :  10.  Maar  de  koning  zeide;  wat  heb  ik  met 
u  te  doen,  gy  Zonen  van  Zeruja?  Ja  laat  hem  vloeken: 
want  de  Heere  heeft  dog  tot  hem  geZeid,  vloekt  David: 
Wie  zoude  dan  zeggen;  waarom  hebt  gy  my  alzo  gedaan  ? 

b.  Haare  maate,  hoe  verre  dat  zy  gaan  zal :  De  Duivel 
mogt  Job  verzoeken,  maar  zyn  leeven  moest  hy  verschoo- 
nen,  Job  2  :  6.  Jacobs  Zoonen  konden  Joseph  hunnen 
Broeder  wel  in  den  kuil  werpen,  maar  God  belette  hen 
Joseph  te  dooden,  Gen.  37  :  18—28.  God  liet  den  Jooden 
toe  Jesus  te  kruicigen,  maar  zyn  Voorzienigheid  belette 
hen,  dat  'er  geen  een  been  van  hem  gebrooken  werdt. 
Joh.    19  :  33. 

c.  Haare  geduurzaamheid,  hoe  lang  het  duuren  zal, 
Jes.  10  :  25.  Nog  een  klein  weinig,  zo  zal  volbragt  wor- 
den de  gramschap  ende  myn  toorn,  tot  haarer  vernieling. 
Openb.  2  :  10.  Ende  vreest  geene  der  dingen,  die  gy 
lyden  zult.  Ziet  de  Duivel  zal  eenige  van  u  lieden  in  de 
gevangenisse  werpen,  op  dat  gy  verzogt  wordt:  Ende  gy 
zult  een   verdrukkinge  hebben  van   tien  daagen. 

.-.  Vrag.  Hoe  gaat  Gods  Voorzienigheid  omtrent  het 
einde  der  zonde? 

Antw.  3.  Gods  Regeering  is  ook  over  het  einde  der 
zonde,  die  bestierende  tot  betooning  van  zyne  Regtvaerdig- 
heid,  Jes.    10:5.  Wee  den  Assyrier,  die  de  roede  mynes 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  423 


toorns  is,  ende  myne  grimmigheid  is  een  stok  in  haare  hand. 
Of  van  zyn  Lankmoedigheid,  1  Tim.  1  :  16.  Daarom  is  my 
barmhertigheid  geschied,  op  dat  Jesus  Christus  in  my,  die  de 
voornaamste  ben,  alle  zyne  Lankmoedigheid  zoude  betoo- 
nen  tot  een  voorbeeld  der  geene  die  in  hem  gelooven 
zullen  ten  eeuwigen  leven.  Of  tot  welstand  der  gelovigen, 
Gen  50  :  20.  Gy  lieden  wel,  gy  hebt  kwaad  tegen  my 
gedacht,  dog  God  heeft  dat  ten  goede  gedagt,  op  dat  hy 
deede  gelyk  het  ten  deeze  dage  is,  om  een  groot  volk  in 
't  leven   te  behouden. 


Vrag.     Dit    is    voorwaar    een    verheeven    leerstuk   en 
moeilijk    om   te  verstaan,  wat  staat  ons  hier  voorzigtig 

te  myden"? 

Antw.  Ydele  nieuwsgierigheid.  Wy  mogen  't  geene 
God  boven  het  bereik  van  ons  Menschelyk  verstand  in 
deezen  doet,  niet  curieuselyk  onderzoeken:  Want  hy 
doet  groote  dingen,  die  men  niet  onderzoeken  kan: 
Wonderen,  die  men  niet  tellen  kan,  Job  5:9.  Hetgeen 
dat  verre  af  is  ende  zeer  diep  ;  wie  zal  dat  vinden?  Pred. 
7  :  24.  Alle  vromen  roepen  uit  eenen  mond:  De  ken- 
nisse  is  my  te  wonderbaar:  zy  is  hooge,  ik  kan  daar 
niet  by,  Psalm  139  :  6. 


Vrag.     Hoe  hebben  wy  ons  dan  in  deezen  te  gedraagen? 
Antw.     De  Belydenis  zegt, 

1  Eerbiedig  en  bedagtzaam.  Dat  wy  aanbidden  met  alle 
ootmoedigheid  ende  eerbiedinge,  de  regtvaerdige  oordeelen 
Gods,  die  voor  ons  verborgen  zyn:  Dit  is  de  praktyk  der 
Heiligen,  Psalm  36  :  7.  Uwe  geregtigheid  is  als  de  bergen 
Gods  uwe  oordeelen  zyn  een  grooten  afgrond.  Psalm  119: 
137.  Heere,  gy  zyt  regtvaardig,  ende  elk  een  uwer  oordeelen 
is  regt. 

2  Vergenoegt  en  wel  te  vreede  dat  wy  leerjongers  Christi 
zyn,  om  alleen  te  leeren  't  geene  hy  ons  aanwyst  in  zyn 
woord,  zonder  deeze  paaien  te  overtreeden,  Deut.  29  :  29. 
De  verborgene  dingen  zyn  voor  den  Heere  onzen  God:  maar 


424  XIII.     Artikel. 


de  geopenbaarde  zyn  voor  ons,  ende  voor  onze  kinderen  tot 
in  eeuwigheid,  om  te  doen  alle  de  woorden  deezer  wet.  Hier 
op  slaat  Paulus  lesse,  Rom  12  :  3.  Want  door  de  genade 
die  my  gegeeven  is,  zegge  ik,  een  iegelyk  die  onder  u  is, 
dat  hy  niet  wys  zy  boven  lier  geene  men  behoort  wys  te 
zyn :  maar  dat  hy  wys  zy  tot  matigheid,  gelyk  als  God  een 
iegelyk  de  mate  des  geloofs  gedeelt  heeft.  1  Oor.  4  :  6. 
Ende  deeze  dingen  Broeders,  hebbe  ik  op  my  zelve  ende 
Apollo  by  gelykenisse  gepast,  om  uwent  wille:  op  dat  gy 
aan  ons  zoud  leeren,  niet  te  gevoelen  boven  het  geene 
geschreeven  is. 


Vrag.     Wat  is  de  derde  daad  van  Gods  Voorzienigheid  ? 

Antw.  Zyn  Regeeringe,  waar  door  hy  alles  stiert  tot 
een  goed  einde,  Psalm  93  :  1.  De  Heere  regeert,  hy  is 
niet  hoogheid  bekleet,  de  Heere  is  bekleet,  met  sterkte, 
hy  heeft  zich  omgordet:  ook  is  de  wereld  bevestigt,  zy 
en  zal  niet  wankelen.  Daniël  4  :  34.  Ten  einde  deezer 
dagen  nu,  hief  ik  Nebucadnezar  myne  oogen  op  ten 
Hemel,  want  myn  verstand  kwam  weder  in  my:  ende 
ik  loofde  den  Allerhoogsten,  ende  ik  prees  ende  verheer- 
lykte  den  Eeuwiglevenden,  om  dat  zyne  heerschappye 
is  eene  eeuwige  heerschappye,  ende  zyn  Koninkryke  is 
van  geslachte  tot  geslachte. 


Vrag.     Hoe  onderscheid  gy  Gods  Regeeringe? 

Antw.  1.  In  een  gewoone  Regeeringe.  waar  door  God 
alles  werkt  na  de  vastgestelde  wetten  der  natuur,  Hoz. 
2  :  20,  21.  Ende  het  zal  te  dien  dage  geschieden,  dat  ik 
verhooren  zal,  spreekt  de  Heere;  ik  zal  den  Hemel  ver- 
hooren;  ende  die  zal  de  Aarde  verhooren.  Ende  de  Aarde 
zal  het  Koorn  verhooren.  mitsgaders  den  Most  ende  de 
Olie:  ende  die  zullen  Isreël  verhooren.  Daarom  werd  God 
gezegt  een  Verbond  aangegaan  te  hebben.  Jer.  33  :  25.  Zo 
zeit  de  Heere:  Indien  myn  verbond  niet  on  is  van  do  dag- 
ende nagt:  Indien  ik  de  ordeningen  des  Hemels  en  der 
Aarde  niet  eestelt  on  hebbe. 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  425 


2.  In  een  buitengewoone,  waar  door  hy  afwykt  van  de 
vastgestelde  order  der  natuur,  door  het  doen  van  groote 
wonderwerken,  Joel  2  :  30,  31.  Ende  ik  zal  wonderteeke- 
nen  geven  in  den  Hemel  ende  op  der  Aarden,  bloet  ende 
vier,  ende  rookpielaren.  De  Zonne  zal  verandert  worden  in 
duisternisse,  ende  de  Mane  in  bloet :  eer  dat  die  groote  ende 
vreesselyke  dag  des  Heeren  komt.  Psalm  72  :  18,  19. 
Gelooft  zy  dev  Heere  God,  de  God  Israëls  die  alleen  wonde- 
ren doet,  ende  gelooft  zy  de  naam  zyner  heerlykheid  tot 
in  der  eeuwigheid ! 


Vrag.  Waar  toe  dient  het,  dat  wy  weten  dat  God 
alle  dingen  geschapen  heeft,  en  nog  door  zyne  Voor- 
zienigheid onderhoud? 

Antw.  '1.  Dat  wy  in  allen  tegenspoed  geduldig  zyn 
mogen,  zonder  murmureering  tegen  den  Heere,  Mich. 
7:  9.  Ik  zal  des  Heeren  gramschap  dragen;  want  ik 
hebbe  tegen  hem  gezondigt.  Job.  1  :  21.  De  Heere  heeft 
gegeven,  ende  de  Heere  heeft  genomen:  de  naam  des 
Heeren  zy  gelooft. 

2.  Dat  wy  in  alle  voorspoed  dankbaar  zyn,  en  al 
het  goede  dat  wy  van  den  Heere  ontfangen,  met  blyd- 
schap  roemen  en  pryzen,  Psalm  103:  ï,  2.  Looft  den 
Heere  myne  Ziele:  ende  al  wat  binnen  in  my  is  zynen 
heiligen  naame.  Looft  den  Heere  myne  Ziele:  ende 
vergeet  gene  van  zyne  weldaden.  Jes.  63 :  7.  Ik  zal  de 
goedertierentheden  des  Heeren  vermelden,  den  veelvou- 
digen  lof  des  Heeren  na  alles  dat  de  Heere  ons  bewezen 
heeft.  En  de  groote  goedigheid  aan  den  Huize  Israëls, 
die  hy  haar  beweezen  heeft  na  zyne  barmhertigheeden, 
ende  na  de  veelheid  zijner  goedertierentheden. 

3.  Dat  wy  in  alles  dat  ons  nog  overkomen  kan,  een 
goed  toeverzigt  hebben  op  onzen  getrouwen  God  en 
Vader,  aangezien  dat  alle  Creaturen  alzo  in  zyner  hand 
zyn,  dat  ze  tegen  zynen  wille  hen  nog  roeren  nog  be- 
wegen   konnen.    Psalm    37  :    5.    Wentelt  uwen  weg  op 


426 XIII.    Artikel, 

den  Heere ;  ende  vertrouwt  op  liem,  hy  zal  't  maken. 
1  Petr.  5 :  7.  Werpt  alle  uwe  bekommernissen  op  hem, 
want  hy  zorgt  voor  u. 


.•.  Vrag.  Hoe  is  dit  te  verstaan  ?  Kan  een  Godvrugtige 
vergenoegt  zyn  onder  het  kruis  als  hy  geslagen,  ofte  van 
goederen  berooft,  ofte  gesmaad,  vervolgt  en  gelastert  word  ? 

Antw.  Och  ja!  Want  in  deeze  en  dergelyke  ongelee- 
gentheden,  die  bekwaam  zyn  de  Ziel  te  doen  smelten 
van  treurigheden,  komt  de  H.  Geest  Gods  kinderen  onder- 
steunen met  zijne  vertroostinge,  en  dat  op  verscheide  wijze. 

1.  Hy  toont  haar  de  kleinheid  van  haar  kruis,  en 
kan  het  de  gelovigen  zo  gering  doen  agten,  dat  het  niet 
waardig  is  daar  zo  zwaar  over  te  tillen,  byzonder  als  hy 
daarby  een  toekomende  heerlijkheid  doet  zien,  dan  kun- 
nen zy  instemmen  met  Paulus,  Rom.  8  :  18.  Want  ik 
houde  het  daarvoor,  dat  het  lyden  deezes  tegenwoordigen 
tyds,  niet  en  is  te  waardeeren  tegen  de  heerlykheid,  die 
aan  ons  zal  geopenbaart  worden  Jac.  1  :  12.  Zalig  is  de 
man,  die  verzoekinge  verdraagt:  Want  als  hy  beproeft 
zal  geweest  zyn,  zo  zal  hy  de  kroone  des  levens  ont- 
fangen,  welke  de  Heere  belooft  heeft,  den  genen  die  hem 
lief  hebben. 

2.  Hy  toont  haar  dat  het  Gods  weg  is,  dat  hy  al 
zyn  kinderen  door  de  weg  van  moeite  en  verdriet  ten 
Hemel  leid,  Psalm  34  :  20.  Veele  zyn  de  tegenspoeden 
der  regtveerdigen.  Joh.  16  :  33.  In  de  Waereld  zult  gy 
verdrukkingen  hebben.  Dit  doet  haar  lydzaam  onder  de 
bestellinge  van  Gods  Voorzienigheid  berusten,  en  met 
David  zeggen,  2  Sam.  15  :  26.  Ziet  hier  ben  ik,  hy 
doe  my,  zo  als  't  in  zyne  oogen  goet  is.  En  met  de 
Kerk,  Mich.  7  :  9  Ik  zal  des  Heeren  gramschap  dragen ; 
want  ik  hebbe  tegen   hem  gezondigt. 

3.  Hy  toont  haar  de  kortheid  van  het  kruis,  en  dat 
het  voorbygaando  is,  dat  van  gisteren  is  al  weg,  wat 
morgen  zyn  zal,  weten  wy  niet,  en  daar  wy  tegenwoordig 
mede  geklemt  werde,  vliegt  ras  voorby.  2  Cor.  4  :  17. 
Want  onze  lichte  verdrukkinge,  die  zeer  haast  voorby 
gaat,  werkt  ons  een  gantsch  zeer  uitnemend  eeuwig  ge- 
wigte  der  heerlykheid. 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  427 

E! . 

3.  Hy  verzeekert  haar  van  de  Goddelijke  liefde  onder 
kruis,  en  geeft  haar  genade,  om  staande  te  blyven  in 
de  uure  der  verzoekingen,  2  Cor.  12:9.  Ende  hy  heeft 
tot  my  gezegt,  myne  genade  is  u  genoeg:  want  myne 
kracht  word  in  zwakheid  volbracht.  Zo  zal  ik  dan  veel 
liever  roemen  in  myne  zwakheden. 

5.  Hy  toont  haar  het  nut  en  voordeel,  dat  'er  in  de 
verdrukkinge  steekt.  Hoe  klein  dat  het  haar  maakt,  hoe 
lydzaam  zy  worden,  hoe  ze  van  de  Waereld  afgewent 
worden,  hoe  dat  ze  van  God  leeren  afhangen,  hoe  dat 
ze  daar  door  heiliger  worden,  Hebr.  13  :  10,  11.  Maar 
deeze  kastydt  ons  tot  onzen  nutte,  op  dat  wy  zyner  hei- 
ligheid zoude  deelagtig  worden.  Ende  alle  kastydinge,  als 
die  tegenwoordig  is,  en  schynt  geen  zake  van  vreugde, 
maar  van  droefheid  te  zyn;  doch  daar  na  geeft  zy  van 
zig  een  vreedzame  vrucht  der  geregtigheid,  den  gene 
die  door  dezelve  geoeffent  zijn. 

6.  Hy  toont  haar  de  uitkomst  van  kruis  en  tegen- 
spoeden, gelijk  ze  menigmaal  ondervonden  hebben,  Psalm 
34  :  20.  Hy  doet  haar  zien,  dat  het  kruis  niet  te  hoog 
zal  gaan,  en  niet  lang  zal  duuren.  dat  het  haar  niet  zal 
overstelpen ;  dat  hy  by  haar  zyn  zal,  als  zy  door  water  en 
vuur  zullen  gaan,  zoo  dat  de  stroomen  haar  niet  ver- 
drukken zullen.  En  de  vlammen  haar  niet  zal  verbran- 
den, dat  zy  beproeft  zullen  uitkomen,  als  goud  uit  den 
smelt-kroes.  Ja  dat  ze  den  Heere  nog  zullen  danken, 
dat  hy  met  haar  zo  gehandeld,  en  haar  niet  dan  uit  ge- 
trouwigheid  verdrukt  heeft,  1  Cor.  10:13.  U  lieden  en 
heeft  geen  verzoekinge  bevangen  dan  menschelyke :  Dog 
God  is  getrouw,  welke  u  niet  en  zal  laten  verzocht  wor- 
den boven  het  gene  gy  vermoogt,  maar  hy  zal  met  de 
verzoekinge  ook  de  uitkomste  geven,  op  dat  gy  ze  konnet 
verdragen. 

Vrag.  Wat  troost  trekt  een  Godvrugtige  nog  meer  uit 
de  leer  van  Gods  Voorzienigheid  over  alle  dingen  ? 

Antw.  Deeze  leeringe  zegt  de  Belydenis,  geeft  ons  eene 
onuitsprekelyken  troost,  als  wy  door  dezelve  geleert  worden, 

1.  Dat  God  alles  werkt  na  den  raad  zynes  willens;  zo 
dat  ons  niet  by  gevalle  overkomt,  maar  alles  door  de  be- 
schikkmge  onzes  Goedertieren  Hemelschen  Vaders.  Dit  was 
Jobs    troost   in  zyne  elende.  De  Chaldeen  hadden  zyne  ke- 


428 XIII.  Artikel, 

melen  gerooft,  de  Sabeërs  zyne  knegten  dood  geslagen,  het 
vuur  van  den  Hemel  hadde  zyn  schapen  verteert,  een  felle 
wind  het  huis  zyner  kinderen  neergeworpen  en  verplettert, 
terwijl  zyn  eigen  Vrouw  en  beste  Vrienden,  zyne  vroomheid 
verdagt  hielden,  en  de  Satan  hem  met  allerlei  booze  zwee- 
ren  sloeg,  enz.  Maar  ziet,  hoe  handelt  de  Man  ?  Schryft  hy 
dit  alles  toe  aan  het  blinde  geval,  of  knort  hy  tegen  de 
instrumenten?  Gantschelijk  niet!  hy  bezit  zyne  Ziele  in  lyd- 
zaamheid,  hy  ziet  op  na  den  Heere,  hy  looft  de  bestellinge 
Gods  die  hem  dit  kruis  toezond,  Job  1:21.  De  Heere  heeft 
gegeven,  de  Heere  heeft  genomen.  De  naam  des  Heeren  zy 
gelooft. 

2.  Dat  Gods  ooge  en  Vaderlijke  zorge  over  ons  is  in 
kruis  en  tegenspoet.  Zo  dat  'er  niet  een  hair  van  ons  hoofd 
kan  vallen  zonder  zynen  wil,  Matth.  10  :  29 — 31.  Ende 
worden  niet  twee  muschkens  om  een  penningsken  verkocht  ? 
Ende  niet  een  van  deezen  en  zal  op  de  Aarde  vallen  zonder 
uwen  Vader:  Ende  ook  uwe  hairen  des  hoofds  zyn  alle  ge- 
telt.  En  vreest  dan  niet,  gy  gaat  vele  muschkens  te  boven. 

3.  Dat  wy  onder  't  zwaarste  kruis  ons  veilig  op  God 
mogen  verlaten,  wetende  dat  hy  de  Duivelen  en  alle  onze 
vyanden  in  den  toom  houd,  zo  dat  ze  zonder  zyn  toedoen, 
ons  niet  beschadigen  konnen,  Jes.  54  :  17.  Alle  instrument 
dat  tegen  u  bereid  word,  en  zal  niet  gelukken,  ende  alle 
tonge  die  in  't  gerigte  tegen  u  opstaat  zult  gy  verdoemen : 
dit  is  de  erve  der  knechten  des  Heeren,  ende  hare  gerech- 
tigheid is  uit  my  spreekt  de  Heere. 

.'.  Vrag.  Tegen  wien  houden  wy  staande,  dat  'er  een 
troostryke  Voorzienigheid  Gods  en  een  wyze  bestiering 
aller  dingen  is? 

Antw.  Tegen  de  gene  die  openlijk  zeggen,  de  Heere 
doet  geen  goet  en  hy  doet  geen  kwaad,  Zeph.  1  :  12.  Hier- 
om verwerpen  wy  de  verdoemelyke  dwalinge  der  Epicureen, 
dewelke  zeggen,  dat  hem  God  nergens  mede  bemoeit,  ende 
alle  dingen  by  geval  geschieden  laat.  Voeg  'er  by  het  Stoi- 
sche  noodlot,  waar  door  volgens  het  gevoelen  van  die  Wys- 
geeren,  alles  geschiet  uit  een  zamenschakelinge  der  tweede 
oorzaken  aan  tnalkanderen,  aan  welk  noodzakelijk  verband 
God  zelve  onderworpen  zoude  zyn  ;  welke  gevoelen  mede 
niet  kan  zamen  gebragt  werden  met  Gods  onafhankelijk- 
heid, welke  in  zyne  werkingen  van  niets  afhangt. 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  429 

Vrag.  Wie  zyn  'er  in  onze  Kerk  over  misbruik  van  deeze 
leere,  te  bestraffen? 

Antw.  1.  Ondankbaare  Menschen  die  God  en  zyn  welda- 
den in  vergeetenisse  stellen,  zonder  het  goede  dat  zy  van 
den  Heere  ontvangen,  met  dankzeggingen  te  erkennen,  dat 
de  Heere  over  haar  uitroept,  Jes.  i  :  2,  3.  Hoort  gy  He- 
melen, ende  neemt  ter  ooren  gy  Aarde,  want  de  Heere  spreekt : 
Ik  hebbe  kinderen  groot  gemaakt :  ende  verhoogt,  maar  zy 
hebben  tegen  my  overtreden.  Een  osse  kent  zynen  bezitter, 
ende  een  ezel  de  kribbe  zynes  Heeren ;  maar  Israël  heeft 
geen  kennisse,  myn  volk  en  verstaat  niet.  Deut.  32  :  6. 
Zult  gy  dit  den  Heere  vergelden,  gy  dwaas  ende  on wys  volk? 
is  hy  niet  uwe  Vader  die  u  verkreegen,  die  u  gemaakt,  ende 
u  bevestigt  heeft. 

2.  Ydele  en  Waerelds-gezinde  Menschen,  die  op  allerlei 
wyze  Gods  Zegeningen  misbruiken,  doende  den  wille  des 
vleesches  en  der  gedagten.  De  Heere  bedreigt  ze,  Amos 
6  :  1,  4,  5.  Wee  den  genisten  te  Zion  ende  den  zeekeren 
op  den  berg  van  Samaria ;  die  daar  leggen  op  elpenbeene 
bedsteeden,  ende  weeldrig  zyn  op  haare  koetzen  ende  eten 
de  lammeren  van  der  kudde.  Ende  de  kalveren  uit  het  mid- 
den van  den  mest-stal.  Die  op  het  geklank  der  luite  kwin- 
keleeren,  ende  bedenken  zig  zelven  instrumenten  der  muzyke, 
gelyk  David. 

3.  Verdwaasde  en  hoogmoedige  Menschen,  die  in  stee  van 
God  eere  te  geven,  alle  haare  zegeningen  aan  hun  eigen 
vermogen,  yver,  kragt  en  wysheid  toeygenen.  Zeggende  in 
hun  herte  met  Israël,  Deut.  8:17.  Myne  kragt,  en  de 
sterkte  myner  hand  heeft  my  dit  vermogen  verkregen. 

4.  Versteende  en  verharde  menschen  die  onder  de  tegen- 
spoeden van  Gods  hand  haar  herte  verzwaaren,  zonder  daar 
door  geleert  of  verbetert  te  worden,  Jer.  5  :  3.  ö  Heere, 
en  zien  uwe  oogen  niet  na  waarheid  gy  hebt  ze  geslagen, 
maar  zy  en  hebben  geen  pyne  gevoelt;  gy  hebt  ze  verteert, 
maar  zy  hebben  geweigert  de  tucht  aan  te  nemen  :  zy  hebben 
hare  aangezigte  harder  gemaakt  dan  een  steenrotze,  zy  heb- 
ben geweigert  zich  te  bekeeren. 

5.  Booze  en  on  verduldige  menschen  die  in  plaats  van 
buigzaam  te  zyn,  onder  de  treurige  gevallen  van  Gods 
Voorzienigheid,  toornig  worden  op  den  Heere,  Spreuk. 
19  :  3.  De  dwaasheid  des  Menschen  zal  zynen  weg  verkee- 
ren    ende    zyn  herte  zal  zich  tegen  de  Heere  vergrammen. 


430 XIII.     Artikel, 

Of  terstond  verkeerde  wegen  inslaan,  om  zig  van  kruis  en 
tegen heid  te  ontdoen,  loopende  met  Ahazia  tot  Baalzebub 
den  God  van  Ekron,  2  Kon.  1  :  2.  Met  Saul  tot  den  Duivel, 
1  Sam.  28  :  15.  Met  Israël  tot  de  afgoderije,  zo  dat  de 
Heere,  klaagt  Jerein.  2  :  12,  13.  Ontzettet  u  hier  over,  gy 
Hemelen :  ende  zyt  verschrikt,  wordet  zeer  woest,  spreekt 
de  Heere.  Want  myn  volk  heeft  twee  boosheden  gedaan,  my, 
den  sprinkader  des  levendigen  waters  hebben  zy  verlaten, 
om  haar  zelven  bakken  uit  te  houwen,  gebrokene  bakken, 
die  geen  water  en  houden. 

.'.  Vrag.  Wat  zyn  de  Spring-bronnen  van  's  Menschen 
ongeduld    en  murmureeringe  onder  kruis  en  tegenspoed? 

Antw.  1.  Gebrek  aan  geest  en  genade.  De  H.  Geest 
sterkt  het  herte  der  gelovige  onder  kruis,  dat  zy  roemen 
in  de  verdrukkingen,  Rom.  5  :  5.  Ontbreekt  nu  de 
invloed  van  den  geest;  en  bezwyken  de  aardsche  voor- 
deelen  en  genoegen,  dan  is  de  Mensch  leedig  van  alle 
verkwikkiuge,  en  niet  magtig  om  hem  zelven  op  te 
beuren,  maar  schreeuwt  zeer  haastig  uit,  Jerem.  10  :  19. 
<">  Wee  my  over  myne  breuke,  myne  plaage  is  smertelvk : 
Ende  ik  hadde  gezeid,  dit  is  immers  eene  krankheid,  die 
ik   wel  draagen  kan ! 

2.  De  Mensch  ziet  niet  hoe  nut  het  is,  dat  God  hem 
brengt  onder  kruis.  Hy  is  blind  van  natuur  en  kiest 
doorgaans,  dat  hem  nog  nut  nog  heilzaam  is.  Lot  verkoor 
Sodom,  dat  niet  lang  daar  na  met  vuur  uit  den  Hemel 
verbrand  werd ;  Rachel  door  kinderzugt  gedreeven,  zeide : 
Geeft  my  kinderen  of  ik  sterf!  en  zy  schoot  'er  het  leeven 
by  in.  Zag  de  Mensch  het  wyze  van  Gods  bestellinge 
over  hem ;  dat  God  hem  langs  die  weg  zoekt  te  heiligen 
en  te  vernieuwen ;  ó  hy  zou  niet  twisten  met  den  Almag- 
tigen,  maar  needrig  uitroepen.  Welgelukzalig  is  de  man 
ó  Heere,  dien  gy  tugtigt:  en  dien  gy  leert  uit  uwe  wet, 
Psalm  94  :  12. 

3.  Een  ongeregelde  begeerte  na  weelde  en  voorspoed 
in  deeze  Waereld.  De  Mensch  kan  niet  zien,  dat  zyn 
evenmensen  steigert  in  voorspoed  en  agting,  terwyl  hy 
kwynt  van  armoe  en  verdrukkingen.  Dit  bezef  is  als  een 
blaasbalk,  die  't  vuur  van  misnoegen  in  onzen  boezem 
aanblaast.  In  dit  zwak  is  de  vrome  Asaph  voor  een  tyd 
gevallen,    Psalm    73    :    12  — 14.  Ziet  deeze  zyn  godtloos: 


Van  de  Voorzienigheid  Gods. 481 

nogtans  hebben  zy  ruste  in  de  Waereld,  zy  vermenigvul- 
digen het  vermogen.  Immers  heb  ik  te  vergeefs  myn 
herte  gezuivert,  ende  myne  handen  in  onschuld  gewasschen. 
Dewyle  ik  den  ganschen  dag  geplaagt  ben:  ende  myne 
straffinge  is  'er  alle  morgens. 

4.  Eindelijk,  de  Mensch  overweegt  niet  hoe  zwaar 
een  zonde  de  murmureering  onder  Gods  roede  is.  ö  Zag 
hy  hoe  schandelijk  het  is  met  den  Heere  te  twisten,  hy 
zou  schrikken  zig  aan  zulk  een  gruwel  schuldig  te  maken. 
Toen  Israël  murmureerden  in  de  Woestyne,  ontbrande 
de  toorn  des  Heeren,  en  een  vuur  verteerden  ze  aldaar, 
Num.  11  :  1.  Voeg  'er  by :  wat  Enoch  gepropheteert 
heeft,'  Jud.  vers  14—16.  De  Heere  is  gekomen  om  gerigte 
te  houden  tegen  allen  :  ende  te  straffen  alle  goddelooze, 
van  wegen  alle  haare  goddelooze  werken,  die  zy  goddelooslyk 
gedaan  hebben  :  ende  van  wegen  alle  de  harde  woorden,  die 
de  goddelooze  Zondaars  .tegen  God  gesprooken  hebben. 

.-.  Vrag.  Hoe  leeft  een  Christen,  als  hy  de  leere  van 
Gods  Voorzienigheid  op  de  regte  wyze  gebruikt? 

Antw.  1.  Hy  gewend  zig  om  Gods  hand  in  alles  te 
zien,  Gods  onderhouding,  medewerking  en  regeering, 
zo  in  de  Schepselen  als  in  der  zelver  beweeging.  Hy  let 
zo  veel  in  hem  is,  op  alles  wat  'er  in  de  Waereld  om- 
gaat, byzonder  in  wat  weegen  de  Heere  hem  geleid  heeft ; 
Hoe  in  de  natuur  ?  Hoe  in  de  genade  ?  Hoe  in  voorspoed  ? 
Hoe  in  tegenspoed?  Hoe  in  zyn  jeugd?  Hoe  in  zyn  ver- 
dere levenstydt  ?  Hoe  met  zyn  vriuden  ?  Hoe  met  zyn 
vyanden  ?  Hy  blijft  by  de  daden  van  Gods  Voorzienigheid 
niet  stil  staan,  maar  zoekt  'er  Gods  Magt,  Wysheid, 
Goedheid,  Regtvaerdigheid  en  Trouwe  in  te  zien  Die  te 
pryzen  en  te  verheerlijken.  Dit  was  de  praktijk  van  David, 
Psalm  77  :  12  — 14.  Ik  zal  der  daden  des  Heeren  ge- 
denken :  Ja  ik  zal  gedenken  uwer  wonderen  van  ouds  her. 
Ende  zal  alle  uwe  werken  betrachten,  ende  van  uwe 
daden  spreken,  ö  God,  uwen  weg  is  in  het  heiligdom: 
Wie  is  een  groot  God,  gelyk  God  ? 

2.  Hy  leeft  niet  in  afhangen  van  de  tweede  oorzaken, 
maar  van  God  die  alles  regeert,  en  met  Hoogheid  bekleet 
is.  Hy  ziet  de  Schepselen,  zy  konnen  zig  nog  roeren  nog 
beweegen,  dan  door  zyn  kragt,  zy  kunnen  hem  nog  geeven 
nog  beneemen ;  nog  bezwaren  nog  beschuldigen.  Hij  gelooft 
met   indruk,  vervloekt  is  de  man,  die  op  eenen  mensche 


432 XIII.     Artikel, 

vertrouwt,  ende  vleesch  tot  zynen  arm  stelt,  ende  wiens 
herte  van  den  Heere  afwykt.  Gezegent  daar  en  tegen  is 
de  man,  die  op  den  Heere  vertrouwt :  en  wiens  vertrou- 
wen de  Heere  is,  Jerem.   17  :  5,  7. 

3.  Hy  is  neederig  en  dankbaar  onder  al  het  goede  dat 
hy  geniet.  Hy  zeit  de  Heere  heeft  hem  dit  en  dat  gegeeven, 
en  dat  zomtyts  zo  opmerkelijk,  onverwagt,  en  op  zulk 
een  verwonderingswaardige  wyze,  dat  hij  met  David  ver- 
legen word,  Psalm  116  :  12.  Wat  zal  ik  den  Heere  ver- 
gelden, voor  alle  zyne  weldaden  aan  my  beweezen.  Met 
Jacob  betuigd,  Gen.  32  :  10.  Ik  ben  geringer  dan  alle 
deze  weldadigheden  ende  dan  alle  deze  trouwe,  die  gy 
aan  uwen  knegt  gedaan  hebt :  want  ik  ben  met  mynen 
staf  over  deeze  Jordane  gegaan,  ende  nu  ben  ik  tot  twee 
heiren  geworden. 

4.  Komt  hy  in  kruis,  hy  houd  zig  stille  onder  de  wille 
Gods.  Hij  twist  nog  murmureert  niet  met  den  Heere,  en 
buigd  zyn  hals  onder  het  juk  der  kastijdinge.  't  Is  goet 
voor  een  man,  dat  hy  het  juk  in  zyner  jeugd  draagt, 
Klaagl.  3  :  27.  De  Heere  is  vrymagtig.  Hy  verdedigt 
zyn  vrymagt,  tegen  alle  die  God  na  de  Kroon  steken. 
Dies  wil  hy  ook  geerne  in  zyn  bestellinge  berusten,  Psalm 
39  :  10.  Ik  ben  verstomt,  ik  zal  mynen  mond  niet  op- 
doen,  want  gy  hebt  het  gedaan. 

5.  Ziet  hy  voor  uit,  wat  hem  nog  overkomen  kan. 
Hy  wenteld  zijn  weg  op  den  Heere,  weetende 

a.  Dat  God  zyn  Vader  is,  die  hem  teeder  bemind  en 
in  eeuwigheid  niet  vergeeten  zal,  Jes.  49  :  15,  16.  Kan 
ook  een  Vrouwe  hares  Zuigelings  vergeten,  dat  zy  zig 
niet  en  ontferme  over  den  Zoone  hares  buiks,  of  schoon 
deeze  vergaaten,  zo  en  zal  ik  doch  uwer  niet  vergeeten. 
Ziet  ik  hebbe  u  in  de  beide  handpalmen  gegra veert:  uwe 
muuren  zyn  steets  voor  my. 

b.  Alle  Schepselen  zijn  de  zyne,  en  worden  bedwongen 
door  zyn  hand.  Zy  konnen  zig  tegen  Gods  kinderen  niet 
verzetten.  Willen  zy  vloeken,  zy  moeten  zegenen.  Willen 
zy  lasteren,  zy  moeten  prijzen.  Willen  zy  dooden,  zy 
moeten  kussen,  als  God  wil  dat  zy  het  doen.  Want  daar 
is  geen  tooverye  tegen  Jacob,  noch  waarzeggerye  tegen 
Israël,  Num.  23  :  23.  Wat  zullen  wy  tot  deeze  dingen 
zeggen,  zo  God  voor  ons  is,  wie  zal  tegen  ons  zyn, 
Rom.  8  :  31. 


Van  de  Voorzienigheid  Gods.  433 

c.  De  Heere  is  naby  zyn  volk,  waar  zy  gaan  of  staan 
zo  worden  zy  bewaard,  verkwikt  en  versterkt  in  de  uure 
der  verzoekinge,  Job  5  :  19 — 23,  In  zes  benauwdheden 
zal  hy  u  verlossen :  Ende  in  de  zevende  en  zal  u  het 
kwaad  niet  aanroeren.  In  den  honger  zal  hy  u  verlossen 
van  de  dood :  ende  in  den  oorlooge  van  het  geweld  des 
zweerts.  Tegen  den  geesel  der  tonge  zult  gy  verborgen 
wezen :  ende  gy  zult  niet  vreezen  van  de  verwoestinge, 
als  zy  komt.  Tegen  de  verwoestinge,  ende  tegen  den 
honger  zult  gy  lachen :  ende  van  het  gedierte  der  Aarde 
en  zult  gy  niet  vreezen.  "Want  met  de  steenen  des  velts, 
zal  u  Verbont  zyn :  ende  het  gedierte  des  velts,  zal  met 
u  bevredigt  zyn. 

d.  De  tyd  van  volkomene  verlossinge  is  naby.  't  Is 
om  een  korten  tyd  te  doen,  dan  stapt  de  Ziel  over  uit 
alle  haar  verdriet  in  de  zaalige  eeuwigheid,  Hoz.  6  :  2,  3. 
Hy  zal  ons  na  twee  dagen  levendig  maken  :  op  den  derden 
dag  zal  hy  ons  doen  verryzen,  ende  wy  zullen  voor  zyn 
aangezigte  leven.  Dan  zullen  wy  kennen,  wy  zullen  ver- 
volgen, om  den  Heere  te  kennen ;  zyn  uitgang  is  bereid 
als  de  dageraad :  ende  hy  zal  tot  ons  komen  als  een  regen  : 
als  de  spade  regen  en  de  vroege  regen  des  lands.  Jac. 
1  :  12.  Zalig  is  de  man  die  verzoekinge  verdraagd  :  Want 
als  hy  beproeft  zal  geweest  zyn,  zo  zal  hy  de  kroone  des 
levens  ontfangen,  welke  de  Heere  belooft  heeft,  den  genen 
die  hem  lief  hebben. 


28 


XIV.  ARTIKEL.  ' 

Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen,  en  zyn 
Onvermogen  tot  het  ware  Goed. 

Wy  gelooven  dat  God  den  mensche  geschapen  heeft 
van  het  stof  der  aerde,  ende  heeft  hem  gemaekt  ende 
geformeert  na  sijn  beelt  ende  gelyckenisse,  goet,  recht- 
veerdich  ende  heylich:  connende  met  sijnen  wille  in  alles 
overeen  comen  met  de  wille  Gods.  Maer  als  hy  in  eeren 
was;  so  en  heeft  hyt  niet  verstaen,  noch  sijn  wtnement- 
heyt  erkent:  maer  heeft  hem-selven  willens  der  sonde 
onderworpen,  ende  oversulckx  den  doodt  ende  ver- 
vloeckinghe;  de  oore  biedende  den  woorde  des  Duyvels. 
Want  het  ghebodt  des  levens  dat  hy  ontfanghen  hadde, 
heeft  hy  overtreden,  ende  heeft  hem  van  God,  die  sijn 
ware  leven  was,  door  de  sonde  afgescheyden:  hebbende 
sijne  geheele  natuere  verdorven:  waer  door  hy  hem 
schuldich  gemaeckt  heeft  des  lichamelijcken  ende  geeste- 
licken  doots.  Ende  in  allen  sijnen  weghen  godloos, 
verkeert,  ende  verdorven  geworden  zijnde,  heeft  hy  ver- 
loren alle  sijne  wtnemende  gaven,  die  hy  van  God  ont- 
fanghen hadde,  ende  en  heeft  niet  anders  overich 
behouden  dan  cleene  overblijfselen  der  selven;  de  welke 
ghenoechsaem  zijn,  om  den  mensche  alle  onschult  te  be- 
nemen: overmits  al  het  licht  dat  in  ons  is,  is  in  duyster- 
nisse  verandert,  ghelijck  de  Schrift  ons  leert  seggende: 
Het  licht  schijnt  inde  duysternisse,  ende  de  duysternisse 
heeft  het  niet  begrepen:  alwaer  de  H.  Johannes  de  men- 
schen    duysternisse    noemt.    Daerom    verwerpen   wy   al 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  435 

datmen  hierteghen  leert  vanden  Vryenwille  des  menschen, 
aenghesien  de  mensche  niet  dan  een  slave  der  sonden  is  ; 
ende  niet  hebben  can,  ten  sy  dat  het  hem  ghegeven  zy 
uyt  den  Hemel.  Want  wie  isser  die  hem  beroemen  sal 
yet  goets  te  connen  doen  als  uyt  hemselven,  daer  doch 
Christus  seght :  Niemandt  can  tot  my  comen,  ten  zij  dat 
hem  de  Vader  trecke  die  my  ghesonden  heeft  ?  Wie  sal 
met  synen  wille  voortkomen,  die  daer  verstaet,  dat  de 
ghesintheyt  des  vleesches  is  vyantschap  teghen  God  ? 
Wie  sal  van  syn  wetenschap  spreken,  siende  dat  de 
natuerlicke  mensche  niet  begrijpt  dat  des  gheest  Gods  is  ? 
Cortelick,  wie  sal  eenighe  ghedachte  voorstellen,  dewijle 
hy  verstaet,  dat  wy  niet  bequaem  zijn  van  ons-selven 
yet  te  dencken,  als  uyt  ons-selven,  maer  dat  onse  be- 
quaemheyt  van  Gode  is?  Ende  daerom  t' gene  de  Apostel 
seght,  behoort  met  recht  vast  ende  seker  ghehouden  te 
werden :  dat  God  in  ons  wereld  het  willen  ende  het 
volbringhen,  na  syn  wei-behagen.  Want  daer  en  is  noch 
verstandt  noch  wille,  den  verstande  ende  wille  Gods 
ghelijck-formich,  of  Christus  heeft-se  inden  mensche  ghe- 
wrocht :  t'welcke  by  ons  leert  segghende :  Sonder  my  en 
cont  ghy  niet  doen. 


VRAGE. 


Welk  is  het  voortreffelijkste  Schepsel  op  Aarde? 

Antw.  De  Mensch,  die  weinig  minder  in  heerlijkheid 
dan  de  Engelen  is,  Psalm  8 :  6.  Ende  hebt  hem  een 
weinig  minder  gemaakt  dan  de  Engelen. 


Vrag.     In    hoe    veelerlei    staten  konnen  wy  den  Mensch 
aanmerken  ? 

Antw.     In    vierderlei :     In  een  staat  der  Regtheid,  waar 


436 XIV.     Artikel, 

in  Adam  en  Eva  was ;  in  een  staat  der  Verkeertheid,  waar 
in  alle  Menschen  geboren  worden ;  in  een  staat  der  Her- 
stellinge  of  der  genade,  waar  in  de  gelovige  zyn ;  in  een 
staat  der  Heerlykheid,  waar  in  de  gelovige  zijn  zullen  na 
dit  leeven. 


Vrage.     Wat  is  den  Inhoud  van  deezen  Artikel? 

Antw.  Een  vertoog'  van  de  Scheppinge  des  Mensche 
na  Gods  beeld,  deszelfs  Val  en  Verdorventheid,  en  On- 
vermogen tot  eenig  goed. 


Vrag.  Waartoe  dient  ons  de  kennisse  van  de  Scheppinge 
en  Val  des  Menschen,  en  zyn  Verdorventheid  door  den  Val? 

Antw,  1.  Dus  worden  wy  geleert,  dat  het  verderf  niet  uit 
God,  maar  uit  den  Mensche  is.  God  schiep  hem  goed,  op- 
regt,  en  na  zyn  beeld,  maar  de  Mensch  heeft  hem  zelve 
en  alle  zyne  nakomelingen,  door  't  ingeeven  des  Duivels 
en  eige  moedwillige  ongehoorzaamheid,  van  de  Goddelijke 
gaaven  berooft,  Hos.  13  :  9.  Het  heeft  u  bedorven  ö  Israël! 
want  in  my  is  uwe  hulpe.  Deut.  32  :  5.  Hy  heeft  het  tegen 
hem  verdorven :  Het  zyn  zyne  kinderen  niet,  de  schand- 
vlekke  is  haare:   't  Is  een  verkeert  en  verdraait  geslagte. 

2.  Die  kennisse  doet  ons  zien,  hoe  diep  en  elendig  alle 
Menschen  door  de  zonde  geworden  zyn,  Rom.  3:23.  Want 
zy  hebben  alle  gezondigt,  ende  derven  de  heerlykheid  Gods. 
Klaagl  5  :  16.  De  Kroone  onzes  hoofds  is  afgevallen,  ó  wee 
nu  onzer,  dat  wy  zoo  gezondigt  hebben  ! 

3.  Die  dringt  den  zondigen  Mensch  na  een  middel  van 
verlossinge  om  te  zien,  Hand.  2  :  37.  Ende  als  zy  dit  hoor- 
den, wierden  zy  verslagen  in  't  herte,  ende  zeiden  tot  Petrus 
ende  de  andere  Apostelen,  wat  zullen  wy  doen  mannen 
broeders  ? 

4.  Die  verpligt  de  verloste  met  dankzegging  te  roemen 
de  grootheid  van  Gods  ontferming,  haar  in  Christus  bewee- 
zen,  Psalm  116  :  12,  13.  Wat  zal  ik  den  Heere  vergelden 
voor  alle  zyne  weldaden  aan  my  beweezen  ?  Ik  zal  den  beeker 
der  verlossinge  opneemen,  ende  den  naame  des  Heeren  aan- 
roepen. Collos.  1  :  12,  13.  Dankende  den  Vader,  die  ons 
bekwaam  gemaakt  heeft  om  deel  te  hebben  in  de  erve  der 


Van  de  Scheppinge  en  Yal  des  Menschen.         437 

Heiligen,  in  het  Ligt:  Die  ons  getrokken  heeft  uit  den  magt 
der  duisternisse,  ende  overgezet  heeft  in  het  Koningryke  des 
Zoons  zyner  liefde. 

.-.  Vrag.  In  hoe  veel  deelen  word  deezen  Artikel  ver- 
deelt ? 

Antw.     In  drie  deelen. 

I.  Het  eerste  behelst  de  Scheppinge  des  Menschen', 

A.  Een  aanzien  van  het  beginsel  daar  God  hem  uit 
Schiep.  Wy  geloven  dat  God  den  Mensche  geschape  heeft 
van  het  stof  der  Aarde. 

B.  Een  aanzien  van  de  luister  daar  mede  hy  begaaft 
werd,    ende    heeft   hem  gemaakt  ende  geformeert  na  zyn 

.  beeld  ende  gelykenisse,  goed,  regtvaerdig  ende  heilig: 
konnende  met  zynen  wille  in  alles  overeenkomen  met  de 
wille  Gods. 

II.  Het  Tweede  vertoont  de  Val  des  Menschen  in 
deezer  voegen, 

A.  Dat  ons  eerst  berigt  word  dat  niet  God,  maar  de 
Mensch  zelf  een  oorzaak  van  zyn  val  is.  Maar  als  hy  in 
eeren  was;  zo  en  heeft  hy  't  niet  verstaan,  nog  zyn  uit- 
neementheid  erkent:  maar  heeft  hem  zelven  willens  der 
zonde  onderworpen,  ende  over  zulks  den  dood  ende  ver- 
vloekinge;  de  oore  biedende  den  woorde  des  Duivels. 

B.  Daar  na,  waar  in  desselfs  Val  en  Ongehoorzaam- 
heid bestont.  Want  het  gebod  des  leevens  dat  hy  ont- 
fangen  hadde,  heeft  hij  overtreeden,  ende  heeft  hem  van 
God,  die  zyn  ware  leeven  was,  door  de  zonde  afgescheiden  ; 
hebbende  zyne  geheele  natuure  verdorven:  waar  door  hy 
hem  schuldig  gemaakt  heeft  des  lighaamelyken  ende 
geestelyken  doods. 

III.  Het  Derde  wyst  aan  de  grootheid  van  's  Menschen 
verdorventheid  door  den  Val,  zo  als  die  in  onze  Kerk 
beleeden  en  tegens  de  dwalinge  daar  mee  strydende,  ver- 
deedigt  wordt. 

A.  De  diepte  van  's  Menschen  verdorventheid  door 
den  Val,  word  op  deeze  wyze  beleeden:  Ende  in  allen 
zynen  weegen  godloos,  verkeert,  ende  verdorven  geworden 
zynde,  beeft  hy  verloren  alle  zyne  uitneemende  gaven, 
die  hy  van  God  ontfangen  hadde,  ende  en  heeft  niet 
anders  overig  behouden  dan  kleene  overblyfzelen  der  zelven  ; 
de  welke  genoegzaam  zyn  om  den  mensche  alle  onschuld 


438       XIY.    Artikel , 

te  beneemen :  overmits  al  het  ligt  dat  in  ons  is,  is  in 
duisternisse  verandert,  gelyk  de  Schrift  ons  leert  zeggende  : 
Het  ligt  schynt  in  de  duisternisse,  ende  de  duisternisse, 
heeft  het  niet  begreepen :  alwaar  de  H.  Johannes  de  Men- 
schen  duisternisse  noemt. 

B.  De  verdeediging  van  deeze  leere.  tegen  de  dwalinge 
daar  mee-strydende,  geschied  in  deezer  voegen: 

a.  Eerst  met  bewyzen,  die  's  Menschen  volstrekte  on- 
magt  ten  goede  bevestigen.  Daarom  verwerpen  wv  al  dat 
men  hier  tegen  leert  van  den  Vryen-wille  des  Menschen, 
aangezien  de  Mensche  niet  dan  een  slaave  der  zonde  is; 
ende  niet  hebben  kan,  ten  zy  dat  het  hem  gegeven  zy 
uit  den  Hemel.  Want  wie  isser  die  hem  beroemen  zal  iet 
goeds  te  konnen  doen  als  uit  hem  zelven,  daar  dog  Chris- 
tus zegt:  Niemand  kan  tot  my  komen,  ten  zy  dat  hem 
de  Vader  trekke  die  my  gezonden  heeft?  Wie  zal  met 
zynen  wille  voortkomen,  die  daar  verstaat,  dat  de  gezint- 
heid  des  vleeschs  is  vyandschap  tegen  God?  Wie  zal  van 
zyn  weetenschap  spreeken,  ziende  dat  de  natuurlyke  Men- 
sche niet  begrypt  dat  des  Geests  Gods  is?  Kortèlyk,  wie 
zal  eenige  gedagten  voorstellen,  dewyle  hy  verstaat,  dat 
wy  niet  bekwaam  zyn  van  ons  zelven,  maar  dat  onze 
bekwaamheid  van  Gode  is? 

b.  Daar  na  met  bewyzen  die  duidelijk  vertonen,  dat 
al  het  goede  in  den  Mensch  eeniglijk  van  God  afkomt. 
Ende  daarom  't  gene  de  Apostel  zegt,  behoort  met  regt 
vast  en  zeeker  gehouden  te  werden :  dat  God  in  ons  werkt 
het  willen  ende  het  volbrengen,  na  zyn  welbehagen.  Want 
daar  en  is  nog  verstand  nog  wille,  den  verstande  ende 
wille  Gods  gelykformig,  of  Christus  heeft  ze  in  den  men- 
sche gewrogt:  't  welke  hy  ons  leert  zeggende :  Zonder  my 
en  kont  gy  niet  doen. 

Vrag.     Wat  behelst  het  eerste  lit  van  deezen  Artikel? 
Antw.     De   Scheppinge  des  Menschen  na  Gods  beeld. 


Vrag.  Wat  is  de  Mensch? 

Antw.  Een  reedelijk  Schepsel,  bestaande  uit  Lichaam 
en  Ziel. 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         439 


Vrag.  Wie  waaren  de  eerste  menschen? 
Antw.    De    naam    van    de    Man  is  Adam,  en  die  van 
de  Vrouwe  Eva. 

Vrao-.     Zyn  'er  dan  geen  Preadamiten,  dat  is  Menschen,   . 
voor  Adam  geweest? 

Antw  Dit  is  een  oude  dwalinge  van  zommige,  die  ten 
uitersten  ongerymt  is.  Want  Mozes  beschryft  de  Scheppinge 
van  de  Waereïd,  en  doet  daar  aanstonts  by  de  Scheppinge 
van  Adam,  geen  gewag  maakende  van  een  eenig  Meusch 
voor  Adam.  Paulus  getuigenisse  stemt  hier  meede  overeen, 
als  hy  zegt,  Hand.  17  :  26.  Dat  God  uit  eenen  bloede  het 
gantsche  geslagte  der  Menschen  gemaakt  heeft,  om  op  den 
geheelen  aardbodem  te  wonen.  1  Cor.  15  :  15.  De  eerste 
Mensche  Adam,  is  geworden  tot  eene  leevende  Ziele.  Vers 
47.  De  eerste  Mensche  is  uit  de  aarde  aardsch. 

Vrag.  Wie  is  eerst  geschapen,  de  Man  of  de  Vrouw? 
Antw.  De  Man,  die  daar  door  in  heerlijkheid  boven 
de  Vrouw  uitmunt,  1  Cor.  11  :  8,  9.  Want  de  Man  is 
uit  de  Vrouwe  niet,  maar  de  Vrouwe  uit  de  Man,  want 
ook  is  de  Man  niet  geschapen  om  de  Vrouwe,  maar  de 
Vrouwe  om  de  Man. 

Vrag.  Hoe  heeft  God  de  Man  geschapen? 
Antw.  De  Man  heeft  God  geschapen  uit  het  stof  der 
aarde.     Gen.    2 :    7.     Ende    de    Heere    God    hadde  den 
mensche  geformeert  uit  het  stof  der  aarde,  ende  in  zyne 
neusgaten    geblazen   den   adem  des  leevens,  alzo  werdt 
de  Mensche  tot  een  leevendige  Ziele. 
Vrag.  Hoe  is  de  Vrouw  geschapen? 
Antw.    De    Vrouw    heeft    God    gebouwd  uit  de  ribbe 
des    Mans,    Gen.   2:    21—23.    Doe  deede  de  Heere  God 
eenen  diepen  slaap  op  Adam   vallen,  ende  hy  sliep :  ende 
hy  nam  een  van  zyne  ribben,  ende  sloot  derzelver  plaatze 
toe  met  vleesch,  en  de  Heere  God  bouwde  de  ribbe  die 
hy   van  Adam  genomen  hadde,  tot  eene  Vrouwe:  ende 


440 XIV.     Artikel, 

hy  bragt  ze  tot  Adam.  Doe  zeide  Adam,  deeze  is  dit- 
maal been  van  myne  beenen,  ende  vleesch  van  mynen 
vleesche:  Men  zal  ze  Manninne  heeten,  om  dat  ze  uit 
den  Man  genomen  is. 

Vrag.  Op  wat  dag  heeft  God  den  Mensch  geschapen  ? 

Antw.  Op  den  zesden  dag,  als  God  alles  geschapen 
en  op  het  cierlijkst  tot  dienst  des  Menschen,  toebereid 
hadde,  Gen.  1  :  26,  27.  Ende  God  zeide,  laat  ons  Men- 
schen maken  na  onzen  beelde,  na  onzen  gelykenisse; 
en  dat  zy  heerschappye  hebben  over  de  visschen  der 
Zee,  ende  over  het  gevogelte  des  Hemels,  ende  over 
het  kruipende  gedierte,  dat  op  der  Aarde  kruipt:  ende 
God  schiep  den  mensche  na  zynen  beelde,  na  den  beelde 
Gods  schiep  hy  hem.  Man  ende  Wyf  schiep  hy  ze. 


.-.  Vrag.     Waar  heeft  God  den  Mensch  geschapen  ? 

Antw.  Veele  Geleerde  stellen  de  Scheppinge  des  Men- 
schen in  het  Paradys.  Zanchins,  Musculus,  en  met  hen 
Witzius  en  andere,  stellen  vast,  dat  God  den  eersten 
Mensch  geschapen  hebbe  buiten  het  Paradys,  en  daarna 
in  het  paradijs,  als  in  eenen  beeter  plaats  heeft  overgevoert. 
Dit  schynen  de  woorden  te  kennen  te  geeven,  Gen.  2  :  8. 
Ook  hadde  de  Heere  God  eenen  hof  geplant  in  Eden  tegen 
het  Oosten :  Ende  hy  stelde  aldaar  den  Mensche  dien  hy 
geformeert  hadde.  Vergeleken  Gen.  3  :  23.  daar  van  ge- 
zegd word,  na  dat  hy  gezondigt  hadde.  Zo  verzond  hem 
de  Heere  uit  den  hof  van  Eden,  om  den  Aardbodem 
te  bouwen  daar  hy  uit  genomen  was. 


Vrag.  Uit  hoeveel  deelen  bestaat  de  Mensch? 

Antw.  Uit  twee  deelen,  Lighaam  en  Ziel.  Math.  10:28. 
Vreest  niet  voor  de  gene,  die  het  lighaam  doden,  en 
de  Ziel  niet  konnen  doden :  maar  vreest  veel  meer  hem, 
die  beiden  Ziel  en   Lighaam  kan  verderven  in  de  Helle. 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         441 

Vrag.     Wat  is  het  Lighaam  ? 

Autw.  Een  verheeve  konststuk  van  de  Goddelijke  magt 
en  wysheid,  uit  vleesch  en  beenen,  aderen  en  zenuwen, 
op  een  wonderlijke  wyze  te  zamen  gevoegt,  dat  de  God- 
zalige daar  van  in  verrukking  uitroepen,  Psalm  139  :  14, 
15.  Ik  love  u,  om  dat  ik  op  een  heel  vreesselyke  wyze 
wonderbaarlyk  gemaakt  ben,  wonderlyk  zyn  uwe  werken ! 
ook  weet  het  myne  Ziele  zeer  wel.  Myn  gebeente  was  voor 
u  niet  verholen,  als  ik  in  't  verborgen  gemaakt  ben,  ende 
als  een  borduurzel  gewrogt  ben  in  de  nederste  deelen  der 
Aarde.  Job  10  :  9,  11.  Gedenkt  doch  dat  gy  my  als  leem 
bereid  hebt,  ende  my  tot  stof  zult  doen  wederkeeren.  Hebt 
gy  my  niet  als  melk  gegoten,  ende  my  als  kaas  doen  run- 
nen ?  met  vel  en  vleesch  hebt  gy  my  bekleed :  met  beenen 
ook,  ende  zenuwen  hebt  gy  my  te  zamen  gevlogten. 

Vrag.     Wat  is  de  Ziel? 

Antw.  Een  geestelijke  Zelfstandigheid,  welk  met  het  Lig- 
haam vereenigt  zynde,  een  Mensch  uitmaakt. 

.•.  Vrag.     Bestaat  het  weezen  van  de  Ziel  niet  in  een 
enkele  gedagte  ofte  denking? 
Antw.     Geenzints,  want 

1 .  Alle  denking  is  een  byzondere  daad  of  werking, 
die  veronderstelt  een  werkzaam  weezen,  gelyk  Gods  Woord 
spreekt  van  een  gedigtzel  der  gedagten  des  herten,  Gen. 
6  :  5.  Van  booze  gedagten  die  uit  het  harte  voortkomen, 
Matth.  15  :  19.  Dan  ydele  gedagten  die  in  't  binnenste 
van  den  Mensch  vernagten,  Jerem.  4:14. 

2.  De  denking  of  gedagten  zyn  voorbygaande  daden 
der  Ziel,  die  alle  ogenblikken  nieuw,  veelerhande,  en 
zeer  verschillig  zyn,  daar  de  Ziel  des  Menschen  eenig 
is  en   altyd  dezelve  blyft. 

3.  De  denkingen  of  gedagten  konnen  door  een  tyd 
afgescheiden  zyn  van  de  Ziel,  gelijk  dat  duidelijk  blijkt 
in  Menschen,  die  in  een  diepe  bezwyming  vallen  en  als 
dan  niet  denken  :  want  tot  haar  zelven  komende,  weeten  ze 
niet  dat  ze  ter  tyd  der  bezwyning  een  weezen  gehad  hebben, 
veel    min    dat  zy  weeten  zouden,  wat  zy  gedagt  hebben. 

Vrag.  Zoude  men  dan  niet  mogen  stellen,  dat  de  Ziel, 
iets  Lighamelijks  is,  het  allerfynste  van  het  bloed  of  een 
damp  die  daar  uit  ontstaat  ? 


442 XIV.     Artikel, 

Antw.  Gantschelijk  niet.  De  Ziel  is  een  geestelijk  weezen, 
werkzaam  door  verstand,  wil  en  oordeel,  maar  uit  reede- 
lijke  daaden  vloeien,  die  de  natuur  van  een  Lighaam  verre 
te  boven  gaan.  De  Schrift  stelt  ook  de  Ziel  uitdrukkelijk 
als  een  geestelyk  weezen,  tegen  het  Lighamelijke  over,  Pred. 
12:7.  Dat  het  stof  wederom  tot  de  Aarde  keere,  als  het 
geweest  is :  En  de  Geest  wederom  tot  God  keere,  die  hem 
gegeeven  heeft. 


Vrag.  Wat  zyn  de  vermogens  of  kragten  van  de  Ziel? 

Antw.  De  vermogens  van  de  Ziel  konnen  wy  be- 
kwaamlijk  tot  deeze  vier  brengen,  Verstand,  Oordeel, 
Wille  en  Conscientie. 


Vrag.     Wat  is  het  verstand  ? 

Antw.  't  Verstand  is  die  kragt  van  de  Ziel,  waar  door 
men  een  zaak  begrypt,  Hand.  8  :  30.  Ende  Philippus  liep 
toe,  en  hoorde  hem  den  Propheet  Esaiam  leezen  ende  zeide : 
Verstaat  gy  ook  het  geene  gy  leest. 

Vrag.     Wat  is  het  Oordeel? 

Antw.  't  Oordeel  is  dat  vermogen  in  de  Ziel,  waar  door 
wy  vonnis  vellen  of  een  zaak  goed  of  kwaad,  waar  of  valsch 
is,  1  Cor.  11  :  13.  Oordeelt  gy  onder  u  zelven  :  Is  het  be- 
tamelyk  dat  de  Vrouwe  ongedekt  God  bidde.  1  Cor.  10:15. 
Als  tot  verstandige  spreeke  ik  :  oordeelt  gy  het  gene  ik  zegge: 

Vrag.     Wat  is  de  Wille? 

Antw.  De  Wille  is  die  kragt  van  de  Ziel,  waar  door 
men  een  zaak  verkiest  of  verwerpt,  Jos.  24  :  15.  Kiest  u 
heeden  wien  gy  dienen  zult.  Hebr.  1 1  :  25.  Verkiezende 
liever  met  het  volk  Gods  kwalyk  gehandelt  te  worden,  dan 
voor  eenen  tyd  de  genietinge  der  zonden   te  hebben. 

Vrag.     Wat  is  de  Conscientie? 

Antw.  De  Conscientie  is  die  kragt  van  de  Ziel,  welke 
als  Gods  onderrigter  agtneemt  op  des  Menschen  daden,  en 
hem  over  goede  daden  vertroost,  en  over  kwade  daden  be- 
schuldigt, Rom.  9:1.  Ik  zegge  de  waarheid  in  Christo, 
ik  liege  niet,  myne  Conscientie  my  mede  getuigenisse  gee- 
vende  door  den  Heiligen  Geest. 

Vrag.     Werd    de  Ziel  van  den  Mensch  voortgebragt  van 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         443 


de  Ouders  door  een  zadelyke  voortteelinge,  of  door  ontstee- 
kinge,  even  als  de  eene  kaars  de  andere  ontsteekt? 

Antw.  1.  Dit  hebben  veele  uit  de  Lutersche  en  andere 
gestelt,  dog  te  onregt.  De  Ziel  is  een  geestelijke  Self'stan- 
digheid,  en  by  gevolge  ondeelbaar.  De  Schrift  schryft  ook 
uitdrukkelijk  de  voortbrenginge  der  Ziele  onniiddehjk  aan 
God  toe,  Pred.  12  :  7.  En  de  Geest  wederom  tot  God  keere, 
die  hem  gegeeven  heeft.  Jes.  57  :  16.  De  Zielen  die  ik  ge- 
maakt hebbe.  Zach.  12  :  1.  Die  des  Menschen  Geest  in  zyn 
binnensten  formeert.  Daarom  werd  God  genaamt  de  Vader 
der  Geesten,  Hebr.  12  :  9.  De  God  der  Geesten  alles  vleesches, 
Num.   16  :  22. 

.-.  Vrag.  Hebt  gy  nog  een  bewys? 
Antw.     Ja. 

2.  Indien  de  Ziel  van  den  Mensch  van  de  Ouders 
was,  zo  zoude  zy  zyn  van  de  Vader  alleen,  of  van  de 
Moeder  alleen,  of  van  beiden.  JSTiet  van  de  Vader  alleen, 
want  dus  zoude  de  Moeder  die  niet  van  gelijke  genereeren. 
Niet  van  de  Moeder  alleen,  want  dan  zoude  Vader  daar 
uit  geslooten  zyn.  Niet  van  beiden,  want  dan  zoude  de 
Ziel  gemengd  zyn  uit  de  Substantie  van  de  Vader  en 
Moeder.  Het  een  en  ander  is  ongerymt  te  stellen. 

3.  Indien  de  Ziel  van  de  Ouders  was,  dan  moest  zy 
gegenereerd  worden,  of  van  het  Lighaam  der  Ouders, 
of  van  derzelver  Ziel.  Niet  van  het  Lighaam :  om  dat  uit 
een  Lighaam  geen  Geest  kan  worden :  alzo  een  Lighaam 
en  Geest  in  haar  geheele  natuur  verschillen  ;  en  al  wat 
genereerd,  zyns  gelijke  genereerd.  Niet  van  de  Ziel,  om 
dat  die  ondeelbaar  is.  daar  nogtans  al  wat  genereerd, 
deelbaar  zy. 


Vrag.  Waar  toe  schept  God  de  Ziel? 

Antw.  Om  die  te  vereenigen  met  het  Lighaam,  welke 
beiden  op  het  allernauwst  met  malkanderen  vereenigt 
zynde,  een  Mensch  uitmaken,  Gen.  2:  7.  Ende  de  Heere 
God  hadde  den  Mensch  geformeert  uit  het  stof  der 
Aarden,  ende  in  zyne  neusgaten  geblazen  den  adem  des 
levens;  alzo  werdt  de  Mensche  tot  eene  leevende  Ziele. 


444 XIV.     Artikel, 

Vrag.  Waar  in  bestaat  deeze  vereeniging  van  de  Ziel 
met  het  Lighaam  ? 

Antw.  De  manier  van  deeze  vereeniging  is  voor  ons 
onbekent  en  verborgen.  Dit  kan  men  'er  van  zeggen. 

1.  Die  vereeniging  is  plaatzelyk,  zo  dat  Ziel  is  en 
blijft  in  het  Lighaam  tot  baar  ontbinding,  egter  zonder 
eenige  uitbreiding;  of  verdeelinge,  terwyl  zy  zelve  in 
het  Lighaam  werkt.  Gelijk  'er  daarom  van  den  opgevvekten 
Eutyches    staat,    Hand.    20    :   10.  Zyne  Ziele  is  in  hem. 

2.  Deeze  vereeniging  is  natuurlijk  of  weezentlijk;  zo 
dat  uit  de  vereeniginge  van  deeze  twee  weezens  een  derde 
ontstaat,  dewelke  wy  een  Mensch  noemen. 

3.  Uit  deeze  vereeniging  volgt  een  zamenwerking  of 
onderlinge  mededeelinge  van  hunne  werkingen ;  zo  dat  in 
een  welgestelt  Lighaam,  de  tong  en  andere  leeden  op  de 
wil  van  de  Ziel  bewogen  worden,  en  de  Ziel  wederom 
aangedaan  word  door  de  Lighamelijke  beweegingen  van 
de  uiterlijke  zinnen  des  Lighaams. 


Vrag.  Hoe  lang  blyft  deeze  (vereeniging  na  Ziel  en 
Lighaam  bestand? 

Antw.  Tot  dat  het  Lighaam  door  de  dood  word  neer- 
geveld, en  daar  door  onbekwaam  werdt,  om  met  de 
Ziel  t'zamen  te  werken. 

Vrag.  Hoe  gaat  het  dan  met  het  Lighaam? 

Antw.  Het  Lighaam  keert  tot  stof,  waar  uit  het  ge- 
nomen is,  Psalm  90 :  3.  Gy  doet  den  Mensche  weder- 
keeren  tot  verbryselinge :  ende  zegt,  keert  weder  gy 
Menschen  kinderen.  Pred.  12:  7.  Dat  het  stof  wederom 
tot  Aarde  keere  als  het  geweest  is. 

Vrag.  Hoe  gaat  het  dan  met  de  Ziel? 

Antw.  De  Ziel  sterft  niet,  maar  gaat  terstont  in  den 
Hemel  ofte  in  de  Helle,  Luc.  16:  22,  23.  Ende  het 
geschiede  dat  de  Bedelaar  stierf,  ende  van  de  Engelen 
gedragen  wierd  in  den  schoot  Abrahams,  en  de  Ryke 
stierf  ook    ende    wierd    begraven.    Ende    als    hy   in  de 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         445 

Helle    zyne    oogen    ophief  zynde    in    de  pijne,    zag    hy 
Abraham   van  verre,  ende  Lazarum  in  zynen  schoot. 


Vrag.     Is  dan  de  Ziel  onsterffelijk? 

Antw.  1.  Dit  leert  de  natuur  der  Ziel,  welke  geestelijk 
is  en  onsterffelijk,  en  daarom  eenvoudig ;  waarom  de  Ziel 
als  het  Lighaam  niet  kan  gedeelt  en  van  malkanderen 
gescheiden  worden,  Matth.  10  :  28.  Vreest  niet  voor  de 
gene  die  het  Lighaam  doden  en  de  Ziel  niet  konnen 
doden. 

.*.   Vrag.     Hoe  bewyst  gy  dit  verder? 

Antw.  2.  Uit  de  werkingen  der  Ziel,  welke  sterker 
worden  na  mate  dat  het  Lighaam  verzwakt.  Immers  dat 
de  Ziel  het  klaarste  begrip  heeft  van  geestelijke  zaaken 
in  de  uure  des  doods,  als  de  kragten  van  het  Lighaam 
aan  't  vervallen  zyn  is  een  bewys,  dat  de  Ziel  des  menschen 
met  het  vervallen  van  het  Lighaam  niet  verzwakt  of  sterft 
maar  klaarder  een  zaak  begrypt,  hoe  ze  minder  verbintenisse 
heeft  met  het  Lighaam. 

3.  Uit  de  begeerte  der  Ziel,  die  zig  tot  de  onsterffelijk- 
heid  en  het  oneindige  uitstrekt :  welke  God  niet  te  ver- 
geefs in  den  Mensch  gelegt  heeft,  en  zelf  in  de  Heidenen 
te  vinden  is. 

4.  Uit  de  deugden  van  goedheid  en  regtvaerdigheid 
in  God,  die  de  onsterffelijkheid  der  Ziele  bevestigen.  Zyn 
goedheid  voor  de  vromen,  die  in  dit  leeven  veeltyds  het 
kwade  genieten,  1  Cor.  15  :  19.  Indien  wy  alleenlyk  in 
dit  leeven  op  Christum  zyn  hopende,  zo  zyn  wy  de 
elendigste  van  alle  Menschen.  Zyn  regtvaerdigheid  tot 
straffe  der  godlozen,  die  tot  straffe  zullen  lyden  het 
eeuwig  verderf,  van  den  aangezigte  des  Heeren,  ende  van 
de  heerlykheid  zyner  sterkte :  2  Thess.  1  :  9.  Dies  moet 
de  Ziel  overblyven. 


Vrag.  Tot  wat  einde  heeft  God  den  Mensch  geschapen  ? 

Antw.  Tot  zijn  eer  en  heerlijkheid,  Spreuk.  16:  4. 
De  Heere  heeft  alles  gewrocht  om  zyn  zelfs  wille:  Ja 
ook  den  godloozen  tot  den  dag  des  kwaads. 


446 XIV.  Artikel, 

Vrag.  Hoe  heeft  God  den  Mensch  geschapen? 
Antw.  Goed.    Gen.   1  :  31.    God  zag  al  wat  hy  gemaakt 

hadde,  ende  ziet  het  was  zeer  goet.  Regt,  Pred.  7  :  29. 

Alleenlyk    ziet,    dit    hebbe    ik    gevonden,    dat   God  den 

Mensche  regt  gemaakt  heeft.  Na  zyn  beeld,  Gen.   1  :  26. 

Laat   ons    Menschen  maaken  na  onzen  beelde,  na  onze 

gelykenisse. 

Vrag.    Wat    onderscheid    is   'er  tusschen  de  woorden 
beeld  en  gelykenisse? 

Antw.   Die  geeven  zo  veel  te  kennen  als  een  gelykend 
beeld,    een    beeld  dat  God  zeer  gelykformig  zyn  zoude. 


Vrag.  Om  wat  reden  worden  hier  dan  beide  deeze  woor- 
den gebruikt,  was  het  niet  genoeg,  dat  een  der  zelve 
gebruikt  waare  ? 

Antw.  Neen.  Want  dewyl  alle  beeld  geen  gelykenis  is, 
en  alle  gelykenis  geen  beeld:  zo  heeft  God  beide  deeze 
woorden  willen  gebruiken  om  uit  te  drukken,  dat  de  ilensch 
in  dier  voegen  na  Gods  beeld  geschapen  is,  dat  hy  Gode 
gelyk  was.  Ende  zo  naar  Gods  gelykenisse,  dat  die  gelijkheid 
een  afbeeldzel  en  afdrukzel  als  het  ware,  van  God  was. 


Vrag.  Wat  is  eigentlijk  een  beeld  of  gelijkenis? 

Antw.  Een  afbeeldzel  of  uitdrukzel  van  een  Persoon 
of  zaak,  de  welke  deszelfs  natuur  en  gedaante  na  het 
leeven  vertoont. 

Vrag.  Hoe  veel  dingen  worden  'er  in  een  beeld  ver- 
eischt? 

Antw.  Vier  dingen.  1.  Een  voorbeeld,  waar  na  iets 
afgebeeld  word.  2.  Een  onderwerp,  waar  in  de  afbeel- 
ding vertoont  word.  3.  Een  afdrukzel,  welke  liet  voor- 
beeld vertoont.  4.  Een  gelykenisse  tusschen  het  voorbeeld 
en  het  afdrukzel. 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  447 


Vrag.     Hoe  is  de  zaak  hier  geleegen  ? 

Antw.  1.  't  Voorbeeld  zyn  Gods  eigenschappen  van  ken- 
nisse  en  heiligheid,  waar  na  de  Ziele  des  Menschen  gescha- 
pen is.  2.  't  Onderwerp  is  de  Ziel  des  Menschen,  waar  in 
God  deeze  volmaaktheeden  heeft  ingedrukt  3.  Het  afdrukzel 
zyn  de  begaaftheeden  van  's  Menschen  Ziel,  namentlyk  ken- 
nisse  en  heiligheid.  4.  De  gelykenis  is  die  overeenkornste 
tusschen  de  begaaftheeden  van  des  Menschen  Ziel,  en  Gods 
volmaaktheeden  volgens  het  oogmerk  Gods  in  de  Scheppinge 
des  Menschen  na  zyn  beeld  bedoelt. 

.-.  Vrag.   Hoe  begrypt  men  de  zaak  duidelijk  enklaar? 

Antw.  Zommige  begrypen  de  Ziel  als  een  kostelijk 
tafereel,  waar  op  het  beeld  van  God  geschildert  wierd ; 
de  begaaftheeden  in  de  Ziel  van  kennisse  en  heiligheid, 
als  het  beeld  en  de  gelykenisse  van  de  Goddelykheid  zelf: 
De  onsterfelykheid  en  heersehappye  over  de  Schepselen, 
als  de  glans  van  die  blinkende  schilderye,  en  gelijk  als 
de  stralen,  die  niet  alleen  de  Ziele,  maar  den  gantschen 
Mensch,  en  het  Ligchaam  zelfs,  verhelderen,  en  hem  tot 
een  Heer  en  Vorst,  en  gelijk  als  tot  een  onsterffelijken 
vrind  en  metgezelle  van  den  Eeuwigen  God  maakten. 
Andere  daarentegen  stellen,  dat  men  de  Ziel  beeter  kan 
vergelyken  by  een  gehouwen  of  gegooten  beeld,  en  de 
hebbelykheeden  of  begaaftheeden  by  de  verwe  die  daarop 
geleid  word,  tot  meerdere  gelijkheid  van  de  vertoonde 
zaak  of  Persoon.  Dit  laatste  voldoet  ruim  zo  wel  aan  de 
beteekenisse  van  de  woorden  beeld  en  gelykenisse. 

.-.  Vrag.  Wat  misvattingen  zyn  'er  omtrent  het  wee- 
zendlyke  van  Gods  beeld,  daar  men  zig  voor  hebbe  te 
wagten  ? 

Antw.  1.  Dat  dit  beeld  niet  bestaat  in  een  mededee- 
ling  of  overstorting  des  Goddelijken  Wezens  in  den  Mensch, 
schoon  een  gelovige  op  eeniger  wyze  gezegd  word,  de 
Goddelyke  natuur  deelagtig  te  zyn.  2  Petr.  1  :  4.  Christus 
Jesus  is  alleen  ten  aanzien  van  zyne  Goddelyke  natuur, 
het  uitgedrukte  beeld  van  Gods  Selfstandigheid,  Hebr.  1  :  3. 

2.  Dog  in  de  Lighamehjke  trekken  of  uitwendige  ge- 
daante van  den  Mensch,  hoedanig  eertyds  de  oude  Antro- 
pomorphiten  spraken;  dewyl  de  Lighamelijke  stoffe  niet 
bekwaam  is  om  een  beeld  te  zyn  van  iets  geestelijk,  veel 
min    van    God  die  een  oneindige  Geest  is,  by  wien  men 


448 XIV.  Artikel, 

niets  Lighamelijk  vergelijken  kan,  Jes.  40  :  25.  By  wien 
dan  zult  gy  lieden  my  vergelyken,  dien  ik  gelyk  zy  ? 
zeit  de  Heilige. 

3.  Dog  in  de  gelijkenisse,  na  de  gedaante  van  Christus 
menschehjke  natuur,  gelijk  Origines  en  sommige  andere 
onder  de  Oudvaders,  verkeert  geoordeeld  hebben :  Want 
behalven  dat  zulk  een  gevoelen  steunt  op  eene  valsche 
grond,  als  of  Christus  het  eerste  Schepsel  waare,  zo  leert 
ons  ook  Gods  woord  overvloedig,  niet  dat  wy  na  de  ge- 
lykenisse  Christi  geworden  zyn ;  maar  dat  hy  ons  in  alles 
is  gelyk  geworden,  uitgenomen  de  zonde,  Phil.  2  :  7,  8. 
Rom.  8  :   7.  Hebr.  2  :   14. 

4.  Dog  alleen  en  geheel,  in  de  magt  en  heerschappy 
over  de  Schepselen,  gelijk  de  Socinianen  willen,  dewyl  dat 
God  niet  alleen  door  heerschappye'  God  is,  maar  door  zyn 
Weezen,  't  Is  wel  zo,  dat  de  heerschappy  over  de  Schep- 
selen mede  behoort  tot  Gods  beeld ;  egter  doen  de  Soci- 
nianen zeer  kwalijk,  dat  ze  daar  in  alleen  of  voornament- 
lyk  Gods  beeld  stellen,  terwyl  andere  hier  in  niet  te 
volgen  zyn,  die  de  heerschappy  geheel  van  het  beeld  Gods 
tragten  uit  te  sluiten. 

Vrag.      Waar  in  bestond  dat  beeld  van  God  ? 

Antw.  Indien  wy  den  geheelen  omtrek  van  Gods  beeld 
willen  begrypen,  zo  moeten  wy  zeggen  dat  dit  beeld  van 
God  bestond 

ï.  Voor  eerst  in  het  ontlichamelijk  en  onsterffehjke 
weezen  der  Ziele,  voorzien  met  de  kragten  van  verstaan  en 
willen. 

2.  Ten  tweeden,  meer  voornamelijk  in  de  begaaftheden 
van  de  Ziele,  als  van  kennisse  en  heiligheid. 

a.  Kennisse,  waar  door  de  Mensch  den  Drie-Eenigen 
God  kende,  en  in  de  beschouwinge  van  zyn  algenoegzaam- 
heid  zig  konde   verlustigen. 

b.  Heiligheid,  waar  door  zyn  wil  vervult  was  met  de 
liefde  tot  God  en  zyn  heiligheid;  en  waar  door  hy  een 
hebbelijkheid  en  magt  had,  om  alle  deugden  tot  verheer- 
lijkinge  van  God,  te  oefenen. 

3.  Ten  derden,  in  de  onsterffelykheid  van  den  geheelen 
Mensch,  ten  aanzien  van  Lighaam  en  Ziel,  zo  lang  hy  niet 
zondigde,  want  de  dood  is  op  de  Zonde  bedreigt,  Gen. 
2  :   17.  Ten  dage  als  gy  daar  van  eet  zult  gy  den  dood  sterven. 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  449 

4.  Ten  laasten,  in  de  heerschappye  over  al  de  Schepselen, 
't  welk  blijkt,  om  dat  God  by  zyn  Scheppinge  aanstonts 
zeide  Gen.  1  :  26.  Ende  dat  zy  heerschappy  hebben  over 
de  visschen  der  Zee,  ende  over  het  gevogelte  des  Hemels. 
Ende  over  het  vee,  ende  over  de  geheele  Aarde,  ende  over 
al  het  kruipende  gedierte  dat  op  der  Aarde  kruipt. 

.-.  Vrag.  Ploe  bewyst  gy,  dat  het  beelcl  van  God  bestont 
in  het  weezen  der  Ziel  ? 

Antw.  Om  dat  de  Mensch  hier  in  eenige  overeenkomst 
heeft  met  God,  die  een  zuivere  Geest  is.  Hierom  word 
den  Mensch  ook  na  den  Val  gezegd,  na  Gods  beeld  ge- 
maakt te  zyn,  Gen.  9  :  6.  Wie  des  menschen  bloet  ver- 
giet, zyn  bloet  zal  door  den  mensche  vergoten  worden ; 
want  God  heeft  den  mensche  na  zyn  beeld  gemaakt.  Jac. 
8  :  9.  Door  haar  loven  wy  God  ende  den  Vader,  ende 
door  haar  vervloeken  wy  de  menschen,  die  na  de  gelyke- 
nisse  Gods  gemaakt  zyn.  Hand.  17  :  29.  Wy  dan  zynde 
Gods  geslagte,  en  moeten  niet  meinen  dat  de  Godheid 
goud,  ofte  zilver,  ofte  steen  gelyk  zy,  welke  door  men- 
schen konste  ende  bedenkinge  gesneden  zyn. 

.*.  Vrag.  Maar  is  de  Ziel  niet  blootelijk  aan  te  merken 
als   een    Tafereel  op  welke  Gods  beeld  geschildert  word  ? 

Antw.  Zo  komt  de  Ziel  wel  voor  ten  aanzien  van  de 
hebbelykheden,  als  kennisse  en  heiligheid ;  maar  niet  ten 
aanzien  van  het  geheele  beeld  van  God,  waarom  't  ons 
beter  dunkt,  als  men  spreekt  van  Gods  beeld  in  den  Mensch, 
de  Ziel  te  vergelijken  by  een  gehouwen  of  gegoten  beeld, 
en  de  hebbelykheid  van  kennisse  en  heiligheid  by  de 
verwe  die  daar  op  geleid  wordt,  tot  meerder  gelijkheid 
na  God. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy,  dat  Gods  beeld  bestont  in  waare 
kennisse  en  heiligheid? 

Antw.  1.  Uit  de  goedheid  en  regtheid,  waar  in  den 
eersten  Mensch  is  geschapen ;  't  welk  moet  geweest  zyn  een 
zedelijke  goedheid,  bestaande  in  kennisse  en  heiligheid,  dewijl 
hy  tot  een  hoger  einde  dan  alle  lighamehjke  en  redenlooze 
Schepselen  geschapen  was. 

2.  Het  beeld  Gods,  't  welk  in  den  vernieuwden  Mensch 
herstelt  word,  bestaat  in  kennisse  en  heiligheid,  die  wy  in 
Adam  verloren  hebben,  Collos.  3  :   10.  Ende  aangedaan  hebt 

29 


450  XIV.    Artikel, 

den  nieuwen  mensche  die  vernieuwt  wort  tot  kennisse,  na 
het  evenbeeld  des  genen  die  hem  geschapen  heeft.  Eph. 
4  :  24.  Ende  den  nieuwen  mensche  aandoen  die  na  God 
geschapen  is,  in  ware  regtvaerdigheid  ende  heiligheid. 

3.  In  de  hebbelykheden  van  kennisse  en  heiligheid,  word 
doorgaans  des  Menschen  gelijkformigheid  gestelt  met  God, 
Matth.  5  :  48.  Weest  dan  gy  lieden  volmaakt,  gelyk  uw 
Vader,  die  in  de  Hemelen  is,  volmaakt  is.  1  Petr.  1  :  15. 
Maar  gelyk  hy  die  u  geroepen  heeft  heilig  is,  zo  wordt 
ook  gy  zelve  heilig  in  al  uwen  wandel. 

.*.  Vrag.  Behoord  de  onsterffelijkheid  van  den  Mensch 
mede  tot  Gods  beeld  ? 

Antw.  Tot  bewys  daar  van  zyn  benevens  Gods  eige 
onsterffelijkheid  die  plaatzen,  welke  de  dood  aanmerken 
als  een  bezolding  der  zonde,  Rom.  6  :  23.  De  bezoldinge 
der  zonde  is  de  dood,  Rom.  5  :  12.  Daarom  gelyk  door 
een  mensche  de  zonde  in  de  Waereld  ingekomen  is,  ende 
door  de  zonde  de  dood :  ende  alzo  de  dood  tot  alle  men- 
schen doorgegaan  is,  in  welken  alle  gezondigt  hebben. 
Vers  21.  Op  dat  gelyk  de  zonde  geheerscht  heeft  tot  de 
dood,  alzo  ook  de  genade  zoude  heersenen  door  regtvaer- 
digheid tot  het  eeuwige  leven  door  Jesum  Christum 
onzen  Heere. 

.*.  Vrag.  Wat  zegt  gy  van  de  Heerschappy  over  de 
Schepselen  ? 

Antw.  De  Heerschappy  over  de  Schepselen  is  mede 
een  voornaam  deel  van  Gods  beeld.  Want  hier  in  heeft 
den  mensch  eenige  gelijkheid  met  God,  Psalm  8  :  7.  Gy 
doet  hem  heersenen  over  de  werken  uwer  handen  :  Ende 
hebt  alles  onder  zyne  voeten  gezet.  Hierom  worden  de 
Overheeden  die  Gods  heerschappy  op  Aarde  vertoonen 
Goden,  genoemt,  Psalm  82  :  6.  En  de  Man  wegens  zyn 
gezag  over  de  Vrouw,  het  beeld  en  de  heerlykheid  Gods, 
1  Cor.   11:7. 

Vrag.  Wat  gevolg  heeft  dit,  als  gy  stelt  dat  Godt  den 
Mensch  na  zyn  beeld  geschaapen  heeft? 

Antw.     Hier  door  vervalt 

1.  De  leer  der  Jesuiten  in  het  Pausdom,  willende  dat 
den  Mensch  geschapen  is  in  puris  natnralibus,  gelijk  zy 
spreeken  in  eene  eenvoudige  natuure,  nog  goed  nog  kwaad, 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  451 

nog  regtvaerdig  nog  onregtvaerdig:  dewyle  de  natuur  van 
het  redelijk  Schepsel  niet  duit,  zulk  een  eenvoudige  natuur 
als  staande  onder  een  Wet,  tot  welkers  onderhoudinge  een 
reedelijke  goedheid  vereischt  word. 

2.  De  verdorve  leer  der  Remonstranten,  willende  dat 
God  den  Mensch  geschapen  heeft  in  inordinatis  affectibus, 
dat  is  gelijk  zy  spreeken,  met  dierlyke  hartstogten,  die  on- 
geregelt  waren.  En  dat  het  beeld  van  God  in  den  Mensche 
boven  natuurlijk  was,  en  als  een  goude  toom  om  daar  mede 
de  begeerlijkheid  van  zyn  natuur  te  beteugelen. 


Vrag.  Tot  wat  einde  heeft  God  den  Mensch  met  zijn 
beeld  geschapen? 

Antw.  De  Catechismus  zegt  zeer  wel,  op  dat  hy  God 
zynen  Schepper  regt  kennen,  ende  hem  van  herten  lief 
hebben,  ende  met  hem  in  de  eeuwige  Zaligheid  leven 
zoude,  hem  te  loven  en  te  pryzen,  Spr.  '16  :  4.  De 
Heere  heeft  alles  gewrocht  om  zyns  zelfs  wille.  Jes. 
43  :  21.  Dit  volk  hebbe  ik  my  geformeert,  zy  zullen 
mynen  lof  vertellen.  Openb.  4  :  11.  Gy  Heere  zyt 
weerdig  te  ontfangen  de  heerlykheid,  ende  de  eere, 
ende  de  kracht :  want  gy  hebt  alle  dingen  geschapen, 
ende  door  uwen  wille  zyn  zy,  ende  zynze  geschapen. 

Vrag.  Waar  in  blonk  Gods  goedheid  over  den  Mensch, 
op  een  uitnemende  wyze  uit? 

Antw.  Daar  in,  dat  de  groote  Schepper  van  Hemel 
en  Aarde  met  zyn  maakzel  in  een  Verbond  heeft  willen 
treden,  't  welk  op  de  allerdierbaarste  belofte  ge- 
vestigt  was. 


Vrag.     Hoe  beschryft  gy  zulk  een  Verbond  ? 

Antw.  Als  een  gunstige  onderhandeling  van  God  met 
den  eersten  Mensch,  als  hoofd  van  het  menschelijk  geslagt, 
dat  natuurlijker  wyze  uit  hem  zoude  voortkomen,  volgens 
welke  God  hem  de  Hemelsche  gelukzaligheid  beloofde,  onder 
beding  van  volmaakte  gehoorzaamheid,  met  bedreiginge  des 


452 . XIV.     Artikel, 

doods,    indien    hy    deezen    eisch    niet    volbragt,    maar  daar 
tegen  zondigde. 

Vrag.     Hoe  wordt  dit  verbond  doorgaans  genaamt? 

Antw.  De  Godgeleerden  noemen  dit  Verbond,  een  Ver- 
bond der  natuur,  dewyl  het  met  den  Mensch  in  zyn  eerste 
beginzel  is  opgerigt,  als  zyn  natuur  goed  en  bekwaam  was, 
om  de  bedingen  des  Verbonds  te  konnen  volbrengen.  Een 
Verbond  des  Wets,  voor  zo  verre  het  in  zig  zelve  een  Wet 
behelsde,  waar  na  den  Mensche  tot  verkryging  van  de  He- 
melsche  gelukzaligheid,  zig  stiptelijk  gedragen  moest.  Een 
Sinaitisch  Verbond,  dewyl  het  zelve  op  Sinai  wel  niet  weder 
is  oegerigt,  maar  in  zyn  ouden  eisch  op  nieuws  is  voorge- 
stelt.  Een  oud  Verbond,  om  dat  het  voorgegaan  is  voor  de 
zonde,  en  door  de  opregting  van  het  Verbond  der  genade 
is  veroudert  en  verdweenen.  Een  VERBOND  DER  WER- 
KEN vermits  de  voorwaarden  van  dit  Verbond  geboden  en 
werken  zyn,  op  welkers  volbrenging  de  beloften  des  Ver- 
bonds toegebragt  wierden. 


Vrag.  Hoe  bewyst  gy,  dat  God  met  Adam  een  Ver- 
bond der  werken  in  het  Paradys  heeft  opgeregt? 

Antw.  1.  Dit  blijkt  uit  Hoz.  6  :  7.  Maar  zy  hebben 
het  Verbond  overgetreden,  als  Adam  :  daar  hebben  zy 
trouwelooslyk  tegen  my  gehandeldt.  Job  31  :  33,  zo  ik 
gelyk  Adam  myne  overtredingen  bedekt  hebbe:  door 
eige  liefde  myne  misdaat  verbergende.  Alwaar  wy 
duidelijk  zien,  dat  Israël  in  haren  Verbondsbreuke  ver- 
geleeken  word  met  die  van  Adam,  welkers  overtreding- 
even  bekent  en  zwaar  was  ? 


Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys? 

Antw.  2.  Uit  het  verhaal  van  Mozes,  Gen.  2  :  17.  Maar 
van  den  boom  der  kennisse  des  goets  ende  des  kwaads, 
daar  van  en  zult  gy  niet  eten,  want  ten  dage,  als  gy  daar 
van  eet,  zult  gy  den  dood  sterven.  Waar  in  wy  uitdrukkelijk 
vinden  een  willekeurig  gebod  van  God,  met  een  bedreiging, 
terwyl    wy    de    belofte    van  het  goede  gemakkelijk  konnen 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         453 

afleiden  van  Gods  natuurlijke  goedheid,  Hebr.  11:6.  Die 
tot  Godt  komt  moet  gelooven  dat  hy  is,  ende  een  belooner 
is  der  gene  die  hem  zoeken.  En  de  toestemminge  Adams 
op  Gods  voorstel,  konnen  wy  besluiten  uit  zyn  afhange- 
lijkheid  van  God,  als  Schepper  en  Wetgever. 

3.  Uit  de  tegenstelling  van  de  Wet  der  Werken  tegen 
de  Wet  des  Geloofs,  Rom.  3  :  27,  28.  Waar  is  dan  de 
roem?  Zy  is  uitgeslooten.  Door  wat  Wet?  der  Werken? 
neen,  maar  door  de  Wet  des  Geloofs.  Wy  besluiten  d.n 
dat  de  Mensche  door  het  Geloove  geregtveerdigt  wort,  zon- 
der de  Werken  der  Wet.  Gal.  2  :  16.  Wetende  dat  de 
Mensche  niet  geregtveerdigt  en  wort  uit  de  Werken  der  Wet, 
maar  door  het  Geloove  Jesu  Christi.  Daar  nu  zulk  een 
tegenstelling  van  de  Wet  des  Geloofs  tegen  de  Wet  der 
werken,  is,  blijkt  van  zelve  klaar,  dat  die  Wet  der  Werken 
niet  anders  als  het  Verbond  der  Werken  is. 

.•.  Vrag.     Hebt  gy  nog  iets  naders? 

4.  De  bekende  belofte,  Levit.  18  :  5.  Ja  myne  inzet- 
tingen, ende  myne  regten  zult  gy  houden,  welke  mensche 
dezelve  zal  doen,  die  zal  door  dezelve  leven :  Ik  ben  de 
Heere.  Die  spreuk  moet  eens  haar  waarheid  gehad  hebben, 
en  by  gevolge  de  Wet  vermogen  gehad  hebben,  om  den 
Mensch  op  zyne  gehoorzaamheid  het  eeuwige  leven  te 
schenken.  De  tyd  is  zekerlijk  geweest  in  den  staat  der 
regtheid  voor  den  Val,  dewyl  de  Mensch  na  zyn  Zonden- 
val  volstrekt  magteloos  is,  om  door  werken  de  Zaligheid 
te  verkrygen,  Rom.  8  :  3.  Want  het  gene  de  Wet  onmo- 
gelyk  was,  dewyle  zy  door  het  vleesch  krachteloos  was, 
heeft  God,  zynen  Zone  zendende  in  gelykheid  des  zondigen 
vleesches,  ende  dat  voor  de  zonde,  de  zonde  veroordeelt 
in  het  vleesch. 

Vrag.  Waartoe  dient  het,  dat  wy  weeten  dat  God  zulk 
een  Verbond  met  den  eersten  Mensch  heeft  opgeregt? 

Antw.  1.  Om  klaar  te  begrypen  de  toereekening  van 
Adams  zonden  aan  alle  zyn  nakomelingen, 

2.  Om  wel  te  verstaan,  de  genoegdoeninge  Jesu  Christi, 
die  als  den  tweeden  Adam,  onder  de  Wet  is  geweest, 
om  te  verlossen  die  onder  de  Wet  waren,  Gal.  3  :  13. 
Christus  heeft  ons  verlost  van  den  vloek  der  Wet,  een  vloek 
geworden  zynde  voor  ons.     Want  daar  is  geschreeven,  ver- 


454 XIY.     Artikel, 

vloekt  is  een  ygelyk  die  aan  het  hout  hangt.  Rom.  8  :  3,  4. 
Want  het  gene  de  Wet  onmogelyk  was,  dewyle  zy  door 
het  vleesch  kragteloos  was,  heeft  God  zynen  Zone,  zen- 
dende in  gelykheid  des  zondigen  vleesches  ende  dat  voor 
de  zonde,  de  zonde  veroordeelt  in  het  vleesch.  Op  dat  het 
regt  der  Wet  vervuld  zoude  worden  in  ons,  die  niet  na 
den   vleesche  en  wandelen,  maar  na  den  Geest. 

3.  Om  beter  begrip  te  vormen  van  't  Verbond  der  ge- 
nade, in  tegenstellinge  van  zulk  een  Yerbond  der  werken, 
Rom.  3  :  27.  Waar  is  dan  de  roem?  Zy  is  uitgestooten. 
Door  wat  Wet?  der  werken?  Neen,  maar  door  de  Wet  des 
geloofs. 

Vrag.  Hoe  veel  zaaken  staan  ons  ter  beschouwing 
van  dit  Verbond,  aan  te  merken? 

Antw.  Vier  zaaken.  1.  De  onderhandelende  partyen. 
2.  't  Wederzydsch  beding.  3.  De  verzeegeling.  4.  De 
geduurzaamheid. 

Vrag.  Hoe  kwam  God  den  Mensch  in  dit  Verbond 
voor? 

Antw.  1  Als  Schepper  en  Wetgever,  die  volkomen 
regt  hadde  om  den  Mensch   te  gebieden. 

2.  Als  goed  en  getrouw,  om  den  Mensch  indien  hy 
volstandig  bleef,  zyn  goedheid  meede  te  deelen. 

3.  Als  heilig  en  regtvaerdig,  om  de  ongehoorzaam- 
heid van  den  Mensch  indien  hy  zondigde,  te  konnen 
straffen. 

Vrag.  Hoe  kwam  de  Mensch  in  dit  Verbond  voor? 

Antw.  1.  Als  vercierd  met  Gods  beeld,  en  volkomen 
in  staat  om  de  bedingen  des  Verbonds  te  konnen  vol- 
brengen. 

2.  Als  het  hoofd  van  het  Menschelijk  geslagt  in 
wiens  volstandigheid  het  Menschdom  staan  of  vallen 
zoude. 

Vrag.  Was  dan  Christus  onder  deeze  nakomelingen  in 
dit  Verbond  niet  begreepen  ? 


~Antw~~Gtoschelijk  niet,  nademaal  die  als  een  hoofd  van 
een  ander  Verbond  tegen  Adam  overstaat,  en  daar  en  boven 
op    een    bovennatuurde    wyze,    uit    Maria  rem  en  zonder 

Sra^yeHrbewySt  gy,  dat  in  dit  verbond  alle  de  nako- 
melingen van  Adam  zyn  begreepen  geweest  r» 

Antw  1.  Uit  de  toereekening  van  Adams  zonde  aan  alle 
zyne  nakomelingen,  Rom.  5  :  12  Daarom  gelyk  dooreenen 
mensche  de  zonde  in  de  Waereld  ingekomen  ende  door 
de  zonde  de  dood:  ende  alzo  de  dood  tot ;alle  ™™*™ 
doorgegaan  is,  in  welken  alle  gezondigt  hebb en.  Zelf  * at  de 
kinderen  die  niet  gezondigt  hebben,  in  de  gelijkheid  der 
Sreedin  e  Adams"  Vers  14.  Maar  de  dood  heeft  geheerSCh 
van  Adam  tot  Mozes  toe,  ook  over  de  gene  die  met  ge 
Lndigt  en  hadden,  in  de  gelykheid  der  overtredinge  Adams, 
welke0  een  voorbeeld  is  des  geenen  die  komen  zonde. 

2  Uit  de  vergelijking  die  de  Schrift  maakt  tusschen 
Adam  en  Christns:  Rom.  5  :  15.  Doch  niet,  ge  yk  de  mis- 
lat  alzo  is  ook  de  genadegifte.  Want  indien  door  de 
misdaat  van  eenen  veele  gestorven  zyn,  zo  is ,  ve meer  de 
eonade  Gods  ende  de  gave  door  de  genade  die  daar  is 
eene  menschen  Jesu  Christi,  overvloedig  geweest ;over  veele. 
1  Cor  15  •  22  Want  gelyk  ze  alle  in  Adam  sterven  alzo 
zullen  ze  ook  in  Christo  alle  levendig  gemaakt ;  worden  Vers 
47  De  eerste  mensche  is  uit  de  aarde,  aardsch .  maar  de 
tweede  mensche  is  de  Heere,  uit  den  Heemel. 

Vrag.     Wat  eischte  God  in  dit  Verbond  ? 
Antw.     Gehoorzaamheid  aan  zyn  Wet. 


Vra-      Bewyst    eens,    dat    God  Adam  voor  den  Val  een 

WÏnt:eftlgeguTde  overblyfselen  van  de  Wet  in  de  Heide- 
nen Rom.' 2  :  14,  15.  Want  wanneer  de  Heidenen  die  de 
Wei  niet  en  hebben,  van  nature  de  dingen  doen  die  der 
We  zyn,  deeze  de  Wet  niet  hebbende,  zyn  haar  zelven  een 
We  .Als  die  betoonen  het  werk  der  Wet,  geschreeven  in 
haare  herten,  haare  conscientie  meede  getuigende.  Ende  de 
gedachten  onder  malkanderen  haar  beschuldigende  ofte  ook 


456 XIY.     Artikel, ___ 

onschuldigende.  Indien  de  Menschen  na  den  Yal  zelfs  een 
Wet  in  haare  herten  ingeschreeven  hebben,  ende  alzo  haar 
zei  ven  een  Wet  zyn,  hoewel  onvolmaakt  en  duister,  hoe 
veel  te  meer  heeft  Adam  in  den  staat  der  regtheid  een  Wet 
gehad.  De  rede  van  gevolg  is,  om  dat  de  Wet  der  natuur 
vloeit  uit  de  kennisse  van  God- 

.•.  Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys? 

Antw.  2.  Roni.  8  :  '6.  Want  het  gene  de  Wet  onrao- 
gelyk  was,  dewyle  zy  door  het  vleesch  kragteloos  was, 
heeft  God,  zynen  Zone  zendende  in  gelykheid  des  zon- 
digen vleesches,  ende  dat  voor  de  zonde,  de  zonde  ver- 
oordeelt in  het  vleesch.  De  Apostel  stelt  vast,  dat  'er 
een  Wet  is,  die  alle  menschen  raakt,  en  dat  die  Wet 
in  zig  zelfs  de  kragt  heeft,  om  den  Mensch  die  ze  vol- 
maakt vind,  te  regtvaerdigen,  hy  verklaart  dat  die  Wet 
kragteloos  is  geworden,  derhalven  is  ze  eens  in  kragt 
geweest :  Nu  dit  is  nooit  geweest  na  den  Val,  en  daarom 
dan  voor  den  Val  doe  'er  geen  zonde  was. 

3.  Dit  leert  de  natuure  Gods  en  der  Menschen.  God 
is  door  zyn  natuur  de  eerste  en  opperste,  ende  alle  eere 
en  dienstwaardige  Heere.  Zo  ras  'er  een  Schepsel  is,  zo 
is  hy  boven  dat  Schepsel,  en  dat  Schepsel  is  onder  hem, 
't  welk  in  kragt  van  af  bangelijkheid  zyn  Wil  en  Wet 
gehoorzaamen  en  eerbiedigen  moet,  Jer.  10  :  7.  Wie 
zoude  u  niet  vreezen,  gy  Konink  der  Heidenen  ?  Want 
het  komt  u  toe:  om  dat  dog  onder  alle  wyzen  der  Hei- 
denen, ende  in  haar  gansche  Koninkryk,  niemand  u  ge- 
lyk  en  is. 


Vrag.  Wat  voor  een  Wet  had  de  Heere  aan  Adam 
gegeeven  ? 

Antw.  1.  Een  Wet  der  natuur,  welke  voor  zo  veel 
den  inhoud  aangaat,  dezelve  was  met  de  tien  geboden 
van  Paulus  genoemt,  het  gebod  ten  leven,  Rom.  7  :  10. 
Liefde,  Cap.  13  :  10.  Welkers  ovevblyfzelen  nog  in  de 
Heidenen  bespeurt  worden. 

2.  Een  Wet  der  beproevinge  die  Mozes  uitdrukt, 
Gen.  2  :  16,  17.  Ende  de  Heere  God  gebood  den  men- 
sche,    zeggende:    Van    allen    boom    deezes   hofs  zult  gy 


Yan  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  457 

vryelyk  eeten.  Maar  van  den  boom  der  kennisse  des 
goeds  ende  des  kwaads,  daarvan  en  zult  gy  niet  eeten : 
Want  ten  dage  als  gy  daar  van  eet,  zult  gy  den  dood 
sterven. 


Yrag.  Om  wat  reede  werd  die  boom  genaamd  een  boom 
der  kennisse  des  goeds  ende  des  kwaads? 

Antw.  Niet  om  aan  te  wyzen,  dat  dien  boom  in  haar 
eigen  zelf  redelyk  was,  ofte  een  innerlijke  kracht  hadde, 
dat  ze  aan  den  Mensch  door  het  eeten  van  dien  zodanig  een 
kennisse  gaf,  gelijk  zommige  onder  de  Joden,  en  daar  na 
de  Socinianen  hebben  gestelt,  maar  de  rede  van  die  benaming 
schynt  tweevoudig  geweest  te  zyn. 

1.  Ten  opzigte  Gods,  die  door  den  boom  heeft  willen 
beproeven,  ende  alzo  weten  of  de  Mensch  goed  zoude  blijven, 
volhardende  in  de  gehoorzaamheid,  dan  of  hy  kwaad  zoude 
worden.  In  hoedanig  een  zin  hy  gezegd  word  Hiskia  ver- 
zogt  te  hebben,  om  te  weeten  al  wat  in  zyn  harte  was, 
2  Cron.  32  :   31,  32. 

2.  Ten  opzigte  der  Menschen,  om  dat  hy  in  liefde  Gods 
deeze  Proef-wet  gehoorzamende,  komen  zoude  tot  genieting 
van  dat  geluk  en  Zaligmakende  goed,  't  welk  nooit  volko- 
mentlijk  als  door  het  genieten,  gekent  werd:  daarentegen, 
indien  hy  ongehoorzaam  was  door  ondervindinge,  zoude 
kennen  in  wat  afgrond  van  kwaden  hy  zig  neder  geworpen 
hadt. 

Vrag.  Waar  toe  strekte  zodanig  een  Proef-gebod 
aan  den  Mensch,  niet  te  mogen  eeten  van  den  boom  der 
kennisse  des  goeds  en  des  kwaads  Ja  dezelve  niet  aan 
te  roeren? 

Antw,     Daar  door  is  de  Mensch  onderweezen. 

1.  Dat  God  een  Heer  van  alle  dingen  is,  en  dat  den 
Mensch  niet  geoorloft  is,  zelf  een  boom-vrugt  te  begee- 
ren,  als  met  Gods  goedvinden,  1  Cron.  29  :  11.  Uwe, 
ó  Heere,  is  de  grootheid,  ende  de  macht,  ende  de  heer- 
lykheid,  ende  de  overwinninge,  ende  de  Majesteit :  want 
alles  wat  in  den  Hemel  ende  op  der  Aarde  is,  is  uwe ; 
uwe  ö  Heere,  is  't  Koninkryke,  ende  gy  hebt  u  verhoogd 
tot  een  hooft  boven  alles. 

2.  Dat    ons    hoogste    goed  in  het  genot  van  aardsche 


458 XIV.  Artikel, 

Schepselen,  niet  is  te  vinden,  maar  alleen  in  God,  Psalm 
73  :  25,  26.  Wien  heb  ik  neffens  u  in  den  Hemel  ?  n ef- 
fens u  en  lust  my  ook  niets  op  der  Aarden.  Bezwykt 
myn  vleesch  ende  myn  herte,  zo  is  God  de  rotssteen 
myns  herten,  ende  myn  deel  in  eeuwigheid. 

3.  Dat  wy  geern  de  allergenoegelijkste  en  begeerlijkste 
Schepselen  varen  laaten,  indien  't  God  zo  gebied,  Psalm 
115  :  1.  Niet  ons  ö  Heere,  niet  ons:  maar  uwen  name 
geeft  eere,  om  uwer  goedertierenheid,  om  uwer  waar- 
heid wille. 

4.  Dat  'er  vry  meer  goed  is  in  de  gehoorzaamheid 
van  het  Goddelijk  bevel,  als  in  de  genieting  van  een 
genoegelijke  zaak,  Joh.  4  :  34.  Jesus  zeide  tot  haar, 
myn  spyze  is,  dat  ik  doe  den  wille  des  genen  die  my 
gezonden  heeft,  ende  zyn  werk  volbrenge. 

5.  Dat  de  Mensch  nog  niet  gekomen  was  tot  de  hoogste 
toppunt  der  gelukzaligheid,  maar  dat  hy  nog  grooter  goed 
te  wagten  hadde,  na  dat  hy  den  loop  der  gehoorzaamheid 
zoude  voltrokken  hebben:  Gen.  15  :  1.  En  vreest  niet 
Abram,  ik  ben  u  een  schilt,  u  loon  zeer  groot.  Psalm 
19  :   12.  In  't  houden  van  dien  is  grooten  loon. 

Vrag.  Wat  voor  een  gehoorzaamheid  eischte  God  van 
den  Mensch,  volgens  deeze   tweederleie  Wet? 

Antw.     Een   volmaakte  gehoorzaamheid  die  drieleedig  is. 

1.  Een  volmaaktheid  der  deelen,  dewyl  hy  alle  de  geboden 
Gods,  na  Lighaam  en  Ziel  moet  onderhouden,  Gal.  3  :  10. 
Want  zo  veele  als  'er  uit  de  werken  der  Wet  zyn,  die  zyn 
onder  den  Vloek  Want  daar  is  geschreven,  vervloekt  is  een 
ygelyk  die  niet  en  blyft  in  al  't  gene  geschreeven  is  in 
het  boek  der  Wet,  om  dat  te  doen,  Jac.  2  :  10.  Want  wie 
de  geheele  Wet  zal  houden,  ende  in  een  zal  struikelen, 
die  is  schuldig  geworden  aan  allen. 

2.  Een  volmaaktheid  der  trappen,  die  in  het  oordeel 
over  de  gehoorzaamheid,  alle  verzagting  en  oogluiking 
uitsluit,  maar  strenggelijk  afeischt  gehoorzaamheid  van  gant- 
scher  herten,  met  inspanning  van  alle  kragt,  Deut.  6  :  5. 
Zo  zult  gy  den  Heere  uwen  God  liefhebben  :  met  u  gantsche 
herte,  ende  met  uwe  gantsche  Ziele,  ende  met  al  u  vermogen. 
Psalm  119  :  4,  5.  Heere  gy  hebt  geboden,  dat  men  uwe 
bevelen  zeer  bewaren  zal.  Och  dat  myne  wegen  gerichtet 
werden,  om  uwe  inzettingen  te  bewaaren 


Van  de  Scheppinge  en  Yal  des  Menschen.  459 


3.  Een  volmaaktheid  van  volhardinge,  dewijl  die  gehoor- 
zaamheid duuren  moest  tot  het  schenken  van  het  beloofde 
loon,  Deut.  27  :  26.  Vervloekt  zy,  die  de  woorden  deezer 
Wet  niet  en  zal  bevestigen,  doende  dezelve:  ende  al  't  volk 
zal  zeggen,  Amen.  Matth.  24  :  13.  Maar  wie  volharden  zal 
tot  den  einde,  die  zal  Zalig  worden. 


Vrag.  Heeft  Adam  de  voorwaarden  of  bedingen  van 
dit  Verbond  aangenomen  ? 

Antw.  Dit  blijkt  uit  de  redeneering  van  Eva  tegen 
de  slange.  Gen.  3  :  %  3.  Ende  de  Vrouwe  zeide  tot  de 
slange;  van  de  vrugt  der  boomen  deezes  hof's  zullen 
wy  eeten:  Maar  van  de  vrugt  des  booms,  die  in  het 
midden  des  hofs  is,  heeft  God  gezeid  :  gy  en  zult  van 
die  niet  eeten,  nog  die  aanroeren,  op  dat  gy  niet  en 
stervet.  En  die  van  Adam  tegen  den  Heere  na  dat  hy 
gevallen  was,  Gen.  3  :  10.  Ende  hy  zeide;  Ik  hoorde 
uwe  stemme  in  den  hof:  ende  ik  vreesde,  want  ik  ben 
naakt,  daarom  verbergde  ik  my.  Welke  vooronderstelt, 
dat  zy  de  bedingen  des  Verbonds  gekent,  en  met  voller 
harten  toegestemt  hebben. 

Vrag.     Waar  meede  staafde  Godt  dit  Verbond? 

Antw.     Met  beloften  en  bedreigingen. 

Vrag.     Wat  was  de  belofte? 

Antw.  De  eeuwige  gelukzaligheid  na  dit  leven  in 
den  Hemel. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy,  dat  Adam  de  beloften  van 
de  eeuwige  gelukzaligheid  gehad  heeft? 

Antw.  1.  Dit  blijkt  uit  de  natuur  der  Wet.  welke 
haare  onderhouders  het  leeven  belooft,  Lev.  18  :  5. 
Ja  myne  inzettingen,  ende  myne  regten  zult  gy  houden, 
welke  mensche  dezelve  zal  doen,  die  zal  door  dezelve 
leeven,  Ik  ben  de  Heere.  Matth.  19  :  17.  Ende  hy  zeide 
tot   hem,  wat  noemt  gy  my  goed?  niemand  en  is  goed 


460  XIV.     Artikel,  

dan  een,  namelyk  God.  Dog  wilt  gy  in  't  leven  ingaan, 
onderhoud  de  geboden. 


Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys  ? 

Antw.  2.  Dat  zelfde  leeven,  dat  op  het  geloove,  Christus 
aannemende,  geschonken  word,  dat  zelfde  leven  beloofde  de 
volmaakte  gehoorzaamheid  der  Wet,  Rom.  10  :  5,  6,  9. 
Want  Mozes  beschryft  de  regtveerdigheid  die  uit  de  Wet 
is,  zeggende :  De  mensche  die  deeze  dingen  doet,  zal  door 
dezelve  leven.  Maar  de  regtveerdigheid  die  uit  den  geloove 
is,  spreekt  aldus.  Namentlyk :  Indien  gy  met  uwen  monde 
zult  belyden  den  Heere  Jesum,  ende  met  uw  herte  ge- 
looven,  dat  God  hem  uit  den  dooden  opgewekt  heeft,  zo 
zult  gy  zalig  worden.  Gal.  3  :  11,  12.  Ende  dat  niemant 
door  de  Wet  geregtveerdigt  en  word  voor  God,  is  openbaar : 
want  de  regtveerdige  zal  uit  den  geloove  leven.  Doch  de 
Wet  en  is  niet  uit  den  geloove:  maar  de  mensche  die  deeze 
dingen  doet,  zal  door  dezelve  leven. 

3.  De  bedreiging  zelf  brengt  een  belofte  met  zig.  De 
Heere  zegt,  Gen.  2:17.  Ten  dage  als  gy  daar  van  eet, 
zult  gy  den  dood  sterven.  Gelijk  nu  onder  de  naam  van 
dood  niet  alleen  de  tydelijke,  maar  ook  de  eeuwige  dood 
en  verdoemenisse  bedreigd  word,  hoedanig  een  dood  de 
bezolding  der  zonde  is,  Rom.  6  :  23.  Zo  moet  ook  door 
de  beloften  van  leven,  die  hier  ingewikkelt  als  hy  gehoor- 
zaamde, bedoelt  word,  de  eeuwige  gelukzaligheid  na  dit 
leven  verstaan  worden. 

4.  Hiertoe  strekte  de  boom  des  levens,  die  buiten  tegen- 
spraak een  Sacrament  van  het  eeuwig  leven  was,  Gen.  3  :  22. 
Op  dat  hy  zyne  hand  niet  uit  en  steeke,  ende  neeme  ook 
van  den  boom  des  levens  en  eete.  ende  leven  in  eeuwigheid. 
Dog  dat  waarteken  aan  Adam  voorgestelt,  zoude  van  geen 
nuttigheid  geweest  zyn,  indien  het  van  hem  niet  was  ver- 
staan, nog  aangemerkt  als  een  Sacrament  van  de  belofte, 
die  God  aan  hem  gedaan  hadde.  Het  zoude  zelf  maar  een 
ydel  bedryf  geweest  zyn,  dat  de  Mensch  na  den  Val,  van 
den  toegang  en  eeting  van  dien  boom  geweerd  wierde,  ten 
zy  God  daar  mede  had  willen  beteekenen,  dat  hy  van  de  be- 
loofde zaak  was  afgevallen.  En  by  gevolg  onwaardig  ge- 
worden het  Sacrament  te  genieten. 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  461 


,\  Vrag.  Zou  Adam,  indien  hy  standvastig  waare  ge- 
bleeven,  deeze  gelukzaligheid  genooten  hebben  in  het  Pa- 
radys  of  in  den  Hemel? 

Antw.  De  geleerde  verschillen  in  dit  stuk.  Egter 
dunkt  ons  het  laatste, 

1.  Dewyl  het  Paradys  in  de  Schriftuur  word  voorge- 
stelt  als  een  voorbeeld  van  den  Hemel,  en  zelfde  Hemel 
genoemt  word  het  Paradys,  Luc.  23  :  43.  Ende  Jesus 
zeide  tot  hem,  voorwaar  zegge  ik  u,  heden  zult  gy  met 
my  in  het  Paradys  zyn. 

2.  't  Is  wel  voegelyk,  dat  de  Meusch  tot  de  hoogste 
gelukzaligheid  overgebragt  zynde,  ook  aldaar  zijn  verblyf 
hadde,  daar  God  de  stralen  van  zyn  ontzaggelijke  Majes- 
teit op  het  allerdoorlugtigste  vertoont,  't  welk  hy  buiten 
twyffel  in  den  Hemel  doet,  Jes.  66  :  1 .  Alzo  zeid  de 
Heere,  de  Hemel  is  myn  troon,  ende  de  Aarde  is  de 
voetbank  myner  voeten. 

3.  't  Aardsche  Paradys  was  voorzien  met  alle  lekker- 
nyen  en  vermaakelijkheden,  die  tot  dit  dierelijke  leven 
behooren,  welkers  gebruik  in  die  volmaakste  en  onmid- 
delyke  genietinge  Gods  geen  plaats  heeft. 

.•.  Vrag.  Vloeide  deeze  belofte  van  gelukzaligheid  uit  de 
loutere  vryheid  van  de  Goddelyke  wille,  zo  dat  God  niet 
onbetamelijk  zoude  gedaan  hebben,  indien  hy  den  Mensch 
niets  zoodanig  belooft  hadde,  of  uit  de  bestanelijkheid  der 
Goddelijke  natuur,  dat  hy  op  die  wyze  met  den  Mensche 
een  verdrag  maakte  ? 

Antw.  1.  God  is  aan  zyn  Schepsel  niets  schuldig. 
Door  geen  regt,  door  geen  Wet  is  hy  gehouden  het  zelve 
te  belonen,  want  het  geheele  Schepsel  is  zig  zelven,  en 
al  wat  in  en  aan  het  zelve  is,  aan  Gode  schuldig ;  al  wat 
God  derhalven  aan  het  Schepsel  belooft,  vloeit  uit  de 
ingewanden  van  zyn  goedheid  en  ontferming,  Ezech.  36  : 
32.  Ik  en  doe  het  niet  om  uwent  wille,  spreekt  de  Heere 
HEERE,  't  zy  u  bekent,  schamet  u  ende  wordet  schaam- 
root  van  uwe  wegen,  gy  huis  Israëls. 

2.  Dewyl  nu  deeze  goedheid  Gode  natuurlijk  is,  niet 
minder  als  zyn  heiligheid  en  regtvaardigheid,  ja  het  Gode 
even  zo  zeer  betaamt,  volgens  zyn  goedheid  te  handelen 
met  dat  regtschapen  en  heilig  Schepsel,  als  volgens  zyn 
regtveerdigheid  met  het  zondig  Schepsel.  Zo  blijkt  het 
van    agteren,    dat  God  niet  wel  gehoorzaamheid  van  den 


462  XIV.     Artikel, 

Mensch  kon  vorderen,  zonder  belofte  van  leven  en  geluk- 
zaligheid, indien  den  Mensch  volstandig  bleef,  Hebr.  11:6. 
Die  tot  God  komt,  moet  gelooven  dat  hy  is,  ende  een 
belooner  is  den  gene  die  hem  zoeken.  Jes.  45  :  19.  Ik 
en  hebbe  tot  den  zade  Jacobs  niet  gezeit,  zoekt  my  te 
vergeefs. 


Vrag.  Wat  bedreigde  God  aan  Adam  ? 

Antw.  De  dood,  Gen.  2  :  12.  Ten  dage  als  gy  daar 
van  eet  zult  gy  den  dood  sterven.  Waaronder  begreepen 
word  allerlei  zoort  van  elende,  welke  God  den  Mensch 
in  en  na  dit  leven  toebrengt.  Exod.  10:  17.  Ende  nu 
vergeeft  myne  zonde  dog  alleen  ditmaal,  ende  bidt  vie- 
riglyk  tot  den  Heere  uwen  God,  dat  hy  slegts  deeze 
dood  van  my  wegneme.  Rom.  6 :  23.  De  bezoldinge  der 
zonde  is  de  dood.  Openb.  20 :  6.  Over  deze  heeft  de 
tweede  dood  «een  macht. 


Vrag.  "Waar  toe  bevestigde  God  dit  verbond  der  werken 
met  waartekenen  ? 

Antw.  Deeze  waartekenen  dienden, 

1.  Om  de  Mensch  des  te  aandagtiger  aan  dat  Verbond 
te  doen  gedenken. 

2.  Om  hem  te  verzekeren  van  de  getrouwheid  en  stand- 
vastigheid zyner  belofte,  indien  hy  volstandig  bleef,  Hebr. 
6  :  18.  Op  dat  wy  door  twee  onveranderlyke  dingen,  in  welke 
het  onmogelyk  is  dat  God  liega,  een  sterke  vertroostinge 
zouden  hebben,  wy  namentlyk  die  den  toevlugt  genomen 
hebben,  oin  de  voorgestelde  hope  vast  te  houden. 

3.  Om  hem  de  voorsmaak  van  den  Hemel  te  geven. 


Vrag.    Hoe   veel  Sacramenten  heeft  God  gegeven,  tot 
bevestiging  van  dit  Verbond  ? 

Antw.    Zommige    Godsgeleerden  zeggen  twee,  andere 
drie,    anderen    wederom  vier,  namentlijk:  Het  Paradys. 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         463 

De  Sabbath,  Den  Boom  des  Levens,  De  Boom  der  ken- 
nisse  des  goeds  ende  des  kwaads. 


.*.  Vrag.     Wat  was   het  Paradys  ? 

Antw.  Een  zeer  vermakelijke  en  vrugtbare  boomgaart, 
van  God  zelf  tegen  het  Oosten  geplant  in  Eden.  Een  zeer 
vrugtbaare  landstreek,  en  vol  van  allerhande  lekkernyen, 
en  gelegen  zo  het  schynt,  omtrent  Haran,  een  Koopstad 
van  Arabiën,  nevens  de  plaats  daar  de  Euphrates  en  de 
Tygris  zig  onder  malkanderen  vermengen,  niet  verre  van 
Mesopotamien,  welke  bewatert  wierd  van  vier  Rivieren, 
die  met  veel  bogten  en  draajingen  die  vermaakelijke 
boomgaart  bespoelden.  In  welke  niets  ontbrak,  dat  tot 
een  gansch  eerlijk  vermaak  deezes  levens  behoorde.  Daar 
God  zig  dikwils  aan  den  Mensch  openbaarde,  en  hem 
gemeenzame  toegang  gaf  tot  zyn  overzoet  gezelschap. 
Mozes  spreekt  'er  nadrukkelijk  van,  Gen.  2  :  8 — 14. 

Vrag.  Wat  beteekende  het  Paradys? 

Antw.  De  vrugtbaarheid  van  het  Paradys,  beteekende 
de  gelukzalige  genoeglijkheid  van  den  Hemel.  Immers  de 
Schrift  noemd  den  Hemel  de  woonplaats  der  gelukzalige  een 
Paradys,  Luc.  23  :  43.  Ende  Jesus  zeide  tot  hem,  voor- 
waar zegge  ik  u,  heden  zult  gy  met  my  in  't  Paradys  zyn. 
2  Cor.  12  :  4.  Dat  hy  opgetrokken  is  geweest  in  't  Paradys, 
ende  gehoort  heeft  onuitspreekelyke  woorden,  die  een  mensche 
niet  en  is  geoorlooft  uit  te  sp reeken. 

.-.  Vrag.  Is  'er  een  gepaste  overeenkomste  tusschen 
het  Paradys  en  den  derden  Hemel? 

Antw.  1.  Het  Paradys  was  een  hof  van  God  zelve  geplant, 
om  te  zyn  een  woonplaats  van  den  Mensch,  die  na  zyn 
beeld  geformeert  is.  Den  Hemel  is  van  God  gebouwt  tot  een 
eeuwige  woonsteede  der  geene,  die  na  den  beelde  Gods 
vernieuwt  zyn,  Hebr.  11  :  10.  Want  hy  verwagtede  de  Stadt 
die  fondamenten  heeft,  welker  konstenaar  ende  bouwmeester 
God  is. 

2.  Het  Paradys  overtrof  met  zyn  vermakelykheid, 
zeer  verre  alle  andere  gedeelten  der  Aarde.  De  hemel  is  de 


464  XI V.     Artikel, 

plaats  daar  eeuwige  vreugde  en  verkwikking  voor  Gods  volk 
is,  Psalm  16  :  11.  Verzadinge  der  vreugden  is  by  u aan- 
gezigte :  Lieffelykheden  zyn  in  uwe  regterhand  eeuwiglyk. 
Daarom  die  heerlijke  belofte,  Jes.  51  :  3.  Want  de  Heere 
zal  Zion  troosten,  hy  zal  troosten  alle  hare  woeste  plaat- 
zen,  ende  hy  zal  hare  woestyne  maken  als  Eden,  Ende 
hare  wildernisse  als  den  hof  des  Heeren :  Vreugde  ende 
blydschap  zal  daar  in  gevonden  worden,  dankzegginge 
ende  een  stemme  des  gezangs. 

3.  In  het  Paradys  waaren  zeer  zuivere  stroomen,  die 
den  hof  over  al  daar  het  nodig  was,  besproeiden  en 
vrugtbaar  maakten.  In  den  Hemel  is  een  zuivere  Riviere 
van  algenoegzame  verkwikkinge,  Openb.  7  :  17.  Want 
het  Lam  dat  in  het  midden  des  troons  is,  zal  ze  weiden, 
ende  zal  haar  een  Leidsman  zyn  tot  levende  fonteinen  der 
wateren ;  ende  God  zal  alle  tranen  van  haare  oogen  af- 
wisschen. 

4.  In  het  Paradys  waren  aangename  boomen,  zo  voor 
't  gezigt  als  't  gebruik.  In  den  Hemel  zullen  de  genade- 
giften vermakelijk  zyn  om  te  zien,  en  verkwikkelijk  om  te 
genieten,  Psalm  17  :  15.  Maar  ik  zal  u  aangezigt  in 
geregtigheid  aanschouwen,  ik  zal  verzadigt  worden  met 
u  beeld,  als  ik  zal  opwaken. 

5.  In  het  Paradys  was  geen  plaats  voor  een  mensch, 
die  met  zonde  besmet  is.  Dit  zelfde  heeft  zyn  betrekking 
op  den  Hemel,  Openb.  21  :  27.  Ende  in  haar  zal  niet 
inkomen  iet  dat  ontreinigt,  ende  grouwelykheid  doet, 
ende  leugen  spreekt:  maar  die  geschreven  zyn  in  't  boek 
des  levens  des  Lams. 

6.  In  het  Paradys  genoot  de  Mensch  Gods  gemeen- 
schap voor  zoo  veel  God  daar  woonde,  zig  vermakende 
in  het  werk  zyner  handen.  In  den  Hemel  is  de  woonplaatze 
zyner  Majesteit,  daar  God  altyd  by  den  Mensch  zyn  zal, 
en  zig  zelven  aan  hem  te  zien  en  te  smaaken  geven  op 
een  gemeenzaame  wijze.  1  Joh.  3  :  2.  Geliefde  nu  zyn 
wy  kinderen  Gods,  ende  het  is  nog  niet  geopenbaard  wat 
wy  zyn  zullen :  maar  wy  weten,  dat  als  hy  zal  geopen- 
baart  zyn,  wy  hem  zullen  gelyk  weezen  :  want  wy  zullen 
hem  zien  gelyk  hy  is. 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         465 

Vrag.  Waar  mede  bevestigde  God  byzonder  zyn 
Verbond? 

Antw.  Door  den  boom  des  levens,  en  door  den  boom 
der  kennisse  des  goeds  ende  des  kwaads,  als  twee  krag- 
tige  waarteekenen  voor  zyne  bondgenooten. 


.•.  Vrag.  Waarom  word  die  boom  genaaint  een  boom 
des  levens  ? 

Antw.  Niet  om  dat  den  mensch  eetende  van  dien  boom, 
door  de  kragt  derzelve  een  onsterffehjk  leven  zoude  ver- 
kregen hebben,  gelijk  veele  onder  de  oude,  en  heden  de 
Sociniaanen  en  andere  leeren :  Maar  dezelve  draagt  die 
naam,  om  dat  ze  den  Mensch  zeer  kragtig  verzeegelde 
en  verzeekerde  een  beeter  en  gelukzalig  leven,  dat  hy  op 
zyn  volstandigheid  by  God  te  wagten  had,  en  de  genie- 
ting van  den  Hemel.  Daarom  word  de  Zaligheid  uitge- 
beeld by  het  eeten  van  den  boom  des  leevens,  Openb. 
2  :  7.  Die  overwint  ik  zal  hem  geven  te  eten  van  den 
boom  des  levens,  die  in  't  midden  van  het  Paradys  Gods 
is.  En  Christus ,  die  de  Zaligheid  heeft  aangebragt,  werd 
genaamt  een  boom  des  levens,  Openb.  22  :  2.  In  't  mid- 
den van  hare  strate,  en  op  d'een  en  d'ander  zyde  der 
riviere  was  de  boom  des  levens  voortbrengende  twaalf 
vrugten,  van  maand  tot  maand  gevende  zyne  vrugt :  ende 
de  bladeren  des  booms  waren  tot  genezinge  der  Heidenen. 


Vrag.  Op  wat  wyze  verzegelde  dien  boom  den  Mensch 
het  Zalig  leven  ? 

Antw.  Door  't  eeten  van  deszelfs  vrugt. 


Vrag.     Hoe  blijkt,  dat  Adam  van  dien  boom  mogt  eeten  ? 

Antw.  1.  Uit  het  gebod  van  God  tot  Adam.  Gen. 
2  :  16,  17.  Ende  de  Heere  God  gebood  den  menschen: 
van  allen  boom  deezes  hofs  zult  gy  vryelyk  eten.  Maar  van 
den  boom  der  kennisse  des  goeds  ende  des  kwaads,  daar 
van  en  zult  gy  niet  eten :  want  ten  dage,  als  gy  daar  van 

30 


466  XIV.     Artikel, 

eet,  zult  gy  den  dood  sterven,  't  Geen  Eva  belyd  geweeten 
te  hebben,  als  zy  tot  de  slange  zegt,  Gen.  3  :  2,  3.  Ende 
de  Vrouwe  zeide  tot  de  slange,  van  de  vrugt  der  booinen 
deezes  hofs  zullen  wy  eten.  Maar  van  de  vrugt  des  booms, 
die  in  het  midden  des  hofs  is,  heeft  God  gezeid:  gy  en 
zult  van  die  niet  eten,  nog  die  aanroeren,  op  dat  gy  niet 
en  stervet. 

2.  Uit  het  verbod  't  geen  eerst  op  de  zonde  gevolgt  is, 
Gen.  3  :  22.  Doe  zeide  de  Heere  God :  Ziet,  de  mensche 
is  geworden  als  onzer  een:  kennende  't  goet  ende  't  quaat, 
nu  dan,  dat  by  zyne  bant  niet  uit  en  steeke,  ende  neme 
ook  van  den  boom  des  levens,  ende  eete,  ende  leve  in 
eeuwigheid. 

.\  Vrag.  Wat  word  by  veele  Godsgeleerden  mede  tot 
een  waarteken   van  dit  verbond  gestelt? 

Antw.  De  Sabbath,  van  God  aan  Adam  gegeven  voor 
den  Val,  als  een  afbeeldinge  van  de  eeuwige  en  Zalige 
ruste  in  den  Hemel,  waar  van  onder  die  benaming  in 
Gods  "Woord  gesprooken  word,  Hebr.  4  :  9.  Daar  blyft 
dan  een  ruste  over  voor  het  volk  Gods.  Dit  hebben  de 
Joodsche  Rabbinen  gelooft,  als  zy  haare  leerlingen 
vraagende,  wat  is  den  Sabbath  ?  deeden  antwoorden.  Een 
voorbeeld  van  het  land  der  leevenden,  welk  is  de  eeuwe 
der  Ziele,  de  eeuwe  der  vertroostinge !  De  geleerde  Bux- 
torf  tekend  elders  aan,  dat  de  Joden  een  spreekwoord 
hadde,  de  Sabbath  is  niet  gegeeven,  dan  op  dat  hy  zoude 
zyn  een  voorbeeld  van  de  toekoomende  eeuwe. 


Vrag.    Heeft    den  Mensch  dit  Verbond  onderhouden? 

Antw.  Neen:  Hy  heeft,  bet  verbrooken  door  de  zonde, 
Hoz.  6  :  7.  Maar  zy  hebben  het  verbond  overgetreden 
als  Adam :  daar  hebben  zy  tiouwlooslyk  tegen  my  ge- 
handelt.  Rom.  3 :  23.  Want  zy  hebben  alle  gezondigt, 
ende  derven  de  heerlykheid  Gods. 


Vrag.     Hoe    wordt  deeze  verbreeking  van  Gods  Verbond 
in  de  Belydenis  voorgestelt? 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         467 

Antw.  In  't  gemeen,  op  deeze  wyze.  Maar  als  hy  in  eeren 
was  ;  zoo  en  heeft  hy  't  niet  verstaan,  nog  zyn  uitneementheid 
erkend.  In  beide  de  eerste  Drukken  stonden  deeze  woorden 
met  eene  onderscheide  letter.  En  in  de  tweeden  Druk  was 
'er  by  gedaan ;  Ende  is  het  vee  gelyk  geworden.  Hier  uit 
blykt,  dat  de  Belydenis  doelt  op  't  geen  David  zegt,  Psalm 
49  :  13,  21.  De  mensche  die  in  weerde  is,  ende  geen  ver- 
stand en  heeft,  word  gelyk  als  de  beesten  die  vergaan.  De 
zin  der  woorden  is:  Een  Mensch  die  hoog  geagt  en  geschat 
word,  en  egter  geen  verstand  of  opmerking  heeft,  die  op 
zyn  einde  niet  let,  nog  zyn  pad  weegt ;  maar  wandelt  zonder 
agterdogt,  word  gelyk  de  beesten  die  vergaan ;  door  zyn 
onver nuftigen  en  beestagtigen  handel.  Hy  word  haar  gelijk, 
zo  in  zyn  beoginge,  als  in  zyn  maniere  van  doen.  Hy  ge- 
bruikt zyn  verstand  niet,  als  tot  dingen  die  beestagtig 
zyn.  Hy  is  voldaan  met  de  genieting  der  Waereld.  Hy  vestigt 
zyne  gedagten  niet  op  God  en  Goddelijke  zaaken ;  maar  leeft 
en  sterft  gelijk  een  beest,  die  nog  hoope,  nog  verwagtinge 
heeft  na  dit  leven. 

Vrag.  Is  Gods  Voorzienigheid  van  eeuwigheid  werkzaam 
geweest  omtrent  des  Menschen  Val? 

Antw.     Dit  blijkt 

1.  Uit  zyn  Al  weetendheid,  waar  door  God  alle  dingen 
te  vooren  kent,  Hand.  15  :  18.  Gode  zyn  alle  zyne  werken 
van  eeuwigheid  bekent. 

2.  Uit  het  besluit  der  verkiezinge,  waar  in  de  Zaligheid 
van  zommige  uit  het  gevallen  Menschdom,  vastgestelt  is, 
Rom.  9  :  23.  Ende  op  dat  hy  zoude  bekent  maken  den 
rykdom  zyner  heerlykheid,  over  de  vaten  der  barmhertigheid 
die  hy  te  voren  bereid  heeft  tot  heerlykheid. 

3.  Uit  de  voorverordineeringe  van  Christus  tot  Middelaar, 
om  zondaars  Zalig  te  maken,  welke  de  rampzaligheid  van 
zondaren  veronderstelt.  Hierom  werd  Christus  genaamt  een 
Lam,  dat  voorgekent  is  geweest,  voor  de  grondlegginge 
der  Waereld,   1   Petr.   1    :  20. 

Vrag.     Wat  is  het  gevolg  van  dit? 

Antw.  Dat  de  Val  des  Menschen  noodzakelijk  was,  ten 
aanzien  van  Gods  besluit,  Jes.  46  :  10.  Die  van  den  beginne 
aan  verkondigt  het  einde,  ende  van  ouds  af  die  dingen, 
die  nog  niet  geschiet  en  zyn :  die  zegge,  myn  raad  zal 
bestaan,  ende  ik  zal  al  myn  welbehagen  doen.  Cap.  25  :  1. 
Heere    gy    zyt  myn  God,  u  zal  ik  verhoogen,  uwen  naame 


468 XIV.     Artikel, 

zal  ik  loven,  want  gy  hebt  wonder  gedaan  ;  uwe  raadslaagen 
van  verre  zyn  waarheid,  ende  vastigheid. 


Vrag.    Is    God    dan    geen    oorzaak    geweest    van    des 
Menschen  Zonden  val? 

•  Antw.  Neen.  Gods  natuur  is  heilig,  en  laat  niet  toe 
dat  hy  een  Mensch  tot  kwaad  verzoeke,  Jac.  \  :  13. 
Niemand  als  hy  verzogt  word,  en  zegge,  ik  worde  van 
God  verzogt:  want  God  en  kan  niet  verzogt  worden 
met  het  kwaade,  ende  hy  zelve  en  verzoekt  niemant. 
Daar  en  boven  heeft  God  in  de  toelating  van  den  Val 
niets   gedaan,    't  geen    met    zyn  heiligheid  strydig  was. 


.•.  Vrag.  God  heeft  den  Val  immers  toegelaaten,  die  hy 
door  zyn  magt  had  konnen  verhinderen  ? 

Antw.  Ja.  Dog  wyslijk  en  tot  een  heilig  einde,  zon- 
der iets  te  doen,  dat  tegens  zyn  volmaakte  heiligheid 
aanloopt.  God  was  niet  verpligt  zyn  magt  te  verleenen, 
om  de  zonde  te  beletten,  waarom  hy  na  zyn  onafhan- 
gelijke  magt,  over  den  Mensch  die  zonde  heeft  willen 
toelaten;  te  meer,  dewyl  den  Mensch  verzuimde  in  de 
uure  der  verzoekinge,  de  hulp  en  bystand  van  zyn  Ver- 
bonds-God  af  te  bidden,  om  die  verzoeking  te  boven  te 
komen,  gelijk  God  voormaals  de  Heidenen  gedaan  heeft, 
Hand.  14  :  16.  Welke  in  de  voorledene  tyden,  alle  de 
Heidenen  heeft  laten  wandelen  in  haare  wegen.  Is  iemand 
met  dit  bewys  niet  voldaan,  hy  zie  wat  de  Heere  zegt, 
Jes.  45  :  9.  Wee  dien,  die  met  zyn  formeerder  twist : 
gelyk  een  potscherf  met  aardene  potscherven :  Zal  ook  het 
leem  tot  zyn  formeerder  zeggen,  wat  maakt  gy?  of  zal  u 
werk  zeggen,  hy  en  heeft  geen  handen? 


Vrag.    Hoe    bewyst   gy,    dat    de  Mensch  een  oorzaak 
is  geweest  van  zyn  eigen  Val? 

Antw.    Dit    bevestigt    de    rede.     De  Mensch  zondigde 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         469 

tegen  beter  weten.  Hy  misbruikte  de  bekwaamheid,  die 
God  hem  gegeven  hadde.  Niemand  dwong  hem  tot  zonde. 
De  Zatan  die  hem  verleide,  kon  hem  de  zonde  wel  aan- 
raaden,  maar  had  geen  vermogen  van  hem  te  dwingen 
tot  zonde.  Dies  wy  met  de Belydenis  zeggen.  De  mensch 
heeft  zig  zei  ven  WILLENS  der  zonde  onderworpen,  en 
overzulks  de  dood  ende  vervloekinge:  de  oore  biedende 
den  woorden  des  Duivels,  Pred.  7  :  29.  alleenlyk  ziet, 
dit  hebbe  ik  gevonden,  dat  God  den  mensche  regt  ge- 
maakt heeft,  maar  zy  hebben  veele  vonden  gezogt. 


Vrag.  Welke  waren  de  inwendige  oorzaaken  van  des 
Menschen  Val? 

Antw.  Ongeloovigheid  aan  God  en  zyn  bedreiging,  Gen. 
2  :  17.  Ten  dage  als  gy  daar  van  eet,  zult  gy  den  dood 
sterven.  Hovaerdigheid  en  ongeregelde  begeerte  na  meerdere 
gelijkheid  met  God  volgens  de  bedriegehjke  beloften  des 
Satans,  Gen.  3  :  5.  Maar  God  weet,  dat  ten  dage  als  gy 
daar  van  etet,  zo  zullen  uwe  oogen  geopent  worden :  ende 
gy  zult  als  God  wezen,  kennende  het  goed  ende  het  kwaad. 
Onmatige  keel-lust,  opgewekt  door  een  schoone  gedaante 
van  den  boom,  welke  de  zonde  volmaakte,  zo  dat  de  Vrouwe 
toetaste,  ende  daar  van  at,  ende  zy  gaf  ook  haaren  Man, 
ende  hy  at  met  haar,  Gen.  3  :  6.  Ende  de  Vrouwe  zag, 
dat  die  boom  goet  was  tot  spyze,  ende  dat  hy  een  lust 
was  voor  de  oogen,  ja  een  boom  die  begeerlyk  was  om 
verstandig  te  maken,  ende  zy  nam  van  zyne  vrugt,  ende 
at :  ende  zy  gaf  ook  haren  Man  met  haar,  ende  hy  at. 


Vrag.  Wie  was  de  uitwendige  oorzaak  van  des  Men- 
schen val? 

Antw.  De  Satan  was  de  aanradende  oorzaak  van 
's  Menschen  Zonden-val,  aan  wiens  listige  aanradinge 
den  Mensch  het  oor  leende,  Gen.  3:1.  De  slange  nu 
was  listiger  dan  al  't  gedierte  des  velts,  't  welk  de  Heere 
God    gemaakt  hadde:  ende  zy  zeide  tot  de  Vrouwe:  Is 


470 XIV.     Artikel ,  

't  ook  dat  God  gezeid  heeft,  gy  lieden  en  zult  niet  eten 
van  allen  boom  cfeezes  hofs? 

Vrag.  Was  dit  een  eigentlijke  slange,  die  tot  Eva  sprak? 

Antw.  Het  was  een  eigentlijke  slange,  waar  onder 
de  Duivel  zig  verbergde.  Dit  blijkt  ten  klaarsten, 

1.  Uit  het  eenvoudig  verhaal  van  Mozes,  die  duide- 
lijk van  een  slange  spreekt,  't  welk  niet  ydel  in  een 
verbloemde  geschiedenis  mag  verwisselt  worden. 


Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys? 

Antw.  2.  Om  dat  dit  dier  met  al  het  gedierte  des  velts 
vergeleken  word,  als  listiger,  gelijk  de  slang,  wegens  zyn 
buigzaamheid,  verberging,  hoofd-bedekking  en  andere,  by 
de  natuurkenners  aangeweezene  stukken  van  ouds  een  bekent 
zinnebeeld  van  list  en  voorzigtigheid  is,  Math.  10  :  16. 
Zyt  dan   voorzigtig  gelyk  de  slange. 

3.  Uit  de  straffe,  die  God  duidelijk  over  de  slang  heeft 
uitgesproken,  Gen.  3  :  14.  Doe  zeide  de  Heere  God  tot  die 
slange :  Dewyle  gy  dit  gedaan  hebt,  zo  zyt  gy  vervloekt 
boven  al  't  vee,  ende  boven  al  het  gedierte  des  velts:  op 
uwen  buik  zult  gy  gaan,  ende  stof  zult  gy  eten  alle  de 
dagen  uwes  levens. 

4.  Voeg  hier  by  de  toestemming  der  Heidenen,  die  van 
dit  werk  der  slange  niet  ten  eenemaal  onbewust  zyn  geweest, 
gelijk  bekent  is,  dat  de  Egiptenaars  en  Babyloniers,  den 
Duivel    gedient  hebben  onder  de  gedaante  van  een  Slange. 


Vrag.  Was  dit  meer  als  een  bloote  slange? 

Antw.  1.  't  Was  een  slange  dien  den  Duivel  bezat, 
die  tot  Eva  sprak:  want  een  slange  kan  niet  spreeken 
door  zig  zelve,  veel  minder  verstandig  redeneeren. 


Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys  ? 

Antw.   Ja.  Dit  blykt 

2.     Uit    der  Menschen  woord  en  leugen,  den  Duivel  van 
den    beginne    toegeschreeven,   Joh.  8  :  44.  Gy  zyt  uit  den 


Van  de  Scheppinge   en  Val  des  Menschen.         471 

Vader  den  Duivel,  ende  wilt  de  begeerten  uwes  Vaders  doen, 
Die  was  een  menschen  moorder  van  den  beginne,  ende  en 
is  in  de  waarheid  niet  staande  gebleven  :  want  geen  waar- 
heid is  in  hem.  Wanneer  hy  de  leugen  spreekt,  zo  spreekt 
hy  uit  zyn  eigen :  want  hy  is  een  leugenaar,  ende  de  Vader 
derzelve  leugen. 

3.  Uit  de  naamen,  welken  den  Duivel  ten  aanzien  van 
deeze  verzoeking,  worden  toegëeigent;  dus  word  hy  genaamt 
den  Leviathan,  de  kromme  stomme  slange,  Jes.  27  :  1. 
De  listige  slange,  2  Cor.  11:3.  Den  grooten  draak,  de 
oude  slange,  welke  genaamt  word  den  Duivel,  die  de  ge- 
heele  Waereld  verleid,  Openb.   12  :  9. 

4.  Uit  de  toestemming  der  Joden,  die  zeggen,  dat 
Sammael  de  slange  bezeeten  heeft,  en  de  slang  alles  gespro- 
ken heeft  door  ingeven  van  Sammael. 


Vrag.  Hoedanig  was  deeze  verleidinge  van  den  Dui- 
vel door  een  slang  ? 

Antw.  Een  listige  verleidinge,  2  Cor.  11  :  3.  Dog  ik 
vreeze  dat  niet  eenigzints,  gelyk  de  slange  Eva  door 
haare  argelistigheid  bedrogen  heeft,  alzo  uwe  zinnen 
bedorven  worden,  om  aftewyken  van  de  eenvoudigheid 
die  in  Christo  is. 


Vrag.  Hoe  heeft  de  Duivel  in  die  verleiding  zyn  list  in 
't  werk  gestelt? 

Antw.  1.  Dat  hy  daar  toe  een  slange  gebruikte,  die  doe 
niet  onaangenaam  voor  den  Mensch  was,  met  zulk  een  be- 
valligheid, dat  ze  de  oogen  van  Eva  tot  zig  getrokken  heeft. 

2.  Dat  hy  het  werk  der  verleidinge  heeft  aangelegt  niet 
by  Adam,  maar  by  Eva  zyn  Vrouw,  die  het  verbod  niet 
onmiddelijk  van  God,  maar  van  haar  Man  ontfangen  had, 
Gen.  2  :   16,   17. 

3.  Dat  hy  zig  van  de  tyd  heeft  bedient,  wanneer  de 
Mensch  eerst  versch  uit  de  handen  van  zyn  Maker  genomen 
was,  en  daarom  door  een  gewenning  in  zyn  goede  staat 
nog  niet  bevestigt  was. 

4.  Dat  hy  de  Mensch  heeft  aangezet  tot  een  kwaad,  dat 


472  XTV.     Artikel, 


in  den  eersten  opslag  niet  alleen  zeer  klein  van  belang 
scheen  te  zyn ;  maar  ook  willekeurig,  en  op  het  aanzien 
zelf  goed. 

.-.  Vrag.  Waar  uit  blijkt  de  listigheid  van  de  verlei- 
ding des  Duivels  meer? 

Antw.  5.  Uit  zyn  redeneeringe  met  Eva  gehouden, 
waar  in  hy 

a.  Haar  vraagswyze  voorkomt,  als  of  hy  begeerig  was 
het  gebod  van  God  te  verstaan,  dog  met  een  oogwit, 
om  'er  te  brengen  tot  tvvyffeling  aan  dat  gebod,  Gen. 
3:1.  De  slange  nu  was  listiger  dan  al  't  gedierte  des 
velts,  't  welk  de  Heere  God  gemaakt  hadcle :  ende  zy 
zeide  tot  de  Vrouwe :  is  't  ook  dat  God  gezeid  heeft,  gy 
lieden  en  zult  niet  eten  van  allen  boom  deezes  hofs  ? 

b.  Loochenende  de  Goddelijke  bedreiginge,  of  ver- 
draijende  dezelve,  Vers  4.  Doe  zeide  de  slange  tot  de 
Vrouwe:  gy  lieden  en  zult  den  dood  niet  sterven. 

c.  De  bedreiginge  veranderende  in  een  groote  en 
schoone  belofte  van  iets,  dat  aangenaam  en  beminnelijk 
scheen,  Vers  5.  Maar  God  weet,  dat  ten  dage  als  gy 
daar  van  etet,  zo  zullen  uwe  ogen  geopent  worden :  ende 
gy  zult  als  God  wezen,  kennende  het  goet  ende  het  kwaat. 

9.  Zig  beroepende  op  de  Goddelijke  Alweetenheid, 
Vers  5.  Maar  God  weet  enz.  Een  manier  van  spreeken, 
die  wy  gevoegelijk  konnen  opvatten  als  een  Formulier  van 
Eetzweering,  waar  door  hy  zyn  zeggen  op  het  allerkrag- 
tigst  heeft  willen  bevestigen,  gelijk  Paulus  doet,  2  Cor. 
11  :  11.  God  Weet  het.  Vers  31.  De  God  en  de  Vader 
onzes  Heeren  Jesu  Christi,  die  geprezen  is  in  der  eeuwig- 
heid, weet  dat  ik  niet  en  liege. 


Vrag.    Is  de  Vrouw  op  dat  listig  gesprek  gevallen'? 

Antw.  Och  ja  !  Dit  gesprek  en  redeneering  des  Dui- 
vels heeft  in  haar  doen  opkomen  zondige  gedagten, 
zynde  het  zaad  van  ongeregelde  begeerlijkheid,  dat  de 
Satan  in  haar  herte  geworpen  heeft;  op  de  begeerte 
volgde  het  oog  op  de  verboden  vrugt;  op  het  aanschou- 
wen   van    de  vrugt  wierd  de  begeerlijkheid  in  haar  op- 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         473 

gewekt,  en  de  zonde  klom  daar  door  als  door  een  venster, 
in  de  Ziel,  dat  ze  gulzig  wierd  ende  at,  Gen.  3 :  6. 
Ende  zy  nam  van  zyne  vrugt,  ende  at. 

Vrag.  Wat  deed  de  vrouw,  na  dat  zy  gezondigt  had? 
Antw.   Zy    verleide  ook  haar  Man,  Gen.  3 :  6.     Ende 
zy  gaf  ook  haren  Man  met  haar,  ende  hy  at. 


.•.  Vrag.  Hoe  kan  Paulus  dan  zeggen,  1  Tim.  2:14. 
Ende  Adam  en  is  niet  verleid  geworden  :  maar  de  Vrouwe 
verleid  zynde,   is  in  overtredinge  geweest? 

Antw.  Paulus  loochent  daar  maar  in  eenige  opzigte, 
dat  de  Man  is  verleid  geworden,,  gelyk  de  Schrift  meer- 
maals schynt  te  loochenen,  't  geen  maar  in  eenige  opzigte 
ontkent  word:  Dus  zegt  Christus,  Joh.  6  :  27.  Werkt 
niet  om  de  spyze  die  vergaat.  Dat  leert  Paulus  oogmerk 
in  den  text,  't  geen  eigentlijk  is  te  bewyzen,  dat  de  Vrouw 
geen  heerschappy  voere  over  den  Man,  om  twee  redenen. 
De  eerste  was,  om  dat  Adam  eerst  geschapen  was,  als 
het  hoofd.  De  tweede  was,  dat  de  Vrouw  ligter  kon 
bedrogen  worden,  en  eerst  is  bedrogen  geweest,  en  haar 
Man  tot  verleiding  heeft  gesterkt,  Gen.  3  :  12.  Doe  zeide 
Adam  :  De  Vrouwe,  die  gy  by  my  gegeven  hebt,  die  heeft 
my  van  dien  boom  gegeven,  ende  ik  hebbe  gegeten. 


Vrag.  Wat  is  'er  op  de  verleiding  gevolgd  ? 

Antw.  De  Val  van  Adam  en  Eva,  Gen.  3 :  7.  Doe 
werden  haar  beider  oogen  geopent,  ende  zy  werden 
gewaar,  dat  zy  naakt  waren,  ende  zy  hegten  vygeboom- 
bladeren  te  zamen,  ende  maakten  zig  schorten. 


Vrag.     Waar  in  bestond  deszelf's  Val  en  ongehoorzaamheid  ? 

Antw.  In  een  trouwlooze  verbreeking  van  Gods  Verbond 
Hoz.  6  :  7.  Zy  hebbe  alle  het  Verbond  overtreden  als  Adam 
daar  hebben  zy  trouwlooslyk  tegen  my  gehandelt.  Waarom 
de  Belydenis  zegt.  Het  gebod  des  levens,  dat  hy  onfangen 
hadde,    heeft    hy  overtreden,  ende  heeft  hem  van  God,  die 


474 XIV.     Artikel, 

zyn  ware  leven  was,  door  de  zonde  afgescheiden :  hebbende 
zyn  geheele  natuure  verdorven,  waar  door  hy  hem  schuldig 
gemaakt  heeft  des  lighamelyken  ende  geestelyken  doots. 

.'.  Vrag.  Was  de  overtredinge  van  Gods  gebod,  ofte 
het  eeten  van  den  boom  der  kennisse  des  goeds  ende  des 
kwaads,  zulk  een  groote  zonde? 

Antw.     Ja.  Dit  blykt  als  wy  letten 

1.  Op  den  Mensch,  die  dezelve  bedreef,  't  was  een 
gunsteling  des  Allerhoogsten  Gods,  na  zyn  beeld  gevormt, 
staande  in  Gods  Verbond,  en  bekwaam  om  staande  te 
konnen  blyven  indien  hy  wilde. 

2.  Op  de  tyd,  wanneer  dit  wanbedryf  voorviel,  als 
hy  nog  versch  kwam  uit  de  handen  van  zyn  Maker,  en 
Gods  onverdiende  gunst  in  de  Scheppinge  na  zyn  beeld 
en  oprigting  van  zyn  Verbond  betoont,  nog  levendig  in 
zyn  geheugen  lag. 

3.  Op  de  daad  der  zonde  zelf,  waar  in  was  een  opsta- 
peling van  veele  misdaden,  als  verwaarloozing  van  Gods 
gebod,  zorgeloosheid,  verwerpinge  van  zyn  vriendschap, 
betrouwen  op  zig  zelve,  afschudding  van  Gods  heerschappy, 
ondankbaarheid,  verslaving  aan  den  Satan,  matelooze 
Schepsels-liefde,  liefdeloosheid  omtrent  alle  zyne  nakome- 
lingen, die  daar  door  in  't  verderf  gezonken  zyn,  Rom. 
5  :   12. 


Vrag.  Wat    zyn    de  vrugten  van  Adams  Zonden-val  ? 

Antw:  Bittere  vrugten  en  gevolgen,  Deut.  32  :  32,33. 
Hare  wyndruiven  zyn  vergiftige  wyndruiven,  zy  hebben 
bittere  bezien.  Haar  wyn  is  vierig  draken-fenyn :  ende 
een  wreed  adderen  vergift. 


Vrag.     Welke  waren   die? 

Antw.  1.  De  verliezinge  van  Gods  beeld,  't  welk  zy  met 
schaamte  gewaar  wierden,  Gen.  3  :  7.  Doe  werden  haar  bei- 
der oogen  geopent,  ende  zy  werden  gewaar,  dat  zy  naakt 
waren,  ende  zy  hegten  vygeboom-bladeren  te  zamen,  ende 
maakten  zig  schorten. 

2.     Schrik    in    de    Conscientie    op    het   hooren  van  Gods 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  475 


stemme,  Gen.  3  :  8—10.  Ende  zy  hoorden  de  stemme  des 
Heeren  Gods,  wandelende  in  den  hof  aan  den  wint  des  daags: 
doe  verbergde  zig  Adam  ende  zyn  wyf,  voor  't  aangezigte 
des  Heeren  Gods  in  't  midden  van  't  geboomte  des  hofs. 
Ende  de  Heere  God  riep  Adam  ende  zeide  tot  hem.  Waar 
zyt  gy  ?  Ende  hy  zeide;  ik  hoorde  uwe  stem  in  den  hof; 
ende  ik  vreesde,  want  ik  ben  naakt,  daarom  verbergde  ik  my. 

3.  Zondige  Eige-liefde,  waar  door  zy  hunne  zonden  zog- 
ten te  verontschuldigen,  Gen.  3  :  12:  13.  Doe  zeide  Adam : 
De  Vrouwe  die  gy  by  my  gegeven  hebt,  die  heeft  my  van  dien 
boom  gegeven,  ende  ik  heb  gegeten.  Ende  de  Heere  God 
zeide  tot  de  Vrouwe,  wat  is  dit  dat  gy  gedaan  hebt  ?  ende 
de  Vrouwe  zeide:  die  slange  heeft  my  bedrogen,  ende  ik 
hebbe  gegeten. 

4.  De  regtvaerdige  uitspraak  van  het  vonnis. 

a.  Eerst  over  de  slange  zo  over  het  Dier  als  over  den 
Duivel,  die  daar  door  zeer  vernedert  werd,  Gen.  3  :  14,  15. 
Doe  zeide  de  Heere  God  tot  die  slange  ?  Dewyle  gy  dit  gedaan 
hebt,  zo  zyt  gy  vervloekt  boven  al  't  vee,  ende  boven  al 
het  gedierte  des  velts :  op  uwen  buik  zult  gy  gaan,  ende  stof 
zult  gy  eten  alle  de  dagen  uwes  levens.  Ende  ik  zal  vyandschap 
zetten  tusschen  u,  ende  tusschen  deeze  Vrouwe,  ende  tusschen 
uwen  zade,  ende  tusschen  haren  zade :  Dat  zelve  zal  u  den 
kop  vermorselen,  ende  gy  zult  het  de  verssenen  vermorselen. 

b.  Daar  na  over  de  Vrouw,  dewelke  aan  veele  smerten 
van  het  kinder-baren,  en  aan  de  moeielijke  heerschappy  des 
Mans  onderworpen  wierd,  Gen.  3  :  16.  Tot  de  Vrouwe 
zeide  hy :  Ik  zal  zeer  vermenigvuldigen  uwe  smerte,  namelyk 
uwer  dragt ;  met  smerte  zult  gy  kinderen  baren :  ende  tot 
uwen  Man  zal  uwe  begeerte  zyn.  Ende  hy  zal  over  u  heer- 
schappy hebben. 

c.  Eindelijk  over  de  Man,  die  een  lastig  en  moeielijk 
leven  wordt  toegeleit,  met  de  dood  daar  op  volgende,  niet 
als  een  einde,  maar  een  voornaam  deel  van  de  straffe, 
Vers  17—19.  Ende  tot  Adam  zeide  hy:  dewyle  gy  ge- 
luistert  hebt  na  de  stemme  uwes  wyfs.  ende  van  dien  boom 
gegeten  daar  ik  u  van  gebood  zeggende;  gy  en  zult  daar 
van  niet  eten.  Zo  zy  het  Aardryk  om  uwent  wille  vervloekt, 
ende  met  smerte  zult  gy  daar  van  eten  alle  de  dagen  uwes 
levens.  Ook  zal  't  u  doornen  en  distelen  voortbrengen  : 
ende  gy  zult  het  kruid  des  velts  eten.  In  het  zweet  uwes 
aanschyns    zult    gy    brood    eeten,    tot  dat  gy  tot  de  Aarde 


476  XIV.     Artikel, 

wederkeert,  dewyle  gy  daar  uit  genomen  zyt:   want  gy  zyt 
stof,  ende  gy  zult  tot  stof  wederkeeren 

5.     De  uitvoering  van  dit  vonnis,  waar  toe  behooren, 

a.  Het  beschimpend  en  bespottend  verwyt  van  de  groote 
ongelijkheid  des  Menschen  met  God,  die  na  den  raad  des 
Duivels  geluistert  hadde,  Gen.  3  :  22.  Doe  zeide  de  Heere 
God  :  Ziet  de  Mensche  is  geworden  als  onzer  een,  kennende 
het  goed  ende  het  kwaad.  Nu  dan,  dat  hy  zyne  hand  niet 
uit  en  steeke;  ende  neeme  ook  van  den  boom  des  levens 
ende  eete,  ende  leeve  in  eeuwigheid. 

b.  De  verdryving  uit  het  Paradys  en  van  den  boom  des 
levens,  tot  bebouwing  van  den  overigen  Aardbodem,  Gen. 
3  :  23.  Zoo  verzond  hem  de  Heere  God  uit  den  hof  van 
Eden,  om  den  Aardbodem  te  bouwen  daar  hy  uit  ge- 
nomen was. 

c.  De  plaatsing  van  Cherubim,  om  den  Mensch  te 
weeren  van  den  boom  des  levens.  Gen.  3  :  24.  Ende  hy 
dreef  den  mensche  uit:  ende  stelde  Cherubim  tegen 't  Oosten 
des  hofs  Eden,  ende  een  vlammig  lemmer  eenes  zweerts, 
dat  zig  omkeerde;  om  te  bewaren  den  weg  van  den  boom 
des  levens. 

.*.  Vrag.     Wat  ziet  gy  hier   uit  ? 

Antw.  De  verbreeking  van  het  Verbond  der  werken 
moet  ons  opleiden  tot  beschouwing  van  den  uitersten  af- 
grond van  elende,  waarin  den  Mensch  door  die  Bonds-breuke 
is  ingestort.  Zo  dat  wy  mogen  klagen :  De  krone  onzes 
hoofds  is  afgevallen,  ó  wee  nu  onzer  dat  wy  zo  ge- 
zondigt  hebben,  Klaagl.  5  :  16.  Als  de  stam  valt,  dan 
blyven  de  takken  niet  staan  :  Als  de  fontein  vervuilt 
word,  dan  zyn  de  stralen  niet  rein.  Adam  wilde  niet 
zyn  't  geen  hy  konde  blyven.  ó  Ontrouwe  Vader  !  Eva 
vergaapt  haar  en  ons  geluk!  ö  Trouwelooze  Moeder!  die 
niets  ontbrak,  hebben  ons  gebrekkelijk  gemaakt:  die  het 
niet  genoeg  was  heilig  te  zyn,  doen  ons  onheilig  geboren 
worden:  die  met  gemak  konden  gehoorzamen,  zijn  onge- 
hoorzaam geworden :  die  rontsom  met  weldaden  omcingelt 
waren,  wierden  ondankbaar :  die  geen  reden  hadden  om 
<>od  niet  te  geloven,  geven  geloof  aan  den  Duivel :  Die  heer- 
schappy  hadde  over  alle  Schepselen,  wilden  God  zelf  gelijk 
zijn:  die  alle  vrngten  eigen  hadden,  misgunden  den  Schepper 
een  eigen  boom.  Die  kennis  genoeg  hadden  om  gelukkig 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  477 

te  blyven,  wilden  ook  kennen  't  geen  haar  ongelukkig 
zoude  maken :  Die  vrolijk  in  het  Paradys  konden  leven, 
en  daar  na  in  den  Hemel,  zoeken  voor  haar  en  hare 
nazaten  de  plaatze  der  rampzalige  duisternisse :  Die  onbe- 
dorven waren  geschapen,  bederven  haar  zelven  en  ons 
geheel-al :  Zo  dat  onze  natuur  door  haar  bedorven  is,  dat 
wy  onbekwaam  tot  eenig  goed,  en  geneigd  tot  allen 
kwaade  zyn,  Jer.  2  :  21.  Ik  hadde  u  dog  geplant  eenen 
edelen  wynstok,  een  geheel  getrouw  zaat:  hoe  zyt  gy 
my  dan  verandert  in  verbasterde  ranken  eens  vreemden 
wynstoks. 

.*.  Vrag.  Maar  is  't  regtvaerdigheid  in  God,  dat  hy 
om  de  overtreding  van  den  Mensch,  het  gantsche  Mensch- 
dom  straft? 

Antw.  1.  Dit  is  een  inwerping  van  het  verdorven 
verstand,  't  welk  vyandschap  tegen  God  voert.  Hy  kent 
zegt  de  vermaarde  Witzius,  de  Opperste  Majesteit 
niet  ter  deeg,  nog  deszelfs  allerzuiverste  en  met  zig  in 
alles  overeenkomende  heiligheid,  die  Gods  handelingen, 
zyn  oordeel  en  redekavelingen  onderwerpt  en  God  in 
't  regt  betrekt  als  of  hy  misdeed,  en  teegens  billijkheid 
met  den  mensch  handelde.  Zulks  zoude  geen  Aardsvader 
in  zyn  zoon,  geen  Koning  in  zyn  Onderdaan,  geen  Heer 
in  zyn  knegt  verdraagen.  En  zouden  wy  wormpjes  ons 
zo  veel  vermeten,  omtrent  de  Regter  der  gantsche  Wae- 
reld !  Adam  was  onze  Vader  en  wy  zyne  kinderen,  die 
in  dit  Verbond  begreepen  waren :  Adam  stont  als  hooft 
van  't  gantsche  Menschelijke  Geslacht,  in  wiens  volstan- 
digheid of  Val  het  gantsche  Menschdom  of  staan  of  vallen 
zoude.  Zo  dikwijls  dan  het  verdorven  vleesch  durft  tegen- 
snateren  de  wegen  des  Heeren  zyn  niet  regt.  Even  zo 
dikwyls  moeten  wy  het  zelve  toeduwen.  Ja,  maar  uwe 
weegen  zyn  niet  regt,  Ezech.   18.  25. 

2.  Indien  Adam  zynent  en  onzent  weege,  in  de  voor- 
waarde van  het  Verbond  was  blyven  staan ;  indien  hy  het 
loop-perk  zyner  beproevinge  ten  einde  geloopen  hebbende, 
in  het  goede  was  bevestigt  geweest,  en  wy  zyne  nako- 
melingen met  hem :  Indien  wy  verzadigd  zynde  van  de 
lekkernyen  des  lieven  leevens,  in  het  Paradys,  te  gelijk 
met  hem  tot  de  vreugde  des  Hemels  waren  opgenomen, 
niemand  zoude  geklaagd  hebben,  dat  hy  in  het  hoofd 
van  het  Menschelijk  geslagt  ware  gereekent  geweest :  Een 


478 XIV.     Artikel, 

iegelijk  zoude  de  wysheid  en  goedheid  Gods  gepreezen 
hebben,  ende  in  niemand  zoude  zelf  de  allerminste  naden- 
king  uit  dien  hoofde  opgekomen  zyn,  dat  God  nalatende 
de  beproevinge  van  alle  Menschen,  hoofd  voor  hoofd  in 
eenen  Mensch  de  proef  van  allen  heeft  willen  nemen, 
't  Geene  nu  in  zodanigen  uitkomst  regtvaerdig  zoude  ge- 
weest zyn,  hoe  kan  dat  door  eenen  strydigen  uitkomst 
onregtvaerdig  worden?  Dies  past  het  ons  met  onderwerping 
te  zeggen,  Job.  2  :  10.  Ja  zouden  wy  het  goede  van 
God  ontfangen,  ende  het  kwade  niet  ontfangeu  ?  Neh. 
9  :  33.  Dog  gy  zyt  regtveerdig  in  alles  dat  ons  overge- 
komen is,  want  gy  hebt  trouwelyk  gehandelt,  maar  wy 
hebben  godlooslyk  gehandelt. 

.•.  Vrag.  Maar  zoude  wel  iemand  van  alle  Menschen, 
in  dezelve  omstandigheid  met  Adani  gestelt  geweest  zynde, 
zyne  zaaken  beeter  beschikt  hebben  ? 

Antw.  Och  neen!  Adam  ontbrak  het  niet  aan  wysheid, 
nog  aan  heiligheid,  nog  aan  trek  tot  de  gelukzaligheid, 
nog  aan  kragt  om  de  wille  Gods  volmaakt  te  doen.  Wat 
zou  dan  eenen  onbescheiden  knibbelaar  van  den  weg  des 
Heeren,  zyn  vrye  wille  beter  gebruikt  hebben,  die  in  al 
zyn  handel  doet  zien,  dat  hy  het  slegt  bedryf  van  den 
eersten  Vader  daar  hy  onregtvaerdig  over  klaagt,  met 
genoegen  navolgt.  Die  de  Wille  van  den  hoogsten  God 
agter  zyne  begeerlykheeden  stelt.  De  Aardsche  din- 
gen boven  de  Hemelsche;  de  tegenwoordige  boven  de 
toekomende  verheft.  Die  na  zyn  eigen  hoofd  een  weg 
zoekt,  maar  die  geheel  van  den  weg  tot  de  gelukzaligheid 
afwykt  en  het  nog  erger  maakt,  dan  zynen  eersten  Vader  ? 
Het  is  ook  geschied  na  alle  uwe  boosheid.  Wee,  Wee  u ! 
spreekt  de  Heere  HEERE,  Ezech.   16  :  23. 

.'.  Vrag.  Wat  was  deezen  onbescheiden  knibbelaar  nut 
en  uodiger  dan   met  God  te  twisten. 

Antw.  Het  waare  hem  beeter  zyn  Verbondsbreuke  voor 
God  te  belyden,  en  niet  de  woorden  van  den  geestryken 
Ridderus  te  betuigen.  Nu  wil  ik  myn  God  ontschuldigen, 
dewyl  de  schuld  leid  in  onze  Ouderen:  Ja  ik  wil  en  moet 
in  y  zei  ven  beschuldigen,  't  Geen  Adam  in  haastige  overval 
misdeedt,  dat  doet  myn  natuur  voorbedagtehjk.  Ik  ben 
ongehoorzaam,  en  vreeze  niet:  Ik  ben  vol  begeerlijkheid, 
ende  ik  wagte  my  niet:  Ik  ben  ongeloovig,  ende  ik  schrikke 
niet :  Ik  ben  bedorven,  ende  ik  treure  niet :  Ik  zoek  zelve  de 


Yan  de  Scheppinge  en   Val  des  Menschen.  479 

zoude  menigmaal,  en  wagte  niet  tot  dat  dezelve  ray  aange- 
raaden  wordt.  Adam  at  van  den  verbooden  boom,  daar  ik  niet 
by  was,  ende  ik  in  en  door  hem  als  myn  natuurlijke  Vader, 
maar  nu  eete  ik  nog  dagelijks  van  zo  veel  verbode  boomen, 
daar  ik  my  om  Gods  wil  van  onthouden  moest  Wee  my 
elendige!  En  och  waare  ik  zo  ellendig  niet,  dat  ik  myn 
elende  niet  wilde  zien.  Ik  roeme  op  myn  ligt  daar  myn 
verstand  enkele  duisternisse  is.  Ik  steune  op  myne  wille, 
daar  ik  een  stave  der  zonde  ben.  Ik  booge  op  myne  kragt 
en  vryheid,  daar  myn  kragt  en  vryheid  verbeurd  en  ver- 
looren  is.  Myn  boosheid  kastyd  my,  myn  ongeregtigheid 
straft  my,  om  dat  ik  den  spring-ader  des  levendigeu  wa- 
ters verlaten  hebbe.  Genade  ö  God !  genade  ö  God  om 
uwes  Zoons  wille,  die  elk  potscherf  die  met  u  twisten 
wil,  toeroept  Jer.  2  :  29.  Waarom  twist  gy  tegen  my, 
gy  hebt  alle  tegen  my  overtreden.  Vers  22.  Want  al 
wiescht  gy  u  met  zalpeter  en  naamt  u  veele  zeepe,  zo  is 
dog  uwe  ongeregtigheid  voor  myn  aangezigte  aangeteekent. 


Vrag.  Met  wien  hebben  wy  over  dit  gewigtig  leerstuk 
van  's  Menschen  verdorventheid,  verschil? 

Antw.  Met  de  voorstanders  van  de  Vrye  wille,  Pela- 
gianen, Socinianen,  Remonstranten  en  andere.  Dus  zegt 
onze  Belydenis.  Daarom  verwerpen  wy  al  dat  men  hier 
tegen  leert  van  den  Vryen  wille  des  Menschen,  aange- 
zien de  Menschen  niet  dan  een  slave  der  zonden  is,  enz. 


.-.  Vrag.     Hoe  komt  dit  woord  van  Vrye  wille  tot  ons  ? 

Antw.  Vrye  wille  word  in  't  Grieksch  genaamt  A"vêe%v<rioc, 
Autexousia,  welk  in  zyn  kragt  beduid  zelfmagt,  zelf- 
waardigheid,  zyn  eigen  meester  te  zyn.  't  Word  in  de 
Schrift  niet  gevonden,  maar  is  door  de  Platonische  Wys- 
geeren  tot  het  Christendom  bekeert  zynde,  in  de  Kerk 
overgebragt.  In  't  Latyn  gebruikt  men  de  woorden 
liberum  arbitrium,  dat  in  onze  Taaie  zo  veel  zegt  als 
Vrye   wille. 


480 XIV.     Artikel, 

Vrag.  Wat  is  de  wil? 

Antw.  Die  kragt  in  de  Ziel,  waardoor  men  een  zaak 
verkiest  of  verwerpt,  Deut.  30 :  49.  Kiest  dan  het  leven 
op  dat  gy  leevet ! 

Vrag.  Is  deeze  wille  vry? 

Antw.  Ja  dog.  Dat  volgt  uit  de  natuur  der  wille,  en 
de  Schrift  bevestigt  dat.  Dus  leest  men,  Exod.  35 :  5. 
Een  ieder  wiens  herte  vrywillig  is.  Vers  29.  Alle  Man 
en  Vrouw,  welker  herte  haar  vrywillig  beweegde.  Psalm 
440 :  3.  Uw  volk  zal  zeer  gewillig  zyn.  Philem.  Vers  14. 
Op  dat  uwe  goeddadigheid  niet  zoude  zyn  als  na  bedwang, 
maar  na  vry  willigheid. 


Vrag.     In  wat  opzigte  is  des  Menschen  wil  niet  vry? 

Antw.  Des  Menschen  wil  is  niet  vry  van  afhangelykheid 
van  God,  nademaal  den  geheelen  Mensch  zo  ten  aanzien 
van  zyn  weezen,  als  ten  opzigte  van  zyne  werkingen,  en 
het  regt  Gods,  om  hem  aan  zyn  Wil  en  wetten  te  ver- 
binden, volstrekt  van  God  afhangt. 

2.  Des  Menschen  wil  is  niet  vry  van  het  praktikaal 
oordeel  des  verstands  te  volgen,  want  de  wil  kan  onmoge- 
lijk zonder  het  verstand  in  dien  opzigte  opvolgen,  om  dat 
de  Mensch  redelyk  is  en  op  een  redelyke  wyze  werkt. 

3.  Ook  is  de  wil  niet  vry  van  de  hebbelijkheden  die  in 
den  Mensch  zyn,  dewyl  hy  werkt  na  dat  zyn  natuur  is, 
waarom  de  Mensch  in  zyn  natuur  volmaakt  heilig  zynde, 
de  geregtigheid  of  geheel  verdorven  en  zondig  zynde,  niet 
anders  als  ongeregtigheid  werkt. 

Vrag.  Maar  stryd  de  vryheid  van  de  wil  niet  tegen 
Gods  bewerkinge  van  dezelve  ? 

Antw.  Gantschelijk  niet,  om  dat  God  elk  Schepsel  be- 
werkt, overeenkomstig  zyn  natuur.  Hy  bewerkt  de  wil  des 
Menschen  niet  als  een  stoffelijkheid,  als  een  blok  of  steen 
die  enkel  lydelijk  is,  en  niet  werkt  met  bewustheid  ofvry- 
willigheid  ;  maar  hy  bewerkt  de  Ziel  als  een  reedelijk  weezen, 
en  brengt  alle  wilsneigingen  daar  in  voort  als  vrywillige 
werkingen.  Daarom  zegt  Paulus,  dat  God  in  ons  werkt 
het  wille,  dat  is,  het  vrywillig  werken,  Phil.  2  :  13. 

Vrag.     Hebt  gy  wel  Exempelen  van  zaaken,  die  van  den 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  481 

Mensch  vrywillig  gedaan  worden,  en  egter  van  Gods  besluit 
en  bestieringe  afhangen? 

Antw.  Ja  zeer  veele,  als  by  voorbeeld :  Vrywillig  gaven 
de  Egiptenaars  hunne  goude  en  zilvere  vaten  en  kleinodiën 
aan  de  Israëliten,  maar  God  bewoog  'er  hun  egter  toe,  Exod. 
11:3,  Cap.  12  :  86.  Vrywillig  gingen  agter  Saul  van  het 
heir,  dog  welker  harte  God  geroert  had,  1  Sam.  10  :  26. 
Vrywillig  deed  Keizer  Augustus  een  gebod  uitgaan,  om  de 
geheele  Waereld  te  doen  beschry  ven  ;  dog  dit  is  niet  geschied 
zonder  Gods  bestiering,  dewyl  het  noodzakelyk  was,  dat 
de  Messias  te  Bethlehem  geboren  wierd,  Mich.  5:1.  Luc. 
2  :  1  —  7.  Vrywillig  hebben  de  Joden  Jesus  ter  kruisdood 
veroordeelt,  dog  daar  door  hebben  ze  niets  anders  gedaan, 
dan  Gods  raad  te  vooren  bepaalt  had  dat  geschieden  moest, 
Hand.  2  :  23.  Cap.  4  :   28. 

.-.  Vrag.  Maar  kan  de  noodzakelykheid  bestaan  met 
de  vryheid  van   de   wil  ? 

Antw.     Ja.     Zynde  dezelve  vry 

i.  Van  dwang,  die  van  buiten  aankome,  alle  Men- 
schen op  Aarde  zyn  niet  magtig  om  iemands  wille  te 
dwingen,  ofte  om  den  Mensch  iets  te  doen  doen,  dat  hy 
niet  wil  doen.  Maar  zullen  zy  een  Mensch  brengen  tot 
haren  wille,  zo  moeten  ze  de  zaken  zo  veromstandigen, 
dat  de  Mensch  zelf  kiest  en  wil,  en  zo  na  zyn  eigen 
wille  doet. 

2.  De  wille  des  Menschen  is  vry  van  de  natuurlijke 
indruk,  waar  door  de  beesten  gedreeven  worden  tot  haar 
einde,  zonder  dat  ze  daar  af  een  reedelijk  begrip  hebben, 
dewyl  de  wil  het  verstand  volgt,  en  alzo  op  een  redelijke 
wyze  handelt. 


Vrag.    Waar    in  bestaat  dan  de  vryheid  van  de  wil? 

Antw.  In  dat  vermoogen  der  Ziel,  waardoor  rnen 
een  zaak  verkiest  of  verwerpt  uit  eigen  geneigtheid, 
zonder  eenige  nootdwang,  1  Cor.  7  :  36.  Philem. 
Vers  14. 


31 


482 XIV.     Artikel, 

Vrag.  Bestaat  de  wysheid  van  de  Menschelijke  wille 
niet  in  een  onverschilligheid,  dat  men  dezelve  zaak  op  de-t 
zelve  tyd  kan  willen  en  niet  willen  ? 

Antw.     Geenzints.     Dit  blykt 

1.     Uit  de  natuure  Gods,  der  Engelen,  en  der  Menschen ; 

a.  De  liefde  Gods  omtrent  zig  zelven,  is  wel  vry willig; 
maar  evenwel  niet  onverschillig.  God  kan  niet  af  zyn  van 
zig  zelve  te  beminnen,  2  Tim.  2  :   13. 

b.  De  liefde  die  de  Engelen  God  toedragen,  is  vrywillig, 
egter  niet  onverschillig,  dewyl  zy  niet  anders  konnen  dan 
God  beminnen  en  dienen,  Psalm   103  :  20,  21. 

c.  De  liefde  van  den  Mensen  omtrent  zig  zelve,  is  vry- 
willig, maar  niet  onverschillig,  wyl  de  Mensch  zig  zelve 
noodzakelyk  bemind,  Eph.  5  :  29. 

.-.  Vrag.     Hebt  gy  nog  een   bewys  ? 

Antw.  Indien  men  stelt,  dat  de  wille  des  Menschen 
bestaat  in  onverschilligheid,  daar  uit  moeten  verscheide 
ongerymtheeden  volgen. 

a.  Dat  God  geen  magt  heeft  over  des  Menschen  wille, 
maar  dat  deeze  altoos  onafhangelijk  blyft,  en  zo  wel  als 
God  haar  eigen  Heer  en  Meester  is. 

b.  Dat  de  Mensch  niet  behoeft  te  bidden  om  bekee- 
ringe,  dewyl  God  volgens  dit  gevoelen,  geen  magt  heeft, 
de  wil  on  weerstandelij  k  te  buigen  tot  gehoorzaamheid  des 
Evangeliums. 

c.  Dat  de  mensch  kan  willen  verdoemd,  en  zo  wel 
voor  eeuwig  ongelukkig  zyn,  als  Zalig  worden,  dewyl  de 
wil  door  onverschilligheid  tot  beiden  kan  werden  over- 
gehaalt. 

d.  Dan  kan  God  geen  belofte  doen  van  heiligmakinge 
dewyl  al  wat  hy  omtrent  de  wil  zou  verrigten,  den 
Mensch  altyd  in  die  onverschilligheid  zoude  blyven.  En 
alzo  zou  God  niet  konnen  gezegt  worden  te  geeven  het 
willen  en  het  werken,  of  het  maken  van  een  nieuw  hart, 
't  welk  alles  ten  uitersten  ongerymt  is. 


Vrag.  Maar  zyn  wy  alzo  verdorven,  dat  wy  gantsche- 
lijk  onbekwaam  zyn  tot  eenig  goed,  en  geneigt  tot  allen 
kwade? 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         483 

Antw.  De  Papisten  en  Remonstranten  zeggen  Neen. 
Wij  zeggen  Ja.  Tot  regt  begrip  van  de  zaak  dient  men 
te  weeten,  dat  'er  een  vierderlei  zoort  van  goed  is. 
1.  Een  Natuurlyk  goed,  als  eeten,  drinken,  gaan,  staan, 
slapen,  spreeken.  2.  Een  Burgerlyk  goed,  als  beleeft, 
vrindelij k,  behulpzaam,  opregt  en  regtveerdig  in  den 
wandel  te  zyn.  3.  Een  uitwendig  Godsdienstig  goed, 
als  het  hooren  en  leezen  van  Gods  Woord,  een  gebed 
te  doen  uit  zyn  verstand,  het  geeven  van  aalmoessen, 
en  dienstbaar  te  zyn  aan  Gods  Kerk.  4.  Een  Geestelyk 
goed,  als  zig  zelf  te  bekeeren,  waarlijk  in  Christus  te 
geloven,  waaragtig,  heilig  en  geestelijk  voor  God  en 
Menschen  te  leeven.  't  Geschil  is  niet  over  de  drie 
eerste,  maar  over  de  laatste  zoorte. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy,  dat  de  verdorventheid  den 
Mensch  zo  natuurlijk  is,  dat  hy  door  zyn  eige  kragten 
dezelve  geenzints  kan  te  boven  komen,  of  iets  doen  of 
willen,  dat  waarlijk  goed  en  Gode  aangenaam  is? 

Antw.  1.  Gods  Woord  zegt  duidelijk,  de  Mensch  is 
kragteloos  geworden  door  de  zonde,  Rom.  5 :  (1  Ge- 
vangen in  de  strikken  des  Satans  tot  zyn  verderf  na 
desselfs  wille,  2  Tim.  2 :  26.  Dood  in  zonden  ende  in 
misdaden,  Eph.  2:  1 — 5.  En  vergelijkt  hem  verder  by 
een  Moorman  die  zyn  huit,  en  een  Luipaart  die  zyn 
vlekken  niet  veranderen  kan,  Jerem.  13 :  23.  By  een 
nieuw-gebooren  kind,  welk  vertreeden  zynde  in  zynen 
bloede,  zig  zelve  niet  reinigen  kan,  Ezech.  16:  6.  By 
een  kwade  boom,  die  geen  goede  vrugten  voortbrengen 
kan,  Matth.  7  :  18.  By  een  ongeboorne  en  ongeschapene, 
die  hem  zelven  niet  teelen  nog  voortbrengen  kan,  Joh. 
3 :  3.  2  Cor.  5 :  17.  Gelijkenissen  en  spreekmanieren, 
kragtig  genoeg  om  's  Menschen  volstrekten  onmagt  tot 
eenig  Geestelijk  goed  te  beteekenen. 


484  XIV.     Artikel, 

Vrag.     Hoe  bewyst  gy  dit  meer  ? 

Antw.  2.  Dit  blykt  uit  de  redenen  in  onze  Belydenis* 
bygebragt. 

a.  De  Mensch  heeft  geen  kragt,  om  te  doen  dat  waarlijk 
goed  en  Gode  aangenaam  is.  Hy  is  een  slave  der  zonde, 
die  als  een  andere  Simson  maaien  moet  in  dit  gevangen- 
huis  der  zonde,  Rigt.  16  :  21  Want  een  iegelyk  die  de 
zonde  doet,  is  een  dienstknegt  der  zonde,  Joh.  8  :  34. 
Hy  is  van  natuure  elendig,  jammerlyk,  arm,  blind  en  naakt, 
Openb.  3  :  17.  Die  niets  heeft  nog  hebben  kan,  ten  zy  dat 
het  hem  gegeeven  zy  uit  den  Hemel.  Wie  isser  dan  zo  stout 
die  hem  beroemen  zal  iet  goeds  te  konnen  doen  als  uit  hem 
zelven,  daar  dog  Christus  zegt:  Niemand  kan  tot  my  komen r 
ten  zy  dat  de  Vader  die  my  gezonden  heeft,  hem  trekke. 
Joh.  6.  44. 

b.  Zyn  wil  is  ondeugdzaam.  Hy  is  van  natuure  in  zulken 
kwaden  gestalte,  dat  hy  hem  niet  bekeeren  wil,  nog  kan 
willen  't  geen  waarlijk  goed  is.  Zyn  Ziel  heeft  een  afkeer 
van  al  wat  goed  is,  en  haat  het  ligt.  Ja  heeft  de  duister- 
nisse  liever  dan  het  ligt,  Joh.  3  :  19,  20.  Wie  zal  dan 
met  zynen  wille  voortkomen,  ende  zig  daar  op  verstouten, 
die  verstaat,  dat  de  gezindheid  des  vleesches  vyandsehap 
tegen  God  is !  Rom.  8  .  7.  Het  bedenken  des  vleesches  is 
vyandsehap  tegen  God :  want  het  onderwerpt  zig  de  wet 
Gods  niet:  want  het  KAN  ook  niet. 

c.  Zyn  verstand  is  met  naare  duisternisse  en  onweeten- 
heid  van  Goddelijke  zaken  overtogen.  Hy  is  bot  en  blind 
in  geestelijke  dingen,  en  begrypt  niet  wat  hy  doen  moet 
om  Zalig  te  worden,  Eph.  4  :  18.  Verduistert  in  het  ver- 
stand, vervreemd  zynde  van  het  leeven  Gods  door  de 
onweetenheid  die  iu  hem  is,  door  de  verhardinge  des  herten. 
Wie  zal  dan  zig  beroemen,  en  van  zyne  weetenschap  spreeken, 
ziende  dat  de  natuurlyke  mensch  niet  begrypt  de  dingen 
die  des  geestes  Gods  zyn,  1  Cor.  2  :  14.  Kostelijk,  wie 
zal  eenige  gedagten  voorstellen,  dewyl  hy  verstaat  dat  wy 
niet  bekwaam  zyn  van  ons  zelven  iets  te  denken  als  uit  ons 
zelven,  maar  dat  onze  bekwaamheid  van  God  is,  2  Cor.  3:5. 

.'.  Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys  ? 

Antw.  3.  Alle  geestelijk  goed  is  geen  vrugt  van  ons, 
maar  heeft  zyn  oorsprong  uit  God,  Jac.  1:17.  Zo  dit 
wy    met    onze    Belydenis    voor    vast    en    zeeker    houden,, 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  485 

't  geene  ons  de  Apostel  zegt,  dat  God  in  ons  werkt  het 
willen  ende  het  volbrengen  na  zyn  welbehagen :  "Want 
daar  is  nog  verstand  nog  wille,  den  verstande  en  wille 
Gods  gelykformig,  of  Christus  heeft  ze  in  den  Mensch 
gewrogt,  't  welk  hy  ons  leert :  Zeggende,  ZONDER  MY 
KOND  GY  NIET  DOEN,  Joh.  15  :  5.  Christus  is  de 
Wynstok,  en  de  gelovige  zyn  de  ranken:  Al  het  geen 
nu  de  ranke  heeft  om  te  groeyen  en  vrugt  te  dragen, 
dat  ontfangt  hy  van  den  wortel  en  de  stamme.  Dus 
moeten  \vy  bekennen,  dat  wy  het  goede  dat  wy  doen, 
niet  buiten  Christus  doen,  want  zonder  hem  konnen  wy 
niets  doen,  maar  door  hem  vermogen  wy  alles,  Phil.  4  :  13. 
En  zyne  genade  is  ons  genoeg,  2  Cor.   12:9. 


Vrag.  Maar  zeggen  partyen,  Mare.  1  :  15.  staat  Bekeert 
u  ende  gelooft  den  Evangelio.  Zo  nu  God  den  Mensch  hier 
en  elders  gebied  zig  te  bekeeren  en  te  geloven,  dan  heeft 
den  Mensch  kragt  om  dat  te  doen,  wyl  God  den  Mensch 
niet  verpligten  kan  tot  het  volstrekt  onmogelyke,  dat  is 
onregtvaardig  en  te  vergeefs. 

Ant.  1.  Des  Menschen  gehoorzaamheid  is  niet  eerwtelyk 
en  voornameutlijk  gegrond  in  het  Verbond  dat  de  Mensch 
verbrak;  maar  op  Gods  zeer  uitsteekende  Eerstheid,  Majes- 
teit, en  Heiligheid,  onder  w.elke  te  staan,  welke  te  ontzien, 
na  welkers  voorschrift  zig  te  schikken,  het  reedelijk  Schepsel 
zelf  daarom  dat  hy  een  reedelijk  Schepsel  is,  gansch  schul- 
dig is.  2.  God  heeft  den  Mensch  geschapen  dat  hy  Gods 
wil  kon  doen,  en  of  de  Mensch  door  zyn  eigen  schuld  zig 
in  een  staat  van  onmagt  gebragt  heeft,  dat  beneemt  Gods 
regt  niet,  om  van  den  Mensch  te  eisschen  en  te  gebieden 
't  geene  bem  welbehagelijk  is.  De  onmagt  van  den  schul- 
denaar om  te  betalen,  beneemt  den  schuldeisscher  zyn  regt 
niet  om  betaling  te  vorderen.  Een  Heer  word  niet  vermindert 
in  zyn  regt  om  zyn  knegt  te  gebieden,  al  is  't  dat  de  knegt 
zig  door  dronkenschap  onbekwaam  maakt  om  te  dienen.  Dus 
zeggen  de  vermaningen  van  geloof  en  bekeering  niet,  wat 
de  Mensch  doen  kan,  maar  waar  toe  hy  verpligt  is.  3.  Die 
vermaningen  zyn  niet  te  vergeefs,  al  kan  de  Mensch  om 
dat  hy  boos  is,  het  niet  doen,  nadien  de  Mensch  zo  zyne 
pligt  en  by  nalatigheid  van  dien  zyn  schuld  vertoont  word,  het 
zy  tot  enkele  overtuiginge  om  hem  onverandwoordelijk  te 
stellen,    het    zy  tot  heilzame  bekeeringe,  wanneer  de  Geest 


486  XIV.     Artikel, 


door  en  met  dat  woord  werkt,  gelijk  Christus  kragt  met  zyn 
opwekkend  woord  Lazare  kom  uit!  den  dooden  Lazarus  lee- 
vendig  maakte,  Joh.   11   :  43. 

Vrag.  De  Mensch  (zegt  gy)  kan  in  den  natuurlijken  stand 
geen  geestelijk  goed  doen,  volgt  uit  deeze  leer  niet,  dat  hy 
niets  behoeft  te  doen  en  maar  stil  en  werkeloos  moet  zyn 
tot  dat  God  hem  bekeere? 

Antw.  Onze  partyen  willen  dit  gevolg  trekken  uit  onze 
leer,  en  den  Mensch  alzo  styven  in  zijne  nalatigheid,  dog 
gansch  verkeert.  'sMenschen  onmagt  als  betoogt  is,  neemt 
zyn  schuld  niet  weg.  Daar  word  uitdrukkelijk  van  den  Mensch 
geeischt,  dat  hy  zig  bekeere  ende  leeve.  Stelt  u  voor  oogen 
een  Mensch  op  een  eiland  gebannen,  die  niet  zwemmen  kan, 
en  niet  verre  van  den  oever  een  Schip  in  Zee  zag  daar  hy 
zyne  verlossinge  door  hoopt,  zal  hy  niet  tot  den  uitersten 
boort  van  het  eiland  naderen,  en  zo  veel  mogelijk  is,  met 
roepen  een  teeken  geeven  van  zyn  begeerte  om  verlost  te 
zyn.  Wat  zal  dan  niet  een  zondaar,  leevende  onder  het 
aanbod  van  genade  die  geduurig  vermaant  en  gebeeden  word 
zig  met  God  te  laten  verzoenen.  Naaman  de  Melaatsche 
begaf  zig  tot  Elisa,  2  Kon.  5.  De  agtendertig-jarige  kranke 
lag  hem  neder  by  het  badwater  te  Jeruzalem,  Joh.  5.  De 
blinde  riepen  op  den  weg  van  Jericho,  Heere  gy  Zone 
Davids  ontfermt  u  onzer !  Matth.  20  :  30. 

.'.  Vrag.  Maar  de  natuurlijke  Mensch  is  geheel  onmag- 
tig,  wat  zal,  wat  kan  hy  doen,  't  geen  tot  zyn  vreede 
dient? 

Antw.  De  natuurlijke  Mensch  hoewel  de  dood  in  zon- 
den, heeft  zyn  natuurlijke  vermogens,  waar  door  hy 
dadelijk  meer  kan  doen  als  hy  doet. 

1.  Hy  kan  duizenden  van  zonde  nalaten,  die  hy  niet 
nalaat.  Zeekerlijk  zullen  ten  jongsten  dage  millioenen 
Menschen  veroordeelt  worden,  om  zonde  die  zy  haddon 
konnen  vermyden.  De  Mensch  heeft  geen  verschooning 
over  de  verleiding  van  kwade  gezelschappen,  over  zyn 
dronkenschappen  en  menigerlei  andere  buitenspoorighee- 
den.  De  Ziele  heeft  magt  over  het  Lighaam;  waarom 
zoude  dan  den  Mensch  zyn  oogen,  handen,  voeten,  tonge, 
ooren,  en  verdere  ledematen  niet  beter  konnen  in  order 
houden  als  hy  doet  ?  waarom  zoude  hy  zyn  uitwendige 
pragt     en    hovaardige    kleedinge    niet    konnen    afleggen  p 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.         487 

waarom  zoude  hy  niet  konnen  nalaten  die  trotze,  onge- 
schikte, en  ongemanierde  redenen  ?  waarom  zoude  men 
niet  duizendmaal  meer  konnen  ontvlieden  de  listigheeden, 
bedriegeryen  en  verleidingen  des  Waerelds  en  des  Duivels  ? 
Elk  zie  maar  op  zig  zelve!  En  wat  de  straffe  van  dien 
boozen  en  onnutten  dienstknegt  is,  die  zyn  talent  en 
kragt  verwaarloost  hadde,  Matth  25  :  30.  Ende  den 
onnutten  dienstknegt  werpt  uit  in  de  buitenste  duister- 
nisse,  daar  zal  weeninge  zyn  en  knersinge  der  tanden. 

2.  Hy  kan  in  den  staat  der  natuur  nog  veel  natuurlijke 
deugden  betragten  die  hy  niet  doet.  Ziet  men  niet  dat 
zelf  verblinde  Heidenen  in  veelerlei  deugden  duizenden 
verligte  Christenen  overtreffen.  Wat  een  blydschap  en 
vergenoeging  is  by  veele  Heidenen  gevonden  ?  wat  een 
getrouwheid  om  haar  woord  te  houden,  tot  de  dood  zelf 
toeP  Wat  een  liefde  van  de  Kindeis  tot  de  Ouders?  wat 
een  eerbied  en  uitsteekende  liefde  tot  haar  Vaderland, 
voor  welke  zy  gewillig  geweest  zyn  haar  Goed,  Kinderen, 
en  Bloed  te  kosten  te  geeven?  Wat  een  onderwerping 
aan  de  Regeering,  van  de  geene  die  de  Waereld  over- 
heerscht  en  alle  dingen  der  Menschen  bestiert.  Waarom 
zoude  een  Kristen  door  het  ligt  der  natuur  zo  ver  niet 
konnen  komen  als  de  Heidenen,  ö  Zagen  de  Menschen 
meer  op  het  ligt  der  natuur,  gebruikten  zy  meer  hun 
natuurlijke  kragten,  hoe  zouden  zy  de  geregtigheid,  den 
vreede,  de  eenigheid  in  het  Gemeenbest  niet  beeter  kon- 
nen verzorgen ;  hoe  zouden  de  huisgezinnen  niet  tot  een 
beetere  en  lieffelijker  orde  konnen  gebracht  worden,  daar 
men  nu  ziet  dat  de  meenigte  huisgezinnen  zelf  onder  de 
Christenen,  zo  reedenloos  worden  geregeert,  als  of  'er 
geen  natuurlijke  bewustheid,  ligt,  nog  deugd  meer  overig 
waaren,  Matth.  12  :  41.  De  mannen  van  Ninive  zullen 
opstaan  in  het  oordeel  met  dit  geslagte,  en  zy  zullen  't 
zelve  veroordeelen. 

3.  De  natuurlijke  Mensch  kan  omtrent  de  middelen 
van  Zaligheid  meer  doen,  als  hy  verrigt.  Hy  heeft  oogen  om 
Gods  Woord  te  leezen.  Hy  heeft  oordeel  en  verstand  om 
het  zelve  te  onderzoeken.  Hy  heeft  voeten  om  den  dorpel 
van  Gods  Heiligdom  te  betreeden.  Hy  heeft  een  tonge 
om  zyn  Leeraars  te  vragen  wat  moet  ik  doen  om  Zalig 
te  worden  ?  Hy  heeft  gelegentheid  om  de  gezelschappen 
van    Godzalige    by    te    wonen.     Hy    heeft  een  geheugen 


488  XIV.     Artikel, 

in  welke  hy  de  dingen  die  het  Koningrijke  Gods  aan- 
gaan, kan  opsluiten.  Waarom  is  hy  dan  zo  nalatig  om 
zig  beeter  te  laten  onderwyzeu.  welke  den  goeden  en 
welbehagelijken  wille  Gods  is,  hoe  veel  uuren  die  hy 
over  heeft  aan  de  ydelheid,  zoude  hy  konnen  besteeden 
tot  het  onderzoek  van  Gods  Woord?  Waarom  verzuimt 
hy  zo  meenigmaal  het  gehoor  van  Gods  Woord  en  de 
onderlinge  byeenkomsten  der  Godzaligen,  terwyl  hy  zig 
beezig  houd  met  de  onvrugtbaare  werken  der  duisternisse 
onder  de  lieden  die  van  deeze  Waereld  zyn,  zo  dat  men 
billijk  van  hem  zegt.  Hy  weidt  zig  met  wind  en  jaagt 
den  Oosten  Wind  na,  den  gantschen  dag  vermeenigvul- 
digt  hy  leugen  ende  verwoestinge,   Hoz.   12  :   2. 

4.  Voeg  'er  by,  een  natuurlijk  Mensch  kan  door  de 
overgebleve  kragten  zelf  komen  op  den  dorpel  der  regte 
Godzaligheid.  Hy  kan  zig  zelf  veroordeelen,  als  blijkt  in 
Pharao  en  Saul,  Exod.  10  :  16.  1  Sam.  24:18.  Hy  kan 
tranen  storten  over  zyn  zonden  als  Esauw,  Hebr.  12:  17. 
en  de  besmettingen  der  Waereld  ontvlieden,  2  Petr.  2  :  20. 
Hy  kan  byna  bewogen  zyn  om  een  Christen  te  worden 
als  Agrippa,  Hand.  26  :  28.  Hy  kan  zig  voegen  by  de 
Godzalige,  met  haar  spreeken  van  Christus,  van  de  Za- 
ligheid, en  begeerte  tonen  na  den  Hemel,  Matth.  25  :  1  — 13. 
Hy  kan  Christi  leden  aautrekken,  een  steunzel  zyn  voor 
zwakke,  de  zieken  bystaau  en  vertroosten,  ja  een  gedaante 
van  Godzaligheid  vertonen,  2  Tim.  3  :  5.  en  den  naam 
krygen  dat  hy  leeft,  daar  hy  dood  is  in  zonden  en  mis- 
daden, Openb.  8:1.  Och!  dat  een  natuurlijke  Mensch 
met  indruk  hoore  wat  Christus  zegt,  Joh.  5  :  40.  Gy 
wilt  tot  my  niet  komen,  op  dat  gy  't  leven  moogt  hebben ! 

.-.  Vrag.  Ja  maar  wat  helpt  het  den  mensch  in  den 
staat  der  natuur,  dat  hy  al  zyn  kragt  aanwend,  hy  blyft 
dood  in  zonden  en  misdaden,  en  zo  God  hem  niet  kragt- 
dadig  vernieuwt,  hy  wordt  evenwel   niet  Zalig? 

Antw.  1.  Moet  die  groote  en  waardige  God  niet  ge- 
dient  worden  uit  liefde?  moet  het  dan  ;\1  en  alleen  om 
de  Zaligheid  zyn?  Zal  de  Mensch  God  alleen  maar  dienen 
om  wat  van  hem  te  hebben?  ö!  dan  is  zyn  liefde  ook 
maar  een  Honds  liefde,  die  zyn  meester  volgt  om  de 
hrokken,  en  derhalven  waardig  dat  hy  met  de  Honden 
buitengesloten  word,  Openb.  22  :   15. 

2.     Geen   natuurlijk   Mensch    kan  klagen,   dat  God  hem 


Van  de  Scheppinge  en  Val  des  Menschen.  489 

niet  wil  aanneemen,  als  hy  gedaan  heeft  't  geene  hy 
konde  doen.  Want  nooit  heeft  iemand  gedaan  't  geen 
hy  konde  doen,  ja  daar  heeft  niemand  van  de  onweder- 
geboorne  willen  doen  't  geen  hy  konde  doen.  Immers 
't  geene  een  natuurlijk  Mensch  kan  doen,  kan  hy  ook 
willen  doen;  als  hy  nu  niet  doet,  dat  hy  schuldig  is; 
wil  hy  zulks  niet.  Daarom  zet  Jesus  op  reekening  van 
de  Jooden,  Matth.  23  :  37.  Gy  hebt  niet  gewild. 

3.  Een  natuurlijk  Mensch  kan  door  de  natuurlijke 
kragten,  onder  de  gemeene  verligtinge  des  Evangeliums 
zig  zo  naby  den  Hemel  gevordert  krygen,  dat  hy  MIS- 
SCHIEN zal  ingelaten  worden  door  de  ontfermende  ge- 
nade Gods  in  Christus.  Zo  word  den  godloozen  Simon 
den  To veraar  geand woord,  Hand.  8  :  22.  Bekeert  u  dan 
van  deeze  '  uwe  boosheid,  ende  bid  God  of  MISSCHIEN 
u  deeze  overlegginge  uwes  herten  vergeeven   wierde! 

.*.  Vrag.  Ja  maar  gy  stelt  geen  vaste  zamenvoeginge 
tusschen  het  natuurlijk  pogen  om  Christus  deelagtig  te 
worden,  en  tusschen  het  verkrygen  van  de  Zaligheid, 
en  zo  vordert  de  Mensch  niet  meer,  dan  dat  hy  MIS- 
SCHIEN zal  Zalig  worden  P 

Antw.  1.  Een  natuurlijk  Mensch  moet  voldaan  zyn 
met  een  MISSCHIEN,  en  het  overige  afwagten  van  Gods 
loutere  ontferminge.  God  is  een  vrymagtig  Heer,  die  zig 
over  den  zondaar  ontfermt  als  't  hem  belieft.  Dunkt  ons 
zomtyds  vryheid  te  hebben,  wanneer  veele  stoute  bede- 
laren aan  onze  deur  bidden,  deezen  te  geeven  en  geenen 
te  weigeren.  En  zouden  wy  God  geen  vryheid  geeven, 
om  zyne  genade  uit  te  deelen  aan  dien  hy  wil,  of  zal 
men  daarom  nalaten  na  genade  te  staan,  zo  veel  men 
kan?  Ganschelijk  niet!  Die  dorst  heeft  die  kome :  ende 
die  wil  neeme  het  water  des  levens  om  niet,  Openb.  22  :  17. 

2.  Men  bedenke  wat  iemand  doet  om  tydelijke  ver- 
lossinge,  wanneer  'er  maar  eenige  mogelijkheid  schynt, 
al  is  'er  geen  zeekerheid  van  uitkomst.  Benhadad  had 
geen  zekerheid  dat  Achab  hem  in  't  leeven  zou  behouden; 
hy  hoort  maar  dat  de  Koningen  Israëls  goeder tiern e  Ko- 
ningen waren,  en  daar  op  bemoedigt  hy  zig  om  gunst 
by  Achab  te  verwerven,  die  hy  ook  bekomt,  1  Kon. 
20:31,32.  De  vier  Melaatsche  door  hongersnood  geperst, 
vallen  met  deeze  resolutie  in  het  leeger  der  Syriers, 
indien    zy    ons  laten  leven,  wy  zullen  leven,  ende  indien 


490 XIY,     Artikel, 

zy  ons  dooden,  wy  zullen  maar  sterven,  2  Kon.  7  :  4. 
Wat  zal  dan  niet  een  arm  zondaar  doen,  die  weet  dat 
God  hem  wenden  wil  tot  het  gebed  des  genen  die  gantsch 
ontbloot  is.  Psalm  102  :  18.  Men  zie  't  exempel  in  den 
verlooren  Zoon,  Luc.  15  :  20.  Als  hy  nog  verre  van  hem 
was  zag  hem  zyn  Vader,  ende  wierd  met  innerlyke  ont- 
fermingen beweegt :  ende  toelopende  viel  hem  om  zynen 
hals  ende  kuste  hem. 

.*.  Yrag.  Wat  staat  een  Godzalige,  die  airede  tot 
Christus  gekomen  en  leevendig  gemaakt  is,  te  betragten  ? 

Antw.  1.  Een  Godzalige  moet  zien  hoe  duur  hy  ver- 
pligt  is  Gods  magt  en  ontferminge  te  danken,  waar  door 
hy  hem  heeft  leevendig  gemaakt,  doe  hy  dood  was  in 
zonden  en  misdaden,  1  Petr.  1  :  3.  Gelooft  zy  de  God 
en  de  Vader  onzes  Heeren  Jesu  Christi,  die  na  zyne 
groote  barmhertigheid  ons  heeft  wedergeboren,  tot  een 
levende  hoope,  door  de  opstandinge  Jesu  Christi  uit  den 
doden. 

2.  Hy  moet  zig  schuldig  agten  tot  betragting  van  alle 
Gods  geboden,  en  om  een  lof  op  Aarde  te  zyn,  Jes. 
43  :  21.  Dit  volk  hebbe  ik  my  geformeert,  zy  zullen 
mynen  lof  vertellen.  Is  'er  met  andere  verdorventheden 
nog  een  groote  onmagt  by  hem  overgebleven,  dit  ontslaat 
hem  niet  van  zyn  pligt,  maar  leert  hem  zyn  pligt  niet 
dan  met  opzien  na  Gods  ligt  en  sterkte  te  doen,  trekt 
my  zegt  de  Bruid,  wy  zullen  u  nalopen,  Hoogl.  1  :  4. 
Die  in  het  huis  des  Heeren  geplant  zyn,  dien  zal  gege- 
ven worden  te  groeijen  in  de  voorhoven  onzes  Gods, 
Psalm  92  :    14. 

3.  Een  Godzalige  moet  wel  toezien,  dat  hy  in  de 
pligt  dien  hy  aanvaart,  niet  werke  in  eige  kragt,  of 
boven  zyn  kragt  en  gestalte. 

a.  Niet  in  zyn  eigen  kragt :  want  al  wat  een  Mensch 
uit  zig  zelve  doet,  kan  God  niet  aangenaam  zyn,  Zach. 
4  :  6.  Niet  door  kragt  nog  door  geweld,  maar  door  mynen 
Geest  (zal  het  geschieden)  spreekt  de  Heere  der  Heir- 
scharen.  Alles  wat  men  doen  wil,  moet  uit  God  en  door 
God  zyn,  gelijk  David  zyne  en  zynes  volks  gulhartigheid 
in  't  overvloedig  geeven  tot  des  Tempels  opbouw,  aan- 
merkt, als  van  den  Heere  in  hun  gewrogt,  1  Chron. 
29  :  14.  Wie  ben  ik,  en  wat  is  myn  volk,  dat  wy  de 
magt  zouden  verkregen  hebben  om  vry willig  te  geeven  als 


Van  de  8cheppinge  en  Yal  des  Menschen.         491 

dit  is?  want  het  is  alles  van  u,  ende  wy  geeven  't  u 
uit  uwe  hand. 

b.  Niet  boven  zyn  kragt  en  gestalte,  op  dat  hy  door 
eenen  te  hooge  werkinge  niet  moede  nog  beschaamt  ge- 
maakt worde.  Na  de  man  is,  zo  is  zyne  magt,  Rigt. 
8  :  21.  Een  kind  in  de  genade  moet  niet  als  een  jonge- 
ling willen,  nog  een  jongeling  als  een  man,  nog  een 
man  als  een  vader  of  oud  discipel  van  Christus,  maar 
een  elk  na  zyn  stand  en  kragt,  en  in  dit  zelve  zal  hy 
aangenaam  by  God  zyn,  daarom  zegt  Paulus,  Phil.  3  :  16. 
Dog  daar  wy  toegekomen  zyn,  laat  ons  daar  in  na  den 
zelven  regel  wandelen. 

4.  Eindelijk,  een  Godzalige  moet  niet  te  zeer  bedroeft 
zyn,  dat  hy  geen  meer  kragt  in  zig  bevind  om  Gode  be- 
hagelijk  te  wandelen.  Hy  bemoedige  zig  in  de  overden- 
kinge,  dat  hy  met  een  ontfermende  God  te  doen  heeft, 
wien  de  opregte  pogingen  van  zyn  volk  welbehagelijk  zyn, 
want  indien  te  voren  de  volveerdigheid  des  gemoeds  daar 
is,  zo  is  iemand  aangenaam  na  't  geene  dat  hy  heeft, 
niet  na  't  geene  dat  hy  niet  en  heeft;  2  Cor.  8  :   12. 


XV.    ARTIKEL, 

Van  de  Erf-zonde,  op  alle  Menschen  overgegaan, 
die  daar  door  ook  verdorven  zyn  geworden, 

Wy  ghelooven  dat  door  de  onghehoorsaemheydt  Adams, 
de  erf-sonde  wtgebreyt  is  gheworden  over  het  gantsche 
menschelicke  gheslachte.  Welcke  is  een  verdorventheydt 
der  geheeler  nature,  ende  een  erffelick  gebreck,  waer 
mede  de  cleyne  kinderen  selfs  besmettet  zijn  in  har  es 
moeders  lichaem;  ende  die  indien  mensche  allerley  sonden 
voortbrenght,  zijnde  in  hem  als  een  wortel  der  selve. 
Js  daerom  soo  leelic  ende  grouwelick  voor  God,  datse 
ghenoechsaam  is  om  het  menschelicke  gheslacht  te  ver- 
doemen. Sy  is  oock  selfs  door  den  Doop  niet  ganschelick 
te  niette  ghedaen,  noch  gheheel  wt-geroyt:  aengesien  de 
sonde  daer  uyt  altijt  als  opwellende  water  uytspringht, 
gelyck  uyt  een  onsalighe  fonteyne:  hoewel-se  nochtans 
den  kinderen  Gods  tot  verdoemenisse  niet  toegherekent, 
maer  door  syn  ghenade  ende  b armher ticheyt  vergheven 
werdt:  niet  om  inde  sonde  gherust  te  slapen;  maer  om 
dat  t'  gevoelen  deser  verdorventheydt  de  geloovighe  die- 
wils  soude  doen  suchten,  verlanghende  om  van  dit 
lichaem  des  doots  verlost  te  werden.  Ende  hier  over  ver- 
werpen wy  de  dwalinghe  der  Pelagianen,  die  segghen, 
dat  dese  sonde  niet  anders  is,  dan  uyt  navolginghe. 


Van  de  Erf-zonde.  493 


V  R  A  G  E. 

Wat  is  zonde? 

Antw.  Ongeregtigheid,  ofte  afwyking  van  de  Godde- 
lyke  Wet,  I  Joh.  3  :  4.  Een  iegelyk  die  de  zonde  doet, 
die  doet  ook  de  ongeregtigheid :  want  de  zonde  is  onge- 
regtigheid. 


.".  Vrag.  Hoe  word  de  zonde  in  de  H.  Schrift  al  ge- 
naamt? 

Antw.  De  benamingen  der  zonde  zyn  nadrukkelijk  en 
veele.  In  't  Hebreeuwsch  zyn  deeze  vier  opmerkelijk. 
nstan  Ohataah  zonde,  beduid  de  afwyking  van  eenen 
regten  weg,  of  doel  dat  men  zig  heeft  voorgestelt.  De 
gelijkenisse  is  ontleent  van  Schutters,  die  zig  een  wit 
daar  zy  op  schieten  zullen,  voorstellen,  en  daar  op  mikken 
om  den  prys  te  bekomen,  Rigfc.  20  :  16.  Job  5  :  24. 
jiy  Gnavon  ongeregtigheid,  zegt  in  zyn  eerste  beteekenisse 
krom  zyn,  Psalm  38  :  7.  Pred.  1  :  15.  en  maakt  dus 
by  overdragt  de  zonde  af,  voor  zo  verre  den  Mensch  daar 
door  van  de  geregtigheid,  die  hy  aan  God  en  zyn  Nasten 
schuldig  is,  afwykt,  2  Sam.  24  :  17.  ye?2  Peschang 
overtredinge,  betekent  eigentlijk  een  afval,  ofte  afwer- 
pinge  van  het  jok  van  zynen  wettigen  Heere,  Dan.  8  :  12,  13. 
Immers  't  stamt  af  van  ytra  afvallen,  1  Kon.  12  :  19. 
En  geeft  de  zonde  te  kennnen,  voor  zo  verre  die  is  eene 
afwerpinge  van  het  jok  des  Heeren,  een  weigering  van 
onze  schuldige  gehoorzaamheid  aan  God  en  zijne  beveelen, 
Job  31  :  33.  Hier  mede  stemt  in  *no  Mered,  dat  Esr. 
4  :  12.  door  Rebellie,  en  Jos.  22  :  22.  door  weder- 
spannigheid  vertolkt  werdt.  yen  Reschang  goddeloosheid, 
zegt  een  grovere  misdaad,  waar  door  hy,  die  ze  bedreeven 
heeft,  hem  zelven  heeft  schuldig  en  strafwaardig  verklaert 
in  't  gerigte,  zulks  dat  hy  in  een  geduurige  onrust  is, 
wegens  de  straffe  die  hy  zig  zelf  om  zyn  bedreeve  mis- 
daad, zeekerlijk  te  gemoet  ziet,  Spreuk.  28  :  15.  Jes. 
57  :  20.  In  't  Grieksch  vind  men  verscheide  woorden, 
die  met  de  gemelde  ten  vollen  overeenstemmen  ;  als 
A'fAxprlx  Amartia  zonde,  Joh.  9  :  41.  A'èixix  onge- 
regtigheid,   Luc.    13  :  27.     Kvo^iot,   Anomia  onwettelyk- 


494 XV.     Artikel, 

heid,  1  Joh.  3  :  4.  Ylxpx/.c/i  Parakoë  ongehoorzaamheid, 
Rom.  5  :  19.  Y\xpx(ox<xic  Parabasis  overtreedinge,  Rom. 
5  :  14  Tlxpx7róo{tx  Paraptoma  val  of  afval,  waar  door 
men  nederstort  van  de  vastigheid  die  men  bezat,  Rom. 
5  :  15.  O'CpeïK'/^x  Opheilema  schuld,  waar  door  men 
verpligt  is  de  straffe  te  dragen,  die  onze  zonde  verdient 
heeft,  Matth.  6  :   1 2. 


Vrag.  Hoe  kond  gy  de  zonde  onderscheiden? 

Antw.  In  de  eerste  zonde,  welke  was  de  val  en 
ongehoorzaamheid  van  Adam  en  Eva,  ende  in  de  zonde 
die  uit  de  eerste  voortgesprooten  is. 

Vrag.  Hoe  noemt  gy  de  zonde,  die  uit  de  eerste 
zonde  gesprooten  is? 

Antw.  De  ERF-  of  OORSPRONKELYKE  ZONDE, 
waar  van  in  deezen  Artikel  opzettelijk  gehandelt  wordt. 

Vrag.  Is  de  kennisse  van  onze  Erf-zonde  nodig  en 
nuttig  ? 

Antw.  Zo  schadelyk  als  ons  den  val  Adams  geweest 
is,  zo  nodig  is  haare  kennisse,  om  te  komen  tot  kennisse 
van  de  genade.  De  mensen  kan  de  genade  niet  kennen, 
of  hy  moet  eerst  zyne  zonde  kennen,  Jerem.  3 :  13. 
Hy  kent  de  genade  niet  die  van  de  Erf-zonde  onwetende 
is ;  Joh.  9 :  41.  Hy  begeert  de  Christus  niet,  die  niet 
weet  hoe  diep  elendig  hy  door  de  zonde  geworden  is, 
Matth.  9:  12. 


.•.  Vrag.  In  hoe  veel  deelen  word  deezen  Artikel 
verdeelt  ? 

Antw.     In  drie  deelen. 

I.  Het  eerste  behelst  een  vaststellinge  van  de  Erf- 
zonde, die  overgegaan  is  tot  alle  Menschen.  Wy  gelooven 
dat  door  de  ongehoorzaamheid  Adams,  de  Erf-zonde 
uitgebreit  is  geworden  over  het  gantsche  Menschelyke 
geslagte. 

II.  Het  tweede  vervat  een  verklaringe  van  deeze 
stellinge,   waar  in  ofls  voorgedragen   word  ; 


Van  de  Erf-zonde.  495 


A.  Eerst  wat  de  Erf-zonde  is,  zo  op  zig  zelve  als  in 
haar  uitwerkinge. 

a.  Op  zig  zelve.  Welke  in  een  verdorvenheid  der  ge- 
heeler  natuure,  ende  een  erffelyk  gebrek,  waar  mede  de 
kleine  kinderen  zelfs  besmettet  zyn  in  haares  moeders 
Lichaam. 

b.  In  haar  uitwerkinge.  Ende  die  in  den  Mensche 
allerlei  zonden  voortbrengt,  zynde  in  hem  als  een  wortel 
der  zelve. 

B.  Daar  na,  hoe  afschouwelijk  en  strafwaardig  de 
Erf-zonde  voor  God  is.  Is  daarom  zoo  leelyk  ende  grou- 
welyk  voor  God,  dat  ze  genoegzaam  is  om  het  Mensche- 
lyk  geslagt  te  verdoemen. 

C.  Eindelyk,  hoe  dit  Erf-gebrek. 

a.  Met  te  niet  gedaan,  of  geheelijk  werdt  weg  geno- 
men door  den  Doop.  Zy  is  ook  zelfs  door  den  Doop  niet 
gantschelyk  te  niete  gedaan,  nog  geheel  uitgerooit,  aan- 
gezien de  zonde  daar  uit  altyt  als  opwellende  water  uit- 
springt: gelyk  uit  een  onzalige  Fonteine. 

b.  Maar  in  Gods  kinderen  zelve  nog  overblijft ; 

1.  Niet  als  een  schuld  tot  haarer  verdoemenisse.  Hoe- 
wel ze  nogtans  den  kinderen  Gods  ter  verdoemenisse  niet 
toegerekent;  maar  door  zyn  genaade  en  barmhertigheid 
vergeeven  word. 

2.  Maar  als  een  zwaare  krankte,  welkers  gevoel  haar 
doet  uitzien  en  verlangen  na  de  ontbindinge.  Niet  om  in 
de  zonde  gerust  te  slapen ;  maar  omdat  het  gevoelen 
deezer  verdorvenheid  de  geloovige  dikwils  zoude  doen 
zugten,  verlangende  om  van  dit  Lighaam  des  doods  ver- 
lost te   werden. 

III  Het  derde  lit  vertoont  de  dwaling,  die  wy  als 
strydig  met  deeze  Leer,  verwerpen.  Ende  hierom  verwer- 
pen wy  de  dwalinge  der  Pelagianen,  die  zeggen,  dat 
deeze  zonde  niet  anders  is,  dan  uit  navolginge. 

.'.  Vrag.     Wat   dunkt  u  van  het  woord  Erf-zonde? 

Antw.  Dit  woord  stont  in  den  eersten  druk  van  de 
Belydenis,  maar  in  den  tweeden  druk  van  't  Jaar  1583. 
leest  men  originale,  ofte  oorspronkelyke  zonde.  Doch  't 
Dortsche  Synode  1619.  heeft  het  oude  woord  Erf-zonde 
in  de  plaats  herstelt.  Wat  reden  de  eerste  of  de  laatste 
tot  zodanige  verandering  hadden,  is  gereeder  om  te  gissen 
dan    te    weten,     't  Woord  Erf-zonde  is  klaar  en  kragtig, 


496  XV.     Artikel, 

en  zeit  meer  dan  oorspronkelyke  zonde,  alzo  iet  wel  oor- 
spronkelyks  zy,  dat  daarom  niet  erffelyk  is. 


Vrag.   Hoe  veelerlei  is  de  Erf-zonde? 

Antw.  Tweederlei.  De  toegerekende  en  inkleevende 
Erf-zonde. 

Vrag.  Wat  verstaat  gy  door  de  toegerekende  Erf-zonde? 

Antw.  De  toereekening  van  Adams  schuld  aan  alle 
zyn  nakomelingen,  uit  kragt  van  zyn  eerste  Bond-breuk. 

Vrag.  Hoe  bewyst  gy  dat  Adams  Bond-breuk  alle 
Menschen  tot  een  regtvaerdige  straffe  werd  toegereekent? 

Antw.  1.  Uit  Paulus  redeneeringe,  Rom.  5:  12. 
Daarom,  gelyk  door  eenen  Mensche  de  zonde  in  de 
Wereld  ingekomen  is,  ende  door  de  zonde  de  dood: 
ende  alzo  de  dood  tot  alle  Menschen  door  gegaan  is, 
in  welken  alle  gezondigt  hebben.  Duidelijk  stelt  de 
Apostel,  dat  door  Adams  zonde  de  dood  tot  alle  Men- 
schen is  door  gegaan.  Sterven  zy  nu  door  Adams  zonde, 
zo  moet  'er  ook  gemeenschap  zyn  aan  Adams  zonde, 
zo  wel  als  aan  zyn  straffe,  en  dat  ze  gemeenschap 
hebben  aan  zyn  zonde,  stelt  hy  in  deeze  woorden,  in 
welke  alle  gezondigt  hebben. 


Vrag.     Hebt  gy  nog  een  bewys  ? 

Antw.  2.  De  toerekening  van  Adams  schuld  blykt  ook 
uit  1  Cor.  15  :  22.  Want  gelyk  ze  alle  in  Adam  sterven, 
alzo  zullen  ze  ook  in  Christo  alle  levendig  gemaakt  worden. 
Hier  staat  niet  blootehjk,  dat  alle  Menschen  sterven.  Ook 
niet  dat  ze  sterven  in  haare  vaders  en  grootvaders,  maar 
dat  ze  alle  in  Adam  sterven.  Sterven  in  iemand  is  de  schuld 
des  doods;  en  de  verdoemenisse  in  iemand  hebben,  en  uit 
een  ander  trekken.  Indien  nu  alle  menschen  sterven,  zo 
hebben  ze  ook  alle  gezondigt.  Want  de  dood  is  een  bezol- 
dinge  der  zonde,  Rom.  6  :  23.  Verder,  indien  dan  alle 
Menschen  in  Adam  sterven,  zo  hebben  ze  ook  alle  in  Adam 


Van  de  Erf-zonde.  497 


gezondigt.  Hoe  nu,  hebben  ze  in  Adam  gezondigt?  niet 
persoonelyk  hebben  ze  die  zonde  in  Adam  bedreeven.  En 
door  navolginge  of  door  verdorventheid  te  zondigen,  kan 
niet  gezegt  worden  in  iemand  te  zondigen;  en  in  iemand 
te  sterven.  Zo  blyft  het  dan  vast,  dat  alle  menschen  in 
Adam  stervende,  in  hem  door  toerekening  gezondigt  hebben. 

8.  Dit  bevestigt  de  algemeene  verdorventheit,  waar  in 
alle  Menschen  geboren  worden :  want  indien  alle  Menschen 
niet  schuldig  waren  aan  Adams  Bond-breuke,  zo  moest  een 
iegelijk  Mensch  zo  volmaakt  ter  Waereld  komen  als  Adam 
was,  dewyl  de  Ziel  onmiddelyk  van  God  geschapen  word, 
en  God  het  redelijk  Schepsel  dat  onschuldig  is  schept,  over- 
eenkomstig zyn  heilige  natuur.  Leert  nu  de  ervarentheid, 
dat  alle  Menschen  in  een  zondige  gestalte  geboren  worden ; 
wat  redenen  zal  men  geeven,  1.  waarom  God  gewilt  heeft, 
dat  de  inkleevende  verdorventheid  van  de  ouders  tot  hunne 
nakomelingen  zouden  worden  overgebragt,  dewyl  hy  magtig 
was  dit  te  betetten,  't  zy  door  elk  Mensch  op  zig  zelven  te 
scheppen,  of  door  een  andere  weg,  die  hy  daartoe  bekwaam 
oordeelde.  2.  Waarom  dat  ze  alle  uit  een  verdorven  Mensch 
verdorven  geboren,  en  vervolgens  door  de  zonde  van  God 
afgescheiden,  tot  de  alierzwaarste  straffe  overgebragt  worden. 
3.  Waar  het  van  daan  komt,  dat  God  de  Zielen  der  Men- 
schen, die  niet  door  de  generatie  voortgeteelt,  maar  onmid- 
delyk van  hem  geschapen  worden,  niet  worden  geschapen 
met  de  oorspronkelyk'  geregtigheid,  gelijk  die  van  onze  eerste 
Voor-ouders,  maar  verstoken  zyn  van  dat  kostelijk  Cieraad? 
ö  Hier  moeten  de  tongen  stom  worden,  die  anders  zo  zeg- 
agtig  zyn,  ten  zy  men  stelle  dat  Adams  Bond-breuke  alle 
Menschen  tot  een  regtvaerdige  straffe  toegerekent  word. 

.■.  Vrag.  Maar  hoe  kan  deeze  toerekening  van  Adams 
zonde  met  Gods  Regtvaerdigheid  bestaan,  daar  staat  Ezech. 
18:4,  20.  De  Ziele  die  zondigt  zal  sterven,  en  de  Zoone 
zal  niet  dragen  de  ongeregtigheid  des  Vaders  ? 

Antw.  1.  God  is  Regtvaerdig  in  alles  dat  over  ons  komt, 
Neh.  9  :  33.  Hy  heeft  een  volmagtig  gezag  om  de  zon- 
den der  Ouderen  te  straffen  in  hunne  kinderen,  volgens 
Exod.  20  :  5.  Die  de  misdaat  der  Vaderen  bezoekt  aan  de 
Kinderen,  aan  het  derde  en  aan  het  vierde  Lid.  Matth. 
23  :  35.  Op  dat  op  u  kome  alle  het  regtvaerdige  bloed, 
dat;  vergoten    is  op  der  Aarden,  van  het  bloed  des  regt- 

32 


498 XV.     Artikel, 

vaerdigen  Abels  af  tot  het  bloed  Zacharie  des  zoons  Ba- 
rachie,  welke  gy  gedood  hebt  tusschen  den  Tempel  en 
den  Altaar.  Men  zie  de  Exempelen  van  Achan,  Jos.  7  :  24, 
25.  Jerobeam,  1  Kon.  14  :  9.  10.  Achab,  1  Kon.  21  :  21. 
Manasse,  2  Kon.  24  :  3.  Indien  nu  God  volgens  zyn 
vrymagt,  de  ongeregtigheid  der  Vaderen  bezoeken  kan 
aan  hunne  Kinderen,  hoe  veel  te  meer  die  van  Adam 
onzer  aller  Vader,  in  wiens  lendenen  wy  waren  doe  God 
hem  in  zyn  Verbond  opnam. 

2.  Zegt  men,  by  Ezechiel  staat,  de  Ziele  die  zondigt 
zal  sterven,  enz.  De  zamenhang  leert  ons  dat  hier  gezien 
word  op  eene  byzondere  toegeventheid  Gods,  door  welke 
zyn  vrymagtig  gezag  nog  benoomen  nog  eehigzints  ver- 
mindert word. 

/.  Vrag.     Hoe  blykt  dit  nog  meer? 

Antw.  4.  Uit  het  voorbeeld  van  Levi,  die  de  tiende 
gegeeven  heeft,  nog  zynde  in  de  lendenen  van  Abraham, 
volgens  Paulus  redeneering,  Hebr.  7  :  9,  10.  Ende  om 
zo  te  spreeken,  Levi,  die  tiende  neemt,  heeft  door  Abra- 
ham tiende  gegeeven :  want  hy  was  nog  in  de  lendenen 
des  Vaders  als  hem  Melehizedek  te  gemoete  ging.  By 
aldien  nu  zulks  in  het  geval  van  Levi  geschieden  kon, 
wat  reden  zou  'er  zyn,  om  niet  te  mogen  oordeelen,  dat 
het  veel  meer  in  dit  geval  plaats  hebbe,  vermits  alle 
Menschen  in  Adams  lendenen  waaren,  doe  God  zyn  Ver- 
bond met  hem  heeft  opgerigt. 

5.  Indien  men  de  toereekening  van  Adams  zonden- 
schuld ontkend,  dan  word  ook  de  toereekening  van  Christus 
geregtigheid  tot  regtvaerdigmaking  niet  weinig  verzwakt: 
dewyl  Paulus  uitdrukkelijk  zegt.  Gelyk  ze  alle  in  Adam 
sterven,  alzo  zullen  ze  ook  in  Christus  alle  levendig  ge- 
maakt worden,  1  Cor.  15  :  22.  Waarom  'er  ook  geen 
ketter  is,  die  de  toerekening  van  Adams  zonde  gelogent 
heeft,  of  hij  heeft  zig  op  die  eige  grond  tegen  de  toe- 
reekening van  Christi  geregtigheid  aangekant. 


Vrag.  Wie  is  'er  van  deeze  toegereekende  Erf-zonde 
uitgeslooten. 

Antw.  Niemand  als  de  Heere  Jesus,  dewyl  deeze 
niet  begreepen  was  in  het  Verbond  met  Adam  opgengt, 


Van  de  Erf-zonde.  499 


maar  als  Hoofd  en  Borge  van  een  veel  beeter  Verbond 
voorkomt,  1  Cor.  15  :  45,  47.  En  ook  niet  gebooren  is 
na  de  gemeene  loop  der  natuur,  maar  op  eene  boven- 
natuurlijke wyze  door  de  kragtige  werkinge  des  Heilige 
Geestes,  Luc.   1   :  35. 

Vrag.     Wat  is  de  inkleevende  Erf-zonde? 

Antw.  Een  verdorventheid  der  geheele  natuur,  ende 
een  erflyk  gebrek  waar  mede  de  kleine  kinderen  zelf 
besmet  zyn  in  haares  moeders  Lighaam,  Rom.  3  :  23. 
Zy  hebben  alle  gezondigt,  en  derven  de  heerlykheid  Gods. 


Vrag.     Hoe  is  die  spreekwyze  nader  te  verstaan  ? 

Antw.  1.  Dat  de  Erfzonde  geenziuts  iets  zelfstandig  of 
weezentlyks  is  in  den  Mensch,  dewyl  alle  zelfstandigheid 
weezen thjk  goed  is  en  van  God  afkomt,  die  geen  oorzaak 
van  het  kwade  zyn  kan,  Plab.  1:13.  Gy  zyt  te  rein  van 
ogen  dan  dat  gy  het  kwade  zoud  zien,  ende  de  kwellinge 
kondt  gy  niet  aanschouwen.  Dus  wy  deeze  oude  dwaling  der 
Manicheen  als  ongerymt  en  godlasterlijk  verwerpen. 

2.  Dat  de  Erf-zonde  ook  niet  alleen  bestaat  in  een  gemis 
of  berooving  van  de  oorspronkelijke  geregtigheid,  maar 
teffens  in  eene  zondige  hebbelijkheid  of  wangestalte,  waar 
mede  de  kleine  kinderen  zelf  besmet  zyn  in  haars  moeders 
Lighaam.  Dewyl  dezelve  beschreeven  word  als  iets  't  welk 
stelliger  wyze  in  den  Mensche  is,  te  weten  als  een  Wet 
der  zonde  in  de  leeden.  Rom.  7  :  23.  Een  Lighaam  der 
zonde,  Rom.  6  :  6.  De  zonde  die  in  ons  woond,  Rom.  7:17. 
Vleesch,  Gal.  5  :  13.  Besmettingen  des  Vleesch  ende  des 
Geests,  2  Cor.  7:1.  't  Welk  alles  op  een  bloote  ontbeering 
niet  wel  passen  kan. 

Vrag.      Waar  in  bestaat  die  verdorventheid  dan  ? 

Antw.  1.  In  een  berooving  van  Gods  heerlijk  beeld,  be- 
staande in  waare  kennisse  en  heiligheid,  met  welke  de 
Mensch  moet  geschapen  worden,  indien  hy  een  Gode- 
behagelijk  Schepsel  konde  geagt  zyn,  dog  die  door  een 
rigterlyk  oordeel  Gods  daar  van  nu  berooft  is,  Rom.  3  :  23. 
Zy  hebben  alle  gezondigt,  en  derven  de  heerlykheid  Gods. 
Eph.  4  :  18.  Verduistert  in  't  verstand,  vervreeint  zynde 
van  het  leeven  Gods. 


500  XV.     Artikel. 

2.  In  een  neiging  tot  allerleie  boosheid  en  leugen,  even 
gelijk  de  ziekte  niet  slegts  bestaat  in  het  gemis  van  een 
goed  temperament,  en  vrye  omloop  des  bloeds,  maar  te  gelijk 
in  een  kwade  gesteltheid  der  humeuren  en  beweegingen,  zo 
dat  een  iegelijk  Mensch  gebooren  wordt,  ontbloot  van  alle 
geestelijk  ligt,  liefde,  waarheid  en  leeven,  en  daarenboven 
zo  besmet,  dat  hy  niet  anders  als  kwaad  doen  kan.  Ten 
deezen  opzigte  word  dit  erf-gebrek  in  de  Schrift  genaamt 
den  ouden  Mensche,  Rom  6  :  6.  Vleesche,  Joh.  8  :  6. 
Zonde,  Rom.  7  :  11.  De  Wet  der  zonde,  vers  23.  Begeer- 
lykheid,  vers  7.  Onreinigheid,  Gal.  5  :  13.  Vuiligheid,  Jac. 
1   :  21.  Besmetting,  2  Cor.  7:1. 


Vrag.  Bewyst  eens,  dat  deeze  verdorven theid  zo 
algemeen  is,  dat  alle  menschen,  zelf  de  kleine  kinderen 
in  haares  moeders  Lighaam,  daar  mede  besmet  zyn? 

Antw.  1.  Dit  blykt  uit  verscheide  plaatzen  der  H. 
Schriftuur,  Psalm  51  :  7.  Ziet  ik  ben  in  ongeregtigheicl 
gebooren,  ende  in  zonde  heeft  my  myne  moeder  ont- 
fangen.  Job  14  :  4.  Wie  zal  een  reinen  uit  een  onreinen 
geeven,  niet  een?  Joh.  3  :  6.  Het  geene  uit  het  vleesch 
gebooren  is,  dat  is  vleesch.  Jes.  48  :  8.  Ende  dat  gy 
van  den  buik  af  een  overtreeder  genaamt  werdt.  Eph. 
2  :  3.  Ende  wy  waren  van  natuure  kinderen  des  toorns, 
gelyk  ook  de  andere. 


Vrag.     Hoe  al  meer  ? 

Antw.  2.  De  ervarentheid  leert,  dat  de  Mensch  van  na- 
tuure verdorven  is.  Men  bespeurt  in  de  jonge  kinderen 
voor  het  gebruik  van  haar  verstand,  korzeligheid  en  toor- 
nigheid, om  dat  ze  haar  zin  en  wil  niet  hebben ;  zy  ver- 
toonen  de  beginzelen  van  haat  en  wraakzugt,  eer  men  haar 
leeren  kan  hoe  kwaad  en  schandelijk  die  zyn.  't  Welk  niet 
anders  dan  uit  een  verdorve  gestalte  ontspruit.  Daarom 
zegt  de  Schrift,  dat  de  dwaasheid  is  gebonden  aan  het 
herte  van  den  jongen,  Spreuk.  22  :  15.  En  dat  al 't  gedigt- 
zel  der  gedagten  zynes  herten  ten  allen  dage  alleenlyk  boos 
is,  Genes.  6  :  5.  8  :  21. 


Van  de  Erf-zonde.  501 


3.  De  jonge  kinderen  sterven  zo  wel  als  de  ouden,  dies 
is  't  dan  zeker  dat  ze  zondig  en  verdorven  zyn,  dewyl  de 
dood  een  bezoldinge  der  zonde  is,   Kom.  6  :  23. 

4.  't  Blykt  ook  uit  de  noodzakelijkheid  der  veranderinge, 
die  alle  menschen  van  noden  hebben  om  Zalig  te  worden, 
Joh.  3  :  5.  Jesus  antwoorde,  voorwaar  voorwaar  zegge  ik  u, 
zo  iemand  niet  geboren  is  uit  water  ende  geest,  hy  en  kan 
in  het  Koninkryke  Gods  niet  ingaan.  Nu  alle  die  bekeering 
en  wedergeboorte  van  noden  hebben,  zyn  zondig,  zo  dan 
ook  de  kinderen,  nademaal  niemand  zonder  heiligmaking 
God  zien  zal,  Hebr.    12  :   14. 

Vrag.  Hoe  word  deeze  natuurlijke  verdorventheid  van 
Adam  op  zyne  nakomelingen  overgebragt? 

Antw.  Door  de  natuurlyke  geboorte,  volgens  de  aange- 
haalde plaatzen  uit  Job  14  :  4.  Joh.  3  :  6.  en  Psalm  51  :  7. 
Ziet  ik  ben  in  ongeregtigheid  geboren,  ende  in  zonde  heeft 
my  mynen  moeder  ontfangen. 

.-.  Vrag.  Spreekt  David  daar  niet  van  zyns  moeders 
zonde? 

Antw.  David  is  hier  niet  bezig,  om  de  schuld  van 
zig  op  zyn  moeder  te  wentelen,  maar  om  zyn  eige  zonde 
voor  God  te  belyden  in  haar  verzwaarende  omstandighee- 
den,  en  in  haare  wortel-oorzaak.  Ook  is  David  de  jongste 
onder  zyne  broederen,  uit  een  eerbaare  moeder  in  een 
wettelijk  Huwelijk  geboren,  tot  wiens  laste  de  Bybel  niets 
meld,  en  die  te  regt  voor  een  godvrugtige  Vrouwe  mag 
geschat  worden:  Terwyl  David  uitdrukkelijk  zegt,  Psalm 
116  :  16.  Och  Heere  zekerlyk  ik  ben  uw  knegt,  ik  ben 
uw  knegt,  een  Zoone  uwer  DIENSTMAAGD. 

.'.  Vrag.  Maar  hoe  word  deeze  verdorventheid  door 
de  natuurlyke  geboorte  overgebragt  op  alle  Menschen? 

Antw.  Wy  behoeven  niet  te  weeten  de  wyze  hoe, 
dewyl  wy  klaar  uit  de  Schrift  en  de  ondervinding  zien, 
dat  ze  overerft.  't  Is  ongerymt  een  zaak  van  zo  veel 
belang  te  ontkennen,  om  dat  men  het  hoe  niet  begrypen 
kan.  Wil  men  egter  deeze  zaak  wat  nader  bezien,  dan 
moet  men  niet  droomen  van  een  voortplantinge  der 
Ziele  door  de  ouders,  waartoe  Augustinus  eertyds 
overhelde;  dewyl  de  zonde  geen  toevallig  gebrek 
van  het  Lighaam  is,  maar  uit  de  Ziel  voortkomt; 
nog    met    verscheide    School-leeraren    de    schuld    van  de 


502 XV.  Artikel, 

verdorventheid  alleen  op  het  Lighaam  leggen,  als  of  daar 
door  de  Ziel  besmet  wierd,  terwyl  zulk  een  besmetting 
door  het  Lighaam  niet  bestaan  kan  met  de  geestelijkheid 
der  Ziel.  Maar  men  moet  God  in  de  scheppinge  der  Ziel 
aanmerken  als  een  Regtvaerdig  Rigter,  die  wegens  Adams 
zonde  dezelve  met  de  eerste  gaven  der  regtheid  niet  voor- 
ziet ;  welke  Ziel  nu  vereenigt  met  een  Lighaam,  dat  allerlei 
ongeregelde  beweegingen  van  bloed  en  dierlijke  geesten 
onderworpen  is,  noodwendig  geheel  en  al  tot  de  begeer- 
lijkheden overslaat,  waarom  de  zeeden  des  gemoeds  door- 
gaans met  de  byzondere  Lighaams-schikkingen  overeen- 
komen. 

Vrag.  Waarover  gaat  deeze  aangeboorne  verdorventheid. 
Antw.     Over  den  geheelen  Mensch,  over  Ziel  en  Lighaam. 

1.  De  Ziel  is  ten  aanzien 

a.  Yan  het  verstand  met  naare  duisternisse  en  onwee- 
tenheid  van  Goddelijke  zaaken  overtoogt-n,  Eph.  4  :  18. 
Verduistert  in  het  verstand,  vervreemt  zynde  van  het  leven 
Gods,  door  de  onweetenheid  die  in  haar  is,  door  de  ver- 
hardinge  des  Herten.  Zo  dat  zy  niet  begrypt  de  dingen  die 
des  geestes  Gods  zyn,  ja  die  niet  verstaan  kan,  om  dat  ze 
geestelyk  onderscheiden  worden,   1   Cor.  2  :   14. 

b.  De  wil  is  van  God  en  al  het  goede  afgekeert,  en  weeder- 
streevende  de  wille  Gods,  Job.  21  :  14.  Nogtans  zeggen 
zy  tot  God,  wykt  van  ons:  want  aan  de  kennisse  uwer 
weegen  hebben  wy  geenen  lust.  Hos.  8  :  12.  Ik  schryve 
hem  de  voortreffelykheden  myner  wet  voor :  maar  die  zyn 
geagt  als  wat  vreemds ! 

c.  De  Conscientie  is  ongevoelig  geworden  en  bevlekt  in 
al  haar  daden,  Tit.  1  .:  15.  Den  bevlekten  en  ongelovigen 
is  geen  ding  rein ;  maar  beide  haar  verstand  en  Conscientie 
zyn  bevlekt.  Daarom  leest  men  van  een  argelistig  Herte, 
Jerem.  17  :  9.  Van  een  ongevoelig  Herte,  Eph.  4  :  19.  En 
van  een  kwade  Conscientie,  Hebr.   10  :  22. 

cl.  De  hertstogten  zyn  ongehoorzaam  aan  het  beleid  der 
rede,  en  ongeregelt  als  hollende  Paarden  tot  genietinge  van 
aardsche,  ydele  en  verderfelijke  dingen,  Jes.  57  :  20,  21. 
Dog  de  godlooze  zyn  als  een  voortgedrevene  Zee,  want  die 
kan  niet  rusten,  ende  haare  wateren  werpen  slyk  en  modder 
op.    De    godlooze  zeit  myn  God,  en  hebben  geenen  vreede. 

2.  't  Lighaam    is    door    de  zonde  gantsch  verdorven  ge- 


Van  de  Erf-zonde.  503 


worden ;  een  werktuig  van  alle  ongeregtigheid,  geheel  onbe- 
kwaam om  tot  bet  goede  bewogen  te  worden,  maar  tot 
uitvoering  van  het  kwade  geieet  en  vaerdig,  Rom.  3  :  13—15. 
Haare  keele  is  een  geopent  graf:  met  haare  tongen  pleegen 
zy  bedrog:  Slangen  fenyn  is  onder  haare  lippen.  Welker 
mond  is  vol  van  vervloekinge  ende  bitterheid:  haar  voeten 
zyn  snel  om  bloed  te  vergieten.  Rom.  6  :  19.  Gelyk  gy  uwe 
leden  gestelt  hebt  om  dienstbaar  te  zyn  der  onreinigheid, 
en  (der  ongeregtigheid  tot  ongeregtigheid. 

.-.  Vrag.  |Is    deeze    verdorventheid    in]  alle1|Menschen 
even  groot? 

Antw.  Alle  Menschen  zyn  ten  opzigte  van  de  wortel 
•der  verdorvenheid,  van  natuure  malkander  gelijk,  Psalm 
14:  1.  Zij  verderven  het,  zy  maken  het  grouwelyk  met 
haar  werk,  daar  is  niemand  die  goed  doet.  Dog  voor  zo 
verre  dit  kwaad  zig  in  zommige  verder  uitstrekt  en  meer 
na  buiten  openbaart  als  in  andere,  wordt  'er  een  groote 
verscheidenheid  zelf  onder  de  onbekeerde  gevonden.  Dus 
vind  men  Onweetende  die  den  weg  der  Zaligheid  ver- 
smaden, Hoz.  8:  12.  Zorgelooze  op  den  droessem  harer 
ongeregtigheid,  Amos  6  :  3.  Hartnekkige  die  den  rykdom 
van  Gods  lankmoedigheid  veragten,  Rom.  2  :  4,  5. 
Geslagen  vyanden  van  waarheid  en  godvrugt,  die  Gods 
knegten  bespotten,  2  Cron.  36:  16.  De  waarheid  lasteren, 
2  Petr.  2  :  12.  De  godvrugtige  haten  en  vervolgen,  Jes. 
59  :  14,  15.  Joh.^15:  20,  21.  Terwyl  andere  zelf  in 
den  stand  der  natuurlijke  verdorventheid  hier  in  uitmunten, 
dat  ze  kennisse  hebben  of  zoeken  te  krygen  van  God  en 
Goddelijke  zaaken:  eerbaar  en  burgerlijk  leeven,  met 
ontvlieding  van  de  besmettinge  der  Waereld,  2  Petr. 
2  :  20,  22.  De  middelen  der  genade  waarneemen,  Gods 
woord  leezen,  de  Bondzegelen  gebruiken,  zig  by  de  vromen 
voegen,  en  lust  tonen  om  te  vragen  na  de  regten  van 
Gods  geregtigheid,  Jes.  58  :  2. 


Vrag.  Wat  vloeit  'er  uit  deeze  aangeboore  verdor- 
ventheid? 

Antw.  Dit  erlïelijk  gebrek  brengt  in  den  Mensche 
allerlei    dadelijke    zonden    voort,    zynde  in  hem  als  een 


504  XV.     Artikel, 

WORTEL  cler  zelve,  Jerem.  6  :  7.  Gelyk  een  bornput 
zyn  water  opgeeft,  alzo  geeft  zy  haare  boosheid  op. 
Matth.  7  :  17.  Een  kwade  boom  brengt  kwade  vrugten 
voort. 

Vrag.     Wat  zyn  dadelyke  zonden? 

Antw.  Dadelijke  afwykingen  van  God,  met  gedagten, 
woorden  en  werken. 


Vrag.  Waar  in  werd  de  dadelyke  zonde  onderscheiden 
van  de  Erf-zonde? 

Antw.  1.  In  haar  onderwerp.  De  Erf-zonde  valt  in  alle 
Menschen,  maar  de  dadelyke  zonde  werd  gevonden  alleen 
in  Menschen  die  't  gebruik  der  rede  hebben. 

2.  In  haar  oorsprong.  De  Erf-zonde  komt  voort  uit  de 
toereekening  van  Adams  zonde,  maar  de  dadelyke  zonden 
vloeijen  voort  uit  de  aangeboore  verdorventheid,  als  uit  een 
onzalige  fonteine,  Matth.  15:  19  Uit  het  herte  komen 
voort  booze  bedenkingen,  doodslagen,  overspeelen,  hoereryen, 
dieveryen,  valsche  getuigenissen,  lasteringen. 

3.  In  haar  uitwerkinge.  De  Erf-zonde  brengt  den  Mensch 
onder  de  schuld  van  de  eeuwige  verdoemenisse;  maar  de 
dadelyke  zonde  verzwaart  de  schuld,  die  door  de  Erf-zonde 
behaalt  is. 

.-.  Vrag.  Hoe  worden  de  dadelyke  zonden  gevoeglijk 
onderscheiden  ? 

Antw.  Die  kan  men  best  onderscheiden  op  deeze  wyze, 

1 .  Ten  aanzien   van   het  onderwerp,  waar  in  die  geschied, 

a.  Inwendig  de  Ziel,  Psalm  14:  1.  De  dwaas  zeit 
in  zyn  Herte;  daar  is  geen  God. 

b.  Uitwendig  het  Lighaam,  Rom.  6  :  13.  Stelt  uwe 
leden    niet    der    zonden    tot  wapenen  der  ongeregtigheid. 

2.  Ten  aanzien  van  het  voorwerp,  waar  omtrent  de- 
zelve geschied,  en  zo  word  ze  begaan, 

ii.  Of  tegens  God,  zonder  benadeeling  van  andere, 
Psalm  51:6.  Tegen  u  alleen  hebbe  ik  gezondigt. 

b.  Of  tegen  onze  naasten,  1  Sam.  2  :  25.  Wanneer 
een  Mensche  tegen  een  Mensche  zondigt,  zo  zullen  de 
Gooden  hem  oordeelen. 


Van  de  Erf-zonde.  505 


c.  Of  tegen  ons  zelve,  1  Cor.  6  :  18.  Die  hoererye 
bedryft,  die  zondigt  tegen  zyn  eigen  Lighaam. 

3. .  Ten  aanzien  van  de  forme  en  wyze,  op  welke  die 
geschied.  En  zo  is  dezelve 

a.  Of  een  zonde  van  bedryf,  als  men  doet  't  geen 
God  den  mensch  in  zyn  Wet  verboden  heeft,  1  Joh.  3:8. 
Die  de  zonde  doet  is  uit  den  Duivel. 

b.  Of  een  zonde  van  nalatigheid,  als  men  verzuimt 
te  doen  't  geen  God  ons  geboden  heeft,  Jac.  4  :  17. 
Wie  weet  goed  te  doen  en  niet  en  doet,  dien  is  het  zonde. 

4.  Ten  aanzien  van  het  middel,  waar  door  ze  geschied 

a.  Met  gedagten,  Spreuk.  24  :  9.  De  gedagte  der 
dwaasheid  is  zonde. 

b.  Met  ydele  en  kwaade  woorden,  Matth.  12  :  36. 
Maar  ik  zegge  u,  dat  van  elk  ydel  woord  het  welke  de 
Menschen  zullen  gesproken  hebben,  zy  van  het  zelve 
zullen  rekenschap  geven  in  de  dagen  des  Oordeels. 

c.  Met  werken,  Gal.  5  :  19.  De  werken  des  vleesches 
zyn  openbaar,  welke  zyn  overspel,  hoererye ;  enz. 

5.  Ten  aanzien  van  het  beginzel  waar  uit  zy  geschied, 
en  zo  kan  men  zondigen 

a.  Of  uit  onweetenheid.  Handel.  3  :  7.  Broeders  ik 
weet  dat  gy  't  uit  onweetenheid  gedaan  hebt,  gelyk  als 
ook  uwe  Overste. 

b.  Of  uit  Swakheid  wegens  de  overdwarssinge  der 
zonde,  Gal.  6:1.  Broeders,  indien  ook  een  Mensche 
overvallen  waare  door  eenige  misdaad,  gy  die  geestelyk 
zyt,  brengt  den  zodanige  te  regte  met  den  geest  der 
zagtmoedigheid. 

c.  Of  uit  hardnekkigheid  en  opzettelijke  boosheid,  ge- 
schiedende voorbedagtelyk  en  met  kennisse,  't  geene  men 
weet  dat  kwaad  is  ;  welk  anders  genoemt  word  te  zondigen 
met  een  opgeheeve  hand,  Num.  15  :  30.  De  Ziele  die 
iets  zal  gedaan  hebben  met  opgeheevener  hand,  het  zy 
van  inboorlingen,  ofte  van  vreemdelingen,  die  smaadet 
den  Heere :  ende  die  Ziele  zal  uitgeroeid  worden  uit  het 
midden  van  haar   volk. 

6.  Ten  aanzien  van  haare  trappen,  alzo  dat  schoon  alle 
zonden  op  zig  zelven  zeer  groot  en  zwaar  zyn,  egter  de 
eene  by  de  andere  vergeleeken  zynde,  in  zekere  opzigte  de 
eene  zwaarder  dan  de  andere  is.  Ten  dien  opzigte  zeide 
Jesus    tot    Pilatus,    Joh.    19  :   11.    Die    my  aan  u  heeft 


506 XV.    Artikel. 

overgegeeven,  heeft  groter  zonde.  Dus  leest  men  van 

a.  Openbaare  zonden,  die  onder  het  oog  van  Menschen 
of  van  verborgene,  die 'buiten  het  gezigte  van  Menschen 
geschieden,  2  Sam.  12  :  12.  Gy  hebt  het  in 't  verborgene 
gedaan. 

b.  Van  roepende  zonden,  die  van  de  heiligheid  Gods 
een  schielijke  wrake  afvorderen,  Gen.  4  :  10.  Daar  is  een 
stemme  des  bloeds  uwes  broeders,  dat  tot  my  roept  van 
den  Aardbodem,  of  van  niet  roepende,  waar  omtrent  God 
gewoon  is  zyne  verdraagzaamheid  te  oeffenen. 

c.  Van  heerschende  zonden,  die  in  alle  onwederge- 
boorne  vallen,  waar  tegen  David  bidt,  Psalm  19  :  14. 
Houd  uwen  knegt  te  rug  van  trotsheeden,  laat  ze  niet 
over  my  heerschen,  of  van  niet  heerschende,  die  uit  by- 
liggende  zwakheid  begaan  worden,  Rom.  7  :  15.  Want 
het  geene  ik  wil,  dat  doe  ik  niet,  maar  het  geene  ik 
haate,  dat  doe  ik. 

d.  Van  vergeeffelyke  zonden  die  door  tussenkomende 
genade  Gods  in  Christus  vergeeven  worden  ;  of  van  onver- 
geeffelyke  zonde,  die  door  geen  bloed  van  den  borge  en 
tussenkomende  vergeevinge  konnen  uitgedelgt  worden.  Hier 
van  leezen  wy,  Matth.  12  :  31,  32.  Alle  zonde  en  laste- 
ringe  zal  den  Mensche  vergeeven  worden :  maar  de  laste- 
ringe  tegen  den  Geest  zal  den  Menschen  niet  vergeeven 
worden  Ende  zo  wie  eenig  woord  gesproken  zal  hebben 
tegen  de  Zoone  des  Menschen,  het  zal  hem  vergeeven 
worden :  maar  zo  wie  tegen  den  Heiligen  Geest  zal  ge- 
sproken hebben,  't  zal  hem  niet  vergeeven  worden,  nog 
in  deeze  Eeuwe,  nog  in  de  toekomende. 


Vrag.  Hoe  merkt  gy  de  natuurlijke  verdorventheid 
in  den  Mensch  verder  aan? 

Antw.  Als  leelyk  en  grouwelyk  voor  God.  en  genoeg- 
zaam om  het  Menschelyk  geslagte  te  verdoemen,  Psalm 
143  :  w2.  Ende  gaat  niet  in  't  gerigte  met  uwen  knegt : 
want  niemand  die  leeft  zal  voor  uw  aangezigte  regt- 
vaardig  zyn. 

Vrag.     Hoe  zo? 

Antw.     't  Gantsche  Menschdom  is  'er  door  besmet  en 


Yan  de  Erf-zonde.  507 

verontreinigt,  Jes.  64  :  6.  Dog  wy  alle  zyn  als  een 
onreine,  ende  alle  onze  geregtigheeden  zyn  als  een  weg- 
werpelyk  kleed.  De  wateren  van  de  Zond-vloed  spaarde 
nog  zeeven  Zielen ;  maai'  deeze  onreine  vloed  overstroomt 
ze  alle  die  uit  Adam  onder  Adam  geboren  worden,  Joh. 
3  :  6.  Het  geene  uit  het  vleesch  geboren  is,  dat  is 
vleesch.  De  Erf-zonde  heerscht  van  Adams  tyd  af  over 
alle  Menschen  tot  verdoemenisse,  zo  lang  de  Waereld 
duuren  zal,  Rom.  3  :  19.  Op  dat  alle  mond  gestopt 
worde,  en  de  geheel  e  Waereld  voor  God  verdoemelyk  zy. 


Vrag.  Maar  hoe  gaat  het,  wanneer  de  kinderen  gedoopt 
worden,  word  de  Erf-zonde  door  den  Doop  niet  weggenomen  ? 

Antw.  Zo  willen  de  Papisten,  die  zeggen,  dat  het  water 
des  Doops  de  zonde  afwassche,  maar  hoe  het  water  de 
zonde  afwassche,  word  niet  op  dezelve  wyze  van  de  Paapze 
Leeraars  verklaart.  De  Dominikanen  willen,  dat  'er  in  het 
Doop-water  zy  eene  werktuige  uitwerkende  kragt  om  de 
Ziel  een  goede  schikkinge  toe  te  brengen,  dat  ze  de  genade 
ontfangt.  De  Franciskanen  zeggen,  dat  God  voor  zijn  belofte 
de  genade  aan  het  Doop-water  zo  gehegt  hebbe,  dat  alle 
gedoopte,  de  genade  met  het  Doop-water  verkrygen,  ende 
alle  die  niet  gedoopt  worden,  van  de  genade  versteeken 
blyven.  Het  gevoelen  der  Dominikanen  dryft  meer  in  de 
Roomsche  Kerk  boven  als  dat  "der  Franciskanen,  alzo  dat 
der  Franciskanen  te  veel  na  de  Leer  der.  Lutheranen  sweemt, 
die  het  Doop-water  aanmerken  als  een  Goddelyke  hand,  en 
als  een  wagen  die  de  genade  aan  de  Ziel  brengt. 

Vrag.     Wat  dunkt  u  van  dit  gevoelen? 

Antw.  I .  Het  Doop-water  is  lighamelyk,  leven  en  reden- 
loos,  en  daarom  kan  het  de  genade  die  geestelyk,  leevendig 
en  redelijk  is,  in  de  redelijke  Ziele  des  Menschen  niet  wer- 
ken, Jerem.  2  :  22.  Al  wiescht  gy  u  met  Salpeeter,  en 
naamt  u  veele  Seepe,  zo  is  dog  uwe  ongeregtigheid  voor 
myn  aangezigte  aangeteekent  spreekt  de  Heere  Heere,  Job 
9  :  30,  31. 

2.  De  genade  is  ook  niet  gehegt  aan  het  Doop-water : 
want  anders  moesten  alle  de  gedoopte  Zalig  worden,  ende 
alle    de    ongedoopte    noodwendig    verlooren  gaan :  Nu  leert 


508  XV.     Artikel, 

ons  Gods  woord,  dat  er  gedoopt  zyn  zouder  de  genade  te 
ontfangen,  als  te  zien  is  in  Simon  de  Tovenaar,  Handel. 
8:13,  23.  Andere  hebben  de  genade  verkreegen  zonder 
den  Doop.  Men  zie  de  Moordenaar,  stervende  aan  het  Kruis, 
Luc.   23   :  42,  43. 

3.  Gods  woord  schrijft  ook  duidelijk  de  afwassinge  der 
zonde  alleen  aan  Jesus  Bloed  en  Geest  toe.  1  Joh.  1:7. 
Het  Bloed  Jesu  Christi  des  Zoons  Gods  reinigt  ons  van  alle 
zonde.  1  Cor.  6:11.  Ende  dit  waart  gy  zommige,  maar 
gy  zyt  afgewasschen,  maar  gy  zyt  geheiligt,  maar  gy  zyt 
geregtvaerdigt  in  den  name  des  Heeren  Jesu  Christi,  en 
door  den  Geest  onzes  Gods.  Dies  wy  met  onze  Belydenisse 
besluiten.  De  Erf-zonde  wordt  ook  zelf  door  den  Doop  niet 
gantschelyk  te  niette  gedaan,  nog  geheel  uitgerooyt,  aan- 
gezien de  zonde  daar  uit  altyd  als  opwellend  water  uitspruit, 
gelyk  uit  een  onzalige  fonteine.  Want  uit  het  herte  komen 
voort  booze  bedenkingen,  doodslaagen,  overspeelen,  hoere- 
ryen, dieveryen,  valsche  getuigenissen,  lasteringen,  Matth. 
15  :  19. 


Vrag.  Hoe  lang  blyft  deeze  verdorven theid  den 
Menseh  by? 

Antw.  De  Erf-zonde  hangt  Gods  kinderen  door  al 
haar  leeven  aan.  Niet  eer  verlaat  de  zonde,  een  geloo- 
vige  Ziel,  voor  dat  de  Ziel  het  Lighaam  verlaat.  Zy 
zugten  onder  den  last  der  verdorventheid,  zoo  lange  zy 
in  dit  leeven  zyn,  Rom.  7  :  24.  Ik  elendig  Mensche ! 
wie  zal  my  verlossen  uit  het  Lighaam  deezes  doods. 
2  Cor.  5  :  4.  Want  ook  wy,  die  in  deezen  Tabernakel 
zyn,  zugten,  bezwaart,  zynde,  nademaal  wy  niet  en 
willen  ontkleet,  maar  overkleet  worden,  op  dat  het 
sterffelyke  van  't  leeven  verslonden  worde. 


Vrag.  Hoe  blyft  deeze  verdorventheid  een  kind  van  Godby? 

Antw.  Niet  in  haar  heerschende  kragt,  maar  als  een 
slange  die  den  kop  doorwond  is :  als  een  vergift,  maar  dat 
door  tegengift  getempert  is.  De  schuld  der  straffe  is  geheel 
vergeeven,  Rom.  8  :   1.  Dit  drukt  onze  Belydenis  in  deezer 


Yan  de  Erf-zonde.  509 


voegen  uit.  Zy  word  Gods  kinderen  tot  verdoemenisse  niet 
toegerekent,  maar  door  zyne  genade  en  barmhertigheid  ver- 
geeven,  Nura.  23  :  21.  Hy  schouwt  niet  aan  de  ongereg- 
tigheid  in  Jacob,  ook  ziet  hy  niet  aan  de  boosheid  in  Israël. 
Psalm  85  :  3.  De  misdaad  uwes  volks  hebt  gy  weggenomen  ; 
gy  hebt  alle  hare  zonden  bedekt.  Sela! 

.•.  Vrag.  Zegt  eens  wat  onderscheid  'er  is  ten  opzigte 
van  de  Erf-zonde,  tusschen  de  wedergeboorene  kinderen 
Grods  en  tusschen  de  onwedergeboorene  ? 

Antw.  1.  De  Erf-zonde  in  een  kind  van  God,  legt 
daar  maar  in  zyn  overblyfzelen,  maar  in  een  goddeloozen 
in  haar  volle  stand.  De  onbekeerde  Mensch  is  een  slaave 
der  zonde,  Rom.  6  :  20,  die  niet  anders  doet  nog  doen 
kan,  dan  de  wille  des  vleeschs  en  der  gedagten,  Eph. 
2  :  3.  Een  bekeerd  mensch  is  vry  gemaakt  van  de  dienst- 
baarheid der  zonde,  Joh.  8  :  36.  Hy  word  niet  weg- 
gesleept tot  het  volle  bedryf  der  zonde,  1  Joh.  3  :  9. 
Een  iegelyk  die  uit  God  geboren  is,  die  en  doet  de  zonde 
.  niet;  want  zyn  zaad  blyft  in  hem,  ende  hy  en  kan  niet 
zondigen,  want  hy  is  uit  God  geboren. 

2.  Een  kind  van  God  haat  de  zonde  als  zonde,  al 
was  'er  geen  Hemel  ter  belooning  van  de  deugd,  nog 
Helle  ter  straffe  van  de  goddeloosheid.  Hy  ziet  zo  veel 
kwaad  in  de  zonde,  als  strydende  tegen  Gods  allerhei- 
ligste natuur  en  wille,  dat  hy  niet  kan  nalaaten  even 
uit  dien  hoofde  de  zonde  te  haten  en  te  vloeken,  Gen. 
39  :  9.  Hoe  zoude  ik  dan  dit  zo  een  groot  quaad  doen, 
ende  zondigen  tegen  God.  Geheel  anders  is  't  met  de 
onwedergeboorene,  by  aldien  hy  de  zonde  laat,  't  is  uit 
vreeze  voor  de  straffe,  en  ten  schoonste  genomen,  uit 
liefde  tot  ruste  van  zyn  Conscientie,  tegen  welke  de  zonde 
door  haar  onwettelijkheid  aandruischt,  Exod.  10  :  16,  17. 
Doe  haastede  Pharao,  om  Mozes  ende  Aarou  te  roepen  : 
ende  zeide.  Ik  hebbe  gezondigt  tegen  den  Heere  uwen 
God,  ende  tegen  u  lieden.  Ende  nu  vergeeft  my  dog 
myne  zonde  alleen  ditmaal,  ende  bid  vieriglyk  tot  den 
Heere  uwen  God,  dat  hy  slegts  deeze  dood  van  my  wegneme. 

3.  Een  wedergeboorene  heeft  een  algemeenen  haat 
tegen  alle  zonde,  't  Gaat  hem  niet  gelijk  de  onwederge- 
boorene, die  hoe  veel  zonden  hy  ontwykt,  egter  altoos 
een    Herodias    lief  heeft,  en  niet  wil  varen  laten  wat  'er 


510  XV.     Artikel,  

Johannes  tegen  preekt.  Neen,  hy  agt  de  zonde  als  een 
ïyran,  die  hem  onverhoeds  gevangen  neemt,  Rom.  7  :  23. 
Zyn  haat  is  algemeen  tegen  alle  zonde,  zyn  lust  en  leven 
is  in  heiligheid  en  godzaligheid,  Psalm  1 19  :  128.  Daarom 
hebbe  ik  alle  uwe  beveelen,  van  alles,  voor  regt  gehou- 
den, maar  allen  valschen  pad  hebbe  ik  gehaat. 

4.  Een  kind  van  God,  door  de  inkleevende  verdor- 
ventheid  weggerukt  zynde  tot  eenige  zonde,  is  daar  met 
smarte  en  leeweezen  over  aangedaan.  De  Ziel  betreurt 
haare  verdorvenheid,  zugt  en  bid  om  genade,  en  is  niet 
voldaan,  ten  zy  de  vreede  der  Ziele  in  God  herstelt  is, 
Psalm  51  :  10,  11.  Doed  my  vreugd  ende  blydschap 
hooren :  dat  de  beenderen  zig  verheugen  die  gy  verbryzelt 
hebt.  Verbergt  uw  aangezicht  van  myne  zonden,  ende  delgt 
uit  alle  myne  ongeregtigheeden.  Geheel  anders  gedraagd 
zig  de  onwedergeboorene  onder  zyn  verdorventheid.  Want 
gelijk  hy  de  zonde  indrinkt  als  water,  zo  spuigt  hy  die 
wederom  uit  over  den  loop  van  zyn  leeven  als  een  ge- 
duurige  stroom,  zonder  zig  daarover  te  bekommeren : 
zeggende,  Deut.  29  :  19.  Ik  zal  vreede  hebben,  wanneer 
ik  schoon  na  mynes  herten  goeddunken  zal  wandelen. 


Vrag.  Maar  waarom  laat  God  toe,  dat  deeze  verdor- 
ventheid   zyne  kinderen  door  al  haar  leeven  aankleeft? 

Aritw.  1.  Niet  om  in  de  zonde  gerust  te  slapen, 
maar  om  dat  het  gevoelen  deezer  verdorventheid  de 
geloovige  dikwyls  zoude  doen  zugten,  verlangende  om 
van  het  Lighaam  des  doods  verlost  te  worden,  Rom. 
7  :  24.  Ik  elendig  Mensche,  wie  zal  my  verlossen  van 
het  Lighaam  deezes  doods.  De  Aarde  is  Gods  kinderen 
een  worstelplaats,  boven  word  de  Ziel  in  overwinning 
omgevoert.  Hier  beneeden,  laat  God  zyn  kinderen  tegens 
de  zonde  kampen,  op  dat  haar  verlangen  na  den  Hemel 
daar  de  ruste  is,  des  te  sterker  zyn  zal,  Psalm  42 : 2,  3. 
Gelyk  een  Hert  schreeuwt  na  de  water  stroomen;  alzo 
schreeuwt  myne  Ziele  tot  u  ó  God :  Myne  Ziele  dorstet 
na  God,  na  den  levendige  God,  wanneer  zal  ik  ingaan 
ende  voor  Gods  aangezigte  verschynen. 


Van  de   Erf-zonde.  511 


2.  De  overblyfzelen  der  verdorventheid  doen  de  hei- 
ligen Christus  en  zyne  genade  des  te  hoger  agten :  die 
de  zonde  gevoelt  gelyk  de  Zieke  zyn  krankheid,  och 
hoe  wellekom  is  Christus  de  Medieynmeester  by  hem, 
Hoogl.  2:  3.  Als  een  appelboom  onder  de  boomen  des 
Wouts,  zo  is  myn  liefste  onder  de  Zoenen :  Ik  nebbe 
grooten  lust  in  zyne  schaduwe,  ende  zit  'er  onder:  ende 
zyne  vrugt  is  myn  gehemelte  zoet. 

3.  't  Gevoel  der  Erf-zonde  brengt  Gods  kinderen  tot 
zelfsvernederinge.  't  Is  een  scherpe  doorn  tegens  de 
verheffinge  des  harten,  2  Cor.  12:7.  Een  leermees- 
teresse  van  lydzaamheid  en  geduld  als  'er  slagen  komen, 
Mich.  7 :  9.  Een  Fonteine  van  innig  medelyden  over 
den  staat  der  onwedergeboorene,  op  dat  zy  ook  om 
derzelver  bekeering  zoude  bidden  ,  en  daar  toe  voorzig- 
telijk  arbeiden,  Gal.  6:  1.  Broeders,  indien  ook  een 
Mensche  overvallen  ware  door  eenige  misdaad,  gy  die 
geestelyk  zyt,  brengt  den  zoodanigen  te  regte  met  den 
geest  der  zagtmoedigheid :  ziende  op  u  zelve,  op  dat  ook 
gy  niet  verzogt  word. 

Vrag.  Met  wien  hebben  wy  over  dit  Leerstuk  verschil? 

Antw.  Met  de  Pelagianen,  welkers  dwalinge  wy  ver- 
werpen ;  zeggende  dat  de  zonde  niet  anders  is  dan  uit 
navolginge. 


.".  Vrag.     Wie  is  Pelagius  geweest? 

Antw.  PELAGIUS  zegt  men,  is  op  dezelve  dag  gebo- 
ren met  zynen  voornaamsten  tegenstander  Augustinus.  Hy 
was  een  Brit  of  Brittenslag,  volgens  Prosper  de  Leerling 
van  Augustinus.  Een  Schot,  en  met  Schotze  pap  overla- 
den volgens  Hieronimus.  Zyn  eige  naam  was  Morgan, 
zo  veel  als  Marigena,  uit  Zee  geboren ;  hier  van  Pelagius. 
Hy  is  geweest  een  Monnik,  zeer  nauw  van  leven,  en 
bemind  van  treffelijke  mannen.  Chrysostomus  Bisschop 
van  Konstantinopolen,  beklaagde  met  tranen  zyn  afval, 
als  hy  die  vernam,  kort  voor  zyn  dood.  Hy  begon  zyn 
kettery    omtrent    het    Jaar    405,  na  Christi  geboorte.  Hy 


512  XV.     Artikel, 

ondekte  zig  eerst  te  Romen,  daar  wederspreekende  de 
woorden  van  Augustinus.  Heere  gy  hebt  geboden  dat  ik 
u  lief  hebbe :  geef  my  't  geen  gy  gebied,  en  gebied  my 
het  geen  gy  wilt!  Zyn  Landsman  Coelestius,  en  Julianus, 
Bisschop  in  Campanien,  waaren  zyne  medestanders.  Hy 
ontdekte  zyn  venyn  heimelijk  aan  zyn  leerlingen,  't  Spits 
liet  hy  hun  afbyten,  kreegenze  ingang,  't  was  tot  lof 
van  hunnen  Meester;  wilde  het  niet  door,  't  was  zy 
wisten  niet  beeter.  Zyn  meeste  stellingen  komen  daar  op 
uit,  daar  was  geen  toereekeninge  van  Adams  Zonde,  nog 
Erfzonde ;  maar  wel  van  navolging  van  een  anders  kwaad 
voorbeeld.  De  dood  was  een  gevolg  van  de  natuur,  maar 
geenzints  een  bezolding  der  zonde.  De  kragten  van  den 
vryen  wille  waren  genoegzaam  om  de  goede  werken  te 
beginnen,  voort  te  zetten  en  te  voltoijen.  Van  God  was 
't,  dat  wy  Menschen  zyn,  en  van  ons  dat  wy  regtvaer- 
dige  zyn.  Daar  waren  driederlei  wegen  van  Zaligheid :  de 
wet  der  Natuur.  De  wet  van  Moses.  Het  Evangelium  van 
Christus.  De  werken  der  Heidenen  stelde  hy  te  zyn  Gode 
aangenaam  en  waarlijk  goed,  al  kwam  daar  het  behulp 
der  genade  niet  by.  In  dit  leven  konden  de  godzaligen 
zo  ver  komen,  dat  zy  niet  zondigden  of  zondigen  konden. 
Daar  was  geen  inwendige  of  boven-natuurlijke  genade, 
maar  een  redelijke  wille  en  mogelijkheid  der  natuure.  Hy 
begreep  de  Regtvaerdigmakinge  uit  eigene  verdiensten, 
kragten  en  goede  wille,  en  niet  uit  enkele  genade  door 
het  geloof  in  Christus,  en  de  Predestinatie  tot  genade  en 
heerlijkheid  uit  een  voorgezien  geloove  en  goede  werken. 
Dit  tot  een  staaltje  van  Pelagius  verkeerde  Leer,  van 
wien  de  Kerk-historie  breeder  spreekt. 


Vrag.  Hoe  bewijst  gy,  dat  de  zonde  in  ons  naaren 
eersten  oorsprong  niet  heeft  door  navolginge? 

Antvv.  1.  Gods  woord  stelt  duidelijk,  dat  de  verdor- 
ventheid  ons  van  der  geboorte  af*  aanhangt,  Gen.  6  :  5. 
Ende  de  Heere  zag,  dat  de  boosheid  des  Menschen  me- 
nigvuldig was  op  der  Aarde,  ende  alle  het  gedigtzel  der 
gedagten  zijnes  herten,  t'  allen  dage  alleenlyk  boos  was. 
Psalm    51  :    7.    Ziet    ik  ben  in  ongeregtigheid  geboren ; 


Van   de  Erf-zonde.  513 


en  de  in  zonde  heeft  my  myne  moeder  ontfangen.  Jes. 
48 :  8.  Ende  dat  gy  van  den  buik  af  een  overtreder 
genaamt  word.  Eph.  2  :  3.  Ende  wy  waaren  van  natuure 
kinderen  des  toorns,  gelyk  ook  de  andere.  Dat  nu  Gods 
woord  zo  duidelijk  leert,  mag  de  verdorve  reede  niet 
tegenspreeken. 


Vrag.     Hoe  meer  ? 

Antw.  2.  De  ondervinding  leert,  dat  in  godzalige  Huis- 
gezinnen, daar  de  kinders  eenen  zeer  vromen  wandel  be- 
speuren in  haare  ouders,  de  kinderen  dikmaals  zeer  godde- 
loos en  ondeugende  zyn.  Indien  nu  de  zonde  oorspronkelijk 
tot  ons  overkwam,  door  navolginge  van  kwade  voorbeelden, 
en  de  Ziel  van  zelfs  niet  verdorven  was,  moesten  de  kinde- 
ren van  godzalige  ouders  niet  altyt  vroom  en  deugdzaam 
zyn,  daar  men  nu  zomtyds  het  tegendeel  in  kinderen  van 
godzalige  ouderen  bespeurt. 

3.  Wy  zondigen  zonder  voorgaande  bedryf  van  andere, 
en  konnen  die  slegte  konst  zonder  leermeester  van  buiten. 
Wie  kan  ooit  bedenken,  dat  iemand  die  onverschillende 
gestelt  is  tusschen  goed  en  kwaad,  die  tot  het  goede  niet 
ongenegender  is  dan  het  kwaad,  en  niet  verdorven  is  van 
binnen,  dadelijk  op  een  sprong  zo  listig  en  konstryk  is, 
om  de  zonde  te  bedryven  als  men  dagelijks  in  de  kinderen 
ziet.  •  't  Geen  iemand  niet  natuurlyk  is,  zal  hy  niet  ligt  aan 
leeren,  nog  in  zyn  zwakkere  Jaaren  zo  konstrijk  niet  weeten 
uit  te  werken.  Zeldzaam  is  de  Historie  van  Sebastiaan  Cas- 
tellio,  Grieks  Professor  te  Bazel,  die  van  gevoelen  was, 
dat  de  zonde  alleen  in  ons  door  navolging  veroorzaakt  werd. 
De  geleerde  man  was  zeer  zorgvuldig  om  zyne  kinderen 
van  straat  en  alle  gezelschap  af  te  zonderen,  haar  vertoo- 
nende  alle  goede  voorbeelden,  en  haar  zo  veel  doenlijk  was, 
in  deugd  oeffenende,  evenwel  gebeurde  het  op  een  tyd,  dat 
hy  met  zyn  familie  over  tafel  zittende,  grooten  twist  tusschen 
zyne  kinderen  oprees,  en  zelf  uitbrak  tot  vloeken,  vegten 
en  smyten  toe,  om  dat  zy  oordeelden,  dat  de  spyze  ongelijk 
verdeelt  was.  Castellio  gevraagd  zynde  van  eene  die  daar 
tegenwoordig  was,  van  wien  zy  zulk  een  Exempel  gezien 
hadden,  stont  beschaamt  en  bekende  met  stilzwygen  de 
waarheid    van    Spreuk.  22  :   15.  De  dwaasheid  is  in  't  hert 

33 


514 XV.     Artikel, 

des  jongen  gebonden.  En  van  Gen.  8  :  21.  Het  gedigtzel 
van   's  Menschen   herte  is   boos  van  zyne  jeugd  aan. 

Vvag.  Terwyl  dan  vast  staat,  dat  \vy  alle  in  zonden 
ontfangen  en  gebooren  zyn  ;   wat  staat  ons  hier  uit  te  leeren  ? 

Antw.  1.  Dat  wy  onze  jammerstant  leeren  betreuren. 
Door  de  Erf  zonde  heeft  de  dood  haare  intreede  in  de  We- 
reld gedaan,  en  heerscht  van  Adams  tyd  af  over  ons  allen. 
De  Erf  zonde  heeft  ons  berooft  van  't  gezigte  van  onzen 
God,  en  Gods  aangezigte  verborgen,  zo  dat  wy  van  natuure 
als  zonder  God  in  de  Waereld  zyn.  De  Erf-zonde  werpt 
ons  in  duizenderlei  dwalingen,  en  bind  ons  onder  de  heer- 
schappy  der  zonde.  Door  de  Erf-zonde  is  den  Mensch  gewor- 
pen onder  de  blakenden  toorn  Gods,  en  voelt  desselfs  vlam- 
men door  allerlei  elenden  in  dit  leven,  Kom.  2  :  9.  Ver- 
drukkinge  en  benauwtheid  over  alle  Ziele  des  Menseben, 
die  kwaad  werkt. 

2.  Dat  wy  ons  zelven  niet  verwonderen,  dat  de  natuur- 
lijke Mensch  zo  kwalijk  tot  het  goede  kan  gebragt  worden. 
Van  natuure  is  hy  zondig,  de  verdorventheid  zit  in  't  ge- 
beente, men  kan  een  Tyger,  een  Leeuw,  een  Beer,  een 
Wolf  binden ;  maar  zyn  verslindende  natuur  zal  evenwel 
by  hem  blyven.  Dus  is  't  gestelt  met  den  zondigen  Mensch. 
Jer.  13  :  23.  Zal  ook  een  Moorman  zyne  huit  veranderen? 
of  een  Luipaart  zyne  vlekken,  zoo  zult  gy  lieden  ook 
konnen  goet  doen,  die  geleert  zyt  kwaad  te  doen. 

3.  Dat  wy  ons  niet  verheffen  boven  andere.  De  gantsche 
Waereld  ligt  verdoemehjk  voor  God,  en  in  elk  van  ons  is 
het  zaad  van  verdorventheid.  't  Is  enkele  genade  Gods  over 
ons  indien  wy  niet  zyn  gelijk  alle  andere  Menschen,  die 
uitloopen  tot  de  uitgieting  van  alle  boosheid.  Daarom  is 
deeze  lesse  nut,  1  Petr.  5  :  5.  Zyt  met  ootmoedigheid  be- 
kleed. Phil.  2  :  3.  En  doet  geen  ding  door  twistinge.  ofte 
ydele  eere,  maar  door  ootmoedigheid,  agte  de  een  den 
anderen   uitnemender  dan  hem  zelven. 

4.  Dat  wy  nooit  vertrouwen  op  onze  eige  natuure,  op 
ons  eigen  herte.  Dit  is  een  groot  kwaad  onder  de  Zonne, 
dat  de  Menschen  zo  steunen  en  vertrouwen  op  haar  zelven, 
zonder  inzien,  dat  zy  van  natuure  tot  alle  goet  werk  ondeu- 
gend zyn,  Spreuk.  28  :  26.  Maar  die  op  zyn  hert  vertrouwt, 
die  is  een  zot;  maar  die  in  wysheid  wandelt,  die  zal  ont- 
komen. Spreuk.  4  :  23.  Behoed  uw  herte  boven  al  dat  te 
bewaren  is,   want  daar  uit  zyn  de  uitgangen  des  levens. 


Van  de  Erf-zonde.  515 


.•.  Vrag.  Wat  in  'tbyzonder? 

Antw.  1.  De  godzalige  zyn  verpligt,  dankbaarlijk  te 
erkennen  de  genade  der  wedergeboorte,  waardoor  zy  van 
zulk  een  verdorventheid  in  aanvang  verlost  zyn,  1  Petr. 
1  :  3.  Gelooft  zy  de  God  ende  Vader  onzes  Heeren  Jesu 
Christi,  die  na  zyne  groote  barmhertigheid  ons  heeft  we- 
dergeboren, tot  een  levende  hope,  door  de  opstandinge 
Jesu  Christi  uit  den  dooden. 

2.  Te  staan  na  meerdere  doodinge  van  onze  verdor- 
ventheid, Coll.  3  :  5.  Doodet  dan  uwe  leeden  die  op  de 
Aarde  zyn,  namelyk  hoerery,  onreinigheid,  schandelyke 
beweegingen,  kwade  begeerlykheid  ende  gierigheid,  welke 
is  afgodendienst.  Rom.  7:4.  Zo  dan  myne  broeders,  gy 
zyt  ook  der  wet  gedoodet  door  het  Lighaam  Christi,  op 
dat  gy  zoudet  worden  eenes  anderen,  namelyk  des  geenen 
die  van  den  dooden  opgewekt  is,  op  dat  wy  Gode  vrug- 
ten  dragen  zoude. 

3.  Christus  en  zyn  geregtigheid  vroolijk  te  roemen  en 
te  pryzen.  Hy  is  onze  Middelaar,  die  met  zyn  onschuld 
en  volkomen  heiligheid  de  zonde  waarin  wy  ontfangen  en 
geboren  zyn,  voor  Gods  aangezigte  bedekt,  Jes.  25  :  9. 
Ende  men  zal  ten  dien  dage  zeggen,  ziet,  deeze  is  onze 
God,  wy  hebben  hem  verwagt,  ende  hy  zal  ons  Zalig 
maken ;  deeze  is  de  Heere,  wy  hebben  hem  verwagt,  wy 
zullen    ons    verheugen    ende    verblyden    in  zyne  Zaligheid. 

4.  Veel  verlangen  te  hebben  na  een  volkomen  ontslag 
van  het  Lighaam  deezes  doods,  en  het  zyn  met  Christus 
in  den  Hemel,  Phil.  1  :  23.  Want  ik  worde  van  deeze 
twee  gedrongen,  hebbende  begeerte  om  ontbonden  te 
worden,  ende  met  Christo  te  zyn:  want  dat  is  zeer  verre 
het  beste. 


EINDE   VAN   HET   EERSTE   DEEL.