e-- ;
IZMS ROEM EN STERKTE,
OFTE
VERKLAARING VAN DE ZEEVENENDERTIG ARTIKELEN
DKK
Nederlandsche Geloofsbelj deiüs.
VOORAF GAAT EEN
HISTORISCH-BERIGT,
NOPENS DE
BELYDENIS EN GELOOFSHERVORMING IN DE NEDERLANDEN
ARNOLDUS ROTTERDAM,
Bedienaar des Goddelyken Woords te Zuylen.
Op nieuw uitgegeven, en by ons kerkely k publiek ingeleid
DOÜit
i>. A. KUYPEK.
EERSTE DEEL.
GEBROEDERS HUGE.
Rotterdam.
/\
LIBRARY OF PRINCETON
WAR
THEOLOGICAL SEMINAOT
KlIYPFR RX9429.B3 R62 1900
Rotterdam. Arno 1 dus,
1718-1781 .
Verklaring der Neder landsche
geloofsbelijdenis /
VERKLARING
DER
Nederlandsclie Geloofsbelijdenis
VAN
DS. A. ROTTERDAM.
Op nieuw uitgegeven, en by ons kerkelijk publiek ingeleid
DOOR
IK A. KUYPER
LIBRARY OF PR1NCET0N
THE0L0r'CAL SEMINARY
GEBROEDERS HUGE.
Rotterdam.
1900.
STOOMDRUK EDUARD IJDO. - LEIDEN.
Inleidend woord op deze nieuwe uitgave.
De verklaring van onze Confessie , die Ds. Rotterdam
in 1755 ter perse lei, en die thans door de goede zorge van
de Gebroeders Huge op nieuw aan ons Gereformeerd kerkelijk
publiek wordt aangeboden, is niet wat men in engeren zin
noemt een theologisch werk. Godgeleerden van beroep zullen
er weinig in vinden, dat hun niet reeds gemeenzaam was,
en uiteraard kon het nog geen acht geven op de kerkelijke
worsteling van omen tijd.
Neen deze verklaring van de Confessie is in den volsten zin
des woords, een werk voor de gemeente; zóó ingericht dat
de eenvoudigste in de gemeente er zijn winst mee kan doen,
en ook de verstgevorderde er met vrucht en vreugde in
bladeren zal. Daarop heeft Ds. Rotterdam het aangelegd.
Hij heeft namelijk den inhoud van dit werk laten geboren
worden in samenkomsten met belangstellende geloovigen in
een plattelandsgemeente. Hij was predikant te Zuylen in
Utrecht, en heeft daar, in het midden der voorgaande eeuw,
de 37 artikelen van onze Geloofsbelijdenis breedvoerig
in een soort oefening, die hij voor boeren en boerinnen
hield, uitgelegd, ontleed en verklaard. Dit boeide. Hiervan
ging een goed gerucht in den omtrek uit. En zoo ontving
hij meer dan één vriendelijk verzoek, om het te Zuylen be-
handelde ook voor andere kerken door den druk gemeen te
VI IXLEIDEXD WOORD.
maken. Hoewel schoorvoetend, heeft hij toen aan dit ver-
langen voldaan, en op die wijs is dit geschrift in de wereld
gekomen. In letterlijken zin is dit geschrift dus uit de
gemeente voor de gemeente geboren, en juist aan dien
practischen oorsprong dankt het zijn opgang.
En dit te meer nu Ds. Rotterdam dezen practischen arbeid
ook in een practischen vorm goot, en er een soort samen-
spraak in vragen en antwoorden van maakte. Natuurlijk niet
om de Confessie in een Catechismus over te zetten, want
een Confessie heeft, gelijk ons zoo straks blijken zal, een
geheel ander doel, en het zou dan ook het toppunt van
dwaasheid zijn, zoo men deze vragen en antwoorden van
buiten ging leeren of liet leeren. Daartoe zijn ze noch
berekend noch geschikt, en zullen ze. reeds om hun uit-
voerigheid, geen dienst kunnen doen.
Neen, de vorm van vragen en antwoorden is slechts een
gekozen middel, om voor hen. die niet gewoon zijn aan
lange, ineengeschakelde betoogen, de aandacht telkens te
verlevendigen, en den zin beter te doen uitkomen.
Deze vragen en antwoorden geven een ontleding van wat
in de artikelen van onze Confessie gedrongen is saamgevat. Ze
maken voelbaar, waarom deze en die zinsnede er nog bij komt,
en waarom deze en die tegenwerping moest beantwoord. Ze
verduidelijken den soms wat gedrongen zinsbouw. Ze ver-
tolken enkele verouderde zegswijzen. Ze werpen licht op
wat in de Confessie meer ondersteld dan beleden werd, en
geven den grond aan, waarop de enkele stukken van onze Con-
fessie rusten. En om dit nu nóg practischer te maken, heeft
Ds. Rotterdam dit zijn werk in drie deelen ingedeeld, die
in de oorspronkelijke uitgave door haakjes onderscheiden
zijn, maar die in onze uitgaaf door het verschil tusschen
de grootere en kleinere letters uitkomen. Ds. Rotterdam
stelt namelijk bij elk punt eerst de hoofdzaak op den voor-
grond, en wil dat zelfs de eenvoudigste gemeenteleden met
deze hoofdzaak des geloofs kennis zullen maken. Dit eerste
INLEIDEND WOORD. VII
deel nu vindt men in onze uitgave met een grootere letter
gedrukt. Maar daarop laat hij dan een nadere uiteenzetting
volgen, die meer in de bijzaken indringt; maar ook deze
weer zóó onderscheiden, dat hij eerst behandelt wat gewone
gemeenteleden behooren te weten, en daarna wat slechts
aan hen belang inboezemt, die er hun zinnen op zetten.
Dit tweede deel nu biedt deze uitgave in een kleinere letter ;
en telkens als het meer bijzondere van dit tweede deel
begint, plaatsen we een . ■ . om aan te duiden, dat, wie niet
verder in deze stoffe door wil dringen, hier kan rusten,
om weer tot de eerstvolgende groote letter over te gaan.
Deze indeeling nu maakt de lectuur van dit boeksken zeer
aangenaam. Eerst leze men alles wat de groote letter
biedt. Een volgend jaar leze men wat met kleinere letter
boven de . • . staat. En dan het daarop volgend jaar, zoo de
lust niet verzwakt is, hetgeen tusschen . •. en de eerstvol-
gende groote letter voorkomt. Op die wijs zal men met zeer
geringe inspanning zich in onze Confessie thuis zetten, en
een bondig overzicht hebben, van wat de Belijdenis onzer
kerken eigenlijk wil.
We zijn in uitleggingen van onze Confessie niet rijk. Eigen-
lijk zijn er behalve die van Ds. Rotterdam, maar twee,
t. w. die van Prof. Samüel Maresius en Ds. Balthasar
Bbcker. Immers de toelichting die Ds. Gispen in het licht
zond is te klein van omvang, om in den volsten zin des
woords eene volledige uitlegging te kunnen heeten ; hetgeen
Prof. van Toorenbkrgen bood, was deels iets anders, en
bleef anderdeels onvoltooid; het boekske van Ds. Deetman
beduidt weinig ; de studie door Prof. Doedes aan dit ont-
werp besteed, bedoelde meer door critiek den inhoud der
Belijdenis te veranderen, dan den onveranderden inhoud
dier belijdenis in het licht te stellen ; en het bekende geschrift
van Ds. Ploos van Amstel geeft meer een ontleding dan
verklaring. Nu zal de bekende Ds. Balthasar Becker
wel bij geen enkel goed-gereformeerde crediet hebben,
VIII INLEIDEND WOORD.
en feitelijk blijft ons dus alleen het werk van Prof.
Maresius; maar dit is in het latijn geschreven, en niet
in het Nederduitseh vertaald. Het had ten titel: Foede-
ratum Belgium Orthodoxum, sive Confessionis Ecclesiarum
Belgicarum exegesis, en zag in 1652 het licht bij
Joünnes Nicolaus te Groningen. Van Maresius weet men
hoe hij het te 's Hertogenbosch met Voetius aan den stok
kreeg over de vraag of Gereformeerden zich in een van huis
uit Roomsche broederschap mochten laten opnemen, ook al had
men de Roomsche eigenaardigheden daaruit verwijderd; iets wat
Voetius ontkende, maar Maresius staande hield. Langen tijd
stond hij dan ook bij ons Gereformeerde volk in slechten reuk,
en eerst na zijn verzoening met Voetius werd dit iets beter.
Toch vond zijn uitlegging van de Confessie weinig ingang.
Ze is daartoe te schoolsch, en verloopt zich te veel in
allerlei bijzonderheden, in plaats van de Confessie zelve uit te
leggen. Haast kan men zeggen, dat het meer een geschrift
is naar aanleiding van een Confessie, dan een verklaring van
de Confessie zelve. Doch "Dok op zichzelf was men destijds
met zulk eene verklaring van de Confessie weinig ingenomen.
Men oordeelde dat zulk een verklaring eigenlijk aan niemand
toekwam, overmits een Confessie aller was, en niemand
zich het recht mocht aanmatigen, om zijn bijzonder inzicht
in de Confessie als een verklaring van de Confessie te laten
uitgaan. Van daar dat ook de Staten zich in deze uitgave
mengden en aan de Leidsche Theologische faculteit verzochten
hun oordeel over deze uitgave van Maresius publiek te
maken. Die faculteit was destijds saamgesteld uit de Profes-
soren Jacobus Trigland, Abraham Hetdanus en Johannus
Cocceius; en deze drie geleerden hebben in een schrijven,
gedagteekend 29 Augustus 1652, van hun gedachten doen
blijken. (Zie Cocceius, Opera Omnia Tom. ArIb p. 19.) Hun
getuigenis nu komt hierop neer, dat zij in hoofdzaak dit
geschrift niet in strijd met de waarheid hebben bevonden,
en de lezing er van niet schadelijk achten ; maar dat er be-
INLEIDEND WOORD. IX
denking te maken is tegen den schoolschen vorm, die bij de
Belijdenis niet voegt; en veel meer nog tegen de te scherpe
uitvallen, die zijn geschrift ontsieren ; terwijl zij niet minder
duidelijk uitspreken, dat zij geheel zulk een uitgave minder
gewenscht vinden, en er dan ook op wijzen, dat niemand
dusver zulk een uitgave ondernomen had. Even natuurlijk als het
recht tot uitlegging van den Catechismus hun is, zoo bedenke-
lijk schijnt het hun eene uitlegging van de Confessie te geven.
Op dit oordeel der Leidsche Theologische faculteit dient
gewezen te worden, om het anders zoo raadselachtig feit
te verklaren, dat, terwijl de uitleggingen van den Catechismus
geheele planken in uw boekenkast kunnen vullen, de Con-
fessie zoo schaars bedeeld is. Dit was geen verzuim, maar
opzet. De Catechismus was een boek voor de uitlegging
der waarheid, en lokte daardoor van zelf telkens tot nieuwe
en nadere verklaring uit ; maar de Confessie was om uiting te
geven aan de belijdenis van het hart, en mocht daarom niet
ontwijd worden. Geen twijfel dan ook, of dit oordeel der
Theologische faculteit te Leiden is ook op latere theologen
van invloed geweest, en behalve Ds. Balthasar Becker, die
er reden voor had, heeft niemand zich meer aan een theolo-
gische verklaring van de Confessie gewaagd.
Dit deed ook Ds. Rotterdam niet, en daarom juist wees
ik er in den aanvang op, dat deze verklaring van onze
Confessie geen theologisch karakter droeg, maar slechts een
ontleding en toelichting, van de Confessie voor de gemeente
bedoelde. Hierdoor toch meed Ds. Rotterdam het gevaar,
om zijn eigen denkbeelden aan de Confessie op te dringen,
of ze enger te maken, dan ze was. Al wat hij bood, was
een goed geordende ontleding, met korte toelichting, om het
vruchtbaar lezen van de Confessie te bevorderen.
Er zou daarom voor een kundig theoloog nog wel een werk
van aanbelang over onze Confessie zijn te leveren ; maar dan
moest dit historisch-symbolisch van aard zijn. Zoo men weet
noemt men zulke formulieren als wij in onze Confessie en
INLEIDEND WOORD.
Catechismus bezitten ook wel de symbolen der kerk; wat
zeggen wil, de herkenningsteekens voor allen die behooren
tot zekere kerk, die deze symbolen aannam. Nu hebben deze
symbolen eene historie of geschiedenis gehad. En zoo is ook
onze Confessie niet plotseling uit de lucht komen vallen,
maar geboren uit een kerkelijken strijd, die samenhing met
de min of meer volkomene wijze, waarop vroeger de waar-
heid des Evangelies geformuleerd was. Vandaar dat de uitdruk-
kingen en zegswijzen, die in onze Confessie voorkomen, niet
door Guido de Bray, die haar opstelde zijn uitgedacht, maar
hem meest in de pen zijn gegeven door de reeds van ouds
geldende formuleeringen der waarheid, of ook door een protest
tegen een verkeerde formuleering der waarheid, die vroeger
in zwang was. Zoo is er telkens een reden, waarom deze uit-
drukking wel en eene andere niet is gekozen. Een reden, waarom
zeker stuk der belijdenis juist in dien vorm gegoten is. Een
reden, waarom dit en niet een ander woord is gebezigd.
Een reden ook, waarom tegen deze en die verkeerde voorstelling
wordt gewaarschuwd. Zoo heeft niet alleen het geheele
symbool, en elk artikel van dit symbool, eene geschiedenis,
maar is er een geschiedenis ook van de onderdeelen en de
enkele volzinnen. Als er b.v. in Art. 15 staat dat „de erf-
zonde door den Doop niet ganschelijk is te niet gedaan" dan
is dit niet maar een goedgeefsche verklaring, maar dan schuilt
hierin een protest eenerzijds tegen de Roomsche en Luthersche
leer, dat de Doop de erfzonde wel geheel te niet doet, en ander-
zijds tegen de Zwingliaansche voorstelling, alsof de Doop
ganschelijk niets aan de erfzonde veranderen zou. Kon dus
een kundig godgeleerde ons een geschrift leveren, waarin
volzin voor volzin op die wijze historisch werd toegelicht,
zoo zou metterdaad het recht verstand van de Confessie in
ongemeene mate bevorderd worden. En dit nu zou een
historisch-symhoHsche studie zijn, die nóg belangrijker kon
worden, zoo bij elk artikel en elk onderdeel van een artikel, de
door ons niet beleden, maar bestreden, voorstelling der waar-
INLEIDEND WOORD. XI
heid, gelijk andere kerken of secten die kozen, er naast
wierd gesteld.
Doch ook zulk een werk zou in engeren zin eene toelichting
blijven, en niet ontaarden in zulk een ampeler verklaring,
waarbij de uitlegger zijn bepaalde opvatting van de waarheid
aan de Belijdenis onderschoof. En metterdaad mag het als een
blijk van geestelijken tact en inzicht gelden, dat onze godge-
leerden dusverre, voor al zulke meer bijzondere uiteenzettin-
gen, niet onze Confessie, maar den Catechismus, als leiddraad
kozen.
Immers de Confessie en de Catechismus verschillen
principieel. t
Een Catechismus is een leerboek, dat in de kerken en op
de scholen aan de jeugd in handen wordt gegeven, om hun,
naar den leiddraad van dit handboek, de waarheid uiteen te
zetten. En zoo wordt de Catechismus op onze kansels be-
handeld, om uit het woord Gods, dat er bij is aangehaald,
naar den leiddraad van den Catechismus, de waarheid des
Evangelie's te verklaren. Een Catechismus lokt alzoo tot
verklaring uit. Daar roept de Catechismus ons toe. Daar is hij
op aangelegd. En vandaar dat zoo talloos vele verklaringen
van den Catechismus het licht zagen.
Onze Catechismus is een practisch geschrift voor dage-
lijksch gebruik in het inwendig leven der kerk. Was van oudsher
de kerk gewoon, om aan de jeugd in de eerste plaats de XII
Geloofsartikelen, de X geboden en het Onze Vader te leeren,
feitelijk bedoelt de Catechismus dan ook niets anders, dan
om deze drie grondstukken van ons geloof naar den aard
onzer kerken toe te lichten, met het oog op het leven.
Want wel gaat in den Catechismus aan de XII Geloofs-
artikelen nog eene inleiding vooraf, en staan tusschen de
XII Geloofsartikelen en de X Geboden de Sacramenten in;
maar toch blijven deze drie grondstukken in den Catechismus
de hoofdzaak, zoodat ze ruim tweederden van den inhoud in
beslag nemen. In deze drie grondstukken weet onze kerk
XII INLEIDEND WOORD.
zich één en verbonden niet alle kerken Christi op aarde, en
daarom is het, dat ze als uitvloeisel van den Doop (die opne-
ming in de algemeene Christelijke kerk bedoelt) na den
Doop eene onderwijzing in deze drie grondstukken, die aan
alle kerken gemeen zijn, volgen laat.
En wat nu die inleiding betreft, zoo is ook die juist
zoo als het voor zulk een practisch handboek wezen moet.
Ze gaat namelijk niet van eenig begrip van God, maar
van de practische zielsbehoefte van den Gedoopte uit ; vraagt
hem naar zijn troost; en leidt hem uit zijn heerlijke ge-
dachte op tot de XII Geloofsartikelen, waarin deze troost
ligt uitgesproken. Alleen bij de Sacramenten, waarin onze
kerken zichtbaar tegen andere kerken overstonden, is ze dan
ook polemisch, vooral in de afdeeling over de Mis. Maar dat
kon niet anders, overmits de Sacramenten juist de uitwen-
dige, zichtbare teekenen der kerken zijn, en hierbij dus het
verschil met andere kerken wel moest uitkomen.
Zoo is dan de Catechismus uit practische behoefte ge-
boren ; hij is practisch aangelegd ; en zóó ingedeeld,
dat hij in den loop van één jaar behandeld kan worden.
Maar zoo is onze Confessie niet.
De Confessie is geen leerboek, maar een boek van belij-
denis; een plechtig actestuk, waarin de kerk positie neemt
tegenover de wereld, tegenover andere kerken en tegenover
alle secten. Met de Confessie keert ze zich niet naar binnen,
maar naar buiten; niet naar de kinderkens, maar naar wie
buiten staan. De kerk ligt in geschil over de hoogste
waarheid. In geschil met de wereld en haar wijsheid, en
in geschil met de ketterijen ; maar ook ten deele in geschil
met de zusterkerken. En het is nu tegenover alle dezen,
dat de kerk duidelijk en onomwonden als voor Gods aan-
gezichte, belijdt, wat voor haar als hoogste en zuiverste
waarheid geldt. "Vandaar dat de Belijdenis zich niet uitlaat
over geschillen, die in den boezem onzer eigen kerken
nog niet tot rijpheid zijn gekomen. Alleen wat uitgemaakt
INLEIDEND WOORD. XIII
en met het bloed der martelaren bezegeld wierd, hebben
ze in haar belijdenis geboekt; op grond dier belijdenis zich
als kerken aaneengesloten ; en deze belijdenis aan de Vorsten
en Overheden toegezonden, opdat deze weten zouden, wat
men beoogde.
Voor het onderwijs is de Confessie dus niet bestemd, en
eerst als het eigenlijke onderwijs aan de hand van den Catechis-
mus is afgeloopen, kan men zijn ieerlingen in de Confessie
inleiden, om ze te doen zien, hoe nu onze kerken als
kerken spreken.
Prof. Maresius, die dit zeer goed inzag, gaf als doel der
belijdenis deswege deze vier punten aan: 1°. dat ze strekke
om de zuivere kerken van wat daar buiten lag te onder-
scheiden ; 2o. om tegenover de onware voorstelling der
waarheid de ware voorstelling te rechtvaardigen ; 3o. om
eenheid onder de kerken te bewaren ; en 4°. om de gren-
zen aan te wijzen, die voor de leervrijheid in onze kerken
gelaten waren.
Van daar dan ook het verschijnsel, dat de Groningers, de
Modernen, en zij allen die het wezen der kerk trachten te
ondermijnen, steeds gepoogd hebben, om eerst de Canones
van Dordrecht, daarna de Confessie, en straks ook den
Catechismus in vergetelheid te brengen.
Ieder predikant had dan zoo zijn eigen meening, en de
belijdenis der kerk telde niet meer mee. Er gold absolute
leervrijheid.
Maar van daar dan ook, dat elke reformatie der kerken
er altoos toe leidt, om juist de Confessie weer op den voor-
grond te stellen, opdat ieder weer te weten kome, niet wat
Ds. A. of Ds. B., maar wat onze kerken leeren. Opmerkelijk
is het dan ook, hoe in de eerste jaren onzer eeuw bijna
geen enkel exemplaar van de Confessie verkocht wierd,
terwijl sinds 1834 stellig 50,000 exemplaren onder het
kerkelijk publiek kwamen.
Steeds wake men er tegen, dat dit nooit in miisbruik
XIV IXLEIDEND WOORD.
oversla, en dat niemand ooit de Confessie ook maar naast,
Gods Woord ga stellen.
De belijdenis kan nooit naast den Bijbel liggen, maar
moet er altoos op rusten. Ze is uit Gods Woord geput
en steeds en voor een ieder aan Gods Woord appellabel.
Alleen houde men wel in het oog, dat de Confessie het
eigendom niet van A. of B. maar van de kerken is, en dat dus
alleen de kerken het recht hebben, om over de Confessie
in wettige generale synode te beslissen; liefst zelfs in ver-
band met de buitenlandsche Gereformeerde kerken.
Het kan daarom zijn nut hebben, hier nogmaals te herinneren,
wat onze Prof. Maresius over het verschil tusschen Gods Woord
en de Confessie schreef. „ Vooreerst, de H. Schrift is rechter over
de Confessie, nooit de Confessie over de H. Schrift. Ten
tweede, de H. Schrift is Gods woord, de Confessie, wat haar
eigen uitdrukking aangaat, een woord van menschen. Ten
derde, de H. Schrift is noodzakelijk ter zaligheid, de Confessie
is alleen noodzakelijk voor de positie en het verband der
kerken. Ten vierde, de H. Schrift blijft wat ze is, maar de
Confessie kan verbeterd, uitgebreid en herzien worden. Ten
vijfde, het gezag der EL Schrift bindt de conscientie zonder
meer, maar de Confessie bindt de conscientie alleen krachtens
het verband, waarin we met de kerken staan.
Maar onder dit voorbehoud kan nadere kennismaking met
onze Confessie dan ook niet genoeg aanbevolen, en in zooverre
dit boek van Ds. Rotterdam, tot dit goede en schoone doel
op uitstekende wijze kan medewerken, aarzelen we niet, het
met warmte aan het kerkelijk publiek aan te bevelen. En
zoo ga het dan opnieuw ter markte, in de blijde verwach-
ting, dat God de Heere door zijn genade het tot opbouwing
en tot bloei onzer kerken in zijnen loop zegenen moge.
KUYPER.
Amsterdam, 15 Juni 1890.
TWEEDE UITGAVE.
Het is een gunstig teeken, dat de eerste uitgave van
Zions Roem en Sterkte, die met mijne inleiding het licht
zag, nu reeds is uitverkocht, en dat nog eer deze eeuw
ten einde spoedt, een tweede uitgave noodzakelijk werd.
Tegen het opkomen van allerlei bedenkelijke dwalingen
en geestelijke sectarische stroomingen is de sleutel der kennis
het beste verweermiddel. Hetgeen nog onlangs te Apeltern
aller afgrijzen verwekte toonde op onrustbarende wijze,
waartoe verblindheid in de Belijdenis den sterk door passie
van vroomheid gedrevene verleiden kan.
„Passie van vroomheid" is heel iets anders dan vrome
passie. Passie van vroomheid komt evengoed onder heidenen
voor. Er zijn ook onder ons Modernen aan wie men zekere
^passie van vroomheid," niet betwisten kan. En zoo nu ook
werkt de „passie van vroomheid" soras zeer sterk onder
sectarisch gezinde dweepers. Vele dier gevaarlijke dweepers
zouden sieraden van Christus' kerk en steunpilaren van
Gods heilig Sion zijn geweest, indien men hen van der
jeugd af den sleutel der kennis in handen had gegeven.
Niet alsof kennis alleen vroom maakt. Kennis, niet door
geestelijk leven gedragen, is als een ijskorst, waaronder
de stroom van het water wegvloeide, en die daarom breekt
als men er op treedt. Maar geestelijke beweging in het
XVI TWEEDE UITGAVE.
gemoed, die niet door kennis geleid wordt, is als een
stroom die de slecht verzorgde dijken doorbreekt, en ver-
woesting aanbrengt.
Het is met de „passie der vroomheid" als met het mar-
telaarschap. Ook onder de heidenen, en onder allerlei
dweepzieke secten zijn er geweest, die hun leven ten offer
hebben gebracht voor hetgeen waarmede zij dweepten.
Maar Augustinus reeds leerde ons, dat niet de passie den
martelaar maakt, alleen de waarheid waarvoor het offer
van het leven gebracht wordt. En zoo nu ook, wordt iemand
niet daardoor vroom voor God, dat hij vroom van zin en
neiging is, maar enkel daardoor dat die vrome neiging zich
in den dienst der waarheid stelt. Alleen wie GWvruchtig,
d. i. God vreezende is, mag met den eerenaam van waarlijk
vroom gesierd worden.
Daar nu „Zions Hoem en Sterkte" alleszins geschikt is,
om den band tusschen de werkelijke vroomheid en de waar-
heid op nieuw te bezegelen, is het een moedgevend teeken,
dat er naar dit goede handboek zoo sterke vraag blijkt te
bestaan, en hopen we van harte dat die vraag zal aanhouden.
Want wel heeft men mij tegengeworpen, dat deze penne-
vrucht van Rotterdam toch in meer dan één opzicht hun
gelijkt schijnt te geven, die de latere voorstelling van de
waarheid tegenover de voorstelling uit de 16e eeuw, die
door mij op nieuw bepleit is, in bescherming namen, en
daaruit afgeleid, dat ik vZions Roem en Sterkte" uit dien
hoofde liever onderdrukken dan verspreiden moest. Alleen,
wie zoo oordeelden schrijven mij een exclusivisme toe, dat
ik nooit heb voorgestaan. Steeds liet de Gereformeerde
Belijdenis een speelruimte open, die door de twee zijden
van waar men een leerstuk bezien kan, geëischt wordt.
KUYPER.
Amsterdam, 1 Juli 1900.
ZIONS ROEM EN STERKTE,
OFTE
VERKLAARING VAN DE ZEEVENENDERTIG ARTIKELEN
DER
Nederlandsche Geloofsbelydenis.
VOORAF GAAT EEN
HlSTORISCH-BERIGT,
NOPENS DE
BELYDENI3 EN GELOOFSHERVORMING IN DE NEDERLANDEN
DOOR
ARNOLDUS ROTTERDAM,
Bedienaar des Goddelykeii Woords te Znylen.
EERSTE DEEL.
GEBROEDERS HUGE.
Rotterdam.
1900.
Voorreeden
aan den Waarheid en Gods vrugtlie venden Lezer!
Zie hier, Waarheid en Godsvrugtlievende Lezer, het eerste
Deel van onze verklaring over de XXXVII Artikelen van
onze Nederlandsche Geloofsbelydenis. Ik zal u met geen
breede Voorreeden belasten. Dit is myn gewoonte niet.
Ook ontheft ons Historisch-berigt my van dien last. Dit
volgende staat ons alleen te melden. De Formulieren by ons
heden in gebruik, zyn tweederlei, van de leer, en van den
dienst der Kerken. Met d'eerste word verklaard in wat
gevoelen wy staan, omtrent de zaaken des Geloofs en des
Godsdienst. En de andere zyn die, na welke de openbare
Godsdienstpleegingen en diensten in de Kerk geschikt zyn.
De Formulieren van de Leer noemen wy de Katechismus
en de Belydenis : die elk in 't byzonder de Leere des Geloofs
in 't kort voordragen, en dan nog de Regelen in 't Jaar
1619 1) te Dordrecht vastgestelt, aangaande de verschillen
met de Remonstranten : Welke drie byzondere stukken de
Predikanten, ook d'Ouderlingen en Diakonen van deeze
Provintie bij 't aanvaarden hunner diensten, schuldig zyn,
te onderteekenen. Egter vind men, dat deeze twee laaste
stukken namentlyk de Belydenis en Dortsche Regelen, aan
veelen niet al te bekent zyn. De reedenen van dit gebrek,
1) Ens, Publ. Schrift, bl. 12.
VOORREEDEN.
zyn niet moeilyk te vinden. Dog dit zal ik my voor teegens-
woordig, niet onderwinden. Men ziet ook dat veele van
onze Meedebroederen dit gebrek tragten te verhelpen en
dagelyks beezig zyn, om de Belydenis voor de Gemeente te
verklaren, ofte door by zondere onderwyzingen hunne leer-
lingen in te scherpen, 't Is ook my, en veelen die de
Waarheid lief hebben, tot blydschap, dat de wydvermaarde
Wilhelmus van Irhoven, Hoogleeraar op 's Lands hooge
Schoole te Utrecht, werks maakt van openbaare lessen te
geeven, over de Dortsche Zetregelen aan de Godgewyde Jeugd.
Immers ('t zy met verlof gezegd) by aldien de Hoogleeraaren
in de kweekschoolen van Waarheid, en Godsvrugt konden
goedvinden die Kerkschriften, en banden van Eenigheid,
nu en dan de Nazireërs Gods, te verklaren, 't zou de hoog-
achting in hun, voor die kostelyke Schriften, vuurig ont-
steeken ; ja 't zou hen begeerig maken, om de gangen Gods
met zyn Kerk in den strijd tegen de kinderen der verkeert-
heid, tot bevestiging van onze Belydenis, als een wet van
Staat en Kerk in de Nederlanden gehouden, grondig te
kennen.
Alleenlyk staat ons te melden, dat het gebrek aan Ver-
klaar-schriften over de Nederlandsche Belydenis, eene der
redenen zy, waarom die Staf des Geloofs, minder dan de
Katechismus by de Gemeente bekent is. Ik weet niet, dat
meer dan twee Mannen, hunne verklaringen over dezelve
hebben aan 't ligt gebragt. d'Eerste is Samuël Marezius,
voormaals Hoogleeraar te Groningen, en bekent door zyn
Schriften, zonderling, door die, welke Hy zedert het twisten
den tyd van dertig Jaaren, tegens Gysbertus Voetius aan
't ligt gebragt heeft. Marezius heeft zyn boek in 't Latyn
onder den Titel van Belgium Orthodoxum, dat is Regtzinnig
Nederland, in den Jaare 1662, in druk gebragt: waar in
die geleerde Man zig gantsch niet bind aan d'orde ofte
woorden der Belydenis, maar vryelyk handelt, alleen over
zulke waarheden als, hy vermeent aan den Artikel, die hy
verklaart te grenzen; waarom wy ons zeldzaam van zyn
VOORREEDEN.
Werk, bedient hebben. d'Andere is Balthazar Bekker,
Predikant te Amsterdam, en bekent door de Rampen, hem
door eigen schuld over de uitgaaf van zyn Boek de Betoverde
Waereld genaamt, weinig Jaaren voor zyn dood, over-
gekomen. Deeze zyne Verklaringen over de Belydenis, zyn
Oeffeningen of Predikatien die hy zedert dat hy in zyn
Ampt geschorst is, ten dienste van zyne aankleevers, in
zyn huis heeft uitgesproken. Dit Werk is niet zonder
blyken van 's Mans ervarentheid ; doch men vind zyne ver-
worpen' gevoelens hier en daar bedekt of opentlyk gestrooit.
Ook vergeet hy niet uit byzondere inzigten zyne leezeren
te beduiden dat de Kerk, waar by zyn' stellingen zyn ver-
oordeelt, bestaat uit Menschen, die feilen en misgreepen
hebben. Dus moeten de Belydenis, en de Overzigters van
dezelve, nu en dan een scherpen slag van hem gevoelen.
Zointyds vind men 'er goede, scherpzinnige, verstandige
Opmerkingen, en Leeringen, daar wy, als 't ter sneede
kwam, ons gebruik van hebben willen maken.
Behalven deeze twee, zyn my geen andere Schryvers over
deeze Stof voorgekoomen. Dit heeft my aangespoort deeze
Belydenis, voor myne Gemeinte te Verklaren, daar na in
Vragen en Antwoorden te ontwerpen, en dus door den
druk, ten dienste van alle die Waarheid en Godsvrugt lief
hebben, aan 't ligt te geeven. Hoe ik dit Werk heb uit-
gevoert, staat u te beoordeelen.
My dunkt de tyd roept ons, om uit de Formulieren van
Eenigheid, de minervaren' te onderwyzen, de meerervaa-
ren' te bevestigen, en alle Godlievende Zielen te bestieren
in den weg der Godzaligheid.
't Ontbreekt de Kerk niet aan wolven, die van buiten,
nog aan kleine vosschen, die van binnen de wyngaarden
tragten te verderven. Zommige zoeken de Weezendlykste
stukken van de Hervormde Leer, die de Vaderen ons over-
geleevert hebben, los te maken en op schroeven te stellen,
om in plaats van eene schriftuurlyke, een natuurlyke God-
geleertheid zo beschouwende, als beoeffende, in de Kerke
VOORREEDEN.
Gods in te voeren, en de Pelagiaansche vermogens van de
natuur te doen triumpheeren, boven de genade 1) Andere,
schoon vreemdelingen zynde in de dingen van het Koning-
ryke Gods, krygen den moed en smaak, om de ware God-
zaligheid daar zy geleegentheid hebben, stoutelyk tegen te
spreken, en des Heeren kinderen met hoornen te stooten,
met de zyde, en den schouder te verdringen 2). Eenige
spreken uit der hoogte van zig zelven, en vallen zeer laag
op de Dortsche vaderen, die met leeuwen harten de zaken
Gods tegens de verdorventheid der Menschen verdeedigt heb-
ben ; als of 't ons geoorlooft ware, onder voorwenden van
beter ligt, de vorige verklaringen te laten varen, en de
dorre nieuwigheden te omhelzen 3). Hier komt by, dat hee-
vige twisten, strenge partyschappen, verdorve sprinkaders
van allerlei rampen voor Gods Kerk, allengskens met wyde
schreeden voortstappen. Men slaat slagordens met Vaande-
len. De kinderen van eenen moeder zyn tegens malkande-
ren ontsteeken, die hart en handen moesten te zaamen
strenglen, om manmoedig te keer te gaan, Menschen, die
eene dorre wind over Gods Kerk brengen. De Philistynen
verblyden zig hier over. Zy hooren met vermaak hoe dat
de huisknegten malkanderen slaan, en zommige, zweevende
in eene wolke van woordeu, andere die de waakzaamheid
is aanbevolen uit kryten, als of 't hun eenig oogwit waare,
de vreede van Jeruzalem te stooren 4).
Dit is 't nog niet al. Neen maar hoe is zelf het fynste goud
verdonkert. Een Waerelds wezen legt 'er op het Kristendom, zo
dat vele nauwlyks gekent worden uit de lieden van de Wae-
reld. Brandende herten, en vuurige tongen voor d'eer van onzen
Koning, zyn wat raars. Schynende ligten, die in het midden
van een krom en verdraait geslagt, vrolyk en gemoedigt
den weg des heils bewandelen, zyn hier of daar een en-
1) Holtius, Zaakel. Verdeed, bl. 1.
2) Lodestein, Besch. Zions, Voorber.
3) Ontwerp, van Toler. in de Voorreeden.
4) Lodestein, beschouw. Zions in het Voorberigt.
VOORREEDEN.
kelde 1). De meeste zitten in de laagte, zonder het hoofd
om hoog te heffen, 't zy dat hen wandel tegens hen ge-
tuigt, 't zy, dat het hen waarlyk aan vermogen ontbreekt,
om tot luister van Gods Naam te leeven, 't zy uit ver-
beelding dat in gestadig klagen nedrigheid des herten bestaat.
Hier by ontbreekt het de meesten aan genoegzame kennis
van de Waarheden des Evangeliums, zo dat zy kinderen
blyven, die met alle wind der leere gedreeven worden,
zonder te konnen onderscheiden tusschen goed en kwaad.
Hier door geeft men zig ligt over aan de leiding van Men-
schen, die op alle letterkennisse, een zeer lagen prijs stellen,
en meest op het onderzoek na bevindingen aandringen, die
elk na zyn eige bevatting, voordraagt, en tot kenteekenen
van genade maakt, waar door zwakke geslingerd, en dik-
wils ter neer geworpen worden, zonder te weten, waar zy
het hol van hunne voeten zullen neder zetten 2). Door ge-
brek aan kennis kunnen 's Hemels spruiten en de planten
zyner verlustingen niet groeijen, maar slaan aan 't verdorren,
kwynen en drygen te sterven. Dit is een graauwigheid op
Ephraim verspreid, och dat men het bemerken mogt !
Beschouwt, Godvrugtige Leezer, deeze ongestalte der
Kerke, doch zo; dat gy met dankzegging erkent de luister,
die nog, door Gods genade, op Neerlands Kerk legt 3).
's Konings bruid is zwart, dog lieffelyk. De Heere behoed
zyn Wynstok dag en nagt, en bevogtigt die alle ogenblik.
De Heere doet groote dingen onder ons, die wy nu zo niet
opmerken ; maar dan eerst zouden zien, als wij dezelve
kwyt waren. Verblyd u dat de Leer der waarheid onder
ons verkondigt en verdeedigt werd tegen de kinderen der
verkeerdheid. Hebt hoogachting voor de Formulieren van
onze Kerk. 't Zijn Menschelyke schriften; doch de stof en
sieraad is geleend uit de Propheten en Apostelen, 't Zyn
bloeiende staven om aan te wyzen wie des Heeren zyn.
1) Lodest., ir. het Voorb.
2) By Eenhoorn, V. Deel, van 't Well, in de Voorr. bl. 43.
3) Wessel, in Obit. Mark. pag. 725.
VOORREEDEN.
De beroerders in de Kerk werden !er door beschaamt en
aangeweezen. Bemoedigt u dan in God. Stryd voor de
Waarheid in onze Formulieren bevat. Bid om de vrede van
Jeruzalem, en blyft Gode bevolen van hem die zig noemt;
Waarheid- en God-lievende Leezer.
Uw heilzoekende Dienaar in Christus,
ARNOLDUS ROTTERDAM.
Uit myn Kamer den XXII. van
Slagtmaand des Jaars 1754.
HISTORISCH-BERIGT
NOPENS DE
BELYDENIS DER HERVORMDE KERK,
EN
Geloofshervorming in de Nederlanden.
Keizer Karel de V. deedt in den ouderdom van vyfenvyftig
Jaaren op den vyfentwintigsten van Wynmaand des Jaars
1555, afstand van de Regeering 1), na dat hy veertig Jaaren
over de Nederlanden, en zesendertig over het Keizerryk
geregeert hadt 2). Van de oorzaken die hem daar toe be-
wogen, werdt verscheidenlyk geoordeelt 3). Zynen Zoone
Filip droeg hy zyne Nederlanden, ende in Louwmaand des
volgenden Jaars, Spanje, Indië, en al dat hem onderworpen
was, over; alleenlyk een inkomen van honderdduizend kronen
uit deeze heerschappyen voor zig zelven behoudende 4).
Doch van 't Keizerrijk daar hem de Vader te vergeefs had
getragt in te voeren, werdt hy uitgesloten door Ferdinand
1) P. Bor, Nederlandsche Historie, I. Boek, bl. 3, 4. [3]. K. van Meteren,
Nederlandsche Historie, I. Boek, bl. 17.
2) Famian. Strada, de Bello Belgico, Lib. I. pag. 43, 14. Meteren,
I. Boek, bl. 24.
3) Strada, de Bello Belg. Lib. I. pag. "14. & seqq. P. C. Hooft, Neder-
landsche Historie, I. Boek, Hoofdst, V, bl. 3, 17. Meteren, I. Boek, bl. 17.
4) Bor, I. Boek, bl. 6. [5], Meteren, I. Boek, bl. 17. Vers.
10 HISTORISCH-BER1GT
zyn Oom 1). Karel was als eenen Nederlander te G-end
geboren 2), zeer gelieft, en droeg ook zelf de Nederlanden
een goed hert toe. Meer dan eens had hy getragt dezelve
tot een Koningryk te verheffen 3). By de aflegging zyner
heerschappy betuigde hy, dat zy hem, in alle zyne onge-
legentheeden hadden bygestaan, en als de steunzelen van
zyn Kroon geweest waren, door welke hy veele gevaren
was te boven gekomen 4). Geweldige schatten, zelf tot
veertig Millioenen gouds hadden zy, zonder gemor, goed-
willig, aan den Keizer opgebragt 5). De Koophandel
daarentegen was zo lang als Karel de Regeering over de
Nederlanden voerde, tot eenen hogen top van aanzien en
welvaren geklommen 6). Nooit zouden zy zig over zyn
Regeering beklaagt hebben, by aldien de Keizer den Bely-
deren der Waarheid zo hart niet gedrukt en vervolgt hadt.
Meer dan vijftigduizend Menschen waren onder zyn Regee-
ring, alleen in de Nederlanden ten gevalle van zyne bloedige
Plakaaten op een' erbarmelyke wyze om 't leven gebragt 7).
Gelukkig zouden deeze Landen geweest zyn, zo zy van Heer
veranderende, eene zagtere behandeling in 't stuk van
Godsdienst ondervonden hadden : Doch de tyd leerde, dat
de Geloofshervorming aan den nieuwen Heer grooter Ver-
volger vondt, dan zy aan zynen Vader verloor 8). Want
Filip treedende in de voestappen zyner voorzaten, deedt in
den ochtent van zyn Regeering duidelyk zien, dat hy een
willekeurig en onafhangelyk gebied over de Nederlanden
zogt, zonder zig te bekreunen aan de Vryheeden en voor-
1) Hooft, I. Boek, bl. 3.
2) Pontius Heuter, Rer. België, sub Princ. Austriae. Lib. V, pag. '245.
3) Bor, I. Boek, bl. 2. [2].
4) Bor, l. Boek, bl. 4, [3j.
5) Verantwoording der Prinsen van Oranje by Bor, Authent. stukk. [.Deel,
bl. 3. Bor, I. Boek, bl. 2. [2J.
6) Bor, I. Boek, bl. 2. [2],
7) Hooft, I. Boek, bl. 4. Meteren, 11. Boek. bl. 31. Vers. Bor, I. Boek,
bl. 6. [5].
R) G. Brand, Historie der Reformatie, I. Deel, IV. Boek, bl. 190.
DER GELOOFSBELYDENIS. 11
regten deezes Volk 1). De voortplanting van de Leer der
Roomsche Kerk, en de uitrooijng der Hervormde Leer,
welk de Bisschop van Atrecht noemde een monster van
oproer en godloosheid, was het middel tot dat oogmerk 2).
Het streng en bloedig Plakaat van den vyfentwintigsten
van Herfstmaand des Jaars 1550, werdt terstond vernieuwt,
bevestigt, en tot een eeuwig gebod gemaakt 3). Alle die
eenige bedieningen hadden, wierden genoodzaakt, alzo zy
nu van Heer verandert waren, een nieuwe aanstelling te
verzoeken, en by die gelegentheid verpligt aan 's Keizers
Plakaaten tegen de Secten, de hand te houden 4). 't Was
volgens den inhoud van deeze, niet geoorlooft de schriften
van Luther, Kalvyn en andere treffelyken mannen te be-
zitten, te leenen, te kopen, te verkopen of eenige vergade-
ringen by te wonen, daar over de leerpunten van den
Godsdienst regtsinnig gesproken werdt, noch Menschen van
wien men vermoeden hadt dat ze Ketters waren, te her-
bergen, ofte eenig onderstand van geld en kleederen te
verzorgen. De Mannen hier aan schuldig bevonden, zouden
met den zwaarde, en de Vrouwen levendig onder de aarde
gedolven worden ; welverstaande, zo zy eerst schuld beken-
den, doch by aldien ze hartnekkig hun gevoelen staande
hielden, wierden zy ten vuure verwezen 5). Onaangezien
deeze bloedige Plakaaten nam de Geloofshervorming hand
over hand toe, en 't getal van Belyderen der Waarheid
vermeerderde zo wonderbaarlyk, dat de Jesuit Strada schuim-
bekkende van kwaatheid zegt, dat de Rhyn niet meer wateren
uit Duitschland, nog de Maaze uit Frankryk in de Neder-
landen bragten, als langs dezelve Rivieren van de Luthersche
en Kalviniaansche besmettingen kwamen afzakken 6). Filip
1) J. Burgund, Lib. I. pag. 7. Hooft, V. Boek, bl. 208.
2) Hooft, I. Boek, bl.24. Bentivoglio,Verh. Boek II. Deel II. Hoofdst.bl.258.
Brand, V. Boek, bl. 236.
3) Bor, I. Boek, bl. 12. [9]. Repert. der Plak. bl. 85, 86
4) Repert. der Plak. bl. 79.
5) Bor, I. Boek, bl. 7. [6].
6) F. Strada, de Bello Belgic. Deel I. Lib. II. pag. 63.
12 HISTORISCH-BERIGT
ondervond dat hy van tyd tot tyd door vuur en staal weinig
voordeels bejaagde 1). Greenerlei verdrukking deedt den
yver der Belyderen verslappen, 't Ging met de Kerk als
Moses Braambosch, die door ^de vlam niet verteert, maar
veel eer verligt, verheldert en gezuivert werdt 2). Of als
oudtyds de Kinderen Israëls in Egipten, onder de dwinge-
landy van Pharaö, die, hoe zeer zy verdrukt wierden, hoe
meer zy vermeenigvuldigden, zo dat de Egiptenaren ver-
drietig wierden van wegen de Kinderen Israëls 3). 't Was
een duidelyk bewys van Gods groote goedertierentheid, dat
hy den tederen Wynstok der Nederlandsche Kerke, dien
hy planten zou op eenen vetten heuvel, voorzag van trouwe
Akkerlieden, die van alle oorden kwamen toevloeijen om
derzelver groei en wasdom na de kunst te bevorderen.
Onder het eerste dat zy by der hand namen, was 't be-
werpen van onze Nederlandsche Belydenisse. Want zo een
ontwerp der leer, was in die hitte der verdrukking ten
hoogsten noodig. Dus konden zy, voor God, voor den Ko-
ning, voor de Staten, ja voor de gantsche Waereld betui-
gen, en vertonen dat ze geenzints booze Ketters of weer-
spannige onderdanen van den Koning van Spanje waren :
maar daar tegen getrouwe Voorstanders van Waarheid en
Godsvrugt, die niet anders in 't stuk van Godsdienst voor-
stonden, dan 't geen ze met de Goddelyke Schriften konden
bevestigen 4). Dus bestonden zij zig voor al de Waereld te
zuiveren, dat zy, noch deel noch gemeenschap hadden aan
de doolingen der Wederdooperen en andere Dwaalgeesten,
die met de Hervorming voor den dag kwamen, even als
't onkruid dat in de Lente, zo wel te voorschyn komt als
de aangename Bloemen en Kruiden 5). Dus werden de Be-
lyderen der Waarheid des te nauwer aan malkanderen ver-
1) Verand woord ig des Prinsen van Oranje by Bor, II. Deel, bl. 83.
2) Exod. III. 2.
3) Exod. I. 12.
4) ïrigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 438.
5) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 1 54.
DER GELOOFSBELYDENIS. 13
bonden, en de Eenvoudige een korte weg aangeweezen, van
't geene zy geloven en belyden moesten tot Zaligheid. Ver-
moedelijk noemde men hierom onze Belydenis, eertijds, de
Staf des Geloofs 1). Doch hier vaUj staat ons, onderschei-
dentlyk te spreeken.
Die onze Belydenis allereerst ontworpen en opgestelt
heeft, draagd den naam van Gods getrouwe knegt en Mar-
telaar Guido de Bres 2). Hy was van geboorte uit Bergen
in Henegouwen, en van der jeugd af aan zeer genegen tot
de Roomsche Bygeloovigheden, maar kwam door 't neerstig
leezen van de Goddelyke Schrift tot erkentenis der Waar-
heid. Als nu de kennisse der Waarheid, in hem op zyn
tyd vrugt tot Godzaligheid voortbragt, konden zyne vrinden
hem niet langer verdragen, 's Mans huisgenoten, gelyk het
gewoonlyk gaat, wierden zyne vyandeu. De nood dwong
hem uit Bergen te vertrekken. Hy reisde, de konst van
glasschryven geleerd hebbende, naar Londen 3). Hier zag
men ten tijde van Koning Eduard de VI. de Josia van
Engeland 4), een groote meenigte der Hervormden die uit
Duitschland en de Nederlanden na zyn Ryk vlooden, om
aldaar, tegen de vervolging gedekt te zyn : want onder zyn
regeering brak de Geloofshervorming in Engeland door 5).
Toen Guido ondertusschen verstond dat zyn Persoon van
nut kon zyn in de Nederlanden, kwam hy uit Engeland
weder te rug, en stigtte met eenvoudige vermaningen daar
hy gelegentheid vondt. Inzonderheid voegde hij zig te Ryssel,
daar dagelyks een aanzienelyke meenigte te zaamen kwam,
om de prediking des Evangeliums te verstaan. Hier nam
hy den stryd op tegen de Wederdoopers, dewelke haar onder
1) Hist. der Mart. pag. 423. Vers.
2) Vide Hadriani Saraviae, Epistolam ad Utenbogardum, inter Praest. Vir.
Epistolas, Epist. 181. pag. 295. Jac. Trigland, Kerk. Hist. III Deel, bl. 145.
Joh. Uitenbogaard, Kerk. Hist. III. Deel, bl. '152.
3) Historie der Martelaren, bl. 433. Vers.
4) De Larrey, Gesch. van Engel. II. Deel, Lev. van Eduard de VI. bl. 176.
5) 't Zelfde Boek, bl. 47. &cc.
14 HISTORISCH-BERIGT
het goede zaad vermengd hadden, en bleef volstandig by
de Broeders tot aan de vervolging van Ougiers toe. Als hier nu
de Kerk verstrooit werdt, vertrok hy na Gend, alwaar hy de
Nederlandsche Belydenis onder den naam van Staf des Geloofs
ontworpen heeft. Vandaar vertrok hy naar Geneve, tot beoeffe-
ning van zig zelve in de Latynsche Taal, en keerde, eenigen tyd
aldaar vertoefd hebbende, na de Nederlanden te rug, en
hervatte zyn dienst met lust en vlyt in de Gemeintens van
Ryssel, Yalenchyn en Doornik 1). Hoe hoog geagt en van
hoe groten belang zyn Persoon voor de Kerk geoordeelt
wierdt, bleek, wanneer zekeren Jacob van Loo die om het
Geloof te Ryssel den vyftienden van Sprokkelmaand des
Jaars 1561, verbrandt wierdt, weinig dagen voor zyn dood,
hem vermaande te volharden in zyn pligt, niet te vertrek-
ken nog om te zien, naar de gene die verzekerde plaatzen
hadden, om op hun gemak te blyven 2). Dit heeft hy
betragt. Geenerlei verdrukking nog gevaar van leven dat
hem dagelyks over 't hooft hing, konde hem afschrikken
van zyn iever in den dienst van God. Met een' onbezweeke
heldenmoed stond hy op allerlei wyze de Kerk van Christus
ten dienst. Getuigen daarvan zyn geweest de Kerken van
Antwerpen, Esdan, Ryssel, Valenchyn, en Doornik, die
hy behalven die van Diepen, Mondedier, en Amiens met
zyne onderwijzinge gestigt heeft 3). Te Valenchyn raakte
hij in den Jaare 1566, in ongelegentheid. De Hertogin van
Parma als Landvoogdesse der Nederlanden, omtrent dezen
tyd bezige zynde de Plakaaten tegen de Ketters uitgegaan,
ter uitvoering te brengen, en op de aanslagen der zoge-
naamde oproerigen scherp agt te nemen, eischte dat de
Stad Valenchyn bezetting in nemen zou. Men had haar
verzekert dat deeze Stad boven anderen de Geloofshervorming
was toegedaan, en met de Franschen die van dezelve ge-
voelens waren, heimelyk verstand hield. Valenchyn wees
1) Hist. der Mart, bl. 433. Vers.
2) Zie de Brief in de Hist. der Mart.; bl. 359.
3) Hist. der Mart., bl. 433.
DER GELOOFSBELYDENIS. 15
deezen eisch van de hand, voor reden gevende, dat het
inneemen van Bezetting met 's Volks Voorregten, en Vry-
heden strydig was. Dit gaf aanleiding dat de Stad, na dat
men de onderhandeling tot verdrag met haar listig afge-
brooken hadt, op den veertienden van Wintermaand voor
wederspannig en vyandisch verklaard werdt 1). Deeze ver-
klaring geschiedde met een Plakaat, 't welk den Grerefor-
meerden te last leij : Dat ze zig in hun Nagtmaal onder
eede verbonden de Katholyken by alle mogelyke middelen
te vervolgen en te beschadigen, ook zouden hunne Kerk-
dienaars in de Predikatien hebben derven zeggen, dat hun
Consistorie niet verbonden was den Koning of de Wethou-
deren der Stad gehoorzaam te zyn. Doch deeze en andere
betigtingen wierden in hunne verantwoording, die zy kort
daar na uitgaven, met hooge woorden en bondige redenen
ontkent 2). De Stad ondertusschen op last van de Land-
voogdesse, door den Heer van Noirkarmes belegert zynde,
bevond, dat van de verbonde Edelen daar ze hulp van
verzogt en verwacht had, niets ter hand genomen werdt 3).
Uit Westvlaanderen kwam wel een hoop waaghalzen op de
been ; maar dit volk van geen bekwame hoofden voorzien,
nog met geen vereischte ernst en orde te werk gaande,
vergat zig met de Monniken en Paapen te plagen, Kerken
en Kloosters [te plunderen, tot dat hen de Heer van Ras-
singen met zyn Krygsvolk overviel, eenige om hals en de
overige op de vlugt bragt 4). Die van Doornik hun ten
getale van drieduizend Mannen te hulp getogen, onder
't beleid van eenen Jan Soreau, wierden door Noirkarmes
tot Lanou geslagen 5). Valenchyn werdt dan eindelyk door
den Heer van Noirkarmes op den driëntwintigsten van
1) Bor, III. Boek, bl. 134, 135, [95]. Meteren II. Boek. bl. 47. Vers.
2) Bor, III. Boek, bl. 136—141. (96—99).
3) Bor, III. Boek, bl. 141, 142. [100].
4) Hooft. III. Boek, bl. 127. Bor, III. Boek, bl. 142. [100]. Meteren,
II. Boek, bl, 49.
5) Hooft, III. Boek, bl. 127. Bor, III. Boek, bl. 142.
16 HIST0R1SCH-BERIGT
Lentemaand des volgenden Jaars 1567, gedwongen bezetting
in te nemen, op 's Konings genade en mondelyke belofte
van redelyk gehandelt te zullen worden 1). Maar meester
zynde, moesten 't Michiel Herlin, Overste der Stad, zyn
Zoon en eenige ryke Burgers met den hoofde ontgelden.
Ja eenige schryven, dat 'er in dit Jaar in deeze eene Stad,
ter zake van de Religie en de beroerte daar over voorge-
vallen, meer dan tweehondert Menschen met de koorde zijn
gedood 2). De twee Predikanten Guido de Bres en Peregrin
de la Grange, waren na het overgaan der Stad met eenige
andere gevlugt. Dog vielen ongelukkig in handen van den
Groot Major van Sint Amans. Alwaar zy omtrent twee
dagen vertoefden. De Doornikers wiens gebied zig zo ver
uitstrekt, eischte de gevangenen op. Men wierp hen aan
handen en voeten geboeid op een wagen, en voerdenze geleid
van een sterk getal Soldaten, na 't Kasteel van Doornik,
vier mylen van Sint Amand gelegen 3). Hier gebeurde 't
dat Guido van de Gravinne van Reux die hem uit nieuws-
gierigheid kwam bezoeken, gevraagd zynde, hoe hy met
zulk een zware keeten geboeid zynde, slaapen, eeten, of
drinken kon, dit treffelyk and woord gaf: De goede zaak
die ik handhave, en de goede Conscientie die God my geeft,
doet my gemakkelyker slapen, eeten, en drinken, dan al
de gene die my kwaad willen : en aangaande myn keetens
en banden, 't is 'er ver van daan, dat my die verschrikken
of ontrusten zouden. Ik verheug 'er my in. Zy zyn my
eerlyk. Ik agtze dierbaarder dan gulde keetenen, goude
ringen, en andere diergelyke juweelen; want ze zyn my
veel nutter, ja als ik 't geluid myner keetenen hoore, dan
dunkt my dat 'er eenig lieflyk snarenspel en maatgezang
in myn ooren klinkt, niet dat zulks uit de eigenschap van
zulke banden herkomt, maar uit d'oorzaak daar ik dus om
1) Strada, Lib. VI. pag. '254.
2) Meteren, II. Boek, bl. 49. Vers. Hist. der Mart. 435, 430.
3) Hist. der Mart. pag. 422. Vers. I3or, III. Boek, bl. 142. (100).
DER GELOOFSBELYDENIS.
17
gehandelt worde; te weeten, 't heilige woord Gods 1). Na
etlyke dagen in deeze gevangenisse door te hebben gebragt,
werdt hy met zyn Amptgenoot, dog niet zonder gestreng-
heid, van Doornik na Valenchyn gevoerd. Men smeet ze,
de voeten in yzere boeijens, en de handen met koorden
gebonden, op eenen wagen, daar ze als schapen ter slag-
ting met gevoerd werden. Zy gevoelden niet min de God-
delyke vertroosting, dat ze als Paulus en Silas den Heere
grootheid gaven in hunne banden. Te Valenchyn gekomen,
zette men hen in een gevangenis die donker en schrikkelyk
was. Hier hield Guido een mondgesprek met Francois
Richardot, Bisschop van Atrecht, over de dwalingen des
Pausdoms, 't welk der moeite waardig is om geleezen te
worden 2). Eindelyk wierden ze na veel aanvegtings en
woordenstryds ter galge verweezen, om dat zy (zo hield
hun vonnis) 't gebod van 't Hof te Brussel te buiten ge-
gaan, en 't Avondmaal in weerwil van de Landvoogdesse
gehouden hadden 3). Toen hun 't vonnis des doods wierd
aangezeid, ontfingen zy die boodschap als een goede tyding,
en schikten zig zo blymoedig tot sterven, als of ze ter
bruiloft gingen. Myne Broeders riep Guido zyne mede ge-
vangenen toe, ik ben heden [ter dood veroordeelt om de
Leere des Zoons Gods. Gelooft moet hy weezen, ik ben
daarom zeer blyde, en hadde nimmer gedagt dat God my
zulke eere aangedaan zoude hebben. Ik gevoele dat myn
aangezigt verandert, ende verheugt van de genade welke
meer en meer in my toeneemt, en worde van ogenblik tot
ogenblik versterkt. Ja myn herte springt op van vreugde
in myn lyf. Voorts vermaande hy hen als Broeders. Ziet
wel toe dat gy niets doet tegen u geweten: want ik zie 't
al hoe de vyanden des Evangeliums alle geweld en list
1) Hist der Mart. 423. En daar uit Brand, Hist. der Reform. I. Deel,
IX. Boek, bl. 448.
2) Ziet dezelve gesprekken in de Hist. der Martelaren, bl. 424—431.
3) Hist. der Mart. bl. 434. Vers. Bor, Hl. Boek, bl. 142. [100].
Burgund., Lib. III. pag. 331.
2
18 HISTORISCH-BERIGT
zullen aanwenden om u te doen wankelen. Om u te- ver-
leiden, en tegen u beter weeten te doen handelen. Wagt u
daar voor, daar na zoude gy dog een beul by u hebben,
en in uw eigen gemoed voeden dat u een geduurige hel
zou zyn. Ach myne Broeders, hoe lieflyk is 't eene goede
Conscientie te hebben. Voor 't laatst zeide hy tot hen De
tyd myner scheidinge is naby. Ik ga henen in den Hemel
maaijen, dat ik op der Aarde gezaaid hebbe. Ik hebbe
eenen goeden stryd gestreeden, en mynen Kapitein getrouw
geweest: my is de kroone der regtvaerdigheid bereid, de-
welke de Regtvaerdige Rigter my geven zal. My dunkt dat
myn Geest vleugels heeft om in den Hemel te vliegen, aan-
gezien ik heden genoot ben ter Bruiloft mynes Heeren des
Zoons Gods 1). Peregrin de la Grange, die niet minder de
roem heeft van een zeer Vroome en Godzalige Ziele geweest
te zijn 2), sprak desgelyks zyne medegevangenen, vol moeds,
overdeftig aan. Myne Broeders riep hy uit. Ik ben ter dood
veroordeelt om de Leere des Zoons Gods, ende nu ga ik
na het eeuwige leven; want myn naam staat in het boek
des Levens geschreeven, en kan daar niet uitgewischt wor-
den : de genadegiften Gods zyn onberouwelyk. Hy eischte
een kleerbezem om zyn rok en mantel te veegen. Voor re-
den gaf hy: dat hy genoodt was tot de Bruiloft des Lams.
Als hy op den ladder stont, riep hy uit met luider stemme,
nergens anders om te sterven, als om dat hy de zuivere
waarheid Gods den Volke verkondigt en verdeedigt hadde.
Des nam hy Hemel en Aarde tot getuigen 3). Guido meende
voor 't opklimmen zyn gebed te doen, en knielde ten dien
einde op 't Schavot, maar men rukte hem over end, en op
den ladder, daar hy zyn voeten tusscheu de sporten stui-
tende, het Volk toeriep, dat zy dog by de Leer die hy
verkondigt hadt, volstandig zoude blyven, met hooge woor-
1) Mist. der Mart. bl. 434. Brand, Hist. der Reform, I Deel. IX Boek,
bl. 448, 449.
2) Brand, Hist. der Reform. I Deel, VI. Boek, bl, 337.
3. Hist. der Mart. bl. 434.
DER GELOOPSBELTDENIS. 19
den betuigende, dat hij niet dan Gods zuivere waarheid
gepredikt hadt, waarop hy stierf. Zoo haast men Guido van
den ladder geworpen hadt, ontstont er een groote beroerte
onder de Soldaten die de Markt bewaarden. Zy liepen zonder
dat men wist wat hun dreef, met grote onstuimigheid j
schietende zo wel op Roomschen als op Onroomschen : veele
wierden gekwetst, eenigen doodgeschooten 1). De Predika-
tie en Godsdienst-oeffening der Gereformeerden, wierdt te
Valenchyn verboden. De vervolging met de Geloofsdwang
raakte geweldig op de been. Den Gereformeerden ontzonk
ook elders de moedt; zynde het gemene zeggen, dat de
Landvoogdes in Yalenchyn de sleutels van alle andere Stee-
den gevonden hadt 2). Veele uit Vlaanderen en andere Pro-
vintien en Steeden in Nederland namen de vlugt, en weeken
na Embden, alwaar zy met blydschap en traanen wierden
verwellekornt, vindende aldaar eene geruste schuilplaatze,
zo ten aanzien van hun Leeven als Godsdienst 3).
Voorzeeker, indien ooit eenes Schryvers naam de agting
voor zyn Werk vermeerderde, zoo is vermoedelyk dat de
verdiensten van zo groot een Man en standvastig bloedge-
tuigen der Waarheid, alleen kragts genoeg hebben, om
hoogagting voor de Nederlandsche Belydenis te doen hebben :
ten minsten zulk een getrouw Dienstknegt, die voor de
Waarheid nog pyn nog banden ontzien heeft, verdient vol-
komen geloof als hy getuigenis geeft, dat dit de Leer en
Geloofsstukken waaren, van welke de Nederlandsche Her-
vormde Kerken toen ter tyd Belydenis deeden, en die zo
veel Martelaars uit dezelve met hun Bloed verzegelden 4).
Dit overheerlyk Schrift, de Staf van lieffelykheid en
eendragt in onze Kerk, kwam allereerst in den Jaare 1562,
1) Hist. der Mart. 434. Brand. Hist. der Reform. I. Deel, IX. Boek, bl. 449.
2) Strada, de Bello Belgico, Dec. I. lib. VL pag. 263.
3) Pers, ontstelde Leeuw, bl. 118.
4) Joh. Ens, Historisch-Berigt van de publik. Schriften, Hoofd. III.
§ VIII. bl. 84, 85.
20 HISTORISCH-BERIGT
in de Fransche of Walsene Spraak in het ligt 1). De uit-
gaave in de Fransche Taal, geschiedde geenzints om daar
door aan te wyzen als of de Belydenis van en voor de
Walsche Kerk alleen was ingestelt, maar om dat de Fran-
sche Taal ter deezer tyd binnen en buiten de Nederlanden
gemeenzamer en kennelyker was, dan wel de Nederlandsche
Spraake, voornamentlyk den Koning van Spanje, en de
Overheeden in de Nederlanden 2). Immers zy is terstont in
't volgende Jaar van 1563, uitgegeven in de Nederduitsche,
als mede in de Hoogduitsche Taaie, hoedanig een afdrük-
zel, Trigland zelf getuigd gezien te hebben, en in zyn tyd
genoegzaam voor handen geweest te zyn 3). Dus vervalt
van zelf 't geen de Historieschryver der Remonstranten zynen
Leezeren zoekt diets te maken : „dat de Gereformeerden in
„den Jaare 1566, nog geen byzondere Belydenis hebbende,
„haar behielpen met den titel van de Augsburgsche Con-
cessie, tot dat zy eenen anderen zouden gesmeet hebben 4)."
Guido de Bres heeft in 't bewerpen van deeze Belydenis
zig meerendeels bedient van de Belydenis der Hervormden
in Frankryk, die in den Jaare 1559, te Parys in de Voor-
stad van Sint Germain, in een Nationaal Sinode der Gere-
formeerde Kerke onder het kruis opgemaakt en aangenomen
is 5). Na dat men in een Kerkvergadering 's Jaars te
voren, was overeengekomen, eene Geloofsbelydenis te ont-
werpen, „die ten getuige strekte van de overeenstemming
„der Kerke in de Leer, op dat niet eenige vreemde gevoelens
„inkroopen 6)."
Men pryze Guido's beleid, dat hy zig voorzigtig van de
Fransche Confessie heeft bedient. Want ten eersten: De
1) Trigland, Kerk. Hist. UI. Deel, bl. 144. Brand, Hist. der Reform. I.
Deel, V. Boek, bl. 253.
2) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 144.
3) Kerk. Hist, bl. 144, 145.
4) Uitenbogaard, Kerk. Hist. Ut. Deel, bl. 150.
5) Benoit, Hist. der Gereform. Kerken in Frankryk, I. Stuk, bl. 12.
6) Commentarii de Statu Religionis & Reipublicx in regno Gallix, Part^
Prim. pag. 14. by Ens, publik. Schrift. Hoofdst. III. § IX. bl. 86.
DER GELOOFSBELYDENIS. 21
Paltze Catechismus was daar nog niet, zynde eerst in
't volgende Jaar van 1563, uitgegeven 1). En voorts dreef
in Duitschland de Augsburgsche Confessie boven, van welke
de Belyderen der waare Leer in de Nederlanden in eenige
punten verschilden. Zelf staat wel op te merken, dat veele
van onze Godsgeleerden als Kalvyn, Zanchius, Petrus,
Martyr, en Andreas Hyper us, van wien men verhaalt, dat
zy de Augsburgsche Confessie onderteekend hebben, zulks
nimmer gedaan hebben, dan met hooge woorden betuigende,
dat dezelve Belydenis en wel byzonder den tienden Artikel,
na de meening van Melanchton, en voor al na den inhoud
van den Bybel, en de meening des Geests regtzinnig ver-
staan en opgevat moest worden 2). Ten tweeden : Behalven
de Augsburgsche Confessie was de Fransche de vermaardste,
en de Leer der Nederlandsche Kerk kwam met dezelve
overeen. Men had ze in die godvrugtige vergadering van
Frankryk onder 't kruis, terwyl de houtmyten en galgen
door de Stad gerist stonden, met een onbezweeken helden-
moed, in de Voorstad van Sint Germain ontworpen. Ten
derden, De gelykformigheid van taal heeft toe buiten twyffel
veel geholpen. Guido de Bres was een Waal, en een Predi-
kant in de Walsche Gemeente. Ook zyn de Nederduitsche
uit de Walen voortgekomen ; althans de Walen waren in
dezelve de meesten. Men vind om deeze reden, in de oudste
Kerkvergaderingen doorgaans meldinge van de Nederlandsche,
Duitsche, en Walsche Kerken 3). Voorts stelt men vast,
dat de gemeenschap van taaien en het overnemen van Be-
lydenis, de benaming van Reformes of Hervormden op de
Nederlandsche Gemeente, heeft doen overgaan.
De overneming van onze Belydenis uit de Fransche taal,
gaat nogtans zoo ver niet, als den Historieschrijver der
Remonstranten opgeeft, dat zy ten eenemaal volgt de Con-
1) H. Altingii, Hist. Eccl. Palat. pag. 91. & seqq. §. L.-LIII.
2) J. Hoornbeek, Summa controversiarum, Lib. IX pag. 633 — 635.
3) Acta Synodi tot Wezel 1568. Cap. III. §. 2. by Ens, publik. Schrift
bl. 267. Kerkelyk Handboekje, bl. 27.
22 HISTORISCH-BERIGT
fessie der Gereformeerde Fransche Kerken ; en blotelyk voor
een translaat of overzettinge te houden zy, alleen in weinig
Artikelen, eenige andere manieren van spreken houdende 1).
Want, zeer wel, zegt de Hoogleeraar Ens op dit stuk : „die
„de moeite neemt de Fransche by de onze te vergelyken,
„zal bevinden dat de eene niet minder is dan een overzet-
ting van de andere: Van de Fransche hebbe ik twee oude
„drukken : De ene in 't Frans, uitgegeven door Frangois
„Perrin, de andere in 't Latyn, gedrukt 1577, welke beide
,,ik hebbe vergeleken met de Nederlandsche, zo tegen de
„oudste die wat breder zyn, als tegen het bekorte exem-
plaar, dat in gemeen gebruik is: In welke vergelyking
„my is gebleken, dat niet alleen in weinige Artikelen,
„maar menigmalen de spreekmanieren met malkanderen
„geen de minste overeenkomst hebben ; dat de onze dik-
„wils kort is, daar de Fransche breet is: en dat de eene
„zomwylen wel twee of drie Artikelen heeft over eene zaak,
„daar de andere maar een van heeft. En hier van komt liet
„onderscheid in het getal der Artikelen, hebbende de Fran-
„schen veertig, en Nederlanden zevenendertig 2)."
Schoon Guido de Bres het eerste bewerp van onze Bely-
denis aan 't ligt bragt, zoo moet dit ontwerp geenzints
gehouden worden voor het werk van eenen man, neen maar
verscheide mannen van aanzien hebben hier. aan met lof
gearbeid. Dus houd het verhaal van Hadrianus Saravia,
wiens eige woorden wy hier invoeren: Ik bekenne eene
geweest te zyn van de eerste opstellers dier Belydenisse,
gelyk ook Herman Modet; ik weet niet of daar nog meer
overig zyn. Dezelve is geschreven in de Fransche taal, van
Christus getrouwe knegt en martelaar Guido de Bres. Maar
eer zy uitgegeven wierd, heeft hy deselve aan de dienaren
des Goddelyken Woords, die hy heeft konnen bekomen,
mede gedeelt, en stelde het aan hun, zo hun lieden iets
mishaagde te verbeteren. Ook daar toe en af te doen. Zo
1) Uitenbogaard, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 151,
2) Ens, Publ. Schrift. Hoofdst. III. §. XI. bl. 87,
DER GELOOFSBELYDENIS. 28
dat zy niet moet gehouden worden voor eenes mans werk 1).
De eerste dan die de hand geslagen heeft aan dit goude
kleinood, is geweest Hadrianus Saravia, een geleerd god-
vrugtig man, en een zeer groot voorstander van de Her-
vormde Godsdienst 2). Toen hy de Belydenis hielp opstellen,
was hy Predikant in de Kruiskerken van Antwerpen, Brus-
sel en elders, na dat de gelegentheid voorkwam. Naderhand
is hy geweest Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leiden-
Hier in de bediening zynde, werd hij van andere misleid
in eene zwaare muitery, die in den Jaare 1587, voorviel,
ongelukkig ingewikkelt 3). Eenige uit eenen goeden dog
onvoorzigtigen yver, daar hen andere listig ondermengden,
maakte malkanderen wys, dat de Staaten van Holland, en
by zonder de Leidsche Heeren, ongelyk hadden, in den twist
die tusschen hen en den Graaf van Lycester dagelijks meer
en meer toenam. Men hitste eikanderen op tegen de Leidsche
Regeering. „Zij was 't, dus hield hun klagte, die om zig
tegens de algemeene Sinode door Lycester in den Haag
beschreven, te kanten, den Leidschen Kerkenraad verbo-
den hadt iemand op de byzondere Synode te zenden, die
„te Rotterdam beroepen was, zeggende dat dezelve niet dan
„door de Staten kon beroepen worden, daar wylen de Prins
„van Oranje zulks tweemaal gedaan hadt. Zy hield de
„onzuivere Leeraars de hand boven 't hoofd, onder welken
„Hakkius had durven uitslaan, dat de Heeren van Leiden
„na 't wederstaan van den Spanjaart en Franschman, wel
„weg met den Engelschman zouden weten. Zij had den
„vermaarden Donellus om zijn vroomheid, yver tot de ware
„Religie en tot den welstand deezer Landen van zijn ampt
„gestelt. Saravia ging men ook met lode schoenen na.
„Zeker Jesuit, genaamt Assendelft, liet men openlyk school
1) Saraviie, Epist. ad Utenbog. inter praest. Virörum Epist. Epist. '181,
pag. '295.
2) Brandt, Hist. der Reform. I. Deel, XIV. Boek, bl. 744.
3) Bor, XXIII. Boek, bl. 93. [64]. Hooft XXVII. Boek, bl. 1241.
E. van Reid, Nederl. Hist. bl. 133, '134.
24 HISTORISCH-BERIGT
„houden, en den Jesuitischen Catechismus leeren. Daar
„zond de Burgermeester van der Werffzynen Zoon ter schole.
„Nu stont het zo geschapen, dat alle de vereenigde Pro-
„vincien door haare twist, eerlange d'eene voor, d'andere
„na, zouden vallen onder :tjok van Spanje. Alle de elende
„sproot uit haat tegen de ware Religie, tegens de Predi-
„ kanten, Kerkenraad, en uit kleinagting voor de Koningin
„van Engeland, voor Lycester, en voor de Engelschen.
„Hier tegen moest men Lycester herstellen in zijn eerste
„gezag, 't welk hem by de Algemeene Staaten, t' zyner
„aankomste was opgedragen 1)." De toeleg was, om
door middel van den Kapitein Nikolaas de Maulde, die
met zyn Volk binnen Leiden lag, zig meester te maken van
de Stad. Dan eenige van de Wethouders en anderen in de
weeg zynde, in hegtenis te nemen, en den Grave van Ly-
chester in zijn eerste gezag te herstellen. Deeze aanslag,
hoewel niet zonder voorweten van Lychester gesmeed, werdt
by tyds gelukkig ontdekt. Cosino de Pescarengys, Overste
van een Regiment Soldaten. De Kapitein de Maulde, en den
Ouderling Jacob Volkmaar, wierden door Schepenen der
Stad Leiden, ten overstaan van eenige gemagtigden van de
Staten van Holland, ter dood verwezen, en den zesentwin-
tigsten van Wynmaand met den zwaarde geregt. Ten zelven
dage werdt op naam van Prins Maurits een gemeene ver-
giffenis afgekondigt voor zulken, die zig uit onnozelheid
in dit stuk hadden laten inwikkelen, dog Saravia en eenige
andere werden van deeze vergiffenis uitgesloten 2). Saravia
zogt wel eenigen tyd daar na zig voor den Hove van Hol-
land te zuiveren, voorgevende dat hy onschuldig was; dog
te vergeefs. Ook schreef hy verscheide brieven aan de Klas-
ses van Walcheren, Dordrecht, Rotterdam, Delft, en 's Hage,
klagende op 't allerscheipst over 't ongelijk hem aangedaan,
1) Hooft, XXVII. Boek, bl. 1241. Ontschuldiging van Jac Volkmaar,
gedrukt te Utrecht by Jan Com 1587. by Bor, XXIII. Boek, bl. 98— 103.
[67—71].
2) Bor, XXIII. Boek, bl. 97. [67]. Reid, VII. Bosk, bl. 134.
DER GELOOFSBELYDENIS. 25
met verzoek dat de Kerk hem de hand zou bieden, om in
zyn eer en bediening herstelt te worden ; hoewel mede zonder
gewenschten uitslag. Saravia bleef om zyn geleerdheid en
deugdzaamheid onder de Gereformeerden in groot aanzien,
en werdt tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid op de Aca-
demie te Cantelberg in Engeland beroepen, daar hy drie-
entwintig Jaaren na dit voorval, in den ouderdom van
tweëntagtig Jaaren van een ieder geagt en gepreezen, op
den vyftienden van Louwmaand, des Jaars 1612, ontslapen
is. Zyn Huisvrouw regte hem een graftombe met een loffelyk
grafschrift, ter zyner eere op. Zy getuigd daar in „dat hy
„is geweest een man in allerhande konsten, zeer geleert,
„in godvrugtigheid, deugdelykheid, deftigheid, en beleeft-
„heid, zeer uitnemend, vermaart door zyn Schriften, vol
„van geloof en ryk van goede werken 1)."
By Saravia voegt men te regt Hermannus Modet, anders
de Stryker, als de tweede, die zyn hand aan de Belydenis
geslagen heeft. Hy was geboren te Zwolle, in 't begin een
Monnik, dog het Pausdom verlaten hebbende, predikte hy
met groot gevaar het Evangelie in de Nederlanden in 't Jaar
1545 en vervolgens 2). Hy was de eerste die in Vlaanderen
in 't openbaar predikte, in 't Jaar 1566 wanneer eenen
Jan van Wingen door de verbonde Edelen aangespoort, een
groote menigte volks van Oudenaarden en Rotnaken op den
weg naar Grendt by een bragt. Zeevenduizend Menschen
zegt men lieten zig in de eerste Predikatie vinden; dog
't is niet gelooffelyk, dat men 't regte getal door de groote
menigte heeft konnen weten 3). Hy is tot eenen hoogen
ouderdom geklommen, en onthield zig in 't Jaar 1603, te
Middelburg in Zeeland, gelyk uit de Opdragt van zyn Boek
tegen de Wederdopers blykt. Hy was een groot yveraar
1) Bor, XXIII. Boek, bl. 105. [72].
2) Brand, Hist. der Ref. I. Deel, IV. Boek, bl. 149. E. Meiners, Oostfr.
Kerkgeseh. 1. Deel, VIII. Hoofdst. bl. 289.
3) Burgund, Lib III. pag. 158, Hooft, III. Boek, bl. 83, Brand,
Hist. der Ref. I Deel, VI. Boek, bl. 304.
26 HISTORISCH-BERIGT
voor de GeloofshervormiDg, dryvende dat men de Beelden
zo wel uit het oog als uit het hart behoorde te werpen 1).
Doch als men hem te last leide, dat door zyn predikingen
de Beeldstorming te Antwerpen in den Jaare 1566. ontstaan
was, betuigt hy in zekere brief van verandwoording, korts
daar na uitgegeven, dat hy, nog de geheele Consistorie van
Antwerpen van deeze Beeldstorming, toen die een aanvang
nam, zo weinig wetenschap heeft gehadt, als van de uure
zynes doods. Wyders hem te last leggen, dat hy deeze
beroerte met zyn Preeken verwekt hadt : was zo veel te
zeggen, als Elias heeft Israël met zyne Leere beroert. Men
wist wat de Propheet den Koning op die belasting hadt
geandwoord. Ook trooste hy zig met het gene alle de Pro-
pheeten in 't wederoprigten van den vervallen Godsdienst,
ook Christus en Paulus wegens het prediken der Waarheid
was wedervaren 2). Hy is een aanzienlyk medelit van de
JNationaale Sinode geweest, dewelke in den Jaare 1568.
binnen Wezel onder 't kruis gehouden werdt 3). Te Zierik-
zee heeft hy den dienst des Goddelijken Woord» met lof
bedient, en werdt van daar tot Hofprediker van Prins
Willem den I. en eindelyk in den Jaare 1580. tot Predikant
te Utrecht beroepen. Hier staande, werdt hy in den Jaare
1587. met schriftelyke last van de Kerk in den Lande van
Utrecht naar Engeland gezonden, medebrengende, dat hy
haar Majesteit de Koningin Elisabeth zoude bidden om
nadere omhelziuge der gedreigde en benauwde Kerk, ver-
meerdering van hulpe, en spoedige herzendinge van Lycester,
wiens getrouwheid, (zo sprak men in deezen tyd) voorzigtig-
heid, en heilige yver alle beminnaren van Gods eer, en
't welvaren hunnes Vaderlands airede gebleken was. Zyn
brief was by de Predikanten Nicolaas Sopingius, Wernerus
h Hoi-, II. Boek, bl. 83. [59].
2) Uit zyn Apologie, gedrukt 1567, bl. 62. by Brand, Hist. dei Ref.
]. Deel, VU. Boek, bl. 347, 348.
3) ïrigland, Kerk. Hist. III Deel, bl. 161.
DER GELOOFSBELYDENIS. 27
Helmichius, en Johannes Uitenbogaart ondertekent 1).
In de beroerte van deezen tyd, daar by zig te ver hadt
ingewikkelt, vertrok hy in 't heimelyk over Amsterdam
na Embden 2). 't Berouwde hem, dat zyn yver hem te ver
buiten 't spoor gedreven hadt. Hier over verzoende hy zig
voor den Embder Kerkenraad, met de Kerk van Utrecht,
op den zestienden van Oogstmaand, des Jaars 1591. op
deezen voet: belydende dat hy „hoewel uit eenen goeden
„yver en uit eene goede meeninge, zig zommige zaken on-
„derwonden had, meer dan zyn ampt ende stigting van de
„Kerk mede bragten en hem betaamde: dat hy mede uit
„menschelyke zwakheid en onbedagtzaamheid zig in zommige
„dingen anders gedragen hadt, als de Christelyke liefde en
„het welvaren van de Kerke vereischte: waar uit tot zyne
„grote droefheid, hoewel buiten zyne meeninge, eene grote
„ergernisse en zwarigheid voor de Kerk \an Utrecht ont-
staan is: En dat hy daar over eene grote droefheid en
„hartelyk leedwezen hadde: Biddende dat de gene die hier
„door van wegen zyn Persoon bedroeft, ontstigt of bena-
deelt mogten zyn. hem zulks ten goeden te houden, en
„'t zelve de algemeene Menschelyke zwakheid toeschryvende.
„door 't vier der liefde te willen verteeren. Gelyk hy God
„den Heere uit grond zyns harten badt, en altoos bidden
„zou, dat hy de bedroefde Kerke te Utrecht genadig wilde
„oprigten 3)." Zedert dien tyd schynt hy gebruikt geweest
te zyn in Duitschland, te Keulen, te Munster, en elders
tot geheime diensten van den Staat. Tot dien einde schreeft
hy aan den Beer van Oldenbarneveld, en den Burgemeester
Reinier van Kant te Amsterdam, veranderende in de onder-
teekening der Brieven, om de zaken bedekt te houden,
zynen naam in Hendrik van Bentheim 4). Altoos heeft hy
4) Bor, XXII. Boek, bl. 861—863. [78].
2) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 344. Uitenbogaard, Kerk. Hist.
III. Deel, bl. 268.
3. Meiners, Oostfr. Kerk. Hist. I. Deel, VIII. Hoofdst. bl. 291.
4) Bor, XXII. Boek, bl. 839. [113] Uitenb. bl. 268.
28 HISTORISCH-BERIGT
veel benyders en lasteraars gehad, die hem zelfs na zyn
dood niet ontbroken hebben. Doch by alle weimenenden
staat zyn gedagtenis op hogen prys, als een man wiens
menigvuldige travalien, lankduurige diensten aan Kerk en
Vaderland, met allerlei levensgevaar en groot verlies van
zyne Goederen, aan al de Waereld kennelyk zyn 1).
Buiten zig zelve en deeze Modet noemt Saravia geenen
anderen in z}rn Brief, doch geeft niet duister te ken-
nen, dat verscheide anderen de handen aan dit werk
geslagen hebben, zeggende niet te weten of daar meer
overig zyn, want vyftig Jaaren waren reets verlopen zedert
het maken van deeze Belydenis, en den tyd in welke hy
aan Uitenbogaard schreef. Dus kan het niemand vreemd
dunken, dat hy na zo veel Jaaren in Engeland geweest te
zyn, getuigde niet te weten of zy alle dood of levendig
waren. Dies wy onder deeze, vry moedig mogen tellen Go-
defridus van Wingen, die van de Embder Kerk tot opbou-
wing van de eerstgestigte, Vlaamsche Gemeentens, afgezon-
den werdt 2). De Embder Kerk is doch al vroeg eene moeder
van veele andere Kerken geweest, welke zy met raad en
daad heeft bygestaan. Hadde men Leeraren van noden, men
begeerde dezelve van de Oostvriesche Kerke, en die ver-
schaften ze. Wilde men in de gevallen bestiering hebben,
men haalde en ontfing ze van daar. Reezen 'er twisten op
die van Embden en Oostfriesland leiden dezelve neer. Was
'er geen gelegentheid tot een Kerkelyke byeenkomst in de
Nederlanden, te Embden geschiede zulks veilig. Werden de
Geloofsgenooten om den Godsdienst verdreeven, Embden
was een toevlugt der verdrukten. Tot een staal hier van
verstrekt de gedagtenis van groote vriendelijkheid, waar mede
Johannes a Lasco, en de overige vlugtelingen die na den
dood van Koning Eduard de VI. uit Engeland moesten
vertrekken, en na veel omzwervings te Embden op den
1) Bor, XXII. Boek, bl. 840. [443].
2) Brand, Hist. der Reform. I. Doel, V. Boek, bl. 253. Trigland, Kerk.
Hist III. Deel, bl. 145.
DER GELOOFSBELYDENIS 29
vierden van Wintermaand des Jaars 1553. ontvangen wier-
den 1). En niet min de pryswaardige liefde waar mede zy,
de Religie-ballingen, die zedert het Jaar 1565. als de ver-
drukking om de Geloofshervorming in de Nederlanden toe-
nam, tot haar den wijk namen, dagelyks bejeegenden 2).
Men leest dan niet te onregt boven de Boltenpoort : Heere
bewaar de Herberg uwer Gemeinte. En boven de Oostdeur
van de groote Kerk een Schip in een Zerksteen afgebeeld,
met dit bovenschrift: 't Scheepken Christi. En rontsom 't zelve
te leezen.
Gods Kerk vervolgt en verdreven,
Heeft God hier troost gegeven 3).
Wie meer aan deeze Belydenis gearbeid hebben, is door
verloop van tyden en gebrek van aanteekening, voor ons ver-
duistert gebleeven. Dog 't verhaal van Uitenbogaard, dat
Franciscus Junius nog jong zynde, meest tot het schryven
van deeze Belydenis in 't Fransch of Walsch gebruikt zy,
kan geen steek houden 4), om dat de Belydenis is opge-
stelt in den Jaare 1562. toen Junius een jongeling zynde
van omtrent zeeven tien Jaaren, te Geneve op de Hooge
Schoole was, van waar hy na Antwerpen geroepen zynde,
daar eerst gekomen is, toen de Yloot uitliep om de Prinses
van Portugal, Bruid van Alexander Farnese, herwaarts over
te halen 5). Uitenbogaard zal buiten twyfel in 't hoofd
gelegen hebben, een verhaal van Junius aan hem gedaan,
wegens het bekorten van deeze Belydenis, dat in de Kerk-
vergadering van Antwerpen in den Jaare 1566. eerst ge-
schied is. 't Schynt ook dat de man geen geheugen heeft
1) Biblioth. Brem. Cl. VI. Fase. I. pag. 1-24, 125. Meiners, Oostf. Hist.
II. Deel, XVI. Hoofd. bl. 327.
2) Pers, ontstelde Leeuw, bl. 118.
3) Meiners, Oostf. Kerkh. II. Deel, XXI. Hoofd. bl. 411, 412.
4) Uitenbogaart, Kerk. Hist, III. Deel, bl. 152.
5) Vita Francisci Junii, ab ipso conseripta, Operibus praefixi, pag.
10, 16. Meteren, II. Boek, bl. 40.
30 HISTOR1SCH-BERIGT
gehad of heeft willen hebben, van de tyd der opstelling
der Belydenis, alzo hy anders niet zou hebben bestaan te
zeggen, dat de Gereformeerden voor den Jaare 1566. geen
byzondere Confessie hadden, maar zig behielpen met den
titel van Augsburgsche Confessie, tot dat zy eenen anderen
gesmeet zouden hebben 1 ). Voorts staat ons aan te merken,
dat deeze Belydenis niet te voorsohyn kwam, dan met
voorweeten en goedkeuring van veele andere vermaarde en
godzalige mannen, die in deezen tyd zo binnen als buiten
's Lands, de Waarheid des Evangeliums verkondigt, en tot
bevestiging van anderen in het Geloove met hun bloed ver-
zeegelt hebben. Van deeze was geenzints de minste Chris-
toffel Fabricius, een Karmeliter Monnik van Brugge, die,
na dat hy de verbeeterde Leer met veel getrouwheid alomme
gepredikt hadt, binnen Antwerpen den vierden van Wyn-
maand des Jaars 1564, levendig verbrand werdt, draagende
het kruis van zyn verdrukking met een onbegrypelyke
kloekmoedigheid, zagtmoedigheid, gelatenheid en gerust-
heid 2). Naast bem plaatst men te regt Kornelis Kooltuin
Priester van Alkmaar, die, na dat hem God de oogen ge-
opent hadde, het eeuwig Evangelie eerst te Alkmaar, daar
na te Enkhuizen en elders in Noordholland, met vrugt
verkondigde, tot dat hy genoodzaakt werdt ter behoudenisse
van zyn leven, de wyk na Embden te neemen 3), alwaar
hy op den negenden van Hooimaand des Jaars 1559, tot
Predikant bevestigt zynde. zedert dien tyd, de Kerk met
veel vlyt en getrouwheid heeft bedient, zynde op den veer-
tienden van Wynmaand des Jaars 1567, gerustelyk in den
Heere ontslapen 4). Buiten welke beide, andere vermaarde
mannen in Gods Kerk bekent staan te weten: Petrus Da-
1) Uitenbogaart, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 1 50.
2) Hist. der Mart. bl. 399. Brand, Hist. der Reform. 1. Deel, V. Boek,
bl. 262.
3) Brand, Hist. der Reform. I. Deel, IV. Boek, bl. 219—224.
4) Meiners, Oostfr. Kerkgesch. I. Deel, XIX. Hoofdst. bl. 539, 360.
Brand, I. Deel, IV. Boek, bl. 220. 226. 334.
DER GELOOFSBELYDENIS. 31
thenus, en Kapper van der Heiden, toen Bedienaars des
Goddelycken Woords te Frankendaal, Vallerandus Pollanus
te Frankfort, Johannes Taffin en Petrus Colonius te Metz,
Nicolaus Gallasius en Petrus Alexander, eertyts Biegtvader
en Hofprediker van Maria van Oostenryk, Koninginne We-
duwe van Hongaryen, en Landvoogdesse in de Nederlanden,
Predikanten te Londen ; Greorgius Witbotius, Nicolaus Ca-
ranoaus, en andere meer 1)
Dus mag onze Belydenis, als zijnde een werk van zo veel
beroemde mannen, getoetst en goetgekeurt, dan wel ge-
houden worden voor een Schrift van dezelve kragt, als of
het na de gelegentheid van dien tijd in een algemeene Kerk-
vergadering overgegeven en bevestigt ware. Immers zo dra
deeze Belydenis aan 't ligt kwam, heeft de Kruiskerk in de
Nederlanden, dezelve met een Brief den Koning van Spanje
aangeboden 2). Dus volgden zy in deezen 't voorbeeld der
Kerkdienaren in Frankryk, die, wanneer haare Belydenis
in de Fransche taal allereerst aan 't ligt kwam, den moed
hadden, dezelve in den Jaare 1560. aan Franciscus de IL
en wegens deszelfs dood, den veertienden van Wintermaand
voorvallende, op nieuws aan Karel de IX. den agsten van
Herfstmaand des volgenden Jaars, door Theodorus Beza, over
te leeveren : by gelegentheid van eenen zaamenspraak tus-
schen de Onroomschen en Roomschen, in tegenwoordigheid
des Konings, de Koninginne Moeder, de Koning van Na-
varre, en de grooten des Ryks, te Poissu gehouden 3),
wanneer Beza zyn rede met zo veel beleids en deftigheids
voerde, dat de Kardinaal van Lotharingen, na het ein-
1) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 145.
2) Acta Syn. Nat. te Dordrecht 1578. Art. 53. by Bor, I. Deel XII Boek,
bl. 984. Zommige stellen, dat de uitgave mitsgaders de aanbieding van de Be-
lydenis aan den Koning van Spaanje, eerst geschied is in of omtrpnt den
Jaare 1566. Men leeze Bor, I. Boek, bl. 43. [31] Hooft, II. Boek, bl. 71.
Weesenb. bl 54.
3) Act. Syn. te Wezel 1568. gehouden, Cap. II. Art. 8. Zie Kerk.
Handboekje, bl. 14. Benoit, Hist. der Geref. in Frankf. I. Deel, bl. 12.
32 HISTORISCH- BERIGT.
digen van dit gesprek, tot zyn vertrouwelingen in deezer
voegen losberste : Ik voor myn Persoon wenschte wel
dat deeze stom, of dat wy allen doof geweest waaren 1).
De brief van de Nederlandsen e Kerk, aan den Koning van
Spanje, behelsd voornamentlyk : Een betuiging voor God en
zyne Engelen, dat zy geen oproer in den zin hadden, en
niet anders begeerden, dan onder de gehoorzaamheid van
de Overheeden in zuiverheid der Conscientie te leeven, God
te dienen, en zig naar zyn Woord en heilige Gebooden te
reformeeren. Dat niemand onder hen nooit had geweigert
de schatting te geeven of tol hem opgeleit ; dat ze nooit
op wapendragt, of raadslag tegen hunne Overheeden waaren
bevonden. De banningen, gevangenissen, pynbanken, bal-
lingschappen, pyningen en andere ontelbaare verdrukkingen
bewyzen wel, zeiden ze, dat onze begeerte en gezintheid
niet vleeschelyk is, dewyl wy zonder deeze Leere voor te
staan, en te beweeren veel gemakkelyker konden leeven in
deeze waereld. Maar hebbende de vreeze Gods voor oogen,
verschrikt van het dreigement Chiïsti die elders zegt, dat
hy ons zal verloochenen voor God zynen Vader, zo wy hem
voor de Menschen verloochenen, bieden wy de rugge den
slagen, de tonge den messen, de mond den breidelstokken,
ende het gantsche lyf ten vuure : weetende, dat wie Christus
volgen wil, zyn kruis opneemen en hem zelven verlooche-
nen moet. Zy verzeekeren den Koning, dat in de Neder-
landen meer dan honderd duizend Mannen waaren behalven
de Vrouwen, houdende en volgende de Religie, van welke
zy hem nu de Belydenis o verlee verden. Ook verzogten zy
zyn Majesteit, dat hy hen wilde oordeelen, naar de Ge-
loofsbelydenis die zy hem aanboden. Daar door hoopten
zy, zou hy bekennen, dat men hen te onregt scheurmakers
en Ketters noemden, dewyl zy beleeden niet alleen de voor-
naamste punten des Christelyken Geloofs, begreepen in het
Symbolum, en gemeen Geloove, maar de gantsche Leeringe
I) .1. L. Gottefried, Hist, Kron. II. Deel, I. Boek, bl. 1777.
DER GELOOFSBELYDENIS. 33
door Jesus Christus geopenbaart, tot onzen leeven, Regt-
vaerdigheid en Zaligheid ; verkondigt door de Euangelisten
en Apostelen ; verzegelt door het bloed van zo veel Mar te-
aren, zuiverlyk en geheel bewaart in de eerste Kerken,
tot dat ze door de onwetenheid, geld en eergierigheid der
Predikanten, door menschelyke vonden en instellingen be-
dorven waare. Eindelyk besluiten zy met deeze woorden,
het behoort u toe, genadigste Heere, kennisse deezer zaaken
te hebben, om u tegens de dwalingen te stellen, hoe ver-
wortelt dat zij door lankheid des tyds ook zyn : Ende te
beschermen de onnoozelheid der geene, die tot nog toe in
het regt meer verdrukt dan verhoort zyn geweest 1). Agter
de Belydenis was gevoegt een vertoog aan de Overheeden
van de Nederlanden, daar de vertooners onderen anderen in
zeiden, dat zy den Koning hadden gebeeden, van hunne
zaaken te oordeelen, niet naar 't overbrengen der aanklag-
ten hunner tegenpartyen, maar na hunne Belydenissen. Dit
begeerden zy ook van hun, als zyne Stadhouders, hen
biddende een weinig op te houden van hunnen verstande-
loozen wreeden yver, en niet langer te willen zyn Execu-
teurs en bedienaars van de censuren, agting en meining
der Monniken, Papen, Beneficianten, Scholastyken en Doc-
tooren, dien het voornaamste onderscheid aangaat in dezelve
zaaken, en der dwalingen daar geschil om is. Voorders be-
tuigden zy : Wij danken God, dat onze vyanden zelfs ge-
dwongen worden, eenige getuigenisse onzer manierlykheid,
vromigheid, en lydzaamheid te geven, alzo dat hun gemeen
zeggen is : Hy zweert niet, nog drinkt niet dronken : Hy
is van de nieuwe Secte. En niettegenstaande deeze getui-
genisse der eerbaarheid, wordt nogtans geen maniere van
straffinge vergeeten, om ons te pynigen. Ten laatsten ein-
digden zy met deeze woorden : Begint dan, ö Heeren,
begint dan onze zaaken in handen te neemen, en te onder-
zoeken, van onzer onnozelheid, die door het bedrog, las-
4) Zie de Brief, gedeeltelyk by Bor, I. Boek, bl. 43. [31]. en geheel by
Trigland, III. Deel, bl. 146—148.
3
34 HISTORISCH-BERIGT.
teringen, en 't geweld onzer tegenpartye is onderdrukt
geweest: op dat de Heere, die 't leven zyner dienaren
dierbaar en waardig agt, zijn gramschap over u niet uit-
strekke. En veragt het weenen en zugten zo veeier on-
nozelen niet, op dat God u in uwe gebeeden verhoore, u
in uwe arapten en heerschappyen Zeegene, ende u in al
dat gy doen zult, voorspoedig maake 1).
Gezegent zy dit treffelyk werk, met welk onze Vaderen
derfden komen onder het oog van Koningen en Vorsten !
Gezegend zy de Leer, daar zo veel stryds om gestreeden,
zo veel bloeds om vergooten is. Onze Kerk ontbreeken
nogtans geen vyanden, die de Belydenis, en die ze houden
als een staf van lieffelykheid en eendragt, met grammen
zin bestryden. Men wryft onze Leeraaren aan, dat ze van
het zuurdeessem des Pausdoms nog niet gezuivert zyn, om
dat ze de Belydenis als een Formulier van eendragt in de
Kerk en op den Preekstoel brengen 2). Voorts zegt men,
dat 'er veelerlei woorden, spreekwijzen en zaaken in de
Belydenis voorkomen, die niet Schriftuurlyk zyn, nog met
den zin en meening des Geests, in de Schrift vervat, over-
eenkomen, en daarom aanstootelyk ende ergerlyk zyn 3).
Ook derft men uitslaan, dat deeze Belydenis geenzints met
voorweeten of overzigt van een Sinode of algemeene Kerk-
vergadering der Nederlandsche Kerken is aan 't licht ge-
komen ; veel min met last en goedkeuring om te dienen
als een formulier van eendragt in onze Kerk 4). 't Komt
met ons oogmerk niet overeen, op de tegenwerpingen dei-
genen die onze Belydenis gram zyn, breedvoerig te ant-
woorden. Andere van Gods knegten, hebben dit met lof
voor ons gedaan, na welkers Schriften wy den leezer ver-
zenden 5). Alleenlyk staat ons op te merken dat het ver-
1) Bor, 1. Boek, bl. 50. [36].
1) Uitenbogaard, Kerk. Hist. III. Deel, bl. '216.
3) Uitenbogaard, III. Deel, bl. 367. & seqq.
4) Uitenbogaard, III. Deel, bl. 151.
5) Trigland, Kerk. Mist. III. Deel, bl. 145, 146, 192, 373, <miz.
DER GELOOFSBELYDENIS. 35
volg van de Historie, onze Leezeren zal doen zien, dat de
Belydenis en de Leer der Waarheid daar in vervat, van de
vroegste tyden af in Staat en Kerkvergaderingen van ons
Vaderland aangenomen en bekragtigt is.
Wanneer de Geloofsdwang, waar van wy te vooren ge-
sproken hebben, zo geweldig in de Nederlanden toenam,
dat de klagten algemeen werden, zonder door al het klagen
tot eenige verligting of verzagting van 's Konings strenge
Plakaaten te geraaken, sloegen de voornaamste Edelen,
bewogen met den erbarmelyken staat des Volks, de handen
in een, om een middel te vinden, waar door zy den over-
last en 't geweld van de Geloofsdwang meenden te zullen
stuiten. Zy kwamen twintig in getal, op den tweeden van
Slagtmaand, des Jaars 1565. daags voor de Bruiloft des
Prinsen van Parma, Trouwende met Maria van Portugal,
ten huize van Floris van Palland Grave van Kuilenburg,
staande binnen Brussel op de Paardenmarkt, by een. Hier
voerde Franciscus Junius toen Leeraar in de Kruisgemeente
te Antwerpen, uit wien wy dit verhaalen, voor hen, een
heilige Reede. De Preek geëindigt zynde, begon men in
zyn tegenwoordigheid raad te slaan over 's Konings Plakaat
op 't stuk der Inquisitie, en werdt eenparig goetgevonden
de Protestantschen Vorsten van Duitschland tot eenig ver-
bond te nodigen, om de Nederlanden van de Geloofsdwang
te verlossen. Na twee dagen vond men geraden met geene
anderen dan met Duitsche Vorsten, dit verbond te slaan :
En den sesden stelde men vast ook een Inlandsch verbond
aan te gaan in de Nederlandsche Landschappen, en dat men
aan een of twee Personen in elk Landschap beval, dat zy
andere Edelen tot het gemeen verbond zouden nodigen 1).
Dit verbond, by de Gemeinte onder den naam van com-
promis bekent, behelsde: „Dat een hoop vreemdelingen,
„vermaalende hun staatzugt en gierigheid, met de verwe
„van iever voor 't Roomsch geloof, en zoekende zig te ver-
1) Vita Junii ab ipfo eonser. pag. 15. & Manuscript Junii by Brand,
Hist. der Reform. I. Deel, bl. 289. en in de Byvoegs. bl. 53.
36 HISTORISCH-BERIGT
„gulden met het bloed der landzaten, den Koning door
„geblankette redenen tegen zyn eet misleid hadden, tot het
„verzwaren der gestrenge Plakaaten, en het geweldig in-
„ voeren der Inquisitie, zo strydig tegen alle Geestelyke en
„Waereldlyke Regten en loffelyke Voorregten deezer Landen,
„als niet min schadelyk voor 't gezag des Konings, den
„bloei des Koophandels, en de bewaring van de rust en
„vrede in deeze Landen. Dat zy van dit alles goed berigt
„ontfangen hebbende, niet hadden mogen nalaten te waken
„tegen deeze zwarigheeden, en ten dien einde een heilig
„verbond te sluiten, waarby zy zig met eede aan malkan-
„deren verbonden, het invoeren der Inquisitie uit al hun
„vermogen te zullen beletten ; betuigende met hooge woorden,
„in dit alles niets voor te hebben, dan de eere Gods, en
„den dienst des Konings, of het welvaren des Lands.
„Verders beloofden zy eikanderen als Broeders en Bond-
„genooten by te staan, indien iemand hunner uit hoofde
„van de Inquisitie of Plakaaten, eenig leed overkwam, en
„baden God, dat hy hun verbond en voornemen tot eere
„zyner Naam, tot dienst des Konings, tot vrede en welvaard
„deezer Landen, en tot hunner Zielen Zaligheid wilde doen
„gedyen 1)."
Dit verbond der Edelen nu ontworpen, werdt door ge-
magtigde alom vertoont en door veele getekent, welks getal
ellengskens tot omtrent vierhondert aanwies. Ook besloten
zy, na veele byeenkomsten van tyd tot tyd gehouden te
hebben, een verzoekschrift in te leeveren, welk zedert veel
gerugt gemaakt heeft.
Omtrent den aanvang van Grasmaand des volgende Jaars
1566. vervoegden zig de verbonden Edelen d'een na den
anderen, te Brussel. Hendrik Heer van Brederoode. de
voornaamste aanleider der verbonden' Edelen, deed op den
derden zyne intreede te Brussel, vergezelschapt met wel twee-
hondert Mannen te Paarde. Korts na hem kwam Graaf
1) Zie Hooft, II. Boek, bl. 71, 72. Bor, II. Boek, bl. 53. [38].
DER GELOOFSBELYDENIS. 37
Lodewyk van Nassauw, de broeder des Prinsen van Oranje,
insgelyks met een groot getal Edelmannen ; de Graave van
den Berg en Kuilenberg kwamen wat later 1). Hier was 't
dat Brederoode hen al te zamen byeen geroepen hebbende,
nogmaals de schrikkelykheid der Inquisitie met haar Land-
verderffelyk gevolg, op 't levendigst voor oogen stelde, hen
met een vermanende 't verbond dat zy uit nood hadden
aangegaan, getrouwelyk te handhaven, daar elk om
't zeerst op uitriep. Hy zal voor een verrader gehouden
worden, die in gebreken blyft 2).
Op den vyfden gehoor verzogt en verkregen hebbende, trad
deeze sleep van Edelen die in getale tusschen de drie en
vierhondert sterkt waaren, in gelederen van vieren met eene
statelyke deftigheid ten Hove, voorgegaan door den Heer
van Brederoode, en de Graave Lodewyk van Nassauw. Tot
de Landvoogdesse, die van de aanzienlykste Heeren verzelt
was, genadert zynde, voegde zig Brederoode met eene eer-
biedige buiging voorwaarts, en reikte na een sierlyke Aan-
spraak tot de Landvoogdesse, uit aller naam 't verzoekschrift
over, waar in ze hunne trouwe voor den Koning betuigden,
biddende by zyne Majesteit te weeg te brengen, de schor-
zinge der Inquisitie, en verzagting der Plakaaten tegen den
Godsdienst 3). 't Bescheid, welk de Landvoogdesse op dit
verzoekschrift gaf, behelsde dat zy zeer geneegen was een
bezending aan den Koning tot verzagting der Plakaaten te
doen, en onder tusschen de Inquisiteur en Amptluiden van
't Geregt wilde aanschryven, dat zy zig in 't oeffenen van
hun gezag met alle bescheidentheid zouden hebben te ge-
dragen. d'Edelen met dit bescheid maar matelijk te vreeden
zynde, hielden sterk aan om eene klaarder toezegging. Dus
1) Strada, de Bello Belg. Dec. I. Lib. V. pag. pag. 182. Meteren II.
Boek, bl. 41. Bor, 11. Boek, bl. 58. [41].
2) Strada, Dec. I. Lib. V. pag. 183. Brand, Hist. der Ref. I. Deel,
VI. Boek, bl. 294.
3) Bor, II. Boek, bl. 58. [41]. Strada, de Bello Belg. Lib. V pag.
184. & seqq.
38 HIST0R1SCH-BERIGT
wierd hun, want men vreesde deeze Edelen onvergenoegt
te laaten scheiden, van eenige Heeren door last of ten
minsten door toelating, van de Landvoogde belooft, dat
men voortaan tegens niemand in 't stuk van Godsdienst
zou aangaan, tot dat zyn Majesteit ten overstaan van
's Lands Staaten andere orde zou hebben gestelt 1).
Daar op schikten zig de Bondgenooten tot scheiden, dog
eer zy vertrokken, wierd hun de naam van Geux aange-
hangen ; welk Fransch woord, gesmeed zynde naar het
!Nederlandsche Guits, zo veel beteekent als Fielen, Land-
loopers, of Bedelaars. Men wil dat de Heer van Barlaimont
hen allereerst deezen scheldnaam aangewreeven heeft, zeg-
gende tegen de Landvoogdesse, als zy hen ten Hove zag
komen, om deeze flauwmoedige Vrouw te verkwikken :
Mevrouw wat meugt gy voor die Geuzen vreezen, of gelyk
andere verhaalen : ziet daar een hoop fraaije Geuzen 2 .
Zommige verhaalen dat 'er onder de verbonden Edelen
veelen waaren die hun meeste goederen verkwist of verloren
hebbende, een bedroefd leven leiden. En die men na gaf,
dat zy na verandering jookten, om by dezelve haar fortuin te
maken 3). Wat 'er van zy, deeze naam wierd van de Bond-
genoten niet verworpen, maar verstrekte zedert den genen,
die de vryheid des Vaderlands en des Geloofs zogten de hand
te bieden, tot een gemeen kenteken. Men groette malkan-
der op plaatzen en tyden van blydschap, met het roepen
van vive Ie Geux; dat is, lang leven de Geuzen. Men hing
Medalien eerst van wasch of hout, daar na van goudt of
zilver om den hals, daar ter eene zyde opstond 's Konings
Beeltenis, en ter andere zyde een Bedelaars zak, gevat van
twee zaamgevoegde Handen : met deeze woorden : Den Ko-
ning getrouw tot den Bedelzak toe. Zommige hegten op de
zyde des borst of aan den hoedt, een houten Bedelnapken
1) Hooft, II. Boek, bl. 78. Weesenb. bl. 84. Bor, IL Boek, bl. 60. [43].
2) Strada, Dec. I. de Bello Belg. Lib. V. pag. 186. & seqq. Bor. II.
Boek. bl. 61. [43].
3) Reid, I. Boek, bl. 1, 2.
DER GELOOFSBELYDENIS. 39
aan zilvere banden, en vive Ie Geux daarop gesneeden: en
kleeden zig, op dat het een na 't ander waare, in aschgraauw
Laaken 1). Kort daar na liet de Hertog van Aerschot, aan
't beeld van Sint Maria van Hal, in Henegouwen een Be-
devaart doende, eenige Lieve Vrouwe beeldekens naar dat
beeld van Hal gemaakt, en op zilvere penningen uitgedrukt,
aan den hoetbant hegten : Insgelyks deeden ook zyn Die-
naars, die hen tegens de Geuzen kanten wilden, ten blyk
dat zy aan de Roomsche Kerk verbonden waren. Zig met
dit cieraad te Brussel vertonende, kreegen zy strak veele
navolgers, 't Welk de Landvoogdesse in die gesteltheid dei-
zaken zo aangenaam was. dat zy 'er den Paus Pius, de V.
over schreef, en te weeg bragt. dat hy deeze penningen
naar de wyze der Roomsche Kerke heeft gewyd, en den
genen die ze droegen, zonder onderscheid, aflaten vergunt.
Hier van nam het gebruik der gewyde Medalien, zyn oor-
sprong onder de Roomschgezinden 2).
Om nu den Koning 't verzoek der Edelen, en een ont-
werp van verzagting der Plakaaten, door last der Land-
voogdesse op papier gebragt, voor te dragen, en voorrs van
alles bescheidentlyk te verwittigen, vond men geraden Joan
van Grlimes Markgraaf van Bergen, en Floris van Mommo-
ranci Heer van Montagni, naar Spanje te zenden, die daar
een ongelukkige boodschap deeden, en nooit weder keer-
den 3). 't Voorzeide ontwerp van matiging, werdt ook aan
de Staten en Geregtshoven der byzondere Landschappen
toe gezonden, om hun inzigt en goeddunken daar op te
hooren. Maar in 't vorderen hunner stemmen en bedenkin-
gen, werdt met loosheid gehandelt. Men schreef van de
Gerigtshoven der byzondere Landschappen, om de vergade-
1) Meteren, II. Hoek, bl. 41. Vers. Bor, II. Boek, bl. 61. [43J. Strada,
de Bello Belgic. Lib. V. pag. 189. Hooft, bl. 78.
2) Strada, de Bello Belg. Lib. V. pag. 180. 190. Hooft, III. Boek, bl.
106, 107.
3) Meteren, II. Boek, bl. 42. Hooft, III. Boek, bl. 79, 80. Vergeleken
bl. 158, 185.
40 HISTORISCH-BERIGT
ring der algemeene Staten te myden. Eerst waren de ge-
ringste en tot het juk der vervolging gewende Landschap-
pen gevraagd, op dat men de treffelykste gemakkelyker
inleiden raogt. Zommige der genen die in zulke aanzienlyke
Staatsvergaderingen gewoon waaren te verschynen, wierden
agter gelaten of uitgesloten, ook uitgestoten, en andere
die men dagt den Koning niet te zullen tegen stemmen,
in hunne plaatzen gezet. De Staaten van Holland, Zeeland,
Utrecht, Gelderland, Overyssel, Limburg en anderen, werdt
hun verstant niet afgevraagt 1). Het ontwerp van matiging,
dat van 't Hof Moderatie geheeten werdt, kreeg, zo dra
't gemeen 'er de lugt van hadt, de naam van Moorderatie,
en behelsde hoofdzakelyk, dat men het branden zou
veranderen in de galgstraf; . aanzienlyke die haar
bekeerden, zouden onthooft, maar geringe gebannen wor-
den 2).
Ondertusschen nam de Geloofshervorming in de Nederlan-
den toe. De gelegentheid daar van staat ons een weinig
omstandiger te melden. Omtrent Pinxster deezes Jaars 1566.
hield men eene Kerkelyke t' zamenkomst te Antwerpen, in
welke Philip van JVTarnix, Heer van Aldegonde, tweemaal
tegenswoordig was. Hier werd by gemeen overleg nodig ge-
oordeelt, dat 'er te Antwerpen en overal daar gelegentheid
was, om Kerken te vergaderen, opeubaare byeenkomsten
en Predikatien zouden gehouden worden, gelyk men voor
lang in Vlaanderen hadt gedaan. Ook werdt in deeze byeen-
komst onze Belydenis in handen genomen, wederom over-
gezien, hier en daar wat bekort en goedgekeurt, zo dat ze
met regt voor een bewerp en werk van die Sinode gehou-
den wordt. Dit opstel is op goedvinden van gemelde Ver-
gadering, door Franciscus Junius, de Broederen van Geneve
toegezonden, op dat zy deeze onze Belydenis van hen goed-
1) Hooft, III, Boek, bl. 81. Hor. II. Boek, lil. t>"2. [44]. Wesenb. pag.
102, 103.
2) Hooft, III. Boek, bl. 81.
DER GELOOFSBELYDENIS. 41
gekeurt zynde, zouden laten in druk komen, gelyk dezelve
ook dit Jaar uitgegeven werdt 1).
Hadrianus Sara via, toen Bedienaar des Goddelijken Woords
in de Walsche gemeinte, en Medelit van deeze Kerkverga-
dering te Antwerpen, heeft bezorgt dat de afdrukzels van
onze Belydenis, volgens het Nieuwe Walsche Exemplaar, aan
den Prins van Oranje, en den Graave van Egmond, aan-
gebooden wierden. De gelegentheid was deeze. Saravia's Broe-
der was Kamerheer van Graaf Lodewyk, Broeder van "Willem
den I. Prins van Oranje. Deze bragt zyn Broeder by Graaf
Lodewyk om by denzelven bekent te worden, en eenige
afdrukzels der nieuwlings uitgekomen Belydenis eerbiedig
aantebieden, met verzoek om ze voorder aan de voornaamste
Edelen en Leeden van den Staat, om te deelen : By welk
geval 't hem ook gelukte, dat hy te Brussel uit eenige
Hovelingen en ettelyke Burgers, die de Fransche taaie
spraken, allereerst een Kerk verzamelde 2).
Dus kreeg onze Belydenis agting en gezag. Want die
Heeren hebben deeze Belydenis aangenomen, en vervolgens
door hunn' onderteekening voor al de Waereld goedgekeurt 3)
Niet dat we bestaan te zeggen, dat zy allen zulks gedaan
hebben. Want het staat vast, dat zommige volstandig by
de Leer der Roomsche Kerk gebleeven zyn, gelyk van den
Graave van Egmond en andere bekent is. Voorts is ver-
moedelyk, dat 'er onder de Edelen die de Belydenis goed-
gekeurt hebben, ook wel geweest zyn ; die uit Staatkundige
oorzaken in deezen tyd, daar voor niet hebben te boek
willen staan, en zig dus de onderteekening onttrokken
hebben. De eerste egter, die bestonden dezelven te onder-
teekenen, waren de geringste van den Adel niet : want
onder hen worden gestelt Lodewyk, Grave van Nassau,
-1) Vita Junii ab ipso conscript. pag. 16. Trigland, Kerk. Hist, III.
Deel. bl. 145.
2) Vide Saraviae. Epist. ad Utemb. inter praest. Vir. Epist. Epist. 181.
pag. 294. & Jaegeri Hist. Sec. XVII. pag. 196. Tom. I.
3) G. Voetius, Pol. Eccl. Part III. Lib. I. Tract. I. Cap. V. pag. 32.
42 HISTORISCH-BERIGT
Broeder van Willem den I. Prins van Oranje, Grondlegger
van onze Vryheid, zo in den Godsdienst als in den Bur-
gerstaat, Hendrik Heer van Brederoode, eerste Edelman,
en in den mannelyken lyn uit den Graaffelyken stam van
Holland gesproten. Graaf Willem van den Berg, die Oranjes
zuster ten Houwelyk had ; Floris van Palland Graaf van
Kuilenburg, en andere Persoonen van aanzien en agtbaar-
heid 1). En hoe hertelyk gemelde Heeren Edelen, deeze
Belydenis, als behelzende de Leer van hunne Landgenooten,
toegedaan zyn geweest, zig die aangetrokken en voor de-
zelve geievert hebben, is Waereldkundig uit het gene in
deezen zelven Jaare in de Ryksvergaadering te Augsburg is
voorgevallen. Deeze Ryksdag was belegt om raad te houden,
hoe best den Turk met gelyke hand te keer te gaan, en
tot dat einde verscheide zweevende geschillen in het Ryk
te vereffenen, en de zaken van Godsdienst waar het mogelyk,
te beslissen, of ten minsten verdere verwydering over de-
zelve, onder de Ryksstanden voor te komen. Hier verscheen
de Paltsgraaf Fredrik de III. met zynen Heidelbergschen
Catechismus, en gaf door denzelven Rekenschap van zyn
Geloof en Leere, die in zyn Lauden beleden werdt 2).
Ook zag men op deezen Ryksdag de afgezondene van de
verbonden' Edelen, die anders tot deeze Ryksvergadering
geen betrekking hadden, met een ootmoedige beede en
smeekschrift, tot verwerving van Vryheid van Geloof, wel-
ke in de volle Vergadering des Ryks geleezen, en met een
bygevoegd Vertoog, betreffende de Kerkhervorming, den
Keizer Maximiliaan den II. overgeleevert werdt. In welke
beide Schriften zy zig niet alleen beroepen op de Belydenis
des Geloofs, als de hunne, en der Gereformeerde Kerken
in Nederland, maar ook dezelve daar by voegende, of zy
mogt dienen tot berigt, en in overweeging genoomen wor-
1) Trigland, Kerk. Mist. III Deel, bl. 146.
2) 11. Altingii, Hist. Eccl. Palat. pag. 91. VI. seqq. $. L.-LIII.
I. Wilhelmius, llist. der Reform, van .Ir Paltz, bl. 177—181.
DER GELOOFSBELYDENIS. 43
den 1). In deeze Smeekbrief stelden zy den Keizer voor
ogen: De erbarmelyke staat van Christus Kerk, zugtende
onder het juk des Antichrists in de Nederlanden, daar de
Geloofsdwang op eene wreede en ontmenschelyke wyze,
door branden, hangen, worgen, verdrinken, pynigen, ge-
vangenissen, beroving van goederen, en bannissementen
Gods kinderen poogde te verdelgen en gansch uit te rooijen.
Zo dat de Landen met het bloed der onschuldigen, dat tot
den Hemel om wraak schreeuwde, als geverft en doorvogtigt
waren. Voorts baden zy den Keizer een Gezandschap aan
den Koning van Spanje te laten doen, en op dit stuk te
dringen, dat zy gehoor by den Koning mogten verwerven
om zig te verdeedigen, dat ze geen Ketters, Godver-
loochenaars, en Verraaders der Overheeden waaren, gelyk
men hun nagaf, maar willige Onderdanen die bereid waaren
hun leeven tot behoudenis des Konings, ten allen tyde te
wagen, en niets in 't stuk van Godsdienst voorstonden,
dan 't geen zy uit de Goddelyke Schriften konden bewy zen.
Ook hielden zy by den Keizer aan, tot het zaamen roepen
van een algemeene Kerkvergadering, bestaande uit geleerde
en vreedzame Mannen, uit andere Landschappen en Konink-
ryken, om over de zaaken van den Godsdienst te handelen,
ten einde de dwalingen en betoveringen der Roomsche Kerk
verdreeven, en de eeuwige waarheeden Gods voor 't oog
der geheele Waereld in 't ligt gesteld wierden. Dit alles
drongen zy met klem van Reedenen aan, waarby zy onder
anderen vertoonden, dat het den Keizer niet baten kon in
vriendschap te staan, ofte verbonden aan te gaan met
Menschen die opentlyk tegen God kryg voeren ; maar dat
het hem vry nutter zyn zou een vast en onverbreekbaar
verbond aan te gaan met God en onzen gezalfden Heer en
Zaligmaker Jesus Christus 2).
Voorwaar een deftig gedrag ! Hier uit blykt ons hoe de
1) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 146.
2) Zie de Versameling van authent. stukk. voor de Belydenis, tot
Delft gedrukt.
44 HISTORISCH-BERIGT
verbonden Edelen de zaken van den Godsdienst ter herten
namen; egter was dit Edelmoedig bestaan van weinig ge-
volg, naardien den Keizer door noodwendige Krygsbeweegin-
gen tegen den Turk zeer belemmert werd, en de Afgezant
van den Roomschen Stoel niet afliet, alle de handelingen
over den Godsdienst tegen te slaan 1). Men vind nogtans
onder de gedenkstukken van Keizer Maximiliaan den II.
eenen eigenhandigen Brief aan zekeren Edelman Lazarus
Schwend, nopens het bloedbad te Parijs, en de Spaansche
vervolgingen om de Godsdienst in de Nederlanden, ge-
schreven, waar in de Keizer onder anderen zegt : „De
„Nederlandsche zaaken kan ik zo min goedkeuren, als de
„handelingen in Frankrijk: want men heeft met hen te streng
„gehandelt : daarentegen weet ik zeer wel, hoe dikwerf,
„en wat ik aan den Koning van Spanje geschreeven hebbe.
„Maar kortom, de Spaansche raad is veel aangenamer ge-
feest, als wel myn trouwhertige raadgevingen. Nu moeten
„zy zelf belvden, dat ze ged waalt en deze onrust het meest
„veroorzaakt hebben. Ik hadde het graag anders gezien,
„en dat dit Edele Land niet zo jammerlyk verwoest wierdt.
„En of schoon men my niet heeft willen opvolgen, en ik
„daarom met regt schuwen zoude hun verder te raden, zo
„houde ik egter niet op zulks te doen, my dus getrouwelyk
„van mynen pligt kwytende. Gave God dat het kragtig was en
„van een goede uitwerking, op dat men eens ophielde, en aan
„het voorgaande zyn genoegen nam. Hier over, en van meer
„andere zaken, was veel te schry ven. Met een woord, Spanje
„en Frankryk mogen doen wat ze willen, ze zullen het voor
„God, den Oppersten Rigter, verantwoorden moeten 2).'1
1) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 146.
2) Deeze Brief is op den Praagsehon Landdag voor de Staten van beide
zyden op den 26. van Sprokkelmaand des Jaars 1609. als men o\er de
Geloofspunten raadpleegde in de groote Landszale van het gestoelte door
Martin Frühwein als Gemagtigde voorgeleezen, en met groote verwondering
aangelioort geworden. .Men vindt ze by Coldast. Constit. Imper. Part. 3.
n. 30. pag. 208. Ook by Brand, Hist. der Ref. XI, bl. 581. En by Ulrich
over 't Geloof. In de Voorr. van den Aucteur.
DER GELOOFSBELYDENIS. 45
De Hervormden, steunende op de gunst en hulp van de
verbonden' Edelen, werden dagelyks stouter. Men had tot
hiertoe heimelyk in by zondere huizen gepredikt, dog nu in
Zomermaand deezes Jaars 1566. begon men opentlyk eerst
in Walsch- Vlaanderen en Artois, daar na in Braband, en
eindelyk ook in Holland, en 't Stigt van Utrecht, en in
de overige Nederlanden. d'Eerste Vergaderingen hield men
zonder wapenen. Maar toen men ze dreigde of stoorde,
ging men gewapent met zinkroers en zydgeweer, en eer-
lang zelf met Bussen en Hellebaarden, ter preeke 1). De
tyd en plaats der Preek werdt zomtyds door aangeplakte
briefjes bekent gemaakt 2). De Predikant leerde zomtyds
op een wagen, waarop men een zoort van Predikstoel zeer
ras wist toe te stellen 3). Zomtyds werdt hem de Stoel
onder een zeyl gespannen, om voor de Zon en Regen be-
schut te zyn 4). En 't volk beneden de wind van hen
gestelt, om beter te hooren, de Vrouwen zaten digst by,
de Mannen stonden daar agter, zulks dat 'er goede orde
en goed gehoor was 5). De Predikers waaren gedeeltelyk
uit Frankryk herwaarts gekomen, en Predikten in de Wal-
sche taaie. Zommige wierden van Embden alwaar de Her-
vorming stand greep, herwaarts gezonden ; andere verwekten
God, dat zy het Pausdom verlatende, tot de hoop der ellen-
digen overkwamen 6). Herman Modet, waar van wy te
voren gesproken hebben, deedt de eerste openbaare Preek
in Vlaanderen, alwaar zig zevenduizend Menschen lieten
vinden 7). In die zelve dagen Preekte Petrus Dathenus te
Poperingen en daar omtrent in West- Vlaanderen, en trok,
1) Strada, de Bello Belgico, Lib. V. pag. 199. Hooft, III. Boek, bl. 83.
2) Sentent. van Alva, bl. 49, 295.
3) Burgund. Lib. III. pag. 159.
4) Sentent. van Alva, bl. 272, 350.
5) Brand, Hist. der Reform. VI. Boek, bl. 325.
6) Reaels Memor. by Brand, I, Deel, VI. Boek, bl. 334. Meiners, Oostfr.
Kerk. Hist. I. Deel, bl. 365, 394, 397, 457.
7) Burgund. Hist. Belg. Lib. III. pag. 157, 158.
46 HISTORISCH-BERIGT.
voorzien met groote welspreekentheid, door lange oeffening
verkregen, meer aanhang agter zig als andere Leeraars,
zo dat wel vyftien duizent Mensen en tot het gehoor van
zyn Predikatien kwamen 1). Omtrent Doornik, Valenchyn,
en elders, wierden de kinderen in 't openveld van de
nieuwe Predikanten gedoopt, en de Luiden getrouwt 2).
Op den tweeden van Hooimaand wierd buiten 's Hertogen-
bosch in 't boschveld, op den hoogenkamp by de Bosscher-
sloot, onder zommige boomen door eenen Cornelis van
Diest gepredikt 3). De Graaf van Kuilenburg liet zelf
in de Kerk van zyn Stad toe, dat zekere Leeraar Gerardus,
aldaar de verbeeterde Leer predikte 4). Jan Arends Zoon,
Mandemaker van zyn handwerk, die de Hervormde
Gemeente in Holland bedient hadde, bestond na voorgaande
raadslag met zes Burgers van Amsterdam, Reinier Kant,
Frank de Waal, Kornelis Janszoon Koster, Albert Heyes,
Willem Ploriszoon, en Laurens Jacobszoon. in den gouden
reaal op 't Water, de Predikatien in Holland te beginnen
De eerste Preek deed hy by Hoorn den veertienden van
Hooimaand 5). Daar na buiten Haarlem en Alkmaar, en
eindelyk, zelf buiten Amsterdam, ter plaatze de Rietvink
genaamt, regt over 't Kathuizer Klooster, op 't Buitendyks
Voorland in de derde Kamp 6). Wat later Predikte Pieter
Gabriël aan de Hoorn brugge tusschen Delft en 's Hage, op
eenen plaats de Ruiterkamp genaamt, welke vergadering
men vind dat door Diderik Sonoi, Jan en Gilean Zegers
van Wassenhoven en andere verbonden' Edelen is byge-
1) Burgtind. Lib. III. pag. 160, 161. Brand Hist. der Ref. VI. Boek, bl.
305, 306
2ï Strada, Dec. I. de Bello Belgico. Lib. V. pag. 109.
3) J. van Oudenhoven, Beschr. van ,sHertogenbosch, bl. 99, 100.
4) Voet, Hist. van Kuilenburg, I. Deel, bl. 225. Brand. Hist. der Ref.
I. Deel, VI. Boek, bl. 315.
5) Velius. Kron. van Hoorn, bl. 295.
6) Memor. van Reaal by Brand, Hist. der Ref. I. Deel, VI. Boek, bl.
322—325.
DER GELOOFSBELYDENIS. 47
woont 1). Eerlang Predikte men buiten Utrecht en op ver-
schelde plaatzen in 't Stigt 2). Eindelyk in Zeeland, Gel-
derland, Friesland en de overige Nederlanden.
Dus zag men de goede hand Gods, om 't Ligt des Evan-
geliums in de Nederlanden te doen opgaan, zo dat de groote
aanwasch der geenen, die de Waarheid des Evangeliums
aannamen, aller menschen verstand te booven ging 3), met
zo veel iever en standvastigheid, dat men liever lyf en goed
wilde verliezen, als in 't minste van de Waarheid afgaan 4).
Hoe wenschelyk dat zulk een hert der Vaderen keerde tot
de Kinderen, dewyl men tyden beleeft, in welke de meeste
Menschen doorstaande blyken geeven, dat ze geen lust heb-
ben tot de kennisse van Gods weegen, of om de Waarheid
te handhaven tegen de kinderen der verkeertheid. 't Is te
dugten, dat onze Vaderen in den dag des Oordeels, tegen
zulke veraarde Nakomelingen zullen opstaan, die de Waar-
heid versmaden, en met voeten vertreden, daar zy lieden
goed en bloet voor opgezet hebben om die hunne kinderen
te doen erven 5).
Met de invoering van de openbare Preeke, hief de berugte
Kerkplondering, of 't geweldig onweer der Beeldstorminge,
op den veertienden van Oogstmaand, daags voor den dag,
welke het Pausdom ter gedagtenis van Maria's Hemelvaart
toewijd, in West Vlaanderen tusschen de Ley en de Zee op
't onverwagst aan, en doorliep in weinig weeken byna alle
de Oorden van Nederland, en maakte zulk eenen bystere
verwoesting aan beelden, schilderyen, boeken, kruissen,
altaaren, sacraments-huizen, en allerlei gewyde kerksieraa-
den ten platte Lande ende in de Steeden, dat men niet dan
met de uiterste verwondering, zig deeze zeldzaame Gebeür-
1) Sentent. van Alva, bl. 37, b'2.
2) Reaels Memor., by Brand, VI. Boek, bl. 329.
3) Request der Geref. by Bor, III, Boek, bl. 122. [86].
4) Pers, ontstelde Leeuw, bl. 291.
5) Van de Velde, Wonder, des Allerh. bl. 374, 377.
48 HISTORISCH-BERIGT
tenis vertegenwoordigen kan 1). 't Komt met ons tegen-
woordig oogwit niet overeen, van de byzonderheden omstan-
dig te spreeken. Alleenlyk staat ons aan te merken ; schierlyk
als een blixem, of als een haastig onweder, is deze woede
tegen de beelden voortgevlogen door alle de Nederlanden,
zulks dat 'er in drie dagen meer als vierhondert Kerken
geplondert waaren 2). Alle de beelden en Altaaren van de
groote Kerk te Antwerpen, een der pragtigste gebouwen
van Europa, werden binnen weinig uuren afgebroken en te
schande gemaakt, onaangezien daar niet boven de honderd
raauwe gasten, geholpen van een deel hoeren en jongens,
aan beezig waaren, en meer dan zeeventig Altaren in deeze
Kerk gesteld wierden 8). Nimmer heeft men konnen nagaan,
wie de eerste en voornaamste handleiders tot dit werk ge-
weest zyn. Zommige hebben Prins Willem den I. of Graaf
Lodewyk deszelfs Broeder, of zommige uit de Hervormden,
ja uit de verbonden7 Edelen zelven, aan deeze schennis
schuldig gehouden 4). Dog te onregt 5). Eenige weinige
van 't geringste graauw, daar zig ettelyke rovers, dieven,
hoeren en jongens, onder vermengt hadden, wierden, men
weet niet hoe, gaande gemaakt, deeze schending te bestaan,
zonder dat de Regeering orde stelden om de woede te be-
letten 6). Zelf vind men aangeteekent, dat veele Leeden
van de Regeering in verscheide Steeden hunne dienaars en
werklieden gezonden hebben om de beeldstormers de hand
te leenen, of alvorens de Kerken van haare beelden, en
gewyde sieraaden te berooven 7). Geene van deeze Kerkplon-
denaars is daarover by de kop gevat en gestraft. De Wet-
houderschap en Burgery zag die schennis met verbaastheid
1) Strada, Dec. I. De Bello Belgico, Lib. V. pag. '207.
2) Hooft, III. Boek, bl. 90. Strada, Lib. V. pag. 216, 217.
3) Meteren, II. Boek, bl. 44. Verj. Bor, II. Boek, bl. 84. [59].
4) Strada, Dec. I. Lib. V. pag. 207—218.
5) Zie Apolog. van Willem by Bor Anthent- Stukk. II. Deel, blz. 79.
Leven van Willem den I. I. Deel, bl. 496.
6) Strada, Lib. V. pag. 209. Meteren, II. Boek, bl. 44. Vers.
7) Meteren, II. Boek, bl. '*:>.
DER GELOOFSBELYDENIS. 49
aan. De Roomscheu vreezende dat zy 't zouden moeten
ontgelden, de Onroomschen bedugt dat men 't hen zou
ten laste leggen, en dan zo op 't lyf vallen. En wan-
neer men te Antwerpen voor de tweedemaa! bestond de
beelden af te werpen, wierden onder zes Personen ten galge
verweezen, vier Roomschen, en daar onder eenen Edelman
bevonden, dewelke de andere daartoe had aangehist 1).
Memand uit den geheelen hoop, terwijl ze om stryd de lad-
ders opsteegen, terwijl ze de grootste marmersteenen en
zwaare stukken metaals van boven needer wierpen, terwyl
ze al het beste gratiglyk pionderden, werd met vallen be-
schadigt, nog door den val nederstortende, en overenweer
vliegende stukken geplettert, nog door 't tegens een lopen
en stoten der genen, die met het breektuig in de handen
voortvlogen, om alles te schenden, in 't allerminst gekwetst:
't welk zommige, als ziende het graauw voor te geringe
werktuigen aan, om zo veel ysselyks in zoo weinig tyds
gelukkig uit te voeren, deedt zeggen, dat 'er booze geesten
onder gewerkt hadden 2). Dog anderen, hoewel geen deel
hebbende aan de ongeregeltheid en dartelheid der beeldstor-
ming, zagen in deezen den Vinger Gods, die, ten blyke
van zyn Regtvaerdig ongenoegen, een verborgen Oordeel de
schrikkelyke afgoderij der beelden heeft willen straffen 3) ;
op dafc de wensch der Kerk bevestigt wierdt. Beschaamt
moeten weezen alle die de beelden dienen, die zig op Af-
goden beroemen : Buigt u neder voor hem alle gy Goden ;
Zion heeft gehoort, en heeft zig verblijdt, ende de Dogteren
Juda hebben zig verheugt van wegen uwe Oordeelen, ó
Heere 4).
De tyding van deeze zeldzaamheeden vergramde den Ko-
ning ten hoogsten. De vervolging met de Geloofsdwang
raakte geweldig op de been. De Predikatie en Godsdienst-
1) Apolog. der Grereforin. by Bor, III. Boek. bl. 175.
2) Strada, Dec. I. Lib. V. pag. 209, Meteren, II. Boek, bl. 44. Vers.
3) Apolog. der Ger. by Bor, III. Boek, blz. 175.
4) Psalm XCVII. 7 : 8.
4
50 ITISTORISCH-BERIGT
oeffening der Onroomschen werden alomme verboden. De
Landvoogdes kwam in de Wapenen, 't Bontgenootschap
raakte verdeelt en verstrooit. En na veel raadslagens kwam
Hertog van Alba met een Leger, sterk tusschen de agt en
negenduizend te voet, en ruim twaalf' hondert te paard, op
den agtentwintigsten van Oogstmaand des volgenden Jaars
1567. in de Nederlanden 1). Hem was 't Opperbewind over
't Leger, met den aankleeven van dien. toebetrouwt. Ook
stont tot zyn beoordeeling, 't geen in zaaken den Godsdienst
betreffende, misdreven was, met volle magt tot straf en vergif-
fenis. Maar 't bestier van Burgerlyke zaaken bleef de Land-
voogdesse aanbevolen 2). Alva was een doorsleepen en er-
varen Krygsoversten, dog een hoogmoedig en wraakgierig
Mensch, van wien de Nederlanden weinig goeds te wagten
hadden. Men wist, dat Alva tot den Koning over de Neder-
landsche zaaken had derven zeggen: „Uwe Majesteit neemt
„verdriet in deeze ontsteltenissen. Maar hoe meenig Vorst
„zoud' 'er in zyn boessem om lachen, en de geleegentheid
„by de lokken grypen, om met een zo fraai en glimp die zegels
„die merken van onmondigheid uwer Voorzaten te verpletten ;
„om die handvesten, die knevelbrieven, die smadelyke Vor-
„stenboeijens en kweektuinen van morren en muiten aan
„flarssen te scheuren : om dat Francyn, dat wasch als pop-
„pen geleid om brand van oproer te stigten, eens voor al
„in 't vuur te werpen. Dan nieuwe wetten, nieuwe orde ge-
„stelt, en den veroverden Gemeinte een scherpe breidel in
„den bek gewrongen, zo waar 't eens uitgepleit tusschen
„Landsheer en Gemeente 3)."
Dit eerste blyk van zyn bloedig voornemen, gaf hy in 't
gevangen nemen van de Graven van Egmond en Hoorn, en
andere Heeren van aanzien en vermogen 4). 't Vangen van
zo veel aanzienlyke lieden, maakte zulken nieuwen schrik.
1) Strada, Dec. I. Lib. VI. pag. '207.
'2) Zie de Lastbrief by Hor. IV. Boek, bl. 182. enz. [130].
3) Hooft, IV. Boek. bl. 154.
i> Bor, IV. Boek, bl. 184, 185. [131].
DER GELOOFSBELYDENIS. 51
dat, behalven de hondert duizend Menschen, die, volgens
't schryven van de Landvoogdesse, in 't voorgaande Jaar
gevlugt waaren 1), meer dan twintig duizend Menschen
uit den Lande weeken 2). De Graaf van Hoogstraten hield
zig schuil 3). De prins van Oranje was wys en vroegtydig
dit onweer ontvlugt. Dit speet de Kardinaal van Granvelle
zo zeer, dat hy, te Romen verstaande dat Willem den Zwyger,
(dus noemde hy den Prins van Oranje) 't gevaar on tweeken
was, zig in deezer voegen hooren liet : Deeze eene Visch
Alva's net ontsnapt zynde, heeft hy niet veel gevangen 41.
Thomas van Thielt verliet zyn Abdy van Sint Bernard by
Antwerpen met omtrent zestig duizend guldens inkomen,
en begaf zig, niet meer dan vier hondert guldens aan geld
met zig neemende, naar Kleef. Hier trouwde hy een Vrouw,
en werdt zedert Predikant te Haarlem, en daar na te Delft,
alwaar hy gestorven is 5). Duitschland, Frankryk, Enge-
land, en Oost-Friesland, liepen vol van vluchtelingen.
Binnen Embden was 't getal der vluchtelingen zo groot,
dat men handen vol werks hadt om de behoeftigen onder
hen, van lighaams onderhoud te verzorgen 6). Ook bleek,
dat zy zulks met welberaden zin gedaan hadden, alzo Alva
nog voor 't eiude van Herfstmaand, een nieuw Geregtshof,
onder de naam van Raad der Troub'len of Beroerten, aan-
stelde. Dit Geregtshof bestond uit twaalf Leeden : en tot
Voorzitter onder hen, was den Spanjaart Jan de Vargas,
die by zyn Landslieden geagt werdt, in toorn, ongenade,
en wreedheid, alle Menschen te boven gaande 7). Jacob
Hessels, een Raadsheer van Gend, was de naaste aan de
hand van Vargas. Van hem verhaalt men, dat hy gewoon
1) Strada, Dec. I. Lib. VI. pag. 298, Hoofd. IV. Boek, bl. 163.
2) Hooft, IV. Boek, bl. 164.
3) Meteren, III. Boek, bl. 54. Vers.
4) Strada, Dec. I. Lib. VI, 300.
5) Bor, IV. Boek, bl. 185. [131].
6) Meiners, Oostf. Kerk. Hist.' I. Deel, Hoofd. XXI. bl. 414.
7) Meteren, III. Boek, bl. 53. Vers. Hooft, IV. Boek, bl. 164.
52 HISTORISCH-BERIGT
zynde te slapen in den Raad, wanneer hem zyn stem ge-
vraagd werd, halfwakker alleen plag te zeggen, ad patibu-
lum, ad patibulum, dat is, naar de galg, naar de galg 1).
En is zelf zonder Regtspleeging buiten Gend aan eenen boom
opgehangen 2). De Raad der beroerte, die wel haast de
naam van Bloedraad verkreeg, naauwlyks gezeten zynde,
werd alles tot haar getrokken. Men ging, tegen 's Land*
Vryheeden, de gewoonlyke Geregtshoven en Regters, daar
de zaken onder gevallen waaren, in de Regtspleeging voorby,
zonder uitvlugt van beroep tot hooger Vierschaar, of nader
overzigt toe te laten.
Die niet verscheen, gelyk byna niemand deedt, werdt
gebannen, en zyn goederen verbeurt verklaart, en die men
in handen kreeg, werden allen ter dood gebragt 3). Willem
den I. Prins van Oranje, Hendrik Heer van Brederooder
en de Graven van Nassau, van den Berge, van Hoogstra-
ten en van Kuilenburg, werden op den vierentwintigsten
van Louwmaand des volgenden Jaars 1568. opentlyk inge-
daagd, om zig, over voorgewende wanbedryven, binnen zes
weeken voor den Hertog van Alva te komen verantwoorden 4).
Filip Willem Graaf van Buuren, oudsten Zoon des Prinsen
van Oranje, werdt met geweld uit de Hooge Schoole van
Leuven geligt, en naar Spanje gevoerd, daar hy agten-
twintig Jaaren gevangen bleef 5). Als de Schoolverzorgers
Vargas voorhielden, dat zulk een handeling met hunne
Voorregten streedt, gaf hy in kwaad Latyn, tot antwoord :
non curamus vestros Previlegios : dat is. wy kreunen on&
aan uwe Voorregten niet 6).
't Vangen, en vervolgen ; van allerlei stant, allerlei zoort,
allerlei ouderdom, hield hier te Lande sterk aan, zonderling
1) Meteren, VIII. Boek, bl. 156. Vers.
2) Meteren, VIII. Boek, bl. 156.
3) Meteren, III. Boek, bl. 48. Bor. IV. Boek, 1)1. 248, -240. [178]
4) Strada, Dec. I. Lib. VII. pag. 310, 311.
5) Meteren, XVIII. Boek, bl. 360. Vers. Strada, Dec. I. Lib. VII. pag 31 I .
6) Apol. van Willem den I. by Bor, II. Deel, Anth. Stukk. hl. 79
DER GELOOFSBELYDENIS. 53
zedert de Spaansche Inquisitie, van den Koning gevraagt
zynde, op den zestienden van Sprokkelmaand, alle de
Nederlanden verklaarde schuldig te zyn aan Majesteit-
schennis: Welk vonnis Koning Filip op den zesentwintigsten
bekragtigt hadt 1). De galgen hingen gerist, de raaden,
de staaken, de boomen aan de weegen stonden overladen
met lyken, gewurgt, onthalst, gebrand: zo dat de Men-
schen nu, in de lugt, tot ademschepping geschapen, als
in een gemeen graf en wooning der overleedenen verkeerden.
Elk dag had zyn deerlykheid, en 't baffen der bloedklokke
dat met de dood van narnaag den eenen, van zwager of
vriend den anderen, in 't hert klonk. Aan 't bannen, aan
't verbeurtmaken der goederen was geen einde. Tilbaar, en
ontilbaar wierdt aangeslagen tot onwaardeerlyke schade van
ryken, van armen, van kloosteren, van gasthuizen, van
weduwen en weezen ; die na lopende Jaaren lang van hun
regt en renten door looze uitvlugten versteken bleven 2).
Ja zo hoog ging de vervolging, dat veele berooit van zinnen,
huis en hof, wyf en kinderen verlaten hebbende, de bos-
schen van West-Vlaanderen tot hun onderhoud verkoren.
Van waar zy, verwildert door de wanhoop, woestheid der
plaatze, en allerlei toeloop van booswigten, de Papen en
Monniken op 't lyf vielen, uitkiezende de naarste nagten
tot wraak en roof, wanneer men hen niet aan have en
goederen, maar ook met afsnyding van neus en ooren,
doldriftig straften. Men noemde deeze driftige meenigte,
wilde Geuzen, die wel haast door Alva's Krygsvolk ver-
dreeven wierden 3).
Tot nog toe had Prins Willem niet durven denken, om
de verlossing van de verdrukte Nederlanden, dewyl hy voor
zyn vertrek opentlyk verklaart hadde, nooit tegen den
Koning iets by der hand te zullen vatten, ten waare deeze
1) Bor, IV. Boek, bl. 226. [161].
2) Hooft, IV. Boek, bl. 165.
3) Bor. IV. Boek, bl. 224. [158].
54 HISTORISCH-BERIGT
hem in zyn eer of goederen aantaste 1). Dog, nu ziende
hoe schandelyk hy gehandelt werdt, en dagelyks van de ge-
vlugten, Edelen en andere aangezogt werdende, koomt tot
besluit, om iets tot redding van de Nederlanden, in 't werk
te stellen. Hy vervoegde zig dan by verscheide duitsche
Vorsten, en wist zommige van hen tot het schieten van
Penningen, andere tot het verleenen van vrye werving van
Volk te beweegen. Hy zelf verkogt zyn Zilverwerk, Kleino-
diën, Tapyten en ander Vorstelyk Huiscieraad. En zyn
oudste Broeder Graaf Jan van Nassau, beswaarde om de
goede zaak, alle zyne Heerlykheeden 2).
's Prinsen oogwit was, om Alva van drie Oorden te
overvallen, doch dit voornemen viel gantsch ongelukkig
uit. CoquevilJe, een Edelman uit Normandye, zou met
zeven of agthondert man in Vrankryk geworven, eenen
inval in Artois en Henegouwen doen. De Graaf van Hoog-
straten langs de Rhyn en Maaze, naar Gelderland trekken.
Graaf Lodewyk Friesland en Groningen aandoen. En de
Prins zelf zou in Braband rukken ; zo dra hy vernam, dat
Alva zyn volk na deeze drie Oorden verdeelt zou hebben 3).
Coquevile wierdt, na dat hy de vyandelykheeden in Artois
aangevangen hadt, op last des Konings van Frankryk, ten
gevalle van Alva, op den Franschen bodem gegreepen, en daar
na als een Rover onthalst 4). Aan de Maaskant scheen
d' onderneeming van gevolg te zullen zyn, dog 's Prinsen
Leeger by Daalhem geslagen zynde, was de oorzaak dat 'er
aan deeze kant niets van belang tegen Alva kon onderno-
men worden 5). Met Lodewyk ging het in 't begin tegen
Friesland en Groningen vlak voor de wind. De titel zyuer
Wapenen was : De Vryheid des Vaderlands en der Conscientie :
Op zyn Vaandelen stont geschreeven : Of wederwinnen, of
1) Reid, I. Boek, bl. 3.
2) Hooft, V. Boek, bl. 175.
3) Meteren, III. Boek, bl. 56.
4) Bor, IV. Boek, bl. 238. [170].
.". Meteren, II. Hoek, bl. 56. Vers.
DER GELOOFSBELYDENIS. 55
sterven. Hy veroverde 't Huis te Wedde, dat de Graaf van
Aremberg toebehoorde, ook Appiugendam, en won op den
drieëntwintigsten van Louwmaand de Slag- by Heiligerlee,
daar hy grooten buit behaalde, en onder andere zes metale
Veldstukken, na de zes Noten in de Zang-konst : ut, re,
mi, fa, sol, la, geheeten, die de Stad Groningen den Graave
van Aremberg- had bygezet. Kier sneuvelde zynen Broeder
Graaf Adolf, en van de Spaansche zyde, de Graaf van
Aremberg- 1). Alva was op de tyding van deeze nederlaag,
vol spyts en verbolgentheids ; dog koelde zyn moed aan de
gedaagden en gevangenen. De Prins van Oranje, zyn
Broeder Lodewyk, de Graave van den Berge, van Hoog-
straten, van Kuilenburg wierden op den hals gebannen, en
hunne goederen ten behoeve des Konings verbeurt verklaard 2).
Zelf werdt het huis van den Graaf van Kuilenburg, daar
d'Edelen zig aan malkanderen verbonden hadden, ten gronde
toe gesloopt, en een pilaar in deszelfs plaats gesteld ; waarop,
in vier talen het bedryf der Edelen als iet grouwzaams uit-
gekreten werdt 3).
De Graven van Egmond en Hoorn, benevens veel andere
Heeren van aanzien en vermogen, wierden gevonnist om
onthalst te worden 4). Daar na trok Alva tegens Graaf
Lodewyk, die Groningen bezet hield, op. By Jemmingen,
een Dorp aan de Eems, onder 't gebied van Oostfriesland,
kwam 't tot een treffen. Lodewyks Volk, door mangel van
geld, aan 't muiten slaande, weigerde te vegten, dog von-
1) Hooft, V. Boek. bl. 178.
2) Hooft, V. Boek, bl. 179.
3) Meteren, III. Boek, bl. 55. Als merkwaardig staat ons ter deezer ge-
legentheid te melden. 'sJaarlyks trok de Graaf uit kragt van dit hof te Brussel
een inkomen van vyfduizend guldens. De Staten van Braband hebben weinig
jaaren geleeden, te weeten in den Jaare 1732 deeze Rente afgeloseht met
honderd duizend guldens. Pieter Walbeek Raad der Stad Kuilenburg, en mees-
ter Balthazar Godard Nedermeyer Ontvanger van 't Graafschap Kuilenburg,
hebben als Gemagtigden van de Heeren Staten des Kwartiers van Nymegen,
deeze Somme binnen Brussel ontvangen. Zie Voet, Hist. van Kuilenburg
I. Deel, bl. 380.
4) Bor, IV. Boek, bl. 238. enz. [170].
56 HISTORISCH-BERIGT
den hun niuitzugt duur betaalt. Alva kreeg de overhand,
en een groot deel van dit muitend Leger, 't welk op zeven-
duizend man begroot werdt, sneuvelde aldaar 1). Al 't Geschut,
Pakkaadje en voorraat, bleef in den loop. Lodewyk zelf
bergde zig ter nauwernood, in een Schuitje over den Eems,
of zo Alva schryft, met zig ontkleed hebbende, die Riviere
over te zwemmen 2).
Hoe hoog de vervolging ook ging, onze Vaderen bleeven
standvastig om de zaken van den Godsdienst te handhaven.
Op den derden van Slagtmaand des Jaars 1568. werdt die
aanzienlyke Kerkvergadering der Kerken, zittende onder het
kruis, en zo in, als buiten de Nederlanden verstrooit, te
Wezel gehouden 3). Hier werdt met gemeen goedvinden een
Kerkordening ontworpen, waar by men onder anderen besloot,
„De dienaren des Goddelyken Woords, alvorens zy in den
„dienst bevestigt werden, wel deugdelyk af te vragen, of zy
„in alles overeenstemden met de Leer die opentlyk in onze
„Kerk werdt beleeden, en vervat is in onze Belydenis, eerst
„van de Kerkdienaren in Frankryk, den Koning van Frank-
„ryk, en daar na in 't Nederduitsch overgezet zynde; den
„Koning van Spanje en de Overheden in de Nederlanden
„aangeboden."
Aangaande het Prediken, was die Vergadering van oor-
deel, „dat men hier omtrent geen byzondere regels voor
„kon sehry ven, als alleen dat een ieder na de gave hem van
„God verleent, de Schrift op 't klaarst moest tragten uit
„te leggen, en na de vatbaarheid der Hoorderen toepassen :
„Dog in de Predikingen moest men zig wagten van alle
„hatelyke gemaaktheid, en stinkende hoogdraaventheid,
„waarin zodanige dikwils vallen, die om hun zelven te
„behagen, met nodelooze speculatien buiten het wit van den
„text afdwalen; of vlytiger als 't betaamt, zig beezig hou-
1) Meteren, III, Boek, bl. 60. Vers.
2) Brief van Alva by Bor, V. Boek, bl. 246. [176]. Strada, Lee. I.
Lib. VIL pag. 335.
3) Trigland, Kerk. Mist. III. Deel, bl. 161.
DER GELOOFSBELYDENIS. 57
„den met opzoeken en aanpryzen van Heidensche, ja dik-
„wils fabelachtige en heillooze getuigenissen, of met voor-
„dagt in woorden en spreuken tragten duister te zyn, en
„alzo de Predikingen meer tot ydele vertooning, als tot
„stigting aanstellen. Ook moesten de Predikanten zorg
„draagen, van door lankwylige Predikatien, 't geheugen
„der Toehoorderen niet te belasten, of dien iever te breeken,
„en alzo een walging te verwekken. Nemaar de Predikin-
„gen, byzonder op werkdagen, moesten met een uur ten
„einde loopen 1)."
Vader Willem was alvorens met zyn Leger, dat hy in
't Land van Trier verzameld had, opgebroken, om Al va
op te zoeken, dog 't reegenachtig getyde bedorf de weegen
dermate, dat hy weinig spoeden kon. Eer hy zig te velde
begaf, liet hy een bondige verdeediging van zyn doen in
openbaren druk uitgaan, waar in hy onder anderen ver-
klaarde: „Dat hy eindelyk uit medelyden, met een ver-
„ drukt Volk de wapenen opgevat hadt, tot geen ander
„einde, dan ter eere Gods, ter bescherming van Gods
„Woord, en van Gods dienaars, tot dienst van zyn Majes-
teit, en tot handhaving van 's Lands Vryheeden en Voor-
„regten, tegen 't geweld der Spanjaarden. Als mede, dat
„hy goed en bloed veil hadt, om zulk een einde te be-
reiken; waar toe hy reets op eige kosten, een treffelyk
„Leeger had op de been gebragt 2)." In zommige Vendels
las men : Pro lege, grege & rege : Voor wet, voor 't volk,
en den Koning. In andere zag men een Pellikaan uitge-
beeld, voedende zyn jongen met zyn eigen bloed 3).
Na een gewaarlyke, tweedragt in 's Prinsen Leger, waarby
zelf een schot op den Prins gelost werdt, die gelukkig
op den appel van zyn deegen afschampte, trekt Oranje op
den zeevenden van Wynmaand, des avonds in 't gezicht
i) Zie Sinod. Handel, te Wezel, Cap. VIII. Art. 8, 22, 24. by Ens,
publik. Schriften, bl. 260. Kerkel.vk Handboekje, bl. 14, 21, 22.
2) Bor, IV. Boek, bl. 253. [18 IJ.
3) Bor, IV. Boek, bl. 255. [182].
58 HISTORISCH-BERIGT
van Alva, tusschen Maastricht en Roermonde over de Maas.
De stoutste ondemeeming, van welke men ooit hoorde, en
waar over Alva zo verbaast stont, dat hy Barlaiuiond, die
't hem eerst verhaalde, ten andwoord gaf, of hy meende
dat zy vogelen waaren 1). De' Prins hadt om de kragt der
afloopende Riviere te breeken, naar 't voorbeeld van Julius
Caesar, eenige geleederen Ruiters midden in dezelven ge-
plaast, beneden welken het gantsche Leger gelukkig over-
trok 2). Des anderen daags bied de Prins den slag aan
Alva aan, dog de Hertog ontweek 't gevegt, alzo hy wel
voorzag, dat de Prins genoodzaakt zyn zou, by gebrek aan
voorraad, het veld te ruimen 3). Dus liep een ondemee-
ming, van zo veel belang in 't riet. De Prins niet magtig
zynde door mangel aan geld, zo veel Krygsvolk op de been
te houden, werdt genoodzaakt, na dat hy veel verdriets en
tegenspoeds geleeden hadt, zyn Leger af te danken, en
't verdrukte Vaderland Gods ontferming aan te betrouwen 4).
Alva, moedig op zyn overwinning, liet zig zedert van 't
geschut by Jemmingen verovert, een metalen standbeeld
gieten, 't welk in 't Jaar 1571. in 't Kasteel van Ant-
werpen geplaatst werdt, hebbende onder de voeten den
Adeldom en de Staten des Lands, met dit Latynsch opschrift,
waar by hy derfde roemen, dat hy de Beroerten gestilt, de
Muitelingeu verdreeven, de Godsdienst verzorgt, de Gereg-
tigheid gehandhaaft, en de Landschappen bevreedigt hadt 5).
Voorts bedagt hy weinig anders, dan 't geen tot krenking
van 's Lands Vryheeden strekken kon. Zedert het Jaar 1569.
en vervolgens, hield hy zig beezig om een nieuwe en zwaare
belasting op alle de Nederlanden te leggen. Met geweld
vorderde hy een' hondertste penning, van alle goederen
zonder onderscheid, eens ; een' tienden penning der roerende,
1) Strada, <).« Bello Belgico, Dec. I. Lib. VII. pag. 340.
2) Meteren, III. Boek, bl. 61. Vers. Strada, Dec. I. Lib. VIL pag. 340.
3i Strada, Dec. I. Lib. VIL pag. 340.
4» Meteren, III. Boek, bl. 6-2.
5) Bor, IV- Boeji, 2.~>7. [184J. Strada, Dec. I. Lib. VIL pag. 348.
DER GELOOFSBELYDENIS. 59
en een' twintigsten der onroerende goederen, zo dikwils als
dezelve verkogt werden 1). Utrecht had te vergeefs hondert
en tagtigduizend gulden aangeboden, om den tienden penning
af te kopen, en moest den tyd van twintig Maanden, de
baldadigheid van Alba's Krygsvolk dulden 2). 't Gantsche
Land schreeuwde tegens die nieuwe belasting, ja 't Volk,
zegt iemand, dat te voren genoegzaam onbeweeglyk zyn'
Medeburgers had zien verbranden, zyn' Overheeden dooden,
Wetten, Godsdienst en Vryheid onder de voet werpen,
heeft als doen besloten wraak te neemen, van 't geen te
voren geschied was, en 't gevaar manmoedig af te keeren.
Ja heeft in 't vervolg liever alles willen gee ven, om tot den
tienden penning niets te geeven 3). Edog ons bestek laat
niet toe, hier breed te zyn.
De Kerke Gods zat ondertusschen niet stil. Men zaamelde
by een. Men stelde alles in 't werk tot bevordering van rust
en welstand. Op den vyfden van Wynmaand, des Jaars 1571.
hielden de verstrooide Nederlandsche Kruiskerken een Kerk-
vergadering te Embden 4). Van de wyze en omstandigheeden,
op en met welke dezelve gehouden is, vindt men in de
Kerkschriften van Embden geen de minste aanteekening.
Alleenlyk wordt in 't Kerkenboek ter loops van deeze Ver-
gadering gewag gemaakt. Vermoedelyk is de reden, dewyl
deeze Kerkvergadering in alle stilte, en als 't waare, bedekt
gehouden zy, om de Spaansche Regeering niet te zeer in
't oog te lopen, of te verbitteren 5). De Kerkenraad van
Embden in vroegere tyden gevraagt zynde, om in een Ver-
gadering van Predikanten uit Vlaanderen, Zeeland en Zand-
wyk, te Antwerpen gehouden, over voorkomende zwaarig-
heepen te helpen raadpleegen, had geandwoord, dat ze vooraf
redenen van zulken gevaarlyken byeenkomst diende te weeten,
-1) Hooft. V. Boek, 205, '206.
2) Bor, V. Boek, bl. 287, [207].
3) By Blomhert, Nederl. Hist. I. Boek, VIII. Hoofdst. bl. 75.
4) Meiners, Oostfr. Kerk. Hist. I. Deel, Hoofdst. XXII. bl. 425.
5) Meiners, I. Deel, XXII. Hoofdst. bl. 426.
60 HISTORISCH-BERIGT
alvorens zy dezelve kon in inwilligen of pryzen; dog oordeelde
raadzamer te zyn, twee of drie Broeders derwaarts te zenden,
om aldaar, en zonder gevaar, over de zaaken van Gods
Kerk te handelen. Dit is waarschynlyk de oorzaak, dat men
in deeze benautheid van tyden te Embden, en niet elders
te samen kwam 1). Men besloot in deeze Kerk- vergadering
ouder andere zaaken van belang: „Om de eendragt in de
„Leer te houden, de Belydenis des Geloof* der Xedorlaud-
„sehe Kerken te onderschryven, als mede de Belydenis der
„Kerken van Frankryk te onderteekenen, om daar door de
„onderlinge Eendragt en Verbintenis met de Fransche Kerk
„te belyden, in vertrouwen, dat ook de Fransche Kerkdie-
„naaren de belydenis des Geloofs, der Nederlandsche Kerken,
„zoude onderteekenen.'' Aangaande de Kerkhistorie, was
men van oordeel „Filip van Marnix, Heer van Alde-
„gonde, uit naam van deeze Vergadering ootmoedig te
„verzoeken een Historie te beschryven, raakende de op-
„rigting der Kerke, de Geloofs-vervolging, de afwer-
„ping en wederopregting der beelden, de volstandigheid der
„Martelaaren, en 't geen verder den Nakomeling van nut
„kon zyn. Alle de Kerkdienaren, en die met haar hulp dit
„werk konden voordeelig zyn, werden verzogt en gelast den
„Heere van Aldegonde goedwillig de hand te bieden 2)."
Ware dat Sinodaal besluit van den Heere van Aldegonde
ter uitvoering gebragt, van hoe veele wetenswaardige zaaken
zou men dan naukeurig bescheid hebben, die nu door
verloop van tyden, en gebrek van aanteekeningen, verduis-
stert zyn 3). Nogtans weet men zeeker, dat de Nationale
Sinode, der Kerken, in Frankryk, in 't Jaar 1583 te Vitry
gehouden, de Nederlandsche Belydenis overgenomen en goed-
gekeurd heeft 4).
1) Meiners, 1. Deel, XXI. Hoofdst. bl. 410.
2) Acta Synodi te Embden. Art. 2, 48. by Meiners, I. Deel, XXII.
Hoofdst. bl. 427, 444. Kerkelyk Handboekje, bl. 62, 85.
3) Ens, Publik. S.hrift. in de Voorr.
4) Sinod. Hand. te Dordrecht, Sess. CXL1V, bl. 346, 347.
DER GELOOFSBELYDENIS. 61
Oranje was ondertusschen bezig 't geluk, dat hem, hier
te Lande tegen liep, ter Zee te beproeven, en aan eenige
gevlugte Edelen, Kooplieden en andere, die als Ballingen
op Zee zworven, lastbrieven te geeven, om ter vrybuit te
varen. Dit was de raad, die de Admiraal de Coligni den
Prins in Frankryk gegeeven hadt 1). Deeze Zee-ballingen,
onder den naam van Watergeuzen bekent, hielden zig ge-
meenlyk op, in de Zeehavens van Engeland, daar men hen
wegens 't ongenoegen tusschen de koningin Elizabeth, en
den Hertog van Alva, liet in en uitvaaren, of te Rochelle
in Frankryk, daar de Hugenooten het bewind hadden, of
op de Rivieren de Elve en de Eems Ook bestonden zy 't
Vlie in te loopen, en op en langs de Zuider Zee te stroopen,
en bragten de Spanjaarden veel nadeels toe 2). De zaken in
Engeland eenen keer neemende, beval Elizabeth, Willem
van Lumei, Graave van der Mark, en de zynen, het Ryk
te ruimen : Lumei, die gezwooren had haair en baard te
zullen laten groeijen, tot dat hy de dood van de Graven
van Egmond en Hoorn gewrooken hadt 3), zig geperst vin-
dende, loopt aan 't Hoofd van vierentwintig Scheepen, met
een gunstige Wind in Zee, voorneemens zynde in Texel te
landen. Onderweeg keerde Gods Voorzienigheid de Wind,
en doet hem besluiten de mond der Maaze in te loopen, en
Brielle, daar nu geen bezetting lag, te bemagtigen. De Hemel
zeegende zyn doen, en Brielle werdt op den eersten van
Grasmaand, deezes Jaars 1572. onverwagt besprongen en
bemagtigt 4).
Na de verovering van den Briel, de geboortendag van
de Vryheid in de Nederlanden, koozen Vlissingen en Veere
des Prinsen zyde 5). Hierop volgde in Noordholland, de
1) Meteren, III. Boek, bl. 65.
2) Meteren, III. Boek, bl. 65. Vers.
3) Strada, Dec. I. Lib. VII. pag. 338. Bor, IV. Boek, bl. '256. [184].
4) Hooft, VI. Boek, bl. 228. Bor, VI. Boek, bl. 365. enz. [265].
Meteren, III. Boek, bl. 70. enz.
5) Bor, VI. Boek, bl. 369. enz. [269].
62 HISTORISCn-BERIGT
Steeden Enkhuizen 1), Meedenblik 2), Hoorn 3), Alkmaar,
Edam, en Monnikkendam, en Purmerende 4). In Zuid-Holland
Gouda, Leiden, Dordrecht, Gorinchem 5). en ook verscheide
andere Steeden in Gelderland, en Overyssel, die wy voorby
gaan te noemen. In alle Plaatsen die overgingen, werdt de
Hervormde Godsdienst ingevoert. Te Dordrecht geschiede
de eerste Predikatie der Gereformeerden, onder een Lindeboom
van de Kleveniers Doelen, en niet lang daar na werdt de
openbaaren Godsdienst opentlyk ter Kerke ingevoerd 6). Te
Hoorn werd van de Vroedschap de groote Kerk ter Preeke
toegestaan, en de eerste Predikatie in dezelve gedaan, door
den Predikant Leonardus, anders de Roogans, genaamd.
Daarna werdt Clement Maartenszoon, die zig eerst te Emb-
den onthield, weer ingeroepen, en op Sint Jacobsdag tot
Leeraar aangenomen, op een wedde van tweehondert vyftig
gulden 's Jaarlyks 7). Op den vyftienden van Hooimaand,
kwamen de Edelen en afgezonden' van de meeste en voor-
naamste Hollandsche Steeden te Dordrecht by een. Dit is
de eerste Vergadering der Staten van Holland, die 'sPrinsen
zyde hielden, geweest. Hier werd het eerste ontwerp gemaakt,
van 't Gemeenebest de Vereenigde Nederlanden, en hoe men
't zelve tegen den overlast der Spanjaarden zouden bevryden.
Aangaande den Godsdienst, verklaarde de Heer van Alde-
gonde "sPrinsen meening te zyn : „Dat 'er Vryheid van Re-
ligie zou gehouden worden, zo wel de Gereformeerden als
„der Roomschen: dat een iegelyk in 't zyne, in 't openbaar
„in Kerken of Kapellen, zo 't gevoeglykst by de Overheid
„zou geschikt worden, vrye Oefening derzelve zou hebben,
„zonder dat iemand belet of moejenis aangedaan werdt.
1) Brand, Hist. van Enkhuizen, hl. 161. enz. Meteren, IV. Boek, lil.
73. Vers. enz.
2) Hor, VI. Boek, bl. 377. [274].
3) Velins, Beseli. van Hoorn, bl. 331. enz.
4) Bor, VI. Boek, bl. 377. [274].
5) Meteren, IV. Boek, bl. 73. Vers. Bor, VI. Boek, bl. 378. enz. [275].
0) Beverwykj by Brand, Hist. der Bef. I. Deel, X. Boek, bl. 520.
7) 1. Velius, Hoorn, bl. 342.
DER GELOOFSBELYDENIS. 68
„Ook zouden de Geestelyke Personen in hunne Staaten
„vry en onbekommert blyven, by aldien zy zig in geen
„ongehoorzaamheid of vyandschap, te buiten gingen. En
„dit alles tot dien tyd, dat 'er met goedvinden van
„de Algemeene Staaten, andere orde zou worden be-
„raamt. De Staaten stemden met 's Prinsen voorstel
„in alles overeen 1)". Dus blykt hier uit, dat de vrye
en openbaare Oeffening van den Gereformeerden Gods-
dienst, in onze Belydenis vervat, daar zo veele in de
Nederlanden, nu zo veele Jaaren om geleeden hadden, werdt
vastgestelt. 't Strekt geenzins ten nadeele, dat de Roomsche
Godsdienst ter zelver tijd nog geschorst nog belemmert werdt.
Men had den Koning van Spanje alleen de vrye Oeffening
van den Godsdienst afgebeeden. Ook konden de Staaten
van Holland wegens de gesteltheid der tyden, niet verder
gaan. 't Getal der Roomsche Inwoonders was nog zeer
groot, en hield verscheide openbaare Kerken in bezit. Ook
dreef de Roomsche Godsdienst in andere Landschappen
booven, met welke Holland in een nauw verbond moest
treeden, zouden zy de vryheid tegen den algemeenen vyand
verdeedigen 2).
Alva stelde zedert al zyn kragt in 't werk, om d'afge-
vallen' Steeden, 't zy met list, 't zy met geweld, tot zig
te brengen ; dog te vergeefs. Zyn trotze regeering, en
matelooze gestrengheid liep de Landzaten te zeer in 't oog.
Men bleef gezind de Godsdienst en Vryheid ten koste van
lyf en goed, voor te staan. Zulks gaf men dagelyks in
gedrukte papieren, waar in Alva's geweldenaryen met leven-
dige Verwen werden afgemaalt, duidelyk te kennen 3).
't Verdriet dat Alva over deeze en dergelyke teegenheeden
gevoelde, was zo groot, dat hy eindelyk de Regeering moede
werdt, en onder den glimp van zwakheid en hoogen ouder-
dom, zijn ontslag by den Koning verzogt en bekwam. Dus
1) Bor, VI. Boek, bl. 389 enz. [289].
2) Ens, Publ. Schrift. Hoofdst. III. §. XXIV. bl. 104.
3) Bor, VII. Boek. bl. 464. [344]. als mede bl. 459, 339. enz.
64 I1IST0RISCH-BËRIGT
droeg hij den eersten van Wintermaand des Jaars 1573. al
't bewind van Wet en Wapenen, dat hy zes Jaaren en
drie maanden over de Nederlanden gevoert hadt, aan Don
Louïs de Requesens over 1). Men verhaalt van hem, dat
hy zig op zyn reize uit de Nederlanden bij Grave Lodewyk
van Koningstem, Moeders Broeder van Willem den I.
zoude beroemt hebben, dat hy gedurende zyn bewind
in deeze Landen, agttienduizend en zeshondert Menschen
hadt laaten ombrengen, 't zy om geloof, 't zy om oproer 2).
Doch gedenkwaardig onzes bedunkens te deezer gelegentheid
te melden, 't welk zo veel wy weeten, by geen Historie-
schryvers te vinden is, dat Alva beschuldigt werdt, dat hy
zedert zyn zesjaarige Regeeriog in de Nederlanden, met
overleg van Barlaimond meer dan veertigduizend Menschen,
door Beulshanden heeft doen sterven. Dit heb ik gelezen
in zeeker andwoord van de Heeren Staaten, geschreven uit
Mondmedy den neegenden van Slagtmaand des Jaars 1577.
aan de Heeren Gemagtigden in de Vergadering der drie
Staaten, met deeze woorden : Aangaande tgene, dat ghi
op 't stuk valt van de Heeren van Barlemont, ghi en cont
niet ontkeDnen, dat hi beschuldigt is indedood van meer
dan veertien duizend mannen, die de Hertoge van Alve deur
de handen van den Beul heeft doen sterven, ende nament-
lyk van de dood van die twee Seer vroome Heeren, de
Graaven van Egmond ende van Hoorne, in de welke die
Coninck ende wy alle zo seer gehouden waaren 3).
't Eerste dat Louis de Requesens deedt, was 't verbree-
ken van Alva's Standbeeld in 't Kasteel van Antwerpen,
1) Hooft, VIII. Boek, bl. 341. Bor, bl. 473, [349].
•2) Bor, VI. Boek, bl. 474. [350]. Hooft, bl. 341. Reyd, I. Boek, bl. 1 0.
3) Zie het anilwoord op den XVI. Brief en de Brieven van Advertissem.
of Waarschouwing aan den Edeldom en andere Gedeputeerden van <le Genei-.
Staten by eenen Dienaar van Don Jan van Oosten ryk, met de and woon Ie
daarop dienende, hit Exemplaar gedrukt te Frankfort 1578. berust onder
andere oude gedenkschriften by den Heere Wilhelmus van Irhoven, Hoog-
leeraar «lei- H. Godgeleerdheid te Utrecht.
DER GELOOFSBELYDENIS. 65
daar wy te vooreu van gesproken hebben 1), dog vond de
zaaken des Lands in de grootste ver wer ring. Om Middel-
burg te ontzetten, had hy twee Vlooten toegerust, en wel
zeeven millioenen gelds verspild ; maar Louis van Boisot,
Admiraal van Zeeland, versloeg d'eenen in zyn aanzien,
en dreef d'anderen op de vlugt. Tol roem van den Prins
vind men aaugeteekent, dat hy geduurende het gevegt, tot
God om d'overwinning gebeeden hadt 2). 't Ontzet van
Middelburg, den Spanjaard mislukt zynde, viel die Stad,
en Arnemuiden in handen van den Prins van Oranje.
Staande dit Beleg, zag men den Vinger Gods. De Prins by
mangel van geld, genoodzaakt zynde het Beleg op te breeken,
valt hem een brief van Mondragon, die Middelburg bezet
hield, in handen. Zy behelsde een klagte aan den Land-
voogd, „dat men de Stad by gebrek aan voorraad, niet
„langer dan agt dagen zou konnen verdeedigen." Die brief
werdt de Burgeren van Vlissingen vertoont, met gevolg,
dat den Prins terstond met veertienduizend gulden onder-
steunt, en de Beleegering gelukkig voortgezet werdt 3).
De slag op de Mokerheide viel zo gelukkig niet uit. De
Spanjaarden behaalden hier de overwinning. Omtrent drie-
duizend Voetknegten, en vyfhondert Ruiters lieten 'er 't
leeven ; zelf de Personen van de Graven Lodewyk en Hendrik
van Nassau, en Hertog Kristoffel, Zoon van den Keurvorst
van de Palts, schoon hunne doode lyken nimmer onder de
gesneuvelden gevonden zyn. Men gist dat zy, geweeken na
Moowyk in een huis met het zelve verbrand zyn, ofte ge-
smoort in de poelen, ofte met hoefyzeren der Paarden te
plettre getreeden, voorts van de Boeren geplondert, en alzo
geheel onkenbaar geworden zyn 4).
Van den zestienden tot den agtentwintigsten van Zomer-
maand deezes Jaars 1574. werdt de eerste Provintiale Sinode
1) Meteren, III. Boek, bl. 61. Strada, Dec. I. Lib. VIII. pag. 380.
2) Hooft, IX. Boek, bl. 347, 348. B'omhert, bl. 96, 97.
3) Reid, I. Boek, bl. 10.
4) Hooft, IX. Boek, bl. 360.
66 HISTORISCH-BERIGT
der Hervormde Kerken van Holland en Zeeland te Dordrecht
gehouden] 1). Dog veel heeft men ten laste van die aanzien-
lyke Vergadering: Men zegt „die Sinode is niet door de
„Staten des Lands, maar door Predikanten beschreeven : de
„Staten van Holland, hebben de Kerkordening hier beraamt,
„zig weinig aangetrokken, en gaven de Predikanten, die hen
„deeze Kerkordening aanboden, tot antwoord; als haare
„Edelen Vermogenden die begeerde te zien, dan zoudenze
„die wel eisschen 2): Hier werdt eene Kerkenordening vast-
„gesteld, uit eenennegentig punten bestaande: onder welken
„er verscheiden' waren, welke men naderhand, niet nage-
„komen is: gelyk onder anderen zyn het afschaffen der
„Feestdagen, uitgenomen den Zondag, en het weeren van
„'t Orgelspel uit de Kerken 3)." Edog hier tegen werdt van
anderen aangemerkt, dat die Sinode niet dan met voorweeten
en believen van den Prins, en de Staten van Holland is
beschreven, om een reegel te beramen, waar na meu de
Kerk hadt te bestieren 4). 't Is ook vermoedelyk, dat een
Vorst als Willem den I, die 's Jaars te vooren tot Litmaat
des Hervormde Kerk te Dordrecht aangenomen was, wel zal
toegestaan hebben, dat de Kerkelyken te zamen kwamen tot
bevordering van de welstand en goede orde in Grods Kerk 5).
1) Bor, VIL Boek, bl. 544. [51].
2) Zie Brand. Hist. der Ref. XI. Book. bl. 554, 555. Kort Verhaal, bl.
64. üitenbog, III. Deel, bl. 176, 17.7.
3) Vaderlandscbe Historie by Tirion, XXIV. Doek. bl. 481.
4) Kort Verhaal wegens de Predikanten, tegens Koollma» uitgegeven
bl. 3. by Brand aangehaalt, XI. Boek, bl. 545.
5) Wegens het Litmaat worden van Prins Willen» den I, zie Lydius,
Verheerlykt Nederl. 47, 48. De Brief van Bartholdus Wilhelmus aan d'uit-
geweeken Gereformt erde Kerken te Londen, waar in hv onder anderen
zegt: »Ten laatsten Broeders, hebbe ik u lieden niet konnen verbergen,
»die genade, die ons God beweezen heeft. Voor eerst, dat die Prinse van
»Oranjen onze Godsalige Stadhouder, hein tot der Gemeinte begeeven, het
» Brood des Ileeren metter Gemeente gebroken, ende hem de Discipline
•onderworpen heeft, het welke niet klein te agten is." Het andwoord
aan Bartholdus was met deze woorden: »Wy hebben verstaan, dat den
Doorlugtigen Prinse hem zelve tot de Gemeinte Oiristi met openbare
DER GELOOFSBELYDENIS. 67
't Dunke ook niemand vreemd, dat geene Gremagtigden van
weegen de Staten in die Sinode verscheenen. Meermaals zyn de
Kerkelyke byeenkomsten met voorweeten en believen van de
Staten gehouden, niet tegenstaande daar geen Gemagtigden
tegenswoordig waren, om toezigt te houden 1). De Sinode te
Haarlem met Staten goedvinden, in 't Jaar 1582. gehouden, be-
roept zig in de zaak van Kasper Koolhaas uitdrukkelyk op de
Kerkordening, te Dordrecht ontworpen 2). Dit zou niet ge-
schied zyn, by aldien de handelingen, van die Sinode on-
wettig en afgekeurd waren. Voorts betoonde de Staten, dat
ze de Predikanten niet ongenegen waren. Immers den
zesentwintigsten van Slagtmaand des zelven Jaars, werdt
ter Vergadering van de Staten van Holland, vastgestelt, de
Predikanten 's Jaarlyks, voor anderen ; uit de gereedste
middelen te voldoen : De Magistraten zouden op de beste
wyze met hen overeenkomen ; dog in de Steeden zou men
ben niet boven de driehondert; en op de Dorpen niet boven
de tweehondert guldens toestaan 3). De Kerkordening in
die Sinode beraamt, behelsde onder anderen : Dat de Hei-
delbergsche Catechismus in alle Kerken zou werden geleerd.
Dat men de Predikanten de Nederlandsche Belydenis zou
doen Onderschryven, ende in gehoorzaamheid der Classen
verbinden. Dat de Schoolmeesters de gemelde Belydenis
zouden onderschryven. Zig de Discipline onderwerpen, en
den Catechismus den jongheid leeren. d'Ouderlingen en Dia-
konen zouden benevens de Belydenis, ook d'Artikelen der
Professie ende gebruik des Nagtrnaals hegeeven, en der Discipline onder-
» worpen heeft. Waar af wy oorzaak hebben ons te verblvden, den Heere
te danken, en te verliepen, dat hy zyne Excellentie met zyne genade
unieer en meer begenadigen ende voorspoedig maaken zal, om de aangenome
»zaake tot goeden einde te volvoeren, op dat het Ryke Christi toenemen en
«verbreid mag worden." By ü. Gerdes, Scrin. Antiq. sive Miscel. Groning.
T. I. P. II. pag. 288, 289. Men vind in dit "Werk onder andere gedenk-
waardige brieven, eenige eigenhandige brieven van Willem den I. waardig
om geleezen te worden ; waar van wy ons gebruik zouden gemaakt heb-
een, by aldien dit Werk ons vroeger was in handen gekomen.
1) Trigland, III. Deel, bl. 200.
2) Trigland, III. Deel, bl. 163, 464. enz.
3) Resol. Holl. 26. Notb. 1572. bl. 211. Zie de Vaderl. Hist. bl. 481.
68 HISTORISCH-BERIGT
Discipline onderteekenen. Tot uitrooijng der valeche lee-
ringen, zouden de Kerkdienaaren het volk van den Preek-
stoel vermaanen, de Bybelsche Schriften neerstig te leezen,
d'ongezonde Kettersche boeken te nivden; dog de namen
dier boeken, zouden ze in hunne afmaaning, spaarzaam
noemen. De Boekverkopers van hare Gezindheid, zouden ze
vermanen zulke boeken niet te drukken nog te verkopen ;
In de huisbezoeking der Ledematen zouden de Predikanten
toezien, of' er in hunne huizen ook schadelyke boeken
waren, om hun te vermanen die weg te doen. De Psalmen
door Petrus Dathenus in digt gestelt, met d'andere Ge-
zangen, zou men alleen in de Kerken gebruiken, tot dat
in d'Algemeene Sinode anders zou besloten worden 1).
Door bemiddeling van Keizer Maximiliaan d. II. handelde
men met den aanvang der Lente des Jaars 1575. over de
Vreede te Breda. Requesens bood aan, 't vertrek der
Spaansche Soldaten, en dat al wat in de beroerte bedreeven
was, zou vergeeten en te niete gedaan zyn: maar in 't stuk
van Godsdienst, wilde de Koning niet toelaten als de Koom-
sche Catholieke Religie, die hy by zyn inhuldiging bezwooren
had te handhaven; de Gereformeerden mogten zes maanden
binnen 's Lands blyven : Om hunne goederen te verkopen
zouden ze agt of tien Jaaren tyd hebben; ja die mogen
behouden, mits die van Roomschen bestiert wierden. De
Prins en de Staten konden tot deeze harde voorslagen niet
verstaan. Zy vonden 't eene onreedelyke zaak te zyn, de
Landzaten te vergen, of den Hervormden Godsdienst te
verlaaten, of het Land te ruimen. Ook voerde men de
Spaanschen te gemoet, dat de Koning de heilige Kerke, niet
de Roomsche Kerk geswooren hadt te handhaven. Dus
werdt die onderhandeling na veel raadslagens, vrugteloos
afgebroken 2). Toen stelden de Staten den Prins van Oranje
1) Bor, VII. Boek, bl. 544. enz. [51]. Kerk. Hand. Boek, bl. 88. enz
Ziet de Aanmerkingen van Uitenbogaard op deeze Kerkordening zeer
• leftig wederleid, by Trigland, bl. 167, 168. enz.
2) Hooft, X. Boek, bl. 414. Bor, VII. Boek, bl. 606. [95].
DER GELOOFSBELYDENIS. 69
als Hoofd en hoogste Overheid tot de Regeering deezer
Landen, geduurende den Oorlog: ten einde, dat hy alle
vrydommen, regten, en loffelyke gewoon tens der Landen
en Steeden zou voorstaan ; met byzondere last op het stuk
der Religie, dat hy geene andere dan de oeffening van den
Hervormden Godsdienst, zoude handhaven, zonder egter toe
te laten, dat men op iemands Geloof en Conscientie onder-
zoek zou doen 1). Dog den vyfentwintigsten des volgenden
Jaars 1576. werdt eene nadere Unie tusschen Holland en
Zeeland gesloten, daar in gezeid word, dat de Prins zoude
toelaten en handhaven de oeffening van de Gereformeerde
Evangelische Religie, doende ophouden de oeffening van alle
andere Religiën, den Evangelie contrarieerende 2).
Edog, omtrent deezen tyd scheen het manhaftig hart des
Prinsen te bezwijken, en dat spitsvinnig vernuft ten einde
van raad, nauwlyks weetende waar zig heen te wenden. Het
dagt hem zo. na gekomen, dathy deezen wanhoopigen voorslag
deedt, van na 't verbranden der molens, en 't doorsteeken
der dyken van ons Vaderland, om 't voor den vyand te
onbruik te maaken, met vrouwen, kinderen, en beste tilbaare
haven scheep te gaan, en ergens eenen anderen hoek des
Waerelds te gaan zoeken, daar men buiten slaverny van
lighaam en gemoed zou leeven 3). Maar deeze nood werdt
onvoorziens en gelyk als in een oogenblik, te boven gekomen,
De Landvoogd Requesens stierf op 't onverwagst aan een
Pestkoorts. Zyn onverwagte dood gaf den Prins van Oranje,
en de Hollanderen en Zeeuwen wederom eenigen moed 4).
Dog 't geene de zaaken der Bondgenoten uit het voetzand
heeft opgebeurt, en gezweept met binten die hen tot nog
toe staande houden, is geweest het muiten van 's Konings
Soldaten, en 't aanspannen van geheel Nederland tegens
hunnen overlast. d'Eerste beweeging ving aan op het Eiland
1) Bor, VIII, Boek, bl. 643. [120].
2) Bor, IX. Boek, bl. 671. Vergel. Auth. Stukk. II. Deel, bl. 21, 23, 37.
3) Hooft, XI. Boek, bl. 452.
4) Bor, VIII. Boek, bl. 663. [135].
70 HISTORISCH-BERIGT
van Schouwen, daar de Spanjaarden, den twaalfden van Hooi-
maand aan 't muiten sloegen, eisschende tweeentwintig
maanden Soldy. Hier 't platte land kaal gestroopt hebbende,
begeeven zy zig na Braband ; van daar rakken zy naar
Vlaanderen en overvallen Aalst, stellende al 't onderhoorig
land, welk wel hondertzeeventig Dorpen begreep, onder
brandschatting 1). Ondertusschen de muitzugt der Spaansche
Knegten geweldig voortzweepte, zo verzuimde de Prins niet,
zyn voordeel te doen, met de ongeleegentheid waar in zig de
Spaanschen bevonden. Hy schreef aan de Staten van Braband,
Gelderland, Vlaanderen, Utrecht en andere Gewesten, met
vermaning, „om zig te verbinden tegen de Spaanschen, en
„de vryheid te zoeken, die hun door de verdeeltheid der
„onderdrukkers aangeboden werdt, hen verzeekerende geenen
„anderen toeleg te hebben, dan de Nederlanden in hunne
„Voorregten en Vryheeden te herstellen en te handhaven 2)."
De Heere zeegende zyn bedryf. De gemagtigden des Prinsen
en der Staten kwamen te Gend, alwaar de onderhandeling-
den neegentienden van Wynmaand aangevangen, en den
agtsten van Slagtmaand beslooten werd 3). Bij dit Verdrag
verbonden zig „de Staten van Braband, Vlaanderen, Artois,
„Henegouwen, Valenchyn, Ryssel, Douai, Orchiers, Namen,
„Doornik, Utrecht en Mechelen ter eener; en de Prins van
„Oranje met de Staten van Holland, en Zeeland en derzelver
„Bondgenooten, ter andere zyde malkanderen met goed en
„bloed te zullen bystaan, om de vreemde Krijgsknegten met
„naame de Spanjaards, die de Heeren Edelen het leven hadden
„benomen, en de Gemeente in eeuwige slaverny zogten te
„brengen, uit den Lande te dry ven en te houden. Na het
„vertrek der Spanjaarden zoude men eene algemeene verga-
„ dering beleggen, om orde op 's Lands zaaken te stellen,
„met name, op den Godsdienst in Holland en Zeeland, enz.
„Niemand zou men geweld doen, of in zyn Godsdienst ver-
h Hooft, XI. Boek, bl. 452—454.
-2) Bor, IX. Boek, bl. 69 i. enz. [156].
3) Hooft, XI. Boek, bl. 475.
DER GELOOFSBELYDENIS. 71
„hinderen. De zuilen en zegenteekens door Alva tot schande
„van de Prins van Oranje, en andere Edelen, opgeregt,
„zouden vernietigt worden enz. 1).
De Opvolger van Requesens was Don Jan van Oostenryk,
een wakker Krygsman, waar van hy in den Jaare 1571.
reets blyken gegeeven hadt, toen hy in 't Opperbevel voe-
rende, over eene magtige Vloot by Lepanto, een' merkwaar-
dige zeegen bevogt op de Turk 2). Don Jan zogt eerst met
list, daar na met geweld, de afgeweken' Gewesten tot zig
te brengen. Uit naam van den Koning nam hy de Pacificatie
van Gend aan, en bevestigde die neegentien punten, welke
men de naam gaf van een eeuwig Edigt of Gebod. De aan-
neeming van dit verdrag behelsde onder anderen: „Hetver-
„trek der Uitheemsche Soldaten binnen eenen bepaalden tyd
„zonder wederom in 't Land te mogen komen, ten zy met
„bewilliging van d'Algemeene Staten 3)." De Prins en de
Staten van Holland en Zeeland weigerden in dit verdrag
met Don Jan te treeden, voor reden geevenden, dat de
punten waar op 't verdrag gesloten was, tegen 's Lands
Vryheden strydig waaren 4). De nieuwe Landvoogd deedt
wel spoedig zien, wat hy in zyn schild voerde : want in
stee van zyn woord te houden, handelde hy heimelyk met
de Uitheemsche Soldaten, om hun in 't Land te doen bly-
ven 5). Ook maakte hy zig den vierentwintigsten van Hooi-
maand deezes Jaars 1 577 van 't Kasteel van Namen meester 6).
Dus raakte het Land op nieuws in beweeging. De Prins
was genoodzaakt Breda te belegeren, dat hem als zyn eigen
goed ; volgens 't verdrag van Gend, moest weder gegeeven
worden. Doch werdt wel haast door een schandere Krygs-
1) Utrechts groot Plakaat Boek, I. Deel bl. 42. enz, Ror, IX. BoekT
bl. 739. enz, [191].
2) Bor, V. Boek, bl. 354. [256].
3) Bor, X. Boek, bl. 786. [222], enz.
4) Bor, X. Boek, bl. 790. [225].
5) Bor, X. Boek, bl. 812, 820, 821. enz. [243, 247, 248].
6) Hoofd XII. Boek, bl. 515.
72 HISTORISCH-BERIGT
list meester van die Stad 1). Verscheidene steeden kwamen
aan 's Prinsen zyde, zelf kwam de Provintie van Utrecht,
onder 't Stadhouderschap van den prins 2). De Algemeene
Staten de oogen geopent zynde, kwamen eindelyk tot dit
besluit, van Don Jan en de zynen, voor Vyand te. ver-
klaaren. Dit deeden zy openbaar by een Plakaat, inhoudende
„dat zy hem zedert dat hy Namen bemagtigt hadt, voor
„ 's Lands Vyand hadden gehouden, hoedanig zy hem ook
^voortaan van elk wilden gehouden hebben, en met al zyn
„aanhangeren als wederspannelingen, die strafbaar waren aan
„lijf en goed 3)." De Aartshertog Matthias, Broeder van
Keizer Maximiliaan, heimelijk in ons Land ontboden zynde 4)
werdt na veel raadslagens, tot algemeen Landvoogd aange-
nomen, en den Prins van Oranje op nieuws als Stadhouder
van Braband, en algemeen Steedehouder des Aartshertogs
beëdigt, met wien hy steeds in vrede leefde 5). Don Jan
stierf eindelyk aan een Pestkoorts, den eersten van Wyn-
maand des jaars 1578, ten tyde dat het Spaansche Leeger
veel van de Pest en Bloedloop leedt 6).
De Geloofsvervolging die ten tyde van Requesens nog
sterk in zwang ging, hield onder de Regeering van Don
Jan byna geheel op. Ook maakte de Geloofshervorming veel
voortgang in de Nederlanden. De gelegentheid hier van
staat ons kortelyk melden. De algemeene Staten gaven ver-
schelde Plakaaten aan 't ligt, om de rust in de Neder-
landen te bevorderen. Ten dien einde wilden zy dat alle
Amptenaars, Wethouders en Geestelyken de Pacificatie van
Gend, en de vyandschap tegen Don Jan, zouden bezweeren 7).
De Jesuiten en een deel Minnebroeders te Antwerpen,
scheenen zwarigheid te maaken in deezen eed, en werden
4) Bor, XI. Boek, bl. 856. [275].
2) Hooft, XII. Boek, bl. 538. .mi/.
3) Bor, XI. Boek, blz. 017. [318].
'o Strada, Dec Lib. IX. bl. i44. 445.
5) Mor, XII. Hork, bl. 029. [0].
6) Bor, XII. Boek, bl. 1004. [64].
7) Bor, XII. Boek, bl. 95. [250].
DER GELOOFSBELYÜENIS. 73
hierom ter Stad uitgezet. Te Brugge en te Gend werden
eenige Minnebroeders van vuile zonde overtuigt zynde, ten
vuure verweezen. En de vier Bedelorden ter Stad uitge-
dreeven. Te Utrecht weigerden de Minnebroeders mede den
eed te doen, en werden om dezelve oorzaak ter Stad uit-
geleid 1). De Hervormden zulks merkende werden allengs-
kens stouter en bestonden, de gelegentheid daar ze hen
voorkwam, by de lokken te grypen. Te A_msterdam werdt
de Regeering afgezet, en nevens verscheide Papen, en alle
de Minnebroeders, in verscheiden' vaartuigen, uit de Stad
gezet. De Wethouderschap verandert zynde, begonden de
Hervormden in de Oude Kerk te Prediken, en weinig dagen
daar na ook in de Nieuwe Kerk 2); tot welker gedagtenis
de volgende reegels, gemaakt door de Heer Kornelis Schel-
linger, voor 't Koor van de Oude Kerk, nog te leezen zyn.
't Misbruik in Godes Kerk, allengskens ingebragt,
Is hier weer afgedaan, 't Jaar t'zeeventig, en acht 3).
Met minder heftig was de beweeging te Haarlem. Hier
vlogen de Soldaten op Sakramentsdag met geveld geweer,
ter Groote Kerk in, die vol van Menschen was. Verscheide
Burgers en Priesters werden gekwetst, en de Priester Pieter
Balling, van agteren doorstooten. De Bisschop Goodefroi
van Mierloo, hebbende dien morgen aldaar gepreekt, zalfde
met omtrent vyftig gulden, de handen daar hy in viel. Dus
liet men de Man glippen, en ontkwam 't gevaar in een
hoek. Voorts werden de Papen uitgeschud, de mantels ge-
greepen, de huiken en ringen afgestreeken. Daar na de
kisten opengeslagen, en met de Kerkdienaaren, van haare
Schatten berooft. Na 't stillen van dit onweder, werdt dit
tugteloos Krygsvolk, elders heen gezonden, met scherp gebod
by trom en steeklok, dat zy 't gestolen goed eerst hadden
1) Bor, XII. Boek, bl. 953. [27 j.
2) Hooft, XII. Boek. bl. 579 enz. Bor, XII. Boek, bl. 953, [27].
3) Commelin, Beschryv. van Amsterd. II. Deel, VI. Boek, bl. 1073.
74 HISTORISCH-BERJGT
weder te geeven. De moorder van Priester Balling, werdt
door de bevel van de Staten van Holland met de dood
gestraft. Het einde van deeze beweeging was, dat de Re-
geering zedert de Groote Kerk van de Gereformeerden ge-
bruiken liet 1).
Onderwyl dit in Holland gebeurde, begon men omtrent
Antwerpen en Gend, wederom genoegzaam in 't openbaar
te prediken, en het Avondmaal des Heeren te houden 2),
Ook werdt van den tweeden tot den agttieuden van Zomer-
maand, de tweede Kerkvergadering of Nationale Sinode te
Dordrecht gehouden. De Voorzitter van die aanzienlyke
Vergadering was Petrus Dathen us. Hier werdt een Kerkor-
dening beraamt van over de hondert punten, waarin men
onder anderen besloot, 't geen hier ter snede komt,
te melden, „de Nederlandsche Geloof belydenis te onder-
„schryven. En werd die onderteekening bepaalt tot de Die-
„ naaren des Woords, Professoren der Theologie, en Ouder-
lingen der Kerk." Voorts kwam men overeen, den Aarts-
hertog en den Rade van State een smeekschrift aan te
bieden, „behelzende een vertoog hoe veel zy van de Span-
jaarden, om den Godsdienst in de Nederlanden geleeden
„hadden, met verzoek van vrye oeffening van den Her-
vormden Godsdienst 3)." De Aartshertog en de Raad van
State dit smeekschrift gezien hebbende, maakte een ontwerp
eener Religions Vrede, waar in zy dagten dat alle de Ge-
westen zig zouden te vreden houden 4). Dog Roomschen en
Onroomschen, scheenen daar over weinig voldaan. De meeste
Gewesten, als onder anderen de Staten van Utrecht, weezen
dit ontwerp van de hand 5). De Groninger Ommelanden
scheenen daar wonder mede in hun schik, als mede de Stad
Leeuwaarden, alwaar men de Jakobynen Kerk den Hervorm-
1) Hooft, XII. Hoek, hl. 570, 580.
2) Hooft, XII. Boek, bl. 380.
3) Bor, XII. Boek, bl. 068. [37]. enz.
4) Zie de Attik. by Metereu, VIII. Boek, bl. 154, enz.
5) Bor, XII. Bock, bl. 091. [55].
DER GELOOFSBELYDENIS. 75
den toestond 1) Ondertusschen beurde de Geloofshervorming
in, Gelderland, het hoofd om hoog. Graaf Jan van Nassau.
tot hunnen Stalhouder verzogt en aangenoomen zynde, hadt
het eeuwig Edigt mede bezwooren, en kon dus geen ver-
andering in de Godsdienst maken. Hierom sloeg hij eenen
anderen weg in. Hy voegde by ieder Vaandel Krygsvolk
een Predikant, tot welker gehoor ook de Burgers werden
toegelaten, waar door een groote meenigte tot kennis des
Evangeliums kwam 2). Ook drong hy sterk by de Staten,
tot het aanneemen van de Gelool'svreede, houdende onder
anderen, „dat de Wethouders aan de wederzeidsche gezind-
„heden, bekwame plaatsen zouden aanwijzen, om den Gods-
dienst opentlijk te oeffenen 3)." Doch als de Staten van
Gelderland plat uit weigerden, hier in te bewilligen, wierden
de Hervormden, welkers smeekschriften men agter den bank
wierp zo heet, dat zy ondersteunt van een goed deel Krygs-
knegten, zig meester maakten van alle de voornaamste
Kerken des Lands 4). Te Goes in Zeeland, kregen de Her-
vormden niet minder hun genoegen, en werdt hen van de
de Wethouderschap de Groote Kerk toegestaan 5).
Na den dood van Don Jan van Oostenryk, werdt Alexan-
der Farneze, Prinse van Parma, de Landvoogdy over de
Nederlanden aanbetrouwt 6).
Met den aanvang van zyn Regeering zogt hy de Spaansche
zaaken, die ten tyde van Don Jan merkelyk verlopen waaren,
wederom te herstellen. Dit gelukte em hspoediger dan men
gedagt hadt. Hy was een kloek en voorzigtig Krygs-0 verste,
door wiens beleid de Nederlanden veel afbreuks leeden,
en stierf den dertienden van Wintermaand des Jaars 1592,
dragende allen roem van dapperheid, en krygskunde, die
1) Boi\ XII. Boek, bl. 996. [58J.
2) Bor, XII. Boek, bl. 995. [57].
3) Meteren, VIII. Boek, bl. '154. Vers.
4) Reid, bl. -17, 18. Bor, XII. Boek, bl. 995. ]57].
5) Hooft, XIV. Boek, bl. 588, 589.
6) Hooft, XIV. Boek, bl. 604.
76 HISTORISCH-BERIGT
ooit eenig Veldheer kon behalen, met zig in 't graf. Dit
blyft hem egter tot schande aanhangen, dat hy de roem
zyner dapperheid niet weinig bevlekt heeft, door 't schan-
delyk aanhitzen van Balthazar Gerarts, die Vader Willem
den I. te Delft inoordadig om 't leeven bragt 1).
't Is ons niet mogelyk in dit klein bestek te melden,
wat 'er al in de Nederlanden onder zyn' Regeering, voor-
gevallen is. 't Zy ons genoeg te zien, hoe God de pogin-
gen van den Prins van Oranje zeegende, om ons de vry-
heid van Lighaam en Conscientie te verzorgen.
De verschillen in 't stuk van Godsdienst, maakte steeds
groote oneenigheid. Hier by kwam, dat de byzondere be-
langens en draaiende besluiten, der byzondere Landschappen
de beste zaaken den kreeftengang deden gaan. Dit bemerkte
Oranje. Des wilde hy, geholpen door zyu Broeder Jan
van Nassau, Stadhouder van Gelderland, de zaak over eenen
anderen boeg wenden. Hy spande zyn kragt in, om die
Landschappen, daar de verbeeterde Godsdienst de heerschende
party uitmaakte, met hunne nabuuren op het kragtigst te
vereenigen.
"t Geluk lachte hem in deezen gunstig toe. Op den
negenentwintigsten van Louwmaand des Jaars 1579, werd
de Unie van Utrecht, of het eeuwig Verbond tusschen
Gelderland, Zutphen, Holland, Utrecht, en Friesland ge-
sloten, daar Overyssel, Groningen en andere byzondere
Steeden, vervolgens bykwainen 2). 't Verdrag behelsde onder
anderen: „Dat de genoemde Landen zig met malkanderen
„verbonden, om ten eeuwigen daage vereenigt te blijven,
„als of zy maar een Provintie waren, zonder zig door eeni-
„gerlei verbond of handeling, van wat natuur ook. van een te
„laten scheiden: dat zy malkanderen met goed en bloed tegen
„de Vyanden van de gemeene Vryheid, zouden bystaan. Dat 'er
„een algemeene vergadering zoude zyn, tot welke de afge-
1) Boi> XXIX. Boek, bl. 661. f45]. Vergeleken XVIII. Hoek, bl. 428.
429. [52. 53].
2) Bor, XIII. Boek, bl. 26. [85].
DER GELOOFSBELYDENIS. 77
„zonden' van de Landschappen, zouden t'zamen komen tot
„onderhouding van dit Verbond, om met malkanderen raad
„te slaan. Dat iu 't stuk van Godsdienst Holland en Zee-
„land, zig zouden gedragen na goeddunken, en de andere
„Pro vintien zig schikken na de Religions Vreede te voren
„gemaakt, ende magt hebben daar op zulken orde te stellen,
„als zy oordeelden tot rust van den Lande, te behooren,
„enz. 1).
Op den grondslag van dit verbond, staat het gemeenebest
der Vereenigde Nederlanden, onwrikbaar gevestigt. Waarom
men zedert veeltyds op Neerlands Munt zag, een Leeuw,
in zyn eene klaauw de zeeven Pylen, en met zyn andere
een, Zwaert houdende : Ook deeze spreuk op de Unie toege-
past: Coucordia res par vee crescunt : dat is, Eendragt maakt
magt, of eigentlyker, door Eendragt komt uit een kleine
zaak wat groots voort 2).
Voorts zag men niet lang daar na, dat de Vereenigde
Landschappen des gewelds moede geworden, den Koning
van Spanje den zesentwintigsten van Hooimaand des Jaars
1581, opentlyk by Plakaat verklaarden vervallen te zyn van
zyn regt op de Nederlanden, met verbod om voortaan des-
selfs naam en zegels niet meer te gebruiken 3). Ter Inlei-
ding van dit Plakaat werdt gezeid : „'t Volk was van God
„en niet ten gevalle der Vorsten, geschapen, doch de Vorst
„ten goede des volks, om gelyk een Herder, zyne schapen,
„'t zelve te kweken, te behoeden, en te bestieren na regt
„en billykheid. Die zig hier in te buiten ging, om de on-
derdanen voor halseigene te beezigen, was als een dwin-
geland te houden, en mogt daar over vryelyk verstooten,
„en een ander tot zyn ampt beroepen worden." Hier op
„volgde „een naakte uitbeelding van 'sKonings wangedrag,
„en de bloeddorstige wreetheid van de Spanjaarden, tot ver-
1) Zie deeze punten in 't Groot Utrechts Plakaatboek, I. Deel bl. 58.
Hooft, XIV. Boek, bl. 618 enz.
2J Blomhert, Nederl. Gesch. bl. 116.
3) Bor, XVI. Boek, bl. 276. [36].
78 HISTORISCH-BERIGT
„kragting van 's volks Vryheden en Voorregten in de Ne-
derlanden gehouden :" waar na den Koning eindelyk verklaart
werdt „van Regtswegen verballen te zyn van alle regt en
„aanspraak op deeze Landen. En alle Leenmannen, Regters,
„Aniptlieden, ja alle Ingezetenen deezer Landen, van den
„eed aan hem gedaan, ontslagen 1)."
De vreugd en blydschap over deezen afstand was by alle
welmeenenden even groot. Egter vond men te Woerden
een Luthersch Predikant, Michiel Rudze, die, op Stoel,
tegen het doen der Staten zoo heevig uitvoer, zonder te
willen zwygen, dat men hem de Stad ontzeggen moest.
Ook verhaalt men van Fokko Ralda, Raadsheer van 't Hol
in Friesland, dat hy, terwyl men hem den nieuwen^ eed
voorhield, een beroerte op 't lyf kreeg, waar aan hy terstond
overleedt 2).
De Staaten lieten by die gelegentheid, eenige glaze drink-
klokjes maken : zy hadden de gedaante van een schelle, en
van binnen een glaze klepel. Men dronk uit deeze glazen,
op den gelukkigen en voorspoedigen voortgang van hun
doen, en het weiweezen van het Gremeenebest. Daar na
maakte men, deeze beekers als een schelle of klok, nu
omgekeerd zynde, met dezelven een bly geklank ; 't welk
men noemde den Koning van Spanje uitluiden. Ook kreeg
dit glaze klokje de naam van Duk d'Alfa's uitluiding,
't geen andere, navolgende, deedt zingen :
Duk d'Alf, die heeft het te zwaar verbruid,
Wy luiden den Koning van Spanje uit 3).
Als nu de Allerhoogste wonderen deedt, om Nederland
uit de slaverny van Spanje te verlossen, begonnen zommige
Leeraars, van 't Pausdom uitgaande, en by mangel van
1) Zie Groot Utrechs Plakaatboek, I. Deel, bl. 75. enz. Meteren. X. Boek,
bl. 201. enz.
2) Hooft, XVIII. Boek, bl. 789. Bor, XVI. Roek. bl. 292. [47].
:<) Alkeinade, Nederl. Disple^rtigli Kap. XLI. bl. 515, 516. Blomhert,
1)1. 124.
DER GELOOFSBELYDENIS, 79
goede Predikanten, tot den Kerkdienst aangenooraen zynde,
de Kerk van tyd tot tyd te ontrusten, en onze Geloofsbe-
lydenis te versmaden 1). Doch dit staat ons, omstandiger,
te beschryven.
In de Sint Jacobs Kerk te Utrecht stont een Priester,
genaamt Meester Huibert Duif huis. Deeze begon tegen de
Paapsche dwalingen te Prediken, eerst met oogluiking, en
daar na in 't Jaar 1578. met goedvinden van de Regeering,
doch op een' andere wyze als de Gereformeerde. Hy preekte
met zyn Koorkleed aan, en de vierkante muts op, in 't
midden der Beelden en verdere Paperyen, onder voorwendzel
dat God niet zag op 't kleed, of het wit of zwart was,
maar op 't hert, en dat het den Overheid toekwam, de
beelden uit de Kerk te weeren. Doch hy begeerde geen
Katechismus, geen Kerkenraad, geen Kerktugt: Hy doopte
zonder Ouderen of Getuigen ergens toe te verbinden : Ten
Avondmaal liet hy een ieder toe op zyn eige beproeving.
De Schrift noemde hy zyn Katechismus, en leerde geen
andere. Het stuk van de Predestinatie werdt van hem zo
diep niet verstaan als by de Gereformeerden. Luttel sprak
hy van de Erfzonde, de Regtvaardigmaking, en hoe die
door toereekening geschied ; maar zeide, dat die verloren
gingen, alleen door eigen schuld verloren gingen. Zyn Pre-
dikatie deedt hy met zo veel welspreekentheid, dat hy veel
gunst en aanhang vond by de Regeering, en luiden van
vermogen. De Gereformeerden hadden in deeze tyd geen
openbare Kerken te Utrecht, maar predikten door Predikan-
ten van buiten geleent, in een schuur, met zulk een toe-
loop, dat de Predikplaats te klein viel, en eindelyk in de
Minnebroeders Kerk door Petrus Datheen. Duit huis wilde
zig met die van de Consistorie, (zo noemde men de Ker-
kenraad) niet vereenigen, en stierf den derden van Gras-
maand des Jaars 1581. Hermanus Elkonius van Harlingen
werdt van de Regeering tot zyn opvolger benoemd.
1) Acta Svnod. Dordrac. in de Voorr. bl. 2. Baudartius Memorien, 1.
Deel, bl. 1.
80 HISTORISCH-BERIGT
Nu zyn dood vermeerderde zyn aanhang, en de scheu-
ring duurde tot den tyd van Lycester, wanneer in 't Jaar
1586, door zyn bemiddeling de Kerk van Sint Jacob onder
de Consistorie gebragr werdt. Tako Sybrandsoon, de derde
Predikant van Sint Jacob, weigerde de punten van bemid-
deling te teekenen, alzo zy de onderschryving der Neder-
landsche Belydenis mede bragten, en hy veel zwaarigheid
maakte over 't punt der Predestinatie 1). Men denkt dat
Uitenbogaard, van wien ons in 't vervolg staat te spreken,
uit de borsten van Duifhuis gezogen hadt, maar meest te
voren uit Akontius den Italiaan van Trenten, die in zyn
boek genaamd Krygslisten des Satans wel eenige goede,
maar ook veele ongeoorloofde dingen gestelt heeft 2).
Omtrent deezen tyd begon Kaspar Koolhaas, Predikant
te Leiden, Neerlands Kerk te ontrusten 3). Hy was een
vyand van de Kerkenordening. en wilde zig aan dezelven in
genen deele onderwerpen. Voorts dreef „hy de algemeene
„genade; dat de kinderen van Joden, Heidenen en Turken
„in haare jonkheid stervende, even tot het Verbond behooren
„als de kinderen der Bondgenoten. Alle die in den naam
„van Kristus gedoopt waren, moest men toelaten tot de
„Tafel des Heeren, zonder aanteekening hunnes naams, of
„zonder ander verbond en beloften op eige beproeving.
„Over de Leer der Predestinatie met den aankleven van
„dien, maakte hy groote zwarigheid, en hield staande,
„dat na 't gevoelen van Kalvyn, God tot een oorzaak
„van zonde gestelt wordt. Voor een Broeder wilde hy
„erkennen, die niet verstaan kon, dat den Doop de
„kinderen toekwame, daarentegen veragtte nog verdoemde
„hy niet die hunne kinderen lieten Doopen. Ook was de
„Belydenis der Hervormde Kerk, hem wakker tegens de
■1) Bor, XXI. Boek. bl. K32. [107]. enz. XIV. Doek, bl. 16Ö. [186].
2) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 322, 323, 338.
3) Acta Syn. Nat. Dordr in de Voorr. Baudartius, I. Deel, bl. 4. Trig-
land, III. Deel, bl. 172.
DER GELOOFSBELYDENIS.
„borst 1)." Staats en Kerkvergaderingen zyn zedert de
onlusten die hy te Leiden verwekte, met hem gemoeid ge-
weest. De Sinode of algemeene Kerkvergadering, in den
Jaare 1578. te Dordrecht gehouden, hadt onder anderen
besloten, dat 'er alle drie Jaaren een algemeen Sinode zoude
gehouden worden. Dit besluit vond men geraden in den
Jaare 1581. in 't werk te stellen. De Kerken van Antwer-
pen en Delft, zonden de brieven, als daar toe gemagtigt,
op haar tyd, af. Ook vertoondenze door eenige hunner
Predikanten aan d' Algemeene Staten der Vereenigde Neder-
landen t' Amsterdam vergadert, „hoe zy om gewichtige oor-
zaken een Nationaale Sinode tot Middelburg in Zeeland
„beschreeven hadden, met verzoek, dat hun geliefde, eenige
„uit het midden van hunne Yergadering daar by te zenden,
„om met hunne Authoriteit alle handelingen te bestieren."
De Staten gaven de Predikanten ten andwoord, „dat zy
„met zo een Kristelyk en Goddelyk «werk konden voortvaren,
„en geen Gemachtigden te verbeiden hadden, gemerkt de
„Staten zonder eenig omzien na hunnen handel zig genoeg
„verzeekert hielden, dat die niet dan tot stigting strekte 2)."
In deeze Sinode, die in Bloei- en Zomermaand des Jaars
1581. gehouden werdt, maakten de Predikanten een' nadere
Kerkordening, beandwoordende zeekere vraagen, zo nopens
het gebruik der ordening, als op zommige andere zaaken,
en verdeelden de Kerken in elk Gewest onder Klassen, de
Klassen onder byzondere Sinoden 8). De Kerken in 't Stigt
van Utrecht werden in drie Klassen onderscheiden. Ook
besloot men, dat de Predikanten, Ouderlingen, Diakenen,
Professoren der Theologie, en Schoolmeesters, de Belydenis
der Nederlandsche Kerken zouden onderteekenen : De His-
torieschryver der Remonstranten, verhaalt ons, dat de Be-
-1) Brand, Hist. der Ref. I, Deel, XII. Boek, Bl. f353. Trigland, LIL Deel.,
bl. 184, 185.
2) Hooft, XVIII. Boek, bl. 777. Trigland, III. Deel, bl. 200.
3) Bor, XVI. Boek, bl. 261—270. [24 31]. Kerkelyk Handboekje, bl.
181 enz.
6
82 HISTORIPCH-BERIGT
lydenis ter deezer tyd, nog zo weinig bekent was, dat
eenige Predikanten op deeze Sinode tegenswoordig, als
men van het onderteekenen sprak, vraagden, wat is
dat voor een Confessie van zevenendertig Artikelen?
als of zy die nooit gezien hadden 1). Doch Trigland
zegt wel ter snede, „wie weet of 't waaragtig is, Uiten-
„bogaard wil, dat op zyn zeggen alleen gelooft hebben,
„daar wy hem zomtyds hebben hooren verhaalen dat niet
„zeer vast gaat, of vry wat ongelukkig is in 't waarzeggen,
„en gelukkig in waaragtige dingen ze misduiden en te ver-
„draaijen 2)." Daar na doorzagen de Predikanten de Schrif-
ten van Kaspar Koolhaas, en verweezen die, als ergelyk en
strydig tegens de reine Leer, en tegens zig zelven: doch
beloofden hem vergiffenis en aanhouding in dienst, by aldien
hy schuld bekende. Maar hy weigerde dit, en zig te onder-
werpen aan hun oordeel. Waar door de zaak voor de Staten
van Holland raakte, die 't vonnis der gemelde vergadering
voor wettig kenden, neemende inzonderheid zeer hoog, dat
hy, die verklaarde, met de Hervormde Kerk niet eensgezind
te zyn, zig nogtans als een Leeraar derzelve gedragen hadt,
't welk by de Magistraat van Leiden te straffen stondt.
Dus werdt hij in 't volgende Jaar 1582 t' eener Vergade-
ring van Hollandsche Kerken tot Haarlem eindelyk afgezet,
en uit de Gemeente gebannen 3).
De afsnyding geschiede op den vijfentwintigsten van
Lentemaand van den Predikstoel in de Groote Kerk, na dat
men alvorens een Reede over de woorden van Paulus, Rom.
XVI. vers 17. tot de Gemeinte gevoert hadt 4). Niette-
min liet hem de Magistraat van Leiden zyn' volle wedde
van tweehondert gulden 's Jaarlyks, en dertig gulden voor
huishuur volgen, tot dat hy twee Jaaren daar na een an-
1) Uitenbogaard, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 475.
2) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 439.
3) Hooft, XVII. Boek, bl. 777. Bor, XVI. Hoek, bl. -271. [31 J.
4) Zie 't Formulier van afsnyding by Trigland. Kerk. Hist. III. Deel,
bl 187.
DER GELOOFSBELYDENIS. 83
dere gelegentheid krygende, om voor zijn ziekelyke Vrouwe en
zes kleine kinderen de kost te winnen, den Wethouderen
bedankte, en zig zedert met disteleeren geneerde 1).
Op Koolhaas volgde Herman Herberts van Grol 2), eerst
Monnik in 't Pausdom geweest, daarna Predikant onder
de Lutherschen, en eindelyk in 't begin der Hervorming
tot den Predikdienst in deeze Landen, in de Kerk te
Nederwezel, als Gereformeert Predikant beroepen. In 't
Jaar 1579. kwam hy te Dordrecht, daar hy wel ras te
kennen gaf, dat hy nog niet geheel van 't Pausdom
gezuivert was, en daarenboven andere vreemde gevoe-
lens smeedde. Eerst liet hy na, het verklaren van de Kate-
chismus, en wilde geen Belydenis-preek voor het Avond-
maal doen, maar preekte een vrye-text, met hooge woorden
betuigende, dat hy zulks duizendmaal beeter agtte. Gevraagt
zynde in den Jaare 1582. wat hem in de Katechismus te-
gen stondt, verklaarde hij zig opentlyk voor de volmaakt-
heid der Heiligen in dit leeven, als hy zyn Reden voerde
over Phil. IV. 13. met by voeging, dat 'er wel waren die
zulke Leer niet geern hoorden, maar dat het gezeid moest
worden, al zou daar twist en stryd om vallen 3). Vermoe-
delyk had hy deeze gevoelens geschept uit de Schriften van
Dirk Volkaarts Koornhert, die omtrent deezen tyd een boek
schreef tegen den Nederlandschen Katechismus, met den titel
van Proeve, 't geen hy aan de Staten van Holland, die
't als ontydig, mishaagde, opdroeg. In den opdragt van dit
boek wierden de Staten onder anderen te gemoet gevoert,
dat de Kerkdienaren hunnen Katechismus niet konden ver-
schoonen van veele leelyke vlekken en vuile onzuiverheeden ;
inzonderheid wreef hy den Katechismus aan, dat 'er te on-
regt in geleerd werdt ; eerst, dat het onmogelyk is 't gebod
der liefde tot God en den naasten volkomentlyk te houden :
Ten tweeden, dat wy van natuure geneigt zyn, om God
1) Verhaal van K. Koolhaes by Brand, XIII. Boek, bl. 675.
c2) Act. Syn. Nat. Dordt. in de Voorr. Bandartius Mem. I. Deel, bl. I.
3) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 2 13.
84 HISTORISCH-BERIGT
en den naasten te naaten 1). Voorts maakte Herberts geen
onderscheid tusschen het Wezentlyke Woord, daar Johan-
nes van spreekt, en het geschreeve Woord van God. Dreef
de weezentlyke inwoning van Christus in de gelovige, en
dat de Mensch geregtvaerdigt werdt om de werken des Ge-
loofs en des Geests ; ook liet hy herdrukken, het gruwelyk
wonderboek van David Joris, en stemde in met de Leer van
Joris en Hendrik Niklaas, Vader van het zogenoemde Huis
der liefde, die hy boven Mozes en Kristus verhief. Zyn
handelingen liepen zo grof, dat de Magistraat van Dordrecht,
na raadvraaging aan den Kerkenraad, dit vonnis velde,
„dat hy bevonden zynde in eenige punten des Geloofs van
„een ander gevoelen, als de Leer der Gereformeerde Kerken
„medebragt, die by den Prins en de Staten van den Lande
„aangenomen was; en waar in geene verandering, zonder
„voorweeten der Kerke mogte gemaakt worden, daarom van
„zyn Kerkdienst te Dort wierdt afgezet en ontslagen, en hem
„toegestaan uit de Stad te vertrekken, op andere plaatsen
„daar hy zulks zou te raden vinden." Toen is hy in 't val-
len van den Zomer, in den dienst der Kerke te Gouda
getreden, doch de Klassis bleef weigerende hem voor een
medelit te erkennen, zo lang hy geen behoorlyk getuigschrift
van zyn laatste Klassis en Kerk mede bragt 2). Toen ge-
drongen zynde, erkende hy, na veel moeite tegen de Her-
vormde Kerk, misdaan te hebben, dog weigerde plat uit,,
de Leer van David Joris en Hendrik Niklaas te verwerpen.
De Reden, die Predikanten aandreef zulks te vorderen, was,
dat hy spreekwijzen gebruikte, waar uit zy met reden mog-
ten besluiten, dat hy met deeze vuile gevoelens besmet was.
De Kerkenraad van Dordrecht, weigerde hem 't gebruik van
des Heeren Avondmaal, tot dat zyn zaak by de Sinode
afgedaan zou zyn. Als nu de Sinode in Zomermaand des
Jaars 1583, in den Hage gehouden werdt, weigerde Her-
berts, schoon gedaagt en gebeden zynde, aldaar te verschij-
1) Bor, XVIII. Boek, bl. 404. [35J. Brand, XIII. Boek, hl. 693. enz.
'2) Trigland, III. Deel, bl. -214.
DER GELOOFSBELYDENIS. 85
nen, voor reden gevende, dat de Wethouderschap, hem de
toestemming, die hy behoefde, niet beliefde te geeven.
Yoorts gaf hy in 't volgende Jaar zyn korte verklaaring
over Rom. II. vers 28. aan 't ligt. Ten klaarsten bleek
hier uit, dat hy van de Leere der Kerke, byzonder in
't punt der regtvaerdigmakinge des zondaars, afweek. Men
daagde hem hier over in de Sinode, in den Jaare 1586 te
Rotterdam, gehouden ; doch Herberts verscheen wederom
niet. De Nationale Sinode in Zomermaand des zei ven Jaars,
in den Hage gezeeten zynde, wendde alles aan, om Herberts
te regt te brengen. Hier werdt de onderteekening van de
Nederlandsche Belydenis veel strenger afge vordert, dan voor-
heen, te weeten: „van op straffe van weigering, metter
„daad, in den dienst geschorst, en by volharding in het
„weigeren ten eenenmaal afgezet te worden. Insgelyks werdt
„het uitleggen van de Katechismus op den nademiddag van
„des Heeren dag, sterk aangedrongen 1) " Toen betuigde
Herberts, „de Belydenis des Geloofs in de zeevenendertig
„Artikelen begreepen, Schriftmatig te zyn, met belofte om
dezelve in de naaste Klassis te zullen onderteekenen." Egter
is hy zyn belofte niet nagekomen. Dit was een' der redenen,
waarom de Sinode in den Jaare 1588 te Schiedam vergadert,
Herberts weigerde zifting te geeven. Eindelyk streek men
een vonnis van afsnyding over hem. Herberts daar door
geklemt zynde, verzoende met de Kerk, na dat hy de zelve
veertien Jaaren beroert hadde 2).
Na hem volgde Kornelis Wiggertszoon, predikant te
Hoorn 3). Deeze dreef „een algemeene genade. Dat Gods
„Voorzienigheid alleen bestaat in eene bloote voorweeten-
„ schap, welke hangt in 's Menschen doen, en wille." De
Erf-zonde zeide hy, „bestont in een onvolkome kennisse Gods,
1) Zie de Kerkord. Art. 47, 61. by Bor, XXI. Boek, bl. 792. [Si].
Kerk. Handb, bl. 274, 279.
2) Trigland, III. Deel, bl. 215—283.
3) Acta Syn. Nat. in de Voorr. Baudart bl. 1.
86 HISTORISCH-BERIGT
„en lust tot het kwade. Ook werd niemand, om de Erf-
,, zonde verdoemt. Hy wedersprak de verkiezing Gods van
„een zeeker getal van persoonen, en leerde dat God in de
„Verkiezing zag niet op persoonen, maar op hoedanigheden."
„Voorts sprak hy „van een algemeene roeping eerst, in
„Adam, daar na in Kristus. En trok daar uit het gevoelen
„van de onverschilligheid der Wil, waar door elk staan of
„vallen kon 1)." Wiggerts openbaarde zig in den Jaare
1592, met eenige verandering te maaken in de vermaning
en 't gebed voor den doop, en in de wyze van bidden voor
de Predikatien ; doch verdroeg hy zig hier over met de
Sinode, van Noordholland, ;in den zelven Jaare te Edam,
gehouden. In 't volgende Jaar bragt de Klassis uit naam
van d'Ouderlingen van Hoorn, nieuwe bezwaren uit zyn
Predikingen in de Sinode van Alkmaar, te voorschyn. Toen
daagde men Wiggerts voor de Sinode doch hy weiger Ie met
de Sinode anders dan, Schriftelyk, te handelen, voor reeden
geevende, dat de Sinode zyn Party was. En dat niemand
tegelyk Party en Regter zyn kan. Eene reeden, die de
Remonstranten van hem schynen ontleent te hebben, en
daar na geestig wisten te gebruiken tegen de Dortsche Si-
node; doch die niet anders strekken kan, als tot wanorde
in de Kerk; want als iemand nieuwe gevoelens smeed, en
die ter Kerke wil invoeren, zal hy een iegelyk, die hem
niet terstont instemt; maar amptshalve tegen, staat, voor
party uitmaaken 2). De Sinode zou hem in zyn ampt ge-
schorst hebben; doch de Wethouderschap van Hoorn trat
tusschen hen beiden in. 't Volgende Jaar, stond hem de
Sinode te Haarlem gehouden, een' Schriftelyke onderhande-
ling toe, die vrugteloos afliep. Toen maakte de vergadering
zyne dwalingen, met eenige aanmerkingen, de Staten van
Holland bekent. De Heeren Staten geboden Bastingius,
en Uitenbogaard, met hem in onderhandeling te treden.
1) Trigland, III. Deel, b). 241, -242.
2) Trigland, III. Deel, bl. 235.
DER GELOOFSBELYDENIS. 87
Zy werden een en andermaal gezonden met last, dat hy
zyne gevoelens Schriftelyk zoude ontwerpen, om door hen
ter Staten Vergadering ingeleevert te worden. Dit ge-
schied zynde, stelde de Staten van Holland zyne Schrif-
ten in handen van de Professoren te Leiden, gelastende
dezelven, nevens Bastingius en Uitenbogaard nader met
Wiggertszoon te spreken, en ingevalle deeze onderhandeling
vrugteloos afliep, gemelde Staten, met hun oordeel te dienen.
De Gemagtigden vertoonden daar na, aan de Staten van
Holland, „dat zyn gevoelen noch met de Waarheid des God-
„delyken Woords, noch met de Belydenis der kerke overeen-
stemde, en niet dan tot groote droefheid en ergernis der
„Kerke kon geleert worden " Toen lieten de Staten Wiggerts-
zoon aanzeggen, „dat hy geen Predikant kon blyven, ten
„zy hy zig met de Kerk vereenigde." Doch deeze en alle
andere middelen waren niet sterk genoeg, om hem te be-
weegen. Dus verklaarde de Staten, hem den zeevenentwin-
tigsten van Hooimaand des Jaars 1596, van zyn Kerkdienst
verlaten en ontzet te zyn, „met vermaning, dat hy na
„Friesland, daar hy gebooren was, zig met de woon zouden
„begeeven. Zy zouden hem als dan twee of drie Jaaren van
„behoorlyk onderhoud voorzien, vertrouwende dat hy zig
„ onder tusschen, nader bedagt hebbende, met de Kerk wel
„zou willen verzoenen." Wiggertszoon zaaide, in stee van te
gehoorzamen, zyne schadelyke gevoelens onder de Gemeinte,
houdende afgezonderde vergaderingen, om zyne aanhangers
te believen. De Sinode in 't volgende Jaar te Edam gezeeten,
zulks verstaande, besloot eenpaarig hem uit de Kerk te
zetten, ten zy „hy zyne Konventikulen of afgezonderde ver-
„gaderingen wilden nalaten, en belooveu zyne schadelyke
„gevoelens, niet te zullen leeren, 't zy by monde, 't zy by
„geschrifte, ofte iets uit te geeven tegens de Leer en orde
„der Kerke strydig zynde." Ook gaf hem de Sinode agt
weeken tyds, om zig, over gemelde punten, te beraden.
Doch als men bevond, deeze weeken verstreeken zynde, dat
hy alle heilzame vermaningen van de hand wees, is men
88 HISTORISCH- BERIGT.
tot de afsnyding overgegaan, na dat hy de Kerk den tyd
van zes Jaaren, ontrust had 1)
Deeze waren de eerste, die de Nederlandsche Kerk in de
dagen harer jeugd, in roere gesteld hebben. Na hem kwamen
Jacob Harmenszoon, anders Jacob Arminius, en deszelfs
Aanhangeren te voorschyn. Arminius was in den Jaare
1560 binnen Oudewater, een bekent Steedeken in Hol-
land, uit eerlyke Ouders, doch gering van middelen,
gebooren. Nog zeer jong zynde, ley men hem te Mar-
purch, by Rudolphus Snellius, zynen Landsman van Oude-
water, ter Schoole. Hier zynde, namen de Spanjaarden in
den Jaare 1575, Oudewater stormenderhand, in, en pleeg-
den, aldaar, dien grouwelyken moord. Toen lieten onder
anderen het leeven, de moeder, de zuster, twee broeders,
en verscheide bloetverwanten van Arminius 2). Zedert het
Jaar 1 582 reisde hy, ten koste van Amsterdam, naar Ge-
neve, Bazel en Italië, hoorende de lessen van den grooten
Beza, en andere vermaarde Mannen van dien tyd. Ook sprak
en verkeerde hy te Romen, zeer gemeenzaam met de Kar-
dinaal Bellarmyn, en bragt zig zelven door zyn verkeeren,
buiten 's Lands, onder een kwaad gerugte 3). Amsterdam
ontbood hun Voedsterling, te rug, en stelde hem, zedert,
onder de Predikanten van die Stad, daar hy den tyd
van vyftien Jaaren, 't zelve ampt bekleede. Zyn minzaam
gedrag en maatige vroolykheid by goede vrinden, maakten
hem in de gezelschappen, zeer aangenaam. Doch de Kerk
droeg leed, uit zyn Predikingen te verstaan, dat hy in
't stuk der Predestinatie, en andere punten van gewigt,
van 't gevoelen der Hervormde Kerken, afweek 4). Men
zag ook met ongenoegen, zyn gemeenzame verkeering met
Andreas Valdomius, en Kristophorus Osterodins, twee Soci-
nianen, die 't van d'Algomeeno Staaten geboden was. binnen
1) Trigland, III. I I. hl. 240—265.
2) Brand, I. Deel, lil. r>ftn. Vergel. Hooft, bl. 434.
3) Trigland, III. Deel. bl. 282.
4 ) Baudart, Memor, I. Hoek, lil. 4.
DER GELOOFSBELYDENIS. 89
veertien daagen, uit de vereenigde Gewesten te vertrekken.
Voorts roemde hy deeze mannen, als zonderling ervaren in
Gods Woord, en dat de bewyzen, die zy voor hun gevoelen
hadden; nimmer, by eenige van onze Godsgeleerden, weder-
legt waaren 1 ). De vermaarde Franciscus Junius, van wien,
wij meermalen, gesproken hebben Stierf, tusschen den vyf
en zesentwintigsten van Wynmaand des Jaars 1602, aan de
pest, tot groote schade der Hooge Sehoole, en Gereformeerde
Kerken. Toen bewerkte Uitenbogaard, die in den Hage
Predikant was, en de Prinse Maurits steeds in het Leger
verzelde, dat de Kurateuren van 's Lands Sehoole, te Leiden,
Arminius in deszelfs plaats beriepen 2). De Kerkenraad van
Amsterdam, vreesde, dat zo zorgelyken Man Professor ge-
worden zynde, zeer schadelyk voor Gods Kerk zou zyn,
dies weigerdde zy. hem, in 't eersten zijn ontslag te geeven ;
doch bewilligdde ten laatsten, onder voorwaarde, dat Ar-
minius moest met de Professor Gomarus, over de voor-
naamste Leerpunten in onderhandeling treeden, en zig zui-
veren. Dit geschiedde in de tegenwoordigheid der hooge
Schoolverzorgers, en Gemagtigden van de Sinode, den zee-
venden van Bloeimaand des Jaars 1603, betuigende hij, „de
„Pelagiaansche gevoelens te verwerpen, die van Augustinus
„daarentegen goed te keuren, met belofte van niets te zul-
len leeren, strydig tegen de aangenome Leer der Kerke."
Hier op, werdt hij tot Leeraar der Godgeleertheid verklaart,
en tot de Waardigheid van Professor, in stee van Junius,
toegelaten 3). Arminius, eenigen tijd in bediening geweest
zynde, strooide zyne byzondere gevoelens onder zyne Leer-
lingen, aanpryzende de Schriften van Kastellio, Koornhert,
Suares, en anderen, met veragting van Kalvyn, Zanchius,
Martyr, en andere treffelijke Mannen in Gods Kerk. Zyn
Leerlingen, verrukt en ingenomen, met 's Meesters byzon-
dere gedagten, verspreidden wel ras, 't geen zy, van hem,
1) Trigland. III. Deel, hl. 285.
2) Baudart, Memor. I. Boek, bl. 4, 5.
3) Baudart. Memor. I. Deel, bl. o.
90 HISTOK1SCH-BERIGT
ingezogen hadden, zo binnen als buiten 's Lands. Zo dat de
Xoord en Zuid-Hollandsche Sinoden, zig op de wagt stel-
den, om de dorre nieuwigheeden by tyds te koeren. Men
belaste alle Leeraaren de Belydenis en Kateehismus te onder-
zoeken, 't welk by zommige geweigerd werd. Ook verzogt
men in den Jaare 1604 d'Algemeene Staaten, om een Na-
tionale Sinode te beschryven. De Staaten stonden dit ver-
zoek der Kerke toe, by een roepende verscheide Godsge-
leerden, uit de byzondere gewesten, om over de Voorbe-
reidselen, van die Sinode te handelen. Arminius en Uiten-
bogaard, benevens twee Utrechtsche Predikanten, van de
anderen verschillende, veroorzaakten, dat het houden van
die Sinode op de lange baan verschoven werdt 1). Als nu
Arminius en Uitenbogaard het oordeel der Kerkelyken be-
gonnen te vreezen, zogten zy heul by de Politiken, en
wisten, by die de klem van Regeering, ter deezer tyd in
handen hadden, de zaaken zo ver te brengen; dat Gomarus,
neevens eenige Godsgeleerden, gelast werdt met Arminius
en de zynen voor den Hoogen Raad in onderhandeling te
treeden. De Konferentie werdt gehouden in de Hage, den
dertigsten van Grasmaand des Jaars 1608. Daar na doeden
de Heeren van den Hoogen Raad in 't by zyn van de twee
Professoren en der vier bygevoegde Predikanten, hun verslag
aan de Staten, met verklaring, zo veel zy konden vernee-
nien, de verschillen van klein belang waaren, en meeren-
deels bestonden in spitsvinnige twisten over de Prao-
destinatie en den aankleven van dien. Toen verzogt Go-
marus. verlof om te spreeken, en zeide ; .. 't gevoelen
„van zyn Medeprofessor, aangaande, de punten in ver.
„schil zynde, zodanig te zyn, dat liv niet het zelven
„voor Gods Oordeel niet zou durven verschynen." Welke
woorden eenige te heevig, en andere een bewijs dagtten te
zyn van een vrijmoedige Konscientie, te meer, om dat hij
ettelyke dagen, en allermeest te dier tyd. zeer bedaart ws&
I ) Baudart. Memor. bl. 9. enz.
DER GEL00FSBELYDEN1S. 91
van gelaat en woorden 1). Ten bleef daar niet by. G-omarus
voegde by zyn vorig zeggen, „dat uit dat geschil, zo zulks
„by tyds niet werdt verhindert, zoude ontstaan, dat Pro-
„vintie tegens Provintie, Stad tegens Stad, Kerk tegens
„Kerk, en Burger tegens Burger zou opstaan 2)." Arminius
gaf in deezen tyd niet anders tot andwoord, dan „dat hy
„zig van zodanig kwaad gevoelen in de Religie niet bewust
„was; gelyk zyn Medeprofessor daar hadde verklaart: dat
„hy zig al tyd aan de Konfessie had gehouden, en nog
„voortaan wilde houden: dat hy wel zomtyds ter nood iet
„had gesproken tegen de by zondere gevoelens van eenige
„Leeraars; maar nooit tegen dat schrift of gemeen gevoelen
„der Kerken." Voorts, „dat hij vertrouwdde, dat hy nim-
„raermeer oorzaak van scheuring in Gods Kerk, of in het
„Vaderland, zou weezen, en bereid was zyn gevoelen en
„bedenken in 't stuk van Religie, rondelyk te openbaren,,
„wanneer hem zulks door de Heeren Staaten zou werden
„geboden 3)." Na die zamenspraak, zweeg men niet. Elks
gevoelen drong door. En dat van Gomarus als by de Kerk
aangenomen, behaagde meest alle de Predikanten ; maar
dat van Arminius, meest alle de Magistraten, die 't met
's Lands Advokaat van Oldenbameveld eens waaren. Egter
scheen men te deezer tyd, de zaaken van Arminius te mis-
trouwen. Hugo de Groot, toen Advokaat Fiskaal van Hol-
land, Zeeland, en Westfriesland, verhaalt in zeekeren brief,
door Andreas Rivet in 't ligt gebragt, „dat hy in deeze
„dagen Gomarus vrolyker, en Uitenbogaard, droeviger vondt,
„dan na gewoonte." Ook zegt hy in 't slot: Ik verwagt
geen andere uitkomst voor Arminius en zyne zaaken, dan
die van Kastellio, die men door al te grooten geweld zyner
partyen zo ver heeft gebragt, dat hy anders een geleert en
1 ) H. Grot, Epist. ad N. R. quie extat in Riveti Oper. Tom. III. pag. 974
2) Sinod. Handel, te Dordr. in de Voorr.
3) Uitenbogaard, 111. Deel, bl. 442.
92 HISTORISCH-BERIGT
zeer vermaart Man zynde, met houtrapen, de kost moest
zoeken 1).
. De Kerkelyken ondertusschen te onvreden, dat deeze Ker-
kelyke geschillen, over de Leer, by de Overheid, bleeven
hangen, drongen dies te sterker aan, om een Nationale
Sinode. Doch Arminius en Uitenbogaard, met hunne Aan-
hangeren, vonden zo veel ingang by de Staaten, dat zelf
de gewoonlyke Zuid en Noord-Hollandsche Sinodens opge-
schort wierden. Niet dan met veel moeite kreegen de
Kerkelyken ten laasten vrijheid, om de Jaarlijksche Sinode
te houden, onder scherpe bepaling, van over de punten,
nu in verschil zynde, niet te handelen 2). Middelerwyl ont-
boden de Heeren Staten, Arminius in hunne Vergadering?
om op zyn aanbieding, de punten der Leer, daar hij be-
denken over hadt, te openen. Dit geschiedde den dertigsten
van Wynmaand, des Jaars 1608. Toen opende hy zyne
bedenkingen op 't stuk der Predestinatie. Ook verklaarde
hy zyn gevoelen over 't stuk van Gods Voorzienigheid, vrye
wil des Menschen, Gods genade, volstandigheid der Heiligen,
zeekerheid der Zaligheid, volmaaktheid der Gelovigen, God-
heid des Zoons, en Regtvaerdigmaking des Menschen voor
God. Daar na sprak hij van de overzigt der Belydenis,
beweerende met verscheide reden, dat dezelve reedelyk,
billyk en noodwendig was 3). Als Gomarus zulks vernam,
verzogt hy mede gehoor by de Heeren Staten, om te openen
't geen hy op Arminius Leere en gevoelen te zeggen hadt.
Den twaalfden van Wintermaand, werdt hem ter Vergade-
ring van Staaten van Holland, op zyne begeerte, gehoor
verleend. Toen opende Gomarus verscheide dwalingen van
Arminius, hem beschuldigende in zommige punten te ge-
voelen met de Pelagianen, in zommige met de Jesuiten ;
maar in punten, daar de Jezuiten met de Gereformeerden
in overeenstemden, hen tegen te spreken. Van de Leere
1) Grot., Epist. a|ni<! Rivet, Tom III. pag. 974
•J) Brand, II. Deel. hl. 84. Baudart. hl. 1 i
3) Brand, II. Deel, hl. se.
DER GELOOFSBELYDENIS. 95
kwam hij tot het beleid, by Arniinius in 't voorstellen en
beschermen van zyn' gevoelens, byzonder aandringende,
hoe hy in stede van zig te zuiveren voor Kerkelyke verga-
deringen, zig keerde tot de Waereldlyke overheeden, die
hy na de mond sprak. Voorts bad hy, dat de Staten, de
beloofde Provintiale Sinode beliefde te bevorderen, en d'oor-
zaken der oneenigheid doen onderzoeken. Ten besluite,
vermaande hy aan de Heeren Staaten indagtig te zijn, de
woorden des Grooten Konings, als waardig in alle Regtzalen,
en harten der Regeerderen des Lands geschreeven te worden ;
„uu dan gy Koningen, handeld verstandig. Laat u tugtigen gy
„Regters der Aarde. Diendt den Heere met vreeze, ende ver-
„heugd u met beevinge. Kust den Zone, op dat hy niet
„toorne, enz. 1)." Arminius geraakte ondertusschen in groo-
ter nadenken. Ook gaf zyn wyze van doen, daar toe, stof.
Den vyfentwintigsten van Hooimaand des Jaars 1609, werdt
onder hem gedisputeert. In dit dispuit zeide hy met ronde
woorden : De maniere daar zig de Heilige Geest van dienst
in 't herscheppen en bekeeren des Menseken, niet te der-
ven bepaalen. Hy kon zeggen hoe 't niet geschiedde, te wee-
ten, door geen onweerstandelyke kragt: maar hoe 't ge-
schiedde, kon hy zo niet zeggen: want dat wist niemand,
dan die de diepten Gods doorgrondt. Men vertelt, dat Go-
marus, die geduurende dit dispuit, tegenswoordig was, dik-
wils ten blyke van ongenoegen veranderde van verf en van
gelaat. Ook borst hy, uit de gehoorplaats gekomen zynde,
in deeze woorden los. Van dezen dag heeft men den teugel
van 't Pausdom, wel treffelyk gevierd 2). De Staten van
Holland vonden ten laatsten goed, die twee Professoren den
twintigsten van Oogstmaand, in hunne Vergadering te doen
komen, om een proeve te neemen of zy, door vrindelyke
zaamenspreeking, over hunne verschillen, niet waren overeen
te brengen. Elk lieten zy toe vier Predikanten met zig te
neemen, hen tot getuigen en Raadslieden. Als Gomarus met
1) Baudart, Mem. I. Boek, bl. 15, 16, enz,
2) Brand, XVIll. Boek, bl. 96.
94 HISTORISCH-BERIGT
Arminius in onderhandeling kwam, bedong hy, dat men by
geschrifte handelende, de Schriften den Sinode, wederzyds
zou overgeeven, om aldaar Kerkelyker wys, geoordeelt te
worden. Dit werdt hem genoegzaam by de Staten ingewil-
ligt : doch men zou by monde handelen ; maar zig van ge-
schrift mogen bedienen, tot behulp van 't geheugen, en
na het eindigen van 't gesprek, de Schriften overleveren,
ten gemelden einde. De punten die in dit gesprek verhan-
delt werden, betroffen De Regtvaerdigmaking des Zondaars
voor God. De Predestinatie. De genade Gods. De Vrye Wil.
De Volharding der Heiligen. De Konferentie duurde negen
dagen, en werdt door de zwakheid van Arminius afgebroken,
die ettelyke dagen daar na, den neegentienden van Wyn-
maand overleedt 1).
Met de dood van Arminius was de twist in de Kerk geen-
ziuts gestorven. Men zag. zedert de driften, scheuringen,
beroertens, en kwade gevoelens allengskens vermeerderen. Te-
gens den Wensch der Kerk, werdt Konradus Vorstius, Profes-
sor der Godgeleerdheid te Steinfurt in 't Graafschap Benthem,
in de plaats van Arminius te Leiden, beroepen. Twaalf Jaaren
te vooren, had hij, op orde van Arnout, Grave van Ben.
them, over zyn schadelyke gevoelens, voor de Faculteit van
Heidelberg, schuld beleeden, met belofte van zig in 't ver-
volg te zullen houden by de Leere der Hervormde Kerk.
Als nu zyn boek, handelende van God, en de Goddelyke
Eigenschappen aan 't ligt kwam, zag men klaar, dat hy
volgens het zeggen deezer Heidelbergsche Godsgeleerden,
een Nest van Wanschapen' gedagten, in 't hoofd hadt :
want hier in stelde hy onder anderen, dat God Lichamelyk
was, eindig en te zamen gesteld van Weezen en toeval,
veranderlyk van Wil en de Lydende magt onderworpen 2).
De Arminianen betuigdden hun genoegen in hem. Hy zelf
verscheen voor de Staten van Holland, poogende, in 't byzvn
der twistende Kerkdienaaren, zig te zuiveren, van 't geene
1) Baudart. bl. 19, '20. Brand. KVI1I. Roek. bl. 106.
2) Baudart. Memor. I. Boek, bl. 40, 41. enz.
DER GELOOFSBELYDENIS. 95
men hem, te last leide. De Gemagtigden der Kerken, lie-
ten egter niet af met bondige redenen, te betogen, dat een
Man, als Vorstius, tot die hooge bediening, niet moest
toegelaten worden, doch te vergeefs 1). Men drong zyn
Beroeping door. En de Beroepers deeden hem met Vrouw
en Kinderen te Leiden komen 2). Toen kwam Jakobus de I,
Koning van Engeland tusschen beiden, dreigende „zyn ver-
„bond met de Staten te zullen herroepen, indien zy dat
„onzalig Mensch, (dus noemde hy Vorstius) die onzalige
„Ketter, die Pest der Kerke, niet lieten gaan 3)." Ook liet
de Koning alle de boeken van Vorstius, te Londen, als
ook in beiden de Hooge Schooien, van Oxford, en Kaïn-
bridge, opentlyk verbranden 4). Dus werdt Vorstius, met
behoudenis zyner wedde, in zyn Ampt geschorst, eer hy
't noch geoeffent had, en begaf zig met de woon na Gouda 5).
Eindelyk werden zyne Schriften, de Sinode te Dordrecht,
gezeeten zynde, „Als lasterende de Goddelijke Majesteits,
„en strydig, met de Belydenis der Hervormde Kerken, ver-
„weezen." Voorts werdt hij onwaardig gekeurt het Ampt
van Doctor en Professor der Godgeleertheid in onze Kerk
te bekleeden 6). Men verhaalt dat een voornaam Westpha-
linger, toen Vorstius te Leiden beroepen werdt, al scher-
sende tegen een Hollander uitviel : Gy hebt ons wel eer uit
Holland gezonden, een schurft schaap ; te weeten, Jan van
Leiden : wy schikken u tot vergelding eenen Gortigen West-
phaalschen Worst toe 7).
üe Arminianen, om een Nationale Sinode af te wenden ;
leeverden in den Jaare 1610 aan de Staten van Holland
1) Uitenbog. IV. Boek. bl. 552. enz. Trigland, IV. Boek, bl. 581. enz.
2) Trigland. bl. 595. Uitenbogaard, bl. 561.
3) Vide Epist. Vir. Pixst. Epist. CL XXI pag. 283. de aanteekeningen over
Vorstius gevoelen. Baud. bl. 57 — 70.
4) Uitenb. bl. 564. Baud. IV. Deel, bl. 564.
5) Uitenb. bl. 574. 575.
6) Sinod. Hand. Seir. CLII. bl. 362, 363.
7) Leidekker, Ad. Mos. en Krist. II. Deel, bl. 438.
96 HISTOKISCH-BERIGT
een Remonstrantie over, verklarende in dezelve, hun ge-
voelen over de vyf punten niet verzoek, dat zy in de be-
scherming van de Staten mogten aangenomen worden, om
tegen de tugt der Kerk, gedekt te zyn. Na deeze Remon-
strantie werden d'overleeveraars zedert Remonstranten ge-
noemd 1). Kort daar na, werdt, ten aanhoren van de
Staten van Holland, een gesprek gehouden over de vyf
punten, tusschen zes Predikanten van elke zyde : welk ge-
sprek zedert onder de naam van Haagsche Konferentie is
bekent gebleven. Voor den aanvang van dit gesprek, lever-
den de Regtzinnigen, een vertoog tegen dat der Remon-
stranten, over: waar in zy de Leer der Hervormde Kerk
voorstelden, en waarna zy zedert Kontra Remonstranten
genoemt zyn 2). De Konferentie bragt geen verandering
te weeg. De vyf punten werden gelaten, in den staat,
waar in zy te vooren waaren. De Staten drongen bij de
Kerkelyke op liefde en vreede, aan. Ook gaven zy te ken-
nen, dat zy bleeven by hun besluit, om in de naaste Na-
tionale Sinode, de Belydenis en Katechismus te laten over-
zien 3).
De geschillen werden, zedert, met groote verbittering der
gemoederen voortgezet. Gromarus de onrust moede, nam
het beroep van Middelburg aan, en vertrok van daar na
Saumur, van waar hy tot Hoogleeraar na Groningen keerde,
en als zodanig in de Dortsche Sinode, verscheen ; zynde in
Louwmaand des Jaars 1641 overleden. Johannes Poliander,
werdt in des zelfs plaats te Leiden, beroepen, en ten ge-
noegen van de Remonstranten, Simon Episkopius, tot des
zelfs Amptgenoot verklaart 4). De Kontra Remonstranten
drongen sterk aan op een Nationale Sinode. De Remon-
stranten, daarentegen tragtten, dezelve op allerlei wyze te
stremmen, en dreeven, dat de onderlinge Verdraagzaamheid,
1) Baudart, II. Boek, bl. 36. Uitenb IV. Boek, bl. 529.
2) Trigland, IV. Deel, bl. 552. Baudart, II. Boek, bl. 37, enz.
3) Zie dit breder by Trigland, IV. Boek. bl. 558. enz.
4) Baudart, Mem. II Boek, bl. SS.
DER GELOOFSBELYDENIS. 97
het eenig middel van eendracht voor de Kerk was, doch
zegt, een geleerd Man, op dit punt zeer wel, „een regten
„wolf s aanbiedinge, daartoe strekkende, om de regte Bely-
„ders der Waarheid tot stomme honden te maaken, en
„door ontydig zwygen de Waarheid zelve te ontneemen.
„Die eerst het water troebel gemaakt hadden door hunne
„nieuwe Leer, en daardoor alle liefhebbers tot tegenspreken
„verwekt, namen, als zy zagen, dat dit doen tot een'
„Censuure zou hebben uitgevallen, hunnen toevlugt tot den
„Waereldlyken arm, zoekende met beloften van te willen
„zwygen ook andere tot stilzwygen te verpligtten. Even of
„het mogelyk waare, dat de regte moeder, zoo wel als de
„valsche moeder, zou konnen gedogen, dat haar kind in
„tweën gehouwen werdt. Hadden zy geene verandering in de
„Leer voor gehadt, zy hoefden ons geen onderlinge verdraag-
zaamheid aan te bieden en met geweld op den hals te
„dringen. Dit is eeven zo veel, als of men iemand een deel
„van zyn erffenisse ontnomen hebbende, en daar na ziende,
„dat men geperst zou worden tot wedergeeven, met den
„verongelykten een verdrag te willen maken, dat elk, be-
„ houden de, 't geen hy bezat, van het voorgaande in 't
„vervolg niet meer spreeken zou 1)." Trouwens de Remon-
stranten riepen steeds van Verdraagzaamheid, en het woord
Tolerantie was hen, in de mond bestorven, ondertusschen
verdroegen zy niemand ; maar bonsdde de Kontra Remon-
stranten uit Steden en Dorpen ; daar zy 't meester waaren.
Dus werden de Gereformeerden genoodzaakt, in de naast-
gelegen' Steden en Dorpen, daar Regtgevoelende Leeraars,
't Evangelie verkondigden, ter Preek te gaan ; doch deeze
werdt wel haast den naam van Slykgeuzen aangehangen 2).
Ook beproefde men gestrenger' middelen, om den ie^erder
Gereformeerden, te stuiten. In Schieland kwamen twee
scherpe keuren te voorschyn, by welke de Gereformeerden,
verboden werdt, eenige Godsdienstige vergaderingen te Zee-
1) Heidanus, de Causa Dei. In de Voorr.
2) Baudj t II. Boek, bl. 86, 87.
98 HIST0R1SCH-BERIGT
venhuizen, en elders te houden. De plaats van de byeen-
komst, werdt ten behoeve van de armen verbeurt verklaart,
en die deeze vergaderingen belegd, of in dezelve geleert
hadden, in de boete van drie honderd gulden geslagen \).
Hugo de Groot is over het ontwerpen van eene deezer keu-
ren ten genoegen van Baljuw en Mannen van Schieland ;
naderhand bezwaard 2). Te Schoonhoven handelde men met
gelyke gestrengheid, tegen de byeenkomsten der Gerefor-
meerden 3). En te Utrecht werdt van Stadsweegen op
zwaare boeten verboden afgezonderde vergaderingen te hou-
den en by hopen, buiten de Provintie ter Preek te gaan,
de Sakramenten te gebruiken 4).
De Gereformeerden van den Haage, moede geworden, van
te Ryswyk ter Kerk te gaan, lieten in Louwmaand des Jaars
1617 een huis tot den Godsdienst gereed maaken ; doch de
Regeering van den Haage, liet het huis, daar zy te zamen
kwamen met slooten en grendelen beslaan 5). Toen zogtten
zy door Prins Maurits tot hun voorneemen te komen. En
niet zonder reden. De Predikant Trigland hadt ter oorzaake
van zeeker boek, den Prinse opgedragen, in gesprek ont-
fangen, den Vorst geklaagd, „dat zommige Wethouders, te
„zeer met d'Arminiaansgezinden, ingenomen waaren, en
„strengelijk handelden met de Gereformeerden. Verzoekende
„dat de Prins, door zyn gezag, by zulke Magistraten, wilden
„te weege brengen, dat zy den Gereformeerden, vrye oeffe-
„ning van Godsdienst wilden vergunnen, ten minsten in
„byzondere huizen en schuuren, of dergelyke plaatzen." De
Prins vroeg hier op aan Trigland, „of dan de Gereformeerden
„in huizen en schuuren zouden gaan om den Godsdienst te
„oeffenen." Als Trigland hier op andwoordde, „dat het zo
„niet behoordde: doch dewyl 't niet anders zyn kon, zy
1) Trigl. IV. Boek, bl. 765.
2) Sentent. van H. de Groot by Baudart XI. Boek, bl. 78.
3) Van den Sande, V. Boek, bl. 74.
4) Groot Utrechts Plakaatboek, III. Deel, bl. 412
•r>) Van Den Sande, VI. Boek, bl. 76.
DER GELOOFSBELYDENIS. 99
„Predikanten wel moed hadden, als zyne Doorlugtigheid de
„verzogte vryheid te wegen bragt, de Remonstranten Dood
„te zullen Preeken." Toen onderving Maurits den smeeken-
den Trigland, met deeze hartelyke reden. „Hoe zouden de
„Gereformeerden in huizen en schuuren gaan? de Kerken
„komen ons toe, en wy zullenze ook hebben 1)."
De Gereformeerden leeverden, hun smeekschrift, ter ver-
gadering van de Staten van Holland, over. De Prins onder-
schraagde hunlieder verzoek en wilde, dat men hen de
Groote Kerk zou toestaan. Doch d'Advokaat van Oldenbar-
neveld nam dit zo hoog, dat hy den Prins toeduwde, of
men die lieden opentlyk zou laten Preediken, die leerden,
dat het eene kind ter verdoemenisse is geschapen, en het
ander niet ? Hy bewees zyn zeggen met uitheemsche Schryvers,
die by Uitenbogaart aangehaalt werden. De Prins gaf hem
tot andwoord, 't komt hier niet op aan wat d'Uitlandsche
Auteuren zeggen, maar op 't geene de Inlandsche Predi-
kanten Preediken. En deedt 'er vervolgens by : Indien zy
zulks leerden, of die stellinge zo vreemd zou zyn ? Voorts
ondernam de Prins aan Oldenbarneveld te vraagen, of
God niet van eeuwigheid geweeten hadt, wie Zalig, en
wie Verdoemt zou zyn. Ja of hy meende, dat God zo
dwaas was, dat hy den Mensch tot een ander einde
Schiep in der tyd, als daar toe hy van eeuwigheid wist,
dat hy komen zal*! De Advokaat dus geklemt zynde, zogt
zig te redden, met deeze woorden. Ik ben geen Theologant :
maar Maurits vatte hem by zyn woord, zeggende ik ook
niet : laat ons dan Theologanten te zamen roepon, om dit
geschil te beslissen 2).
Eindelyk gaf men de Gasthuis of Engelsche Kerk aan
de Gereformeerden ; doch deeze viel te klein voor de groote
meenigte, die ter Preek kwamen. Dus bestonden zy den
neegenden van Hooimaand 's morgens vroeg de Klooster
Kerk te openen, daar in brengende een Preekstoel met een
1) Trigland, IV. Deel. bl. 907.
2) Trigland, IV. Deel, bl. 902.
100 H1STORISCH-BERIGT
deel banken, die zy tot dien einde by de hand hadden. In
d'eerste Predikatie op den zelven dag werden meer dan vier-
entwintig honderd Menschen gevonden, en des nademid-
dags over de drieduizend toehoorderen 1). Ook werden 'er
drie kinderen met de naam van Willem, Maurits, en Hen-
drik gedoopt 2). De Prins zelf, ging veertien dagen daai
na, op den drieëntwintigsten der zelver maand in de Kloos-
ter Kerk, verzeld zynde van Graave Willem Lodewyk van
Nassau, en van een aanzienlyk gevolg van allerlei Staats
en Standspersoonen 3). De Predikanten Walleus, Udeman,
en Trigland, hebben de Haagsche Gemeente, in deze Kerk
allereerst bedient 4).
Dit inneemen van de Klooster Kerk of Prinse Kerk, werdt
by de hoofden van de Remonstranten hoog genomen. 01-
denbarneveld sloeg aan de Staten van Holland voor een
voorbeeldige straffe te oeffenen. Die als de voornaamste
aanleiders van dit Werk in 't oog liepen, waaren d'Advo-
kaat Gilles de Glarges, de Plaatsnyder, Hendrik Hondius,
d'Apotheker, Abraham Ie Fevre, wonende in de Hoogstraat,
en daar na Burgemeester van den Haage, en Enoch Mueh,
Boekhouder van den Prinse Maurits. 't Voorneemen was,
deeze Menschen by nagt van 't bedde te ligtten, en hunne
hoofden op 't Schavot te doen afslaan. Voorts het volk,
vroeg in den morgenstond met het luiden der Klok by een
te roepen, en dan te laten afkondigen, dat deeze luiden
wegens hun muitzugt en wederspannigheid, tegens den
Overheid anderen ten voorbeeld, gestraft, waaren. En dat
men vervolgens op deeze wyze, zou handelen met allen,
die hunne Overheid, weigerdden te gehoorzamen. Men zogt
zulks doortedringen, door middel van den Hoogen Raad,
alwaar de Heer van Veenhuizen, Schoonzoon van den A<1-
vokaat, Voorzitter was ; doch hier wentelde de zaak geheel
1) Van den Sande, VI. Boek, bl. 76.
'2) Baudart, Mem. IX. Boek, bl. 85.
4) Van de Sande, VI. Boek, b!. 76.
4) J. Cocceus, in obit; Trigland, pag. 53.
DER GELOOFSBELYDENIS. 101
anders als men gedagt hadt. De Raadsheeren Yosbergen
en Schotte, zitting hebbende wegens Zeeland, in de Hoo-
gen Raad antwoordden met ronde Zeeuwsche woorden, „dat
„zy daar gezeeten waaren om de luister van haar Provintie
„te bewaaren; welke van Arminianery, en van alle de poo-
„gingen die tot bevordering van dezelve gebruikt wierden
„zeer afkeerig was; en dat zy toestemming geevende tot
„zulk een straf oeffening d'eer van haar Provintie niet on-
„geschend konden bewaaren, maar ten hoogsten zouden
^krenken 1)."
De Schryver, uit wien wy dit verhalen, brengt nog een
ander geval van 's Lands Advokaat te voorsehyn ; 't welk wy
ten gevalle van onze leezeren alhier staan te melden.
't Gebeurde dat Oldenbarneveld ter Yergadering van de
Staten van Holland, by geleegentheid, dat de stemmen,
over de Arminiaansche zaaken, verdeelt waaren, zig dus
liet hooren. „Mijne Heeren wy hebben wel eer Authoriteit
„gestabilieert" en na verhaal van de gestrafte muitery ten
tyde van Lycester te Leiden voorgevallen, waar van wy te
voren gesproken hebben 2), vervolgde hy, „zo moet men
„nu wederom Authoriteit stabilieeren, anders zal het niet
„wel gaan." Hier na keerde hy zig, tot een Lit deezer
Vergadering, die teffens Ouderling van de Hervormde Kerke,
te Amsterdam was, zeggende: „daar was ook een Ouderling
„onder," doelende op den Ouderling Jakob Volkmaar, ten
tyde van gemelde muitery te Leiden onthalst. d'Ouderling
bleef den Advokaat niet schuldig, maar voerde hem sneedig
te gemoet: „Heer Advokaat, ik weet wat gy zeggen wilt,
„maar die luiden hebben zig te ver ingelaten met een vreemd
„Heer, tegens de Regeering des Lands: Zo hebben wij niet
„gedaan, zo doen wij ook noch niet. Wij handhaven de
„Vryheeden en Voorregten deezer Landen, met deszelfs
„Wettige Regeering: maar wy, staan u en de uwen tegen,
1) Trigland, IV. Deel, bl. 908, 909, Brand, [II Deel. XXVI. Boek,
bl. 471.
2) Zie hier vooren, bl. 23, 24, 25.
102 HISTORISCH-BERIGT
tot handhaaving van de waare Religie, die gy ons zoekt
„te ontfutzelen. Maar 't zal u," dus besluit hy, „misten
„Vaar! Gelooft, dat wij op onze hoede zijn, en op ons
stuk passen 1)."
De Koning van Engeland hadt midlerwyl een' brief ge-
zonden aan d'Algeineene Staten waar in hy onder anderen
schryft: „wy bidden u in den naarae des Heeren dat gy by
„tyds zoekt te dempen, de dwalingen en partyschappen,
„welken de Duivel door list van ulieder vyanden zo behen-
„dig heeft inge voert, en daar door zo veel aanhangs ver-
„wekt, dat den ondergang van uwen Staat geheel naby is,
„zo gy u zelven daar tegen niet by tyds verzet, vasthou-
dende aan ' de Waare en Ouwde Leer, daar gy altoos Be-
„lydenis van gedaan hebt, en ontfangen door een algemeene
„bewilliging van alle de Gereformeerde Kerken, en waar van
„de Gemeene Belydenis geweest is, als het eerste en voor-
„naamste fondament en vast cement, welke onderhouden
„heeft de nauwe vriendschap onzer Koninkryken en ulieder
„Landschappen: biddende dat gy lieden moogt byeen roe-
„pen een' Nationale Sinode om te eindigen en te beslissen
„deeze ellendige geschillen 2)."
Zedert het ontvangen deezer Koninklyke letteren, was de
Hoofdzaak, die tusschen de Gewesten en Steeden betwist
wierdt, het houden of niet houden eener Nationale Sinode.
De Staten van Gelderland, Zeeland, Friesland, Groningen,
en de Ommelanden drongen op het byeen roepen eener Na-
tionale Sinode. Holland, Utrecht en Overijssel stelden zig
daar teegen, voor reeden geevende, dat zodanige Sinode
streedt tegen den luister en Vryheid der byzondere Gewes-
ten en Steeden, dewyl ieder Gewest hunnes bedunkens
vryheid hadt, in 't stuk van Godsdienst vast te stellen "t geen
hun goeddagt te behoren. En dat het niet betamelyk was
deeze vrijheid te stellen aan het oordeel der byzondere Ge-
westen; maar in tegendeel hun regt in alle manieren, zelf,
1) Trigland, IV. Deel, bl. 716.
2) Zie den brief by Baudart. IX. Boek, bl. 59,
DER GELOOFSBELYDENIS. 103
met Wapenen te verdeedigen 1). Door deeze en dergelyke
reedenen zyn eenige Steeden, daar de Remonstranten, de
klem van Regeering in handen hadden, gaande geworden
om Soldaten te werven, die noch onder Prins Maurits, noch
onder de Staten zouden staan. Men noemde dit soort van
Krygsvolk, met de naam van Waardgelders, veel ligt om
dat zy om geld tot het voeren van Wapenen in tyden, dat
men hen, zou benoodigt zyn, bewaart wierden. De werving van
dit slag van Krygsvolk geschiedde te Haarlem, te Leiden, te
Rotterdam, te Hoorn, te Heusden, en ook te Utrecht. Te Leiden
boodt de Burgery aan, een dubbele wagt waar te nemen,
onder beding dat men de Waardgelders afdanken zou. Doch
de Wethouderschap wantrouwde de Burgery. Zij lieten een
hout staketzel maaken tot bescherming van 't Stadhuis, waar
in de Waardgelders den wagt hielden 2). Men noemde dit
gebouw van balken en eyke ribben, waar van men de uit-
beelding elders vindt 3) de Arminiaansche Schans. Ook
werden de Burgers aldaar verpligt tot het doen van eenen
nieuwen eed. Doch meer dan zes honderd Burgers, vonden
zig bezwaart den zelven te doen : Zommige van die werden
van hun Burgerregt verstoken : andere in arremoede ter
Stadt uitgebannen 4).
Dus zag men de scheuringen en scheidingen, als vrugten
der twisten en baarmoeders van schadelyke gevolgen voor
Land en Kerk met wyde schreeden voortstappen. Dit deedt
de Gewesten van Gelderland, Zeeland, Friesland, Groningen,
en d'Ommelanden langs paden treeden die gelegd wierden
om de rust in Staat en Kerk te herstellen. Men dreef het
houden eener Nationale Sinode met ernst door, en Dordrecht
werdt benoemt om de plaats te zyn. daar de Kerkelyken
zoudenj te zaamen komen. Doch eer 't daar toe kwam, be-
slooten d'Algemeene Staaten, de Waardgelders af te danken,
1) Van den Sande, VI, Boek, bl. 77. Baudart. IX. Boek, bl. 37, 38.
'2) Van Den Sande, VI. Boek, bl. 70.
3) Gottf. Kronyk III. Deel, bl. 858. 3) Trig. IV. Deel, bl. 940.
4) Bandartius Memor. IX. Boek, bl. 82. Sande, VI. Boek, bl. 79.
104 HISTORISCH-BERIGT
en daar van een aanvang binnen Utrecht te maaken. Dit
besluit werdt, by d'Algemeene Staten niet dan, by voor-
weten en believen van den Raad van Staate en beiden de
Stadhouders, den Prinse Maurits, en den Grave Willem van
Nassau, genomen. Maurits verzeld van agt Gemagtigden,
verscheen in 't einde van Hooimaand des Jaars 1618 binnen
Utrecht, en voerde het afdanken der Arminiaansche knegten
gelukkig uit 1). Hier op volgde den vierden van Oogstmaand
de verandering in de Regeering bestaande uit veertig Raaden,
die, daar zij te vooren 's Jaarlyks pleegen te veranderen,
nu voor haar leeven werden aangestelt 2). De nieuwe Vroet-
schappen hadden zo dra geen zitting genomen, of de Gere-
formeerden verzogten, en verkreegen de Buurkerk tot hun
gebruik. Roelof Pieterzen, Predikant te Amsterdam deedt den
zeevenden van Oogstmaand d'eerste openbare Predikatie met
grooten toeloop, ook van buiten lieden, die in zulk een
grooten getale van Amsterdam, en andere plaatzen, derwaarts
kwamen, dat het aan Schuiten en Wagens ontbrak om hen
te voeren, en aan herbergen, om hen, te ontfangen. Daar
na beval de Vroedschap de Remonstranten dat ze den Dom
de Kontra Remonstranten zouden overgeven 3).
Zo groot een' verandering baande den weg in Holland,
dat aldaar de Waardgelders in de byzondere Steeden by een
scherp Plakaat afgedankt wierden ; 't Plakaat belaste hun
„de Wapenen af te leggen, uit hunnen eed en dienst te
„scheiden binnen vierentwintig uuren; op straffe van het
„zelve niet doende, daar over als Rebellen aan lyfengoed,
„anderen ten voorbeelde, gestraft te worden 4)." Voorts
doorreisde zyn Doorlugtigheid de Steeden, veranderende de
Magistraaten, en liet 'er zommige gevangen neemen, die
1) Van Den Sande, VI. Boek, bl. 80.
2) Groot Plakaatboek van Utrecht. III. Deel, bl. 00 enz. Baudart.
X. Boek. bl. 57,
3) Trigland, IV. Deel, bl. 1091. Brand, Ili-t der Ref. II. Deel. XXX.
Boek, bl. 819, 820.
4) Trigland. IV. Deel, hl. 1001. Brand II. Deel, XXX. Boek, bl. 827, 828.
DER GELOOFSBELYDENIS. 105
de grondslagen van Kerk en Staat ondermynden. 't Hoofd
der gevangen was Johan van Olden Barneveld, Advokaat
en Groot-zeegel-bewaarder van Holland en Westfriesland,
die by vonnis op den dertienden van Bloeimaand des Jaars
1619 in den hoogen ouderdom van tweeënzeventig Jaaren
't hoofd werd afgeslagen 1).
Den dertienden van Slagtmaand des Jaars 1618 nam de
Sinode, te Dordrecht een' aanvang; welke na hondert vier-
en vyftig Zittingen besloten werdt 2). De Leeden gezeeten
zynde, handelde men over een nieuwe overzettinge des Bybels,
die zedert by de hand genomen, en gelukkig uitgevoert
werdt ; over 't Prediken van de Katechismus ; over de Kate-
chizatien, over 't Dopen der kinderen van Heidensche Ouders ;
over 't voorbereiden van de Studenten der H. Theologie, en
over 't drukken van ergelyke boeken 3). Daar na verschee-
nen de gedaagde Remonstranten voor de Sinode. Simon
Episkopius, voerde eene breede, en sierlyke doch scherpe
reede: Als hy uithadt, bestrafte hem, de President Boger-
man, dat hy zonder verlof, zo lang gesproken hadt, met
een voorbedagte reede, vol valsche beschuldigingen, strek-
kende om de harten van zyne Medebroederen te verbitteren 4).
Toen zwoeren de Sinodale Leeden, in de vierentwintigsten
Zitting, den Heeren der Heirscharen, en Kenner der harten,
„dat zy in het onderzoek en oordeel over de vyf punten,
„en daar uit ryzende zwaarigheeden, als mede over andere
„Geloofspunten geenerlei menschelyke schriften, maar
„Gods Woord alleen, voor eenen zeekeren, en onfeilba-
„ren regel des Geloofs zouden gebruiken, ja dat zy in
„deezen gantschen handel, niet dan d'eere Gods, de rust
„der Kerke, en de zuiverheid der Leere zouden voor oogen
„hebben 5)."' Den eed gedaan zynde begon men met de
1) Zie dit vonnis benevens de Aanmerkingen van Trigland in zyn
Kerk. Historie, bl. 4152 enz.
2) Sin. Hand. de Dordr. bl. I.
3) Sinod. Hand. Sess. VI XXII. bl. 22—57.
4) Sinod. Hand. Sess. XXIV. bl. 68—80.
5) Sinod. Hand. Sess. XXIV. bl. 80.
106 HISTORISCH-BERIGT
Remonstranten te handelen. Doch zy bestonden, zig ter-
stond tegen de Sinode te verzetten, beweerende, dat zy de
Sinode voor geenen wettigen Regter der verschillen konden
houden, alzo die Sinode was Party en Scheurziek 1). Egter
werden zy genoodzaakt hun gevoelen over de vyf punten,
daar na hunne bedenkingen over de Konfessie en Katechis-
mus in te leeveren, en eindelyk wegens, hun kwellen,
datze de Sinode deeden, onwaardig verklaart om langer by
mondelyke onderhandeling gehoort te worden 2). Zo dra
de gedaagde met Staten goedvinden, de Sinode uitgezet
waren, hield de Sinode zig een' geruimen tyd bezig met
het leezen van hunne gevoelens over de vyf punten. Daar
na sleet men verscheide Zittingen met het voorleezen van
de byzondere oordeelen over de vyf punten en der Sinodale
Kanons, ofte Zetregels, tegen dezelven ontworpen. Voorts
zeiden de Heeren Politiken, dat d'Algeiiieene Staaten van
wil waaren. „dat de Belydenis des Geloofs der Gereformeerde
„Kerken, in de tegenwoordigheid der Uitheemsche Godsge-
„leerden voorgelezen en onderzogt zou worden ; en dat ieder
„Lit van de Sinode, zo wel Uitheemsche, als Inlandsche,
„vrymoedig zou verklaren, zo zy iets op de Belydenis mog-
„ten aangemerkt hebben, hetwelk de punten der Leere
„betrof, en met de Waarheid van Gods Woord, of met de
„Konfessien van andere Gereformeerde Kerken niet al te
„wel scheen overeen te stemmen 3)." Volgens dit bevel,
hebben alle de Leeden, de Belydenis nagezien, aandagtig
overwogen, eenparig goedgekeurt, en de bedenkingen der
Remonstranten, als ongegrond, verworpen. d'Uitheemsche
deeden een' kragtige vermaning, aan de Inlandsche Gods-
geleerden, houdende „datze in deeze Regtzinnige, Godzalige,
„en Eenvoudige Belydenis moesten volharden, dezelven on-
„vervalscht hunne Nakomelingen na laten, en tot de komste
„onzes Heeren Jezus toe. rragtten te bewaaren." d'Inland-
l » Sinod. Hand Sess. XXVIII, bl. 126
2) Sinod. Hand. Sess. LVII. bl. l236.
3) Sin. Hand. Sess. CXLIV bl. 345.
DER GELOOFSBELYDENTS. 107
sche betuigden, aan d'Uitheemsche Godsgeleerden, „dat zy
„van zins waaren, by de Belydenis der zuivere Leere
„standvastig te blyven, en dezelve in de Nederlandsche
„Gewesten zuiver te leeren, naarstig voor te staan, en
„voorts door Gods Genade; onvervalscht te bewaaren 1).
„Eindelyk werdt het vonnis tegen de gedaagde Remonstranten
geveld, by d'Algemeene Staaten goedgekeurt zynde, opentlyk
voorgeleezen, 't Vonnis behelsde, dat „de Gedaagde op een'
„onwettige wyze, schendende, de goede Kerken-ordening,
„de Kerken Gods grootelyks beroerd hadden; bestaande
„d'oude en schadelyke dwalingen weder te voorschyn te
„brengen, nieuwe te smeeden, en die openbaar en heimelyk
„met monden en schriften onder het volk te strooijen :
„om welke oorzaken, den gedaagden alle Kerkelycke en
„Akademische diensten werden verboden ; tot dat zy door
„een' waaragtige Bekeering, met woorden en werken het
„tegendeel zouden doen blyken, en zig volkomen met de
„Kerk verzoenen."' Voorts werden de Provintiale Sinodens,
Klassen en Kerkenraden belast, datze ten eersten, „die
„deeze doolingen aanhingen, als aanrigters van beroerten
„zouden ontzetten van hunne Kerk en Schoolampten, met
„deeze bepaling, dat zy dezulken, die uit zwakheid gevallen
„waaren, ende 'een stil en onberispelyk leeven leiden, met
„zagtmoedigheid zouden zoeken te regt te brengen." Ein-
delyk werden alle Kerkenraaden vermaant „zig by tyds te
„stellen tegen alle nieuwigheeden, die in de Kerk zouden
„konnen ontstaan, agtneemende op de Scholen en Leeraars
„in dezelve, op dat uit de byzondere gevoelens, die de
„jeugd zouden werdeu ingeplant geen verderf voor Kerk en
„Gemeenebest, veroorzaakt wierdt." De plegtigen uitspraak
van dit vonnis geschiedde op deeze wyze : De Sinodale
Leeden traden, met eene Kerkelyke deftigheid, in gelederen
van tween, den negenden van Bloeimaand des Jaars 1619,
uit de Doelen, naar de Groote Kerk. Hier gekomen zynde,
1) Sin. Hand. Sess. CXLV. CXLVf. bl. 346.
108 HISTORISCH-BERIGT
deedt de President Bogerinan, eerst een kragtig gebed tot
God, daarna een treffelyke aanspraak tot de Gemeente van
3,11e kanten te zaamen gevloeid. Toen werden, het vonnis
van afzetting over de Remonstrantsche Predikanten, en de
Sinodale Kanons, of zetregels over de vyf punten door de
Scriben, Damman en Hommius met luider stemme voor-
gelezen. Men sloot de byeenkomst met een plegtige dank-
zegging tot God ; waarna de Leeden in dezelve orde, als
zj gekomen waaren tot de Doele, de gewone zamelplaats
der Sinode, wederkeerden : wanneer de Uitheemsche Theo-
loganten, met teedere dankbetuiging hun afscheid van de
Sinode namen 1). d'Uitheemsche Godsgeleerden, werden
by hun vertrek, van weegen d'Algemeene Staten, be-
schonken, ieder met een' gouden penning, ter waarde
van honderd vyftig gulden, hangende aan een keeten van
vyftig. Aan d'eene zyde, stont de afbeelding van die ver-
gadering met een omschrift Religione Afferta: dat is, de
Godsdienst bevestigt. Aan d'andere zyde den berg Zions en
daar op den Tempel, van vier winden bestreeden, door Gods
naam bescheenen, met het inschrift Jehova; en daar by
erunt sicut mons Sion : dat is, zy zullen zyn als den berg
Sions 2). Zedert het vertrek der Uitheemschen hielden de
Inlandsche Theologanten nog zesentwintig Zittingen. De
Leden besloten, eenparig, dat de Predikanten voortaan tot
betuiging van Eendragt in den Leere, de Belydenis en Ka-
techismus zouden onderschryven; benevens, de Sinodale Ka-
nons over de vyf punten, verdeedigende de zaken Gods tegen
de dwaalingen der Remonstranten. Ook werd d'onderschry-
ving bepaalt tot Regtoren, en Schoolmeesters 3). Op dat
nu, de Belydenis van allen, goedgekeurt zynde geen verval-
sing of verandering zou onderworpen zyn, beeft men de
Fransche, Latynsche, en Nederduitsche Exemplaren met
malkanderen vergeleken, om uit te drukken van deze drie
1 i Sin. Hand. Sess. CLIII. CUV. bi. 303—380.
2) Goeroe, Kerk. en Wereldl. Hist. bl. 621. 622.
3) Sm. Nahandel. in 't Kerke!. Handb. Sess. CLXIV. bl. 164-. 167.
DER GELOOFSBELYDENIS. 109
talen, een Exemplaar te doen vervaardigen en voor het toe-
komende, gezag te doen hebben. Dit verbeeterde Exemplaar
is ingelascht in de handelingen der Sinode 1), en eindelyk
op Sinodale orde gedrukt en uitgegeven te Dordrecht by
Francois Bosselaar, Medestander van Isaak Kanin in den
Jaare 1619. Dit is het Exemplaar, welk wy als den text, dien
wy uitleggen aan 't hoofd van onze verklaring, voor ieder
Artikel gevoegt hebben, met behoudenis van dezelve spelling.
Zedert het veroordeelen van de Remonstransche leer, zyn
de Remonstrantsche Predikanten, door eigen schuld, velerlei
rampen, overgekomen. De Predikanten, die de Sinode uit-
gezet waaren, werden van de Heeren Politiken uit naam
van d'Algemeene Staaten, aangezegt, „dat zy zig voortaan
„zouden hebben te onthouden van alle Kerkelyke diensten,
„met dat 'er aankleefde, en zig in alle stilte en zeedigheid
„als goede Burgers gedragen. De Staaten zouden hen, als dan,
„van alle nodige onderhoud voorzien," Henrikus Leo, Predi-
kant te Bommel beloofde zulks ; doch de andere gaven voor,
daar over bezwaart te zyn. Ook teekende Leo een geschrift,
welk men een Agte van Stilstand, noemde, die eenigen tyd daar
na, door verscheiden andere Predikanten, eerbiedig onderschree-
ven werdt. Als d'andere hartnekkig bleeven weigeren, deeze
Agte van Stilstand, te teekenen, werden zy by vonnis van
d'Algemeene Staaten, uit de Yereenigde Gewesten, gebannen.
Men voerde hen ieder met vyftig gulden voorzien, waar
't hen, luste. Episkopius benevens tien Predikanten na
"Waalwyk in Braband, twee na Meuwenhuis in 't Graafschap
Benthem, en een naar Huissen, in 't Land van Kleeve.
Ettelyke dagen, daar na werden verscheiden' andere Remon-
stranten, die geduurende de Nationale Sinode een Anti Sinode,
of Tegen Sinode te Rotterdam gehouden hadden, opentlyk
gebannen, en na Waalwijk gevoert. Voorts werden in de
Provintiale Sinode den drieëntwintigsten van Hooimaand des
Jaars 1619, te Leiden vergadert, meer als zestig Predikan-
\) Sin. Nah. Sess. CLV. Kerkelyk Handb. 338.
110 HISTORISCH-BERIGT.
ten, uit hunne Kerkelyke diensten gezet, die weigerdden
de Acte van Stilstand te teekenen. 't Zelfde gebeurde in
de naburige Gewesten, zo dat men reekent omtrent twee-
hondert Predikanten in hunne diensten geschorscht te zyn ,
van welke 'er omtrent hondert uit den Lande gebannen
zyn 1). Ook besloten de Heeren Kurateuren van 's Lands
Schoole te Leiden, Gerardus Johannes Vossius Regent, en
Kasper Barlseus onder Regent van der Staten Kollegie van
hunne Ampten te ontslaan. Festus Hommius werdt in plaats
van den eersten, en Meester Daniel Sipanius in plaats
van den tweeden aangestelt 2). De Remonstranten, die zig
te Waalwyk bevonden, riepen te Antwerpen, zo veel uit-
gezette Predikanten, by een, als zy konden bekomen. Toen
hield men zig bezig om orde te stellen op de vervallen,
zaaken. Ook ontwierp men een Berigt-schrift, waar na
hunne Predikanten, die hier te Lande kwamen, zig moesten
gedraagen. De Algemeene Staten lieten een scherp Plakaat
tegen hen uitgaan, waar by de uitgezette Predikanten, het
wederkeeren in deeze Gewesten, en het houden van heime-
lyke Vergaderingen, op nieuws verboden werdt. Men be-
loofde aan elk' vijfhonderd guldens, die een' van de ge-
banne Predikanten, hier te Lande komende, in hegtenis
leeverde : Driehonderd guldens voor een Proponent. De
uitgezette Predikanten, dreigde men, met een' eeuwige
gevangenisse, of zwaarder straffe 3). Zedert de bekent-
making van dit Plakaat, raakten verscheiden Remonstrant-
sche Predikanten in banden. Samuël Prince, eertyds Predikant
te Baardwyk by Heusden, en Johannes Grevius, voormaals
Predikant te Heusden werden, gevangen zynde, yerweezen,
om voor al huu leeven, in 't Tugthuis, te Amsterdam,
als andere Tugtelingen gehandelt te worden. Benerus Yeze-
kius, geweezen, Predikant te Egteld in Gelderland, werdt
te Haarlem in 't Tugthuis gezet. Dominikus Sapma, eertyds
1) Commelin, Beschrijving van Amsterdam, II. Deel, VI. Boek, bl. 1 103.
2) Leidekker, II. Deel, bl. 66.
3) Baudart. II. Deel, XII. Boek, bl. 3, enz.
DER GELOOFSBELYDENIS. 111
Predikant te Hoorn, kreeg men te Amsterdam, gevangen.
Simon Bysterus, voormaals Predikant te Ingen in de Betuwe
werd op Loevestein gebannen, daar hy tien Jaaren gevan-
gen zat. Sapma, geraakte gestoken in de kleederen van zyn
Huisvrouw, die hem in de Boeijen kwam zien, in den Avond,
uit zyn gevangenis te Amsterdam. Vezekius ontsnapte te
Haarlem, door de agteloosheid, zyner Bewaarderen. Grevius
en Prince kregen ook gelegentheid, het Tugthuis te Am-
sterdam te ontvlieden. Men hadt de sleutels van de ver-
trekken, waar in zy gevangen zaaten, weeten nagemaakt te
krygen. Hiermede sloot men eerst de deuren open ; daarna
hielp men hen, met zwart geverfde touw ladders op, en
over het dak, na beneden 1). Dit zelfde gebeurde verschei-
den' andere Predikanten van die Gezintheid ; doch 't dunkt
ons te klein van belang onze Leezeren, met dergelyke ge-
vallen, op te houden, 't Zal dienstiger zyn in deeze tyden,
dat we kortelyk verhalen, 't begin, voortgang, en einde der
ïeukelooze onderneeming, tegen het leeven van zyn Door-
lugtigheid, den Prinse Maurits van Nassau, op wien de
Remonstranten, zedert de omwenteling van zaaken in Kerk
en Staat, ten hunne nadeele, uitgevallen, zeer gebeeten
waaren. De zamenzweering was gesmeed, onder het beleid
der Zonen of liever des Jougsten Zoons van den onthalsden
Heer Jan van Oldenbarneveld, met zamenspanning van zeer
vele Remonstranten, onder welken niet alleen een Predikant
bevonden ; maar noch drie andere beschuldigt wierden 2).
Willem van Oldenbarneveld, Heer van Stoutenburg, jongste
Zoon des Advokaats, was een baldadig man, die zyn Vader,
terwyl hy leefde, veel hartzeer toegebragt hadt, nogtans poog-
de hy desselfs dood, op den Prinse Maurits, die hy voor de oor-
zaak van dezelve hieldt, te wreeken. Ook hadt hy een nieuwe
verandering in de Regeering in 't hoofd om de zaken der Re-
monstranten uit het voetzand op te beuren. Deeze verandering,
dagt hy, kon niet te wege gebragt worden, zo lang de Prins
1) Leidekker, II. Deel, bl. 111. Brand, JV. Deel, bl. 543. enz.
2) J. v. D. Honert, Antw. aan Driebergen, &c. bl. 98.
112 HISTORISCH-BERIGT
leefde. Stoutenburg sprak 'er dagelyks van met zyn broeder
Rynier van Oldenbarneveld. Heere van Groeneveld, en liet
niet af, tot dat hy hem, hoewel met veel moeite, in den
aanslag ingewikkeld hadt 1). Ondertusschen trof hy, ver-
scheide luiden aan, die heet op vertwyfelde aanslagen, met
hem raad hielden, om den Prins van kant te helpen. Op
het einde van het Jaar 1622 besloot men onder malkanderen
eenige Persoonen om te kopen, die den Prins by Ryswyk
daar hy zyn stal hadt, in 't op of uittreeden van de Koets
zouden om 't leeven brengen. David Koorenwinder, eertyds
Sekretaris te Berkel, ligtte van verscheide Luiden, op 't gelove
van den Heere van Groeneveld zesduizend guldens, die men
reekende, tot het omkopen deezer snoode Huurlingen, nodig
te hebben. Korenwinder stelde dit geld op aan raaden van
Stoutenburg, in handen van Adriaan Adriaanszoon van Dyk,
geweezen' Sekretaris van Bleiswyk, die 't volk tot den aanslag
zou Werven. Van Dyk ontboodt den neegentienden van Louw-
maand, te Bleiswyk, by zig Jan Blansaart, Saaywerker te
Leiden, en Proponent onder de Remonstranten, dien hy
't geheim ontdekte. Ook gaf hy hem eenig geld, onder
belofte, dat hy zynen Broeder Abraham Blansaart, en nog
eenige andere Leidenaars zou beweegen in den toeleg. Voorts
ontboodt van Dyk by zig, Kornelis Grerritszoon van Woerden,
Schrynwerker te Rotterdam, hem kennis geevende van 't
geen men voorneemens was. De Schrynwerker en zyn Zwager
Henrik Slatius, eertyds Predikant te Blyswyk, lieten zig,
zedert dien tyd, gebruiken, om 't buskruid te drogen, en
de kogels te gieten, van welken men zig in den aanslag,
dagt te dienen. Ook huurden zy drie Matroozen Jan Klaas-
zoon uit het Zuidland, Herman Hermanszoon van Eiubden,
en Dirk Leendertszoon van Katwyk op den Rhyn, om wagt
te houden, als de Prins door eenige van Leiden zou om-
gebragt worden ; welke Leidenaars, zy zouden moeten ont-
zetten, zo zy 't te kwaad kreegen. Voorts zogtten zy noch
1) Sehriverius. Oud Batavia, in 't Aanli. bl. 192.
DER GELOOFSBELYDENIS. 113
vier andere Remonstrantsgezinde bootsgezellen op, Jeroen
Ewouts, Jan Faassen, Pieter Janszoon Broek, en Jan van
Engelen, die zy elk driehonderd guldens, op de hand gaaven,
om te dienen, in eenen aanslag ten dienste des Lands, dien,
zy hen niet ontdekten. Jeroen Ewouts en zyne metgezel-
len bragtten den vierden van Sprokkelmaand, de Koffer met
moordgeweer, ten huize van Slatius vervaardigt, van Rotter-
dam na de Hage, in de Herberg den Helm, daar van Dyk
t'huis lag; doch zy, begaven zig na eene Herberg op 't
Spui, daar Utrecht uithing. Slatius had dien zelfden avond
noch een maaltyd aangerigt, Men liet 'er de beeker in 't
rond gaan, drinkende, op den goeden uitslag, deezer vloek-
waardige onderneming. Kornelis Geesteranus en Gerard Vel-
sius, Remonstrantsche Predikanten waren in dit geselschap
tegenwoordig, en deeden een dronk mede : Deeze zyn na 't
ontdekken van het Verraat beschuldigt, dat zy aan deezen
grouwelyken aanslag deel hadden. Kornelis de Schrynwerker,
vertrok des anderen daags na den Hage, verzeld van de
drie eerstgenoemde bootsgezellen, met wien hy in de Her-
berg 't Zotje 't huis ging leggen. Abraham Blansaart, en
Willem Parthy kwamen op den zelfden dag in den Hage,
om met van Dyk te spreeken, voorgeevende, dat zy met
hun zeevenen van Leiden gekomen waren om geld te ont-
fangen. Toen maakte het eetgespan, bestel, om de Prins
den zeevenden van Sprokkelmaand, daags voor den alge-
meenen Biddag, te vermoorden. Abraham Blansaart, Willem
Parthy, en een van Rotterdam zouden op den Prins aan-
vallen, en de andere van Rotterdam en Leiden, zouden hen
helpen en beschermen ; daar na zouden zy allen, over de
tolbrug na de Veenen, een goed heen komen zoeken.
Willem Parthy, zou alvorens eene aanspraak tot moedgeving
aan deeze raauwe gasten doen. De stof daar van zou hy
leenen uit dat lieve boek van Slatius, den Klaar ligtenden
Fakkel genaamd ; waar in de ingezetenen des Lands, met
naame de Remonstranten, vermaand worden, om zig door
de verschrikkelyk Wapenen hunner handen, te verlossen
8
114 HISTORISCH-BERIGT
van den Dwingeland en van den goddeloozen hoop der
tegen woordigen Regenten 1). Als nu de Beleiders dezer reu-
kelooze onderneeming; waanden dat de zelve des anderen
daags zou slagen, roerdde God de harten der vier matroozen,
te weeten Jeroen Ewouts, Jan Faassen, Pieter Janszoon,
Broek, en Jan van Engelen, om 't geen' zy van den aanslag
wisten, te ontdekken. Zy begaven zig den zesden van
Sprokkelmaand na Ryswyk, den Prinse te kennen geevende,
„dat zy gehuurt waaren tot zeekere onderneeming, ten dien-
ste van den Lande : da.t hen elk driehonderd guldens, op
„de handen gegeeven waaren, vragende of zyne Doorlug-
„tigheid, van die onderneeming wist." Voorts zeiden zy
„dat 'er noch vier Personen zig in den Haage in de Her-
„berg 't Zotje onthielden, die tot het zelfde einde geschikt
„waaren." Ue Prins dit gehoort hebbende, belast deeze
Bootsgezellen, hem terstond over Voorburg, na den Hage,
te volgen. Hier koomende, verhalen zy in de tegenwoor-
digheid van de President, en eenige Raaden van het Hof
van Holland, 't geene zy, den Prinse, te Ryswyk, aange-
dient hadden. De Raden van het Hof, zenden, ten spoe-
digsten de dienaaren van 't Geregt, om de Herbergen, den
Helm en 't Zotje te bezetten. In 't Zotje kreeg men, Kor-
nelis de Schrynwerker, met de drie genoemde Bootsgezellen
gevangen. Ook vondt men in den Helm, de Koffer, met
moordgeweer, welken, de ontdekkers, op orde van Slatius,
den vierden van Sprokkelmaand, aldaar gebragt hadden.
Deeze vier gevangen, beleden by de eerste ondervraging,
dat zy deel hadden in den toeleg, om de Prinse, van kant
te helpen 2). Zy werden den zeevenentwintigsten van Sprok-
kelmaand, met den zwaarde geregt, na dat de Scherpregter
het geweer, dat zy van zins waaren, tot den aanslag ge-
bruikt te hebben, voor hunne ogen aan stukken geslagen
hadt. De Lighamen werden op Raden gelegt, de Hoofden
1) Uit de verscheiden' Sentent. by Baudart. Mem. II. Deel, XV.
Boek, bl. 39. enz.
2) Aitzema, Zaaken van Staat en Oorlog, I. Deel, bl. 167.
DER GELOOFSBELYDENIS. 115
op Staken daar boven gestelt en hunne goederen verbeurt
verklaart, 't Lighaara van Kornelis, de Schrynwerker, werdt
gevierendeelt en de deelen aan halve Galgen, aan de vier
uitgangen van den Hage gehangen 1).
Uit het geen deeze gevangen, voor hun dood beleden
hebben, blykt ons dat niet alleen Slatius en van Dyk, maar
ook de Remonstrantsche Predikanten, Geesteranus, en Vel-
sius beschuldigt werden, van deel aan den aanslag gehadt
te hebben. Men beloofde, een vereering van vierduizend
guldens aan elk, die een van deeze vier in hegtenis leeverde.
Voorts werden ten spoedigsten aan de Bevelhebbers der
Grenssteeden, en aan de Staaten van andere Gewesten,
brieven afgezonden ; waar by verzogt en gelast werdt, op
de schuldigen te letten, en dezelven by de kop te vatten 2).
Ondertusschen raakten de Heer van Groeneveld, op Vlieland,
van Dyk te Hazertswoude, en Koornwinder te Overschie,
in banden. Men voerdde, een elk hunner onder een sterk
geleide naar den Hage: alwaar zy den negenentwintigsten
van Lentemaand, als misdadigers van gekwetsten Hoogheid
onthalst wierden. De Lyken van Koornwinder, en van
Dyk werden na 't onthalzen in vieren gehouwen, en aan
de hoeken van den Hage opgehangen. Doch 't Lighaam van
Groeneveld, werdt gewonden in een zwart kleed, door vier
Staten Boden, ten zynen huize gebragt, en de volgenden nagt
in 't Graf van zyn Vader bygezet. Slatius kreeg men te
Rolde in 't Graafschap Drenthe, de beiden Blansaarts te
Embden, en Willem Parthy, niet verre van Embden ge-
vangen. Slatius dagt met zyn schrijven tegen de Remon-
stranten, zyn leven te behouden. De Blansaarts en Parthy
meenden, dat het voorneemen, welke zy zeiden gehadt te
hebben, om den toeleg te ontdekken ; voor de ontdekking-
zelve zou gehouden worden. Doch 't Regt ging den vyfden
van Bloeimaand zynen gang. Zy werden met den Zwaarde
gestraft. De Lyken van do Blansaarts en Parthy werden
1) Zie de Sentent. by Baudart, bl. 39. enz.
2) Baudart, bl. 34. Brand, IV. Deel, bl. 942. enz.
116 HIST0RISCH-BER1GT
begraven, maar dat van Slatius, op een Rad gelegt, en
zyn Hoofd daar boven op een Staak gezet, digt by de
Galge buiten den Hage. Voorts zyn als Mede wustigen
van den aanslag den eenentwintigsten van Zomermaand,
Jan Pieterszoon Lyndraaijer, Gerrit Korneliszoon Kleermakerr
en Samuël de Plekker, Leeraar of Vermaner onder de Re-
monstranten, te Leiden onthalst, en ettelyke weeken daar
aan Klaas Michielszoon Bontebal, te Rotterdam, die twee-
duizend gulden tot het uitvoeren deezer vloekwaardige zamen-
zweering verstrekt hadt. Stoutenburg, en Adriaan van der
Dussen, getrouwt hebbende een dogter van wylen Elias van
Oldenbarneveld, Pensionaris te Rotterdam, ontvloden het
gevaar, dat hen volgde naar Brussel, alwaar de Aartsher-
toginne Isabella, hen, in haare bescherming nam 1).
Men dankte God plegtig op den laasten van Bloeimaand
door de Vereenigde Nederlanden, „voor 't ontdekken van
„deeze Abominable Barbarische Konspiratie tegen den Prinse,
„smeekende den Goddelyken Majesteit, dat het hem behagen
„mogt den Prinse, met den Staat deezer Landen en die den
„waaren Godsdienst zogten te bevorderen, in zyne hoede te
„neemen 2)." Midlerwyl wierden de Ontdekkers van deezen
aanslag, treffelyk beloont. De Prins schonk ieder, eenen
verzilverden deegen, benevens een' gouden penning met zyn
Beeltenis en Wapen, ter waarde van tagtig guldens. De
Staten gaven daar en boven, aan ieder van deeze vier ma-
troozen zeshonderd guldens, hen toeleggende een gaadje van
vyftien gulden ter maand, met voorschrijven aan de Admi-
raliteits Kollegien, om hen van de eerstopenvallende Amp-
ten, daar zy hen toe bekwaam oordeelden, te voorzien 3).
Zedert de ontdekking deezer zamenzweeringe zyn de
zaken der Remonstranten niet weinig te rug gezet. Veele
eerlyke lieden werden bewogen zig van hun af te zonderen,
en wederom tot de gemeenschap der Hervormde Kerk over
1) Baudart. Mem. XV. Boek, bl. 35. enz.
2) Baudart. XV. Boek, bl. 98.
3) Brand. IV. Deel, bl. 941. Baudart. bl. 30.
DER GELOOFSBELYDENIS. 117
te gaan. Ook hebben de Remonstranten met reden niet
konnen loochenen, dat deeze zaamenzweering, uit de
boezem van hun Genoodschap is voortgekomen. Voorts
werden de Predikanten, die weder land wilden winnen,
verpligt te beloven, „dat zy zig stil en ampteloos zouden
„houden, tnet betuiging van op geenerlei wyze deel gehadt
„te hebben in den aanslag tegen het leven van den Prinse,
„noch tot dat Genootschap te behooren, welk meende niet
„verpligt te zyn den tegenswoordigen Regeering te gehoor-
zamen." Everhardus Voskuil, eertyds Predikant te Kampen,
was de eerste, die deeze Acte van landwinning teekende, op
wien nog verscheiden' andere gevolgt zyn 1).
Prins Maurits leefde na deeze gebeurtenis slegts twee Jaaren.
De dood rukte die grootste Veldoverste van zyn tyd en
getrouwe Handhaver van Godsdienst en Vryheid in de Neder-
landen, den drieëntwintigsten van Grasmaand des Jaars 1625
in 't agtenvyftigsten Jaar zyns ouderdoms, en in 't eenen-
veertigsten Jaar van zyn bewind, over de Vereenigde Neder-
landen, na het graf. Johannes Bogerman, toen hy leefde,
Predikant van Leeuwarden, en Voorzitter in de Dortsche
Sinode, heeft deezen grooten Vorst in zyn ziekte, meenig-
malen bezogt, en een breedvoerig verhaal van zyn Vorstelyk
Sterfbedde, aan 't ligt gegeeven. 't Blykt ons uit dit verhaal,
dat Prins Maurits, zyn leeven, met een hartelyk leedweezen
over zyn zonden, en geloovig vertrouwen op de verdiensten
van den gekruisten Heere Kristus, in de verwagting eener
Zalige Opstanding, geëindigt heeft 2). Zyn gedagtenis blyft
onder ons in zeegen, 't Verstrekt tot hunner schande, die
^ Prinsen eer te na komen 3).
Nu zouden wy eindigen ; maar de orde van zaaken, gebied
ons, eer wy besluiten, nog ietwes te zeggen. Zedert 's Prinsen
dood begonden de zaken der Remonstranten eenigermate van
1) Van Den Sande, VII. Boek, bl. 101. Baudart XV. Boek, bl. 73, '110.
2) Zie dit verhaal by Aitzema, I. Deel, bl. 376. enz.
3) Men zie de getuigenissen van vreemden tot beschaaming der geenen
«lie Prins Maurits smaden, by Heernsk. bat. Ark bl. 322, 323.
118 HISTORISCH-BERIGT
gedaante te veranderen. Prins Fredrik Hendrik zynen Broeder,
opvolgende in het Stadhouderlyk bewind, over vyf Gewesten
van de Yereenigde Nederlanden 1), toonde zig geneegen
't misnoegen der Remonstranten, zo veel hem mogelijk was,
te verminderen. Dit bespeurde men in verscheiden' gevallen,
van dewelken wy tot staving van ons zeggen, slegts eenigen.
noemen zullen. Rombout Hoogerbeets Raadpensionaris der
Stad Leiden, ter oorzake van de voorige onlusten, op Loe-
vestein, gebannen, werdt met 's Prinsen goedvinden, even
na zyns Broeders overlyden, van Loevestein, op zyn eigen
huis te "Weer by Wassenaar overgebragt, alwaar hy vyf
weeken na zyn aankomst in den ouderdom van vierenzestig
Jaaren stierf, en daar na met statie in den Hage begraven
werdt 2). Jonkheer Kornelis van der Myle, die zedert het;
onthalzen van zyn Schoonvader, den Advokaat van Olden-
barneveld van 't kussen geraakt was, verzelde ter begeerte
van den Prinse Fredrik Hendrik, de Lykstatie van zynen
Broeder den Prinse Maurits, die den dertienden van Herfst-
maand, te Delft begraven werdt 3). Ook werdt Nikolaas
Reigersbergen, Zwager van Hugo de Groot de hoogewaar-
digheid van Raadsheer in den Hoogen Raade, opgedragen 4).
Voorts begonden de Remonstranten hunne vergaderingen,
nu opentlyker te houden. Ja 't gelukte hen dat zij in ver-
volg van tyd, opentlyk en zonder gestoort te worden in
verscheide Steeden te zamen kwamen. Te Amsterdam stont
hen de' Regeering toe, een nette Kerk te stigten, en een
kweekschool op te rigten, om die van hunne gezintheid, in
de leerstukken geschikt na hunne begrippen en andere we-
tenschappen, te konnen onderwyzen 5). Men zag ook, dat
in de voornaamste Steeden, in de Regeering getrokken
wierden, die de zaaken der Remonstranten, zeer geneegen
1) Aitzema, I. Deel. bl. 386.
2) Velius, Hoorn, bl. 653. Brand, leven van de Groot, bl. 336. enz.
3) Aitzema, I. Deel, bl. 441.
4) Aitzema, I. Deel, bl. 658.
5) Commelin, Amsterd. II. Deel, bl. 1106.
DER GELOOFSBELYDENIS. 119
waaren 1). Egter gaven de Prins en de Staten genoegzaam
te kennen, dat zy Yoesterheeren van Gods Kerk waren,
gezind zynde, de waare Godsdienst met al hun magt te
handhaven. De Prins overleedt den tienden van Louwmaand
des Jaars 1647 in den ouderdom van vierenzestig Jaaren.
Ettelyke dagen voor zyn dood zeide hy tegens de Staten,
die in merkelyken getale kwamen, om afscheid van hem te
neemen, „dat hy altoos teedere zorg gedragen hadt voor de
„welstand van het Land, welkers Fondamenten gelegd waa-
„ren in het bloed van zynen Vader Willem den I, en op_
„gebouwd door de getrouwe diensten van zynen broeder
„Maurits." Voorts verzogt hij de Staten, „dat zy doch de
„Waare Kristelyke Gereformeerde Religie, wilden voorstaan
„en handhaven, die hy hun, benevens het Land, zyn Huis
„en Maagschap aanbevolen liet 2)." Willem de II. volgdde
zijn Vader in de Regeering op; doch stierf in de lente van
van zyn leeven den zesden van Slagtmaand des Jaars 1650,
oudt zynde vierentwintig Jaaren en zes Maanden 3). Toen
vreesden men voor een' groote verandering in Kerk en Staat,
maar de Heere neigdde de herten der Algemeene Staten,
dat zy in die groote Vergadering den agttienden van Louw-
maand des Jaars 1651 geopent, eenpaarig besloten „niet
„anders te zullen vasthouden en handhaven dan de waare Kris-
„telyke Gereformeerde Religie zo als die in de Sinode van
„Dordrecht besloten, en alomme in de Kerken dezer Landen
„geleert en gepreedikt werdt." Mitsgaders, „dat de Secten
„en Gezintheeden, alleen by oogluiking zouden toegelaten
„worden, onder Voorwaarde dat zy zig in goede orde, en
„stilte hielden, en zig niet elders zouden mogen nederzetten,
„daar zy zig nu niet bevonden 4). " Zedert die tyd heeft de
Leere der Waarheid gethriumpheert over den wensch der
1) Aitzema II. Deel, bl. 656.
2) Aitzema, III. Deel, XXVII. boek, bl. 186.
3) Blomhert, bl. 246.
4) Aitzema, III. Deel. bl. 509. enz.
120 HISTORISCH-BERIGT
boozen, en is de Nederlandsche Belydenis, die wy onze
Leezeren vcrklaaren zullen, Zions Roem en Sterkte geweest,
gelyk wy vertrouwen dat zy blyven zal, zo lang de Heere
zyn Kerk in Nederland heeft, voor alle die dezelve van
harten toegedaan zyn, tot een Zalig Einde !
ZIONS ROEM EN STERKTE,
OFTE VERKLAARING VAN DE
Nederlandsche Geloofsbelydenisse,
VERVAT IN DE XXXVII. ARTIKELEN.
I. ARTIKEL.
Van God ec deszelfs Volmaaktheeden.
Wy ghelooven alle met den herten, ende belyden
met den monde, datter is een eenich ende eenvoudich
geestelick wesen, twelch wij God noemen : eeuwich,
onbegrijpelick, onsienlick, onveranderlick, oneyndelick,
Almachtigh : volkomen yjijs, rechtveerdich, goet ende
een seer overvloedige fonteyne aller goeden.
V RAGE.
Waartoe is een Christen onder het Euangelium leevende
verpligt?
Antwoord. De Waarheid des Euangeliums te gelooven
en te belyden. Een Christen te zijn, en het Christen-
dom te belyden zijn twee dingen onafscheidelijk, als
122 I. Artikel,
beiden ter Zaligheid noodig, aan malkanderen verknogt.
Rom. 10: 9. 10. Indien gy met uwen monde zult be-
lyden den Heere Jesus, ende met uw herte zult gelooven
dat hem God uit den doode heeft opgewekt zoo zult
gy Zaalig worden : want met der herten gelooft men
ter Regtveerdigheid; ende met monde belyd men ter
Zaligheid.
Yrag. Welk is de eerste waarheid, die een Christen
heeft te geloven en te belyden?
Antw. Agtervolgens den inhoud onzer belydenis, dat
'er een God is; in hemzelven gelukzalig ende een zeer
overvloeiende Fonteine alles goeds. Hebr. 11: 6. Maar
zonder het geloove is 't onmogelyk Gode te behagen:
want die tot God komt moet gelooven dat hij is ende
een belooner is der y;eenen die hem zoeken.
Vrag. Hoe behoord gy de waarheid ia deezen Artikel
vervat, te beschouwd?
Antw. 1. Eerbiedig met een hart vol ontzag voor den
hoogen God, wiens deugden wy verkondigen. Jes. 8: 13.
Den Heere der Heirscharen dien zult gylieden heiligen
ende hy zy uwe vreeze ende hy zy uwe verschrikkinge !
2. Biddende dat ons gegeeven worden den Geest der
wysheid, namentlyk verligte oogen des verstands, om God
en deszelfs volmaaktheeden op de regte wyze te kennen en
te belyden. Psalm 43 : 3. Zend uw ligt ende uwe waarheid
dat die my leiden, datze my brengen tot den berg uwer
heiligheid, ende tot uwe wooningen.
.\ Vrag. Wat order hebben de Opstellers onzer belydenis
in deezen Artikel gehouden ?
Antw. 1. Eerst belyden zy in 't gemeen dat 'er een God
is, zeggende : Wy gelooven alle met den herten, ende be-
lyden met den monde dat 'er is een eenig ende eenvoudig
geestelyk Weezen, 't welk wy God noemen.
2. Daarna in 't byzonder, welke deszelfs andere Vol-
maaktheden en Eigenschappen zyn.
a. 't Zy onmededeelbare met name dat hy is eeuwig, on-
begrypelyk, onzienlyk, onveranderlyk, oneindelyk,almagtig.
Van God en deszelfs Volmaaktheden. 123
b. 't Zy mededeelbaare met name dat hy is, volkoomen
wys, regtveerdig, goet en een zeer overvloeiende Fonteine
van alle goeden.
Vrag. Kan men God wel volmaakt beschryven?
Antw. Geenzints, nademaal God wegens zijne on-
eindige volmaaktheid, onbegrypelijk, ende ons verstand
in allen deelen eindig en gebrekkig is: Kan een kleine
schulp de geheele Zee in zig bevatten ? Wat zal dan
het eindige den Oneindigen. Job 11 : 7. Zult gy de
onderzoekinge Gods vinden, zult gy tot de volmaaktheid
toe den Almagtigen vinden? Psalm 145: 3. Zyne groot-
heid is ondoorgrondelyk.
Vrag. Hoe zoud gy God het allergevoegelykst kunnen
beschryven ?
Antw. Dat hy is een Geest van oneindige volmaakt-
heid bestaande in drie Persoonen, Vader, Zoon en Heilige
Geest. 1 Joh. 5 : 7. Want drie zyn der die getuigen in
den Hemel ; de Vader het Woord en de Heilige Geest:
ende deeze drie zyn een.
.-. Vrag. Waarom zegt gy een Geest van oneindige vol-
maaktheid bestaande in drie Persoonen?
Antw. Om dat hem God alzo in zijn woord geopen-
baard heeft, en niemand kan gezegd worden den waaren
God regt te kennen, die niet weet aan wien de Godheid
en het Goddelijk Weezen toeteschryven zy. Gal. 4 : 8.
Maar doe als gy God niet kenden, dienden gy die van
natuure geen Goden zyn.
Vrag. Hoe zegt onze belydenis?
Antw. Dat God is een eenig en de Eenvoudig geestelyk
Weezen.
Vrag. Waarom noemt gy God een Weezen ?
Antw. Om dat hy is van zig zelven ; bestaat door
zig zelven en aan alle Schepzelen haar weezen en bestaan
geeft, overeenkomstig. Exod. 3:14. God zeide tot Mozes,
IK zal ZIJN die IK ZIJN zal : ook zeide hy, IK ZAL ZIJN
heeft my tot u lieden gezonden. Openb. 1 : 4. Genade en
vreede zy u van hem die IS, die WAS, ende die KOMEN zal.
124 I. Artikel,
Vrag. Is God een GEESTELYK WEEZEN?
Antvv. Ja. Joh. 4: '24. GOD is een GEEST eride die
hem aanbidden moeten hem aanbidden in Geest ende
waarheid.
Vrag. Wat volgt daar uit als gy zegt dat God een
Geest is?
Antw. Dat hy dies weegen
1. Onlighamelyk is. Hand. 17 : 29. Wy dan zynde
Gods geslagte moeten niet meinen dat de Godheid goud
ofte zilver ofte steen gelyk zy, welke door menschen kon-
sten ende bedenkingen gesneeden zy. Is 't nu dat de
Schriftuur zomtyds menschelyke Leeden aan God toeschrijft,
zulks geschied om onze swakke bevattingen te hulp te
koomen, en moet altoos oneigentlyk van God verstaan
worden, zo dat de oogen beduiden zijne alweetendheid, de
handen zyn almagt, de voeten zijne tegenwoordigheid, en
vaardigheid ter hulpe.
2. Onzigtbaar, die niemand ooit gezien heeft, ende
nimmer zien zal. 1 Tim. 1:17, Den Koning der Eeuwen,
den Onverderfelyken, den Onzienlyken, den Alleenwyzen
God zy eere ende heerlykheid in alle eeuwigheid. Is 't nu
dat God veelmaalen gezeid word, gezien te zyn geweest,
gezien te worden, ofte gezien te zullen worden, de natuur
der zaake leert, dat dergelijke spreekmanieren anderzints
te verstaan zijn, nademaal de Heeren zelve zegt: Gy zoud
myn aangezigt niet konnen zien : want my zal geen mensche
zien ende leeven. Exod. 33 : 20.
3. Onafbeeldelijk, die op geenerlei wijze kan nog mag
uitgebeeld worden, al is 't dat de Schrift onder zinnebeel-
dige naamen van God en zijne Volmaaktheeden spreekt,
want by wien zult gy God vergelyken, ofte wat gelyke-
nissen zult gy hem toepassen. Jes. 40 : 18. De Heere zelve
heeft zulks uitdrukkelijk verbooden. Deut. 4: 15, 16. Wagt
u dan wel voor uwe Zielen : want gy hebt geen gelykenisse
gezien, ten dage als de Heere op Horeb uit het midden des
vuurs tot u sprak op dat gy u niet verderft, ende maakt u
iets gesneedens, de gelykenisse van eenig beeld : de gedaante
van man ofte wijf, enz.
.•. Vrag. Wat nog al meer ?
Antw. Dat God is
Van God en deszelfs Volmaaktheeden. 125
1. Een ware Zelfstandigheid, die door zig zelven bestaat
zonder dat hy van iets buiten hem af hangt. Openb. 1 : 4.
Die is, die was, ende die komen zal, de Almagtige.
2. Een leevendige Zelfstandigheid, de Springbron van
alle leeven en hoogste gelukzaligheid, daarom in onder-
scheiding van de stomme Afgooden der Heidenen, de leeven-
dige God, ja de Fonteine des leevens genaamt. Jerem. 10 : 10,
Maar de Heere God is de waarheid, Hy is de leevendige
God, ende een eeuwig Koning. Psalm 86 : 10. By u is de
Fonteine des levens: in uw ligt zien wy het ligt.
3. Een Werkzame Zelfstandigheid, altoos van en in zig
zelven Werkzaam.
a. Door zijn Verstand waar door hy alle dingen vol-
maaktelijk kent. 1 Joh. 3 : 20. God is meerder als ons
harte, ende hy kent alle dingen. Psalm 147 : 5. Zijn's
Verstands is geen getal.
b. Door zijn allerheiligste wille waar na hy alles schikt-
en werkt. Openb. 4:11. Want gy hebt alle dingen ge-
schaapen, en door uwen wille zyn ze geschaapen.
c. Door zijn eindelooze kragt en vermogen, om alles na
buiten te werken wat hem behaagt. Eph. 1:18, 19.
Op dat gy meugt weeten — welke de uitneemende groot-
heid zyner kragt zy aan ons die gelooven na de Werkingen
der sterkte zyner magt.
Vrag. Legt 'er in de beschouwing van God als een
Geestelyk Weezen iets nuttig voor de Ziel ?
Antw. Hier door worden wy opgewekt om God op
een geestelijke wijze te lieven en te dienen. Joh. 4 : 23.
De uure komt ende is nu wanneer de waare Aanbidders
den Vader aanbidden zullen in Geest ende Waarheid : want
de Vader zoekt ook al zulke die hem (alzoo) aanbidden.
.•. Vrag. Hoe geschied zulks?
Antw. 1 . Als onzen Geest met het Lighaam in den
dienst van God vereenigt is. 1 Cor. 6 : 20. Want gy zyt
diere gekogt : Zoo verheerlykt dan God in uw lighaam ende
in uwen Geest welke Godes zijn.
2. Als ons oogmerk in den dienst van God niet vleesche-
lijk maar geestelyk is, eeniglijk ende alleen om God te
verheerlijken. Jes. 43 : 21. Dit volk hebbe ik my geformeert,
zy zullen mynen Lof vertellen.
126 I. Artikel,
3. Als alle de verrnoogens van den Geest zig beweegen
ende oefenen in den dienst van God. 1 Cor. 13: 15. Ik
zal wel met den Geest bidden ; maar ik zal ook met den
verstande bidden : ik zal wel met den Geest zingen, maar
ik zal ook met den verstande zingen.
4. Als men God in 't openbaar niet alleen, maar ook
eenzaam en in 't verborgen dient. Rom. 2 : 28, 29. Want
die is niet een Joode die het in 't openbaar is : nog die is
niet de besnydenisse die het in 't openbaar is : maar die is
een Joode die het in 't verborgen is, en de besnydenisse
des herten in den Geest, niet in de letter is de besnyde-
nisse : wiens lof niet is uit de menschen ; maar uit God.
5. Als men zig dagelijks met verloogening van onzen
eigen Geest aan de bewerkinge van den Geest geloovig
aanbied, om meer en meer bekwaam te worden tot den
geestelyken dienst van God. Psalm 143: 10. Leert my uw
welbehagen doen want gy zyt myn God : uwe goede Geest
geleide my in een effen Land.
6. Als de mensch veel verlangen heeft na den Hemel,
daar alles geestelyk is, om met de Geesten der volmaakte
Regtvaardigen aldaar eeuwiglijk God te looven en te prijzen.
Psalm 42 : 2, 3. Gelyk een hart schreeuwt na de water-
stroomen; alzo schreeuwt myne Ziele tot u ó God, myne
Ziele dorstet na God, na den Leevendigen God, wanneer
zal ik ingaan, ende voor Gods aangezigte verschynen ?
Vrag. Wat belyd gy meer van God?
Antw. Dat hy is een Eenig ende Eenvoudig Weezen.
Vrag. Wat zegt die uitdrukking een EENIG WEEZEN ?
Antw. Dat 'er geen ander God is dan EEN uit wien,
door wien, ende tot wien alle dingen zyn. Rom. 11 : 3ö.
Vrag. Hoe bewyst gy dat 'er maar een Eenig Godde-
lyk Weezen is?
Antw. Dat leert de II. Schrift ons overvloedig. Deut.
6 : 4. Hoort Israël de Heere onze God is een EENIG HEER.
I Cor. 8:5, 6. Want hoewel daar ook zyn die Goden
genaamt worden, 't zy in den Hemel, 'tzy op* der Aarden :
gelyk 'er veele Gooden ende veele Heeren zyn, nogtans
hebben wy maar EENEN GOD ende VADER uit welke alle din-
gen zyn, ende wy tot hem, ende maar eenen Heere Jezus
Christus door welke alle dingen zyn, en wy door hem.
Van God en deszelfs Volmaaktheeden. 127
.•. Vrag. Hebt gy nog een bewys?
Antw. Ja. 1. Uit Gods Onaf hangelykheid, welke
niet bestaan kan indien er meer Goden waaren als een ;
want den eene zoude van den anderen afhangen in zijn
Weezen, en Werkingen of niet; indien nu den eenen van
den anderen afhing was hy geen God, dewyl God te zijn
zegt alles van zig zelven te hebben, en van niets buiten
zig zelven af te hangen.
2. Uit Gods Alweetenheid, want indien 'er twee of meer
Goden waaren, die zouden malkanders gedagten weeten of
niet weeten ; het laatsten kan niet gestelt worden om dat
zulks eene onweetenheid in Gods stelt, en dus geen van twee
God zouw zijn ; het eerste kan ook niet voorgewend worden,
want dan zouden zy malkanders gedagten weeten, of uit
noodzaakelykheid of uit willekeur ; niet uit noodzaakelykheid
dewijl de eene dan van de anderen in zijn Alweetenheid
zoude afhangen, niet door willekeur dewyl d'eene van de
andere, dan onweetende zoude konnen zijn, om dat de
andere zijn gedagten kan verbergen, welke onweetenheid
in God niet vallen kan.
3. Uit Gods Almagt, want de reeden leert dat 'er geen twee
Almagtige konnen zijn ; want de een moest dan des anderen
magt konnen verhinderen, 't welk ongerymt is van God te
denken, dewyl dan een van beiden (wiens magt verhinderd
wierd) niet Almagtig zoude weezen, en by gevolge ook
geen God. Deshalven de Heere nadrukkelijk zegt. Ziet
nu dat Ik, Ik, die ben en GEEN GOD met MY. Deut.
32 : 28.
Vrag. Wat moet ons de beschouwing van Gods Een-
heid leeren ?
Antw. 1. Dat wy in de plaatze des Eenigen waaren
Gods ofte beneevens den zelven niets anders verzieren, ofte
hebben, daar op de mensche zijn vertrouwen stelt. Psalm
73 : 25, 26. Wien hebbe ik [neffens u] in den Hemel,
neffens u lust my ook niets op Aarden. Beswykt myn
vleesch ende myn herte, zo is God de rotsteen myns herten,
ende myn deel in eeuwigheid.
2. Dat wy allen die deze waarheid belyden, zoeken eens
gezind te zijn onder malkanderen. Rom. 12 : 18. Indien
het mogelyk is, zo veel in u is houd vreede met alle
mensehen. 1 Petr. 3 : 8. Ende eindelyk zyt alle eensgezint,
128 I- Artikel,
medelydig, de broeders liefhebbende, met iimerlyke barm-
hertigheid beweegt, vriendelyk.
Vrag. Is een te zijn, niet het zelve met eenvoudig
te zijn?
Antw. Neen : veele dingen zijn een in zoort en getal,
die egter niet eenvoudig zijn. De Zon en Maan zijn elk
maar een, maar niet eenvoudig een, alzo zy beiden uit
veele deeïen zijn te samen gestelt. Een ieder Mensch is
een; maar niet eenvoudig een, alzo hy is uit twee weezent-
lijke deelen Ziel en Lighaam t'samen bestaande. De Ziel
des menschen is een; maar in welke de weezentlijke krag-
ten als verstand, wil en oordeel, zekerlijk versoheiden zijn.
.-. Vrag. Wat is Gods EENVOUDIGHEID?
Antw. Die Volmaaktheid Gods, waar door alles wat
in God is, God zelve is, zonder dat 'er in hem is een
dadelyke zaamenvoeging van deelen, eigenschappen en
toevalligheeden.
Vrag. Bewys eens, dat God eenvoudig is?
Antw. Dit toont ons de H. Schrift in alle die plaatsen,
daar ze Gods volmaaktheden by aftrekkinge stelt door zijn
Weezen, om te toonen dat die met zijn Weezen een en
dezelve zijn, zo word God genaamt de Waarheid Jerem.
10:10. De overwinninge Israëls. 1 Sam. 15:29. Hy die
de overwinninge Israëls is liegt niet. Ligt. 1 Joh. 1 : 5. God
is ligt. Liefde. 1 Joh. 4 : 8. God is liefde. Het leeven. 1
Joh. 5 : 20. Deeze is de waaragtige God ende het eeuwige
leeven.
.-. Vrag. Wat leeringe legt 'er in de beschouwinge
van deeze Volmaaktheid Gods?
Antw. 1. Dat wv tragten eenvoudig en opregt te zijn
in al onze wandel". Math. 10: 16. Ziet ik zende u als
Schaapen in 't midden der Wolven: Zyt dan voorzigtig
gelyk de slangen, ende opregt gelyk de duiven.
2. Dat \vy ons in de gevallen van Gods Voorzienig-
heid te vreeden houden. Hoe eenvoudiger ons lot, zo
veel te geruster, hoe veel te meer goed, rykdom, agting
en vrinden; zo veel te zorgelijker en vergankelijker. De
Waereld gaat voorby met haar begeerlykheid, maar die
de wille Gods doet, blyft in der eeuwigheid. 1 Joh. 2 : 17.
3. Dat wy onze herten vertroosten met deeze belofte,
Van God en deszelfs Volmaaktheeden. 129
dat God de Eenvoudigste van herten bekroonen zal. Psalm
116:6. De Heere bewaart de Eenvoudige. Spreuk. 2 : 7.
Hy legt weg voor den Opregten een bestendig weezen :
Hy is een Schild den geenen die opregtelyk wandelen.
Vrag. Waar door openbaart ons God nader zijn
Goddelijk weezen?
Antw. Door zijn deugden, en eigenschappen.
Vrag. Wat noemt gy Gods eigenschappen?
Antw. Die Volmaaktheeden in het Goddelijk weezen,
waar uit wy klaarder leeren kennen hoedanig een God is.
Vrag. Zijn de eigenschappen zaakelij k van het Goddelijk
Weezen onderscheiden ?
Antw. Neen; maar alle zijne Eigenschappen zijn God
zelve; want of God sweert by zig zelve, ofte by zijne hei-
ligheid, wordt in de H. Schrift voor het zelve verklaart.
Zie Amos 4 : 6. daar God zegt dat hy geswooren heeft by
zyne heiligheid, vergeleken met Hebr. 6:13. daar Paulus
zegt dat God swoer by zig zelven, om dat hy niemand
meerder had by wien hy sweeren zoude.
.*. Vrag. Hoe zijn de Eigenschappen Gods van mal-
kanderen, en van het Weezen Gods onderscheiden?
Antw. 1. Na onze manier van bevattinge, om dat wij
alles wat in God is door eene daad, of bevatting niet
konnen begrypen.
2. Na de verscheide voorwerpen, waaromtrent God
werkzaam is.
3. Na de verscheide gewrogten, die God werkt.
Vrag. Hoe onderscheid gy best de Eigenschappen Gods ?
Antw. In ONMEDEDEELBAARE, waarvan de minste
trek of zweemzel in den mensch niet word gevonden, en
in MEDEDEELBARE Eigenschappen waar van alleen een
flauwe gelijkenisse in den mensch word bespeurt.
Vrag. Is die onderscheiding geoorlooft en gepast?
Antw. Ja. Dezelve is oud, én de Schrift geeft ons daar
toe aanleiding als ze spreekt van Gods beeld, waar na wy
geschapen zijn, en getuigt dat de geloovige de Goddelyke
Natuure deelagtig zyn geworden. 2 Petr. 1:4.
Vrag. Wat Eigenschappen schrijft onze belydenis aan
God toe, die wy gevoeglijk Onmededeelbaare Eigenschap-
pen, noemen ?
9
130 I. Artikel,
Antw. Eeuwigheid, onbegrypelykheid, onzienelykheid,
onveranderlykheid, alomtegenwoordigheid ende almagt. zeg-
gende God is eeuwig, onbegrypelyk, onzienlyk, onveran-
derlyk, oneindelyk, almagtig.
Vrag. Is God EEUWIG?
Antw. Ja. Psalm 90 : 2. Eer de bergen gebooren
waren, ende gy de aarde en de waereld voortgebragt
had: Ja van Eeuwigheid tot Eeuwigheid zyt gy God.
Yrag. Hoe beschryft gy de Eeuwigheid Gods ?
Antw. Als die volmaaktheid Gods, waar door hy zonder
beginzel, einde en vervolg van tyden te gelyk bestaat.
.*. Vrag. Hoe bewyst gy dat God alzo eeuwig is?
Antw. Uit die plaatzen, dewelke ons aantoonen dat
God is. .
1. Zonder begin, voor alle dingen. Jes. 43 : 10 Gy
lieden zyt myne getuigen spreekt de Heere, ende myn
knegt dien ik uitverkooren hebbe, opdat gy het weet,
ende my gelooft, ende verstaat dat ik dezelve ben, dat
VOOR MY geeu God geformeerd is , ende NA MY geen
zyn zal.
2. Zonder vervolg van tijd, zo dat in God eerder nog
later, voorleeden, nog toekomende vallen kan. Psalm
90 : 4. Want duizent jaaren zyn in uwe oogen als de
dag van gisteren als hy voorby gegaan is: ende als eene
Nagtwaake
3. Zonder einde. Psalm 102 : 13. Maar gy Heere
blyft in eeuwigheid, ende uwe gedagtenisse van geslagte
tot geslagte. Vers 27 : 28. Gy zult staande bly ven : gy
zyt dezelve, ende uwe Jaaren zullen niet geëindigt worden.
.-. Vrag. Wat nut legt 'er voor een Christen in de
beschouwinge van Gods Eeuwigheid?
Antw. o. Tot vertroosting, dat, wiens God de Heere
is, hy zulks al geweest is van eeuwigheid eer de waereld
was, ende ook blyven zal tot in eeuwigheid. Hy neemt
zijn Volk niet over van iemand die voor hem geweest
is, nog hy geeft het ook niet over aan iemand die na hem
zijn zal; maar dit hangt te samen. Heere gy zyt ons een
toevlugt geweest van geslagte tot geslagte, ende van eeu-
wigheid tot eeuwigheid zyt gy God. Psalm 90 : 1, 2.
b. Tot leeringe. dat men doorgaans te veel zugt en
Van God en deszelfs Volmaaktheeden. 131
zorgt voor dit vergangehjken leeven, en voor den bouw-
des aardschen tabernakels; en te weinig om dat Goddelijk
gebouw dat eeuwig is en in de Hemelen bereid. Want
de dingen die men ziet zyn tydelyk ; maar de dingen die
men niet ziet zyn eeuwig. 2 Cor. 4:18.
Vrag. Is God ONBEGRYPELYK?
Antw. Ja. Job 36 : 26. Ziet God is groot, ende wy
begrypen het niet; daar is ook geen onderzoekinge van
het getal zijner jaaren.
Vrag. Wat noemt gy de Onbegrypelykheid Gods?
Antw. Die hoogste volmaaktheid Gods, waar door hy
zo als hy is, van Engel nog mensch niet ten vollen kan
begreepen worden.
.'. Vrag. Waar toe strekt zig deeze volmaaktheid
Gods uit?
Antw. 1. Tot zijn weezen en maniere van bestaan, dat
oneindiglyk ons begrip te booven gaat, en alle Godgeleerden
doet verklaaren. dat het ligter zy van God te weeten
wat hy niet is, dan te begrypen wat hy is. Overeenkom-
stig 't geen wij leezen. Job 11 : 7—9. Zult gy de onder-
zoekinge Gods vinden? Zult gy tot de volmaaktheid toe
den Almagtigen vinden ? Zy is als de Hoogte der Hemelen,
wat kond gy doen, dieper dan de helle, wat kond gy
weeten? langer dan de Aarde is haare maate, ende
breeder dan de Zee.
2. Tot zijne Werken;
a. 't Zy de werken der natuur, als daar is de schepping
en onderhouding van alle zienlijke en onzienlijke dingen.
Job 26 : 14. Ziet dit zyn maar de uiterste einden zyner
weegen : Ende wat een klein stuksken der zaaken hebben
wy van hem gehoort? wie zouden den donder zyner
mogentheeden verstaan ?
b. 't Zy de werken der genade, als daar is de her-
schepping en verzoening des zondaars met God door Chris-
tus Jezus zijnen Zoone, daar Paulus van uitroept, Rom.
11 : 33, 34. ó Diepte des Rykdoms beiden der wysheid
ende der Kennisse Gods, hoe onderzoekelyk zyn zyne Oor-
deelen ende onuaspeurlyk zyne Weegen ! want wie heeft
den zin des Heeren gekent? of wie is zyne Raatsman
geweest ?
132 I. Artikel,
c. 't Zy der heerlykheid, die voor Gods kinderen ge-
wrogt zijn om te genieten na dit leeven. 1 Joh. 3 : 2.
Geliefde nu zyn wy kinderen Gods, ende het is nog niet
geopenbaart wat wy zyn zullen. Jes. 64 : 4. Ja van oudts
heeft men niet gehoort nog met ooren vernoomen, nog
geen ooge heeft 't gezien, ö God wat hy doen zal dien
die op hem wagt.
.•. Vrag. Wat leert u Gods Onbegrypelykheid ?
Antw. 1. Dat wy nimmer Gods weegen waar in hy
ons leid berispen moogen, die alles werkt onberispelijk,
wijs en heilig na zijn welbehagen. Jes. 55 : 8, 9. Want
myne gedagten zijn niet ulieder gedagten, ende uwe weegen
zyn niet myne weegen spreekt de Heere : want gelyk de He-
melen hooger zyn dan de aarde : alzo zyn myne weegen hooger
als uwe weegen, ende myne gedagten dan u lieder gedagten.
2. Dat wy niet al te diep in Gods geheim zoeken in
te dringen ; maar ons te vreeden houden met het geen
hy van zig zelven geopenbaart heeft. Col. 2:18, Dat dan
niemand u overheersche na zynen wille in needrigheid
ende dienst der Engelen, intreedende in het geen hy niet
gezien heeft, te vergeefs opgeblaazen zynde door het ver-
stand des vleesches.
3. Dat wy ons gestaadig met eerbied en ontzag over
desselfs weegen en werken verwonderen. De Heere is groot
ende zeer te pryzen, ende zyne, grootheid is ondoorgron-
delyk. Geslagte aan Geslagte zullen uwe werken roemen :
ende zy zullen uwe moogentheeden verkondigen. Psalm
145 : 3, 4.
Vrag. Is God ONZIENLYK?
Antw. Ja. Gelijk te vooren betoogt is, en Paulus
zeer duidelijk aandringt. 1 Tim. 6 : lö. Die alleen on-
sterfelykheid heeft ende een ontoegangelyk ligt bewoond :
den welken geen mensche gezien heeft nog zien kan.
Vrag. Wat hebt gy hier neevens op te merken?
Antw. Dat God daar en tegen alle dingen weet en ziet,
die openbaar of verborgen ; voorleeden, of toekomstig, zee-
ker ofte toevallig zijn. Hebr. 4 : 13. Daar is geen Schepsel
onzigbaar voor Hem: maar alle dingen zyn naakt ende ge-
opent, voor de oogen des geenen met welke wy te doen
hebben Psalm 139 : 2 — 4. Gy weet myn zitten ende myn
Van God en deszelfs Volmaaktheeden. 133
opstaan ; gy verstaat van verre myne gedagten. Gy omringt
rayn gaan ende myn liggen : ende gy zyt alle myne weegen
gewend. Als 'er nog geen woord op myne tonge is, ziet
Heere gy weet alles.
.•. Vrag. Indien God Onzienlijk is, lioe word dan
veelmaalen gezeid dat God is gezien, word, of zal gezien
worden ?
Antw. Door dergelijke spreekwyzen wordt alleen geoogd.
1. Op een verbeeld gezicht van God in den droom,
ofte in verrukkinge van zinnen, hoedanig de verschyningen
Gods voormaals aan de Aartsvaderen en Propheeten geweest
zyn. Gen. 28 : 12, 13. Ende hy droomde: ende ziet een
Leeder was gestelt op der aarde, welkers opperste aan
den Hemel raakte, de Engelen Gods klommen daar by op
en neder, en ziet de Heere stond op dezelve ende zeide,
ik ben de Heere, &c. Jes. 6:1. In den Jaare doe de
Koning Uzia stierf, zo zag ik den Heere zittende op eenen
hoogen ende verlieevenen throon, ende zyne zoomen ver-
vullende den tempel.
2. Of op een zien van God, voor een tyd een men-
schelyk lighaam aangenoomen hebbende, of eenige andere
diergelyke Teekenen van zijne byzondere tegenwoordigheid
vertoonende. Gen. 18:1, 2. Daar na verscheen hem de
Heere aan de eike bosschen van Mamre, als hy in de deure
der tente zat, doe de dag heet werd ende hy hief zyne
oogen op ende zag en ziet daar stondsn drie mannen
tegen over hem.
3. Op een zien van Christus, als de Middelaar Gods
na zijn menschelyke natuur, hoedanig een genieting al
de vromen zal geschonken worden na dit leeven. Job
19 : 25, 26, 27. Want ik weet myn verlosser leeft, ende
hy zal de laaste over het stof opstaan ; ende als zy na myne
huit dit doorknaagt zullen hebben ; zal ik uit myn vleesch
God aanschouwen ; den welken ik voor my aanschouwen
zal ende myne oogen zien zullen, ende niet een vreemde:
myne nieren verlangen zeer in myne schoot.
4. Of op een zien van God, zo door geloof en heilige
bedenkingen in dit leeven. Volgens Jes. 33 : 17. Uwe
oogen zullen den Koning zien in zyne schoonheid : zy
zullen een vergeleegen land zien, als door een volle kennisse
van God na dit leeven. 1 Cor. 13: 12. Want wy zien nu
134 I. Artikel ,
door eenen spiegel in een duistere reeden: maar als dan
zullen wy zien aangezigte tot aangezigte.
Vrag. Is God ONVERANDERLIJK?
Antw. Ja. Mal. 3 : 6. Want ik de Heere worde niet
verandert : daarom zyt gy ó kinderen Jacobs niet verteert.
Jac. 1 : 17. By welke geene veranderinge is ofte schaduwe
van omkeeringe.
\-v
Vrag. Wat is de Onveranderlijkheid Gods ?
Antw. Die hoogste volmaaktheid Gods waar door hy blyft,
dat hy is zonder dadelyke of mogelyke veranderinge.
.-. Vrag. Hoe blijkt zulks nader dat God onveran-
derlijk is ?
Antw. Uit de reeden, want indien de hooge God konde
veranderen, zoude hy overgaan of tot een betert1 staat
ofte tot een erger, ofte tot een evengelyke staat ; maar
geen van dit alles is mogelijk. Hy kan niet overgaan tot
een beetere staat, om dat hy alle volmaaktheeden, op
eene heerlyke wijze bezit. Deut. 32 : 4. Hy is de rotsteen,
wiens werk volkoomen is. Hy kan niet veranderen in een
erger staat om dat hy onverderfelijk is. 1 Tim. 1 : 17.
Den Koning der eeuwen, den onverderfelyken, den onzien-
lyken, den alleen wyzen God. Ook kan hy niet overgaan
tot een evengelyken staat, om dat 'er niemand is Gode
gelijk. Psalm 89 : 7. Wie mag 'in den Hemel tegen den
Heere geschat worden ? wie is den Heere gelyk onder de
kinderen der sterken ?
Vrag. Waarin blinkt de onveranderlijkheid Gods nog
klaarder uit?
Antw. 1. In de vastigheid van zijn Verbond ten goede
van zijn volk. Jes. 54 : 10. Want bergen zullen wyken
ende heuvelen wankelen ; maar rayne goedertierentheid zal
van u niet wyken, ende het Verbond mynes vredes zal niet
wankelen zeit de Heere uwe omtfermer.
2. In de getrouwe vervulling van alle zijne beloften.
Jos. 21 : 45. Daar viel niet een woord van alle de goede
woorden die de Heere gesprooken hadde tot den huize
Israëls : het kwam altemaal. 2 Cor. 1 : 20. Want zo veele
beloften Gods als 'er zyn, die zyn in hem ja ende zy zyn
Amen, Gode tot heerlykheid door ons.
Van God en deszelfs Volmaaktheeden. 135
3. In de bestendigheid van zijne Liefde tegens zijne kin-
deren. Gods Liefde is een eeuwige Liefde, die God eens
lief gehad heeft zal hy liefhebben tot den einde toe. 1 Joh.
4 : 16. God is Liefde: ende die in de Liefde blyft, die
blyft in God, ende God in Hem.
.-. Vrag. Wat nut trekt gy uit de beschouwing van
Gods onveranderlykheid ?
Antw. 1. Die wekt ons op God na te volgen, dat is
bestendig en onveranderlijk te zijn in de betragtingen
van deugd en Godzaligheid Psalm 119 : 106. Ik hebbe
geswooren ende zal het bevestigen, dat ik onderhouden
zal de regten uwer geregtigheid. 1 Corinth. 15 : 58.
Zyt stantvastig ; onbeweeglyk, altyd overvloedig zynde
in het werk des Heeren.
2. En geeft ons vrymoedigheid ons in allerlei swaarig-
heeden onze hoop en vertrouwen op den leevendigen God
te stellen, die in de onveranderlykheid van zyn Verbond
niet feilen zal. 2 Sam. 23 : 5. Hoewel myn huis alzoo
niet is by God ; nogtaus heeft hy my een eeuwig verbond
gestelt, dat in alles wel geordineerd en bewaard is : voor-
zeker daarin is al myn heil, ende alle lust hoewel hy
*t nog niet doet uitspruiten. 2 Tim. 3 : 13. Indien
wy ontrouw zyn, hy blyft getrouw : hij kan hem zelven
niet verloog'enen.
Vrag. Is God ONEINDELUR?
Antw. Ja. 1 Kon. 8 : 27. Waarlyk zoude God op de
Aarde woonen? Ziet de Hemelen ja de Hemelen der
Hemelen zoude u niet begrypem hoe veel te min dit
huis dat ik gebouwd hebbe.
Vrag. Wat noemt gy Gods Oneindelykheid ?
Antw. De Onafmeetelykheid Gods, dewelke de Alomtee-
genwoordigheid Gods in zig bevat.
.•. Vrag. Hoe omschryft gy dezelve?
Antw. Als die volmaaktheid Gods, waardoor hy niet
beslooten wordt binnen de mate van eenig geschapene of
schepbaare dingen, in alle Schepzel tegenwoordig zynde,
zo wel als buiten der zelver paaien in zig zelven.
1 36 I. Artikel ,
Vrag. Waar uit bewijst gij deze Volmaaktheid in God
te zijn?
Antw. Uit Jerem. 23 : 23, 24. Ben ik een God van
naby spreekt de Heere, ende niet een God van verren?
Zoude zig iemand in verborge plaatzen konnen verbergen
dat ik hem niet zoude zien spreekt de Heere, en vervulle
ik niet Hemel en Aarde spreekt de Heere. Psalm 139 : 7 — 10.
Waar zoude ik heenen gaan voor uwen geest, ende waar
zoude ik heenen vliede voor uw aangezigte? Zo ik opvoere
ten Hemel gy zyt daar, of bedde ik my in de Helle ziet
gy zyt daar, naame ik vleugelen des dageraads, woonde ik
aan 't uitersten der Zee ook daar zoude uw hand my ge-
leiden, ende uwe Regterhand zoude my houden.
- Vrag Is dit dan zo te verstaan, dat God alleen met
zijn kennis, en werking overal is?
Antw. Neen! maar teffens met zijn Weezen; want al
is 't dat wy de wyze op welke God overal is niet konnen
begrypen, en het vast staat dat God niet alom teegen woordig
is by manier van uitbreiding en plaatselijkheid; egter is hy
overal met zijn Weezen, nergens in nogte nergens uit ge-
slooten. Hand. 17 : 27. Op dat zy den Heere zouden zoe-
ken, of zy Hem immers tasten en vinden mogten, hoewel
hy niet verre is van een iegelyk van ons.
.'. Vrag. Wat leeringe legt 'er voor u in de beschou-
wing van Gods Alomteegenwoordigheid?
Antw. 1. Gestadig te leeven en te werken als in 't oog
en de tegenwoordigheid Gods. Gen. 17 : 1. Ik ben God
de Almagtige, wandelt voor myn aangezigte en zyt opregt.
2. Dagelyks te wandelen in de zelve voetstappen Gods,
zo dat men zijne gangen verandert na de weegen waarin
God ons leid. Dus is Abraham gehoorzaam geweest om
uit te gaan na die plaatze die hy tot zyn Erfdeel ontfing,
niet weetende waar hy komen zoude. Hebr. 11:8.
3. Ons te vreedeu houden in alle kruis ende weder-
waardigheeden, wetende dat God met zijn hulpe en genade
by ons teegen woordig is, volgens zijne belofte. Jes. 43 : 2.
Wanneer gy zult 'gaan door het water, ik zal by u zyn.
ende door de rivieren, zy zullen u niet overstroomen :
wanneer gy door het vuur zult gaan en zult gij niet ver-
branden, ende de vlamme zal u nier aansteeken.
Yan God en deszelfs Yolmaaktlïeeden. 137
Yrag. Is God ALMAGTIG?
v-
Antw. Ja. Psalm 1 15 : 3. Onze God is dog in den
Hemel; hy doet al wat hem behaagt.
B
.-. Vrag. Wat noemt gy Gods Almagt?
Antw. Die hoogste volmaaktheid door welke God voor
zig zelve genoegzaam zynde, de opperste oorzaak is van
alles dat 'er buiten hem gevonden word.
Yrag. Leert de H. Schriftuur ons elders deeze volmaakt-
heid Gods nog meer?
Antw. Ja. Als Gen. 17:1. Ik ben God de Almag-
tige ofte Algenoegzaame. Jes. 41 : 4. Ik de Heere die
de Eerste ben, ende met de laatste ben ik dezelve. Handel.
17 : 25. God word ook van 's menschen handen niet ge-
dient als iets behoevende. Alzo hy zelve allen het Leeven,
ende den Adem, ende alle dingen geeft.
Yrag. Hoe is deeze Almagt in God te beschouwen?
Antw. Als onuitputtelyk, onweerstaanbaar en tot alles
uitgestrekt, zo dat 'er niets is dat God wederstaan kan,
ofte voor hem onmogelyk is. Math. 19 : 26. Ende Jesus
haar aanziende zeide tot haar, by de menschen is dat on-
moogelyk ; maar by God zyn alle dingen mogelyk.
.•. Yrag. Hoe al meer?
Antw. Dat de zelve kan onderscheiden worden als
een dadelyke en een volstrekte Almagt.
1. Als een dadelyke, waar door God 't zy op een
gewoone 't zy op een ongewoone wyze doet al wat hem
behaagt. Psalm 115 : 3. Onze God is dog in den Hemel :
Hy doet al wat hem behaagt.
22. Als een Volstrekte, waar door God meer kan doen
als men dagelyks ziet dat hy doet. Math. 3 : 9. Ik zegge
u dat God uit deeze steenen Abraham kinderen verwekken
kan. Math. 26 : 53. of meint gy dat ik myn Yader nu
niet kan bidden, ende hy zal my meer als twaalf legioe-
nen Engelen byzetten.
.*. Yrag. Wat merkt gy verder omtrent Gods Al-
magt op ?
Antw. Dat hier niet tegen strydt
a. Dat God niet doet nog doen kan dat tegen zijn
besluit aanloopt, dewijl dat zelve wys en onveranderlijk is
Psalm 33 : 11. De raad des Heeren bestaat in der
138 I. Artikel.
Eeuwigheid; de gedagten zyns herten van geslagte tot
geslagte.
b. Dat God niet doet nog doen kan, 't geen teegeu
zijne Volmaaktheeden aanloopt, want God kan niet on-
trouw zijn nog liegen, Hy die de overwinninge Israëls
is liegt niet, 1 Sam. 15 : 29. Hy die getrouw blyft kan
hem zelven niet verloogenen, 2 Tim. 2 : 13.
c. Dat hy niet doet nog doen kan 't geen de eindig-
heid van het Schepzel zoude wegneemen. Een Eindige
Waereld kan nimmer oneindig of onafmeetelyk worden.
Psalm 102 : 26, 28. Gy hebt voormaals de Aarde ge-
grond, en de Hemelen zyn het werk uwer handen, die
zullen vergaan ; maar gy zult staande blyven, en zy allen
zullen als een kleed verouden, gy zultze veranderen als
een gewaad en zy zullen verandert zyn ; maar gy zyt de-
zelve ende uwe' Jaaren zullen niet geëindigt worden.
d. Dat hy niet doet nog doen kan, hoe wonderbaar
zijne Werken zijn, dat eenige waare tegenstrydigheid in
zig behelst : daar is een order van Zaaken welkers be-
paaling de Heere niet overgaan zal. Alzo zeit de Heere
indien myn Verbond niet is van dag en nagt : indien ik
de Ordeningen des Hemels ende der Aarde niet gestelt
hebbe: zo zal ik het zaad Jacobs ende myns knegts Davids
verwerpen, dat ik van zynen zaade niet neemen die daar
heerschen over het zaad Abrahams, Isaaks ende Jacobs:
want ik zal haare gevangenissen wenden en mij haarer
ontfermen. Jerem. 33 : 25, 26.
Vrag. Wat bloeit 'er uit deeze onafhankelykheid of
Almagt Gods?
Antw. Dat alle dingen eeniglijk ende alleen, van God
afhangen. Dan. 4 : 35. Alle de Inwoonders der Aarde zijn
als niet geagt, ende hy doet na zynen wille met het heir
des Hemels ende der Aarde, ende daar is niemand die zynen
hand kan afslaan, ofte tot hem zeggen wat doet gy?
.•. Vrag. Waartoe moet ons de overdenking van
Gods Almagt bewerken ?
Antw. 1. Tot neederige onderwerpinge aan zijn wijze
en Vrymagtige regeeringe over ons. 1 Petr. 5 : 6. Ver-
needert u onder de kragtige hand Gods, op dat hy u
verhooge tot zyner fcyd.
-. Om al onze kragt en sterkte tot doen en lyden in
Van God en deszelfs Volmaaktheeden. 139
den geloove by God te zoeken. 2 Chron. 20 : 12. ó Onze
God zult gy geen regt tegen hen oeffenen ? want in ons
is geen kragt tegen deeze groote meenigte die tegen ons
komt ende wy weeten niet wat wy dcen zullen, maar
onze oogen zyn op U !
8. Om al ons vertrouwen in alle gevallen eenighjk
op God te stellen, als zijnde de Onafhangelijke God die
duizenden van weegen heeft om ons te helpen, en werken
kan boven het geen wy bidden of denken moogen. 2
Chron. 14 : 11. Ende Aza riep tot den Heere zyne God,
ende zeide Heere het is niets by u te helpen het zy den
magtigen het zy den kragteloozen, helpt ons ö Heere
onze God want wy steunen op u, ende in uwen Naam
zyn wy gekoomen tegen deeze meenigte : ö Heere gy zyt
onze God, laat den sterfelyken mensch tegen u niets
vermoogen.
Vrag. Wat noemt onze belydenis verdere Eigenschappen
en Volmaaktheeden die 'er in God zijn ?
Antw. Die wy gevoeglijk mededeelbaare Eigenschappen
Gods noemen, Wysheid, Regtveerdigheid en Goedheid :
Zeggende dat God is volkomen Wys, Regtveerdig, Goet,
ende een zeer overvloeiende Fonteine alles goeds.
Vrag. Is God VOLKOMEN WIJS?
Antw. Dit blykt uit 1 Sarn. 2 : 3. De Heere is een
God der Wetenschappen. Job 12 : 13. By Hem is wys-
heid, ende magt, hy heeft Raad ende Verstand. Psalm
147 : 5. Zyn Verstand is geen getal.
. . Vrag. Wat is Gods Wysheid of Verstand ?
Antw. Die hoogste Volmaaktheid, waar door God met
eene Eeuwige daad, in zig zei ven alle dingen volmaak-
telijk kent.
Vrag. Wat kent God?
Antw. Alle dingen. 1 Joh. 3 : 20. God is meerder
als ons herte, ende hy kent alle dingen.
Vrag. Hoe kent God alle dingen ?
Antw. 1. Op de allervolmaakste wyze, tot in het binnenste
der zaake ; onfeilbaar, en als tegenwoordig, hoewel dezelve
nog staan te geschieden. Hebr. 4 : 13. Daar is geen Schepzel
140 I. Artikel,
onzigbaar voor Hem, maar alle dingen zyn naakt ende
geoopent voor des oogen des geenen met welken wy te doen
hebben.
2. Door eene Eeuwige daad. zonder voorgaande of vol-
gende redeneering. Handel. 15 : 18. Gode zyn alle zyne
werken van Eeuwigheid bekent.
3. Uit en van zig zelven, zonder dat hy van iets buiten
hem zelven afhangt. Jes. 40 : 13, 14. Wie heeft den geest
des Heeren bestuurt, ende wie heeft Hem als zyn Raadsman
onderweezen ? Met wien heeft hy raad gehouden die hem
verstand zoude geeven en hem zoude leeren van het pad
des regt, ende hem wetenschap zoude leeren ende hem
zoude bekent maaken den weg des veelvuldigen verstands.
.*. Vrag. Wat leeringe trekt gy uit de besehouwinge
van deeze Volmaaktheid Gods?
Antw. 1. Dat wy dagelyks meer ligt en wysheid by
en van den Heere zoeken, die den geest der wysheid en
der openbaaringe in zijne kennisse belooft heeft. Jac. 1 : 5.
Indien iemand van u wysheid ontbreekt dat hy ze van
God begeere, die een iegelyk mildelyk geeft ende niet
verwyt: ende zy zal hem gegeven worden.
2. Dat wy ons herte vergenoegen onder het bezef dat
wy van God gekent zyn, al is 't dat we van de menschen
voor zodaning niet gekent, nogte erkent worden : 't is eer
genoeg voor een Christen dat hy deeze belofte heeft.
2 Tim. 2 : 19. Evenwel het vaste fondament Gods staat
hebbende deezen zegel, de Heere kent de geenen die de
zynen zyn.
.•. Vrag. Is deeze besehouwinge dat God alle dingen
weet ook gene springader van vertroosting ?
Antw. Ja zeekerlijk, want daar meede konnen de
geloovigen haar vertroosten.
1. Onder lasteringen en beschuldigingen dat haar op-
regtheid en onschuld by den Heere bekent staat. Job
16 : 19. Ook nu ziet in den Hemel is myne getuige,
ende myne getuigen is in den Hoogten. Cap. 31 : 4 — 6.
Ziet hy niet myne weegen ? ende telt hy niet alle myne
treeden? zo ik met ydelheid omgegaan hebbe ; ende heeft
myn voet gesnelt ter bedriegerye. Hy weege my op eenen
regten weegschaale : ende God zal myne opregtheid weeten.
2. Onder worstelingen tegens ons ongeloof, in droef-
Van God en deszelfs Volmaaktheeden. 141
heid over zonden, in klagten onder wederwaardigheeden
en verdrukkingen dat God onze noodeo en zielsbenauwt-
heeden kent. Jes. 57 : 18. Ik zie haare weegen ende ik
zal ze geneezen : ende zal ze geleiden ende hen vertroos-
tinge wedergeeven, namentlyk haare treurigen.
Vrag. Is God ook REGTVEERDIG?
Antw. Ja. Neh. 9 : 33. Dog gy zyt Regtveerdig in
alles dat ons overgekomen is. 1 Joh. 1 : 9. Indien wy
onze zonden belyden, God is getrouw ende Regtveerdig
dat hy ons de zonden vergeeve.
Vrag. Wat verstaat gy door GodsRECHTVEERDIGHEID?
Antw. Die volmaaktheid Gods waar door hy de goede
daaden goetkeurt, en de kwaade daaden afkeurt ; door d'eene
te beloonen, en d andere te straffen ; zo hoog van Abraham
geroemt. Gen. 18 : 25. Het zij verre van u zulk een ding
te doen, te dooden den Regtveerdigen met den Goddeloo-
zen; dat de Regtveerdige zy gelyk de Godlooze: verre zij
't van u, zoude de Rigter der gantsche Aarde geen regt doen ?
.-. Vrag. Hoe word deeze Rigterlyke Regtveerdigheid
onderscheiden ?
Antw. In een beloonende en wreekende geregtigheid
Gods.
/. Vrag. Wat verstaat gy door de beloonende Gereg-
tigheid Gods?
Antw. Die Volmaaktheid Gods waar door hy alle
goetwerk der Geloovigen uit genade rykelijk beloont, daar
Paulus van spreekt. 2 Tim. 4 : 8. Voorts is my wegge-
legd de kroone der Regtveerdigheid, welke my de Heere
de Regtveerdige Rigter in dien dag geeven zal, ende niet
alleen my, maar ook alle die zyne verschyninge lief ge-
had hebben.
.-. Vrag. Wat is de wreekende geregtigheid Gods ?
Antw. Die weezentlijke Volmaaktheid Gods, waar door
hy de schuldigen geenzints onschuldig houd, maar de
zonden straft. Nah. 1 : 2. Een yverig God ende een wree-
ker is de Heere, een wreeker is de Heere ende zeer Grim-
mig : een wreeker is de Heere aan zyne wederpartyders,
ende hy behoud den toorn zijner vyanden.
142 I Artikel,
Vrag. Is God ook HEILIG?
Antw. Ja, gelijk de Zeraphim betuigen. Jes. 6: 3.
Heilig, Heilig, Heilig is de Ileere der Heirschaaren.
Vrag. Wat verstaat gy door Gods HEILIGHEID?
Antw. Die hoogste Volmaaktheid Gods, waar door hy
afgescheiden van alle onreinigheid, zig zelve en al wat zijn
natuur gelykvormig is, bemind.
.'. Vrag. Waarin vertoont God deeze zijne heiligheid?
Antw. 1. In zijn afkeer die hy heeft van alles 't welk
met zijn heiligheid niet overeenstemt. Hab. 1:13. Gy
zyt te rein van Oogen, dat gy 't kwaade zoudt zien en
de kwellinge kont gy niet aanschouwen.
2. In zijn toekeer tot alles dat niet zijn Volmaakte
heiligheid overeenstemt. Spreuk. 1 1 : 20. De Opregte van
weegen zyn zyn welgevallen. Jerem. 9 : 24. In deze
dingen hebbe ik lust spreekt de Heere.
3. In de standvastigheid van zijn beloften en bedrei-
gingen. Neh. 9 : 8. Gij hebt uwe woorden bevestigt om
dat gy Regtveerdig zyt. 1 Joh. 1 : 9. Indien wy onze
zonden belyden, hy is getrouw en Regtveerdig dat hy
ons de zonden vergeeve.
.•. Vrag. Waar toe moet ons de overdenking van Gods
heiligheid bewerken ?
Antw. Daar uit moesten wy leeren.
1. De heiligheid Gods ten hoogsten erkennen ende
roemen. Psalm 99 : 5 Verheft den Heere onzen God
ende buigd u neder voor de voetbank zyner voeten, want
hy de Heere onze God is heilig.
2. De heiligheid Gods in onzen wandel najaagen. 1
Petr. 1 : 15. Maar gelyk hy die u geroepen heeft heilig
is, zo word ook gy zelve heilig in al uwen wandel.
.•. Vrag. Waar in bestaat de waare heiligheid van
een Christen ?
Antw. 1. In een afzondering van zig zelven van de
waereld, en al dat ons besmetten kan in dezelve. Openb.
18 : 4. Ende ik hoorde een andere stemme uit den
Hemel zeggende: gaat uit van haar myn volk; op dat
gy aan hare zonden geen gemeenschap hebt, ende op
dat gy van haare plaagen niet ontfangt.
2. In een overgaaf van zig zelven in Ziel en Lighaam
Van God en deszelfs Volmaaktheeden. 143
aan den Heere, Jes. 44 : 5. Deeze zal zeggen ik ben des
Heeren, ende die zal zig toenoemen met den Naame
Jacobs: ende geene zal niet zyne hand schrijven ik ben
des Heeren, ende zig toenoemen met den Naame Israëls.
3. In een toegekeertheid des harten tot betragtinge
van de wille des Heeren. Joh. 4 : 34. Jesus zeide tot
haar, myn spyze is dat ik doe den wille des geenen die
my gezonden heeft en zyn werk volbrenge.
4. In een dadelyke betooning van die heiligheid in al
onzen wandel. Psalm 93: 5. Uwe getuigenissen zyn zeer
getrouwe: de heiligheid is uwen huize cierlyk Heere tot
lange daagen.
Vrag. Is God GOED 7
Antw. Niet alleen Goed, maar een zeer overvloeiende
fonteine aller goeden.
Vrag. Wat is de Goedheid Gods?
Antw. Die Volmaaktheid in God, waar door hy zyne
Schepzelen, byzonder zyne kinderen wel wil en weldoet.
.-. Vrag. Wat deugden besluit de Goedheid Gods in zig?
Antw. 1. Zijn Liefde, waar door hy de zijnen, vrywil-
lig, en bestendig een geneegen hert toedraagt. 1 Joh.
3:1. Ziet hoe groote liefde ons de Vader gegeeven heeft,
namentlyk dat wy kinderen Gods genaamt zouden worden.
Jerem. 31 : 3. Ja ik hebbe u lief gehad met eene Eeuwige
Liefde. Hos. 14 : 5. Ik zal haarlieder afkeeringe genee-
zen, ik zal ze vrywillig liefhebben.
2. Zijn genade, waar door hy zijne Schepzelen buiten
en tegen haar weerdigheid weldoet. Eph. 2 : 8, 9. Uit
genade zyt gy Zalig geworden door het geloove, en dat
niet uit u, het is Gods gaave, niet uit de werken op dat
niemand roeme.
3. Zijn barmhertigheid, waar door hy de zijnen in
haare elenden en gebreeken te hnlpe koomt, daarom ge-
naamt een God die ryk is in barmhertigheid. Eph. 2 : 4.
4. Zijn lankmoedigheid, waar door hy alle welver-
diende straffen van den zondaar uitstelt voor een tyd.
In deezen zin zegt Mozes, dat de Heere is lankmoedig
ende groot van Weldadigheid. Exod. 34 : 6. En Paulus,
dat hy bezit eenen rykdom der verdraagzaamheid ende
lankmoedigheid. Rom. 2 : 4.
144 I. Artikel.
Vrag. Is God een overvloedige fonteine aller goeden?
Antw. Dus zegt ons de Schrift, dat hy is de Fonteine
des heils. Jes. 12:3. De Springader des leevendigen waters,
Jerem. 2 : 13. De Fonteine des leevens in wiens ligt wy
het ligt zien, Psalm 36 : 10.
.•. Vrag. Toont de gepastheid van dit Zinnebeeld?
Antw. 1. Een Fonteine is een Spring die overvloed
van water in zig heeft, aldus is de Heere Algenoegzaam
voor de zijnen. Jac. 1 : 17. Alle goede giften ende alle
volmaakte gaave is van boven van den Vader der Ligten
afkoomende, by welke geen verandering is ofte schaduwe
van omkeeringe.
2. Een Fonteine is een Spring die haare wateren
van zelfs opgeeft ze worden nog door den reegen, nog
door 's menschen handen van buiten daar ingebragt, dus
springs al het goede dat God aan menschen kindereu
doet, enkel uit de Ingewanden zijner Ontferniinge. Ezech.
36 : 32 Ik doe het niet om uwent wille spreekt de Heere;
het zy u bekent, schaamt u ende word schaamrood van
uwe weegen gy huis Israëls.
3. Een fonteine is een Spring die het water uit de
Aarde opwaarts brengt, dus verwekt God door zijne goede
gaaven in ons zulke beweegingen, gedagten en werkingen
die hemelwaarts gerigt zijn. Col. 8:1. Indien gy dan
met Christus Opgewekt zyt zo zoekt de dingen die boven
zyn, daar Christus is zittende ter Regterhand Gods.
4. Een Fonteine is een Spring die toegankelijk is
voor een ieder, zo is de Heere naby allen om 'er in zijn
goedheid van gezogt en gevonden te worden. Hand.
17 : 27. Zonderling na by zijne kinderen. Psalm 73: 1.
Immers is God Israël goet den geenen die rein van
herten zyn.
5. Een Fonteine is een Spring welkers water genee-
zende, vrugtbaar, en verkwikkende is, dus is de goede
God met zijn gifte en werkinge om het hert te geneezen
van haare gebreeken, te verkwikken, en te versterken
in de hoope des Eeuwigen Leevens. Psalm 68 : 10. Gy
hebt zeer milden reegen doen druipen ö God, ende hebt
uwc Erfenisse gesterkt als ze mat was geworden.
Vrag. Waar toe moet de beschouwing van alle deeze
volmaaktheeden Gods een Christen opleiden?
Van God en deszelfs Volmaaktheeden. 145
Antw. 1 . Tot dankzegging dat God, daar hy anders on-
eindig en onbegrypehjk is, zig zelven enigermate heeft
willen bekent maaken in zijn woord. Psalm 63 : 3. Voor-
waar ik hebbe u in uw heiligdom aanschouwt, ziende uwe
sterkte ende uwe eere.
2. Tot ernstig onderzoek van ons zelven, of wy God
in deeze zijne Volmaaktheeden op de regte wyze kennen
ende belyden 2 Cor. 13:5. Onderzoekt u zelven of gy in
den geloove zyt, beproeft u zelven.
Vrag. Hoe zal een Christen zig verzeekeren, dat hy God
en zijne Volmaaktheeden op de regte wyze kent en belyd ?
Antw. De mensch by wien deeze dingen zijn.-
1. Leeft onder een klein gevoelen van zig zelven met
een diep ontzag voor den hoogen God. Jes. 6 : 5. Doe zeide
ik wee my want ik verga! dewyl ik een man van onreine
lippen ben, ende ik woone in 't midden eens volks dat on-
rein van lippen is : want myne oogen hebben den Koning
den Heere der Heirschaaren gezien.
2. Is een deelgenoot van die verandering des gemoeds
na den beelde Gods, waar van Paulus spreekt. 2 Cor. 3:18.
Ende wy alle met ongedekten aangezigte de heerlykheid des
Heeren als in eenen Spiegel aanschouwende, worden na het
zelve beeld in gedaante verandert van heerlykheid tot heer-
lykheid als van des Heeren Geest.
3. Versmaad de Waereld en derzelver begeerlijkheid om
des Heeren wil. Hebr. 1 1 : 26, 27. Agtende de versmaadheid
Christi meerderen rykdom te zyn dan de schatten in Egypten :
want hy zag op de vergeldinge des loons. Door 't geloove heeft
hy Egypten verlaaten, niet vreezende den toorn des Konings.
Want hy hield zig vast als ziende den Onzienlyken.
4. Spreekt van God en desselfs ontdekkinge aan 't ge-
moet, uit eige ondervindinge zonder zig te beroepen op het
zeggen van een ander. Joh. 4 : 42. Ende zy zeiden tot de
Vrouwe, wy gelooven niet meer om uwes zeggens wille ; want
wy zelven hebben hem gehoort, en weeten dat deeze waar-
lyk is de Christus, de Zaligmaker der Waereld.
5. Zoekt overeenkomstig de wille Gods te wandelen, en
de deugden Gods door den Heiligen Geest in zijn harte
uitgestort, in den wandel te vertoonen. Math. 5 : 48. Weest
dan gy lieden volmaakt, gelyk uw Vader die in den Heme-
len is, volmaakt is. Eph. 5:1. Zyt dan navolgers Gods
als geliefde kinderen.
'10
U6 I. Artikel,
.-. Vrag. Wat heeft een Godzaalige, die deeze dingen
in zig bevind, te betragten?
Antw. 1. Deeze onwankelbaare belydenisse vasthouden,
dat ons hoogste goed op Aarde bestaat in God te kennen,
te lieven en te genieten. Psalm 73 : 25 : 26. Wien heb
ik neffens u in den Heniel ? neffens u lust my niets op
aarden. Beswykt myn vleesch ende myn herte, zo is God
de rotsteen van myn herte ende myn deel in Eeuwigheid.
2. Van elk deugd en volmaaktheid Gods geloovig en
eerbiedig gebruik maken. Psalm 35 : 10. Alle myne been-
deren zullen zeggen : Heere wie is u gelyk ! die gy den
Elendigen redt van dien die sterker is dan hy; endeden
Elendigen en Noodruftigen van zynen beroover, Spreuk.
18 : 10. De naam des Heeren is een sterke tooren : de
Regtvaardige zal daar heenen loopen ende in een hoog
vertrek gestelt worden.
3. Veel verlangen na den Hemel, daar onze keunisse
van God en zijne Volmaaktheeden vol zal zijn. 1 Cor. 13 :
9, 10. Want wy kennen ten deele, ende wy propheteeren
ten deele: dog wanneer het Volmaakte zal gekomen zijn,
dan zal het geene dat ten deele was, te niete gedaan
worden.
IL ARTIKEL,
Van de kennisse Gods, uit de natuur en de
H. Schriftuur.
Wy kennen hem door twee middelen. Ten eersten,
door de scheppinge, onderhouding e, ende regeeringhe
der gheheele werelt : overmits deselve voor onsen ooghen
is als een schoon boec, in welcke allen schepselen, groote
ende cleyne, ghelijck als letteren zijn, Die ons deonsien-
licke dinghen Gods, gheven te aenschouwen, namelijck,
sijn eeuwighe Moghentheyt ende Godtheyt, als d'Apostel
Paulus seght, Rom. 1 : '20. Welcke dinghen alle ghenoech-
saem zijn om de menschen te overtuyghen, ende haer
alle onschult te benemen. Ten tweeden geeft Hy hem-
selven ons noch claerder ende volcomelijcker te kennen,
door sijn heylich ende Goddelic Woord: te weten, soo
vele als ons van noode is in desen leven, tot sijnder
eeren, ende de salicheyt der sijner.
V R A (I F,
Waar in bestaat des menschen hoogste geluk op
Aarde?
Antw. In de vrindschap en gemeenschap met God,
volgens Psalm 33 : 12. Welgelukzalig is het volk wiens
God de Heere is : het volk dat hy zig ten erve heeft
uitverkooren, vvaerom Augustinus zeer wel zeide, wat
is God voor my indien hy niet myn God is !
148 II. Artikel,
Vrag. Wat is het eerste middel om aan God deel
te krygen?
Antw. Een regte kennisse van God, die de Geluk-
zaligheid voor de zijnen is. Joh. 17 : 3. Dit is het
Eeuwige leeven, dat zy u kennen den Eenige Waar-
agtigen God ende Jesus Christus dien gy gezonden hebt.
Vrag. Wat is den Inhoud van deezen Artikel?
Antw. Een belydenis van de weegen en middelen waar
door wy den waaren God leeren kennen, namentlyk dooi-
de boeken der Natuur ende H. Schriftuur.
Vrag. Zijn deeze twee middelen, namenlijk de Natuur
ende H. Schriftuur, niet strydig tegen malkanderen ?
Antw. Geenzints: Om dat de waarheid niet strydig is
met de waarheid. Beiden wijzen ze ons aan dat God is
ende Oorsprong van alles goeds, egter, zijn ze onderscheiden
van malkanderen ! 't een is minder, 't ander meer, 't een
is duister en min volkoomen ; het ander klaarder en vol-
maakt. Gebeurd het dat de reeden dartel word, zig willende
verheffen teegen de openbaaring, dan moet het woord van
Paulus gelden, Gal. 4 : 30. Werpt de dienstmaagt uit ende
haaren Zoone ; want de Zoone der dienstmaagt zal niet erven
met den Zoone der vrye.
Vrag. Hoe behoort gy de waarheid in deezen Artikel
vervat, te bezigtigen ?
Antw. 1. Met belydenis en schaamte, dat wy in deeze
twee boeken, waar in Gods eeuwige kragt en Goddelykheid
als met groote letteren beschreeven staan, niet meer gebruikt
hebben om wys in God te worden. Voorwaar moet men
zeggen, wy zyn van gisteren ende weeten niets, dewyl onze
daagen op der Aarde als een schaduwe zyn, Job 8 : 8.
2. Biddende dat God onze oogen openen, om zijne heer-
lijkheid in deeze twee boeken te aanschouwen. Hagar stont
bij de Fontein ; maar zy zag hem niet voor dat God haar
de oogen opende, Gen. 21 ; 19. De mensch is blind van
natuure, God moet ons zijn ligt en Geest by de waarheid
schenken, om dezelve in haar eige gedaante te kennen,
1 Cor. 2 : 14.
. . Vrag. Wat order bespeurt men in deezen Artikel
gehouden te zijn ?
Van de kennisse Gods, enz. 149
Antw. 1. Eerst ontmoeten wy een gemeen voorstel,
van de wyze op welke God gekend word, in de woorden
wy kennen hem door twee middelen.
2. Daar na een uitbreiding van dit voorstel,
A. Ten aanzien van de kennisse Gods uit de natuur.
a. Op zig zelven. Ten eerste door de scheppinge,
onderhoudinge, ende regeeringe der geheele waereld : over-
mits dezelve voor onze oogen is als een schoon boek, in
welke alle schepselen, groote en kleine, gelyk als letteren
zyn, die ons de onzienlyke dingen Gods geeven te aan-
schouwen, namelyk, zijn eeuwige Moogentheid ende God-
heid, als de Apostel Paulus zegt, Rom. 1 : 20.
b. In haar einde en nuttigheid, welke dingen alle
genoegzaam zyn om de menschen te overtuigen, ende
haar alle onschuld te beneemen.
B. Ten aanzien van de kennisse Gods uit de H.
Schriftuur, dat dezelve
a. Klaarder en Volmaakter is dan de eersten. Ten
tweeden, geeft Hy hem zelven nog klaarder en volko-
melyker te kennen, door zyn heilig en Goddelyk Woord :
b. Egter niet geheel volkomen, zo dat wy in alles
God, volmaakt zoude begrypen, inhoudende te weeten,
zoo veele als ons van noden is in deezen leven, tot zyner
eeren, ende Zaligheid der zynen.
Vrag. Hoe weeten wy dat 'er een GOD is, door
middel van de NATUUR?
Antw. Door de Ingeschape en verkreege Kennis.
Vrag. Wat verstaat gy door de INGESCHAPEN
KENNIS?
Antw. Die aangeboore overtuiging van een Godheid,
die in alle menschen gevonden word. Rom. 1 : 19.
Overmits het geene van God kennelyk is, in haar
openbaar is: want God heeft het haar geopenbaart.
Vrag. Bewyst eens, dat 'er zulk een aangeboore over-
tuiging van een Godheid in alle menschen gevonden word ?
Antw. 1. Alle menschen hebben meer of min in zig een
kennisse van 't geen goed of kwaad, eerlyk of oneerlyk is,
namentlijk, dat men God moet eeren, een ieder het zyne
150 II. Artikel,
geeven, een ander niet doen 't geen men niet wil dat aan
zig zelven geschiede, enz. Deeze kennis nu van goed en
kwaad, eerlyk ofte oneerlyk, zoude niet gevonden worden
in den mensch, zo 'er niet was een Opperste Wergeever.
die regt en raagt heeft om de conscientien der menschen
aan zijne Wetten te verbinden, waarom Paulus zegt, Rom.
2:14, 15. Wanneer de Heidenen die der Wet niet hebben,
van natuure doen dingen die der Wet zyn, deeze de Wet
niet hebbende zyn haar zelven een Wet, als die betoonen
het werk der Wet geschreeven te hebben in haare herten,
haare conscientie medengetuigende, en de gedagten onder
malkanderen haar beschuldigende, ofte ook onschuldigende.
2. De toestemming van deze waarheid is algemeen :
daar is geen volk op Aarde, by wien geen openbaare erken -
tenisse is van een zeeker Opperweezen. Hoe zeer de menschen
in zeeden, gewoontens en eenige andere dingen van mal-
kanderen verschillen, zy zijn egter altoos te zamen daar in
overeengekomen, dat 'er een God moet zijn die de eerste
en opperste oorzaak van alle dingen is. Hier op steunt het
getuigenis van zo veele Wyzen onder de Heidenen, als dat
van Plato, die uitdrukkelijk zeide, alle menschen hebben
by haar zelven eene inbeelding der Gooden en dat van
Cicero, wiens woorden nadrukkelijk zijn, daar is geen Volk
zo Barbaarsch, welk niet erkent dat 'er is een Eenig God,
in zo verre dat de menschen liever een valscheu God willen
hebben dan ganschelyk geen God vervolgende zo diep zit
het gevoelen der Goddelykheid in onze herten.
.". Vrag. Hoe bewyst gy zulks nader?
Antw. 3. Uit de algemeene bewyzen van Godsdienstig-
heid, die zelfs by de allerwoeste en ongeschikste Heide-
nen van alle tyden af gevonden zijn. Hebben nu de woeste
Volkeren altoos een zoort van Godsdienst gehad, waar
mede zy hunne Weldoenders Godsdienstige eere beweezen,
zulks kan niet ontstaan van uit zeekere kennisse van een
zeeker Opperweezen, welke zy oordeelen dat noodzakelijk
moest gedieut en gevreest worden; dewijl de mensch van
natuure zo trots en hoogmoedig is, dat hy zonder drang
en overtuiging van zijn gewissen, de heerlykheid des
onverderfelyken Gods niet verandert zoude hebben in de
gelykenisse eenes beelds van een verderflyk mensche,
ende van gevogelte, ende van viervoetige en kruipende
Van de kenni9se Gods, enz. 151
gedierten, om dat te aanbidden en daar voor neder te
knielen, Rom. 1 : 23. Weshalven het getuigenis van
Plutarchus hier te pas komt, indien gy de Aerde om-
wandeld, gij zoudt konnen vinden Steeden geen munren,
Letteren, Koningen en Rykdommen hebbende, en die
van geen schooien weeten ; dog niemand heeft ooit gezien
een Stad die niet hadde tempelen en Gooden, die geen
Gebeeden, Eed of Godspraak gebruikte, die niet offerde
om goede dingen te verkrygen nog poogde de kwaade
door Godsdienstigheid af te weeren.
4. Uit de werkingen der conscientie in ons. Alle
menschen hebben eene bewustheid (conscientie) in zig,
dewelke haar beschuldigt van het kwade, ende onschul-
digt door bedryf van het goede : welke mede bewustheid
over het bedreeven kwaad in alle menschen, veel minder
in Koningen en Vorsten (die voor geen waereldsche straffe
te dugten hebben) zoude gevonden worden, indien 'er
niet een God en Opperste Rigter was, aan wien alle
menschen van haar daaden Reekenschap zullen moeten
geeven; waarom Paulus van de Heidenen zegt, al-
hoewel zy de Wet Gods ; dat is de beschreeven Wet
Gods door Mozes niet hebben, zy betoonen het werk der
Wet, geschreeven in haare herten, haare conscientie
medegetuigenis gevende, ende gedagten onder malkande-
ren haar beschuldigende, ofte ook onschuldigende, Rom.
2: 14, 15.
Vrag. Wat verstaat gy door de VERKREEGENE KEN-
NISSE GODS?
Antw. Die klaardere kennisse van God, dewelke wy
verkrygen uit de beschouwing der werken Gods, dewelke
wy in ons zelven en buiten ons in de geheele waereld
ontdekken, ofte gelijk onze belydenis zegt, door de
scheppinge, onderhoudinge, en regeeringe der geheele
wereld : overmits dezelve voor onze oogen is als een
schoon boek, in welke alle Schepselen, groote ende
kleine, gelyk als letteren zyn, die ons de onzienlyke
dingen Gods, geeven te aanschouwen, namelyk, zyn
eeuwige kragt en Goddelykheid, Rom. 1 : 20.
152 II. Artikel,
Vrag. Waar leert ons de Schrift de scheppinge, onder-
houdinge, *ende regeering der geheele Waereld een schoon
boek te zyn, om 'er Gods eeuwige kragt en Goddelykheid
uit te ontdekken ?
Antw. Nadrukkelyk, Psalm. 19 : 2 — 7. De Hemelen
vertellen Gods eere, ende het uitspansel verkondigt zyner
handen werk. De dag aan den dag stort overvloediglyk
spraake uit; ende nagt aan de nagt toont weetenschap, geen
spraake nogte geene woorden zyn daar haare stemme niet
gehoort word. Haar Rigtsnoer gaat uit over de gantsche
Aarden, ende haare reedenen aan het einde der waereld,
Hy heeft een tente gesteld voor de Zonne en die is als
een Bruidegom, uitgaande uit zyne slaapkamer, zy is vrolyk
als een held om haar pad te loopen. Haaren uitgang is van
liet einde des Hemels, ende haaren omloop tot aan het
einde derzelven : ende niets is verborgen voor haare hitte.
Vrag. Wat hebt gy omtrent deeze woorden op te merken ?
Antw. Dat het aanmerkelijke woorden zijn, die ons als
een schoon boek de zaak voor oogen stellen ;
1. Hier zien wy welke de deelen van dit boek zijn, na-
mentlijk de Hemelen ende het Uitspanzel : Verstaat 'er door
niet den Hemel der Hemelen met haare Inwoonders de Heilige
Engelen, waar van wy alleen kennisse bekomen door de
gunstige openbaaringe Gods in de Schrift ; maar de zigbaare
Hemelen die zig aan ons oog na buiten vertoonen.
2. De letteren, die in dezelve geschreeven staan, ende
als voorwerpen onzer beschouwing gemeld worden, de Zonne
die des daags als een Held uitgaat vrolyk om zyn Pad te
loopen, mitsgaders de Maan en de Sterren daar David van
zingt, Psalm 8 : 4. als ik uwen Hemel aanzie, het werk
uwer vingeren, de Mane en de Sterren die gy bereid hebt.
3. De zaaken die door deeze letteren duidelijk uitgedrukt
worden; namentlyk dat de zigbaare en redenlooze Schepse-
len, op eene verheeve wyze ons de eere Gods vertellen,
verkondigende het werk zyner handen : de Hemelen zwygen,
maar hunne stilzwygentheid is als een bazuine, om de heer-
lijkheid van den grooten Werkmeester te verkondigen.
4. De tyd in dewelke deeze boeken kunnen geleezen
worden ; 't is niet nu en dan, nogte op deezen en geenen
dag of nagt; maar altoos, dag aan dag, nagt aan nagt:
want de dag aan de dag stort overvloedelyk spraake uit: en
de nagt aan de nagt toont wetenschap.
Van de kennisse Gods, enz. 153
5. De plaatzen alwaar deeze boeken te bekomen zijn of
geleezen konnen worden, 't Is niet te Jerusalem, ofte alleen
daar het ligt des Euangeliums op den kandelaar schijnt,
maar over de geheele Waereld, waar dat de mensch is,
gaat of staat: want geen spraake nogte woorden zynder
daar haar geluid niet gehoort wordt, haar rigtsnoer gaat
uit over de geheele Waereld ; geen Natie hoe woest en bar-
baarsch, die niet gedwongen word te zeggen. God laat zig
zelven niet onbetuigd goeddoende van den Hemel, reegen
en vrugtbaare tyden geevende, vervullende onze herten met
spyze ende vrolykheid, Handel. 14: 17.
6. De wyze en manier op welke daarin te leezen is:
't geen wy door de Natuur kennen moeten, 't zelve is niet
donker nog schaars of spaarzaam ; maar overvloedig, klaar
en duidelyk daar in voorgestel t, want de dag aan de dag
stort overvloedig spraake uit voor wyzen ende onwyzen,
ryken ende armen die begeerig zijn wetenschap te verstaan.
7. Het einde waartoe dit boek der Waereld is opgesteld,
ofte deeze heerlyke Schepsels van God geschaapen zyn : te
weeten, tot zyn eer en heerlykheid, want de Hemelen ver-
tellen zyn eer, en zyne onzienlijke dingen worden van de
Scheppinge der Waereld aan uit de Schepselen verstaan ende
doorzien, beiden zyn eeuwige kragt ende Goddelykheid, op
dat zy niet te verontschuldigen zouden zyn.
Vrag. Toont eens aan, hoe dit alles duidelijk geschied?
Antw. 1. Merken wy de Schepselen aan in haar zyn,
voor zo verre zy een aanweezen hebben, dan moeten wy
besluiten dat een volmaakt Opperweezen haar dit aanweezen
gegeeven heeft; nademaal alle zodanige Schepselen, als daar
is dat doorlugtig gebouw van Hemel en Aarde, en daarin
allerhande Schepselen, als Zon, Maan en Sterren, Menschen,
Beesten, Boomen, Kruiden en Planten, enz. niet konnen
zyn, of daar moet een oneindige kragt en moogentheid
zijn, die dezelve Geschapen en Voortgebragt heeft, Jes.
40: 26. Heft uwe oogen op om hooge, ende siet, wie deeze
dingen geschapen heeft, die in getnale haar heir voortbrengt :
die ze alle by name roept, van wreegen de grootheid [zyner]
krachten, ende [om dat] hy sterk van vermoogen is, daar
en wort 'er geen een gemist.
2. Letten wy op de welgeschape beweeging. die zig
in de zigbaare dingen opdoet, dan worden onze gedagten
terstont opgeleid tot een beweegende Oorzaak; dewijl de
154 II. Artikel,
beweeging niet natuurlyk is aan een lighaam ; maar zo lang
in ruste blijft tot dat het door een sterker magt uit zijn
plaatze gestooten word: wie nu wekt en werkt deeze stand-
vastige beweeging der geschapene dingen dan God alleen,
die de Aarde gegrond heeft op haare grondvesten, en daarom
nimmermeer noch eeuwiglyk niet zal wankelen, die de Fon-
teinen door de daalen uit zend: dat ze tusschen de geberg-
ten heenen wandelden, Psalm 104: 5, 10. Die der Zee het
zand tot eenen paal gestelt heeft, met een eeuwige inzet-
ting datze daar over niet gaan zal, of schoon haare golven
zig be weegen, dat zy dog niet vermoogen, ofze schoon
bruischen datze dog daar over niet gaan zullen, Jerem. 5 : 22.
3. Beschouwen wy de cierlycke order en geschikte zaa-
menvoeging der dingen die in den Piemel ende op der Aarde
zijn ; hoe zeer zy van malkanderen verschillen, en egter tot
een einde meden werken, dan moesten wy besluiten dat 'er
een Opperste Konstenaar is, die alles door zijn Almagt in
deeze heerlijke orde gebragt, en door zijne Voorzienigheid
zo veele Euwen bewaart heeft. Die den Hemel uitrekt als
een gordyne, ende zyne Opperzaalen zoldert in de wateren,
die van de Wolken zyn wagen maakt, en op de Vleugelen
des Winds wandelt, Psalm 104: 2, 8. Die de lierlijkhee-
den van het zeven gesternte biud, ende de strengen Orions
losmaakt, die de Massaroth voortbrengt in haaren tyd, en
den wagen met zyne kinderen leid, die de ordinantien des
Hemels weet, en kan de heerschappy der zelve op Aarde
bestellen, Job 38: 31, 32, 33.
4. Slaan wy ons oog op de vogelen des Hemels, die uit
de hoogten in de laagten vliegen ; de beesten die in de
velden zijn, de gediertens die op der aarde kruipen, ofte
in de diepten, in meeren en poelen verhoolen zijn ; der-
zelver gedaantens, beweegingen ende neigingen ; waarin ze
van malkanderen verschillen, hoe en waarin ze met malkan-
deren overeenstemmen; de manier op welke zy werken,
hunne spyze bereiden ofte hunnen weg bevorderen: alle
hebben ze iets waarmee zy zig beschermen ; alle vertoonenze
een zoort van wetenschap daar wy over verbaasd staan.
De Kraan, de Ojevaar en de Swaluwe neemen den tyd hun-
ner aankomst waar : een Osse kent zijnen bezitter, een Ezel
zijne kribbe: de Mier bereid zijn kost des Zomers; het Ko-
nynken zoekt de steenrots, en de weerlooze Duive de kloo-
ven der steenrotzen, enz. Zal men zeggen dat zy dit van
Van de kennisse Gods, enz. 155
hunzelven hebben, ofte dat de blinde natuur haar zulks
heeft mede gedeelt? Dit was ongerymt! Zy allen zijn het
werk van Gods handen, Job 12:7 — 10. ende waarlyk
vraagd doch de beesten, ende elk een van die sal 't u lee-
ren : ende 't gevogeltje des Hemels dat zal 't u te kennen
geven, Ofte spreekt tot de Aarde, ende zy zal 't u leeren,
ook zullen 't u de visschen der Zee vertellen. Wie en weet
niet uit allen deze, dat de hand des HEEREN dit doet, in
wiens hand de Ziele is van al wat leeft, ende de Geest
van alle vleesch des menschen.
.-. Vrag. Hebt gy nog een nader bewijs ?
Antw. Ja, uit de beschouwing van ons zelven ; waarin
de tastbaare bewijzen voor het aanweezen van een Volmaakt
Opperweezen te leezen zijn.
a. 't Lighaam verstrekt tot een verheeven Pronkstuk
der Goddelyke wysheid. 't Zelve is eindig, afhanglyk en
onbestand door zig zelven ; 't is uit veele deelen te zaamen
gesteld, die haar onderlinge betrekking op, en dienst tot
malkanderen hebben. De ooge kan niet zeggen tot de hand
ik hebbe u niet van nooden, ofte wederom het hoofd tot
de voet ik hebbe u niet van nooden ; ja veel eer de leeden
die ons dunken de zwakste te zyn die zyn noodig. 1 Cor.
12:21, 22. Alle deeze deelen zijn vervolgens zo konstrijk '
op zich zelven, als wonderlijk te zaamen gevoegt; dat de
schranderste Natuurkundige daar over verbaast staat, en
dagelijks door naarstigheid meerdere ontdekkingen vind,
die andere voor hem niet bemerkt hebben. Het grond-
beginzel waar uit dit verheeven Lighaam haaren oorsprong
neemt, is zeer gering, de wyze op welke het zelve opwascht
en bestaat eene aaneenschakeling van Wonderen die den
Oppersten Wezenaar met vollen monden toeroepen. Ik
love u om dat ik op eene heel vreezelyke wyze wonder-
lyk gemaakt ben. Wonderlyk zyn uwe werken, ook weet
het myne Ziele zeer wel. Myn gebeenten en was voor u
niet verhoolen als ik in 't verborgene gemaakt ben, ende
als een borduurzel gewrogt ben in de nederste deelen
der Aarde : uwe oogen hebben mynen ongeformeerden
klomp gezien, ende alle deeze dingen waaren in uw boek
geschreeven, de dagen als zy geformeert zoude worden,
doe nog geen dag en was, Psalm. 139 : 14 — 16. Job
10: 10, 11.
156 II. Artikel,
b. De Ziel, die als een groot Heer van dat vleeschelijk
gebouw het zelve regeert en bestiert, is een verheeven
Weezen, waar door den mensch uitmunt boven alle de
zigbaare Schepselen ; nogtans eindig en gebrekkig in alle
haare vermoogens van verstand, wil en oordeel ; waar
door onze gedagten opgeleid worden dat 'er een God
moet zijn, een Vader der Geesten, die des menschen
Geest in zyn binnenste formeert, Zaeh. 12:1. En de
Ziele zelve een inblaazinge des Almagtigen, die den mensch
verstandig maakt, Job 32:8. Te regt beschuldigde Elihu
de zodanige, die niet zeiden : Waar is God myn Maker,
die de Psalmen geeft in der nacht, die ons geleerder
maakt dan de beesten der Aarde, ende ons wyzer maakt
dan het gevogelte des Hemels, Job 35: 10: 11.
c. De vereeniging van deeze twee Weezens, namentlijk
Lighaam en Ziel, is zo verheeven en wonderbaar dat wy
dezelve gelooven ende belijden, egter hoe hoog ons verstand
klimt, niet begrypen konnen ; deeze vereeniging is zo
naauw ende innerlijk, dat het lighaam door de kragt der
Ziele gedurig leeft, zig in haare leeden geduurig beneemt,
en voorts alles verrigt waar toe de geneigtheeden van de
Ziel zig hebben uitgestrekt, voor zo verre het haar mogelijk
is. Dit doet ons aan de eerste uitwerkende oorzaak denken,
die ons dit Weezen, derzelver vereeniginge, beweegingen
en werkingen geschonken heeft. Die uit eeneu bloede het
gansche geslachtte der menschen gemaakt heeft, om op
den geheelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende
de tyden te voren verordineert, ende bepaalingen van
haare woningen, op dat zy den Heere zoeken zouden of
zy hem immers tasten en vinden mogten, hoewel hy niet
verre is van een ygelyk van ons, want in hem leeven
wy, ende be weegen wy ons, ende zyn wy, Hand.
17 : 26—29.
Vrag. Wat moeten wy uit dit verhandelde leeren?
Antw. Indien deeze groote boeken van de Schepping en
onderhouding der Waereld, meer gebruikt en geleezen
wierden, dan zoude 'er
1. Zo veele domme en onweetende menschen in de Kerk
niet gevonden worden, van dewelke men zeggen moet :
Want zommige en hebben de kennisse Gods niet, ik zegge
't u tot schaamte, 1 Cor. 15:34.
Van de kennisse Gods, enz. 157
2. Dog zo veele misbruikers van de Schepselen Gods
die met haaren wandel uitroepen : Daar is geen God ! Psalm
14 : 1 ; leevende vervreemd van het burgerschap Israëls,
ende als vreemdelingen van de Verbonden der beloften, geen
hoop hebbende en zonder God in de Waereld, Eph. 2 : 12.
3. Mitsgaders meer verheffing onder Gods volk zijn
meer lust en bekwaamheid om den Heere grootheid te
geeven over zijn heerlijkheid, die door de schepselen uit-
blinkt, Psalm III : 2, 3. Want de werken des Heeren
zyn groot, zy worden gezogt van die 'er lust in hebben,
zyn doen is Majesteit en Heerlykheid.
Vrag. Wat is het einde en de nuttigheid van deeze
nutuurlyke kennisse Gods ?
Antw. Om den menschen te overtuigen, en vervol-
gens haar alle onschuld, ofte verontschuldiging' te be-
neemen, Rom. 1 : '20. Want zyne onzienelyke dingen
worden van de Scheppinge der Waereld aan uit de
Schepselen verstaan, ende doorzien beide zyn eeuwige
kragt ende Goddelykheid, op dat zy niet te verontschul-
digen en zoude zyn.
Vrag. Is deeze kennisse Gods uit de natuur genoeg-
zaam om de weg van Zaligheid te vinden ?
Antw. Gantschelijk niet!
1. Dewyl zy ons niet leert van de verborgentheid
der H. Drieënheid, nogte iets van de Christus, dewelke
is de eenigste weg om met God verzoent te worden,
Handel. 4 : 12. Ende de Zaligheid is in geenen anderen.
Want daar en is ook onder den Hemel geenen anderen
naam, die onder de menschen gegeven is, door welken
wy moeten Zalig worden, Joh. 14 : 6.
Vrag. Hoe blijkt zulks meer?
Antw. 2. De natuur is in geestelijke zaaken blind, en niet
vatbaar voor Hemelsche verborgentheeden, die eeniglijk ende
alleen van de Goddelijke openbaringe afhange, 1 Cor. 2:14.
Maar de natuurlyke mensche en begrypt niet de dingen die
158 II. Artikel,
des Geestes Gods zyn. Want zy zijn hem dwaasheid ende hy kan
ze niet verstaan om dat ze Geestelyk onderscheiden worden.
3. De blinde Heidenen, deeze Goddelijke openbaring
van den weg der Zaligheid ontbeerende, worden daarom
aangemerkt, als in dien tyd geweest te zijn zonder Chris-
tus, vervreemd van het burgerschap Israëls, ende vreemde-
lingen van de Verbonden der beloften, geen hoope hebbende
ende zonder God in de Waereld, Eph. 2:12.
Vrag. Waarin heeft God den weg der Zaaligheid
geoopenbaart ?
Antw. Alleen in de H. Schriftuur, waarin God aan-
toont, wie hy is, en wat hy is, en hoe hy op een wijze
hem betaamelijk kan worden de God van een dood en
doemwaardig zondaar.
.-. Vrag. Hoe staat dit stuk in onze Geloofsbeiydenis
uitgedrukt ?
Antw. Een tweeden, geeft by hem zelven nog klaar-
der en volkomentlyker te kennen door zyn heilig en God-
delyk woord, te weeten, zo veel als ons van nooden is
in deezen leeven tot zyner eeren ende Zaligheid der zyner.
Vrag. Bewrijs, eens dat God hem klaarder en volkomen-
der geeft te kennen in zijn woord?
Antw. Nadrukkelijk uit 1 Cor. 1 : 21. Want nademaal
in de wysheid Gods de Waereld God niet heeft gekent door
de wysheid, zoo heeft Gode behaagt door de dwaasheid
der predikinge Zalig te maken, die gelooven.
Vrag. Wat hebt gy omtrent deeze woorden onzer bely-
denis op te merken ?
Antw. Dat 'er niet gezegd word geheel klaar en volko-
men, maar alleen in vergelijking klaarder en volkomender.
1. Deels om dat God niet volkoomen kan bevat, of
begreepen worden, als te vooren beweezen is. Exod. 33 :
20. Hy zeide voorder gy en zoud myn aangezigte niet kun-
nen zien : want my en zal geen mensche zien ende leven.
2. Deels om dat de geloovigen nog een klaarder en vol-
maakter kennis van God na dit leeven te wagten hebben.
1 Cor. 13 : 12. Want wy zien nu door eenen spiegel in
duistere reden, maar als dan [zullen wy zien] aangezigt tot
Van de kennisse Gods, enz. 159
aangezigt, nu kenne ik ten deele, maar als dan zal ik kennen
gelyk ik ook gekent ben.
Vrag. Hoe verre strekt zig deze openbaaringe Gods uit
in zyn woord ?
Antw. Zo veel als ons van nooden is in deezen leeven
tot zyner eeren ende Zaligheid der zyner, overeenkomstig,
Joh. 5 : 39. Onderzoekt de Schriften, want gy meint in
dezelve het eeuwige leeven te hebben, ende die zyn die van
my getuigen. Joh. 20 : 31. Maar deeze zyn geschreeven op
dat gy geloovet dat Jesus is de Christus, de Zoone Gods :
ende op dat gy geloovende het leven hebt in zynen name.
Vrag. Is een Christen verpligt daagelyks zijn gebruik te
maaken van deeze boeken der natuur, om 'er de heerlyk-
heid Gods in te ontdekken?
Antw. 1. De Heere wyst zyn volk dikmaals tot deeze
dingen, om zijn grootheid eere te geeven, Jerem. 5 : 22.
En zult gy lieden my niet vreezen, spreekt de Heere, zult
gy voor myn aangezigt niet beven ? die ik de Zee het zant
tot eenen paal gesteït hebbe met eene eeuwige inzettinge,
datze daar over niet zal gaan : of schoon hare golven zig
beweegen, zo en zullenze doch niet vermogen, ofze schoon
bruischen zoo en zullenze ze doch daar over niet gaan.
2. De practyk der heiligen is dit oudtyds geweest. Nehemia
zegt: Men love den naam uwer heerlykheid, die verhoogt
is boven allen lof ende prys. Gy zyt die Heere alleen, gy
hebt gemaakt den Hemel der Hemelen ende haar heir, de
Aarde en al wat daar op is, ende gy maakt die alle leevendig,
Cap. 9 : 5, 6. David zegt: AJs ik den Hemel aanzien, het
werk uwer vingeren, de Mane ende Sterreu die gy bereid
hebt, wat is de mensch dat gy zyner gedenkt? en de Zoone
des Menschen dat gy hem bezoekt, Psalm 8 : 4, 5.
.•. Vrag. Waar en wanneer zal dit best geschieden?
Antw. 1. Eenzaam in stille wandelinge door optrekking
van zyn gemoed tot de Schepselen, gaande in de open
lugt daar hy alle de zienlijke dingen voor, boven, beneden
en rontsom zig heeft, vertellende Gods eer en heerlykheid,
op dat hy 'er zyn oor en oog toe wenden zal. Dit was
de praktyk van Isaak, Gen. 24. 63. Ende Isaak was uit-
gegaan om te bidden in 't veld, tegen 't naaken van den
Avond. In de grondtext staat eigentlijk om te gedenken
ofte overdenken.
160 II. Artikel,
2. Op zijn kamer in het leezen en onderzoeken van
zodanige boeken, die met en uit den woorde Gods met
leevendige trekken de heerlijkheid van Gods werken uit-
beelden, Psalm 119 : 98, 99. Gy maakt my door uwe
geboodeu wyzer dan myne vyandeu zyn : ik ben verstandiger
dan alle myne leeraars, om dat uwe gebooden myne be-
tragtinge zyn.
3. Met zijn huisgezin als hy aan den tafel zit om te
eeten en te drinken, daar de tastbaare bewijzen zijn, dat
het gebouw van Hemel en Aarde is dienstbaar geweest
om die te dekken. Wat een ontelbaare meenigte van
menschen zyn de woorden van B rakel, hebben u daar in
gedient? die aan de tafel, aan het lynwaad, aan de messen,
aan de schotels, lepels, glazen, brood, vleesch, aardvrugten,
wyn, bier gearbeid hebben? door hoe veel handen is 't
gegaan aleer 't op u tafel kwam? Maar ziet.... wie
stelt deeze alle te werk en doedze u dienen in 't zweet
van haar aangezigt? Ziet daar, ziet daar! de goede hand
van uwen Vader, die gaf het vogeltje of dier of visch
het leeven, die beschikte haar voetzel om het voor u op
te kweeken ; die zond menschen uit die het vangen, u
thuis brengen en bereiden, die laat het boompje voor u
planten, en verbied alle Schepselen dien appel, dien trots
druiven, enz voor u niet af te plukken : maar gebied het
voor u te laaten hangen, en als 't ryp is 't huis te brengen,
al is 't duizent mylen van uwe woonplaats afgeleegen.
Dit is den Heere grootheid geeven, ende uit zijne Schep-
selen hem verheerlijken ; dit is gelijk 'er staat, Predik.
9:7. Gaat dan henen, eet u broot met vreugde, ende
drinkt uwen wyn met goeder herte ; want God heeft al
reets een behagen aan uwe werken.
.•. Vrag. Legt daar ook eenige zoetigheid, troost en
verkwikking in voor een Christen.
Antw. Een Hemel op Aarde ! my aangaande zegt
Asaph, 't is my goed naby God te weezen: ik zette in yn
betrouwen op den Heere, HEERE om uwe werken te ver-
tellen, Psalm 73 : 28.
Deeze betragting
1. Brengt ootmoet in de Ziel, de beste gestalte daar
de Heere lust in heeft, Psalm 8 : 4, 5. Als ik uwen
Hemel aanzie, het werk uwer vingeren, de Mane ende de
Van de kennisse Gods, enz. 161
Sterren die gy bereid hebt, wat is de mensch dat gy zyner
gedenkt, ende de Zone des menschen dat gy hem bezoekt.
2. Leid den mensch van de werken der natuur tot de
werken der genade, daar de heerlijkheid des Drieëenigen
Gods op eene verbaazende wijze in te zien is, 2 Cor, 3:18.
Ende wy alle met ongedekten aangezigte de heerlykheid
des Heeren [als] in een spiegel aanschouwende, worden
[na] het zelve beeld in gedaante verandert van heerlykheid
tot heerlykheid, als van des Heeren Geest.
3. Maakt hem begeerig na den Hemel, daar alles wat
nu voor 't ooge bezwijkt of door 't zwakke gezigt niet
kan beschouwt worden; volmaakter gekent en God in
Christus voor de zijnen eeuwig zal genooten worden,
1 Joh. 3 : 2. Geliefde nu zyn wij kinderen Gods, ende
't is nog niet geopenbaard wat wy zyn zullen, maar wy
weten dat als [hij] zal geopenbaart zyn, wij hem zullen
gelyk weezen, want wy zullen hem zien, gelyk hij is.
11
III. ARTIKEL.
Van de H. Schriftuur, en deszelfs Oorsprong.
Wij belijden, dat dit woort Gods niet en is gesonden
noch voortghebracht door menschelicke wille; meter de
heylighe Mannen Gods hebben ghesproken, ghedreven
zijnde door den Heylighen Geest, ghelyck den H. Petrus
seght. Daer naer heeft God, door een sonderlinghe
sorghe, die hy voor ons, ende onse salicheyt draecht,
sijnen knechten den Propheten ende Apostelen gheboden,
sijn geopenbaerde Woort by gheschrift te stellen: ende
hij selve heeft met sijn Vingher de twee Tafelen der Wet
geschreven. Hierom noemen wij sulcke schriften, Heylighe
ende Godlicke Schrifturen.
VRAGE.
Wat noemt gy de H. Schriftuur?
Antw. Het beschreeven woord Gods, inhoudende den
weg der Zaligheid, 2 Tim. 3 : 15. Ende dat gy van
kinds af de Heilige Schriften geweeten hebt die u wys
konnen maaken tot Zaligheid, door het geloove het welk
in Christus Jesus is.
Vrag. Wat hebt gy 't allereerst betreffende dit beschreeven
woord Gods, te gelooven en te belijden?
Antw. Agtervolgens den inhoud van deezen Artikel, dat het
zelve van GOD is INGEGEEVEN, wiens ontfermende goed-
heid wij schuldig zijn te danken, dat hy blinde zondaren
Van de H. Schriftuur, enz. 163
den weg der Zaligheid in geschrift heeft willen bekent
maaken, Psalm 147: 1. Looft den Heere! want onzen God
Psalm te zingen is goet, Vers 19, 20. Hy maakt Jacob
zyne woorden bekend : Israël zyne inzettingen ende zyne
regten, alzo heeft hy geene volke gedaan : ende zynen
Regten die kennen zy niet.
.-. Vrag. Wat order hebben de opstellers onzer bely-
denis in deezen Artikel gehouden ?
Antw. 1. Ten eersten hebben zy ons aangeweezen wat
wy te belyden hebben ten opzigte van de Oorsprong der
H. Schriftuur.
A. In 't gemeen : dat dezelve niet is voortgebragt
door menschelyke wille, maar door heilige mannen Gods
van den H. Geest gedreeven, zeggende : Wy belyden,
dat dit woord Gods niet is gezonden nog voortgebragt door
menschelyke wille, maar de Heilige Mannen Gods hebben
gesprooken, gedreeven zynde door den Heiligen Geest,
gelyk de H. Petrus zegt. 2 Petri 1 : 21.
B. In 't byzonder, wat God ten bewijze van zijne
zonderlinge zorge voor ons en onze Zaligheid gedaan heeft.
a. Zo middelyk door tussenkoomende dienst van zijne
knegten, de Propheeten en Apostelen, zeggende : Daar
na heeft God, door een zonderlinge zorge, die hy voor
ons, ende onze Zaligheid draagt, zynen knegten de Pro-
pheeten en Apostelen gebooden, zyn geoopenbaarde Woord
by geschrift te stellen :
b. Als onmiddelijk door zig zelve, ende hy zelve heeft
met zyn Vinger de twee Tafelen der Wet beschreeven.
2. Ten tweeden, geeven zy ons te kennen van wat
gezag en waardigheid deeze schriften zijn, en geschat
moeten zijn ; besluitende den Artikel : Hierom noemen wy
zulke schriften, Heilige ende Goddelycke Schrifturen.
Vrag. Hoe zoud gy bewijzen, dat de H. Schriftuur van
God is ingegeeven ?
Antw. Dit blijkt
1. Uit het getuigenis der H. Schryvers in het woord
vervat, dewelke hunne openbaaringen doorgaans in deezer
voegen beginnen. De Heere spreekt, alzo zeid de Heere der
Heirschaaren, de Geest des Heeren heeft door my gesprooken:
ende zyne reeden is op myne tonge geweest, zie 2 Sam.
164 III. Artikel,
23: 2. Num. 24: 4. Jerem. 21: 1. &c. overeenstemming
met het zeggen van Paulus, 2 Tim. 3: 16. Alle de schrift
is van God ingegeeven.
2. Uit den inhoud der H. Schrift: want zy draagt ons
voor hooge en verheeve zaaken, Hemelsche verborgentheeden
die niet konnen geweeten veel minder gesprooken worden,
zonder voorgaande openbaaringe van Gods Geest, 1 Cor.
2: 10. Zy verkondigt ons meenigmaal zulke verheevene
dingen, die de Schrjjvers op dien tijd zelfs niet vatten
konden, gelyk Daniël betreffende de openbaaring aan hem
gedaan, getuigd, Cap. 12: 8, 9. Dit hoorde ik, dog ik
verstondt het niet: ende zeide myn Ileere wat zal het einde
zyn van deeze dingen ? ende hy zeide gaat heenen Daniël,
want deeze woorden zyn toegeslooten ende verzeegeld tot
den tyd des eindens. Vergeleken met Openb. 5: 4, 5.
3. Uit het bewijs van Petrus in onze belydenis aange-
voert, 2 Petr. 1: 21. Want de Prophetie is voortyds niet
voortgebragt door den wille eenes menschen ; maar de
Heilige menschen Gods van den Heiligen Geest gedreeven
zynde, hebben zy gesproken, gebruikende de Apostel alhier
het woord ferómenoi in de toespeeling van een Schip op
Zee, dat zig van zelf niet beweegt nog beweegen kan,
maar door de wind en stroom voortgedreeven wordt, wil-
lende daar mede zeggen, dat de Heilige Mannen Gods alzo
dreeven op de wind ofte aanblaazinge des Heiligen Geestes.
dat zy niet anders gesprooken hebben, als hun de H. Geest
gaf uit te spreeken, Handel. 2 : 4.
Vrag. Sprak of openbaarde ,God voormaals zijne
Goddelijke wille op eenerlei wyze aan de Vaderen?
Antw. Neen! op veelerlei wijze, Hebr. 1: 1. God
voortyds veelmaal ende op veelerlei wyze tot de Vaderen
gesprooken hebbende door de Propheeten, heeft in
deeze laatste daagen tot ons gesprooken door den Zone.
Vrag. Zegt dan eens op wat wijze heeft God voortyds
tot de Vaderen gesprooken?
Antw. 1. Zomtyds door gezigten, waar in God zijn wil
openbaarde.
a. Aan wakende door verrukking van zinnen, Jes. 6: 1.
Van de H. Schriftuur, enz. 165
In den jaare doe de Koning Usia stierf, zo zag ik den
Heere zittende op eenen hoogen ende verheevenen throon,
Openb. 1 : 10. Ik was in den Geest op den dag des Hee-
ren, ende ik hoorde agter my een groote stemme als eener
Bazuine.
b. Aan slaapende door droomen, hoedanig het gezigte
van Vader Jacob was, Gen. 28 : 12. Ende hy droomde :
ende ziet eene leeder was gestelt op der aarden, welkers
Opperste aan den Hemel raakte : ende ziet de Engelen Gods
klommen daar by op ende needer.
2, Zomtijds, door Goddelijke aanspraaken, waar in God
zijn wil te kennen gaf.
a. Of door een uiterlyke stemme, die van buiten met
de oore gehoord wierd, hoedanig de Roeping van Samuël,
en Gods openbaaring aan hem geschiede, ziet 1 Sam. 3 : 10,
11. Doe kwam de Heere ende stelde zig daar, ende riep
gelyk de andermalen Samuël, Samuël! ende Samuël zeide
spreekt, want uwe knegt hoort, en de Heere zeide tot Sa-
muël, ziet ik doe een ding in Israël, dat al wie het hoo-
ren zal, dien zullen zyne beiden ooren klinken.
b. Of door een innerlyke stemme, die van binnen in het
gemoed ingeboezemd wierd, hoedanig Gods weg met Habe-
kuk was, ik stont zegt deeze Profeet, op myne wagt,
ende ik stelde my op de sterkte; ende ik hield wagt, om
te zien wat hy in my spreeken zoude, Hab. 2:1.2 Sam 23 : 2.
.*. Vrag. Hoe al meer?
Antw. 3. Zomtijds door tussenkoomende dienst der En-
gelen, dus leest men dat Elias vlugtende voor Achab, en
Jezabel, moedeloos nederzat onder een Jeneverboom, bid-
dende dat zijne Ziele van hem mogte weggenoomen wor-
den ; dog de Heere zond eenen Engel die hem spys en
drank toebragt tot versterkinge, en tegelyk aanmoedigde
om zijnen weg te vervolgen, 1 Kon. 19 : 1 — 8.
4. Zomtijds door raadselen, waar in iets anders gezien
ende iets anders beduid wierd, ofte een zaak van belang
onder donkere verbeeldingen voorgesteld, dus spreide de
Heere voor het aangezigte van Ezechiël een rolle des boeks,
voor en agter beschreeven met klaagliederen, zugtingen
ende wee, ende hij gaf hem die rolle te eeten, daar door
afbeeldende de meenigvuldige Oordeelen, welke hij Israël
zoude verkondigen, Ezech. 2 ; 8—10. Cap, 3 : 1—4.
166 III. Artikel,
5. Zomtyds door lotwerping, hoedanig de wille Gods
in de wonderbare verheffing van Saul tot Koning over
Israël bespeurd wierd. Samuël deed op Goddelijk bevel
alle de Stammen Israël tot hem naderen, en de Stamme
Benjamins wierd door het lot geraakt, en doe hy de Stamme
Benjamins deed naderen na haare geslagten, zo wierd het
geslagte van Matri geraakt, ende eindelijk in 't byzonder
Saul de zoone Kiz, en hy werd verheeven tot koning
over gantsch Israël, lees 1 Sam. 10 : 18 — 24.
6. Zomtyds door den Urim en Thummim, waar mede
de Hoogepriester voor God verschynende in het Heilige
der Heiligen, de mond des Heeren raad vraagde, en dus
van de Goddelijke wille onderweezen wierd, Exod. 28 : 30.
Gy zult ook in den borstlap des gerigts de Urim ende
Thummin zetten, dat zy op het herte Aarons zyn, ais
hy voor het aangezigte des Heeren ingaan zal : alzo zal
Aaron dat gerigte der kinderen Israëls geduurig op zyn
herte draagen voor 't aangezigte des Heeren, vergeleken
met Num. 27 : 21. Hy zal voor *t aangezigte Eleazars
des Priesters staan, die voor hem raad zal vraagen na de
wyze van URIM voor het aangezigte des Heeren, enz.
Vrag. Hoe komen wy aan dit Goddelijk woord 't welk
God voormaals ende op veelerlei wyze, tot de Vaderen ge-
sprooken heeft?
Antw. Gelijk onze belydenis opgeeft, God heeft door
eene byzondere zorge, die hy voor ons, ende onze Zaligheid
draagt, zyne knegten de Propheeten en Apostelen gebooden,
zyn geoopenbaarde Woord by geschrift te stelLen.
Vrag. Hoe lang is de kerke Gods zonder beschreeven
woord geweest?
Antw. Van Adams tijd af tot Mozes toe.
Vrag. Hoe konde Gods woord in deeze reeks van Eeuwen
zonder geschrift bewaard worden ?
Antw. Door mondelinge overleevering der Vaderen aan
hunne kinderen, Gen. 18 : 19. Ik hebbe hem gekent op
dat hy zyne kinderen ende zynen huize na hem zoude be-
veelen, ende zy den weg des Heeren houden. Welke over-
Van de H. Schriftuur, enz. 167
leevering van hand tot hand bekwaamlijk konde geschieden,
om dat de Aartsvaderen, die deeze openbaaringen hadden
ontfangen, honderden van jaaren leefden; waarom het van
zommige zeer wel is aangemerkt, hoewel 'er tussen Adam
en Mozes meer als vyfentwintig Eeuwen verloopen zijn,
men egter het verhaal der Scheppinge heeftkonnen weeten,
door agt Perzonen namentlijk. Methuzalem, Sem, Abraham,
Isaak, Jacob, Levi, Amram en Mozes.
Vrag. Waarom heeft God zijn woord in vervolg van tyd
by geschrift aan zijn kerk willen bekent maaken ?
Antw. 1. Op dat de Goddelyke openbaaringen onder de
menschen niet in vergeetelheid zouden raaken, terwijl hun
geheugen swak en bedriegelijk is.
2. Op dat Gods woord des te beeter tegens alle verval-
sing konde bewaart blyven ; dewyl overleeveringen van een
lang verloop van jaaren die niet ondersteunt en opgeheldert
worden door onmiddelyke openbaaringen door de verdorvent-
heid der menschelijke natuur ende veelvuldige listen des
Satans veelerlei verandering en verderf onderworpen zijn.
3. Op dat Gods woord des te bekwamer door de ge-
heele Waereld zoude worden verspreid en onder de volgende
geslagten van kind tot kind voortgeplant worden : volgens
Jes. 59: 21. My aangaande dit is myn Yerbond met haar
zeit de HEERE, myn geest die op u is ende myne Woorden
die ik in uwen mond geleid hebbe, die zullen van uwen
monde niet wyken noch van den monde uwes Zaads nog
van den monde des Zaads uwes Zaads zeid de HEERE, van
nu aan tot in eeuwigheid toe.
.•. Vrag. Tot wat einde in 't byzonder ?
Antw. Tot' een duidelijk bewys zegt onze Belydenis,
van Gods zonderlinge zorge, die hy voor ons, ende onze
Zaligheit draagt, 1 Cor. 1 : 21. Want nademaal in de
wysheid Gods de Waereld God niet heeft gekent door de
wysheid, zo heeft het Gode behaagt door de dwaasheid
der predikinge Zalig te maaken, die gelooven.
.-. Vrag. Blinkt Gods zonderlinge zorge voor ons ende
onze Zaligheid in dit stuk uit?
Antw. Gewisselijk Ja! want door de overbrenging van
het onbeschreeven woord Gods in geschrift
1. Word ons geleegentheid verschaft om den weg der
Zaligheid klaar en duidelijk te leeren kennen, 't geen
168 III. Artikel,
anders onmoogelijk was : want hoe zullen zy God aanroe-
pen in welke zij niet gelooft hebben ; ende hoe zullen zy
in hem gelooven van dewelke zy niet gehoort hebben,
ende hoe zullen zy hooren zonder die haar preediken?
Rom. 10: 14.
2. Leeven wy in de gelegeutheid om daar door be-
werkt te worden tot Zaligheid ende Godzaligheid, want
de Wet des Heeren is volmaakt : bekeerende de Ziele :
de getuigenissen des Heeren zyn gewis, den slegten wys-
heid geevende ; de beveelen des Heeren zyn regt, verbly-
dende het herte : het gebod des Heeren is zuiver, verlig-
tende de oogen, Psalm 19: 8, 9.
3. En genieten Gods kinderen een kragtig middel tot
vertroosting tegen allerlei verdrukkingen en wederwaar-
digheeden dezes levens : Want al wat te vooren geschree-
ven is, dat is tot onzer leeringe te vooren geschreeven,
op dat wy door lydzaamheid ende vertroostingen der
schriften hoope hebben zouden, Rom. 15: 4.
Vrag. Wie heeft God tot het schryven van dit zijn
woord gebruikt?
Antw. Zijne knegten, zegt onze belijdenis, de Pro-
pheeten ende Apostelen, Eph. 2: 20. Gebouwd op het
fondament der Apostelen *ende Propheeten; waar van
Jesus Christus is den uitersten Hoeksteen.
Vrag. Wat heeft de Heere al meer ten bewyze zijner
goedheid gedaan?
Antw. Gelykerwijs onze belijdenis zegt, ende hy zelve
heeft met zynen vinger de twee Tafelen der wet geschreeven.
Vrag. Welke is deeze Wet?
Antw. De Wet der tien woorden, behelzende de liefde
Gods ende des Naasten, Math. 22: 37—40. Gy zult lief-
hebben den Heere uwen God met geheel uwe herte ende
met geheel uwe Ziele ende met geheel uw verstand. Dit is
het eerste ende het groot gebodt, ende het tweeden dezen
gelyk [is], Gy zult uwen naasten liefhebben als u zelven :
aan deeze twee geboden hangt de gantssche Wet ende de
Propheeten.
Van de H. Schriftuur, enz. 169
Vrag. Waar gaf God deeze Wet?
Antw. In de woestyne op den berg Sinaï, Handel.
7 : 38. Deeze is 't die in de vergaderinge [des volks]
in de woestyne was met den Engel, die tot hem sprak
op den berg Sina, ende met [onze] Vaderen: welke de
levendige woorden ontfing om ons die te geven.
Vrag. Van wien bediende zig de Opperste Wetgeever?
Antw. 1. Van de Engelen, die de luister van deezen
Wetgeever vermeerderden ; en de Wet aan Mozes overhan-
digden, Handel. 7 : 53 Gy die de Wet ontfangen hebt
door de bestellinge der Engelen.
2. Van zijn getrouwen knegt Mozes, die deezen Wet
aan het volk bekent maakte, Deut. 33 : 4. Mozes heeft
ons de Wet geboden : eene erffenisse van Jacobs gemeinte.
Vrag. Op wat wyze gaf God deeze Wet?
Antw. 1. Door mondelijke afkondiging van dezelve, voor
de ooren van gantsch Israël, Exod. 20: 1. Doe sprak
God alle deeze woorden.
2. Door inschryving van dezelve in steene tafelen, Exod.
31: 18. Ende hy gaf aan Moze, als hy met hem op den
berg Sinaï te spreken geëyndigt hadde, de twee tafelen der
getuygenisse, tafelen van steen beschreven met den vin-
ger Gods.
Vrag. Hoe was deeze Wet op tafelen van steen be-
schreeven?
Antw. 1. Niet by wijze van trekking ofte afmaaiing van
Letteren «op de vlakte ; maar als een geschrift dat gegraveerd
was door insnyding ofte uitholling, Exod. 32: 16. Ende
die zelve tafelen waren Gods werk: het geschrifte was ook
Gods geschrifte zelve in de tafelen gegraveert.
2. Datze ieder op beide haaren deelen vol van geschrifte
zijn geweest, Exod. 32: 15. Deeze tafelen waaren op haar
beiden zyden beschreeven, zy waaren op d'eene ende op
d'andere zyde beschreeven.
Vrag. Wat gaf de graveering van deeze Wet in steene
tafelen te kennen ?
Antw. De geduurzaamheid en onveranderlijkheid van deze
Wet, Math. 5: 18, 19. Want voorwaar zegge ik u tot
dat de Hemel ende de Aarde voorby gaan, ende sal daar
170 III. Artikel, •
niet een jota nog een tittel van de Wet voorby gaan tot dat
het alles zal zyn geschiet.
Vrag. Waarom heeft God deeze Wet zelve met zijnen
Vinger in Bteone tafelen beschreven?
Antw. Om alzo te leeren
1. De voortreffelijkheid van deeze Wet boven alle men-
schelijke wetten, zelfs ook boven andere Wetten die hy Mozes
gebooden had. Hos. 8:12. Ik schryve Hem, (te weeten
Israël) de voortreffelykheden van mynen Wet voor !
2. Dat het alleen Gods werk is Wetten te geeven, die
des menschen geweeten tot altoosduurende gehoorzaamheid
verpligten, Jac. 4:12. Daar is een eenig Wetgeever die
behouden kan ende verderven. Doch wie zyt gy die eenen
anderen oordeelt?
3. Dat het Gods werk is om deeze wet in het bin-
nenste van de herten der uitverkoornen in te planten,
zo dat de Satan dezelve met al zyn kragt en konsten
nog uitschrabben nog vernietigen kan, Jerem. 31 : 33.
Maar dit is het Verbond, dat ik na die dagen met den
huize Israëls maken zal spreekt de HEERE. Ik zal myne Wet
in haar binnenste geven, ende zal die in haar herte schry-
ven, ende ik zal hen tot eenen God zyn, ende zy zullen
my tot een volk zyn.
Vrag. Waarom heeft God deeze Wet aan beiden zyden
beschreeven ?
Antw. 1. Alzo verhoede God, dat 'er tot deeze Wet niet
konde afgedaan nog toegedaan worden, Deut. 4 : 2. Gy
zult tot dit woord dat ik u gebiede, niet toedoen, ook daar
van niet afdoen: op dat gy bewaart de geboden des Heeren
uwes Gods, die ik u gebiede.
2. Alzo beelde de Heere af de heiligmaking van den
geheelen mensch: want gelijk 'er in die tafelen niets was,
of 't was geteekend met Goddelijk geschrift; alzo is 'er geen
deel van den uitverkooren mensch, 't welk de Geest met
zijn heiligmakinge voorby gaat, 1 Thess. 5 : 23. Ende de
God des vreedes zelve, heilige u geheel ende al : ende uwe
geheel opregte Geest, ende Ziele, ende Lighaam worde on-
berispelyk bewaart in de toekomste onzes Heeren Jesu Christi.
Vrag. Maar wat volgt nu uit alle deeze gezegde dingen?
Antw. Dat \vy schuldig zijn dit woord te schatten, als
\:in God uit den Hemel gezonden, om ons den weg der
Zaligheid bekent te maaken, 2 Pet. 1:19. Wy hebben
Van de H. Schriftuur, enz. 171
het Prophetische woord dat zeer vast is : ende gy doet wel
dat gy daar op agt hebt, als op een ligt schynende in een
duistere plaatze tot dat de dag aanligte en de morgensterre
opgaa in uwe herten.
Vrag. Van wat gezag of waardigheid moot dit beschree-
ven Woord by ons gehouden worden ?
Antw. Agtervolgens onze belijdenis, als heilig en Goddelyk,
want dus zeggen deszelfs Opstellers, hierom noemen wy zulke
schriften, Heilige ende Goddelyke Schriften. Dat is, Schriften.
1. Die haaren oorsprong hebben van een heilig God,
want de Prophetie is voortyds niet voortgebragt door den
wille eenes menschen, maar de heilige menschen Gods van
den Heiligen Geest gedreeven zynde. hebbenze gesprooken,
2 Pet. 1 : 21.
2. Die heilige en Goddelyke zaaken in zig behelzen,
Psalm 12 : 7. De reedenen des Heeren zyn reine reede-
nen, Zilver geloutert in eenen aarden smeltkroes, gezuivert
sevenmaal.
3. Mitsgaders op heiligheid en Godzaaligheid kragtig
aandringen, 2 Tim. 3 : 16, 17. Alle de Schrift is van God
ingegeeven, ende is nuttig tot leerlinge, tot wederlegginge.
tot verbeeteringe, tot onderwyzinge die in de Regtveerdig-
heid is, op dat de mensche Gods volmaakt zy tot alle goed
werk, volmaaktelyk toegerust.
Vrag. Voor wien heeft God dit woord tot Zaligheid
laten bekent maaken ?
Antw. Voor den geenen die daar door bekeerd en
geheiligd worden.
Vrag. Wie zijn de zodanige?
Antw. 1. Die eerbied hebben voor hetzelve, Jes. 66 : 2.
Maar op deezen zal ik zien, op den armen ende verslagenen
van geeste, ende die voor myn woord beeft.
2. Veel werks maaken om dat geloovig te overdenken,
Psalm 1 : 2. Maar zyn .lust is in des Heeren Wet, ende
hy overdenkt zyne Wet dag en nagt.
3. Door derzelver vermaning en bestraffing ootmoedig
en verbeetert worden, 2 Chron. 34 : 27. Om dat uw herte
week geworden is, ende gy u voor het aangezigte Gods
172 III. Artikel,
vernedert hebt, als gy zyne woorden hoorde, tegen
deeze plaatse, ende tegen hare inwoonders, ende hebt u
vernedert voor myn aangezigte, ende uwe kleederen ge-
scheurt, ende geweent voor myn aangezigte, zo hebbe ik
[u] ook verhoort spreekt de Heere.
4. Al haar troost en verkwikking eeniglijk daar in zoe-
ken, Psalm 119 : 92, 93. Indien uwe Wet niet ware ge-
weest al myn vermakingen, ik ware in myn druk al lange
vergaan. Ik zal uwe beveelen in der eeuwigheit niet ver-
geeten, want door dezelve hebt gy my levendig gemaakt.
5. Mitsgaders al haar gedrag en wandel daar na schik-
ken, Gal. 6 : 16. Ende zo veele als 'er na dezen regel
wandelen, over dezelve [zal zyn] vrede ende barmhertigheid,
ende over het Israêls Gods.
Vrag. Voor wien zal de bekentmaaking van dit woord
ten geenen dage tot verswaaring strekken?
Antw. Voor alle die door het zelve niet verligt ofte
wedergebooren zijn, 2 Cor. 4 : 3, 4. Dog indien ook
ons Evangelium bedekt is, zo is het bedekt in de gene
die verlooren gaan, in dewelke de Godt dezer eeuw de
zinnen verblind heeft, [namelijk] der ongeloovige, op
dat haar niet bestraale de verligtinge des Evangeliums
der heerlykheid Christi, die het beeld Gods is.
Vrag. Wie zijn de zodanige?
Antw. Die de kennisse van het woord des Leevendigen
Gods versmaden, en geheel anders wandelen, als God ons
in zijn Woord gebied, tot welkers waarschouwinge de Apos-
tel zegt, dat God met vlammende vuur zal wraake doen over
de geenen die God niet kennen, en het Evangelium onzes
Heeren Jesus Christus niet gehoorzaam zyn, 2 Thess. 1 : 8.
.•. Vrag. Wat heeft een Godvrugtig belyder tot be-
tragting uit deezen Artikel, op te merken?
Antw. 1. Dat hy schuldig is Gode dankbaarheid te be-
bewyzen, die ons zijn Woord in geschrift heeft laten bekent
niaaken, 't welk door den Druk-konst in aller handen ge-
bragt, door de openbaare Predikinge alomme verkondigt,
Van de H. Schriftuur, enz. 173
en door de inwendige verligtinge des H. Geestes aan het
gemoed der Godzaligen verzeegeld word; Immers bemind
hy de volken, alle zyne heiligen zyn in uwe hand-, zy
zullen in het midden tussen uwe voeten gezet worden,
een ieder zal ontfangen van uwe woorden. Mozes heeft
ons de Wet gebooden, eene Erffenisse van Jacobs Gre-
meinte, Deut. 33 : 3, 4.
2. Dat hy zig gewennen dit Groddelyk woord veel te
leezen en te overdenken, om daar uit wijs te worden tot
Zaligheid, gelijk 'er van eenen der Ouden getuigd word,
dat hy door veel leezen en overdenken zyn hert gemaakt
hadde tot een Bibliotheek van Christus, agtervolgens
Christus lesse, Joh. 5 : 39. Onderzoekt de Schriften ; want
gy meind in dezelve het eeuwige leeven te hebben, ende
die zyn die van my getuigen.
3. Dat hy zorgvuldig agtgeeven, om daar na zijn
doen en laaten te schikken, lankmoedig wagtende het
einde des geloofs, namentlijk de Zaligheid der Zielen, van
welke Zaligheid ondervraagt ende onderzogt hebben de
Propheeten, die gepropheteert hebben van de genade, die
aan hun geschied is, 1 Petri 1:9, 10.
IV. ARTIKEL.
Van de Regelmatige boeken der H. Schriftuur.
Wy vervaten de Heylighe Schrifture in twee boecken
des Ouden ende des Nieuwen Testaments, welcke zijn
Canonijcke boecken, daer niet teghen valt te segghen:
Dese werden aldus ghetelt in de Kercke Gods. De boec-
ken des Ouden Testaments; De vijf boecken Mosis, te
weten, Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deutero-
nomium ; het boec Josue, der Rechteren, Ruth, twee
boecken Samuels, ende twee boecken der Coningen,
twee boecken der Chromjcken, ghenaemt Paralypomenon,
het eerste Esdrai, Nehemias, Esther, Job, de Psalmen
Davids, dry boecken Salomons, namelijc de Spreucken,
den Predicker, ende het Hooge liedt : de vier groote
Propheten, Esaias, Jeremias, Ezechiel ende Daniel,
ende voorts de andre twaelf cleyne Propheten, name-
lijck, Hoseas, Joel, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum,
Habakuk, Zephanja, Haggai, Zacharia, Maleachi.
Het Nieuwe Testament; de vier Evangelisten, Mattheus,
Marcus, Lucas, Johannes : de handelingen der Apostelen,
de veerthien brieven des Apostels Pauli, te weten tot den
Romeynen, twee tot den Corintheren, tot den Galatheren,
tot den Ephesien, tot den Philippensen, tot den Colos-
sensen, twee tot den Thessalonicensen, twee tot Timo-
theum, tot Titum, tot Philemon, tot den Hebreen, de
seven brieven der ander Apostelen, te weten, den brief
Jacobi, twee brieven Petri, dry Johannis, den brief
Ju de, ende de Openbaringhe des Apostels Joannis.
Van de Boeken der H. Schriftuur. 175
V R A G E.
Wat noemt gy Heilige en Goddelyke Schriften?
Antw. De Regelmatige boeken des Ouden en Nieuwen
Testaments.
Vrag. Is die uitdrukking van het Oude en Nieuwe
Testament Schriftuurlijk?
Antw. Ja, dus leezen wy, 2 Cor. 3 : 6. Die ons be-
kwaam gemaakt heeft om te zyn Dienaars des Nieuwen
Testament. Vers 14. Want tot op den dag van heeden
blyft het zelve dekzel in het leezen des Ouden Testa-
ments zonder ontdekt te worden.
Vrag. Wat noemt gy de boeken des Ouden Testa-
ments?
Antw. Die van de Propheeten en door Gods Geest ge-
dreevene Mannen onder het Oude Testament beschreeven zijn
beginnende met Genesis en eindigen met Maleachi.
Vrag. Wat noemt gy de boeken des Nieuwen Testaments?
Antw. Die van de Apostelen en Apostolische Mannen,
door ingeevinge des H Geestes onder het Nieuwe Testament
beschreeven zijn, beginnende met het Euangelium van
Matheus, en eindigen met de Openbaringe van Johannes.
.*. Vrag. Waarom noemt gy deeze boeken Testamenten ?
Antw. Dewyl zy behelzen eene Verklaaring van Gods
wil, betreffende de Zaligheid die GoJs kinderen beërven
zullen na dit leeven. Ziet Hebr. 9 : 15. Daarom is hy
de Middelaar des Nieuwen Testaments, op dat de dood
daar tussen gekoomen zynde tot verzoeninge der over-
treedingen, die onder het eerste Testament waaren, den
geenen die geroepen zyn de beloftenisse der Eeuwiger
erve ontfangen zouden.
.-. Vrag;. Waarom worden deeze boeken onderscheiden,
als boeken des Ouden en des Nieuwen Testaments?
Antw. Ten opzigte
1. Van de tyd, waar in zy Beschreeven zijn.
2. Van de H. Schryers, die God daar toe heeft wil-
len gebruiken.
176 IV. Artikel,
3. Van de zakeu, die daar in vervat zyn.
4. Van de manier en wyze op welke de beloften aan
de Erfgenaamen der Zaligheid voorgesteld worden.
Vrag. Wat beleid hebben de Opstellers onzer belyde-
nis in deezen Artikel gehouden ?
Antw. Dat zy de Regelmatige boeken des Ouden en
Nieuwen Testaments, in de voorgaande Artikel, Heilige
en Goddelyke Schriften genaamt,
1. Onderscheiden van alle andere boeken met deeze
woorden : Wy vervatten de H. Schriftuur in twee boeken,
des Ouden en Nieuwen Testaments : dewelke zyn Kanonyke
boeken daar niet tegen valt te zeggen.
2. Daar na, dat zy der zelver getal en naamen in
een goede order voordraagen : deeze werden aldus geteld
in de Kerke Gods, de boeken des Ouden Testaments,
enz.
Vrag. Op wat wyze worden deeze boeken in de Kerke
Gods geteld en voorgesteld?
Antw. Op deeze wyze.
1. De boeken des Ouden Testaments in
A. Wetboeken ; deeze zijn vyf : Genesis, Exodus, Leviti-
cus, Numeri, Deuteronomium.
B. Geschiedboeken, van allerlei zoort, welke zyn twaalf
in getal, namentlijk het boek Josua, der Rigteren, Ruth,
de twee boeken Samuëls, en de twee boeken der Koningen ;
twee boeken der Chronyken, mitsgaders Esra, Nehemia en
Esther.
C. Leerboeken; welke zijn vyf, te weeten, Job, de
Psalmen Davids, drie boeken Salomons, de Spreuken, de
Preediker en het Hooglied.
D. Voorzegboeken der Propheeten, zeventien in getal,
namentlijk
a. Vier groote Propheeten, als Jesaia, Jeremia, Ezechiël,
Daniël, mitsgaders de Klaagliederen van Jeremia, die onze
Belydenis begrypt onder Jeremia.
b. Twaalf kleine Propheten, als Hozea, Joel, Amos,
Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Zephanja, Haggai.
Zacharia en Maleachi.
2. De boeken des Nieuwen Testaments, in deezer voe-
gen, in
A. Geschiedboeken, zynde vyf in getal, namentlijk de
Van de Boeken der H. Schriftuur. 177
vier Euangelisten Mattheus, Marcus, Lucas, Johannes en
de Handelingen der Apostelen.
B. Leerboeken, zijn eenentwintig brieven der Apostelen,
namentlijk:
a. Veertien van Paulus, die hy geschreeven heeft.
1. Neegen aan byzondere Gemeentens, te weeten tot de
Romeinen, twee aan de Corintheren, een aan de Galatiers ;
aan de Epheziers, aan de Philippensers, aan de Colossensers,
en twee aan de Thessalonicensers.
2. Drie aan byzondere Opzienders, namentlijk twee aan
Timotheus, ende een aan Titus.
3. Een aan een byzonder vriend, Philemon.
4. Een aan de Joden, alom me verstrooid, de brief aan
de Hebreen genaamt.
b. Zeeven van de andere Apostelen, te weeten de brief
van Jacobus, twee van Petrus, drie van Johannes, ende
eene van Judas.
C. Een Prophetisch boek, bekent als de Openbaring des
Apostels Johannes.
Vrag. Waarom geschied de byzondere optelling van alle
deeze boeken in onze Belydenis?
Antw. 1. Op dat alle leeden der Kerke zouden weeten
wat Heilige ende Goddelyke Schriften zijn.
2. Om te bewyzen dat 'er geen Goddelyke Boeken zijn
verlooren zijn gegaan; maar datze alle door Gods byzondere
voorzienigheid nog in weezen zijn.
3. Om te onderwyzen dat men, behalven de opgest elde
boeken, geene andere voor Goddelyk mag houden, van wat
naam, natuur en inhoud die ook zijn moogen.
Vrag. Hoe worden deeze boeken vervolgens in onze
Belydenis aangemerkt ?
Antw. Als Canonyke ofte Regelmatige Boeken, tegen
welke niet valt te zeggen.
Vrag. Hoe verstaat gy dit zeggen?
Antw. Niet dat alle deeze boeken ten eenemaal van
allen teegenspraak vry zijn ; maar dat 'er niets met regt
of fondament kan teegen ingebracht worden, dat der zelver
gezag of gebruik eenigzints zouden mogen belemmeren :
Want deeze zyn geschreeven, op dat gy gelooft dat Jesus
is de Cristus, de Zoone Gods, ende op dat gy geloovende
het leven hebt in zynen Naame, Joh. 20 : 31. Zo veele
12
1_78 IV. Artikel.
als 'er na deezen Regel zullen wandelen, over dezelve zal
zyn vreede en barmhertigheid. ende over het Israël Gods,
Gal. 6. 16.
Vrag. Is 't genoeg dat men weet de naamen deezer
Boeken in order op te noemen ?
Antw. Neen ! 't is nut en noodig dat men den voorna-
men zin, oogwit en korten inhoud deezer boeken bevat.
Vrag. Wat is den voornaamen inhoud vyf boeken Moses?
Antw. Een genoegzaame omschryving van den grondslag
bouw en voortgang des .loodschen Staat, als Gods Eigen-
dom en uitverkooren volk.
.*. Vrag. Hoe worden wy verzeekert dat Moses de getrouwe
knegt in Gods huis, is de Maker en Sehryver van deeze
vyf boeken ?
Antw. In deezer voegen,
1. In 't gemeen, uit Deut. 31 : 24, 25, 26. Ende
het geschiede als Moses voleindigt hadde de woorden dee-
zer Wet te schryven in een boek; tot dat ze voltrokken
waaren, zo gebood Moses den Leviten die de Arke des
Verbonts des Heeren droegen zeggende, neemt dit Wet-
boek ende legt het aan de zyde der Arke des Verbonds
des Heeren uwes Gods: dat het aldaar zy, ten getuige
tegens u. Dit boek der Wet is niet alleen deuteronomi-
um, maar zijn de geheele vyf boeken Moses, waar in alle
de Wetten, betreffende Israëls Kerk en Burgerstaat, be-
schreeven staan.
a. Waar na de Heere Josua belast heeft te wandelen,
Jos. 1 : 7, 8. Alleenlyk weest sterk ende hebt zeer goe-
den moet, dat gy waarneemt te doen na de gantsche Wet,
welke Mose myn knegt u gebooden heeft, en wykt daar
van niet ter regter nog ter slinker hand, op dat gy ver-
standelyk handelt alomme daar gy zult gaan : dat het boek
deezer Wet niet en wyke van uwen monde, maar over-
legt het dag en nagt, op dat gy waarneemt te doen na
alles dat daar in geschreeven is.
b. Waar na Josua den Altaar des Heeren gebouwd
heeft, Jos. 8 : 30, 31. Doe bouwde Josua eenen Altaar
den Heere, den God Israëls, op den berg Ebal; gelyk
als Mose de knegt des Heeren, de kinderen Israëls ge-
booden hadde, agtervolgens het geene dat geschreeven is
in 't Wetboek Mose, eenen Altaar van geheele steenen,
Van de Boeken der H. Schriftuur. 179
over dewelke men geen yzer bewoogen hadde, vergeleken
Exod. 20 : 25. Deut. 27 : 4, 5.
c. Waar na David Salomon zijnen Zoone belast heeft
te wandelen, 1 Kon. 2 : 3. Neemt waar de wagt des
Heeren uws Gods, om te wandelen in zyne weegen, om
te onderhouden zyne inzettingen, ende zyne gebooden,
ende zyne regten, ende zyne getuigenissen, gelyk ge-
schreeven is in de wet Mose, op dat gy verstandelyk
handelt in al wat gy doen zult, ende al waar heenen gy
u wenden zult, vergeleeken met Deut. 17 : 18. Cap. 29, 9.
d. Waar na de Leviten gantsch Juda onderwyzen
moesten gelijk in de regeering van Josaphat geschied is,
2 Chron. 17:9. Ende zy leerden in Juda, ende het
Wetboek des Heeren was by haar : ende zy gingen rontom
in alle Steeden van Juda, ende leerden onder het volk.
e. Mitsgaders de brandofferen in volgende tijden, den
Heere opgedraagen wierden, 2 Chron. 23 : 11. Jojada
nu bestelde de Ampten in den huize des Heeren onder
de hand der Levitische Priesteren, die David in het huis
des Heeren afgedeelt hadde, om de brandofferen des Hee-
ren te offeren, gelyk in de Wet Moze geschreeven is,
met blydschap ende met gezang na de instellinge Davids.
.'. Vrag. Waar uit meer?
Antw. In deezer voegen.
2. In 't byzonder uit die plaatsen, dewelke ieder boek
aan Mozes, als Maker en Schryver toeëigenen, dus vin-
den wy,
a. Dat Genesis hem word toegekent, Joh. 5 : 45, 46.
Meint niet dat ik u verklaage zal by den Vader: die u
verklaagt is Mozes, op welke gy gehoopt hebt ; want in-
dien gy Moses geloofden, zo zoudt gy ook my gelooven :
want hy heeft van my geschreeven. Dat Moses van hem
geschreeven heeft blijkt als hy- hem noemt het zaad der
vrouwe, dat het zaad der slange den kop zoude vermor-
selen, Gen. 3 : 15. Het zaad waarin alle de volkeren
der Aarde zouden gezegent worden, Gen. 22 : 18. ver-
geleeken met Hand. 3 : 25. Gal. 3 : 8. Een Propheet
na wien zy alle hooren zouden, Deut. 18 : 18. vergelee-
ken met Joh. 4 : 25.
b. Exodus volgens Mare. 12 : 26. Dog aangaande
de dooden dat zy opgewekt zullen worden, hebt gy niet
geleezen in het boek Moses, hoe God in den dooren-
180 IV. Artikel.
bosch tot hem gesprooken heeft zeggende, ik ben de God
Abrahams, ende God Isaaks, ende God Jacobs? verge-
leeken met Exod. 3 : 6.
c. Leviticus volgens Rom. 10 : 5. Want Moses be-
schryft de Regtveerdigheid die uit de Wet is zeggender
de mensche die deeze dingen doet zal door dezelve lee-
ven : waar beschryft zulks Mozes? Ziet Levit. 18 : 5.
d. Numeri volgens Moses eigen verhaal, Num. 33 : 2.
Ende Moses schreef haare uittogten na haare reizen na
den mond des Heeren : ende dit zyn haare reizen na haa-
ren uittogten.
e. Deuteronomium volgens de belydenisse der Saddu-
ceen, Mar. 12 : 19. Meester, Moses heeft ons geschre-
ven indien iemands broeder sterft, en een wyf agter laat,
ende geen kinderen nalaat, dat zyn broeder deszelfs wyf
neemen zal, ende zynen broeder zaad verwekken. Waar
staat zulks? dan Deut. 25 : 5, 6.
Vrag. Wat is den inhoud van het eerste boek Moses?
Antw. Dat draagt de naam van Genesis, dat is ge-
boorte, oorsprong, ook wel het boek der Schepping,
en vervat de opkomst, en geboorte der Waereld, mits-
gaders de oorsprong, en voortgang der kinderen Israëls,
tot dat het een volk geworden is.
Yrag. Wat is den inhoud van het tweede boek Moses ?
Antw. Dit word Exodus, dat is uitgang, uittogt genaamt,
en behelst voornamentlijk den uittogt der kinderen Israëls
uit Egypten, en der zelver plegtige overgang in Gods Verbond.
Yrag. Wat is den inhoud van het derde boek Moses?
Antw. Dat wordt Leviticus genaamt, om dat het den
Levitische dienst, het priesterdom en de offerhanden der
Leviten, het allermeest betreft.
Vrag. Wat is den inhoud van het vierde boek Moses?
Antw. Dat draagt de naam van Numeri, dat is getallen
ofte tellingen, en vervat voornaamentlijk de optellingen des
Volks, bekwaam tot den Oorlog en Kerkdienst.
Vrag. Wat is den inhoud van het vyfde boek Moses ?
Antw. Dit wordt doorgaans Deuteronomium, dat is tweede
of herhaalde Wet genoemt, om dat het zelve voornament-
lijk behelst verscheide Wetten en Geschiedenissen der drie
Van de Boeken der H. Schriftuur. 181
voorgaande boeken, en is vermeerdert met een groot getal
yan nieuwe wetten, eindigende met vermaningen, bedrei-
gingen en zeegeningen aan het Joodsche Yolk, mitsgaders
«ene beschrijving van Moses dood.
Vrag. Wat zijn de Historische of Geschiedboeken ?
Antw. Die de Geschiedenissen van Israël beschryven,
van de dood haares eersten Opperhoofds en Grondvester
van der zei ver Staat en Kerkbestuur Moses tot op de
overheersing door de Koningryken van Assyriën en
Babylonien omtrent den tyd van neegenhondert Jaaren.
Vrag. Wat behelst het boek van Jozua?
Antw. De loffelyke Krygsdaden van dezen Oorlogs-
held, by het inneemen van het beloofde land Canaan,
mitsgaders de verbanninge der onreine volkeren, en
verdeelinge des lands onder de twaalf Stammen Israëls.
'.-v
Vrag. Wat behelst het boek der Rigteren ?
Antw. Dat verhaalt ons den driehondertjaarigen staat
van Israël, onder de Regeering der Rigteren, geduurende
den tyd dat zy Canaan bewoond hebben zonder Koning.
Vrag. Wat vervat het boek Ruth ?
Antw. Een geschiedenis ten tyde der Rigteren, belan-
gende een vrouwe alzo genaamt:
Vrag. Met wat oogwit is dit boek geschreeven ?
Antw. Om ons aan te wyzen, de wonderbaare bewaaring
en voortplanting der stam, en geslagte, waar uit den Mes-
sias, de waare Losser zijnes volks zouden gebooren worden.
Vrag. Wat behelzen de twee boeken Samuëls?
Antw. 1. Het eersten beschrijft ons de staat van Israël,
na den dood van haaren laasten Rigter Eli, tot onder de
Regeering van haaren eersten koning Saul.
2 Het tweeden, 't leeven en daaden van Israëls tweede Ko-
ning David, op wiens nazaaten God de Kroon bevestigt hadde.
Vrag. Wat vervatten de twee boeken der Koningen ?
Antw. Zy behelzen eene beschryving van Israëls kerk
en burgerstaat, onder verscheide Koningen, beginnende met
den derden Koning Salomo, en eindigende met den laatsten
Zedekia.
182 IY. Artikel,
Vrag. Wat is de inhoud van de twee boeken Paralypo-
menon, ofte Chronyken genaamt?
Antw. De naam leert ons dat dezelve zijn Cronyken ofte
geschied-verhaalen van merkwaardige gebeurtenissen, onder
de Regeeringe der Koningen van Juda en Israël, van ver-
schelde Propheeten te zamen gestelt, en van Esra na de
Babylonische gevangenisse, door aanblazinge des Heiligen
Geestes, ten dienste der kerke in order gebragt.
Vrag. Wat behelzen de boeken van Esra en Nehemia ?
Antw. Een aanhangzel van de boeken der Chronyken,
ofte een beschryvinge van Israëls staat in de gevangenisse
van Babel den tyd van 70. Jaaren, en dezelver wonder-
baare uitvoeringe van dezelve.
Vrag. Wat bevat het boek Ester?
Antw. Dat beschryft ons het groot gevaar waar in Gods
volk gestaan heeft onder Ahasueros de Koning van Persien,
en de verlossing die God voor haar op een wonderbaare
wyze heeft te weege gebragt.
Vrag. Wat volgt op de Historische boeken ?
Antw. Allerkostelijkste leerboeken, beginnende met
Job en eindigende met het Hooglied Salomons.
Vrag. Wat behelst het boek Jobs ?
Antw. Nuttige leeringen van Gods Magt en Moogent-
heid, en 's Menschen schuldige eerbied tegens God, mits-
gaders een onderwyzing in de lydzaamheid der Heiligen.
.*. Vrag. Is dit boek niet maar een Parabel of ver-
cierde gebeurtenisse ?
Antw. Weg met zulk een taal ! 't is een ware gebeur-
tenisse waarom ons des Heeren woord, en de Persoon,
en de geschiedenisse die zijn Persoon betreft, ter lee-
ringe voordraagt. Ziet Ezech. 14 : 14. Of schoon deeze
drie Mannen Noach, Daniël en Job in 't midden des zel-
ven waren : zy zouden door haare geregtigheid [alleen]
haare Ziele bevryden. Jac. 5:11. Ziet wy houdenze
welgelukzalig die verdraagen, gij hebt de verdraagzaam-
heid Jobs gehoort, ende gy hebt het einde des Heeren
gezien, dat de Heere zeer barmhertig is ende een ontfermer.
Vrag. Wat zijn de Psalmen ?
Van de Boeken der H. Schriftuur. 183
Antw. Geestelyke liederen, heilige gezangen tot verheer-
lyking van God, en vertroosting zijner kerke door aanblaa-
zinge des H. Geestes van David, ende andere Heilige Man-
nen opgestelt.
Vrag. Wat zijn de Spreuken Salomons?
Antw. Geestelyke en verheve sententien, vol wysheid en
reeden, betrekkelijk tot ieders staat en gelegenheid, om
heilig en voorzigtig voor God en menschen te leeren wandelen.
Vrag. Wat behelst de Ecclesiastes ofte Prediker?
Antw. Nuttelyke overdenkingen, genomen uit het beloop
des menschelyken levens, en gemengd met spreuken van
gelyken inhoud als de eerste.
Vrag. Wat is 't Hoogelied?
Antw. Een lied der liederen, zo ook 't Latyn na der
Hebreeuwschen styl Canticum Canticorum genaamt, dat
is te zeggen een Uitneemend Lied, en het swaarst om
uit te leggen in den gantschen Bijbel, waarom na de
oveiieevering der Jooden, niemand tot het leezen der
zelven, voor hy dartig Jaaren oud was, toegelaaten wierd.
.-. Vrag. Wat behelst het Hooglied Salomons na het
gemeen gevoelen ?
Antw. Dat beschryft ons de uitneemende, geestelyke
en verborge gemeenschap van de Heere Christus, met
zijn Kerke, onder de gelykenisse van 't huwelijk van Ko-
ning Salomo met de Egyptische prinsesse voorgestelt.
Dit is immers waar, de verborgentheid van 't huwelyk
is groot, ziende op Christus en zijne gemeente, Eph. 5 : 32.
Vrag. Wat volgt op deeze Leerboeken?
Antw. De Voorzeg of Prophetische boeken, welke
zijn 17. in getal, te weeten 4. groote en 12 kleine
Propheeten met de Klaagliederen van Jeremias.
Vrag. Hoe zoude men, om kortelijk een klaar begrip
van deeze Propheeten te bekomen, dezelve gevoeglijk onder-
scheiden konnen ? •
Antw. Zodanig, dat men dezelve onderscheiden in
Propheeten.
184 IV. Artikel,
1. Welkers tyd wanneer zy geleeft hebben aangeteekent
staat, te weten.
o. Die voor de Babylonische gevangenis geleeft en ge-
propheteert hebben, zijnde zes in getal, Jesaia, Micha,
Zephanja, «Jona, Hozeas, Amos.
En wel
aa. In 't Koningrijk van Jnda. Jesaia, en nevens hem
Micha, en na hem Zephanja.
bb. In 't Koningrijk van Israël. Eerst Jona, daar na
Hosea ende Amos.
b.~ Die in de Babylonische gevangenisse geleeft hebben,
Als
aa. Jeremia, tot dat deel des volks, dat de Chaldeërs
in hun land gelaten hadden, en tegen zijn raad na Egypten
om hulp trok.
bb. Ezechiël tot dat ander deel des volks, dat 't buiten
's lands vervoert was.
cc. Daniël, die den geheelen tyd der ballingschap aan
't hof van Babel gepropheteert heeft van de komste des
Messias, en de eeuwige vernielinge der Stad en Tempel van
het wederspannige Iraël.
c. Die na de Babylonische gevangenisse geleeft en ge-
propheteert hebben,
Als
aa. Haggai en Zacharia, tot aanmoediging der Joden
in de herbouwing van Stad en Tempel.
bb. Maleachi, na de herbouwing des Tempels.
2. Ten tweeden, welkers tyd niet aangeteekent staat, als
daar is Joel, Obadja, Nahum, Habakuk.
.-. Vrag. "Waar toe dient zodanig eene onderscheiding?
Antw. Om ons te leeren
1. Regt begrip te hebben van de bedreigingen en
beloften welke ons by deeze Propheeten voorkomen.
2. Nader verklaringe te geeven van de staat en ge-
steltheid des Joodschen volks, die in de boeken der Ko-
ningen, of der Kronyken korter vervat zijn.
Vrag. Wat behelzen de Historische boeken des
•-
Nieuwen Testaments ?
Antw. 1. De vier Evangelisten, verkondigen ons de
Van de Boeken der H. Schriftuur. 185
geboorte, leven, dood en opstanding van den lang-
verwagten Messias.
2. De Handelingen, behelzen het leven en daaden
der Apostelen en Apostolische Mannen, byzonder hoe zy
de kerke Gods geplant hebben onder Jooden en Heidenen.
.'. Vrag. Waar in verschillen de Evangelisten van
eikanderen ?
Antw. Mattheus word van Marcus meest gevolgd,
zomtyds met dezelve woorden ; dog bekort in 't eerste,
en zo hier en daar vermeerdert met zaaken die Mattheus
niet heeft. Lucas heeft veele dingen met die twee gemeen ;
maar ook veele in 't byzonder, die zy beiden niet heb-
ben. Johannes schryft zeer weinig van 't geen d'anderen
geschreeven hebben, en legt zig meer toe op de leeringen
die Jesus gesprooken heeft, als op de geschiedenissen.
Vrag. Wat volgt 'er op de Historische boeken?
Antw. De Leerboeken, ofte de brieven der Aposte-
len, zo van Paulus als van de Andere.
Vrag. Wat behelst de brief aan de Romeinen ?
Antw. Het lighaam der Christelyke leere, zonderling in
't stuk der Regtveerdigmaakinge des zondaars, voor God uit
genade om Christus wille.
Vrag. Wat de brieven aan de Corintheeren ?
Antw. Vermaningen tot verbeetering van zeeden, tot
regeling van den Godsdienst, en wegneeming der verdeeltheid,
welke in die gemeinte was ontstaan.
Vrag. Wat de brief tot Galatiers?
Antw. Een betoog dat de mensch zonder de werken der
Wet alleen om Christus wille geregtvaardigt word, ingerigt
tegen zommige valsche broederen, die de Geloovige met
het jok der wet, om daar uit geregtvaardigt te worden,
wilden belasten.
Vrag. Wat behelzen die tot de Philippensers en Col-
lossensers?
Antw. Getrouwe waarschouwingen en raadgeeviugen
tegen 't misverstand en misbruik, daar de Valsche Leeraars
hen toe vervoerden.
186 IV. Artikel.
Vrag. Wat die aan de Thessalonicensers?
Antw. Verscheide nuttige lessen tot vertroosting en onder-
rigting in 't geloof ende hope van Zaligheid.
Vrag. Wat behelzen de brieven aan Timotheus en Titus?
Antw. Onderrigtingen, vermaaningen en opwekkingen
aan deeze twee Voornaame Leeraars, d'een tot Ephezen,
d'ander in het eiland Kandien, om als zodanig in Gods
huis te verkeeren.
Vrag. Wat zegt de brief aan Filemon?
Antw. Een kristelijk verzoek, om Onesimus de'szelfs weg-
geloopene dog nu bekeerden diensknegt, wederom aan te
neemen.
Vrag. Wat vervat de brief aan de Hebreen?
Antw. Een grondig en omstandig berigt, aangaande
't Oud en Nieuw Verbond ; betoonende hoe veel den dienst
des laatsten het eersten overtreft, en hoe d'eerste zijn be-
trekking heeft op het laatsten.
Vrag. Wat behelzen de zeeven andere brieven der overige
Apostelen ?
Antw. Die loopen bykans over een en dezelve schyven,
en bestaan allermeest in vermaaningen, bestraffingen en
onderrigtingen tot een Godzalig leeven.
Vrag. Wat betreft het Prophetisch boek de Openbaringe
van Johannes?
Antw. Verscheide heerlyke gezigten of voorzeggingen
betreffende de Lotgevallen der kerke, die haast geschieden
moeten ; wat zaken en welke tyden vroeg of laat daar in
beteekent worden is tot heden toe door een onnoemelijk
getal uitleggers onderzogt, waar van ons de ondervinding
geleert heeft, en de tyd verder leeren zal van wat kragt en
gewigt die verklaaringen zijn.
.•. Vrag. Wat leert gy uit dezen Artikel tot uwer
betragting ?
Antw. Dat wy schuldig zijn
1. Gods goedsheid te danken, die zo veel menschen,
namentlijk zijne knegten, de Propheeten en Apostelen
heeft laten arbeiden om ons te leeren, te onderwyzen, te
vermanen, en te vertroosten in den weg der geregtig-
heid, 2 Tim. 3 : 16.
2. Dagelyk en op gezette cyden van de H. Schriftuur
ons gebruik te maaken, om langs deezen weg op te was-
Van de Boeken der H. Schriftuur. 187
schen, in de genade ende kennisse onzes Heeren Jesus
Christus. Men vind in de Historiën tot lof van Alphon-
sus Koning van Arragon aangetekent, dat hy den Bybel
met de kantteekeningen van Lyra veertien malen had
doorgeleezen, en van den Prins Gregorius Ragotski, dat
hy zulks zevenentwintig malen gedaan hadde; gelijk ook
die van Bereen geroemt worden, dat zy edelder waaren
dan die van Thessalonica, als die het woord Gods ont-
fingen met alle toegeneegentheid, onderzoekende dagelyks
de Schriften of deeze dingen alzo waaren, Handel. 17 : 11.
.•. Vrag. Zegt eens op wat wyze deeze Goddelijke
Schriften met de meeste vrugt konnen geleezen worden ?
Antw. Dat men leezende
1. Agt geeve
a. Op het oogwit des Schryvers,
b. Op de zamenhang van woorden en Zaaken,
c. Op de kracht der Woorden en Spreekwyzen,
d. Op de overeenkomst des Geloofs, namentlijk of
onze gedagten over deeze en geene plaatzen overeenstem-
men met de leerstukken des Geloofs,
e. Op de omstandigheeden waar in iets gezegd en sterk
aangedrongen word.
f. Dit alles zal ons omzigtig maaken, om geen Zin
na onzen zin in den Text in te brengen ; maar eerbiedig
en naukeurig doen onderzoeken na de meening des H.
Geestes; volgens Matth. 24: 15. Die het leeze die merke
daar op! 2 Tim. 2:7. Merkt het geene ik zegge: dog
de Heere geeve u verstand in alle dingen.
2. Dat men die boeken te zamen voege, die de meeste
betrekkinge hebben op malkanderen ; by voorbeeld de
Psalmen Davids, met de boeken Samuëls, die deszelfs
lotgevallen behelzen ; de Propheeten met de boeken der
Koningen ende Chronyken, die ons voordraagen in wat
tyd en omstandigheid de Propheten geleeft en geprophe-
teert hebben. De brieven der Apostelen met de Hande-
lingen der Apostelen ; waar in de oprigting der Gemein-
tens aan welke zy geschreeven hebben, gemeld staat. De
Openbaringe van Johannes, met de Prophetien van Jesaias,
Ezechiël, Daniël en Zacharia, welkers gezigten en raad-
zelen veeltyts eenerlei oogwit hebben. De Brief aan de
Hebreen met de Wetboeken Mozes, waar in veele Scha-
duwetten des Ouden Testaments aangehaalt, verklaart.
188 IV. Artikel,
en in haar geestelijke beteekenis overgebracht worden.
Dus zal men bevinden dat de Schrift door de Schrift moet
uitgelegt worde, en veele dingen anders moeielyk om
te verstaan, ons klaar en duidelijk zijn om te bevatten.
3. Dat men de voornaamste gevallen, en spreekwij-
zen der H. Schrift, die ons geloof en wandel betreffen,
zig eigen maken en in 't geheugen inprenten, om
daar van by voorkoomende geleegentheid goed gebruik
te konnen maken, Spreuk. 3 : 6 — 7. Kent den Heere
in alle uwe weegen : ende hy zal uwe paden regt maaken,
ende zyt niet wys in uwe oogen, vreest den Heere, ende
wykt van het kwade.
.•. Vrag. Hebt gy iets nader?
Antw. Ja.
4. 't Is ook zeer goed, dat men zig gewenne in zijn
eenzaamheid elk dag een Capittel uit de Spreuken Salo-
mons ende Evangeliën te leezen.
a. Uit de Spreuken, als behelzende verheeve leerin-
gen, om in ons beroep en wandel heilig en voorzigtig
voor God en menschen te leeven.
b. De Evangeliën om daar door opgeleid te worden
tot gelovige overdenking wat de Heere Christus voor ons
gedaan heeft, en waarin wy hem moeten gelijkvormig
zijn, 2 Tim. 2 : 8. Houd in gedagtenisse dat Jesus
Christus uit den dooden is opgewekt.
5. 't Is ten hoogsten nodig, dat men zig het einde
Gods in zijn woord voorstelle, namentlijk om daar uit te
leeren hoe op de beste wyze God te verheerlyken, ende
onze Naasten te stigten, want Zalig zynze die zyne ge-
booden doen, op dat haar magt zy aan den boom des
levens, ende zy door de poorten mogen ingaan in de
Stad, Openb. 22 : 14.
.-. Vrag. Wat hebt gy tot besluit van dit alles te
zeggen ?
Antw. Zeer gepast met de woorden van Petrus. Zo
deeze dingen by u zyn, ende in u overvloedig zyn. zy
zullen u niet leedig en onvrugtbaar laaten in de kennisse
onzes Heeren Jesu Christi; maar by welke deeze dingen
niet zyn, die is blind van verre niet ziende hebbende
vergeeten de Reiniging zyner voorige zonden, 2 Petr.
1 : 8, 9.
V. ARTIKEL,,
Van het Goddelyk gezag der H. Schriftuur,
Alle dese boecken alleen ontfanghen wy voor heylighe
ende Canonijc, om ons gheloove na de selve te reguleren.
daer op te gronden, ende daer mede te bevestighen.
Ende ghelooven sonder eenighe twijffelinge al wat in de
selve begrepen is: ende dat niet so seere om datse de
Kercke aen neemt ende voor sodanighe houdt; maer in
sonderheydt om dat ons de H. Geest getuigenisse geeft
in onse herten, datse van God zijn, dewijl-se ooc het
bewijs van dien by haer-selven hebben : gemerekt de blinde
selve tasten connen, dat de dinghen die daar in voorseydt
zijn, gheschieden.
VRAGE.
Wat is de hoofdsomme der zaakeii in deezen Artikel
vervat?
Antw. Een vertoog van het Goddelyk gezag der Regel-
matige boeken des Ouden en Nieuwen Testaments.
.". Vrag. Op wat wyze geschied dit?
Antw. Op deeze wyze.
1, Eerst vinden wy een aanpryzing van de Schriften
des Ouden en Nieuwen Testaments,
A. Als kanonyk of Regelmatig, alle deeze boeken al-
leen ontfangen wy voor heilig ende Kanonyk, om ons
geloof na de zelve te reguleren, daar op te gronden, daar
mede te bevestigen.
HK) V. Artikel,
B. Als onfeilbaar en Goddelijk, ende gelooven zonder
eenige twyfel al wat in dezelve begrepen is.
2. Ten tweeden : de bewyzen bevestigende het God-
delyk gezag der H. Schriftuur.
A. Ten deele met het getuigenis der kerk, en dat niet
zo zeer, om datze de kerk aanneemt en daar voor houdt.
B. Voornamen tlyk
a. Uit het getuigenis des H. Geests in ons, insonder-
heid om dat ons de Heilige Geest getuigenis geeft, in
onze herten datze van God zyn.
b. Uit de zigbaare kenmerken van Goddelijkheid, dewyl
ze ook een bewys van dien by haar zelven hebben, ge-
merkt de blinden zelven tasten konnen, dat de dingen,
die daar in voorzeid zyn, geschieden.
Vrag. Hoe noemt gy de Schriften des Ouden en
Nieuwen Testaments ?
Antw. Agtervolgens onze belydenis KANONYKE OF
REGELMATIGE BOEKEN, die den regel van geloof en
wandel in zig behelzen ; anders genaamt de twee getuigen
Gods, die getuigenis geeven van de Zaligmaakende waar-
heid, Openb. 11 : 4. De twee Olyfboomen, die de olie des
Heilgen Geestes op de Kerk doen nederdruipen, Zach.
4 : 11. De twee kandelaaren, die het licht van waare
kennisse door den Geest onder Gods volk brengen,
Openb. 11 : 4. De beveelen des Heeren, die regt zijn
ende het hart verblyden, Psalm 19 : 9.
Vrag. Zijn deeze Schriften des Ouden en Nieuwen Tes-
taments in der daad Regelmatige en Goddelyke Schriften?
Antw. Ja, als zodanig zijn dezelve van de Kerk ten
allen tyde aangenoomen, en behelzen in zig al wat tot
een rigtsnoer in de loopbane der Godzaligheid verstrek-
ken kan. Want zo veele als 'er na deezen regel zullen
wandelen, over dezelve zal zyn vreede en barmhartig-
heid, ende over het Israël Gods, Gal. 6 : 16.
Vrag. Hoe? zegt gy een rigtsnoer in de loopbane der
Godzaligheid ?
Van het (roddel, gezag der H. Schriftuur. 191
Antw. Ja ; want (Kanoon) zegt niet alleen een meetsnoer
een rigtsnoer daar de bouwkundige de muuren, balken en het
gantsche gebouw na rigten en meeten ; maar ook gebruiken
de Grieken dit woord voor dat afgepaalde perk in de loop-
banen, langs welke loopen moesten die den prys begeerden,
2 Kor 10 : 13. Philippens. 3 : 16. 't Leeven der Godza-
ligen is een loopbane, het woord Gods, agtervolgens onze
belydenis, de Regel en het Rigtsnoer.
1. Om ons geloof na te reguleren, Joh. 20 : 31. Deze
zyn geschreeven op dat gy gelooft dat Jesus is de Christus
de Zoone Gods : ende op dat gy geloovende het leeven hebt
in zynen Naame.
2. Daar op te gronden, als op een vast en onbeweeglyk
fondament, Eph. 2 : 20. Gebouwt op het fondament der
Apostelen en Propheeten, waarvan Jesus Christus is den
uitersten Hoeksteen.
3. Daar mede te bevestigen tegens allerlei dwalingen
want alle de Schrift is van Godt ingegeven, ende is nuttig,
tot leerlinge, tot wederlegginge, tot verbeteringe, tot onder •
wijzinge die in de regtveerdigheid is, 2 Tim. 3:16.
Vrag. Wat hebt gij meer omtrent deeze Schriften des
Ouden en Nieuwen Testaments te gelooven en te belyden ?
Antw. Dat dezelve onfeilbaar en Goddelyk zijn in
teegenstelling van alle menschelijke schriften, agtervol-
gens deezen Artikel, ende gelooven zonder eenige twyffe-
linge al wat in dezelve begreepen is. Juist gelijk Paulus
zegt, Rom. 3 : 3, 4. Want wat is 't? al zyn zommige
ongeloovig geweest, zal haare ongeloovigheid het geloove
Gods te niete doen ? Dat zy verre : Doch Godt zy waar-
agtig, maar alle menschen leugenagtig.
.-. Vrag. Tot hoe verre strekt deeze onfeilbaarheid
van Gods woord zig uit?
Antw. Tot alles wat in dezelve begreepen is,
1. 't Zy natuurlyke dingen: want de H. Schrift leert
in natuurlyke niet minder de waarheid dan in geestelyke
zaaken, zonder zig te schikken na den uiterlijken schyn
of dwaalende meining des volks, Psalm 12 : 7. De re-
192 V. Artikel,
denen des Heeren zyn reine redenen, Zilver geloutert in
eenen aarden smeltkroes, gezuivert zevenmaal.
2. 't Zy schynstrydige dingen, want hoewel ons veele
dingen in de Schriftuur voorkomen, die met malkanderen
schynen te stryden ; egter is 'er geen de minste waare
strydigheid in de gantsche H. Schrift. Dunkt ons zom-
tyds dingen te ontmoeten, zwaar om te verstaan, of eenige
strydigheid met den anderen te behelzen, men erkenne
als dan zijn diepe onweetendheid in de Goddelyke Schrif-
ten, en arbeide om door hulpe van den Geest tot regt
verstand van zijn woord te komen: Want de Wet des
Heeren is volmaakt, Psalm 19 : 8. Ende de Geest is het,
die getuigd dat de Geest waarheid is, 1 Joh. 5:6.
3. 't Zy geestelyke dingen, hooge verborgentheeden
des geloofs, die wy in eenvoudigheid des herten, als on-
feilbaar en Goddelijk aanneemen, met beteugeling van de
opgeblazentheid van het verstand des vleesches, Psalm
131 : 1, 2. o Heere myn herte is niet verheeven : nog
myne oogen zyn niet hooge: ook en hebbe ik niet ge-
wandelt in [dingen] my te groot ende te wonderlyk. Zoo
ik myne Ziele niet en hebbe gezet ende stille gehouden,
gelyk een gespeent kind by zyne moeder ! myne Ziele is
als een gespeent kind in my.
Vrag. Is 't dan genoeg te geloven dat de boeken
des Ouden en Nieuwen Testaments regelmatig en God-
delyk zijn?
Antw. Neen : wy moeten in ons gemoed van der zel-
ver Goddelykheid ten vollen verzeekert zijn, 1 Tess. 1 : 5.
Want ons Evangelium is onder u niet alleen in woorden
geweest, maar ook in kragt, ende in den Heiligen Geest,
ende in vele verzekertheid : gelyk gy weet hoedanig wy
onder u geweest zyn om uwent wille.
Vrag. Hoe worden wy verzekert van de Goddelykheid
der H. Schriftuur?
Antw. Agtervolgens onze Belydenis,
1. Ten deele door het getuigenis der Kerk,
!2. Voornamentlyk
a. Uit het getuigenis van Gods Geest in ons.
Van het Goddel. gezag der H. Schriftuur. 193
b. Uit de kenmerken van Goddelykheid, die in de
H. Schriftuur te vinden zijn.
Vrag. Hoe steunt dan het gezag der H. Schriftuur
op het zwak getuigenis der Kerke ?
Antw. Gantschelijk niet, dit leeren de woorden onzer
belijdenis geheel anders, wy gelooven zonder eenige
twyffelinge al wat in dezelve begrepen is, en dat niet zo
ZEERE, om datze de Kerk aanneemt ende daar voor houdt.
Vrag. Bewyst eens dat het geloof van de Goddelykheid
der H. Schriftuur niet afhangt van het getuigenis der Kerk?
Antw. Dit blijkt
1 . Het getuigenis der Kerk is menschelyk en kan dwaa-
len, zulks dat die niet gevoeglijk een Godlyk geloof kan
stigten, of door zig zelven bevestigen. Want God is waar-
agtig; maar alle menschen leugenagtig, Rom. 3 : 4.
2. De Kerk is gebouwd op de Heilige Schriftuur, en niet
de Schrift op de Kerk, 't geen Paulus toont., Ephes. 2 : 20.
Gebouwt op het fondament der Apostelen en de Propheeten,
waar van Jesus Christus is den uitersten Hoeksteen.
3. Veele dingen zijn de Joodsche Kerk toebetrouwd, die
niet wel bewaart zijn geweest; het eigenhandig Wetboek
des Heeren is voor een langen tyd zoeks geweest, volgens
2 Chron. 34 : 14, 15. Wat zoude dan het getuigenis van
menschen ? waarom de Heere Christus uitdrukkelijk zegt,
ik neeme geen getuigenis van een mensche, Joh. 5 : 34.
.•. Vrag. Hebt gy nog eenig nader bewys ?
Antw. Ja. Dat leeren ook de byzondere naamen van
Gods woord, welke meermaals genaamd word
4. Een Wet, Psalm 19 : 8. De Wet des Heeren is
volmaakt. Nu weeten wy dat het in een welgestelde
Politie zo geleegen is, dat geen Wet haar auctoriteit
ontfangt van de onderdanen, aan welke zy gegeeven
wordt, of den geenen die ze bekent maaken door afleezen
en aanplakken, maar alleen van den Koning of Gezag-
hebber die dezelve gegeeven heeft; hoeveel te meer dan
de Schriftuur waar toe wy geduurig gezonden worden,
Jes. 8 : 20. Tot de Wet, ende tot het getuigenisse :
zo zy niet en spreeken na dezen woorde, het zal zyn dat
zy genen Daageraat en zullen hebben.
18
194 V. Artikel.
5. Een Testament van onzen Hemelschen Vader.
Gelijk nu geen Testament haar gezag of kragt ontfangt
van den Notaris die het opmaakt, maar alleen van de
wille des Testamentmakers, zo ontfangt de H. Schriftuur
al haar gezag alleen van God, aan wien het oorspronke-
lijk is, daarom Jes. 1 : 2. Hoort gy Hemelen, en neemt
ter ooren gy Aarde ; want de Heere SPREEKT ?
Vrag. Wat voor een magt heeft de Kerk dan om-
trent de H. Schriftuur?
Antw. Alleen een bedienende magt, waar door zy
getuigenis geeft, dat de H. Schriftuur van God, en den
Rigtsnoer van ons Geloof en wandel is, daarom genaamt
1 Tim. 3 : 15. Een Pilaar en Vastigheid der waarheid.
Vrag. Wat behelst de bedienende magt der Kerke al meer ?
Antw. Dat de Kerk
1. Ons de II. Schriftuur aanwyst byna als Johannes de
Dooper den Heere Jesus aan de Jooden toonde zeggende :
Ziet het Lam Gods ! Joh. 1 : 29.
2. Datze dezelve als aan haar toevertrouwt, bewaart
datze egt en onvervalscht blyve, Rom. 3 : 2.
3. Zorge draagt datze aan de Gemeinte verklaart en uitgelegd
worde, Mal. 2:7. De lippen der Priesteren zullen de weten-
schap bewaaren, eftde men zal uit zynen mond de Wet zoeken.
4. Mitsgaders dat derzelver Leer tegen den inspraak
der Ongeloovigen, verdeedigt en beschermt wordt, 2 Tim.
4 : 2. Predikt het woord: houd aan tydelyk enontydelyk:
weederlegt, bestraft, vermaant in alle langmoedigheid en leer.
Vrag. Wat besluit gij uit dit alles ?
Antw. Dat wy de Goddelykheid der H. Schriftuur ge-
looven en belyden door tusschenkomende dienst der Kerke,
gelykerwijs veele der Samaritanen geloofden in Jesus, om
het woord der Vrouwe die getuigde, hy heeft my gezegd
alles wat ik gedaan hebbe, Joh. 4 : 39.
Vrag. Wat al meer ?
Antw. Dat dit getuigenis niet genoegzaam is ; maar
bevestigt moet worden door het getuigenis des H. Geestes
in onze herten, agtervolgens onze Belydenis, inzonderheid
om dat de Heiige Geest getuigenisse geeft in onze herten,
datze van God zyn.
Van het Goddel. gezag der H. Schriftuur. 195
Vrag. Geeft de Heilige Geest getuigenis in onze herten
van de Goddelykheid van zijn woord ?
Antw. Ja, dit blykt.
1. De H. Schrift spreekt van zulk een getuigenis, 1 Cor.
2 : 2. Dog wy en hebben niet ontfangen den Geest der Waereld,
maar den Geest die uit God is : op dat wy zouden weeten
de dingen die ons van Godt geschonken zyn. 2 Cor. 4 : 6.
"Want God die gezegd heeft, dat het ligt uit de duisternisse
zoude schynen, is de gene die in onze herten gescheenen
heeft, om te geeven verligtinge der kennisse der heerlykheid
Gods in 't aangezigte Jezu Christi.
2. De Heiligen hebben menigmaal om deze verligting,
en bewerkinge van den H. Geest gebeeden, Psalm 43 : 3.
Zend uw Licht ende uwe Waarheid, • dat die my leiden:
datze my brengen tot den berg uwer heiligheid, en tot uwe
wooningen. Psalm 119 : 18. Ontdekt myne oogen, op dat
ik aanschouwe de wonderen uwer Wet.
3. Gods kinderen hebben de belofte, Joh. 16 : 13.
Maar wanneer die gekomen zyn, namelyk de Geest der
waarheid, hy zal u in alle waarheid leiden. Joh. 6 : 45.
Daar is geschreeven in de Propheeten, ende zy zullen allen
van God geleert zyn.
4. De Apostelen beroepen zig in hunne Preediking op dit
getuigenis, 1 Thess. 1 : 5. Want ons Evangelium en is onder
u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kragt ende in
den Heiligen Geest, ende in veele verzekertheid : gelyk gy
weet hoedanige wy onder u geweest zyn om uwent wille.
.•. Vrag. Is dit getuigenis van den Heiligen Geest in
onze herten noodig, om de Goddelykheid der H. Schrift-
uur te gelooven en te belijden ?
Antw. Ja gewis.
1. Dewijl ons verstand door de zonde verduistert is,
en onbekwaam de heerlijkheid Gods in zijn woord te
aanschouwen. Hoe groot en glansrijk het heerlijk Zonne-
ligt zy, zoo kan een blind mensch het zelve evenwel niet
zien ; al zo min een blind zondaar de glants en schoon-
heid van het Goddelijk woord buiten de verligtinge des
H. Geestes, 1 Cor. 2 : 14. Maar de natuurlyke mensche be-
grypt niet de dingen die des Geestes Gods zyn: want zy zyn
hem dwaasheid, ende hy en kanze niet verstaan om datze
Geestelyk onderscheiden worden.
19(5 V. Artikel,
2. Indien 'er zo veele waren ten tyde van Christus
omwandelinge op Aarde, toen de straalen van de Zonne
der Geregtigheid zig van alle kanten verspreiden, die hein als
een Verleider verwierpen, met zijn Wonderwerken den
spot dreeven, en haare duisternissen stelden boven zijn
ligt; hoe zou het mogelijk zijn, dat mensclien van de
AVaereld zonder genade des H. Geestes de boeken der Schrift
voor Goddelijk aanneemen, in welke zoo veel dingen
tegens hunne vooroordeelen en hartstogten aanloopende
zijn, en daar door al haar daaden veroordeelt worden,
ten zy dat hun gegeeven worde den Geest der Wysheid en
der Openbaaringe in zyne kennisse, namen tlyk verligte
oogen des verstands, Eph. 1 : 17, 18.
3. Wat reeden zal men geeven, waarom zo veele, aan
wien men alle de bewyzen van Goddelykheid vertoont on-
geloovig blyven, hoewel zy anderzints veel Geest en
doordringentheid in Wetenschappen hebben ; terwyl andere
die geen meer Geest en doorzigt hebben, daar van zo
overtuigt zyn, dat zy liever duizend dooden zouden willen
sterven, als de leer in deze boeken vervat, verzaaken.
.•. Vrag. Wat hebt gy omtrent dit getuigenis van den
H. Geest op te merken ?
Antw. Dat de Geest niet werkt met ons stemmen te
doen hooren die zeggen, deeze boeken zyn Goddelijk :
want daar is geen Christen die roemen kan, zodanige
stemmen gehoort te hebben, en als iemand die al hoorde,,
hy zoude reden hebben om te twyfelen, of deeze stemme
van God of van den Satan, die zig als een Engel des ligts
veranderen kan, of van eenige andere oorzaak voortkwamen.
,\ Vrag. Maar leest men niet meenigmaal van toe-
spraaken Gods tot zijn volk, in den Bybel ?
Antw. Ja. Bekent is boven veele andere plaatsen,
Psalm 85 : 9. Ik zal hooren wat Godt de Heere spreeken
zal, want hy zal tot zyn volk, ende tot zijne gunstge-
noten van vrede spreken : maar datze niet weder tot
dwaasheid en keeren. Psalm 35 : 3. Zegt tot myne Ziele
ik ben uw heil? Edog deeze en dergelijke spreekwyzen zien
niet op Goddelijke aanspraaken met een hoorbare stemme;
maar op Gods genadewerking door Woord en Geest,
de welke zoo klaar en kragtig het gemoed van Gods volk
overreeden, datze de beloften Gods met zo veel zekerheid
aannemen, als ofze haar met een Hoorbaare stemme van
Van het Goddel. gezag der H. Schriftuur. 197
den Hemel toegeroepen waren na de belofte, Hos. 2:13.
Daarom ziet ik zalze lokken, ende zalze voeren in de
Woestyne : ende ik zal na haar herte spreeken.
.-. Vrag. Op wat wyze dan geeft ons de H. Geest
getuigenis in onze herten, dat de H. Schriftuur van God
en Goddelyk is?
Antvv. Op deeze wyze.
1. Hy verligt ons verduistert verstand, en doet ons
zien de straalen van Goddelijkheid in dat woord gelegt,
1 Cor. 2:9, 10. Maar, gelyk geschreeven is, het gene
de ooge niet en heeft gezien, ende de ooren niet en heeft
gehoort, ende in 't herte des menschen niet en is op-
geklommen, het gene Godt bereidt heeft, dien die hem
lief hebben ; doch Godt heeft [het] ons geopenbaart door
zynen Geest, want de Geest onderzoekt alle dingen, ook
de diepten Godts.
2. Hy buigt onze wil kragtdadig over, om de waarheid
des Goddelyken woords te gelooven en te belyden, Jerem.
20 : 7. Heere, gy hebt my overreedt, ende ik ben overreedt
geworden, gy zyt my te sterk geweest, ende hebt overmogt.
3. Hy doet ons bevindelyk kennen de waarheeden in
de H. Schriftuur, zo dat de Ziel dit woord met graagte
aanneemt, als van den Hemel gezonden om ons te be-
moedigen zeggende, Heere by deeze dingen leeft men,
ende in allen deezen is het leeven mijnes Geestes, Jes.
38 : 16. Hoe lief hebbe ik uwe Wet? zy is myne be-
tragtinge den gantschen dag, Psalm 119 : 97.
4. Hy werkt in ons eene eerbiedige verslagendheid
des gemoeds, om te hooren en te betragten wat God in
zijn woord spreekt, want het woord Gods is levendig
ende kragtig ende scherpsnydender dan eenig twee-snydende
sweerd, ende gaat door tot de verdeelinge der Ziele ende
des Geestes, ende der samenvoegzelen, ende des mergs,
ende is een oordeeler der gedagten ende der overlegginge
des herten, Hebr. 4 : 12. Is myn woord niet alzo, als
een vuur spreekt de Heere ? ende als een hamer die een
steenrotze te morzel slaat? Jerem. 23 : 29.
5. Hy bevestigt ons gemoed van de gewisse beloften
Gods in zijn woord, met een onuitspreekelijk ligt en
klaarheid, dat wy zonder twyfelinge konnen zeggen, want
zo veele beloften Gods als 'er zyn, die zyn in hem ja,
ende zyn in hem Amen, Gode tot heerlykheid door ons.
198 V. Artikel,
Maar die ons met u bevestigt in Christo, ende die ons
gezalfd heeft, is Godt. Die ons ook heeft verzegelt, ende
het onderpandt des Geestes in onze herten gegeven,
2 Cor. 1 : 20—22. vergeleken met Eph. 1 : 13, 14.
Vrag. Word dit getuigenis des H. Geestes dan in alle
menschen gevonden, die de Goddelijkheid van de H. Schrif-
tuur erkennen en belijden ?
Antw. Gantschelijk niet. Natuurlyke menschen konnen
een klaare bevattinge hebben van de Goddelykheid der BL
Schrift door de Reden; maar het getuigenis van den Heili-
gen Geest is een byzonder voorregt der Geloovigen, die
door den zelven Geest verligt en wedergebooren zyn : want
niemand kan zeggen Jesum den Heere te zyn, dan door
den Heilige Geest 1 Cor. 12 : 8. En die den Geest Christi
niet heeft, komt hem niet toe, Rom. 8 : 9i
.". Vrag. Waar in is deeze bevatting door de Reden
onderscheiden van de inwendige verligting door den Hei-
ligen Geest ?
Antw. In deezer voegen.
1. De Reden bevat alleen de letter der waarheid, en
dringt niet door tot het eigen en inwendig weezen der
zaaken, maar de Geest verligt een Geloovige, dat hy de
waarheid der letter kent, en in haar eigen en inwendig
weezen beschouwt: volgens Paulus afteekening, 1 Cor.
2 : 14, 15. Maar de natuurlyke mensche begrypt niet
de dingen die des Geestes Gods zyn, want zy zyn hem
dwaasheid, ende hy kanze niet verstaan, om datze Gee-
stelyk onderscheiden worden. Doch de Geestelyke mensche
onderscheid wel alle dinge, maar hy zelve word van nie-
mand onderscheiden.
2. De bevatting door de Reden heeft haar zitplaats in
't verstand zonder gepaart te gaan met de werkzaamheden
van de wil, gelijk Paulus zegt van zommige Jooden, datze God
onteerende door de overtreedinge der Wet, egter een gedaante
der kennisse en der waarheid in de Wet hadden Rom. 2 : 20,
23. Maar de verligting van den Heiligen Geest brengt
kennis in 't verstand en yver in de geneegentheden, om
te willen en te werken ter verkryging der dingen in het
woord der genade voorgesteld: Psalm 38: 10. Heere voor
u is alle myne begeerte: ende myn zugten is voor u niet
Van het Goddel, gezag der H. Schriftuur. 199
verborgen. Psalm 42 : 2, 3. Gelyk een Hert schreeuwt na
de waterstroomen, alzo schreeuwt myne Ziele tot u ó God,
myne Ziele dorst na Godt, na den Levendigen Godt,
wanneer zal ik ingaan ende voor Gods aangezigte ver-
schynen?
3. De reden is alleen bespiegelende, en houd zig voldaan
met de bewyzen van Goddelykheid te beredeneeren en te
verdedigen ; maar de verligting des Heiligen Geests dringt
diep in het hert, en leert ons by bevinding kennen de
verborgen theeden van Gods Koningryk, zo dat het hart
een schatkamer werd van de Zaligmakende Genade, en
de mond een leevendige sprinkader, om de goedertierent-
heeden des Heeren te vermelden, Jerem. 15 : 16. Als
uwe woorden gevonden zyn zoo heb ikze opgegeeten, ende
u woort is my geweest tot vreugde ende tot blydschap
mynes herten: want ik ben na uwen name genoemt ó
Heere Godt der Heirscharen. Psalm 119 : 129, 130.
Uwe getuigenissen zyn wonderbaar, daarom bewaartze'myne
Ziele. De opening uwer woorden geeft ligt, de slegte
verstandig makende.
4. 't Begrip der reden is doorgaans trots en opgeblazen,
zig verheffende op de kennis van het Goddelyk woord,
zonder verbreeking des herten door het woord, volgens
Rom. 2 : 17. Ziet gy word een Jode genaamt, ende rust
op de Wet, ende roemt op God; maar de Geest verligting
geevende in zijn woord, maakt de Ziel klein en ootmoedig
voor God en menschen, om datze haar van naby doet
zien Gods verbazende Hoogheid en haare geringheid en
zondigheid, Job 42 : 5, 6. Met het gehoor der oore hebbe
ik u gehoort: maar nu ziet u myne ooge. Daarom ver-
foeye ik my., ende ik hebbe berouw in stof ende assche.
Psalm 131 : 1. ó Heere, my herte is niet verheven, noch
myne oogen zyn niet hooge, ook hebbe ik niet gewandelt
in dingen my te groot en to wonderlyk.
Vrag. Wat hebt gy betreffende het getuigenis, dat den
Heiligen Geest in onze herten geeft, verder op te merken?
Antw. 1. Dat dit getuigenis in alle begenadigde niet
eeven leevendig en sterk is, hoewel het zelve in allen
genoegzaam is, om de waarheid van Gods woord te belijden,
volgens 1 Cor. 12 : 6, 7. En daar is verscheidentheid der
werkingen, dog het is dezelve God die alle in allen werkt .
200 V. Artikel,
raaar een iegelyk word de openbaringe des Geestes gegeven
tot liet geene dat oorbaar is.
2. Dat dit getuigenis in de zelve Geestelyke mensch op
d'eene tijd leevendiger en krachtiger is als op eene andere
tijd ; zo dat hy nu in Goddelijke zaaken gemakkelyk en diep
kan indringen, daar hy op een ander tijd maar kleine en
uitwendige of een stuksken der dingen, met aandoening van
zijn hert regt zal konnen bevatten, ja wel eens klagende
moeten zeggen : Word ook het onsmakelyke gegeten zonder
zout? is 'er smaak in 't witte des doiers ? Myne Ziele weigert
uwe woorden aan te roeren, die zyn al myne laffe spyze.
Och of myne begeerte quame ; ende dat Godt myne verwag-
tinge gave, Job. 6 : 6 — 8.
3. Dat de begenadigden, in welkers herten het getui-
genisse des Heiligen Geestes is, wel eens bestreeden wor-
den over de waarheid van Gods woord, 't Is den Satan van
den beginne eigen geweest, de mensch tot twyfelinge te
verzoeken omtrent het Goddelijk woord, dit bleek in zijn
aanspraak tot Moeder Eva, is 't ook dat God gezegd heeft,
gy lieden zult niet eeten van allen boom dezes hofs? Gen.
3 : 1. 't Is nog zijn werk, Gods volk te schudden in haar
vertrouwen op de Goddelijk beloften, waarom Paulus zegt,
2 Cor. 11:3. Dog ik vreeze dat niet eenigzints, gelyk de
slange Eva door haare argelistigheid bedroogen heeft, alzo
uwe zinnen bedorven worden, om af te wyken van de een-
voudigheid die in Christo is.
.•. Vrag. Waar toe deeze opmerkingen?
Antw. Tot leering en opwekking.
1. Dat een ieders pligt is te staan na dit getuigenis
van Gods Geest, om van de Goddelykheid der H. Schrift
in zijn gemoed bevestigt te worden, zonder trap of wyze
te bepalen : Want wy hebben een Prophetisch woord dat
zeer vast is ; ende gy doet wel, dat gy daar op acht hebt
als op een licht schynende in duistere plaatze, tot dat de
dag aanlichte, ende de morgensterre opga in uwe herten,
2 Petr. 1 : 19.
2. Geraakt iemand door bestrydingen des Satans in
het duistere, men keere zig tot des Heeren woord, en
zie wat in het zelven van Gods weegen betuigd word.
zonder eenigzints te willen twisten, veel min te luisteren
na de inwerpingen des Satans, zeggende God is geen man
Van het Goddel. gezag der H. Schriftuur. 201
dat hy liegen zoude, nogte eenes menschen kin t dat hem
iets berouwen zoude: zoude hy 't zeggen, ende niet doen,
spreeken ende niet bestendig maaken, Nura. 23 : 19.
Bergen zullen wyken, ende heuvelen wankelen, maar myne
goedertierenheid en zal van u niet wyken ; ende het Ver-
bond mynes vredes zal niet wankelen zeit de Heere uwe
Ontfermer, Jes. 54 : 10.
Vrag. Hoe worden wy nog meer bevestigt van de
Goddelykheid der H. Schriftuur?
Antw. Door de ingedrukte ken- en merkteekens in
het woord, die als heldere straalen ons de Goddelijke
schoonheid van zijn woord bevestigen.
Vrag. Hoe bewyst gy de Goddelijkheid der H. Schrif-
tuur, uit de merkteekenen en bewijzen daar in te vinden ?
Antw. Op deeze wijze.
Eerst uit de waarheid der H. Schriftuur : want indien
alles wat de H. Schriftuur in zig behelst, waar en zeeker
is, volgt dat dezelve van God en Goddelijk is, nademaal
alle de Schryvers uit eenen mond belyden, alle de Schrift
is van God ingegeeven, 2 Tim. 3 : 16. De Geest des
Heeren heeft door my gesprooken : ende zyne reeden is
op myne tonge geweest. De God Israëls heeft gezeid,
de Rotssteen Israëls heeft tot my gesprooken, 2 Sam.
23 : 2, 3. De Prophetie is niet voortgebragt door de
wille eens menschen, maar de Heilige menschen Gods,
van den Heiligen Geest gedreeven zynde, hebben zy
gesprooken, 2 Petr. 4 : 21.
Vrag. Zijn dan deeze Heilige Schryvers genoegzaam on-
derrigt geweest van de dingen, die zy beschreeven hebben ?
Antw. Dit blykt.
1. Dewijl zy ons getuigenisse geeven van dingen, die
zy niet alleen gehoort, maar die zy ook gezien hebben,
1 Joh. 1:1. Het gene van den beginne was, het gene
wy gehoort hebben, ende het gene wy gezien hebben met
onze oogen, het gene wy aanschouwt hebben, ende onze
handen getast hebben van het Woord des levens.
202 V. Artikel, -
2. Dewyl zy zaaken getuigen, die zy niet ligtveerdig
hebben aangenomen; maar na alvorens op het allerkragtigst
daar van verzekering bekomen te hebben; gelijk bleek in
Thomas, die niet konde gebragt worden tot het geloof van
Christus Opstanding, na dat hy alvorens zyn vingers in
Jesüs wonden gestoken hadde, Joh. 20 : 27 Daar na zeide
hy tot Thomas, brengt uwen vinger hier, ende ziet myne
handen, ende brengt uwe hand ende steekze in myne zyde,
ende en zyt niet ongeloovig, maar geloovig.
3. Dewijl zy zaken getuigen, als de Opstandinge Christi,
het fondament daar het gantsche woord van God op rust,
waar van geen een, maar zy allen getuigen zijn geweest.
Ziet 1 Cor. 15 : 5 — 8. Ende dat hy is van Cephas gezien,
daar na van de twaalve, daar na is hy gezien van meer
dan vyfhondert broederen op eenmaal, van welke het meer-
derdeel nog overig is, ende sommige ook zyn ontslapen.
Daar na is hy gezien van Jacobus, daar na van alle de
Apostelen. Ende ten laatsten van allen is hy ook van my
als een ontydig geboren gezien.
.". Vrag. Hoe zoud gy bewyzen, dat de geloofweer-
digheid der H. Schryvers niet kan verdagt gehouden wor-
den ; maar datze Alle met een onberispelyke eenvoudig-
heid en getrouwheid Gods woord beschreeven hebben ?
Antw. 1. De H. Schryvers hebben een goeden naam.
zelfs by de vyanden van het Christendom, die met lof
en agting van hun getuigd hebben, dat zy kloeke man-
nen van een verheeven Geest en onbesprooken leeven
geweest zijn, aan welkers trouwe geenzints te twyfelen
zy ; weshalven Petrus te regt zegt, dat de Heilige Man-
nen, door den Heiligen Geest gedreeven zynde, gesprooken
hebben, 2 Petri 1 : 21.
2. De meeste van deeze waren ongeleerde en eenvoudige
menschen, niet bekwaam een saamenstel van zoo een
verheeven Leer als de Bybel behelst, uit te vinden ; nog
argelistig en gesleepen om andere door leugentaal te be-
driegen; dus beleed Amos van hem zelve, Cap. 7 : 14.
Ik was geen Propheet, nog ik was geen Propheeten
Zone: maar ik was een ossen herder, en las de wilde
vygen af. Dat beleed ook den Joodschen Raad van de
Apostelen. Hand. 4 ; 13. Zy nu ziende de vrymoedigheid
Petri ende Johannis, ende verneemende dat zy onge-
Van het Goddel. gezag der H. Schriftuur. 203
leerde en slegte menschen waaren, verwonderden zich
ende kende haar dat zy met Jesus geweest waaren.
8. Zy pryzen de mensen geen aangenaame dingen aan,
die met de zin van vleesch en bloed overeenstemmen, gelyk
de bedriegers gewoon zijn te doen; maar verkondigen
een Leer, waar van des menschen natuur een Vyand is,
die regtdraats aanloopt tegen de bedorve geneegentheeden
en zeden der geheele Waereld, ten bewyze datze alleen
de leiding van Gods Geest in hun spreeken en schryven
gevolgt zijn, waarom Petrus en .lohannes voor den Jood-
schen Raad beleden, Hand. 4 . 20. Wy KONNEN niet
nalaten te spreeken het geen wy gezien ende gehoort
hebben, mitsgaders Jesaias, Cap. 21 : 20. ö Myne dors-
schinge ende tarwe mynes dorschvloers ! wat ik GEHOORT
hebbe van den Heere der Heirschaaren den God Israëls
dat hebbe ik u lieden AANGEZEGT.
4. Zy verhaalden ons meerendeels hemelsche verbor-
gentheden, hoedanig is de Leere der H. Drieëenheid, der
Menschwording Christi, der Verzoeninge der Zondaars
met God, etz. die geen sterveling konde bekent maken
zonder de Openbaring van Gods Geest, waarom Paulus
zegt, 1 Cor. 2 : 7, 8. Wy spreeken de Wysheid Gods, be-
staande in verborgenheid die bedekt was, welke God tevoren
verordineert heeft tot onzer heerlykheid eer de Waereld was :
welke niemand van de Overste dezer Waereld gekent heeft.
Vrag. Hoe bewyst gy verder de Goddelykheid der H.
Schriftuur?
Antw. 2. Uit de heiligheid der geboden. De Leer der H.
Schrift is volkomen heilig, alles stemt in deeze boeken te
samen, om de zonden te bestryden en ons gelykvormig aan
de Engelen en aan God zelve te maken : zy doen ons de
geheimste gebreeken, die in ons zyn kennen ; als de ydelheid,
de wraakzugt, de zaden van ongeloovigheid en ongodsdiens-
tigheid. Zy veroordeelen de ligste gebreeken die aan de
strenge navolgers der Wysgeeren onbekent zyn geweest. Zy
gedogen zelfs de minste onbetamelyke lust niet. Zy verge-
noegen zig niet met ons een uitwendige heiligheid voor te
schryven ; maar zy willen dat Ziel en Lighaam rein zy. Zy
berusten niet in ons te gebieden, ons zelven niet te veel
te beminnen ; maar zy gebieden ons, ons zelven te verzaken,
en ons leeven niet-te spaaren, als Gods heerlijkheid zulks
204 " V. Artikel,
eischt, etz. Kan men na dit alles nalaten te erkennen, dat
God de Ingever van deeze boeken is? daar zy aan alle zyden
Gods beeld vertoonen 't welk in heiligheid bestaat. Indien
zy enkel uit de menschen waaren voortgekomen, zouden zy
de menschelyke hartstogten niet gevleid hebben, zouden zy
de bloote begeerlijkheid verbooden hebben daar Paulus van
zeide, Rom. 7:7. Dat hy nooit zoude geweeten hebben
de begeerlykheid zonde te zyn, indien de Wet niet zeide
gy zult niet begeeren.
Yrag. hoe al meer?
Antw. 3. Uit de kragtdadigheid der Leere in de H. Schrift-
uur vervat.
a. Heeft dit woord niet de wysheid der Waereld verdwaast,
de welspreekentheid der schranderste Redenaars verward ;
de Afgodery van het Heidendom ter neder geworpen, het
Ryke des Satans omgekeert, en in weerwil van Joden en
Heidenen door de geheele Waereld over Overheeden en Mag-
ten getriompheert. Was dit mogelyk voor de zwakke reden,
gevormt in de hersenen van menschen van gelijke bewee-
gingen als wy zyn? Immers neen! dit moest een woord van
Hemelschen oorspronk zijn, bezielt met Goddelyke kragt,
om alle hoogtens die zich daar teegen verheffen, neder te
werpen, volgens Psalm 110 : 2. De Heere zal den Scepter
uwer sterkte zenden uit Zion zeggende, heerscht in 't midden
uwer vyanden. Psalm 45 : 6 Uwe pylen zyn scherp, vol-
ken zullen onder u vallen ; zy treffen in het herte van Ko-
nings vyanden.
b. Dit woord is levendig en kragtig tot vertroosting van
ons gemoed, want alle de boeken zijn wegwyzers om de
onrustigheeden der Ziele te stillen, en troost te geeven tegen
de elendc van dit leeven. Wat menschen nu zouden zulke
Hemelsche vertroostingen door zig zei ven hebben kunnen
uitdenken die ons tot God opbeuren ? zo veel smaaks en
zoetigheid verschaffen, dat de Ziel met edelmoedige versma-
ding van de Waereld hoe langer hoe meer na God uitgaat.
Wien hebbe ik neffens u in den Hemel? neffens u lust my
ook niets op Aarde, beswykt myn vleesch ende myn hert,
zo is God de Rotsteen myns herten, ende myn deel in Eeu-
wigheid, Psalm 73 : 25, 26.
.'. Vrag. Wat zijn de verdere bewijzen van Goddelyk-
heid der Schrift?
Van het Goddel. gezag der H. Schriftuur. 205
Antw. 4. De hoedanigheeden der H, Schriftuur : als daar is
a. De verheeventheid van styl, die zo verre boven
den swier van alle menschelijke schriften als de Hemel
boven de Aarde is, De grootste welsprekentheid is daar in
gepaard met neederige eenvoudigheid. De deftigheid van
den gebiedenden God, en de slegtigheid van den hoo-
renden mensch, ontmoeten malkanderen met vrindelij ke
omhelzingen. Alle de heerlijke schriften van Plato, Cicero,
Aristoteles, Demosthenes en andere Waereldwyzen, kon-
nen ten aanzien van haar styl, niet ophalen tegen een
blad uit den Bybel. Dit deed Hieronimus zeggen, zo dik-
wils als ik Paulus leeze, dunkt my dat het geen woor-
den; maar donderen zyn die ik hooren. Dit doet ons zeg-
gen, nooit heeft een mensch alzoo gesproken, Joh. 7 :
46. Hoort gy Hemelen, en neemt ter ooren gy Aarde,
Want de HEERE SPREEKT! Jes. 1 : 2.
b. De zoetigheid van de overeenstemming der H. Schrift,
niettegenstaande de Schryvers verscheide waaren van im-
borst en opvoeding, van styl en stoffe, van leeftyd en
woonplaats, zo dat de zelve na het zeggen van den Jesuit
Bellarmin, schynen geweest te zyn, niet zo zeer ver-
scheidene Schryvers, als wel verscheidene pennen van een
eenige Schryver; weshalven wy besluiten, dat ze alle
door een en dezelve ingeeving van God zijn woord hebben
ter neer gestelt; want de Phrofetie is voortyds niet voort-
gebragt door de wille eenes menschen, maar de heilige
menschen Gods, van den Heilige Geest gedreeven zynde,
hebben ze gesprooken, 2 Petri 1 : 21.
c. De Outheid der H. Schriftuur boven alle andere
menschelijke schriften ; die in Outheid tegen de schriften
van Mozes niet konnen ophalen, weshalven de H. Schry-
vers niet bekwaam zijnde een samenstel van zo een ver-
heven Leer uit te denken, ook geen geleegentheit heb-
bende om die zoete wateren uit andere bronnen te schep-
pen, hunne Openbaringen onmiddellijk van God uit den
Hemel moesten ontvangen, schryft het gezigte en stelt
het duidelyk op tafelen, op dat daar in leeze die voorby
loopt. Hab. 2 : 2. Het geen gy ziet schryft dat in een
boek, en zend het de seeven Gemeinten die in Asien
zyn, Openb. 1 : 11.
d. De zonderlinge bewaring van dit woord, niettegen-
staande de booze raadslagen en poogingen van de vyanden,
206 V. Artikel,
die getragt hebben den Bybel te verdelgen Immers was
dit niet een Goddelijk woord, hoe zou het de woedende
aanvallen van zo veel Eeuwen ; byzonder onder de swaare
vervolgingen door Antiochus Epiphanes en Deocletianus
hebben konnen verduuren, zonder een jota of' tittel te
verliezen? Dit was de grond van Jesaias Preedikinge,
Cap. 40 : 6 — 8. Een stemme zeid ; roept! ende hy zeid
wat zal ik roepen ? alle vleesch is gras : ende alle zyne
goedertierenheid als een bloeme des velds — het gras
verdort de bloeme valt af: maar het WOORD onzes
GODS bestaat in der EEUWIGHEID.
e. De kragt der wonderwerken, waar mede de Leer
van Christus der Propheeten en Apostelen is bevestigt.
De Prediking van de Propheten en Apostelen was gesterkt
met een meenigte van wonder werken, die tot gewisse
geloofsbrieven verstrekten om de menschen te overtuigen,
datze gezonden waaren om de Goddelijke wil bekent te
maaken. Waarom Paulus zegt, Hebr. 2 : 4. God boven
dien mede getuigende door teekenen ende wonderen, ende
meenigerlei kragten, ende bedeelingen des Heiligen Geestes
na zynen wTille.
Vrag. Is 'er nog een byzonder bewijs om de Godde-
lykheid der H. Schriftuur te bevestigen?
Antw. Ja, de voorzeggingen der Propheeten die een
blinde tasten kan dat geschied zijn.
Vrag. Hoe bewyst gy dat de voorzeggingen der Pro-
pheeten kenmerken zijn van de Goddelijkheid der H.
Schriftuur?
Antw. Dewyl het Gode alleen eigen is, toekomende
dingen te voorspellen, en niemand zonder zijn Open-
baring zulks doen kan, Jes. 46 : 9, 10. Gedenkt der
vooriger dingen van ouden tijd af: dat ik God ben en
daar is geen God meer, ende daar is niet gelijk ik:
die van den beginne aan verkondigde het einde, ende
van outs af die dingen die niet geschied zijn, die zegge myn
raad zal bestaan, ende ik zal al myn welbehagen doen.
Van het Goddel. gezag der H. Schriftuur. 207
Vrag. Zyn 'er nu in de H. Schriftuur zodanige voorzeg-
gingen van toekomende Gebeurtenissen ?
Antw. 1. Ja, men vind 'er in voorzeggingen van dingen, die
niet lang daar na geschied zijn. Dus was de voorzegging van
Ahia over de verheffing van Jerobeam, 1 Kon. 14 : 10, vergele-
ken met 1 Kon. 15 : 29. Van Elia, behelzende Gods oordeel
over Achab en Jezabel, 1. Kon. 21 : 21 — 23 vergeleken met
2 Kon. 9 : 33 — 37. Van Jeremia, betreffende de dood van
Jojachim, Jerem. 22 : 18. vergeleken met 2 Chron. 36 : 6 — 8.
behalven andere van dit slag, te veel om te melden.
Vrag. Wat meer?
Antw. 2. Men vind 'er in voorzeggingen, die langen
tyd daarna vervult zijn. Als de voorzegging van het ge-
beurde by de herbouwiog van Jericho, Jos. 6 : 26. verge-
leken met 1 Kon. 16 : 34. Van de geboorte van Koning
Josia, driehondert Jaaren te vooren voorspelt, 1 Kon.
13 : 2 — 5. vergeleken met 2 Kon. 23 : 15 — 17. mitsga-
ders die van de verlossing der Joden uit de Babylonische
gevangenisse door Cyrus de Koning van Persiën, Jes. 45 : 13.
Ik hebbe hem verwekt in geregtigheid, ende alle zyne
weegen zal ik regt maken : hy zal myne Stad bouwen,
ende hy zal myne gevangene los laaten, niet voor prys
nog voor geschenk zeid de Heere der Heirschaaren, verge-
leken met Esra 1:1. Jerem. 25 : 12. en 29 : 10.
.". Vrag. Wat al meer?
Antw. 3. Men vind 'er in voorzeggingen, die zig
uitbreiden tot de tyden des Nieuwen Testaments, als
daar zyn de allerheerlijkste beloften van Christus komste
in den Vleesch, van deszelfs dood, Opstanding en Hemel-
vaart, van de roeping der Heidenen, van de uitstorting
van den Heiligen Geest, van de omkeering van den Jood-
schen Kerk en Burgerstaat; en veele andere, die Een
blinde tasten kan dat aireede geschied zyn, overeenkom-
stig met Luc. 4 : 21. Ende hy begon tot haar te zeggen,
HEDEN is deeze SCHRIFT in uwe ooren VERVULT.
2 Cor. 1 : 20. Want zo vele beloften Gods als 'er zyn,
die zyn in hem ja, ende zy zyn in hem Amen Gode tot
heerlykheid door ons.
Vrag. Wat staat ons ter betragting hier uit op te merken ?
Antw. Dat wy hoogagting schuldig zyn voor het Pro-
phetisch woord : want
208 V. Artikel,
1. Hier uit ziet men de getrouwheid Gods, in het ver-
vullen van zyn beloften, Jes. 34 : 16. Zoekt in het boek
des Heeren ende leest : niet een van deeze zal der feilen ,
het eene nog het ander zal men missen : want myn mond zelve
heeft het geboden , en zyn Geest zelve zalze te samen brengen.
2. Hier uit leert men Gods wonderbare weegen die hy
met zijne Kerke houd, gelovig beschouwen, Psalm 68 : 25.
ó God ! zy hebben uwe gangen gezien , de gangen myns
Gods, myns Konings in het heiligdom.
3. Hier door word ons geloof wonderlijk gesterkt: om
op de beloften Gods in alle gevallen te vertrouwen, Jes.
38:15 Wat zal ik spreeken ? gelyk hy het my heeft toe-
gezeid , alzo heeft hy het gedaan : ik zal nu al zoetkens
voorttreeden alle myne jaaren van wegen de bitterheid
myner Ziele. Rom. i5 : 4. Al wat te voren geschreeven is,
dat is tot onzer leering te voren geschreeven : op dat wy
door lydsaamheid ende vertroostinge der Schriften hope
zoude hebben.
.-. Vrag. Hoe leeft een Christen door het geloof op
de Goddelyke beloften in zijn woord gedaan?
Antw. 1. Ply grypt dezelve aan met toepassing tot zig
zelven , als het woord van den onveranderlijken God die
niet liegen zal ; maar zyn Verbond bevestigen in der
Eeuwigheid, Hebr. 11 : 13. Deze alle zyn in het geloove
gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar
hebben dezelve van verre gezien, ende gelooft, ende om-
helst, ende hebben beleeden dat zy gasten ende vreemde-
lingen op der Aarde waren.
2. Hy beschouwt dezelve dikwijls als zijn eigen goed
in haar Goddelijke schoonheid, met een verwydert hert
uitgalmende : Ik zal de goedertierentheden des Heeren eeu-
wiglyk zingen : ik zal uwe waarheid met mynen monde
bekent maken van geslagte tot geslagte. Want ik hebbe
gezeit, uwe goedertierenheit zal eeuwiglyk gebouwt worden:
in de Hemelen zelve hebt gv uwe waarheid bevestigt,
Psalm 89 : 2, 3.
3. Hy draagt dezelve aan den Heere in den gebede
voor. na de omstandigheid waar in hy zig bevind, om
derzelver vervulling- deela°;tie; te worden, Psalm 119: 38.
Bevestigt uwe toezegginge aan uwen knegt, die uwe vreeze
toegedaan is, vers 41, 42. Ende dat my uw goedertie-
Van het Goddel. gezag der H. Schriftuur. 209
renheeden overkomen u Heere! u heyl na uwe toezegginge,
op dat ik mynen smader wat nebbe te antwoorden, want
ik vertrouwe op uw woord.
4. Hy beurt zyn gemoed door dezelve op als hy duis-
tere tyden ontmoet, welkers angsten men niet ontworstelt
dan door het geloof op de Goddelijke beloften, Psalm
42 : 6, 7. Wat buigt gy u neder ó myne Ziele, end'e
zyt onrustig in my ? hoopt op God want ik zal hem nog
looven, voor de verlossingen zyns aangezigts, ö myn God !
myne Ziele buigt haar neder in my, Daarom gedenke ik
uwer uyt het lant der Jordane ende Hermonim uyt het
klein gebergte.
5. Hy myd en wagt zig zorgvuldig van zonden en
afwykingen, waarom God zijn aangezigt verbergt, en ver-
toeft in de toebrenging van zijne beloften, Psalm 66 : 17.
18. Ik riep tot hem met mynen monde, ende hy werd
verhoogt onder myne tonge, hadde ik na ongeregtigheid
met myn herte gezien, de Heere en zoude niet gehoort
hebben.
6. Hy wagt en vertrouwt in alle lydzaamheid op de
volle genieting van het beloofde, volgens Psalm 62 : 6,
7, 8. Doch gy o myne Ziele swygt Gode : want van hem
is myne verwagtinge. Hy is immers myn rotsteen ende
myn heil myn hoog vertrek, ook en zal ik niet wankelen.
In God is myn heil, ende myne eere: de rotsteen myner
sterkte, myne toevlugt is in God.
.•. Vrag. Wat leven zal 'er na dit leven op de beloften
volgen ?
Antw. Een leven der Heerlijkheid en eeuwige ver-
troosting; waar in alle de begeertens van Gods kinderen
onmiddelijk zullen vervult worden, en zy eeuwig by den
Heere weezen, Psalm 73 : 23, 24. Ik zal dan geduuriglyk
by u zyn. Gy hebt myne regterhand gevat: gy zult my
leiden door uwen raat : ende daar na zult gy my in heer-
lykheid opnemen. 1 Joh. 3 : 2. Geliefde, nu zyn wy
kinderen Gods, ende en het is nog niet geopenbaart wat
wy zyn zullen ; maar wy weten, dat als hy zal geopen-
baart zyn, wy hem zullen gelyk weezen : want wy zullen
hem zien gelyk hy is.
14
VI. ARTIKEL,
Van de Apokryphe Boeken en derzelver
Onderscheiding van de Kanonyke Boeken des Ouden
en Nieuwen Testaments.
Wy onderschey den dese heylige boeken van den
Apocryphen, als daer zijn, het derde ende vierde boec
Esre, V boec Tobie, Judith, t' boeck der Wijsheyt,
Jesus Syrach, Baruch, V gene by-gevoegt is tot de
historie Esthers, f gebet der dry mannen in den vyere,
de historie van Susanna, van het beeldt Bel ende van
den Drake, V ghebet Manasse, ende de twee boeeken
der Machabeen. De welcke de Kercke wel lesen mach,
ende daer uyt oock onderwijsinghen nemen, voor soo
vele als sy over-een-comen met de Canonyrke boecken;
maer sy en hebben sulck een cracht ende vermoghen
niet, dal men door eenighe getuygenisse van dien eenich
stuck des gheloofs, oft der Christelicke Religie moghe
bevestighen : soo verre ist van daer, datse de authoriteyt
van d1 andere heylighe boecken souden moghen verminderen.
V R A G E.
Wat Boeken zyh van oudts in den BYBEL bv een
gevoegd geweest?
Antw. Deeze zyn tweederlei:
1. Zommige zyn van God ingegeven en geschreven
van heilige mannen Gods, gedreven zynde door den
Heiligen Geest, 2 Petr. 1 : 21. Deze worden gemeen-
Onderscheid der Kanon. Apokr. Boeken. 211
lijk met een Griekseh woord KANONYKE of REGEL-
MATIGE BOEKEN genaamd,
a. Om dat ze vervatten eene leere die de Canon,
dat is, de Regel is van 't gene wy geloven en doen
moeten ter Zaligheid, Gal. 6 : 16.
b. Ofte om dat ze staan in de Canon, dat is, in het
Register der Goddelijke Boeken, het welke, zo de Jood-
sche als de eerste Christelijke Kerke altydt gehadt heeft,
en welkers Goddelijk gezag wy in de naastvoorgaande
Artikel beweezen hebben.
2. Zommige zyn door eige ingeeven van swakke
menschen, die in haar leere dwalen konden : ende die
derhalven geen regel konnen zyn van ons geloof en
wandel. Deze werden genoemt APOKRYPHE BOEKEN,
van welkers inhoud en verdorve leeringen in dezen
Artikel zal gesproken worden.
Vrag. Wat beteekent het woord APOKRYPHE?
Antw. 't Woord Apokryph is gebrooken Griekseh. Apo-
kryphos beduid iets dat als bedekt en verborgen is: Dus
zegt Christus van wat anders, als van Boeken sprekende,
dat geen ding (Apokryphon) verborgen is dat niet zal
geopenbaart worden, Mare. 4 : 22. Als mede Paulus daar
hy van den Heere Christus getuigd, dat in hem alle de
schatten van wysheid ende kennisse (Apokryphoi) verborgen
zyn, Col. 2 : 3. Hier uit blykt, dat deeze benaming oor-
spronkelijk niet is tot nadeel : maar tot lof, hoewel van oudts
af deezen naam tot verkleining der zelven is gebruik geweest.
Vrag. Waarom worden deeze Boeken genaamt Apokryphe
Boeken ?
Antw. 1. Niet om dat de Aucteurs of Schryvers van
dezelve onbekent en verborgen zyn : Want zulks kan ook
van zommige Kanonyke Boeken, als van het Boek der
Rigteren, der Koningen, de Cronyken en verscheide Psalmen
gezegd worden.
2. Ook niet, als of dezelve nimmer in het openbaar zyn
geleezen, nademaal de schriften van zommige Oudvaders
het tegendeel beweeren.
212 VI. Artikel,
3. Maar na alle waarschynlijkheid, om datze in de klasse
waarin de Regelmatige Boeken des O. T. opgesiooten waaren,
niet gevonden wierden, ofte om datze als mensehei ijke
schriften vol dwalingen en ongerymtheden niet in 't openbaar
behoorden geleezen, maar veel eer verborgen te worden,
gelijk der Joden gewoonte was, van kwade of kwalykge-
schrevene Boeken onder de aarde te verbergen.
.". Vrag. Op wat wyze word in dezen Artikelen van
de Apokryphe Boeken gesproken?
Antw. Op deeze wyze.
1. Eerst zien wy
A. Een hoofdstellinge, behelzende een onderscheiding
der Apokryphe Boeken, van de Regelmatige Schriften des
O. en N. Testaments. Wy onderscheiden deeze Boeken
van de Apokryphen.
B. Mitsgaders een optelling van derzelver namen. Als
daar zyn het derde en vierde Boek Esre, 't Boek Tobie,
Jndith, 't Boek der Wysheid, Jesus Sirach, Baruch ; 't gene
bygevoegd is tot de historie Esthers ; 't gebed der drie
mannen in den viere; de historie van Susanna, van het
beeld Bel, ende van den Drake ; 't gebed Manasse, en de
Boeken der Machabeen.
II. Daar na vinden wy een verklaring,
A. Hoe verre deeze Boeken by de Kerk geagt zyn :
Dewelke de Kerke wel leezen mag, ende daar uit ook
onderwyzingen neemen, voor zo verre zy overeenstemmen
met de Kanonyke Boeken.
B. Hoe verre zy zonder gezag by de Kerk zyn ; na-
mentlyk :
a. Om eenig stuk van den Godsdienst te bevestigen.
Maar zy hebben zulks een kragt en vermogen niet, dat
men door eenig getuigenis van dien eenig stuk des ge-
loofs, ofte der Christelyke Religie mogen bevestigen.
b. Of het gezag der heilige Boeken te verminderen.
Zo verre is 't van daar, datze de Auctoriteit van andere
heilige Boeken zouden mogen verminderen.
.'. Vrag. Wat is de hoofdstelling in deezen Artikel?
Antw. Wy onderscheiden deeze Boeken van de Apo-
kryphen. Merkt wel, de Belydenis zegt ONDERSCHEI-
DEN, om dat hier geen verdeeling vallen kan : Want de
Boeken daar te voren van gesproken is, zyn Heilige en
Onderscheid der Kanon, en Apokr. Boeken 213
Goddelyke Schriften; maar deeze worden uitgemonstert
als Apokryphe Boeken, welkers inhoud en leeringen ver-
dagt en verdorven zyn.
Vrag. Zijn deeze Boeken inderdaad ende in waarheid
onderscheiden van de Regelmatige Boeken des O. en N.
Testaments?
Antw. Ja.
1. In Beginsel. De H. Schrift heeft haar oorsprong
uit God, 2 Tim. 3 : 16. Alle de Schrift is van God
ingegeven. De Apokryphe Boeken zyn een verdorve
werk van 's menschen handen. Spinne webben die niet
deugen tot klederen, Jes. 59 : 6.
2. In Aucteurs. De Kanonyke Boeken zijn beschre-
ven van heilige mannen Gods, gedreeven zynde van
den H. Geest, 2 Petri 1 : 21. De Apokryphe Boeken
van zwakke menschen, die haar eige zwakheid en feilen
in hun schryven erkent en beleden hebben, 2 Mach. 15:39.
3. In Inhoud. De H. Schrift behelst de zuivere leer
van Zaligheid en Godzaligheid. Zy is nuttig tot leeringe,
tot wederlegginge, tot verbeeteringe, tot onderwyzinge
die in de Regtvaerdigheid Gods is, op dat de mensche
Gods volmaakt zy, tot alle goed werk volmaaktelyk toe-
gerust, 2 Tim. 3 : 16. De Apokryphe Schrift is een
zamenstel van menschelijke vonden, vol van veelerleie
verdigtzelen, dwalingen en bygeloovigheden, als in 't
vervolg blyken zal.
4. In Noodzaakelijkheid. De Kanonyke Boeken mag-
en moet men leezen, Joh. 5 : 39. Onderzoekt de Schrif-
ten: want gy meint in dezelve het eeuwige leven te
hebben, ende die zyn het die van my getuigen. De
Apokryphe Boeken kan de Kerk wel leezen, maar nie-
mand is 'er toe verpligt en verbonden.
5. In gezag en waardigheid. De H. Schrift verbind
ons gemoed tot geloof en gehoorzaamheid, Jes. 8 : 20.
214 VI. Artikel,
Tot de wet ende tot het getuigenisse : zo zy niet spree-
ken na deezen woorde; het zal zyn dat ze geen dage-
raad zullen hebben. De Apokryphe Boeken hebben
geen de minste kragt om ons gewissen te verpligten.
't Zyn leeringen van menschen, waar van de Christus
zegt, Matth. 15 : 9. Doch te vergeefs eeren zy my,
leerende leeringen die geboden van menschen zyn.
Vrag. Waarom werden deeze Boeken by name in
onze Belydenis opgetelt?
Antw. 1. Zo word ons klaar geleert wat Boeken
buiten den lyst der Regelmatige Boeken zyn.
2. Geen menschelijk schrift gelykmatig van gezag te
stellen met de H. Schrift, Deut. 4 : 2. Gy zult tot het
woord dat ik u gebiede niet toedoen, ook daarvan niet
afdoen, Spreuk. 30 : 6, en doet niet toe tot zyne woor-
den op dat hy u, niet bestralfe ; ende gy leugenachtig
bevonden wordt.
. . Vrag. Hoe worden deeze Apokryphe Boeken ge-
voegelijk onderscheiden en verdeelt?
Antw. In driederlei zoort. In Leerboeken, geschied-
boeken en Prophetische, of die daar voor opgegeven worden.
1. In Leerboeken, behelzende enkele leeringe vol
wysheid, als daar is het Boek der wysheid, dat Salomo
word toegekent: De Ecclesiastes of Prediker, die in latere
tyden een zeer geagt man by de Joden was.
2. In Geschiedboeken van meer of minder zekerheid,
die aangemerkt konnen worden, of
A. Als Invoegzels. om tu«schen de Kanonyke Boeken
ingelascht te worden ; zynde
a. Het Gebed van Manasse, die Koning was van Juda :
behorende tot zyn Historie, en staande op 't gene daar
van in zyn Gebed vermeldt wordt, 2 Chron. 33: 18, 19.
b. Het Gebed van Azarias en 't gezang der drie man-
nen in het -vuur, behorende tot het geene Dan. 3 : 23,
24. verhaald wordt.
B. Of als Aanhangzels. die agter de Kanonyke Boe-
ken, daar zy op staan konnen, gehegt worden : Als
Onderscheid der Kanon, en Apokr. Boeken. 215
a. Aan Daniël: d'Historie van Susanna ende die van
Bel en de Drake te Babel, als het 13. en 14. Kapittel
van zyn Boek.
b. Aan Esther: Een vervolg van tien, en dan nog
zes gantsche Kapittelen ; dog die de Historie in 't Boek
van Esther beschreeveu, niet vervolgen; maar eenige
andere dingen, daar van verschillende, of ook daar mee
strydende, verhalen, als voorgevallen met dezelfde Per-
zonen en in denzelfden tyd.
C. Of als volstrekte Boeken van geschiedenissen. Deze
zyn zes, te weeten,
a. Het derde Boek van Esra verhalende de Historie
der Babylonische gevangenisse en verlossinge, zo verre
als op de tyden van 2 Chron. 35 : 36. en het geheele
eerste Boek van Esra en Nehemia betrekkelijk is.
b. Het Boek van Tobia, slaande op de geschiedenissen
die den ondergang des Ryko van Israël verhalen, 2 Kon. 17.
c. Het Boek van Judith, welk een Historie behelst,
na de Babylonische gevangenisse voorgevallen; hoewel
tyd en Historie beiden twyfelachtig zyn.
d. De Boeken der Machabeen, die gebeurtenissen van
latere tyden bevatten, inzonderheid de gebeurtenisse der
Joodsche zaaken, onder zommige nazaaten van Alexander
de Groote.
3. Eindelyk in Gezigten en Prophetien, ofte die daar
voor opgegeven worden: Als daar zyn het Boek van
Baruch en het vierde Boek van Esra.
A. Het Boek van Baruch slaat op het Boek van Jere-
mia, en byzonder op het gene Kapittel 36. verhaald wordt.
B. Het Boek van Esra is een zamenstel van zeldzame
Openbaringen en onderscheidene Gezigten; waarom het
wel met rede een Prophetisch Boek genaamt mag zyn,
indien de leerlingen en Prophetien daarin verhaalt, met
de Schriften der Propheeten overeen te brengen zyn.
Vrag. Wat agting heeft de Kerk voor de Apokryphe
Boeken?
Antw. Zy schat dezelve als leesbaare Boeken, agter-
volgens onze Belydenis, dewelke de Kerk wel leezen
mag, ende daar uit ook onderwyzingen neernen, zo
216 VI. Artikel,
verre zy overeen stemmen met de Kanonyke Boeken.
1 Cor. 10 : 23. Alle dingen zyn my geoorlooft: maar
alle dingen zyn niet oorbaar: alle dingen zyn my ge-
oorlooft; maar alle dingen stigten niet, 1 Tess. 5 : 21.
Beproeft alle dingen : behoud het goede.
Vrag. Wat hebt gy omtrent deeze woorden op te merken ?
Antw. 1. De Kerk mag dezelve leezen, zegt ons de Be-
lydenis, derhalven zyn het ten deele goede Boeken, daar
2omtyds goede en stigtelijke dingen in te vinden zyn ; want
geen ander mag de Kerke leezen. Het Christendom verband
en verbrand kwade Boeken liever dan die te leezen, Han-
del. 19 : 19. Veele ook der gene die ydele konsten ge-
pleegt hadden, bragten de Boeken by een, ende verbrandenze
in aller tegenwoordigheid, ende bereekenden de waarde der-
zelver, ende bevonden vyftig duizend zilvere penningen.
2. De Kerk mag dezelve leezen. Dit schynt te zeggen,
zy mogen geleezen worden, niet alleen van ieder lit voor
zich zelven ; maar ook in 't openbaar voor de gantsche
Gemeinte, hoewel dit gebruik by de Nederlandsche Kerke niet is.
3. De Kerk mag 'er onderwyzingen uit nemen ; doch
zegt onze Belydenis, in zo verre als zy overeenstemmen
met de Kanonyke Boeken : anders niet. Derhalven zyn het
ten deele kwade Boeken, die merkelijk in leeringen en
grondstellingen met de Regelmatige Boeken verschillen.
Waarom Augustinus zeer wel zeide ; nu in deeze Apokryphe
Boeken, al is 't dat 'er eenige waarheid in gevonden werdt,
egter hebben zy geen Kanonyke Auctoriteit of waerdigheid,
overmits zy ook veele valsheeden en verdigtselen behelzen.
Vrag. Waarin dan is 't gezag deezer Apokryphe
Boeken te zwak?
Antw. 1. Zy konnen geenzints zaken van geloof en
Godsdienst bevestigen: Want zy hebben zulk een ver-
mogen niet, dat men door eenig getuigenisse van dien,
eenig stuk des geloofs ofte der Christelyke Religie zoude
mogen bevestigen. Dit is alleen het eigendom der H.
Schriftuur. Geen menschelijk getuigenis kan door zig
zelve de ware Godsdienst bevestigen; ofte ons gemoed
Onderscheid der Kanon, en Apokr. Boeken. 217
tot geloof en gehoorzaamheid verbinden, Psalm 19 : 8, 9.
De wet des Heeren is volmaakt, bekeerende de Ziele :
de GETUJGENISSE des Heeren is gewis, den slegten
wysheid geevende. De beveelen des Heeren zyn regt,
verblydende het herte: het gebod des Heeren is zuiver,
verligtende de oogen, Jes. 8 : 20, tot de WET ende
tot het GETUÏGENISSE: Zo zy niet spreeken na deezen
woorde, het zal zyn datze geen dageraad zullen hebben.
2. Zy konnen de Majesteit der Goddelyke Schriften
niet verzwakken: Zo verre is 't van daar, staat 'er in
't slot van den Artikel, datze de Auctoriteit van andere
heilige Boeken zouden mogen verminderen ! De H.
Schriftuur heeft een zelfmatig gezag: zij is een ligt en
lampe, die door geen menschelijke vonden kan bezwalkt
worden, Psalm 119 : 105. Een getuigenis dat getrouw
is en niet liegen kan, Psalm 93 : 5. Een eeuwig Evan-
gelium buiten welk geen ander mag verkondigd worden,
Gal. 1 : 8. Doch alwaar 't ook dat wy, ofte een Engel
uit den hemel, u een ander Evangelium verkondigde, bui-
ten hetgeen wy u verkondigd hebben, die zy VERVLOEKT !
Vrag. Hoe zoud gy nader doen blyken. dat deze Apo-
kryphe Boeken slegts menschelijke schriften, en geenzints
een regel van ons geloof en wandel zyn ?
Antw. Door betoog, dat de kenteekenen van Goddelijk-
heid, van een Kanonyk Boek des O. Testaments, in genoemde
Apokryphe Boeken niet te vinden zyn.
Vrag. Wat kenteekenen van Goddelijkheid heeft een
Kanonyk Boek uit de Schriften des O. Testaments?
Antw. 1. Eerstelijk: Dat het geschreven zy vaneen
Propheet: waarom de Kanonyke Boeken des O. Testaments
genoemt worden Prophetische Schriften, Rom. 16 : 26.
2. Ten tweden: Dat het geschreven zy in de He-
breeuwsche taaie: Want de schriften des O. Testaments
zyn geschreven voor de Israëlitische Kerke, die de
Hebreeuwsche taaie alleen gebruikte.
218 VI. Artikel,
3. Ten derden: Dat het van de Joodsche Kerk voor
een Kanonyk Boek erkent en gehouden zy geweest;
want de Joden waren de woorden Gods toebetrouwt,
Rom. 3 : 2. Geen ander volk heeft God in dien tvd, zyn
Instellingen en Regten bekent gemaakt, Psalm 147 : 19.
4. Ten vierden : dat in het zelve niet gevonden word,
dan dat heilig en waarachtig is, zonder inmengzel van
menschelijke vonden, dwalingen en bygeloovigheden ,
strydig met het goede woord Gods : want alle reden Gods
is doorloutert, Spreuk. 30 : 5.
Vrag. Zijn deze kenmerken in de Kanonyke Boeken des
O. Testaments te vinden ?
Antw. Ja.
1 . Deeze zyn beschreven van Propheten en Prophetische
mannen in de Hebreeuwsche taaie. Daarom zegt Petrus,
wy hebben het PROPHETISCH woord dat zeer vast is;
ende gy doet wel dat gy daar op agt hebt, als op een
ligt schynende in een duistere plaatze, tot dat de dag
aanligte en de morgensterre opga in uwe herten, 2 Petr.
1 : 19. mitsgaders Paulus, gebouwd op het fondament der
APOSTELEN en PROPHETEN waarvan Jezus Christus is
den uitersten hoeksteen, Eph. '1 : 20.
2. Deze zyn van de Joodsche Kerk voor Goddelijk aan-
genomen ; waarom Christus de menschen geweezen heeft,
tot die Schriften, welke zy tot een Canon hadden, Joh.
5 : 39. Onderzoekt de Schriften, want gy meint in dezelve
het eeuwige leven te hebben : ende die zyn 't die van my
getuigen, Luc. 16 : 29. Zy hebben Mozes en de Propheten :
datze die horen !
3. Hier in vind men geen aaneenschakeling van men-
schelijke vonden, dwalingen en ongeloovigheden ; maar een
zamenstel van heilige waarheden, hemelsche verborgentheden
die den mensch konnen wysmaken tot Zaligheid, Joh. 17 : 17
Heiligtze in uwe waarheid : uw woord is waarheid. Psalm
12:7. De redenen des Heeren zyn reine redenen, zilver
geloutert in eenen aarden smeltkroes; gezuivert zevenmaal.
Vrag. Zoud gy nu konnen bewijzen, dat deze kentee-
kenen in voornoemde Apokryphe Boeken niet te vinden zyn ?
Antw. Ja. De Apokryphe Boeken
Onderscheid der Kanon, en Apokr. Boeken. 219
1. Zyn niet beschreven van Propheten of Prophetische
Mannen ; maar van zwakke menschen,
a. Die hunne zwakheden en gebreeken in hun schryven
beleeden hebben, 2 Machab. 15 : 39. Indien ik dit wel,
en gelyk het in een Historie behoort, byeen gestelt hebben,
dat is mynen wille geweest: maar indien ik het slegtelyk
ende matiglyk hebbe gedaan, dat is het gene dat ik hebbe
konnen doen.
b. Die zig duidelyk onderscheiden van de heilige mannen
Gods. Ziet Jezus Sirach de Voorr. vers 1 — 3. JSademaal
door de Wet ende Propheten, en andere die na haar zijn
gevolgd, ons veele en groote dingen gegeven zijn, voor
welke het betamelyk is dat men Israël pryze, ter oorzaake
van de onderwyzinge en wysheid. Ende alzo het betamelyk
is, dat niet alleen de leezers zelve verstandig worden, maar
dat ook de geene, die lust hebben om te leeren, den geenen
die buiten zyn mogen vorderlyk weezen met spreeken ende
schryven : Zo is myn grootvader Jezus, na dat hy hem
zeer veel begeven hadden tot leezen, zo van de Wet ende
Propheten, als van andere Boeken onzer Voorvaderen, ende
in dezelve nu een genoegzaame ervaringe verkreegen hadde,
beweegt geworden, ook zelf wat te beschryven van het
gene tot onderwyzing en wysheid behoore.
c. Die geleeft hebben na de leeftyd van Maleachi, de
laatste van de Propheten des O. Testaments ; na wien geen
Propheet van dien tyd onder de Joden is opgestaan. Dit
belyden zy, 1 Machab. 9 : 27. Daar was in Israël een zo
groote verdrukkinge, als daar gene geweest was van den
dag af, dat 'er geen Propheet onder haar is gezien.
Vrag. Hebt gy nog een bewijs.
Antw. Ja.
2. De Apokryphe Boeken zyn niet beschreven in de
Hebreeuwsche taal, waarin alle de Kanonyke Boeken des
O. Testaments beschreven zyn ; maar in de Grieksche,
terwyl het vierde Boek van Esra zelf niet dan in 't Latyn
gevonden word.
.\ Yrag. Hoe al verder?
Antw. 3. Zy zyn nooit by de Kerk voor Goddelijk aan-
genomen,
a. Nog by de Joodsche Kerk onder het O. Testament,
die de woorden Gods waren toebetrouwt, Deut. 31 : 26.
220 VI. Artikel ,
Rom. 3 : 2. Zulks blykt uit het treffelijk getuigenis van
Josephus in zyn eerste Boek tegen Apion, op het tweede
Hoofdstuk, zeggende: Men zal dan onder ons geen groote
menigte van Boeken vinden die tegen malkanderen aan-
lopen, want wy hebben 'er maar tweentwintig, die alles
wat 'er den ganschen tyd onder ons is voorgevallen be-
helzen, en aan welke men verpligt is geloof te geven.
Vyf zyn 'er van Mozes, die alles wat 'er gedurende bykans
drie duizend Jaren, tot aan zyn dood toe is voorgevallen,
nevens de geslagten van Adams nakomelingen beschryft.
De Propheten die na Mozes gekomen zyn, hebben in
dertien Boeken alles beschreeven wat 'er zedert zynen
dood tot aan de regeeringe van Artaxerxes, zoon van
Xerxes, Koning der Persen, geschied is: De vier andere
Boeken behelzen lofzangen ter eere Gods, en voorschriften
om onze zeden na te regelen. Alles wat 'er zedert Ar-
taxerxes tot onzen tyd is voorgevallen, heeft men ins-
gelyks beschreven ; maar om dat 'er toen geeu agtervolging
van Propheten is geweest gelyk te voore, geeft men er 't
zelfde geloof niet aan als aan de voorige, welken wy
zulk een eerbiedigheid toedragen, dat nog nooit iemand
de stoutheid heeft gehad om 'er iets af of toe te doen,
of het allerminst daarin te veranderen.
b. Nog van Christus en zyne Apostelen in het N. Tes-
tament, die alleen den Canon des O. T. aanpryzen, Luc.
24 : 44. Dit zyn de woorden die ik tot u sprak als ik
nog met u was, namentlyk, dat het alles moest vervult
worden, wat van my geschreven is in de wet Mozes,
ende Propheten, ênde Psalmen, onder welke drie namen
de Boeken des O. T. by de Grieken voormaals in drie
delen onderscheiden waren.
c. Nog van de oudste en geagste Kerkvergaderingen
na de tyden der Apostelen, by wien alleen de Schriften
des O. en N. Testameuts als Kanonyk zyn aangenomen.
.*. Vrag. Maar leest men egter niet, dat 'er in het
derde Concilie van Carthago, gehouden in den Jare 397.
veele Boeken, die wy voor Apokryphen houden, onder de
Regelmatige zyn gestel t ?
Antw. Ja, en dit is het eige Concilie dat Canon 24.
stelt, dat brood en wyn in 't Avondmaal Sacramenten
zyn, van het lighaam en bloed Christi, en Canon 26.
dat de Bisschop van den eersten stoel geen Paus der
Onderscheid der Kanon, en Apokr. Boeken. 221
Priesters genoenit mogt worden. Doch wy merken aan ;
1. Dat het Concilie van Carthago maar een Provintiaal
Synode was, wier gezag by gevolge van geen groot gewigt
is, en zelf by de Papisten verdagt gehouden wordt.
2. Dat de Oudvaders het woord Regelmatig dikwils
in een verscheiden zin nemen ; zomtyds geven zy dien
naam aan de Boeken, die, hoewel zy geenzins tot een
Regel van geloof en zeden zyn, nogtans de eer hadden
by de andere gevoegt te worden, niet om daar uit de
leerstukken der Kerke te bewyzen ; maar tot gemeene
stigting te leezen, gelijk Hieronymus aanteekent, en men
hieldze waardiger als andere menschelijke schriften.
3. Door 't overige blijkt, dat de Kerk altoos van
oordeel is geweest, met het Concilie 'van Laodicea, ge-
houden in de vierde eeuwe, niet betamelyk te zyn, dat
'er in de Kerk andere Boeken zouden geleezen worden,
als alleen de Kanonyke Boeken des O. en N. Testaments.
Vrag. Hebt gy nog een bewys?
Antw. Ja.
4. In de Apokryphe Boeken worden gevonden veele
onwaaragtige dingen, tegenstrydigheeden, ongerymde en
vercierde dingen, die niet gepaart konnen gaan met eene
Goddelijke openbaringe.
a. Onwaaragtige dingen, die aanlopen tegen het eenparig
getuigenis van alle andere geloofwaardige Geschied-schry vers ;
by voorbeeld, 1 Machab. 1 : 7. word gezegd, dat Alexander de
Groote by zyn leven zyn Ryk heeft uitgedeelt onder zyne Over-
ste, 't Welke alle andere Historie-schryvers verklaren onwaar-
agtig te zyn. Ziet Curt. lib. 10. Arian. lib. 7. Diodor. Sic. lib.
17. Plutarch. in vita Alexand. 1 Machab. 8. 16. word gezegd,
dat de Romeinen het oppergebied 's Jaarlijks vertrouwden
aan een man: daar het kennelijk is, datze 's Jaarlijks twee
mannen tot Consuls of Burgermeesters aanstelden. 1 Mach.
8:7, 8. word gezegd, dat de Romeinen Koning Antiochus
levendig hebben gevangen gekregen, en het Landschap
Indien aan den Koning Eumenes gegeven hebben : daar
alle geloofwaardige Schryvers getuigen dat de Romeinen
Koning Antiochus in verscheiden Veldslagen wel geslagen
hebben ; maar nimmer dat zy hem gevangen gekregen ofte
de Indien bemagt hebben. Ziet Appian. Zozim. Justin.
Hieronym. in Dan.
222 VI. Artikel,
b. Tegenstrydigheden,
1. Die met het verhaal van dezelfde Schryvers strydig
zijn : by voorbeeld, de Schry ver van liet Boek der Macha-
been zegt eerst, dat Antiochus Epiphanes te Babel op zyn
bedde gestorven is, 1 Machab. 6:16. daar na, dat hy
van de Priesters des tempels van Diana Nanea in den zel-
ven gesteenigt ende aan stukken gehouwen is, 2 Machab.
1 : 16. Eindelijk, dat hy in 't gebergte, komende uit
Persien, van de wagen is gevallen, en dat hy aldaar door
een ongeneeslijke pyne in de Ingewanden, op eene smerte-
lijke wyze gestorven is, 2 Machab. 9:5, 28.
2. Die strydig zyn met de Regelmaate des geloofs, in
de H. Schriftuur vervat: by voorbeeld: in het vierde Boek
van Esra, Cap 4 : 41. word gezegd, dat de Zielen der
verstorvenen in eenige vertrekken ofte cellen, onder de
aarde bewaart worden : dat klaarlijk stryt tegen 2 Kon.
2:11. Pred. 12 : 7. Math 5 : 3, 12. 2 Cor. 5 : 6. In
't Boek ïobie. Cap. 12 : 12, 13. dat de Engel Raphaël
de gebeden der heiligen voor God brengt: welke taal ten
hoogsten benadeelt de eere Christi, die onze eenige Voor-
spraak by God is, 1 Joh. 2:1, 2. In 't Boek van Judith,
Cap. 9:2, 3. wordt het moordadig gedrag van Simeon,
begaan tegen de Burgeren van Sichem, gepreezen: welke
nogtans stryd tegen Exod. 20 : 13. en van Jacob zelf als
een booze en goddelooze daad verfoeit word, Gen. 49 : 5, 6.
In 't Boek der Wysheid spreekt de Aucteur, Cap. 8 : 19,
20. als of hy zonder erfzonde geboren ware, 't geen stry-
dig is tegen Psalm 51 : 7 Joh. 3:6. Jesus Sirach leert,
Cap. 3 : 3. dat de zonden verzoent worden door het eere
der Ouders, en Cap. 29 : 15. door het doen van Almoes-
sen, en Cap. 15 : 15. dat men de geboden Gods kan hou-
den als men wil : wederspreekende 't geen ons de Bybel
leert, Rom. 3 : 24, 25. 1 Kon. 8 : 46. Psalm 19 : 13,
Spreuk. 20 : 9. In de Zendbrief van Jeremia Cap. 6 : 2.
wordt gezegd, dat de tyd der Babylonische gevangenisse duuren
zoude zeeven geslagten, strydende tegen 't geene wy lee-
zen, Jerem. 25 : 12 en 29 : 10 datze zeeventig Jaaren
zoude duuren, 2 Mach. 14 : 37 — 46. word gepreezen de
daad van eenen Rasis, die hem zelven heeft omgsbragt. En
Cap. 12 : 43. de daad van Judas Machabeus, om dat hy
offerhande liet doen voor de doode: 't geen alles aanloopt
Onderscheid der Kanon, en Apokr. Boeken. 223
tegen Exod. 20 : 13. Psalm 49 : 8. om van geen andere
strydigheden te melden.
c. Ongerymde en vercierde dingen. By voorbeeld : In het
vierde Boek van Esra Cap. 14:21. &c. dat de wet van
God, ten tyde van Esra, geheel verloren was, en dat dezelve
in de tyd van veertig dagen hem wederom is gedicteert
geweest. In 't Boek van Tobia Cap. 3 : 8. dat een booze
geest zeven bruidegoms agter den anderen gedood heeft.
By Jesus Sirach Cap. 48 : 10. dat de Propheet Elia, na
der Joden dwalinge, in eigener Persoon wederom in de
waereld komen zal, Cap. 46 : 22. dat den Propheet Samuël,
door de waarzeggende vrouwe, waarlijk is opgewekt geweest.
In de Boeken der Machabeen leest men, dat de Priesters
het vuur des Reukaltaars verborgen hadden in de holte van
een put, die eenen droogen grond hadden, 2 Machab. 1 :
19. dat Jeremias den Tabernakel, Arke ende Reukaltaar ver-
borgen hadde in een spelonke des bergs, op welke Mozes
geklommen was, ende het erfdeel Gods zag, 2 Machab. 2 :
5. behalven veele andere ongerymtheden ; die wy met stil-
zwygen voorby gaan.
Vrag. Maar gestelt zynde, de Apokryphe Boeken zyn,
menschelijke schriften, welkers inhoud en leeringen
verdagt en verdorven zyn, als by de stukken gebleken
is, waare het dan niet beter, dat deeze niet agter den
Bybel of Regelmatige Boeken des O. en N. T. gevon-
den wierden?
Antw. De geoogde Vaderen van het Dortsche Synode,
hadden zulks gaarne gezien, daarom gaf men in deeze
Vergaderinge. Anno 1618 en 1619. gehouden, in be-
denking, of deeze Boeken niet behoorden uit de nieuwe
overzettinge des Bybels uitgelaten te worden : Edog,
alzo geen Gereformeerde Kerken van andere natiën,
zulks voor deezen gedaan hadden, en men meende dat
zulks in dien tyd niet zonder veel opspraak geschieden
kon, vond men goed, dezelve op nieuws overgezet
zynde, in den Bybel te laten, met deeze bepaling, te
weeten : datze niet tusschen de kanonyke Boeken des
224 VI. Artikel,
O. en N. Testaments zouden ingevoegd v/orden, gelijk
de orde der geschiedenissen wel vereischte; maaragter
de Schriften des N. T. op dat de Gemeinte daar door
vermaant wierde, DEEZE SCHRIFTEN tot de HEILIGE
BOEKEN niet te behooren. Men leeze. ACT. SYNOD.
DORDR. sest. IX. & X. De WAARSCHOUWING aan
den lezer van de Apokryphe Boeken.
Vrag. Wat hebt gy tot besluit van deezen Artikel op
te merken ?
Antw 1. De Roomsche Kerk bezondigt zig zwaarlijk met
deeze Boeken tot den Canon der Heilige Boeken toe te
doen, daar de blinkende Morgensterre zelf zegt, Openb. 22 :
18. Want ik betuige aan een iegelyk die de woorden der
Prophetie deezes Boeks hoort, indien iemand tot deeze din-
gen TOEDOET: God zal over hem toedoen de plagen die
in dit Boek geschreven zyn. Spreuk. 30 : 5, 6. Alle reden
Gods is doorloutert. En doet niet toe tot zyne woorden, op
dat hy u niet bestraffe, ende gy leugenagtig bevonden wordt
.•. Vrag. Wat nog meer?
Antw. 2. Dat men vryheid heeft in deeze Boeken te
leezen, dog met verstand, in 't oog houdende wat onze
Kerk op goede gronden van deeze Schriften getuigt, 1
Thessal. 5 : 21. Beproeft alle dingen; behoudt het goede.
1 Cor. 1 0 : 23. Alle dingen zyn my geoorlooft ; maar alle
dingen zyn niet oorbaar : alle dingen zyn my geoorlooft ;
maar alle dingen stigten niet.
3. Vinden wy iets goeds daarin, wy mogen het zelve
overdenken en bewaren. Niemand veragt den diamant, om
dat hy ze in den drek vind. Salomo ontbood zyn hout
uit Hieram, en zyn goud uit Ophir, tot bouwinge van
Jehova's Heiligdom, Phil. 4 : 8. Voorts Broeders, al wat
waaragtig is, al wat regtvaerdig is, al wat liefelyk is, al
wat wel luidt, en zo daar eenige lof in is, dat zelve bedenkt.
4. Is de H. Schrift een volmaakt Rigtsnoer van geloof
en zeeden, dat wy 'er ook eeniglijk en alleen ons doen
en laten na rigten : Want Zalig zyn ze die zyne Geboden
doen, op dat haare raagt zy aan de boom des Levens,
ende zy door de Poorten mogen ingaan in de Stad, Openb.
22 : 14.
VIL ARTIKEL.
Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur, tot
een Regel van Geloof en Wandel.
Wy gelooven dat dese heyllghe Schriftuere den wille
Gods volcomelick vervaet, ende dat al t'gene de mensche
schuldich is te gelooven om salich te werden, daer in
ghenoechsaem gheleert wert. Want overmidts de ghe-
heele wijse des dienst die God van ons eyscht, aldaer
int lange beschreven is; so ist den menschen, al warent
selfs Apostelen, niet geoorlooft anders te leeren, als ons
nu geleert is door de heylige Schriftueren: Iae al ware
het oock eenen Enghel ayt den Hemel, gelijck de Apostel
Paulus seght. Want dewyle het verboden is, den Woorde
Gods yet toe, af' yet af te doen: soo blijckt daer uyt
wel, dat de leer e desselve seer volmaeckt ende in aller
manieren volkomen is. Men en mach oock gheener men-
schen schriften, hoe heylich sy gheiveest zijn, ghelijcken
by ■ de Goddelicke Schriftueren, noch de gewoonte by de
waerheyt Gods (want de waerheyt is boven al) noch de
groote menichte, noch de outheyt, noch de successie van
tijden of persoonen, noch de Concilien, Decreten ofte
besluyten. Want alle menschen zijn uyt haer selven
leughenaers, ende ydelder als de ydelheyt selve. Daerom
verwerpen wy van ganscher herten al wat met desen
onfeylbaren reghel niet over-een-comt: gelyck ons
d' Apostelen geleert hebben, segghende: Beproeft de gees-
ten, of sy uyt God zijn, Item : So yemant tot u comt, ende
dese leere niet mede brenght, ontfanght hem in u huys niet.
15
226 VII. Artikel,
VRAGE.
Is de H. Schriftuur Volmaakt?
Antw. Ja. Psalm 19 : 8. De wet des Heeren is
VOLMAAKT, bekeerende de Ziele, gelijk in dit Artikel
betoogt zal worden.
Vrag. Hoe behoord men de Volmaaktheid der PI. Schrif-
tuur te beschouwen ?
Antw. 1. Met dankzegging, dat God ons zyn woord
volkomen in geschrift heeft willen bekent maken, Psalm.
119 : 1GL Ik love u zeevenmaal daags over de Regten
uwer gerechtigheid.
2. Smeekende om Gods genade, om de voortreffelijkheid
van Gods inzettingen te kennen en te betragten, Psalm
119 : 18. ontdekt myne oogen dat ik aanschouwe de WON-
DEREN van uwe Wet. Vers 27. Geeft my den weg uwer
beveelen te verstaan, op dat ik uwe WONDEREN betragte.
Vrag. Wat beleid hebben de Opstellers van de
Belydenis in deezen Artikel gehouden ?
Antw. Zy stellen ons voor ;
Eerst. De genoegzaamheid der H. Schriftuur, tot een
Regel van geloof en zeeden,
A. Zo als wy daar Belydenisse van doen. Wy geloo-
ven dat deeze Heilige Schriftuure den wille Gods volko-
mentlyk bevat, en al 't gene de mensch schuldig is te ge-
loven om Zalig te worden, daar in genoegsaam geleert word.
E. Zo als wy die verdeedigen, met bewyzen tegens
partyen : want overmits de geheele wyze des dienst die
God van ons eischt, aldaar in 't lange beschreeven is;
zo is 't den mensch niet geoorlooft anders te leeren als
ons nu geleert is door de heilige Schriftuure : Ja al waare
het ook eenen Engel uit den Hemel, gelyk den Apostel
Paulus zegt. Want dewyle het verboden is, den woorde
Gods iets toe, ofte iets af te doen; zo blvkt daar uit wel,
dat de leere des zelven Volmaakt ende in aller manieren
volkomen is.
2. Daar na leeren zy ons, wat wy niet gelijkmatig
van gezag mogen stellen met de H. Schrift.
Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 227
A. Op zig zei ven. Men mag ook geener menschen
schriften, hoe heilig zy geweest zyn, gelyken by de
Goddelyke Schriftuure, nog de gewoonte by de waarheid
Gods (want de waarheid is boven al) nog de groote
meenigte, nog de oudheid, nog de Successie van tyden
en Personen, nog de Concilien, Decreten of besluiten.
B. Bevestigt met bewyzen, die zeeker zyn : Want alle
menschen zyn uit haar zei ven leugenaars, ende y delder
dan de ydelheid zelve.
3. Eindelyk geeven zy ons aan de hand, wat wy,
uit aanmerkinge van het boven gestelde, op goede gron-
den verwerpen moeten : Daarom verwerpe wy van gant-
scher herte al wat met deezen onfeilbaaren Regel niet
overeen komt: gelyk ons de Apostelen geleert hebben,
zeggende: Beproeft de Geesten of zij uit God zyn, Item:
Zo iemand tot u komt, ende deeze leere niet mede brengt,
ontfang-t hem in uw huis niet.
Vrag. Wat noemt gy de Volmaaktheid der H. Schriftuur?
Antw. Die kan aangemerkt worden, of in haar wee-
zen of in haar deelen.
Vrag. Wat verstaat gy door de Volmaaktheid der H.
Schriftuur in haar weezen ?
Antw. Die wezentlijke eigenschap, waar door ze ons
volkomen onderwyst van de wille Gods, aangaande onze
Zaligheid. De Belydenis zegt. Wy gelooven dat deeze
Heilige Schriftuure den wille Gods volkomentlyk bevat,
en al 't gene de mensch schuldig is te geloven om
Zalig te worden, daar in genoegzaam geleert wordt.
.•. Vrag. Wat hebt gy tot opheldering van deeze
waarheid aan te merken ?
Antw. 1. Daar zyn eenige dingen die wy belyden, nodig
ter Zaligheid ; maar van natuure bekent, als Gods bestaan,
de onsterffelykheid der Ziele, enz. die de Schrift veron-
derstelt, zonder zig op te houden met de bewijzen, hoe-
wel zy dezelve bevestigt, om alle reden van twyfel te
beneemen.
228 VII. Artikel,
2. 't Is niet nodig door de Schrift te weeten wat dwa-
lingen 'er ooit geweest zyn, ofte konnen zyn, dewyl ons
genoeg is in de Schrift te vinden een volmaakte Wapen-
rustinge Gods, om allerlei dwalingen te bestryden, Eph.
6 : 11.
3. Onder de noodzaakelijke dingen moet men niet
stellen al 't gene de mensch geern zoude begeeren te wee-
ten. Want Gods oogmerk, in 't geven der H. Schrift, is
niet geweest ons Wysgeeren, of Wiskunstenaars, of Art-
zeny-geleerden te maken ; maar om daar door te leeren
wat ons nodig is tot zaligheid.
4. 't Is ook niet nodig te weten, al wat men zoude
willen weten van de Verborgentheden van den Godsdienst,
ofte alles wat Christus en zijne Apostelen ooit gezegd en
gedaan hebben. Want daar zyn nog veele andere dingen,
zegt Johannes, die Jesus gedaan heeft; welke, zo elk in
't byzonder geschreeven wierde, ik agte, dat ook de Wae-
reld dezelve geschreeven' Boeken niet zoude vatten, Cap.
21 : 25.
5. De genoegzaamheid der H. Schriftuur belet niet,
dat wy de bedieninge des woords en de genade des H.
Geestes nodig hebben. Niemand zal zeggen, dat een Tes-
tament onvolkomen is, om dat men het leezen moet, of
een Rigtsnoer, om dat de bouwmeester daar mede past.
De Schrift sluit door haare Volmaaktheid alle andere Rigt
snoeren uit; maar geenzints de middelen, waar door dit
Rigtsnoer werdt toegepast. Christus waare Dienaars ver-
kondigen niet anders, dan 't gene Mozes en de Propheten
gesproken hebben. De Geest drukt de waarheeden, in deeze
Boeken vervat, in de herten der gelovigen, Ezech. 36 : 27.
Ik zal myn geest in u geeven, zegt de Heere, ende ik
zal maken dat gy in myne inzettingen zult wandelen,
ende die doen.
Vrag. Hoe bewyst gy de Volmaaktheid der H. Schriftuur ?
Antw. Met de bewyzen in onze Belydeuis gemeld.
1. Overmits de geheele wyze des dienst, die God van
ons eischt, aldaar in 't lange beschreeven is, Psalm 119 : 96.
In alle Volmaaktheid hebbe ik een einde gezien ; maar uw
GEBOD is zeer WYD. Daar is niets te begrypen tot Za-
ligheid, of men vind het in de Schrift, en bewyst het
door de Schrift. Zy leert de eenvoudigste op een allervol-
Yan de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 229
maakte wyze God kennen, die wy allen dienen moeten. Zy
ontdekt ons wat wy zyn, onze eige elende, natuurlijke
verdorventheid, onze zonden en wat wy verdienen. Wat
Jesus Christus voor ons gedaan heeft, om ons uit dien
staat te trekken, en wat wy doen moeten, om door
het gelove deel te krygen aan hem. Zy boezemt ons de
godsvrugt in, de heiligheid, de matigheid, weldadigheid
en allerlei Christelijke deugden. Zy geeft ons nodige be-
weegredenen, om God en onze naasten te beminnen. Zy
vertroost ons tegens allerleie elenden en wederwaardigheeden
dcezes Levens. Zy bevredigt ons ontroerd gewisse, leert
ons wat wy na dit leven worden zullen, en geeft ons hope
van een aanstaande heerlijkheid. Wat kan de mensch meer
begeeren, wat zal men van dit alles zeggen? De wet des
Heeren is VOLMAAKT, bekeerende de Ziele. De getuige-
nisse des Heeren is gewis, den slegten wysheid geevende.
De beveelen des Heeren zyn regt, VERBLYDENDE het
herte : het gebod des Heeren is zuiver, verligtende de oogen.
De vreeze des Heeren is rein, bestaande tot in Eeuwigheid.
De Regten des Heeren zyn waarheid ; te samen zynze Regt-
vaerdig. Zy zyn begeerlyker dan goud, ja dan veel fyn
goud; ende zoeter dan honig of honigzeem. Ook wordt uw
knegt door dezelve klaarlyk VERMAANT : In 't houden
van dien is GROOTEN LOON, Psalm 19 : 8—12. Alle
de Schrift is van God ingegeeven, ende is nuttig tot lee-
ringe, tot wederleggïnge, tot verbeeteringe, tot onderwy-
zinge die in de Regtvaerdigheid Gods is : Óp dat de mensche
Gods VOLMAAKT zy, tot alle goed werk VOLMAAKTE-
LYK toegerust, 2 Tim. 3 : 16, 17.
2. 't Is de mensch niet geoorlooft iets anders te leeren,
als ons nu geleert is door de Heilige Schriftuur : alwaar het
ook eenen Engel uit den Hemel, gelyk den Apostel zegt,
Gal. 1 : 8, 9. Doch alware 't ook dat wy, ofte een ENGEL
uit den HEMEL, u een Evangelium verkondigde, buiten
het geene wy u verkondigt hebben, die zy VERVLOEKT.
Gelyk wy te voren gezegd hebben, zo zegge ik ook nu
wederom, indien u iemand een Evangelium verkondigt,
buiten dat geen gy ontfangen hebt, die zy VERVLOEKT.
3. Eindelyk. 't Is uitdrukkelijk verboden den woorde
Gods iets toe of iet af te doen. Deut. 4 : 2. Gy zult tot
dit woord, dat ik u heden gebiede, niet TOEDOEN, ook
daar van niet AFDOEN: op dat gy bewaart de geboden
230 VII. Artikel,
des Heeren uwes Godts die ik u gebiede, Spreuk 30 : 5, 6.
Alle reden Gods is doorloutert. Hy is een Schild den genen
die op hem betrouwen : en DOET niet TOE tot zyne woor-
den, op dat hy u niet bestrafte, ende gy leugenagtig be-
vonden wordt. Openb. 22 : 18, 19. Want ik betuige aan
een iegelyk die de woorden der Prophetie dezes boeks hoort,
indien iemand tot deeze dingen toedoet, Godt zal over hem
toedoen de plagen die in dit boek geschreeven zijn. Ende
indien iemand afdoet van de woorden des boeks deezer Pro-
phetie, God zal zyn deel afdoen uit het boek des Levens,
ende uit de heilige stadt, ende uit het gene in dit boek
geschreeven is. Zoo dan blykt uit alle de gemelde plaat-
zen, dat de Leere der H. Schriftuur Volmaakt, ende in
allen manieren zeer volkomen is.
Vrag. Op wat wyze worden de zaaken van den Gods-
dienst in de H. Schriftuur voorgestelt ?
Antw. Duidelyk en klaar, dat de allerereenvoudigste
dezelve, door de verligtinge des Heiligen Geestes, zo
verre zy hem tot Zaligheid noodig zyn, te weeten, ver-
staan kan, Psalm 119 : 105. Uw woord is een Lampe
voor mynen voet, ende een Licht op mynen padt.
Vrag. Hoe bewyst gy de klaarheid der H. Schriftuur?
Antw. 1. Uit het getuigenisse Gods, Deut. 30 : 1 1 - 14.
Want dit zelve gebodt het welke ik u heden gebiede,
dat en is van u niet verborgen, ende dat en is niet verre.
Het en is niet in den Hemel: om te zeggen; wie zal
voor ons ten Hemel varen, dat hy 't voor ons hale,
ende ons het zelve hooren late, dat wij het doen ? Het
en is ook niet op gene zyde der Zee: om te zeggen wie
zal voor ons overvaren aan gene zyde der Zee, dat hy
het voor ons hale, ende ons het zelve hooren late, dar
wy het doen ; want dit woort is zeer naby u : in uwen
monde, ende in u herte, om dat te doen. 2 Cor. 4 : 3, 4.
Doch indien ook ons Evangelium bedekt is, zo is het
bedekt in de gene die verloren gaan. In dewelke de Godt
deezer eeuwe de zinnen verblindt heeft, [namelyk] der
Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 231
ongelovige, op dat haar niet en bestraale de verlichtinge
des Evangeliums der heerlykheid Christi, die het beeld
Gods is.
2. Uit de gelykenissen, waar onder Gods woord ons
werdt voorgedragen als van een ligt en een lampe, Spreuk.
6 : 23. Het gebod is een lampe, en de Wet is een ligt.
Psalm 119 : 105. Uw woord is een lampe voor mynen
voet, ende een Ligt voor mynen pad. 2 Petr. 1:19.
Ende wy hebben het Prophetische woord dat zeer vast
is : Ende gy doet wel dat gy daar op agt hebt, als op
een ligt schynende in een duistere plaatze, tot dat de
dag aanligtte en de morgensterre opga in uwe herten.
3. Uit het einde Gods in 't beschry ven van zyn woord ;
namentlijk, om den mensch door de Schrift als een lig-
tende fakkel tot Zaligheid te leiden ; dies heeft zyn wys-
heid en goedheid, zyn woord, het welke tot Zaligheid
van onweetende menschen geschikt was. duidelijk genoeg
willen maken, Rom. 15 : 4. Want al wat te voren ge-
schreven is, dat is tot onzer leeringe te voren geschreven :
op dat wy door lydzaamheid ende vertroostinge, der Schrif-
ten hope hebben zouden. Joh. 20 : 31. Maar deeze zyn
geschreeven, op dat gy gelooft dat Jesus is de Christus,
de Zoone Gods: Ende op dat gy geloovende, het leven
hebt in zynen name.
.\ Vrag. Wat hebt gy, tot opheldering van dit leer-
stuk, tegens de Papisten aan te merken ?
Antw. 1. Dat hoewel wy zeggen, dat de H. Schrif-
tuur klaar is, wy niet ontkennen, dat 'er ook veel
duistere en zware dingen in zyn. Petrus zegt uitdruk-
kelijk, dat 'er in de brieven van Paulus zommige
dingen zwaar zyn om te verstaan, 2 Petri 3 : 15, 16.
Doch hier in aanbidden wy de wysheid Gods, die
zulks gewild heeft, om onzen hoogmoed te verneederen;
om den afkeer te beletten, die te gemakkelijke dingen
zomtyds geven, en ons te doen verlangen na de toeko-
mende eeuwe, daar wy alles volmaaktelijk zullen kennen.
Waarom Augustinus van de Schrift zeer wel zeide : Zy
bespot de hoovaerdigen door haar hoogte die zy niet kon-
nen bereiken. Zy verschrikt door haar diepte dieze tragten
te doorgronden. Zy voed en versterkt met de waarheden
daar zy mede vervult is, de grootste Zielen, en geeft aan
232 VII. Artikel,
kinderen dat ben evenreedig is, door de gemeenzaamheid
met welke zy tot hen spreekt.
2. Wy ontkennen niet, hoewel het nodige ter Zaligheid
duidelijk en klaar in de Schrift gevonden word, dat 'er
ook hooge verborgentheeden in zijn, boven ons bereik;
maar wy beweeren, dat wy klaarlijk vinden, 't geen wy
van deeze verborgentheeden moeten weeten en belijden.
Daar zyn in de Schriftuur, gelijk in de natuur, drie
soorten van dingen. In de natuur zyn dingen die een
ieder ziet, als de uitgebreidheid en schoonheid der Heme-
len. Daar zyn andere die men in de scholen moet gaan
leeren. Andere die de allervernuftigste nooit ontdekt heeft;
ende nimmer ontdekken zal. Zo ook in de Schrift, daar
zyn waarheeden zo klaar datze ieder ziet, daar zyn 'er
die men niet kan weeten zonder oefening en moeite.
Eindelijk zyn 'er die zo verheeven zyn, dat zy onnaakbaar
zyn en 't bereik der menschen te boven gaan. Zy heeft
uitwendig melk om de eenvoudigste te voeden, en in haar
verborgenste geheimen vervat zy dingen die de verhee-
venste verstanden in verwondering wegrukken ; gelyk een
Rivier wier wateren op eenige plaatsen zo laag is, dat
1er een Lam zoude konnen door gaan, en op andere
plaatzen zo diep, dat 'er een Olyphant in zoude zwem-
men.
3. Dat wy agtervolgens stelleD, hoe klaar de H. Schrift
spreekt, wy egter de Hemelsche waarheden klaarder zullen
kennen in den Hemel als nu; 1 Cor. 13 : 12. Want wy
zien nu door eenen spiegel in een duistere reden, maar
alsdan zullen wy zien aangezigte tot aangezigte ; nu kenue
ik ten deele, maar alsdan zal ik kennen, gelyk ik ook
van God gekent ben.
4. Dat de klaarheid der H. Schriftuur niet belet dat
wy de verklaring der Schrift, zo als die van Leeraaren
geschied, van nooden hebben. Nadien men het duidelijke
heeft op te helderen en toe te passen, en het donkere
te verklaaren, op dat het een en het ander tot Zaligheid
mag worden verstaan en onderhouden, Jes. 30 : 20 : 21.
De Heere zal u lieden wel brood der benautheid, en de
wateren der verdrukkingen geeven ; maar uwe Leeraars
en zullen niet meer als met vleugelen weg vliegen ; maar
uwe oogen zullen uwe Leeraars zien, ende uwe ooren
zullen horen het woord des genen die agter u is, zeggende :
Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 233
dit is de weg, wandelt in den zelven, als gy zoudt af-
wyken ter regter of slinker hand.
5. Eindelijk ontkennen wy niet, hoewel de H. Schriftuur
duidelijk en klaar is, dat wy eenig bovennatuurlijk ligt
tot regt verstand van de weg der Zaligheid nodig heb-
ben. Nemaar, wy zeggen de H. Schrift is een ligt ende
lampe. De mensch een blinde van natuure die niet zien
kan, ten zy hem de Heere de ogen opene, 1 Cor. 2 :
14. Maar de natuurlyke mensche begrypt niet de dingen
die des Geests Gods zyn. Want zy zyn hem dwaasheid,
ende hy kanze niet verstaan, om datze geestelyk onder-
scheiden worden. Spreuk. 30 : 2, 3. Voorwaar ik ben
onvernuftiger dan iemant: ende ik hebbe geen menschen
verstand: Ende ik hebbe geene wijsheid geleert; noch de
wetenschap der heiligen gekent
Vrag. Wat is "er van noden, om de H. Schriftuur
tot Zaligheid te verstaan?
Antw. De verligtende onderwyzinge des H. Geests
die ons duistere verstand verligt, ons ongeloof in de
Ziele overwint, onze vooroordeelen beneemt, onze wille
heiligt om verstandig agt te geven op de waarheid in
Gods woord vervat, Psalm 119 : 18. Ontdekt myne
oogen, op dat ik aanschouwe de wonderen uwer wet.
Vrag. Hoe bewyst gy, dat wy zulk een onderwijzinge
des Geestes, tot verstand van den regten zin der H. Schrift,
van noden hebben ?
Antw. 1. Uit het getuigenisse Christi, Joh. 6 : 45. Daar
is geschreven in de Propheten, ende zy zullen alle van Godt
geleert zyn. Een iegelyk dan die [het] van den Vader ge-
hoort, ende geleert heeft, die komt tot my.
2. Uit de gebeden der heiligen, Psalm 25 : 4, 5.
HEERE maakt my uwe wegen bekent ; leert my uwe paden.
Leidt my in uwe waarheit, ende leert my, want gy zyt de
Godt myns heils, u verwagt ik den gansenen dag. Psalm
43 : 3. Zend uw licht, ende uwe waarheid dat die my lei-
234 VIL Artikel ,
den, datze my brengen tot den berg uwer heiligheid, ende
tot uwe wooningen.
3. Uit de beloften van dien Geest, aan de gelovige ge-
daan, Joh. 10 : 13. Maar wanneer die zal gekomen zyn,
[namelyk] de Geest der waarheid, hy zal u in alle waarheid
leiden; want hy zal van hem zei ven niet spreken, maar zo
wat hy zal gehoort hebben, zal hy spreken, ende de toe-
komende dingen zal hy u verkondigen.
Vrag. Is het dan niet te vergeefs, dat een natuurlijk
mensch de H. Schrift leest eu onderzoekt?
Antw. Neen. 1. De Heere heeft aan het gebruik der
middelen zyn Geest en genade belooft. Dit hangt te zamen.
Biddet en u zal gegeeven worden : zoeket ende gy zult vin-
den : kloppet ende u zal opengedaan worden : want een
ygelyk die bid, die ontfangt, ende die zoekt die vind : ende
die klopt dien zal opengedaan worden, Hatth. 7 : 7, 8.
2. Het leezen der H. Schrift is het regte middel om
hem zyn blindheid te doen verstaan, en begeerig te maken
na de verligting des H. Geests. Men ziet het in David, Psalm
119 : 18. Ontdekt myne oogen, op dat ik aanschouwe de
wonderen uwer wet. In den Kamerling, Hand. 8 : 14, tot
Philippus, zeggende : Ik bidde u, van wien zegt de Propheet
dit? van hem zelven ofte van iemand anders?
3. Wy zeggen ook niet, dat een natuurlijk mensch niets
verstaat van 't geen hy leest; maar eeniglyk dat hy de
waarheid, zo als dezelve den mensch vrymaakt en zaligt,
niet verstaat zonder verligting des H. Geests. Want de
natuurlyke mensche begrypt niet de dingen die des Geestes
Gods zyn, want zy zyn hem dwaasheid, ende hy kanze
niet verstaan, om datze geestelyk onderscheiden worden :
doch de geestelyke mensche onderscheid wel alle dingen;
maar hy zelve word van niemand onderscheiden, 1 Cor.
2 : 14, 15.
Vrag. Wat verstaat gy door de Volmaaktheid der
H. Schriftuur in haar deelen?
Antw. Die ongeschondenheid der H. Schriftuur,
waar doorze alle haar Boeken en deelen heeft behouden,
die Godt ooit aan zyn Kerk heeft mede gedeelt en niet
is vervalscht.
Yan de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 235
Yrag. Zyn 'er dan geen Regelmatige Boeken, met de
gevankelijke Wegvoering der Jooden na Babel, toen de
Stad Jeruzalem en den Tempel verbrand wierd, verlooren
gegaan?
Antw. 1. Alzo min als de vaten van het huis des Eeeren,
die wel na Babel gevoert, maar niet verbrand zyn geweest,
volgens 2 Kron. 36 : 18. Ende alle vaten van 't huis Gods,
de grote en de kleine, en de schatten des Konings, ende
zyner Torsten, dit alles voerde hy na Babel. Waarschynlyk
dat hier onder ook de heilige Boeken zyn begreepen geweest.
2. Men leest ook, dat de heiligen in de gevangenisse
van Babel in dezelve geleeze hebben, als Daniël, Cap.
9:2. In 't eerste Jaar zyner regeering merkte ik Daniël
in de boeken, dat het getal der Jaaren, van dewelke het
woord des Heeren tot den Propheet Jeremias geschied was,
in 't vervullen der verwoestinge Jerusalems, zeventig Jaar
was. En Esra niet lang daar na, Neh. 8 : 3, 4. Ende
Esra de Priester bragt de wet voor de Gemeinte, beiden
mans ende vrouwen, ende alle die verstandig waren om te
hooren op den eersten dag der zeevende maand, ende hy
las daar in voor de straate die voor de waterpoorte is, van
het morgenligt tot op den middag, &c.
Yrag. Zyn 'er dan in vroegere of latere tyden geen
Regelmatige Boeken des Ouden en Nieuwen Testaments
geheel verlooren gegaan of vermist?
Antw. Neen.
Vrag. Hoe bewyst gy zulks?
Antw. 1. Uit de trouwe zorge Gods, ten goede zyner
Kerke, die niet blyken zou indien 'er eenige Regelmatige
Schriften waren verloren gegaan : Want als 'er geen
Prophetie is, word het volk ontbloot, Spreuk. 29 : 18.
2. Uit de getrouwheid der Kerke in 't bewaren der
Schriftuur, welke men niet ligtvaerdig verdagt mag
houden.
3. Uit de belofte Gods aan zyn Kerke gedaan. Jes.
59 : 21. My aangaande, dit is myn verbond met haar,
zeit de HEERE, myn Geest, die op u is, ende myne
woorden die ik in uwen monde geleit hebbe, die en
236 VII. Artikel,
zullen van uwen monde niet wyken, noch van den monde
uwes zaads, noch van den monde des zaads uwes zaads,
zeit de HEERE, van nu aan tot in eeuwigheit toe.
.•. Vrag. Leest meu niet van veele en verscheide Boe-
ken in de H. Schriftuur, die thans niet meer gevonden
worden ?
Antw. Tot oplossing dient,
1. Van zommige is dit geheel anders te verstaan, als
doorgaans gemeent wordt. Dus is 't geleegen met Paulus
Brief, die men voorwend aan Laodicea geschreeven te zyn. •
Terwyl Colloss. 4 : 16 alleen gemeld word van een Brief
uit Laodicea, welke waarschynlijk de eerste Brief van Pau-
lus aan Timotheus is.
2. Zommige zyn te voren nooit beschreeven geweest;
hoewel zy daar na door Gods byzondere bestiering aan-
gehaalt en beschreeven zyn. Dus mag men zeggen van
Henochs Prophetie, betreffende het laaste oordeel, Jud,
14 : 15. Van de woorden Christi, het is Zaliger te geeven
dan te ontfangen, die van Paulus, Hand. 20 : 35. byge-
bragt worden.
3. Zommige zyn geen Regelmatige Schriften geweest,
hoewel derzelver Aucteurs Heilige mannen Gods waaren.
Dit kan men zeggen van zommige Geschied-boeken, en
eenige Schriften Salomons, die 1 Kon. 4 : 32, 33. gemeld
worden.
4. Eindelijk, dat alles niet verloren is, dat wel verloren
schijnt; alzo nog veele Boeken door Gods byzondere voor-
zienigheid, hoewel onder andere namen, in de H. Schrif-
tuur te vinden zyn. Dus is 't geleegen met het Boek van
de Oorlogen des Heeren, Num. 21 : 14. De drie duizend
Spreuken Salomons. 1 Kon. 4 : 32. De geschiedenissen
des Propheten Gads ende Nathans, 1 Chron. 29 : 29. en
meer anderen.
.-. Vrag. Is de H. Schriftuur, ten aanzien van den
grondtext, niet zeer bedorven of vervalscht; zo dat wy
daar aan niet gebonden zyn, maar mugen afwyken zo dik-
wils her ons toeschynt een beteren zin gevonden te hebben ?
Antw. Geenzints.
1 . Zulk een verderf der H. Schriftuur is onmogelijk
Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 237
van wegen de beloften Christi in zyn woord gedaan,
Matth. 5 : 18. Want voorwaar zegge ik u, tot dat de
Hemel en de Aarde voorby gaan, zal daar niet een jota
nog een tittel van de wet voorby gaan, tot dat het alles
zal zyn geschied. Luc. 16 : 17. Het is ligter dat de Hemel
en de Aarde voorby gaan, dan dat een tittel der wet valle.
2. Deeze vervalsing der H. Schriftuur moest voorge-
vallen zyn, of voor of omtrent, of na de kouiste Christi.
a. Voor de komste Christi kan men niet zeggen ; na-
dien Christus of zyne Apostelen de Joden, aan wien de
woorden Gods waren toebetrouwt, nimmer van zulk een
vervalsing beschuldigt hebben, maar integendeel de men-
schen geweezen tot de Schriften, die onvervalscht by de
Joodsche Kerk bewaart wierden, Joh. 5 : 39.
b. Omtrent de komste Christi was het onmogelijk,
nadien de Joden in dien tyd in drie hoofdsecten verdeelt
waren, yverzugtig tegens malkanderen, waarom geen
van drieën zoude hebben durven bestaan de Schrift te
vervalsenen, of dit bedrog zou ras ontdekt zyn geworden.
c. Na de komste Christi kon zulks niet zyn, alzo de
afschriften der Schriftuur toen onder de Heidenen zyn
verspreid geworden, die zulk een euvel met stilzwygen
niet zouden aangezien hebben.
3. Blijkt het egter, dat, 'er 't zy door agteloosheid der
Uitschryveren, 't zy door kwaade toeleg der Ketteren eenige
feile in de meeste, zo niet in alle afschriften van den
grondtext ingeslopen zyn ; de ervarentheid heeft den ver-
standigen genoegzaam geleert, dat de feilen, die de Pa-
pisten opnoemen, te weinig van belang zyn, om den
waren zin der H. Schrift te verzwakken, of eene wee-
zentlijke vervalsinge in den grondtext te stellen.
Vrag. Nadien de gemeene man den grondtext niet ver-
staat, is 't dan ook geoorlooft de H. Schrift in andere taaien
die de menschen verstaan, over te zetten ?
Antw. Ja. Dit blijkt;
1. Elk Christen is verpligt de Schrift te leezen en te
onderzoeken, Joh. 5 : 39. Onderzoekt de Schriften, want
gy meent in dezelve het eeuwige leeven te hebben: ende die
zyn 't die van my getuigen. Hoe zal zulks geschiede, ten
zy de H. Schrift in de bekende moedertaal overgezet worde?
2. De Apostelen waren begenadigt met de gave van
238 VIL Artikel, .
allerlei taaien, als zy gezonden wierden om aan allerlei vol-
keren het Evangelium te verkondigen, Handel. 2.
3. De belofte Gods kon buiten dien aan zyn Kerke niet
bevestigt worden, Zeph. 3 : 9. Gewisselyk dan zal ik tot
de volkeren eene reine spraake wenden : Op dat zy allen den
naame des Heeren aanroepen, op dat zy hem dienen met
eene eenpaarige schouder.
.*. Vrag. Maar hoe zal iemand, die den grondtext
niet verstaat, zig verzeekert houden van de waarheid van
Gods woord?
Antw. I. Uit de overeenstemming des geloofs, en de
zamenhang van Goddelijke waarheeden die daar in te
vinden zyn.
2. Uit de overeenstemming van alle Geleerde en God-
zalige, die beiden de talen verstaan en ons getuigenis
geeven, dat de Schriftuur wel en getrouw is overgezet.
3. Uit het getuigenis van Gods Geest, aan ons ge-
moed bevestigende 't geen God in zyn woord tot ons spreekt,
1 Joh. 5 : 6. Deeze is 't die gekomen is door water en
bloed, namentlyk: Jesus de Christus, niet door het water
alleen, maar door het water en bloed : En de Geest is
't die getuigd, dat de Geest de waarheid is.
Vrag. Gezien hebbende uit de boven verklaarde stel-
ling, de genoegzaamheid der H. Schriftuur, wat staat
ons nu vervolgens op te merken?
Antw. Dat wy geen ander Rigtsnoer van noden heb-
ben, maar van gantscher harten verwerpen 't geen met
deezen Regel niet overeenstemt. Gelijk ons de Belijdenis
zegt: Men mag ook geener menschelyke schriften, hoe
heilig die ook geweest zyn, gelyken met de Goddelyke
Schriften; nog de gewoonte by de waarheid Gods, (want
de waarheid is boven al :) nog de groote meenigte, nog
de oudheid, nog de Successie van tyden en persoonen,
nog de concilien, decreeten of besluiten: Want alle
menschen zyn in haar zelve leugenaars en ydelder dan
de ydelheid zelven.
Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 239
Vrag. Wat mogen wy agtervolgens dit deel van den
Artikel, niet gelijkmatig stellen met de Regelmatige Boeken?
Antw. 1. Geen menschelyke schriften, hoe heilig en eer-
waardig die ook zyn mogen : zy hebben haar feilen en ge-
breeken, want wy struikelen allen in veelen, Jac. 3 : 2.
Zelf de Schriften der Oud vaders, die hier by zonder bedoelt
worden. Vind men 'er iets goeds in. Dit hebben zy niet
uit zig zelven, maar uit en door de Schrift. Goede Boeken
zyn slegts vrugtbaare beeken der Riviere van Gods woord,
om te verblyden de stad Gods, het heiligdom der wooningen
des Allerhoogsten, Psalm 46 : 5. dies wy zeggen met de
woorden van een geleert man. De Schrift is de grond en
oorsprong der openbaring, de onmiddelyke en oorspronkelyke
stem van den Hemel, daar de Oud vaders de weerklank of
Echo maar van konnen zyn : Wy zyn nu in den staat
der Israëlieten niet, die tot Mozes zeiden, Dat God niet tot
ons spreeke, maar spreekt gy tot ons, Zyn stem is zoet en
zuiver, gemeen, en geschikt na onze bevatting ; men be-
hoeft dan zyn ooren niet af te wenden, om zyn Godspraaken
in een Echo te gaan zoeken.
.•. Vrag. Wat al meer.
Antw. 2. Nog de gewoonte van leeren en doen : Want
de gewoonte van liegen maakt ook geen leugen tot waar-
heid. De gewoonte kan oud, maar teffens zondig zyn,
hoedanig de meeste Kerk-gebruiken in het Pausdom zyn.
De gewoonte moet zwigten voor de waarheid, want de
waarheid is boven al, en wij vermogen niet tegen de
waarheid, maar voor de waarheid, 2 Cor. 13:8.
3. Nog de groote meenigte ; want de menigte van leu-
genaars maakt ook de leugen geen waarheid. De booze
meenigte der Joden beschuldigen Jesus voor den Rig-
terstoel, egter moest Pilatus de waarheid gestand doen.
Ik vinde geen schuld in deezen mensche, Luc. 23 : 4.
De groote meenigte kan den slegten hoop zyn, waarom
de Heere zegt: Gy zult de menigte tot boozen zaaken
niet volgen. Exod. 23 : 2.
4. Nog ook de Oudheid: Want het oudste is niet
altoos het beste. De duivel zelf is ouder dan de zalige
bekentmaktng van het verbond der genade. En zo men
op oudheid van leere stoft in de Roomsche Kerk, dan is
'er geen ouder schrift of lesse, als den Bybel zelve.
240__ VII. Artikel,
5. Nog Succesie of opvolging van tyden en Persoonen
Want Aarons Priesterdom kan by opvolging een' Annas
en Kajaphas te beurt vallen, die 't Ligt der waarheid zelf
veroordeelt hebben.
.*. Vrag. Wat nog al meer?
Antw. 6. Nog Concilien, dat zyn te zamenkom-
sten van Leeraars en Opzienders der Kerken, nog De-
creeten, dat zyn derzelver besluiten, die tot welstand van
de leer, en bewaring van de goede orde in de Kerk ge-
nomen worden : Want Concilien bestaan uit menschen
die feilen konnen. Meenigmaal hebben zy in in groote
zaaken gefeilt, zie 1 Kon. 22 : 11, 12. Joh. 11 : 53.
Eindelijk, daar is ook nooit een Synodus of Kerkverga-
dering na de byeenkomst der Apostelen geweest, dewelke
zeggen kon, als zy van hunne besluiten zeiden, het heeft
den Heiligen Geest ende ONS goed gedocht, Handel. 15 : 28.
Vrag. Wat bewijs of reden geeft de Belydenis tot
betoog van dit alles?
Antw. Een Schriftuurlijk bewijs. Want alle menschen
zyn uit haar zelven leugenaars, ende ydelder dan de
ydelheid zelve. Gelijk David zegt: Psalm 116 : 11. Ik
zeide in myn haasten alle menschen zyn leugenaars,
Psalm 02 : 10. Immers zyn de gemeene lieden ydel-
heid, de groote lieden zyn leugen: In de weegschaale
opgewogen, zouden zy zamen ligter zyn dan d'YDEL-
HEID. Kan 't nu niet ontkent worden, dat God waar-
agtig is; maar alle mensche leugenaars zyn: dan volgt
van zelve, geen menschelijk schuift, geen Concilien,
ol derzelver besluiten, gelijkmatig van gezag zijn met
de Goddelijke Schriften.
Vrag. Hoe besluit gy dit alles?
Antw. Met het derde of laatste lit van deezen Arti-
kel: Daarom verwerpen wy alles, wat met deezen on-
feilbaren regel niet overeenkomt. Als daar is den Talmud
der Joden, de Alkoran der Mahummedanen, de Overle-
veringen der Papisten, de byzondere openbaringen der
Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 241
Enthusiasten ; en allerlei leeringen, die inzettingen ofte
uitvindingen van mensehen zijn, 1 Tim. 6 : 20, 21.
ó Timothee! bewaart het pand u toebetrouwt, eenen
afkeer hebbende van het ongoddelyk ydel roepen, ende
van de tegenstellingen der valschelyk genaamde weten-
schap: dewelcke zommige voorgeevende, zyn van het
geloove afgeweeken.
Yrag. Zijn 'er dan geen overleeveringen der ouden, die
de Papisten voorwenden dienstig te zyn, tot vervulling van
't geen haares bedunkens aan de H. Schrift ontbreekt?
Antw. 1. De H. Schriftuur is volmaakt en genoegzaam,
gelijk te voren beweezen is, dies wy geen overleeveringen,
hoe veel 'er de Papisten mede ophebben, benoodigt zyn.
2. Nimmer worden wy geweezen tot de overleeveringen ,
maar altoos en alleen tot de H. Schriftuur, Spreuk. 6 : 23.
Het gebod is een lampe, en de wet is een ligt, en de be-
straffinge der tugt zyn de weg des levens, Luc. 16 : 29.
Zy hebben Mozes en de Propheten dat zy die horen.
3. De overleveringen der Papisten zyn veelzints strydig
tegen Gods beschreeven woord, en weinig beeter van inhoud
als de uitleggingen der Schriftgeleerden ende Pharizeeuwen
waren; dies het zeggen van Christus daarop toepasselijk zy,
Matth. 15 : 6, 9. Gy hebt Gods gebod kragteloos gemaakt
door uwe inzettingen: doch te vergeefs eeren zy my, lee-
rende leeringen die geboden van menschen zyn.
.*. Vrag. Wat zegt gy van de by zondere openbaringen
des Geestes, buiten het woord daar de Euthusiasten op
roemen, als nodig om zyn geloof en daden na te rigten?
Antw. 1. God heeft duidelijk verboden iets tot zyn
woord toe te doen, zelf onder voorwentzel van een byzon-
dere Openbaring, Gal. 1 : 8. Doch alwaar 't ook dat
WY, ofte eenen ENGEL uit den Hemel u een Evangelium
verkondigde, buiten het geene wy u verkondigt hebben,
die zy VERVLOEKT.
2. Zodanige voorgewende openbaringen zyn onzeker,
ydel, en schadelijk.
a. Wegens de bedriegelijkheid van des menschen hart
16
242 VIL Artikel,
Jerem. 17 : 9. Argelistig is het herte meer dan eenig
ding, ja dodelyk is het: wie zal het kennen?
b. Wegens de listen des Satans, die zig wonderlijk
met onzen Geest weet te vermengen, zig veranderende in
een Engel des ligts, 2 Cor. 11. 14.
3. De Geest waarschouwt ons duidelijk tegen zodanige,
die voorwenden een openbaringe van den Geest te hebben.
In de woorden op het slot van den Artikel bygebragt,
1 Joh. 4:1. Geliefde, gelooft niet een iegelyk Geest:
maar beproeft de Geesten of zy uit God zyn. Want daar
zyn veele valsche Propheten uitgegaan in de Waereld.
2 Joh. 10 : 11. Indien iemand tot u lieden komt, ende
deeze leer niet mede brengt, ontfaugt hem niet in huis,
ende zegt niet tot hem weest gegroet : Want die tot hem
zegt weest gegroet, heeft gemeenschap aan zyne booze
werken.
Vrag. Maar wat zegt gy van de menschelijke reden,
kan deeze het rigtsnoer niet zyn van 't geen wy moeten
gelooven en doen ?
Antw. Neen.
1. De mensch is zo bedorven door de zonde, dat hy zyn
reden kwalijk gebruikt, hy oordeelt van de dingen eer hy
die onderzogt heeft ; hy heeft honderden van vooroordeelen ;
en is door zyn hartstogten verblind, en aan veele dwalingen
onderworpen, de natuurlyke mensche begrypt niet de dingen
die des Geestes Gods zyn: want zy zyn hem dwaasheid;
hy kan ze niet verstaan, om dat ze geestelyk onderscheiden
worden, 1 Cor. 2 : 14.
2. Veele waarheden van ons Geloof gaan boven de reden ;
men kan ze door de reden, noch het natuurlijk licht niet
ontdekken, nog bewyzen. De Godheid is het voorwerp van
ons Geloof, by gevolg een oneindig Wezen, dat een eindige
reden te boven gaat, zult gy de onderzoekinge Gods vinden,
zult gy tot de Volmaaktheid toe, den Almagtigen vinden,
Job 11 : 7.
3. 't Is met onze reden als met ons oog: want dereden
is 't oog der Ziele, maar schoon men zonder het oog niet
kan meeten, zoo is egter ons oog onze regel niet; zo ook,
hoewel het waar is, dat men zonder de reden niets kan
begrypen in den Godsdienst; nogtans is de reden de regel
van onzen Godsdienst niet.
Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 243
.-. Vrag. Is de reden niet van eenig gebruik, in zaaken
van Geloof en Godsdienst?
Antw. Ja van groot gebruik.
1 . De H. Schrift onderstelt de reden, en vermaant ons
die te gebruiken, 1 Tessal. 5 : 21. Beproeft alle dingen.
1 Cor. 10 : 15. Als tot verstandige spreek ik, oordeelt
gy het gene ik zegge.
2. Zy diend om de waarheid te verdedigen tegen die,
geen openbaringen willen erkennen ; of tegen die, die
de openbaringen der Schrift wel toestaan ; maar door ver-
keerde uitleggingen tragten te vervalschen.
3. Zy diend om Hemelsche waarheden op te helderen,
genomen van natuurlijke dingen, waereldlijke geschiede-
nissen, wetenschappen, talen en oude gewoontens.
4. Zy diend, om gevolgen te trekken uit de redenen
en overeenkomsten, die de verborgentheeden onder mal-
kanderen hebben: nevens haar zamenhang en andere ge-
lij kvormigheden die niet ontdekt worden, als door het
gebruik der reden, en door toepassing van de algemeene
grondwetten te onderzoeken.
5. Zy diend eindelijk, om de overeenstemming tusschen
haar en veele leerstukken des Geloofs te bevestigen en na
te speuren. Daarom hebben de Apostelen en Kerkenleeraars
zig van 't getuigenis der Wysgeeren bedient, om de
Christelijke waarheden te ondersteunen, en te tonen hoe
dat zy met de reden overeenkomen.
Vrag. Staat het een ieder vry om te oordeelen over den
zin der H. Schrift, of 't gene hem uit de Schrift word voor-
gestelt en aangepreezen ?
Antw. Niet alleen vrij; maar die zulks doen worden ge-
preezen : Hand. 17 : 11. Deeze [te weten van Bereen] waren
edelder dan die te Thessalonica waren, als die 't woord
ontfingen met alle toegeneegentheid, onderzoekende dagelyks
de Schriften of deze dingen alzo waaren.
2. Hiertoe zyn de geloovigen bekwaam gemaakt door
den Heiligen Geest, 1 Joh. 2 : 27. Ende de zalvinge die
gy lieden van hem ontfangen hebt blyft in u, ende gy en
hebt niet van noden dat iemand u leere ; maar gelyk dezelve
zalvinge u leert van alle dingen [zoo] is zy ook waaragtig,
ende is geen leugen: Ende gelyk zy u geleert heeft [zoo]
zult gy in hem blyven.
244 VII. Artikel,
3. Daarom werden zy geduurig vermaand de Geesten te
beproeven, en zig af te scheiden van die haar zoeken te
verleiden. Ziet de plaatzen in onze Belydenis gebragt,
1 Joh. 4:1. Geliefde, gelooft niet een iegelyk Geest:
maar beproeft de Geesten of zy uit God zyn. 2 Joh. 10 : 11.
Indien iemand tot u lieden komt, en deeze leer niet mede
en brengt, ontfangt hem niet in huis, ende zegt niet tot
hem weest gegroet; want die tot hem zegt weest gegroet,,
heeft gemeenschap aan zyne booze werken.
Vrag. Wat staat ons tot regt verstand van deeze
woorden op te merken?
Antw. De gewoonte waarop den Apostel zinspeelt ;
en hoe hy daar op zyne vermaningen bond. De Joden
waren oudtyds gewoon, vreemdelingen met allerlei
blyken van agting in hun huis te ontfangen en te groeten.
Deze herbergzaamheid wierd by hun onschendbaar, ja
voor heilig gehouden. Men ontfing een Reisiger, zonder-
ling een Propheet, met allerlei blyken van liefde en ag-
ting. Ziet een Exempel in de Sunamitische, zy zeide
tot haaren man van Eliza de Propheet. Ziet nu ik hebbe
gemerkt, dat deeze man Gods heilig is, die by ons
altoos doortrekt. Laat ons dog een kleine opkamer van
eenen wand maken, ende laat ons daar voor hem zetten
een bedde, ende tafel, ende stoel, ende kandelaar, zo
zal 't geschiede wanneer hy tot ons komt, dat hy daar
in wyke, 2 Kon. 4 : 9, 10. vergel. Rigt. 19 : 20, 21.
Dit gebruik greep zelf nog ten tyde der Apostelen stand.
Men ontfing de zendelingen der gemeintens met liefde
en toegen egentheid. Men vind als Exempelen van her-
bergzaamheid aangeteekent, het huis van Simon den
Lederbereider, Handel. 9 : 43. Lydia de Purpenverkoop-
ster, Handel. 16 : 15, 40. Priscilla met haaren man
Aquila, Handel. 18 : 2, 3. en andere. Edog, gelijk de
Joden onder het O. T. deeze begroetingen niet deeden
aan Verspieders, Jos. 2 : 2, 3. aan Melaatsche, Lev.
Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 245
43 : 46. nog aan de geene die hen zogten te verleiden
tot afgodery; volgens des Heeren bevel. Deut. 13:6,8.
Dus leerde de Christelijke voorzigtigheid de gelovige
onder het N. T. geen Verspieders der Christelijke Vry-
heid, geen verleiders of kettersche menschen als vrien-
den en broeders in hun huis te ontfangen. 't Was hun
pligt zig voor de zodanige te vvagten. Matth. 7:15, 16.
Maar wagt u van de valsche Propheten, dewelke in
schaapskleederen tot u komen, maar van binnen zyn
ze grypende wolven. Hierom: indien iemand tot u lie-
den komt en deeze leer niet mede brengt, ontfangt hem
niet in huis en zegt niet tot hem weest gegroet: want
die tot hem zegt weest gegroet, heeft gemeinschap aan
zyn e booze werken.
Vrag. Was deeze lesse aan de uitverkoorne Vrouw, tot
wien de Apostel schrijft, in deezen opzigte nodig en nut?
Antw. Ja. Het huis van deeze uitverkoorne Vrouwe,
verstrekte tot een gemeenzaame verblijfplaats van hei-
ligen en afgezondene der Gemeintens. Zy wierden al-
daar van haar, en haare kinderen, met alle minnelijk-
heid ontfangen, en van het nodige verzorgt. Mogelijk
strekte haar huis tot een Kerk, daar de heiligen van
die tyd en plaats te zaamen vergaderden, om den naam
des Heeren opentlijk aan te roepen. Hoe noodig nu,
dat de Apostel deeze Vrouw beveelt scherp toe te zien,
wie tot haar in kwam, en tot geen valsch Propheet,
die in schyn van een dienaar der geregtigheid, tot haar
kwam te zeggen, kom in en zyt gegroet.
.•. Vrag. Wat nutte leeringen zyn 'er in deeze woor-
den opgewonden ?
Antw. 1. Deeze vermaninge stryd niet met alle die
lessen, welke ons de vreedzame ommegang en beschei-
denheid jegens onzen evenmensen aanpryzen. 't Is wat
anders, vreedzaam en vriendelijk te zyn tegen allen, 't Is
246 VII. Artikel,
iets anders, ons huis en hart voor verleiders der waar-
heid open te zetten. Het eene word ons aangepreezen ;
maar het ander scherp verboden, Eph. 5 : 11. Hebt
geen geraeinschap met de onvrugtbaare werken der duis-
ternisse, maar bestraft ze ook veel eer. 2 Thessal. 3: 14.
Maar indien iemand onze woorde door deezen brief ge-
schreven, niet gehoorzaam is, TEKENT dien : Ende
VERMENGT u niet met hem, op dat hy beschaamt worde.
2. Ieder godzalige heeft wel toe te zien, wie hy in zyn
huis ontfangt en als een broeder groet; die uit een ander
gewest, vergelegen stadt op dorp tot hem komt. 't Is al
geen goud dat 'er blinkt, 't Is geen godvrucht dat 'er na
zweemt. Menig opregte heeft zulks by schadelijke ervaren-
heid geleert, 1 Joh. 4:1. Geliefde, en gelooft niet een
iegelyk geeste, maar beproeft de geesten of zy uit God zyn ;
want veele valsche Propheten zyn uitgegaan in de waereld.
3. Een ieder Christen heeft te staan na een geheiligde
kennisse van de leere der Zaligheid, gegrond op Gods
woord. Hoe zal men de geesten beproeven, zo niet onzen
geest geoeffende zinnen in 't woord der geregtigheid heeft ?
Immers wiens huizen zullen de verleiders insluipen ? Ja
wiens Zielen zullen zy gevangen nemen, dan van Vrouw-
kens die met zonden geladen zyn, en door menigerlei
begeerlykheden gedreven worden, die altoos leeren en nim-
mer tot kennisse der waarheid komen? 2 Tim. 3 : 6, 7.
daarom oeffent u zelve tot godzaligheid. 1 Tim. 4 : 7.
Wascht op in de genade ende kennisse onzes Heeren Jesu
Christi, 2 Petr. 3 : 18.
Vrag. Wat hebt gy tot opwek kinge voor een god-
vruchtige?
Antw. 1. Een ieder zie met schaamte, waar in, en
hoe meenigmaal hy de gewoonte boven de waarheid ;
het gezag van menschen boven den Regel van Gods
woord blindelings gevolgt zy. Jerem. 2 : 23. Hoe zegt
gy; ik ben niet verontreinigt, ik nebbe de Baals niet
nagewandelt: Ziet uwen weg in het dal, bekent watgy
gedaan hebt, gy ligte snelle kemelinne die haare wee-
gen verdraait.
Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur. 247
2. Een ieder stelle Gods woord alleen tot zyn regel
van geloof en zeeden.
a. Geen eige leiding om te volgen de booze lusten
van het verdorven vleesch, Deut. 12 ; 8. Gy en zult
niet doen na alles dat wy hier heden doen : een yder,
al wat in zyne oogen regt is.
b. Geen blinde gewoonte der groote menigte die
quaad is, Exod. 23 : 2. Gy zult de menigte tot booze
zaken niet volgen. Matth. 7 : 13, 14. Gaat in door
de enge poorte: want wyt is de poorte, ende breet is
de weg, die tot het verderf leit, ende veele zynder, die
door dezelve ingaan. Want de poorte is enge, ende de
weg is nauwe, die tot het leven leit, ende weinige
zynder die den zelven vinden.
e. Geen quaade voorbeelden van groote en aanzien-
lijke, die dikwijls het eerste Gods gebod overtreden.
Zie Esra 9 : 2. Want zy hebben van hare dochteren
genomen voor haai- zelven, ende voor hare zonen, zo
dat sich vermengt hebben het heilig zaad met de vol-
ken dezer Landen : Ja de hand der Vorsten ende Over-
heden is de eerste geweest in deeze overtredinge.
d. Geen raad of bestieringe van Leeraars en vroomen,
ten zy gegrond op het woord, 1 Cor. 7 : 23. Gy zyt
diere gekocht, zo wordt geen dienstknechten der men-
schen. De beste Leeraren konnen dwalen in leer en
leven. Wij moeten beproeven het geen zy ons zeggen,
1 Cor. 10 : 11. Als tot verstandige spreeke ik, oor-
deelt gy lieden het geen ik zegge.
3. Een ieder houde zyn hart gedurig open voor de
bewerkinge van Gods Geest, om ons te leeren door zyn
woord, wetende dat zo veele als 'er door den Geest
Gods geleid worden, Kinderen Gods zyn, Rom. 8 : 14.
Ja zo vele als 'er na deezen Regel zullen wandelen,
over dezelve zal vreede ende barmhertigheid zyn; ende
over het Israël Gods, Gal. 6 : 16.
VIII. ARTIKEL,
Dat God is eenig in Weezen, en nogtans in drie
Personen onderscheiden.
Achtervolgende dese waerheyt, ende dit ivoort Gods;
soo ghelooven wy in een eenighen God: die een eenich
wesen is, in het tuelcke zyn dry persoonen, inder daedt
ende waerheyt ende van eeuivicheyt onderscheyden, nae
hare on-mede-deylbare eyghenschappen ; namelijck de
Vader, ende de Sone ende de heylighe Geest. De Vader
is de oorsaecke, oorspronck, ende begin aller dinghen,
soo wel sienlicker als onsienlicker : De Sone is het Woort
de Wysheit ende het Beelt des Vaders: De H. Geest, de
eeuwighe Gracht ende Mogentheyt, uytgaende vanden
Vader ende den Sone. Alsoo nochtans, dat dit onder-
scheidt niet en macket dat God in dryen gedeylt zij ;
aengezien dat de H. Schriftuere ons leert, dat de Vader,
ende Sone, ende de H. Geest, elck sijn self standicheyt
heeft, onderscheyden door hare eyghenschappen: doch
alsoo, dat dese dry persoonen maer een eenich God zijn.
Soo ist dan openbaer, dat de Vader niet en is de Sone,
ende dat de Sone niet en is de Vader, dat oock ins-
ghelijcks, de heylige Geest niet en is, noch de Vader,
noch de Sone. Hier-en-tusschen dese persoonen soo
onderscheyden, zijn niet gedeelt, noch oock onder een
vermenght. Want de Vader en heeft het vleesch niet
aenghenomen, noch oock de heylighe Geest, maer alleen
de Sone: De Vader en is noyt sonder sijnen Sone,
noch sonder sijnen H. Geest gheweest: want sy alle dry
Onderscheid der drie Goddelyke Personen. 249
van ghelycker eeuwicheyt zijn, in een selvighe wesen,
Daar en is noch eerste, noch laetste; want sy zijn alle
dry een in waerheydt, in moghentheydt, in goetheydt
ende barmherticheydt.
V R A G E.
Wat getuigenis geeft Paulus aan de leere des Evan-
geliums?
Antw. Dat ze is een wysheid Gods, bestaande in ver-
borgentheit, 4 Cor. 2 : 7.
.-. Vrag. Wat verstaat gy door een Verborgentheid ?
Antw. Zodanig een zaak of waarheid die niet gekent
of ontdekt kan worden uit de natuurlijke reden ; maar
alleen uit en door eene bovennatuurlijke Goddelyke open-
baringe. En die al geopenbaart zynde door het geschapen
vernuft in dit leeven niet ten vollen kan begreepen wor-
den ; maar uit kragt van Gods getuigenis moet gelooft
worden.
Vrag. Zyn 'er dan zo veel verborgentheden in de leere
des Evangeliums?
Antw. Ja doch. De gantsche leere der verlossinge des
zondaars is eene verborgentheid, die het natuurlijk verstand
der menschen nooit zoude hebben konnen uitvinden. En
over al doen zig in het woord verheevene waarheeden op,
daar men van zeggen moet: de kennisse is my te wonder-
baar; zy is my te hooge, ik kan daar niet by, Psalm 139 : 6.
Ziet een aaneenschakeling van verborgentheeden, 1 Tim.
3:16. Buiten allen twyfel is de verborgentheid der God-
zaligheid groot : God is geopenbaart in den vleesche, is
geregtvaerdigt in den Geest, is gezien van de Engelen, is
gepreedikt onder de Heidenen, is gelooft in de waereld, is
opgenomen in heerlykheid.
250 VIII. Artikel,
Vrag. Wat is de voornaamste Hoofd-verborgentheid
in het gantsche woord Gods?
Antw. De leere van de aanbiddelijke DRIEEENHEID,
waar van ons in dit en de volgende Artikel staat te
spreeken.
Vrag. Wat betekent het woord Drie-Eenheid?
Antw. Drie-Eenheid zegt niet anders als een Eenheid
van Drie, en is gegrond op de woorden van Johannes,
deeze DRIE zyn EEN, Joh. 5 : 7.
.-. Vrag. Mag men het woord Drie-Eenheid wel ge-
bruiken ?
Antw. De H. Schrift spreekt alzo. 't Is ook beter zeggen
veele Godsgeleerden, als 't woord Drievuldigheid of Drie-
voudigheid, 't geen de oude gewoon waaren te gebruiken ;
hoewel dit woord zelf by 't Dortse Synode in onze Be-
lydenis behouden is. Die tegen het gebruik van 't woord
Drievuldigheid zyn, geeven voor reeden dat Drievuldig-
heid of Drievoudigheid, onze gedagten meer tot eene
zamenvoeginge, als tot eene Eenheid van drie Personen
bepaald.
Vrag. Is de kennisse van dit Leerstuk van de Heilige
Drie-Eenheid, tot Zaligheid van den Zondaar nodig?
Antw. Ja.
1. De belofte van Zaligheid word hieraan vast ge-
maakt, Joh. 17 : 3. Dit is het eeuwige leeven, dat zy
u kennen den eenigen Waaragtigen God ende Jesus
Christus dien gy gezonden hebt.
2. De Heidenen wien deeze kennisse ontbrak, worden
gezegd zonder God geleefd te hebben, Eph. 2 : 11, 12.
Daarom gedenkt dat gy eertyds Heidenen waart in 't
vleesch, en dat gy in dien tyd waart zonder Christus,
vervreemd van het burgerschap Israëls; ende vreemde-
lingen van de verbonden der belofte: geen hope heb-
bende, en zonder GOD in de waereld.
Onderscheid der drie Goddelyke Personen. 251
Vrag. Hebt gy nog een bewijs?
Antw. 3. De genade tot Zaligheid word van den Drie-
Eenigen God gebeeden, Openb. 1 : 4. 5. Genade zy u,
ende vreede van hom die is, ende die was, ende die komen
zal : ende van de zeeven Geesten die voor zyn Throon zyn,
ende van Jesus Christus die de getrouwe getuige is, de Eerst-
gebooren uit den dooden, ende overste der Koningen der
aarde. 2 Cor. 13 : 13. De genade des Heeren Jesus Christus,
ende liefde Gods, ende gemein schap des Heiligen Geests zy
met u allen !
4. Het gantsche verbond der genade steunt op de leere
der H. Drie-Eenheid, als behelzende : dat de Vader in zynen
Zoon wil zyn de God van een dood en doemwaerdig zondaar,
door de bewerking van zynen H. Geest, Hag. 2 : 5, 6.
Ik ben met u, spreekt de HEERE der HEIRSCHAREN ;
met het WOORD in het welke ik met u lieden een VER-
BOND gemaakt hebbe als gy uit Egypten trok, ende mynen
GEEST staande in 't midden van u : en vreest niet.
5. De toestemming der Kerk komt hier by ! Dus zegt
de Geloofsbelijdenis van Athanasius: Zo wie wil Zalig zyn,
dien is voor alle ding nodig, dat hy het algemeen gelove
houde. Het welke, zo wie niet geheel en ongeschend bewaard,
die zal zonder twyfel eeuwiglyk verderven. Het algemeen
gelove is dit, dat wy den eenigen God in de Drieheid, en
de Drieheid in de Eenheid eeren, zonder de Personen te
vermengen, of het Weezen en de Substantie te deelen.
Vrag. Wat is den Inhoud van deezen Artikel ?
Antw. Een vertoog van de leere der H. Drie-Eenheid,
zo als die in de Schriften des O. en N. Testaments
worden voorgestelt.
.•. Vrag. Hoe behoord' men dit Leerstuk te beschouwen?
Antw. 1. Als een Leerstuk van belang, dat van alle
tyden van Partyen der Waarheid heftig is bestreden ;
maar 't welk de Kerk als een Pilaar en vastigheid, altyd
heeft verdeedigt: van oudts tegen de Sabellianen, Arrianen,
en Valentianen, en heden ten dage tegen de Socinianen,
Sociniaansche Remonstranten en andere Dwaalgeesten.
252 VIII. Artikel,
2. Dat God onbegrypelijk is in zyn Weezen en bestaan,
en wy arme menschen, 't geen God ons van hem zelven
heeft gelieven te openbaaren, maar ten deele kennen.
De gelovigen moeten en willen ook niet verder door-
dringen met haar verstand, als deszelfs omkring en bereik
haar bepaalt, en de Heere haar belieft te verligten. Waarom
wy met den Oudvader Bernardus zeggen. Deeze groote
verborgentheid moet men eerbiediglyk aanbidden ; niet
nieuwsgieriglyk doorsnuffelen hoe de Veelheid in de Een-
heid, en de Eenheid in de Veelheid zy. Dit na te speuren
is roekeloosheid ; te geloven godvrugtigheid ; maar te
weeten het eeuwige leven.
3. Dat de H. Schrift deeze hooge verborgenheid voor-
draagt in een menschelyke taal, met woorden die van
lighamelijke dingen ontleent zyn, die egter niet dan op
een Godebetamelyke wyze verstaan en uitgelegt moeten
worden.
.-. Vrag. Op wat maniere zullen wy dit Leerstuk best
verklaaren ?
Antw. Dat wy inzien
1 . Wat onze Kerk van deeze leere belyd en vast stelt.
II. Daar na, hoe deeze leer in deezen Artikel verklaart
en opgeheldert wordt.
.-. Vrag. Wat belyd en stelt onze Kerk, aangaande de
leer der H. Drie-Eenheid, vast?
Antw. 1. Dat 'er maar is een eenig volkomen eenvoudig
Goddelijk Weezen, en geenzints drie Goden : Want daar
is een God, 1 Tim. 2 : 5. een Heere, Eph. 4 : 5.
2. Dat 'er in dit eene Weezen drie Personen zyn.
Geen bloote benamingen : Maar drie Goddelyke Personen
in der daad ende waarheid, en van eeuwigheid onder-
scheiden na haare onmededeelbaare eigenschappen.
3. Dat deeze drie Goddelijke Personen met malkanderen
overeen komen, niet slegts in leere, in wille, in werkinge
en gebied, gelyk twee of meer Koningen die dezelve dingen
gebieden ; maar
a. In O'fxopa-i'x ; haare Eensweezigheid, waardoor zy
alle Drie, ende elk byzonderhjk, volgens de maniere van
bestaan, een en het zelve ondeelbaar Weezen volkomentlijk
bezitten, Joh. 10 : 30. Ik en de Vader zyn EEN. 1 Joh.
5:7. Deeze DRIE zyn EEN.
b. In V<7o^y,ri] haare Eevengelykheid van waardigheid
Onderscheid der drie Goddelyke Personen. 253
en eere: waar door zy alle drie gelijkwaardige medege-
nooten zyn van dezelve heerlijkheid en eere, Joh. 5 : 23.
Op dat zy allen den Zoone eeren, gelyk zy den Vader
eeren. Die den Zoone niet eert, eert den Yader niet die
hem gezonden heeft.
c. In E'/XTf 7n%co7rii<r£ i ; haare onderlinge vereeniging en
allernaust zyn in malkanderen, waar door d'eene Persoon
is in den anderen, ende geen Persoon buiten den an-
deren, Joh. 14 : 10, 11. Gelooft gy niet dat ik in den
Vader ben, en de Vader in my is. De woorden die ik
tot u lieden spreeke, ende spreeke ik van my zelven niet,
maar de Vader die in my blyft, dezelve doet de Werken.
Geloof my, dat ik in den Vader ben, en de Vader in
my is.
.•. Vrag. Wat nog al meer?
Antw. 4. Dat deeze drie Personen ook Waarlijk van
malkander onderscheiden zyn.
a. In namen; namentlijk van Vader, Zoon en H.
Geest. Dit blijkt by de instelling des Doops, Matth.
28 : 19. Gaat heenen onderwyst alle volkeren, ende dooptze
in den naam des Vaders, ende des Zoons, ende des Hei-
ligen Geests.
b. In schikkinge, waar door de Vader is de eerste,
de Zoon de tweede, de Heilige Geest de derde Persoon,
1 Joh. 5:7. Drie zynder die getuigen in den Hemel,
de Vader, het Woord, en de Heilige Geest.
c. In maniere van werkinge : Want de Vader werkt
van hem zelven, de Zoon van den Vader, en de H.
Geest van den Vader ende den Zoon, Joh. 5:19. Voor-
waar voorwaar zegge ik u, de Zoone kan. niets van hem
zelven doen, ten zy hy dat den Vader ziet doen : Want
zo wat die doet, het zelve doet ook de Zoone desgelyks.
d. In werken na buiten, die na de byzondere huis-
houding der Goddelyke Personen, aan ieder Persoon onder-
scheiden, worden toegekent: Dus word het werk der
Scheppinge toegeëigent aan den Vader, 1 Cor. 8:6.
Het werk der verlossinge aan den Zoone, Eph. 1:7.
Het werk der Heiligmakinge aan den Heiligen Geest, 1,
Cor. 6 : 11.
e. In Personeele of onderscheidene Eigenschappen de-
welke eigentlyk nog aan 't Weezen alleen ; nog aan de
bloote maniere van bestaan, maar aan elk Persoon toekomen,
254 VIII. Artikel ,
en opzigtelijk zyn op malkanderen. Gelijk dit alles in de
verklaring van deezen Artikel nader blyken zal.
Vrag. Hoe begint den artikel ?
Antw. Met deeze hoofstelling, dat God is een eenig
Weezen, nogtans in drie Personen onderscheiden. Agter-
volgens deze Waarheid, en dit Woord Gods, zo geloven
wy in een Eenigen God, die een Eenig Weezen is, in het
welke zyn drie Personen, in der daad ende waarheid, ende
van eeuwigheid onderscheiden, na haare onmededeelbaare
Eigenschappen ; namentlyk de Vader, Zoon ende Heiligen
Geest.
Vrag. Is God een EENIG en EENVOUDIG WEEZEN?
Antw. 1. Dit blijkt uit Deut. 6 : 4. Hoort, Israël de
Heere onze God, is een EENIG HEER! 1 Cor. 8. 6.
nogtans hebben wy maar EENEN GOD, den Vader, uit
welke alle dingen zyn, ende wy tot hem. 1 Tim. 2 : 5.
Want daar is een God. Deut. 32 : 39. Ziet nu, dat ik,
ik, DIE ben, ende geen God met my!
Vrag. Hebt gy nog een bewys?
Antw. Ja.
2. Dit blijkt uit Gods standvastige Regeeringe en Be-
stieringe van alles tot een en het zelfde einde, welk voor-
onderstelt de Eenheid van het Goddelijk Weezen. Zie Paulus
bewys, Rom. 3 : 29, 30. Is God [een God] der Joden
alleen? ende is hy 't niet ook der Heidenen? Ja ook der
Heidenen. Nademaal hy een EENIG GOD is, die de Be-
snydenisse regtvaerdigen zal uit het geloove, ende de voor-
huid door 't o-eloove.
Vrag. Hoe veel Personen zyn 'er in dit eenig God-
delijk Weezen?
Antw. Drie; zulks dat drie Goddelijke Persoonen be-
staan in een Weezen, of anders, dat een en het zelfde
Goddelijk Weezen gemeen is aan drie Personen, 1 Joh.
Onderscheid der drie Goddelyke Personen. 255
5 : 7. Drie zynder die getuigen in den Hernel. De Va-
der, het Woord, en de Heilige Geest, ende deeze drie
zyn een.
.-. Vrag. Wat beteekent het woord PERSOON?
Antw. Omtrent dit woord vallen veelerlei gissingen.
Zommige leiden het af van een Chaldeeuwsch woord XD"i2
't welk een deksel beduid. Andere van een Grieksch
woord 7rpó<rco7rcv dat een Momaanzigt na de gelijkenis
van iemands gedaante geschikt, te kennen geeft. De
meeste zeggen Persona van Personando doorklinken, een
groot geluid maken. By de Romeinen was dit woord
zeer gemeen ; 't zy om daar door de hoedanigheid, welke
den eenen mensch van den anderen onderscheid, 't zy
om iemands staat en waardigheid, of iets anders te be-
duiden. Zonderling wierd dit woord op de Schouwtonee-
len in Treur of Blyspeelen gebruikt, daar men allerlei
slag van Personen vertoonden, die een afbeelding van
anderen waaren. Tertullianus heeft dit woord allereerst tot
de Godgeleertheid overgebragt, en is zedert dien tyd by
de Kerk in gebruik gebleeven. 't Stemt allermeest overeen
met het woord uTvotrxmq Hupostasis Selfstandigheid welk
Paulus in deeze hooge verborgentheid gebruikt, Hebr. 11:3.
.•. Vrag. Is het geoor looft dit woord te gebruiken ?
Antw. Ja, om de waarheid des te beter van de dwa-
linge der Ketters te onderscheiden. Beklaagelijk zelf is 't,
dat veele door een al te groote afkeer van de school-
woorden, de woorden van Persoon Drie-Eenheid, enz.
varen laten, en alleen in dit stuk de woorden van Vader,
Zoon en H. Geest noemen. Dit is onze partyen te veel
toegeven, dewyl de grootste Ketters onder verdraaide
spreekmanieren der H. Schrift, wonderwel hun voordeel
weten te doen. Immers de Sociniaanen zullen niet wei-
geren de woorden van Vader, Zoon en H. Geest te ge-
bruiken ; daar zy egter op geene godlasterende wyze loo-
chenen, dat 'er is een eenig Weezen, in het welke zyn
drie Personen ; Vader, Zoon en Heiligen Geest.
Vrag. Wat noemt gy een Goddelijk Persoon ?
Antw. Een verstandige selfstandigheid, die op eene byzon-
dere wyze bestaat in 't eene Goddelijke Wezen, Hebr. 1 : 3.
256 VIII. Artikel,
Vrag. Hoe noemt gy deeze drie Personen?
Antw. De Vader, de Zoon, en de H. Geest, 1 Joh.
5 : 7. Want drie zynder die getuigen in den Hemel,
de VADER, het WOORD, ende de HEILIGE GEEST :
en deeze drie zyn een.
Vrag. Zyn dit geen drie bloote benamingen aan een
Wezen eigen ?
Antw. Neen : Daar zyn drie Personen in het eene God-
delijk Wezen, inderdaad ende in waarheid, ende van eeuwig-
heid onderscheiden na hare onmededeelbare eigenschappen.
Waarom wy met Athanazius zeggen: Het is een ander
Persoon des vaders, een ander des Zoons, een ander des
Heiligen Geestes. Ziet Joh. 14 : 16. Ende ik zal den Vader
bidden, ende hy zal u eenen anderen Trooster geven, op
dat hy by u blyve in der eeuwigheid.
Vrag. Waar in zyn deeze drie Personen van mal-
kanderen onderscheiden?
Antw. In namen, in order, in maniere van werkin-
gen, in personeele eigenschappen. De Vader is de oor-
zake, oorsprong, ende begin aller dingen, zo wel sie-
nelyker als onsienelyker, de Zoone is 't Woord, de
Wysheid ende het Beeld des Vaders : De Heilige Geest,
de eeuwige Kracht ende Mogentheid, uitgaande van den
Vader ende den Zone.
Vrag. Wat is de personeele eigenschap van den Vader?
Antw. 1. De Personeele eigenschap van den Vader is
Ongeteeltheid, zo dat hy ten aanzien van zyne zelfstandig-
heid, niet is van een ander. Dit verklaard de Heere Jesus
als hy zegt: dat de Vader het Leeven heeft in hem zelven,
Joh. 5 ; 26.
2. Dat hy op eene wyze voor ons onbegrypelijk den
Zoone heeft gegenereert, Psalm 2 : 7. Gy zyt myn Zoone,
heden heb ik u gegenereert.
3. Dat den Heiligen Geest van hem uitgaat, Joh. 15:26.
Onderscheid der drie Goddelyke Personen. 257
.•. Vrag. Wat zeggen de woorden in onze Belydenis
De Vader is de oorzake, oorsprong, ende begin aller
dingen, zo wel sienelyker als onsienelyker.
Antw. Niet dat de Vader is het Beginzel of de Fon-
teine der Godheid. Zodanig hebben de oude Leeraars in
de Oostersche Kerk in vroegere tyden gesproken ; maar
deeze spreekwys is vry hart en kan niet wel in eenen
goeden zin, dan met een weinig zouts besprengd, geno-
men worden. Alleenlyk zeggen deeze woorden, dat de
Vader is en bestaat van hem zelve; de eenige oorsprong
en begin van alle zigbaare en onzigbaare dingen is, als
van hem geschapen door den Zoon, Eph. 4 : 6. Een
GOD ende VADER van alle, die daar is boven alle,
ende door alle, ende in u alle. Collos. 1 : 16. Want
door hem zyn alle dingen geschapen, die in de Hemelen
ende die op der Aarde zyn, die ZIENELIJK ende die
ONZIENLIJK zyn, het zy Throonen, het zy Heerschap-
pyen, het zy Overheeden, het zy Magten.
Vrag. Is dan de Zoone en den Geest minder dan de
Vader, terwyl hy hier word aangemerkt als de oorsprong
en het beginsel aller dingen ?
Antw. Gantschelijk niet.
1. Want de Vader is wel de eerste in orde, maar niet
meerder in magt ; zij alle drie zyn een in waarheid in mo-
gentheid; in goedheid ende barmhertigheid, Joh. 5 : 23.
op dat zy alle den Zoone eeren, gelyk zy den Vader eeren.
Die den Zoone niet eert, eert ook den Vader niet die hem
gezonden heeft.
2. De werken Gods na buiten zyn aan alle drie Perso-
nen gemeen. Zo dat de Vader niet werkt zonder den Zoon
en den H. Geest ; hoewel het werk der Schepping na de
byzondere huishouding der Goddelyke Personen, aan den
Vader werdt toegekent.
Vrag. Wat is de Personeele Eigenschap des Zoons?
Antw. Dat hy van eeuwigheid op eene wyze voor ons
onbegrypelijk, van den Vader gegenereert is. Want de
Zoone is 't Woord, de Wysheid ende het Beeld des Vaders.
Ziet Joh. 1 : 14. Ende het WOORD is vleesch geworden,
ende heeft onder ons gewoont : ende wy hebben zyne heer-
lykheid aanschouwt; de HEERLYKHEID als des EENIG-
GEBOREN van den Vader vol van genade en waarheid.
17
258 VIII. Artikel,
1 Cor. 1 : 24. Maar haar die geroepen zyn, beide Joden
en Grieken [Prediken wy] Christum de kracht Gods en de
WYSHEID Gods. Colloss. 1:15. Dewelke is het BEELD
des ONZIENLYKEN Gods: DE EERSTGEBOOREN aller
CREATUREN. Vergel. Hebr. 1 : 3. Spreuk. 8 : 24.
Vrag. Wat is de personeele eigenschap van den H.
Geest?
Antw. Uit te gaan van den Vader en van den Zoon.
De Heilige Geest is de eeuwige kracht ende mogentheid,
uitgaande van den Vader ende den Zone, Joh. 15 : 26.
Maar wanneer de TROOSTER zal gekomen zyn, die IK u
zendeu zal van den VADER, namentlvk den GEEST dei-
WA ARHEID, die van den Vader UITGAAT, die zal van
rny getuigen.
Vrag Wat geeven deeze woorden verder te kennen?
Antw. Dat de H. Geest niet is een bloote kragt en
mogentheid, waar door de Vader werkt; maar een Persoon
met kragt en mogentheid voorzien, die eene byzondere
maniere van bestaan heeft in het zelve Goddelijke Weezen,
Rom. 15 : 13. De God nu der hope vervulle u lieden met
alle blijdschap en vreede in het geloove, op dat gy over-
vloedig meugt zyn in de hope, door de KRAGT des HEI-
LIGEN GEESTS.
.-. Vrag. Is dan de Godheid niet in drieën gedeelt,
of in drie Weezens onderscheiden, dewyl de Weezens na
het getal der Personen altyd vermeenigvuldigen ?
Antw. Wy scheuren zegt Calvin, de Personen niet
af van het Weezen, anderzints zoude het weezen eene
Drievuldigheid der Goden en niet der Personen zijn.
Nemaar deeze drie Personen bestaan te zaraen in een
Weezen, zonder dat de Godheid in drieën gedeelt zy.
Dus houd onze Belijdenis. Alzo nogtans, dat dit onder-
scheid niet maakt dat God in drieën gedeelt zy ; aangezien
dat de Heilige Schriftuur ons leert, dat de Vader, ende
de Zone ende de Heilige Geest, elk zyn Selfstandigheid
heeft, onderscheiden door haare Eigenschappen : doch alzo
dat deeze drie Personen maar een EENIG GOD zyn.
Dies wy met de woorden van Nazianzenus, van deeze
verborgentheid besluiten ; EEN kan ik niet kennen, of
worde van DRIE bescheenen ; DRIE kan ik niet onder-
scheiden, of worde tot EEN getrokken.
Onderscheid der drie Goddelyke Personen. 259
Vrag. Waar leert de H. Schriftuure duidelijk, dat deeze
drie Personen een in Weezen zyn.
Antw. Deut. 6 : 4. Hoort Israël, de Heere onzen God,
is een eenig Heer. 't Is klaar, dat deeze woorden haar
betrekking hebben op meer dan een Persoon ; dewyl het in
geen taal gebruikelijk is, dat men, spreekende van een eenig
Persoon, gewoon is te zeggen, dat hy maar een of eenig
is. Zulks is klaar door zig zelve zonder dat men aandagt
nodig heeft om zulks te begrypen. Mozes nu roept voor de
ooren van gantsch Israël , HOORT Israël ! ten bewyze dat
hy haar een geheim hadde te openbaren, daar zy oor en hart
aan leenen moesten : en waar in bestond dat geheim ? De
woorden zeggen 't ons, dat God wel een in Weezen, maar
ook drie in Personen was, die met den anderen een waren ;
namentlijk, Jehovah Elihim, Jehovah Echad: de Heere
uwe God, de Heere is Een. Bekent is 't, dat zelfzommige
Joodsche Meesters den text op Vader, Zoon, en H. Geest
toegepast hebben : Ja dat de Jood Abarbanel dit altoos
tegens andere staande heeft gehouden.
Vrag. Waar al meer?
Antw. 1 Joh. 5 : 7. Want DRIE zynder die getuigen
in den Hemel, de Vader, het Woord, ende de Heilige Geest
ende deeze DRIE zyn EEN.
.*. Vrag. Zien deeze woorden niet maar op eene Een-
heid van overeenstemminge en getuigenisse, gelijk de
Socinianen zeggen ?
Antw. Neen. Maar op eene volkome Eenheid van
Weezen. Dit blijkt
1. Uit de onderscheide maniere van spreeken, die
Johannes gebruikt van de Eenheid der Hemelsche en
Aardsche getuigen : Want van de getuigen in den Hemel
zegt hy; y.oCi vroi ol rpsïg ev efoi. Ende deeze drie zyn
een ; maar handelende van de Aardsche getuigen zegt hy :
Vers 8. Ka) ol rps7g elg ro sv .s'ktiv. Ende deeze drie zyn
tot een. Zo nu in beiden de bloote Eenheid van overeen-
stemminge en getuigenisse bedoelt wierdt ; wat reden zou
'er zyn, dat Johannes in een zaak van zo veel belang, in
eenen adem in maniere van spreeken veranderde ?
2 Uit het oogwit van Johannes. Zyn oogmerk is te
betogen de vastigheid van de leere des geloofs uit de
Eenheid der getuigen, die van dezelve getuigenis geeven.
260 VIII. Artikel,
Dit kan hy niet sterker bevestigen, dan uit de Eenheid
der getuigen in Weezen : Want daar een volmaakte Een-
heid van Raadspleeginge is, daar is een volmaakte Een-
heid van Weezen. Dewyl 'er tusschen Gods wille en
Weezen geen zakelijk onderscheid is, anders zou 'er in
God een Samenstelling van Weezen en Eigenschappen
zyn, welk stryd tegen de Eenvoudigheid van Gods natuur.
Waarom de School-geleerden niet te onregt zeggen. Quic-
quid est in Deo est ipse Deus. Al wat in God is, dat is
God zelve.
3. Johannes spreekende van de drie Getuigen in den
Hemel, zegt met ronde woorden. Deeze drie zyn Een.
Niet in bloote Eenheid van overeenstemminge en wille,
gelijk twee of meer Koningen die het zelfde gebieden ;
maar in volkome Eenheid van Weezen : Want dit getui-
genisse noemt hy vervolgens vers 9. het getuigenisse Gods,
die Een in Weezen, hoewel onderscheiden is in drie Per-
sonen ; ja het getuigenis, welk God van zyn Zoon geeft,
die elders uitdrukkelijk getuigd. Ik ende de Vader zyn
EEN. Joh. 10 : 30.
4. 't Helpt niet dat Partyen zeggen, Calvin en Beza
hebben zelf deeze plaats gebragt tot de Eenheid van over-
eenstemminge en getuigenisse: Want
a. Wy worden niet gedwongen in haare woerden te
zweeren ; dewyl ons geloof niet op de verklaring van
menschen ; maar op God en zyn Woord" steunt.
b. Calvin en Beza hebben nooit ontkent, dat God een
is in Weezen, nochtans onderscheiden in drie Personen,
gelijk de godlasterende Socinianen doen ; maar zy hebben
de Eenheid in de Drieheid, en de Drieheid in de Eenheid
eerbiedig omhelst en beleden. Dit zelf is de wensch van
Calvin. Och ! of deeze namen begraven waren, en dat onder
alle menschen vastelyk gelooft wierde, dat de Vader, de
Zoon, ende de Heilige Geest een eenig God zy. Nochtans
dat de Zoon de Vader niet is, of de Heilige Geest de
Zoon; maar dat zy door eenige Eigenschap van malkander
onderscheiden zyn. Calvin Inst. Boek I. Cap. XIII.
c. Behalven dat de woorden van Calvin en Beza over
deezen text wel ingezien, niet volstrekt zeggen 't geen
Partyen daaruit besluiten.
Onderscheid der drie Goddelyke Personen. 261
Vrag. Stryd het niet dat 'er in God een en drie is?
Antw. Het zoude stryden, indien wy zeiden een en
drie in dezelfde opzigt. Een God en drie Goden, een
Weezen en drie Weezens? drie Personen, drie by-
zondere natuuren, en ondertusschen maar een God.
Maar wy zeggen, daar is een eenig God, een eenig
Weezen ; de drie Personen zyn geen drie Weezens, maar
een en het zelfde Weezen.
Vrag. Hoe zyn deeze drie Personen in dit Weezen on-
derscheiden ?
Antw. Dit is boven gezegd ; hoort verder de woorden
onzer Belydenis. Hierentusschen deeze Personen zo on-
derscheiden, zyn niet gedeelt, noch ook onder een ver-
mengt. Want de Vader heeft het vleesch niet aangenomen,
noch ook de H. Geest, maar alleen de Zoone : De Vader
is nooit zonder zynen Zoone, noch zonder zynen Heiligen
Geest geweest: Want zy alle drie van gelyker Eeuwigheid
zyn, in een zelvige Weezen.
Vrag. Hoe blykt ons dat niet de Vader, nog de H.
Geest; maar alleen de Zoon het vleesch heeft aange-
nomen?
Antw. Uit Gal. 4 : 4. Maar wanneer de volheid des
tyds gekomen is, heeft God zynen Zoon uitgezonden,
geworden uit een Vrouwe, geworden onder de wet.
Phil. 2 : 6, 7. Joh. 1 : 14. enz.
Vrag. Is de Vader nooit zonder zynen Zoon nog zon-
der zynen H. Geest geweest9
Antw. Neen: Want zy beide zyn van gelijke Eeu-
wigheid met den Vader, Joh. 1 : 1. In den beginne was
het Woord, ende het Woord was by God, ende het Woord,
was God. Gen. 1:2. De Geest Gods zweefde op de
wateren. Job. 26 : 13. Door zynen Geest heeft hy de
Hemelen vercierd. Dat nu voor het begin der Scheppinge
262 VIII. Artikel,
geweest is, moet eeuwig zyn met den Vader, Psalm 90:
2. Eer de Bergen gebooren waaren, ende gy de Aarde
ende de Waereld voortgebragt haddet. Ja van Eeuwig-
heid tot Eeuwigheid zyt gy God.
Vrag. Waarin komen deeze Personen verder met rnalkan-
deren overeen?
Antw. Dit zien wy op 't slot van den Artikel. Daar is
nog eerste nog laatste ; want zy zyn alle drie een in waar-
heid, in mogentheid, in goedheid ende barmhertigheid.
Overeenkomstig de Geloofsform van Athanasius. Ende in
deeze Drieheid is niet eerst nog laast, niet meest nog minst ;
maar de gantsche drie Personen hebben gelyke Eeuwigheid,
ende zyn hen zelven allesints gelyk. Gelijk dit alles ver-
schelde texten des O. en N. Testaments bevestigen, Psalm
115 : 3. 1 Petri 1 : 3. vergel. Joh. 5 : 21. 1 Cor. 12: 11.
Psalm 104 : 30. Joh. 10 : 11. Hebr. 2 : 17, 18, Psalm
143 : 10. dies wy met Clemens Alexandrinus besluiten
mogen : Laat ons loven eenen Vader ende Zone te samen
met den H. Geest, die Een alles is, die allesints goed is,
allesints schoon, allesints wys, allesints regtvaardig, wiens
heerlykheid nu is, ende in der Eeuwigheid !
"Vrag. Gezien hebbende wat onze Kerk vast stelt en
beleid van de verborgentheid der Heilige Drieëenheid, is
de kennisse deezer leere nuttig tot vertroosting en Godza-
ligheid ?
Antw. Gelijk in de verklaring van den volgenden Artikel
breedvoerig blijken zal.
Vrag. Kan men egter deezen Artikel niet met nuttige
en betragtende opwekkingen besluiten ?
Antw. Ja.
1. Tot bestraffing van zodanige,
a. Die deeze kennisse ontbreekt, en onder 't ligt des
Evangeliums, onweetende van God en Christus leeven.
Want indien ons Evangelium bedekt is, zo is het bedekt
in de gene die verloren gaan : In welke de God deezer
eeuwe de zinnen verblind heeft (namentlyk) der ongelovigen,
op dat haar niet bestraale de verligtinge des Evangeliums
der heerlykheid Christi die het beeld Gods is. 2 Cor.
4 : 3, 4.
Onderscheid der drie Goddelyke Personen. 263
b. Die geen algenoegzaam en Drie-Eenig God tot het
voorwerp van haare verkwikkinge stellen, maar den Drie-
hoofdigen Afgod deezer Waereld ; de begeerlijkheid der oogen,
de wellust des vleesches, de grootsheid deezes levens. Wan-
delende na de Eeuwe deezer Waereld, na den Oversten der
magt des lugts des Geestes, die nu werkt in de kinderen
der ongehoorzaamheid, doende den wille des vleesches ende
der gedagten, Eph. 2 : 2, 3.
c. Die alle gedagten van Gods hoogheid, heiligheid, en
dienstwaerdigheid uit haar herte zoeken te bannen ; en tegen
de waarschouwingen Gods aan haar gemoed met geweld
indruisschen, dat de Heere roept: Voor wien hebt gy ge-
schroomt of gevreest! want gy hebt gelogen ende zyt myner
niet gedagtig geweest, gy hebt my op u harte niet gelegd :
ende is 't niet om dat ik zwyge, ende dat van outs af,
ende gy vreest my niet! Jes. 57 : 11.
Vrag. Wat nog meer?
Antw. 2. Tot waarschouwing;
a. Hoe zwaar zy zondigen, die den dienst en gemeenschap
van den *Drie-Eenigen God versmaden, Spreuk. 8 : 36.
Maar die tegen my zondigt, doet zyne Ziele geweld aan :
alle die my haten hebben de dood lief.
b. Hoe zwaar haar straffe zyn zal, indien zy weigerende
blyven zig te bekeeren tot den Heere. Ieder Persoon zal
zyn magt en wysheid aanleggen tot hun verderf. Hoort des
Heeren betuiging, Jes. 47 : 3. Uwe schaamte zal ontdekt
worden, ook zal uwe schande gezien worden : Ik zal wraake
neemen, ende ik zal op u niet aanvallen als een mensche.
Ezech. 22 : 14. Zal dan uw herte bestaan? zullen uwe
handen sterk zyn in de dagen als ik met u handelen zal?
Ik de Heere hebbe het gesprooken ende zal het doen !
Vrag. Wat verder ?
Antw. 3. Tot vermaning aan de zodanige, dat zy tragten
deel te krygen aan deezen Volzaligen God, in wiens ge-
meenschap vergevinge van zonden, en een eeuwige Zaligheid
te vinden is, Jes. 55 : 6, 7. Zoekt den Heere terwyl hy
te vinden is: Roept hem aan terwyl hy naby is. De god-
deloze verlate zynen weg, en de ongeregtige man zyne
gedagten : ende hy bekeere zig tot den Heere. zo zal hy zig
zyner ontfermen : ende tot onzen God, want hy vergeeft
meenigvuldiglyk.
264 VIII. Artikel,
.-. Vrag. Waar toe moet een Godzalige de kennisse van
deze lioge verborgentheid aansporen ?
Antw. 1. Tot nieuwe gehoorzaamheid aan Vader, Zoon,
en Heiligen Geest, in wiens dienst en gemeenschap hy
overgezet is, als hy in deszelfs naam gedoopt werdt,
Psalm 119 : 106. Ik hebbe gezwooren, ende zal het be-
vestigen, dat ik onderhouden zal de Regten uwer Gereg-
tigheid. Psalm 116 : 16. Och Heere ! zekerlyk ik ben uw
knegt, ik ben uw knegt, een Zoone uwer dienstmaagd:
gy hebt myne banden los gemaakt.
2. Tot voorzigtiglieid van wandel, om zig nog tegen
deeze, nog tegen geene Persoon in dit eenig Goddelijk
Weezen te bezondigen.
a. Nog tegen den Vader die ons het leven, den adem,
en alle dingen geeft, Deut. 32 : 6 Zult gy dit den
Heere vergelden, gy dwaas en onwys volk? is hy niet
uwe VADER die u verkreegen, die u gemaakt; ende u be-
vestigt heeft?
b. Nog tegen den Zoon, die hun met zynen bloede
gekogt en tot een Eigendom gemaakt heeft, Exod.
23 : 20, 21. Ziet, ik zende eenen Engel voor u aangezigte,
om u te behoeden op deezen weg: ende om u te brengen
tot de plaatze die ik bereid hebbe. Hoed u voor zyn aan-
gezigte, ende weest zyner stemme gehoorzaam, ende ver-
bittert hem niet: want hy zal u lieden overtredingen
niet vergeeven : want mynen naam is in 't binnenste
van hem.
c. Nog tegen den Heiligen Geest, die hun verzegeld
van de liefde Gods in Christus, Eph. 4 : 30. Bedroeft
den Heiligen Geest Gods niet, door welken gy verzegelt
zyt tot den dag der verlossinge.
3. Tot eensgezintheid onder malkanderen, gelijk deeze
drie Zelfstandigheeden een zyn. Christus stelde daarom
zyne en des Vaders Eenheid tot een voorbeeld van na-
volginge voor. Joh. 17 : 21. Op dat zy alle Een zyn,
gelykerwys gy Vader in my, ende ik in u, dat ook zy
in ons een zyn : op dat de Waereld geloove dat gy my
gezonden hebt.
.". Vrag. Wat vertroosting heeft een Godzalige, die
in den Drie-Eenigen God gelooft?
Antw. Hy kan zig verzeekert houden, dat de Drie
Getuigen in den Hemel alle haare beloften aan hem
Onderscheid der drie Goddelyke Personen. 265
zullen bevestigen tot in Eeuwigheid. Want zo veele be-
loften Gods als 'er zyn, die zyn in hem. Ja, ende zyn in
hem Amen! Gode tot heerlykheid door ons, maar die ons
met u bevestigt in Christo, ende die ons gezalft heeft,
is God: die ons ook heeft verzeegelt, ende het onderpand
des Geestes in onze herten heeft gegeeven. 2 Corinth
1 : 20, 21, 22.
IX, ARTIKEL,
Bewijs des voorgaanden Artikels, van de Drieheid
der Personen in eenen God.
Dit alles weten wy, soo uyt de getuygenissen der
H. Schrifture, als oock uyt hare werckinghen, ende
voomementlick uyt de gene die wy in ons ghevoelen.
De getuygenissen der H. Schrifturen, die ons leer en dese
H. Dry-vuldicheyt te gelooven, zyn in vele plaetsen des
ouden Testaments beschreven: welcke niet van noode is
te tellen, maer alleen met onderscheydt oft oordeel uyt
te kiesen. In Genesi cap. i. 26. 27. seght God: Laet
ons den mensche maken na onsen heelde ende na onse
gelyckenisse, enz. Soo schiep dan God den mensche na.
sijnen heelde, man ende wijf schiep hyse. Item Genes.
3. 22. Siet Adam is geworden gelyck een van ons. Daer
uyt blijckt datter meer dan een persoon inde Godheyt
is, als hij seght, laet ons den mensche maken, na onsen
heelde : ende wijst daer na de eenicheyt aen, als hij seght,
God schiep. Tis wel waer dat hij niet en seght, hoe
veel persoonen datter zijn; maer t'gene voor ons wat
duyster is inden ouden Testamente; dat is seer claer
inden Nieuwen. Want als onse Heere ghedoopt wiert
inde lor dan, so is de stemme des Vaders ghehoort
gheweest, segghende: Dese is myn wel beminde Sone:
de Sone tuert gesien int water; ende de heylige Geest
openbaerde hem inde gedaente van een Duyve. Oock
mede is inden doop aller geloovigen dese forme inghe-
stélt van Christo: Doopt alle volcken inden name des
Bewys der H. Drie-Eenheid. 267
Vaders, ende des Soons. ende des heiligen Geests.
Inden Evangelio Lucce spreekt de Engel Gabriel tot
Maria de moeder des Heeren aldus: De heylige Geest
sal over u comen, ende de cracht des Alderhoochsten
sal u overschaduwen, ende daerom ooc dat Heylighe dat
uyt u sal geboren 'werden, sal Gods sone genaemt werden.
Item, de genade onses Heeren Iesu Christi. ende de
liefde Gods, ende de gemeynschap des H. Geests sy
met u. Daer zyn dry die getuighenisse geven inden
Hemel, de Vader, het Woordt, ende de Heylige Geest,
ende dese dry zyn een. In alle dese plaetsen iverdt
ons ten vollen geleert, datter dry persoonen zyn in een
eenich Godlyc wesen. Ende hoewel dese leere de mensche-
licke verstanden verre te boven gaet; nochtans gelooven
wy die nu door het woordt, verwachtende tol dat wy
de volcommen kennisse ende vrucht van dien genieten
sullen inden Hemel. Voorts staan oock aen te mereken
de besondere ampten ende werekinghen deser dry per-
soonen t' ons-w aerts ; De Vader is ghenaemt onse Schep-
per door syne cracht : De Sone is onse Salichmaker ende
Verlosser door sijn bloet : De H. Geest is onse Heylich-
maker door sijn woninghe in onse herten. Dese leere
vande heylighe dryvuldicheyt, is altijt beweert ende onder-
houden gheweest by de ware Kercke, vanden tijden der
Apostelen af tot nu toe, teghen de loden, Mahumetisten
ende eenighe valsche Christenen ende ketteren, als Mar-
don, Manes, Praxeas, Sabellius, Samofatenus, Arrius,
ende andere dierghelijcke, die met goet recht vande
H. Vaders zijn veroordeelt gheweest. Over sulks nemen
wij in dit stuck geem aen de dry gheloofs-sommen,
namelick der Apostelen, van Nicea, ende Athanasij :
Insghelijcks 't ghene daer van byden ouden in gelijc-
formicheyt vandien besloten is.
268 IX. Artikel,
VRAGE.
Hoe bewijst gy de leer der H. DRIE-EENHEI D?
Antw. Niet uit de reden, noch door het Ligt der
natuur; devvyl dit een Verborgentheid is, welk een
Goddelijke openbaringe veronderstelt, Matth. 11 : 27.
Niemand kent de Zone dan de Vader, nogte niemand
kent de Vader dan de Zone, ende dien het de Zone wil
openbaaren Cap. 16 : 17, 18. Simon Petrus antwoorde
ende zeide, gy zyt de Christus, de Zone des leevendi-
gen Gods. Ende Jesus antwoordende zeide tot hem ;
Zalig zyt gy Simon Bar Jona: Want vleesch en bloed
heeft u dat niet geopenbaard; maar mynen Vader die
in de Hemelen is.
Vrag. Waar uit dan?
Antw. Uit het geopenbaarde woord van God : welk
ons leert 't geen voor de reden en het vleesch onmo-
gelyk is, als in de verklaring van deezen Artikel nader
blyken zal.
.'. Vrag. In hoe veel deelen word deezen Artikel ge-
voeglijk verdeelt?
Antw. Hoofdzakelijk in drie deelen.
I. Het eerste behelst een voorstel van de maniere,
op welke wy deeze verborgentheid kennen, en bewyzen.
Dit alles weeten wy, soo uit de getuigenissen der Heilige
Schriftuure, als ook uit hare werkingen, voornamentlyk
uit de gene die wy in ons gevoelen.
II. Het tweede vervat een verklaring van dit voorstel :
waar in zig opdoen,
A. Deels een Register van bewyzen, die nader ver-
klaart en aangedrongen worden ; zo
a. Uit het Oude Testament. De getuigenissen der Hei-
lige Schriftuuren, die ons leeren deeze H. DRIE-VUL-
DIGHEID te geloven, zyn in veele plaatsen des O. Tes-
tainents beschreeven : welke niet van noden zyn te tellen ;
maar alleen met onderscheid of oordeel uit te kiezen. In
Gen. ï : 26, 27. zegt God : laat ons den mensche maken
Bewys der H„ Drie-Eenheid. 269
na onzen beelde ende na onze gelykenisse, enz. enz. Soo
schiep dan God den mensche na zynen beelde. Man en
Wyf schiep hyze. Item Gen. 3 : 22. Siet Adam is gewor-
den gelyk een van ons. Daar uit blykt datter meer dan
een Persoon in de Godheid is, als hy zegt, laat ons den
mensche maaken, na onzen beelde : ende wyst daar na de
eenigheid aan, als hy zegt Godt schiep.
b. Als uit het Nieuwen Testament, 't Is wel waar dat
hy niet en zegt, hoe veel Personen datter zyn; maar 't
geene voor ons wat duister is in den Ouden Testamente ;
dat is zeer klaar in den Nieuwen. Want als onze Heere
gedoopt wierd in de Jordaan, zo is de stemme des Vaders
gehoort geweest, seggende : Deeze is myn welbeminde
Sone : De Sone werdt gezien in het water; ende de Hei-
lige Geest openbaarde hem in de gedaante van een Duive.
Ook mede is in den Doop aller gelovigen deeze forme
ingestelt van Christo : Doopt alle volken in den naame
des Vaders, ende des Zoons, ende des H. Geests. In den
Evangelio Lucse spreekt de Engel Gabriël tot Maria de
Moeder des Heeren aldus : De Heilige Geest zal over u
komen, endë de kragt des Allerhoogsten zal u overscha-
duwen, ende daarom ook dat Heilige dat uit u zal gebo-
ren worden, zal Gods Zone genaamd worden. Item, de
genade onzes Heeren Jesu Christi, ende de liefde Gods,
ende de gemeinschap des Heiligen Geestes zy met u. Daar
zyn drie die getuigenisse geeven in den Hemel ; de Vader,
het Woord, ende de Heilige Geest, ende deeze drie zyn een.
B. Deels een besluit uit dit alles.
a. Zo tot staaving van deeze leere met de woorden :
In alle deeze plaatsen word ons ten vollen geleerd, datter
drie Personen zyn in een Eenig Goddelyk Weezen.
b. Als tot troost tegen de gebrekkei ij kheid onzer ken-
nisse in deezen : Ende hoewel deeze leere de menschelyke
verstanden verre te boven gaat; Nochtans geloven wy
die nu door het woord, verwagtende tot dat wy de vol-
komen kennisse ende vrugt van dien genieten zullen in
den Hemel.
C. Deels een verklaring van de Ampten en byzondere
werkingen der drie Personen t'onswaarts : Voorts staan
ons ook aan te merken de byzondere Ampten ende wer-
kingen deezer drie Personen t'onswaarts; De Vader is
genaam t onze Schepper door zyn kragt: De Zone is onze
270 IX. Artikel,
Zaligmaker ende Verlosser door zyn bloed : de Heilige Geest
is onze Heiligmaker door zyn Wooninge in onze herten.
III. Het derde berigt ons,
A. Deels tegen wie deeze leer in onze Kerk altoos
verdeedigt is. Deeze leere van de H. Drie-Eenheid, is altyd
beweert ende onderhouden geweest by de waare Kerke*
van de tyden der Apostelen af tot nu toe, tegen de Joden,
Mahumetisten ende ee ige valsche Christenen ende Ket-
teren, als Marcion, Manes, Praxeas, Sabellins, Samofate-
nus, Arrins, ende andere diergelyke, die met goed regt
van de Heilige Vaders zyn veroordeelt geweest.
B. Deels wat wy in deezen als overeenstemmende met
onze leer, gaarne overneemen. Overzulks neemen wy in
dit stuk geern aan de drie geloofssommen, namentlyk
der Apostelen, van Nicea, ende Athanasii: Insgelyks 't
gene daer van by de ouden in gelykformigheid van dien
besloten is.
Vrag. Wat behelst het eerste Lit van deezen Artikel?
Antw. Een voorstel van de maniere, op welke wy ken-
nen en belyden dat God een in Weezen, en drie in Perso-
nen is. Dit alles weeten wy, zoo uit de getuigenissen der
Heilige Schriftuure, als ook uit haare werkingen ; ende voor-
namentlyk uit de gene die wy in ons gevoelen.
Vrag. Waar getuigt de H. Schriftuur, dat God een
in Weezen en drie in Personen is?
Antw. 1. In het Oude Testament, Psalm 33 : 6.
Door het Woord des Heeren zyn de Hemelen gemaakt,
ende door den Geest zyns monds al haar heir. Hag.
'2 : 5, 6. Doch nu, weest sterk gy Zerubbabel spreekt
de Heere, ende weest sterk gy Josua Soone Josadaks,
Hoogepriester; ende weest sterk al gy volk des Lands,
spreekt de Heere : ende werkt, want ik ben met u
spreekt de Heere der Heirscharen, met het Woord in
't welke ik met u lieden een Verbond gemaakt hebbe.
als gy Egypten uittrok : ende mynen Geest staande
in 't midden van u : en vreest niet.
Bewys der H. Drie-Eenheid. 271
2. In het Nieuwe Testament: Joh. 14 : 16, 17. Ende
ik zal den Vader bidden, ende hy zal u eenen anderen
Trooster geven, op dat hy by u blyve in der eeuwig-
heid; namentlijk den Geest der waarheid, welken de
Waereld niet kan ontfangen, want zy ziet hem niet,
nog kent hem niet. üpenb. 1 : 4, 5. Genade zy u,
ende vreede van hem, die is, ende die was, ende die
komen zal : ende van de zeeven Geesten die voor zynen
troon zyn: ende van Jesu Christo die de getrouwe ge-
tuigen is, de Eerstgeboren uit den doden, en de Over-
ste der Koningen der Aarde.
Vrag. Hoe worden de gelovige nog meer van deeze
waarheid bevestigt9
Antw. De Belydenis zegt. Uit de werkingen der H.
Drie-Eenheid, en voornamentlyk uit de gene die wy in
ons gevoelen, 1 Cor. 2 : 12. Doch wy hebben niet
ontfangen den Geest der Waereld, maar den GEEST
die uit God is : op dat wy zouden weeten wat dingen
ons van God geschonken zyn.
Vrag. Is dit een Bewys dat sterk bevestigt?
Antw. Dit Bewys is kragtig, en betreft de bevinding
der Godzaligen, 't Is egter niet genoeg om een ander te
overreeden. Een natuurlijk mensch weet daar weinig van.
Een Godzalige ondervind 'er meer van, als hy uitdrukken
kan. Hy gevoelt er meer van, als de allergeleertste kan tegen-
spreeken, Psalm 25 : 14. De Verborgentheid des Heeren is
voor de gene die hem vreezen : Ende zyn Verbond om hem
dien bekent te maaken. Joh. 14 : 23. Jesus antwoorde ende
zeide tot hem, zoo iemand my lief heeft, die zal myn Woord
bewaaren : ende myn Vader zal hem lief hebben, ende wy
zullen tot hem komen, ende zullen wooningen by hem maaken.
Vrag. Maar hoe verstaan wy dit van een eigenlyk en
tastelyk gevoel?
Antw. Ganschelijk niet. Gevoelen zegt hier ondervinden ;
God is een Geest, en zyne Werkingen in ons zyn enkel
geestelijk. De verheeve spreekmanieren welke Gods Woord
272 IX. Artikel,
gebruikt, van Lighamelijke dingen ontleent, moeten in een
geestelijken zin verstaan worden. Dus leest men van den
Heere te tasten en te vinden, Hand. 17 : 27. zijn goedheid
te proeven en te smaken. Psalm. 34 : 9. Jesus vleesch te
eeten en zyn bloed te drinken, Joh. 6 : 56. Een gelovige
geniet de ondervinding van Gods werkinge in hem met zo
veel kragt en klaarheid, dat 'er zyn gemoed onder verkwikt
en versterkt word. Een Christen moet zig wagten voor
Lighamelijke bevattinge van God en zyn werkinge, Joh. 6 :
63. De zigbaare Jesus zelf word van de Hemelen omvangen,
en voor onze oogen verborgen tot de tyden der wederop-
regtinge aller dingen, Hand. 3 : 21.
.'. Vrag. Wat kent een godzalige van deeze Verbor-
gentheid door de werkinge van Gods Geest in hem ?
Antw. 1. Dat 'er zo een God, zo een Zalig en Drie-
Eenig Weezen is. Dat staat by hem vast, daar is hy in
zyn gemoed van overreed, 't Schild des geloofs bluscht
alle de vuurige pylen des Satans uit. Alle gedagten, en
verdorve redeneeringen die zig tegen deeze verborgentheid
verheffen, zyn by hem gevallen. Drie zyn 'er zegt hy,
die getuigen in den Hemel ! dat weeten de goede Engelen,
dat kunnen de Duivelen niet loochenen, dat belyden alle
de Godzaligen, daar is geen twyfel aan : HEERE gy hebt
my overreed, ende ik ben overreed geworden ; gy zyt my
te sterk geweest ende hebt overmogt. Jerem. 20 : 7.
Want daar is EEN GOD, daar is ook EEN MIDDE-
LAAR Gods ende der menschen, de mensche Jesus Chris-
tus, 1 Tim. 2 : 5.
2. Hy ziet dat hy zo een God, zo een Zalig en Drie-
Eenig Weezen, tot Zaligheid van zyn Ziel van noden
heeft. De fonteine van Gods genade ware in eeuwigheid
gestopt gebleeven, indien hy niet was een Drie-Eenig
God. Daar is een Goddelijk Persoon, wiens geregtigheid
moet voldaan zyn. Niemand anders dan een Goddelijk
Persoon, kan een eeuwige geregtigheid voor den Zondaar
te weeg brengen. Een Goddelijk Persoon moet door zyn
kragt de verworvene Zaligheid aan den Zondaar toepas-
sen. De Vader is onze Schepper door zyn kragt, de
Zoon is onze Verlosser door zyn bloed ; de Heilige Geest
is onze Heiligmaker door zyn inwooning in onze harten.
Dit leert ons Gods Woord overal. De Godzalige stemt
Bewys der H. Drie-Eenheid. 273
het met voller herte toe, en roept uit. Gy zyt MYN"
GOD, daarom zal ik u loven : ö MYN GOD ik zal u
verhogen ! Looft den Heere, want hy is goed : Want
zyne goedertierentheid is in der eeuwigheid, Psalm
118 : 28, 29.
3. Hy beschouwt zomtyds de oneindige grootheid van
dat Zalig Weezen, zo ver hem de Heere belieft te ver-
ligten en zyn hart kan heiligen, om God in de ontdek-
king van het werk der Verlossinge groot te maaken; zo
dat zyn gemoed onder 't bezef van al die heerlijkheid in
God in verwonderinge opgevoert, dankende uitroept. Voor-
waar ik hebbe u in het heiligdom aanschouwt, ziende
uwe sterkte ende uwe eere, Psalm 63 : 3. Wy allen
met ongedekten aangezigte de heerlykheid des Heeren als
in eenen spiegel aanschouwende, worden na het zelve
beeld in gedaante verandert van heerlykheid tot heerlyk-
heid, als van des Heeren Geest, 2 Corinth. 3 : 18.
4. Hy heeft geen rust in God, ten zy dat zyne Ziele
zeit, de Heere is myn deel; daarom zal ik op hem hopen?
Klaagl. 3 : 24. Is 'er een scheiding tusschen hem en den
Heere om der zonden wille ; dan worden alle de bewee-
gingen der Ziele met bidden, overdenken, schreien en
verlangen gaande gemaakt, tot datze wederom in zyn
nabyheid proeft en smaakt, dat de Heere goedertieren is,
Hoogl. 3 : 1, 2. Ik zogt des nagts op myn leger hem,
dien myne Ziele lief heeft : Ik zogt hem, maar ik vond
hem niet, ik zeide: Ik zal nu opstaan ende in de stad
om gaan, in de wyken ende in de straten. Ik zal hem
zoeken, dien myne Ziele lief heeft. Hos. 6:1. Komt
ende laat ons wederkeeren tot den Heere, want hy heeft
ons verscheurt, ende hy zal ons geneezen : Hy heeft ge-
slagen, ende hy zal ons verbinden.
5. Hy kent by bevinding zyn overgifte aan God ; hoe
hy van den Geest bewerkt wierd, om zig geheel en al
tot den dienst van een Drie-Eenig God te verbinden.
Och Heere! Zeekerlyk ik ben uw knegt, ik ben uw knegt,
een Zone uwer dienstmaagd : Gy hebt myne banden los
gemaakt, Psalm 116 : 16.
a. Aan God den Vader, door wiens groote barmhar-
tigheid hy is wedergeboren tot een leevendige hoope,
Jerem. 3 : 4. Zult gy niet van nu af tot my roepen.
MYN VADER: gy zyt de leidsman myner jeugd? 1 Petri
18
274 IX. Artikel,
1 : 17. Ende indien gy tot eenen "VADER aanroept den
geenen. die zonder aanneeniinge des Persoon» oordeelt
na een iegelyk werk, zo wandelt in vreeze den tyd uwer
inwooninge.
b. Aan God den Zoon, door wiens bloed hy gekogt,
ende uit alle geweld des Duivels verlost is, Psn lm 45 : 117
12. Hoort ó dogter ende ziet, ende neigt uwe oore, ende
vergeet uw volk ende uwes Vaders huis. Zo zal de Koning
lust hebben in uwe schoonheid : dewyl hy uwe HEER
is, zo buigd u voor hem neder! Psalm 2 : 12. Kusset
den ZOONE op dat hy niet toorne, ende gy op den weg
vergaat, wanneer zyn toorn maar een weinig zoude ont-
branden : Welgelukzalig zyn alle, die op hem vertrouwen !
c. Aan God den Pleiligen Geest, door wien hy beves-
tigt is van de liefde Gods, en op den weg des levens
geleid ende geheiligt word, Eph. 4 : 30. Ende bedroeft
den HEILIGEN" GEEST Gods niet, door welken gy ver-
zegelt zyt tot den dag der Verlossinge. Psalm 143 : 10.
Leert my u welbehagen doen waut gy zyt myu God, uw
GOEDE GEEST geleide my in een effen land!
6. Hy gevoelt in zig zomtyds Hemelsche gedagten, geeste-
lijke optogten en verlangens na den Hemel, daar volkomener
kennisse van deeze verborgentheid zyn zal, en de vrugt
vin dien genooten worden eeuwiglijk ende altoos, Psalm
42 : 2, 3. Gelyk een hert schreeuwt na de waterstroomen :
Alzo schreeuwt myne Ziele tot u ó God, myne Ziele dorst
na God, na den Leevendigen God ; wanneer zal ik ingaan
en voor Gods aangezigte verschynen? Psalm 17 : 15.
Maar ik zal uw aangezigte in geregtigheid aanschouwen.
Ik zal verzadigt worden met uw BEELD, als ik zal
opwaken !
Vrag. Wat staat ons verder omtrent deeze kennisse op
te merken?
Antw. 1. De kennisse van deeze verborgentheid is in alle
Godzalige. Daar is niemand die God vreest, of hy belyd de
verborgentheid van Vader, Zoon, en H. Geest, 't Werk van
genade in den mensch, is een werk van een Zalig en Drie-
Eenig God, 1 Cor. 6:11. Ende dit waart gy zommige,
maar gy zyt afgewasschen, maar gy zyt geheiligt, maar gy
zyt geregtvaerdigt in den naam des Heeren Jesus, ende dooi-
den Geest onzes Gods.
Bewys der H. Drie-Eenheid. 275
2. De kennisse van deeze verborgentheid is troostryk in
de Godzalige : want die den Drie-Eenigen God tot zyn' God en
beschermer geniet, heeft geen kwaad te vreezen, Psalm 91:1.
Die in de schuilplaatze des Allerhoogsten is gezeeten, die
zal vernagten in de schaduwe des Almagtigen. Psalm 125 : 2.
Rondom Jerusalem zyn bergen : alzo is de Heere rondom
zyn volk, van nu aan tot in der Eeuwigheid.
3. De troostryke genietinge van deeze kennisse, is egter
in de Godzalige altoos niet eeven leevendig en kragtig.
Zomtyds wandelen zy in 't ligt, en verblyden zig in de
beschouwing van dit Zalig en Drie-Eenig Weezen, Hoogl.
1 : 3. De Koning heeft my gebragt in zyne binnekameren,
wy zullen ons verheugen, ende in u verblyden; wy zullen
uwe uitneemende liefde vermelden meer dan den wyn. Zom-
tyds wandelen zy in 't duister, en klagen onder de verber-
ginge van Gods ligt en liefde, Job 23 : 8, 9. Ziet, ga ik
voorwaart, zo is hy daar niet; ofte agterwaart, zo verneem
ik hem niet. Als hy ter slinkerhand werkt, zo aanschouwe
ik hem niet; bedekt hy zig ter regterhand, zo zie ik hem
niet. Dit alles doet hun verlangen na den Hemel, daar hunne
genieting van God algenoegzaam en volkomen zyn zal, 1 Cor.
13 : 12.
Vrag. Wat behelst het tweede Lit van deezen Artikel?
'T3
Antw. Een verklaaring en optelling van een seevental
van bewyzen, om dit leerstuk nader te bevestigen : waar
van twee uit de Schriften des O. Testaments, en vyf
uit het Nieuwen Testament genomen zyn, als terstont
blyken zal.
.-. Vrag. Wat stelt onze Belydenis, betreffende de be-
wyzen uit het O. Testament vooraf?
Antw. De getuigenissen der Heilige Schriftuur, die
ons leeren deeze H. DRIE-EENHEID te geloven, zyn
in veele plaatsen des O. Testaments beschreeven : welke
niet van noden is te tellen ; maar alleen met onderscheid
of oordeel uit te kiezen. In de tweede druk stont agter
een vertellen. Het woord oordeel is 'er door de Synode
van Dordrecht by gedaan ; en dat, als men ligtelijk den-
ken kan, om best wil ; nademaal naarstigheid zonder
276 IX. Artikel ,
nauwkeurig oordeel, dikmaals overtollig, ja wel eens
schadelijk is, alzo men in het optellen der bewyzen,
zonder oordeel of onderscheid, zig ligt vertellen, en dus
een allergewigtigst stuk verdagt maaken kan. Een geleert
man heeft zeer wel gezegd: Testimonia hic non tam
numeranda sunt quam ponderanda ; Hier moet men in
agtinge neemen, niet zo zeer het getal als wel het gewigt
des getuigenissen. Vermits zwakheid van bewys tot ver-
kleining van de waarheid strekt.
Vrag. Wat dunkt u van het bewys, genomen van de
Verschyninge van de Drie mannen aan Abraham, Gen.
18 : 1, 2, 't welk van outs is by gebragt?
Antw. 't Is beter dit bewys te laten vaaren, dan 'er
dit leerstuk mede te willen bevestigen : want
1. Het schynt veel eer, dat Een van Drie de Heere
geweest is. of de Zone Gods, die van twee geschapene
Engelen was verzelt; dewelke zo door zyn eigen naam
Jehovah, als door zyne Alweetenheid, van de Engelen on-
derscheiden wordt. Zie vers 13 : 14. Ende de HEERE
zeide tot Abraham, waarom heeft Sara gelachen, zeggende,
zoude ik ook waarlyk baren, nu ik oud geworden ben ?
zoude iets voor den HEERE te wonderlyk zyn ? ter gezetter
tyd zal ik tot u weder komen, omtrent deezen tyd des
levens, ende Sara zal eenen zoone hebben ?
2. Deze twee worden genoegzaam met haare namen van
Mannen ende Engelen, en door haar gedienstig werk, van
den Jehovah, die zy verzelden, onderscheiden. Zie vers 22.
Doe keerden die mannen het aangezigte van daar, ende
gingen na Sodom : maar Abraham die bleef nog staande
voor het aangezigte des HEEREN. Cap. 19 : 1. Ende die
twee Engelen kwamen tot Sodom in den Avond.
3. Paulus zinspelende op deeze gebeurtenisse, spreekt
uitdrukkelijk van Engelen, geschapene Geesten, tot dienst
der geenen die de Zaligheid beërven zullen, Hebr. 13:2.
Vergeet de herbergzaamheid niet: want hier door hebben
zommige onweetende Engelen geherbergd.
Vrag. Wat zegt gy van 't bewys dat anderen by bren-
gen, genomen uit de veelvoudige gedaante van de naame
God of Elohim, en andere diergelijke in de Hebreeuwsche taal ?
Antw. 't Is onzes bedunkens te zwak, ter bevestiging
in een zaak van zo veel belang:
Bewys der H. Drie-Eenheid. 277
a. Dewyl het meervoudig getal by de Hebreen in deeze
en andere woorden, tot beduidenis van eenige uitsteekent-
heid verstrekt. Zie Gen. 1 : 1. Cap. 40 : 1. Job 40 : 10.
Spreuk. 1 : 20. &c.
b. Zelf wordt deeze naam in 't meervoudig getal van
de eene Goddelijke Persoon gebruikt, in tegenstellinge van
de andere. Zie Psalm 45 : 8, Daarom heeft ó God ! Elohim
uwe God Elohecha gezalft met vreugden olie, boven uwe
meedegenooten.
c. Bekent is 't, hoe zelf dit woord in 't meervoud word
toegeëigent aan een Eenig mensche : als aan Moze, Exod.
4 : 16. Ende gy zult hem Le-Elohim tot eenen God zyn.
Aan een Eenig Afgodisch beeld: namenthjk, het gouden
kalf, Exod. 32 : 4. Doe zeiden zy dit zyn uwe Goden,
Israël die u uit Egyptenland opgevoert hebben.
Vrag. Wat plaatzen worden in onze Belydenis met
onderscheid en oordeel, ter bevestiging van dit leerstuk
bygebragt ?
Antw. Gen. 1 : 26, 27. Ende God zeide, laat ons
menschen raaaken na onzen beelde, na onze gelykenisse,
&c. ende God schiep den mensche na zynen beelde,
na den beelde Gods schiep hy hem : man ende wyf schiep
hyze: Item Gen. 3 : 22. Doe zeide de Heere God, ziet
de mensch is geworden als onzer een, kennende het
goed ende het kwaad.
Vrag. Wat hebt gy omtrent deeze woorden op te
merken?
Antw. \ . God spreekt hier niet tot zyne Engelen, de-
wyl deeze niet Een met God in magt en weezen zyn;
maar bloote dienstknegten, die God tot zyn dienst en
heerlykheid gebruikt, gelijk zy juigten by de grondleg-
giïige der Waereld, Job 38 : 4, 6. .
Vrag. Wat meer?
Antw. 2. God spreekt hier niet na de wyze der Konin-
278 IX. Artikel ,
gen en Vorsten, die gewoon zyn te zeggen. Wy, ons,
enz. Want
a. De Hebreen, gelijk ook de Oostersche volkeren,
waren niet gewoon van zig zelven in het veelvoudig getal
te spreeken. Men zie de Exempelen in Abiinelech, Gen.
20 : 9. Pharao, Gen, 41 : 15. Nebucadnezar. Dan. 2 : 3.
Belzazar. Dan 5 : 7. Darius. Dan. 6 : 26. Cyrus. 2 Cron.
36 : 23. en andere.
b. Aardsche Koningen spreeken wel zo als zy iets be-
veelen ; maar nooit zegt een Koning tot zig zelven, laat
ons dit of dat doen.
c. Is 't dat Koningen en Vorsten alzo spreeken ; in deeze
wyze van doen hebben zy de opperste Godheid na geboost,
wiens beelden zy op der aarde zyn.
Vrag. Tot wien rigt God zyn Aanspraak dan ?
Antw. De Drie-Eenige God spreekt zig zelven aan,
en wekt zig op tot overleg om iets groots te scheppen,
dies wy met onze Belydenis zeggen, dat 'er meer dan
een Persoon in de Godheid is blykt, als de Heerezegt:
Laat ons den mensche maken na onzen beelde ; verder
dat deeze Personen een in Weezen zyn uit de woorden,
ende God schiep hem.
Vrag. Zyn deeze plaatzen genoeg, om de verbor-
gentheid der H. Drie-Eenheid te bevestigen?
Antw. Zy zyn ons genoeg tot bewys van de meer-
derheid der Goddelijke Personen ; hoewel ze ons niet
uitdrukkelijk bepalen, hoe veel Personen in het Godde-
lijk Weezen zyn, waarom wy met onze Belydenis zeg-
gen, 't Is wel waar, dat hy niet zegt hoe veel Personen
dat 'er zyn ; maar 't gene voor ons wat duister is in den
Ouden Testaments, dat is zeer klaar in den Nieuwen.
Vrag. Zyn 'er evenwel in het O. Testament geen plaat-
zen, die klaar bevestigen dat 'er drie Personen in het God-
delyk Weezen zyn ?
Bewys der H. Drie-Eenheid. 279
Antw. Ja. Dit bevestigen onze Godsgeleerden doorgaans
met die plaatzen,
1 . In welke de naamen of eigenschappen van God drie-
maal worden genoemd, als Num. 6 : 24, 25, 2G. De Heere
zegene en behoede u. De Heere doe zyn aangezichte over u
lichten, en zy u genadig. De Heere verheffe zyn aangezichte
over n, en geeve u vreede. Welke zegenwensch Paulus ver-
klaard van Vader, Zoon, en H. Geest, 2 Cor. 13:13. De
genade des Heeren Jesus Christus, en de liefde Gods, en
de gemeenschap des Heiligen Geestes zy met u allen, Amen !
als meede, Jes. 6 : 3. Heilig, heilig, heilig is de Heere der
Heirschaaren. Vergeleken met vers 8. Daar na hoorde ik
de stemme des Heeren, dewelke zeide, wien zal ik zenden,
ende wie zal ons henen gaan ? welke woorden benevens den
Vader, in het Nieuwe Testament ook worden toegepast op
den Zone, Joh. 12 : 41. Dit zeide Ezaias, doe hy zyne
heerlykheid zag, ende van hem sprak, mitsgaders op den
Heiligen Geest, Hand. 28 : 25. Wel heeft de Heilige Geest
gesproken, door Ezaias den Propheet, enz.
2. In welke drie Personen onderscheiden voorkomen, als
Psalm 33 : 6. Door het Woord des Heeren zyn de Hemelen
gemaakt, en door de Geest zynes monds al haar heir. Jes.
61 : 1. De Geest des Heeren HEEREN is op my, omdat
de Heere my gezalft heeft. Jes. 63 : 9, 10. In alle haare
benautheid was hy benaauwt, ende de Engel zynes aange-
zigts heeft ze behouden ; door zyne liefde, ende door zyne
genade heeft hyze verlost, ende hy nam ze op, ende hy
droeg ze alle de dagen van outs. Maar zy zyn wederspan-
nig geworden, ende zy hebben zynen Heiligen Geest smerten
aangedaan : daarom is hy haar in eenen vyand verkeert,
hy zelf heeft tegen haar gestreeden. Hag. 2 : 5, 6. Dog nu,
weest sterk gy Zerubbabel, spreekt de Heere, ende weest
sterk gy Jozua, Zone Jozadaks Hoogepriester, ende weest
sterk, al gy volk des lands, spreekt de Heere; ende werkt,
want ik ben met u, spreekt de Heere der Heirscharen met
het Woord, in 't welke ik met u lieden een Verbond ge-
maakt hebbe, als gy uit Egypten uittrok : ende mynen
Geest st.ande in 't midden van u: en vreest niet.
Vrag. Hoe bewyst gy dit leerstuk uit de Schriften des
N. Testaments?
Antw. Uit vyf voortreffelijke getuigenissen, bygebragt
in onze Belydenis, als:
280 IX. Artikel ,
1 . Uit het geschied-verbaal van den Doop van den Heere
Christus in de Jordaan, Matth. 3 : 16, 17. Ende Jesus ge-
doopt zijnde, is terstont opgeklommen uit het water, ende
ziet de Hemelen werden Hem geopent, ende hy zag den
Geest Gods nederdalen gelyk een duive, ende op hem komem.
Ende ziet, een stemme uit de Hemelen zeggende, deze is
myn Zone, myn geliefde in den welken ik myn welbehagen
hebbe. De stemme des Vaders is gehoort geweest uit den
Hemel: De Zoon werd gezien in het water, daar hy van
Johannes gedoopt werdt : De Heilige Geest openbaarde hem
in de gedaante van een duive. Wat kragt van bewys in
deeze plaats gevonden wordt, hebben Athanasius en andere
oude Kerkleeraars erkent, wanneer zy zo tegen de Arrianen,
als tegen andere bestrijders van de H. Drie-Eenheid plagten
te zeggen :
Gaat Arriaan na de Jordaan,
En zie de Drie-Eenheid aan !
2. Uit de instellinge des doops aller gelovigen, Matth.
28 : 19. Gaat henen onderwyst alle volkeren, ende dooptze
in den name des Vaders, ende des Zoons, ende des Heili-
gen Geestes ; leerende haar onderhouden, alles wat ik u
geboden hebbe. Op dit bewys wierd mede by de ouden
Tertullianus, Basilius, Ambrosius, Theophilactus vry wat
staat gemaakt, en niet zonder rede : Want staat dit vast,
dat niemand mag gedoopt worden, dan in den name Gods,
in wien men geloven moet ; dewyl den doop geschied tot
vergeevinge der zonden, Hand. 22 : 16. Hier uit volgt,
dat de drie alhier genoemt, geen Eigenschappen maar Per-
sonen zyn. Ja Goddelijke Personen die een in magt, in,
majesteit ende eere zyn.
3. Uit de Groetenisse van den Engel Gabriël tot Maria
de moeder des Heeren, Luc. 1 : 35. De Heilige Geest zal
over u komen, ende de kragt des Allerhoogsten zal u over-
schaduwen, daarom ook dat Heilige dat uit u zal geboren
worden, zal Gods Zoone genaamt werden Wy zien dat
hier eerst genoemt werd de Vader als de Allerhoogste, daar
na Gods Zoon, die van de maagd gebooren werd; eindelijk
de Heilige Geest, die de maagd overschaduwde : dies wy niet
zonder grond, deeze woorden tot bewys van de Heilige Drie-
Eenheid zien by gebragt.
Bewys der H. Drie-Eenheid. 281
4. Uit den zegenwensch van Paulus over alle gelovigen,
2 Cor. 13 : 13. De genade des Heeren Jesu Christi, de
liefde Gods des Vaders, en de gemeenschap des Heiligen
Geestes zy met u allen, Amen. De Apostel noemt hier drie
Personen, Vader, Zoon, en H. Geest, van wien hy wenscht
en bid, allerlei heil en genade over de gelovigen. Dit leert
ons, dat 'er waarlijk drie Personen in een Weezen zyn,
van wien wy allerlei zegeningen te wagten en te bidden
hebben.
5. Eindelijk uit dat treffelijk en heerlijk getuigenis van
Johannes, 1 Joh. 5 : 7. Want drie zyn 'er die getuigen
in den Hemel, de Vader, het Woord, en de Heilige Geest,
ende deeze drie zyn een.
.*. Vrag. Waar nademaal Socinus en andere vyanden
van de leere der H. Drie-Eenheid, al over lang geroepen
hebben, dat de woorden van 1 Joh 5:7. niet egt zyn ;
maar van zommige oude Kerkvaders, die deeze leere tegen
de Arriaanen beweerden, in den Bybel ingelast zyn. Hoe
zoud gy de Egtheid van deeze plaats konnen bewyzen?
Antw. 1. Deeze plaats werd gevonden in handschrif-
ten, die zo oud zyn als die, in welke zy niet is. En zy
is altyd in de Vulgata van Hieronimus geweest, dies ze
in de oude Italiaansche vertaling gevonden had.
2. 't Is Johannes eigen taal, in zyn Evangelium en
Brieven te spreeken van de gemeinschap van Vader, Zoon
en H. Geest. Dus zegt de Heere Christus zelf, Joh.
1 : 30. Ik en de Vader zyn Een.
3. Zonder dit Vers is in den text van Johannes het
een van het ander zeer verwydert, en daar kan geen
bekwame t'zamenhang van het voorgaande en volgende
in zyn Reedenvoeringe uitgevonden worden : Want Johan-
nes oogwit is te bewyzen dat Jesus is de Christus, de
Zoone Gods, die ook in de volheid des tyds mensch
geworden is, om Zondaars Zalig te maken. Hoe zou 't
nu voegen, dat Johannes Vers 8. alleenlijk zoude spreeken
van drie Aardsche getuigen, om zyn waare menschheid
te bewyzen eer dat hy gesproken hadde Vers 7 van de drie
Hemelsche Getuigen tot bevestiging van zyne waare God-
heid, voor de welke hy tegen Cerinthus en zyn aanhang
met zo veel yver gestreeden heeft. Ja met wat schyn van
reeden kon de Apostel Vers 9. gewagen van het getui-
282 IX. Artikel,
genisse Gods, dat meerder is als het getuigenisse des
menschen ; by aldien het Goddelijk getuigenis der Heniel-
sche getuigen, niet was voorgegaan het menschelijk ge-
tuigenisse dor getuigen, die op der Aarde zyn.
4. Daar is ook geen rede om de godvrugtige Oud-
vaders te verdenken, dat zy deeze woorden op eigen gezag
zouden ingelascht hebben, wyl de leer van de H. Drie-
Eenheid, in zo veele plaatsen die buiten dit geschil zyn,
geleert en bevestigt wordt.
5. Hebben de Oudvaders deeze woorden zelden of
spaarzaam tot bewys van deeze verborgentheid by gebragt?
De reden is klaar, nademaal zy te doen hadden met
Ketters, die dit leerstuk loochenden, na dat deeze plaats in
zommige afschriften niet gevonden en betwist wierd.
6. Zegt men, deeze text wordt in de Syrische, ja zelf
in andere vertalingen niet gevonden : De geleerden zeggen
ons, dat 'er veel aan deeze vertaling ontbreekt. Men vind
'er niet in 't verhaal van de Overspeelderesse, Joh. 8.
het 15. Capittel van de Handelingen der Apostelen, de
tweede Brief van Petrus, de tweede en derde van Johannes.
De Brief van Jude, en de Openbaringe. 't Is ons genoeg,
dat deeze plaats in de egtste en beste afschriften, die
van Erasmus en andere braave Mannen goedgekeurt zyn,
gevonden wordt. Een ieder zie toe, dat hy dit overheerlijk
getuigenis der drie getuigen in den Hemel, niet als
onschriftmatig verdagt houde, op dat 'er geen klagte in
onze Kerk zy. Zekerlyk de fondamenten worden omge-
stooten ! Psalm 11:3.
.". Vrag. Zo dan deeze leere alle menschelyke ver-
standen verre te boven gaat; wat dunkt u van die, die
deeze verborgentheid willen bewyzen uit de Reden, geno-
men van de driederlei kragten in de Ziel. Verstand, Wil
en Oordeel, ofte vermeenen te konnen ophelderen met
gelijkenissen, genomen van een Driehoek, een Regenboog
met haare drie verwen, van een boom met haare stamme,
kroon en wortel, en wat dies meer zy ?
Antw. 1. Dat de eerste het Christelijk geloof in
gevaar brengen, 't welk behelst verborgen theeden, die
wy met een neederig gemoed moeten aannemen, zonder
dezelve te schoeien na den leest van het verdorven ver-
stand. Do woorden van Bernardus zyn in deezen nadruk-
kelijk. Deeze groote verborgentheid moet men eerbiediglyk
Bewys der H. Ürie-Eenheid. 283
aanbidden ; niet nieuwsgieriglyk doorsnuffelen, hoe de Veel-
heid in Eenheid, en Eenheid in de Veelheid is. Dit na
te speuren is roekeloosheid ; te geloven godvrugtigheid ;
maar te weeten het eeuwige leeven.
2. Dat de laaste te geringe gedagten maken van deeze
groote verborgentheid, de gelijkenissen die zy by brengen,
zeer ongelijk zyn, te verre gezogt en aanleiding geeven
aan andere, om met deeze gewigtige verborgentheid den
spot te dryven. Dies wy met Augustinus besluiten. Wilt
gy met my disputeeren. Verwondert u en roept uit, ö
diepte ! laat ons beiden overeenstemmen in vreeze, op dat
wy niet verloren gaan door dwalinge.
.-. Vrag. Hebben evenwel zommige Wysgeeren die
Heidenen waaren, deeze leer der H. Drie-Eenheid niet
eenigzints gekent en beleeden ?
Antw. 1. Indien zulks waar is; hier uit volgt niet, dat
zy zulks gedaan hebben door het ligt der natuur; maar
door een onderrigt, dat zy by voorkomende geleegenthe-
den uit de Goddelijke Schriften daar van gekreegen heb-
ben. Immers bewysbaar by de Geleerden is, dat Pytha-
goras, Plato, Thales, Milesius en andere, verscheide dingen
die de Godheid en den Godsdienst betreffen, in hunne
schriften hebben aangeroert, die zy uit de H. Schriftuur
gehaalt hebben. Dit gaf ïertullianus grond om hun vraa-
gende te gemoet te voeren; Wie is 'er onder de Digters ;
wie onder de liedenaars, die uit de fonteinen den Pro-
pheten niet gedronken heeft? hier van daan hebben ook
de Wysgeeren den dorst hunnes verstands gelest.
2. Is 't datze iets van de verborgentheeden van den
Godsdienst in hunne schriften melden, de ondervinding
heeft geleert, hoe luttel zy van de waarheid gekent heb-
ben. En men heeft reden met den geleerden Casaubonus
te zeggen; Dat, hoe zy hier in duidelyker spraaken, hoe
zy hier in te meer verdagt moeten gehouden worden, de-
wyl het strydig is tegen den woorde Gods, te meenen dat
zulk een hooge verborgentheid aan de Heidenen klaarder
als aan het Joodsche volk, zoude ontdekt zyn geworden ;
daar God in dien tyd aan Jacob alleen zyn Woord bekent
maakte, aan Israël zyne inzettingen, ende alzo aan geen
ander volk deed, Psalm 147 : 19, 20.
.-. Vrag. Heeft Adam in den staat der regtheid kennisse
gehad van God, als een in Weezen, en drie in Personen?
284 IX. Artikel,
Antw. Ja. Dit blijkt.
1 . Dewyl hy andersints den Waaren God niet zoude
gekent hebben ; veel min in staat geweest zyn, om God
op de regte wyze te kunnen verheerlyken.
2. Dan zoude onze kennisse veel volmaakter zyn, als
de kennisse van Adam voor den val, 't welk met geen
fondament kan gestelt worden.
3. Veele dingen heeft hy gekent uit de Goddelijke
openbaaringe, dewelke hy niet wist door zig zelve, als
van de boom des levens, de wonderbaare scheppinge van
zyn Egtgenoot uit een Ribbe van hem, etc. waar onder
te regt de kennisse van God, als een in Weezen, en drie
in Personen, gestelt moet worden : dies wy met de woor-
den van Epiphanius vrymoedig zeggen : Adam was geen
Afgodendienaar, want hy kende God den Vader, de Zoon,
en den H. Geest: Want hy was een Propheet, en wiste
dat den Vader tot den Zoon gezegd hadde, laat ons men-
schen maaken.
4. Zegt iemand, de kennisse van den Drie-Eenigen
God sluit in de huishouding der drie Goddelijke Personen,
zo als ze voornamenthjk is werkzaam geweest, in de be-
schikkinge der Zaligheid des menschehjken geslagts, dat
door de zonde van God vervallen was ; hoedanig een ken-
nis niet heeft konnen behooren tot den staat der Regtheid
voor den val? wy zeggen, 't geschil is niet of Adam den
Drie-Eenigen God gekent heeft, op dezelve wyze als wy
God nu kennen door het Evangelium na den val; maar
of hy waarlijk een God in Weezen, en drie in Personen
gekent en gediend heeft Dit laatste kan niet ontkent
worden ; dewyl den Drie-Eenigen God, Adams Schepper,
Onderhouder en Wetgever was, die hy in deezer voe-
gen moest kennen ; zoude hy hem op de regte wyze lieven
en gehoorzaamen.
Vrag. Wat vrugt zullen de gelovigen van deeze kennisse
na dit leven genieten in den Hemel?
Antw. 1. Een volkomene kennisse van deeze verborgen-
heid, zonder onderwys, zonder middelen, zonder nevelen
van donkerheid, Psalm 17 : 15. maar ik zal u aangezigte
in geregtigheid aanschouwen. Ik zal verzadigt worden met
u beeld, als ik zal op waken. Psalm 31 : 20. ö Hoe groot
is uw goet, dat gy weggelegt hebt voor de gene die u vree-
Bewys der H. Drie-Eenheid. 285
zen ! dat gy gewrogt hebt voor de gene die op u betrouwen
in de tegenwoordigheid der menschen kinderen.
2. Een algenoegzaame genietinge van de Zalige nabyheid
Gods in 't gezelschap van alle de Engelen en Heiligen,
Psalm 73 : 23, 24. Ik zal dan geduriglyk by u zyn : gy
hebt myne regterhand gevat, gy zult my leiden door uwen
raad : ende, daar na zult gy my in heerlykheid opneemen.
1 Thessal. 4:17. Daar na wy die levendig overgebleven
zyn, zullen te zamen met haar opgenoomen worden in de
Wolke, den Heere te gemoete, in de Lugt: ende alzo zul-
len wy altyt met den Heere weezen.
3. Een ontslag van alle gebrek na Lichaam en Ziel,
daar zy hier onder zugten moeten, Openb. 7 : 15, 16, 17.
Daarom zyn zy voor den Throon Gods, ende dienen hem
dag en nagt in zynen Tempel : ende die op den Throon zit
zal haar overschaduwen. Zy zullen niet meer hongeren :
nog zy zullen niet meer dorsten, noch de Zonne zal op haar
niet vallen, noch eenige hitte, want het Lam dat in het
midden des Throons is, zal ze weiden, ende zal haar een
leitsman zyn tot levende fonteinen der wateren; ende God
zal alle tranen van haare oogen afwisschen.
Vrag. Hebben deeze Personen door hare ampten en
werkingen een byzondere opzigt tot de gelovigen?
Antw. Dit is te voren bewezen, en bevestigen deeze
woorden in onze Belydenis. Voorts staan aan te merken
de byzondere ampten en werkingen deezer drie Per-
sone 't onswaarts.
1. De Vader is genaamd onze Schepper door zyn
kragt, Mal. 2 : 10. Ende hebben wy niet allen eenen
Vader? ende heeft niet eenen God ons geschapen.
1 Cor. 8 ; 6. Nogtans hebben wy maar eenen God den
Vader uit welken alle dingen zyn, ende wy tot hem.
2. De Zoon is onze Zaligmaker ende Verlosser door
zyn bloed, 1 Joh. 1 : 7. Ende het bloed Jesu Christi
zyns Zoons reinigt ons van alle zonde, 1 Petr. I : 18. 19.
"Wetende dat gy niet door vergankelyke dingen, zilver
ofte gout, verlost en zyt uit uwe ydele wandelinge,
286 IX. Artikel ,
die [u] van de Vaderen overgelevert is: maar door het
dierbaar bloet Christi, als eens onbestrafïelyken ende
onbevlekten Lams.
3. De H. Geest is onze heiligmaker door zyne in-
wooninge in onze harten, Joh. 14 : 17. Maar gy kent
hem, want hy blyft by u lieden, ende zal in u zyn.
1 Cor. 6 : 11. Ende dit waart gy zommige, maar gy
zyt afgewasschen, maar gy zyt geheiligt, maar gy zyt
geregtvaerdigt in den name des Heeren Jesu, en door
de Geest onzes Gods.
Vrag. Hoe werd de Heilige Geest gezegd te wonen in
de harten der Geloovigen?
Antw. Niet op een gemeene wyze, zo als hy overal
ende by allen is, door zyne Goddelyke tegenwoordigheid,
nog alleen door zijn genade en werkinge; maar in zyn
Persoon, als een Inwoonder in zyn huis : Hij is in en by
de Gelovigen op een verborge wyze, die niet te net kan
uitgedrukt worden : oneindig buiten haar, en egter op een
byzondere wyze in haar; even als God zig onder het O. Tes-
tament in den Tabernakel en Tempel openbaarde, en zyn
volk vertrooste. Hier op ziet 1 Cor. 3 : 16. Ende weet gy
niet dat gy Gods tempel zyt, en de Geest Gods in u woond.
Eph. 2 : 22. Op welke gy mede gebouwd wordt tot een
woonsteede Gods in den Geest.
Vrag. Wat wordt ons in het derde deel van deezen
Artikel berigt?
Antw. Tegen wie deeze leer by onze Kerk altoos is
beweert en staande gehouden. Deeze leere van de H.
Drie-Een heid, is altyd beweert ende onderhouden ge-
weest by de ware Kerke, van den tyden der Apostelen
af tot nu toe, tegen de Joden, Mahumitisten, ende
eenige valsche Christenen ende ketteren, als Marcion,
Manes, Praxeas, Sabellius, Samosatenus, Arrius, ende
Bewys der H. Drie-Eenheid. 287
andere diergelyke, die met goet regt van de heilige
Vaders zyn veroordeelt geweest.
.-. Vrag. Wat Ketters worden hier by naamen genoemd?
Antw. 1. Marcion of Markion, wiens leeringen in
den Jare 140. eerst een aanvang namen. Hy hield
met zyn Meester Cerdon, staande, dat 'er twee Goden
waaren ; een goede ende een kwade, eene van barmher-
tigheid, ende eene van gestrengheid; de eerste goed, de
Vader van Christus, de Autheur des Evangeliums; de
laaste boos en wreet, een Schepper der Waereld, een
geever van de wet des O. Testaments. Zamen ontkenden
zy Christus ware menschheid uit Maria, zeggende dat
zyn Lichaam uit den Hemel was. Tertullianus die hem
het naaste geleeft heeft, getuigd dat hy op 't einde van
zyn leven deeze en andere dwalingen herroepen heeft.
2. Manes, van wien het gebroedzel der Manicheen
afkomstig is, was van geboorte een Perziaan, de knegt
van eenen Buddas de Tovenaar, wiens erfgenaam zo van
booze gevoelens als goederen hy geworden is. Zamen
dreven zy dat 'er twee eeuwige Goden waaren, de eene
goet, de andere kwaat, in navolging der aloude Pries-
teren en Wysgeeren van het blinde heidendom, die al de
rampen van de ondermaansche schepzelen, van eenen
kwaden God afleiden. Zijn uiteinde was rampspoedig.
Hy hadde belooft door zyne gebeeden den zieken Zoon
van Sapor Koning der Persen, te genezen. Men schafte
de Medicyns af, en hy wierd overgelaten aan de zorge
van Manes, dat kwalijk uitviel ; want hy stierf des ande-
ren daags. Sapor de Koning, droeg zorg dat Manes ge-
grepen en als een bedrieger levendig de huid afgestroopt
zynde, de beesten voorgeworpen werdt, en het afgevilde vel
voor 's Konings Paleis ten toon gehangen.
3. Praxeis, die in de tweede Eeuw geleeft heeft, en
van wien de Patripassianen of Vaderleiders afkomstig
zyn, leerde dat God niet alleen een in "Weezen; maar
ook een in Persoon was. Het schynt nochtans dat hy in
dit zyn gevoelen niet hartnekkig was, alzo hy twee of
driemaal het zelve heeft afgestaan, en telkens wederom
daar toe vervallen is.
288 IX. Artikel ,
4. Sabbellius heeft wel niet een nieuwe Kettery opge-
rigt, maar de oude, die byna vervallen was, weder ver-
nieuwt. Praxeas was de Antheur; Noëtus die hem na-
volgde, de Meester van Sabellius. Zyn hoofdstelling was,
dat 'er maar een Persoon in 't Goddelijke Weezen is,
welke met drie namen onderscheiden werdt. Men noemde
deeze Kettery, dewyl Sabellius van Cireenen, eene van
de vyf Steeden der Afrikaansche Landstreeken Pentapolis
van geboorte was, de vervloekte leer der Pentapolitanen.
5. Paulus Samosatenus Bisschop van Antiochien,
erkende Christus te zyn maar een bloot mensch, die niet
was voor dat hy uit Maria geboren werdt. Hy is over
dit gevoelen in de Sinode van Antiochien, in den Jaare
265. eenparig veroordeelt en afgezet.
6. Arius of Arrius, eerst Ouderling tot Alexandrien
in Egypten, wierd in 't Sinode van Nicea onder de Re-
geering van Keizer Constantyn de Groote, in den Jaare
325. door een gezelschap van ruim drie hondert Bisschop-
pen veroordeelt. Zijn gevoelen hield voornamentlijk, dat
Christus maar een schepsel was, en een maaksel uit de
dingen die niet waaren voor de scheppinge der Waereld :
geen Zoon van natuure, maar door aanneminge, enz.
Zyn uiteinde was droevig : Want als men hem naderhand
uit zyn ballingschap wilde herstellen, en te Constanti-
nopelen zo door bedrog als met geweld, de Gemeinte
wederom tot een Litmaat, en dan voorts tot een Leeraar
zogt op te dringen, overviel hem de nood op 's Con-
stantyns markt om zyn gevoeg te doen, waar in hem zyn
ingewanden zyn uitgelopen, dat hy 't bestierf.
Vrag. Tegen wie al meer?
Antw. De Belydenis zegt, en andere diergelyke, die
met goed regt van de Heilige Vaders zyn veroordeelt ge-
weest; dewelke alle hier te noemen, al te moeilijk, onzee-
ker en van kleinen nutte weezen zoude. Ik zegge moeilyk,
om hunne veelheid en verscheidenheid. Onzeeker, om 't ver-
schil der Schryvers. Onnut, dewyl 't ons weinig helpen kan,
om deeze verouderde gevoelens op te krabben ende na te
speuren.
.-. Vrag. Maar waarom worden de voorschrevene in
onze Belydenis genoemd?
Bewys der H. Drie-Een heid. 289
Antw. Dit heeft zyn reden. Hier mede heeft de Kerk
zig willen ontlasten van de argwaan en beschuldiging
die men haar na gaf, als of zy 't met die oude Ketters
hield. Want zedert het begin der Reformatie, wierden
de oude dolingen der genoemde Ketters door Servetus,
Valentinus, Socinus en zyn aanhang, wederom op de baan
gebragt. Deeze vuile hoop verschuilde zich onder de onze.
Dies de Opstellers van onze Belydenis openbaar verklaa-
ren, tegen wie de Kerk van oudts tot verdeediging van
de waarheid, in 't Strydperk getreeden is.
Vrag. Is dit leerstuk by de oude Kerk altoos beweert
en onderhouden geweest ?
Antw. Dit blykt uit de getuigenissen van zo veel tref-
felijke Mannen, in de drie eerste Kerk-Eeuwen van het
Christendom. Dus sprak Ignatius Bisschop van Antiochien,
en Discipel van den Apostel Johannes, die in de vervol-
gingen van Trajanus de beesten voorgeworpen is. Daar is
een ongeboorne God en Vader; ende een eenig geboorne
Zoone God, het Woord ende mensche, ende een Trooster,
de Geest der waarheid. Zeer treffelijk waaren de laaste woor-
den van Polycarpus, een Condiscipel van Ignatius, gereed
staande om leevendig verbrand te worden, ó God de Yader
van uwe geliefde Zone Jesus Christus, door den welken wy
uw kennisse ontfangen hebben ; Maker van alle Schepselen,
ik roepe u aan. Ik belyde u te zyn den Waaragtigen God.
Ik verheerlyke u door Jesus Christus uwen beminde Zoone,
den eenigen Hogenpriester, door welken u te zamen met
het zelven en den Geest zy de heerlykheid, nu en in de
toekomende Eeuwen, Amen ! Kragtig spreekt Justinus Mar-
tyr, die van een Platonisch Wysgeer, een yverig Christen,
ja een kloekmoedig getuige der waarheid geworden is. In
der waarheid daar is een God, dewelke gekent wordt in den
Yader, en den Zoon, en den H. Geest: want nadien de
Vader uit zyne Selfstandigheid den Zone gegenereert, ende
uit den zelven den H. Geest voortgebragt heeft; zo is
't dat de gene, welke eens ende deszelven Goddelyken
Weezens deelagtig zyn, met het grootste regt een en de-
zelve Godheid waardig geagt worden. Niet min verheven
de Belydenis van Clemens Alexandrinus : zeggende, laat ons
loven eenen Vader ende Zoone te zamen met den H. Geest,
die een alles is, die alzints goedt is, alzints wys, alzints
19
290 IX. Artikel,
regtvaerdig, wiens heerlykheid nu is ende in der Eeuwig-
heid. Om van geen andere getuigenissen, der oude Kerk-
leeraars die genoegzaam bekent zyn, te spreeken.
.*. Vrag. Hoe blykt dit meer?
Antw. Uit de Historie van de vierde Eeuw. Wanneer
de Ketterijen die dit leerstuk bestreeden hebben, door
twee algemeene Synoden zyn verdoemt geworden. Het
eerste generale Synode van Niceen, gehouden onder Con-
stantyn de Groote, bestaande uit driehondert agtien Bis-
schoppen, heeft eenparig de Ketterij van Vrrius veroor-
deelt; die de eensweezige Godheid des Zoons met den
Vader loochende. De tweede generale Synode van Con-
stantinopelen, gehouden onder Keiser Theodosius de Oude,
bestaande uit hondert vyftig Bisschoppen, heeft veroordeelt
de Ketterye van Macedonius, die de Waaragtige Godheid
des H. Geestes ontkende. Zedert die tyd is het geloof
van de H. Drie-Een heid zo algemeen geweest, dat alleenlijk
de geene die dat zelfde omhelsden, voor algemeene Chris-
tenen erkent wierden.
Vrag. Wat word ons eindelijk op 't einde van deezen
Artikel berigt?
Antw. Wat wy in deezen, als overeenstemmende
met de leer onzer Kerk, geerne overneemen. Overzulks
neemen wy in dit stuk geern aan de drie Geloofs-sommen,
namentlyk der Apostelen, van Nicea, ende Athanasii,
insgelyks 't geene daar van by de ouden in gelykvor-
migheid van dien besloten is. Men vind de Geloofs-vorm
der Apostelen in onze Catechismus; die van Nicea en
Athanasius agter de meeste Psalmboeken en Testamenten.
Van welken by deeze gelegentheid iets nader berigt kan
worden.
Vrag. Waar spreekt de Belydenis allereerst van?
Antw. Van het Symbolum Apostolicum, of de Ge-
loofs-forme der Apostelen, gemeenlijk genoemt de twaalf
Artikelen van het algemeene ongetwyfelde Christel yke
Geloove.
Bewys der H. Drie-Eenheid. 291
.-. Vrag. Wat is het woord Symbolum te zeggen?
Antw. Zommige hebben gewilt, dat het een zinspee-
ling is op de gewoonte van verscheide Personen, die te
zamen pleegen te komen, om met malkanderen een maal-
tyd te houden : tot welke maaltyd elk iets voor zyn deel
toebragt om dezelve goed te maaken ; Het geen e by de
Grieken genoemd wierd <rv(/,§oXov ofte uvpfioXvi als of men
zeide, een Collation of Collatie. Hier by staan de meeste
stil, die van oudts geoordeelt hebben, dat de Apostelen
waarlijk Aucteuren zyn geweest van dit Geloofs-for muiier,
en dat zy onderling te zamen kwamen, om het zelve te
ontwerpen.
.•. Vrag. Hoe verre zyn zommige in dit Stuk gegaan ?
Antw. Dat zy zelf bepaalt hebben, dat elk Apostel
een byzonder Artikel heeft ter neder gestelt, en welke die
geweest zoude zyn : namentlijk,
1 . Van Petrus : Ik geloove in God den Almagtigen Vader.
2. Van Johannes : Schepper des Hemels ende der Aarden.
3. Van Jacobus : Ende in Jesus Christus zynen eenig
gebooren Zoon onzen Heere.
4. Van Andreas : Die ontfangen is van den Heiligen
Geest, gebooren uit de maagd Maria.
5. Van Philippus: Die geleeden heeft onder Pontius
Pilatus, die gekruist is gestorven ende begraven.
6. Van Thomas: Die nedergedaalt is ter hellen; ten
derden dage wederom opgestaan van den doden.
7. Van Bartholomeus : Opgevaren ten Hemel, zittende
ter regterhand Gods des Almagtigen Vaders.
8. Van Mattheus : Van waar hy komen zal om te
oordeelen de levenden en doden.
9. Van Jacobus, de Zoon van Alpheus : Ik geloove in
den Heiligen Geest, een heilige algemeineChristelyke Kerke.
10. Van Simon Zelotes : De gemeinschap der Heiligen,
de vergeeving der zonden.
11. Van Judas, de Broeder van Jacobus: De opstan-
dinge des vleesches.
12. Van Matthias: Ende het Eeuwige Leeven.
.-. Vrag. Wat zyn de gedagten van andere, dat het
woord Symbolum beteekent ?
Antw. Andere meenen dat dit woord ontleent is van
den Krygsdienst: Men noemde Symbolum een leuze, of
wagt-woord; een merkteeken of vaandel, waar door de
292 IX Artikel,
Soldaten van een Leeger, raalkanderen onderkennen en
onderscheiden van het Leeger der Vyanden. Dus zyn de
Geloofs-formen tot een bauiere der Waarheid, een levren
der Geloovigen ; waar door zy malkanderen kennen en
onderscheiden van de ongeloovigen en Ketters. Ook vind
men Geleerden, die dit woord afleiden van de Godsdienst
der Heidenen. De Heidenen hadden in baare Godsdiensten
zekere teekenen of kenspreuken, Symbola genaamd, welke
zy niet mededeelden, dan die tot derzelver Godsdienst-
geheimenissen gevvyd en toegelaten waaren. Dusdanig een
geheim was onder de Christenen de Belydenis der H. Drie-
Eenheid, volgens Matth. 28 : 19. Gaat dan heenen onder-
wyst alle de volkeren, dezelve doopende in den naame
des Vaders, ende des Zoons, ende des Heiligen Geestes :
Leerende baar onderhouden alles wat ik u geboden hebbe.
"Welker Belydenis in de Geloofs-forme namentlijk der
Apostelen, van Nicea ende van Athanasius begreepen en
breeder uitgebreid werdt.
Vrag. Maar waarom worden de twaalf' Artikelen van
het algemeene Christelijke Geloof, het Symbolum Aposto-
licum of de Geloofs-leere, en de Geheimenis-leere der
Apostelen genaamt?
Antw. Niet om dat de Apostelen 'er Aucteurs of
Opstellers van zyn; maar om datze behelst deleereder
Apostelen, die in hunne Schriften begreepen is: Gelijk
dus de besluitregelen van Niceên ook wel Apostolische
genaamt zyn geworden : Terwyl wy het voor een bloot
verdigtzel houden, dat elk Apostel eenen Artikel, ofte
een gedeelte van eenen Artikel hebbe toegebragt; in
dier voege als boven gemeld is.
Vrag. Hoe zoud gy bewyzen, dat de Apostelen geen
Aucteuren of Opstellers van deeze Belydenis, vervat in de
XII. Artikelen, zyn ?
Antw. 1. Om dat nog Lucas in zyne Handelingen der
Apostelen : nog eenig Kerkelyk Schryver van dusdanigen
Bewys der H. Drie-Eenheid. 293
samenkomst der Apostelen, tot het zamenstellen van een
Geloofs-formulier iets vermeld heeft. Het geene egter zeer
noodzaakelijk was om aangeteekent te worden, zo wel als
't geen besloten is, Hand. 15.
2. De Oudvaders van de drie eerste Eeuwen, hebben zig
nooit bedient van de Agtbaarheid der Apostelen, ah "Opstel-
lers van zodanig een Formulier; het geen hen anders zeer
wel te stade zou gekomen zyn, om de Ketters de mond te
stoppen met een Formulier, daar de Apostelen Aucteurs van
waaren.
3. Indien dit Geloofs-formulier van de eigene hand der
Apostelen was, zo zoude het in alle Gemeentens het zelve
geweest zyn. Maar nu zyn in de drie en vier eerste Eeuwen,
in verscheide Kerken verscheide Formulieren geweest.
.-. Vrag. Wat neemt gy verder omtrent deeze Geloofs-
forme, in agt?
Antw. 1. Waarschynlijk heeft dit zyn oorsprong uit de
gemelde plaats, Matth. 28 : 19. doch dat het tot die
uitbreiding en forme van XII. Artikelen allengskens is aan-
gegroeit, naar deeze of gene dwalingen opkwamen. Zedert
de derde of vierde Eeuwe is het in die forme geweest,
als wy het heeden ten dage nog bezitten.
2. Dat het niet zy een gebed, 't welk men bidden
moet. Dit is een groove misslag onder de Roomsgezinde.
Nemaar, 't is een Belydenisse die men doet voor men-
schen, van dingen die men gelooft.
3. Dat het is een treflijk Formulier der leere, geboud
op het fondament der Propheten en Apostelen. Een kort
begrip van 't gene in deeze XXXVII. Artikelen begreepen
- is. Die dit gelooft en belyd zal Zalig worden, Mare. 16 : 16.
Vrag. Wat zegt gy van de Geloofs-formen van Atha-
nazius en Niceên?
Antw. Dat dezelve van gelijken inhoud en waarde
zyn: Zij behelzen de verborgentheid der H. Drie-Een-
heid, zo als die in onze Belydenis bevestigt werd. Dies
wy deeze Formulieren, met al wat verder by onze Kerk
in overeenstemming van dien besloten is, volvaardig
294 IX. Artikel ,
aannemen, goetwillig belyden, en standvastig verdedi-
gen. Wy hebben een sterke Stadt, God stelt heil tot
muuren ende voorschanzen, Jes. 26 : 1.
Vrag. Gezien hebbende de waarheid en verhevenheid
van deeze verborgentheid ; waar na heeft nu elk belyder
der -waarheid te staan?
Antw. Na de vriendschap en gemeinschap met den
Zaligen en Drie-Eenigen God, Jes. 76 : 9. Met myne
Ziele heb ik u begeert in der nacht, ook zal ik met
mynen Geest die in 't binnenste van my is. u vroeg
zoeken. Jacob. 4 : 8. Naakt tot God en hy zal tot u
naaken. Psalm 33 : 12. Welgelukzalig is het volk, diens
God de Heere is, het volk dat hy zig ten erve heeft
verkooren.
Vrag. Is 'er zulk een nauwe gemeinschap en verkeeringe
tusschen den Drie-Eenigen God en zyn volk?
Antw. Dit blykt:
1. Uit de belofte die God van deeze verkeeringe aan zyne
kinderen doet, Lev. 26 : 12. Ende ik zal in het midden
van u wandelen, ende ik zal u tot een God zyn : Joh.
14 : 23. Zo iemand my lief heeft, die zal myn Woord
bewaaren : Ende myn Vader zal hem lief hebben, ende wy
zullen tot hem komen, ende zullen wooningen by hem
maken.
2. Uit de voorbeelden der Heiligen, die in deze gemein-
schap met God geleeft hebben, als Henoch, Gen. 5 : 22.
Ende Henoch wandelde met God, na dat hy Methuzalach
gewonnen hadde, driehondert Jaar. Abraham, Gen. 17:1.
Als nu Abraham negen en negentig Jaaren oud was, zo
verscheen de Heere aan Abram, ende zeide tot hein : ik ben
God de Almagtige, wandelt voor myn aangezichte ende zyt
oprecht. Mozes, Deut. 34 : 10. Ende daar stond geen Pro-
pheet meer op in Israël gelyk Moze : die de Heere gekent
hadde van aangezigte tot aangezigte. Asaph, Psalm 74 : 28.
Maar my aangaande ; het is my goed naby God te wezen :
ik zette myn vertrouwen op den Heere Heere, om alle uwe
werken te vertellen. Paulus en alle de Heiligen. Oollos. 3 : 3.
Want gy zyt gestorven ende uw leven is met Christo ver-
Bewys der H. Drie-Eenheid. 295
borgen in Gode. Philipp. 3 : 20. Maar onze wandel is in
de Hemelen, waar uit wy ook den Zaligmaker verwagten,
namelyk, den Heere Jesum Christum.
3. Uit de klagten der vromen, wanneer zy deeze ge-
meenzame verkeeringe met Godt missen. Ziet de Bruid,
Hoogl. 5 : 6. Ik deede mynen Liefste open, maar myn
Liefste was geweeken, hy was doorgegaan : myne Ziele ging-
uit van weegen zyn spreeken, ik zogt hem, maar ik vond
hem niet : ik riep hem, doch hy antwoorde my niet. Heman,
Psalm 88 : 15, 16. Heere waarom verstoot gy myne Ziele?
ende verbergt u aanschyn voor my ? van der jeugd aan ben
ik verdrukt ende doodbrakende : ik drage uwe vervaarenissen :
ik ben twyfelmoedig. Job, Cap. 29 2, 3. 4. Och of ik
ware gelyk in de vorige maanden ; gelyk in de dagen doe
God my bewaarde. Doe hy zyn lampe deede schynen over
myn hooft: Ende ik by zyn Ligt de Duisternisse doorwan-
delde : gelyk als ik was in de dagen myner jonkheid, doe
Gods verborgenheid over myne tente was.
4. Uit plaatsen die nadrukkelyk deeze verkeeringe tus-
schen God en zyn volk bevestigen, 1 Joh. 1 : 3. Het gene
wy dan gezien ende gehoord hebben, dat verkondigen wy
u, op dat gy met ons gemeinschap zoud hebben, ende
deeze onze gemeinschap ook zy met den Vader, ende met
zynen Zoone Jesus Christus. Joh. 17 : 21. Op dat zy alle
een zyn, gelykerwys gy Vader in my, ende ik in u, dat
ook zy in ons een zyn : Op dat de Waereld gelooven dat
gy my gezonden hebt. Psalm 65 : 5. Welgelukzalig is hy
dien gy verkiest, ende doet naderen, dat hy woone in uwe
voorhoven : Wy zullen verzadigt worden met het goede van
uw huis, met het heilige van uw Paleis.
.*. Vrag. Wat geniet een Godvrugtig belyder, die in
deeze gemeenschap met God is opgenomen?
Antw. Dit is in eenen adem niet te zeggen. Ethan de
Esrahiter roept uit. Welgelukzalig is het volk, 't welk
het geklank kent : ö HEERE, zy zullen in het ligt uwes
aanschyns wandelen : Zy zullen haar den gantschen dag
verheugen in uwen naame: ende door uwe geregtigheid
verhoogt worden, Psalm 89 : 16, 17. Immers zulk een
is een deelgenoot.
1. Van Gods oneindige Liefde, met al haar zeegenrijke
vrugten, Jerem. 31 : 3. De Heere is my verscheenen
296 IX. Artikel,
van verre tyden : Ja ik hebbe u lief gehad met eeiie
eeuwige liefde: daarom hebbe ik u getrokken met goe-
dertieren theid.
2. Heeft vergeevinge van zonden en gebreeken, Jes.
43 : 25. Ik, Ik ben 't die uwe overtreedingen uitdelgt
om mynent wille, ende Ik gedenke uwer zonden niet.
Hos. 14 : 5. Ik zal haar lieder afkeeringen geneezen, Ik
zal ze vrijwilliglyk lief hebben: want myn toorn is van
hem gekeert.
3. Ontfangt een gunstige verhooring van alle zyne ge-
beeden, Jes. 58 . 9. Dan zult gy roepen, ende de HEERE
zal antwoorden, gy zult schreeuwen, ende hy zal zeggen :
Ziet hier ben ik ! Cap. 65 : 24. Ende het zal geschieden,
eer zy roepen zo zal Ik antwoorden : terwyl dat zy nog
sp reeken, zo zal Ik hooren !
4. Geniet een vrede der Ziele, die allen verstand te
boven gaat. Jes. 32 : 17, 18. Ende het werk der gereg-
tigheid zal vrede zyn : ende de werkinge der geregtigheid
zal zyn gerustigheid ende zekerheid tot in Eeuwigheid,
ende myn volk zal in een woonplaatze des vredes wonen,
ende in wel verzekerde woningen, ende in stille geruste
plaatsen.
5. Bevind een kragtige vertroostinge onder kruis en
tegenheeden. Psalm 94 : 19. Als myne gedagten binnen
in my vermeenigvuldigd wierden, hebben uwe vertroos-
tingen myne Ziele verkwikt. Rom. 5 : 3 — 5. Ende niet
alleenlyk dit ; maar wy roemen ook in de verdrukkingen :
wetende dat de verdrukkinge lydzaamheid werkt. Ende
de lydzaamheid bevindinge, ende de bevindinge hope, ende
de hope beschaamt niet, om dat de liefde Gods in onze
harten uitgestort is door den Heiligen Geest, die ons is
gegeven
6. Oefent gemeenschap met alle de geenen die den
Heere vreezen, Psalm 119 : 63. Ik ben een gezelle aller
die u vreezen, ende dier, die uwe beveelen onderhouden.
1 Joh. 1 : 7. Maar indien wy in het Ligt wandelen,
gelyk hy in het Ligt is ; zo hebben wy gemeenschap met
malkanderen, ende het bloed Jesu Christi zyns Zoons
reinigt ons van alle zonde.
7. En leeft in de zoete verwagting van eene E uwige
heerlijkheid na dit leeven, Rom. 8 : 23. Ende niet alleen
dit; maar ook wyzelve, die de eerstelingen des Geests
Bewys der H. Drie-Eenheid. 297
hebben : wy ook zelve (zegge ik) zugten in ons zelven,
verwagtende de aanaeeminge tot kinderen, namentlyk de
verlossinge onzes Lighaams. Psalm 16 : 11. Gy zult my
het pad des levens bekent maken : verzadinge der vreugden
is by u aangezigte: Liefelykheeden zyn in uwe regterhand
eeuwiglyk.
Vrag. Is 'er mogelijkheid voor een arm zondaar, om tot
deeze gemeinschap met den Drie-Eenigen God te geraken ?
Antw. Ja. Dit blykt
1. Uit de voorbeelden van groote zondaren, die tot deeze
gemeinschap gekomen zyn. Zie een Manasse onder het O. T.
2 Chron. 33 : 12. Een overspeelige Vrouwe, Luc. 7 : 38.
Een verdwaalde Zoon, Luc. 15 : 18. Een vyandige Paulus,
Hand. 9 : 6. Een boos Moordenaar, weinig ogenblikken
voor zyn dood, Luc. 23 :'43. Ziet hier by 1 Tim. 1 : 15.
Dit is een getrouw woord, ende aller aanneeminge waardig,
dat Christus Jesus in de Waereld gekomen is, om de
ZONDAREN Zalig te maken; van welke ik de voor-
naamste ben.
2. God staat 'er op : Hy gebied in zyn woord, ja smeekt
ons, dat wy zyn gemeinschap zullen zoeken, Spreuk 9 : 4, 5.
Wie is si egt; hy keere zig herwaarts: tot den verstande-
loozen zeid zy : kornet eetet van myn brood, ende drinket
van den wyn dien ik gemengd hebbe. Job 22 : 21. Gewent
ii doch aan hem, ende hebt vreede : daar door zal u het
goede overkomen.
3. De Heere belooft zyn genade en gemeinschap den
geenen die hem zoeken, Jes. 55 : 6. Zoekt den Heere terwijl
hy te vinden is, roept hem aan terwyl hy naby is. Spreuk.
1 : 23. Keert u tot myne bestraffinge: Ziet ik zal mynen
Geest u lieden overvloediglyk uitstorten : Ik zal myne
woorden u bekent maken.
Vrag. Wat weg slaat een God-begeerende Ziel best in,
om tot deeze gemeinschap te koomen ?
Antw. 1. Hy stelle zyne begeerte daar toe dikwils aan
God in den gebeede voor. 't Is hem nut en geoorlooft in
zyn eenzaamheid te roepen : ó God gy zyt myn God ! ik
zoeke u in den dageraad, myne Ziele dorstet na u, myn
vleesch verlangt na u! Psalm 63 : 2. Tot uwen naam, ende
tot uwer gedagtenisse is de begeerte onzer Ziele, Jes. 26 : 8.
2. Hy legge in zyn gebed voor den Heere open, dat hy
298 IX. Artikel,
deeze begeerte niet van hem zelven heeft. Nemaar hy zegge,
deeze begeerte tot u ö God! is alleen van u en door u;
myn herte zeid tot u; (gy zegt) zoekt myn aangezigte; ik
zoeke u aangezigte ó Heere ! verbergt uw aangezigte niet
voor my, ende keert uwen knegt niet af in toorne : gy zyt
myne hulpe geweest, ende begeeft my niet, ende verlaat
my niet ö God myns heils! Psalm 27 : 8, 9.
3. Hy dringe sterk aan op de Goddelijke beloften. De
Heere heeft belooft : Ik zal in haar wonen, ende ik zal onder
haar wandelen: ende ik zal haar God zyn, ende zy zullen
my een volk zyn, 2 Cor. 6:16. Op deeze belofte mag
en moet hy den Heere manen in zyn gebed: Zegt tot myn
Ziele ik ben uw heil, Psalm 35 : 3. Gedenkt des woords
tot uwen knegt gesproken : op het welke gy my hebt doen
hopen? Psalm 119 : 49.
4. Hy houde zig aan de kragtige bedieninge des Woords,
en het heilig gebruik der bondzegelen: De oogen der Em-
maüsgangers wierden geopent ouder de breekinge des broods,
dat zy den Heere zagen, Luc. 24 : 30, 31. De Heere is
naby zyn volk in het heiligdom, en geeft aldaar zyn uit-
nemende liefde te kennen, Psalm 65 : 5. Welgelukzalig is
hy dien gy verkiest ende doet naderen, dat hy wone in
uwe voorhoven : Wy zullen verzadigt worden met het goed
van uw huis, met het heilige van uw Paleis.
5. Hy zoeke verkeering met des Heeren volk. Deeze
gemeenschap houd ons hart brandende in liefde tot God,
en leert ons door Godvrugtige zaamenspreekingen wat God
aan zyn volk doet. Doe Eliza by Elias verkeerde, zyn hart
kreeg zin in den Geest die op Elias rustte, 2 Kon. 2 : 9.
Doe Saul zig in 't gezelschap der Propheten bevond, de
Geest des Heeren werdt veerdig over hem, ende hy Pro-
pheteerde in 't midden van hen, 1 Sam. 10 : 10.
6. Dus doende mag hy vertrouwen, de Heere zal zig
op zyn tyd in liefde aan hem openbaren, t Is niemand
gemist, die Gods gemeenschap zogt, Spreuk. 8 : 17. Ik
hebbe lief, die my lief hebben : ende die my vroeg zoeken,
zullen my vinden. Jes. 64 : 5. Gy ontmoet den vrolyken,
ende die geregtigheid doet, den geenen die uwer gedenken
op uwe weegen.
.-. Vrag. Waar uit kan een bekommerde met reden
besluiten, dat hy een klein beginsel van dit leven in de
Bewys der H. Drie-Eenheid. 299
gemeinschap met God bezit, en dat het nog verder in hein
groeien zal?
Antw. Zoo een, die het begin heeft,
1. Is zyn hart niet voldaan met al wat hy buiten God
geniet; nog voordeel, nog aanzien, nog vermaak, nog
iets in de Waereld kan zyn begeerte voldoen, dan God
alleen. Word hy voor een tyd door de Wareld weggevoert;
zyn begeerte is en blyft dog altoos tot God, Psalm 38 : 10.
Heere voor u is alle mijne begeerte: ende myn zugten
is voor u niet verborgen. Psalm 73 : 25, 26. Wien hebbe
ik neffens u in den Hemel? neffens u lust my ook niets
op der Aarden. Bezwykt myn vleesch ende myn herte,
zo is God de rotsteen myns herten, ende myn deel in
Eeuwigheid.
2. Zo een is 't allerliefst in 't gezelschap van die met
den Heere verkeeren. De Kerk is zyn Paradys, de Pre-
dikinge van Gods Woord zijn Manna, de stigtelyke byeen-
komsten met Godvrugtige zijn leeven, Psalm 27 : 4.
Een ding heb ik van den Heere begeert, dat zal ik zoeken ;
dat ik alle de dagen myns levens mogten woonen in 't
huis des Heeren, om de liefelykheid des Heeren te aan-
schouwen, ende te onderzoeken in zynen tempel.
3. Zo een leeft in een geduurige Oorlog tegen de
zonde, geen grooter vyand heeft hy dan de zonde. De
minste zonde is zyn Ziel tot last, zyn zugten en bid-
den is om genade en heilig te zyn, zyn klagen en
schreien over de zonde die in hem woont. Ik elendig
mensche! wie zal my verlossen uit het Lighaam deezes
doods? Rom. 7 : 24.
4. Zo een vliegt wel eens opwaarts met zyn hart tot
God. Hy heeft zyn tyd en plaats, waarin hy zig afzon-
dert voor God. Is 't dat zyn Ziel eens moedeloos worde,
evenwel geeft hy de zaak niet op; maar bemoedigt zig
zelve. Wat buigt gy u neder ö myne Ziele? ende wat
zyt gy onrustig in my ? Hoopt op God, want ik zal
hem nog looven ; Hy is de meenigvuldige verlossinge
myns aangezigts, ende myn God! Psalm 42 : 12.
5. Zo een geniet ook nu en dan iets van den Heere
dat zyn harte sterkt, om God in zynen Zoon te pryzen
en te verheerlyken, Psalm 73 : 28. Maar my aangaande,
het is my goet naby God te weezen: Ik zette myn be-
trouwen op den Heere Heere, om alle uwe werken te
300 IX. Artikel ,
vertellen. Psalm 145 : 18. de Heere is naby allen die
hem aanroepen: alle die hem aanroepen in der waarheid.
Hy doet het welbehagen der genen die hem vreezen :
Ende hy hoort haar geroep, ende verlostze.
6. Zo een heeft een vast voornemen des harten, om
by den Heere te blyven. De liefde Gods regeert zyn
doen. Zyn keuze blyft het, het ga hem zo de Heere
blieft, tot God en zyn Gemeinschap, Hoogl. 8 : 6, 7.
Zet my als een Zegel op uw harte, als een Zegel op
uwen arm : want de liefde is sterk als de dood : de y ver
is hart als het graf: hare kolen zyn vuurige kolen,
vlammen des Heeren. Yeele wateren zoude deeze liefde
niet konnen uitblusschen : Ja de Rivieren zoudenze niet
verdrinken. Al gave iemand al het goedt van zyn huis
voor deeze liefde, men zoude hem ten eenenmaal veragten.
.*. Vrag. Waar voor heeft zulk een die in de gemein-
schap met God leeft, zig te wagten?
Antw. 1. Dat hy door stoute zonde, deeze zoete ver-
keering met God niet breeke? De zonde maakt een
scheiding tusschen God en de Ziel. Jes. 59 : 1, 2. Ziet
de hand des Heeren is niet verkort, dat zy niet zoude
konnen verlossen, ende zyn oore is niet zwaar geworden,
dat zy niet zoude konnen hooreu ; maar uwe ongeregtig-
heeden maaken een scheidinge tusschen u lieden, ende
tusschen uwen God. Ende uwe zonden verbergen het
aangezigte van u lieden, dat hy niet hoore.
2. Dat hy God niet verdenke in zyn liefde onder
kruis en tegenspoed, of zijne gemeinschap met den Za-
ligen God in twyfel trekke. Een Goudsmit heeft zyn goud
zo lief in den smeltkroes als in zyn kasse. De Heere
brengt zyn volk in een weg van sniert en kruis uit
enkele liefde, Psalm 94 : 12. Welgelukzalig is de man
ö Heere, dien gy tugtigt : ende dien gy leert uit uwe
Wet. Job 5 : 17, 18. Ziet, gelukzalig is de mensche
den welken God straft: daarom verwerpt de kastydinge
des Almagtigen niet: want hy doet smerte aan, ende hy
verbind : hy doorwond, ende zyne handen heelen.
'ó. Dat hy geen dag leeve zonder gemeinschap te oefe-
nen met God. Immers een treurig gedrag van Gods
Kinderen, als de Heere klaagt. Vergeet ook een Jonkvrouwe
haares verciersels? ofte een bruid haare bindzelen ? nogtans
heeft myn volk myner vergeeten dagen zonder getal.
Bewys der H. Drie-Eenheid. 301
Jerera. 2 : 32. 't Was Augustinus Belijdenisse, Heere ik
heb myn leeven myne Ziele geen meerder kwaad gedaan,
als toen ik geene omgang met u hadde. Mijn liefste trok
zyn hand van het gat der deure ende myn ingewand werd
ontroert om zynent wille, Hoogl. 5 : 4.
'.. Vrag. Waar uit verneemt een Godzalige, dat zyn
liefde en zoet gevoel van deeze gemeinschap met den Drie-
Eenigen God afneemt en verflauwt?
Antw. 1. Dit merkt hy als hy bevind, hoe weinig in-
wendig en verkwikkelijk vermaak dat hy heeft in 't den-
ken aan God, in 't bidden tot God, in 't spreeken van
God. Daar is de voorige lust niet, om tot God te gaan.
Men verrigt de pligt, zonder dat het harte warm word
in liefde Gods. Men kan het stellen, zonder troost en
genadige ontdekkinge Gods aan de Ziel, Openb. 3 : 15.
ik weet uwe werken, dat gy nog koud zyt nog heet:
och of gy koud waart of heet !
2. Dit is te zien, als het hart met iets anders dan
met God voldaan is, en de liefde tot ydelheid ofte iets
dat zyii Ziel niet verzadigen kan, allengskens toeneemt,
Jerem. 2 : 12, 13. Ontzettet u hier over gy Hemelen:
ende zyt verschrikt: wordet zeer woeste spreekt de Pleere.
Want myn volk heeft twee boosheeden gedaan: My den
springader des levendigen waters hebben zy verlaten, om
haar zei ven bakken uit te houwen, gebrokene bakken die
geen water houden.
3. Dit is te zien uit de wispeltuurigheid en ydelheid
van gedagten, die in ons zyn en telkens vermeenigvuldi-
gen. Want is het hart niet gevestigt en bepaalt omtrent
den Heere, in alles dat men doet, dan jaagt het duizend
ydelheeden na: Men gaat van de eene gebroke bak tot
den andere, zig vermoeiende in 't zoeken van eenige ver-
kwikkinge by en in de ydele schepselen, die alle met luider
stemme uitroepen, het is by my niet! Jerem. 2 : 24. Zy
is een woud-ezel gewend in de woestyne, na de lust haarer
Ziele schept zy den wind, wie zoude haare ontmoetingen
afkeeren? alle die ze zoeken zullen niet moede worden,
in haare maand zullen zy ze vinden.
4. Dit bevind men uit de onvrugtbaarheid van de Ziel,
onder de middelen der genade. Leeft de mensch in een
zoete drift tot Gods nabijheid, daar zal geen middel zyn,
of hy zal 'er meer of minder zeegen onder vinden ; maar
302 'XI. Artikel ,
leeft de Ziel ia een vermindering van liefde tot God,
de beste middelen doen hem geen nut, de Heere
blaast 'er in voor hem. Immers gelijk het een teeken
is, dat de mensch niet wel gesteld is, als hy uit
zyn voedzel geen kragt heeft; zo is 't een onfeilbaar
teeken, dat de Ziel van God vervreemt is, als de goede
middelen aan hem geen vrugt doen. Zie Mich. 2:7.
ó Gy die Jacobs huis geheeten zyt, is dan de Geest des
Heeren verkort? zyn dat zyne "Werken? en doen myne
Woorden geen GOED, den geenen die REGT wandelt.
5. Voeg 'er by dit is te zien uit onze vrijmoedigheid
tot God. Heeft de Ziel vreede by God, ö zij heeft vrij-
moedigheid om in den gebeede tot den Vader te gaan,
gelijk een Vriend tot zyn Vriend spreekt ; maar is 'er
vreeze en schroom, daar is ook schuld en scheiding.
Want de schuld werkt vreeze, en de vreeze onvrij moedig-
heid tot God. Ziet dit in Adam, doe zyne verkeering met
God door de zonde gebroken was. Hy hoorde de stemme
des Heeren Gods, wandelende in den Hof, aan de wind
des daags : Hy verbergde zig en zyn wyf, voor 't aange-
zigte des Heeren Gods in 't midden van 't geboomte des
Hofs, Gen. 3:8.
Vrag. Wat staat een Godvruchtige die in Gods ge-
meenschap leeft, te betragten'?
Antw. i. Hy verwondere zig veel over Gods goedheid
en vrijmagtige liefde, dat hy op zulk een onwaardige
heeft willen neder zien, om hem op te neemen tot in
zyn Zaalige gemeenschap. Hoort wat Ilagar zegt, Genes.
46 : 13. Ende zy noemde den name des Heeren, die tot
haar sprak, gy God des aanziens: want zy zeide; hebbe
ik ook hier gezien na dien, die my aanziet. Jesaias,
Cap. 6 : 5. Wee my! want ik verga, dewyle ik een
man van onreine lippen ben, ende ik woone in 't mid-
den eens volks, dat onrein van lippen is: want myne
oogen hebben den Koning, den Heere der Heirschaaren
gezien. Judas niet de Iscarioth, Joh. 14 : "22. Heere wat
Bewys der H. Drie-Eenheid. 303
is 't, dat gy u zelven aan ons zult openbaaren, ende
niet aan de Werelt?
2. Hy vertoone in al zyn doen voor Engelen en Men-
schen, dat hy een gunsteling des Allerhoogsten is, die
in de gemeinschap van het Zalig en Drie-Eenig Weezen
leeft, Hebr. 11 : 5. Door het geloove is Enoch wegge-
nomen geweest, op dat hy den doot niet en zoude zien.:
ende hy en wiert niet gevonden, daarom dat hem God
weggenomen hadde: want voor zyne wegneminge heeft
hy getuigenisse gehad, dat hy Gode behaagde. Vers
24 : 25, 26. Door het geloove heeft Mozes, nu groot
geworden zynde, geweigert eene Zoone van Pharaos
Dochter genaamt te worden. Verkiezende liever met het
volk Gods kwalyk gehandeld te worden : dan voor eenen
tydt de genietinge der zonde te hebben. Achtende de
Versmaadheidt Christi meerderen rykdom te zyn, dan
de schatten in Egipten : want hy zag op de vergeldinge
des loons.
3. Hy verlange hartelijk na de onmiddelijke nabyheid
des Volzaaligen Gods in den Hemel, Psalm 42 : 2, 3.
Gelyk een hert schreeuwt na de waterstroomen, alzo
schreeuwt myne Ziele, tot u ö God. Myne Ziele dorstet
na God, na den Levendigen God: wanneer zal ik ingaan,
ende voor Gods aangezicht verschynen? Daer dog zal
zyn ligt zyn vreugde, zyne vertroostinge eeuwig en vol-
komen zyn, Openb. 22 : 4, 5. ende zy zullen zyn aan-
gezigte zien, ende zynen naam zal op haare voorhoof-
den zyn. Ende aldaar zal geen nagt zyn, ende zy en
zullen geen keersse, noch licht der Zonne van nooden
hebben ; want de Heere God verlichtze : ende zy zullen
als Koningen heerschen in alle Eeuwigheid.
X. ARTIKEL,
Van de Persoon des Zoons, zyn Eeuwige Geboorte
van den Vader en Waare Godheid.
Wy gelooven dat Jesus Christus na sijne godlicke
nature de eenich-geboren Sone Godts is, van eeuwicheyt
gheboren : niet gemaekt noch gheschapen (want alsoo
soude hij een schepsel zijn) maer eens-wesens met den
Vader, mede eeuwich, het uytghedruckte heelt der self-
standicheyt des Vaders, ende den glantz syner heerlic-
heyt, hem in alles ghelijck zynde. De welcke is Gods
Sone, niet alleen van die tijt af dat hy onse nature
heeft aenghenomen, maer van alle eeuwigheyt, gelijc ons
dese ghetuyghenissen leeren, wanneerse met malcanderen
vergheleken werden, Moses seght dat God de werelt heeft
gheschapen: ende H. Johannes seght, dat alle dinghen
zijn gheschapen door dat Woort, het welck hy God
noemt: d' Apostel seght dat God de eeuwen door sijnen
Sone ghemaekt heeft; Item. dat God alle dinghen door
Jesum Christum gheschapen heeft; so moet dan degene
die ghenaemt werdt God, het Woort, de Sone, ende
Jesus Christus, doe al gheweest zijn, als alle dinghen
door hem gheschapen wierden. Ende daerom seght den
Prophete Micheas; Sijn uytganc is van aen-beginne ende
van eeuwigheyt. Ende den Apostel: hy is sönder begin
der dagen, ende sonder eynde des levens. Soo is hy
dan de ware eeuwighe God, die almachtighe, den wek-
ken wij aenroepen, aenbidden ende dienen.
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 305
VRAGE.
Wat is den Inhoud van deezen Artikel?
Antw. Een duidelijk vertoog, dat Jesus Christus is
de EEUWIGE NATUURLIJKE ZOONE Gods, eensweezig
met den VADER, den welken wy aanroepen ende dienen.
Vrag. Is dit een leerstuk van gewigt en nodig ter
Zaligheid, te geloven ?
Antw. I. De gantsche Kerk wordt op deeze Belydenisse
gebouwd : Want als Petrus beleeden hadden, dat Jesus
Christus is de Zoone des levendigen Gods, antwoorde
Christus zelf: Ende ik zegge u ook dat gy zyt Petrus :
Ende op DEEZEN PETRA, dat is op deeze Belydenisse,
zal ik myn gemeinte bouwen : ende de Poorten der
Helle zulle dezelve niet overweldigen, Matth. 16:16,18.
Vrag. Hebt gy nog een bewys ?
Antw. '2. Den H. Doop der Gelovigen wordt op deeze
Belydenis bedient, Handel. 8 : 37, 38. Ende Philippus zeide,
indien gy van gantscher herten gelooft, zo is 't geoorlooft,
ende hy antwoordende zeide : Ik geloove dat Jesus Christus
de ZONE Gods is, ende hy gebood den wagen stil te houden,
ende zy daalden beiden af in 't water, zo Philippus als den
Kamerling, ende hy doopte hem.
3. De Belydenis van deeze leer, is het Zegel van onze
gemeinschap met God, 1 Joh. 4 : 15. Zo wie beleeden zal
hebben, dat Jesus de ZONE Gods is; God blyft in Hem, ende
hy in God. Joh. 3 : 18. Die in Hem gelooft, wordt niet
veroordeelt, maar die niet gelooft, is aireede veroordeelt,
dewyl hy niet gelooft heeft in den name des Eeniggebooren
Zone Gods.
4. De geenen die deeze waarheid geloven, wordt het
eeuwige leeven belooft, Joh. 3:16. Want alzo lief heeft
God de waereld gehad, dat hy zynen Eeniggebooren Zone
gegeven heeft, op dat een iegelyk die in hem gelooft, niet
en verderve ; maar het eeuwige leven hebben. Cap. 20 : 31.
Maar deeze zyn geschreeven, op dat gy gelooft dat Jezus
is de Christus, de ZONE Gods ; en de op dat gy geloovende,
het leeven hebt in zynen Naame.
"20
306 X. Artikel,
.*. Vrag. Hoe zal men dit leerstuk behoorlijk be-
schouwen ?
Antw 1. Met geen minder eerbied en geloof dan de
voorgaande. Men moet, zegt Nazianzenus, Gods geboorte
door stilzwygen eeren. 't Is groots genoeg voor ons te
weeten, dat hy gebooren is; maar te weeten de wyze
hoe, is zelf den Engelen, veel meer ons, ongeoorlooft.
Wilt gy dat ik u zegge hoe? zo als het de Vader weet
die hem heeft gegenereert, ende de Zoon die gegenereert
is. Al wat hier boven is, is met eene wolke bedekt, en
reikt buiten ons gezigte. Spreuk. 30 : 4. Hoe is zynen
naam? ende hoe is de NAAM zyns ZOONS, zoo gy het
WEET?
2. Met smeekinge, dat God ons verstand verligte, om
de heerlijkheid des Eeniggebooren van den Vader te be-
schouwen, 't Is Christus toezegging aan de zynen, Joh.
14 : 20, 21. In dien dag zult gy bekennen, dat IK in
myn VADER ben, ende GY in MY, ende IK in U. Die
myne gebodeu heeft ende dezelve bewaart, die is 't die
my lief heeft: Ende die my lief heeft, zal van mynen
Vader gelieft worden: Ende ik zal hem lief hebben, ende
ik zal my zelve aan hem OPENBAAREN.
.-. Vrag. Hoe word deezen Artikel verdeelt?
Antw. In drie deelen,
I. Het eerste behelst een voorstel, dat Jesus Christus
is de eeuwige natuurlijke Zone Gods; eensweezig met den
Vader. Wy geloven dat Jesus Christus na. zyne Goddelyke
natuure de Eeniggeboren Zone Gods is, van eeuwigheid
geboren: niet gemaakt nog geschapen (want dan zoude
hy een schepsel zyn) maar Eensweezig met den Vader ;
mede-eeuwig, het uitgedrukte beeld der selfstandigheid
des Vaders, ende den glants zyner heerlykheid, hem in
alles gelyk zynde.
II. Het tweede een nadere Verklaring van dit voorstel,
aangedrongen met verscheido bewyzen uit Gods woord.
Dewelke is Gods Zone, niet alleen van die tyd af dat hy
onze natuure heeft aangenomen ; maar van alle eeuwigheid ;
gelyk ons deeze getuigenissen leeren, wanneer ze met nial-
kanderen vergeleeken worden. Moses zegt dat God de
waereld heeft geschapen : ende de H. Johannes zegt, dat
alle dingen zyn geschapen door dat Woord, het welke
hy God noemt: d'Apostel zegt dat God de Eeuwen door
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 307
zynen Zone gemaakt heeft ; Item, dat God alle dingen
dooi* Jesum Christum geschapen heeft.
III. Het derde vervat een besluit, getrokken uit dit
alles ,• tot bewys
A. Dat Jesus Christus is de Eeuwige Zone Gods : Zo
moet dan de geenen die genaamd word God, het Woord,
de Zoon, ende Jesus Christus, doe al geweest zyn, als
alle dingen door hem geschapen wierden. Ende daarom
zegt den Propheet Micha ; zyn Uitgang is van den aan-
beginne ende van Eeuwigheid. Ende den Apostel : Hy is
zonder begin der dagen, ende zonder einde des Levens.
B. Dat Jesus Christus is Waaragtig en Eeuwig God,
Eensweezig met den Vader. Zoo is hy de Waare Eeuwige
God, die Almagtige, den welken wy aanroepen, aanbid-
den, ende dienen.
Vrag. Wat staat ons nopens het eerste te verhandelen?
Antw. Te onderzoeken in wat zin Christus genoemd word
Gods Eeniggebooren Zoon, van Eeuwigheid gebooren.
Vrag. Word aan God een ZüON, in het eenvouwd,
en bij uitnemendheid, toegeschreeven?
Antw. Ja doch, in verscheide Plaatsen : als Psalm
2 : 7. daar God zegt: Gy zyt myn ZOON, en Vers 12.
Kusset den ZOON. Psalm 89 : 28. Ook zal ik hem ten
Eerstgeboorenen Zoone stellen, ten hoogsten over de
Koningen der aarde. Spreuk. 30 : 4. Hoe is zynen naam,
ende hoe is de naam zyns Zoons, zo gy het weet? Joh.
1 : 18. De Eeniggebooren ZOONE die in den schoot
des Vaders is.
Vrag, Wie is nu de Zoon van God by uitnemend-
heid?
Antw. Onze Heere Jesus Christus : Want hy is de
gezalfde van den Vader, die Psalm 2 : 7. deeze taal
voert. De Heere heeft tot my gezeid : Gy zyt myn
ZOON. En van wien de Vader uit den Hemel getuigd;
308 X. Artikel,
Deeze is myn ZOON E myn Geliefde, in den welken ik
myn welbehagen hebbe, Matth. 3 : 17.
Vrag. Na wat natuur is hy de Zoone Gods?
Antw. Na zyne Goddelyke natuure : want na zyn
Menschelijke natuure is hy uit den maagd Maria; dit
zal in den XVIII. Artikel betoogt worden.
Vrag. Wie worden in de H. Schriftuur Zonen Gods,
ofte Kinderen Gods genaamt ?
Antw. 1. Alle menschen, voor zo verre zy uit God zyn
dóór kragt van Scheppinge, Mal. 2 : 10. En hebben wy
niet alle eenen Vader? ende heeft niet een God ons geschapen ?
2. Uiterlyke Verbondelingen, die in de uitwendige ge-
meinschap van Gods Kerke leeven, Exod. 4 : 22. Dan
zult gy tot Pharaö zeggen : Alzo zeit de Heere myn Zoone,
myn Eerstgebooren is Israël. Deut. 32 : 6. Zult gy dit den
Heere vergelden, gy dwaas ende onwys volk, is hy niet
uwe Vader, die u verkreegen, die u gemaakt, ende u be-
vestigt heeft. Matth. 8:12. Ende de kinderen des Kouing-
ryks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternisse.
3. Uitverkoorne en gelovige, die den beelde van Gods
Zoon gelykvormig zyn, Joh. 1 : 12. Maar zo veele hem
aangenomen hebben, dien heeft hy magt gegeeven kinderen
Gods te worden ; namentlyk, die in zynen name geloven.
Gal. 3 : 26. Want gy alle zyt kinderen Gods, door het geloove.
4. Heilige Engelen, die na den beelde Gods geschapen,
als Zoonen des Huisgezins gemeenzaam met God in den
Hemel omgaan, Job 38 : 4, 7. Waar waart gy doe ik de
aarde gronde ? Doe de morgensterren t'zamen vrolyk zongen,
ende alle de Kinderen Gods juigden ? Matth. 18: 10. Want
ik zegge u lieden, dat haare Engelen in de Hemelen altyd
zien het aangezigte myns Vaders, die in de Hemelen is.
5. Overheeden en Magten, die in haare heerschappye
een straal van Gods beeld boven andere, vertoonen, Psalm
82 : 6 Ik hebbe wel gezeid : gy zyt Goden : ende gy zyt
alle Kinderen des Allerhoogsten !
Vrag. Is 'er ook eenige gelykheid of overeenkomste, tus-
schen Christus de Zoone Gods, ende alle geloovigen, als
Kinderen GodsP
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 309
Antw. 1. Christus de Zoone Gods, is van den Vader
geboren, Psalm 2:7. De gelovige hebben hunne geboorte
mede uit God, 1 Joh. 5:1. Een iegelyk die gelooft dat
Jesus is de Christus, die is uit God gebooren.
2. Christus heeft als Zoone Gods, de Goddelijke natuure
met den Vader; de geloovige zyn ook op hunne wyze, der
Goddelyke natuure deelagtig geworden, 2 Petr. 1 : 4.
3. Christus is uit kragt van zyne geboorte, het beeld
êes Vaders, die des Vaders deugden vertoont, en zyne werken
doet, Joh. 5 . 19. De wedergeboorne hebben ook Gods
beeld in zig: zy vertoonen de deugden hunnes Vaders, en
volgen zyne werken na, Matth. 5 : 48. Weest dan gy lieden
Volmaakt, gelyk uw Vader, die in de Hemelen is, Volmaakt is.
4. Christus is als Zoone Gods, de Erfgenaam van alles.
Hebr. 1 : 1 , 2. De geloovigen zyn als kinderen Gods, Erf-
genamen Gods, en mede-Erfgenamen met Christus, Rom.
8 : 17. Die overwint, zal alles beërven; Ende ik zal hem
een God zyn, ende hy zal my een Zoone zyn, Openb. 21 : 7.
.-. Vrag. Waarin bestaat de voortreffelykheid van Chris-
tus Zoonschap, boven het Kinderschap der geloovigen?
Antw. 1. Christus is de eige en natuurlijke Zoone Gods,
uit het Weezen van den Vader gebooren, God uit God,
ende ligt uit ligt, waaragtig God, uit waaragtig God,
Eom. 8 : 32. De geloovige zyn buiten het Weezen Gods,
door de werkinge zynes Geests wedergebooren, Jac. 1 : 18.
Na zynen WILLE heeft hy ons gebaart door het woord
der waarheid, op dat wy zouden zyn (als) eerstelingen
zyner schepselen.
2. Christus is het weezendlyke, volmaakte, en eeven-
gelijke beeld Gods, in wien de Vader al wat hy zelf
weezentlyk bezit, heeft uitgedrukt, Hebr. 1 : 3. Dewelke,
alzo hy is het afschynzel zyner heerlykheid, ende het uit-
gedrukte beeld zyner Selfstandigheid. De wedergeboorne
ontfangen dat beeld, ten aanzien van eenige gelijkenis
en afschaduwing, die op haar Allervolmaakst, maar eindig is.
3. Christus is alleen de Eeuwige Zoone Gods, gebooren
van Eeuwigheid eer de bergen waaren, Spreuk. 8 : 25.
De geloovigen zyn eerst kinderen Gods in der tyd. Gal.
3 .- 26. Want gy zyt alle kinderen Gods door het geloove
in Christo Jesu.
4. Jesus Christus is de Eeniggeboorne Zoone Gods,
310 X. Artikel,
om dat geen ander op deeze wyze gebooren is, hoewel
God veele kinderen heeft, Joh. 1 : 18. Niemand heeft
ooit God gezien : De Eeniggebooren Zoone die in den
schoot des Vaders is, die heeft hem ons verklaart.
5. De Heere Christus is de beminde Zoone Gods, tot
wien de liefde des Vaders is uit de natuur, Matth. 3 : 17.
De geloovige werden om zynent wille uit genade tot kin-
deren Gods aangenomen, Joh. 1 : 12. Maar zo veele hem
aangenoomen hebben, die heeft hy magt gegeeven kin-
deren Gods te worden ; namentlyk, die in zynen name
gelooven.
Vrag. Welke is de waare reeden der benaminge van
Vader en Zoon?
Antw. Die word daar in gestelt, dat God zyn Zoon
gegenereert heeft, Psalm 2 : 7.
Vrag. Wat is een eigentlyk gezeide generatie?
Antw. Die bestaat daar in, dat een mensch zyns gelijken
uit zyn eige weezen of substantie, naar zyn beeld en gely-
kenisse voortbrengt. Dit word in opzigt van den Vader,
genoemd genereeren of voortteelen, ende ten opzigte van
een Moeder, word het genaamd baaren.
Vrag. Moet dat genereeren of baaren, eigentlyk opgevat
worden ?
Antw. Neen : want een eigentlyke generatie of gegenereert
te worden, sluit verscheide onvolmaaktheeden in zig, die
in geen Goddelijk Persoon konnen vallen. Hier in is geen
meerder nog minder,, geen eerder nog later, geen eigentlyk
zaad waar uit een gebooren word, of iets diergelijks; egter
is het een Waaragtig Zoonschap en een WAARE generatie.
Daarom moet 'er zo iets in gevonden worden, dat het woord
genereeren, hoe oneigentlyk men het ook neemt, noodzaakelijk
ende in alle taaien meden brengt.
Vrag. Hoe kond gy dit ophelderen ?
Antw. De H. Schrift schryft eenige hertstogten of eigen-
schappen, aan God onteigentlijk toe. Neem eens toorn,
droefheid, berouw, yver, jeloersheid, enz. Dewyl deeze herts-
togten in ons niet zonder ontroeringe, ende alzo niet zonder
onvolmaaktheid zyn : zo zyn wy gewoon te zeggen, als 'er
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 311
zodanige spreekwyzen voorkoomen. Deeze dingen moeten
oneigentlyk, ende Gode betamelyk verstaan worden; maar
wy stellen altoos, dat zy waarlijk iets in God te kennen
geeven, dat met regt door zulke woorden word uitgedrukt.
Vrag. Wat moet 'er egter in dit Zoonschap en generatie
opgesloten leggen ?
Antw. Indien men aan het algemeen denkbeeld van de
woorden ZOON en GENERATIE eenigzints zal voldoen,
moeten dezelve noodzakelijk mede brengen, dat de eerste
Persoon den tweeden op zeekere onbegrypelijke wyze uit
zyn eige Weezen heeft voortgebragt ofte voortbrengt, zo dat
hy niet alleen MET maar ook VAN den eersten Persoon
in het zelfde Goddelijke weezen, op eene onafhangelijke
wyze bestaat.
Vrag. Bewyst eens, dat de H. Schriftuur van zulk een
geboorte des Zoons van den Vader spreekt ?
Antw. Dit blykt
1. Uit Psalm 2:7. Ik zal van het besluit verhalen:
De Heere heeft tot my gezeid: gy zyt MYN ZOONE, heden
hebbe ik u GEGENEREERT. Duidelijk word hier geleert,
dat de Zoon is van den Vader door eene Eeuwige ge-
boorte. De Zoon verhaalt dat de Vader van hem getuigt:
Beni atta, Gy zyt MYN ZOON myne eigene en wel-
beminde Zoone, hoedanig de Christus is, Jes. 42 : 1.
vergel. Matth. 3 : 17. Dit blykt nader, want de Vader
vervolgt Ani Jelidticha, ik hebbe u GEGENEREERT ! hier
is in de grondtaal een woord, welk eigentlijk gebruikt word
van Moeders, wanneerze een vrugt voor den dag brengen,
en zegt derhalven de aller onmiddellykste voortbrenginge
des Zoons van den Vader, op eene wyze, welke met Gods
Eeuwige natuure overeenkomt. De Eeuwigheid van deeze ge-
boorte word nader aangeweezen met het woord Hajóm,
HEEDEN; dewyl Gods zyn is een Eeuwig heedeu, maar
in geen gisteren, of morgen, of vervolg van tyden stand
grypt. Hy doch is de Eeuwige God, Gen. 21 : 33. in de^
Eeuwigheid woonende, Jes. 57 : 15. wiens Eeuwige natuur
geene veranderinge ofte schaduwe van omkeeringe onder-
worpen is, Jac 1 : 17. Zegt men, hier is een Prophetie
van 't geen onder het N. Testament geschieden moest; maer
hoedanig is deeze Prophetie? niet van de zaak, dat Christus
eerst onder het N. T. zoude gebooren ofte Zoone Gods
Avorden ; maar een verklaaringe van de zaak: namentlijkj
312 X. Artikel,
dat hy als Zoone Gods van den Vader opentlij k erkent ende
verklaart zouden worden. Dit heeft ook de Vader gedaan
door zyn geboorte, door den Engel tot Maria, Luc. 1 : 35.
plegtig, doe hy van Johannes gedoopt werdt in de Jordaan,
Matth. 3 : 17. glansrijk by zyne verheerlijkinge op den
berg. Matth. 17 : 3. kragtig by zyne opstandinge uit den
dooden, Rom. 1 : 4.
2. Uit Spreuk. 8 : 22, 24, 30. De Heere bezat ray in
't beginsel zynes wegs, voor zyne werken, van doe aan. Ik
was gebooren als de afgronden nog niet waren : als nog geen
fonteinen waaren, zwaar van water: ja eer de bergen inge-
vestigt waren : voor de heuvelen was ik gebooren. Doe was
ik een Voesterling by hem, ende ik was dagelyks zyne ver-
makingen : t' aller tyd voor zyn aangezigt speelende. De
spreeker is hier niet de deugd der wysheid, als een Persoon
verbeeld. Dit is de misvatting van Socinianen, Arrianen,
en andere, maar Jesus Christus de kragt Gods en de Wys-
heid Gods, 1 Cor. 1 : 24. de Zelfstandige Wysheid, door wiens
bestellinge de Koningen regeeren, en de Vorsten der Aarde
geregtigheid stellen, 't Geen hy nu van hem zelven getuigd,
sluit dadelijk zyne Eeuwige geboorte van den Vader in.
Hier toe leid ons de spreekwyze. De Heere BEZAT my, enz.
Want slaan wy het oog op het woord mp in den Grondtext
dat beduid iets door zyn eigen moeite en arbeid verkrygeu,
als het zyne, en verkreegen hebbende, met vollen regt be-
zitten, en word dieshalven cierlijk gebruikt dan iets ver-
krygen door geboorte. Zo zeide Eva met dit woord by het
baaren van Kain, haaren eersten Zoone, Gen. 4 : 1. Ik
hebbe eenen man van den Heere verkreegen. Dit bevestigen
de woorden, ik was GEBOOREN als de afgronden nog niet
waaren, enz. Want waarlijk heeft dit woord ^in de betee-
kenisse van gebooren te worden, en is in deezen zo kragtig
en nadrukkelijk, als de Hebreeuwsche taal geen nadrukke-
lijker opgeeft. Doch wy zeggen hier minder van om de eer-
bied van de Persoon, die 't word toegepast. Hier toe dringt
ons de spreekwyze, doe was ik een VOESTERLING by hem,
enz Nademaal pon Araou door Voesterling vertolkt, zooda-
nig een teedere Zuigeling en Voester-Zoone beduid, die noch
in den schoot gedraagen werdt, Num. 11 : 12. Hebbe ik
dan al dit volk ontfangen? heb ik het gebaart? dat gy
zoudt tot my zeggen, draagt het in uwen schoot, gelyk
als een Voester-Vader den Zoogeling draagt. Alles om ons
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 313
te doen zien, dat Jesus Christus is het Selfstandige woord,
in den beginne by God, ende God zelve, Joh. 1 : 1. Ja
de Eeniggebooren Zoon, die in den schoot des Vaders is,
Joh. 1 : 18. Deeze Textwoorden tot iets anders te draaien
is een stoute onderneeminge, die in onze Kerk niet wel
yoeglijk is.
.*. Vrag. Hebt gy nog een bewys?
Antw. 3. Kragtig word deeze verborgentheid bewee-
zen en verklaard uit Christi getuigenisse van hem zelven,
Joh. 5 : 26. Want gelyk de Vader het leeven heeft in
hem zelven, alzo heeft hy ook den Zoone gegeeven het
leeven te hebben in hem zelven. Om te komen tot een
bescheiden verstand van deeze woorden, staat ons aan te
merken wat het zy, het leeven te hebben in zig zelven.
Dit is nu een zeer kragtige en opmerkenswaardige spreek-
wyze, waar door uitgedrukt word het algenoegzaame,
gelukzalige en Volmaakte leeven, 't welk in God is. God
leeft, ende wy leeven. Üoch het leeven Gods is zeer
verscheiden van het leeven der menschen. De werkzaam-
heid van Verstand en Willen, waar in Gods leeven be-
staat, is t' eenmaal volmaakt, en gaat verzelt met een
volle verzadiginge van een geduurzaame blydschap en zeer
bestendig genoegen, 't geene nooit vermindert of gestoort
word. In tegendeel, de werkzaamheid van verstand en
willen ; waar in het leeven van 't edelste gedeelte der
menschen bestaat, is onvolmaakt, en in de meeste men-
schen afgescheiden van alle waare blydschap. Doch daar
"'t nu op aankomt, is, de Vader wordt gezegd, dat hy
dit volmaakte en allergenoegzaam leeven in ZIG ZELVEN
heeft; dat is, dat hy niet alleen het leeven aan niemand
schuldig is; maar ook dat hy by zig heeft zulk een be-
ginzel van volmaaktheid, en zulk een kragt van alge-
noegzaamheid, dat hy in zig zelven en uit zig zelven,
op de allergelukzaligste wyze leeft, Psalm 36 : 10. Want
by u is de fonteine des levens: In uw ligt zien wy het
ligt. Voorder word 'er gezegd, dat de Vader GEGEEVEN
heeft aan den Zoone het leeven te hebben in zig zelven,
GELYK hy het leeven heeft in zig zelven. Door welke
woorden klaar en zonder de minste bewimpelinge beduid
word, dat de tweede Persoon mede deel heeft aan het
zelve volmaakte, algenoegzaame en gelukzalige leeven,
814 X. Artikel ,
't welk de eerste Persoon bezit en geniet , doch dat even-
wel de eerste Persoon het beginsel is van dit leeven in
de tweede ; dat is, dat de eerste Persoon dit algenoeg-
zaam Goddelijk leeven aan de tweede Persoon heeft mede
gedeelt, op eene wyze, welke met Gods eeuwige natuure
overeenkomt, en in de Schrift als de grondslag der be-
naminge van Vader en Zoon word aangemerkt. Dit nu
is de waare zin der woorden. De uitvlugt die men maakt,
om zo een kragtig bewys te ontwyken is, dat in deeze
plaats gezien wordt op Christus Middelaarampt, waar in
en waar door hy de magt ontfangen heeft, om het leeven
aan de uitverkoornen te geeven, en leevendig te maken,
die hy wil. Doch zulk een verklaaring komt met den
zin der woorden geenzints overeen. Immers de by-
woorden die in 't Grieksch zyn ccavrsp en vrccc en v.oCi door
GELYK, ALZO en OOK vertaalt, leeren niet alleen de
zamenhang van de eene waarheid met den andere ; en hoe
de eene vloeit uit den andere; maar een allenthalvige
gelykheid, die daar tussen de bezittinge van het leeven,
dat de Vader heeft in hem zelven, ende dat ook de Zoone
heeft in hem zelven. Hoe heeft nu de Vader het Leeven
in zig zelven ? Is de Vader Middelaar geworden, om zon-
daars in hem geloovende, het eenwig leeven te geeven?
Is de Vader door lyden en genoegdoeninge de oorzaak des
eeuwigen leevens voor de zynen geworden ? Geenzints !
Derhalven blykt, dat er in den text van een ander leeven
gesprooken werdt, op hoedanig een wyze de Vader het
zelve bezit. Hoe heeft dan nu de Vader het leeven in zig
zelven? Op die wyze, gelijk boven gezegd is, dat de
Vader eene volmaakte werkzaamheid en algenoegzaamheid
in en uit zig zelven heeft, en dat hy diensvolgende zulk
een volheid van algenoegzaame gelukzaligheid bezittende,
een oorzaak van een gelukzalig leeven zyn kan, aan alle
die geene, die hem zoeken. Zo heeft nu de Vader het.
leeven in zig zelven. De Zoone nu heeft hy gegeeven het
leeven te hebben in hem zelven ; wat zegt dit anders,
als dat hy dit Goddelijk, Algenoegzaani, en Volmaakt'
leeven aan den Zoone van Eeuwigheid heeft medengedeelt,
en uit dien hoofde heeft de Zoone ook door zyn dood
een oorzaak van Zaligheid konnen zyn, voor den uitver-
kooren mensch. Gelijk doezen uitleg eeniglijk voldoet aan
de beteekenisse en kragt der woorden, zo komtze ook
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 315
zeer wel overeen met den zamenhang der zaaken. Onzen
Heere Jesus Christus is beezig te bewyzen tegen de Jooden,
dat hy het zelve werkte met den Vader. Onder deeze
groote werken stelt hy Vers 25. de leevendigmaakinge
van doode zondaaren, door de verkondiginge des Evan-
geliums. Voorwaar ! voorwaar ! de uure komt, ende is nu,
wanneer de doden zullen hooren de stemme des Zoons
Gods; ende dieze gehoort hebben zullen leeven. Hier deed
zig terstond een zwaarigheid op, hoe het mogelijk was,
dat Jesus aan een geloovend Zondaar het leven konde
geeven ? Deeze zwaarigheid neemt Jesus weg met te zeg-
gen, dat hem de Vader gegeeven heeft dit leeven te heb-
ben in zig zelven. Hy hadde deel aan die algenoegzaam-
heid en gelukzaligheid, die in God is. Dit was de grond-
slag, waarom hy van den Vader heeft konnen geheiligt
en gezalft worden, tot het Middelaars-ampt. Want die in
zig zelven het leeven ende gelukzaligheid niet bezit, hoe
zal die de oorzaak van leeven en Zaligheid konnen zyn
voor andere. Om dat nu de Vader hem dit leeven mede-
gedeelt hadde, zo kon hy de oorzaak des leevens zyn in
de kinderen Gods. Dit is de kragt van Jesus Redeneeringe,
in dit gesprek tegen de Joden.
Vrag. Bewyst eens nader, dat deeze generatie of geboorte
des Zoons, de waare en eenige grondslag der benaminge
van Vader en Zoon zy?
Antw. 1. Dit bevestigen de betrekkelijke naamen van Vader
en Zoon, die de eerste en tweeden Persoon in 't Goddelyk
Weezen toegeëigent worden. Deeze woorden moeten in deeze
verborgentheid beteekenen, 't geen haar kragt en beteeke-
nisse toelaat. De kragt nu deezer namen is, dat men een
Vader noemt, zo eene die een ander voortbrengt met zyn
beeld, wederom een Zoon, zo eene die voortgebragt word
uit het weezen van een ander met deszelfs beeld. Deeze
beteekenisse draagt eigentlyk de naam van Vader en Zoon
in alle talen by allerleie menschen ; dierhalven konnen de
namen van Vader en Zoon aan de eerste en tweede Persoon
in 't Goddelyk Weezen eigen, niet anders beteekenen, dan
dat de eerste Persoon het beginzel is van de tweede, of dat
de eerste Persoon zyn weezen, dat is, zyn volmaaktheeden
en eigenschappen, en alles dat tot het Goddelijke Weezen
behoort, heeft medegedeelt aan de tweede, en dat de tweede
316 X. Artikel,
Persoon op een zeekere het Goddelijk Weezen betamelijk en
eige wyze zy en besta van den eersten, met het beeld van
den eersten. Dit is het geloof der Kerk. Dit is de Belydenisse
der Vaderen. Dit is den inhoud van deezen Artikel.
2. Men merke vervolgens aan, dat de tweede Persoon
niet alleen de Zoone Gods, maar ook de EIGENE ZOONE
Gods geheeten werdt, en dat de eerste Persoon niet alleen
de Vader, maar ook de EIGENE VADER genaamd werdt.
Het eerste heeft men Rom. 8 : 32. Die ook zynen EIGEN
ZOONE niet gespaart heeft ; maar heeft hem voor ons
allen overgegeeven. Het tweede Joh. 5 : 18. De Jooden
daarom zogten dan te meer hem te dooden, om dat hy
niet alleen den Sabbath brak, maar ook zeide dat God zyn
EIGEN VADER was, hem zelven Gode even gelyk makende.
Wat zegt dit nu, dat onzen Heereu Jesus Christus geheeten
wordt de EIGENE ZOONE Gods ? Dit zegt, dat hy op eene
byzondere en uitsteekende wyze Gods Zoone is, zodanig als
niemand in Hemel of op Aarde gevonden wordt. De reden
is. Om dat niemand van alle die geene, die Gods Zoonen
geheeten worden, van God ontvangen het geheele beeld
van God. Het geheele weezen van God, ende alle zyne
volmaaktheid, alle zyne algenoegzaamheid, al zyne wysheid,
alle zyne heerlijkheid, alle zyne gelukzaligheid is haar niet
meden gedeelt. Daar is maar EEN Zoon van God van wien
wy spreeken, in dewelke het geheele beeld van zyn Vader
word uitgedrukt; dewelke als Gods EIGENE Zoone uit het
Weezen ende Substantie des Vaders, deel heeft aan alle
de volmaaktheid en heerlijkheid zyns Vaders. Deeze voert
de naam van Zoon in die kragt en beteekenisse, die op
geen Engel of Mensch passen kan. Dus zal Paulus zeggen,
Hebr. 1 : 4, 5. Zo veel treffelyker geworden dan de Engelen,
als hy uitneemender naam boven haar geërfd heeft. Want
tot wien van de Engelen heeft hy ooit gezegd gy zyt
MYNE ZOONE HEEDEN hebbe ik u GEGENEREERT?
.-. Vrag. Hebt gy nog een bewys?
Antw. 3, Dit blykt uit de benamingen, welke de
Christus draagt uit kragt van zyne eeuwige geboorte van
den Vader; die, hoewel 't oneigentlyke benamingen zyn,
evenwel de eigentlyke geboorte des Zoons van den Vader
beduiden. Dus word hy genaamd.
a. Het AFSCHYNSEL van zyn's Vaders heerlykheid.
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. Bi 7
Hebr. 1 : 8. Door het woord Heerlykheid, worden ver-
staan alle de volmaaktheeden Gods t' zamen genomen.
Deeze worden verder vergeleken by een schynend ligt.
om datze in de Ziel zo een klaare bevattinge verwekken
van de grootheid der Majesteit Gods, dat wy genoodzaakt
werden dezelve te erkennen en te pryzen. Dit schynend
ligt nu der heerlijkheid Gods, word ten aanzien van des-
zelfs eerste beginzel aangemerkt te zyn IN den eersten
Persoon, en daar van AF te schynen op den tweeden
Persoon des Goddelijken Weezens. Alle de heerlijkheid
Gods word vertoont IN den Zoone; maar zo, datze oor-
spronkelijk is IN den Vader; ende van den Vader AF
schynt op den Zoone, Joh. 14 : 9. Die MY gezien heeft,
die heeft den VADER gezien. Dit nu is de waare zin der
woorden, als de volgende spreekwyze van de Text beves-
tigt. Het UITGEDRUKTE BEELD van Gods Zelfstandig-
heid. Het woord Selfstandigheid zegt alhier de geheele
naam, alle de eigenschappen en volmaaktheeden van God ;
en met een woord, alle het geene dat in God is. De ge-
lijkonisse is genomen van een Zeegel-ring, welke gemaakt
word van een vaste en gedronge stoffe, als die alleen
bekwaam is om een gesneeden beeld of merkteeken te
draagen. De volmaaktheeden nu en eigenschappen, zo als
die afgebeeld zyn in den Vader, zyn volmaaktelijk AF en
UIT gedrukt in den Zoone. De Zoone draagt het geheele
weezen en beeld des Vaders, als het welke hem van den
Vader door eene bovennatuurlyke geboorte is mede gedeelt,
zo dat hy in nadruk den Engel werd genaamt, in wiens
binnensten de NAAM Jehovah is, Exod. 23 : 21.
b. Hy word genaamd het BEELD Gods, 2 Cor. 4 : 4.
En wel het BEELD des onzienlyken Gods, Collos. 1:15.
Het beeld eens Persoons noemt men een ander Persoon
of zaak, daarin de eigenschappen of trekken, daar door
die Persoon van andere onderscheiden is, klaarhjk worden
vertoont. Zo is en draagt een Zoon het beeld des Vaders.
Als nu de middelaar Christus het Beeld Gods, ofwel het
Beeld des Onzienlyken Gods genaamd werdt, is dit niet
te verstaan van zyn menschelyke natuure ; maar alleen
van zyne Goddelijke natuure, na de welke de Zoone het
geheele weezen en beeld des Vaders heeft, als het welke
hem door geboorte van den Vader is medegedeelt.
c. Hy werd genaamd de SPRUITE des Heeren, Jes,
3 1 8 X. Artikel,
4 : 2. Zach. 6 : J2. Deeze naam wederom moet de
Persoon des Middelaars toe komen, of ten aanzien van
zyne Goddelyke, of ten aanzien van zyne menschelyke
natuure. De nadruk van deeze spreekwyze is te groot,
datze gepast kan worden op de menschelyke natuure van
Christus. Ook moet men aanmerken, dat de Middelaar
ten aanzien van zyne menschelyke natuure, genoemd
werd een Spruite van David, Jerem. 23 : 5. Deeze dingen
staan tegen malkanderen over, een SPRUITE van JEHO-
VAH ende een SPRUITE van DAYID te zyn gelijk de
benaminge van Zoone Gods, ende Zoone des menschen,
beide aan den Middelaar toegepast. Dies verwekt de spreek-
wyze een Spruite des Heeren in ons een gedagte, dat hy
van alle eeuwigheid van den Vader is voortgekomen als
zyn Spruite. Waar toe zommige nog brengen zyn bena-
minge van den OPGANG uit der hoogte, Luc. 1 : 78.
Door de innerlyke beweegingen der barmhartigheid onzes
Gods, met welke ons bezogt heeft de OPGANG uitr der
Hoogte. Men merkt dan aan, dat het woord nas Spruite
van de LXX Overzetters, vertaalt word met het woord
x-;xtoX-/i anatoleê opgang; en dat Zacharias buiten allen
twyfel in zyn lofzang het woord nas SPRUITE zal ge-
bruikt hebben, 't welk van Lucas volgens de LXX Over-
zetters door x-jxtoK'a anatoleê overgezet werd. Dan zoude
de zin zyn, een SPRUITE uit der HOOGTE; dat is een
Spruite, die uit de hoogte, te weeten, uit den Hemel is.
Vrag. Wat besluit gy uit dit alles?
Antw. 1. Dat Jesus Christus is alleen de EEUWIGE
NATUURLYKE Zoone Gods, niet gemaakt nog gescha-
pen ; maar uit het weezen van den Vader gebooren.
Dit stelt onze Belydenisse met ronde woorden tegen de
dwalingen der Arrianen. Wy gelooven dat Jesus Christus
na zyne Goddelyke natuure de EENIGGEBOOREN ZOONE
Gods is: niet GEMAAKT nog GESCHAPEN; want alzo
zoude hy een Schepsel zyn.
2. Dat hy niet heeft een gelyk weezen, maar een
en het zelfde Goddelyk Weezen met den Vader. Dit
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 319
drukt onze Belydenis uit in de woorden : EENSWEEZIG
met den Vader, overeendragtig Joh. 10 : 30. Ik en de
VADER zyn EEN.
3. Dat hy geenzints de Zoone Gods geworden is in
der tyd, maar gelijk de Belydenisse van Niceen zegt:
Gebooren uit den Vader voor alle Eeuwen. Hierom is
onze Belydenisse MEDE EEUWIG het uitgedrukte beeld
der Selfstandigheid des Vaders, ende Glants zyner heer-
lykheid : want in den beginne was het WOORD, ende
het WOORD was by God, ende het WOORD was GOD.
Joh. 1 : 1.
4. Dat hy niet minder is dan den Vader, nog in
weezen, nog in magt, nog in heerlykheid, maar hem
tïï~~ alles GELYK zynde, Joh. 5 : 23. Opdat zy alle den
Zoone eeren, gelijk zy den Vader eeren. Die den Zoone
niet en eert, en eert den Vader niet die hem gezonden
heeft.
Vrag. Waarom spreekt de Belydenis zo klaar en verheven
van deeze geboorte des Zoons?
Antw. Die omtrent dit leerstuk dwaalt, ondermynd de
fondamenten van waarheid en godsvrugt, waarop Christus
zyn Kerke gebouwt heeft, Matth. 16 : 16 — 18. Een ieder
die begeert regtzinnig en godvrugtig te zyn, mag geen stroo-
breed van deeze Belydenisse afgaan. De generatie Gods zegt
Nazianzenus, moet met stilzwygen geëert worden ; 't is wat
groots voor ons geleert te hebben, dat hy gegenereert is.
En niet min zoet Ambrozius. Wy mogen weeten dat de
Zoone Gods gebooren is; maar wy konnen niet ontlosschen
hoe dat hy gebooren is. Hier zwygt de stemme. Hier bezwykt
het verstand, niet alleen het myne, maar ook der Engelen.
Vrag. Wat troost heeft een geloovige in de beschou-
winge van Christus, als ZOONE Gods?
Antw. 1. Als Zoone Gods is hij in staat om onze
Middelaar te zyn, en in te staan tusschen God en den
320 X. Artikel,
Zondaar, Jerem. 30 : 21. Ende zyn Heerlyke zal uit
hem zyn, ende zyn Heerscher zal uit het midden van
hem voortkomen, ende ik zal hem doen naderen ende
hy zal tot my genaken : want wie is hy, die met zyn
harte borge worde om tot my te genaken, spreekt de
Heere ?
2. Als Zoone Gods geeft hy ons het regt, om kin-
deren Gods genaamt te worden, Joh. 1 : 12. Maar zo
veel hem aangenomen hebben, dien heeft hy magt ge-
geeven kinderen Gods te worden : namentlyk, die in
zynen name geloven. Gal. 3 : 2ö, Want gy zyt alle
kinderen Gods door het geloof in Christo Jesu.
3. Als Eenig en Eerstgebooren Zoone Gods munt hy
uit in rang, gezag en waardigheid boven alle de geloo-
vigen, Hoogl. 2 : 3. Als een appelboom onder de bo-
men des wouds, zo is myn liefsten onder de Zoonen.
Ik hebbe grooten lust in zyne schaduwe, ende zit 'er
onder, en zyn vrugt is myn gehemelte zoet.
4. Als Zoone Gods is hy waardig, dat wy hem in
den geloove aankleeven ; met hem te vreden zyn ; aan
hem vasthouden, en om lief nog leet niet laten vaaren,
Joh. 6:68, 69. Heere tot wien zullen wy heenen gaan?
gy hebt de woorden des eeuwigen levens: Ende wy
hebben gelooft ende bekent, dat gy zyt de Christus de
Zoone des leevendigen Gods, 1 Petr. 2 : 7. U dan, die
gelooft is hy dierbaar !
Vrag. Wat behelst het tweede lit van deezen Artikel?
Antw. Een nadere verklaaring dat Christus is de
eeuwige Zoone Gods, bevestigt met verscheide Texten
uit Gods woord. Dewelke is Zoone Gods, niet alleen
van die tijd af, dat hij onze nature heeft aangenomen;
maar van alle eeuwigheid, gelyk ons deze getuigenissen
leeren; wanneerze met malkanderen vergeleeken worden.
Mozes zegt, dat God de Waereld heeft geschapen: En
de H. Johannes zegt, dat alle dingen zyn geschapen
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 321
door het Woord, het welke hy God noemt: d' Apostel
zegt, dat God de eeuwen door zynen Zoone gemaakt
heeft. Item, dat God alle dingen door Jesum Christum
geschapen heeft.
Vrag. Wat staat ons nopens dit deel van den Artikel te
verhandelen ?
Antw. Hoofdzakelijk staat ons nu te bezien, of deeze
getuigenissen wel uitbrengen 't geen te bewyzen stont.
Vrag. Wat dunkt u van dit bewys? Mozes zegt, dat
God de Waereld heeft geschapen, Gen. 1:1. En de H.
Johannes, dat alle dingen zyn geschapen door dat woord,
het welkriïy Joh. 1:1. God noemt?
Antw. Een ieder ziet dat Johannes zyn Evangelium be-
ginnende, spreekt van het zelfstandige Woord de Zoone
Gods, die volgens Vers 14. in de volheid des tyds is vleesch
geworden. Van dat Woord veronderstelt hy niet alleen dat
het was by God ; maar zelf dat het God was in den beginne
doe God de Waereld schiep. Verder, dat alle dingen door
het zelve Woord gemaakt zyn. Hoe nu was dit Woord by
God ? niet als een schepzel, want het Woord was God : niet
als een geschapen God ; maar de Schepper zelve, door wien
alle dingen gemaakt zyn: want dat scheppen en maaken
van alle dingen, gaat de kragt van het schepzel te boven.
Zegt men dat God de stoffe uit niet geschapen heeft, en
ook het Woord, maar dat hy alles heeft opgemaakt en versierd
door het woord. Dit laatste werk bewyst ook die oneindige
en ongeschapene kragt des Scheppers, die de Aarde heeft
gemaakt door zyne kragt, ende de Waereld heeft bereid
door zyne Wysheid, ende de Hemelen heeft uitgebreid door
zyn Verstand, Jerem. 10 : 12. Derhalven blykt, dat het
Woord zelf is de Weezendlijke God, door welke alles in 't
begin geschapen is, en egter in Persoon verscheiden van
den Vader, die het alles door hem heeft gemaakt.
Vrag. Wat dunkt u van het bewys, dat de Apostel zegt
dat God de eeuwen door zynen Zoone gemaakt heeft, Hebr.
1 : 2. Welken hy gestelt heeft tot een Erfgenaam van alles,
door welken hy ook de Waereld gemaakt heeft?
Antw. Hier ziet men dat de Belydenis het woord ciiavxg
ajonas, zo als de oude overzettinge heeft door Eeuwen
21
822 . X. Artikel.
vertolkt. En dit is van geen minder kragt als het woord
Waerelt. Alzo het wegneemt deezen uitvlugt, dat de Zoon
of 't Woord maar een geschapen Schepsel zy. Want al wat
ooit geschapen is, dat is op tyd geschapen, en niet voor
den tyd. Ten minsten is de tyd geschapen met het Schepzel,
alzo het zonder tyd niet weezen kan. Dat nu voor alle
Eeuwen is, dat is voor allen tyd, en moet derhalven zonder
tyd of eeuwen geweest zyn, indien de Eeuwen door het
zelve gemaakt zyn. Dit dan nadrukkelijk van Christus hier
gezeid: dat de Eeuwen door hem gemaakt zyn, bewyst dat
hy voor den tyd, dat is, van alle Eeuwigheid geweest is,
en ook zelf de Eeuwige en Almagtige God, die de Eeuwen
en de Waereld geschapen heeft. Overeenkomstig het andere
getuigenisse in onze Belydenis gemeld, Collos. 1 : 16, 17.
Want door hem zyn alle dingen geschapen, die in de He-
melen, ende die op de Aarde zyn, die zienlyk en de die
onzienlyk zyn, het zy thronen, het zy heerschappyen, het
zy overheeden, het zy magten ; alle dingen zyn door hem,
ende tot hem geschapen : Ende hy is voor alle dingen, ende
alle dingen bestaan te zamen door hem.
.*. Vrag. Wat besluit trekt gy hier uit?
Antw. Dat onze Belydenis te regt besluit. Zoo moet
dan de gene, die genaamt werdt God, het Woord, de
Zoon, ende Jesus Christus doe al geweest zyn, als alle
dingen door hem geschapen wierden. Daarom zegt de
Propheet Micha, Cap. 5:1. Zyn uitgang is van aanbe-
ginne, ende van eeuwigheid. Ende den Apostel, Hebr.
7 : 3. Hy is zonder begin der dagen, ende zonder einde
des leevens. In de woorden van Micha word zyn men-
schelyke geboorte uit Bethlehem gestelt tegen zyn eeuwige
uitgang door geboorte van den Vader. Van welke eeuwige
uitgang in 't veelvoudig getal, na den styl der Hebreen
gesproken word ; om de uitnemendheid van deeze geboorte
te beteekenen.
Vrag. Wat dunkt u van 't geene partyen zeggen, dat
zo eene eigentlyke geboorte stelt, dat de Zoon minder en
later is dan de Vader, en hy zo niet onafhangelijk eeuwig
en only delijk is?
Antw. Deeze tegenwerpinge is oud; maar hadt men
zich van de ydele Philozophie niet laten overheerschen, zo
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 323
hadde men gedacht, de kennisse is my te wonderbaar : Zy
is hooge, ik kan daar niet by, Psalm 139 : 6. 't Is wel
zo, dat een Vader die een Zoon buiten zyn weezen voort-
brengt, eerder en meerder is dan zyn Zoon; gelijk ook God
door het scheppen, zijner schepzels buiten zyn weezen voort-
brengende, dezelve niet onaf hangelijk noch eeuwig zyn :
Maar dus is 't niet gelegen met den Zoone Gods, dewijl hy
niet buiten het weezen van God geschapen, maar van hem
in zyn weezen gebooren is, door eene inblyvende daad van
den Vader na binnen: en daarom zeggen wy met den Ouden,
dat deze geboorte van deD Zoone uit den Vader is geschied.
Achronoos zonder tijdsverloop, zonder begin, zonder voort-
gang, zonder einde, Mich. 5:1. Achroristoos onafscheide-
lyk zonder verdeeling of vermeenigvuldiginge van weezens,
Joh. 14 : 10. Apathoos onlydelyk, en zonder veranderinge
van den Vader of van den Zoone, Jac. 1 : 17. Akataleep-
toos onbegrypelyk, en als een verborgentheid die alle men-
schelijke verstande te boven gaat, Spreuk. 30 : 4.
Vrag. Met wien hebben wy over dit fondament der
leere verschil?
Antw. Die zyn zeer veele : 't Is niet noodig alle te
noemen, die van tyd tot tyd deeze verborgenheid
bestreeden hebben. De voornaamste zyn Arrianen, Soci-
nianen, Remonstranten en zommige uit ons. De Arri-
anen hebben eertyds deeze geboorte des Zoons verkeer-
delijk verklaard, door eene scheppinge voor het begin-
sel by Mozes gemeld. Zy brengen gewoonlijk ter
bevestiging by, dat Christus genaamt werd de Eerstge-
booren aller Creature, Collos. 1 : 15. Zonder inzien dat
hy geenzints eene Eerstgeschapene, ofte het Eerste
Schepzel word genoemd, maar de Eerstgebooren als een
Hoofd verre boven alle schepzelen verheeven, Openb.
1 : 6. De Socinianen zeggen: Dit Zoonschap bestaat na
Gods eeuwige voorschikkinge in zyne menschelyke ge-
boorte uit eene Maagd. In zyne heiliginge tot het
Middelaarsampt. In zyne Opwekkinge uit den doden,
324 X. Artikel,
ende in zyne Verhooginge aan des Vaders Regterhand.
De Remonstranten stellen te onregt deeze vier zaaken
met de eeuwige geboorte te zamen, .als de oorzaaken
van Christus Zoonschap, door welke hy de Zoone Gods
zou zyn geworden. Een geleert man uit ons heeft voor
eenigen tyd gedreeven, dat men deeze geboorte van
Gods Zoone, die hy eerst in het gemeen zeide eene on-
eigentlyke te zyn, stellen moest; .ten deele in een eeu-
wig meedezyn, ofte eensweezig zyn met den Vader, ten
deele in de Sociniaansche zaaken, die op de Mensch-
wordinge en het Middelaarsampt haar opzigte hebben ;
terwyl hy van de Socinianen, door de Belydenisse van
het eeuwig medezyn des Zoons zig onderscheidende, te
gelijk evenwel met haar zyn Eeuwig Zoonschap heeft
tegengesproken. Dies staat het nog tot onzen last, kor-
telijk deeze tegenpartyders den mond te stoppen.
Vrag. Bewyst eens dat Christus de Zoone Gods niet
kan genaarat worden, om zyne gemeinschap in dezelfde
natuur, ofte een Eeuwig medezijn niet den Vader?
Antw. 1. Om dat de naamen van Vader en Zoon in
alle taaien niet zeggen, eene gemeenschap aan dezelve natuure,
maar in kragt te kennen geven zulk een betrekkinge, dat
de Zoon van den Vader is. Een Vader noemt men, die een
ander voortbrengt met zyn beeld; een Zoon die voortgebracht
is van een ander met zyn beeld : Deshalven geeft Gods Geest
door deeze woorden te kennen, dat de tweede Persoon is
van den eersten, op eene wyze welke met Gods eeuwige
natuure overeenkomt.
2. Indien de H. Geest in ons alleen die gedagte hadde
willen verwekken, dat Vader en Zoon met malkanderen een
zyn in de gemeinschap van een natuur, zonder datze op
malkander een nader betrekking hebben ; zo zoude de Geest
haar geen Vader en Zoon, maar BROEDERS genoemt heb-
ben : want die met malkanderen zyn in gemeinschap van
natuur, worden in alle taaien Broeders genaamt.
3. De Schrift spreekende van deze verborgentheid, ge-
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 325
bruikt altoos woorden en spreekwyzen, die niet alleen te
kennen geven, dat de Zoone Eensweezig is met den Vader,
maar teffens het onuitspreekelyk zyn van den Vader door
geboorte, Joh. 5 : 26. Want gelyk de Vader het leeven
heeft in hem zelven, alzo heeft hy ook den Zoone gegeeven
het leven te hebben in hem zelven. Vergel. Psalm 2 : 7.
Spreuk. 8 : 24, 25. Micha 5 : 1. Hebr. 1 : 3. Collos.
1:15. enz.
Vrag. Hoe bewyst gy dat Christus geen Zoone Gods
genaamt werd, wegens zyns Vaders voorverordineering en
zending van hem tot het Middelaarsampt?
Antw. 1. Om dat de naam van Vader en Zoon eene
geheele andere gedagte in oae^ver wekken, dan gezonden te
worden tot de uitvoering van eenig ampt of werk, gelijk
zoo aanstonts beweezen is. De Geest geeft Christus in be-
trekkinge van zyn Middelaarsampt, de naam van Knegt,
Engel of Gezante, maar nimmer die van Zoone.
2. De Zoone Gods wordt uitdrukkelijk, en in tegenstelling
van zyn zending, tot uitvoering van zyn Middelaarsampt,
Zoon genoemt, Hebr. 5 : 8. Hoewel hy de Zoone was, noch-
tans gehoorzaamheid geleerd heeft, uit hetgene hy heeft
geleeden. Welke redeneeringe van Paulus geen stand grypen
zou, indien het Zoonschap Christi bestond in zyn zending,
tot uitvoeringe van het Middelaarsampt, dewyl een knegt
of gezant, altyd gehouden is zyn Heer te gehoorzamen.
3. De voorverordineering en zendinge van Jesus als
Middelaar, is de reden waarom hy de naam van Christus
en niet van Zoone Gods draagt : Want Christus beteekent
een gezalfde, eene die tot eenig ampt verordineert is. Van
welke voorverordineering Christus zelve spreekt, Jes. 61:1.
De Geest des Heeren Heeren is op mij, om dat de Heere
iny gezalft heeft, om een blyde boodschap te brengen den
zagtmoedigen.
Vrag. Bewyst eens, dat ook Christus de Zoone Gods
niet genaamd werdt, wegens zyn wonderlyke ontfangenisse
uit den H. Geest, en geboorte uit den Maagd Maria?
Antw. Dit blijkt.
1. Dewyl Christus al Zoone Gods geweest is, eer hy
uit Maria gebooren werd. Spreuk. 8 : 24, 25. Ik was
gebooren als de afgronden nog niet waaren : als nog geene
fonteinen waaren zwaar van water : Al eer de bergen inge-
vestigt waaren : voor de heuvelen ben ik gebooren. Mich. 5:1.
326 X. Artikel,
2. Dan zoude Christus de Zoone Gods genaamt werden,,
na zyne menschelyke natuur; daar de Schrift ons overvloe-
dig leert, dat hy de Zoone Gods is na zyne Goddelijke
natuure, Collos. 1: 15. Dewelke is het beeld des Onzien-
lyken Gods, de Eerstgebooren aller Creatuure.
3. Dan zoude Christus geen voortreffelijker Zoon zyn,
dan de Engelen : want die ook zyn na den beelde Gods
geschapen, ende op eene uitmuntende wyze kinderen Gods ;
daar nogtans Paulus zegt, Hebr. 1 : 5. Tot wien van de
Engelen heeft hy ooit gezeid : Gy zyt myn Zoon ; heden
hebbe ik u gegenereert.
Vrag. Hoe bewyst gy, dat Christus geen Zoone Gods
kan genaamd worden, van wegens zyne opstandinge uit
den dooden?
Antw. 1. De opwekkinge van Christus uit den dooden r
voldoet niet aan de beteekenisse van het woord Zoon, en
eigene Zoone Gods, dewelke hy op eene uitneemende wyze
draagt.
2. Christus is al voor zyn opstandinge uit den dooden ;
geduurende den gantschen tyd van zyne openbaare bedie-
.ninge op Aarde, in vollen nadruk de Zoone Gods genaamt.
Dit was de Belydenisse van Nathanaël, Joh. 1 : 50. Gy
zyt de ZOONE Gods, Gy zyt de Koning Israëls. Van
Petrus, Matth. 16: 16. Gy zyt de Christus, de ZOONE
des leevendigen Gods. Dit hebben de Duivelen en booze
Geesten zelf beleeden en erkent. De mensch van den onreinen
Geest befangen, riep uit: Wat hebbe ik met u te doen»
Jesu gy ZOONE des Allerhoogsten? Ik bezweere u by God,
dat gy my niet en pynigt. Mare. 5 : 7. Vergel. Matth. 4 : 6.
3. De opstandinge van Christus was geen reeden, maar
een bewys van zyn Zoonschap. Hier uit bleek, dat hy
waarlijk de Zoone Gods was. Dit bewyst Paulus duidelijk,.
Rom. 1 : 4. Die kragtelyk beweezen is te zyn de Zoone
Gods, na den Geest der heiligmakinge uit de opstandinge
der dooden : namentlyk, Christus Jesus onzen Heere.
.•. Vrag. Die nu ontkent, dat Christus de Zoone Gods
is van weegen zyn eeuwige geboorte uit den Vader, en
stelt dat hy Zoon genaamt werd, om zyn Eeuwig meede-
zyn met den Vader ; wat gevolgen sleept zulk een gevoe-
len met zig?
Antw. Zo iemand lochent de Eeuwige geboorte des
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 327
Zoons van den Vader, die neemt weg de grondslag van
de onderscheiding der Goddelijke Persoonen, in 't Aan-
biddelijk Drie-Eenig weezen. Want de geboorte des Zoons,
en de uitgang des H. Geest van den Vader, is de eenigste
grond waar door de drie Personen in der daad, ende in
waarheid, ende van alle eeuwigheid van malkanderen on-
derscheiden zyn Die nu dit onderscheid der Goddelijke
Persoonen wegneemt, stelt een Weezen, dat alleen drie
naamen voert, hoedanig het gevoelen der Sabellianen is ;
of hy stelt drie byzondere Weezens 't welk zyn drie
onderscheide Geesten, die weezentlijk van malkanderen
onderscheiden, en dus drie Goden zyja-^ Want wat onder-
scheid zal men stellen tusschen deeze drie Persoonen, zo
datze geen drie Goden, ook geen drie bloote benamingen
uitmaken, dan dat de Vader, bestaat van zig zei ven, de
Zoon van den Vader, en de H. Geest uitgaat van Vader
en Zoon.
Vrag. Wat dunkt u van de Christus, is hy de Zoon
om dat hy God is, ofte God om dat hy de Zoone des
Vaders is ?
Antw. De Heere Christus is God, om dat hy de Zoon
van God is. Zyn Zoonschap stelt zyn eeuwige Godheid
met den Vader vast. Dit zegt ook onze Belydenisse.
ZO is hy dan de waare eeuwige God. die Almagtige,
den welken wy aanroepen, aanbidden ende dienen,
1 Joh. 5 : 20. Doch wy weeten dat de Zoone Gods
gekomen is, ende heeft ons het verstand gegeeven, dat
wy den Waaragtigen kennen : ende wy zyn in den Waar-
agtigen; namentlyk, in zynen Zoone Jesu Cristo. Deeze
is de WAARAGTIGE GOD, ende het EEUWIGE LEEVEN.
Vrag. Hoe bevvyst gy, dat Christus is de Waare
eeuwige God, die Almagtige den welken wy aanroepen,
aanbidden ende dienen?
Antw. Dat bevestigen wy met vierderlei bewyzen,
uit zyn Goddelyke namen, eigenschappen, werken en
eere. Dewelke aan den tweeden Persoon in de Godheid
niet toegeëigent zoude worden, zo hy niet de Waarag-
328 X. Artikel,
tige God, ende het eeuwige Leven was, Jes. 42 : 8. Ik
ben de HEERE, dat is myn naam: ende myne EERE,
zal ik geenen anderen geeven, nogte mynen LOF den
gesnedenen beelden.
Vrag. Hoe bewyst gy de Godheidt des Zoons?
Antw. 1. Uit zyn Goddelyke namen. Dus werd hy
genaamt God, Joh. 1 : 1. In den beginne was het
Woord: ende het Woord was God. En niet min na-
drukkelijk, Groote God, Tit. 2 : 13. Sterke God, Jes.
9 : 5. De Waaragtige God, 1 Joh. 5 : 20. God boven
al te pryzen in der eeuwigheid, Rom. 9 : 5. Zelf draagt
hy de onmededeelbaare naam Jehovah, Jerem. 23 : 6.
Dit zal zyn naam zyn, waar mede men hem noemen
zal, de Heere onze geregtigheid, Jes. 40 : 3.
Vrag. Waar uit meer?
Antw. 2. Uit de Goddelyke Eigenschappen, die,
van Gods Weezen onafscheidelijk zynde. hem in volle
nadruk worden toegeschreeven. Als daar is de Eeuwig-
heid, Spreuk. 8 : 23. Ik ben van Eeuwigheid af gezalfd
geweest, van den aanvang van de oudheeden der aarde
aan. Mich. 5 : 1. Wiens uitgangen zyn van ouds, van
de dagen der eeuwigheid. Joh. 1 : 1. In den beginne
was het Woord. Joh. 8 : 58. Voorwaar voorwaar zegge
ik u: eer Abraham was, ben ik. De onafhankelijkheid,
Joh. 5 : 26. Gelyk de Vader het leeven heelt in hem
zelven, alzo heeft hy ook den Zoone gegeeven het leeven
te hebben in hem zelven. De onveranderlijkheid, Psalm
102 : 27, 28. Gy zult staande blyven, gy zyt dezelve,
ende uwe Jaaren zullen niet geëindigt worden. Vergel.
Hebr. 1 : 11, 12. De Almagt, Openb. 1 : 8. Ik ben
de Almagtige. Joh. 5 . 21. Gelyk de Vader de Dooden
opwekt en Levendig maakt, alzo maakt ook de Zoone
Levendig die hy wil. Alwetenheid, Joh. 2 : 25. Ende
dat hy niet van nooden en hadde, dat iemand getuigen
zoude van den mensche, want hy zelve wist wat in den
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 329
mensche was, Cap. 21 : 17. Heere gy weet alle dingen,
gy weet dat ik u lief hebbe.
Vrag. Hebt gy nog een bewijs?
Antw. Ja. 3. Uit zyn G-oddelyke werken, dewelke van
niemand als van God konnen voortkomen, zo worden hem
toegeschreeven.
a. De werken der natuur : als
1. Het werk der Scheppinge, Psalm 33 : 6. Door het
Woord des Heeren zyn de Hemelen gemaakt, ende dóór den
Geest zynes monds al haar heir. Joh. 1 : 3. Alle dingen
zyn door het zelve gemaakt; ende zonder het zelve is geen
ding gemaakt, dat gemaakt is. Vergel. Collos. 1 : 16.
2. De onderhoudinge van alles, Joh. 5 : 17. Ende Jesus
antwoorde haar, myn Vader werkt tot nu toe, ende ik werke
ook: Collos. 1 : 17. Alle dingen bestaan te zamen door hem.
Hebr. 1 : 3. Dewelke alle dingen draagt door het Woord
zyner kragt.
b. De werken boven de natuur, als het doen van Wonder-
werken, die boven het bereik van alle eindige kragt zyn,
Joh. 5 : 21 : 36. De werken die my de Vader gegeeven
heeft om te volbrengen, dezelve werken die ik doe getuigen
van my, dat de Vader my gezonden heeft. Matth. 11 : 5.
De blinde werden ziende, de kreupele wandelen, de melaatsche
werden gereinigt, en de doove hooren, de doode werden
opgewekt, ende den armen word het Evangelium verkondigt.
c. De werken der genade, als de verlossinge des Zon-
daars door zyn bloed, Hand. 20 : 28. Om de gemeinte Gods
te weiden, welke hy verkreegen heeft door zyn bloed. Matth.
1 : 21. Ende zy zal eenen Zoone baaren, ende gy zult
zynen naame heeten JEZUS. Want hy zal zyn volk Zalig
maken van haare zonden. Waar toe behoort
a. De kragtige roepinge tot de gemeinschap Gods, Joh.
5 : 25. Voorwaar voorwaar zegge ik u, de uure komt ende
is nu, wanneer de dooden zullen hooren de stemme des
Zoons Gods, ende die ze gehoort hebben zullen leeven.
Joh. 10 : 16. Ik hebbe nog andere schaapen die van deeze
stal niet zyn : Deeze moet ik ook toebrengen.
b. De genadige vergeevinge der zonde, Matth. 9 : 6.
Dog op dat gy moogt weeten, dat de Zoone des Menschen
330 X. Artikel,
magt heeft op der Aarde de zonden te vergeeven, doe zeide
hy tot den geraakten staat op, neemt uw bedde op, ende
gaat heenen na uw huis.
c. De heiliginakinge, Eph. 5 : 26. Op dat hy ze heili-
gen zoude, haar gereinigt hebbende met het bad des waters,
door het Woord.
d. Eindelijk, de opwekkinge uit den dooden, Joh. 5 : 28,
29. De zendinge van den Heiligen Geest, Joh. 15 : 26.
De bewaringe van zyne Kerke, Joh. 10 : 28. Het houden
van het laatste Oordeel, Joh. 5 : 22, 23. Want ook de
Vader oordeelt niemand, maar heeft alle het oordeel den
Zoone gegeeven. Op dat zy allen den Zoone eeren, gelyk
zy den Vader eeren.
Vrag. Hebt gy nog een bewys ?
Antw. 4. Uit zyn Goddelyke Eere en Dienst, welke wy aan
hem schuldig zyn. Dus worden wy gelast in hem te gelooven,
Joh. 14 : 1. Gy lieden gelooft in God ook in my. Hem
te aanbidden, Philipp. 2 : 10. Op dat in den naame Jesus
zig zoude buigen alle kniën der geener die in den Hemel,
ende die op der Aarde, ende die onder de Aarde zyn. Hem
lief te hebben, 1 Cor. 16 : 22. Indien iemand den Heere
Jesum Christum niet lief heeft ; die zy een vervloekinge,
Maranatha. In zyn naam gedoopt te worden, Matth. 28 : 19.
Doopende in den naame des Vaders, ende des Zoons. Hem
te dienen, Psalm 2 : 12. Kusset den Zoone, op dat hy niet
en toorne. Welke gezegde dingen aan den Zoon niet konde
toegeschreeven worden, zo hy geen waaragtig God was.
Vrag. Wat leert gy ter betragting uit de beschouwing
van Christus Zoonschap?
Antw. Dat wy schuldig zyn hem als den Eeniggebooren
van den Vader, te gelooven en te belyden, Joh. 5 : 23.
Op dat zy alle den Zoone eeren, gelyk zy den Vader eeren.
Die den Zoone niet eert, eert ook den Vader niet, die hem
gezonden heeft.
Vrag. Hoe gelooft en belyd men hem als den Eenig-
geboren Zoone Gods?
Antw. 1. Als men hem waarlijk erkent voor den
Waaragtigen God en Zoone Gods, Eensweezens met den
Vader, en zyn Eeuwige generatie, enkel op het getui-
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 331
genisse van God, met gevangenleidinge van ons ver-
stand, al begrypen wy niet hoe het daarmede geleegen
is, Joh. 1 : 50. Nathanaël antwoorde, ende zeide tot
hem Rabbi, gy zyt de Zoone Gods, gy zyt de Koning
Israëls.
2. Als men met een innig Zielsgenoegen zyn heer-
lijkheid beschouwt door- den geloove. Mag 't ons niet
gebeuren, met Stephanus de Hemelen open te zien,
ende Jesus staande aan de regterhand Gods, Hand/7.: 55.
't Betaamt ons zyn heerlijkheid te beschouwen, die hy
als de Eeniggeborenen van den Vader bezit, Jes. 33 : 17.
Uwe oogen zullen den Koning zien in zyn schoonheid ;
Zy zullen een verre geleegen Land zien. Hoogl. 3 : 11.
Gaat uit, ende aanschouwt, gy dochter Zions, den Ko-
ning Salomo, met de Kroone daar mede hem zyn Moe-
der kroonde op den dag zyner Bruiloft, ende op den
dag der vreugde zynes herten.
3. Als men hem door den geloove onafscheidelijk
aankleeft, men hem alleen te vreeden is, aan hem vast
houd, en hem om lief of leet niet vaaren laat, Joh.
(5 : 68, (39. Simon Petrus dan antwoorde hem, Heere,
tot wien zullen wy henen gaan? gy hebt de woorden
des eeuwigen Leevens. Ende wy hebben gelooft ende
bekent, dat gy zyt de Christus, de Zoone des Leven-
digen Godts. Hoogl. 5:8. Ik besweere u, gy Dogters
van Jerusalem, indien gy mynen liefsten vind, wat
zult gy hem aanzeggen? dat ik krank ben van liefde.
4. Als men deezen Eenigen en Eerstgebooren Zoone
in die rang en waardigheid erkent, welke hy heeft
boven en over alle geloovigen. Namentlijk, als God-
mensen, Borg en Middelaar, Propheet, Priester en
Koning, voor wien zig buigen moeten alle de knien dei-
gene die in den Hemel, ende die op der Aarde, ende
onder de Aarde zyn, Hoogl. 5 : 10. Myn Liefste is
blank ende root, hy draagcl de baniere boven tien dui-
332 X. Artikel,
zent. Jes. 45 : 24, 25. Men zal van my zeggen, gewis-
selyk in den Heere zyn geregtigheden ende sterkte:
tot hem zal men komen; maar zy zullen beschaamt
worden, alle die tegen hem ontsteeken zyn. Maar in
den Heere zullen geregtveerdigt worden, ende zich be-
roemen, het gantsche zaad Israëls.
5. Als men zig in zyne gemeenschap hertelijk ver-
heugd en verblyd, Psalm 149 : 2 -4. Dat Israël zich
verblyde in den genen die hem gemaakt heeft: dat de
Kinderen Sions, haar verheugen over haren Koning,
datze zynen name loven, op de lluite : dat zy hem
Psalmzingen op de trommel ende de harpe. Want de
Heere heeft een welgevallen aan zyn volk: hy zal de
zagtmoedige verderen met heil.
6. Als men zyn heerlijkheid tot verlieving van andere,
aanpryst. Een opregte is niet voldaan, dat hy van
Jesus is begunstigt en verheerlijkt geworden; maar
zoekt ook andere tot dit gezigt te brengen, gelijk An-
dreas zynen broeder Petrus, ende Philippus zynen vrind
Nathanael tot Jesus bragten, die hem dan voor Gods
Zoon en Koning Israëls erkenden, Joh. 1 : 41, 50.
Hoort de Bruid, Hoogl. 5 : 16. Zyne gehemelte is
enkele zoetigheid, ende al wat aan hem is, is gantsch
begeerlyk: Zulk een is myn Liefste, ja zulk een is myn
Vriend, gy Dogters van Jerusalem !
Vrag. Wat kan de Godzalige hier toe aanspooren ?
Antw. De zoete vriendschap en gemeinschap met Chris-
tus, als de Zoone Gods, Hoogl. 2:16. Myn liefste is myn,
ende ik ben zyn, die weidet onder de Leliën. Gal. 2 : 20.
Ik leeve, dog niet meer ik, maar Christus leeft in ray :
Ende het geene ik nu in het vleesch leeve, dat leeve ik
door het geloove des Zoons Gods, die my lief gehad heeft,
ende hem zelven voor my overgegeeven heeft.
Vrag. "Wat al meer?
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 333
Antw. 1. De Overdenking, dat zy van Eeuwigheid in
hem gekent zyn voor de grondlegginge der Waereld, Eph.
1 : 4. Gelyk hy ons uitverkooren heeft in HEM voor de
grondlegging der Waereld, opdat wij zouden heilig ende
onberispelyk zyn voor hem in de Liefde.
2. Dat hy haar Heer is, die ze gekogt en verlost heeft
uit het geweld des Duivels, in wiens strikken zy van natuure
gevangen waaren, Hos. 1:7. Maar over het huis Juda zal
ik my ontfermen, ende zal ze verlossen door den Heere
haaren God : ende ik zal ze niet verlossen door boge, nog
door zwaart, nog door kryg, nog door peerden, nog door
ruiteren. Hand. 20 : 28. Om de Gemeente Gods te weiden,
welke hy verkreegen heeft door zyn eigen bloed.
3. Dat hy haar Middelaar is, om wiens wille zij tot
Kinderen Gods, ja tot Erfgenamen Gods aangenomen wor-
den, Joh. 1 : 12. Maar zo veele hem aangenomen hebben,
dien heeft hy magt gegeeven kinderen Gods te worden :
namentlyk, die in zynen naame gelooven. Kom. 8:17.
Indien wy kinderen zyn, zoo zyn wy ook Erfgenamen : Erf-
genamen Gods, ende mede Erfgenamen Christi : Zo wy anders
met hem lyden, op dat wij ook met hem verheerlijkt worden.
4. Dat zy na zyn beeld vernieuwt en verandert zyn,
Rom. 8 : 29. Want die hy te vooren gekent heeft, dien
heeft hy ook te voren verordineert, den BEELDE zyns
Zoons gelykvormig te zyn, op dat hy de Eerstgebooren zy
onder veele broederen.
5. Dat zy zig meer dan eens, vrywillig aangeboden
hebben, om hem als haaren God en Koning te lieven en
te dienen, Jes. 44 : 5. Deeze zal zeggen : Ik ben des
Heeren. Ende die zal zig noemen met den naame Jacobs :
ende geene zal met zyne hand schryven ik ben des HEE-
REN ende zig toenoemen met den name Israëls.
6. Dat zy dagelyks nog zo veel goed van hem genieten,
zo in Hemel als op Aarde : In den Hemel zyn altoos duu-
rende voorbiddinge. Christus is 't die gestorven is, ja dat
meer is, die ook opgewekt is, die ook ter regterhand Gods
is: die ook voor ons bid, Rom. 8 : 34. Op der Aarde zyn
algenoegzaame bewaaringe, onfeilbaare leiding en kragtda-
dige vertroosting door zyn Woord en Geest, Jes. 40 : 11.
Hy zal zyne kudde weiden, gelyk een Herder. Hij zal de
lammerkens in zyne armen vergaderen, ende in zynen schoot
draagen, den zoogende zal hy zagtkens leiden.
334 X. Artikel,
.•. Vrag. Wat blyken zyn'er in een begenadigde tot
zyn vertroosting, dat hy gemeenschap met Christus heeft,
als de Zoone Gods ?
Antw. 1. Zo een erkent Jesus zonder bewimpelinge,
met voller herten, als Zoone Gods : Hy is niet voldaan,
of Christus is aan zyn gemoed beweezen te zyn de Zoone
Gods, Joh. 1 : 50. Nathanaël antwoorde ende zeide tot
hem, Rabbi gy zyt de ZOONE Gods, gy zyt de Koning
Israëls. Hand. 8 : 37. Ende hy antwoordende zeide: Ik
geloove dat Jesus Christus de Zoone Gods.
2. Zo een spreekt geern van hem. Zyn hart is vol van
liefde en agting voor den Zoone Gods, en uit de overvloed
van zyn herte spreekt de mond, Zach. 9: 17. Want hoe
groot zal zyn goet weezen, ende hoe groot zal zyne schoon-
heid weezen! het koorn zal de jongelingen, en de most zal
de jonkvrouwen spreekende maken.
3. Zo een hoort geern van hem : Hy is nooit wel ter
kerk geweest, als er iets anders gepreedikt werd als
Christus en die gekruist. Hy is altoos wel ter kerk ge-
weest, als 'er van de heerlijkheid des Eeniggeboren van
den Vader, met kragt en geest gepredikt word. Dan
gaat het de Godzaligen, gelyk 'er staat, Luc. 4 : 20.
Ende de oogen van allen in de Synagoge waren op Hem
geslagen.
4. Zo een denkt geern aan hem. Hy belyd met schaamte,
dat den dag niet wel doorgebragt is, als hy aan den
Zoone Gods niet ernstig gedagt heeft, maar is de Ziele
werkzaam geweest in de overdenkinge van Jesus Heer-
lijkheid, dan zegt hy met dankzegginge, my aangaande;
't is my goed naby God te weezen : ik zette myn be-
trouwen op den Heere Heere, om alle uwe werken te
vertellen, Psalm 73 : 28.
5. Zo een heeft alles over voor de Zoone Gods. Hy
kan niet dulden, dat de eere van Jesus Zoonschap benadeelt
word ; 't is zyn zugt, dat Engelen en Menschen de
stemme des Vaders zullen hooren, Matth. 17:5. Deze
is myne Geliefde Zoone in den welken ik myn welbehagen
hebbe, hoort hem. Jes. 42 : 1. Ziet myn knegt dien ik
ondersteune, myne uitverkooren in den welken myne
Ziele eene welbehagen heeft. Ik hebbe mynen GEEST op
hem gegeeven, hy zal het regt den Heidenen voort-
brengen.
Van de Eeuwige Godheid des Zoons. 335
6. Eindelijk, zo een verlangt hertelyk na zyn nabyheid.
't Opperste van zyn begeerte zal eerst voldaan zijn, in
de onmiddelijke genietinge van Jezus, in den Hemel,
Job 19 : 25, 26, 27. Want ik weet rayn Verlosser leeft ;
ende hy zal de laatste over het stof opstaan : ende als zy
na mynen huit dit doorknaagt zullen hebben ; zal ik uit
myn vleesch God aanschouwen : den welken ik voor my
aanschouwen zal, ende uiyne oogen zien zullen, ende
nieteen vreemden : Myne nieren verlangen zeer in mynen
schoot.
Vrag. Wat hebben de Godvrugtige Belyders van Jesus
Zoonschap, na dit leeven te wagten ?
Antw- De Zoone Gods zal haar opentlij k als de zynen
erkennen voor God en zyne Engelen, Matth. 10 : 32. Een
iegelyk dan, die my belyden zal voor de menschen, dien
zal ik ook belyden voor mynen Vader, die in de Hemelen
is. Openb. 3 : 5. Die overwint, die zal bekleed worden met
witte kleederen : ende ik zal zynen naam geenzints uitdoen
uit het boek des leevens, ende ik zal zynen naame BELYDEN
voor mynen Vader, ende voor zyne Engelen. Openb. 22 : 20.
Die deeze dingen getuigt, zegt, ja ik kome haastelyk,
Amen. De opregte zegge, Ja komt Heere Jesu !
XI. ARTIKEL,
Van de Persoon des H. Geests, en zyne Eeuwige
uitgang van den Vader ende den Zoon.
Wy gelooven ende belijden oock, dat de H. Gheest
van eeuwicheyt vanden Vader ende den Sone uitgaet ;
niet zijnde ghemaeckt noch gheschapen; noch oock ghe-
boren, maer alleen van beyden uytgaende ; welcke in
orden is de derde Persoon der Dry-vuldicheyt : eenes-
selvighen wesens, Majesteyt ende Eerlicheyt met den
Vader ende den Sone; zijnde waerachtich ende eeuwich
God, gelijck ons de H. Schriften leeren.
V R A G E.
Door wien gelooft men in den Zoone Gods?
Antw. Door den Heiligen Geest, die een Geest des
Geloofs is, 2 Corinth. 4 : 13. Want niemand kan zeggen
Jesum den Heere te zyn, dan door den Heiligen Geest,
1 Corinth. 12 : 3.
Vrag. Wat is den Inhoud van deezen Artikel ?
Antw. Een duidelyk vertoog, dat de HEILIGE GEEST
Waaragtig ende Eeuwig God is van alle Eeuwigheid,
uitgaande van den Vader en den Zoon.
Vrag. Hoe kan men zyn gemoed, tot beschouwing van
deezen Artikel, godvrugtig bereiden?
Antw. Nu koome myne bedenkingen over den H. Geest,
Van de Eeuwige Godheid des H. Geests. 337
dewelke derhalven geestelijk behooren te zijn. Zal ik wel
begrypen wie de Geest is, ende welke zyne werkingen zijn,
zo moet ik zelve geestelyk zyn. Indien ik maar natuurlijk
ben, zo kan ik niet begrypen de dingen die des Geestes
Gods zyn. Ik weet dat de Vader en Zoon heilig zyn ; maar
ook dat de Geest myn Heiligmaker is. Vraagt my niet na
't begrypen, my is genoeg te geloven. Het is my met
Maria beeter, dat de H. Geest over my koome, dan zal ik
bly ven vraagen hoe kan dat zyn ? scheemeren onze oogen
over deeze onbegrypelijke Drie-Eenheid ; het is my genoeg
te geloven de zeegeningen van de Drie-Eenheid. Weet ik
niet hoe zy een zyn, ik zoeke maar met haar een te zyn.
Kan ik niet bevatten hoe deeze drie werken, het zal my
genoeg zyn te gevoelen, dat de H. Geest in my werkt.
Ontwaakt Noordenwind, ende komt gy Zuidenwind, door-
waaid mynen hof dat zyne speeeryen uitvloeien ! Hoogl. 4:16.
Leert my uw welbehagen doen : want gy zyt myn God :
uw goede Geest geleide my in een effen land, Psalm
143 : 10.
.". Vrag. Wat staat ons ter verklaaringe van deezen
Artikel, te beschouwen ?
Antw. 1. Eerst zullen wy zien, dat de H. Geest is
een waar Persoon, die op eene byzondere wyze bestaat
in het eene Goddelyke Weezen voorgestelt.
A. By maniere van stellinge : Wy geloven ende bely-
den ook, dat de H. Geest van eeuwigheid van den Vader
ende den Zoone uitgaat.
B. By wyze van tegenstellinge : Met zynde gemaakt
nog gebooren ; maar alleen van beiden uitgaande.
2. Daar na, hoewel hy in orde is de derde Persoon
der H. Drie-Eenheid, egter een in weezen, in magt en
heerlijkheid met den Vader : Welken in orden is de derde
Persoon der Drie-Eenheid : eenes zelvigen Weezens, Maje-
steit en Heerlykheid met den Vader ende den Zoone ; zynde
waaragtig ende eeuwig God, gelijk ons de H. Schriften
leeren.
Vrag. Wat is het woord Geest te zeggen'?
Antw. Het woord Geest beteekent in alle talen eigent-
22
338 IX. Artikel,
lijk een wind of geblaas, ofte een dun lighaam dat
onzigtbaar is en onzigtbaar werkt. Joh. 3 : 8.
Vrag. Wat beteekent het al verder?
Antw. Oneigentlijk wordt het overgebragt tot het betee-
kenen van zodanige Weezens, die t' eenemaal onlighamelijk
zyn, en door verstand en wille werkzaam zyn. Gelijk daar
zyn Engelen, die gedienstige G-eesten genaamd worden,
Hebr. 1 : 14 en de menschelyke Ziele die ook een Geest
is, Pred. 12 : 7.
Vrag. Doch wie word boven al in de hoogste nadruk,
met de benaminge van GEEST benoemd?
Antw. God zelfs, die niets gemeen heeft met iets
lighamelijks; maar een zuivere Geest is altoos onaf-
hangelijk werkzaam door een Allervolmaakst verstand,
ende eenen Almagtigen en Heiligen Wille. Joh. 4 : '24.
God is een GEEST.
.-. Vrag. Hoe kan dit woord gevoeglijk van God en
zyn Weezen gebruikt worden ?
Antw. Om dat onder alle lighamelijke dingen daar
men zinnebeelden van ontleent, om Goddelijke dingen uit
te drukken geene is, dat ons beeter het geestelijk weezen
van God, gevoegd by zyn oneindig vermogen en kragt-
dadige werkinge verbeeld. Immers gelijk de Wind in de
natuur de minst bekende zaak is, en nogtans 't meeste
gevoeld word, zo is het van gelijken met de Godheid,
wiens invloeijngen alle verstandige Weezens gewaar wor-
den, en wiens weezen wy niet kennen.
Vrag. Wie van de Goddelijke Personen draagt op eene
by zondere wyze den naam van Geest, en Heilige Geest?
Antw. De derde Persoon in de H. Drie-Eenheid,
Matth. «28: 19. Joh. 14: 2(5. 1 Joh. 5: 7. en elders.
Van de Eeuwige Godheid des H. Geests. 339
Yrag. Waarom draagt de derde Persoon in de Godheid
den naam van Geest ?
Antw. 1. Om dat hy van den Vader en den Zoone
uitgaat, by maniere van eene Ademinge of Blazinge, die
buiten twijfel op eene door ons onbegrypelijke en op zig
zelve Aldervolmaakste en geestelyke wyze geschied. Daarom
word hy den Adem des Almagtigen, Job 33 : 4 en de
Geest (of het Geblaas) zynes monds Psalm 33 : 6 genoemd.
2. Wegens zyn maniere van werkinge, die niet alleen
Geestelyk en onzigtbaar is; maar ook by wyze van Blazinge
ofte Aanblazinge geschied. Dat bleek omtrent de Apostelen,
aan wien Jesus zyn Geest geevende, blies op haar, Joh.
20 : 22, byzonder op den dag des Pinxterfeest te Jerusalem,
alwaar zy onder het teeken van een geweldigen wind met
den H. Geest wierden vervuld, Handel. 2 : 2. Hier van
daan word den Geest by een wind vergeleeken, Joh. 3 : 8.
De wind blaast waar heenen hy wil, alzo is een iegelyk
die uit den Geest geboren is.
Vrag. Waarom draagt hy den naam van Heiligen Geest ?
Antw. Niet om dat hy Heiliger is, dan den Vader en
den Zoon : Jesaia roept driemaal Heilig uit, van de drie
Persoonen der Goddelyken Weezens, Jes. 6 : 3. Maar hij
wordt zo genoemt, om dat het werk der waare heiligma-
kinge in de bedeelinge of genadige huishoudinge der drie
Persoonen, hem by uitneemeutheid toegekend word, als
blykt ; niet alleen uit het zeggen van Paulus, daar hij spreekt
van geheiligt te worden door den Heiligen Geest, Rom.
15 : 16. en van geheiligt te zyn door den Geest onzes Gods,
1 Cor. 6 : 11. maar ook daar hy de daad van heiligmakinge
na hem benoemt, de heiligmakinge des Geestes, 2 Thessal.
2 : 13, in gelijkformigheid met Petrus, 1 Petri 1 : 2.
Vrag. Wat gelooft gy van den Heiligen Geest?
Antw. Dat hy is een waar Persoon, of bestaanlijk-
heid in het Goddelijke Weezen, en niet een bloote kragt
of eigenschap van God, ofte iets anders gelijk de Soci-
nianen willen.
340 XI. Artikel,
Vrag. Hoe bewyst gy, dat de H. Geest een Persoon is?
Antw. 1. Uit zijn Personeele namen die hij draagt inde
H. Schriftuur: Hy werdt genaamd de Heere, 2 Cor. 3: 17.
De Heere nu is de Geest. De Trooster, Joh. 14 : 16. Hy
zal u eenen anderen Trooster geeven. De Geest der Heer-
lijkheid, 1 Petr. 4 : 14. Indien gy gesmadigt word om de
naame Christi, zo zyt gy Zalig : want de Geest der Heer-
lykheid, en de Geest Gods rust op u. Een Getuige in den
Hemel, 1 Joh. 5:7. Drie zyn 'er die getuigen in den
Hemel, de Vader, het Woord, en de Heilige Geest: Welke
alle zyn Persoonschap te kennen geeven.
Vrag. Hoe bewyst gy dit verder ?
Antw. 2. Uit zyn Personeele Eigenschappen : Hem word
toegeschreeven
a. Een Verstand, om de diepten Gods te kennen^
1 Corinth. 2 : 10. De Geest onderzoekt alle dingen, ook
de diepten Gods.
b. Een Wille, om zyn gaven meden te deelen, 1
Corinth. 12 : 11. Doch deeze dingen alle werkt een en
dezelve Geest, deelende een iegelyk in 't byzonder, gelijk
hy wil.
3. Hy is verscheenen als een Persoon by den Doop
van Christus, Matth. 3 : 16. Daar Jesus den Geest Gods
zag nederdalen gelyk een duive, ende op hem komen.
Ende op het Piuxter-feest, daar hy nederdaalde onder de
gedaante van vuurige tongen, Handel. 2 : 3, 4.
4. Hem worden Personeele Werkingen toegekent: als
a. De gelovigen te leeren : Joh. 14 : 26. Maar de
Trooster de Heilige Geest, welken de Vader zenden zal
in mijnen name, die zal u alles leeren, ende zal u in-
dagtig maaken, alles wat ik u gezegt hebbe.
b. Leeraars uit te zenden. Handel. 13 : 2. Ende als
zy den Heere dienden, ende vasteden, zeide de Heilige
Geest, zondert my af Barnabam ende Saulum, tot het
werk daar toe ik ze geroepen hebbe.
c. Den maagd Maria vrugtbaar te maaken, Luc. 1 : 35.
Ende de Engel antwoordende zeide tot haar, de Heilige
Geest zal over u komen, ende de kragt des Allerhoogsten
zal u overschaduwen.
d. De gelovige te leiden, Joh. 16 : 13. Te troosten,
Joh. 14 : 26. Te verzegelen van de liefde Gods, Eph.
Van de Eeuwige Godheid des H. Geests. 341
4 : 30. In haar te woonen als in een Tempel, 1 Cor.
3 : 16. En weet gy niet dat gy Gods tempel zyt, ende
de Geest Gods in u lieden woont. Welke gezegde dingen
ons gemoed verzekeren, dat hy een waar Persoon in het
Goddelijke Weezen is.
Vrag. Maar de H. Geest word genoemd een kragt Gods,
Luc. 24 : 49. Handel. 1 : 8. Luc. 1 : 35. enz.?
Antw. Die spreekwyze geeft klaar te kennen, dat hy
een Persoon is, en geenzints dat hy geen Persoon is : Want
ook Christus zelf word genoemt de kragt Gods en de wys-
heid Gods, 1 Corinth. 1 : 24. Die nu kragt heeft, en door
zig zelven kragtdadig werkt, die is een Persoon. Ende als
de Vader en de Zoon werken door den Heiligen Geest, dan
werkt een Persoon door een Persoon, die van haar uitgaat.
Vrag. Leest men ook niet, dat de H. Geest een gave
genoemd wordt, die aan de gelovige geschonken werdt?
Antw. Ja: maar dat ontkent niet, dat hy een waar Per-
soon is; want ook Christus is een gaave, van den Vader
aan zyn volk geschonken, Jes. 9 : 5. Een Kind is ons ge-
boren, een Zoone is ons gegeeven. Joh. 3 : 16. Alzo lief
heeft God de Waereld gehad, dat hy zynen Eeniggebooren
Zoone gegeeven heeft.
Vrag. Is de H. Geest maar Een Persoon, en geenzints
eene menigte van goede Engelen.
Antw. Dat leert Paulus nadrukkelijk, 1 Cor. 12 : 4.
Ende daar is verscheidentheid der gaven ; dog het is dezelve
Geest. Eph. 4 : 4. een Lighaam is het, ende eenen Geest
Zegt men nu dat 'er gebeden word, Openb. 1 : 4. Genade
zy u en vrede van hem die is, die was, ende die komen
zal : ende van de zeeven Geesten die voor zynen Throon
zijn, ende van Jesus Christus die de getrouwe getuige is,
enz. Dan ziet een ieder die niet willens blind is, dat de
zeeven Geesten geen schare van goede Engelen zyn, dewyl
zy met den Vader en den Zoon, als 't eenig voorwerp van
Godsdienstige aanbidding en Aucteurs van Zegeningen aan-
gemerkt worden. Nemaar het is den Heiligen Geest, die
zyne menigerlei genadegaven over de zeven gemeintens van
Asien zoude uitstorten. Hy doch is de Geest des Heeren ;
de Geest der Wysheid, ende des Verstands, de Geest des
raads, ende der sterkte, de Geest der Kennisse ende der
Vreeze des Heeren, Jes. 11:2.
342 XI. Artikel,
Vrag. Is de H. Geest een onderscheiden Persoon van
Vader en Zoon?
Antw. Ja doch. Deeze drie zyn wel een ; maar egter
is de Heilige Geest niet de Vader, nog de Zoon. Gelijk
ook de Vader niet is de Zoon, nog de H. Geest; en de
Zoon niet is de Vader, nog de Heilige Geest, maar zy
zyn Persoonlyk van den anderen onderscheiden.
Vrag. Hoe bewyst gy dat?
Antw. 1. Om datze elk in 't byzonder onderscheident-
lijk werden opgetelt, Hag. 2 : 5, 6. Ik ben met u lieden
spreekt de HEERE, met het WOORD door het welke ik
met u lieden een verbond gemaakt hebbe, als gy uit Egypten
uittrok : ende mynen GEEST staande in het midden van
u lieden. Vergeleken Matth. 28 : 19. Dooptze in den naame
des Vaders, ENDE des Zoons, ENDE des Heiligen Geestes.
1 Joh. 5:7. Drie zyn 'er die getuigen in den Hemel:
De Vader, het Woord, ende de Heilige Geest.
2. Om dat de Heilige Geest uitdrukkelijk een ander ge-
naamt werd, dan de Vader en de Zoon, Joh. 14 : 16, 17.
Ik zal den VADER bidden, ende hy zal u eenen ANDE-
REN TROOSTER geeven, namentlyk den GEEST der waar-
heid. Maar op sommige passen Maggid Mischne, Zach.
9 : 12. Eenen anderen of tweeden aanwyzer en verkondiger.
3. Om dat hy ook onderscheidenlijk geopenbaart is, als
by den Doop van Christus, Luc. 3 : 22. Ende dat de Heilige
Geest op hem nederdaalde in lighamelyke gedaante gelyk
een duive: ende dat 'er een stemme geschiede uit den Hemel ;
seggende : Gy zyt myn geliefde Zoone, in u hebbe ik myn
welbehagen.
Vrag. Word dan de derde Persoon met den naam
van Geest benoemd, om dat hy behoort tot het Godde-
lijke Weezen dat Geestelyk is?
Antw. Geenzints. Dat word wel veronderstelt. Doch
is de eigentlijke reden van die benoeminge niet. Want
de Vader en Zoon behoren ook tot dat zelve Geestelyk
Van de Eeuwige Godheid des H. Geests. 343
Weezen ; maar daar is een byzondere reden, waarom
de derde Persoon Geest genaamd werdt, gelijk 'er een
bijzondere reden is, waarom de eerste Persoon genaamd
werdt Vader, en de tweede den naam draagt van Zoon.
Vrag. Waarom dan al?
Antw. Om dat hy by maniere van een oneigentlijke
en onbegrypelijke blaazinge of ademinge, uitgaat van
den Vader en den Zoon. Gelijk onze Belydenis zegt.
Wy geloven en belyden ook dat de H. Geest van eeu-
wigheid van den Vader ende den Zoone uitgaat. Volgens
Joh. 15 : 26. Maar wanneer de Trooster zal gekomen
zijn, dien ik u zenden zal van den Vader, [namentlyk]
de Geest der Waarheid, die van den Vader UITGAAT,
die zal van my getuigen.
Vrag. Waar in bestaat dat uitgaan of geblazen te worden
des H. Geests, van den Vader en den Zoon?
Antw. Dit is eene onbegrypelijke Verborgentheid. Doch
dus spreekt de regtzinnige Kerk en wy met haar, uit en
volgens Gods Woord.
.-. Vrag. Hoe zoud gy dan dit betamelyk en Schrif-
tuurlyk voorstellen, en zo veel doenlijk is klaar maken?
Antw. Men begrypt de zaak betamelijk aldus. Gelijk
het bestaan van den tweeden Persoon van den Eersten,
word oneigentlijk genaamt of vergeleeken by eene generatie,
dat alzo het bestaan van den derden Persoon, met en van
den eersten en tweeden oneigentlijk word genaamd en
vergeleeken by den uitgang van den Adem uit een leevendig-
mensche. Weshalven hy genaamd word de Geest van Gods
mond, Psalm 33 : 6. De Adem des Almagtigen, Job
33 : 4. Dit is dan de reden van zyne benaminge van Geest.
.•. Vrag. Wat blyft hier nog over, dat wy niet be-
grypen konnen ?
Antw. 1. Waar in dat uitgaan des Heiligen Geest van
den Vader en Zoon eigentlijk bestaat.
2. Waar in den uitgang van den H. Geest onderscheiden
is van de geboorte des Zoons : Want hoewel daar zeker
onderscheid is, zo is dog geen geschapen verstand magtig,
344 XI. Artikel,
dat geheim uit te leggen. Hier moet men den vinger op
de mond leggen, en met Augustinus zeggen: Daar is
onderscheid tusschen de generatie des Zoons, en den uit-
gang des H. Geestes; maar ik weet ze niet te onderscheiden,
om datze beiden onuitspreekelyk zyn.
3. Hoe dat uitgaan des H. Geests van den Vader en
Zoon evenwel niet wegneemt zyn eeuwige en onafhan-
gehjke Godheid, die wy terstond bewyzen zullen, 't Moet
ons genoeg weezen het een en ander te geloven, schoon
wy de wyze en maniere hoe niet begrypen.
.•. Vrag. Kan men evenwel by nadere verklaaringe
niet eenig onderscheid maken tusschen de generatie des
Zoons, en den uitgang des H. Geests?
Antw. Voornaaine Godsgeleerden zeggen ons, en stellen
dit onderscheid in deeze drie dingen.
1. In het beginzel ; alzo dat daar de Zoon van den
Vader alleen uitgaat, zynde alleen van den zelven gegene-
reert; de Heilige Geest van beiden uitgaat; zynde de
blazinge te gelijk aan den Vader en den Zoon eigen.
2. In de wyze, waar door den Zoon van den Vader
uitgaat door de weg van Generatie, die niet alleen be-
paald wordt tot de Personaliteit ; maar ook tot de gelyke-
nisse, om welke de Zoon wordt genoemd het beeld des
onzienlyken Gods, Collos. 1 : 15. of het uitgedrukte beeld
van des Vaders Selfstandigheid, Hebr 1 : 3. en volgens
het welke de Zoon verkrygt of aanneemt de Eigenschap
van de mededeelinge des zelfden Weezens aan de andere
Persoon ; daar de Heilige Geest door de weg van blazinge.
die alleen tot de Personaliteit wordt bepaalt, en waar
door de Persoon die uitgaat, niet aanneemt de eigen-
schap van medendeelinge van dat Weezen aan een ander
Persoon.
3. In de order, alzo dat daar de Zoon is de tweede
Persoon, de Heilige Geest de derde is, en dus na ons begrip
de Generatie de blazinge voorgaat, schoon ze in de zaak
zelf evenweezig zijn.
Vrag. Maar gaat de H. Geest uit van den Vader al-
leen, ofte ook van den Zoon?
Antw. Daar over is van oudts een groot geschil ge-
Van de Eeuwige Godheid des H. Geests. 345
weest tusschen de Oostersche of Grieksche Kerken, en
tusschen de Latynsche of Westersche Kerken. De eerste
dreeven dal hy alleen van den Vader uitgaat, de laatste
dat de H. Geest van alle eeuwigheid van den Vader en
den Zoon uitgaat. Met de laatste spreekt onze Neder-
landsche Geloofs-Belydenisse, zeggende. Wy belyden
dat de H. Geest van eeuwigheid van den Vader ende
den Zoon uitgaat, niet zynde gemaakt nog geschapen:
Want dan was hy een Schepsel, en geenzints God. Noch
ook geboren. Want dan was hy de Zoone: Maar alleen
van beiden uitgaande.
Vrag. Hoe bewyst gy dat de H. Geest uitgaat, beide
van den Vader en den Zoon ?
Antw. Dit blijkt.
1. In zulke Plaatsen, in welke de H. Geest genaamd
wordt de Geest des Zoons, de Geest van Christus, Gal. 4 : 6.
God heeft den Geest zyns Zoons uitgezonden in uwe herten.
Rom. 8 : 9. Maar zo iemand den Geest Christi niet heeft,
die en komt hem niet toe. 1 Petr. 1:11. Onderzoekende
op welken of hoedanigen tyd de Geest Christi, die in haar
was, beduide.
2. In zulke Plaatsen, in welke den H. Geest gezegd
word, zo wel van den Zoon als van den Vader gezonden
te worden, Joh. 14 : 26. Maar de Trooster de Heilige
Geest, welken de Vader zenden zal in mynen Naame. Ver-
geleken Joh. 16 : 7. Doch ik zegge u de waarheid, het is
u nut dat ik wegga : want indien ik niet weg en ga, zo
en zal de Trooster tot u niet komen ; maar indien ik heenen
ga, zo zal ik hem tot u zenden.
3. In zulke Plaatsen, in welke gezegd word dat de H.
Geest het van den Zoon ontfangt, al het geene hij aan de
Uitverkoornen medendeelt, Joh. 16 : 13 — 15. Wat hy zal
gehoort hebben, dat zal hy spreeken. Hy zal 't uit het myne
neemen, ende u verkondigen.
/. Vrag. Wat merkt gy hier uit op ?
Antw. Hier uit blijkt, dat de werkinge des Vaders
346 XI. Artikel,
en des Zoons, ten opzigte van den uitgang des H. Geests :
niet zijn aan te merken als twee verscheidene beginselen :
want het is een eenige werkinge, 't is dezelfde kragt.
Verder is hier uit te zien, dat de Vader en de Zoon
beiden zijn de principale werkende oorzaken, en niet de
Zoon een minder principale oorzaak, zo dat de Vader de
H. Geest zouden doen uitgaan, door middel van den Zoone.
Dog ten opzichte van de maniere eu ordre van bestaan
en werkinge, zo gaat de H. Geest uit van den Vader
ende van den Zoone, ende van den Vader door den
Zoone.
Vrag. Wat gelooft gy verder van de Persoon des
H. Geests?
Antw. Dat, hoewel hy is in orde de derde Persoon
der H. Drie-Eenheid, egter een is in Weezen, in Magt
en Majesteit met de Vader en den Zoon : dus zegt de
Belydenis : Welke in orden is de derde Persoon der H.
Drie-Eenheid: eeneszelvigen Weezens, Majesteit en Heer-
lykheid met den Vader en den Zoone ; zijnde Waaragtig
ende Eeuwig God, gelyk ons de H. Schriften leeren.
Vrag. Hoe bewystgy de Godheid des Heiligen Geestes?
Antw. 1. Uit zyn Goddelijke namen, zo van Jehova
als van God en de. Heere. Hy werd genaamd de Jehova,
Num. 14: 22, aldaar staat dat de Israëliten wel tien-
maal den Jehova verzogt hebben, 't welk op den Geest
werdt toegepast, Jes. 63 : 10. Maar zy zyn wederspan
nig geworden, ende zy hebben zynen HEILIGEN GEEST
smerte aangedaan : daarom is hy haar in een vyand
verkeert, hy zelfs heeft tegen haar gestreeden. Zie ook
Jes. 6 : 3, 9. Heilig, heilig, heilig is de HEERE der
Heirscharen, enz. Vergeleeken Handel. 28 : 25, 26.
Ende zy tegen malkanderen oneens zynde, scheiden zij
als Paulus dit een woord gezegd hadde: namentlyk,
wel heeft de Heilige Geest gesprooken door Esaiam den
Propheet tot onze Vaderen : zeggende, gaat heenen tot
dit volk, ende zegt met het gehoor zult gy hooren, ende
Van de Eeuwige Godheid des H. Geests. 347
geenzints verstaan, ende ziende zult gy zien, ende geen-
sints bemerken. Hy werdt genaamd God. Hand. 5 : 3, 4.
Ende Petrus zeide tot Ananiam, waarom heeft de Satan
uw herte vervult dat gy den Heiligen Geest liegen zou-
det, ende ontrekken van den prys des lands? Zo het
gebleeven waare, en bleef het niet uwe? ende verkogt
zynde, was 't niet in uwe magt? Wat is 't dat gy deeze
daad in uw herte hebt voorgenomen : Gy hebt den
mensche niet geloogen, maar GODE. Hy werdt genaamt
Heere, 2 Corinth. 3 : 17. De Heere nu is de Geest :
ende waar de Geest des Heeren is, aldaar is vryheid.
Alle deeze namen zouden aan de derde Persoon in de
Godheid niet toegeëigent werden, zo hy niet was Waar-
achtig ende Eeuwig God, gelijk ons de Schriften leeren.
Want de Heere geeft zyn eer aan geenen anderen,
nogte zynen lof aan den gesneden beelden. Jes. 42 : 8.
Vrag. Hoe al meer?
Antw. 2. Uit de Goddelyke Eigenschappen, die van Gods
Weezen onafscheidentlijk zynde, hem in een vollen zin wor-
den toegeschreeven : Als daar is de Eeuwigheid, Gen. 1 : 2.
De Geest Gods sweefde op de Wateren, Overalomtegenwoor-
digheid, Psalm 139 : 7 — 10. Waar zoude ik heenen gaan
voor uwen Geest, ende waar zoude ik heenen vlieden voor
u aangezigte ? zo ik opvoer ten Hemel gy zyt daar ; of bed-
dede ik my in de Helle, ziet gy zyt daar. Name ik vleu-
gelen des dageraads ; woonde ik aan het uiterste der Zee,
ook daar zoude uwe hand my geleiden ; ende uwe regterhand
zoude my houden. Onafhangelijkheid, 1 Cor. 12 : 11. Dog
deeze dingen alle werkt een en dezelve Geest, deelende een
iegelyk in 't byzonder, gelykerwys hy wil. Alwetenheid,
1 Cor. 2 : 11. Alzo weet ook niemand het gene God is.
dan de Geest Gods. 1 Petr. 1 : 1 1 . Daarom getuigde de
Geest Gods te vooren al in de Propheten, en betuigde het
lyden, dat op Jesus komen zoude, en de heerlykheid daar
na volgende. Almacht, daarom genaamd de Geest der sterkte,
Jes. 11:2. Goedheid, Psalm 143 : 10. Uwe goede Geest
348 XI. Artikel,
geleide my in een effen land. Matth. 19 : 17. Niemand is
goed dan een, namelyk God.
3. Uit de Goddelijke werkingen, dewelke van niemand
anders als van God konnen voortkomen : Deeze zyn
a. De werken der natuur ; als de Scheppiuge, welke den
Heiligen Geest werd toegeschreeven ; Psalm 33 : 6. Door
het Woord des Heeren zyn de Hemelen gemaakt, ende
door den Geest zyns monds al haar heir. Job 26 : 13. Door
zynen Geest heeft hy de Hemelen versiert. Job. 33 : 4. De
Geest Gods heeft my gemaakt: en de adem des Almagtigen
heeft my levendig gemaakt. De onderhoudinge van alles,
Psalm 104 : 30. Zend gy uwen Geest uit zo worden ze ge-
schapen, ende gy vernieuwt het gelaat des Aardtryks.
b. De werken boven de Natuur, als het doen van groote
wonderdaden, Matth. 12 : 28. Maar indien ik door den Geest
Gods de Duivelen uitwerpe, zo is dan het Koninkryk Gods tot u
gekomen. "Vergeleken 1 Cor. 12 : 4, 11. Alle deeze dingen
werkt een ende dezelve Geest: deelende een iegelyk in 't
byzonder gelykerwys hy wil, enz.
c. De werken der genade, als daar zyn de verligtinge
onzes verstands; Eph. 1 : 17, 18. Op dat de God onzes
Heeren Jesu Christi, de Vader der Heerlykheid, u geve den
Geest der wysheid en der openbaringe in zyne kennisse :
namelyk verlichtede oogen uwes verstands. De vernieuwinge
des Zondaars door Wedergeboorte, Joh. 3 : 5. Jesus ant-
woorde, voorwaar, voorwaar, zegge ik u, zo iemand niet
gebooren en word uit water ende geest, hy en kan in
't Koninkryke Gods niet ingaan. De bewaring in de genade,
Eph. 4 : 30. Ende en bedroeft den Heiligen Geest Gods
niet, door welken gy verzegelt zyt tot den dag der ver-
lossinge. En andere daar wy terstont van spreken zullen.
.-. Vrag. Hebt gy nog een bewys?
Antw. Ja.
4. Uit de Goddelijke eer en dienst, welken den Hei-
ligen Geest toekomt; als de Bedieninge des Doops in den
naam van hem, Mattb. 28 : 19. Gaat dan henen, onder-
wyst alle de volkeren, dezelve Doopende in den naame
des Vaders, ende des Zoons, ende des Heiligen Geestes.
De Eerbied voor hem, Eph. 4 : 30. Ende en bedroeft
den Heiligen Geest Gods niet, door welke gy verzegelt
zyt tot den dag der verlossinge. De toewyinge van ons
Van de Eeuwige Godheid des H. Geests. 349
zelven aan hem als een Tempel, 1 Cor. 3 : 16, 17. Ende
weet gy niet dat gy Gods Tempel zyt, ende de Geest Gods
in u lieden woont? Zo iemand den Tempel Gods schendet,
dien zal God schenden : want de Tempel Gods is Heilig,
welken gy zyt. Welke gezegde dingen de Godheid des
H. Geests overtuigende bevestigen.
/. Vrag. Maar zeggen de Remonstranten daar is geen
gebod, geen voorbeeld, of duidelijke blyk dat de H. Geest
moet aangebeden worden ?
Antw. Het tegendeel is waar. Men vind een Goddelijk
bevel om den Heiligen Geest te aanbidden, Matth. 9 : 38.
Biddet dan den Heere de oogstes, dat hy arbeiders in
zyn oogst uitsfcoote. Welke Heere des oogst de Heilige
Geest is die zeide, Handel. 13:2. Zondert mij af beide
Barnabas ende Paulus tot het werk daar toe ik ze geroepen
hebbe. De Heiligen hebben daar ook haar werk van
gemaakt, als Paulus, 2 Cor. 13 : 13. De genade onzes
Heeren Jesu Christi, ende de liefde Gods, ende de ge-
meenschap des Heiligen Geestes, zy met u allen Amen.
En Johannes, Openb. 1 : 4, 5. Genade zy u ende vreede
van hem die is, ende die was, ende die komen zal : ende
van de zeven Geesten die voor zynen Throon zyn : ende
van Jesu Christo.
Vrag. Wat reden geeft gy, dat men zo veel niet leest
van de aanbiddinge des Heiligen Geestes in de H. Schriftuur ?
Antw. Om dat in de Goddelijke huishoudinge der drie
Persoonen, de Geest ons voortkomt, als een oorzaak van
onze gebeeden, Zach. 12 : 10. Doch over het huis Davids,
ende over de inwoonders van Jeruzalem, zal ik uitstorten
den Geest der genade, ende der gebeeden. Vergeleken Rom.
8 : 26. Ende desgelyks komt ook de Geest onze zwakheden
mede te hulpe : want wy en weeten niet wat wy bidden
zullen gelyk het behoort, maar de Geest zelve bid voor ons
met onuitsprekelijke zugtingen.
Vrag. Is 'er aan de gemeenschap ofte kennisse van
den Persoon des H. Geestes zoo veel gelegen'?
Antw. ó Ja.
1. De Oude Heiligen hebben dat in hare gebeeden
350 XI. Artikel,
tot God duidelijk uitgedrukt, Psalm 51 : 13. Verwerpt
my niet van uw aangezigt, ende neemt uwen Heiligen
Geest niet van my, Psalm 143: 1Ü. Leert my uw wel-
behagen doen: want gy zyt myn God: uwe goede Geest
geleide my in een elfen land.
2- Niemand heeft regt om zig de verwerving der
Zaligheid aan te matigen, dan die deeze Zaligheid door
den H. Geest werd toegeëigent. Alle vertroosting die
niet den H. Geest tot haar oorspronk heeft, is bedrog,
Rom. 8 : 9. Indien iemand de Geest Christi niet heeft,
die komt hem niet toe. 1 Cor. 12 : 3. Ende niemand
en kan zeggen Jesum den Heere te zyn, dan door den
Heiligen Geest. 1 Joh. 3 : 24. Ende hier aan kennen
wy dat hy in ons blyft, [namelykj uit den Geest dien
hy ons gegeven heeft.
Vrag. Wat gelooft gy verder van den Heiligen Geest?
Antw. Dat hy ook aan de geloovigen gegeven word;
dat hy haar door een opregt geloove Christus en aller
zyner weldaden deelagtig maakt, haar troost, ende
Eeuwig lijk by haar blyft.
Vrag. Werdt de Heilige Geest aan de gelovigen
medegedeelt?
Antw. Ja. Volgens de menigvuldige Verbonds-beloften,
Ezech. 36 : 27. Ende ik zal mynen Geest geven in het
binnenste van u. Jes. 44: 3. Want ik zal water gieten
op den dorstigen, en de stroomen op het drooge: ik
zal mynen Geest gieten op uw Zaad, ende mynen Zegen
op uwe Nakomelingen. Cap. 59: 21. My aangaande,
dit is myn Verbond met haar, zegt de HEERE. Myn
Geest, die op u is, ende myne woorden die ik in uwen
mont geleit nebbe, die en zullen van uwen monde niet
wyken, nog van den monde uwes Zaats, nog van den
monde des Zaats uwes Zaats: zeit de HEERE, van nu
aan tot in Eeuwigheid toe.
Van de Eeuwige Godheid des H. Geests. 351
.•. Vrag. Hoe wordt den H. Geest aan de gelovigen
geschonken, of alleen ten opzigte van de gave des H.
Geests, dan ten aanzien van de Persoon zelve ?
Antw. De inwooninge des H. Geests in de gelovige,
is niet door een bloote tegenwoordigheid, gelyk hy
als God overal is. Ook niet door eene uiterlyke be-
trekkinge, haar aanmerkende als kinderen Gods, en voor-
werpen van zyne werkinge ; ook niet door een enkele
medendeelinge van zyne gaven ; als geloove, hoope ende
liefde, enz. maar de Persoon zelve word aan de gelovige
gegeeven, en die woont in haar op eene wyze, die voor
ons onuitspreekelijk is; oneindig buiten haar, en egter
op een byzondere wyze in haar. Dit bevestigen ons zo
veele plaatsen uit Gods woord, als Joh. 14 : 16, 17.
Hy zal u eenen anderen Trooster geeven, op dat hy by
u blyve in der eeuwigheid. Namelijk den Geest der waar-
heid, welken de Waereld niet kan ontvangen : want zy
ziet hem niet, nog kent hem niet, maar hy BLYET by
ulieden, ende zal IN u ZYN. 1 Cor. 3 : 16. Ende weet
gy niet dat gy Gods Tempel zyt, ende de Geest Gods in
u lieden WOONT? Rom. 8 : 9. 1 Petr. 1:11. enz.
.•. Vrag. Wat doet de H. Geest in de geloovige?
Antw. 1. De H. Geest werkt het geloove in haar.
Waarom hy den Geest des geloofs werdt genaamt, 2 Cor.
4 : 13. Dewyle wy nu den zei ven Geest des Geloofs
hebben. 1 Cor. 12 : 9. Eenen anderen wordt gegeeven
het gelove door den zelven Geest. Hij geeft 'er genade
van ontdekkinge aan haar zelven, van haar zondig hart
en daaden, overtuiging by haar zelven, datze de dood
en verdoemenisse verdient hebben, bekommering over zig
zelf, en den staat waarin zy zyn, begeerte na Christus
en Gods dierbaare gemeenschap, vuurige lust en liefde
tot de middelen der genade om 'er Christus onder te
vinden, met vaarwelzegginge van 't geene haar belemmert,
ophoudt en verleiden kan in deeze Waereld, tot dat ze
dadelijk in Christus overgaan, en door 't geloove met
hem vereenigt zyn, Joh. 16:8. Ende die gekomen zynde,
zal de Waereld overtuigen van zonde, ende van geregtig-
heid, ende van oordeel.
2. De H. Geest maakt haar dadelijk Christus ende alle
zyne weldaden deelagtig. Zy waaren wel uitverkoren, het
randsoen was voor haar al betaalt, de Zaligheid voor
352 XI. Artikel,
haar verworven ; dog zy zyn voor haare bekeering nog
niet in de bezittinge van de goederen ; maar als de H.
Geest in haar komt woonen, dan brengt hy haar tot Christus,,
en schenkt haar kragt, om Christus door 't geloove aan
te neemen, en hem aanhangende, eenen Geest met hem
te worden, 1 Cor. 6. 17. Zy worden met hem vereenigt
als leeden met het hoofd, als een en te met de stamme,
als een Bruid met den Bruidegom, Hoogl. 2 : 16. Zy
krygen deel aan alle zyne schatten en gaven, 1 Cor.
1 : 30. Maar uit hem zyt gy in Christo Jesu, die ons
geworden is wysheid van Gode, ende regtveerdigheid,
ende heiligmakinge, ende verlossinge. Rom. 8 : 17. Ende
indien wy kinderen zyn zo zyn wy ook erfgenamen :
Erfgenamen Gods ende mede erfgenamen Christi: Zo wy
anders met hem lyden, op dat wy ook met hem verheer-
lykt worden.
3. De H. Geest leert haar bidden, daarom werd hy
genaamd den Geest der genade, ende der gebeeden, Zach.
12 : 10. Hy overreed hen van haar gebrek, en maakt
'er hen gevoelig onder. Hy toont haar de geestelijke zaa-
ken in haar beminnelijkheid, dat zy daar op geheel ver-
lieven. Hy spoort haar aan om die door bidden by den
Heere te verkrijgen. Hy verzeekert haar van de Goddelijke
verhooringe. Hy brengt haar in een biddende gestalte.
Hy versterkt er door zyne genade, om aan te houden
tot datze van den Heere ontvangen hebben, 'tgeene zy
in den geloove begeereu, Rom. 8 : 26. Ende desgelyks
komt ook de Geest onze swakheeden medetehulpe: want
wy weeten niet wat wy bidden zullen gelyk het behoort ;
maar de Geest zelve bid voor ons met onuitspreekelyke
zugtingen.
4. De H. Geest geleid haar op den weg der geregtig-
heid, Psalm 143 : 10. De weg ten Hemel is eng en smal,
men mag niet een tree bezyden doen, of men valt. Zy is
styl en gaat na boven, daar is klimmen aan vast. Zy is
van rondsom met vyanden bezet, die haar niet door wil-
len laaten, waar door men heen moet slaan, en al stry-
dende doordringen. De gelovige daar en tegen zyn duister,
zy weeten den weg niet door zig zei ven, zy worden ras
moede en moedeloos, zy zyn zwak en tot hinken genee-
gen, zy moeten in alles van den Geest geholpen worden.
Dus wil 'er de Geest by de hand neemen, om 'er op en over
Yan de Eeuwige Godheid des H. Geests. 353
den weg te helpen, Jes. 42 : 16. Ende ik zal de blinden
leiden door den weg die zy niet geweeten hebben, Ik
zalze doen treeden door paden die zy niet geweeten heb-
ben. Hy wil 'er bewaren tegens den vyand op den weg,
Cap. 59 : 19. Als de vyand zal komen gelyk een stroom,
zal de Geest des Heeren de baniere tegen hem opregten.
Ja hy wil 'er genade en ondersteuninge geeven, om door
den geloove daar op te wandelen, Jes. 40 : 31. Maar
die den Heere verwagten zullen de kragt vernieuwen,
zy zullen opvaren met vleugelen gelyk de Arenden : Zy
zullen loopen ende niet moede worden, zy zullen wande-
lende ende niet mat worden.
5. De H. Geest troost haar, daarom draagt hy den
naam van Trooster, Joh. 14 : 16. Cap. 16 : 7. Veele
zyn de tegenspoeden der regtvaerdigen, dan komt een
naare duisternisse op hen vallen, dan worden ze overweldigt
van het verdorven vleesch, dan komt de Satan haar met
vuurige pylen bestryden, dan komt het ongelove boven,
dan verbergt God zyn aangezigte voor haar, en schynt
haar weg te stooten en op haar te toornen, dan komt de
eene tegenspoed op den anderen, zo dat er geen voorko-
men aan en schynt, dan leven ze in de vreeze des doods,
en de Koning der verschrikkinge overvalt hen. Onder dit
alles bevinden zy de bemoedigende en versterkende genade
des H. Geests in haar. Zo dat ze juichende in den druk
met Paulus mogen zeggen, Rom. 5 : 3 — 5. Ende niet
alleenlyk dit, maar wy roemen ook in de verdrukkinge :
weetende dat de verdrukkinge lydzaamheid werkt, ende
lydzaamheid bevindinge, ende bevindinge hoope: ende
hoope beschaamt niet, om dat de liefde Gods in onze
herten is uitgestort door den Heiligen Geest, die ons is
gegeeven.
6. De H. Geest verzegelt haar van hunne gemeinschap
met God, in de hoope des Eeuwigen leevens; daarom
werd hy genaamt den Geest der belofte, die het onderpand
is van onze erfenisse, Eph. 1 : 13, 14. Een ieder Bege-
nadigde staat na verzeekering van zyn staat, en blijft
onvoldaan, indien deeze zyne begeerte onbeantwoord blijft.
Dus komt de Geest haar te hulpe, en drukt het zegel
van Gods liefde in haar herte ; waar door ze zien wat
dingen hun van God geschonken zyn, 2 Cor. 1 : 21, 22.
Maar die ons met u bevestigt in Christo, ende die ons
23
354 XI. Artikel ,
gezalft heeft is God : Die ons ook heeft verzegelt, ende
het onderpand des Geestes in onze herten gegeeven.
7. Eindelijk de H. Geest blyft by haar tot in der
eeuwigheid. Schoon nu een godzalige zomtyds bevind, dat
de H. Geest zig voor hem verbergt, en zyne werkingen
inhoud, zo dat hy met Job moet klagen, ziet ga ik voor-
waarts, zo is hy daar niet, ofte agterwaarts, zo verneem
ik hem niet. Als hy ter slinkerhand werkt, zoo aanschouwe
ik hem niet : Bedekt hy zig ter regterhand, zo zie ik hein
niet, Job 23 : 8, 9. Nogtans is hy in haar, ende blijft
by haar tot in Eeuwigheid. Dit is de belofte. Joh. 14 : 16.
Op dat hy by u blyve in der Eeuwigheid. Vers 17. Hy
blyft by u lieden. 1 Joh. 2 : 27. De zalvinge die gy
lieden van hem ontfangen hebt, blyft in u.
Vrag. Tot wat betragtinge moet de beschouwinge
van den H. Geest, de derde Persoon in de H. Drie-
Eenheid u aanspooren?
Antw. Deels tot erkentenisse van de nuttigheid des
geloofs in de Heilige Drie-Eenheid, als de eenige grond
van een waar godzalig leeven, en overvloeiende fonteine
van alle vertroostinge. Deels tot een naukeurig onder-
zoek van ons zelven, of wy den Heiligen Geest deelag-
tig zyn.
Vrag. Waar uit kan een mensch weeten, dat hy den
H. Geest ontfangen heeft?
Antw. 1. Die den Geest van Christus heeft, daar
heeft die Geest eene ongemeene en geheele veranderinge
in gemaakt: daar is gekomen een geheel ander ligt in
't verstand : een geheel andere overhelling in den wil :
een geheele andere gesteltheid in de hertstogten: een
geheel andere betragting in den wandel : want daar is
de Geest een Geest 'der vernieuwinge en wedergeboorte,
2 Corinth. 5 : 17. Zo dan iemand in Christo is, die is
een nieuw schepsel: het oude is voorby gegaan. Ziet,
het is al nieuw geworden.
Van de Eeuwige Gfodheid des H. Geests. 355
2. Die den Geest van Christus heeft, daar is hy in
kragt een Geest des geloofs, en der heiligmakinge,
daar werkt hij.
a. Een gekantheid tegen de zonden : want die uit
God gebooren is, die doet de zonden niet: want zyn
Zaad blijft in hem, ende hy kan niet zondigen: want
hy is uit God geboren, 1 Joh. 3 : 9.
b. Eene verkleeftheid aan God en zyn dienst, Psalm
1 : 2. Maai' zyn lust is in des Heeren wet, ende hy
overdenkt zynen wet dag ende nagt. Rom. 7 : 22. Want
ik hebbe een vermaak in de wet Gods, na den inwen-
digen mensche.
c. Eene verborgen ommegang met God, Gen. 5 : 24.
Henoch wandelde met God: ende hy was niet meer:
want God nam hem weg. Psalm 73 : 28. My aangaande,
het is my goed na by God te zyn : ik zette myn be-
trouwen op den lieere Heere, om alle uwe werken te
vertellen.
3. Die de Geest van Christus heeft, daar is hy een
Geest, die zijn volk vrugtbaar maakt in allerlei deugden
en genade-gaven, tot verheerlijkinge van God, en stig-
tinge van hunnen evenmensch, Gal. 5 : 22. Maar de
vrugt des Geests is liefde, blydschap, vreede, lankmoe-
digheid, goedertierentheid, goedheid, geloove, zagtmoe-
digheid, matigheid.
Vrag. Is de mensch niet ongelukkig, die deezen Geest
mist ?
Antw. Och ja !
1. Zoo is een natuurlijk mensch, die niet weet wat hem
behouden moet, 1 Cor. 2 : 14. Maar de natuurlijke mensche
begrypt niet de dingen die des Geests Gods zijn : want zy
zyn hem dwaasheid ; hy kan ze niet verstaan om dat zy
geestelijk onderscheiden worden.
2. Zo een is een eigendom van den Duivel en van de
zonde; wandelende naar den Overste der macht des lugts, des
356 XI. Artikel,
Geests, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid
doende de wille des vleeschs ende der gedagten, Eph.
2 : 2, 3.
3. Zo een kan in den Hemel niet komen zonder de ver-
nieuwinge des gemoeds, door den H. Geest, Joh. 3 : 5,
Jesus antwoorde. Voorwaar zegge ik u, zo iemand niet ge-
boren word uit water en geest, hij kan in 't Koninkryke
Gods niet ingaan.
Vrag. Wat weg slaat een zondaar in, om den Heiligen
Geest te ontfangen ?
Antw. 1. Zo een moet zig wagten voor stoute en moet-
willige zonden, die Ziel en Lighaam voor de inwooninge
des Geests onbekwaam maaken : naamentlijk dronkenschap,
Eph. 5 : 18. Word niet dronken in den wyn, waarin over-
daad is ; maar werd vervult met den Heiligen Geest. Har-
digheid des herten, Psalm 95 : 7, 8. Heden zo gy zyne
stemme hoort, en verhard uwe herten niet! Waereld-liefde
1 Joh. 2:15. En hebt de Waerelt niet lief, nog het geene
in de Waereld is : Zo iemand de Waereld lief heeft, de
liefde des Vaders is niet in hem.
2. Zo een moet zig zetten onder de kragtige bedieninge
des Woords, daar de Heere belooft heeft zyn Geest en genade
te schenken, Handel. 10 : 44. Als Petrus nog deeze woor-
den sprak, viel de Heilige Geest op alle die het Woord
hoorden.
3. Zo een moet tot zyn gezelschap zoeken, zodanige die
geestelyk zyn, Psalm 119 : 63. Ik ben een gezelle aller die
u vreezen, ende die uwe beveelen onderhouden. Vers 74.
Die u vreezen, zullen my aanzien, ende haar verblyden,
om dat ik op uw woord gehoopt hebbe.
4. Zo een moet de minste beweeging van den Geest aan
zyn gemoed, opvolgen en ernstig bidden, dat God hem
zynen Geest geeve. De Heere zal hem op zyn tyd genadig
zyn. Ziet de beloften, Spreuk. 1 : 22, 23. Gy slegten, hoe
lange zult gy de slegtigheid beminnen ? En de spotters, voor
zig de spotterye begeeren, en de zotten wetenschap haaten,
keeret u tot rnyne bestraffinge. Ik zal mynen Geest u lieden
overvloedig uitstorten ; ik zal myne woorden u bekent maaken.
Luc. 11 : 13. Indien dan gy die boos zyt, weet uwe kin-
deren goede gaven te geeven, hoe veel te meer zal de
Hemelsche Vader den Heiligen Geest geeven den geenen,
die hem bidden.
Van de Eeuwige Godheid des H. Geests. 357
.•. Vrag. Wat beeft een godzalige ter betragtinge te
leeren ?
Antw. 1. Dankbaar te zyn voor dat uitneemend geluk,
dat hem den Heiligen Geest gegeeven is. ö ! Wat een
weergaloos geschenk met den Geest begenadigt te zyn,
die eenen Geest der wysheid ende des verstands, eenen
Geest des raads ende der sterkte, eenen Geest des geloofs
ende der liefde, eenen Geest der waarheid ende der heilig-
makinge is. Hier moet mond en hert te zamen stemmen.
Gezeegend zy de God en de Vader onzes Heeren Jesu Christi,
die ons gezeegend heeft met alle geestelyke zeegeningen in
den Hemel in Christo, Eph. 1 : 3.
2. De leidinge des Geestes in zyn wandel opvolgen, en
in twyfelagtige zaaken hem als zynen leermeester, raad-
vragen, Gal. 5 : 25. Indien wy door den Geest leeven,
zo laat ons ook door den Geest wandelen. Spreuk. 3 : 6, 7.
Kent hem in alle uwe weegen : Ende hy zal uwe paden
regt maken, en zyt niet wys in uwe oogen.
3. Vrymoedig te zyn in 't belyden van zyn naam en
waarheid, tegen alle lasteringen van de vyanden der waar-
heid, 2 Tim. 1 : 6, 7. Om welke oorzaake ik u indagtig
make dat gy opwekt de gave Gods, die in u is door de
oplegginge myner handen. Want God heeft ons niet ge-
geeven eenen Geest der vreesagtigheid, maar der kragt,
ende der liefde, ende der gematigtheid. 1 Pet. 4 : 14.
Indien gy gesmaad word om den naame Christo, zo zyt
gy zalig : want de Geest der heerlykheid, ende de Geest
Gods rust op u : wat haar aangaat, hy word wel gelastert,
maar wat u aangaat, hy word verheerlykt.
.'. Vrag. Wat drangreden klemt in deezen?
Antw. Dat anderzints den Heiligen Geest bedroeft
werd van de zynen, 't welk een zware misdaad is, Eph.
4 : 30. Bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door
welken gy verzeegelt zyt tot den dag der verlossinge.
I Thess. 5 : 19. En bluscht den Geest niet uit.
Vrag. Hoe bedroeft men den H. Geest?
Antw. Dit geschied
1. Door ergerlyke zonden, waar door den naam des
Heeren gelastert werde, als 'er zyn volk zig in verloopt.
Dus bedroefde David den Heiligen Geest, als hy met be-
raadslaaging toeleide op de dood van Uria ; daarom getuigde
358 XI. Artikel,
God van hem, 1 Kon. 15 : 5. Dat David gedaan hadde
dat regt was in de oogen des Heeren, ende niet geweeken
was van alles : dat hem God geboden hadde alle de dagen
zyns leevens, dan alleen in de zaake van Uria den Hethiter.
Hier onder behooren de zonde van dronkenschap en ontug-
tigheid, Eph. 5 : 18. 1 Cor. 6 : 15—19. Matelooze Wae-
reld-liefde. 1 Joh. 2 : 15. Oploopentheid en toorn. Jae.
1 : 19, 20 en andere.
2. Door hem in zyn beveelen, werkingen, overtuigingen
en opwekkingen niet te gehoorzamen ; maar tegen te staan,
gelijk 'er van de Israëliten gezegd word, Jes. 63: 10. Maar
zy zyn wederspannig geworden, ende zy hebben zynen Hei-
ligen Geest smerten aangedaan ; daarom is hy haar in een
vyand verkeert, hy zelf heeft tegen haar gestreeden. Zach.
7 : 12. Zy maakten haar herte als een Diamant, op dat zy
niet hoorden de wet en de woorden, die de Heere der Heir-
schaaren zond in zynen Geest, door den dienst der vooriger
Propheeten.
3. Door ongeloovige verdenking en geemelijke onverge-
noegtheid, over de leiding van den Heiligen Geest. Hier
over vraagde Eliphas aan Job, Cap. 15 : 11 — 13. Zyn de
vertroostingen Gods u te klein? ende schuilt 'er eenige
zaake by u ? waarom rukt uw herte u weg ? ende waarom
wenken uwe oogen ? dat gy uwen Geest keert tegen God,
ende zulke reedenen uit uwen mond laat uitgaan ?
4. Door den Geest uit te blusschen in anderen, 't geen
geschied door andere in hunne genade en gaven te verden-
ken en tegen te lopen, ofte te veel vryheid te gebruiken
tot ergernisse der zwakken ; want zo zondigt men tegen de
broeders, ende hunne zwakke conscientie kwetzende, zondigt
men tegen Christus, 1 Kor. 8 : 12.
5. Door een anders genade en gaven te benyden, waar
door dan ongenoegen ontstaat, en de Geest dus bedroeft
werdende van ons wykt; daarom vraagt Jacobus, of meint
gy dat de Schrift te vergeefs zegt, de Geest die in ons
woont, heeft die lust tot nydigheid? Cap. 4 : 5.
6. Door zyn lust en troost te zoeken buiten den H. Geest,
by nietige schepzels die ons niet geeven konnen, waar over
God klaagt, Jerem. 2 : 12, 13. Ontzettet u hier over gy
Hemelen : ende zyt verschrikt, wordet zeer woeste spreekt
de Heere : want myn volk heeft twee boosheeden gedaan :
my den springader des levendigen waters hebben zy verlaten,
Van de Eeuwige Godheid des H. Geests. 359
om haar zelven bakken uit te houwen, gebrokene bakken
die geen water houden.
Vrag. Wat heeft een geloovige, die door den Geest
geleid wordt, te wagten ?
Antw. Een Zalige opstandinge na dit leeven, Rom.
3: 11. Ende indien de Geest des geenen die Jesum uit
den dooden opgewekt heeft in u woont, zoo zal hy die
Christum uit den dooden opgewekt heeft, ook uwe ster-
felyke lighamen leevendig maaken door zynen Geest,
die in uw woont.
XII. ARTIKEL,
Van de Scheppinge aller dingen, en voornamentlyk
der Engelen.
Wy ghelooven dat de Vader, door sijn woordt, dat is
door sijnen sone, den Hemel, aerde ende alle schepselen
wt niet heeft geschapen als het hem heeft goet ghedocht,
een yegelijck schepsel sijn wesen, ghestalte, ende ghe-
daente, ende verscheyden ampten ghevende, om sijnen
Schepper te dienen. Dat hyse oock nu alle onderhout
ende regeert na sijn eeuwighe voorsienicheyt, ende door
sijnen oneyndelicke cracht, om den mensche te dienen;
ten eynde dat de mensche sijnen God diene. Hy heeft
oock de Engelen goet gheschapen, om syne sendtboden
te zyn, ende sijne uytvercorenen te dienen : van welcken
sommighe van die uytnementheyt, inde welcke haer God
gheschapen hadde; int eeuwich verderf vervallen; ende
de andere zijn door de ghenade Godts, in haren eersten
staet volherdich ende staende ghebleven. De Duyvelen
ende boose geesten zijn also verdorven, dat sy vyanden
Gods ende alles goets zijn: na alle haer vermogen als
moordenaers loerende op de Kercke, ende een yeder
lidtmaet van dien, om alles te verderven ende te ver-
woesten door hare bedriegerien : ende zyn daerom door
haer eyghen boosheydt veroordeelt tot de eeuwighe ver-
doemenisse, daghelicks verwachtende hare schrickelicke
pijningen. Soo verwerpen ende verfoyen wy dan hier
over de dwalinghe der Sadduceen, welcke loochenen dat-
ter geesten ende Engelen zijn : ende ooc de dwalinge der
Van de Scheppinge aller dingen. 361
Manicheen, die seggen, dat de Duyvelen haren oorspronc
uyt haer selven hebben, zijnde uyt haer eyghen nature
quaet, sonder dat sy verdorven zijn gheworden.
VRAGE.
Wat volgt 'er na de beschouwinge van God ?
Antw. De kennisse van zyne werken.
Vrag. Hoe onderscheid gy de werken Gods?
Antw. In Inwendige en Uitwendige, of in werken
Gods na binnen en na buiten. De werken na binnen
hebben haare bepaalinge in het Weezen Gods. De wer-
ken na buiten strekken zig uit buiten het Weezen Gods,
ende hebben haare bepalinge tot de schepselen.
Vrag. Hoe veelerlei zyn de werken Gods na binnen?
Antw. Die zyn tweederlei :
1. Of Weezentlyke die de drie Personen gemeen zyn,
gelyk alle de daden Gods, waar door hy zig zelve kent,
bemind en in zyn gelukzaligheid zig vergenoegt.
2. Of Personeele werken die ieder Persoon in 't byzonder
eigen zyn, als daar is de geboorte des Zoons van den Vader,
en de uitgang des H. Geests van Vader en Zoon.
Vrag. Hoe veelerlei zyn de werken Gods na buiten?
Antw. Die zyn ook tweederlei, of tydelyke of Eeuwige.
1. De Eeuwige zyn Gods besluiten, waar door hij van
Eeuwigheid heeft vastgestelt wat hy in der tijd doen zal.
2. De tydelyke zyn de uitvoering van Gods besluiten in
der tyd : Deeze zyn of de werken der natuur, als de Scheppinge
en Onderhoudinge van alle dingen, of de werken der genade
en verlossinge des Zondaars. Van de Scheppinge staat in
deezen ; van de Voorzienigheid in den volgenden Artikel
te spreeken.
Vrag. Wat is Gods eerste werk na buiten in der tyd?
Antw. De SCHEPPINGE aller dingen.
362 XII. Artikel,
.\ Vrag. Wat beteekent het woord Scheppen ?
Antvv. De Hebreen gebruiken verscheide woorden, waar
van zominige eigentlyk andere onteigentlyk zyn.
1. Onder de onteigentlyke telt men de woorden 7in
Choel, ~r^ Jalad, en nip Kanah, die eigentlijk beduiden
een zaak voortbrengen, of verkrygen met arbeid en
moeite, gelyk een moeder haar vrugt met angst en smerte
ter Waereld brengt. Dus leest men Gen. 2 : 4. Dit zyn
HH^n de geboorten des Hemels ende der Aarde, als zy
geschapen wierden. Job. 15 : 7. Zyt gy de eerste een
mensche T*in gebooren, ofte zyt gy voor de heuvelen
n^in voortgebragt? Gen. 14 : 19. Ende hy zeegende
hem ende zeide : Gezeegent zy Abraham Gode den Aller-
hoogsten die Hemel en Aarde nip bezit.
2. Onder de eigentlyke zyn de woorden N13 Baraa,
ntry Gnasah, i¥' Jatzar die, hoewel ze ten opzigte van
de eerste voortbrenging ter waereld, voor en door eikan-
deren gebruikt worden, egter in beteekenisse verschillen.
S13 Baraa dat wel het meest gebruikt wordt, beteekent
word, beteekent de voortbrenginge van iets uit niet ;
't zy uit een volstrekt niet, gelijk zo, Gen. 1 : 1. In
den beginne schiep God Hemel en Aarde; 't zij uit een
voorhanden zijnde stoffe, die niet bekwaam is door zig
zelven tot een Weezen als 'er uit voortgebragt wordt;
gelijk 'er dus van den mensch gezegd word, Gen. 1 : 26,
dat God hem schiep. nt&V Gnasah zegt een meerdere vol-
makinge van een Weezen dat nu geworden is, en daar
door zyn regte fatzoen en gestalte ontfangt, die het in
zijn eerste zyn niet hadde. W Jatzar beduid de toebren-
ginge van eenige luister, aanzien en heerlykheid der din-
gen, die haar zyn en gedaante ontfangen hebben. Alle
deeze woorden vinden wy in eenen plaats met betrekkinge
op den mensch, gebruikt, Jes. 43 : 7. Een ieder die na
mynen naame genoemt is, ende VHN13 dien ik geschapen
hebbe tot myner eere, dien ik l»mx' geformeert hebbe,
die ik ook vrvu?y gemaakt hebbe. Hier mede stemmen
de Grieksche woorden overeen ; als xri^siv scheppen, iroiiïv
maaken, y.Kxrtsh een fraaie gestalte of gedaante geeven,
die daarom hier geen nadere uitbreidinge vereisschen.
Vrag. Hoe word het woord s-i3 Baraa scheppen, dat
wel meest in de Schrift voorkomt, zomtyds gebruikt?
Van de Scheppinge aller dingen. 363
Antw. 1. Zomtyds word het overgebragt tot de Voor-
zienigheid Gods ; die eene aanhoudende scheppinge is, Jes.
45 : 7. Ik formeere het ligt ende scheppe de duisternisse :
Ik make den vreede ende scheppe het kwaad : Ik de Heere
doe alle deeze dingen.
2. Zomtyds tot de byzondere vertooninge van Gods Voor-
zienigheid, in het doen van ongewoone werken, Jerem. 31 :
22. Hoe lange zult gy u onttrekken gy afkeerige dogter?
Want de Heere heeft wat nieuws op der Aarden geschapen :
de Vrouwe zal den Man omvangen, Jes. 4 : 5. Num. 16 : 30.
3. Zomtyds tot de gantsche vernieuwinge der Kerke,
Jes. 65. 17. Want ziet ik scheppe nieuwe Hemelen ende
een nieuwe Aarde, vergel. 2 Petr. 3 : 13. Ofte tot de ver-
nieuwinge van een byzonder lit der Kerke, door bekeeringe
en wedergeboorte, Psalm 51 : 12. Schept my een rein hert
ó God : ende vernieuwt in 't binnesten van my eenen vasten
geest. Vergeleken 2 Cor. 5 : 17. Indien dan iemand in
Christus is, die is een nieuw schepsel.
Vrag. Hoe beschryft gy de scheppinge van alles?
Antw. Als een uiterlyke daad van God, waar door
hy de geheele Waereld in den beginne des tyds binnen
ses dagen uit niet, door een enkel bevel van zynen
wille heeft gemaakt tot lof van zynen naam, en tot
zaligheid van zyne uitverkoornen. Dit alles staat ons in
deezen Artikel nader te zien.
Vrag. Hoe zal men deeze verheeve waarheid betamelijk
beschouwen ?
Antw. Met een biddend harte om 'er Gods eeuwige kragt
en moogentheid in te zien, tot verheerlykinge zyns naams,
Psalm 111 : 2, 3. De werken des Heeren zyn groot: Zy
worden gezegt van alle die der lust in hebben : Zyn doen
is majesteit en heerlykheid. Jes. 40 : 26. Heft uwe hoofden
om hoog ende ziet wie deeze dingen geschapen heeft, die
in getale haar heir voortbrengt : die ze alle by name roept
van wege de grootheid zyner kragten, ende omdat hy sterk
van vermogen is, daar en word 'er niet een gemist.
364 XII. Artikel ,
.-. Vrag. In hoe veel deelen wordt deezen Artikel
verdeelt ?
Antw. In twee deelen :
I. Het eerste stelt de Scheppinge aller dingen in deezer
voegen voor,
A. Dat 'er eerst gesproken word van de Scheppinge
zelf met deeze woorden. Wy geloven dat de Vader, door
zyn woord, dat is door zynen Zoone, den Hemel, aarde
ende alle schepselen uit niet heeft geschapen als het hem
heeft goed gedogt, een iegelyk schepsel zyn Weezen, ge-
stalte, ende gedaante, ende verscheide ampten geevende,
om zynen Schepper te dienen.
B. Daar na van de onderhoudinge van al dat geschapen
is tot Gods eer, Dat hy ze ook nu alle onderhoudt ende
regeert na zyne eeuwige Voorsienigheid, ende door zyne
oneindelyke kragt, om den mensche te dienen; ten einde
dat de mensche zynen God diene.
II. Het tweede lit behelst de Scheppinge der Engelen ;
waarin ons voorgehouden word
A. Eerstelyk wat wy van de Engelen leeren en be-
lijden ; als
a. De Scheppinge der Engelen, ter eere Gods en
dienst der uitverkoornen. Hy heeft ook de Engelen goed
geschapen, om zyne zendboden te zyn, ende zyne uitver-
koornen te dienen.
b. De afval der kwade, en de bevestiging der goede
Engelen :
1. De afval der kwaden met deeze woorden. Van
welke zommige van die uitneementheid, in de welke God
haar geschapen hadde; in 't eeuwige verderf vervallen zyn.
2. De bevestiging der goeden in deezer voegen. Ende
de andere zyn door de genade Gods, in haaren eersten
staat volherdig ende staande gebleeven.
c. De verdorventheid der afgevalle Engelen, en de
straffe die zy nog te wagten hebben.
1. De verdorventheid met deeze woorden. De dui-
velen ende booze geesten zyn alzo verdorven, dat zy
vyanden Gods ende alles goeds zyn : na alle haar ver-
mogen als moordenaars loerende op de Kerke, ende een
ieder litmaat van dien, om alles te verderven ende te
verwoesten door haar bedriegeryen.
2. De straffe in deezer voegen : Ende zyn daarom door
Van de Scheppinge aller dingen. 365
haar eigen boosheid veroordeelt tot de eeuwige verdoerne-
nisse, dagelijks verwagtende haare schrikkelyke pyningen.
B. Daar na, wat wy als strydig met deeze leer, ver-
werpen en verfoeien.
a. Ten opzichte der Engelen in 't gemeen : Zo ver-
werpen en verfoeien wy dan hier over de dwalinge der
Sadduceen, welke lochenen, datter geesten ende En-
gelen zyn.
b. Ten opzigte der kwade Engelen in 't byzonder :
Ende ook de dwalingen der Manicheen, die zeggen, dat
de Duivelen haaren oorsprong uit haar zelven hebben,
zynde uit haar eigen natuure kwaad, zonder dat zy ver-
dorven zyn geworden.
Vrag. Is van deeze zigbaare Waereld van God gescha-
pen ; zo dat ze niet altoos geweest is ?
Antw. Dit leert het woord Gods, Gen. 1:1. In den
beginne schiep God Hemel en Aarde. Die dit lochenen, ver-
vallen noodwendig tot een van deeze twee tastbaare onge-
rymtheeden, of dat de Waereld van eeuwigheid geweest is
in dezelve gedaante, waar in ze nu is, zonder dat ze een
beginzel gehad heeft, gelijk het gevoelen van Aristoteles
was. Of' dat de tegenwoordige gedaante des Waerelds,
gesprooten is uit een toevallige t'zaamenvloeyinge van on-
deelbaare deelkens, die herwaarts en derwaarts bewogen,
dit geheel-al zouden hebben te zamen gestelt, gelyk het
gevoelen van Epicurus was.
Vrag. Wie is de Schepper van Hemel en Aarde?
Antw. God, en wel den Drie-Eenigen God, want alle
de werken Gods na buiten zyn aan de drie Personen
gemeen. Psalm 33 : 6. Door het Woord des Heeren
zyn de Hemelen gemaakt, en door de Geest zyns monds
al haar heir.
Vrag. Wie in 't byzonder?
Antw. De eeuwige Vader onzes Heeren Jesus Chris-
tus, die als de eerste Persoon in 't aanbiddelijk Godde-
lyk Weezen, na de byzondere huishoudinge der Personen
366 XII. Artikel ,
het werk der scheppinge wordt toegeschreeven. Mal.
2: 10. Ende hebben wy niet alle eenen Vader? en heeft
niet een God ons niet geschapen? 1 Cor. 8 : 6. Nogtans
hebben wy maar eenen God den Vader uit welke alle
dingen zyn.
Vrag. Kan het werk der scheppinge wel aan eenig schepsel
toegeygent worden ?
Antw. 1. Neen, het werk der scheppinge word alleen
aan God met uitsluiting van alle schepselen toegeschreven,
Jes. 44 : 24. Ik ben de Heere die alles doet, die den
Hemel uitbreid, ik alleen, en die de Aarde uitspant door
my zelven. Job 9 : 8. Die alleen de Hemelen uitbreid ; ende
treet op de hoogten der Zee.
.•. Vrag. Hebt gy nog een bewys ?
Antw. 2. De Scheppinge vereischt een oneindige kragt,
dewelke niemand bezit dan de oneindige God zelf, Rom.
1 : 20. Zyne onzienlyke dingen werden van de scheppinge
der Waereld aan uit de schepselen verstaan ende doorzien
beiden zyn eeuwige kragt ende Goddelykheid.
3. Hier door word God van de afgoden der Heidenen
onderscheiden die geen Weezen hebben, Psalm 96 : 5.
Alle de Goden der volkeren zyn afgoden ; maar de Heere
heeft de Hemelen gemaakt. Jerem. 10 : 11. De Goden,
die den Hemel en de Aarde niet gemaakt hebben, zullen
vergaan van der Aarden, ende van onder deezen Hemel.
Vrag. Wat heeft God geschapen?
Antw. Alle dingen, of gelijk de Artikel zegt, den
Hemel, de Aarde ende alle Schepselen. Joh. 1 : 3. Alle
dingen zyn door het zelve gemaakt, en zonder het zelve
is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.
Vrag. Waar uit heeft God alle dingen geschapen?
Antw. Uit niet, zonder een begonnen of voorhanden
zynde stofTe. Dit blijkt uit Gen. 1 : 1. In den beginne
schiep God Hemel ende Aarde. Hier ziet men, dat
Yan de Scheppinge aller dingen. 367
Hemel en Aarde een begin nam van zyn bestaan, zon-
der te voren zo in opzigte van haar stofte of gedaante,
geweest te zyn.
Vrag. Hoe bewyst gy dit verder?
Antw. 1. Uit Hebr. 11 : 3. Door het geloove verstaan wy
dat de Waereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat
de dingen die men ziet, niet geworden zyn uit dingen die
gezien worden. Voeg 'er by, Spreuk. 8 : 24 : 25. Daar
gezegd word, dat de Yader en Zoon geweest zyn, eer de
afgronden nog niet waaren, Rora 4 : 17. God roept de dingen
die niet zyn, als of zy waaren.
2. De reden leert, dat 'er voor de Scheppinge der dingen
geen onbegonne stoffe kan geweest zyn, dewyl die onge-
schikte stoffe lighamelijk moet geweest zyn, en derhalven
ook onvolmaakt, 't welk niet eeuwig en onafhangelijk zyn kan.
.'. Vrag. Maar strijd hier niet tegen die bekende stok-
regel, dat uit niet, ook niet kan voortkomen ?
Antw. Die grondregel staat vast, alleen in deeze op-
zigten. 1. Dat niets van zig zelve kan voortkomen uit
niet, zonder een oorzaak die het voortbrenge. 2. Dat niets
uit niet kan voortgebragt worden, zonder een oorzaak die
Almagtig is. 3. Dat niets van 't geene voortgebragt is,
iets kan voortbrengen uit zig zelve, ten zy uit een voor-
handen zynde stoffe.
Vrag. Waar was God voor de Scheppinge der Waereld ?
Antw. Op eene Allervolmaakte wyze in zig zelven.
Vrag. Wat deed God voor de Scheppinge der Waereld ?
Antw. Hy vergenoegde zig in 't beminnen van zig
zelven, in het beschouwen van zyn eige gelukzaligheid,
in het besluit 't geen hy voorgenomen had, uit te voe-
ren, tot zyner heerlykheid.
.•. Vrag. Hoe moet men de Schepping der Waereld
aan de zyde Gods begrypen ?
Antw. Niet by manier van eene teelinge van zyn's
368 XII. Artikel,
gelyke, hoewel de Scheppinge Gods by overdragt de naam
van een geboorte draagt, Gen. 2 : 4. Psalm 90 : 2.
Nog by wyze van eenige overstortinge der Goddelijke
volmaaktheeden, hoewel alle dingen uit God zyn, nog
by wege van een vermoeiende arbeid, wyl de Schepper
van Hemel en Aarde niet moede of mat werd, Jes. 40 : 28.
Maar by manier van een allerkragtigst bevel, waar door
alle dingen zyn. Hier toe leiden ons Openb. 4 : 1.1.
Door uwen wille zyn zy, en zyn zy geschapen. Gen. 1 : 3.
God zeide daar zy ligt. Psalm 33 : 9. Hy spreekt en het
is 'er, hy gebied en het staat 'er. Rom. 4:17. God
roept de dingen die niet zyn als of zy waaren.
Vrag. Hoe heeft God de Waereld geschapen ?
Antw. 1. Vry willig; zo dat 'er in Gods Weezen en vol-
maaktheeden geen noodzaake was om te scheppen ; Psalm
115 : 3. Onze God is dog in den Hemel. Hy doet al wat
hem behaagt. Anderzints zoude de schepselen eeuwig en
onafhanglijk zyn, en alzo God zelve.
2. Na zyn eeuwig raadsbesluit; Zo als het hem heeft
goedgedagt, Eph. 1 : 11. Die alle dingen werkt na den
raad zyns wrillens.
3. Volmaakt goed en zonder gebrek, overeenkomstig
zyne goede en onberispelijke wille, Gen. 1 : 31. God zag
al wat hy gemaakt hadde, ende ziet het was zeer goet.
4. Wyslijk. Een iegelyk schepsel zyn weezen, gestalte
en gedaante, en verscheide ampten geevende, om zynen
Schepper te dienen. Zo dat een godvrugtig bespiegelaar
met verwondering uitroept, Psalm 104 : 24. Hoe groot zyn
uwe werken o Heere ! gy hebt ze alle met wysheid gemaakt.
Vrag. Door wien heelt God alle dingen geschapen?
Antw. Door het woord, dat is door zynen Zoone,
Psalm 33 : 6. Door het woord des Heeren zijn de He-
melen gemaakt. Joh. 1 : 3. Alle dingen zyn door het
zelve gemaakt.
Vrag. Hoe is de Zoone Gods in de scheppiog aller
dingen, te begrypen?
Van de Scheppinge aller dingen. 369
Antw. Niet als een werktuig of middel, maar als een
werkende en voorname oorzaak, die onafhangelijk werkt
van den Vader, 1 Cor. 8 : 6. Nogtans hebben wy maar
eenen God, den Vader, uit welken alle dingen zyn, ende
wy tot hem, ende maar eenen Heere Jesum Christum, door
welke alle dingen zyn, ende wy door hem.
Vrag. Wanneer heeft God de Waereld geschapen ?
Antw. In den beginne, Gen. 1:1. In het begin van
de uitvoeringe van Gods besluiten. In het begin van
den ty.d, ende van alles dat in de tijd is ende bestaat.
Want alles wat buiten God is, heeft eens begonnen te
zyn, op en door zyn kragtige wille.
Vrag. Hoe lang is het begin der Waereld nu al verleeden ?
Antw. Dit kan op jaar en dag niet bepaalt worden, om
dat ons de nette tydreekeningen ontbreeken. Volgens de
gemeene tydreekening is het Jaar 1700. na Christus geboorte
geweest het 5649. na de Scheppinge der Waereld.
.*. Vrag. Met wat voor-saizoen des Jaars heeft de
Waereld een aanvang genomen ?
Antw. Dit kan niet algemeen nog met zekerheid, be-
paalt worden. Niet algemeen ; want wanneer het op de
eene zyde des Aardbodems Somer is, is het op de andere
zyde Winter. Dog neemt men het ten opzigte van het
Oosten, daar het Paradys gestaan heeft, dan is 't waar-
schynlykst de Herfst-tyd, waar mede de Waereld begonnen
heeft. De reden is, om dat men in de aloude Familien
der Aartsvaderen gewoon is geweest, de Maanden der
Jaaren te tellen van de Herfst-tyd ; namentlijk van den
Maand Tisri, die ten deele met onzen September over-
eenstemt. Gelijk daar van daan ook de Sa bbath- Jaaren
en Jubel-Jaaren onder de Jooden begonnen, gestelt te
worden, Lev. 25 : 9. Exod. 23 : 16.
.*. Vrag. Wat denken anderen van deeze zaak?
Antw. Zy meenen dat het gevoeglijker zy, het begin
der Waereld in den tyd van het Voor-jaar te stellen.
24
370 XII. Artikel
1. Dewyl het Voorjaar aan en voor zig zelveu het aange-
naamste Jaar-getyde is, in welke de Aarde niet alleen
met frissche planten en bloemen verciert is, maar ook
by de Oostersche Volken de vrugteu reets begonnen
geoogst te worden. 2. Dewyl het Jubel-jaar in het Voor-
jaar begon. 3. Dewyl alle huishoudingen Gods en zyne
Kerke van de Paasch-tyd af haar begin genomen hebben.
Vrag. In hoe veel dagen heeft God de Waereld ge-
schapen ?
Antw. In ses dagen. Exod. '20 : 11. In ses dagen
heeft God den Hemel ende de Aarde gemaakt.
Vrag. Heeft God de Waereld niet geschapen in ses on-
deelbaare ogenblikken, gelijk zommige School-leeraaren ge-
dreven hebben ?
Antw. Neen : God heeft alle dingen geschapen in ses
dagen. Want
1. Moses noemt telkens ses geheele dagen, en getuigd
dat God op den seevenden dag gerust heeft, Gen. 2 : 2.
2. Men kan ook geene beweeginge hoedanig in de ver-
schikking en opciering der lighamen plaats heeft gehad,
stellen in een of meer oudeelbaare ogenblikken geschied te
zyn.
3. De Schriftuur gaat ons nergens in zulk een gevoelen
voor. Diensvolgens wy gedrongen zyn te stellen, dat de
eerste Scheppinge van het lighamelijke al uit niet, en
dat van de geestelijke weezens wel is geschied in zulk een
ondeelbaar oogenblik, maar dat de byzondere schepselen uit
de gemeene stoffe, zyn opgemaakt by tyd-vervolg, in de
genoemde ses dagen.
Vrag. Wat schiep God op den eersten dag?
Antw. Hemel en Aarde. Gen. 1 : 1, 2. In den be-
ginne schiep God den Hemel ende de Aarde, en de
Van de Scheppinge aller dingen. 371
Aarde was woest en ledig, en de duisternisse was op
den afgrond.
Vrag. Wat verstaat gij door Hemel en Aarde ?
Antw. Door den Hemel den derden Hemel, de eige
woonstede Gods, nevens derzelver inwoonders de Engelen ;
door de Aarde de geheele beneede-kloot, uit welke daar na
het Ligt, het Uitspanzel en het Drooge zyn voortgekomen.
Vrag. Wat schiep God al meer op den eersten dag?
Antw. Het Ligt, Gen, 1 : 3. Ende God zeide: daar
zy Ligt, ende daar werd Ligt.
Vrag. Wat is dit Ligt ?
Antw. Door dit Ligt worden geen Engelen beteekent,
nogte eenig byval zonder onderwerp, als de Papisten wel
zoude willen, om het gedrogte der weezens veranderinge
in de Misse daar door eenige glimp te geven ; maar een
helder dag verschynzel, uitgaande van de ligtende lighamen
die boven het halfrond verspreid waaren. Welke dan tegen
de duisternisse overstaande, de dag uitmaakte, in tegen-
stellinge van de nagt.
.*. Vrag. Maar hoe kan 'er al op den eersten dag
Ligt geweest zijn, daar de Zonne eerst op den vierden
dag geschapen is ?
Antw. Op den eersten dag zal hen een min volmaakt
Ligt geweest zyn, en meer verspreid door 's Hemels zwerk.
Maar op den vierden dag heeft God alle de dunste stoffe
in een groote en onnoemelijke meenigte doen zamen-
vloeien, in het middelpunt des Hemels als 't waare, tot
een overgrooten Oceaan van vuur. Welk groot Ligt dan
de Zonne uitmaakt, behalven alle de vaste Sterren, die
van dezelve natuur zyn als de Zonne.
372 XII. Artikel^
Vrag. Was de H. Geest ook niet werkzaam by de
Scheppinge ?
Antw. Ja gewisselijk. Gen. I : 2. Ende de Geest Gods
zweefde op de wateren.
Vrag. Hoe is dit te verstaan ?
Antw. Dit is niet te verstaan van de Wind, dewyl de
Wind doe nog niet was. Maar van den H. Geest, die neveus
den Vader en Zoon, de Schepper van Hemel en Aarde is,
Psalm 33 : 6. Het woord Merachephed is ontleend van het
broeien der vogelen, en zegt dat de Geest in de wateren
met lugt en Aard-deeleu vermengt, een roering, schudding
en schifting van deelen veroorzaakte, om alzoo uit de onbehou-
we en woeste stoiïe alle byzondere Schepselen te doen
voortkomen.
Vrag. Wat schiep God op den tweeden dag?
Antw. Het Uitspanzel, Gen. 1 : 6. Ende God zeide
daar zy een Uitspanzel in 't midden der wateren: ende
dat make scheiding tusschen wateren ende wateren.
Vrag. Wat verstaat gy door het Uitspanzel ?
Antw. Het Uitspanzel is die ruimte tusschen de Aarde
en den hoogsten Hemel, 't welk God noemde Hemel, Vers 8.
God noemde het Uitspanzel Hemel, 't Welk verdeelt word
in twee Hemelen, een Hemel des Lugts, daar de Wolken
in ophangen, en een Hemel des Firmaments, waar in de
Hemelsche Ligten na de onafbreekelijke order Gods, geplaatst
zyn. Door welk Uitspanzel de bovenste wateren van de
onderste zyn afgescheiden.
Vrag. Wat schiep God op den derden dag?
Antw. i. De afscheidinge der benedenste wateren
van het drooge gedeelte des Aardkloots ; zo dat de
Aarde zig droog vertoonde, en op de wateren onbe-
Yan de Scheppinge aller dingen. 373
weeglijk bevestigt wierde, volgens Psalm 24 : 2. Hy
beeft ze gegrond op de Zeen. En 2 Petr. 3:5. De
aarde uit het water en in het water bestaande.
2. De opciering van het drooge met allerlei gewassen
van kruiden en bomen, Gen. 1 : 11. Ende God zeide:
dat de aarde uitschietegrasscheutkens, kruidzaad zaaiende
vrugtbaar geboomte draagende vrugten na zynen aart,
welkers zaad daarin zy op der aarde, ende het was alzo.
Vrag. Hoe word de verheffing van de aarde boven de
Wateren beschreeven?
Antw. Zeer duidelijk door Mozes, Gen. 1 : 9. Ende
God zeide : dat de wateren van onder den Hemel in eene
plaats vergadert worden; ende dat het drooge gezien worden :
ende het was alzo. En zeer verheeven, Psalm 104 : 6 — 9.
Gy hadze (de Aarde) met den afgrond als een kleed over-
dekt: de wateren stonden boven de bergen. Van uw schelden
vloden zy, zy naasteden haar weg voor de stemme uwes
donders : De bergen reezen op, de dalen daalden, ter plaatze
die gy voor hun gegrondet hadde. Gy hebt hun een paale
gestelt die zy niet overgaan zullen : Zy zullen de aarde niet
weder bedekken.
Vrag. Wat maakte God op den vierden dag?
Antw. God maakte de groote ligten, de Zon, de Maan
en de Sterren. Zie Gen. 1 : 14—19.
Vrag. Tot hoe veelerlei gebruik heeft God deeze Ligten
geschapen ?
Antw. Tot vierderlei gebruik:
1 . Om scheidinge te maken door haar op en ondergang,
tusschen dag en nagt, Gen. 1:14. Ende God zeide datter
ligten zyn in het Uitspansel des Hemels, om scheidinge te
maken tusschen den dag ende tusschen den nagt.
2. Om verdeelinge te maken van Weeken, Maanden en
Jaare, Winter en Zomer, Herfst en Lente, Gen. 1 : 14.
374 XII. Artikel,
Ende dat ze zyn tot teeltenen, ende tot gezette tyden,
ende tot dagen, ende tot Jaaren.
3. Om te zyn tot teekenen der tyden voor Schippers,
Bouw-lieden, Genees-meesters, enz.
4. Om door haar invloed de Aarde te verwarmen ende
vrugtbaar te maken, Hos. 2 : 20. Ik zal den Hemel ver-
hooren, ende die zal de Aarde verhooren.
Vrag. Wat schiep God op den vyfden dag?
Antw. De vogelen des Hemels en de visschen der
Zee, Gen. 1 : 20. Ende God zeide; dat de wateren over-
vloediglyk voortbrengen een gewemel van leevendige
zielen : ende het gevogelte vliegen boven de Aarde
onder het Uitspansel des Hemels.
.'. Vrag. Wat merkt gy hier op?
Antw. Veele Godsgeleerden merken aaa, dat onder
de vogelen des Hemels misschien ook de Phcenix is, als
een vogel die weinig voortkomt, en boven mate lange
leeft, en dan in zyn nest stervende, zyns gelijke weder
voortbrengt. De waarschynlijkheid word niet te onregt
beweert uit Job 29 : 18. Ik zeide, ik zal in myn nest
den geest geeven, ende ik zal de dagen vermeenigvuldigen
als het zand. Voor het welke men leeft door een andere
vertalinge, als de Phcenix, dat niet min voegehjk is.
Vrag. Wat schiep God op den sesden dag?
Antw. 1. De levende en redelooze dieren die haar op
der Aarde onthouden, te weeten het Vee, het Wild,
en kruipende gedierte. Gen. 1 : 24. Ende God zeide:
de Aarde brenge leevendige zielen voort na haaren
aart, vee, ende kruipende ende wild gedierte der aarde
na zijnen aart: ende het was alzo.
2. Mitsgaders de mensch als een Pron k-juweel van
alle zyne Schepselen, hier beneden, Gen. 1 : 27. Ende
Van de Scheppinge aller_dingen1____^_375
God schiep den mensche na zynen beelde, na den
beelde Gods schiep hy hem: man ende wijf schiep
hy ze.
Vrag. Waarom schiep God den mensch het allerlaatste ?
Antw. Om dat God de Aarde met haare volheid, om
des menschen wil had geschapen; en daarom ook eerst op
de Aarde moest gebragt worden, als dit heerlijk gebouw
geheel voltrokken was.
i
Vrag. Wat deed God op den zeevenden dag?
Antw. Hy ruste, Gen. 2: 2. Als nu God op den
zevenden dag volbragt hadde zyn werk dat hy gemaakt
hadde, heeft hy gerust op den zevenden dag van al zyn
werk, dat hy gemaakt hadde.
Vrag. Wat zegt die ruste in God?
\ntw Met dat hy moede was geworden, want God
kan niet moede worden, Jes. 40 : 28. maar dat hy ophield
van nieuwe zoort van Schepselen te maken, en zig ten
vollen verkwikte in zyn werk dat hy gemaakt hadde,
Exod. 31 : 17.
Vrag. Laat God de geschapene Waereld op haar
zelve dry ven?
Antw. Gantschelyk niet, Psalm 138 : 8. Hy laat niet
varen de werken zyner handen. Dus zegt onze Belydenis,
dat hy ze, te weten God, nu ook alle onderhoud en
regeert na zyne eeuwige voorsienigheid, en doorzyne
oneindelyke kracht om den mensch te dienen, ten einde
dat de mensche zynen God diene. Waar van ons in de
volgende Artikel staat te spreken.
376 , XII. Artikel,
Vrag. Tot wat einde heeft God alles geschapen ?
Antw. 1. Ten goede van den mensch, om den raensch
te dienen. Psalm 115 : 16. Aangaande den Hemel. De
Hemel is des Heeren; maar de Aarde heeft hy der men-
schen kinderen gegeven. Hos. 2 : 20, 21. Ende het zal te
dien dage geschieden, dat ik verhooren zal, spreekt de
Heere : Ik zal den Hemel verhooren : ende die zal de Aarde
verhooren, ende de Aarde zal het koorn verhooren, mistgaders
den most, ende de olie; ende die zullen Israël verhooren.
2. Tot heerlijkheid van zynen naam, ten einde den
mensche ook zynen Schepper diene, Spreuk. 16 : 4. De
Heere heeft alles gewrocht, om zyns zelfs wille. Ja ook
den goddeloozen tot den dag des kwaads. Jes. 43 : 21. Dit
volk hebbe ik my geformeert, zy zullen mynen lof vertellen.
Vrag. Wat legt in de beschouwinge van dit alles, tot
leeringe voor een geloovige?
Antw. 1. Dat men schuldig is in de beschouwinge van
Gods schepselen zich te verlustigen, Job 37 : 14. Neemt
dit, ó Job, ter oore; Staat ende aanmerkt de wonderen Gods.
Psalm 104 : 24. Hoe groot zyn uwe werken o Heere? gy
hebt ze alle met wysheid gemaakt, het aardryk is vol van
uwe goederen.
2. Dat men alle de schepselen aanmerke als leermeesters,
om van haar onzen regten plicht te leeren. Daar is geen
schepsel hoe geringe, of men kan 'er iets van leeren. De
roepende Rave leert ons hoe wy bidden moeten tot God, Psalm
147 . 9. De kermende Duive, hoe wy treuren moeten over
onze zonde, Ezech. 7:16. De Osse en Ezel, hoe wy dank-
baar zullen zyn aan God, Jes. 1 : 3. De Kraan, de Swa-
luwe en de Ojevaar, hoe wy den gezetten tyd van Godsdienst
in agt zullen neemen, Jerem. 8:7. Het magteloos Ko-
nynken, hoe wy toevlugt neemen tot den Rotsteen der
Eeuwigheid, Spr. 30 : 26.
3. Dat men de geschapene dingen aanmerke als zinne-
beelden van het genade- werk, en ons alzo van de wonder-
werken der eerste scheppinge verheffen, tot de overdenking
van de genade-wonderen in de tweede schepping, 2 Cor.
5 : 17. Indien dan iemand in Christus is, die is een nieuw
Schepsel : Het oude is voorby gegaan, ziet liet is al nieuw
geworden.
Vrag. Wat volgt 'er na de beschouwing van de Schep-
pinge aller dingen ?
Van de Scheppinge aller dingen. 377
Antw. De beschouwing van de Scheppinge der Engelen.
Dus zegt het tweede lit van den Artikel. Hy heeft ook de
Engelen goed geschapen om zyne boden te zyn, ende zyne
Uitverkoornen te dienen.
Vrag. Wat zyn Engelen?
Antw. Volkome geestelijke Schepselen, die tot Gods-
dienst byzonderlijk geschikt zyn, Psalm 104 : 4. Hy
maakt zyne Engelen Geesten.
Vrag. Hoe bewyst gy dat 'er Engelen zyn?
Antw. 1. Dat besluit men waarschynlijk uit de volmaakt-
heid van het geheel-al. Daar zyn in de Waereld bloote
schepselen zonder geest, redelyke schepselen bestaande uit
Lighaam en Ziel ; welvoegelijk dat 'er ook geesten zyn niet
vereenigt met een lighaam.
2. De ondervinding heeft doen zien verscheide ongewone
uitwerkingen, als in de gewaande Heidensche godspraaken,
spokeryen en to veryen, en wonderlijke woorden en werken
der bezeetene menschen ; welke gewrogten moeten toege-
schreeven worden aan zulke geestelijke zelfstandigheeden,
dewyl ze niet gevoeglijk tot andere oorzaken gebragt konnen
worden.
Vrag. Zyn de Engelen eeuwig, of zijn zy in der tyd
geschapen ?
Antw. Zy zyn geschapen in den beginne. De Eeuwig-
heid is een eigenschap die God alleen toekomt. De
Schrift spreekt ook duidelijk van de Scheppinge der
Engelen, Collos. 1 : lö. Alle dingen zyn door hem
geschapen, die in de Hemelen, ende die op der Aarde
zyn, die zienlyk, ende die onzienlyk zyn. Psalm 104: 4.
Hy maakt zyne Engelen Geesten.
Vrag. Wat vloeit daar uit, dat de Engelen van God
geschapen zyn ?
378 XII. Artikel,
Antw. Dat zy ook eindig zyn, niet alleen in haar wee-
zen, vermogens, gaven, geduurzaamheid en getal; maar
ook ten aanzien van haare tegenwoordigheid, in zekere be-
paalde plaatzen. Dit blykt : want
1. Dat nergens is, dat is niet in weezen, en dat overal
is zonder uitbreidinge, dat is God.
2. Zy worden duidelijk in eene plaatze, bepaalt. De
goede Engelen in den Hemel. Matth. 18 : 10. De kwade
Engelen in de Helle, 2 Petr. 2 : 4.
3. Zy worden gezegd van plaats te veranderen, dat haar
bepaling in eene vaste plaats veronderstelt, Matth. 13 : 41.
De Zone des menschen zal zyne Engelen uitzenden. Luc.
2:15. Het geschiede als de Engelen van haar weggevaren
waren na den Hemel, zeiden de Herders tot malkanderen,
laat ons henen gaan na Bethlehem.
Vrag. Wanneer zyn de Engelen van God geschapen?
Antw. Waarschynlijk op den eersten dag, te gelijk
met haaren Hemel, voor de grondlegginge der Waereld,
Joh. 38: 4. Waar waart gy doe ik de Aarde grondede?
Vers 7. Doe de Morgensterren t' zamen vrolvk zongen,
ende alle de Kinderen Gods juichen.
Vrag. Hoe zyn de Engelen van God geschapen?
Antw. Heilig en goed, Gen. 1 : 31. Ende God zag
al wat hy gemaakt hadde, ende ziet het was zeergoet.
Daarom dragen zy de naam van Heiligen, Jud. vers 14.
Kragtige helden die zyn woord doen, gehoorzaamende
de stemme zijnes woords, Psalm 103: 20.
Vrag. Waar mede zyn zy begaaft?
Antw. 1. Met wysheid en verstand, 2 Sam. 14: 20.
Myn Heere is wys na de wysheid van eenen Engel Gods,
om te merken alles wat op de Aarde is.
2. Met eene vrye wille, waardoor de kwade hebben
gezondigt, Jud. vers 6. En de goede veerdig zyn om
God te gehoorzamen, Psalm 103: 20.
3. Met kragt en vermogen, om te konnen werken
Van de Scheppinge aller dingen. 379
na buiten. Daarom worden zy genaamt kragtige Helden,
Psalm 103 : 20. Engelen van Jesus kragt, 2 Tess.
1 : 7.
Yrag. Wat merkt gy op, ten aanzien van het verstand
der Engelen ?
Antw. 1. De wysheid der Engelen is niet alleen natuur-
lyk; welke zy ontfangen hebben by hunne Scheppinge met
Gods beeld, maar ook eene verkregene.
a. Ten deele door ondervinding van de grondlegginge
der Waereld aan, Eph. 3 : 10, IL Op dat nu door de
gemeinte bekent gemaakt worde, den overheeden en Magten
in den Hemel, de veelvuldige wysheid Gods na het eeuwig
voorneemen, dat hy gemaakt heeft in Christo Jesu onzen
Heere. Vergel. 1 Tim. 3 : 16. Cap. 5 : 21.
b. Ten deele door een vrymagtige openbaringe Gods aan
haar. Dus leezen wy, Openb. 1 : 1. De Openbaringe Jesu
Christi, die hy door zynen Engel gezonden, ende zynen
dienstknegt Johannes te kennen gegeeven heeft. Vergel.
Dan. 9 : 21, 22. 1 Kon. 22 : 22.
2. De kennisse der Engelen gaat de onze zeer verre te
boven. Egter is haar kennisse bepaalt, en verre beneden de
kennisse Gods. Zy dragen geen onmiddelijke kennisse van
des menschen gedagten. Dit is alleen het eigendom des
Allerhoogsten, 1 Kon. 8 : 39. Gy alleen kent het herte van
alle menschen kinderen. Daar zyn veele dingen, die voor
haar nog onbekend en verborgen zyn, als de dag en uur
van Christus toekomste ' ten oordeel, Mare. 13 : 32. Maar
van dien dag en die uure weet niemand, nog de Engelen
die in den Hemel zyn, nog de Zoone, dan de Vader.
3. Zy hebben een vermogen, waar door zy hunne gedag-
ten aan malkanderen bekent maaken. Daarom spreekt Paulus
van een tale der Engelen, 1 Corinthen 13 : 1. En Christus
van de blydschap der Engelen, over eenen zondaar die hem
bekeert, Luc. 15 : 10. Hoewel de wyze, op welke zy hunne
gedagten aan malkanderen bekent maken ; zo wel als de
wyze hoe zy werken, buiten zig, voor ons verborgen is.
Vrag. Tot wat einde zyn de goede Engelen geschapen ?
Antw. De Belydenis zegt, om Gods zendboden te zijn,
380 XII. Artikel,
ende zyne uitverkoornen te dienen, Hebr. I : 14 Zyn
ze niet alle gedienstige Geesten, die tot dienst uitgezon-
den worden om der geener wille, die de Zaligheid
beërven zullen.
Vrag. Heeft dan een ieder Mensch, Huis, Stad of Land,
zyn byzondere Schut- en Bescherm-Engel, gelyk de Rooms-
gezinde zeggen ?
Ant. Gods woord zwygt hier van, en zegt in tegendeel,
1. Dat zomtyds een Engel is by een Godzalige, Hand.
12: 7. Ende ziet, een Engel des Heeren stont daar; ende
een ligt scheen in de wooninge, ende staande de zyde Petri,
wekte hy hem op : zeggende, staat haastelyk op. Ende zyne
keetenen vielen af van de handen.
2. Dat zomtyds meer Engelen by een Godzalige zyn,
Gen. 28 : 12. Hy droomde: ende ziet een ladder was gestel t
op de Aarde, welker opperste aan den Hemel raakte : ende
ziet de Engelen Gods klommen daar by op ende needer.
2 Kon. 6 : 17. Ende Eliza bad ende zeide, Heere opent dog
zyne ogen dat hy zag ; ende de Heere opende de ogen des
jongens dat hy zie; ende ziet de berg was vol vierige paar-
den ende wagenen rontsom Eliza.
3. Dat zomtyds een Engel by veele Godzalige is, Psalm
34 : 8. De Engel des Heeren leegert zig rondsom de geene
die hem vreezen, ende rukt ze uit. Dan. 3 : 25. Ziet ik zie
vier mannen los wandelende in 't midden des viers: ende
daar is geen verderf aan haar : Ende de gedaante des vierden
is gelyk eenes Zoons der Goden.
.-. Vrag. Wat dienst doen de Engelen aan de Uitver-
koornen ?
Antw. De Engelen doen de uitverkoornen grooten dienst.
1. Zy neemen deel in de beginzelen van haare heilig-
makinge. Zo ras word 'er niet een mensch tot God be-
keert, of zy pryzen en verheerlyken God daar over in den
Hemel. Dit vind men uitgebeeld Luc. 15 : 8 — 10. Ofte
wat vrouwe hebben de tien penningen, indien zy eenen
pennink verliest en ontsteekt niet een keersse, ende keert
het huis met [beezemen] ende zoekt neerstelyk tot dat zy
(dien) vindt? ende als zy dien gevonden heeft roept zy
de vrindinnen, ende de gebuurinnen te zamen, zeggende :
Van de Scheppinge aller dingen. 381
Weest blyde met my, want ik hebbe dien penning ge-
vonden, dien ik verloren hadde. Alzo zegge ik u lieden,
is daar blydschap voor de Engelen Gods over eenen zon-
daar die zig bekeert.
2. De Engelen wekken ons op tot bevordering van
onze heiligmakinge zelve. Dit ziet men zinnebeeldig ver-
toont in het gedrag der Engelen, by de regtvaardigma-
kinge en heiligmakinge van Josua den Hoogenpriester,
Zach. 3:4, 5. Doe antwoorde hy, ende sprak tot de
geene die voor zyn aangezigte stonden : zeggende, doet
deeze vuile kleederen van hem weg ; daar na sprak hy
tot hem, Ziet ik hebbe uwe ongeregtigheid van u wegge-
nomen, ende ik zal u wisselkleederen aandoen. Dies zegge
ik, laat ze een reinen hoet op zyn hoofd zetten : Ende
zy zetteden dien reinen hoet op zyn hoofd : Ende zy togen
hem kleederen aan, ende de Engel des Heeren stont daar
by. Daarom leert 's Waerelds Heiland zyne kinderen bidden.
Uwen wille geschiede, gelyk in den Hemel, (alzo) ook
op der Aarden, Matth. 6 : 10.
3. De Engelen dienen meenigmaal tot raadgeeving,
bewaring en vertroosting van Gods kinderen, waar van
wy de wyze niet begrypen, schoon de zaak zeeker is, Psalm
91 : 10 — 12. U zal geen quaad weder vaaren, nog geen plage
zal uwe tente naderen : want hy zal zyne Engelen van u
beveelen, dat ze u bewaaren in alle uwe weegen : zy
zullen u op de handen dragen, op dat gy uwen voet aan
geenen steen stoot.
4. De Engelen worden gebruikt, om de boosheeden
en ongelijken die de vromen van hare vyanden worden
aangedaan, op Gods bevel te wreeken. Dit ziet men in
dat ontzaggelijk geval, als de Engel des Heeren uitvoer
en sloeg in het leger van Assyrien hondert vyfentagtig
duizend man, 2 Kon. 19 : 35. In de verlossinge van
Petrus uit zyn gevangenis. Zo dat hy tot hem zelven ge-
komen zynde zeide, nu weet ik waaragtelyk dat de Heere
zynen Engel uitgezonden heeft, ende my verlost heeft uit
de hand van Herodes, ende uit alle de verwagtinge van
't volk der Joden, Hand. 12 : 11. In de straffe Gods aan
Herodes, vers 23. Want de Engel des Heeren sloeg Hero-
des op den Rigterstoel, daarom dat hy God de eere niet
gaf: ende hy wierd van de wormen gegeeten, ende gaf
den Geest.
382 XII. Artikel,
5. De Engelen dienen tot vermeerdering van de eer-
bied en blydschap der gelovigen in Gods huis, onder de
Prediking van zyn Woord en 't gebruik der bondzegelen.
Daar zijn ze tegenwoordig, en verblyden zig in de troost-
ryke bewerkingen des H. Geests aan zyn volk. Zy zien
de zoete beweegingen der gelovigen na God en zyne
genade, met wonder vermaak aan, en verheerlijken God
van weegen zyne genade en goedheid over zyn volk, Psalm
103 : 20, 21. Looft den Heere zyne Engelen, gy krag-
tige helden die zyn woord doet, gehoorzaamende de stemme
zyn woords : Looft den Heere gy alle zyne Heirschaaren,
gy zyne dienaars die zyn welbehagen doet.
6. De Engelen zyn de getuigen van de opregtheid der
Godzaligen in haar weg en werk tot opwekking van
haar iever en vrymoedigheid in de zaake Gods. Dus zegt
Paulus, 1 Timoth. 5 : 21. Ik betuige voor Godendeden
Heere Jesu Christo, ende de uitverkoorne Engelen, dat
gy deeze dingen onderhoudt zonder veroordeel niets doende
na toegeneegentheid.
7. Eindelyk strekken zy ook tot volmakinge der Hei-
ligen in de uure des doods, en brengen de Ziel over in
de eeuwige gelukzaligheid. Dus leeft men in de Parabel
van den Rykeman en Lazarus. Ende het geschiede dat de
bedelaar stierf, ende van de Engelen gedraagen werdt in
den schoot Abrahams, Luc. 16 : 22.
8. Laastelyk zullen zy ook in den groten dag des
Oordeels gebruikt worden, om de lighamen der uitver-
koorne te vergaderen, en te brengen voor den Rigterstoel
Christi, volgens Matth. 24 : 31. Ende hy zal zijne Enge-
len uitzenden met een bazuine van groot geluid : Ende
zy zullen de uitverkoorne by een vergaderen uit de vier
winden, van het eene uiterste der Hemelen tot het ander
uiterste derzelve.
Vrag. Wat merkt gy hier uit op?
Antw. Hoe groot het geluk is van Gods volk. Zy zyn
gunstelingen van den Allerhoogsten God, en Medeburgers
der Heiligen in de Stad Gods, die twaalf poorten heeft ende
in haare poorten TWAALF ENGELEN, Openb. 21 : 12.
Van de Scheppinge aller dingen. 888
Vrag. Wat staat ons verder ten aanzien der Engelen,
te beschouwen?
Antw. De afval der kwade, en de bevestiging der
goede Engelen.
Vrag. Hoe word de afval der kwade Engelen in den
Artikel voorgestelt ?
Antw. Met deeze woorden. Zommige zyn van die
uitnemendheid, in dewelke God haar geschapen hadde,
in 't eeuwig verderf vervallen.
Vrag. Wat benamingen dragen de kwade Engelen?
Antw. Zy worden in de H. Schrift genaamt Duivelen,
Engelen, onreine Geesten, Overheeden, Magten. En in
't eenvoudig getal. De God dezer Eeuwe, de Slange,
de Verzoeker, de Satan, Belial, den Draak, terwyl de
naam van Lucifer, na de gedagten van voorname Gods-
geleerden, hier toe niet behoort, als beduidende eigent-
lijk de Morgensterre, en by overbrenginge de Koning
van Babel, die als dezelve Sterre was in heerlijkheid,
Jes. 14 : 12. Hoe zyt gy uit den Hemel gevallen, ó
Morgensterre! gy Zone des Dageraads? hoe zyt gy ter
Aarde nedergehouwen, gy die de Heidenen krenket?
Vrag. Worden door die benamingen in Gods Woord,
niet verstaan ziektens, quaade humeuren, inbeeldingen van
booze menschen, ofte iets anders ?
Antw. Neen, want die benamingen geven by alle Taal-
kundigen te kennen booze geestelijke Selfstandigheeden,
terwyl zulke ziektens van de Duivelen duidelijk onderscheiden
worden. Zie Mare. 3 : 14, 15. alwaar wy leezen, dat
Christus twaalf Apostelen aanstelde, om te prediken. En om
macht te hebben, de ziekteu te genezen, en de Duivelen
uit te werpen.
Vrag. Zyn de kwade Engelen kwaad geschapen?
Antw. Neen. Zy zyn goed geschapen. Gen. 1 : 31.
Ende God zag al wat hy gemaakt hadde : Ende ziet het
384 XII. Artikel ,
was zeer goet. Hoewel deeze hare goedheid verander-
lyk was, en zy daarom niet lang na hare scheppinge
gezondigt hebben. Volgens 1 Joh. 3 : 8. Die de zonde
doet, is uit den Duivel : want de Duivel zondigt van
den beginne.
Vrag. Wat is de bron-ader van haar kwaad geweest?
Antw. Een vrywillige afval van God en zyn gemein-
schap; van welke gehandelt word, 2 Petr. 2 : 4. Indien
God de Engelen die gezondigt hebben, niet gespaart heeft,
maar die in de Helle geworpen hebbende, overgegeven heeft
den ketenen der d instem isse, om tot het Oordeel bewaart
te worden. Joh. 8 : 44. Gy zyt uit den Vader den Duivel,
ende wilt de begeerten uwes Vaders doen. Die was een
menschen moorder van den beginne, ende en is in
de waarheid niet staande gebleven : want geen waarheid
is in hem. Wanneer hy de leugen spreekt, zoo spreekt
hy uit zyn eigen : Want hy is een leugenaar, ende
de Vader derzelve leugen. Jud. vers 6. Engelen die haar
beginzel niet bewaart hebben, maar haar eigen woonstede
verlaten hebben.
.•. Vrag. Waar in heeft de zonde van deeze booze geesten
eigentlijk bestaan?
Antw. Dit zegt de Schrift niet duidelijk. Egter stelt
men waarschynlyk, dat haar zonde geweest zy of hovaardye,
tragtende God gelijk te zyn, om dat Paulus de opgebla-
zenheid een oordeel des Duivels noemt, 1 Tim. 3 : 6.
En de hovaardye tot de Helle bepaalt word, Jes. 14: lt
Uwe hovaardye is in de Helle nedergestort. Of dat ze
haar verloopen hebben in de nydigheid tegen den mensche,
die hem in gelukzaligheid te na kwam, waarop de Duivel
genoemt werd een menschen moorder, Joh. 8 : 44. Onze
tegenpartyde, 1 Petr. 5 : 8.
.-. Vrag. Wanneer zyn deeze Engelen kwaad geworden?
Antw. De bepaalde tyd van den val der Engelen is
niet bekent. Dit kan men zeggen; de kwade Engelen
zyn niet gevallen voor het beginzel by Mozes gemeld,
want doe waren 'er nog geen Engelen van God geschapen ;
ook niet voor het einde der zes dagen, in welke God
de Waereld schiep, wyl alles doe voor God nog goed
Van de Scheppiuge aller dingen. 385.
bevonden wierd, Gen. 1 : 31. De Schrift zegt in den be-
ginne, 1 Joh. 3 : 8. Die de zonde doet, is uit den Dui-
vel; want de Duivel zondigt van den beginne. Vergel.
Joh. 8 : 44. Hier mede moeten wy voldaan zyn.
Vrag. Tot wat einde heeft God den val der kwade En-
gelen toegelaten ?
Antw. De wille Gods moet ons genoeg wezen, egter
kunnen wy zeggen ; hier uit blykt
1. Gods onafhankelijke magt en regt over alle zyne
Schepselen.
2. De groote gelukzaligheid der goede Engelen, die hun
beginzel bewaart hebben.
3. Dat God de kwade Engelen na zyn vrymagt kan
los laaten tot uitvoeringe van zyne straffe, over de verworpene,
en tot werktuigen van quellingen en verzoekingen voor zyn
volk, om haar in nedrigheid en lydzaamheid te oeffenen.
Vrag. Wat straffe is deeze gevalle Engelen overgekomen ?
Antw. 1. Een berooving van Gods beeld. Zy missen,
die zalige kennisse Gods en volmaakte heiligheid, waar mee
zy by hun scheppinge begaaft waaren ; mitsgaders die zalige
vreugde, welke daar uit voortvloeide, waarom zy gezegt
worden te tzitteren, Jac. 2 : 19. Gy gelooft dat God een
eenig God is: gy doet wel: de Duivelen gelooven het ook,
ende zy tzitteren.
3. Een uitwerpinge of vertroostinge van haar uit den
derden Hemel, de eige woonsteede Gods, Luc. 10 : 18.
Ende hy zeide tot haar : Ik zag den Satan als een Blixem
uit den Hemel vallen.
3. Een inwerpinge in de Helle voor eeuwig, 2 Petr. 2 : 4.
Indien God de Engelen, die gezondigt hebben, niet gespaart
en heeft, maar die in de Helle geworpen hebbende, over-
gegeven heeft de ketenen der duisternisse, om tot het oor-
deel bewaart te worden.
Vrag. Wat is het geluk der goede Engelen?
Antw. Dat God hen in hunne gelukzalige staat be-
vestigt heeft. Dus zegt onze Belydenis: Ende andere
zyn door de genade Gods in haaren eersten staat volhert
en staande gebleven.
t>5
886 XII. Artikel ,
Vrag. Hoe bewyst gy dat?
Antw. 1. Uit het getuigenisse Christi, Matth. 18 : 10.
Ziet toe dat gy niet een van de*-ze kleinen en veracht: want
ik zegge u lieden, dat hare Engelen in de Hemelen altyt
zien het aangezicht myns Vaders, die in de Hemelen is.
2. Uit de vergelijkinge die Christus maakt van onze
toekomende Zaligheid, met de gelukzalige staat der Engelen,
welke in het toekomende gelijk de hare, onveranderlyk zyn
zal, Matth. 22 : 30. Want in de opstandinge en nemen zy
niet ten houwelyke, noch en worden niet ten houwelyk uit-
gegeven : maar zy zyn als Engelen Gods in den Hemel.
.-. Vrag. Waar van moet men deeze bevestiginge der
goede Engelen in hunne gelukzalige staat afleiden ?
Antw. 1. Niet van de genade des Middelaars, want
a. De Engelen hebben geen Middelaar nodig, dewyl
ze door geen overtredinge van God zyn afgescheiden ge-
weest.
b. Christus is een Middelaar tussen God en den Zon-
daar. Ziet 1 Tim. 2 : 5. Want daar is een God, daar
is ook een Middelaar Gods ende der menschen, de men-
sche Jesus Christus. Hebr. 2:16. Want waarlyk hy en
neemt de Engelen niet aan, maar hy neemt het zaad
Abrahams aan.
.-. Vrag. Hoe dan ?
Antw. 2. Dat die bevestiging vloeit uit het eeuwig
raadsbesluit der verkiezinge. En daar by moet aangemerkt
worden als een loon van haare gehoorzaamheid, uit kragt
van een Goddelijk verbond met haar gemaakt, als met
Adam. Dat wy veylig met groote Godsgeleerden, moogen
vooronderstellen. Schoon de Schrift hier niet uitdrukkelijk
van spreekt.
Vrag. Wat staat ons verder te bezien?
Antw. De groote verdorventheid der kwade Engelen,
met deeze woorden voorgestelt : De Duivelen en booze
Geesten, zyn alzo verdorven, dat zy vyanden Gods ende
alles goeds zyn: na alle haare vermogen, als moordenaars
loerende op de Kerke, ende een ieder litmaat van dien,
Van de Scheppinge aller dingen. 387
om alles te verderven en te verwoesten door haare be-
driegeryen.
Vrag. Hebben de kwade Engelen door hunnen afval
alle verstand en kragt verlooren, om ten kwade te kon-
nen werken ?
Antw. Zy hebben geen verstand ten goede, nog kragt
van heiligheid om de wille Gods te doen. Zy zyn berooft
van Gods beeld en Zalige nabyheid, egter zyn ze niet
ontzet.
1. Van alle kennisse: De Schrift eigent hun een
kennisse toe van God, Jac. 2: 19. Van Christus als de
Zoone Gods, Matth. 8 : 29. Eene groote argelistigheid
om menschen te verleiden. 2 Cor. 11 : 3. Doch ik vreeze
dat niet eenigzints, gelyk de slange Eva door haare
argelistigheid bedrogen heeft, alzo uwe zinnen bedorven
worden om af te wyken van de eenvoudigheid die in
Chtïsto is.
2. Nog van alle schyn van goed, dewelke zy wel
konnen maken om den mensen te bedriegen. Want de
Satan zelve verandert hem in een Engel des ligts, 2 Cor.
11 : 14.
3. Nog van alle kragt, om ten kwade te werken,
welke zo groot is, dat Christus daarop ziende gezegd
heeft, Matth. 12 : 29. Ofte hoe kan iemand in 't huis
eens sterken inkomen, ende zyne vaten ontrooven, ten
zy dat hy eerst den sterken gebonden hebben, ende
als dan zal hy zyn huis berooven.
Vrag. Hoe bewyst gy, dat de Duivelen op lighamen,
ja in de menschen, ten kwaden konnen werken ?
Antw. Dit blykt
1 . Uit de eerste verleidinge van onze Voorouders ; wel-
kers gebeurtenisse Mozes beschryft, Gen. 3. Hier vinden wy
een slange die tot Eva sprak, en haar aansporde om van
den boom te eeten. Dit was geen bloote slange, want die
388 XII. Artikel,
kan niet spreeken, veel minder verstandig redeneeren. Ook
was die verleidinge geen ydele verbeeldinge van Moeder Eva.
die volmaakt goed en na den beelde Gods geschapen zynde,
haar in geen kwade verbeeldinge van God konde toegeven
tegen het bevel Gods, daar tegen twisten, en daar door
haar ten laasten laten overwinnen. Dies is bet den Duivel
geweest, die door de slange tot haar sprak, die daarom de
naam draagt van Oude Slange, Openb. 12: 19. En aan wien
de Schrift de verleidinge van den eersten mensch toeschryfr.
Joh. 8 : 44. 2 Cor. 11 : 3. Voeg hier by de kwellinge die
de Satan Job aandeedde, Cap, 1 : 12. en Cap. 2:7. De
verzoekinge van Christus in de Woestyne, Matth. 4 : 1 — 12.
Welke verzoekinge geenzins een ydele phanthazie of verbeel-
dinge in Christus was ; maar een dadelijke kwellinge des
Satans, wyl zig zulk een verzoekinge te verbeelden stryd
met de Volmaakte Heiligheid van Christus, waar door hy
onzondig zynde, zig zulke zondige gedagten niet konde in
werpen, even als God de Heiligheid zelve, niemand tot zonde
kan verzoeken, Jac. 1 : 13.
2. De Schrift spreekt ook duidelijk van zulke verzoekin-
gen des Satans, Eph. 6 : 11, 12. Doet aan de geheele \va-
penrustinge Gods, op dat gy kondt staan tegen de listige
omleidingen des Duivels. Want wy en hebben den stryd niet
tegen vleesch ende bloed, maar tegen de overheden, tegen
de magten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duis-
ternisse dezer eeuwe, tegen de geestelyke boosheden in de
Lucht. 1 Petr. 5 : 8. Zyt nugteren. ende waakt: want uwe
tegenpartye de Duivel gaat om als een briesschende Leeuw,
zoekende wien hy zoude mogen verslinden. De Heere Chris-
tus leert ons ook in het allervolmaakste gebed dezelve af-
bidden, Matth. 6:13. Ende leid ons niet in verzoekinge.
maar verlost ons van den boozen.
.*. Vrag. Hebt gy nog een bewys ?
Antw. 3. Uit de Exempelen der bezetenen van den
Duivel, die ons in het Evangelium worden voorgestelt,
welke geen ziektens, Dolligheid, phantazyen of kwade
humeuren waaren, maar duivelen of booze geestelyke
Selfstandigheeden. Terwyl aan hun duidelijk word toege-
schreven Jesum te kennen, te vreezen, te schrikken, dat
zy zouden gepynigt worden voor den tijd, en gebeeden te
hebben dat zy in de zwynen mogten vaaren, Luc. 8:31, 32.
Van de Scheppinge aller dingen. 389
4. Dit blykt uit de Toveryen. Tovery noemen wy niet
alles wat 'er wel voor gehouden word, of door een vlugge
handgreep tot verbazing van andere geschied ; maar waar
door de mensch door hulp des Duivels dingen doet, die
's menschen kragten te boven gaan. Dat 'er zodanige To-
veryen en Duivels Konstenaren zyn, leert de Schrift in
het Exempel van de Toveresse te Endor, 1 Sam. 28 : 6,
7. Van Elymas de Toveraar, Handel. 13 : 6 — 8.
Mitsgaders uit het Goddelijk verbod, een bedreiging tegen
dit soort van menschen. Lev. 20 : 6. Wanneer eene ziele
is, die haar tot de Waarzeggers, ende tot de Duivels
Konstenaren zal gekeert hebben, om die na te hoereren,
zoo zal ik myn aangezigte tegen die ziele zetten, ende zal
ze uit het midden haares volks uitroeien. Vers 27. Als
een man ofte vrouwe in zig een waarzeggende Geest zal
hebben, ofte een Duivels Konstenaar zal zyn, zy zullen
zekerlyk gedood werden.
5. Dit bevestigen zo veele kragtige spreekwyzen in
deezen gebruikt, om uit te drukken de werkinge van den
Satan op den mensch, om hem te verzoeken en te be-
werken tot zonde. Hy word gezegd in den mensch te
komen, Luc, 22:3 Ende de Satan voer in Judas. Joh.
13 : 2. De Duivel had in het herte van Judas gegeven,
dat hy Jesus verraden zoude. Zyn harte te vervullen om
kwaad te doen, Hand. 5:3. Waarom heeft de Satan uw
herte vervuld, dat gy den Heiligen Geest liegen zoude.
De ziel te verblinden, 2 Cor. 4 : 4. Den welken de God
deezer eeuwe de zinne verblind. Te werken met veel
argelistigheid, 2 Cor. 11 : 14. Hy verandert zig wel in
een Engel des lichts. Ja den mensch gevangen te houden
naar zynen wille, 2 Tim. 2 : 26. Of zy wederom ontwa-
ken mogten uit den strik des Duivels, onder welke zy
gevangen waren tot zynen wille.
Vrag. Is 'er maar een, of zyn 'er meer Duivelen ?
Antw. Neen. Daar zyn veele Duivelen, Luc. 8 : 30.
zegt de bezetene dat zyn naam Legio was. Want veele
Duivelen waren in hem gevaaren. Zy komen daarom
voor onder het zinnebeeld van een Koninkryk, Matth.
390 XII. Artikel,
12 : 26. Ende indien de Satan den Satan uitwerpt, zo
is hy tegen hem zelven verdeelt: hoe zal dan zyn Ryk
bestaan ?
.-. Vrag. Is deeze gelykenis gepast ?
Antw. Ja.
1. Hier is een Overste of Koning in dit Ryk, by
uitnemendheid genaamt de Duivel en Satanas, die de
geheele Waereld verleid, Openb. 12 : 9. De Overste dei-
macht des Luchts, des Geestes, Eph. 2 : 2. Zyn eigen
naam is Beêlzebul, den Oversten der Duivelen, Matth.
12 : 24.
2 De dienstknegten in dit Ryk, zyn de menigte der
booze Geesten, die zyn Engelen genoemd worden, Matth.
25 : 41. Geweldhebbers der Waereld, der duisternisse
deezer eeuwe, en geestelyke boosheden in de Lucht, met
wien wy te stryden hebben, Eph. 6 : 12.
3. De onderdanen van dit Ryk zyn de Koningen der
Aarde, die kryg voeren tegen Christus en zyn Kerke,
Openb. 19 : 19. Zyn eerstgeboorene Zoone is de Anti-
christ, 2 Tessal. 2 : 9. De groote menigte der onweder-
geboorene en goddelooze, die 't zy openbaar, 't zy bedekt,
Christus en zyn Kerke tragten te verderven, doende den
wille des vleesches en der gedagten, Eph. 2 : 3. Bekend
in de Schrift onder de naam van ongeloovige, die niet
bestraalt worden door het Licht des Evangeliums. 2 Cor.
4:4. Kinderen der ongehoorzaamheid ende des toorns,
Eph. 2 : 2. Het Zaad der slange, Gen. 3 : 15. Adderen
gebroedzel, Matth. 3 : 7. Gevangene in zyne strikken tot
haar verderf naar zynen wille, 2 Tim. 2 : 26.
4. De wetten waar na dit Ryk bestierd word ; zyn
de begeerlykheid der oogen, de wellusten des vleeschs,
en de grootsheid dezes levens, 1 Joh. 2 : 16. De wet der
zonde, Rom 7 : 26. De wille des vleesches en de ge-
dagten, Eph. 2 : 3. De wille des Duivels, allerlei liegen
ende bedriegen, Joh. 8 : 44.
5. De goederen die in dit Ryk genooten werden,
zyn vyandschap tegen God, Rom. 8 : 7. Blindheid in
het verstand, en hardigheid in de wil, Eph. 4 : 18.
Hoogmoed en zorgeloosheid, Ezech. 16 : 49. Allerlei
Van de Scheppinge aller dingen. 391
weelde en wellust tot een eeuwig ziels-bederf, Luc.
12 : 20, 21.
6. De wapenen van dit Ryk der duister nisse, zyn
wapenen des vleesches, 2 Cor. 10 : 4. Vuurige pylen
van allerlei bestrydingen, Eph. 6 : 16. Strikken van
aardsche zorgvuldigheid, waar in de menschen verzinken
in haar verderf en ondergang, 1 Tim. 6 : 9. Verval-
schinge van Gods Woord in alle argelistigheid, 2 Cor. 4 : 2.
Schoone beloften van rykdom en aanzien, voor die hem
geloof geeven, Matth. 4 : 9. Verschrikkingen en vuistslagen,
2 Cor. 12:7. Trotze gedagten in te boezemen tegen de
kennis van den gekruisten Christus, 2 Cor. 10 : 5.
Vrag. Hoe werkt de Duivel ten nadeele van Gods Kerk
in 't gemeen ?
Antw. 1. Dit doet hy door twist en tweedracht te stoo-
ken in Gods Kerk tusschen Leeraars en Leeraars ; tusschen
Leden en Ledematen; want daar dit Zaad in den Akker
valt is allerlei verwarring en boozen handel, Jac. 3 : 16.
De een zegt ik ben Pauli : ende een ander ik ben Apollos.
En den zegen des Evangeliums woi-d gestrerat, Gal. 5 : 14,
15. Want de geheele wet word in een woord vervult. Na-
melyk in dit. Gy zult uwen naasten lief hebben gelyk u
zelven : maar indien gy malkanderen byt ende vereet, ziet
toe dat gy van malkanderen niet verteert en word.
2. Dit doet hy door het smeeden van allerlei booze ge-
voelens en ketteryen in de Kerk, die de fondamenten om-
verstooten, 1 Tim 4 : 1 , 2, 3. Doch de Geest zegt duidelyk,
dat in de laatste tyden zommige zullen afvallen van het
geloove, zig begeevende tot verleidende Geesten, ende lee-
ringen der Duivelen, door geveinstheid der leugensprekers,
hebbende hare eigene Conscientie als met een brandyzer
toegeschroeit. Verbiedende te houwelyken, gebiedende van
spyzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttinge
met dankzegginge, voor de geloovige, ende die de waarheid
hebben bekent.
3. Dit doet hy door verzoeking tot allerlei ydelheid en
zonde, waar door veele belyders der waarheid zoetvoerig
weggesleept worden, Gal. 5 : 19 — 21. De werken des vleeschs
nu zyn openbaar : welke zyn overspel, hoerery, onreinigheid,
ontuchtigheid. Afgoderye, fenyngevinge, vyantschappen,
twisten, afgunstigheden, toorne, gekyf, tweedracht, kette-
392 XIL Artikel.
ryen, Nydt, moort, dronkenschappen, brasseryen, eiide dier-
gelyke : van de welke ik u te voren zegge, gelyk ik ook te
voren gezegt hebbe, dat die zulke dingen doen, het Konin-
kryke Gods niet en zullen be-erven.
4. Dit doet hy uitwendig door verdrukkinge en vervol-
ginge van de Kerk, Openb. 12 : 12, 13. Wee den genen
•die de Aarden ende de Zee bewoonen ; want de Duivel is tot u
afgekomen ende heeft grooten toorn, wetende dat hy een
kleinen tyd heeft. Ende doe de Draak zag dat hy op de
Aarde geworpen was, zoo heeft hy de vrouwe vervolgt die
het manneken gebaard hadde. Inwendig door allerlei aan-
vegtingen en kwellingen, 1 Petr. 5 : 8. Zyt nuchteren ende
waakt: want uwe tegenpartye de Duivel gaat om als een
briesschende Leeuw, zoekende wien hy zoude mogen ver-
slinden.
Vrag. Hoe bewyst gy, dat de Duivel loert tot verderf
van ieder Lidmaat in de Kerk in 't byzonder?
Antw. 1. Is de mensch noch onbekeert,
a. Hy zoekt hem gerust en zorgeloos te houden in de
zonde. Daarom werd hy genaamt een sterk gewapende, die
zo lang hy zyn hof bewaart, alles in vreede houd, Luc.
11 : 21. Is 't dat de mensch onder het gehoor van Gods
Woord komt, daar zyn elende en de noodzakelijkheid van ge-
loof en bekeering kragtig betuigd word. Zyn hart word 'er
niet onder verbryzelt, maar vast gehouden in de ydele waan
dat alles wel is, Deut. 29 : 19. Ende het geschiede, als
hy de woorden deezes vloeks hoort, dat hy zich zelven zegene
in zyn herte, zeggende; ik zal vreede hebben, wanneer ik
schoon na mynes herten goeddunken zal wandelen : om de
dronkene te doen tot de dorstige.
b. Hy houd hem zo yverig beezig in de dingen van de
tyd, dat 'er geen oogenblik voor God en zyn dient af kan.
! Tim. 6 : 9. Doch die ryk willen worden, vallen in
verzoekinge, ende in den strik ende in veele dwaze ende
schadelyke begeerlykheden, welke de mensche doen verzinken
in verderf ende ondergang. Hy stopt hem, om zyn Conscientie
te voldoen, allerlei argumenten in de hand, die een schyn
van verontschuldiging hebben, Luc. 14 : 18 — 20. Ende zy
begonden alle zig eendragtiglyk te ontsHiuldigen, de eerste
zeide tot hem. Ik hebbe eenen akker gekogt, ende het is
nodig dat ik uitga, ende hem bezie; ik bidde u. houd mv
voor verontschuldigt. Ende een ander zeide: ik hebbe vyf
Van de Scheppinge aller dingen. 393
jok ossen gekogt : ende ik ga henen om die te beproeven :
ik bidde u, houd iny voor verontschuldigt. Ende een ander
' zeide : ik hebbe een wyf getrouwt, ende daarom en kan ik
niet komen.
c. Hy verstyft zyn hart tegen God en zyn dienst : De
zoete lust en het lieffelijk jok van Christus, stelt hy hem
voor als een ondragelijk jok, dat te vergeefs en zonder ver-
kwikkinge gedragen werdt, Maleachi 3 : 14, 15. Gy zegt,
het is te vergeefs God te dienen: want wat nuttigheid is
het, dat wy zyne wagt waarnemen ? ende dat wy in 't zwart
gaan voor het aangezichte des Heeren der Heirschaaren.
Ende nu wy agten de hoogmoedige gelukzalig : ook die
goddeloosheid doen, worden gebouwt ; ook verzoeken zy den
Heere ende ontkomen.
cl. Hy vervult zyn hart met wrevel en vooroordeel tegen
Leeraren en Godzaligen, zo dat men den schouder te rugge
trekt, de ooren verzwaart en het harte harder maakt dan
een Diamant, om niet te hooren de woorden der wet,
Zach. 7 : 11, 12. Den yver der Leeraren houd hy verdagt ;
de Godvrugt der vroomen kryt hy uit voor geveinsdheid;
de bevindinge der heiligen voor loutere inbeeldingen en
herssenschimmen. De getrouwe prediking van Christus, tot
geloof en bekeering voor oproer en vreemde leer. Dus zegt
Tertullus, dien Advocaat van den Duivel, Hand. 24 : 5, 6.
Want wy hebben deezen man bevonden te zyn een peste,
ende eenen die oproer verwekt onder alle de Joden, door
de gantsche Waereld : ende eenen oppersten voorstander van
de Secte der Nazarenen. Die ook gepoogd heeft den Tem-
pel te ontheiligen ; welke wy ook gegrepen hebben, ende
na onzen wet hebben willen oordeelen.
e. Hy verstrikt hem in allerlei ydel en Waerelds gezel-
schap, waar door zyn verdorvenheid gekoestert en aange-
kweekt werd, en somtyds in openbaare vyandschap tegen
God en zyn zaak losbreekt, 1 Cor. 15 : 33. En dwaalt niet.
Kwade 't zamenspreekingen verderven goede zeden. Jac. 4 :
4. Zo wie dan een vriend der Waerelt wil zyn, die wordt
een vyand Godts gestelt.
f. Is hy uiterlyk godsdienstig en vry van groote
overtredingen, zyn hart word door hoogmoed verstyft,
hy verblyd zich over zyn yver en zeegent hem zelve
duizeutmaal, dat hy niet is gelijk als andere menschen,
Luc. 18 : 11. Terwyl hy een vreemdeling is van zyn
394 XII. Artikel,
hart en gedrag, zonder gedachtenisse aan dat groote woord,
Matth. 5 : 20. Want ik zegge u, 't en zy uwe geregtigheid
overvloediger zy als der Schriftgeleerden ende der Pharizeen,
dat gy in 't Koninkryk der Hemelen geenzins en zult ingaan.
g. Word hy bekommert over zyn zonde, de Satan stelt
al zyn list in 't werk, om hem als zyn vang, te behouden ;
't zy dat hy hem wanhopig maakt, en alle gedagten van
Gods genade en ontferminge verdryft, Gen. 4 : 13. Ende
Kain zeide tot den Heere ; Myne misdaat is grooter, dan dat
zy vergeven worde, 't Zy dat hy hem aanport, om rust en
troost te zoeken in dingen, die tot een eeuwig Zielsverderf
zyn, Matth. 27 : 3, 5. 't Zy dat hy hem erger van gedrag
en wandel maakt, dan te voren, Luc. 11 : 26. Immers
geen zondaren zoude zyn strik ontkomen, zo niet een mag-
tiger hand den onreinen geest bestrafte, en hem uitvoerde
in overvloeiende ververssinge, Amos 3 : 12. Alzo zeit de
Heere: gelyk als een Herder twee schenkelen, ofte een
stuksken van een oore uit des Leeuwen muil reddet : alzo
zullen de kinderen Israëls gereddet worden, die daar zitten
te Samaria, in den hoek van 't bedde en op de sponde van
de koetze. Zach. 3 : 2. Doch de Heere zeide tot den Satan,
ja de Heere schelde u, die Jeruzalem verkiest : en is deeze
niet een vierbrand uit den viere gerukt.
.*. Vrag. Hoe al meer?
Antw. 2. Is de menscli tot God bekeert, de Duivel byt
hem als de Oude Slange. in de verssenen, hy laat niet
af de Godzalige te verzoeken : zomtyts bestryt hy hun ge-
loof, en tragt 'er te brengen tot twyffeling aan de waar-
heid des Evangelrams, of aangaande de zekerheid van
hun genade staat, dat ze met Heman klagen, Psalm 88 : 16.
Ik drage uwe vervaarenissen, ik ben twyffelmoedig : zom-
tyts kwelt hy hen in de oeffeninge des gebeds, dat ze in
hunne toenaderinge tot God door den gebeede, met aller-
lei aanvegtingen benauwt en belemmert worden ; doe
Josua bad stont de Satan aan zyn regterhand, om hem
te wederstaan, Zach. 3:1. Zomtyds speelt hy den Pro-
pheet, en blaast hen in, dat en dat zal u nog overko-
men ; zo en zo zult gy nog worden. David was niet vry
van deeze vuurige pylen, als hy in zyn harte zeide: Nu
zal ik der dagen eene door Sauls hand omkomen, 1 Sam.
27 : l. Zomtyts stelt hy het lighamehjk kruis veel zwaai-
Van de Scheppinge aller dingen. 395
der voor als het is, en dringt het aan als een roede in
Gods toorn, en een beginzel van de Eeuwige verdoeme-
nisse. Indien 'er de mensch na luistert, zyne inwerpinge
krygt kragt, het geloof bezwykt, en de Ziel neder gezon-
ken onder haar kruis, roept moedeloos uit, Jes. 49 : 14.
De Heere heeft my verlaten en de Heere heeft myner
vergeeten. Zomtyts port hy de Godzalige aan tot erger-
nissen en zonden, en wel tot die, daar de natuur het
meest toe overhelt. Dus ziet men David in hoogmoed,
Salomon in afgodery; Petrus in drift en veinzerye. Matth.
16 : 22. Gal. 2 : 11 — 13. Zomtyts kweld hy Gods
volk met allerlei aanvegtingen en helsche verschrikkingen ;
dat zy uit moeten roepen ; my is bange, zie 2 Cor.
12 : 7. Zomtyts zet hy hen aan tot dingen die goed en
deugdzaam zyn, zelf tot een nauwkeurig agtgeven op
alle woorden en daden. Maar 't is den Duivel te doen,
om hen te vervoeren tot dingen die buiten hun staat en
beroep zyn. Ja wel onder een schoone schyn tot dingen
die tegen Gods gebod zyn, of uit lopen op loutere geest-
dryvery en meening, dat het al van God is, wat maar
in 't herte komt. Dit word doorgaans te minder gemerkt,
om dat dan de Satan in een andere gedaante werkt, en
zig verandert in een Engel des ligts, 2 Cor. 11 : 14.
De Schrift noemt deeze verzoekingen listige omleidingen
des Duivels, Eph. 6 : 11. Vuurige pylen van den boozen
vers 16. Dieptens des Satans, die veele niet kennen,
Openb. 2 : 24. '
Vrag. Wat staat een Godzalige hier uit te leeren?
Antw. 1. Dat hy zig niet vreemd houde over de hitte
der verzoekinge, dewyl zyn leeven een geduurige strijd op
Aarde is, Job 7:1, heeft niet de menschen eenen strijd
op der Aarden ? ende zyn zyne dagen niet als de dagen des
daglooners.
2. Dat hy zig dagelijks hebbe te oefenen, om in deezen
geestelijken stryd den Duivel en zyne instrumenten manmoedig
te wederstaan, Jac. 4 : 7. Zo onderwerpt u dan Gode:
wederstaat den Duivel, ende hy zal van u vlieden.
.•. Vrag. Hoedaniger wyze zal men best den Duivel
en zyne verzoekingen wederstaan?
Antw. 1. Door met alle oplettendheid daar op uit te
396 XII. Artikel,
zyn, dat men zyne vyandelijke listen en lagen leere
kennen, op dat hy daar door onverhoeds geen voordeel
kryge over ons. Dus was Paulus roem, 2 Cor. 2:11.
Zyne gedagten zyn ons niet onbekent.
2. De poorten des herten voor hem, als voor een
briesschende Leeuw, Leugenaar en Menschemoorder toege-
sloten te houden ; want raakt hy daar listig binnen, men
dryft hem 'er zonder schade niet buiten, Spreuk. 4 : 23.
Behoed uw herte, boven al dat te bewaren is; want daar
uit zyn de uitgangen des levens.
3. Zig wagtende van groote verbeeldingen en vei hef-
fingen des harten: want staat een gelovige in verbeeldinge
dat hy iets is, hy staat op eene gevaarlijke steilte, die
hem hoe hooger geklommen, dieper zal doen vallen,
en bedriegt hem zei ven in zyn gemoed, Gal. 6 : 3.
Zie dit in Hiskia, 2 Kron. 32 : 24, 25. In die dagen
wert Hiskia krank, tot stervens toe: ende hy bad tot
den Heere; die sprak tot hem, ende hy gaf hem een
wonderteeken. Maar Hiskia en deede geen vergeldinge,
na de weldaad aan hem geschiet, dewyl zyn herte ver-
heven werdt. Daarom werdt over hem, ende over Juda,
ende over Jeruzalem, een groote toornigheid.
4. Zyn hert ontdoende van een matelooze schrik en
vreeze voor de Waereld, haar schynkwaden bitterheeden
en vervolgingen, 't Geloof van een Godzalige moet als een
schild zyn, t welk over alle deeze ontmoetingen heen ziet,
dezelve belachen en veragten kan, Plebr. 11 : 24—27. Door
het geloove heeft Mozes, nu groot geworden zynde, ge-
weigerd eene Zoone van Pharaos Dochter genaamt te wor-
den. Verkiezende liever met het volk Gods kwalyk ge-
handelt te worden : dan voor een tydt de genietinge der
zonde te hebben. Achtende de versmaatheid Christi meer-
deren rykdom te zyn, dan de schatten in Egipten : want
hy zag op de vergeldinge des loons. Door het geloove heeft
hy Egipten verlaten, niet vreezende den toorn des Konings.
Want hy hielt zich vast, als ziende den onzienlyken.
5. Zig op de minste tegenstand tot Jesum begeevende,
om zig zyn Hooge-priesterhjke voorbirldinge en hulpe ge-
loovig aan te beveelen. Deeze bewaard de zyne in de uure
der verzoekinge, Luc. 22 : 31, 32. Ende de Heere zeide,
Simon, Simon, ziet de Satan heeft u lieden zeer begeert
om te siften als de tarwe : Maar ik hebbe voor u gebeeden
Van de Scheppinge aller dingen. 397
dat uw geloove niet op en houde. Deeze is, die al des
vyands magt verydelt, 1 Joh. 3 : 8. Hier toe is de Zoone
Gods geopenbaart, op dat hy de werken des Duivels ver-
breeken zoude.
6. Aandoende, en gebruik makende van de gantsche
wapenrustinge Gods, die Paulus voorstelt, Eph. 6 : 14 — 17.
Staat dan, uwe lendenen omgort hebbende met de waar-
heid, ende aangedaan hebbende de borstwapen der gereg-
tigheid : Ende de voeten geschoeid hebbende met bereid-
heid des Evangeliums des vredes. Boven al aangenomen
hebbende den schilt des geloofs, met welke gy alle de
vierige pylen des boozen zult konnen uitblusschen : Ende
neemt den helm der Zaligheid, ende het zweerd des geest,
het welk is Gods Woord.
Yrag. Wat dient tot bemoediging der Godzaligen in deezen
stryd.
Antw. Een Godzalige kan zig verzeekert houden.
1. Gods verbond staat vast, en in het zelve is hy op-
genomen ten eeuwigen leven, Jes. 54 : 10. Want bergen
zullen wyken, ende heuvelen wankelen, maar myne goeder-
tierenheid en zal van u niet wyken, ende het Verbond mynes
vredes en zal niet wankelen zeid de Heere uwe Ontfermer.
2. De tyd van stryd is kort, 2 Cor. 4:17. Want onze
ligte verdrukkinge die zeer haast voorby gaat, werkt ons
een gantsch zeer uitneement eeuwig gewichte der Heerlykheid.
3. De Duivel is een bepaalde vyand, gebonden aan de
keetenen van Gods Voorzienigheid, die niet meer doen kan
als de Heere blieft, Job. 2 : 6. Ende de Heere zeide tot
den Satan. Ziet, hy zy in uw hant: Doch verschoont zyn leven.
4. De Duivel is een bepaalde vyand. Christus heeft de
Duivel den kop vermorsselt, Genes. 3: 15. en door zyn dood
de magt der Helle te niet gedaan, Hebr. 2 : 14. Op dat hy
door zyn dood te niete zoude doen den genen die het ge-
weld des doods hadde, dat is den Duivel.
5. De zegepraal der geloovige is vast en zeker, 1 Cor.
15 : 55 — 57. Dood waar is uwen prikkel, helle waar is
uwe overwinninge ? De prikkel nu des doods is de zonde :
ende de kracht der zonde is de wet. Maar Gode zy dank,
die ons de overwinninge geeft door onzen Heere Jesum
Christum.
398 XII. Artikel,
Vrag. Wat straffe heeft de Duivel en zyne Engelen
te wagten ?
Antw. Eeuwige straffe in de Helle. Dus zegt onze
Belydenis, de Duivelen en booze geesten zyn door haar
eige boosheid veroordeelt tot de eeuwige verdoemenisse,
dagelyks verwagtende hunne schrikkelyke pyningen,
Jud. vers 6. Ende de Engelen die haar beginzel niet
bewaart hebben; maar haar eige woonsteede verlaten
hebben, heeft hy tot het oordeel des grooten daags
met eeuwige banden onder de duisternisse bewaart.
Vergel. 2 Petr. 2 : 4.
.*. Vrag. Is de Duivel dan niet terstont gestraft, zo
als hy gezondigt hadde ?
Antw. De Duivel en zyne Engelen zyn terstont by
hun val berooft geworden van Gods beeld, en uit hunne
gelukzaligheid nedergestort in de Helle. De Hel is hen
van dien tyd af een naare gevangenisse geweest, daar
zy als zwaare misdadigers bewaart worden tot het Oordeel
ten jongsten dage, wanneer hun straffe eerst volkomen
zyn zal. Dit doet Jacobus zeggen, Cap. 2 : 19. De
Duivelen geloven dat 'er een God is, ende zy tzitteren,
terwyl zy weeten, dat den tyd der straffe naby en zeeker
is, waar aan zy zonder schrik en tzittering niet denken
konnen.
Vrag. Zal de straffe over den Duivel en zyne Engelen
zwaar en verschrikkelyk zijn.
Antw. Dit is af te leiden van de plaats daar zy
eeuwig zijn zullen, die genoemd word de Helle, Mare.
9 : 45. Een grooten wynpersbak van Gods toorn, Openb.
14 : 19. Een poel des viers, Cap. 20 : 15. Een helschen
kuil, Jes. 14: 15. Een put des afgronds, Openb. 9:
1, 2. Een vierigen oven. Matth. 13:40,41. De buitenste
duisternisse, daar weeninge is en knersinge der tanden,
Matth. 25: 30.
Van de Scheppinge aller dingen. 399
Vrag. Waar in zal deeze jammerstaat bestaan?
Antw. De Schrift zegt, zy zullen eeuwig gepynigt wor-
den, Openb. 14 : 10. uitgesloten buiten de heerlijke ge-
meenschap Gods; kragt en vrugteloos blakende in haat van
God en heilige Zielen : berooft van alle verwagting eenes
heugelijken uitkomst, worstelende met eeuwige angsten en
verschrikkingen ; verzugtende onder de ondragelijke last van
Gods toorn, tot een verbazend voorbeeld van Gods geregtig-
heid, aan allen die hy verleid heeft, Openb, 20 : 10. Ende
de Duivel die haar verleide, wierd geworpen in den poel
des viers en des sulphers, alwaar het Beest en den valsche
Propheet is : ende zy zullen gepynigt worden dag ende nagt
in alle eeuwigheid.
.-. Vrag. Is deeze jammerstaat der booze geesten
onherstelbaar ?
Antw. Och ja! het welk niet vloeit uit de onbuig-
zaamheid van haare vermoogens voor God, dewyl alle
schepselen het leem zyner handen zyn, noch uit den
aart of grootheid hunner overtreedinge, dewyl daar tegen,
de oneindige goedheid Gods magtig zoude weezen, maar
uit Gods enkel welbehagen, door welke hy in alle booze
Engelen zyne geregtigheid heeft willen vertoonen, terwyl
hy zig over een groote menigte van menschen heeft willen
ontfermen, tot roem van zyne genade en eindelooze barm-
hertigheid. Hier moet een heilige over uitbarsten, ö Diepte
des Rykdoms, beide der wysheid ende der kennisse Gods !
hoe ondoorzoekelyk zyn zyne oordeelen, ende onnaspeure-
lyk, zyne wegen. Rom. 1 1 : 33.
.-. Vrag. Wat dwalingen hebben wy, als strydig tegen
de leer der Kerk, betreffende de Engelen te verwerpen?
Antw. Wy verwerpen en verfoeyen zegt de Belydenis,
de dwaalinge der Sadduceen, welke loochenen, dat 'er
Geesten en Engelen zijn: De Sadduceen worden na het
eenstemmig gevoelen der Joden, alzo genoemt na eenen
Sadok, welke Sadok met zyn metgezel Baithos, leerlingen
geweest zyn van Antigonus Socheus, die in plaats van
Simon Justus; voorzitter was in het Sanhedrin, en magt
had om openbaar de wet te leeren en uit te leggen. Deeze
Antigonus Socheus gaf hem, en andere, deeze Lesse. Dat
zij niet moesten zyn als knegten, die hunnen Heer om
loon dienen, maar als knegten, die hunnen Heer dienen
400 XII. Artikel,
op die voorwaarde, om geen loon te ontfangen. En dat
de vreeze Gods op hen moest zyn. Dit stond deeze twee
niet aan. Zy spraken 'er over met Antigonns, en als die
hen te gemoed voerden, dat zy op de beloninge deezer
eeuwe geen vertrouwen zoude stellen, -maar op die der
toekomende eeuwe! ontkenden zy dit; en zeiden, dat zy
nooit gehoort hadden van een toekomende Eeuwe: daar
op verlieten zy hem ; en begaven zig naar den berg Ga-
rizim, alwaar zy deeze en andere dwaal-leere voortzet-
teden. De voornaamste dwalingen der Sadduceen stelt ons
Lucas Hand. 23 : 8, met korte woorden voor. De Saddu-
ceen zeggen, dat 'er geen opstandinge, is, nog Engel nog
Geest: maar de Pharizeen belyden het beide. Door En-
gelen verstonden zy niet anders als lighamelyke, en dik-
wils onzigbaare oorzaken, die onder Gods bevel verscheide
gewrogten, goede en kwade voortbragten ; of wel Gods
kragt en werkinge zelve, welke van zyn weezen als uit-
gegaan zynde, aanstoots tot hem wederkeerde. En door
de Zielen of Geesten der menschen niet anders als lig-
hamelyk geschiktheeden en getempertheeden, welke ver-
scheidentlijk geformeert, nu deeze dan geene werkingen
voortbragten, en met den dood der lighamen ophielden.
Dit wangevoelen der Sadduceen bejammeren, verfoeyen en
verwerpen wy van gantscher harte. Voeg hier by de dwa-
lingen der Manicheen, die zeggen, dat de Duivelen haaren
oorsprong uit haar zelven hebben, zynde uit haar eigen
natuure kwaad, zonder dat zy verdorven zyn geworden.
Van welkers Autheur Manes, zyn booze gevoelens, leven
en rampspoedig uiteinde Art. IX, gesproken is.
Vrag. Gezien hebbende, dat God alle dingen uit niet
geschapen heeft, en nog door zyn eeuwigen raad en voor-
zienigheid onderhoud, wat staat ons ter betragting op te
merken ?
Antw. 1. Hoe menigmaal men God den grooten Schepper
in vergeetenis stelt, en de geschapene dingen aanziet, zon-
der daar in God als zyn Schepper, aan te merken en te
verheerlijken, Job 35 : 10. Maar niemand en zeit, waar
is God myn maker: die de Psalmen geeft in der nacht.
2. Hoe meenigmaal men de heerlyke Schepselen Gods
tegen zynen wil misbruikt, 't zy tot instrumenten om te
zondigen, zo dat het Schepsel zugt om onzent wille; Roni.
Van de Scheppinge aller dingen. 401
8 : 22. 't Zy door kranke troost te zoeken in het Schepsel
buiten God, Jerem. 2 : 13. 't Zy door de Schepselen na
zig te neemen zonder dankzegginge, gelijk er van Israël
staat, Hoz 2:7. Zy en bekent doch niet, dat ik haar
het koorn ende den most, ende de olie gegeven hebbe,
ende haar het zilver ende gout vermenigvuldigt hebbe, dat
zy tot den Baal gebruikt hebben.
3. Hoe vaak men door ongeduld en murmureeringe,
den Schepper in zyn magt en goedheid verloochent, met
Israël zeggende, Psalm 78 : 19. Zoude Godt een Tafel
konnen toerichten in de Woestyne? En met den Hoof Iman,
2 Kon. 7 : 2. Ziet, zo de Heere vensteren in den Hemel
maakte, zoude de zaken konnen geschieden.
Vrag. Hoe behoorde men dit wangedrag te bezeffen?
Antw. Als een ellendige onzinnigheid; zal het Schepsel
zyn Schepper vergeeten ? zal het leem tegen zyn potte-
bakker opstaan? ö Wee! dien die met zyn formeerder twist.
De Digter zingt 'er van, Psalm 28 : 5. Omdat ze niet
letten op de daden des Heeren, nog op het werk zyner
handen, zo zal hy ze afbreeken, ende zal ze niet bouwen.
Och dat dan een iegelijk, die zig zelven schuldig kent,
verzoening zoeke in Christus ; met David zeggende, schept
my een rein herte ó God : ende vernieuwt in 't binnenste
van my eenen vasten Geest! Psalm 51 : 12. Bekeer ray, zo zal
ik bekeert zyn ; want gy zyt de Heere mynGod, Jerem. 31 : 18.
.•. Vrag. Wat eischt de Heere van zyn volk?
Antw. 't Is niet genoeg, dat een godzaligen God den
Schepper, in zyne werken beschouwe. Nemaar hy moet
alle die deugden, welke God in dit doorlugtig werk be-
toont heeft, geloovig roemen en pryzen, Openb. 4:11.
Gy Heere zyt weerdig te ontfangen de heerlykheid, ende
de eere, ende de kracht, want gy hebt alle dingen ge-
schapen, ende door uwen wille zyn zy, ende zynze ge-
schapen. Voeg hierby, dat hy zyn vertrouwen moet stellen
op God zyn Vader, niet twyffelende, of hy zal hem van
alle noodruft na Lyf ende Ziel verzorgen, en ook alle
kwaad, dat hem in dit jammerdal toekomt, ten besten kee-
ren, Jer. 14 : 22. Gy zyt ö Heere onze Godt! Daarom
zullen wy op u wagten. 1 Petr. 4 : 19. Zo dan ook die
lyden na den wille Gods, dat zy hare Ziele hem als den
getrouwen Schepper, beveelen met weldoen.
26
402 XII. Artikel,
.-. Vrag. Wat kan een godzalige in deeze vertroosten
en bemoedigen ?
Antw. 1. De Almagtige Schepper is hun God en Vader
om Christus wille, die ze nimmer begeven noch verlaten
zal, Jes. 49 : 15. Kan ook een vrouwe hares zuigelings
vergeten, dat zy haar niet en ontferme over den Zone
hares buiks? of schoon deeze vergaten, zo en zal ik doch
uwer niet vergeeten.
2. Geen Schepselen hebben zy te vreezen : zy alle
hangen van hem af, en konnen tegen hem niet doen,
Jes. 51 : 12. Ik, ik ben 't die u trooste. Wie zyt gy,
dat gy u vreezet voor den mensche, die sterven zal?
ende voor eenes menschen kint, dat hoy worden zal.
3. Bevinden zy zig in gevaar, zo dat hen raad en
daad ontbreekt, geen nood ! God heeft alles uit niet
geschapen, en uit de duisternisse het ligt voortgebragt,
alleen door zyn bevel. Zo kan en wil hy 't nog in de
grootste benauwdheid doen, Job 5 : 19 — 21. in zes be-
nauwdheeden zal hy u verlossen : ende in de zevende en
zal u het kwaat niet aanroeren. In den honger zal hy
u verlossen van de dood: ende in de oorloge van het ge-
weld des zweerts. Tegen den geessel der tonge zult gij
verborgen weezen: Ende gy en zult niet vreezen van de
verwoestinge, als zy komt.
4. Eindelijk mogen zy zig verzekert houden, daar zy
nu de Schepselen genieten in zyn gunst, dat ze den
Schepper zelf genieten zullen na dit leeven. Want Jacobs
deel is de formeerder van alles, Jer. 10 : 16. Hierom
besluiten wy uit 2 Petr. 3 : 13, 14. Maar wy verwagten,
na zyne beloften, nieuwe Hemelen, ende een nieuwe
Aarde, in dewelke geregtigheid woont. Daarom geliefde,
verwagtende deeze dingen, beneerstigt u, dat gy onbevlekt
ende onbestraffelyk van hem moogt bevonden worden in
vreede.
XIII. ARTIKEL,
Van de Voorzienigheid Gods, en de Regeering
aller dingen.
Wy ghelooven dat dien goeden God, na dat hy alle
dingen geschapen hadde, de selve niet en heeft laten
varen, noch den gevalle ofte fortune overgegeven, maer
stiert ende regeertse also na sijnen Heylige wille, dat
in dese werelt niet en geschiet, sonder sijne ordonnantie :
hoewel nochtans God noch autheur is, noch schuit heeft,
van de sonde die daer geschiet. Want sijne macht ende
goetheyt is so groot ende onbegrijpelick, dat hij seer wel
ende rechtveerdelick sijn werck beschiet ende doet, wan-
neer oock de Duyvelen ende Godloose onrechtveerdichlick
handelen. Ende aengaende 't ghene hy doet boven het
begrijp des menschelicken verstants; het selve en willen
wy niet curieuselick ondersoecken, meer dan ons begrijp
verdraghen can : maer wy aenbidden met alle ootmoedic-
heyt ende eerbiedinge de rechtveerdighe oordeelen Godts,
die ons verborgen zijn : ons te weden houdende, dat wy
leerjonghers Christi zijn, om alleen te leer en t' ghene hy
ons aenwijst in sijn woordt, sonder dese palen te over-
treden. Dese leeringhe geeft ons eenen on uyt-sprekelicken
troost, als wy door de selve gheleert werden, dat ons
niet by ghevalle over comen can, maar door de beschic-
kinge onses goedertieren Hemelschen Vaders; die voor
ons waeckt met een vaderlicke sorghe, houdende alle
schepselen onder sijn gewelt, also dat niet een hair van
onsen hoofde {want die alle getelt zijn) oock niet een
404 XIII. Artikel,
voghelken op der aerden vallen can : sonder de wille
onses Vaders. Waer op wy ons verlaten, wetende dat
hy de Duyvelen in den toom houdt ende alle onse vyan-
den, die ons, sonder sijne toelatinghe ende wille, niet
beschadighen en connen. Ende hier over verwerpen wy
de verdoemelicke dwalinghe der Epicureen, de welcke
segghen, dat hem God nerghens mede bemoeyt, ende
laet alle dinghen by gevalle geschieden.
V R A G E.
Is 't dan niet genoeg, dat de geschapene dingen eens
in weezen gestelt zyn?
Antw. Neen. Zy hebben ook* nodig in haar weezen
en werkinge onderhouden en tot een einde bestiert te
worden.
Yrag. Hebben ze daar toe geen kragt van haar zei ven ?
Antw. Neen. Want gelijk zy niet van haar zelven zyn,
zo konnen ze ook niet in haar weezen en werkingen vol-
harden, dan door eene Goddelijke kragt. De oude Egiptenaaren
hebben daarom de kragt deezer Voorzienigheid uitgebeeld
door een gouden keeten, die God in den Hemel vasthield ;
waar aan den Aardkloot met al wat 'er op en aan is, was
vast gemaakt, en daar van afhing in diervoegen, dat indien
hy zyne hand losliet, zo zoude alles plotzelijk ter neder
storten, en verbryzelt worden tot haar eerste niet.
Vrag. Hoe noemt gy deeze werkzaamheid Gods om-
trent zijne Schepselen?
Antw. Zyne VOORZIENIGHEID, Genes. 22: 14. Zyn
weg, Psalm 77 : 14. Zyn Regeeringe, Psalm 93 : 1.
Zyne zorge voor ons, 1 Petr. 5:7. En het dragen
van alle dingen, Hebr. 1 : 3.
Van de Voorzienigheid Gods. 405
.'. Vrag. Wat beteekent het Woord Voorzienigheid?
Antw. Voorzienigheid in 't Grieksch -rrpóvoix, in
't Latyn Providentia, zegt eigentlijk, iets van te vooren
zien of weeten eer het gebeurt. Dewyl nu iemand die
voorziende is, in staat is zorg te dragen over Personen
en zaaken, wordt het overgebragt om te beteekenen ver-
zorgen en beschikken, 1 Tim. 5 : 8. Rom 13 : 14.
Hier mede stemt het Hebreeuwsche ns"t overeen : 't welk
Abraham tot zynen Zoon gebruikt, Genes. 22 : 8. God
zal hem zelven een Lam ten brand-offer voorzien.
Vrag. Wat is den Inhoud van deezen Artikel ?
Antw. De leere der Goddelijke Voorzienigheid en
Regeeringe van alle dingen, tot vertroostinge zyner
Kinderen op alle hare weegen.
Vrag. Hoe word deezen Artikel verdeelt ?
Antw. 1. Het eerste behelst de leere van Gods Voor-
zienigheid.
A. Voorgestelt op zig zelf,
a. By wyze van ontkenning. Wy geloven dat dien
goeden God, na dat hy alle dingen geschapen hadde,
dezelve niet heeft laaten vaaren, nog den gevalle ofte
fortune overgegeeven.
b. By manier van bevestiging, maar stiert ende regeert
ze alzo na zynen heiligen wille, dat in deeze wereld
niet geschied, zonder zyne ordonnantie:
B. Nader verklaart,
a. Zo tot verdeediging van Gods heilige Regtvaerdig-
heid, hoewel nogtans God nog Aucteur is, nog schuld
heeft, van de zonde die daar geschiedt. Want zyne
magt ende goedheid is zo groot ende onbegrypelyk,
dat hy zeer wel ende regtveerdiglyk zyn werk beschikt
ende doet, wanneer ook de Duivelen ende Godlooze
onregtveerdiglyk handelen.
b. Als tot vermyding van alle zondige nieuwsgierig-
heid. Ende aangaande 't gene hy doet boven het be-
406 XIII. Artikel,
grip des menschelyken verstands: het zelve en willen
wy niet curieuzelyk onderzoeken, meer dan ons begrip
verdragen kan : maar wy aanbidden met alle ootmoedig-
heid, ende eerbiedinge de regtveerdige oordeelen Gods,
die ons verborgen zyn : ons te vreden houdende, dat
wy leerjongers Christi zyn, om alleen te leeren 't gene
hy ons aanwyst in zyn woort, zonder deeze palen te
overtreden.
II. Het tweede lit draagt voor het gebruik van deeze
leer, zo tot vertroosting in als tot vertrouwen op God.
A. De vertroosting in God tegen allerlei moeite en
verdriet. In deezer voegen. Deeze leeringe geeft ons
eenen onuitsprekelyken troost, als wy door dezelve ge-
leert werden, dat ons niet by gevalle overkomen kan,
maar door de beschikkinge onzes goedertieren Hemel-
schen Vaders; die voor ons waakt met een Vaderlyke
zorge, houdende alle schepselen onder zyn gewelt, alzo
dat niet een hair van onzen hoofde (want die alle getelt
zyn) ook niet een vogelken op der aerden vallen kan:
zonder de wille onzes Vaders.
B. Het vertrouwen op God met deeze woorden.
Waarop wy ons verlaten, wetende dat hy de Duivelen
in den toom houdt ende alle onze wanden, die ons,
zonder zijne toelatinge ende wille, niet beschadigen en
konnen.
III. Het derde is een verwerping van de verfoeilijke
dwalinge der Epicureen. Ende hier over verwerpen wy
de verdoemelyke dwalinge der Epicureen, dewelke zeggen,
dat hem God nergens mede bemoeit, ende laat alle
dingen by gevalle geschieden.
Vrag. Wat is het eerste, dat gy met onze belydenis
gelooft en belyd?
Antw. Dat 'ei' een Goddelijke Voorzienigheid is,
werkzaam over en omtrent alle dingen, die God ge-
schapen heeft.
Van de Voorzienigheid Gods. 407
Vrag. Hoe bewyst gy, dat 'er zulk een Voorzienig-
heid is?
Antw. 1. Uit de getuigenis der H. Schriftuur, Psalm
36: 7. Uwe geregtigheid is als de bergen Gods, uwe
oordeelen zyn een grooten afgront : HE ERE, gy behoud
menschen ende beesten. Psalm 104: 24, 25. Hoe groot
zyne uwe werken, ö Heere? gy hebt ze alle met wys-
heid gemaakt, het Aardryk is vol van uwe goederen.
Deeze Zee, die groot ende wyt van ruimte is: daar in
is het wriemelende gedierte, ende dat zonder getal,
kleine gedierte met groote. Hand. 17 : 25—27. Ende
en word ook van menschen handen niet gedient, als
iets behoevende, alzo hy zelve allen het leven ende den
adem, ende alle dingen geeft. Ende heeft uit eenen
bloede het gantsche geslachte der menschen gemaakt,
om op den geheelen Aardbodem te woonen, en be-
scheiden hebbende de tyden te voren geordineert, ende
de bepalinge van haare wooninge. Op dat zy den Heere
zouden zoeken, of zy hem immers tasten ende vinden
mochten : hoewel hy niet verre en is van een iegelyk
van ons. Hebr. 1 : 3. Hy draagt alle dingen door het
woord zyner kragt.
Vrag'. Hoe al verder ?
Antw. 2. Uit het aanweezen Gods ; want een God te stel-
len zonder Voorzienigheid over alles, is God onvolmaakt te
stellen, en diensvolgens te lochenen. Het is zo veel te zeggen,
als een Zonne zonder Ligt, een Ligt zonder Straalen, een
Hoofd zonder Oogen, een Lichaam zonder Handen of Voeten.
Geen wonder dat Lactantius zeide : Indien 'er een God is,
zo is 'er ook een Voorzienigheid.
8. Uit Gods onafhangelykheid, die in hem niet zonde
zyn, indien niet alles afhing van hem : want dan zoude hy
zig na die of die zaken moeten schikken, en derhalven niet
onafhangelijk zyn.
4. Uit de Goddelijke Wysheid, Goedheid en Almagt :
Want by aldien de Waereld niet van de Goddelijke Voor-
408 XIII. Artikel, __
zienigheid afhing, Hat zoude zyn, of om dat hy niet wille,
of konde of wilde alles na zyn zin bestieren, 't een of ander
is ten uitersten ongerymt te zeggen, dewyl God door zyn
Goedheid alles wil, door zijn Wysheid alles weet, en door
zijn Almagt alles kan regeeren. tot zijrten lof en eer.
.•. Vrag. Hebt gy nog een bewys ?
Antw. 5. De waarheid van zulk een Voorzienigheid,
blijkt uit het standvastig verblyf van alle geschapene
dingen in haar getal, als Zon, Maan en Sterren, in haar
beweeginge en geduurige beurtwisselingen, als van Dag
en jNTagt, Zomer en Winter, Herfst en Lente, in haar
zoorten, als Menschen, Beesten, Boomen, Kruiden en
Planten, zonder dat 'er een eenige word gemist: waai'
van die wonderlijke order der vaste Sterren ; dat het nooit
Winter werd, zonder dat 'er de Herfst geweest zy, nim-
mer een Zomer gezien werdt, zonder dat de Lente vooraf
gaat. Waar van die zeldzame overeenkomst en gelijkheid
tusschen het Mannelijke en Vrouwelijke Geslagt, dat 'er
's Jaarlijks als 't ware, een effen-tal van Knegtkens en
Men aken 8 gebooren worden, tot onderhouding van het
Menschdom. Ziet in dit alles is de Vinger Gods. Dies
Aristoteles niet te vergeefs zeide: Al wat een Stierman
is op een Schip, een voerman op de Wagen, een Voor-
zanger in de vergaderinge der Zangers, de Wet in een
Stad, en een Bevelhebber in het Leger, dat zelfde is God
in de Waereld.
.•. Vrag. Maar indien 'er eene Goddelijke Voorzienig-
heid is, hoe kan 't dan zyn, dat het de goddelooze in
dit leeven wel, en de vroomen dikwyls zeer kwalyk gaar *r
Antw. 1. Dit gaat niet vast. Gods volk geniet zomtijds
het goede op Aarde, daar de goddelooze de beginzelen
smaken der eeuwige smerte ; Psalm 32 : 10. De godlooze
heeft veele smerten; maar die op den Heere vertrouwt,
dien zal de goedertierentheid omringen.
2. 't Zyn alle geen goede, die wy meenigmaal voor
goede; ook alle geene kwade, die wy voor kwade aanzien.
Nathanael scheen van buiten nier "t neen hy van binnen w;i>.
Joh. 1 : 47. Nicodemus was een Jood ach Schriftgeleerde.
maar in zyn hart een liefhebber van Jesus, Joh. 3 : 2.
Daar Judas een Apostel, maar teffens een verrader van
Christus was, Joh. 13 : 2.
Van de Voorzienigheid Gods. 409
3. 't Is ook al geen goet, dat wy daar door aanzien ;
't is ook niet alles kwaads 't geen wy menigmaal daar voor
houden. De tegenspoeden der vroomen strekken doorgaans
tot hun nut, Kom. 8 : 28. Ende wy weten, dat den genen
die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede,
namelyk den genen die na zyn voornemen geroepen zyn.
Terwyl God de voorspoed der goddeloozen meermaal ge-
bruikt tot een roede zyner verbolgentheid, Spreuk. 1 : 32.
Want de afkeeringen der slegten zal ze dooden, ende de
voorspoet der zotten zal ze verderven.
4. Eindelijk, hier op Aarde is de regte tyd van ver-
geldinge niet. God zal eerst na dit leven, vergeldinge
doen in den laasten oordeel-dag, 2 Cor. 5:10. Want wy
alle moeten geopenbaart worden voor den regterstoel Christi,
op dat een iegelyk wegdrage 't geene door het Lichaam
geschiet na dat hy gedaan heeft, het zy goet, het zy kwaat.
Vrag. Aan wien word dit groote werk der Voorzie-
nigheid toegeschreven ?
Antw. Aan God alleen, Neh. 9 : 6. Gy zyt die Heere
alleen, gy hebt gemaakt den Hemel, den Hemel der
Hemeien, ende al haar heir, de Aarde ende al wat daar
op is, de Zeen ende al wat daar in is, ende gy maakt
die alle levendig: ende het heir der Hemelen aanbid u.
Jes. 45 : 7. Ik formeere het Licht, ende scheppe de
Duisternisse, ik make den vrede, ende scheppe het
kwaat. Ik de Heere doe alle deeze dingen.
Vrag. Is dit een werk van den Drie-eenigen God in
't gemeen?
Antw. Ja. Dus word dit werk aan den Zone toege-
kent. Coll. 1: 17. Aan den H. Geest, Psalm 104: 30.
Hoewel het na de huishoudinge der Goddelijke Per-
sonen, byzonder aan den Vader eigen is. Deut. 32 : 6.
Vrag. Hoe oeffent Godt zyne Voorzienigheid ?
Antw. Niet als een werk van arbeid, daar hy moede van
410 XIII. Artikel ,
wert. De Schepper van Hemel en Aarde word niet moede,
Jes. 40 : 28. 't Geschied alles door enkel bevel van zyn
wil, Psalm 147 : 15, 16, 17. Hy zend zyn bevel op Aar-
den, zyn woord loopt zeer snel, hy geeft sneeuw als wolle :
Hy strooit den regen als assche. Hy werpt zyn ys henen als
stukken: wie zoude bestaan voor zyne koude?
Vrag. Waar over gaat Gods Voorzienigheid?
Antw. Over alle dingen. Zoo dat in deeze Waereld
niet geschied zonder zyn ordonnantie, Psalm 103 : 19.
De Heere heeft zyn troon in de Hemelen bevestigt,
ende zyn Koninkryke heerscht over alles. Psalm 119 : 91.
Na uwe ordonnantien blyven zy noch heden staan,
want zy alle zyn uwe knegten.
Vrag. Gaat Gods Voorzienigheid over groote en kleine
dingen ?
Antw. 1. Gods bestiering gaat over groote dingen. Hy
regeert in den Hemel, de Zon, de Maan, en de Sterren,
Job 38 : 32, 33. Kondt gy de Mazzaroth voortbrengen in
haren tyd, ende den wagen met zyne kinderen leiden, weet
gy de ordonnantien des Hemels, ofte kond gy de heerschappye
des zelven op de Aarde besteilen ? Op der Aarde Koning-
rijken en heerschappyen. Dan. 2:21. Want hy verandert
de tyden ende de stonden, hy zet de Koningen af, ende
hy bevestigt de Koningen : hy geeft den wyzen wysheid,
ende wetenschap den genen die verstand hebben. Ja de
herten der Koningen, Spreuk. 21 : 1. Des Konings herte
is in de hand des Heeren als waterbeeken : hy neigt het tot
al dat hy wil.
2. Gods bestiering gaat over de allerkleinste dingen,
gelijk over de mnskens in de Lugt, en de hairen onzes
hoofts, Matth. 6 : 26. Aanziet de vogelen des Hemels, dat
zy niet en zaayen, noch maayen, noch verzamelen in de
schuuren, ende uwe Hemelsche Vader voedt nogtans dezelve :
ende gaat gy dezelve niet zeer veel te boven ? Cap. 10:29,
30. Ende worden niet twee muskens om een penningsken
verkocht? Ende niet een van deezen en zal op de Aarde
Van de Voorzienigheid Gods. 411
vallen zonder uwen Vader. Ende ook uwe hairen des hoofds
zyn alle getelt.
.*. Vrag. Maar is het niet te geringe voor den hoogen
God, om zig met kleine dingen te bemoeyen ?
Antw. Geenzints.
1. Wie veragt den dag der kleine dingen? Het geen
in onze oogen laag en gering is, is zodanig niet by God,
wiens gedagten anders zyn als onze gedagten.
2. Zyn de kleine dingen niet te gering geweest, dat
God dezelve geschapen heeft, 't is hem niet te gering
dezelve te onderhouden.
3. De kleine dingen zyn dikwyls van veel gevolg, en
groote teekenen van Gods magt en mogendheid, boven al
het schepzel. Doe God het stof der Aarde sloeg, dat 'er
Luizen van voortkwamen, wierden de Egiptische Tovenaars
gedwongen tot Pharao te zeggen : Dit is de vinger Gods !
Exod. 8 : 16, 19.
Vrag. Gaat Gods Voorzienigheid over noodzakelijke din-
gen, die bloeyen uit de vastgestelde wet der natuur?
Antw. Dit leert Gods Woord, ten aanzien
1. Van de ordeninge des Hemels, Jer. 31 : 35, 36.
Zo zeit de Heere, die de Zonne ten Lichte geeft, des daags,
de ordeningen der Mane ende der Sterren ten Lichte, des
nagts: die de Zee klooft, dat hare golven bruisschen, Heere
der Heirschaaren is zyn naam. Indien deeze ordeningen van
voor myn aangezichte zullen wyken, spreekt de Heere ; zo
zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk en
zy voor myn aangezigte, alle de dagen.
2. Van loof en gras, Psalm 104 : 14. Hy doet het
gras uitspruiten voor de beesten, ende het kruit tot dienst
des menschen, doende het brood uit de aarde voortkomen.
3. Van regen en droogte, Amos 4 : 7. Daar toe heb
ik ook den regen van u lieden geweert, als 'er noch drie
maanden waren tot den oogst, ende hebbe doen regenen
over d'eene Stadt, maar over d'andere Stadt niet doen rege-
nen : het een stuk Lands wert beregent, maar het ander
stuk Lands daar het niet op en regende, verdorrede.
4. Van vrugtbaare en onvruchtbaare Jaaren, Hoz. 2 :
20, 21. Ende het zal te dien dage geschieden, dat ik ver-
hooren zal, spreekt de Heere ; ik zal den Hemel verhooren :
412 XIII. Artikel,
ende die zal de Aarde verhooren. Ende de Aarde zal het
koorn verhooren, mitsgaders den most, ende de olie : ende
die zullen Jisreël verhooren.
5. Van spys en drank, Psalm 145 : 15, 16. Aller oogen
wagten op u : ende gy geeft hen hare spyze t'zyner tyd.
Gy doet uwe hand open, ende verzadigt al wat daar leeft
na u welbehagen.
6. Van gezontheit en krankte, Job 5 : 18. Want hy
doet smerte aan, ende hy verbint: hy doorwont, ende zyne
handen heelen.
7. Van rykdom en armoede, 1 Sam. 2 : 7. De Heere
maakt arm ende maakt ryk, hy vernedert, ook verhoogt hy.
Vrag. Gaat Gods Voorzienigheid over gebeurlyke en
toevallige dingen?
Antw. Ja. Gelyk het lot en hoe het valt. Spreuk. 16 : 33.
Het lot word in den schoot geworpen: maar 't geheel
beleid daar van is van den Heere.
Vrag. Wat noemt gy gebeurelijke dingen?
Antw. Dingen die ten opzigt van den mensen, by
geval gebeuren, als 'er geen vaste zamenhang is tus-
schen de oorzaken en uitwerkingen van dien.
Vrag. Hoe bewyst gy dit nader?
Antw. 1. Dit leert Gods Woord, Spreuk, 16 : 1, 2.
De mensche heeft schikkingen des herten, maar de ant-
woorde der tonge is van den Heere. Alle wegen des mans
zyn zuiver in zyne oogen : maar de Heere weegt de geesten.
2. Dit bevestigen de vrywillige daden, als van Josephs
broederen, Gen. 45 : 7. Doch God heeft my voor u lieder
aangezigte henen gezonden, om u een overblyfzel te stellen
op de Aarde; ende om u by het leeven te behouden, door
eene groote verlossinge. En het bevel van Cores, tot den
opbouw van den Tempel, Jes. 46 : 11. Die eenen Roof-
vogel roepe van 't Oosten, eenen man mynes raads uit verre
lande : ja ik hebbe het gesprooken, ik zal 't ook doen komen,
ik hebbe het geformeert, ik zal 't ook doen.
Vau de Voorzienigheid Gods. 413
Vrag. Hoe veel deelen heeft de Goddelijke Voorzie-
nigheid?
Antw. Drie deelen, volgens een driederlei afbange-
lykheid, die de geschapene dingen van God hebben.
Ten opzigte 1. van de volhardinge in haar zyn. '2. Van
haare werkzaamheid. 3. Ende van haar einde, en dus
bestaat Gods Voorzienigheid in deeze drie deelen. 1. De
Onderhouding. 2 De Meedewerking'. 3. De Regeering.
Vrag. Wat verstaat gy door de Onderhouding?
Aniw. Die oeffening van God, waar door hy alles in
zyn weezen behoud; zo dat het niet vernietigt worde,
Colloss. 1: 17. Alle dingen bestaan te zaamen door hem.
Hebr. 1 : 3. Hy draagt alle dingen door het woord zyner
kragt. Job 6 : 9. Ende dattet God beliefde, dat hy my
verbryzelde. Liete hy zyne hand los, ende een einde
met my maakte.
Vrag. Onderhoud God alle dingen op een en dezelve
wyze ?
Antw. Zommige dingen onderhoud God onmiddelyk, als
de Engelen, de Zielen der menschen, en de bovenste He-
melen, andere niiddelyk, door tussenkomen van de tweede
oorzaken, hoedanig hy de menschen en beesten behoed.
Waarop David ziet : Psalm 36 : 7. Heere gy behoud men-
sehen en beesten. Zommige in haar weezen en getal, zo als
die eerst geschapen waren, zonder te verminderen. Als de
Hemelen, de Zon, de Maan, en alle de vaste Sterren, andere
in haar aart en zoort, door kragt van voortteelinge. Als
Menschen, Beesten, Bomen, Kruiden en Planten. Zommige
onderhoud God op een gewoone, andere op een ongewoone
wyze, dus onderhield God Mozes en Elias zonder spys en
drank, veertig dagen, Exod. 34 : 28. 1 Kon. 19 : 8. De
kleederen van Israël in de Woestyne. Deut. 8 : 4. Het meel
en de olie in de vlessche van de Weduwe te Zarphat, 1 Kon.
17 : 14. Het ieeven der Jongelingen in de vuurige oven,
Dan. 3 : 17. Om van geen andere te melden.
414 XJII. Artikel,
Vrag. Wat leert gy hier uit?
Antvv. Hoe veilig zich een gelovige op God in allen
gevallen verlaten mag, die overvloedig kan doen boven
het geen wy bidden of denken mogen. Jes. 50: 10.
Wie is 'er onder u lieden, die den Heere vreest, die
na de stemme zijnes knegts hoort? als hy in de duister-
nissen wandelt, ende geen licht en heeft ; dat hy be-
trouwe op den name des Heeren, ende steune op zynen
God. Phil. 4: 6. Weest in geen ding bezorgt; maar
laat uwe begeerten in alles door bidden ende smeeken,
met dankzegginge bekent worden by Godt.
Vrag. Wat is de tweede daad van Gods Voorzienigheid?
Antw. De mede-werking.
Vrag. Hoe zo?
Antw. Om dat Gods Voorzienigheid niet alleen word
aangemerkt, als alles in weezen houdende; maar ook
als alles in alles welkende. Want niet alleen het weezen,
maar ook de werkzaamheid van het schepsel hangt van
God af, zo wel in haar eerste beginsel, als in haar
voortgang en vervolg; ende in haare bepalingen ofte
wyzinge.
.*. Vrag. Waarom noemt men die daad van God een
concursus ofte mede-werkinge ?
Antw. Om dat beide God en het schepsel, om zo te
spreken, concurreeren in en tot alle werkzaamheid. God
als de Opperste oorzaake, ende het schepsel als de tweede
oorzaak; men noemt het anders een Praecurcus, dat is,
de voorwerkinge Gods, of liever hspvsioc de inwerking ;
dat is, de werking Gods in en door het schepsel, met
deszelfs weezen overeenkomende.
.-. Vrag. Hoe is deeze mede- werking nader te verstaan ?
Antw. Deeze mede-werking moet men niet begrypen,
als eene bloote bewaring van de kragt der schepselen,
om te konnen werken. Noch als het indrukken van een
gemeene wet, volgens welke alle schepselen ; 't zy na-
tuurlijk, 't zy geestelijker wyze door haar eige beweginge
werkzaam zyn. Nog als een gepaarde daad, die zyn in-
Van de Voorzienigheid Gods. 415
vloed heeft niet op het schepsel, maar alleen op deszelfs
daad; .gelijk twee Paarden eenen wagen voorttrekkende,
malkanderen behulpzaam zyn. Nog als een gemeene be-
weeging en invloed, die het schepsel wel in 't gemeen,
maar geenzints in 't byzonder bestiert; om dit of dat,
om dus en zo te werken, gelijk de Wind door zyn invloed,
het schip in Zee beweegt ; maar dat het Oost of West-
waarts dryft, van den zin des Stuurmans afhangt, dewyl
alsdan 't Schepsel in zijn werken onafhangelijk van God
zou zyn. Het een en ander dry ven de Pelagianen ;Socinianen
en Remonstranten, die de menschelijke wille begrypen
in diervoegen vry te zyn, dat zy zelf onafhangelijk van
God is, en aan zyne bewerking en bestiering geenzints
onderworpen.
Vrag. Waarin is dan eigentlijk die medewerking Gods
gelegen ?
Antw. In eene onmiddelijke voorafgaande en voor-be-
paalende werkinge, niet ten opzigte van tyd, maar ten
opzigte van order ; waar door God als de eerste oorzaak,
de schepselen tot die werking beweegt en bepaalt.
Vrag. Hoe bewyst gy zulk een medewerkinge Gods in
en met het Schepsel?
Antw. 1. Dat leert de Schrift overvloedig in 't natuurlijke,
Haud. 17 : 28. Want in hem leven wy, ende beweegen
ons, ende zyn wy : gelyk ook eenige van uwe Poeëten
gezegt hebben, want zy zyn ook zyn geslachte. Spreuk.
16 : 1. De mensche heeft schikkingen des herten: maar de
antwoorde der tonge is van den Heere. En in 't geestelyke,
Philipp. 1 : 6. Vertrouwende dit zelve, dat hy, die in u
een goet werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op
den dag Jesu Christi. Cap. 2 : 13. Want het is God die in
u werkt, beide het willen ende het werken na zyn welbehagen.
2. De natuur leert zulks ook. 't Is een onweerspreekelijke
regel. De maniere van werkinge volgt de manier van zyn.
Dewyl nu zeker is, dat ieder Schepsel van God afhangt in
haar zyn, zo moet het ook van hem afhangen in de manier
van werking, of anders in 't geheel in opzigte van beiden
onafhankelijk zyn. 't Welk ten uitersten ongerymt is te
zeggen, en op zig zelve geheel onmogelijk, dewijl een
Schepsel te zyn, en van zyn Schepper niet af te hangen,
onmoogelijk kan zamen gaan.
416 XIII. Artikel,
3. Zo God niet invloeide in ieder Schepsel, zo had men
niet te bidden, Psalm 51 : 12. Schept in my een rein herte.
Psalm 143 : 10. Uw goede Geest geleide my. Psalm 141 : 3.
Behoed de deure myner lippen. Men hadde niet te bidden,
om de overwinningen in den Oorlog, ofte om eenige andere
zaaken ; maar nu men bidden moet om alles, zo is 't klaar dat
God met zyne mede-werkinge invloeit. Dan hadde men God
ook niet te danken, als men een zeegen verkreeg; maar
men moest met zyn dankzegginge gaan of tot zig zelve,
of tot een ander Schepsel, die zulks gedaan hadde. Dan was
God geen Heer, maar een Dienaar van het Schepsel, gelijk
de Zonne. die de Mensch gebruikt als hy wil, en zo hy
wil, 't welk alles ten uitersten ongerymt is te denken of te
stellen.
.*. Vrag. Maar stryd de vryheid van de Menschehjke
wille niet tegens Gods werkinge van dezelve?
Antw. Neen, om dat God elk Schepsel bewerkt, over-
eenkomstig zyn natuur. Hy bewerkt de Ziele des Menschen
niet als een lighaam of stoffelijkheid, als een blok of steen,
die enkel lydelijk is, en niet werkt met bewustheid ; maar
hy bewerkt de Ziel als een redelijk weezen, en brengt alle
wilsneigingen daar in voort, als vrijwillige werkingen.
Daarom Paulus zegt, Philipp. 2:13. Want het is God
die in u werkt, beiden het willen ende het werken na
zyn welbehagen.
.'. Vrag. Geeft eens een Exempel van dingen die vry-
willig geschieden, en God evenwel bestiert?
Antw. Wat is 'er by voorbeeld, vrywilliger dan de
Houwelijken, die de Menschen met malkanderen aangaan.
Daar de Man zyne vrywillige verkiezing heeft uit zeer
veele. En de Vrouw haar vryheid heeft, om het jawoord
te geven of niet Alle de vreemde weegen en wonderlijke
voorvallen.' omtrent het Houwelijk, zyn onnaspeurlijk;
nogtans stiert God dat alles na zyn voornemen, en aan
zommige Houwelijken hangen Gods Voorzienigheeden, zo
lange de Waereld staen zal, Spreuk 19 : 14. Huis ende
goet is eene erve van de Vaderen, maar eene verstandige
Vrouwe is van den Heere.
.-. Vrag. Hebt gy nog eenige Exempelen in de Schrift?
Antw. Ja, zeer veele. Als by voorbeeld : Vry willig
gaven de Egiptenaren hunne Goude en Zilvere vaten en
Van de Voorzienigheid Gods. 4T7
Kleinnodien aan de Israëliten, maar God bewoog 'er hun
egter toe, Exod. 11 : 3. Cap. 12 : 36. Vry willig gingen
veele agter het heir van Saul, dog welker herte God ge-
roert hadde, 1 Sam. 10 : 26. Vrywillig hebben de Joden
Jesus Christus ter kruis-straffe gedoerat, dog daar hebben
zy niet anders in gedaan, dan Gods raad te vooren be-
paalt hadde, Hand. 2 : 23. Cap. 4 : 28.
.-. Vrag. Maar schynt uit zulk een medewerkinge niet
te volgen, dat 'er maar een oorzaak van alle beweegingen
en werkingen is. Dat alle Schepselen lydelijk zyn, en maar
bewogen worden, gelijk de snaaren in een Muzyk-instru-
ment, in welke de bewegingen alleen door den Speelder
veroorzaakt worde ?
Antw. Gautschelijk niet. Want of wel de Schepselen,
middelen zyn, ten opzigte van andere Schepselen, welke
God gebruikt tot uitvoeringe van zyn werk ende voorne-
men. Zo zyn ze nochtans principale werkende oorzaken van
hare beweginge en effecten ; niet ten opzigte van God, als of
zy onafhangelijk waren 5 maar ten opzigte van andere haar
ondergestelde oorzaken, en van de effecten harer werkingen.
Daar is ook geen ongerymtheid in, dat 'er twee oorzaken
van verscheidene ordere zyn tot dat zelfde einde, te meer,
dewyle het een ende dezelfde werkinge is, die van beiden
op verscheidene wyze voortkomt.
.-. Vrag. Bewys eens, dat de Schepselen werkende oor-
zaken zyn van haare daden, en zig niet enkel lydelyk
houden ?
Antw. I. De Schrift zegt duidelyk, dat de Mensch
gaat, ziet, hoort, spreekt: dat de Mensch gelooft, bidt:
dat de Mensch de zonde doet, en daar over regtvaardig-
lijk strafbaar is: Alle die plaatsen op te haaien is onno-
dig. Paulus leert dit duidelijk, 1 Cor. 3 : 9. Wy zyn
Gods mede arbeiders. Phill. 2 : 12, 13. Werkt uwes zelfs
Zaligheid uit met vreeze ende beven. Want h§t is God
die in u werkt, beiden het willen ende het werken, na
zyn welbehagen.
2. Dat leert de wet van God aan den Mensch ter
onderhoudinge voorgeschreven, welke vooronderstelt, dat
de Mensch een oorzaak van zyn daden is, dewyl God zig
zelve geen wet kan voorschryven.
3. Zo de mensch alleen lydelijk was in zyn beweeginge,
zo kon hy niet gestraft worden, want strafoefenin»' is
27
418 XIII. Artikel,
een werk van geregtigheid wegens de overtreding van de
wet.
4. Was de Mensch alleen lydelijk, en God alleen de
werker van zyn beweeginge, dan zoude God een oorzaak
der zonde zyn. 't Welk ten uitersten ongerymt is.
Vrag. Hoe verre gaat die werkinge Gods?
Antw. Omtrent alle daden der menschen, 't zy goede
't zy kwade.
Vrag. Gaat Gods Voorzienigheid over het goede?
Antw. . Ja. Jac. 1 : 17. Alle goede gave, ende vol-
maakte gifte is van boven, van den Vader der lichten
afkomende, by welken geen verandering en is ofte
schaduwe van omkeeringe. 1 Cor. 4 : 7. Want wie
onderscheid u? Ende wat hebt gy, dat niet en hebt
ontfangen'? ende zo gy het ook ontfangen hebt, wat
roemt gy als of gy het niet ontfangen en hadt?
Vrag. Hoe werkt Gods Voorzienigheid omtrent het goede?
Antw. 1. God gebied het goede op 't allerkragtigste, Ps.
34 : 15. Wykt af van 't kwade ende doet het goede ; zoekt
de vrede ende jaa^gt ze na. Jes. 1 : 17. Leert goet doen,
zoekt het regt, helpt den verdrukten : doet den weezen regt,
handelt de twistzaken der weduwen.
2. God dringt zyn gebod met bedreigingen en beloften
aan, Amos 5 : 6. Zoekt den Heere, ende levet: op dat hy
niet door en breke, in den huize Josephs als een vier,
dat verteere, zo dat 'er niemand en zy die het blussche in
Bethel. Jes. 55 : 7. De goddeloze verlate zynen weg, en
de ongeregtige man zyne gedagten : Ende hy bekeere zig
tot den Heere zo zal hy hem zyner ontfermen ende tot onzen
God, want hy vergeeft meenigvuldig.
3. Hy verligt den mensch, en overreed hem van de be-
tamelijkheid Van 't gebod, Rom 7 : 22. Want ik hebbe een
vermaaken in de wet Gods na den inwendigen Mensche.
2 Chron. 17 : 16. Ende naast hem was Amazia de Zone van
Zichri, die zich vry willig den Heere overgegeven hadden, enz.
Van de Voorzienigheid Gods. 419
4. Hy buigt de wil kragtdadig over ter gehoorzaamheid
aan hem, Jer. 20 : 7. Heere, gy hebt my overredet, ende
ik ben overredet geworden, gy zyt my te sterk geweest,
ende hebt overmocht.
Vrag. Gaat Gods Voorzienigheid over het kwaade?
Antw. Ja. Zo wel over het kwaad der straffe, als
over het kwaad der zonde. Zie van het eerste, Jes.
45 : 7. Ik formeere het Licht, ende scheppe de Duister-
nisse, ik make den vrede, ende scheppe het kwaad, ik
de Heere doe alle deeze dingen. Klaagl. 3: 38. Gaat
niet uit den mond des Allerhoogsten het goede ende
het kwade. Amos 3 : 6. Zal 'er een kwaad in de Stad
zyn dat de Heere niet en doet. En van het laatste,
Job 12 : 16, 17. Zyne is de dwalende, ende die doet
dwalen. Hy voerd de Raadsheeren berooft weg: ende
de Richters maakt hy uitzinnig. 2 Sam. 1(5 : 10. De
Heere heeft tot hem gezeid, vloekt Davicl.
Vrag. Maakt zulk een mede-werking niet, dat God
een oorzaak van zonde is?
Antw. Neen, zegt onze Belydenis. God is de Aucteur
niet, nog heeft ook de schuld niet van de zonde die 'er
geschied. Verre zy God van Godloosheid, en de Almag-
tige van onregt, Job. 34 : 10. 1 Joh. 1 : 5. God is een
Ligt, ende gantsch geen Duisternisse is in hem.
Vrag. Verklaart eens hoe God geen oorzaak is van de
zonde, hoewel hy de zonde bestiert?
Antw. 1. Wy moeten onderscheid maken tusschen de
beweeging in zig zelf van verstaan, willen, zien, hooren,
spreeken, werken. En tusschen de omstandiginge van die
beweeging, als moetende geschieden na Gods wet. De be-
weeging in zig zelf is natuurlyk, en als zodanig nog goet
nog kwaad ; maar veromstandigt met een wet, waar na zy
ten opzigte van voorwerp, maniere en tyd niet of al geschie-
420 XIII. Artikel
dende; zo word die daad en beweeging goed of kwaad.
Als wy nu spreeken van Gods inede-werkinge, zo verstaan
wy dat van de beweeging in zig zelf, als natuuriyk: maar
niet ten opzigte van het kwade der beweeging. Iemand kan
de oorzaak zyn van de beweeginge eens ander, en evenwel
niet van de kwaatheid die daar by is, of by komt. De
Overigheid is oorzaak, dat de Scherpregter den Dief geesselt ;
maar niet van de wreetheid die daar by mogt werde begaan.
Een Speelder is de oorzaak van de beweeginge der snaaren,
maar niet van de knerssinge des geluits; dat komt van de
snaar. De Ruiter zyn Paard den spoor geevende, is de oorzaak
van het voortgaan, maar niet van het hinken ; dat is een
gebrek in het Paard.
Vrag. Hebt gy nog iets?
Antw. 2. Ja. Met de woorden van onze Belydenis. Want
Gods magt ende goedheid is zo groot ende onbegrypelyk, dat hy
zeer wel ende regtveerdelyk zyn werk beschikt ende doet,
wanneer ook de duivelen ende goddelooze onregtveerdelyk
handelen, Deut. 32 : 4. Hy is de Rotssteen, wiens werk
volkomen is; want alle zyne wegen zyn gerichte: God is
waarheid, ende is geen onregt regtveerdig, ende regt is hy.
Zie dit in Laban, Gen. 31 : 29. In Bileam, Num. 24 : 1,2.
De Duivel, Job 2:6. De Koning van Assyrien, Jes.
10 : 5, 12 en andere.
Vrag. Hoe gaat Gods Voorzienigheid omtrent de zonde ?
Antw. Gods Voorzienigheid gaat omtrent het begin,
de voortgang en het einde van de zonde.
Vrag. Hoe gaat Gods Voorzienigheid omtrent het begin-
zel der zonde?
Antw. 1. In het begin laat God de zonde toe, dat ze
geschiede. Zie dit Psalm 81 : 13. Dies hebbe ik het over-
gegeven in 't goetdunken hares herten, dat ze wandelen in
hare raadslagen. Hand. 14 : 16. Welke in de voorledene
tijden alle de Heidenen heeft laten wandelen in hare wegen.
God laat het zondigen toe: niet zo dat hy den zondaar van
de wet ontslaat, door welken hy verbonden was: Want dan
Van de Voorzienigheid Gods. 421
zoude God de zonde goet keuren, en niet konnen straffen :
Ook is die toelating geen ledig toezien, en maar slegts den
zondaar te laten begaan : maar 't is een werkzame toelating.
a. Zo dat God de zonde niet verhindert, 't welk hy wel
doen konde en ook somtyds doet, Gen. 20 : 6. Ende God
zeide tot hem in den droom : Ik hobbe ook geweeten, dat
gy dit in opregtigheid uwes harten gedaan hebt, ende ik
heb u ook belet van tegen my te zondigen : daarom en hebbe
ik u niet toegelaten, haar aan te roeren.
b. God komt voor, bepaalt, ende volhard met zyne krag-
tige invloed in den Mensche, in zyne bekwaamheden, ende
in zyne beweginge, zo dat hy werken kan en werkt, zig
kan bewegen, ende zig beweegt.
c. God laat occasien voorkomen, die de Mensche regt
gebruiken zoude, indien hy Volmaakt was, ende nu nog
verbonden is wel te gebruiken : maar door zyne verdorven-
heid misbruikt hy die Davids lust wierde ontsteken door
het zien van Bathseba, 2 Sam. 11:2. Achabs toorn ont-
stak op het woord van den Propheet Elia. 1 Kon. 21 : 20.
De begeerlykheden ontsonken zelfs door de wet. Rom. 7 : 8.
De zonde oorzaak genomen hebbende door het gebodt, heeft
in my alle begeerlykheid gewrocht..
d. God weigert regtveerdighjk en vrymagtig zyne genade,
als de Mensch in gelegenheid tot zondigen komt, en wil
de Mensche nu tot zonde geneigt, geen kragt geven om de
zonde te wederstaan ; maar laat hem in zyne wangestalte,
waar, door hy bekwaam ende geneigt is allerlei zonden te
bedryven, Jer. 16: 13. Aldaar zult gy andere Goden dienen
dag en nagt, om dat ik u gene GENADE zal geven.
e. God geeft door een regtveerdig oordeel, den zondaar
over aan zyne eigene begeerlijkheden, en straft alzo zonden
met zonden, Rom. 1 : 28. Gelyk het haar niet goet ge-
dacht en heeft God in erkentenisse te houden, zo heeft
ze God overgegeven in eenen verkeerden zin, om te doen
dingen die niet betamen. 2 Thessal. 2 : 10, 11. Ende
in alle verleidinge der onregtveerdigheid in de gene die ver-
loren gaan : daar voor dat zy de liefde der waarheid niet
aangenomen en hebben, om Zalig te worden. Ende daarom
zal haar God zenden eene kragt der dwalinge, dat zy de
leugen zouden gelooven.
/. God laat de Duivel los, om al zyn kragt op een mensch
te oeffenen, die hem dan door middel van zyne begeerlijk-
422 XIII. Artikel,
heeden, slingert van de eene zonde tot de andere, 1 Sam.
16 : 14. De Geest des Heeren week van Saul : Ende een
booze Geest van den Heere verschrikte hem. 1 Kon. 22 : 22.
Ende hy zeide (namentlijk de Geest des Heeren) ik zal uit-
gaan, ende een leugengeest zyn in de mond aller zyner
Propheeten: ende hy zeide: Gy (booze Geest en Duivel) zult
overreeden, ende zult 't ook vermoogen : gaat uit ende doet
alzo.
g. God verstokt en versteent het harte van den zondaar,
en laat hem zonder gevoel in de zonde voortgaan, Exod.
7 : 3. Doch ik zal Pharao's herte verharden. Jes. 63 : 17.
Heere waarom doet gy ons van uwe weegen dwalen ? waar-
om verstokt gy ons harte, dat wy u niet vreezen?
.-. Vrag. Hoe gaat Gods bestiering omtrent de voort-
gang der zonde?
Antw. 2. In de voortgang der zonde bepaalt God
a. Haar voorwerp, waar omtrent de zonde gaan zal,
2 Sam. 16 : 10. Maar de koning zeide; wat heb ik met
u te doen, gy Zonen van Zeruja? Ja laat hem vloeken:
want de Heere heeft dog tot hem geZeid, vloekt David:
Wie zoude dan zeggen; waarom hebt gy my alzo gedaan ?
b. Haare maate, hoe verre dat zy gaan zal : De Duivel
mogt Job verzoeken, maar zyn leeven moest hy verschoo-
nen, Job 2 : 6. Jacobs Zoonen konden Joseph hunnen
Broeder wel in den kuil werpen, maar God belette hen
Joseph te dooden, Gen. 37 : 18—28. God liet den Jooden
toe Jesus te kruicigen, maar zyn Voorzienigheid belette
hen, dat 'er geen een been van hem gebrooken werdt.
Joh. 19 : 33.
c. Haare geduurzaamheid, hoe lang het duuren zal,
Jes. 10 : 25. Nog een klein weinig, zo zal volbragt wor-
den de gramschap ende myn toorn, tot haarer vernieling.
Openb. 2 : 10. Ende vreest geene der dingen, die gy
lyden zult. Ziet de Duivel zal eenige van u lieden in de
gevangenisse werpen, op dat gy verzogt wordt: Ende gy
zult een verdrukkinge hebben van tien daagen.
.-. Vrag. Hoe gaat Gods Voorzienigheid omtrent het
einde der zonde?
Antw. 3. Gods Regeering is ook over het einde der
zonde, die bestierende tot betooning van zyne Regtvaerdig-
heid, Jes. 10:5. Wee den Assyrier, die de roede mynes
Van de Voorzienigheid Gods. 423
toorns is, ende myne grimmigheid is een stok in haare hand.
Of van zyn Lankmoedigheid, 1 Tim. 1 : 16. Daarom is my
barmhertigheid geschied, op dat Jesus Christus in my, die de
voornaamste ben, alle zyne Lankmoedigheid zoude betoo-
nen tot een voorbeeld der geene die in hem gelooven
zullen ten eeuwigen leven. Of tot welstand der gelovigen,
Gen 50 : 20. Gy lieden wel, gy hebt kwaad tegen my
gedacht, dog God heeft dat ten goede gedagt, op dat hy
deede gelyk het ten deeze dage is, om een groot volk in
't leven te behouden.
Vrag. Dit is voorwaar een verheeven leerstuk en
moeilijk om te verstaan, wat staat ons hier voorzigtig
te myden"?
Antw. Ydele nieuwsgierigheid. Wy mogen 't geene
God boven het bereik van ons Menschelyk verstand in
deezen doet, niet curieuselyk onderzoeken: Want hy
doet groote dingen, die men niet onderzoeken kan:
Wonderen, die men niet tellen kan, Job 5:9. Hetgeen
dat verre af is ende zeer diep ; wie zal dat vinden? Pred.
7 : 24. Alle vromen roepen uit eenen mond: De ken-
nisse is my te wonderbaar: zy is hooge, ik kan daar
niet by, Psalm 139 : 6.
Vrag. Hoe hebben wy ons dan in deezen te gedraagen?
Antw. De Belydenis zegt,
1 Eerbiedig en bedagtzaam. Dat wy aanbidden met alle
ootmoedigheid ende eerbiedinge, de regtvaerdige oordeelen
Gods, die voor ons verborgen zyn: Dit is de praktyk der
Heiligen, Psalm 36 : 7. Uwe geregtigheid is als de bergen
Gods uwe oordeelen zyn een grooten afgrond. Psalm 119:
137. Heere, gy zyt regtvaardig, ende elk een uwer oordeelen
is regt.
2 Vergenoegt en wel te vreede dat wy leerjongers Christi
zyn, om alleen te leeren 't geene hy ons aanwyst in zyn
woord, zonder deeze paaien te overtreeden, Deut. 29 : 29.
De verborgene dingen zyn voor den Heere onzen God: maar
424 XIII. Artikel.
de geopenbaarde zyn voor ons, ende voor onze kinderen tot
in eeuwigheid, om te doen alle de woorden deezer wet. Hier
op slaat Paulus lesse, Rom 12 : 3. Want door de genade
die my gegeeven is, zegge ik, een iegelyk die onder u is,
dat hy niet wys zy boven lier geene men behoort wys te
zyn : maar dat hy wys zy tot matigheid, gelyk als God een
iegelyk de mate des geloofs gedeelt heeft. 1 Oor. 4 : 6.
Ende deeze dingen Broeders, hebbe ik op my zelve ende
Apollo by gelykenisse gepast, om uwent wille: op dat gy
aan ons zoud leeren, niet te gevoelen boven het geene
geschreeven is.
Vrag. Wat is de derde daad van Gods Voorzienigheid ?
Antw. Zyn Regeeringe, waar door hy alles stiert tot
een goed einde, Psalm 93 : 1. De Heere regeert, hy is
niet hoogheid bekleet, de Heere is bekleet, met sterkte,
hy heeft zich omgordet: ook is de wereld bevestigt, zy
en zal niet wankelen. Daniël 4 : 34. Ten einde deezer
dagen nu, hief ik Nebucadnezar myne oogen op ten
Hemel, want myn verstand kwam weder in my: ende
ik loofde den Allerhoogsten, ende ik prees ende verheer-
lykte den Eeuwiglevenden, om dat zyne heerschappye
is eene eeuwige heerschappye, ende zyn Koninkryke is
van geslachte tot geslachte.
Vrag. Hoe onderscheid gy Gods Regeeringe?
Antw. 1. In een gewoone Regeeringe. waar door God
alles werkt na de vastgestelde wetten der natuur, Hoz.
2 : 20, 21. Ende het zal te dien dage geschieden, dat ik
verhooren zal, spreekt de Heere; ik zal den Hemel ver-
hooren; ende die zal de Aarde verhooren. Ende de Aarde
zal het Koorn verhooren. mitsgaders den Most ende de
Olie: ende die zullen Isreël verhooren. Daarom werd God
gezegt een Verbond aangegaan te hebben. Jer. 33 : 25. Zo
zeit de Heere: Indien myn verbond niet on is van do dag-
ende nagt: Indien ik de ordeningen des Hemels en der
Aarde niet eestelt on hebbe.
Van de Voorzienigheid Gods. 425
2. In een buitengewoone, waar door hy afwykt van de
vastgestelde order der natuur, door het doen van groote
wonderwerken, Joel 2 : 30, 31. Ende ik zal wonderteeke-
nen geven in den Hemel ende op der Aarden, bloet ende
vier, ende rookpielaren. De Zonne zal verandert worden in
duisternisse, ende de Mane in bloet : eer dat die groote ende
vreesselyke dag des Heeren komt. Psalm 72 : 18, 19.
Gelooft zy dev Heere God, de God Israëls die alleen wonde-
ren doet, ende gelooft zy de naam zyner heerlykheid tot
in der eeuwigheid !
Vrag. Waar toe dient het, dat wy weten dat God
alle dingen geschapen heeft, en nog door zyne Voor-
zienigheid onderhoud?
Antw. '1. Dat wy in allen tegenspoed geduldig zyn
mogen, zonder murmureering tegen den Heere, Mich.
7: 9. Ik zal des Heeren gramschap dragen; want ik
hebbe tegen hem gezondigt. Job. 1 : 21. De Heere heeft
gegeven, ende de Heere heeft genomen: de naam des
Heeren zy gelooft.
2. Dat wy in alle voorspoed dankbaar zyn, en al
het goede dat wy van den Heere ontfangen, met blyd-
schap roemen en pryzen, Psalm 103: ï, 2. Looft den
Heere myne Ziele: ende al wat binnen in my is zynen
heiligen naame. Looft den Heere myne Ziele: ende
vergeet gene van zyne weldaden. Jes. 63 : 7. Ik zal de
goedertierentheden des Heeren vermelden, den veelvou-
digen lof des Heeren na alles dat de Heere ons bewezen
heeft. En de groote goedigheid aan den Huize Israëls,
die hy haar beweezen heeft na zyne barmhertigheeden,
ende na de veelheid zijner goedertierentheden.
3. Dat wy in alles dat ons nog overkomen kan, een
goed toeverzigt hebben op onzen getrouwen God en
Vader, aangezien dat alle Creaturen alzo in zyner hand
zyn, dat ze tegen zynen wille hen nog roeren nog be-
wegen konnen. Psalm 37 : 5. Wentelt uwen weg op
426 XIII. Artikel,
den Heere ; ende vertrouwt op liem, hy zal 't maken.
1 Petr. 5 : 7. Werpt alle uwe bekommernissen op hem,
want hy zorgt voor u.
.•. Vrag. Hoe is dit te verstaan ? Kan een Godvrugtige
vergenoegt zyn onder het kruis als hy geslagen, ofte van
goederen berooft, ofte gesmaad, vervolgt en gelastert word ?
Antw. Och ja! Want in deeze en dergelyke ongelee-
gentheden, die bekwaam zyn de Ziel te doen smelten
van treurigheden, komt de H. Geest Gods kinderen onder-
steunen met zijne vertroostinge, en dat op verscheide wijze.
1. Hy toont haar de kleinheid van haar kruis, en
kan het de gelovigen zo gering doen agten, dat het niet
waardig is daar zo zwaar over te tillen, byzonder als hy
daarby een toekomende heerlijkheid doet zien, dan kun-
nen zy instemmen met Paulus, Rom. 8 : 18. Want ik
houde het daarvoor, dat het lyden deezes tegenwoordigen
tyds, niet en is te waardeeren tegen de heerlykheid, die
aan ons zal geopenbaart worden Jac. 1 : 12. Zalig is de
man, die verzoekinge verdraagt: Want als hy beproeft
zal geweest zyn, zo zal hy de kroone des levens ont-
fangen, welke de Heere belooft heeft, den genen die hem
lief hebben.
2. Hy toont haar dat het Gods weg is, dat hy al
zyn kinderen door de weg van moeite en verdriet ten
Hemel leid, Psalm 34 : 20. Veele zyn de tegenspoeden
der regtveerdigen. Joh. 16 : 33. In de Waereld zult gy
verdrukkingen hebben. Dit doet haar lydzaam onder de
bestellinge van Gods Voorzienigheid berusten, en met
David zeggen, 2 Sam. 15 : 26. Ziet hier ben ik, hy
doe my, zo als 't in zyne oogen goet is. En met de
Kerk, Mich. 7 : 9 Ik zal des Heeren gramschap dragen ;
want ik hebbe tegen hem gezondigt.
3. Hy toont haar de kortheid van het kruis, en dat
het voorbygaando is, dat van gisteren is al weg, wat
morgen zyn zal, weten wy niet, en daar wy tegenwoordig
mede geklemt werde, vliegt ras voorby. 2 Cor. 4 : 17.
Want onze lichte verdrukkinge, die zeer haast voorby
gaat, werkt ons een gantsch zeer uitnemend eeuwig ge-
wigte der heerlykheid.
Van de Voorzienigheid Gods. 427
E! .
3. Hy verzeekert haar van de Goddelijke liefde onder
kruis, en geeft haar genade, om staande te blyven in
de uure der verzoekingen, 2 Cor. 12:9. Ende hy heeft
tot my gezegt, myne genade is u genoeg: want myne
kracht word in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel
liever roemen in myne zwakheden.
5. Hy toont haar het nut en voordeel, dat 'er in de
verdrukkinge steekt. Hoe klein dat het haar maakt, hoe
lydzaam zy worden, hoe ze van de Waereld afgewent
worden, hoe dat ze van God leeren afhangen, hoe dat
ze daar door heiliger worden, Hebr. 13 : 10, 11. Maar
deeze kastydt ons tot onzen nutte, op dat wy zyner hei-
ligheid zoude deelagtig worden. Ende alle kastydinge, als
die tegenwoordig is, en schynt geen zake van vreugde,
maar van droefheid te zyn; doch daar na geeft zy van
zig een vreedzame vrucht der geregtigheid, den gene
die door dezelve geoeffent zijn.
6. Hy toont haar de uitkomst van kruis en tegen-
spoeden, gelijk ze menigmaal ondervonden hebben, Psalm
34 : 20. Hy doet haar zien, dat het kruis niet te hoog
zal gaan, en niet lang zal duuren. dat het haar niet zal
overstelpen ; dat hy by haar zyn zal, als zy door water en
vuur zullen gaan, zoo dat de stroomen haar niet ver-
drukken zullen. En de vlammen haar niet zal verbran-
den, dat zy beproeft zullen uitkomen, als goud uit den
smelt-kroes. Ja dat ze den Heere nog zullen danken,
dat hy met haar zo gehandeld, en haar niet dan uit ge-
trouwigheid verdrukt heeft, 1 Cor. 10:13. U lieden en
heeft geen verzoekinge bevangen dan menschelyke : Dog
God is getrouw, welke u niet en zal laten verzocht wor-
den boven het gene gy vermoogt, maar hy zal met de
verzoekinge ook de uitkomste geven, op dat gy ze konnet
verdragen.
Vrag. Wat troost trekt een Godvrugtige nog meer uit
de leer van Gods Voorzienigheid over alle dingen ?
Antw. Deeze leeringe zegt de Belydenis, geeft ons eene
onuitsprekelyken troost, als wy door dezelve geleert worden,
1. Dat God alles werkt na den raad zynes willens; zo
dat ons niet by gevalle overkomt, maar alles door de be-
schikkmge onzes Goedertieren Hemelschen Vaders. Dit was
Jobs troost in zyne elende. De Chaldeen hadden zyne ke-
428 XIII. Artikel,
melen gerooft, de Sabeërs zyne knegten dood geslagen, het
vuur van den Hemel hadde zyn schapen verteert, een felle
wind het huis zyner kinderen neergeworpen en verplettert,
terwijl zyn eigen Vrouw en beste Vrienden, zyne vroomheid
verdagt hielden, en de Satan hem met allerlei booze zwee-
ren sloeg, enz. Maar ziet, hoe handelt de Man ? Schryft hy
dit alles toe aan het blinde geval, of knort hy tegen de
instrumenten? Gantschelijk niet! hy bezit zyne Ziele in lyd-
zaamheid, hy ziet op na den Heere, hy looft de bestellinge
Gods die hem dit kruis toezond, Job 1:21. De Heere heeft
gegeven, de Heere heeft genomen. De naam des Heeren zy
gelooft.
2. Dat Gods ooge en Vaderlijke zorge over ons is in
kruis en tegenspoet. Zo dat 'er niet een hair van ons hoofd
kan vallen zonder zynen wil, Matth. 10 : 29 — 31. Ende
worden niet twee muschkens om een penningsken verkocht ?
Ende niet een van deezen en zal op de Aarde vallen zonder
uwen Vader: Ende ook uwe hairen des hoofds zyn alle ge-
telt. En vreest dan niet, gy gaat vele muschkens te boven.
3. Dat wy onder 't zwaarste kruis ons veilig op God
mogen verlaten, wetende dat hy de Duivelen en alle onze
vyanden in den toom houd, zo dat ze zonder zyn toedoen,
ons niet beschadigen konnen, Jes. 54 : 17. Alle instrument
dat tegen u bereid word, en zal niet gelukken, ende alle
tonge die in 't gerigte tegen u opstaat zult gy verdoemen :
dit is de erve der knechten des Heeren, ende hare gerech-
tigheid is uit my spreekt de Heere.
.'. Vrag. Tegen wien houden wy staande, dat 'er een
troostryke Voorzienigheid Gods en een wyze bestiering
aller dingen is?
Antw. Tegen de gene die openlijk zeggen, de Heere
doet geen goet en hy doet geen kwaad, Zeph. 1 : 12. Hier-
om verwerpen wy de verdoemelyke dwalinge der Epicureen,
dewelke zeggen, dat hem God nergens mede bemoeit, ende
alle dingen by geval geschieden laat. Voeg 'er by het Stoi-
sche noodlot, waar door volgens het gevoelen van die Wys-
geeren, alles geschiet uit een zamenschakelinge der tweede
oorzaken aan tnalkanderen, aan welk noodzakelijk verband
God zelve onderworpen zoude zyn ; welke gevoelen mede
niet kan zamen gebragt werden met Gods onafhankelijk-
heid, welke in zyne werkingen van niets afhangt.
Van de Voorzienigheid Gods. 429
Vrag. Wie zyn 'er in onze Kerk over misbruik van deeze
leere, te bestraffen?
Antw. 1. Ondankbaare Menschen die God en zyn welda-
den in vergeetenisse stellen, zonder het goede dat zy van
den Heere ontvangen, met dankzeggingen te erkennen, dat
de Heere over haar uitroept, Jes. i : 2, 3. Hoort gy He-
melen, ende neemt ter ooren gy Aarde, want de Heere spreekt :
Ik hebbe kinderen groot gemaakt : ende verhoogt, maar zy
hebben tegen my overtreden. Een osse kent zynen bezitter,
ende een ezel de kribbe zynes Heeren ; maar Israël heeft
geen kennisse, myn volk en verstaat niet. Deut. 32 : 6.
Zult gy dit den Heere vergelden, gy dwaas ende on wys volk?
is hy niet uwe Vader die u verkreegen, die u gemaakt, ende
u bevestigt heeft.
2. Ydele en Waerelds-gezinde Menschen, die op allerlei
wyze Gods Zegeningen misbruiken, doende den wille des
vleesches en der gedagten. De Heere bedreigt ze, Amos
6 : 1, 4, 5. Wee den genisten te Zion ende den zeekeren
op den berg van Samaria ; die daar leggen op elpenbeene
bedsteeden, ende weeldrig zyn op haare koetzen ende eten
de lammeren van der kudde. Ende de kalveren uit het mid-
den van den mest-stal. Die op het geklank der luite kwin-
keleeren, ende bedenken zig zelven instrumenten der muzyke,
gelyk David.
3. Verdwaasde en hoogmoedige Menschen, die in stee van
God eere te geven, alle haare zegeningen aan hun eigen
vermogen, yver, kragt en wysheid toeygenen. Zeggende in
hun herte met Israël, Deut. 8:17. Myne kragt, en de
sterkte myner hand heeft my dit vermogen verkregen.
4. Versteende en verharde menschen die onder de tegen-
spoeden van Gods hand haar herte verzwaaren, zonder daar
door geleert of verbetert te worden, Jer. 5 : 3. ö Heere,
en zien uwe oogen niet na waarheid gy hebt ze geslagen,
maar zy en hebben geen pyne gevoelt; gy hebt ze verteert,
maar zy hebben geweigert de tucht aan te nemen : zy hebben
hare aangezigte harder gemaakt dan een steenrotze, zy heb-
ben geweigert zich te bekeeren.
5. Booze en on verduldige menschen die in plaats van
buigzaam te zyn, onder de treurige gevallen van Gods
Voorzienigheid, toornig worden op den Heere, Spreuk.
19 : 3. De dwaasheid des Menschen zal zynen weg verkee-
ren ende zyn herte zal zich tegen de Heere vergrammen.
430 XIII. Artikel,
Of terstond verkeerde wegen inslaan, om zig van kruis en
tegen heid te ontdoen, loopende met Ahazia tot Baalzebub
den God van Ekron, 2 Kon. 1 : 2. Met Saul tot den Duivel,
1 Sam. 28 : 15. Met Israël tot de afgoderije, zo dat de
Heere, klaagt Jerein. 2 : 12, 13. Ontzettet u hier over, gy
Hemelen : ende zyt verschrikt, wordet zeer woest, spreekt
de Heere. Want myn volk heeft twee boosheden gedaan, my,
den sprinkader des levendigen waters hebben zy verlaten,
om haar zelven bakken uit te houwen, gebrokene bakken,
die geen water en houden.
.'. Vrag. Wat zyn de Spring-bronnen van 's Menschen
ongeduld en murmureeringe onder kruis en tegenspoed?
Antw. 1. Gebrek aan geest en genade. De H. Geest
sterkt het herte der gelovige onder kruis, dat zy roemen
in de verdrukkingen, Rom. 5 : 5. Ontbreekt nu de
invloed van den geest; en bezwyken de aardsche voor-
deelen en genoegen, dan is de Mensch leedig van alle
verkwikkiuge, en niet magtig om hem zelven op te
beuren, maar schreeuwt zeer haastig uit, Jerem. 10 : 19.
<"> Wee my over myne breuke, myne plaage is smertelvk :
Ende ik hadde gezeid, dit is immers eene krankheid, die
ik wel draagen kan !
2. De Mensch ziet niet hoe nut het is, dat God hem
brengt onder kruis. Hy is blind van natuur en kiest
doorgaans, dat hem nog nut nog heilzaam is. Lot verkoor
Sodom, dat niet lang daar na met vuur uit den Hemel
verbrand werd ; Rachel door kinderzugt gedreeven, zeide :
Geeft my kinderen of ik sterf! en zy schoot 'er het leeven
by in. Zag de Mensch het wyze van Gods bestellinge
over hem ; dat God hem langs die weg zoekt te heiligen
en te vernieuwen ; ó hy zou niet twisten met den Almag-
tigen, maar needrig uitroepen. Welgelukzalig is de man
ó Heere, dien gy tugtigt: en dien gy leert uit uwe wet,
Psalm 94 : 12.
3. Een ongeregelde begeerte na weelde en voorspoed
in deeze Waereld. De Mensch kan niet zien, dat zyn
evenmensen steigert in voorspoed en agting, terwyl hy
kwynt van armoe en verdrukkingen. Dit bezef is als een
blaasbalk, die 't vuur van misnoegen in onzen boezem
aanblaast. In dit zwak is de vrome Asaph voor een tyd
gevallen, Psalm 73 : 12 — 14. Ziet deeze zyn godtloos:
Van de Voorzienigheid Gods. 481
nogtans hebben zy ruste in de Waereld, zy vermenigvul-
digen het vermogen. Immers heb ik te vergeefs myn
herte gezuivert, ende myne handen in onschuld gewasschen.
Dewyle ik den ganschen dag geplaagt ben: ende myne
straffinge is 'er alle morgens.
4. Eindelijk, de Mensch overweegt niet hoe zwaar
een zonde de murmureering onder Gods roede is. ö Zag
hy hoe schandelijk het is met den Heere te twisten, hy
zou schrikken zig aan zulk een gruwel schuldig te maken.
Toen Israël murmureerden in de Woestyne, ontbrande
de toorn des Heeren, en een vuur verteerden ze aldaar,
Num. 11 : 1. Voeg 'er by : wat Enoch gepropheteert
heeft,' Jud. vers 14—16. De Heere is gekomen om gerigte
te houden tegen allen : ende te straffen alle goddelooze,
van wegen alle haare goddelooze werken, die zy goddelooslyk
gedaan hebben : ende van wegen alle de harde woorden, die
de goddelooze Zondaars .tegen God gesprooken hebben.
.-. Vrag. Hoe leeft een Christen, als hy de leere van
Gods Voorzienigheid op de regte wyze gebruikt?
Antw. 1. Hy gewend zig om Gods hand in alles te
zien, Gods onderhouding, medewerking en regeering,
zo in de Schepselen als in der zelver beweeging. Hy let
zo veel in hem is, op alles wat 'er in de Waereld om-
gaat, byzonder in wat weegen de Heere hem geleid heeft ;
Hoe in de natuur ? Hoe in de genade ? Hoe in voorspoed ?
Hoe in tegenspoed? Hoe in zyn jeugd? Hoe in zyn ver-
dere levenstydt ? Hoe met zyn vriuden ? Hoe met zyn
vyanden ? Hy blijft by de daden van Gods Voorzienigheid
niet stil staan, maar zoekt 'er Gods Magt, Wysheid,
Goedheid, Regtvaerdigheid en Trouwe in te zien Die te
pryzen en te verheerlijken. Dit was de praktijk van David,
Psalm 77 : 12 — 14. Ik zal der daden des Heeren ge-
denken : Ja ik zal gedenken uwer wonderen van ouds her.
Ende zal alle uwe werken betrachten, ende van uwe
daden spreken, ö God, uwen weg is in het heiligdom:
Wie is een groot God, gelyk God ?
2. Hy leeft niet in afhangen van de tweede oorzaken,
maar van God die alles regeert, en met Hoogheid bekleet
is. Hy ziet de Schepselen, zy konnen zig nog roeren nog
beweegen, dan door zyn kragt, zy kunnen hem nog geeven
nog beneemen ; nog bezwaren nog beschuldigen. Hij gelooft
met indruk, vervloekt is de man, die op eenen mensche
432 XIII. Artikel,
vertrouwt, ende vleesch tot zynen arm stelt, ende wiens
herte van den Heere afwykt. Gezegent daar en tegen is
de man, die op den Heere vertrouwt : en wiens vertrou-
wen de Heere is, Jerem. 17 : 5, 7.
3. Hy is neederig en dankbaar onder al het goede dat
hy geniet. Hy zeit de Heere heeft hem dit en dat gegeeven,
en dat zomtyts zo opmerkelijk, onverwagt, en op zulk
een verwonderingswaardige wyze, dat hij met David ver-
legen word, Psalm 116 : 12. Wat zal ik den Heere ver-
gelden, voor alle zyne weldaden aan my beweezen. Met
Jacob betuigd, Gen. 32 : 10. Ik ben geringer dan alle
deze weldadigheden ende dan alle deze trouwe, die gy
aan uwen knegt gedaan hebt : want ik ben met mynen
staf over deeze Jordane gegaan, ende nu ben ik tot twee
heiren geworden.
4. Komt hy in kruis, hy houd zig stille onder de wille
Gods. Hij twist nog murmureert niet met den Heere, en
buigd zyn hals onder het juk der kastijdinge. 't Is goet
voor een man, dat hy het juk in zyner jeugd draagt,
Klaagl. 3 : 27. De Heere is vrymagtig. Hy verdedigt
zyn vrymagt, tegen alle die God na de Kroon steken.
Dies wil hy ook geerne in zyn bestellinge berusten, Psalm
39 : 10. Ik ben verstomt, ik zal mynen mond niet op-
doen, want gy hebt het gedaan.
5. Ziet hy voor uit, wat hem nog overkomen kan.
Hy wenteld zijn weg op den Heere, weetende
a. Dat God zyn Vader is, die hem teeder bemind en
in eeuwigheid niet vergeeten zal, Jes. 49 : 15, 16. Kan
ook een Vrouwe hares Zuigelings vergeten, dat zy zig
niet en ontferme over den Zoone hares buiks, of schoon
deeze vergaaten, zo en zal ik doch uwer niet vergeeten.
Ziet ik hebbe u in de beide handpalmen gegra veert: uwe
muuren zyn steets voor my.
b. Alle Schepselen zijn de zyne, en worden bedwongen
door zyn hand. Zy konnen zig tegen Gods kinderen niet
verzetten. Willen zy vloeken, zy moeten zegenen. Willen
zy lasteren, zy moeten prijzen. Willen zy dooden, zy
moeten kussen, als God wil dat zy het doen. Want daar
is geen tooverye tegen Jacob, noch waarzeggerye tegen
Israël, Num. 23 : 23. Wat zullen wy tot deeze dingen
zeggen, zo God voor ons is, wie zal tegen ons zyn,
Rom. 8 : 31.
Van de Voorzienigheid Gods. 433
c. De Heere is naby zyn volk, waar zy gaan of staan
zo worden zy bewaard, verkwikt en versterkt in de uure
der verzoekinge, Job 5 : 19 — 23, In zes benauwdheden
zal hy u verlossen : Ende in de zevende en zal u het
kwaad niet aanroeren. In den honger zal hy u verlossen
van de dood : ende in den oorlooge van het geweld des
zweerts. Tegen den geesel der tonge zult gy verborgen
wezen : ende gy zult niet vreezen van de verwoestinge,
als zy komt. Tegen de verwoestinge, ende tegen den
honger zult gy lachen : ende van het gedierte der Aarde
en zult gy niet vreezen. "Want met de steenen des velts,
zal u Verbont zyn : ende het gedierte des velts, zal met
u bevredigt zyn.
d. De tyd van volkomene verlossinge is naby. 't Is
om een korten tyd te doen, dan stapt de Ziel over uit
alle haar verdriet in de zaalige eeuwigheid, Hoz. 6 : 2, 3.
Hy zal ons na twee dagen levendig maken : op den derden
dag zal hy ons doen verryzen, ende wy zullen voor zyn
aangezigte leven. Dan zullen wy kennen, wy zullen ver-
volgen, om den Heere te kennen ; zyn uitgang is bereid
als de dageraad : ende hy zal tot ons komen als een regen :
als de spade regen en de vroege regen des lands. Jac.
1 : 12. Zalig is de man die verzoekinge verdraagd : Want
als hy beproeft zal geweest zyn, zo zal hy de kroone des
levens ontfangen, welke de Heere belooft heeft, den genen
die hem lief hebben.
28
XIV. ARTIKEL. '
Van de Scheppinge en Val des Menschen, en zyn
Onvermogen tot het ware Goed.
Wy gelooven dat God den mensche geschapen heeft
van het stof der aerde, ende heeft hem gemaekt ende
geformeert na sijn beelt ende gelyckenisse, goet, recht-
veerdich ende heylich: connende met sijnen wille in alles
overeen comen met de wille Gods. Maer als hy in eeren
was; so en heeft hyt niet verstaen, noch sijn wtnement-
heyt erkent: maer heeft hem-selven willens der sonde
onderworpen, ende oversulckx den doodt ende ver-
vloeckinghe; de oore biedende den woorde des Duyvels.
Want het ghebodt des levens dat hy ontfanghen hadde,
heeft hy overtreden, ende heeft hem van God, die sijn
ware leven was, door de sonde afgescheyden: hebbende
sijne geheele natuere verdorven: waer door hy hem
schuldich gemaeckt heeft des lichamelijcken ende geeste-
licken doots. Ende in allen sijnen weghen godloos,
verkeert, ende verdorven geworden zijnde, heeft hy ver-
loren alle sijne wtnemende gaven, die hy van God ont-
fanghen hadde, ende en heeft niet anders overich
behouden dan cleene overblijfselen der selven; de welke
ghenoechsaem zijn, om den mensche alle onschult te be-
nemen: overmits al het licht dat in ons is, is in duyster-
nisse verandert, ghelijck de Schrift ons leert seggende:
Het licht schijnt inde duysternisse, ende de duysternisse
heeft het niet begrepen: alwaer de H. Johannes de men-
schen duysternisse noemt. Daerom verwerpen wy al
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 435
datmen hierteghen leert vanden Vryenwille des menschen,
aenghesien de mensche niet dan een slave der sonden is ;
ende niet hebben can, ten sy dat het hem ghegeven zy
uyt den Hemel. Want wie isser die hem beroemen sal
yet goets te connen doen als uyt hemselven, daer doch
Christus seght : Niemandt can tot my comen, ten zij dat
hem de Vader trecke die my ghesonden heeft ? Wie sal
met synen wille voortkomen, die daer verstaet, dat de
ghesintheyt des vleesches is vyantschap teghen God ?
Wie sal van syn wetenschap spreken, siende dat de
natuerlicke mensche niet begrijpt dat des gheest Gods is ?
Cortelick, wie sal eenighe ghedachte voorstellen, dewijle
hy verstaet, dat wy niet bequaem zijn van ons-selven
yet te dencken, als uyt ons-selven, maer dat onse be-
quaemheyt van Gode is? Ende daerom t' gene de Apostel
seght, behoort met recht vast ende seker ghehouden te
werden : dat God in ons wereld het willen ende het
volbringhen, na syn wei-behagen. Want daer en is noch
verstandt noch wille, den verstande ende wille Gods
ghelijck-formich, of Christus heeft-se inden mensche ghe-
wrocht : t'welcke by ons leert segghende : Sonder my en
cont ghy niet doen.
VRAGE.
Welk is het voortreffelijkste Schepsel op Aarde?
Antw. De Mensch, die weinig minder in heerlijkheid
dan de Engelen is, Psalm 8 : 6. Ende hebt hem een
weinig minder gemaakt dan de Engelen.
Vrag. In hoe veelerlei staten konnen wy den Mensch
aanmerken ?
Antw. In vierderlei : In een staat der Regtheid, waar
436 XIV. Artikel,
in Adam en Eva was ; in een staat der Verkeertheid, waar
in alle Menschen geboren worden ; in een staat der Her-
stellinge of der genade, waar in de gelovige zyn ; in een
staat der Heerlykheid, waar in de gelovige zijn zullen na
dit leeven.
Vrage. Wat is den Inhoud van deezen Artikel?
Antw. Een vertoog' van de Scheppinge des Mensche
na Gods beeld, deszelfs Val en Verdorventheid, en On-
vermogen tot eenig goed.
Vrag. Waartoe dient ons de kennisse van de Scheppinge
en Val des Menschen, en zyn Verdorventheid door den Val?
Antw, 1. Dus worden wy geleert, dat het verderf niet uit
God, maar uit den Mensche is. God schiep hem goed, op-
regt, en na zyn beeld, maar de Mensch heeft hem zelve
en alle zyne nakomelingen, door 't ingeeven des Duivels
en eige moedwillige ongehoorzaamheid, van de Goddelijke
gaaven berooft, Hos. 13 : 9. Het heeft u bedorven ö Israël!
want in my is uwe hulpe. Deut. 32 : 5. Hy heeft het tegen
hem verdorven : Het zyn zyne kinderen niet, de schand-
vlekke is haare: 't Is een verkeert en verdraait geslagte.
2. Die kennisse doet ons zien, hoe diep en elendig alle
Menschen door de zonde geworden zyn, Rom. 3:23. Want
zy hebben alle gezondigt, ende derven de heerlykheid Gods.
Klaagl 5 : 16. De Kroone onzes hoofds is afgevallen, ó wee
nu onzer, dat wy zoo gezondigt hebben !
3. Die dringt den zondigen Mensch na een middel van
verlossinge om te zien, Hand. 2 : 37. Ende als zy dit hoor-
den, wierden zy verslagen in 't herte, ende zeiden tot Petrus
ende de andere Apostelen, wat zullen wy doen mannen
broeders ?
4. Die verpligt de verloste met dankzegging te roemen
de grootheid van Gods ontferming, haar in Christus bewee-
zen, Psalm 116 : 12, 13. Wat zal ik den Heere vergelden
voor alle zyne weldaden aan my beweezen ? Ik zal den beeker
der verlossinge opneemen, ende den naame des Heeren aan-
roepen. Collos. 1 : 12, 13. Dankende den Vader, die ons
bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben in de erve der
Van de Scheppinge en Yal des Menschen. 437
Heiligen, in het Ligt: Die ons getrokken heeft uit den magt
der duisternisse, ende overgezet heeft in het Koningryke des
Zoons zyner liefde.
.-. Vrag. In hoe veel deelen word deezen Artikel ver-
deelt ?
Antw. In drie deelen.
I. Het eerste behelst de Scheppinge des Menschen',
A. Een aanzien van het beginsel daar God hem uit
Schiep. Wy geloven dat God den Mensche geschape heeft
van het stof der Aarde.
B. Een aanzien van de luister daar mede hy begaaft
werd, ende heeft hem gemaakt ende geformeert na zyn
. beeld ende gelykenisse, goed, regtvaerdig ende heilig:
konnende met zynen wille in alles overeenkomen met de
wille Gods.
II. Het Tweede vertoont de Val des Menschen in
deezer voegen,
A. Dat ons eerst berigt word dat niet God, maar de
Mensch zelf een oorzaak van zyn val is. Maar als hy in
eeren was; zo en heeft hy 't niet verstaan, nog zyn uit-
neementheid erkent: maar heeft hem zelven willens der
zonde onderworpen, ende over zulks den dood ende ver-
vloekinge; de oore biedende den woorde des Duivels.
B. Daar na, waar in desselfs Val en Ongehoorzaam-
heid bestont. Want het gebod des leevens dat hy ont-
fangen hadde, heeft hij overtreeden, ende heeft hem van
God, die zyn ware leeven was, door de zonde afgescheiden ;
hebbende zyne geheele natuure verdorven: waar door hy
hem schuldig gemaakt heeft des lighaamelyken ende
geestelyken doods.
III. Het Derde wyst aan de grootheid van 's Menschen
verdorventheid door den Val, zo als die in onze Kerk
beleeden en tegens de dwalinge daar mee strydende, ver-
deedigt wordt.
A. De diepte van 's Menschen verdorventheid door
den Val, word op deeze wyze beleeden: Ende in allen
zynen weegen godloos, verkeert, ende verdorven geworden
zynde, beeft hy verloren alle zyne uitneemende gaven,
die hy van God ontfangen hadde, ende en heeft niet
anders overig behouden dan kleene overblyfzelen der zelven ;
de welke genoegzaam zyn om den mensche alle onschuld
438 XIY. Artikel ,
te beneemen : overmits al het ligt dat in ons is, is in
duisternisse verandert, gelyk de Schrift ons leert zeggende :
Het ligt schynt in de duisternisse, ende de duisternisse,
heeft het niet begreepen : alwaar de H. Johannes de Men-
schen duisternisse noemt.
B. De verdeediging van deeze leere. tegen de dwalinge
daar mee-strydende, geschied in deezer voegen:
a. Eerst met bewyzen, die 's Menschen volstrekte on-
magt ten goede bevestigen. Daarom verwerpen wv al dat
men hier tegen leert van den Vryen-wille des Menschen,
aangezien de Mensche niet dan een slaave der zonde is;
ende niet hebben kan, ten zy dat het hem gegeven zy
uit den Hemel. Want wie isser die hem beroemen zal iet
goeds te konnen doen als uit hem zelven, daar dog Chris-
tus zegt: Niemand kan tot my komen, ten zy dat hem
de Vader trekke die my gezonden heeft? Wie zal met
zynen wille voortkomen, die daar verstaat, dat de gezint-
heid des vleeschs is vyandschap tegen God? Wie zal van
zyn weetenschap spreeken, ziende dat de natuurlyke Men-
sche niet begrypt dat des Geests Gods is? Kortèlyk, wie
zal eenige gedagten voorstellen, dewyle hy verstaat, dat
wy niet bekwaam zyn van ons zelven, maar dat onze
bekwaamheid van Gode is?
b. Daar na met bewyzen die duidelijk vertonen, dat
al het goede in den Mensch eeniglijk van God afkomt.
Ende daarom 't gene de Apostel zegt, behoort met regt
vast en zeeker gehouden te werden : dat God in ons werkt
het willen ende het volbrengen, na zyn welbehagen. Want
daar en is nog verstand nog wille, den verstande ende
wille Gods gelykformig, of Christus heeft ze in den men-
sche gewrogt: 't welke hy ons leert zeggende : Zonder my
en kont gy niet doen.
Vrag. Wat behelst het eerste lit van deezen Artikel?
Antw. De Scheppinge des Menschen na Gods beeld.
Vrag. Wat is de Mensch?
Antw. Een reedelijk Schepsel, bestaande uit Lichaam
en Ziel.
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 439
Vrag. Wie waaren de eerste menschen?
Antw. De naam van de Man is Adam, en die van
de Vrouwe Eva.
Vrao-. Zyn 'er dan geen Preadamiten, dat is Menschen, .
voor Adam geweest?
Antw Dit is een oude dwalinge van zommige, die ten
uitersten ongerymt is. Want Mozes beschryft de Scheppinge
van de Waereïd, en doet daar aanstonts by de Scheppinge
van Adam, geen gewag maakende van een eenig Meusch
voor Adam. Paulus getuigenisse stemt hier meede overeen,
als hy zegt, Hand. 17 : 26. Dat God uit eenen bloede het
gantsche geslagte der Menschen gemaakt heeft, om op den
geheelen aardbodem te wonen. 1 Cor. 15 : 15. De eerste
Mensche Adam, is geworden tot eene leevende Ziele. Vers
47. De eerste Mensche is uit de aarde aardsch.
Vrag. Wie is eerst geschapen, de Man of de Vrouw?
Antw. De Man, die daar door in heerlijkheid boven
de Vrouw uitmunt, 1 Cor. 11 : 8, 9. Want de Man is
uit de Vrouwe niet, maar de Vrouwe uit de Man, want
ook is de Man niet geschapen om de Vrouwe, maar de
Vrouwe om de Man.
Vrag. Hoe heeft God de Man geschapen?
Antw. De Man heeft God geschapen uit het stof der
aarde. Gen. 2 : 7. Ende de Heere God hadde den
mensche geformeert uit het stof der aarde, ende in zyne
neusgaten geblazen den adem des leevens, alzo werdt
de Mensche tot een leevendige Ziele.
Vrag. Hoe is de Vrouw geschapen?
Antw. De Vrouw heeft God gebouwd uit de ribbe
des Mans, Gen. 2: 21—23. Doe deede de Heere God
eenen diepen slaap op Adam vallen, ende hy sliep : ende
hy nam een van zyne ribben, ende sloot derzelver plaatze
toe met vleesch, en de Heere God bouwde de ribbe die
hy van Adam genomen hadde, tot eene Vrouwe: ende
440 XIV. Artikel,
hy bragt ze tot Adam. Doe zeide Adam, deeze is dit-
maal been van myne beenen, ende vleesch van mynen
vleesche: Men zal ze Manninne heeten, om dat ze uit
den Man genomen is.
Vrag. Op wat dag heeft God den Mensch geschapen ?
Antw. Op den zesden dag, als God alles geschapen
en op het cierlijkst tot dienst des Menschen, toebereid
hadde, Gen. 1 : 26, 27. Ende God zeide, laat ons Men-
schen maken na onzen beelde, na onzen gelykenisse;
en dat zy heerschappye hebben over de visschen der
Zee, ende over het gevogelte des Hemels, ende over
het kruipende gedierte, dat op der Aarde kruipt: ende
God schiep den mensche na zynen beelde, na den beelde
Gods schiep hy hem. Man ende Wyf schiep hy ze.
.-. Vrag. Waar heeft God den Mensch geschapen ?
Antw. Veele Geleerde stellen de Scheppinge des Men-
schen in het Paradys. Zanchins, Musculus, en met hen
Witzius en andere, stellen vast, dat God den eersten
Mensch geschapen hebbe buiten het Paradys, en daarna
in het paradijs, als in eenen beeter plaats heeft overgevoert.
Dit schynen de woorden te kennen te geeven, Gen. 2 : 8.
Ook hadde de Heere God eenen hof geplant in Eden tegen
het Oosten : Ende hy stelde aldaar den Mensche dien hy
geformeert hadde. Vergeleken Gen. 3 : 23. daar van ge-
zegd word, na dat hy gezondigt hadde. Zo verzond hem
de Heere uit den hof van Eden, om den Aardbodem
te bouwen daar hy uit genomen was.
Vrag. Uit hoeveel deelen bestaat de Mensch?
Antw. Uit twee deelen, Lighaam en Ziel. Math. 10:28.
Vreest niet voor de gene, die het lighaam doden, en
de Ziel niet konnen doden : maar vreest veel meer hem,
die beiden Ziel en Lighaam kan verderven in de Helle.
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 441
Vrag. Wat is het Lighaam ?
Autw. Een verheeve konststuk van de Goddelijke magt
en wysheid, uit vleesch en beenen, aderen en zenuwen,
op een wonderlijke wyze te zamen gevoegt, dat de God-
zalige daar van in verrukking uitroepen, Psalm 139 : 14,
15. Ik love u, om dat ik op een heel vreesselyke wyze
wonderbaarlyk gemaakt ben, wonderlyk zyn uwe werken !
ook weet het myne Ziele zeer wel. Myn gebeente was voor
u niet verholen, als ik in 't verborgen gemaakt ben, ende
als een borduurzel gewrogt ben in de nederste deelen der
Aarde. Job 10 : 9, 11. Gedenkt doch dat gy my als leem
bereid hebt, ende my tot stof zult doen wederkeeren. Hebt
gy my niet als melk gegoten, ende my als kaas doen run-
nen ? met vel en vleesch hebt gy my bekleed : met beenen
ook, ende zenuwen hebt gy my te zamen gevlogten.
Vrag. Wat is de Ziel?
Antw. Een geestelijke Zelfstandigheid, welk met het Lig-
haam vereenigt zynde, een Mensch uitmaakt.
.•. Vrag. Bestaat het weezen van de Ziel niet in een
enkele gedagte ofte denking?
Antw. Geenzints, want
1 . Alle denking is een byzondere daad of werking,
die veronderstelt een werkzaam weezen, gelyk Gods Woord
spreekt van een gedigtzel der gedagten des herten, Gen.
6 : 5. Van booze gedagten die uit het harte voortkomen,
Matth. 15 : 19. Dan ydele gedagten die in 't binnenste
van den Mensch vernagten, Jerem. 4:14.
2. De denking of gedagten zyn voorbygaande daden
der Ziel, die alle ogenblikken nieuw, veelerhande, en
zeer verschillig zyn, daar de Ziel des Menschen eenig
is en altyd dezelve blyft.
3. De denkingen of gedagten konnen door een tyd
afgescheiden zyn van de Ziel, gelijk dat duidelijk blijkt
in Menschen, die in een diepe bezwyming vallen en als
dan niet denken : want tot haar zelven komende, weeten ze
niet dat ze ter tyd der bezwyning een weezen gehad hebben,
veel min dat zy weeten zouden, wat zy gedagt hebben.
Vrag. Zoude men dan niet mogen stellen, dat de Ziel,
iets Lighamelijks is, het allerfynste van het bloed of een
damp die daar uit ontstaat ?
442 XIV. Artikel,
Antw. Gantschelijk niet. De Ziel is een geestelijk weezen,
werkzaam door verstand, wil en oordeel, maar uit reede-
lijke daaden vloeien, die de natuur van een Lighaam verre
te boven gaan. De Schrift stelt ook de Ziel uitdrukkelijk
als een geestelyk weezen, tegen het Lighamelijke over, Pred.
12:7. Dat het stof wederom tot de Aarde keere, als het
geweest is : En de Geest wederom tot God keere, die hem
gegeeven heeft.
Vrag. Wat zyn de vermogens of kragten van de Ziel?
Antw. De vermogens van de Ziel konnen wy be-
kwaamlijk tot deeze vier brengen, Verstand, Oordeel,
Wille en Conscientie.
Vrag. Wat is het verstand ?
Antw. 't Verstand is die kragt van de Ziel, waar door
men een zaak begrypt, Hand. 8 : 30. Ende Philippus liep
toe, en hoorde hem den Propheet Esaiam leezen ende zeide :
Verstaat gy ook het geene gy leest.
Vrag. Wat is het Oordeel?
Antw. 't Oordeel is dat vermogen in de Ziel, waar door
wy vonnis vellen of een zaak goed of kwaad, waar of valsch
is, 1 Cor. 11 : 13. Oordeelt gy onder u zelven : Is het be-
tamelyk dat de Vrouwe ongedekt God bidde. 1 Cor. 10:15.
Als tot verstandige spreeke ik : oordeelt gy het gene ik zegge:
Vrag. Wat is de Wille?
Antw. De Wille is die kragt van de Ziel, waar door
men een zaak verkiest of verwerpt, Jos. 24 : 15. Kiest u
heeden wien gy dienen zult. Hebr. 1 1 : 25. Verkiezende
liever met het volk Gods kwalyk gehandelt te worden, dan
voor eenen tyd de genietinge der zonden te hebben.
Vrag. Wat is de Conscientie?
Antw. De Conscientie is die kragt van de Ziel, welke
als Gods onderrigter agtneemt op des Menschen daden, en
hem over goede daden vertroost, en over kwade daden be-
schuldigt, Rom. 9:1. Ik zegge de waarheid in Christo,
ik liege niet, myne Conscientie my mede getuigenisse gee-
vende door den Heiligen Geest.
Vrag. Werd de Ziel van den Mensch voortgebragt van
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 443
de Ouders door een zadelyke voortteelinge, of door ontstee-
kinge, even als de eene kaars de andere ontsteekt?
Antw. 1. Dit hebben veele uit de Lutersche en andere
gestelt, dog te onregt. De Ziel is een geestelijke Self'stan-
digheid, en by gevolge ondeelbaar. De Schrift schryft ook
uitdrukkelijk de voortbrenginge der Ziele onniiddehjk aan
God toe, Pred. 12 : 7. En de Geest wederom tot God keere,
die hem gegeeven heeft. Jes. 57 : 16. De Zielen die ik ge-
maakt hebbe. Zach. 12 : 1. Die des Menschen Geest in zyn
binnensten formeert. Daarom werd God genaamt de Vader
der Geesten, Hebr. 12 : 9. De God der Geesten alles vleesches,
Num. 16 : 22.
.-. Vrag. Hebt gy nog een bewys?
Antw. Ja.
2. Indien de Ziel van den Mensch van de Ouders
was, zo zoude zy zyn van de Vader alleen, of van de
Moeder alleen, of van beiden. JSTiet van de Vader alleen,
want dus zoude de Moeder die niet van gelijke genereeren.
Niet van de Moeder alleen, want dan zoude Vader daar
uit geslooten zyn. Niet van beiden, want dan zoude de
Ziel gemengd zyn uit de Substantie van de Vader en
Moeder. Het een en ander is ongerymt te stellen.
3. Indien de Ziel van de Ouders was, dan moest zy
gegenereerd worden, of van het Lighaam der Ouders,
of van derzelver Ziel. Niet van het Lighaam : om dat uit
een Lighaam geen Geest kan worden : alzo een Lighaam
en Geest in haar geheele natuur verschillen ; en al wat
genereerd, zyns gelijke genereerd. Niet van de Ziel, om
dat die ondeelbaar is. daar nogtans al wat genereerd,
deelbaar zy.
Vrag. Waar toe schept God de Ziel?
Antw. Om die te vereenigen met het Lighaam, welke
beiden op het allernauwst met malkanderen vereenigt
zynde, een Mensch uitmaken, Gen. 2: 7. Ende de Heere
God hadde den Mensch geformeert uit het stof der
Aarden, ende in zyne neusgaten geblazen den adem des
levens; alzo werdt de Mensche tot eene leevende Ziele.
444 XIV. Artikel,
Vrag. Waar in bestaat deeze vereeniging van de Ziel
met het Lighaam ?
Antw. De manier van deeze vereeniging is voor ons
onbekent en verborgen. Dit kan men 'er van zeggen.
1. Die vereeniging is plaatzelyk, zo dat Ziel is en
blijft in het Lighaam tot baar ontbinding, egter zonder
eenige uitbreiding; of verdeelinge, terwyl zy zelve in
het Lighaam werkt. Gelijk 'er daarom van den opgevvekten
Eutyches staat, Hand. 20 : 10. Zyne Ziele is in hem.
2. Deeze vereeniging is natuurlijk of weezentlijk; zo
dat uit de vereeniginge van deeze twee weezens een derde
ontstaat, dewelke wy een Mensch noemen.
3. Uit deeze vereeniging volgt een zamenwerking of
onderlinge mededeelinge van hunne werkingen ; zo dat in
een welgestelt Lighaam, de tong en andere leeden op de
wil van de Ziel bewogen worden, en de Ziel wederom
aangedaan word door de Lighamelijke beweegingen van
de uiterlijke zinnen des Lighaams.
Vrag. Hoe lang blyft deeze (vereeniging na Ziel en
Lighaam bestand?
Antw. Tot dat het Lighaam door de dood word neer-
geveld, en daar door onbekwaam werdt, om met de
Ziel t'zamen te werken.
Vrag. Hoe gaat het dan met het Lighaam?
Antw. Het Lighaam keert tot stof, waar uit het ge-
nomen is, Psalm 90 : 3. Gy doet den Mensche weder-
keeren tot verbryselinge : ende zegt, keert weder gy
Menschen kinderen. Pred. 12: 7. Dat het stof wederom
tot Aarde keere als het geweest is.
Vrag. Hoe gaat het dan met de Ziel?
Antw. De Ziel sterft niet, maar gaat terstont in den
Hemel ofte in de Helle, Luc. 16: 22, 23. Ende het
geschiede dat de Bedelaar stierf, ende van de Engelen
gedragen wierd in den schoot Abrahams, en de Ryke
stierf ook ende wierd begraven. Ende als hy in de
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 445
Helle zyne oogen ophief zynde in de pijne, zag hy
Abraham van verre, ende Lazarum in zynen schoot.
Vrag. Is dan de Ziel onsterffelijk?
Antw. 1. Dit leert de natuur der Ziel, welke geestelijk
is en onsterffelijk, en daarom eenvoudig ; waarom de Ziel
als het Lighaam niet kan gedeelt en van malkanderen
gescheiden worden, Matth. 10 : 28. Vreest niet voor de
gene die het Lighaam doden en de Ziel niet konnen
doden.
.*. Vrag. Hoe bewyst gy dit verder?
Antw. 2. Uit de werkingen der Ziel, welke sterker
worden na mate dat het Lighaam verzwakt. Immers dat
de Ziel het klaarste begrip heeft van geestelijke zaaken
in de uure des doods, als de kragten van het Lighaam
aan 't vervallen zyn is een bewys, dat de Ziel des menschen
met het vervallen van het Lighaam niet verzwakt of sterft
maar klaarder een zaak begrypt, hoe ze minder verbintenisse
heeft met het Lighaam.
3. Uit de begeerte der Ziel, die zig tot de onsterffelijk-
heid en het oneindige uitstrekt : welke God niet te ver-
geefs in den Mensch gelegt heeft, en zelf in de Heidenen
te vinden is.
4. Uit de deugden van goedheid en regtvaerdigheid
in God, die de onsterffelijkheid der Ziele bevestigen. Zyn
goedheid voor de vromen, die in dit leeven veeltyds het
kwade genieten, 1 Cor. 15 : 19. Indien wy alleenlyk in
dit leeven op Christum zyn hopende, zo zyn wy de
elendigste van alle Menschen. Zyn regtvaerdigheid tot
straffe der godlozen, die tot straffe zullen lyden het
eeuwig verderf, van den aangezigte des Heeren, ende van
de heerlykheid zyner sterkte : 2 Thess. 1 : 9. Dies moet
de Ziel overblyven.
Vrag. Tot wat einde heeft God den Mensch geschapen ?
Antw. Tot zijn eer en heerlijkheid, Spreuk. 16: 4.
De Heere heeft alles gewrocht om zyn zelfs wille: Ja
ook den godloozen tot den dag des kwaads.
446 XIV. Artikel,
Vrag. Hoe heeft God den Mensch geschapen?
Antw. Goed. Gen. 1 : 31. God zag al wat hy gemaakt
hadde, ende ziet het was zeer goet. Regt, Pred. 7 : 29.
Alleenlyk ziet, dit hebbe ik gevonden, dat God den
Mensche regt gemaakt heeft. Na zyn beeld, Gen. 1 : 26.
Laat ons Menschen maaken na onzen beelde, na onze
gelykenisse.
Vrag. Wat onderscheid is 'er tusschen de woorden
beeld en gelykenisse?
Antw. Die geeven zo veel te kennen als een gelykend
beeld, een beeld dat God zeer gelykformig zyn zoude.
Vrag. Om wat reden worden hier dan beide deeze woor-
den gebruikt, was het niet genoeg, dat een der zelve
gebruikt waare ?
Antw. Neen. Want dewyl alle beeld geen gelykenis is,
en alle gelykenis geen beeld: zo heeft God beide deeze
woorden willen gebruiken om uit te drukken, dat de ilensch
in dier voegen na Gods beeld geschapen is, dat hy Gode
gelyk was. Ende zo naar Gods gelykenisse, dat die gelijkheid
een afbeeldzel en afdrukzel als het ware, van God was.
Vrag. Wat is eigentlijk een beeld of gelijkenis?
Antw. Een afbeeldzel of uitdrukzel van een Persoon
of zaak, de welke deszelfs natuur en gedaante na het
leeven vertoont.
Vrag. Hoe veel dingen worden 'er in een beeld ver-
eischt?
Antw. Vier dingen. 1. Een voorbeeld, waar na iets
afgebeeld word. 2. Een onderwerp, waar in de afbeel-
ding vertoont word. 3. Een afdrukzel, welke liet voor-
beeld vertoont. 4. Een gelykenisse tusschen het voorbeeld
en het afdrukzel.
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 447
Vrag. Hoe is de zaak hier geleegen ?
Antw. 1. 't Voorbeeld zyn Gods eigenschappen van ken-
nisse en heiligheid, waar na de Ziele des Menschen gescha-
pen is. 2. 't Onderwerp is de Ziel des Menschen, waar in
God deeze volmaaktheeden heeft ingedrukt 3. Het afdrukzel
zyn de begaaftheeden van 's Menschen Ziel, namentlyk ken-
nisse en heiligheid. 4. De gelykenis is die overeenkornste
tusschen de begaaftheeden van des Menschen Ziel, en Gods
volmaaktheeden volgens het oogmerk Gods in de Scheppinge
des Menschen na zyn beeld bedoelt.
.-. Vrag. Hoe begrypt men de zaak duidelijk enklaar?
Antw. Zommige begrypen de Ziel als een kostelijk
tafereel, waar op het beeld van God geschildert wierd ;
de begaaftheeden in de Ziel van kennisse en heiligheid,
als het beeld en de gelykenisse van de Goddelykheid zelf:
De onsterfelykheid en heersehappye over de Schepselen,
als de glans van die blinkende schilderye, en gelijk als
de stralen, die niet alleen de Ziele, maar den gantschen
Mensch, en het Ligchaam zelfs, verhelderen, en hem tot
een Heer en Vorst, en gelijk als tot een onsterffelijken
vrind en metgezelle van den Eeuwigen God maakten.
Andere daarentegen stellen, dat men de Ziel beeter kan
vergelyken by een gehouwen of gegooten beeld, en de
hebbelykheeden of begaaftheeden by de verwe die daarop
geleid word, tot meerdere gelijkheid van de vertoonde
zaak of Persoon. Dit laatste voldoet ruim zo wel aan de
beteekenisse van de woorden beeld en gelykenisse.
.-. Vrag. Wat misvattingen zyn 'er omtrent het wee-
zendlyke van Gods beeld, daar men zig voor hebbe te
wagten ?
Antw. 1. Dat dit beeld niet bestaat in een mededee-
ling of overstorting des Goddelijken Wezens in den Mensch,
schoon een gelovige op eeniger wyze gezegd word, de
Goddelyke natuur deelagtig te zyn. 2 Petr. 1 : 4. Christus
Jesus is alleen ten aanzien van zyne Goddelyke natuur,
het uitgedrukte beeld van Gods Selfstandigheid, Hebr. 1 : 3.
2. Dog in de Lighamehjke trekken of uitwendige ge-
daante van den Mensch, hoedanig eertyds de oude Antro-
pomorphiten spraken; dewyl de Lighamelijke stoffe niet
bekwaam is om een beeld te zyn van iets geestelijk, veel
min van God die een oneindige Geest is, by wien men
448 XIV. Artikel,
niets Lighamelijk vergelijken kan, Jes. 40 : 25. By wien
dan zult gy lieden my vergelyken, dien ik gelyk zy ?
zeit de Heilige.
3. Dog in de gelijkenisse, na de gedaante van Christus
menschehjke natuur, gelijk Origines en sommige andere
onder de Oudvaders, verkeert geoordeeld hebben : Want
behalven dat zulk een gevoelen steunt op eene valsche
grond, als of Christus het eerste Schepsel waare, zo leert
ons ook Gods woord overvloedig, niet dat wy na de ge-
lykenisse Christi geworden zyn ; maar dat hy ons in alles
is gelyk geworden, uitgenomen de zonde, Phil. 2 : 7, 8.
Rom. 8 : 7. Hebr. 2 : 14.
4. Dog alleen en geheel, in de magt en heerschappy
over de Schepselen, gelijk de Socinianen willen, dewyl dat
God niet alleen door heerschappye' God is, maar door zyn
Weezen, 't Is wel zo, dat de heerschappy over de Schep-
selen mede behoort tot Gods beeld ; egter doen de Soci-
nianen zeer kwalijk, dat ze daar in alleen of voornament-
lyk Gods beeld stellen, terwyl andere hier in niet te
volgen zyn, die de heerschappy geheel van het beeld Gods
tragten uit te sluiten.
Vrag. Waar in bestond dat beeld van God ?
Antw. Indien wy den geheelen omtrek van Gods beeld
willen begrypen, zo moeten wy zeggen dat dit beeld van
God bestond
ï. Voor eerst in het ontlichamelijk en onsterffehjke
weezen der Ziele, voorzien met de kragten van verstaan en
willen.
2. Ten tweeden, meer voornamelijk in de begaaftheden
van de Ziele, als van kennisse en heiligheid.
a. Kennisse, waar door de Mensch den Drie-Eenigen
God kende, en in de beschouwinge van zyn algenoegzaam-
heid zig konde verlustigen.
b. Heiligheid, waar door zyn wil vervult was met de
liefde tot God en zyn heiligheid; en waar door hy een
hebbelijkheid en magt had, om alle deugden tot verheer-
lijkinge van God, te oefenen.
3. Ten derden, in de onsterffelykheid van den geheelen
Mensch, ten aanzien van Lighaam en Ziel, zo lang hy niet
zondigde, want de dood is op de Zonde bedreigt, Gen.
2 : 17. Ten dage als gy daar van eet zult gy den dood sterven.
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 449
4. Ten laasten, in de heerschappye over al de Schepselen,
't welk blijkt, om dat God by zyn Scheppinge aanstonts
zeide Gen. 1 : 26. Ende dat zy heerschappy hebben over
de visschen der Zee, ende over het gevogelte des Hemels.
Ende over het vee, ende over de geheele Aarde, ende over
al het kruipende gedierte dat op der Aarde kruipt.
.-. Vrag. Ploe bewyst gy, dat het beelcl van God bestont
in het weezen der Ziel ?
Antw. Om dat de Mensch hier in eenige overeenkomst
heeft met God, die een zuivere Geest is. Hierom word
den Mensch ook na den Val gezegd, na Gods beeld ge-
maakt te zyn, Gen. 9 : 6. Wie des menschen bloet ver-
giet, zyn bloet zal door den mensche vergoten worden ;
want God heeft den mensche na zyn beeld gemaakt. Jac.
8 : 9. Door haar loven wy God ende den Vader, ende
door haar vervloeken wy de menschen, die na de gelyke-
nisse Gods gemaakt zyn. Hand. 17 : 29. Wy dan zynde
Gods geslagte, en moeten niet meinen dat de Godheid
goud, ofte zilver, ofte steen gelyk zy, welke door men-
schen konste ende bedenkinge gesneden zyn.
.*. Vrag. Maar is de Ziel niet blootelijk aan te merken
als een Tafereel op welke Gods beeld geschildert word ?
Antw. Zo komt de Ziel wel voor ten aanzien van de
hebbelykheden, als kennisse en heiligheid ; maar niet ten
aanzien van het geheele beeld van God, waarom 't ons
beter dunkt, als men spreekt van Gods beeld in den Mensch,
de Ziel te vergelijken by een gehouwen of gegoten beeld,
en de hebbelykheid van kennisse en heiligheid by de
verwe die daar op geleid wordt, tot meerder gelijkheid
na God.
Vrag. Hoe bewyst gy, dat Gods beeld bestont in waare
kennisse en heiligheid?
Antw. 1. Uit de goedheid en regtheid, waar in den
eersten Mensch is geschapen ; 't welk moet geweest zyn een
zedelijke goedheid, bestaande in kennisse en heiligheid, dewijl
hy tot een hoger einde dan alle lighamehjke en redenlooze
Schepselen geschapen was.
2. Het beeld Gods, 't welk in den vernieuwden Mensch
herstelt word, bestaat in kennisse en heiligheid, die wy in
Adam verloren hebben, Collos. 3 : 10. Ende aangedaan hebt
29
450 XIV. Artikel,
den nieuwen mensche die vernieuwt wort tot kennisse, na
het evenbeeld des genen die hem geschapen heeft. Eph.
4 : 24. Ende den nieuwen mensche aandoen die na God
geschapen is, in ware regtvaerdigheid ende heiligheid.
3. In de hebbelykheden van kennisse en heiligheid, word
doorgaans des Menschen gelijkformigheid gestelt met God,
Matth. 5 : 48. Weest dan gy lieden volmaakt, gelyk uw
Vader, die in de Hemelen is, volmaakt is. 1 Petr. 1 : 15.
Maar gelyk hy die u geroepen heeft heilig is, zo wordt
ook gy zelve heilig in al uwen wandel.
.*. Vrag. Behoord de onsterffelijkheid van den Mensch
mede tot Gods beeld ?
Antw. Tot bewys daar van zyn benevens Gods eige
onsterffelijkheid die plaatzen, welke de dood aanmerken
als een bezolding der zonde, Rom. 6 : 23. De bezoldinge
der zonde is de dood, Rom. 5 : 12. Daarom gelyk door
een mensche de zonde in de Waereld ingekomen is, ende
door de zonde de dood : ende alzo de dood tot alle men-
schen doorgegaan is, in welken alle gezondigt hebben.
Vers 21. Op dat gelyk de zonde geheerscht heeft tot de
dood, alzo ook de genade zoude heersenen door regtvaer-
digheid tot het eeuwige leven door Jesum Christum
onzen Heere.
.*. Vrag. Wat zegt gy van de Heerschappy over de
Schepselen ?
Antw. De Heerschappy over de Schepselen is mede
een voornaam deel van Gods beeld. Want hier in heeft
den mensch eenige gelijkheid met God, Psalm 8 : 7. Gy
doet hem heersenen over de werken uwer handen : Ende
hebt alles onder zyne voeten gezet. Hierom worden de
Overheeden die Gods heerschappy op Aarde vertoonen
Goden, genoemt, Psalm 82 : 6. En de Man wegens zyn
gezag over de Vrouw, het beeld en de heerlykheid Gods,
1 Cor. 11:7.
Vrag. Wat gevolg heeft dit, als gy stelt dat Godt den
Mensch na zyn beeld geschaapen heeft?
Antw. Hier door vervalt
1. De leer der Jesuiten in het Pausdom, willende dat
den Mensch geschapen is in puris natnralibus, gelijk zy
spreeken in eene eenvoudige natuure, nog goed nog kwaad,
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 451
nog regtvaerdig nog onregtvaerdig: dewyle de natuur van
het redelijk Schepsel niet duit, zulk een eenvoudige natuur
als staande onder een Wet, tot welkers onderhoudinge een
reedelijke goedheid vereischt word.
2. De verdorve leer der Remonstranten, willende dat
God den Mensch geschapen heeft in inordinatis affectibus,
dat is gelijk zy spreeken, met dierlyke hartstogten, die on-
geregelt waren. En dat het beeld van God in den Mensche
boven natuurlijk was, en als een goude toom om daar mede
de begeerlijkheid van zyn natuur te beteugelen.
Vrag. Tot wat einde heeft God den Mensch met zijn
beeld geschapen?
Antw. De Catechismus zegt zeer wel, op dat hy God
zynen Schepper regt kennen, ende hem van herten lief
hebben, ende met hem in de eeuwige Zaligheid leven
zoude, hem te loven en te pryzen, Spr. '16 : 4. De
Heere heeft alles gewrocht om zyns zelfs wille. Jes.
43 : 21. Dit volk hebbe ik my geformeert, zy zullen
mynen lof vertellen. Openb. 4 : 11. Gy Heere zyt
weerdig te ontfangen de heerlykheid, ende de eere,
ende de kracht : want gy hebt alle dingen geschapen,
ende door uwen wille zyn zy, ende zynze geschapen.
Vrag. Waar in blonk Gods goedheid over den Mensch,
op een uitnemende wyze uit?
Antw. Daar in, dat de groote Schepper van Hemel
en Aarde met zyn maakzel in een Verbond heeft willen
treden, 't welk op de allerdierbaarste belofte ge-
vestigt was.
Vrag. Hoe beschryft gy zulk een Verbond ?
Antw. Als een gunstige onderhandeling van God met
den eersten Mensch, als hoofd van het menschelijk geslagt,
dat natuurlijker wyze uit hem zoude voortkomen, volgens
welke God hem de Hemelsche gelukzaligheid beloofde, onder
beding van volmaakte gehoorzaamheid, met bedreiginge des
452 . XIV. Artikel,
doods, indien hy deezen eisch niet volbragt, maar daar
tegen zondigde.
Vrag. Hoe wordt dit verbond doorgaans genaamt?
Antw. De Godgeleerden noemen dit Verbond, een Ver-
bond der natuur, dewyl het met den Mensch in zyn eerste
beginzel is opgerigt, als zyn natuur goed en bekwaam was,
om de bedingen des Verbonds te konnen volbrengen. Een
Verbond des Wets, voor zo verre het in zig zelve een Wet
behelsde, waar na den Mensche tot verkryging van de He-
melsche gelukzaligheid, zig stiptelijk gedragen moest. Een
Sinaitisch Verbond, dewyl het zelve op Sinai wel niet weder
is oegerigt, maar in zyn ouden eisch op nieuws is voorge-
stelt. Een oud Verbond, om dat het voorgegaan is voor de
zonde, en door de opregting van het Verbond der genade
is veroudert en verdweenen. Een VERBOND DER WER-
KEN vermits de voorwaarden van dit Verbond geboden en
werken zyn, op welkers volbrenging de beloften des Ver-
bonds toegebragt wierden.
Vrag. Hoe bewyst gy, dat God met Adam een Ver-
bond der werken in het Paradys heeft opgeregt?
Antw. 1. Dit blijkt uit Hoz. 6 : 7. Maar zy hebben
het Verbond overgetreden, als Adam : daar hebben zy
trouwelooslyk tegen my gehandeldt. Job 31 : 33, zo ik
gelyk Adam myne overtredingen bedekt hebbe: door
eige liefde myne misdaat verbergende. Alwaar wy
duidelijk zien, dat Israël in haren Verbondsbreuke ver-
geleeken word met die van Adam, welkers overtreding-
even bekent en zwaar was ?
Vrag. Hebt gy nog een bewys?
Antw. 2. Uit het verhaal van Mozes, Gen. 2 : 17. Maar
van den boom der kennisse des goets ende des kwaads,
daar van en zult gy niet eten, want ten dage, als gy daar
van eet, zult gy den dood sterven. Waar in wy uitdrukkelijk
vinden een willekeurig gebod van God, met een bedreiging,
terwyl wy de belofte van het goede gemakkelijk konnen
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 453
afleiden van Gods natuurlijke goedheid, Hebr. 11:6. Die
tot Godt komt moet gelooven dat hy is, ende een belooner
is der gene die hem zoeken. En de toestemminge Adams
op Gods voorstel, konnen wy besluiten uit zyn afhange-
lijkheid van God, als Schepper en Wetgever.
3. Uit de tegenstelling van de Wet der Werken tegen
de Wet des Geloofs, Rom. 3 : 27, 28. Waar is dan de
roem? Zy is uitgeslooten. Door wat Wet? der Werken?
neen, maar door de Wet des Geloofs. Wy besluiten d.n
dat de Mensche door het Geloove geregtveerdigt wort, zon-
der de Werken der Wet. Gal. 2 : 16. Wetende dat de
Mensche niet geregtveerdigt en wort uit de Werken der Wet,
maar door het Geloove Jesu Christi. Daar nu zulk een
tegenstelling van de Wet des Geloofs tegen de Wet der
werken, is, blijkt van zelve klaar, dat die Wet der Werken
niet anders als het Verbond der Werken is.
.•. Vrag. Hebt gy nog iets naders?
4. De bekende belofte, Levit. 18 : 5. Ja myne inzet-
tingen, ende myne regten zult gy houden, welke mensche
dezelve zal doen, die zal door dezelve leven : Ik ben de
Heere. Die spreuk moet eens haar waarheid gehad hebben,
en by gevolge de Wet vermogen gehad hebben, om den
Mensch op zyne gehoorzaamheid het eeuwige leven te
schenken. De tyd is zekerlijk geweest in den staat der
regtheid voor den Val, dewyl de Mensch na zyn Zonden-
val volstrekt magteloos is, om door werken de Zaligheid
te verkrygen, Rom. 8 : 3. Want het gene de Wet onmo-
gelyk was, dewyle zy door het vleesch krachteloos was,
heeft God, zynen Zone zendende in gelykheid des zondigen
vleesches, ende dat voor de zonde, de zonde veroordeelt
in het vleesch.
Vrag. Waartoe dient het, dat wy weeten dat God zulk
een Verbond met den eersten Mensch heeft opgeregt?
Antw. 1. Om klaar te begrypen de toereekening van
Adams zonden aan alle zyn nakomelingen,
2. Om wel te verstaan, de genoegdoeninge Jesu Christi,
die als den tweeden Adam, onder de Wet is geweest,
om te verlossen die onder de Wet waren, Gal. 3 : 13.
Christus heeft ons verlost van den vloek der Wet, een vloek
geworden zynde voor ons. Want daar is geschreeven, ver-
454 XIY. Artikel,
vloekt is een ygelyk die aan het hout hangt. Rom. 8 : 3, 4.
Want het gene de Wet onmogelyk was, dewyle zy door
het vleesch kragteloos was, heeft God zynen Zone, zen-
dende in gelykheid des zondigen vleesches ende dat voor
de zonde, de zonde veroordeelt in het vleesch. Op dat het
regt der Wet vervuld zoude worden in ons, die niet na
den vleesche en wandelen, maar na den Geest.
3. Om beter begrip te vormen van 't Verbond der ge-
nade, in tegenstellinge van zulk een Yerbond der werken,
Rom. 3 : 27. Waar is dan de roem? Zy is uitgestooten.
Door wat Wet? der werken? Neen, maar door de Wet des
geloofs.
Vrag. Hoe veel zaaken staan ons ter beschouwing
van dit Verbond, aan te merken?
Antw. Vier zaaken. 1. De onderhandelende partyen.
2. 't Wederzydsch beding. 3. De verzeegeling. 4. De
geduurzaamheid.
Vrag. Hoe kwam God den Mensch in dit Verbond
voor?
Antw. 1 Als Schepper en Wetgever, die volkomen
regt hadde om den Mensch te gebieden.
2. Als goed en getrouw, om den Mensch indien hy
volstandig bleef, zyn goedheid meede te deelen.
3. Als heilig en regtvaerdig, om de ongehoorzaam-
heid van den Mensch indien hy zondigde, te konnen
straffen.
Vrag. Hoe kwam de Mensch in dit Verbond voor?
Antw. 1. Als vercierd met Gods beeld, en volkomen
in staat om de bedingen des Verbonds te konnen vol-
brengen.
2. Als het hoofd van het Menschelijk geslagt in
wiens volstandigheid het Menschdom staan of vallen
zoude.
Vrag. Was dan Christus onder deeze nakomelingen in
dit Verbond niet begreepen ?
~Antw~~Gtoschelijk niet, nademaal die als een hoofd van
een ander Verbond tegen Adam overstaat, en daar en boven
op een bovennatuurde wyze, uit Maria rem en zonder
Sra^yeHrbewySt gy, dat in dit verbond alle de nako-
melingen van Adam zyn begreepen geweest r»
Antw 1. Uit de toereekening van Adams zonde aan alle
zyne nakomelingen, Rom. 5 : 12 Daarom gelyk dooreenen
mensche de zonde in de Waereld ingekomen ende door
de zonde de dood: ende alzo de dood tot ;alle ™™*™
doorgegaan is, in welken alle gezondigt hebb en. Zelf * at de
kinderen die niet gezondigt hebben, in de gelijkheid der
Sreedin e Adams" Vers 14. Maar de dood heeft geheerSCh
van Adam tot Mozes toe, ook over de gene die met ge
Lndigt en hadden, in de gelykheid der overtredinge Adams,
welke0 een voorbeeld is des geenen die komen zonde.
2 Uit de vergelijking die de Schrift maakt tusschen
Adam en Christns: Rom. 5 : 15. Doch niet, ge yk de mis-
lat alzo is ook de genadegifte. Want indien door de
misdaat van eenen veele gestorven zyn, zo is , ve meer de
eonade Gods ende de gave door de genade die daar is
eene menschen Jesu Christi, overvloedig geweest ;over veele.
1 Cor 15 • 22 Want gelyk ze alle in Adam sterven alzo
zullen ze ook in Christo alle levendig gemaakt ; worden Vers
47 De eerste mensche is uit de aarde, aardsch . maar de
tweede mensche is de Heere, uit den Heemel.
Vrag. Wat eischte God in dit Verbond ?
Antw. Gehoorzaamheid aan zyn Wet.
Vra- Bewyst eens, dat God Adam voor den Val een
WÏnt:eftlgeguTde overblyfselen van de Wet in de Heide-
nen Rom.' 2 : 14, 15. Want wanneer de Heidenen die de
Wei niet en hebben, van nature de dingen doen die der
We zyn, deeze de Wet niet hebbende, zyn haar zelven een
We .Als die betoonen het werk der Wet, geschreeven in
haare herten, haare conscientie meede getuigende. Ende de
gedachten onder malkanderen haar beschuldigende ofte ook
456 XIY. Artikel, ___
onschuldigende. Indien de Menschen na den Yal zelfs een
Wet in haare herten ingeschreeven hebben, ende alzo haar
zei ven een Wet zyn, hoewel onvolmaakt en duister, hoe
veel te meer heeft Adam in den staat der regtheid een Wet
gehad. De rede van gevolg is, om dat de Wet der natuur
vloeit uit de kennisse van God-
.•. Vrag. Hebt gy nog een bewys?
Antw. 2. Roni. 8 : '6. Want het gene de Wet onrao-
gelyk was, dewyle zy door het vleesch kragteloos was,
heeft God, zynen Zone zendende in gelykheid des zon-
digen vleesches, ende dat voor de zonde, de zonde ver-
oordeelt in het vleesch. De Apostel stelt vast, dat 'er
een Wet is, die alle menschen raakt, en dat die Wet
in zig zelfs de kragt heeft, om den Mensch die ze vol-
maakt vind, te regtvaerdigen, hy verklaart dat die Wet
kragteloos is geworden, derhalven is ze eens in kragt
geweest : Nu dit is nooit geweest na den Val, en daarom
dan voor den Val doe 'er geen zonde was.
3. Dit leert de natuure Gods en der Menschen. God
is door zyn natuur de eerste en opperste, ende alle eere
en dienstwaardige Heere. Zo ras 'er een Schepsel is, zo
is hy boven dat Schepsel, en dat Schepsel is onder hem,
't welk in kragt van af bangelijkheid zyn Wil en Wet
gehoorzaamen en eerbiedigen moet, Jer. 10 : 7. Wie
zoude u niet vreezen, gy Konink der Heidenen ? Want
het komt u toe: om dat dog onder alle wyzen der Hei-
denen, ende in haar gansche Koninkryk, niemand u ge-
lyk en is.
Vrag. Wat voor een Wet had de Heere aan Adam
gegeeven ?
Antw. 1. Een Wet der natuur, welke voor zo veel
den inhoud aangaat, dezelve was met de tien geboden
van Paulus genoemt, het gebod ten leven, Rom. 7 : 10.
Liefde, Cap. 13 : 10. Welkers ovevblyfzelen nog in de
Heidenen bespeurt worden.
2. Een Wet der beproevinge die Mozes uitdrukt,
Gen. 2 : 16, 17. Ende de Heere God gebood den men-
sche, zeggende: Van allen boom deezes hofs zult gy
Yan de Scheppinge en Val des Menschen. 457
vryelyk eeten. Maar van den boom der kennisse des
goeds ende des kwaads, daarvan en zult gy niet eeten :
Want ten dage als gy daar van eet, zult gy den dood
sterven.
Yrag. Om wat reede werd die boom genaamd een boom
der kennisse des goeds ende des kwaads?
Antw. Niet om aan te wyzen, dat dien boom in haar
eigen zelf redelyk was, ofte een innerlijke kracht hadde,
dat ze aan den Mensch door het eeten van dien zodanig een
kennisse gaf, gelijk zommige onder de Joden, en daar na
de Socinianen hebben gestelt, maar de rede van die benaming
schynt tweevoudig geweest te zyn.
1. Ten opzigte Gods, die door den boom heeft willen
beproeven, ende alzo weten of de Mensch goed zoude blijven,
volhardende in de gehoorzaamheid, dan of hy kwaad zoude
worden. In hoedanig een zin hy gezegd word Hiskia ver-
zogt te hebben, om te weeten al wat in zyn harte was,
2 Cron. 32 : 31, 32.
2. Ten opzigte der Menschen, om dat hy in liefde Gods
deeze Proef-wet gehoorzamende, komen zoude tot genieting
van dat geluk en Zaligmakende goed, 't welk nooit volko-
mentlijk als door het genieten, gekent werd: daarentegen,
indien hy ongehoorzaam was door ondervindinge, zoude
kennen in wat afgrond van kwaden hy zig neder geworpen
hadt.
Vrag. Waar toe strekte zodanig een Proef-gebod
aan den Mensch, niet te mogen eeten van den boom der
kennisse des goeds en des kwaads Ja dezelve niet aan
te roeren?
Antw, Daar door is de Mensch onderweezen.
1. Dat God een Heer van alle dingen is, en dat den
Mensch niet geoorloft is, zelf een boom-vrugt te begee-
ren, als met Gods goedvinden, 1 Cron. 29 : 11. Uwe,
ó Heere, is de grootheid, ende de macht, ende de heer-
lykheid, ende de overwinninge, ende de Majesteit : want
alles wat in den Hemel ende op der Aarde is, is uwe ;
uwe ö Heere, is 't Koninkryke, ende gy hebt u verhoogd
tot een hooft boven alles.
2. Dat ons hoogste goed in het genot van aardsche
458 XIV. Artikel,
Schepselen, niet is te vinden, maar alleen in God, Psalm
73 : 25, 26. Wien heb ik neffens u in den Hemel ? n ef-
fens u en lust my ook niets op der Aarden. Bezwykt
myn vleesch ende myn herte, zo is God de rotssteen
myns herten, ende myn deel in eeuwigheid.
3. Dat wy geern de allergenoegelijkste en begeerlijkste
Schepselen varen laaten, indien 't God zo gebied, Psalm
115 : 1. Niet ons ö Heere, niet ons: maar uwen name
geeft eere, om uwer goedertierenheid, om uwer waar-
heid wille.
4. Dat 'er vry meer goed is in de gehoorzaamheid
van het Goddelijk bevel, als in de genieting van een
genoegelijke zaak, Joh. 4 : 34. Jesus zeide tot haar,
myn spyze is, dat ik doe den wille des genen die my
gezonden heeft, ende zyn werk volbrenge.
5. Dat de Mensch nog niet gekomen was tot de hoogste
toppunt der gelukzaligheid, maar dat hy nog grooter goed
te wagten hadde, na dat hy den loop der gehoorzaamheid
zoude voltrokken hebben: Gen. 15 : 1. En vreest niet
Abram, ik ben u een schilt, u loon zeer groot. Psalm
19 : 12. In 't houden van dien is grooten loon.
Vrag. Wat voor een gehoorzaamheid eischte God van
den Mensch, volgens deeze tweederleie Wet?
Antw. Een volmaakte gehoorzaamheid die drieleedig is.
1. Een volmaaktheid der deelen, dewyl hy alle de geboden
Gods, na Lighaam en Ziel moet onderhouden, Gal. 3 : 10.
Want zo veele als 'er uit de werken der Wet zyn, die zyn
onder den Vloek Want daar is geschreven, vervloekt is een
ygelyk die niet en blyft in al 't gene geschreeven is in
het boek der Wet, om dat te doen, Jac. 2 : 10. Want wie
de geheele Wet zal houden, ende in een zal struikelen,
die is schuldig geworden aan allen.
2. Een volmaaktheid der trappen, die in het oordeel
over de gehoorzaamheid, alle verzagting en oogluiking
uitsluit, maar strenggelijk afeischt gehoorzaamheid van gant-
scher herten, met inspanning van alle kragt, Deut. 6 : 5.
Zo zult gy den Heere uwen God liefhebben : met u gantsche
herte, ende met uwe gantsche Ziele, ende met al u vermogen.
Psalm 119 : 4, 5. Heere gy hebt geboden, dat men uwe
bevelen zeer bewaren zal. Och dat myne wegen gerichtet
werden, om uwe inzettingen te bewaaren
Van de Scheppinge en Yal des Menschen. 459
3. Een volmaaktheid van volhardinge, dewijl die gehoor-
zaamheid duuren moest tot het schenken van het beloofde
loon, Deut. 27 : 26. Vervloekt zy, die de woorden deezer
Wet niet en zal bevestigen, doende dezelve: ende al 't volk
zal zeggen, Amen. Matth. 24 : 13. Maar wie volharden zal
tot den einde, die zal Zalig worden.
Vrag. Heeft Adam de voorwaarden of bedingen van
dit Verbond aangenomen ?
Antw. Dit blijkt uit de redeneering van Eva tegen
de slange. Gen. 3 : % 3. Ende de Vrouwe zeide tot de
slange; van de vrugt der boomen deezes hof's zullen
wy eeten: Maar van de vrugt des booms, die in het
midden des hofs is, heeft God gezeid : gy en zult van
die niet eeten, nog die aanroeren, op dat gy niet en
stervet. En die van Adam tegen den Heere na dat hy
gevallen was, Gen. 3 : 10. Ende hy zeide; Ik hoorde
uwe stemme in den hof: ende ik vreesde, want ik ben
naakt, daarom verbergde ik my. Welke vooronderstelt,
dat zy de bedingen des Verbonds gekent, en met voller
harten toegestemt hebben.
Vrag. Waar meede staafde Godt dit Verbond?
Antw. Met beloften en bedreigingen.
Vrag. Wat was de belofte?
Antw. De eeuwige gelukzaligheid na dit leven in
den Hemel.
Vrag. Hoe bewyst gy, dat Adam de beloften van
de eeuwige gelukzaligheid gehad heeft?
Antw. 1. Dit blijkt uit de natuur der Wet. welke
haare onderhouders het leeven belooft, Lev. 18 : 5.
Ja myne inzettingen, ende myne regten zult gy houden,
welke mensche dezelve zal doen, die zal door dezelve
leeven, Ik ben de Heere. Matth. 19 : 17. Ende hy zeide
tot hem, wat noemt gy my goed? niemand en is goed
460 XIV. Artikel,
dan een, namelyk God. Dog wilt gy in 't leven ingaan,
onderhoud de geboden.
Vrag. Hebt gy nog een bewys ?
Antw. 2. Dat zelfde leeven, dat op het geloove, Christus
aannemende, geschonken word, dat zelfde leven beloofde de
volmaakte gehoorzaamheid der Wet, Rom. 10 : 5, 6, 9.
Want Mozes beschryft de regtveerdigheid die uit de Wet
is, zeggende : De mensche die deeze dingen doet, zal door
dezelve leven. Maar de regtveerdigheid die uit den geloove
is, spreekt aldus. Namentlyk : Indien gy met uwen monde
zult belyden den Heere Jesum, ende met uw herte ge-
looven, dat God hem uit den dooden opgewekt heeft, zo
zult gy zalig worden. Gal. 3 : 11, 12. Ende dat niemant
door de Wet geregtveerdigt en word voor God, is openbaar :
want de regtveerdige zal uit den geloove leven. Doch de
Wet en is niet uit den geloove: maar de mensche die deeze
dingen doet, zal door dezelve leven.
3. De bedreiging zelf brengt een belofte met zig. De
Heere zegt, Gen. 2:17. Ten dage als gy daar van eet,
zult gy den dood sterven. Gelijk nu onder de naam van
dood niet alleen de tydelijke, maar ook de eeuwige dood
en verdoemenisse bedreigd word, hoedanig een dood de
bezolding der zonde is, Rom. 6 : 23. Zo moet ook door
de beloften van leven, die hier ingewikkelt als hy gehoor-
zaamde, bedoelt word, de eeuwige gelukzaligheid na dit
leven verstaan worden.
4. Hiertoe strekte de boom des levens, die buiten tegen-
spraak een Sacrament van het eeuwig leven was, Gen. 3 : 22.
Op dat hy zyne hand niet uit en steeke, ende neeme ook
van den boom des levens en eete. ende leven in eeuwigheid.
Dog dat waarteken aan Adam voorgestelt, zoude van geen
nuttigheid geweest zyn, indien het van hem niet was ver-
staan, nog aangemerkt als een Sacrament van de belofte,
die God aan hem gedaan hadde. Het zoude zelf maar een
ydel bedryf geweest zyn, dat de Mensch na den Val, van
den toegang en eeting van dien boom geweerd wierde, ten
zy God daar mede had willen beteekenen, dat hy van de be-
loofde zaak was afgevallen. En by gevolg onwaardig ge-
worden het Sacrament te genieten.
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 461
,\ Vrag. Zou Adam, indien hy standvastig waare ge-
bleeven, deeze gelukzaligheid genooten hebben in het Pa-
radys of in den Hemel?
Antw. De geleerde verschillen in dit stuk. Egter
dunkt ons het laatste,
1. Dewyl het Paradys in de Schriftuur word voorge-
stelt als een voorbeeld van den Hemel, en zelfde Hemel
genoemt word het Paradys, Luc. 23 : 43. Ende Jesus
zeide tot hem, voorwaar zegge ik u, heden zult gy met
my in het Paradys zyn.
2. 't Is wel voegelyk, dat de Meusch tot de hoogste
gelukzaligheid overgebragt zynde, ook aldaar zijn verblyf
hadde, daar God de stralen van zyn ontzaggelijke Majes-
teit op het allerdoorlugtigste vertoont, 't welk hy buiten
twyffel in den Hemel doet, Jes. 66 : 1 . Alzo zeid de
Heere, de Hemel is myn troon, ende de Aarde is de
voetbank myner voeten.
3. 't Aardsche Paradys was voorzien met alle lekker-
nyen en vermaakelijkheden, die tot dit dierelijke leven
behooren, welkers gebruik in die volmaakste en onmid-
delyke genietinge Gods geen plaats heeft.
.•. Vrag. Vloeide deeze belofte van gelukzaligheid uit de
loutere vryheid van de Goddelyke wille, zo dat God niet
onbetamelijk zoude gedaan hebben, indien hy den Mensch
niets zoodanig belooft hadde, of uit de bestanelijkheid der
Goddelijke natuur, dat hy op die wyze met den Mensche
een verdrag maakte ?
Antw. 1. God is aan zyn Schepsel niets schuldig.
Door geen regt, door geen Wet is hy gehouden het zelve
te belonen, want het geheele Schepsel is zig zelven, en
al wat in en aan het zelve is, aan Gode schuldig ; al wat
God derhalven aan het Schepsel belooft, vloeit uit de
ingewanden van zyn goedheid en ontferming, Ezech. 36 :
32. Ik en doe het niet om uwent wille, spreekt de Heere
HEERE, 't zy u bekent, schamet u ende wordet schaam-
root van uwe wegen, gy huis Israëls.
2. Dewyl nu deeze goedheid Gode natuurlijk is, niet
minder als zyn heiligheid en regtvaardigheid, ja het Gode
even zo zeer betaamt, volgens zyn goedheid te handelen
met dat regtschapen en heilig Schepsel, als volgens zyn
regtveerdigheid met het zondig Schepsel. Zo blijkt het
van agteren, dat God niet wel gehoorzaamheid van den
462 XIV. Artikel,
Mensch kon vorderen, zonder belofte van leven en geluk-
zaligheid, indien den Mensch volstandig bleef, Hebr. 11:6.
Die tot God komt, moet gelooven dat hy is, ende een
belooner is den gene die hem zoeken. Jes. 45 : 19. Ik
en hebbe tot den zade Jacobs niet gezeit, zoekt my te
vergeefs.
Vrag. Wat bedreigde God aan Adam ?
Antw. De dood, Gen. 2 : 12. Ten dage als gy daar
van eet zult gy den dood sterven. Waaronder begreepen
word allerlei zoort van elende, welke God den Mensch
in en na dit leven toebrengt. Exod. 10: 17. Ende nu
vergeeft myne zonde dog alleen ditmaal, ende bidt vie-
riglyk tot den Heere uwen God, dat hy slegts deeze
dood van my wegneme. Rom. 6 : 23. De bezoldinge der
zonde is de dood. Openb. 20 : 6. Over deze heeft de
tweede dood «een macht.
Vrag. "Waar toe bevestigde God dit verbond der werken
met waartekenen ?
Antw. Deeze waartekenen dienden,
1. Om de Mensch des te aandagtiger aan dat Verbond
te doen gedenken.
2. Om hem te verzekeren van de getrouwheid en stand-
vastigheid zyner belofte, indien hy volstandig bleef, Hebr.
6 : 18. Op dat wy door twee onveranderlyke dingen, in welke
het onmogelyk is dat God liega, een sterke vertroostinge
zouden hebben, wy namentlyk die den toevlugt genomen
hebben, oin de voorgestelde hope vast te houden.
3. Om hem de voorsmaak van den Hemel te geven.
Vrag. Hoe veel Sacramenten heeft God gegeven, tot
bevestiging van dit Verbond ?
Antw. Zommige Godsgeleerden zeggen twee, andere
drie, anderen wederom vier, namentlijk: Het Paradys.
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 463
De Sabbath, Den Boom des Levens, De Boom der ken-
nisse des goeds ende des kwaads.
.*. Vrag. Wat was het Paradys ?
Antw. Een zeer vermakelijke en vrugtbare boomgaart,
van God zelf tegen het Oosten geplant in Eden. Een zeer
vrugtbaare landstreek, en vol van allerhande lekkernyen,
en gelegen zo het schynt, omtrent Haran, een Koopstad
van Arabiën, nevens de plaats daar de Euphrates en de
Tygris zig onder malkanderen vermengen, niet verre van
Mesopotamien, welke bewatert wierd van vier Rivieren,
die met veel bogten en draajingen die vermaakelijke
boomgaart bespoelden. In welke niets ontbrak, dat tot
een gansch eerlijk vermaak deezes levens behoorde. Daar
God zig dikwils aan den Mensch openbaarde, en hem
gemeenzame toegang gaf tot zyn overzoet gezelschap.
Mozes spreekt 'er nadrukkelijk van, Gen. 2 : 8 — 14.
Vrag. Wat beteekende het Paradys?
Antw. De vrugtbaarheid van het Paradys, beteekende
de gelukzalige genoeglijkheid van den Hemel. Immers de
Schrift noemd den Hemel de woonplaats der gelukzalige een
Paradys, Luc. 23 : 43. Ende Jesus zeide tot hem, voor-
waar zegge ik u, heden zult gy met my in 't Paradys zyn.
2 Cor. 12 : 4. Dat hy opgetrokken is geweest in 't Paradys,
ende gehoort heeft onuitspreekelyke woorden, die een mensche
niet en is geoorlooft uit te sp reeken.
.-. Vrag. Is 'er een gepaste overeenkomste tusschen
het Paradys en den derden Hemel?
Antw. 1. Het Paradys was een hof van God zelve geplant,
om te zyn een woonplaats van den Mensch, die na zyn
beeld geformeert is. Den Hemel is van God gebouwt tot een
eeuwige woonsteede der geene, die na den beelde Gods
vernieuwt zyn, Hebr. 11 : 10. Want hy verwagtede de Stadt
die fondamenten heeft, welker konstenaar ende bouwmeester
God is.
2. Het Paradys overtrof met zyn vermakelykheid,
zeer verre alle andere gedeelten der Aarde. De hemel is de
464 XI V. Artikel,
plaats daar eeuwige vreugde en verkwikking voor Gods volk
is, Psalm 16 : 11. Verzadinge der vreugden is by u aan-
gezigte : Lieffelykheden zyn in uwe regterhand eeuwiglyk.
Daarom die heerlijke belofte, Jes. 51 : 3. Want de Heere
zal Zion troosten, hy zal troosten alle hare woeste plaat-
zen, ende hy zal hare woestyne maken als Eden, Ende
hare wildernisse als den hof des Heeren : Vreugde ende
blydschap zal daar in gevonden worden, dankzegginge
ende een stemme des gezangs.
3. In het Paradys waaren zeer zuivere stroomen, die
den hof over al daar het nodig was, besproeiden en
vrugtbaar maakten. In den Hemel is een zuivere Riviere
van algenoegzame verkwikkinge, Openb. 7 : 17. Want
het Lam dat in het midden des troons is, zal ze weiden,
ende zal haar een Leidsman zyn tot levende fonteinen der
wateren ; ende God zal alle tranen van haare oogen af-
wisschen.
4. In het Paradys waren aangename boomen, zo voor
't gezigt als 't gebruik. In den Hemel zullen de genade-
giften vermakelijk zyn om te zien, en verkwikkelijk om te
genieten, Psalm 17 : 15. Maar ik zal u aangezigt in
geregtigheid aanschouwen, ik zal verzadigt worden met
u beeld, als ik zal opwaken.
5. In het Paradys was geen plaats voor een mensch,
die met zonde besmet is. Dit zelfde heeft zyn betrekking
op den Hemel, Openb. 21 : 27. Ende in haar zal niet
inkomen iet dat ontreinigt, ende grouwelykheid doet,
ende leugen spreekt: maar die geschreven zyn in 't boek
des levens des Lams.
6. In het Paradys genoot de Mensch Gods gemeen-
schap voor zoo veel God daar woonde, zig vermakende
in het werk zyner handen. In den Hemel is de woonplaatze
zyner Majesteit, daar God altyd by den Mensch zyn zal,
en zig zelven aan hem te zien en te smaaken geven op
een gemeenzaame wijze. 1 Joh. 3 : 2. Geliefde nu zyn
wy kinderen Gods, ende het is nog niet geopenbaard wat
wy zyn zullen : maar wy weten, dat als hy zal geopen-
baart zyn, wy hem zullen gelyk weezen : want wy zullen
hem zien gelyk hy is.
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 465
Vrag. Waar mede bevestigde God byzonder zyn
Verbond?
Antw. Door den boom des levens, en door den boom
der kennisse des goeds ende des kwaads, als twee krag-
tige waarteekenen voor zyne bondgenooten.
.•. Vrag. Waarom word die boom genaaint een boom
des levens ?
Antw. Niet om dat den mensch eetende van dien boom,
door de kragt derzelve een onsterffehjk leven zoude ver-
kregen hebben, gelijk veele onder de oude, en heden de
Sociniaanen en andere leeren : Maar dezelve draagt die
naam, om dat ze den Mensch zeer kragtig verzeegelde
en verzeekerde een beeter en gelukzalig leven, dat hy op
zyn volstandigheid by God te wagten had, en de genie-
ting van den Hemel. Daarom word de Zaligheid uitge-
beeld by het eeten van den boom des leevens, Openb.
2 : 7. Die overwint ik zal hem geven te eten van den
boom des levens, die in 't midden van het Paradys Gods
is. En Christus , die de Zaligheid heeft aangebragt, werd
genaamt een boom des levens, Openb. 22 : 2. In 't mid-
den van hare strate, en op d'een en d'ander zyde der
riviere was de boom des levens voortbrengende twaalf
vrugten, van maand tot maand gevende zyne vrugt : ende
de bladeren des booms waren tot genezinge der Heidenen.
Vrag. Op wat wyze verzegelde dien boom den Mensch
het Zalig leven ?
Antw. Door 't eeten van deszelfs vrugt.
Vrag. Hoe blijkt, dat Adam van dien boom mogt eeten ?
Antw. 1. Uit het gebod van God tot Adam. Gen.
2 : 16, 17. Ende de Heere God gebood den menschen:
van allen boom deezes hofs zult gy vryelyk eten. Maar van
den boom der kennisse des goeds ende des kwaads, daar
van en zult gy niet eten : want ten dage, als gy daar van
30
466 XIV. Artikel,
eet, zult gy den dood sterven, 't Geen Eva belyd geweeten
te hebben, als zy tot de slange zegt, Gen. 3 : 2, 3. Ende
de Vrouwe zeide tot de slange, van de vrugt der booinen
deezes hofs zullen wy eten. Maar van de vrugt des booms,
die in het midden des hofs is, heeft God gezeid: gy en
zult van die niet eten, nog die aanroeren, op dat gy niet
en stervet.
2. Uit het verbod 't geen eerst op de zonde gevolgt is,
Gen. 3 : 22. Doe zeide de Heere God : Ziet, de mensche
is geworden als onzer een: kennende 't goet ende 't quaat,
nu dan, dat by zyne bant niet uit en steeke, ende neme
ook van den boom des levens, ende eete, ende leve in
eeuwigheid.
.\ Vrag. Wat word by veele Godsgeleerden mede tot
een waarteken van dit verbond gestelt?
Antw. De Sabbath, van God aan Adam gegeven voor
den Val, als een afbeeldinge van de eeuwige en Zalige
ruste in den Hemel, waar van onder die benaming in
Gods "Woord gesprooken word, Hebr. 4 : 9. Daar blyft
dan een ruste over voor het volk Gods. Dit hebben de
Joodsche Rabbinen gelooft, als zy haare leerlingen
vraagende, wat is den Sabbath ? deeden antwoorden. Een
voorbeeld van het land der leevenden, welk is de eeuwe
der Ziele, de eeuwe der vertroostinge ! De geleerde Bux-
torf tekend elders aan, dat de Joden een spreekwoord
hadde, de Sabbath is niet gegeeven, dan op dat hy zoude
zyn een voorbeeld van de toekoomende eeuwe.
Vrag. Heeft den Mensch dit Verbond onderhouden?
Antw. Neen: Hy heeft, bet verbrooken door de zonde,
Hoz. 6 : 7. Maar zy hebben het verbond overgetreden
als Adam : daar hebben zy tiouwlooslyk tegen my ge-
handelt. Rom. 3 : 23. Want zy hebben alle gezondigt,
ende derven de heerlykheid Gods.
Vrag. Hoe wordt deeze verbreeking van Gods Verbond
in de Belydenis voorgestelt?
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 467
Antw. In 't gemeen, op deeze wyze. Maar als hy in eeren
was ; zoo en heeft hy 't niet verstaan, nog zyn uitneementheid
erkend. In beide de eerste Drukken stonden deeze woorden
met eene onderscheide letter. En in de tweeden Druk was
'er by gedaan ; Ende is het vee gelyk geworden. Hier uit
blykt, dat de Belydenis doelt op 't geen David zegt, Psalm
49 : 13, 21. De mensche die in weerde is, ende geen ver-
stand en heeft, word gelyk als de beesten die vergaan. De
zin der woorden is: Een Mensch die hoog geagt en geschat
word, en egter geen verstand of opmerking heeft, die op
zyn einde niet let, nog zyn pad weegt ; maar wandelt zonder
agterdogt, word gelyk de beesten die vergaan ; door zyn
onver nuftigen en beestagtigen handel. Hy word haar gelijk,
zo in zyn beoginge, als in zyn maniere van doen. Hy ge-
bruikt zyn verstand niet, als tot dingen die beestagtig
zyn. Hy is voldaan met de genieting der Waereld. Hy vestigt
zyne gedagten niet op God en Goddelijke zaaken ; maar leeft
en sterft gelijk een beest, die nog hoope, nog verwagtinge
heeft na dit leven.
Vrag. Is Gods Voorzienigheid van eeuwigheid werkzaam
geweest omtrent des Menschen Val?
Antw. Dit blijkt
1. Uit zyn Al weetendheid, waar door God alle dingen
te vooren kent, Hand. 15 : 18. Gode zyn alle zyne werken
van eeuwigheid bekent.
2. Uit het besluit der verkiezinge, waar in de Zaligheid
van zommige uit het gevallen Menschdom, vastgestelt is,
Rom. 9 : 23. Ende op dat hy zoude bekent maken den
rykdom zyner heerlykheid, over de vaten der barmhertigheid
die hy te voren bereid heeft tot heerlykheid.
3. Uit de voorverordineeringe van Christus tot Middelaar,
om zondaars Zalig te maken, welke de rampzaligheid van
zondaren veronderstelt. Hierom werd Christus genaamt een
Lam, dat voorgekent is geweest, voor de grondlegginge
der Waereld, 1 Petr. 1 : 20.
Vrag. Wat is het gevolg van dit?
Antw. Dat de Val des Menschen noodzakelijk was, ten
aanzien van Gods besluit, Jes. 46 : 10. Die van den beginne
aan verkondigt het einde, ende van ouds af die dingen,
die nog niet geschiet en zyn : die zegge, myn raad zal
bestaan, ende ik zal al myn welbehagen doen. Cap. 25 : 1.
Heere gy zyt myn God, u zal ik verhoogen, uwen naame
468 XIV. Artikel,
zal ik loven, want gy hebt wonder gedaan ; uwe raadslaagen
van verre zyn waarheid, ende vastigheid.
Vrag. Is God dan geen oorzaak geweest van des
Menschen Zonden val?
• Antw. Neen. Gods natuur is heilig, en laat niet toe
dat hy een Mensch tot kwaad verzoeke, Jac. \ : 13.
Niemand als hy verzogt word, en zegge, ik worde van
God verzogt: want God en kan niet verzogt worden
met het kwaade, ende hy zelve en verzoekt niemant.
Daar en boven heeft God in de toelating van den Val
niets gedaan, 't geen met zyn heiligheid strydig was.
.•. Vrag. God heeft den Val immers toegelaaten, die hy
door zyn magt had konnen verhinderen ?
Antw. Ja. Dog wyslijk en tot een heilig einde, zon-
der iets te doen, dat tegens zyn volmaakte heiligheid
aanloopt. God was niet verpligt zyn magt te verleenen,
om de zonde te beletten, waarom hy na zyn onafhan-
gelijke magt, over den Mensch die zonde heeft willen
toelaten; te meer, dewyl den Mensch verzuimde in de
uure der verzoekinge, de hulp en bystand van zyn Ver-
bonds-God af te bidden, om die verzoeking te boven te
komen, gelijk God voormaals de Heidenen gedaan heeft,
Hand. 14 : 16. Welke in de voorledene tyden, alle de
Heidenen heeft laten wandelen in haare wegen. Is iemand
met dit bewys niet voldaan, hy zie wat de Heere zegt,
Jes. 45 : 9. Wee dien, die met zyn formeerder twist :
gelyk een potscherf met aardene potscherven : Zal ook het
leem tot zyn formeerder zeggen, wat maakt gy? of zal u
werk zeggen, hy en heeft geen handen?
Vrag. Hoe bewyst gy, dat de Mensch een oorzaak
is geweest van zyn eigen Val?
Antw. Dit bevestigt de rede. De Mensch zondigde
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 469
tegen beter weten. Hy misbruikte de bekwaamheid, die
God hem gegeven hadde. Niemand dwong hem tot zonde.
De Zatan die hem verleide, kon hem de zonde wel aan-
raaden, maar had geen vermogen van hem te dwingen
tot zonde. Dies wy met de Belydenis zeggen. De mensch
heeft zig zei ven WILLENS der zonde onderworpen, en
overzulks de dood ende vervloekinge: de oore biedende
den woorden des Duivels, Pred. 7 : 29. alleenlyk ziet,
dit hebbe ik gevonden, dat God den mensche regt ge-
maakt heeft, maar zy hebben veele vonden gezogt.
Vrag. Welke waren de inwendige oorzaaken van des
Menschen Val?
Antw. Ongeloovigheid aan God en zyn bedreiging, Gen.
2 : 17. Ten dage als gy daar van eet, zult gy den dood
sterven. Hovaerdigheid en ongeregelde begeerte na meerdere
gelijkheid met God volgens de bedriegehjke beloften des
Satans, Gen. 3 : 5. Maar God weet, dat ten dage als gy
daar van etet, zo zullen uwe oogen geopent worden : ende
gy zult als God wezen, kennende het goed ende het kwaad.
Onmatige keel-lust, opgewekt door een schoone gedaante
van den boom, welke de zonde volmaakte, zo dat de Vrouwe
toetaste, ende daar van at, ende zy gaf ook haaren Man,
ende hy at met haar, Gen. 3 : 6. Ende de Vrouwe zag,
dat die boom goet was tot spyze, ende dat hy een lust
was voor de oogen, ja een boom die begeerlyk was om
verstandig te maken, ende zy nam van zyne vrugt, ende
at : ende zy gaf ook haren Man met haar, ende hy at.
Vrag. Wie was de uitwendige oorzaak van des Men-
schen val?
Antw. De Satan was de aanradende oorzaak van
's Menschen Zonden-val, aan wiens listige aanradinge
den Mensch het oor leende, Gen. 3:1. De slange nu
was listiger dan al 't gedierte des velts, 't welk de Heere
God gemaakt hadde: ende zy zeide tot de Vrouwe: Is
470 XIV. Artikel ,
't ook dat God gezeid heeft, gy lieden en zult niet eten
van allen boom cfeezes hofs?
Vrag. Was dit een eigentlijke slange, die tot Eva sprak?
Antw. Het was een eigentlijke slange, waar onder
de Duivel zig verbergde. Dit blijkt ten klaarsten,
1. Uit het eenvoudig verhaal van Mozes, die duide-
lijk van een slange spreekt, 't welk niet ydel in een
verbloemde geschiedenis mag verwisselt worden.
Vrag. Hebt gy nog een bewys?
Antw. 2. Om dat dit dier met al het gedierte des velts
vergeleken word, als listiger, gelijk de slang, wegens zyn
buigzaamheid, verberging, hoofd-bedekking en andere, by
de natuurkenners aangeweezene stukken van ouds een bekent
zinnebeeld van list en voorzigtigheid is, Math. 10 : 16.
Zyt dan voorzigtig gelyk de slange.
3. Uit de straffe, die God duidelijk over de slang heeft
uitgesproken, Gen. 3 : 14. Doe zeide de Heere God tot die
slange : Dewyle gy dit gedaan hebt, zo zyt gy vervloekt
boven al 't vee, ende boven al het gedierte des velts: op
uwen buik zult gy gaan, ende stof zult gy eten alle de
dagen uwes levens.
4. Voeg hier by de toestemming der Heidenen, die van
dit werk der slange niet ten eenemaal onbewust zyn geweest,
gelijk bekent is, dat de Egiptenaars en Babyloniers, den
Duivel gedient hebben onder de gedaante van een Slange.
Vrag. Was dit meer als een bloote slange?
Antw. 1. 't Was een slange dien den Duivel bezat,
die tot Eva sprak: want een slange kan niet spreeken
door zig zelve, veel minder verstandig redeneeren.
Vrag. Hebt gy nog een bewys ?
Antw. Ja. Dit blykt
2. Uit der Menschen woord en leugen, den Duivel van
den beginne toegeschreeven, Joh. 8 : 44. Gy zyt uit den
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 471
Vader den Duivel, ende wilt de begeerten uwes Vaders doen,
Die was een menschen moorder van den beginne, ende en
is in de waarheid niet staande gebleven : want geen waar-
heid is in hem. Wanneer hy de leugen spreekt, zo spreekt
hy uit zyn eigen : want hy is een leugenaar, ende de Vader
derzelve leugen.
3. Uit de naamen, welken den Duivel ten aanzien van
deeze verzoeking, worden toegëeigent; dus word hy genaamt
den Leviathan, de kromme stomme slange, Jes. 27 : 1.
De listige slange, 2 Cor. 11:3. Den grooten draak, de
oude slange, welke genaamt word den Duivel, die de ge-
heele Waereld verleid, Openb. 12 : 9.
4. Uit de toestemming der Joden, die zeggen, dat
Sammael de slange bezeeten heeft, en de slang alles gespro-
ken heeft door ingeven van Sammael.
Vrag. Hoedanig was deeze verleidinge van den Dui-
vel door een slang ?
Antw. Een listige verleidinge, 2 Cor. 11 : 3. Dog ik
vreeze dat niet eenigzints, gelyk de slange Eva door
haare argelistigheid bedrogen heeft, alzo uwe zinnen
bedorven worden, om aftewyken van de eenvoudigheid
die in Christo is.
Vrag. Hoe heeft de Duivel in die verleiding zyn list in
't werk gestelt?
Antw. 1. Dat hy daar toe een slange gebruikte, die doe
niet onaangenaam voor den Mensch was, met zulk een be-
valligheid, dat ze de oogen van Eva tot zig getrokken heeft.
2. Dat hy het werk der verleidinge heeft aangelegt niet
by Adam, maar by Eva zyn Vrouw, die het verbod niet
onmiddelijk van God, maar van haar Man ontfangen had,
Gen. 2 : 16, 17.
3. Dat hy zig van de tyd heeft bedient, wanneer de
Mensch eerst versch uit de handen van zyn Maker genomen
was, en daarom door een gewenning in zyn goede staat
nog niet bevestigt was.
4. Dat hy de Mensch heeft aangezet tot een kwaad, dat
472 XTV. Artikel,
in den eersten opslag niet alleen zeer klein van belang
scheen te zyn ; maar ook willekeurig, en op het aanzien
zelf goed.
.-. Vrag. Waar uit blijkt de listigheid van de verlei-
ding des Duivels meer?
Antw. 5. Uit zyn redeneeringe met Eva gehouden,
waar in hy
a. Haar vraagswyze voorkomt, als of hy begeerig was
het gebod van God te verstaan, dog met een oogwit,
om 'er te brengen tot tvvyffeling aan dat gebod, Gen.
3:1. De slange nu was listiger dan al 't gedierte des
velts, 't welk de Heere God gemaakt hadcle : ende zy
zeide tot de Vrouwe : is 't ook dat God gezeid heeft, gy
lieden en zult niet eten van allen boom deezes hofs ?
b. Loochenende de Goddelijke bedreiginge, of ver-
draijende dezelve, Vers 4. Doe zeide de slange tot de
Vrouwe: gy lieden en zult den dood niet sterven.
c. De bedreiginge veranderende in een groote en
schoone belofte van iets, dat aangenaam en beminnelijk
scheen, Vers 5. Maar God weet, dat ten dage als gy
daar van etet, zo zullen uwe ogen geopent worden : ende
gy zult als God wezen, kennende het goet ende het kwaat.
9. Zig beroepende op de Goddelijke Alweetenheid,
Vers 5. Maar God weet enz. Een manier van spreeken,
die wy gevoegelijk konnen opvatten als een Formulier van
Eetzweering, waar door hy zyn zeggen op het allerkrag-
tigst heeft willen bevestigen, gelijk Paulus doet, 2 Cor.
11 : 11. God Weet het. Vers 31. De God en de Vader
onzes Heeren Jesu Christi, die geprezen is in der eeuwig-
heid, weet dat ik niet en liege.
Vrag. Is de Vrouw op dat listig gesprek gevallen'?
Antw. Och ja ! Dit gesprek en redeneering des Dui-
vels heeft in haar doen opkomen zondige gedagten,
zynde het zaad van ongeregelde begeerlijkheid, dat de
Satan in haar herte geworpen heeft; op de begeerte
volgde het oog op de verboden vrugt; op het aanschou-
wen van de vrugt wierd de begeerlijkheid in haar op-
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 473
gewekt, en de zonde klom daar door als door een venster,
in de Ziel, dat ze gulzig wierd ende at, Gen. 3 : 6.
Ende zy nam van zyne vrugt, ende at.
Vrag. Wat deed de vrouw, na dat zy gezondigt had?
Antw. Zy verleide ook haar Man, Gen. 3 : 6. Ende
zy gaf ook haren Man met haar, ende hy at.
.•. Vrag. Hoe kan Paulus dan zeggen, 1 Tim. 2:14.
Ende Adam en is niet verleid geworden : maar de Vrouwe
verleid zynde, is in overtredinge geweest?
Antw. Paulus loochent daar maar in eenige opzigte,
dat de Man is verleid geworden,, gelyk de Schrift meer-
maals schynt te loochenen, 't geen maar in eenige opzigte
ontkent word: Dus zegt Christus, Joh. 6 : 27. Werkt
niet om de spyze die vergaat. Dat leert Paulus oogmerk
in den text, 't geen eigentlijk is te bewyzen, dat de Vrouw
geen heerschappy voere over den Man, om twee redenen.
De eerste was, om dat Adam eerst geschapen was, als
het hoofd. De tweede was, dat de Vrouw ligter kon
bedrogen worden, en eerst is bedrogen geweest, en haar
Man tot verleiding heeft gesterkt, Gen. 3 : 12. Doe zeide
Adam : De Vrouwe, die gy by my gegeven hebt, die heeft
my van dien boom gegeven, ende ik hebbe gegeten.
Vrag. Wat is 'er op de verleiding gevolgd ?
Antw. De Val van Adam en Eva, Gen. 3 : 7. Doe
werden haar beider oogen geopent, ende zy werden
gewaar, dat zy naakt waren, ende zy hegten vygeboom-
bladeren te zamen, ende maakten zig schorten.
Vrag. Waar in bestond deszelf's Val en ongehoorzaamheid ?
Antw. In een trouwlooze verbreeking van Gods Verbond
Hoz. 6 : 7. Zy hebbe alle het Verbond overtreden als Adam
daar hebben zy trouwlooslyk tegen my gehandelt. Waarom
de Belydenis zegt. Het gebod des levens, dat hy onfangen
hadde, heeft hy overtreden, ende heeft hem van God, die
474 XIV. Artikel,
zyn ware leven was, door de zonde afgescheiden : hebbende
zyn geheele natuure verdorven, waar door hy hem schuldig
gemaakt heeft des lighamelyken ende geestelyken doots.
.'. Vrag. Was de overtredinge van Gods gebod, ofte
het eeten van den boom der kennisse des goeds ende des
kwaads, zulk een groote zonde?
Antw. Ja. Dit blykt als wy letten
1. Op den Mensch, die dezelve bedreef, 't was een
gunsteling des Allerhoogsten Gods, na zyn beeld gevormt,
staande in Gods Verbond, en bekwaam om staande te
konnen blyven indien hy wilde.
2. Op de tyd, wanneer dit wanbedryf voorviel, als
hy nog versch kwam uit de handen van zyn Maker, en
Gods onverdiende gunst in de Scheppinge na zyn beeld
en oprigting van zyn Verbond betoont, nog levendig in
zyn geheugen lag.
3. Op de daad der zonde zelf, waar in was een opsta-
peling van veele misdaden, als verwaarloozing van Gods
gebod, zorgeloosheid, verwerpinge van zyn vriendschap,
betrouwen op zig zelve, afschudding van Gods heerschappy,
ondankbaarheid, verslaving aan den Satan, matelooze
Schepsels-liefde, liefdeloosheid omtrent alle zyne nakome-
lingen, die daar door in 't verderf gezonken zyn, Rom.
5 : 12.
Vrag. Wat zyn de vrugten van Adams Zonden-val ?
Antw: Bittere vrugten en gevolgen, Deut. 32 : 32,33.
Hare wyndruiven zyn vergiftige wyndruiven, zy hebben
bittere bezien. Haar wyn is vierig draken-fenyn : ende
een wreed adderen vergift.
Vrag. Welke waren die?
Antw. 1. De verliezinge van Gods beeld, 't welk zy met
schaamte gewaar wierden, Gen. 3 : 7. Doe werden haar bei-
der oogen geopent, ende zy werden gewaar, dat zy naakt
waren, ende zy hegten vygeboom-bladeren te zamen, ende
maakten zig schorten.
2. Schrik in de Conscientie op het hooren van Gods
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 475
stemme, Gen. 3 : 8—10. Ende zy hoorden de stemme des
Heeren Gods, wandelende in den hof aan den wint des daags:
doe verbergde zig Adam ende zyn wyf, voor 't aangezigte
des Heeren Gods in 't midden van 't geboomte des hofs.
Ende de Heere God riep Adam ende zeide tot hem. Waar
zyt gy ? Ende hy zeide; ik hoorde uwe stem in den hof;
ende ik vreesde, want ik ben naakt, daarom verbergde ik my.
3. Zondige Eige-liefde, waar door zy hunne zonden zog-
ten te verontschuldigen, Gen. 3 : 12: 13. Doe zeide Adam :
De Vrouwe die gy by my gegeven hebt, die heeft my van dien
boom gegeven, ende ik heb gegeten. Ende de Heere God
zeide tot de Vrouwe, wat is dit dat gy gedaan hebt ? ende
de Vrouwe zeide: die slange heeft my bedrogen, ende ik
hebbe gegeten.
4. De regtvaerdige uitspraak van het vonnis.
a. Eerst over de slange zo over het Dier als over den
Duivel, die daar door zeer vernedert werd, Gen. 3 : 14, 15.
Doe zeide de Heere God tot die slange ? Dewyle gy dit gedaan
hebt, zo zyt gy vervloekt boven al 't vee, ende boven al
het gedierte des velts : op uwen buik zult gy gaan, ende stof
zult gy eten alle de dagen uwes levens. Ende ik zal vyandschap
zetten tusschen u, ende tusschen deeze Vrouwe, ende tusschen
uwen zade, ende tusschen haren zade : Dat zelve zal u den
kop vermorselen, ende gy zult het de verssenen vermorselen.
b. Daar na over de Vrouw, dewelke aan veele smerten
van het kinder-baren, en aan de moeielijke heerschappy des
Mans onderworpen wierd, Gen. 3 : 16. Tot de Vrouwe
zeide hy : Ik zal zeer vermenigvuldigen uwe smerte, namelyk
uwer dragt ; met smerte zult gy kinderen baren : ende tot
uwen Man zal uwe begeerte zyn. Ende hy zal over u heer-
schappy hebben.
c. Eindelijk over de Man, die een lastig en moeielijk
leven wordt toegeleit, met de dood daar op volgende, niet
als een einde, maar een voornaam deel van de straffe,
Vers 17—19. Ende tot Adam zeide hy: dewyle gy ge-
luistert hebt na de stemme uwes wyfs. ende van dien boom
gegeten daar ik u van gebood zeggende; gy en zult daar
van niet eten. Zo zy het Aardryk om uwent wille vervloekt,
ende met smerte zult gy daar van eten alle de dagen uwes
levens. Ook zal 't u doornen en distelen voortbrengen :
ende gy zult het kruid des velts eten. In het zweet uwes
aanschyns zult gy brood eeten, tot dat gy tot de Aarde
476 XIV. Artikel,
wederkeert, dewyle gy daar uit genomen zyt: want gy zyt
stof, ende gy zult tot stof wederkeeren
5. De uitvoering van dit vonnis, waar toe behooren,
a. Het beschimpend en bespottend verwyt van de groote
ongelijkheid des Menschen met God, die na den raad des
Duivels geluistert hadde, Gen. 3 : 22. Doe zeide de Heere
God : Ziet de Mensche is geworden als onzer een, kennende
het goed ende het kwaad. Nu dan, dat hy zyne hand niet
uit en steeke; ende neeme ook van den boom des levens
ende eete, ende leeve in eeuwigheid.
b. De verdryving uit het Paradys en van den boom des
levens, tot bebouwing van den overigen Aardbodem, Gen.
3 : 23. Zoo verzond hem de Heere God uit den hof van
Eden, om den Aardbodem te bouwen daar hy uit ge-
nomen was.
c. De plaatsing van Cherubim, om den Mensch te
weeren van den boom des levens. Gen. 3 : 24. Ende hy
dreef den mensche uit: ende stelde Cherubim tegen 't Oosten
des hofs Eden, ende een vlammig lemmer eenes zweerts,
dat zig omkeerde; om te bewaren den weg van den boom
des levens.
.*. Vrag. Wat ziet gy hier uit ?
Antw. De verbreeking van het Verbond der werken
moet ons opleiden tot beschouwing van den uitersten af-
grond van elende, waarin den Mensch door die Bonds-breuke
is ingestort. Zo dat wy mogen klagen : De krone onzes
hoofds is afgevallen, ó wee nu onzer dat wy zo ge-
zondigt hebben, Klaagl. 5 : 16. Als de stam valt, dan
blyven de takken niet staan : Als de fontein vervuilt
word, dan zyn de stralen niet rein. Adam wilde niet
zyn 't geen hy konde blyven. ó Ontrouwe Vader ! Eva
vergaapt haar en ons geluk! ö Trouwelooze Moeder! die
niets ontbrak, hebben ons gebrekkelijk gemaakt: die het
niet genoeg was heilig te zyn, doen ons onheilig geboren
worden: die met gemak konden gehoorzamen, zijn onge-
hoorzaam geworden : die rontsom met weldaden omcingelt
waren, wierden ondankbaar : die geen reden hadden om
<>od niet te geloven, geven geloof aan den Duivel : Die heer-
schappy hadde over alle Schepselen, wilden God zelf gelijk
zijn: die alle vrngten eigen hadden, misgunden den Schepper
een eigen boom. Die kennis genoeg hadden om gelukkig
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 477
te blyven, wilden ook kennen 't geen haar ongelukkig
zoude maken : Die vrolijk in het Paradys konden leven,
en daar na in den Hemel, zoeken voor haar en hare
nazaten de plaatze der rampzalige duisternisse : Die onbe-
dorven waren geschapen, bederven haar zelven en ons
geheel-al : Zo dat onze natuur door haar bedorven is, dat
wy onbekwaam tot eenig goed, en geneigd tot allen
kwaade zyn, Jer. 2 : 21. Ik hadde u dog geplant eenen
edelen wynstok, een geheel getrouw zaat: hoe zyt gy
my dan verandert in verbasterde ranken eens vreemden
wynstoks.
.*. Vrag. Maar is 't regtvaerdigheid in God, dat hy
om de overtreding van den Mensch, het gantsche Mensch-
dom straft?
Antw. 1. Dit is een inwerping van het verdorven
verstand, 't welk vyandschap tegen God voert. Hy kent
zegt de vermaarde Witzius, de Opperste Majesteit
niet ter deeg, nog deszelfs allerzuiverste en met zig in
alles overeenkomende heiligheid, die Gods handelingen,
zyn oordeel en redekavelingen onderwerpt en God in
't regt betrekt als of hy misdeed, en teegens billijkheid
met den mensch handelde. Zulks zoude geen Aardsvader
in zyn zoon, geen Koning in zyn Onderdaan, geen Heer
in zyn knegt verdraagen. En zouden wy wormpjes ons
zo veel vermeten, omtrent de Regter der gantsche Wae-
reld ! Adam was onze Vader en wy zyne kinderen, die
in dit Verbond begreepen waren : Adam stont als hooft
van 't gantsche Menschelijke Geslacht, in wiens volstan-
digheid of Val het gantsche Menschdom of staan of vallen
zoude. Zo dikwijls dan het verdorven vleesch durft tegen-
snateren de wegen des Heeren zyn niet regt. Even zo
dikwyls moeten wy het zelve toeduwen. Ja, maar uwe
weegen zyn niet regt, Ezech. 18. 25.
2. Indien Adam zynent en onzent weege, in de voor-
waarde van het Verbond was blyven staan ; indien hy het
loop-perk zyner beproevinge ten einde geloopen hebbende,
in het goede was bevestigt geweest, en wy zyne nako-
melingen met hem : Indien wy verzadigd zynde van de
lekkernyen des lieven leevens, in het Paradys, te gelijk
met hem tot de vreugde des Hemels waren opgenomen,
niemand zoude geklaagd hebben, dat hy in het hoofd
van het Menschelijk geslagt ware gereekent geweest : Een
478 XIV. Artikel,
iegelijk zoude de wysheid en goedheid Gods gepreezen
hebben, ende in niemand zoude zelf de allerminste naden-
king uit dien hoofde opgekomen zyn, dat God nalatende
de beproevinge van alle Menschen, hoofd voor hoofd in
eenen Mensch de proef van allen heeft willen nemen,
't Geene nu in zodanigen uitkomst regtvaerdig zoude ge-
weest zyn, hoe kan dat door eenen strydigen uitkomst
onregtvaerdig worden? Dies past het ons met onderwerping
te zeggen, Job. 2 : 10. Ja zouden wy het goede van
God ontfangen, ende het kwade niet ontfangeu ? Neh.
9 : 33. Dog gy zyt regtveerdig in alles dat ons overge-
komen is, want gy hebt trouwelyk gehandelt, maar wy
hebben godlooslyk gehandelt.
.•. Vrag. Maar zoude wel iemand van alle Menschen,
in dezelve omstandigheid met Adani gestelt geweest zynde,
zyne zaaken beeter beschikt hebben ?
Antw. Och neen! Adam ontbrak het niet aan wysheid,
nog aan heiligheid, nog aan trek tot de gelukzaligheid,
nog aan kragt om de wille Gods volmaakt te doen. Wat
zou dan eenen onbescheiden knibbelaar van den weg des
Heeren, zyn vrye wille beter gebruikt hebben, die in al
zyn handel doet zien, dat hy het slegt bedryf van den
eersten Vader daar hy onregtvaerdig over klaagt, met
genoegen navolgt. Die de Wille van den hoogsten God
agter zyne begeerlykheeden stelt. De Aardsche din-
gen boven de Hemelsche; de tegenwoordige boven de
toekomende verheft. Die na zyn eigen hoofd een weg
zoekt, maar die geheel van den weg tot de gelukzaligheid
afwykt en het nog erger maakt, dan zynen eersten Vader ?
Het is ook geschied na alle uwe boosheid. Wee, Wee u !
spreekt de Heere HEERE, Ezech. 16 : 23.
.'. Vrag. Wat was deezen onbescheiden knibbelaar nut
en uodiger dan met God te twisten.
Antw. Het waare hem beeter zyn Verbondsbreuke voor
God te belyden, en niet de woorden van den geestryken
Ridderus te betuigen. Nu wil ik myn God ontschuldigen,
dewyl de schuld leid in onze Ouderen: Ja ik wil en moet
in y zei ven beschuldigen, 't Geen Adam in haastige overval
misdeedt, dat doet myn natuur voorbedagtehjk. Ik ben
ongehoorzaam, en vreeze niet: Ik ben vol begeerlijkheid,
ende ik wagte my niet: Ik ben ongeloovig, ende ik schrikke
niet : Ik ben bedorven, ende ik treure niet : Ik zoek zelve de
Yan de Scheppinge en Val des Menschen. 479
zoude menigmaal, en wagte niet tot dat dezelve ray aange-
raaden wordt. Adam at van den verbooden boom, daar ik niet
by was, ende ik in en door hem als myn natuurlijke Vader,
maar nu eete ik nog dagelijks van zo veel verbode boomen,
daar ik my om Gods wil van onthouden moest Wee my
elendige! En och waare ik zo ellendig niet, dat ik myn
elende niet wilde zien. Ik roeme op myn ligt daar myn
verstand enkele duisternisse is. Ik steune op myne wille,
daar ik een stave der zonde ben. Ik booge op myne kragt
en vryheid, daar myn kragt en vryheid verbeurd en ver-
looren is. Myn boosheid kastyd my, myn ongeregtigheid
straft my, om dat ik den spring-ader des levendigeu wa-
ters verlaten hebbe. Genade ö God ! genade ö God om
uwes Zoons wille, die elk potscherf die met u twisten
wil, toeroept Jer. 2 : 29. Waarom twist gy tegen my,
gy hebt alle tegen my overtreden. Vers 22. Want al
wiescht gy u met zalpeter en naamt u veele zeepe, zo is
dog uwe ongeregtigheid voor myn aangezigte aangeteekent.
Vrag. Met wien hebben wy over dit gewigtig leerstuk
van 's Menschen verdorventheid, verschil?
Antw. Met de voorstanders van de Vrye wille, Pela-
gianen, Socinianen, Remonstranten en andere. Dus zegt
onze Belydenis. Daarom verwerpen wy al dat men hier
tegen leert van den Vryen wille des Menschen, aange-
zien de Menschen niet dan een slave der zonden is, enz.
.-. Vrag. Hoe komt dit woord van Vrye wille tot ons ?
Antw. Vrye wille word in 't Grieksch genaamt A"vêe%v<rioc,
Autexousia, welk in zyn kragt beduid zelfmagt, zelf-
waardigheid, zyn eigen meester te zyn. 't Word in de
Schrift niet gevonden, maar is door de Platonische Wys-
geeren tot het Christendom bekeert zynde, in de Kerk
overgebragt. In 't Latyn gebruikt men de woorden
liberum arbitrium, dat in onze Taaie zo veel zegt als
Vrye wille.
480 XIV. Artikel,
Vrag. Wat is de wil?
Antw. Die kragt in de Ziel, waardoor men een zaak
verkiest of verwerpt, Deut. 30 : 49. Kiest dan het leven
op dat gy leevet !
Vrag. Is deeze wille vry?
Antw. Ja dog. Dat volgt uit de natuur der wille, en
de Schrift bevestigt dat. Dus leest men, Exod. 35 : 5.
Een ieder wiens herte vrywillig is. Vers 29. Alle Man
en Vrouw, welker herte haar vrywillig beweegde. Psalm
440 : 3. Uw volk zal zeer gewillig zyn. Philem. Vers 14.
Op dat uwe goeddadigheid niet zoude zyn als na bedwang,
maar na vry willigheid.
Vrag. In wat opzigte is des Menschen wil niet vry?
Antw. Des Menschen wil is niet vry van afhangelykheid
van God, nademaal den geheelen Mensch zo ten aanzien
van zyn weezen, als ten opzigte van zyne werkingen, en
het regt Gods, om hem aan zyn Wil en wetten te ver-
binden, volstrekt van God afhangt.
2. Des Menschen wil is niet vry van het praktikaal
oordeel des verstands te volgen, want de wil kan onmoge-
lijk zonder het verstand in dien opzigte opvolgen, om dat
de Mensch redelyk is en op een redelyke wyze werkt.
3. Ook is de wil niet vry van de hebbelijkheden die in
den Mensch zyn, dewyl hy werkt na dat zyn natuur is,
waarom de Mensch in zyn natuur volmaakt heilig zynde,
de geregtigheid of geheel verdorven en zondig zynde, niet
anders als ongeregtigheid werkt.
Vrag. Maar stryd de vryheid van de wil niet tegen
Gods bewerkinge van dezelve ?
Antw. Gantschelijk niet, om dat God elk Schepsel be-
werkt, overeenkomstig zyn natuur. Hy bewerkt de wil des
Menschen niet als een stoffelijkheid, als een blok of steen
die enkel lydelijk is, en niet werkt met bewustheid ofvry-
willigheid ; maar hy bewerkt de Ziel als een reedelijk weezen,
en brengt alle wilsneigingen daar in voort als vrywillige
werkingen. Daarom zegt Paulus, dat God in ons werkt
het wille, dat is, het vrywillig werken, Phil. 2 : 13.
Vrag. Hebt gy wel Exempelen van zaaken, die van den
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 481
Mensch vrywillig gedaan worden, en egter van Gods besluit
en bestieringe afhangen?
Antw. Ja zeer veele, als by voorbeeld : Vrywillig gaven
de Egiptenaars hunne goude en zilvere vaten en kleinodiën
aan de Israëliten, maar God bewoog 'er hun egter toe, Exod.
11:3, Cap. 12 : 86. Vrywillig gingen agter Saul van het
heir, dog welker harte God geroert had, 1 Sam. 10 : 26.
Vrywillig deed Keizer Augustus een gebod uitgaan, om de
geheele Waereld te doen beschry ven ; dog dit is niet geschied
zonder Gods bestiering, dewyl het noodzakelyk was, dat
de Messias te Bethlehem geboren wierd, Mich. 5:1. Luc.
2 : 1 — 7. Vrywillig hebben de Joden Jesus ter kruisdood
veroordeelt, dog daar door hebben ze niets anders gedaan,
dan Gods raad te vooren bepaalt had dat geschieden moest,
Hand. 2 : 23. Cap. 4 : 28.
.-. Vrag. Maar kan de noodzakelykheid bestaan met
de vryheid van de wil ?
Antw. Ja. Zynde dezelve vry
i. Van dwang, die van buiten aankome, alle Men-
schen op Aarde zyn niet magtig om iemands wille te
dwingen, ofte om den Mensch iets te doen doen, dat hy
niet wil doen. Maar zullen zy een Mensch brengen tot
haren wille, zo moeten ze de zaken zo veromstandigen,
dat de Mensch zelf kiest en wil, en zo na zyn eigen
wille doet.
2. De wille des Menschen is vry van de natuurlijke
indruk, waar door de beesten gedreeven worden tot haar
einde, zonder dat ze daar af een reedelijk begrip hebben,
dewyl de wil het verstand volgt, en alzo op een redelijke
wyze handelt.
Vrag. Waar in bestaat dan de vryheid van de wil?
Antw. In dat vermoogen der Ziel, waardoor rnen
een zaak verkiest of verwerpt uit eigen geneigtheid,
zonder eenige nootdwang, 1 Cor. 7 : 36. Philem.
Vers 14.
31
482 XIV. Artikel,
Vrag. Bestaat de wysheid van de Menschelijke wille
niet in een onverschilligheid, dat men dezelve zaak op de-t
zelve tyd kan willen en niet willen ?
Antw. Geenzints. Dit blykt
1. Uit de natuure Gods, der Engelen, en der Menschen ;
a. De liefde Gods omtrent zig zelven, is wel vry willig;
maar evenwel niet onverschillig. God kan niet af zyn van
zig zelve te beminnen, 2 Tim. 2 : 13.
b. De liefde die de Engelen God toedragen, is vrywillig,
egter niet onverschillig, dewyl zy niet anders konnen dan
God beminnen en dienen, Psalm 103 : 20, 21.
c. De liefde van den Mensen omtrent zig zelve, is vry-
willig, maar niet onverschillig, wyl de Mensch zig zelve
noodzakelyk bemind, Eph. 5 : 29.
.-. Vrag. Hebt gy nog een bewys ?
Antw. Indien men stelt, dat de wille des Menschen
bestaat in onverschilligheid, daar uit moeten verscheide
ongerymtheeden volgen.
a. Dat God geen magt heeft over des Menschen wille,
maar dat deeze altoos onafhangelijk blyft, en zo wel als
God haar eigen Heer en Meester is.
b. Dat de Mensch niet behoeft te bidden om bekee-
ringe, dewyl God volgens dit gevoelen, geen magt heeft,
de wil on weerstandelij k te buigen tot gehoorzaamheid des
Evangeliums.
c. Dat de mensch kan willen verdoemd, en zo wel
voor eeuwig ongelukkig zyn, als Zalig worden, dewyl de
wil door onverschilligheid tot beiden kan werden over-
gehaalt.
d. Dan kan God geen belofte doen van heiligmakinge
dewyl al wat hy omtrent de wil zou verrigten, den
Mensch altyd in die onverschilligheid zoude blyven. En
alzo zou God niet konnen gezegt worden te geeven het
willen en het werken, of het maken van een nieuw hart,
't welk alles ten uitersten ongerymt is.
Vrag. Maar zyn wy alzo verdorven, dat wy gantsche-
lijk onbekwaam zyn tot eenig goed, en geneigt tot allen
kwade?
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 483
Antw. De Papisten en Remonstranten zeggen Neen.
Wij zeggen Ja. Tot regt begrip van de zaak dient men
te weeten, dat 'er een vierderlei zoort van goed is.
1. Een Natuurlyk goed, als eeten, drinken, gaan, staan,
slapen, spreeken. 2. Een Burgerlyk goed, als beleeft,
vrindelij k, behulpzaam, opregt en regtveerdig in den
wandel te zyn. 3. Een uitwendig Godsdienstig goed,
als het hooren en leezen van Gods Woord, een gebed
te doen uit zyn verstand, het geeven van aalmoessen,
en dienstbaar te zyn aan Gods Kerk. 4. Een Geestelyk
goed, als zig zelf te bekeeren, waarlijk in Christus te
geloven, waaragtig, heilig en geestelijk voor God en
Menschen te leeven. 't Geschil is niet over de drie
eerste, maar over de laatste zoorte.
Vrag. Hoe bewyst gy, dat de verdorventheid den
Mensch zo natuurlijk is, dat hy door zyn eige kragten
dezelve geenzints kan te boven komen, of iets doen of
willen, dat waarlijk goed en Gode aangenaam is?
Antw. 1. Gods Woord zegt duidelijk, de Mensch is
kragteloos geworden door de zonde, Rom. 5 : (1 Ge-
vangen in de strikken des Satans tot zyn verderf na
desselfs wille, 2 Tim. 2 : 26. Dood in zonden ende in
misdaden, Eph. 2: 1 — 5. En vergelijkt hem verder by
een Moorman die zyn huit, en een Luipaart die zyn
vlekken niet veranderen kan, Jerem. 13 : 23. By een
nieuw-gebooren kind, welk vertreeden zynde in zynen
bloede, zig zelve niet reinigen kan, Ezech. 16: 6. By
een kwade boom, die geen goede vrugten voortbrengen
kan, Matth. 7 : 18. By een ongeboorne en ongeschapene,
die hem zelven niet teelen nog voortbrengen kan, Joh.
3 : 3. 2 Cor. 5 : 17. Gelijkenissen en spreekmanieren,
kragtig genoeg om 's Menschen volstrekten onmagt tot
eenig Geestelijk goed te beteekenen.
484 XIV. Artikel,
Vrag. Hoe bewyst gy dit meer ?
Antw. 2. Dit blykt uit de redenen in onze Belydenis*
bygebragt.
a. De Mensch heeft geen kragt, om te doen dat waarlijk
goed en Gode aangenaam is. Hy is een slave der zonde,
die als een andere Simson maaien moet in dit gevangen-
huis der zonde, Rigt. 16 : 21 Want een iegelyk die de
zonde doet, is een dienstknegt der zonde, Joh. 8 : 34.
Hy is van natuure elendig, jammerlyk, arm, blind en naakt,
Openb. 3 : 17. Die niets heeft nog hebben kan, ten zy dat
het hem gegeeven zy uit den Hemel. Wie isser dan zo stout
die hem beroemen zal iet goeds te konnen doen als uit hem
zelven, daar dog Christus zegt: Niemand kan tot my komen r
ten zy dat de Vader die my gezonden heeft, hem trekke.
Joh. 6. 44.
b. Zyn wil is ondeugdzaam. Hy is van natuure in zulken
kwaden gestalte, dat hy hem niet bekeeren wil, nog kan
willen 't geen waarlijk goed is. Zyn Ziel heeft een afkeer
van al wat goed is, en haat het ligt. Ja heeft de duister-
nisse liever dan het ligt, Joh. 3 : 19, 20. Wie zal dan
met zynen wille voortkomen, ende zig daar op verstouten,
die verstaat, dat de gezindheid des vleesches vyandsehap
tegen God is ! Rom. 8 . 7. Het bedenken des vleesches is
vyandsehap tegen God : want het onderwerpt zig de wet
Gods niet: want het KAN ook niet.
c. Zyn verstand is met naare duisternisse en onweeten-
heid van Goddelijke zaken overtogen. Hy is bot en blind
in geestelijke dingen, en begrypt niet wat hy doen moet
om Zalig te worden, Eph. 4 : 18. Verduistert in het ver-
stand, vervreemd zynde van het leeven Gods door de
onweetenheid die iu hem is, door de verhardinge des herten.
Wie zal dan zig beroemen, en van zyne weetenschap spreeken,
ziende dat de natuurlyke mensch niet begrypt de dingen
die des geestes Gods zyn, 1 Cor. 2 : 14. Kostelijk, wie
zal eenige gedagten voorstellen, dewyl hy verstaat dat wy
niet bekwaam zyn van ons zelven iets te denken als uit ons
zelven, maar dat onze bekwaamheid van God is, 2 Cor. 3:5.
.'. Vrag. Hebt gy nog een bewys ?
Antw. 3. Alle geestelijk goed is geen vrugt van ons,
maar heeft zyn oorsprong uit God, Jac. 1:17. Zo dit
wy met onze Belydenis voor vast en zeeker houden,,
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 485
't geene ons de Apostel zegt, dat God in ons werkt het
willen ende het volbrengen na zyn welbehagen : "Want
daar is nog verstand nog wille, den verstande en wille
Gods gelykformig, of Christus heeft ze in den Mensch
gewrogt, 't welk hy ons leert : Zeggende, ZONDER MY
KOND GY NIET DOEN, Joh. 15 : 5. Christus is de
Wynstok, en de gelovige zyn de ranken: Al het geen
nu de ranke heeft om te groeyen en vrugt te dragen,
dat ontfangt hy van den wortel en de stamme. Dus
moeten \vy bekennen, dat wy het goede dat wy doen,
niet buiten Christus doen, want zonder hem konnen wy
niets doen, maar door hem vermogen wy alles, Phil. 4 : 13.
En zyne genade is ons genoeg, 2 Cor. 12:9.
Vrag. Maar zeggen partyen, Mare. 1 : 15. staat Bekeert
u ende gelooft den Evangelio. Zo nu God den Mensch hier
en elders gebied zig te bekeeren en te geloven, dan heeft
den Mensch kragt om dat te doen, wyl God den Mensch
niet verpligten kan tot het volstrekt onmogelyke, dat is
onregtvaardig en te vergeefs.
Ant. 1. Des Menschen gehoorzaamheid is niet eerwtelyk
en voornameutlijk gegrond in het Verbond dat de Mensch
verbrak; maar op Gods zeer uitsteekende Eerstheid, Majes-
teit, en Heiligheid, onder w.elke te staan, welke te ontzien,
na welkers voorschrift zig te schikken, het reedelijk Schepsel
zelf daarom dat hy een reedelijk Schepsel is, gansch schul-
dig is. 2. God heeft den Mensch geschapen dat hy Gods
wil kon doen, en of de Mensch door zyn eigen schuld zig
in een staat van onmagt gebragt heeft, dat beneemt Gods
regt niet, om van den Mensch te eisschen en te gebieden
't geene bem welbehagelijk is. De onmagt van den schul-
denaar om te betalen, beneemt den schuldeisscher zyn regt
niet om betaling te vorderen. Een Heer word niet vermindert
in zyn regt om zyn knegt te gebieden, al is 't dat de knegt
zig door dronkenschap onbekwaam maakt om te dienen. Dus
zeggen de vermaningen van geloof en bekeering niet, wat
de Mensch doen kan, maar waar toe hy verpligt is. 3. Die
vermaningen zyn niet te vergeefs, al kan de Mensch om
dat hy boos is, het niet doen, nadien de Mensch zo zyne
pligt en by nalatigheid van dien zyn schuld vertoont word, het
zy tot enkele overtuiginge om hem onverandwoordelijk te
stellen, het zy tot heilzame bekeeringe, wanneer de Geest
486 XIV. Artikel,
door en met dat woord werkt, gelijk Christus kragt met zyn
opwekkend woord Lazare kom uit! den dooden Lazarus lee-
vendig maakte, Joh. 11 : 43.
Vrag. De Mensch (zegt gy) kan in den natuurlijken stand
geen geestelijk goed doen, volgt uit deeze leer niet, dat hy
niets behoeft te doen en maar stil en werkeloos moet zyn
tot dat God hem bekeere?
Antw. Onze partyen willen dit gevolg trekken uit onze
leer, en den Mensch alzo styven in zijne nalatigheid, dog
gansch verkeert. 'sMenschen onmagt als betoogt is, neemt
zyn schuld niet weg. Daar word uitdrukkelijk van den Mensch
geeischt, dat hy zig bekeere ende leeve. Stelt u voor oogen
een Mensch op een eiland gebannen, die niet zwemmen kan,
en niet verre van den oever een Schip in Zee zag daar hy
zyne verlossinge door hoopt, zal hy niet tot den uitersten
boort van het eiland naderen, en zo veel mogelijk is, met
roepen een teeken geeven van zyn begeerte om verlost te
zyn. Wat zal dan niet een zondaar, leevende onder het
aanbod van genade die geduurig vermaant en gebeeden word
zig met God te laten verzoenen. Naaman de Melaatsche
begaf zig tot Elisa, 2 Kon. 5. De agtendertig-jarige kranke
lag hem neder by het badwater te Jeruzalem, Joh. 5. De
blinde riepen op den weg van Jericho, Heere gy Zone
Davids ontfermt u onzer ! Matth. 20 : 30.
.'. Vrag. Maar de natuurlijke Mensch is geheel onmag-
tig, wat zal, wat kan hy doen, 't geen tot zyn vreede
dient?
Antw. De natuurlijke Mensch hoewel de dood in zon-
den, heeft zyn natuurlijke vermogens, waar door hy
dadelijk meer kan doen als hy doet.
1. Hy kan duizenden van zonde nalaten, die hy niet
nalaat. Zeekerlijk zullen ten jongsten dage millioenen
Menschen veroordeelt worden, om zonde die zy haddon
konnen vermyden. De Mensch heeft geen verschooning
over de verleiding van kwade gezelschappen, over zyn
dronkenschappen en menigerlei andere buitenspoorighee-
den. De Ziele heeft magt over het Lighaam; waarom
zoude dan den Mensch zyn oogen, handen, voeten, tonge,
ooren, en verdere ledematen niet beter konnen in order
houden als hy doet ? waarom zoude hy zyn uitwendige
pragt en hovaardige kleedinge niet konnen afleggen p
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 487
waarom zoude hy niet konnen nalaten die trotze, onge-
schikte, en ongemanierde redenen ? waarom zoude men
niet duizendmaal meer konnen ontvlieden de listigheeden,
bedriegeryen en verleidingen des Waerelds en des Duivels ?
Elk zie maar op zig zelve! En wat de straffe van dien
boozen en onnutten dienstknegt is, die zyn talent en
kragt verwaarloost hadde, Matth 25 : 30. Ende den
onnutten dienstknegt werpt uit in de buitenste duister-
nisse, daar zal weeninge zyn en knersinge der tanden.
2. Hy kan in den staat der natuur nog veel natuurlijke
deugden betragten die hy niet doet. Ziet men niet dat
zelf verblinde Heidenen in veelerlei deugden duizenden
verligte Christenen overtreffen. Wat een blydschap en
vergenoeging is by veele Heidenen gevonden ? wat een
getrouwheid om haar woord te houden, tot de dood zelf
toeP Wat een liefde van de Kindeis tot de Ouders? wat
een eerbied en uitsteekende liefde tot haar Vaderland,
voor welke zy gewillig geweest zyn haar Goed, Kinderen,
en Bloed te kosten te geeven? Wat een onderwerping
aan de Regeering, van de geene die de Waereld over-
heerscht en alle dingen der Menschen bestiert. Waarom
zoude een Kristen door het ligt der natuur zo ver niet
konnen komen als de Heidenen, ö Zagen de Menschen
meer op het ligt der natuur, gebruikten zy meer hun
natuurlijke kragten, hoe zouden zy de geregtigheid, den
vreede, de eenigheid in het Gemeenbest niet beeter kon-
nen verzorgen ; hoe zouden de huisgezinnen niet tot een
beetere en lieffelijker orde konnen gebracht worden, daar
men nu ziet dat de meenigte huisgezinnen zelf onder de
Christenen, zo reedenloos worden geregeert, als of 'er
geen natuurlijke bewustheid, ligt, nog deugd meer overig
waaren, Matth. 12 : 41. De mannen van Ninive zullen
opstaan in het oordeel met dit geslagte, en zy zullen 't
zelve veroordeelen.
3. De natuurlijke Mensch kan omtrent de middelen
van Zaligheid meer doen, als hy verrigt. Hy heeft oogen om
Gods Woord te leezen. Hy heeft oordeel en verstand om
het zelve te onderzoeken. Hy heeft voeten om den dorpel
van Gods Heiligdom te betreeden. Hy heeft een tonge
om zyn Leeraars te vragen wat moet ik doen om Zalig
te worden ? Hy heeft gelegentheid om de gezelschappen
van Godzalige by te wonen. Hy heeft een geheugen
488 XIV. Artikel,
in welke hy de dingen die het Koningrijke Gods aan-
gaan, kan opsluiten. Waarom is hy dan zo nalatig om
zig beeter te laten onderwyzeu. welke den goeden en
welbehagelijken wille Gods is, hoe veel uuren die hy
over heeft aan de ydelheid, zoude hy konnen besteeden
tot het onderzoek van Gods Woord? Waarom verzuimt
hy zo meenigmaal het gehoor van Gods Woord en de
onderlinge byeenkomsten der Godzaligen, terwyl hy zig
beezig houd met de onvrugtbaare werken der duisternisse
onder de lieden die van deeze Waereld zyn, zo dat men
billijk van hem zegt. Hy weidt zig met wind en jaagt
den Oosten Wind na, den gantschen dag vermeenigvul-
digt hy leugen ende verwoestinge, Hoz. 12 : 2.
4. Voeg 'er by, een natuurlijk Mensch kan door de
overgebleve kragten zelf komen op den dorpel der regte
Godzaligheid. Hy kan zig zelf veroordeelen, als blijkt in
Pharao en Saul, Exod. 10 : 16. 1 Sam. 24:18. Hy kan
tranen storten over zyn zonden als Esauw, Hebr. 12: 17.
en de besmettingen der Waereld ontvlieden, 2 Petr. 2 : 20.
Hy kan byna bewogen zyn om een Christen te worden
als Agrippa, Hand. 26 : 28. Hy kan zig voegen by de
Godzalige, met haar spreeken van Christus, van de Za-
ligheid, en begeerte tonen na den Hemel, Matth. 25 : 1 — 13.
Hy kan Christi leden aautrekken, een steunzel zyn voor
zwakke, de zieken bystaau en vertroosten, ja een gedaante
van Godzaligheid vertonen, 2 Tim. 3 : 5. en den naam
krygen dat hy leeft, daar hy dood is in zonden en mis-
daden, Openb. 8:1. Och! dat een natuurlijke Mensch
met indruk hoore wat Christus zegt, Joh. 5 : 40. Gy
wilt tot my niet komen, op dat gy 't leven moogt hebben !
.-. Vrag. Ja maar wat helpt het den mensch in den
staat der natuur, dat hy al zyn kragt aanwend, hy blyft
dood in zonden en misdaden, en zo God hem niet kragt-
dadig vernieuwt, hy wordt evenwel niet Zalig?
Antw. 1. Moet die groote en waardige God niet ge-
dient worden uit liefde? moet het dan ;\1 en alleen om
de Zaligheid zyn? Zal de Mensch God alleen maar dienen
om wat van hem te hebben? ö! dan is zyn liefde ook
maar een Honds liefde, die zyn meester volgt om de
hrokken, en derhalven waardig dat hy met de Honden
buitengesloten word, Openb. 22 : 15.
2. Geen natuurlijk Mensch kan klagen, dat God hem
Van de Scheppinge en Val des Menschen. 489
niet wil aanneemen, als hy gedaan heeft 't geene hy
konde doen. Want nooit heeft iemand gedaan 't geen
hy konde doen, ja daar heeft niemand van de onweder-
geboorne willen doen 't geen hy konde doen. Immers
't geene een natuurlijk Mensch kan doen, kan hy ook
willen doen; als hy nu niet doet, dat hy schuldig is;
wil hy zulks niet. Daarom zet Jesus op reekening van
de Jooden, Matth. 23 : 37. Gy hebt niet gewild.
3. Een natuurlijk Mensch kan door de natuurlijke
kragten, onder de gemeene verligtinge des Evangeliums
zig zo naby den Hemel gevordert krygen, dat hy MIS-
SCHIEN zal ingelaten worden door de ontfermende ge-
nade Gods in Christus. Zo word den godloozen Simon
den To veraar geand woord, Hand. 8 : 22. Bekeert u dan
van deeze ' uwe boosheid, ende bid God of MISSCHIEN
u deeze overlegginge uwes herten vergeeven wierde!
.*. Vrag. Ja maar gy stelt geen vaste zamenvoeginge
tusschen het natuurlijk pogen om Christus deelagtig te
worden, en tusschen het verkrygen van de Zaligheid,
en zo vordert de Mensch niet meer, dan dat hy MIS-
SCHIEN zal Zalig worden P
Antw. 1. Een natuurlijk Mensch moet voldaan zyn
met een MISSCHIEN, en het overige afwagten van Gods
loutere ontferminge. God is een vrymagtig Heer, die zig
over den zondaar ontfermt als 't hem belieft. Dunkt ons
zomtyds vryheid te hebben, wanneer veele stoute bede-
laren aan onze deur bidden, deezen te geeven en geenen
te weigeren. En zouden wy God geen vryheid geeven,
om zyne genade uit te deelen aan dien hy wil, of zal
men daarom nalaten na genade te staan, zo veel men
kan? Ganschelijk niet! Die dorst heeft die kome : ende
die wil neeme het water des levens om niet, Openb. 22 : 17.
2. Men bedenke wat iemand doet om tydelijke ver-
lossinge, wanneer 'er maar eenige mogelijkheid schynt,
al is 'er geen zeekerheid van uitkomst. Benhadad had
geen zekerheid dat Achab hem in 't leeven zou behouden;
hy hoort maar dat de Koningen Israëls goeder tiern e Ko-
ningen waren, en daar op bemoedigt hy zig om gunst
by Achab te verwerven, die hy ook bekomt, 1 Kon.
20:31,32. De vier Melaatsche door hongersnood geperst,
vallen met deeze resolutie in het leeger der Syriers,
indien zy ons laten leven, wy zullen leven, ende indien
490 XIY, Artikel,
zy ons dooden, wy zullen maar sterven, 2 Kon. 7 : 4.
Wat zal dan niet een arm zondaar doen, die weet dat
God hem wenden wil tot het gebed des genen die gantsch
ontbloot is. Psalm 102 : 18. Men zie 't exempel in den
verlooren Zoon, Luc. 15 : 20. Als hy nog verre van hem
was zag hem zyn Vader, ende wierd met innerlyke ont-
fermingen beweegt : ende toelopende viel hem om zynen
hals ende kuste hem.
.*. Yrag. Wat staat een Godzalige, die airede tot
Christus gekomen en leevendig gemaakt is, te betragten ?
Antw. 1. Een Godzalige moet zien hoe duur hy ver-
pligt is Gods magt en ontferminge te danken, waar door
hy hem heeft leevendig gemaakt, doe hy dood was in
zonden en misdaden, 1 Petr. 1 : 3. Gelooft zy de God
en de Vader onzes Heeren Jesu Christi, die na zyne
groote barmhertigheid ons heeft wedergeboren, tot een
levende hoope, door de opstandinge Jesu Christi uit den
doden.
2. Hy moet zig schuldig agten tot betragting van alle
Gods geboden, en om een lof op Aarde te zyn, Jes.
43 : 21. Dit volk hebbe ik my geformeert, zy zullen
mynen lof vertellen. Is 'er met andere verdorventheden
nog een groote onmagt by hem overgebleven, dit ontslaat
hem niet van zyn pligt, maar leert hem zyn pligt niet
dan met opzien na Gods ligt en sterkte te doen, trekt
my zegt de Bruid, wy zullen u nalopen, Hoogl. 1 : 4.
Die in het huis des Heeren geplant zyn, dien zal gege-
ven worden te groeijen in de voorhoven onzes Gods,
Psalm 92 : 14.
3. Een Godzalige moet wel toezien, dat hy in de
pligt dien hy aanvaart, niet werke in eige kragt, of
boven zyn kragt en gestalte.
a. Niet in zyn eigen kragt : want al wat een Mensch
uit zig zelve doet, kan God niet aangenaam zyn, Zach.
4 : 6. Niet door kragt nog door geweld, maar door mynen
Geest (zal het geschieden) spreekt de Heere der Heir-
scharen. Alles wat men doen wil, moet uit God en door
God zyn, gelijk David zyne en zynes volks gulhartigheid
in 't overvloedig geeven tot des Tempels opbouw, aan-
merkt, als van den Heere in hun gewrogt, 1 Chron.
29 : 14. Wie ben ik, en wat is myn volk, dat wy de
magt zouden verkregen hebben om vry willig te geeven als
Van de 8cheppinge en Yal des Menschen. 491
dit is? want het is alles van u, ende wy geeven 't u
uit uwe hand.
b. Niet boven zyn kragt en gestalte, op dat hy door
eenen te hooge werkinge niet moede nog beschaamt ge-
maakt worde. Na de man is, zo is zyne magt, Rigt.
8 : 21. Een kind in de genade moet niet als een jonge-
ling willen, nog een jongeling als een man, nog een
man als een vader of oud discipel van Christus, maar
een elk na zyn stand en kragt, en in dit zelve zal hy
aangenaam by God zyn, daarom zegt Paulus, Phil. 3 : 16.
Dog daar wy toegekomen zyn, laat ons daar in na den
zelven regel wandelen.
4. Eindelijk, een Godzalige moet niet te zeer bedroeft
zyn, dat hy geen meer kragt in zig bevind om Gode be-
hagelijk te wandelen. Hy bemoedige zig in de overden-
kinge, dat hy met een ontfermende God te doen heeft,
wien de opregte pogingen van zyn volk welbehagelijk zyn,
want indien te voren de volveerdigheid des gemoeds daar
is, zo is iemand aangenaam na 't geene dat hy heeft,
niet na 't geene dat hy niet en heeft; 2 Cor. 8 : 12.
XV. ARTIKEL,
Van de Erf-zonde, op alle Menschen overgegaan,
die daar door ook verdorven zyn geworden,
Wy ghelooven dat door de onghehoorsaemheydt Adams,
de erf-sonde wtgebreyt is gheworden over het gantsche
menschelicke gheslachte. Welcke is een verdorventheydt
der geheeler nature, ende een erffelick gebreck, waer
mede de cleyne kinderen selfs besmettet zijn in har es
moeders lichaem; ende die indien mensche allerley sonden
voortbrenght, zijnde in hem als een wortel der selve.
Js daerom soo leelic ende grouwelick voor God, datse
ghenoechsaam is om het menschelicke gheslacht te ver-
doemen. Sy is oock selfs door den Doop niet ganschelick
te niette ghedaen, noch gheheel wt-geroyt: aengesien de
sonde daer uyt altijt als opwellende water uytspringht,
gelyck uyt een onsalighe fonteyne: hoewel-se nochtans
den kinderen Gods tot verdoemenisse niet toegherekent,
maer door syn ghenade ende b armher ticheyt vergheven
werdt: niet om inde sonde gherust te slapen; maer om
dat t' gevoelen deser verdorventheydt de geloovighe die-
wils soude doen suchten, verlanghende om van dit
lichaem des doots verlost te werden. Ende hier over ver-
werpen wy de dwalinghe der Pelagianen, die segghen,
dat dese sonde niet anders is, dan uyt navolginghe.
Van de Erf-zonde. 493
V R A G E.
Wat is zonde?
Antw. Ongeregtigheid, ofte afwyking van de Godde-
lyke Wet, I Joh. 3 : 4. Een iegelyk die de zonde doet,
die doet ook de ongeregtigheid : want de zonde is onge-
regtigheid.
.". Vrag. Hoe word de zonde in de H. Schrift al ge-
naamt?
Antw. De benamingen der zonde zyn nadrukkelijk en
veele. In 't Hebreeuwsch zyn deeze vier opmerkelijk.
nstan Ohataah zonde, beduid de afwyking van eenen
regten weg, of doel dat men zig heeft voorgestelt. De
gelijkenisse is ontleent van Schutters, die zig een wit
daar zy op schieten zullen, voorstellen, en daar op mikken
om den prys te bekomen, Rigfc. 20 : 16. Job 5 : 24.
jiy Gnavon ongeregtigheid, zegt in zyn eerste beteekenisse
krom zyn, Psalm 38 : 7. Pred. 1 : 15. en maakt dus
by overdragt de zonde af, voor zo verre den Mensch daar
door van de geregtigheid, die hy aan God en zyn Nasten
schuldig is, afwykt, 2 Sam. 24 : 17. ye?2 Peschang
overtredinge, betekent eigentlijk een afval, ofte afwer-
pinge van het jok van zynen wettigen Heere, Dan. 8 : 12, 13.
Immers 't stamt af van ytra afvallen, 1 Kon. 12 : 19.
En geeft de zonde te kennnen, voor zo verre die is eene
afwerpinge van het jok des Heeren, een weigering van
onze schuldige gehoorzaamheid aan God en zijne beveelen,
Job 31 : 33. Hier mede stemt in *no Mered, dat Esr.
4 : 12. door Rebellie, en Jos. 22 : 22. door weder-
spannigheid vertolkt werdt. yen Reschang goddeloosheid,
zegt een grovere misdaad, waar door hy, die ze bedreeven
heeft, hem zelven heeft schuldig en strafwaardig verklaert
in 't gerigte, zulks dat hy in een geduurige onrust is,
wegens de straffe die hy zig zelf om zyn bedreeve mis-
daad, zeekerlijk te gemoet ziet, Spreuk. 28 : 15. Jes.
57 : 20. In 't Grieksch vind men verscheide woorden,
die met de gemelde ten vollen overeenstemmen ; als
A'fAxprlx Amartia zonde, Joh. 9 : 41. A'èixix onge-
regtigheid, Luc. 13 : 27. Kvo^iot, Anomia onwettelyk-
494 XV. Artikel,
heid, 1 Joh. 3 : 4. Ylxpx/.c/i Parakoë ongehoorzaamheid,
Rom. 5 : 19. Y\xpx(ox<xic Parabasis overtreedinge, Rom.
5 : 14 Tlxpx7róo{tx Paraptoma val of afval, waar door
men nederstort van de vastigheid die men bezat, Rom.
5 : 15. O'CpeïK'/^x Opheilema schuld, waar door men
verpligt is de straffe te dragen, die onze zonde verdient
heeft, Matth. 6 : 1 2.
Vrag. Hoe kond gy de zonde onderscheiden?
Antw. In de eerste zonde, welke was de val en
ongehoorzaamheid van Adam en Eva, ende in de zonde
die uit de eerste voortgesprooten is.
Vrag. Hoe noemt gy de zonde, die uit de eerste
zonde gesprooten is?
Antw. De ERF- of OORSPRONKELYKE ZONDE,
waar van in deezen Artikel opzettelijk gehandelt wordt.
Vrag. Is de kennisse van onze Erf-zonde nodig en
nuttig ?
Antw. Zo schadelyk als ons den val Adams geweest
is, zo nodig is haare kennisse, om te komen tot kennisse
van de genade. De mensen kan de genade niet kennen,
of hy moet eerst zyne zonde kennen, Jerem. 3 : 13.
Hy kent de genade niet die van de Erf-zonde onwetende
is ; Joh. 9 : 41. Hy begeert de Christus niet, die niet
weet hoe diep elendig hy door de zonde geworden is,
Matth. 9: 12.
.•. Vrag. In hoe veel deelen word deezen Artikel
verdeelt ?
Antw. In drie deelen.
I. Het eerste behelst een vaststellinge van de Erf-
zonde, die overgegaan is tot alle Menschen. Wy gelooven
dat door de ongehoorzaamheid Adams, de Erf-zonde
uitgebreit is geworden over het gantsche Menschelyke
geslagte.
II. Het tweede vervat een verklaringe van deeze
stellinge, waar in ofls voorgedragen word ;
Van de Erf-zonde. 495
A. Eerst wat de Erf-zonde is, zo op zig zelve als in
haar uitwerkinge.
a. Op zig zelve. Welke in een verdorvenheid der ge-
heeler natuure, ende een erffelyk gebrek, waar mede de
kleine kinderen zelfs besmettet zyn in haares moeders
Lichaam.
b. In haar uitwerkinge. Ende die in den Mensche
allerlei zonden voortbrengt, zynde in hem als een wortel
der zelve.
B. Daar na, hoe afschouwelijk en strafwaardig de
Erf-zonde voor God is. Is daarom zoo leelyk ende grou-
welyk voor God, dat ze genoegzaam is om het Mensche-
lyk geslagt te verdoemen.
C. Eindelyk, hoe dit Erf-gebrek.
a. Met te niet gedaan, of geheelijk werdt weg geno-
men door den Doop. Zy is ook zelfs door den Doop niet
gantschelyk te niete gedaan, nog geheel uitgerooit, aan-
gezien de zonde daar uit altyt als opwellende water uit-
springt: gelyk uit een onzalige Fonteine.
b. Maar in Gods kinderen zelve nog overblijft ;
1. Niet als een schuld tot haarer verdoemenisse. Hoe-
wel ze nogtans den kinderen Gods ter verdoemenisse niet
toegerekent; maar door zyn genaade en barmhertigheid
vergeeven word.
2. Maar als een zwaare krankte, welkers gevoel haar
doet uitzien en verlangen na de ontbindinge. Niet om in
de zonde gerust te slapen ; maar omdat het gevoelen
deezer verdorvenheid de geloovige dikwils zoude doen
zugten, verlangende om van dit Lighaam des doods ver-
lost te werden.
III Het derde lit vertoont de dwaling, die wy als
strydig met deeze Leer, verwerpen. Ende hierom verwer-
pen wy de dwalinge der Pelagianen, die zeggen, dat
deeze zonde niet anders is, dan uit navolginge.
.'. Vrag. Wat dunkt u van het woord Erf-zonde?
Antw. Dit woord stont in den eersten druk van de
Belydenis, maar in den tweeden druk van 't Jaar 1583.
leest men originale, ofte oorspronkelyke zonde. Doch 't
Dortsche Synode 1619. heeft het oude woord Erf-zonde
in de plaats herstelt. Wat reden de eerste of de laatste
tot zodanige verandering hadden, is gereeder om te gissen
dan te weten, 't Woord Erf-zonde is klaar en kragtig,
496 XV. Artikel,
en zeit meer dan oorspronkelyke zonde, alzo iet wel oor-
spronkelyks zy, dat daarom niet erffelyk is.
Vrag. Hoe veelerlei is de Erf-zonde?
Antw. Tweederlei. De toegerekende en inkleevende
Erf-zonde.
Vrag. Wat verstaat gy door de toegerekende Erf-zonde?
Antw. De toereekening van Adams schuld aan alle
zyn nakomelingen, uit kragt van zyn eerste Bond-breuk.
Vrag. Hoe bewyst gy dat Adams Bond-breuk alle
Menschen tot een regtvaerdige straffe werd toegereekent?
Antw. 1. Uit Paulus redeneeringe, Rom. 5: 12.
Daarom, gelyk door eenen Mensche de zonde in de
Wereld ingekomen is, ende door de zonde de dood:
ende alzo de dood tot alle Menschen door gegaan is,
in welken alle gezondigt hebben. Duidelijk stelt de
Apostel, dat door Adams zonde de dood tot alle Men-
schen is door gegaan. Sterven zy nu door Adams zonde,
zo moet 'er ook gemeenschap zyn aan Adams zonde,
zo wel als aan zyn straffe, en dat ze gemeenschap
hebben aan zyn zonde, stelt hy in deeze woorden, in
welke alle gezondigt hebben.
Vrag. Hebt gy nog een bewys ?
Antw. 2. De toerekening van Adams schuld blykt ook
uit 1 Cor. 15 : 22. Want gelyk ze alle in Adam sterven,
alzo zullen ze ook in Christo alle levendig gemaakt worden.
Hier staat niet blootehjk, dat alle Menschen sterven. Ook
niet dat ze sterven in haare vaders en grootvaders, maar
dat ze alle in Adam sterven. Sterven in iemand is de schuld
des doods; en de verdoemenisse in iemand hebben, en uit
een ander trekken. Indien nu alle menschen sterven, zo
hebben ze ook alle gezondigt. Want de dood is een bezol-
dinge der zonde, Rom. 6 : 23. Verder, indien dan alle
Menschen in Adam sterven, zo hebben ze ook alle in Adam
Van de Erf-zonde. 497
gezondigt. Hoe nu, hebben ze in Adam gezondigt? niet
persoonelyk hebben ze die zonde in Adam bedreeven. En
door navolginge of door verdorventheid te zondigen, kan
niet gezegt worden in iemand te zondigen; en in iemand
te sterven. Zo blyft het dan vast, dat alle menschen in
Adam stervende, in hem door toerekening gezondigt hebben.
8. Dit bevestigt de algemeene verdorventheit, waar in
alle Menschen geboren worden : want indien alle Menschen
niet schuldig waren aan Adams Bond-breuke, zo moest een
iegelijk Mensch zo volmaakt ter Waereld komen als Adam
was, dewyl de Ziel onmiddelyk van God geschapen word,
en God het redelijk Schepsel dat onschuldig is schept, over-
eenkomstig zyn heilige natuur. Leert nu de ervarentheid,
dat alle Menschen in een zondige gestalte geboren worden ;
wat redenen zal men geeven, 1. waarom God gewilt heeft,
dat de inkleevende verdorventheid van de ouders tot hunne
nakomelingen zouden worden overgebragt, dewyl hy magtig
was dit te betetten, 't zy door elk Mensch op zig zelven te
scheppen, of door een andere weg, die hy daartoe bekwaam
oordeelde. 2. Waarom dat ze alle uit een verdorven Mensch
verdorven geboren, en vervolgens door de zonde van God
afgescheiden, tot de alierzwaarste straffe overgebragt worden.
3. Waar het van daan komt, dat God de Zielen der Men-
schen, die niet door de generatie voortgeteelt, maar onmid-
delyk van hem geschapen worden, niet worden geschapen
met de oorspronkelyk' geregtigheid, gelijk die van onze eerste
Voor-ouders, maar verstoken zyn van dat kostelijk Cieraad?
ö Hier moeten de tongen stom worden, die anders zo zeg-
agtig zyn, ten zy men stelle dat Adams Bond-breuke alle
Menschen tot een regtvaerdige straffe toegerekent word.
.■. Vrag. Maar hoe kan deeze toerekening van Adams
zonde met Gods Regtvaerdigheid bestaan, daar staat Ezech.
18:4, 20. De Ziele die zondigt zal sterven, en de Zoone
zal niet dragen de ongeregtigheid des Vaders ?
Antw. 1. God is Regtvaerdig in alles dat over ons komt,
Neh. 9 : 33. Hy heeft een volmagtig gezag om de zon-
den der Ouderen te straffen in hunne kinderen, volgens
Exod. 20 : 5. Die de misdaat der Vaderen bezoekt aan de
Kinderen, aan het derde en aan het vierde Lid. Matth.
23 : 35. Op dat op u kome alle het regtvaerdige bloed,
dat; vergoten is op der Aarden, van het bloed des regt-
32
498 XV. Artikel,
vaerdigen Abels af tot het bloed Zacharie des zoons Ba-
rachie, welke gy gedood hebt tusschen den Tempel en
den Altaar. Men zie de Exempelen van Achan, Jos. 7 : 24,
25. Jerobeam, 1 Kon. 14 : 9. 10. Achab, 1 Kon. 21 : 21.
Manasse, 2 Kon. 24 : 3. Indien nu God volgens zyn
vrymagt, de ongeregtigheid der Vaderen bezoeken kan
aan hunne Kinderen, hoe veel te meer die van Adam
onzer aller Vader, in wiens lendenen wy waren doe God
hem in zyn Verbond opnam.
2. Zegt men, by Ezechiel staat, de Ziele die zondigt
zal sterven, enz. De zamenhang leert ons dat hier gezien
word op eene byzondere toegeventheid Gods, door welke
zyn vrymagtig gezag nog benoomen nog eehigzints ver-
mindert word.
/. Vrag. Hoe blykt dit nog meer?
Antw. 4. Uit het voorbeeld van Levi, die de tiende
gegeeven heeft, nog zynde in de lendenen van Abraham,
volgens Paulus redeneering, Hebr. 7 : 9, 10. Ende om
zo te spreeken, Levi, die tiende neemt, heeft door Abra-
ham tiende gegeeven : want hy was nog in de lendenen
des Vaders als hem Melehizedek te gemoete ging. By
aldien nu zulks in het geval van Levi geschieden kon,
wat reden zou 'er zyn, om niet te mogen oordeelen, dat
het veel meer in dit geval plaats hebbe, vermits alle
Menschen in Adams lendenen waaren, doe God zyn Ver-
bond met hem heeft opgerigt.
5. Indien men de toereekening van Adams zonden-
schuld ontkend, dan word ook de toereekening van Christus
geregtigheid tot regtvaerdigmaking niet weinig verzwakt:
dewyl Paulus uitdrukkelijk zegt. Gelyk ze alle in Adam
sterven, alzo zullen ze ook in Christus alle levendig ge-
maakt worden, 1 Cor. 15 : 22. Waarom 'er ook geen
ketter is, die de toerekening van Adams zonde gelogent
heeft, of hij heeft zig op die eige grond tegen de toe-
reekening van Christi geregtigheid aangekant.
Vrag. Wie is 'er van deeze toegereekende Erf-zonde
uitgeslooten.
Antw. Niemand als de Heere Jesus, dewyl deeze
niet begreepen was in het Verbond met Adam opgengt,
Van de Erf-zonde. 499
maar als Hoofd en Borge van een veel beeter Verbond
voorkomt, 1 Cor. 15 : 45, 47. En ook niet gebooren is
na de gemeene loop der natuur, maar op eene boven-
natuurlijke wyze door de kragtige werkinge des Heilige
Geestes, Luc. 1 : 35.
Vrag. Wat is de inkleevende Erf-zonde?
Antw. Een verdorventheid der geheele natuur, ende
een erflyk gebrek waar mede de kleine kinderen zelf
besmet zyn in haares moeders Lighaam, Rom. 3 : 23.
Zy hebben alle gezondigt, en derven de heerlykheid Gods.
Vrag. Hoe is die spreekwyze nader te verstaan ?
Antw. 1. Dat de Erfzonde geenziuts iets zelfstandig of
weezentlyks is in den Mensch, dewyl alle zelfstandigheid
weezen thjk goed is en van God afkomt, die geen oorzaak
van het kwade zyn kan, Plab. 1:13. Gy zyt te rein van
ogen dan dat gy het kwade zoud zien, ende de kwellinge
kondt gy niet aanschouwen. Dus wy deeze oude dwaling der
Manicheen als ongerymt en godlasterlijk verwerpen.
2. Dat de Erf-zonde ook niet alleen bestaat in een gemis
of berooving van de oorspronkelijke geregtigheid, maar
teffens in eene zondige hebbelijkheid of wangestalte, waar
mede de kleine kinderen zelf besmet zyn in haars moeders
Lighaam. Dewyl dezelve beschreeven word als iets 't welk
stelliger wyze in den Mensche is, te weten als een Wet
der zonde in de leeden. Rom. 7 : 23. Een Lighaam der
zonde, Rom. 6 : 6. De zonde die in ons woond, Rom. 7:17.
Vleesch, Gal. 5 : 13. Besmettingen des Vleesch ende des
Geests, 2 Cor. 7:1. 't Welk alles op een bloote ontbeering
niet wel passen kan.
Vrag. Waar in bestaat die verdorventheid dan ?
Antw. 1. In een berooving van Gods heerlijk beeld, be-
staande in waare kennisse en heiligheid, met welke de
Mensch moet geschapen worden, indien hy een Gode-
behagelijk Schepsel konde geagt zyn, dog die door een
rigterlyk oordeel Gods daar van nu berooft is, Rom. 3 : 23.
Zy hebben alle gezondigt, en derven de heerlykheid Gods.
Eph. 4 : 18. Verduistert in 't verstand, vervreeint zynde
van het leeven Gods.
500 XV. Artikel.
2. In een neiging tot allerleie boosheid en leugen, even
gelijk de ziekte niet slegts bestaat in het gemis van een
goed temperament, en vrye omloop des bloeds, maar te gelijk
in een kwade gesteltheid der humeuren en beweegingen, zo
dat een iegelijk Mensch gebooren wordt, ontbloot van alle
geestelijk ligt, liefde, waarheid en leeven, en daarenboven
zo besmet, dat hy niet anders als kwaad doen kan. Ten
deezen opzigte word dit erf-gebrek in de Schrift genaamt
den ouden Mensche, Rom 6 : 6. Vleesche, Joh. 8 : 6.
Zonde, Rom. 7 : 11. De Wet der zonde, vers 23. Begeer-
lykheid, vers 7. Onreinigheid, Gal. 5 : 13. Vuiligheid, Jac.
1 : 21. Besmetting, 2 Cor. 7:1.
Vrag. Bewyst eens, dat deeze verdorven theid zo
algemeen is, dat alle menschen, zelf de kleine kinderen
in haares moeders Lighaam, daar mede besmet zyn?
Antw. 1. Dit blykt uit verscheide plaatzen der H.
Schriftuur, Psalm 51 : 7. Ziet ik ben in ongeregtigheicl
gebooren, ende in zonde heeft my myne moeder ont-
fangen. Job 14 : 4. Wie zal een reinen uit een onreinen
geeven, niet een? Joh. 3 : 6. Het geene uit het vleesch
gebooren is, dat is vleesch. Jes. 48 : 8. Ende dat gy
van den buik af een overtreeder genaamt werdt. Eph.
2 : 3. Ende wy waren van natuure kinderen des toorns,
gelyk ook de andere.
Vrag. Hoe al meer ?
Antw. 2. De ervarentheid leert, dat de Mensch van na-
tuure verdorven is. Men bespeurt in de jonge kinderen
voor het gebruik van haar verstand, korzeligheid en toor-
nigheid, om dat ze haar zin en wil niet hebben ; zy ver-
toonen de beginzelen van haat en wraakzugt, eer men haar
leeren kan hoe kwaad en schandelijk die zyn. 't Welk niet
anders dan uit een verdorve gestalte ontspruit. Daarom
zegt de Schrift, dat de dwaasheid is gebonden aan het
herte van den jongen, Spreuk. 22 : 15. En dat al 't gedigt-
zel der gedagten zynes herten ten allen dage alleenlyk boos
is, Genes. 6 : 5. 8 : 21.
Van de Erf-zonde. 501
3. De jonge kinderen sterven zo wel als de ouden, dies
is 't dan zeker dat ze zondig en verdorven zyn, dewyl de
dood een bezoldinge der zonde is, Kom. 6 : 23.
4. 't Blykt ook uit de noodzakelijkheid der veranderinge,
die alle menschen van noden hebben om Zalig te worden,
Joh. 3 : 5. Jesus antwoorde, voorwaar voorwaar zegge ik u,
zo iemand niet geboren is uit water ende geest, hy en kan
in het Koninkryke Gods niet ingaan. Nu alle die bekeering
en wedergeboorte van noden hebben, zyn zondig, zo dan
ook de kinderen, nademaal niemand zonder heiligmaking
God zien zal, Hebr. 12 : 14.
Vrag. Hoe word deeze natuurlijke verdorventheid van
Adam op zyne nakomelingen overgebragt?
Antw. Door de natuurlyke geboorte, volgens de aange-
haalde plaatzen uit Job 14 : 4. Joh. 3 : 6. en Psalm 51 : 7.
Ziet ik ben in ongeregtigheid geboren, ende in zonde heeft
my mynen moeder ontfangen.
.-. Vrag. Spreekt David daar niet van zyns moeders
zonde?
Antw. David is hier niet bezig, om de schuld van
zig op zyn moeder te wentelen, maar om zyn eige zonde
voor God te belyden in haar verzwaarende omstandighee-
den, en in haare wortel-oorzaak. Ook is David de jongste
onder zyne broederen, uit een eerbaare moeder in een
wettelijk Huwelijk geboren, tot wiens laste de Bybel niets
meld, en die te regt voor een godvrugtige Vrouwe mag
geschat worden: Terwyl David uitdrukkelijk zegt, Psalm
116 : 16. Och Heere zekerlyk ik ben uw knegt, ik ben
uw knegt, een Zoone uwer DIENSTMAAGD.
.'. Vrag. Maar hoe word deeze verdorventheid door
de natuurlyke geboorte overgebragt op alle Menschen?
Antw. Wy behoeven niet te weeten de wyze hoe,
dewyl wy klaar uit de Schrift en de ondervinding zien,
dat ze overerft. 't Is ongerymt een zaak van zo veel
belang te ontkennen, om dat men het hoe niet begrypen
kan. Wil men egter deeze zaak wat nader bezien, dan
moet men niet droomen van een voortplantinge der
Ziele door de ouders, waartoe Augustinus eertyds
overhelde; dewyl de zonde geen toevallig gebrek
van het Lighaam is, maar uit de Ziel voortkomt;
nog met verscheide School-leeraren de schuld van de
502 XV. Artikel,
verdorventheid alleen op het Lighaam leggen, als of daar
door de Ziel besmet wierd, terwyl zulk een besmetting
door het Lighaam niet bestaan kan met de geestelijkheid
der Ziel. Maar men moet God in de scheppinge der Ziel
aanmerken als een Regtvaerdig Rigter, die wegens Adams
zonde dezelve met de eerste gaven der regtheid niet voor-
ziet ; welke Ziel nu vereenigt met een Lighaam, dat allerlei
ongeregelde beweegingen van bloed en dierlijke geesten
onderworpen is, noodwendig geheel en al tot de begeer-
lijkheden overslaat, waarom de zeeden des gemoeds door-
gaans met de byzondere Lighaams-schikkingen overeen-
komen.
Vrag. Waarover gaat deeze aangeboorne verdorventheid.
Antw. Over den geheelen Mensch, over Ziel en Lighaam.
1. De Ziel is ten aanzien
a. Yan het verstand met naare duisternisse en onwee-
tenheid van Goddelijke zaaken overtoogt-n, Eph. 4 : 18.
Verduistert in het verstand, vervreemt zynde van het leven
Gods, door de onweetenheid die in haar is, door de ver-
hardinge des Herten. Zo dat zy niet begrypt de dingen die
des geestes Gods zyn, ja die niet verstaan kan, om dat ze
geestelyk onderscheiden worden, 1 Cor. 2 : 14.
b. De wil is van God en al het goede afgekeert, en weeder-
streevende de wille Gods, Job. 21 : 14. Nogtans zeggen
zy tot God, wykt van ons: want aan de kennisse uwer
weegen hebben wy geenen lust. Hos. 8 : 12. Ik schryve
hem de voortreffelykheden myner wet voor : maar die zyn
geagt als wat vreemds !
c. De Conscientie is ongevoelig geworden en bevlekt in
al haar daden, Tit. 1 .: 15. Den bevlekten en ongelovigen
is geen ding rein ; maar beide haar verstand en Conscientie
zyn bevlekt. Daarom leest men van een argelistig Herte,
Jerem. 17 : 9. Van een ongevoelig Herte, Eph. 4 : 19. En
van een kwade Conscientie, Hebr. 10 : 22.
cl. De hertstogten zyn ongehoorzaam aan het beleid der
rede, en ongeregelt als hollende Paarden tot genietinge van
aardsche, ydele en verderfelijke dingen, Jes. 57 : 20, 21.
Dog de godlooze zyn als een voortgedrevene Zee, want die
kan niet rusten, ende haare wateren werpen slyk en modder
op. De godlooze zeit myn God, en hebben geenen vreede.
2. 't Lighaam is door de zonde gantsch verdorven ge-
Van de Erf-zonde. 503
worden ; een werktuig van alle ongeregtigheid, geheel onbe-
kwaam om tot bet goede bewogen te worden, maar tot
uitvoering van het kwade geieet en vaerdig, Rom. 3 : 13—15.
Haare keele is een geopent graf: met haare tongen pleegen
zy bedrog: Slangen fenyn is onder haare lippen. Welker
mond is vol van vervloekinge ende bitterheid: haar voeten
zyn snel om bloed te vergieten. Rom. 6 : 19. Gelyk gy uwe
leden gestelt hebt om dienstbaar te zyn der onreinigheid,
en (der ongeregtigheid tot ongeregtigheid.
.-. Vrag. |Is deeze verdorventheid in] alle1|Menschen
even groot?
Antw. Alle Menschen zyn ten opzigte van de wortel
•der verdorvenheid, van natuure malkander gelijk, Psalm
14: 1. Zij verderven het, zy maken het grouwelyk met
haar werk, daar is niemand die goed doet. Dog voor zo
verre dit kwaad zig in zommige verder uitstrekt en meer
na buiten openbaart als in andere, wordt 'er een groote
verscheidenheid zelf onder de onbekeerde gevonden. Dus
vind men Onweetende die den weg der Zaligheid ver-
smaden, Hoz. 8: 12. Zorgelooze op den droessem harer
ongeregtigheid, Amos 6 : 3. Hartnekkige die den rykdom
van Gods lankmoedigheid veragten, Rom. 2 : 4, 5.
Geslagen vyanden van waarheid en godvrugt, die Gods
knegten bespotten, 2 Cron. 36: 16. De waarheid lasteren,
2 Petr. 2 : 12. De godvrugtige haten en vervolgen, Jes.
59 : 14, 15. Joh.^15: 20, 21. Terwyl andere zelf in
den stand der natuurlijke verdorventheid hier in uitmunten,
dat ze kennisse hebben of zoeken te krygen van God en
Goddelijke zaaken: eerbaar en burgerlijk leeven, met
ontvlieding van de besmettinge der Waereld, 2 Petr.
2 : 20, 22. De middelen der genade waarneemen, Gods
woord leezen, de Bondzegelen gebruiken, zig by de vromen
voegen, en lust tonen om te vragen na de regten van
Gods geregtigheid, Jes. 58 : 2.
Vrag. Wat vloeit 'er uit deeze aangeboore verdor-
ventheid?
Antw. Dit erlïelijk gebrek brengt in den Mensche
allerlei dadelijke zonden voort, zynde in hem als een
504 XV. Artikel,
WORTEL cler zelve, Jerem. 6 : 7. Gelyk een bornput
zyn water opgeeft, alzo geeft zy haare boosheid op.
Matth. 7 : 17. Een kwade boom brengt kwade vrugten
voort.
Vrag. Wat zyn dadelyke zonden?
Antw. Dadelijke afwykingen van God, met gedagten,
woorden en werken.
Vrag. Waar in werd de dadelyke zonde onderscheiden
van de Erf-zonde?
Antw. 1. In haar onderwerp. De Erf-zonde valt in alle
Menschen, maar de dadelyke zonde werd gevonden alleen
in Menschen die 't gebruik der rede hebben.
2. In haar oorsprong. De Erf-zonde komt voort uit de
toereekening van Adams zonde, maar de dadelyke zonden
vloeijen voort uit de aangeboore verdorventheid, als uit een
onzalige fonteine, Matth. 15: 19 Uit het herte komen
voort booze bedenkingen, doodslagen, overspeelen, hoereryen,
dieveryen, valsche getuigenissen, lasteringen.
3. In haar uitwerkinge. De Erf-zonde brengt den Mensch
onder de schuld van de eeuwige verdoemenisse; maar de
dadelyke zonde verzwaart de schuld, die door de Erf-zonde
behaalt is.
.-. Vrag. Hoe worden de dadelyke zonden gevoeglijk
onderscheiden ?
Antw. Die kan men best onderscheiden op deeze wyze,
1 . Ten aanzien van het onderwerp, waar in die geschied,
a. Inwendig de Ziel, Psalm 14: 1. De dwaas zeit
in zyn Herte; daar is geen God.
b. Uitwendig het Lighaam, Rom. 6 : 13. Stelt uwe
leden niet der zonden tot wapenen der ongeregtigheid.
2. Ten aanzien van het voorwerp, waar omtrent de-
zelve geschied, en zo word ze begaan,
ii. Of tegens God, zonder benadeeling van andere,
Psalm 51:6. Tegen u alleen hebbe ik gezondigt.
b. Of tegen onze naasten, 1 Sam. 2 : 25. Wanneer
een Mensche tegen een Mensche zondigt, zo zullen de
Gooden hem oordeelen.
Van de Erf-zonde. 505
c. Of tegen ons zelve, 1 Cor. 6 : 18. Die hoererye
bedryft, die zondigt tegen zyn eigen Lighaam.
3. . Ten aanzien van de forme en wyze, op welke die
geschied. En zo is dezelve
a. Of een zonde van bedryf, als men doet 't geen
God den mensch in zyn Wet verboden heeft, 1 Joh. 3:8.
Die de zonde doet is uit den Duivel.
b. Of een zonde van nalatigheid, als men verzuimt
te doen 't geen God ons geboden heeft, Jac. 4 : 17.
Wie weet goed te doen en niet en doet, dien is het zonde.
4. Ten aanzien van het middel, waar door ze geschied
a. Met gedagten, Spreuk. 24 : 9. De gedagte der
dwaasheid is zonde.
b. Met ydele en kwaade woorden, Matth. 12 : 36.
Maar ik zegge u, dat van elk ydel woord het welke de
Menschen zullen gesproken hebben, zy van het zelve
zullen rekenschap geven in de dagen des Oordeels.
c. Met werken, Gal. 5 : 19. De werken des vleesches
zyn openbaar, welke zyn overspel, hoererye ; enz.
5. Ten aanzien van het beginzel waar uit zy geschied,
en zo kan men zondigen
a. Of uit onweetenheid. Handel. 3 : 7. Broeders ik
weet dat gy 't uit onweetenheid gedaan hebt, gelyk als
ook uwe Overste.
b. Of uit Swakheid wegens de overdwarssinge der
zonde, Gal. 6:1. Broeders, indien ook een Mensche
overvallen waare door eenige misdaad, gy die geestelyk
zyt, brengt den zodanige te regte met den geest der
zagtmoedigheid.
c. Of uit hardnekkigheid en opzettelijke boosheid, ge-
schiedende voorbedagtelyk en met kennisse, 't geene men
weet dat kwaad is ; welk anders genoemt word te zondigen
met een opgeheeve hand, Num. 15 : 30. De Ziele die
iets zal gedaan hebben met opgeheevener hand, het zy
van inboorlingen, ofte van vreemdelingen, die smaadet
den Heere : ende die Ziele zal uitgeroeid worden uit het
midden van haar volk.
6. Ten aanzien van haare trappen, alzo dat schoon alle
zonden op zig zelven zeer groot en zwaar zyn, egter de
eene by de andere vergeleeken zynde, in zekere opzigte de
eene zwaarder dan de andere is. Ten dien opzigte zeide
Jesus tot Pilatus, Joh. 19 : 11. Die my aan u heeft
506 XV. Artikel.
overgegeeven, heeft groter zonde. Dus leest men van
a. Openbaare zonden, die onder het oog van Menschen
of van verborgene, die 'buiten het gezigte van Menschen
geschieden, 2 Sam. 12 : 12. Gy hebt het in 't verborgene
gedaan.
b. Van roepende zonden, die van de heiligheid Gods
een schielijke wrake afvorderen, Gen. 4 : 10. Daar is een
stemme des bloeds uwes broeders, dat tot my roept van
den Aardbodem, of van niet roepende, waar omtrent God
gewoon is zyne verdraagzaamheid te oeffenen.
c. Van heerschende zonden, die in alle onwederge-
boorne vallen, waar tegen David bidt, Psalm 19 : 14.
Houd uwen knegt te rug van trotsheeden, laat ze niet
over my heerschen, of van niet heerschende, die uit by-
liggende zwakheid begaan worden, Rom. 7 : 15. Want
het geene ik wil, dat doe ik niet, maar het geene ik
haate, dat doe ik.
d. Van vergeeffelyke zonden die door tussenkomende
genade Gods in Christus vergeeven worden ; of van onver-
geeffelyke zonde, die door geen bloed van den borge en
tussenkomende vergeevinge konnen uitgedelgt worden. Hier
van leezen wy, Matth. 12 : 31, 32. Alle zonde en laste-
ringe zal den Mensche vergeeven worden : maar de laste-
ringe tegen den Geest zal den Menschen niet vergeeven
worden Ende zo wie eenig woord gesproken zal hebben
tegen de Zoone des Menschen, het zal hem vergeeven
worden : maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal ge-
sproken hebben, 't zal hem niet vergeeven worden, nog
in deeze Eeuwe, nog in de toekomende.
Vrag. Hoe merkt gy de natuurlijke verdorventheid
in den Mensch verder aan?
Antw. Als leelyk en grouwelyk voor God. en genoeg-
zaam om het Menschelyk geslagte te verdoemen, Psalm
143 : w2. Ende gaat niet in 't gerigte met uwen knegt :
want niemand die leeft zal voor uw aangezigte regt-
vaardig zyn.
Vrag. Hoe zo?
Antw. 't Gantsche Menschdom is 'er door besmet en
Yan de Erf-zonde. 507
verontreinigt, Jes. 64 : 6. Dog wy alle zyn als een
onreine, ende alle onze geregtigheeden zyn als een weg-
werpelyk kleed. De wateren van de Zond-vloed spaarde
nog zeeven Zielen ; maai' deeze onreine vloed overstroomt
ze alle die uit Adam onder Adam geboren worden, Joh.
3 : 6. Het geene uit het vleesch geboren is, dat is
vleesch. De Erf-zonde heerscht van Adams tyd af over
alle Menschen tot verdoemenisse, zo lang de Waereld
duuren zal, Rom. 3 : 19. Op dat alle mond gestopt
worde, en de geheel e Waereld voor God verdoemelyk zy.
Vrag. Maar hoe gaat het, wanneer de kinderen gedoopt
worden, word de Erf-zonde door den Doop niet weggenomen ?
Antw. Zo willen de Papisten, die zeggen, dat het water
des Doops de zonde afwassche, maar hoe het water de
zonde afwassche, word niet op dezelve wyze van de Paapze
Leeraars verklaart. De Dominikanen willen, dat 'er in het
Doop-water zy eene werktuige uitwerkende kragt om de
Ziel een goede schikkinge toe te brengen, dat ze de genade
ontfangt. De Franciskanen zeggen, dat God voor zijn belofte
de genade aan het Doop-water zo gehegt hebbe, dat alle
gedoopte, de genade met het Doop-water verkrygen, ende
alle die niet gedoopt worden, van de genade versteeken
blyven. Het gevoelen der Dominikanen dryft meer in de
Roomsche Kerk boven als dat "der Franciskanen, alzo dat
der Franciskanen te veel na de Leer der. Lutheranen sweemt,
die het Doop-water aanmerken als een Goddelyke hand, en
als een wagen die de genade aan de Ziel brengt.
Vrag. Wat dunkt u van dit gevoelen?
Antw. I . Het Doop-water is lighamelyk, leven en reden-
loos, en daarom kan het de genade die geestelyk, leevendig
en redelijk is, in de redelijke Ziele des Menschen niet wer-
ken, Jerem. 2 : 22. Al wiescht gy u met Salpeeter, en
naamt u veele Seepe, zo is dog uwe ongeregtigheid voor
myn aangezigte aangeteekent spreekt de Heere Heere, Job
9 : 30, 31.
2. De genade is ook niet gehegt aan het Doop-water :
want anders moesten alle de gedoopte Zalig worden, ende
alle de ongedoopte noodwendig verlooren gaan : Nu leert
508 XV. Artikel,
ons Gods woord, dat er gedoopt zyn zouder de genade te
ontfangen, als te zien is in Simon de Tovenaar, Handel.
8:13, 23. Andere hebben de genade verkreegen zonder
den Doop. Men zie de Moordenaar, stervende aan het Kruis,
Luc. 23 : 42, 43.
3. Gods woord schrijft ook duidelijk de afwassinge der
zonde alleen aan Jesus Bloed en Geest toe. 1 Joh. 1:7.
Het Bloed Jesu Christi des Zoons Gods reinigt ons van alle
zonde. 1 Cor. 6:11. Ende dit waart gy zommige, maar
gy zyt afgewasschen, maar gy zyt geheiligt, maar gy zyt
geregtvaerdigt in den name des Heeren Jesu Christi, en
door den Geest onzes Gods. Dies wy met onze Belydenisse
besluiten. De Erf-zonde wordt ook zelf door den Doop niet
gantschelyk te niette gedaan, nog geheel uitgerooyt, aan-
gezien de zonde daar uit altyd als opwellend water uitspruit,
gelyk uit een onzalige fonteine. Want uit het herte komen
voort booze bedenkingen, doodslaagen, overspeelen, hoere-
ryen, dieveryen, valsche getuigenissen, lasteringen, Matth.
15 : 19.
Vrag. Hoe lang blyft deeze verdorven theid den
Menseh by?
Antw. De Erf-zonde hangt Gods kinderen door al
haar leeven aan. Niet eer verlaat de zonde, een geloo-
vige Ziel, voor dat de Ziel het Lighaam verlaat. Zy
zugten onder den last der verdorventheid, zoo lange zy
in dit leeven zyn, Rom. 7 : 24. Ik elendig Mensche !
wie zal my verlossen uit het Lighaam deezes doods.
2 Cor. 5 : 4. Want ook wy, die in deezen Tabernakel
zyn, zugten, bezwaart, zynde, nademaal wy niet en
willen ontkleet, maar overkleet worden, op dat het
sterffelyke van 't leeven verslonden worde.
Vrag. Hoe blyft deeze verdorventheid een kind van Godby?
Antw. Niet in haar heerschende kragt, maar als een
slange die den kop doorwond is : als een vergift, maar dat
door tegengift getempert is. De schuld der straffe is geheel
vergeeven, Rom. 8 : 1. Dit drukt onze Belydenis in deezer
Yan de Erf-zonde. 509
voegen uit. Zy word Gods kinderen tot verdoemenisse niet
toegerekent, maar door zyne genade en barmhertigheid ver-
geeven, Nura. 23 : 21. Hy schouwt niet aan de ongereg-
tigheid in Jacob, ook ziet hy niet aan de boosheid in Israël.
Psalm 85 : 3. De misdaad uwes volks hebt gy weggenomen ;
gy hebt alle hare zonden bedekt. Sela!
.•. Vrag. Zegt eens wat onderscheid 'er is ten opzigte
van de Erf-zonde, tusschen de wedergeboorene kinderen
Grods en tusschen de onwedergeboorene ?
Antw. 1. De Erf-zonde in een kind van God, legt
daar maar in zyn overblyfzelen, maar in een goddeloozen
in haar volle stand. De onbekeerde Mensch is een slaave
der zonde, Rom. 6 : 20, die niet anders doet nog doen
kan, dan de wille des vleeschs en der gedagten, Eph.
2 : 3. Een bekeerd mensch is vry gemaakt van de dienst-
baarheid der zonde, Joh. 8 : 36. Hy word niet weg-
gesleept tot het volle bedryf der zonde, 1 Joh. 3 : 9.
Een iegelyk die uit God geboren is, die en doet de zonde
. niet; want zyn zaad blyft in hem, ende hy en kan niet
zondigen, want hy is uit God geboren.
2. Een kind van God haat de zonde als zonde, al
was 'er geen Hemel ter belooning van de deugd, nog
Helle ter straffe van de goddeloosheid. Hy ziet zo veel
kwaad in de zonde, als strydende tegen Gods allerhei-
ligste natuur en wille, dat hy niet kan nalaaten even
uit dien hoofde de zonde te haten en te vloeken, Gen.
39 : 9. Hoe zoude ik dan dit zo een groot quaad doen,
ende zondigen tegen God. Geheel anders is 't met de
onwedergeboorene, by aldien hy de zonde laat, 't is uit
vreeze voor de straffe, en ten schoonste genomen, uit
liefde tot ruste van zyn Conscientie, tegen welke de zonde
door haar onwettelijkheid aandruischt, Exod. 10 : 16, 17.
Doe haastede Pharao, om Mozes ende Aarou te roepen :
ende zeide. Ik hebbe gezondigt tegen den Heere uwen
God, ende tegen u lieden. Ende nu vergeeft my dog
myne zonde alleen ditmaal, ende bid vieriglyk tot den
Heere uwen God, dat hy slegts deeze dood van my wegneme.
3. Een wedergeboorene heeft een algemeenen haat
tegen alle zonde, 't Gaat hem niet gelijk de onwederge-
boorene, die hoe veel zonden hy ontwykt, egter altoos
een Herodias lief heeft, en niet wil varen laten wat 'er
510 XV. Artikel,
Johannes tegen preekt. Neen, hy agt de zonde als een
ïyran, die hem onverhoeds gevangen neemt, Rom. 7 : 23.
Zyn haat is algemeen tegen alle zonde, zyn lust en leven
is in heiligheid en godzaligheid, Psalm 1 19 : 128. Daarom
hebbe ik alle uwe beveelen, van alles, voor regt gehou-
den, maar allen valschen pad hebbe ik gehaat.
4. Een kind van God, door de inkleevende verdor-
ventheid weggerukt zynde tot eenige zonde, is daar met
smarte en leeweezen over aangedaan. De Ziel betreurt
haare verdorvenheid, zugt en bid om genade, en is niet
voldaan, ten zy de vreede der Ziele in God herstelt is,
Psalm 51 : 10, 11. Doed my vreugd ende blydschap
hooren : dat de beenderen zig verheugen die gy verbryzelt
hebt. Verbergt uw aangezicht van myne zonden, ende delgt
uit alle myne ongeregtigheeden. Geheel anders gedraagd
zig de onwedergeboorene onder zyn verdorventheid. Want
gelijk hy de zonde indrinkt als water, zo spuigt hy die
wederom uit over den loop van zyn leeven als een ge-
duurige stroom, zonder zig daarover te bekommeren :
zeggende, Deut. 29 : 19. Ik zal vreede hebben, wanneer
ik schoon na mynes herten goeddunken zal wandelen.
Vrag. Maar waarom laat God toe, dat deeze verdor-
ventheid zyne kinderen door al haar leeven aankleeft?
Aritw. 1. Niet om in de zonde gerust te slapen,
maar om dat het gevoelen deezer verdorventheid de
geloovige dikwyls zoude doen zugten, verlangende om
van het Lighaam des doods verlost te worden, Rom.
7 : 24. Ik elendig Mensche, wie zal my verlossen van
het Lighaam deezes doods. De Aarde is Gods kinderen
een worstelplaats, boven word de Ziel in overwinning
omgevoert. Hier beneeden, laat God zyn kinderen tegens
de zonde kampen, op dat haar verlangen na den Hemel
daar de ruste is, des te sterker zyn zal, Psalm 42 : 2, 3.
Gelyk een Hert schreeuwt na de water stroomen; alzo
schreeuwt myne Ziele tot u ó God : Myne Ziele dorstet
na God, na den levendige God, wanneer zal ik ingaan
ende voor Gods aangezigte verschynen.
Van de Erf-zonde. 511
2. De overblyfzelen der verdorventheid doen de hei-
ligen Christus en zyne genade des te hoger agten : die
de zonde gevoelt gelyk de Zieke zyn krankheid, och
hoe wellekom is Christus de Medieynmeester by hem,
Hoogl. 2: 3. Als een appelboom onder de boomen des
Wouts, zo is myn liefste onder de Zoenen : Ik nebbe
grooten lust in zyne schaduwe, ende zit 'er onder: ende
zyne vrugt is myn gehemelte zoet.
3. 't Gevoel der Erf-zonde brengt Gods kinderen tot
zelfsvernederinge. 't Is een scherpe doorn tegens de
verheffinge des harten, 2 Cor. 12:7. Een leermees-
teresse van lydzaamheid en geduld als 'er slagen komen,
Mich. 7 : 9. Een Fonteine van innig medelyden over
den staat der onwedergeboorene, op dat zy ook om
derzelver bekeering zoude bidden , en daar toe voorzig-
telijk arbeiden, Gal. 6: 1. Broeders, indien ook een
Mensche overvallen ware door eenige misdaad, gy die
geestelyk zyt, brengt den zoodanigen te regte met den
geest der zagtmoedigheid : ziende op u zelve, op dat ook
gy niet verzogt word.
Vrag. Met wien hebben wy over dit Leerstuk verschil?
Antw. Met de Pelagianen, welkers dwalinge wy ver-
werpen ; zeggende dat de zonde niet anders is dan uit
navolginge.
.". Vrag. Wie is Pelagius geweest?
Antw. PELAGIUS zegt men, is op dezelve dag gebo-
ren met zynen voornaamsten tegenstander Augustinus. Hy
was een Brit of Brittenslag, volgens Prosper de Leerling
van Augustinus. Een Schot, en met Schotze pap overla-
den volgens Hieronimus. Zyn eige naam was Morgan,
zo veel als Marigena, uit Zee geboren ; hier van Pelagius.
Hy is geweest een Monnik, zeer nauw van leven, en
bemind van treffelijke mannen. Chrysostomus Bisschop
van Konstantinopolen, beklaagde met tranen zyn afval,
als hy die vernam, kort voor zyn dood. Hy begon zyn
kettery omtrent het Jaar 405, na Christi geboorte. Hy
512 XV. Artikel,
ondekte zig eerst te Romen, daar wederspreekende de
woorden van Augustinus. Heere gy hebt geboden dat ik
u lief hebbe : geef my 't geen gy gebied, en gebied my
het geen gy wilt! Zyn Landsman Coelestius, en Julianus,
Bisschop in Campanien, waaren zyne medestanders. Hy
ontdekte zyn venyn heimelijk aan zyn leerlingen, 't Spits
liet hy hun afbyten, kreegenze ingang, 't was tot lof
van hunnen Meester; wilde het niet door, 't was zy
wisten niet beeter. Zyn meeste stellingen komen daar op
uit, daar was geen toereekeninge van Adams Zonde, nog
Erfzonde ; maar wel van navolging van een anders kwaad
voorbeeld. De dood was een gevolg van de natuur, maar
geenzints een bezolding der zonde. De kragten van den
vryen wille waren genoegzaam om de goede werken te
beginnen, voort te zetten en te voltoijen. Van God was
't, dat wy Menschen zyn, en van ons dat wy regtvaer-
dige zyn. Daar waren driederlei wegen van Zaligheid : de
wet der Natuur. De wet van Moses. Het Evangelium van
Christus. De werken der Heidenen stelde hy te zyn Gode
aangenaam en waarlijk goed, al kwam daar het behulp
der genade niet by. In dit leven konden de godzaligen
zo ver komen, dat zy niet zondigden of zondigen konden.
Daar was geen inwendige of boven-natuurlijke genade,
maar een redelijke wille en mogelijkheid der natuure. Hy
begreep de Regtvaerdigmakinge uit eigene verdiensten,
kragten en goede wille, en niet uit enkele genade door
het geloof in Christus, en de Predestinatie tot genade en
heerlijkheid uit een voorgezien geloove en goede werken.
Dit tot een staaltje van Pelagius verkeerde Leer, van
wien de Kerk-historie breeder spreekt.
Vrag. Hoe bewijst gy, dat de zonde in ons naaren
eersten oorsprong niet heeft door navolginge?
Antvv. 1. Gods woord stelt duidelijk, dat de verdor-
ventheid ons van der geboorte af* aanhangt, Gen. 6 : 5.
Ende de Heere zag, dat de boosheid des Menschen me-
nigvuldig was op der Aarde, ende alle het gedigtzel der
gedagten zijnes herten, t' allen dage alleenlyk boos was.
Psalm 51 : 7. Ziet ik ben in ongeregtigheid geboren ;
Van de Erf-zonde. 513
en de in zonde heeft my myne moeder ontfangen. Jes.
48 : 8. Ende dat gy van den buik af een overtreder
genaamt word. Eph. 2 : 3. Ende wy waaren van natuure
kinderen des toorns, gelyk ook de andere. Dat nu Gods
woord zo duidelijk leert, mag de verdorve reede niet
tegenspreeken.
Vrag. Hoe meer ?
Antw. 2. De ondervinding leert, dat in godzalige Huis-
gezinnen, daar de kinders eenen zeer vromen wandel be-
speuren in haare ouders, de kinderen dikmaals zeer godde-
loos en ondeugende zyn. Indien nu de zonde oorspronkelijk
tot ons overkwam, door navolginge van kwade voorbeelden,
en de Ziel van zelfs niet verdorven was, moesten de kinde-
ren van godzalige ouders niet altyt vroom en deugdzaam
zyn, daar men nu zomtyds het tegendeel in kinderen van
godzalige ouderen bespeurt.
3. Wy zondigen zonder voorgaande bedryf van andere,
en konnen die slegte konst zonder leermeester van buiten.
Wie kan ooit bedenken, dat iemand die onverschillende
gestelt is tusschen goed en kwaad, die tot het goede niet
ongenegender is dan het kwaad, en niet verdorven is van
binnen, dadelijk op een sprong zo listig en konstryk is,
om de zonde te bedryven als men dagelijks in de kinderen
ziet. • 't Geen iemand niet natuurlyk is, zal hy niet ligt aan
leeren, nog in zyn zwakkere Jaaren zo konstrijk niet weeten
uit te werken. Zeldzaam is de Historie van Sebastiaan Cas-
tellio, Grieks Professor te Bazel, die van gevoelen was,
dat de zonde alleen in ons door navolging veroorzaakt werd.
De geleerde man was zeer zorgvuldig om zyne kinderen
van straat en alle gezelschap af te zonderen, haar vertoo-
nende alle goede voorbeelden, en haar zo veel doenlijk was,
in deugd oeffenende, evenwel gebeurde het op een tyd, dat
hy met zyn familie over tafel zittende, grooten twist tusschen
zyne kinderen oprees, en zelf uitbrak tot vloeken, vegten
en smyten toe, om dat zy oordeelden, dat de spyze ongelijk
verdeelt was. Castellio gevraagd zynde van eene die daar
tegenwoordig was, van wien zy zulk een Exempel gezien
hadden, stont beschaamt en bekende met stilzwygen de
waarheid van Spreuk. 22 : 15. De dwaasheid is in 't hert
33
514 XV. Artikel,
des jongen gebonden. En van Gen. 8 : 21. Het gedigtzel
van 's Menschen herte is boos van zyne jeugd aan.
Vvag. Terwyl dan vast staat, dat \vy alle in zonden
ontfangen en gebooren zyn ; wat staat ons hier uit te leeren ?
Antw. 1. Dat wy onze jammerstant leeren betreuren.
Door de Erf zonde heeft de dood haare intreede in de We-
reld gedaan, en heerscht van Adams tyd af over ons allen.
De Erf zonde heeft ons berooft van 't gezigte van onzen
God, en Gods aangezigte verborgen, zo dat wy van natuure
als zonder God in de Waereld zyn. De Erf-zonde werpt
ons in duizenderlei dwalingen, en bind ons onder de heer-
schappy der zonde. Door de Erf-zonde is den Mensch gewor-
pen onder de blakenden toorn Gods, en voelt desselfs vlam-
men door allerlei elenden in dit leven, Kom. 2 : 9. Ver-
drukkinge en benauwtheid over alle Ziele des Menseben,
die kwaad werkt.
2. Dat wy ons zelven niet verwonderen, dat de natuur-
lijke Mensch zo kwalijk tot het goede kan gebragt worden.
Van natuure is hy zondig, de verdorventheid zit in 't ge-
beente, men kan een Tyger, een Leeuw, een Beer, een
Wolf binden ; maar zyn verslindende natuur zal evenwel
by hem blyven. Dus is 't gestelt met den zondigen Mensch.
Jer. 13 : 23. Zal ook een Moorman zyne huit veranderen?
of een Luipaart zyne vlekken, zoo zult gy lieden ook
konnen goet doen, die geleert zyt kwaad te doen.
3. Dat wy ons niet verheffen boven andere. De gantsche
Waereld ligt verdoemehjk voor God, en in elk van ons is
het zaad van verdorventheid. 't Is enkele genade Gods over
ons indien wy niet zyn gelijk alle andere Menschen, die
uitloopen tot de uitgieting van alle boosheid. Daarom is
deeze lesse nut, 1 Petr. 5 : 5. Zyt met ootmoedigheid be-
kleed. Phil. 2 : 3. En doet geen ding door twistinge. ofte
ydele eere, maar door ootmoedigheid, agte de een den
anderen uitnemender dan hem zelven.
4. Dat wy nooit vertrouwen op onze eige natuure, op
ons eigen herte. Dit is een groot kwaad onder de Zonne,
dat de Menschen zo steunen en vertrouwen op haar zelven,
zonder inzien, dat zy van natuure tot alle goet werk ondeu-
gend zyn, Spreuk. 28 : 26. Maar die op zyn hert vertrouwt,
die is een zot; maar die in wysheid wandelt, die zal ont-
komen. Spreuk. 4 : 23. Behoed uw herte boven al dat te
bewaren is, want daar uit zyn de uitgangen des levens.
Van de Erf-zonde. 515
.•. Vrag. Wat in 'tbyzonder?
Antw. 1. De godzalige zyn verpligt, dankbaarlijk te
erkennen de genade der wedergeboorte, waardoor zy van
zulk een verdorventheid in aanvang verlost zyn, 1 Petr.
1 : 3. Gelooft zy de God ende Vader onzes Heeren Jesu
Christi, die na zyne groote barmhertigheid ons heeft we-
dergeboren, tot een levende hope, door de opstandinge
Jesu Christi uit den dooden.
2. Te staan na meerdere doodinge van onze verdor-
ventheid, Coll. 3 : 5. Doodet dan uwe leeden die op de
Aarde zyn, namelyk hoerery, onreinigheid, schandelyke
beweegingen, kwade begeerlykheid ende gierigheid, welke
is afgodendienst. Rom. 7:4. Zo dan myne broeders, gy
zyt ook der wet gedoodet door het Lighaam Christi, op
dat gy zoudet worden eenes anderen, namelyk des geenen
die van den dooden opgewekt is, op dat wy Gode vrug-
ten dragen zoude.
3. Christus en zyn geregtigheid vroolijk te roemen en
te pryzen. Hy is onze Middelaar, die met zyn onschuld
en volkomen heiligheid de zonde waarin wy ontfangen en
geboren zyn, voor Gods aangezigte bedekt, Jes. 25 : 9.
Ende men zal ten dien dage zeggen, ziet, deeze is onze
God, wy hebben hem verwagt, ende hy zal ons Zalig
maken ; deeze is de Heere, wy hebben hem verwagt, wy
zullen ons verheugen ende verblyden in zyne Zaligheid.
4. Veel verlangen te hebben na een volkomen ontslag
van het Lighaam deezes doods, en het zyn met Christus
in den Hemel, Phil. 1 : 23. Want ik worde van deeze
twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te
worden, ende met Christo te zyn: want dat is zeer verre
het beste.
EINDE VAN HET EERSTE DEEL.